9 789026 237355
$DQWHNHQLQJHQ
DMRGDNW
DMRGDNW
$XWHXU =HJHUYDQ0HUVEHUJHQ
EHJULMSHQGHQVWXGHUHQGOH]HQ YRRUJURHS
$QWZRRUGHQERHNMH
*2('%(*5(3(1
15
LES 23 A.
1. Frankrijk 2. a. Tim b. Napoleon 3. letters of cijfers die je moet typen om het computerprogramma te kunnen gebruiken 4. anders werkt de computer niet 5. Nee, want hij denkt dat het vijf sterretjes zijn. 6. Anders kan iemand die meekijkt jouw wachtwoord lezen als je het intypt.
B.
1.mondeling of eigen tekst 2. a. ja b. ja c. nee d. nee 3. dat je verbinding hebt met andere computers van internet 4. provider 5. a. surfen b. website c. afspraken 6. a. hetzelfde b. hetzelfde c. anders d. anders 7. Je kunt veel informatie bekijken, zonder dat je de deur uit hoeft. 8. Het kost geld. Vaak krijg je zoveel informatie dat je niet weet wat je kiezen moet. Soms krijg je pagina's of reclame op je computer die je niet wilt zien. Internet is niet altijd veilig, dus je moet goed opletten wat je doet. 9. Soms zie je zoveel tegelijk, dat je niet weet waar je het eerst zoeken moet. 10. mondeling of eigen tekst
LES 24 TOETS C 1. a. olifanten c. drank b. kraaienpoten d. cocaïne 2. a. gevonden en in beslaggenomen b. verdienden er flink geld mee c. arresteerde de smokkelaar d. zit hem achterna; achtervolgt hem 3. a. zien moet zijn ruiken b. goedkoper moet zijn duurder c. veel moet zijn weinig d. Frankrijk moet zijn Duitsland 4. a. hetzelfde c. hetzelfde b. anders d. anders 5. a b d 6. Een rookbom maakt grote rookwolken. Achtervolgers zien dan de smokkelaars niet meer. Kraaienpoten hebben scherpe punten waarop achtervolgers hun autobanden lek rijden. 7. a. ja c. nee b. nee d. ja 8. a. de lijkkist b. in de gevangenis 9. a. bolletjesslikkers c. smokkelaars b. smokkelaars d. smokkelaars 10. a. waar c. niet waar b. niet waar d. waar
Aantekeningen Deze uitgave is voorzien van het FSC-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2004
ISBN 978 90 262 3735 5 Eerste druk, derde oplage, 2011
Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 20 17
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Onderwijs
Vormgeving en lay-out Kre-add/Marcel Westervoorde
C.
1. op internet rondkijken 2. surfen op het water met een surfplank
14
LES 1
LES 2
A. 1. 2. 3. 4. 5.
A.
a. niet waar b. waar c. waar d. waar iemand die iets steelt uit een winkel de gebakjes of taartjes U moet 's morgens vroeg uit bed. de winkeldief
1. Nee. Ze ligt veel liever in de zon. 2. - - 3. Kim 4. Kim. Ze zorgt ervoor dat een ander een ijsje voor haar haalt.
B. 1. eigen tekst of mondeling B. 1. a. 1953 b. Zeeland, Brabant c. Canada 2. ja 2. b 3. a. een bakker die zelf bakt d. om negen uur 3 a. een deel van een land b. een zeer zware storm b. oven e. banketbakker c. een kast voor lakens, kussenslopen en tafelkleden c. om vier of vijf uur 's nachts 4. Hij ging naar school. 4. gevulde koeken, spritsen, jodenkoeken, 5. a. De dijken waren niet sterk genoeg. eierkoeken, enz. b. De weilanden stonden onder water. 5. eigen tekst c. Overal was te zien wat het water vernield had. 6. Nee, je hebt kersen, appel, rijst, ananas, slagroom, 6. Op zolder zou het droog blijven als het water kwam. abrikoos, enz. 7. De boomgaard was het enige stuk land dat niet onder 7. witbrood, bruinbrood, tijgerbrood, volkorenbrood enz water stond. 8. - - 8. De ouders van veel kinderen waren verdronken. 9. met hout 9. voor onze vrienden in Holland 10. a. hetzelfde b. hetzelfde c. anders d. anders 10. de buitenmuur C. 1. iets kopen of alleen maar kijken 2. omdat een mevrouw vraagt of de bakker bokkenpootjes heeft.Tim weet niet wat dat zijn. 3. voor je beurt gaan 4. een vreemd antwoord; misschien wil ze grappig zijn. 5. nee; omdat de bakker lacht. 6. verkeerd telefoonnummer ingetoetst. Eigen tekst of mondeling.
C.
3
1. Het is mooi weer. 2. voorwerp met kleine gaatjes erin; fijn zand kan door de gaatjes; steentjes blijven op de zeef liggen. 3. Dat is het antwoord van 3 x 7. 4. Kim
LES 3
LES 4
A. 1. a. nee b. ja c. nee A. 2. omdat hij op zijn overhemd geknoeid heeft 3. a. pauw d. vos b. hond e. mol c. ezel f. pier 4. zijn vader 5. Wat bevroren is ontdooit dan weer. IJs wordt dan weer B. water; temperatuur boven nul graden B. 1. b e g 2. a. kalk d. zout b. twee e. deukje c. dag 3. de beste prestatie tot nu toe; het hoogste wat bereikt is 4. het gele deel van een ei (eigeel) C. 1. werk voor school dat je thuis moet maken 2. Hij hoort net zeggen: het ei van Columbus; vogels leggen eieren. 3. Kim 4. Dat is zoals het hoort; dat zijn goede manieren; dat is beschaafd. 5. Tim
1. 2. 3. 4.
a. niet waar b. waar c. niet waar Daar moet je wachten totdat je aan de beurt bent. een medicijn; geneesmiddel Een mobiele telefoon kun je overal bereiken. Je hoeft niet te weten waar iemand is. 5. eigen tekst 1. mondeling of eigen tekst 2. a. Antwerpen c. groeien ze niet meer b. zes d. praktijkruimte of spreekkamer e. injectie, spuitje 3. Hij komt op boerderijen en daar staat hij vaak in modder of mest. 4. Een ziekte die van de ene persoon op de andere persoon overgaat. Ja, denk maar aan griep. 5. a. tablet b. paarden c. katten 6. Als ze ziek zijn kost dat de boer veel geld. 7. veearts 8. laten doodgaan; als dieren pijn lijden en niet meer beter kunnen worden. 9. eigen tekst
C. 1. gras eten op een weiland of op een grote grasvlakte 2. jong schaap; niet kunnen bewegen/lopen 3. Ja, een pasgeboren schaapje noemen we lam of lammetje. 4. a b e f 5. - - -
LES 19 A. 1. a. niet waar b. waar c. niet waar B. 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7.
8.
9. C. 1. 2. 3. 4.
LES 20 d. niet waar e. waar
A. 1. a. nee c. nee b. ja d. ja 2. om aan te geven welke richting je op wilt met de auto. 3. prima in orde; stroom 4. een knipperlicht 5. ja
mondeling of eigen tekst a. eenvoudige b. meer dan één lijn c. getal; cijfer iets wat je zelf in elkaar moet zetten vliegerpapier, een paar stokken, touw, lijm, schaar B. 1. mondeling a. doosvliegers c. stuntvliegers 2. mondeling b. kruisvliegers d. Er worden allerlei 3. a. nee c. ja vliegerwedstrijden gehouden. b. nee d. nee cirkel, spiraal, acht, klaverblad 4. Daar stroomt de elektriciteit goed door heen. a. Een paar touwtjes die aan de vlieger zitten. Daar 5. Bij elektriciteit stromen er elektronen. wordt het vliegertouw aan vastgemaakt. 6. Daar gaan de elektronen niet door heen. Zo kom je b. de sterkte van de wind zelf niet onder stroom te staan. vlak bij een drukke weg, een spoorlijn en 7. a d e elektriciteitsleidingen boven de grond. Het is gevaarlijk. C. 1. aangeven welke kant/richting je op gaat. a c d 2. heel langzaam rijden 3. een boete als je parkeert op een plaats waar dat Ze zijn nog maar net aan het vliegeren. verboden is om te schuilen voor de onweersbui 4. de richtingaanwijzer een kort onverwacht bezoek 5. a. ja b. ja c. nee Het past mooi bij het onweer. 6. vast wel
4
12
LES 21
LES 22
LES 5
LES 6
A. 1. 2. 3. 4.
A. 1. a. Italiaans b. Rome c. vieren 2. omdat ze over een poosje op vakantie gaan naar Italië 3. dat Tim meestal onbeleefd is door 's morgens niks te zeggen 4. Rome
A. 1. a. werken; meehelpen; klusjes doen b. Het regent heel hard. 2. een krentenbrood 3. vader
A. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
een geheim doorvertellen de directeur van de school Dan is het geen geheim meer. van de klap die hij een jongen gegeven heeft ja, want hij staat er zelf bij a. ja b. ja c. nee
B. 1. 2. 3. 4.
mondeling mondeling of eigen tekst eigen tekst a. nee e. nee b. ja f. nee c. nee g. ja d. ja h. ja a. Daar kun je geld pinnen. Daar komt geld uit. b. een rij van vier cijfers die bij een bankpasje horen c. een zieke; iemand die bij een dokter komt of in een ziekenhuis ligt d. een vliegtuig dat bommen kan loslaten eigen tekst Het is beter dat een ander land dat niet weet, zeker niet een land dat van plan is om aan te vallen. iemand die voor de vijand stiekem allerlei dingen komt bekijken eigen tekst
Ik schrik heel erg. tromgeroffel; snel trommelen Hij wil erbij marcheren op straat. a. samen in de pas lopen c. kreupel b. groep trommelaars 5. Hij zegt dat omdat de man mank loopt. 6. ja
B. 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7.
B. 1. mondeling of eigen tekst 2. mondeling of eigen tekst mondeling of eigen tekst 3. a. niet b. wel c. niet d. wel Het heeft geen echt tromvel. 4. 1. dieren tegen dieren 3. mensen tegen mensen dat ze slapper worden als ze nat regenen 2. dieren tegen mensen Een pauk staat op de grond en heeft een voetpedaal. 5. a. niet waar b. niet waar c. niet waar a. Het zijn schroeven waarmee je het tromvel kunt 6. de toeschouwers. De toeschouwers konden met hun spannen. Hoe strakker het vel hoe hoger de toon. duim aangeven of de gladiator mocht blijven leven. b. Met trommelstokken sla je op de trom. Ze kunnen Gingen de meeste duimen omlaag, dan werd de houten, leren of vilten knoppen hebben. gladiator gedood. a. drumband b. drumband c. fanfare d. popgroep 7. a. een vechter in het Colosseum a. bespeelt een muziekinstrument b. de man die de paarden moest mennen/besturen b. loopt voorop bij een drumband; geeft de maat aan c. een renbaan in het oude Rome waar paardenraces met een stok werden gehouden c. maakt ingewikkelde passen en d. de eindstreep bewegingen bij het marcheren 8. In Circus Maximus streden vier teams tegen elkaar. Ze d. speelt die op een drumstel. moesten zeven rondes rijden.
C. 1. Tim 2. de trommel 3. Joost, Tim
4. blaasinstrumenten 5. Een kwast is veel groter. Een penseel is een klein, smal kwastje.
C. 1. Rome 2. keizer 3. Waar stierf hij eigenlijk? 4. geen van beiden
13
B. 1. mondeling 2. eigen tekst 3. a. Amerika; Verenigde Staten b. 1907 c. tweede zondag in mei d. op 8 mei 1914 4. Er werden steeds meer cadeaus verkocht voor moederdag. 5. a. ja c. ja b. nee d. nee 6. dat winkeliers probeerden met moederdag steeds meer dingen te verkopen 7. stofzuiger, magnetron, wasmachine, vaatwasser, wasdroger, enz. 8. eigen tekst
5.
6. 7.
C. 1. Bij het woord ontbijtkoek denk je aan een ontbijt. En dat is 's morgens. 2. vuile schoenen 3. moeder
8. 9.
5
LES 7
LES 8
A. 1. eigen tekst 2. a. een zelf bedacht verhaal dat je opschrijft b. snel klaar zijn c. een taak; iets wat je moet doen d. koord of band dat je kunt uitrekken 3. eigen tekst
TOETS A
LES 15
1. a. nee c. nee b. ja d. nee 2. De pestkop weet dat het niet mag en daarom doet hij het stiekem. 3. roddelen over iemand, iemand belachelijk maken, iemand slaan en schoppen, iemand uitschelden, iemands spullen vernielen 4. a. hetzelfde b. hetzelfde c. hetzelfde d. hetzelfde 5. a. een kind in jouw klas b. slechte dingen over iemand vertellen c. iemand bang maken; een gevaar voor iemand zijn d. degene die het gedaan heeft 6. a. slachtoffer c. stoer b. liegen d. plagen 7. a. vertellen dat iemand iets verkeerds gedaan heeft b. dat doe je om iemand te helpen 8. a. kinderen die meedoen aan het pesten; die er bij staan en er niets van zeggen b. door het kind dat gepest wordt te helpen; door het tegen de juf of meester te vertellen 9. er is veel ruzie; kinderen lachen elkaar uit; kinderen roddelen over elkaar 10. Hij of zij staat alleen. Hij of zij is zwakker 11. Ze vinden hem/haar niet aardig; willen liever geen vriendschap met hem/haar. 12. is erg verdrietig 13. a. waar b. waar c. niet waar d. waar
B. 1. eigen tekst of mondeling 2. a. kan heel goed gitaarspelen b. is ergens heel goed in c. schrijven gaat niet goed; kan hij/zij niet d. goed kunnen leren 3. eigen tekst 4. Hij is niet handig; kan niet met zijn handen werken. 5. a. lezen en spellen (schrijven) b. minder goed werken c. de weg naar zijn huis terugvinden 6. dingen vergeten en alles door elkaar halen 7. a. ja c. nee b. ja d. ja C. 1. gymmen 2. kan er weinig of niets van; kan het niet goed 3. een rood hoofd 4. dat hij geen hersens heeft 5. soort houtpoeder dat ontstaat bij het zagen 6. dat je dom bent of niets begrijpt
A.
1. nee, in een dorp 2. Kim, Tim, oom en tante 3. Het is een ernstige ziekte in de hersenen waaraan koeien doodgaan. 4. Je bent al behoorlijk ziek. 5. Kim zegt als koe dat ze een varken is. Daarom vindt Tim dat haar hersenen niet goed meer werken.
B.
1. mondeling of eigen tekst 2. door de maanden af te tellen op de knokkels van je handen 3. De zin 'Een ezelsbruggetje is een handig hulpmiddel om iets te onthouden.' 4. a. wintertijd d. West b. najaar, herfst e. Zuid c. PM f. Nieuwe Testament 5. de bijbel 6. Het is nergens beter dan thuis. 7. Lucas 8. Er staan drie ringen boven en twee ringen onder. Achter het streepje betekent onder. 9. zilveren en bronzen medailles 10. a. een dag van 24 uur b. een ziekenauto 11. mondeling
C.
TOETS B
1. een beroemde uitvinder worden 2. a. nee c. ja b. nee d. ja 3. a. steenrijk; heel rijk; stinkend rijk c. mak b. eenvoudig; gemakkelijk d. geweldig 4. a. zaag, schaar, nijptang, schaaf, schroevendraaier b. waterpomp, platenspeler, microfoon, filmcamera, cd-speler, dvd-speler, telefoon, computer 5. a. Fransman c. microfoon b. Griek d. waterpomp 6. a. vervoermiddel; trekken van kar of ploeg b. bewaken, jagen, opsporen 7. a. kanon b. waterpomp 8. a. We weten nog altijd niet wie het glas heeft uitgevonden. b. Er zullen altijd weer nieuwe uitvindingen worden gedaan. 9. a. ja c. ja b. nee d. nee 10. a. Ik heb het gevonden. c. Glas kan breken. b. in Griekenland d. Edison 11. toen hij uitvond hoe je kon meten of iets van zuiver goud is 12. Als je een ding uitvindt, gaat het altijd om de eerste.
1. Piet 2. omdat de boer nu een bril draagt 3. niet helemaal. Hij heeft lenzen.
6
10
LES 17
LES 18
A. 1. a. in de tuin b. Tim c. ijs met chocola erom 2. een rond scherm dat je beschermt tegen de zon 3. a. met grote happen je eten snel naar binnen proppen b. geluiden maken bij het eten 4. als je slaap hebt 5. van oma
A.
1. a. niet waar 2. a. Tim
B.
1. mondeling of eigen tekst 2. eigen tekst 3. a. kunstenaars e. koninklijk huis b. kunstenaars f. vogels c. koninklijk huis g. planeten d. bomen 4. a. midden in een dorp of stad b. straat, huisnummer en plaats waar je woont c. ijzer onder de hoef van een paard d. (ouderwets) beroep e. ouderwets woord voor schoenmaker f. houten 'schoenen’ 5. De plaatsen waren klein. Iedereen kende de straten. 6. gebouw waar bijzondere dingen of kunstwerken bewaard worden die je kunt bekijken 7. a. tarwe, haver, gerst, koolzaad b. allerlei soorten groenten; soms ook fruit en aardappels
B. 1. mondeling of eigen tekst 2. c. over goede en slechte manieren bij het eten 3. a. anders c. anders b. hetzelfde d. hetzelfde 4. a. gebouw waar moslims komen bidden b. een gsm; telefoontoestel dat je overal mee naartoe kunt nemen. c. heilig boek van christenen d. een filmzaal 5. Je moet niet overdreven veel op je bord doen als je gaat eten. Er moet genoeg overblijven voor de anderen. 6. a. nee b. ja c. nee C. 1. aan het bellen blazen met kauwgom en het neuspeuteren door Tim 2. iets gebruiken van een ander dat je later weer terug geeft 3. kleinste vinger; dikste vinger; vinger naast je duim
LES 16
C.
11
1. 2. 3. 4. 5. 6.
LES 9 b. niet waar b. Tim
c. waar
dat ze erg moe is van het lopen geldstukken om op te zitten; waar je geld kunt halen en brengen een oversteekplaats voor voetgangers Kim Een tijdmeter
LES 10
A. 1. a. de ouders van Kim en Tim A. b. Kim, Tim, vader en moeder 2. Het is moeilijk om in Amsterdam een parkeerplaats te vinden. 3. Als je de baas bent van 800 mensen ben je belangrijk. B. 4. 800 5. eigen tekst B. 1. 2. 3. 4. 5.
eigen tekst b c d Hij vond het de mooiste stad van het land. eigen tekst Mokum is de bijnaam van Amsterdam. Een paradijs is heel erg mooi. 6. Dodenherdenking. Dan worden de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdacht. 7. a. nee b. ja c. nee d. ja
1. a. moeder b. moeder c. Tim 2. om een bril in op te bergen 3. rond ding waar je iets in kunt stoppen; ding waarmee je kunt koken; bril voor je ogen; bril van de wc 1. eigen tekst 2. a. glazen pot of blik d. flesje of blikje b. net e. pak c. pakje f. zak 3. Die waren niet precies genoeg. 4. a. meter d. liter b. centimeter e. kilogram c. millimeter f. liter 5. a. 27 graden c. 1 graad boven 0 b. 2 graden d. 6 graden onder 0 6. als je lichaam warmer is dan 37 graden; vooral warmer dan 38 graden 7. a. een houten meetinstrument van één meter dat je kunt inklappen b. een metalen meetinstrument van enkele meters dat je kunt oprollen c. regen, sneeuw en hagel d. de eindstreep
C. 1. a. Tim b. de bloemenman c. moeder 2. a. Er lopen erg veel mensen. b. Er zijn veel buitenlanders. c. Kijk goed uit. d. Kinderen hoeven maar de helft te betalen. e. Ze kosten nu minder. 3. Een pannetje met een steel. Vader moet denken aan C. 1. de temperatuur stelen; dus meenemen zonder te betalen. 2. - - - 3. Nee. Hij denkt dat Kim onzin praat.
7
LES 11
LES 12
A. 1. Haar werkstuk is klaar. 2. De nietmachine doet het niet. 3. Een wasmachine heeft elektriciteit nodig. 4. Jij maakt me zenuwachtig. 5. de nietmachine 6. a. wel b. metaal c. een nietje aanbrengen
A. 1. a. waar d. niet waar b. niet waar e. waar c. waar f. niet waar
B. 1. mondeling of eigen tekst 2. a. 1959 c. 1968 b. 1967 d. 1979 B. 1. mondeling of eigen tekst 2. eigen tekst 3. a. vriend van Barbie 3. eigen tekst b. buurmeisje van Barbie 4. Dan snap je het niet. Je schrijft iets op wat je niet begrijpt. c. zusje van Barbie 5. a. waar het werkstuk over gaat d. gegevens, dingen 4. Barbie was geen baby- maar een damespop. die je beschrijft 5. Veel meisjes wilden zijn zoals Barbie. b. de naam van het werkstuk e. een lijst met de namen 6. a. ja c. nee van de hoofdstukken b. ja d. nee c. een gedeelte van het werkstuk f. een plaatje, foto of 7. a. al je kleren bij elkaar tekening b. soort brommer met kleine wielen 6. Je kunt iets snel veranderen, zonder alles over te hoeven schrijven. c. kleding van een bepaald gebied of dorp 7. Ze maken je werkstuk leuker om te zien. d. Amerikaans geld Met plaatjes kun je iets beter uitleggen. Met plaatjes kun je laten zien wat je bedoelt. 8. a. een kopie (afschrift) maken b. een blad met tekst en foto's dat bijvoorbeeld elke week of maand verschijnt c. een apparaat waarmee je een tekst op een computer op papier kunt zetten 9. a. hetzelfde b. anders c. anders d. anders
C. 1. a. een jasje met bijpassende rok voor dames b. een kort rokje c. een jasje van spijkerstof d. deftig 2. nee
C. 1. een groot ongeluk 2. Een olietanker is een groot schip dat olie over zee vervoert. 3. Daar maken ze onder andere benzine voor auto's van.
8
LES 13
LES 14
A. 1. a. moeder b. moeder c. moeder 2. a. een bewijs dat je mag autorijden b. de laatste dag van het jaar 3. Hij is morgen jarig en dan begint er voor hem een nieuw jaar.
A.
B. 1. mondeling of eigen tekst 2. eigen tekst 3. a en d 4. a b e 5. a. diepe slaap d. diepe slaap b. droomslaap e. droomslaap c. droomslaap f. lichte slaap 6. Het gebeurt tijdens een diepe slaap en niet tijdens een droomslaap.
B.
1. a. lichter b. boven c. de ijsberg 2. in de zeeën in de wijde omgeving van de Noordpool en de Zuidpool 3. a. pakijs b. gletsjer 4. Eb is laag water; vloed is hoog water. 5. 300 meter 6. Als het stuk onder water sneller smelt, wordt dat lichter. Daardoor kan de ijsberg kantelen. 7. a. een hoog gebouw met woningen boven elkaar b. een grote boot om mensen te vervoeren c. een boot met een sterke motor die andere schepen duwt of trekt d. een boortoren op zee 8. een grote ijsberg 9. a. Het schip was lek. Er stroomde water naar binnen. b. het grootste ongeluk met een schip dat ooit gebeurde 10. a. Een ijsberg is dan al lang gesmolten. b. Juist bij laag water breken er eerder stukken ijs van een gletsjer. c. Nee, er werden ongeveer 700 mensen gered.
C.
1. nee 2. Een stomme kan niet praten. Een dove kan niet horen en een blinde kan niet afkijken.
C. 1. om zes uur 2. a. Tim b. opa c. opa
9
1. a. een verhaal dat je houdt voor de klas over een onderwerp b. klaarmaken; oefenen 2. onzin 3. een volk dat leeft in het gebied van de Noordpool 4. in het land Polen