Inhoud Hoofdstuk 1 Inleiding Hoofdstuk 2 Eerste Episode - Dennenlust Hoofdstuk 3 Tweede Episode - Campanula Hoofdstuk 4 Derde Episode - Het einde van een droom Hoofdstuk 5 Vervolg van het dagboek uit 1938 in Amsterdam
−2−
Copyright © 2011, Erven P.W. van Rossum. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de erven P.W. van Rossum.
−3−
Hoofdstuk 1 Inleiding Toen ik op woensdag 19 oktober van het emotionele jaar 1938 naar de pen greep en voor de zoveelste maal in mijn leven toegaf aan de drang zekere wederwaardigheden, mezelf betreffende, aan het immer geduldige papier toe te vertrouwen, had ik er eigenlijk geen idee van, dat ik met dit zoveelste „dagboek” het fundament legde voor een geschrift dat na z'n voleinding verdacht veel weg had van een familieroman en dat nimmer een streven om iets aan de vergetelheid te ontrukken met meer succes bekroond zou worden dan dit simpele geschrift. Want, zoals de meeste, in opwelling begonnen dagboeken al spoedig onder het stof der jaren hun weg uiteindelijk vonden naar de vergevensgezinde prullenmand, zo moest ik na vele jaren tot mijn verbazing constateren welk een voldoening het gaf alles uit dit „journaal” weer eens te herlezen en mezelf opnieuw te verbazen over hetgeen zich in de zwoele zomer van het jaar 1938 boven mijn hoofd ontlastte en het hoofdthema zou worden van deze schrijverij. Het onderwerp bleek nog immer actueel en wat mij het meest verraste was het verschijnsel dat ook anderen met belangstelling zich in deze materie wisten te verdiepen, zich verbijsterend afvragend hoe zoiets in hemelsnaam plaats had kunnen vinden, een vraag die overigens ook mezelf nog steeds bezig houdt. En telkens weer opnieuw werd dit oude gevalletje opgerakeld, nog steeds weer ontdekten wij er nieuwe facetten aan en met de enige vertrouwde die ik deelgenoot had gemaakt van mijn „geheim rapport”, zoals ik het stilletjes voor mezelf noemde, hadden we er menigmaal schik over. Mijn vrouw kende de geschiedenis op 't laatst zo goed als ik zelf en de oren van „de tante uit Utrecht” zullen menigmaal behoorlijk getuit hebben wanneer haar aandeel in deze zaak weer eens voor de zoveelste maal in het licht der, om de drommel niet malse, kritiek kwam te staan. Maar ook mij bespaarde mijn vrouw haar afkeuring niet waar het betreft mijn houding in dit alles en ik moet toegeven dat deze afkeuring in vele opzichten gerechtvaardigd was. Daarom sta ik er nu nog perplex van dat alles in die onvergetelijke zomer zo verliep als de geschiedenis het gewild heeft. Het is dan ook op aandringen van mijn vrouw, dat ik besloot dit dagboek van 1938 uit z'n hiëroglyphenschrift los te wikkelen en in een voor ieder meer leesbaar gewaad te steken. Met andere woorden: ik geef hierbij dit document voor verdere publikatie vrij! Ik wil hier nog uitdrukkelijk aan toevoegen dat ik mij, wat het eigenlijke dagboek betreft, strikt aan de oorspronkelijke vorm zal houden en niets zal weglaten of toevoegen dat in strijd zou zijn met de werkelijkheid. Om de gang van zaken uit deze episode uit mijn leven voor de niet-ingewijde lezer begrijpelijk te maken, zal het nodig zijn vooraf iets te vertellen over mijzelf, de familie en hetgeen aan de zaak vooraf ging. In dat roemruchte jaar 1938 dan, het jaar van de annexatie van Oostenrijk door vriend Adolf de Eerste en de legendarische paraplu van Chamberlain, leefde ik nog heel genoeglijk als vrijgezel tezamen met mijn ouders. We hadden het goed, woonden behoorlijk en gingen nu niet onmiddellijk gebukt onder de crisisverschijnselen uit die donkere jaren. Het vrijgezellenbestaan van mezelf hield in dat ik er een vriendin op na hield van het type dat conventionele ouders gewoonlijk niet voor hun zoons prefereren, weshalve ik het bestaan van deze jonge vrouw voor de rest van mijn familie verborgen wist te houden op een dusdanige zorgvuldige wijze zoals een fotograaf zijn kostbaar platenmateriaal in de donkere kamer verstopt. Het moet echter gezegd worden dat deze vriendin, al was zij voor de familie als zodanig niet acceptabel, voor mij toch werkelijk een vriendin was. Al was zij dan gehuwd en al leefde zij niet-wettelijk gescheiden van de man aan wie zij in feite toebehoorde, in haar eigen geriefelijke woning, dit kon mij er niet van weerhouden mijn omgang met haar te laten voortduren. Wel was het feit, dat haar wettige echtgenoot geen afstand van dit huwelijk wilde doen, de oorzaak dat ik gedwongen werd deze verhouding met Betty voor mijn familie dood te zwijgen, hetgeen ik zonder moeilijkheden te ondervinden kon volhouden. Vele stormen had deze verboden liefde reeds moeten doorstaan. Ik was toen zevenentwintig jaar oud, Betty vijf jaar ouder dan ik. Uitzicht op een huwelijk tussen ons scheen er niet te zijn, tenzij haar echtgenoot voortijds stierf. Toch bleef ik mij aan haar vastklampen, dàcht er niet over haar op te geven en liet zo, misschien een beetje uit sleur, de verhouding voortbestaan van jaar op jaar. Zij hield van mij, ik van haar. Over de toekomst dorsten wij geen van beiden denken, spraken er zelden meer over. Rotsvast stond ik op het standpunt haar trouw te zullen blijven, ik geloofde dat alles na veel geduld wel goed zou komen en koesterde geen verdere verlangens jegens andere vrouwen om mij heen. Behoudens een enkele uitzondering, had ik tot dusverre niet veel omgang met andere meisjes gekend en het kwam mij in die dagen nog hoogst onwaarschijnlijk voor dat een dergelijk fatum me beschoren zijn zou, het noodlot, dat er een breuk zou ontstaan tussen Betty en mij, leek ondenkbaar. Dit alles duurde voort tot aan het tijdstip waarop deze historie zijn loop nam. Zoals telken jare in de zomer het geval was, togen wij voor een maand naar buiten met vakantie, meestal ergens op de Veluwe. Mijn vader huurde een of andere bungalow en als de tijd van vertrek dáár was bestelde hij een −4−
luxeauto met chauffeur en wij reden met bagage en al van huis tot huis naar ons vakantieverblijf. Meestal werden wij daar van tijd tot tijd opgezocht door zekere familieleden, die dan een weekend bleven logeren maar ook heel vaak langer van de gastvrijheid van mijn oude heer profiteerden. Zo hadden wij in het jaar tevoren een zeer geslaagde vakantie genoten in het landelijke dorp Putten op de Noord-Veluwe. Wij hadden daar een alleraardigst huisje betrokken dat eigendom was van een Luthers predikant uit Amsterdam. Het was een flinke bungalow, comfortabel ingericht en ruim voldoende voor ons drieën. Het huisje lag even buiten de kom van het dorp Putten nagenoeg temidden van de romantische Putter bossen aan de van Eeghenlaan. Daarnevens bevonden zich nog enige andere buitenhuizen die, wat omvang en inrichting betrof, stellig konden wedijveren met ons „Intermezzo” van de dominee. Zoals gezegd, die vakantie van verleden jaar was een ouderwets gezellige geweest en in tegenspraak met hetgeen men in dit verslag verderop zou kunnen concluderen, moet toch opgemerkt worden dat dit voor een belangrijk deel te danken was aan de tegenwoordigheid van de eerder vermelde familie. Die familie bestond uit een oom en tante zonder kinderen, mensen van middelbare leeftijd; we zullen hen voortaan in dit journaal „oom Wim en tante Mien” blijven noemen. Tante Mien was een vrouw die in de familiekring de faam droeg van zeer gastvrij te zijn, voorts een gedegen mening te bezitten over iedereen en alles en de kunst te verstaan een gezellige sfeer om zich heen te scheppen. Maar ook in het plannen smeden was zij een ware meesteres... en die plannen van haar zaten dan ook meestal heel vernuftig in elkander. Nu ja, boze tongen beweerden wel eens dat je alleen de vrede met haar kon bewaren wanneer men zich onvoorwaardelijk bij haar plannenmakerij wist neer te leggen, maar die uitspraak leek mij toen nogal overdreven. Ook werd wel eens beweerd dat wanneer zij zich eenmaal een mening over iets of iemand had gevormd, zij die mening als een axioma aannam en daarvan niet meer was af te brengen. Stond je bij haar, door een of andere oorzaak, op de zwarte lijst, dan kon je ervan op aan dat je voor eeuwig ter helle verdoemd was! In het omgekeerde geval kon je van haar volle sympathie verzekerd zijn. In die dagen wist ik niet beter dan dat ik van kleine jongen af aan, tot de laatste categorie gerekend mocht worden. Dat er dienaangaande deze karaktereigenschap van mijn geachte tante al menigmaal een periodiek terugkerende brouille in de familie was geweest, variërend van één tot tien jaar, was een verschijnsel dat ik nooit had weten te doorgronden en het was me tot dusverre raadselachtig gebleven waarom mijn tante in zo'n ruzieperiode eenvoudigweg niets meer van zich liet horen en geen stap meer bij ons over de drempel zette tot aan het ogenblik dat mijn vader de stoute schoenen aantrok, naar Utrecht toog, waar zij woonden, en de zaak even recht praatte, waarna er geen vuiltje meer aan de hemel was! In 't kort gezegd, we wisten nooit precies wanneer tante Mien kwaad was en wat nog beroerder was, we hadden in zo'n geval geen flauw idee waarover de oorlog ging! Dat was het raadsel van mijn tante. Mijn oom, ambtenaar bij de Nederlandse Spoorwegen, had aan deze krijgsverrichtingen harerzijds part noch deel. Lang en mager, behoorde hij tot het type van de verstrooide kamergeleerde die er nooit met z'n gedachte dadelijk bij was en meestal een ronde achterliep in gezelschap. In de familiekring genoot hij het aanzien van de „geleerde bol” en als iemand met een vraagstuk in de klem zat, een of ander natuurverschijnsel niet begreep, dan was het oom Wim die, na een korte wijle van diepzinnig gepeins uitkomst bracht en aan het omstreden onderwerp een glashelder betoog wijdde op een zeer breedsprakige manier en wanneer hij daarmee dan gereed was, zuchtte de familie even diep en zei in koor vol diepe bewondering: „Wat weet Wim toch veel van al die dingen en wat kàn hij het goed uitleggen!!” Overigens was de man de goedheid zelve en liep trouw mee in het huwelijksgareel waarin tante Mien de teugels strak hield, hem in de waan latend dat hij de heer en meester was. Mogelijk had hij het „verzet plegen” al jaren eerder opgegeven en geleerd dat een man met „gelijk geven” op de eenvoudigste manier z'n zin kan krijgen! Ten slotte deelden in de vakantievreugde zo af en toe nog een ongehuwde tante mee, eveneens van middelbare leeftijd, mitsgaders haar onafscheidelijke vriendin, in de loop der jaren een stuk van de familie geworden, tezamen het duo tante Louise en juffrouw Marie Tang vormend. Met oom Wim en tante Mien hadden wij dus het vorige jaar onze vakantie gedeeltelijk samen doorgebracht. Zij hadden toen voor een dag of tien „Dennenlust”, dat veel groter was, gehuurd en dat op zeer korte afstand naast „Intermezzo” was gelegen. Het moet dan ook toegegeven worden, dat wij zo met elkaar een heel pleizierige tijd hadden. Met mijn oom had ik vele mooie fietstochten gemaakt en wij hadden de omgeving van het toen nog pastorale Veluwedorp Putten in de meeste richtingen verkend. Het was dus te voorspellen dat tante Mien voor de komende zomervakantie van dit jaar uitgebreide plannen had ontworpen. Zij wilde het geslaagde festijn van verleden jaar nog eens dunnetjes overdoen, maar het moest vooral grootscheepser worden en we moesten vooral wat langer bij elkaar zijn. Daar het huisje van de dominee dit jaar niet beschikbaar was, had mijn vader al vroeg in het voorjaar naar de oude boswachter van Surksum geschreven en bijtijds beslag weten te leggen op het grote, gerieflijke en van steen opgetrokken Dennenlust, op gevaar af tante Mien onder haar duiven te schieten. Maar die had intussen ook niet stilgezeten. Aan de tegenovergestelde zijde van Intermezzo lag op de hoek van de Kozakkenweg het allerliefste bungalowtje Campanula, weggedoken in het groen, met z'n laag overhangend dak als een Indisch landhuis. Van binnen knus en modern ingericht met schemerlampjes in de hoeken, ruime slaapvertrekken met de bedden boven elkaar... ze was er verleden jaar al wèg van geweest en nu hadden zij het kunnen huren voor de tweede helft van onze vakantie. −5−
En om deze veertien dagen tot een ware familiereünie te verheffen, had ze tante Louise en juffrouw Marie mee uitgenodigd als betalend logée. Al maanden tevoren waren over deze vakantie de diverse plannen gemaakt, besprekingen tussen de families gehouden, waarbij tante Mien het stuurwiel van haar plannenschip naarstig hanteerde. Wat mijzelf betreft, ik had mijn handen vol aan mijn eigen plannen, zodat het me niet zo bijster interesseerde wat de oudelui met elkaar afspraken. IJverig beoefenaar als ik was van de smalfilmerij, had ik mij weken tevoren intens bezig gehouden met het samenstellen van een voorlopig scenario voor de filmdocumentaire die ik van plan was in en over Putten te gaan draaien. Bovendien verkeerde ik in die dagen een beetje in spanning over het al dan niet op tijd arriveren van een nieuwe filmcamera, een voortreffelijk apparaat dat reeds in april was besteld en dat vanuit Oostenrijk maar niet kwam opdagen, zodat ik vreesde de bewuste camera niet meer op tijd te zullen ontvangen. Dit zou ten gevolge hebben, dat vele van mijn fantastische filmplannen in duigen vielen, omdat dit instrument vele mogelijkheden in zich borg waarmee in het voorlopig scenario rekening was gehouden. Hoe het ook zij, het zag er in alle opzichten naar uit dat wij een bijzonder goede tijd tegemoet gingen. Hoe buitensporig en zonderling die vier weken echter wel zouden worden kon ik op geen stukken na vermoeden, zelfs nog niet op de dag dat voor mij het noodlot z'n loop nam. Want wat ik over de voorbereidingen tot deze vakantie tot dusverre geschreven heb, is slechts het minst belangrijke. Was de expeditie uitgegaan op de gebruikelijke manier: „defamilie-onder-ons”, nimmer zou er waarschijnlijk aanleiding hebben bestaan om na zoveel jaren zwijgen de draad der journalenreeks weer op te vatten... Wàt ik ook allemaal aan mijn tante te danken heb, vastgesteld moet worden dat zij een belangrijk aandeel heeft gehad in het leveren van de stof voor dit lijvige manuscript. Mijn tante en..... nog iemand anders! Want nu is het ogenblik gekomen dat ik het hoofdpersoontje van dit gruwelijk drama ten tonele voer... Al mocht tante Mien dan haar alles overheersende invloed van achter de schermen op de hele familie uitoefenen, niets kon verhinderen dat een ander de hoofdrol zou vervullen in dit treurspel... òf moet ik misschien zeggen klucht? Goed, mogelijk was het allebei, hoe dan ook, ik zette in het jaar 1938 heel pedant boven dit geschrift: „Een Zomerzotheid”, en ik was mij ervan bewust dat die titel weinig origineel genoemd mocht worden. 't Was zelfs plagiaat omdat er een boek en een toneelstuk met diezelfde naam bestaan, maar omdat het gebeurde in Putten achteraf beschouwd een heel zot geval bleek te zijn, midden in de zomer en ook omdat mijn oom op een kritiek ogenblik dezelfde uitdrukking bezigde in verband met de gebeurtenissen in deze periode, vond ik die titel prachtig en liet het er maar bij. Later kreeg ook de omvangrijke film als ondertitel „Een Zomerzotheid”. Ik zal het dus dáár bij houden........ Neen, de hoofdpersoon in dit familiedrama werd onze Antje. Zijzelf zal het voordien ook nooit vermoed hebben en daar ze van het bestaan dezer geschriften evenmin weet heeft gehad, zal ze het zelfs nu nog niet ten volle beseffen. Antje K. was onze hulp in de huishouding, nog niet zo heel lang, maar lang genoeg om bij ons in hoog aanzien te staan. Vooral moeder was erg met het meisje ingenomen. Het was een aardig blond kind, 19 jaar oud, leuke ogen, maar niet wat een man gewoonlijk knap noemt. Ze kwam uit de omgeving van Utrecht, waar haar vader een sigarenfabriekje had geëxploiteerd maar dat door de tijdsomstandigheden op de flacon was gegaan, waarna het hele gezin naar Amsterdam was verhuisd. Het was een meisje met twee rechterhanden en erg plichtsgetrouw van karakter. Ze scheen een behoorlijke opvoeding te hebben gehad, getuige haar bijna overdreven bescheidenheid. Ik ontmoette haar overdag thuis in het koffiedrinkuurtje aan tafel en het enige dat me aanvankelijk in haar opviel was haar radde tong en haar grappige opmerkingen die ze soms vergezeld van een tikkeltje ondeugende oogopslag prijsgaf. Het duurde nog wel geruime tijd voor ik aandacht kreeg voor haar andere hoedanigheden, bijv. dat ze blonde krulletjes had, een bril droeg, die haar werkelijk flatteerde, dat ze er altijd keurig verzorgd uitzag en uiteindelijk met enige verwondering erachter kwam dat ze mijn boeken en bescheiden op mijn werkkamer met grote zorgvuldigheid rangschikte en de afleveringen van mijn vakbladen etc. nauwkeurig op volgorde legde. Dat ze daarbij ook nog mijn afgesabbelde lievelingspijp zorgvuldig uitkrabde en schoonhield vond ik bepaald curieus! Waarlijk, Antje bleek in ons huishouden een „ideaal” te zijn en werd door ons dan ook als zodanig bijzonder hoog aangeslagen. Ze was er na korte tijd meer huisgenote dan dienstmeisje; overigens geloof ik dat ik voordien niet veel oog voor haar had. Zo wilde nu het geval dat moeder besloten had om Antje mee naar buiten te nemen. Ze kon dan, precies als in Amsterdam, moeder in de ochtenduren van dienst zijn en mocht dan de rest van de dag heerlijk meegenieten van het buitenleven. Wel had moeder eerst nog gevraagd hoe ik daarover dacht en of ik er bezwaar tegen had. Nu, aanvankelijk vond ik dit plan maar zózó, maar omdat moeder een beetje sukkelde met haar gezondheid en feitelijk na de vakantie een noodzakelijke operatie moest ondergaan, zei ik: „Nu, vooruit dan maar, als we maar geen narigheid met dat meisje krijgen!” „Ze moet haar fiets maar meenemen,” besloot moeder „en dan moet jij je ook maar eens over haar ontfermen en af en toe eens met haar gaan fietsen.” Ik stemde daarin lijdelijk toe en geloofde het verder wel! Nu bezat tante Mien in Utrecht een wat zij haar „ideaal” noemde. Haar Ali moest werkelijk een pronkjuweel zijn, zoals door de familie werd aangenomen. Knap van uiterlijk en knap in haar bol, zoals het heette, had de Mulo doorlopen en studeerde uit liefhebberij een beetje biologie in haar vrije tijd. Gezien had ik die Ali nooit, maar de krasse verhalen over haar bijzondere intelligentie hadden mij menigmaal bereikt als mijn oom en tante op geregelde tijden des −6−
zondags kwamen overwippen en de weekends bij ons doorbrachten. Ali was gewoon haar stokpaardje en wanneer zij haar pupil weer eens aan het ophemelen was en in alle toonaarden haar lof bezong, verdacht ik m'n tante er wel eens stilletjes van dat zij een doodonschuldig koppelarijtje op touw wilde zetten, door mij nieuwsgierig te maken! Toen het mijn tante nu ter ore kwam dat ons Antje vier weken mee naar Putten ging, aarzelde zij geen ogenblik om dit plan over te nemen en eveneens Ali mee te vragen. Jongens, dat was pas een goed idee! Wat zouden ze daar een gemak van hebben buiten. De meisjes 's morgens het werk doen en de rest van de familie kon het zich zo makkelijk maken als ze zelf maar wilden. Het zou voor die twee kinderen ook echt gezellig worden, dan hadden ze samen meteen wat aan elkaar, konden na twee uur, wanneer ze met hun werk gereed waren, gaan fietsen of wandelen (en hechte vriendschap sluiten!) en dan bleven wij ook weer onder ons, want het waren toch eigenlijk weer „pottekijkers” ook, nietwaar, zeg nou zelf....! Zo vond tante Mien, „En als die twee dan met hun werk klaar zijn, sturen we ze er samen op uit en wij blijven rustig op ons zelf, dat is een mooie oplossing”, voegde ze er zelfverzekerd aan toe. Niemand dacht er op dat moment aan dat het noodlot het wel eens anders zou kunnen uitstippelen, zelfs ondergetekende kon dat niet vermoeden. Aan de vooravond van deze Puttenexpeditie kwamen Antje noch Ali in mijn persoonlijke plannen als enig punt van betekenis voor. Ik dacht slechts aan een genoeglijke periode van rust, afgewisseld door uren van pleizierig werken aan de uitgestippelde filmopnamen met de daaraan verbonden tochten. De meisje waren er om moeder en tante Mien het noodzakelijk werk uit handen te nemen, verder wilde ik er het liefst zo min mogelijk mee te maken hebben (Wie lacht daar??)...... Zo naderde de dag waarop deze grootscheepse „expeditie” van wal zou steken. Bijna waren er nog strubbelingen gekomen door ziekte van mijn vader en op het allerlaatste ogenblik kwam er nog een kinkje in de kabel, doordat mijn schoonzuster Annie onverwacht in het ziekenhuis werd opgenomen voor een spoedoperatie. Dit toch had weer ten gevolge dat we er nog een deelnemer bij kregen. Mijn broer moest namelijk trachten zijn twee jongens zolang ergens onder te brengen en daarom werd besloten dat wij Aartje mee naar Putten zouden nemen. Voor moeder was dit nu wel niet zo heel erg prettig, zo'n kleine druktemaker van vier jaar erbij, doch de plotselinge omstandigheden lieten geen andere keus en we zouden er ons wel in schikken. Hartroerend had ik, zoals telken jare, een paar dagen voor mijn vertrek afscheid genomen van Betty. Telkenmale betreurden wij het weer dat zij niet mee kon gaan, dat ik haar achter moest laten. Maar we hadden elkaar plechtig beloofd alle dagen aan mekaar te zullen denken; ik zou haar dikwijls schrijven en haar van alles op de hoogte houden. En zo scheidden wij voor ruim vier weken na een avond vol warme genegenheid en bij ons afscheid wenste zij me nog een mooie vakantie toe. Opmerkelijk leek het dat Betty mij nog met een ondeugend glimlachje waarschuwde voor die twee meisjes. „Pas jij maar op met twee van die jonge dingen daar buiten, Piet, misschien word je me nog ontrouw!” had ze plagend gezegd maar vol overtuiging had ik die gedachte van haar als onbestaanbaar van de hand gewezen. Op dat moment dacht ik er alleen maar aan hoe moeilijk het me zou vallen vier volle weken gescheiden te leven van de vrouw die nog steeds zo veel voor mij betekende. Zo brak de zaterdag van vertrek aan, zoals ieder jaar, per auto. En hiermee besluit ik dan de inleiding tot deze, in de familie als roemrucht bekend staande, familievakantie in Putten. En laat in de volgende bladzijden het dagboekverhaal volgen, zoals ik dat in de nazomer van het jaar 1938, behoorlijk onder de indruk als ik toen pas na het gebeurde was, begon op papier te zetten. Tenslotte nog dit: ik heb bij veel van mijn vroegere journalen de gewoonte aangenomen de muzikale invloedssfeer van bepaalde muziekwerken als denkbeeldige omlijsting aan te duiden, dat wil zeggen dat bij spannende episoden in mijn leven er heel vaak een overheersend muzikaal thema was, dat als 't ware de herinnering aan het gebeuren onderstreepte. Dit was in deze vakantie ook in sterke mate het geval. Er woonde in die dagen aan de overzijde van mijn werkkamer een jong toonkunstenaar, een pianist, die voor zijn eindexamen avond aan avond de sonate opus 22, No 11 van van Beethoven studeerde. Het verveelde mij nimmer er naar te luisteren in de warme voorjaarsavonden wanneer de ramen wijd geopend stonden, maar de inzet en de eerste maten van deze prachtige sonate hebben mij steeds vergezeld in de weken die volgden en waarin deze geschiedenis zich afspeelde, maar toch de sterkste herinnering bewaar ik nog steeds aan het weemoedige zogenaamde St. Anthonikoraal, de bekende Variaties op het thema van Haydn, door Joh. Brahms. Vooral de zevende, zo uitgesproken pastorale variatie was zo intens met deze geschiedenis verweven, dat ik bij het horen van dit werk zelfs nú nog na ruim twintig jaren het gebeurde opnieuw doorleef en opnieuw de spanning in mij voel opkomen uit die romantische periode. En nu opgelet, het gordijn van het verleden wijkt uiteen, het spel gaat beginnen!! juni 1959
−7−
−8−
Hoofdstuk 2 Eerste Episode - Dennenlust Zaterdag 2 juli 1938 - Amsterdam-Putten Het is een stralende zomerzon die 's morgens vroeg bij het ontwaken door de kierende gordijnen in mijn slaapkamer dringt en speelse lichtplekken tovert op de muur tegenover het venster. Een zoele wind uit het oosten doet het gordijn levendig heen en weer bewegen. Dan ben ik eensklaps klaar wakker en herinner me dat ik over enkele uren met een sneltreinvaartje over de weg zal stuiven... mijn vakantie tegemoet. Het weer lijkt uitstekend te zijn, hemel onbewolkt, temperatuur mild... dat moeten we juist hebben. Ik sta vroeg op want er is nog veel te doen. Mijn koffer is nog slechts gedeeltelijk gepakt en het tijdstip van vertrek is bepaald op halfelf. Veel kan er nu niet meer tussen komen; als het in hemelsnaam nu maar goed afloopt met die operatie van mijn schoonzuster Annie. Enfin, dat is het noodlot. Alles is verder nog precies op het nippertje voor elkaar gekomen, ook mijn nieuwe filmcamera, precies een week voor ons vertrek kwam hij binnen, nog 'n mazzel. Ik had hem anders misschien niet meer geaccepteerd. In ieder geval, het is een prachtig apparaat en het werkt voortreffelijk. Nu we met omkeerfilm gaan werken zullen de opnamekosten tot de helft teruggebracht kunnen worden, alleen zal het zaak zijn te zorgen voor een perfecte belichting, want er valt aan het materiaal niet veel meer te corrigeren. Maar daarvoor ben ik dan gelijktijdig in het bezit gekomen van een fotoelektrische belichtingsmeter en van dit ingenieuze precisie-instrument met z'n seleniumcel hangt alles af; ik heb het dan ook zorgvuldig ingepakt. Terwijl ik op m'n gemakje zit te ontbijten (ik heb nu eens echt de tijd voor mezelf) verschijnt Antje op het toneel. Die heeft ook al haar koffer meegebracht. Nu, ze ziet er patent uit, helemaal op d'r zondags, leuk bloesje aan en haar hoofdje waarachtig keurig bewerkt door de kapper, ze ruikt een halfuur in de wind naar de zeep... „Je hebt je zeker gewassen voor vier weken tegelijk, hè Antje?” plaag ik haar, „want denk er om, daar in Putten hebben ze het water nog niet uitgevonden, hoor!” Ze lacht, bloost een beetje en draait met haar hoofd op een grappige manier. Ze ziet er wat opgewonden uit, hetgeen ik me best kan voorstellen. Het is ook een fijn vooruitzicht voor zo'n meisje, vier weken mee naar buiten. Tegen halftien komt mijn broer Aart even. Hij heeft Aartje meegebracht, die natuurlijk helemaal door het dolle heen is. Het betekent weer een koffer erbij en dubbele zorg voor dit miniatuurmensje. Ik zal in elk geval buiten de taak van zijn tweede vader op me moeten nemen en Antje ontfermt zich al terstond over het „jochie” zoals ze hem meteen op z'n Utrechts noemt, als z'n tweede moeder. Om tien uur verschijnt Cornelis S., die me even komt helpen met het afdragen van de bagage, vooral de loodzware hutkoffer vergt dubbele mankracht. Mijn eigen koffer blijft nog even boven, ik heb alles er zoveel mogelijk ingestouwd, ook de camera en verdere attributen. Zoal ieder jaar nog steeds het geval was, heb ik thans gezorgd voor een bescheiden wetenschappelijke uitrusting voor eenvoudig biologisch onderzoek, want er is op dat gebied in de omgeving veel materiaal te vinden, maar of ik het nodig zal hebben betwijfel ik enigermate. Het ziet er naar uit dat deze vakantie nogal roezemoezig zal verlopen en bovendien blijft de film hoofdzaak. Eindelijk zijn wij met alles gereed en juist op het ogenblik als vader thuiskomt om ons tot zondagavond te vergezellen (hij komt pas definitief de tweede helft) rijdt de grote zespersoons Dodge van de Waaltaxi voor en klinkt het opgewekt: „Jongens, daar is de auto al!” De grote uittocht kan beginnen. Antje is nog maar amper klaar met haar werk en moet zich haasten om zich reisvaardig te maken. Beneden ben ik al bezig om samen met de chauffeur de koffers in het bagageruim te laden. Het is verbazend hoeveel zo'n moderne wagen bergen kan. Het laatste komt mijn vader beneden, nadat hij de woning nog even heeft geïnspecteerd en alles heeft gesloten. Er wordt ingestapt, de portieren slaan dicht, licht zoeft de motor aan en dan schuiven wij bijna geruisloos de Jekerstraat door... de NoorderAmstellaan op... Berlagebrug over en dan... snellen wij met volle vaart het Gelderse landschap tegemoet... vier weken van vrijheid en avontuur! Ik voel me zeldzaam lekker bij die gedachte en steek meteen van pure voldoening een verse sigaar op. Ziezo, laat komen wat komt, wij zijn op weg en het moet al gek lopen als we nu niet meer in Putten belanden. Ik zit met moeder op de achterbank, Aartje tussen ons in, op het middenstoeltje, recht voor me zit Antje, mijn vader heeft plaats genomen naast de chauffeur. Aartje komt ogen tekort en zijn mond staat niet stil over alles wat hij onderweg te zien krijgt en met onze Antje is het al niet anders gesteld. Ook voor haar moet zo'n autotocht een ongekende sensatie zijn en voor ik er erg in heb ben ik in druk gesprek met het meisje en heb handen vol werk om antwoord te geven op de vele vragen die zij stelt over de bezienswaardigheden waar wij langs rijden. Het blijkt al spoedig dat ze nog niet zoveel van haar landje af weet en nog niet zo veel om zich heen gekeken heeft. Ze vertelde dat ze wel eens op zondag met een vriendinnetje de kant van het Gooi uit ging op de fiets, maar ze hadden het nooit veel verder gebracht dan de Muiderstraatweg tot aan Muiderberg. Van de prachtige rijwielpaden door het Gooi had ze nog nooit gehoord! Voorbij Bussum kreeg ik gelegenheid om haar verschillende plaatsen aan te wijzen, waar daar de mooiste rijwielpaden beginnen en die in alle richtingen het Gooi doorkruisen. Zo rijden wij met een matige gang voort door het zonnige, hier nog open landschap, tot aan Baarn, waar het geboomte eensklaps zwaar en dicht begint te −9−
worden en een tunnel van groen zich over de weg heen welft. Na Baarn gaat het door Amersfoort heen, prachtig oud stadje, waar je de geur nog kunt opsnuiven uit lang vervlogen tijden! Antje moet weer van links naar rechts kijken, naar de Koppelpoort... naar de beroemde Lange Jan en naar het verweerde Muurhuizen, erfenis uit de middeleeuwen. Ze zal wel doodmoe worden van al dat opletten en kijken, maar ik vind het prettig te zien dat ze ervan geniet. Langzaam, vanwege het razend drukke verkeer in de nauwe straatjes, gaat het door Amersfoort heen op Nijkerk aan... de torenklok wijst er al halftwaalf aan en we schieten op. Bossen en malse weiden wisselen elkander af, hier en daar passeren wij fraaie kastelen en buitenplaatsen. En als wij dan Nijkerk al weer ver achter ons hebben gelaten begint het verlangende uitzien naar Putten, waar we weldra, volgens mijn schatting tegen twaalf uur zullen aankomen. En zo komt het ook ongeveer uit. Precies om twaalf uur zwenken we van de betonweg af de oude Harderwijkerstraatweg op en dan duurt het niet lang meer of we zien overal de ons zo vertrouwde punten. Daar heb je van Dam, de bakker en dan gaan we gelijktijdig langs het oude kerkje... nu is de tocht nagenoeg volbracht. Daar zijn de witgeschilderde banden op de boomstammen... dat is de van Eeghenlaan. Vier autobanden knerpen over het grind, Antje kijkt nieuwsgierig rond en moeder roept uit: „Kijk, daar recht voor je, dat grote stenen huis op de hoek, dàt is Dennenlust!” „O, wat een prachtig huis” roept ze opgetogen uit. De wagen stopt voor de hoofdingang in de Nieuwe Laaklaan en eindelijk kunnen wij onze stijve benen weer eens uitstrekken. En waarachtig, daar heb je vriend van Surksum ook al! De oude boswachter komt ons met uitgestrekte hand tegemoet en heet ons hartelijk welkom in Putten. „Ziezo Antje, dat is 'm nou, mag ik je even voorstellen aan van Surksum?” zeg ik tegen haar. We hadden haar al heel wat verhalen verteld over het oude boertje en Antje heeft meteen al moeite om niet in lachen uit te barsten over het vreemde taaltje dat hij spreekt en wanneer dan het puntje van z'n tong even vlug langs z'n onderlip glipt, weet je voor uit al dat er „za'k zegge” komt, een stopwoordje dat hem in de mond bestorven ligt! Natuurlijk heeft hij ook nu weer allerhande verhalen en gaat mee het huis binnen om ons op verschillende zaken attent te maken en waarvoor hij allemaal gezorgd heeft. Ondertussen sjouwen wij de bagage uit de auto en zette die zolang in de loggia aan de achterzijde van het huis dat op het dichte dennenbos uitziet en dan kan de auto weer voor vier weken naar Amsterdam vertrekken. Daarna gaan we de boel op orde brengen. Ik heb mijn kamer al uitgekozen. Op de zolderverdieping zijn twee eenvoudige, maar gezellig ingerichte slaapkamers naast elkaar met in elk een mooi modern en laag eenpersoons ledikant, voorts nog een wastafel en een schrijftafeltje. Die aan de linkerzijde neem ik in bezit, in de andere kamer neemt Antje haar intrek. Beide kamers zien uit op de van Eeghenlaan en overigens zover als je zien kunt over de prachtige beukenbossen. We besluiten om eerst maar te gaan koffiedrinken, want we hebben er honger van gekregen en dan aan de slag om de koffers uit te pakken. Het is een karwei dat nagenoeg de hele middag in beslag neemt. Kleine Aartje weet zich al dadelijk uitstekend te vermaken in het bos rondom het huis en gedraagt zich als een veulentje dat voor het eerst in de wei komt. Merkwaardig is het te constateren hoe weinig er in de omgeving veranderd is sedert 't vorig jaar, de diepe leemkuil aan de overkant van de weg bij het smalle paadje ligt er nog precies eender, ook aan „Intermezzo” is niets veranderd. Volgens van Surksum komt de dominee over veertien dagen zelf met z'n gezin in het huisje. Het is jammer dat hij nu net tussen ons en tante Mien in zit, anders konden wij door het bos makkelijker en vlugger bij elkaar komen! Eindelijk, ver in de middag, zijn we dan zover gekomen dat we ons een beetje thuis beginnen te voelen. Ik heb de ligstoelen van zolder gehaald en we hebben de loggia wat gezelliger aangekleed met een tafeltje in het midden en een mat op de vloer. En wanneer dan de verse thee met de koekjes op de proppen komen en Antje klaar is met het opmaken van de bedden, dan voelen wij ons pas echt op ons gemak. De eerste verrassing in deze middag was een licht onweersbuitje, een natuurlijk gevolg van de eerste zomerwarmte, die we nog maar weinig gehad hebben tot nu toe. Gelukkig was het onweer niet zwaar, maar het stortregende behoorlijk. Na de avondboterham maakten we onze eerste verkenningstocht, dat wil zeggen mijn vader, Antje en ik. Antje stond er even van te kijken dat wij hier zomaar meteen de weg wisten, ze scheen een heimelijke angst te hebben voor verdwalen! We maakten de wandeltocht zo gezellig mogelijk, door slingerpaadjes in het vlak bij gelegen Putterbos en over de Kozakkenweg weer terug. De avond was nog kil na de regen van vanmiddag en het was werkelijk aangenaam toen we in de gezellige huiskamer bij elkaar zaten met de intieme sfeer van de suizende gaslamp, die meteen wat warmte verspreidde. We maakten het ons zo behaaglijk mogelijk en spraken af vroeg naar bed te gaan. Om tien uur werd het een algemeen gegeeuw. „Wil je wel geloven dat ik slaap krijg van dat gebrei van Antje!” riep ik uit. „Zeg meisje, blijft dat vier weken lang zo?” „Ja, lekker!” riep ze uitdagend. „Nietwaar, mevrouw, we gaan alle avonden gezellig breien... ik moet twee wolletjes af hebben anders krijg ik een pak slaag van mijn moeder omdat ik buiten niets uitgevoerd heb!” „Nou, reken jij er dan maar op dat je dat pak slaag vast en zeker krijgt, want dat gebrei zal niet lang duren, dat is niet om aan te zien!” zei ik dreigend. „En ik kan niet tegen dat gelees,” plaagde ze terug, terwijl ze probeerde mijn boek dicht te meppen. „Nou, dat begint al goed tussen jullie”, kwam moeder tussenbeide. „Je laat je maar niet op je kop zitten door die jongen, hoor Antje. „Dat is zo!” gaf ze met haar vaste stopwoordje toe en ze bloosde daarbij als een pioenroosje. We brachten het tot halfelf, toen vonden we het welletjes en gingen naar bed. Antje beweerde dat ze nog nooit − 10 −
zo vroeg naar bed was gegaan. „In Amsterdam zitten we altijd tot heel laat in de nacht te kaarten en dan weten we gewoon niet van ophouden”, vertelde ze. „Zo, dus kaarten kun je ook al?” vroeg moeder, „nou, dan gaan we dat hier ook maar eens doen.” „Nu ja, ik kan alleen maar „petoeten”, zo noemen wij dat, pandoeren of zoiets dat doen wij nooit.” „Wacht maar, als oom Wim en tante Mien met de hele bende komen, dan zitten we alle avonden te gokken.” Vader ontdekte gelijk dat we warempel de speelkaarten vergeten waren mee te nemen. Die moesten we dan maar ergens in het dorp zien te bemachtigen als er tenminste in deze christelijke negorij speelkaarten verkocht mochten worden! Maar daar zou Antje wel voor zorgen. Het duurde nog geruime tijd voor we eindelijk in bed lagen. De gaslampjes op de slaapkamers brandden best, alleen Antje wist niet goed raad met dat ouderwetse spul en ik moest even op haar kamer komen om het voor haar aan te steken. Het „jochie” lag allang op een oor op de achterzolder, waar ook een ruim ledikant stond, en sliep als een roos. De nacht was geweldig koud en ik kon het eerste uur de slaap niet te pakken krijgen van de kou. Ook werd ik nog een keer wakker door een vreemd geluid, ik hoorde iemand duidelijk hardop praten en even later leek het of ik iemand zachtjes hoorde huilen. Was dat Antje in de kamer naast mij? Aartje kon het niet zijn, want het jongetje werd nooit wakker des nachts. Ik hoorde echter verder niets meer en sliep later vast in... de eerste nacht in Putten van deze vakantie!
Zondag 3 juli 1938 - Putten Nu, deze dag begon al mooi vroeg wat niet zo bijster plezierig was. De kleine jongen was namelijk om halfzes al klaar wakker geworden en begon al dadelijk druk te kakelen, zijn snater stond geen seconde stil. Erg leuk als je nog eens lekker wilt uitslapen tot een uur of negen! Het huis is vreselijk gehorig, je kunt alles verstaan door de houten vloeren en wanden heen. Door dit alles waren we al vroeg op de been. Buiten scheen lekker de zon. Ze hadden allemaal vrij goed geslapen, maar Antje was haast haar bed niet uit te krijgen. Zou die soms vannacht in haar slaap zo hardop gepraat hebben? Moeder zei dat ze het ook gehoord had. Maar het meisje beweerde dat ze zich van niets bewust was en volgens haar beste weten nimmer hardop droomde. Vreemde historie. Waren we soms in een spookhuis beland? Na het ontbijt was het buiten echt lekker weer om in de loggia te gaan zitten in een luie stoel met de wekelijkse „periodieken”. En juist toen de koffie tegen halfelf bruin was... wie kwam daar toevallig aan op de fiets? Van Surksum natuurlijk. „Die heeft de koffie geroken...” zei ik zachtjes tegen Antje. En jawel, hoor, daar kwam ie 't erf oprijden, de oude koffieleut... z'n smoesje klaar... of we goed geslapen hadden en of de pomp het nog goed deed... De pomp in de keuken had namelijk gistermiddag een paar maal geweigerd en bleek na een poosje telkens te zijn „afgelopen”. - „Neêe maor, anders za'k zegge mot de kopersloager d'r effe bikommen.” - „Een kopje koffie, van Surksum?” - „Noue... graog mevrouw, dat sloa 'k nie of!” Er werd een stoel bijgeschoven in de loggia en weldra begon de oude baas z'n zonderlinge verhalen af te steken. Antje zat recht tegenover me en keek met open mond naar de oude boswachter. Die vertelde net een verhaal over een pomp die hij een jaar of wat geleden op Campanula had laten slaan en waarmee nogal wat moeilijkheden waren geweest. Wat het precies was herinner ik me niet meer zo goed, maar ineens zegt de oude baas: „En toen kos ie zaine mik nie daor bove kraigen, za'k zegge.” Stomverbaasd keken we hem even aan en barstten toen allemaal in een schaterlach uit. Wat was in hemelsnaam nu een „mik”? Hij moest gelukkig zelf hartelijk mee lachen en het kostte enige moeite eer hij uitgelegd had wat hij bedoelde. Even later had hij het over een gordijntje dat hij in onze loggia had opgehangen en dat hij als volgt uitdrukte: „En, za'k zegge, toe hê'k dat met 'n tuutsjen vast 'emaokt”! Antje kreeg het er warempel benauwd van, ze had een hoofd als een kool en beet zich op haar onderlip om haar lachen te bedwingen, temeer daar ik haar steeds strak aankeek en af en toe grimassen tegen haar maakte. Ik geloof dat ze blij was toen hij na een uurtje opstapte en toen hij uit het gezicht verdwenen was konden we allemaal eens ongedwongen uitlachen. - „Een goeie man voor jou, Antje”, plaagde mijn vader haar. „'t Is nog een ouwe vrijjongen ook!” „Nou, maar ik moet 'm niet, hoor!” zei ze lachend. Ze had hem al gauw de bijnaam gegeven van Snurksum. Later werd het kortweg „Snurk”! In de middag werden we opnieuw getrakteerd op een gezellig buitje onweer. Een loodzwarte lucht kwam snel uit het westen opzetten, in de verte rommelde het voortdurend en niet lang daarna kregen we de volle laag en we moesten hals over kop het huis binnen vluchten. Er viel een gordijn van water en het leek bedenkelijk veel op die zaterdag verleden jaar, toen wij met oom Wim en tante Mien in Dennenlust zaten en moeder alleen op Intermezzo was achtergebleven. Bijna twee uur lang achter elkaar maakte de regen het ons toen onmogelijk om bij elkaar te komen. Tot een uur of vier hield de regen aan en we waren genoodzaakt ons binnenshuis te vermaken. Aartje was erg druk en een beetje lastig, maar aan de andere kant moesten we ook weer om hem lachen. Gelukkig had Antje er uitstekend slag van om het jochie bezig te houden en hij was al heel spoedig de beste maatjes met haar. Ik toog zolang naar mijn kamer op de bovenverdieping en rangschikte mijn spullen wat en keek mijn camera nog eens grondig na − 11 −
alvorens er een cassette film in te plaatsen. Ik ontdekte tevens dat ik had vergeten een licht geelfilter mee te nemen, ik kon het tenminste nergens vinden. Toen het eindelijk droog was geworden, maakten we, vader, Antje en ik, nog een aardige wandeling over Nieuw-Groevenbeek. De bossen waren mooi nu, na de regenval en zagen er met het donkere weer een beetje mysterieus uit. Antje was er vol van en ik geloof dat ze zin had om in elke boom te klimmen! In de loop van de avond vertrok mijn vader al weer. We hadden tegen halftien een taxi besteld omdat het station van Putten meer dan een uur lopen van onze nederzetting verwijderd ligt. De auto verscheen precies op tijd en het was al schemerdonker toen hij, na een hartelijk afscheid, vertrok, tot over een week. Antje vond het buiten ontzettend griezelig in het bos. Nergens was een lichtpuntje te bekennen... het bos achter ons huis leek een gapende zwarte muil! Nu Aartje ook allang naar bed was, verliep de avond heel stil en knus bij het lamplicht. Antje en moeder zaten ijverig te breien en ik las of probeerde althans te lezen, want telkens dwaalden mijn gedachten weg naar Betty, die nu op deze avond alleen was, zover van mij vandaan. Ik was ervan overtuigd dat zij nu ook aan mij zat te denken, we hadden dat immers zo afgesproken. We besloten om ook deze avond maar vroeg naar bed te gaan en om even elf uur lagen wij er onder. Kleine Aartje had plechtig beloofd: „Oom Piet, ik zal morgenochtend heel zoet zijn en niet zo vroeg praten!” Het was ook die nacht weer heel koud, zo zelfs, dat ik mijn ramen moest sluiten. Ik sliep vrij goed, maar werd toch plotseling nog een keer wakker doordat ik iemand luid en toonloos hoorde praten, het klonk hol en zeer unheimisch. Daar ik niet aan spokerij geloofde, moest ik nu wel aannemen dat Antje het deed en omdat het geluid zo dicht in mijn nabijheid klonk was ik daar zelfs wel zeker van. Zij sprak als iemand die in trance is... Vreemd meisje, die Antje, maar stellig een goed kind.
Maandag 4 juli 1938 - Putten Maandag! Mijn eerste werkelijke vakantiedag. Nu gaat het spel eindelijk pas goed beginnen. Het zag er vanochtend niet bijster aanlokkelijk uit. Zwaar bewolkt en nevelig, het had de hele nacht bar geregend; rond het huis dreef het van het hemelwater. Aartje kreeg zijn trainingspak aan en wist zich buiten even goed wel te vermaken. We vonden in de schuur een stuk van een oude kar, dat wil zeggen twee houten wielen aan een as en daar was hij de koning te rijk mee! Ik was met de beste voornemens bezield en vast besloten mij niet van de wijs te laten brengen door het weer. Direct na het ontbijt trok ik mijn regenjas aan en stak een pittige sigaar op van de uitgebreide voorraad die ik had meegenomen, en ging er op uit. Oorspronkelijk was ik van plan om eens een ouderwetse wandeling te gaan maken naar het Solse Gat, doch eenmaal op weg kwam plotseling het verlangen in mij op naar een fiets. Verdorie nog toe, waarom zou ik daarmee wachten tot mijn oom hier was. Ik kon die fiets eigenlijk veel beter voor de hele maand huren. Antje had toch ook haar fiets al en het zou stellig leuk zijn om vanmiddag reeds, als de zon een beetje wilde meewerken, een tochtje met haar samen te maken en dan konden we toch op een veel vluggere manier aan het Solse Gat komen! Dus wandelde ik de van Eeghenlaan recht door en koos vervolgens mijn weg door de prachtige Wilhelminalaan die in de onmiddellijke omgeving van het dorp uitkomt. Na een wandeling van drie kwartier had ik het centrum van het dorp bereikt en vond spoedig de rijwielzaak die ik hebben moest en waar ik ook verleden jaar zo'n immes karretje op de kop getikt had. Het was ook dezelfde zaak waar ik verleden jaar met oom Wim op een mooie avond een tandem had gehuurd. Ja, dat was ook één van die halsbrekende avonturen geweest om niet spoedig te vergeten! Oom Wim kreeg dat plotseling in z'n hoofd: een tandem! Dat leek hem nou net een ideaal vervoermiddel! Wij er op uit; in het dorp waren ze goed voorzien in tandems en het duurde niet lang of we konden onze tandemlust botvieren. In m'n verbeelding zag ik weer hoe wij door het dorp heen zwaaiden... drie maal er op en drie maal weer d'r af omdat ik vergat te trappen, maar dan lukte het ook eindelijk en sjeesden we full speed er van door. Het was echter bij die ene keer gebleven want wij vonden het genoegen niet van dien aard om er de verdere vakantie gebruik van te blijven maken waarna ik toen een fiets voor mezelf huurde. Inmiddels had ik de winkel bereikt. Ik bofte even geweldig... want hetzelfde karretje van verleden jaar stond als het ware op mij te wachten... en hoe! Helemaal gerestaureerd, er zat nu een fonkelnieuwe lamp op, een nieuw zadel, een bagagedrager en een gesloten kettingkast, kortom, het leek wel een nieuwe fiets. Na enig onderhandelen werden wij het eens over de huurprijs van ƒ 6,-- voor de hele maand met gratis lucht en eventuele reparatie! En zo stapte ik op mijn nieuwbakken vehikel en ging er vandoor of het altijd zo geweest was! Het was weer een verrukkelijke sensatie, het karretje liep licht als een veer en ik kreeg al dadelijk snelheidsallures te pakken! Fietsen is inderdaad iets heerlijks, vooral in een omgeving als deze. Je verplaatst je zoveel gemakkelijker dan te voet en je komt veel verder en ziet oneindig meer op een dag. Ik voelde mij tenminste in een buitengewoon goede stemming en dacht er maar meteen over om een tochtje te maken alvorens naar huis terug te keren. Waarschijnlijk omdat ik te veel op het verkeer moest letten in het hart van het dorp, had ik niet in de gaten dat ik een andere weg insloeg dan die waar ik was vandaan − 12 −
gekomen, het bleek dat het de weg naar Voorthuizen was, maar dat ontdekte ik pas na een goed kwartier. Erger was dat ik plotseling overvallen werd door een flinke gietbui, want de hemel was van lieverlede al grauwer en donkerder geworden en het zag er naar uit dat het weer deze dag slecht zou blijven. Toen ontdekte ik eindelijk mijn vergissing, maar het gaf niet veel meer, de open weg bood weinig beschutting en het duurde niet lang of het water droop uit mijn haren en uit mijn broekspijpen... ik was in een woord drijf! Natuurlijk keerde ik onmiddellijk om en vond weldra een pad dat mij via de Wilhelminalaan weer langs de kortste weg naar huis voerde. Daar keken ze raar op toen ik met een fiets kwam binnen zeilen. Antje was er dadelijk over in de wolken, ze zag er natuurlijk nieuwe perspectieven in! Alleen was het jammer dat het weer ons zulke parten speelde, want het zag er op dat moment nu niet naar uit dat we vandaag nog een tochtje konden maken, het werd steeds donkerder en dreigender. Natuurlijk werd ik door moeder en zowaar ook door Antje om beurten beklaagd dat ik zo nat was geworden en ik ging dadelijk naar boven om een andere broek aan te trekken, waarna ik vertroeteld werd met een warm bakje koffie, dat op deze eerste vakantiemorgen best smaakte. Dan ging ik met een zeker welbehagen de fiets, die nu zolang mijn eigendom was, in de schuur eens fijn schoonmaken en afdrogen, waarbij Aartje natuurlijk ijverig van de partij was. Toen de regen even ophield, zette ik het „jochie” achter op de bagagedrager en reed hem een keer of wat het huis rond en tussen de dennenbomen door. Hij kon er amper genoeg van krijgen. We moesten steeds even stoppen bij de keuken voor het „meissie”, waarmee hij Antje bedoelde, zodat zij kon zien hoe fijn of het ging. In het begin wist de kleine rakker niet welke plaats Antje eigenlijk bij ons innam, hij wist niet goed weg met haar en had het steeds over „dat meissie”; later begon hij Antje tegen haar te zeggen. 's Middags werd het helemaal huilen met de weersgesteldheid; regen, wind en onweer wisselden elkaar af en wij waren gedwongen binnenshuis te blijven. Voor Aartje was dat een heel probleem. We moesten hem zoet houden met prentenboeken waaruit Antje hem voorlas en verder probeerde hij iets te maken in zijn plakboek, maar daar kwam niet veel van terecht ofschoon oom Piet hem daarbij absoluut niet mocht helpen. Ik zocht mijn heil maar weer een paar uurtjes boven, keek mijn filmplannen nog eens door en peinsde, onder het genot van een pijp, over nieuwe filmische perspectieven. Ik had nog geen meter film opgenomen, ofschoon... we waren hier nog maar pas, maar niettemin popelde ik natuurlijk van verlangen om een begin te maken en met de nieuwe camera te gaan werken. Het zou wel even vreemd zijn in het begin, want de bediening van dit apparaat verschilde wel enigermate met mijn oude camera. Het was teleurstellend dat het weer zo slecht werd. Stel je voor dat het de hele vakantie zo bleef! Ik dacht met schrik aan mijn zes gevulde cassetten met film, hoe kwamen die ooit vol? Enfin, zó erg als nu zou het wel niet blijven, wie weet kon ik morgen al met de opnamen beginnen. Voorlopig borg ik de camera maar weer op. Tegen vijf uur hield het op met regenen en een waterig zonnetje stak nog even de draak met ons, en aangezien we nu lang genoeg in huis hadden gezeten verliet ik dadelijk ons home om wat in beweging te komen rond het huis in het grote stuk bos dat erbij hoorde. Antje was ook dadelijk van de partij en niet lang duurde het of we waren samen aan het gooien met de werpring naar elkaar toe. Ze was uitgelaten als een jonge hond, precies een kwajongen en telkens probeerde ze me de ring afhandig te maken hetgeen waarachtig tot kleine stoeipartijen aanleiding gaf. En op dat moment trof het me ineens dat er iets bijzonders was in de manier waarop ze me telkens aankeek. Ik wist niet of ik het me verbeeldde, maar het leek er een beetje op of ze het er op toelegde om te stoeien. Zo'n Antje toch! Ik dacht aan Betty's schalkse waarschuwing. Zou ze toch gelijk hebben...? Het bleef ook na de maaltijd droog. Er kwamen lichte plekken in het wolkendek, hier en daar een stukje blauw... en dan was de zon er ineens, vale gele lichtstrepen op het nat beparelde mos werpend. Ik was het nu meer dan zat, had er in één woord tabak van om nog de verdere avond in huis te blijven zitten. Ik greep mijn jas en besloot een kuier door de bossen te gaan maken. Verdraaid nog toe, ik was hier toch niet gekomen om in huis te zitten kniezen! Ik wilde bos zien, dennengeur ruiken, genieten van alles wat de Noord-Veluwe te genieten kan geven. „Ga je er op uit?” vroeg moeder. „Ja, ik ben kil en klam van de regen en houd het in huis niet langer meer uit”, antwoordde ik. „Misschien heeft Antje wel zin om mee te gaan”, stelde ze voor. Weifelend keek ik even naar het meisje, dat stil zat te breien voor het venster, haar ogen strak gericht op haar werk. „Als ze wil en mijn gezelschap voor lief wil nemen”, schertste ik vragend in haar richting. „O ja, daar heb ik best zin in”, zei ze meteen en vrij spontaan. „Nou, vooruit dan maar, dan zal ik je eens wat van de bossen laten zien, Antje!” Verheugd sprong ze overeind, borg haar breiwerk op en trok haar mantel aan. Moeder deed nog een duit in het zakje door te zeggen: „Voorzichtig hoor met haar, niet op verboden wegen lopen en... zul je goed op hem passen, Antje?” - „Nou, reken maar hoor, ik houd hem stevig aan zijn jas vast!” zei het meisje lachend. En zo gingen we dan samen op stap. Ik voelde me nog een beetje onzeker, want het was voor mij een vreemde gewaarwording te moeten wandelen met dit meisje dat ik zo heel weinig kende. Het was ongetwijfeld een heel lief kind, ze zag er aardig uit en ze bezat van nature een behoorlijke dosis beschaving, maar toch had ik allang gemerkt dat het gedachtenkringetje van Antje maar heel beperkt was, ze had al een paar maal blijk gegeven bitter weinig af te weten van de wereld die haar omringde. Van de meest bekende zaken en begrippen had ze nog nooit of nimmer gehoord. Voor haar was een boom een boom en een bos een bos, zonder meer. Van alles wat daarin en daar tussen leefde en groeide wist ze hoegenaamd niets af. Ze kon soms opmerkingen maken, die getuigden van een verbijsterende onkunde. Toch was dit geen aangeboren domheid, ze was, integendeel, genoeg bij de pinken, maar na de lagere school had ze niets meer bijgeleerd, nergens meer belangstelling voor gehad en, dit was − 13 −
wel de voornaamste oorzaak, ze hield niet van lezen, ze had er bepaald afkeer van, zoals ze zei tenminste. Ze kon zich niet voorstellen dat iemand er genot in kon vinden om als 't ware boeken te „verslinden”. We hadden het haar al verschillende malen gezegd: Antje, dat komt omdat je nooit eens een goed boek leest, anders had je zoiets wel geweten... uit boeken lezen steek je wat op! Maar ja, ze hield er nu eenmaal niet van en wat doe je daar tegen. En daarom zag ik tijdens dit wandelingetje wel wat tegen de conversatie op. Waarover moest ik met haar praten? Kon ik verwachten dat ze belangstelling had voor de dingen die mij interesseerden? Enfin, ik zou het maar eens proberen èn... het viel mee! Eigenlijk had ik eerst liever op de fiets willen gaan, maar door de aanhoudende regen van vandaag zouden de bossen wel aardig doorweekt zijn en iedere struik waar je noodwendig langs schuurt werkt dan als een soort douche. Bovendien, op de wandeling zagen we wellicht wat meer bijzonderheden. Ik koos de zijde van de Puttense bossen in de richting Sollense Gat. „Vind je het goed als ik een pijp opsteek, Antje?” vroeg ik quasi ernstig. „Hoor dáár nu eens... dat hoeft u mij gerust niet te vragen... ik ben al blij als ik met u mee mag lopen!” - Ik had de brand er al in gejaagd en dreef de geurige blauwe rookwolkjes voor mij uit. „Nu ja, Antje... om je de waarheid te zeggen, ik vind het ook wel gezellig als ik een kameraadje bij me heb, nu heb ik tenminste wat aanspraak onderweg... vooropgesteld dat mijn gezelschap je aanstaat natuurlijk! Zeg eens, wat zou je vrijer of je eventuele vriend er wel van zeggen als ie wist dat jij hier met de zoon van je mevrouw door de Puttense bossen zwierf?” „O, dat zou ik hem nooit vertellen, dat zou hem niets aangaan!” „Zó, dat staat je mooi, hoor!” zei ik lachend, „Een meisje mag anders geen geheimen hebben voor haar geliefde!” „Nou ja, dacht u soms dat ze mij ook alles vertellen...? Ik ben hier nu eenmaal en ze kunnen me nu toch niet zien en dan daarbij... ik heb helemaal geen vrijer, zoals u dat noemt...! „Ha die Antje, ze heeft geen vrijer... heus niet? Geen vriend of uitverkorene ook?” „Nee, waarachtig niet hoor... daar ben ik niet knap genoeg voor! Ik heb alleen maar een vriendin!” „Nu, ik zal je deze keer geloven, maar lieg dan nooit weer!” antwoordde ik plagend. „Maar ik zal wel moeten oppassen dat ik geen ruzie met mijn vrouw krijg als ik haar later moet vertellen hoe ik hier gewandeld heb met jou!” „Hè nee... u bent niet eens getrouwd!!” waagde ze op te merken. „Nee... zeg eens eerlijk... heeft u helemaal geen meisje... of bent u nooit verloofd geweest?” Het was een betekenisvolle vraag en nog al vrijmoedig gesteld. „Nou, je durft veel te vragen, juffertje... maar je verwacht toch zeker niet dat ik je op de eerste de beste avond alles vertel, maar je mag wel van me geloven dat ik op dit gebied dingen heb beleefd die ik jou op dit ogenblik niet zo een twee drie vertellen kan...! Haar vraag had me enigszins verrast en laat ik eerlijk bekennen dat ik met mijn antwoord niet goed raad wist, zodat het nogal kortaf had geklonken. Ze zweeg dan ook enige tijd beduusd, blijkbaar bang dat ze tè veel had gezegd. Dan liet ze er aarzelend op volgen: „Het zou mij anders niks lijken hoor, om zo lang bij mijn ouders thuis te blijven!” Ik schoot luid in een lach om die wijze opmerking van haar, die inderdaad veel waars bevatte en om het gesprek een andere wending te geven wees ik haar op de pracht van de ondergaande zon, die langgerekte gouden banen toverde op het fris groene mos waarop de regenpareltjes glinsterden als duizenden kleine diamantjes. Op de Grieteweg zagen we langs het zandpad verschillende soorten vroege paddestoelen, als gevolg van het natte voorjaar. „Die zijn toch vergiftig, hè meneer?” vroeg Antje. „Lang niet allemaal, er zijn er heel wat die je gerust kunt eten, maar je moet ze natuurlijk heel goed weten te herkennen.” Dat je sommige paddestoelen kon eten had ze nog nooit gehoord en ze griezelde bepaald van afkeer toen ik ergens tussen de hoge dennen een dooierzwam plukte en een stukje van de hoed in mijn mond stopte. Ik bood haar ook een stukje van de versnapering aan... maar ze moest niet hebben! „Bah, voor geen geld zou ik er van eten!” riep ze met hartgrondige afkeer uit. Met grote moeite kon ik haar ertoe bewegen om een paar bosbessen te proeven en die vond ze dan nog maar zózó! Het was vermakelijk om te aanschouwen hoe wantrouwend ze tegenover alles stond waarvan ze nog nooit gehoord had. Eekhoorns had ze evenmin in haar leven gezien en we loerden er al een paar dagen op om ze stilletjes rond het huis in het bos te bespieden maar totnogtoe zonder succes. Antje nam bij alles de houding aan van: zolang ik het niet met mijn eigen ogen gezien heb, geloof ik het niet! Waarschijnlijk het gevolg van veel plagerij thuis van oudere broers of zusters of iets dergelijks. Haar afkeer steeg bepaald ten top toen wij nog wat verderop in de Grieteweg hier en daar over de vochtige bosgrond prachtige grote slakken zagen kruipen. Toch kreeg ik haar ertoe om ze eens op haar gemak te bekijken en toen moest ze bekennen dat het toch wel mooi getekende dieren waren. „Je moet niet overal van griezelen, Antje, maar je ogen en oren goed openzetten in de natuur. Wanneer je alles goed bekijkt en onderzoekt kom je vanzelf tot de ontdekking dat er geweldig veel moois is in een bos, waar je anders achteloos aan voorbij loopt.” Even later schrok ze ineens op; vlak bij ons, op een paar meter in het kreupelhout, vlogen luid krijsend een paar vogels op, het was een onverwacht spektakel in het stille avondlandschap. Het waren een paar Vlaamse gaaien. Ik pakte haar arm en zei: „Blijf even stilstaan en kijk dáár heen!” Een van de vogels was op betrekkelijk korte afstand voor ons uit op een tak neergestreken en loerde voorzichtig en onderzoekend om zich heen, gereed voor een − 14 −
plotselinge vlucht. Het toeval wilde dat juist een bundel zonnestralen het dier trof op de prachtig blauwgestreepte vlerken; het was een zeldzaam fraai schouwspel dat slechts enkele seconden duurde, dan vloog de vogel weer met een snerpende kreet dieper het woud in. „Een práchtvogel...!” vond Antje. Langs een kleine omweg kwamen we nu weer op huis aan. Moeder had inmiddels de luiken gesloten en de gaslamp al opgestoken, Aartje was allang naar bed toe. Ik installeerde me weer zo behaaglijk mogelijk in een van de makkelijke stoelen en trachtte te lezen, af en toe Antje plagend met haar breiwerk, dat al aardig vorderde. Tegen elf uur gingen we naar bed. Buiten regende het opnieuw... troosteloos vooruitzicht voor morgen! Gelukkig sliep ik die nacht uitstekend en hoorde geen enkele vreemd geluid.
Dinsdag 5 juli 1938 - Putten Over vandaag is niet heel veel te vertellen, althans nog niet waar het de romantiek betreft. Hoewel ik het mij nog niet bewust ben heeft zij wel al reeds haar vangnet over mij uitgespreid, maar het zal beslist nog een dag of wat duren aleer deze onruststookster de plannen van mijn tante ondersteboven kiepert! Het weer was de hele dag vrij slecht, alleen in de vroege ochtend vertoonde de zon zich even; ik waagde mij een eind op de fiets en bereikte zowaar weer het Solse Gat, dat er nog precies zo bij lag als verleden jaar... hoe kon 't ook anders! Maar de hemel bleef er dreigend uitzien en dus keerde ik tegen de tijd van het traditionele kopje koffie naar huis terug. Na de middagboterham, omstreeks halftwee, kreeg ik eindelijk de kans, waar ik nu al dagen achtereen op had zitten wachten, om mijn eerste opname te maken met het nieuwe filmapparaat. Het was omstreeks die tijd dat het de weergoden behaagde voor een korte spanne tijds althans, de wolkensluier van één te doen wijken en een vrolijke, heldere zonneschijn op het natgeregende landschap te toveren. Er scheen een onverwachte pauze te zijn gekomen in het regelmatig overtrekken van depressie na depressie. Tenminste, driekwart van de hemel werd plotseling stralend blauw en ik haastte me wat ik kon om de filmcamera en de verdere benodigdheden van boven te halen. Aartje, Moeder en Antje waren de eerste slachtoffers die mochten poseren voor het „meedogenloze en scherp ziende oog der camera”, zoals Loutje Jordaan het altijd zo verheven weet uit te drukken in zijn wekelijkse filmpraatjes. Vanzelfsprekend had ik het nu ineens plezierig druk en besefte weer ten volle het genot van het filmen. Zorgvuldig raadpleegde ik mijn belichtingsmeter en stelde het diafragma vast. Aartje werd op het geïmproviseerde karretje gezet en Antje moest het jongmens in een kringetje rondrijden. Eerst maakte ik een totaalopname, gevolgd door een dichtbijshot. De camera functioneerde uitstekend, het mechanisme werkte nagenoeg geruisloos. Vervolgens verplaatste ik mijn toestel naar de van Eeghenlaan en Antje was zo bereidwillig om de rol van „paard” te spelen, dat wil zeggen Aartje ging op haar rug zitten en dan galoppeerde zij er als een jong renpaardje van door, totdat ik „stop” riep en zij terug keerde in dezelfde galop, nu recht op de camera toe, die zachtjes zoemend het tafereel vastlegde op de filmband. Dan waren de eerste opnamen voor die dag gemaakt, slechts enkele meters maar althans toch een begin. Ik had juist mooi van de gelegenheid geprofiteerd, want nog geen tien minuten later trok de mooie blauwe hemel weer dicht en een nieuwe serie regenbuien besproeiden het aardrijk. Waar blijft je goeie humeur op zo'n manier? Ik had me nog al zó voorgenomen om deze middag er op uit te trekken met Antje op de fietsen om haar het Solse Gat te laten zien, doch het zag er buiten nu weer zo hopeloos triestig uit, dat er van fietsen wel niets meer zou komen. En zo waren wij weer gedoemd om die middag in huis te blijven en al onze krachten aan te wenden om de kleine jongen bezig te houden, voorwaar een probleem dat steeds meer hoofdbrekens kostte. Gelukkig werd de eentonigheid van die middag wat gebroken doordat zich eindelijk de lang verwachte eekhoorns vertoonden, en hoe...! Bij drie en vier tegelijk vertoonden ze zich, vlak onder het raam van de huiskamer en tussen de dennenbomen. We strooiden wat brood neer tussen de stammen en aangelokt door deze versnapering volgden al spoedig een paar kleinere eekhoorns het voorbeeld van de anderen. Zelden was de gelegenheid om zoveel van deze aardige dieren bij elkaar te zien en te filmen zo gunstig geweest, doch de lieve zon wierp slechts af en toe een mat geel schijnsel op de aarde, dat zelfs deze plek niet eens bereikte en mijn belichtingsmeter gaf te weinig uitslag om er een paar meters kostbare film aan te wagen. Aartje was niet van het raam vandaan te krijgen en ook Antje bleek verrukt te zijn dat ze nu eens voor de eerste maal in haar leven een eekhoorn zag en dat nog wel zo van nabij! Ik kreeg weer pleizier in haar ongekunstelde opgetogenheid en er was toch wel iets van belangstelling te bespeuren bij dit meisje. Het trof me die middag ook bijzonder op welk een alleraardigste manier ze de kleine jongen wist bezig te houden. Vlot en boeiend las ze hem verhaaltjes voor uit een kinderboek en Aartje was één en al gehoor. En bij dit alles viel het me eensklaps op - het kon eenvoudig geen verbeelding zijn - hoe vaak haar blikken steeds even van het boek afdwaalden en ze mij dan even aankeek. Als ze zag dat ik het merkte, sloeg ze snel haar ogen neer en kwam er een lichte blos op haar wangen. Het waren korte momenten die mij op dat ogenblik nog voorbij gingen zonder een bepaalde emotie te verwekken of na te laten, maar pas later drongen zich die gewaarwordingen langzaam aan in mijn onderbewustzijn op. 's Avonds, na het eten bleef het nu gelukkig droog. Na het eerste kopje thee en toen Aartje naar bed was gebracht, gingen we weer samen een avondwandelingetje maken. Het ging precies als de vorige avond, alleen met dit verschil dat het niet moeder was die het voorstelde, maar ik zelf haar spontaan uitnodigde. Gretig ging Antje op mijn − 15 −
voorstel in en even later liep zij weer met luchtige trippelpasjes naast mij. Ik koos de route over Nieuw-Groevenbeek en vandaar de straatweg over naar Oud-Groevenbeek. We praatten weer over koetjes en kalfjes, er was veel te zien en Antje werd ook op die avond weer enige ondervindingen rijker betreffende het buitenleven. Voorbij de buitenplaats Oud-Groevenbeek volgden we het brede rijwielpad dat in de richting van Ermelo voert. Prachtig ging de zon onder in een nevel van purper en goud. Wolkenbanken met gouden randen omlijst, torenden boven de horizon uit, voor ons strekte zich de Ermelose heide uit. „Als je moe wordt, zeg je het wel, hè?” vroeg ik haar. Maar ze wilde met plezier nog een eind verder lopen. Het begon nu al te schemeren; hier op de open heide was het nog volop daglicht, maar achter ons lagen de dichte bossen reeds in een geheimzinnig duister gehuld. Ik stak nog een verse sigaar op en toen die slecht bleek te trekken, adviseerde ze mij dat ik hem even tussen mijn handen moest heen en weer rollen. „Hoe weet je dat zo precies?” vroeg ik verwonderd. „Nou, omdat mijn vader sigarenmaker is, hij heeft vroeger voor zich zelf gewerkt en we hadden wel tien man personeel in dienst... ” voegde ze er aan toe. Ik liet haar wat verder vertellen over haarzelf en over haar huiselijke omstandigheden. Het werd me nu duidelijk dat deze mensen vroeger in Utrecht en ook later nog in Amsterdam in vrij goede doen waren geweest. Haar vader had een eigen sigarenfabriekje gehad en behoorlijk verdiend, maar later bij het invoeren van moderne machines had hij het niet kunnen bolwerken tegen de concurrentie met het gevolg dat hij er steeds meer uitraakte en nu was het al sedert een paar jaar misère bij haar thuis. Haar vader was al een paar jaar ingedeeld bij het grote leger der werklozen en trok steun. Dat was de reden dat Antje dienstmeisje was geworden. Ik vroeg haar of ze niet beter iets anders had kunnen aanpakken of dat ze liever doorgeleerd had, doch ze vertelde dat het haar niet veel had kunnen schelen om verder te leren. Als ik haar mocht geloven, was ze nu ook tevreden met haar leven. Kort voor zij bij ons kwam, was ze zelfs voor de middaguren in betrekking geweest bij een onderwijzeres op de Ceintuurbaan en die had haar aangeboden om Antje gratis Engels te leren, doch ze had er voor bedankt. „Als ik in jouw plaats was geweest dan had ik dat aanbod maar aangenomen, Antje, het kan nooit geen kwaad als je iets méér geleerd hebt.” Ja, dat begreep ze ook wel maar ze had nu eenmaal geen ambitie in leren. „U speelt piano, nietwaar meneer?” veranderde ze plotseling van onderwerp. Ik antwoordde bevestigend. „Wij hebben thuis ook een piano”, liet ze er op volgen, „maar niemand kan er eigenlijk op spelen. Mijn aanstaande zwager tingelt er een beetje op, maar eigenlijk kan hij er niets van.” „Had jij dat dan niet willen leren, Antje?” „Nou, dat had ik maar wàt graag gewild, maar er was later geen geld voor... hè, ik wou dat ik het kon!” Ik zag dat ze me vluchtig van opzij aankeek met iets vragends in haar ogen en een vreemde gedachte kwam bij me op. Verwachtte het meisje misschien dat ik zou aanbieden om haar lessen te geven? Was ze er daarom zo voorzichtig over begonnen? Ik kreeg het gevoel dat ik hiermee niet ver van de waarheid af was. Stel je voor dat ik nu ineens tegen haar zei: Wil je dat ik het je leer, Antje? Maar neen, dat kon ik onmogelijk doen, denk eens in, wat zouden mijn oudelui er voor conclusies uit trekken en bovendien... Betty was er ook nog! Nee, vooruit, niet over beginnen... het was nog de grote vraag of dit meisje aanleg had en wat schoot ik er mee op... van het een kwam misschien het ander. Overigens... het idee leek me niet onaardig, maar ik sprak er niet verder over en Antje liet hoegenaamd niet blijken dat ze mijn zwijgen als een teleurstelling opvatte. We waren op onze schreden teruggekeerd, het bos, nu schemerachtig donker, door getrokken en gedeeltelijk langs de betonweg gingen we op huis aan. Onderweg vernam ik nog dat ze twee broertjes had, één van zeventien en één van twaalf en verder nog twee zusters, respectievelijk van veertien en een oudere zus van twintig jaar die verloofd was, welke verloofde bij hen in de kost lag en waarmee Antje het niet zo erg goed kon vinden. Verder hield haar vader in de tuin achter het huis kippen, konijnen en eenden... ze hadden een hele menagerie thuis en dan kwam haar meest verrassende onthulling... ze woonde in een benedenhuis in de Tweede Jan Steenstraat, tussen de van Woustraat en de Hemonystraat! Dat was waarachtig vlak in de buurt van Betty; stellig een toevallige samenloop van omstandigheden! Het was helemaal niet onmogelijk dat Betty haar kende, dat zou ik haar later toch eens vragen...! Toen wij thuis kwamen had moeder de gaslamp reeds ontstoken en de luiken gesloten. Ze begroette ons met de woorden: „Zo jongelui, durven jullie nog wel zo laat thuis te komen? Niet op verkeerde wegen gelopen?” Antje bloosde dadelijk en keek me warempel ondeugend aan! De avond verliep rustig. Antje en moeder zaten te breien en ik las verder in mijn boek. Later vertelde het meisje nog een en ander over thuis en dat was wel amusant om te horen. 's Nachts had ik een merkwaardige droom. Ik lag op de hei, languit in de warme zon, naast me lag Antje. Ik voelde dat ze met haar hand zachtjes over mijn haar streek, doch toen ik mij omdraaide om naar haar te kijken, veranderde haar gezicht plotseling in dat van Betty. Op dat zelfde moment werd ik met een schok wakker en realiseerde me dan terstond dat ik duidelijk iemand had horen roepen: „Piet! Piet!!” Ik kon me onmogelijk vergist hebben en was klaar wakker. Wat betekende dit? De kleine jongen werd nooit wakker 's nachts, maar van Antje stond het nu wel vast dat ze hardop praatte in haar slaap. Had ze mij geroepen? Het was héél vreemd. Ik dacht plotseling aan wat ik gedroomd had, het stond me nog helder voor de geest en peinzend bleef ik in het stikdonker van de kamer liggen staren als wilde ik het droombeeld van zoëven nog eenmaal terugroepen, terwijl mijn gedachten een vreemde loop namen... En zo liggende in het donker, luisterend naar het ruisen van de wind in de dennen en het tikken van regendruppels op het dak, werd ik − 16 −
stilaan gewaar dat er in de naaste toekomst zeer vreemde dingen stonden te gebeuren. Een wonderlijk gevoel zei me dat er iets op til was en dat dat iets verband hield met Antje. Ik betrapte mezelf erop dat ik sedert enige tijd al tedere gevoelens koesterde voor dit frisse blonde meisje, gevoelens, die ik nu met geweld zou moeten onderdrukken. Grote God, wat betekende dit alles... wat had die vreemde droom te beduiden? Waar ging dit in hemelsnaam naar toe met Antje? Ik kreeg het er bijna benauwd van en probeerde intens aan Betty te denken... prevelde zachtjes een paar maal haar naam... Ik kon de rest van de nacht de slaap niet meer te pakken krijgen, bleef rond woelen zonder een oog dicht te doen. Steeds betrapte ik mezelf erop dat mijn gedachten terugkeerden naar de verschijning van Antje. Eindelijk, tegen het ochtendgloren, viel ik weer in slaap en ontwaakte pas toen de zon al een heel eind boven de horizon stond. Buiten jubelde het vogelkoor, de wind was mild en vol zomerse geuren. Het kon een schitterende dag worden.
Woensdag 6 juli 1938 - Putten Ik zal toch waarlijk mijn relaas op sommige punten enigszins moeten bekorten om spoediger tot de feiten te komen waarom het in deze bladzijden gaat, al valt het mij wel wat moeilijk na te laten over sommige bijkomstigheden wat dieper in te gaan, daar toch alles in deze periode van hetgeen in Putten voorviel in min of meer duidelijk verband stond met de kern van mijn ervaringen. De uiterlijke omstandigheden zijn toch dikwijls de beslissende factor in de gemoedsstemmingen die het verdere verloop der gebeurtenissen bepaalt. En daarom vergeve men het mij wanneer ik me op sommige plaatsen laat verleiden tot filosofische overpeinzing! Ik werd hier in deze vakantie volkomen geleid door gemoedsstemmingen. Het was alsof mijn eigen invloed volkomen was uitgeschakeld. Hoe verder de dagen vorderden, des te klaarder mij dit werd. Alles wat hier plaats vond, iedere ongewone gebeurtenis, leek als vanzelf te zijn voorbeschikt, ik voelde mij onmachtig daaraan iets te veranderen of aan de loop der feiten een andere wending te geven. Ik voelde mij als 't ware gedreven door een vreemde, onweerstaanbare en geheimzinnige macht... En nu ter zake! Het beloofde een zeer mooie dag te zullen worden al was de windrichting voor werkelijk langdurig mooi weer nog verre van gunstig. Het was vandaag woensdag en dan werd in het dorp de wekelijkse markt gehouden. Antje had de vorige dag al afgesproken om daar met Aartje heen te zullen gaan. Ze zou dan meteen proberen om een paar nieuwe schoentjes voor hem te kopen, die volgens moeder beter geschikt waren om mee buiten te spelen. Haar ochtendwerk zou ze dan zo lang laten liggen. Moeder stelde voor dat ik met haar mee zou gaan, doch ik maakte me er enigszins van af door voor te wenden dat ik nog een en ander te doen had en misschien wat later naar de markt zou gaan. Ik was nu al zo vaak met Antje alleen samen gaan wandelen en nu met die kleine jongen erbij... nee, dat leek me op dit ogenblik niet erg! Dus gingen Aartje en Antje samen op pad naar het dorp en de markt, ongeveer een halfuur lopen van het huis vandaan. Toen ze misschien een goed kwartier weg waren, kwam het in mij op dat het misschien niet onaardig zou zijn om een filmopname te maken van het tweetal, zo ongemerkt als ze tussen de marktkramen door slenterden. Er zaten in dat denkbeeld zeer goede filmische perspectieven en ik had veel lust om met dit fraaie zonnige weer met mijn camera te werken. Mijn besluit was spoedig genomen en ik ging dus eveneens op pad, de cameratas over mijn schouder en de diverse attributen in mijn zakken. Voor de veiligheid nam ik mijn lichte regenjas over de arm mee, want de hemel leek toch niet zo zuiver en het was drukkend en benauwd warm. Ik zette er de pas wat in met de gedachte: misschien zie ik Antje nog voor mij uit lopen... Aartje kan nog niet zo vlug vooruit. Het leek me nu ineens weer wel prettig om samen met het meisje te wandelen. Vrij spoedig had ik het centrum van het dorp bereikt en de herrie van het marktgewoel kondigde zich al aan. Ik keek hier en daar rond, maar van Antje was geen spoor te bekennen. Het marktterrein achter de kerk was ook ditmaal weer druk bezocht voornamelijk door vakantiegangers; overigens verschilde het aanblik niet zoveel van het maandagse Amstelveld in onze hoofdstad. Men ontmoet er veelal dezelfde kramen en kooplui van de Amsterdamse markten. Alleen de verschillende klederdrachten uit de omgeving van de Noord-Veluwe verhogen hier min of meer het bonte aspect. Ik had al een paar maal de pantoffelparade gevolgd tussen de kramen door, zonder ook maar iets te bespeuren dat op Antje leek en haar jonge metgezel en voor ik het besefte ontdekte ik bij mezelf dat een ondefinieerbaar gevoel van wrevel zich van me meester maakte. Wat deksel, zo onafzienbaar groot was die markt hier nu toch niet en zo heel lang was ze ook weer niet voor mij weggegaan van huis! Wat ik ten slotte wel ontdekte was, dat de zon langzaam maar zeker verdween doordat aan de zuidwestelijke horizon een inktzwarte donderlucht kwam opzetten. Het werd broeiig benauwd op de markt en er viel een toenemende duisternis over de omgeving. Het leek me een buitengewoon zware bui toe, die met tamelijke snelheid boven de Veluwe tot ontwikkeling kwam; reeds donderde het zwaar in de verte. Het marktterrein begon snel leeg te stromen en ook ik haastte mij terug naar de straatweg. Verdorie nog toe... waar zat die Antje nu toch! Ze had niets anders aan dan een dun zomermanteltje, misschien had ze het onweer ook wel zien aankomen en was ze inmiddels eveneens op de terugweg. Ik speurde de laan af doch kon geen enkel figuurtje ontdekken dat op Antje leek. Enfin, de kans was groot dat ze in een of andere winkel was en daar zo lang bleef om de bui af te wachten. Snel aanvaardde ik de terugtocht. Halverwege vielen de eerste druppels reeds en ik was blij dat ik mijn regenjas had meegenomen. Steeds dichterbij kwam het onweer en al heviger werden de slagen, het − 17 −
was onder de dichte beukenbomen schemerdonker en herhaaldelijk flitste de blauwe weerschijn van de bliksem door de roetzwarte hemel. Ik legde er nog een schepje op en bereikte gelukkig nog bijtijds Dennenlust vóór het ergste noodweer losbarstte. Toen gingen de hemelsluizen pas goed wagenwijd open! Inmiddels maakte ik mij erg ongerust over Antje en thuisgekomen groeide die onrust nog meer aan toen ik vernam dat het meisje daar ook nog niet was teruggekomen. Ook moeder was ongerust en wel in de eerste plaats over de kleine jongen, waarvoor zij de zorg en de verantwoording had, die haar al meer dan bijzonder zwaar vielen, daar ze zelf sedert enige tijd ook niet helemaal in orde was en veel rust moest hebben. Ze begon een beetje te razen op Antje... dat ze niet kwam opdagen en dat ze nou net midden in dat noodweer zat met dat schaap van een kind! „Dat die vervelende meid dat nu niet heeft zien aankomen...... Waarom komt ze nou niet meten terug, ze kunnen wel een ongeluk krijgen met dat zware weer!” riep ze maar steeds uit. Ik voelde me gedwongen het voor Antje op te nemen. Wat kon Antje nu per slot van rekening aan het weer doen? Ik sprak het vermoeden uit dat ze juist zo verstandig was geweest om ergens te gaan schuilen in het dorp in plaats van onderweg strontnat te worden! Gelukkig bedaarde het onweer vrij spoedig na een kwartier. Ik ging, met m'n jas nog aan, een paar maal de weg op om naar hen uit te kijken en eindelijk... ja hoor, daar kwamen ze in de verte aan. Het regende nog mals. Ik holde naar binnen en riep: „Ze komen er aan...! Geef me gauw een paraplu, dan ga ik ze tegemoet...” Gewapend met dit nuttige instrument rende ik de weg op... de van Eeghenlaan was juist zo open en hier werden ze nog het meest nat op dit laatste gedeelte. Binnen enkele seconden had ik het tweetal bereikt. „Ben je erg nat geworden, Antje?” vroeg ik. „Nee hoor, dat gaat best, die hoge bomen op de straatweg hebben het nogal tegengehouden”, zei ze opgewekt. „Gauw maar, hier is een paraplu, kom er maar onder...!” „O, dat is erg vriendelijk van u hoor... dank u wel!” riep ze spontaan uit en weer zag ik heel duidelijk die eigenaardige blik in haar ogen, de warme blos op haar wangen... regendruppels flonkerden als pareltjes op haar blonde krullen. Dicht naast elkaar liepen we onder de paraplu, die ik voor haar ophield. En nu waren we gauw thuis waar moeder ons opwachtte met een: „God zij dank...ik dacht al dat jullie verdronken waren!” Het standje viel gelukkig nogal mee, moeder was al blij dat ze zonder kleerscheuren teruggekomen waren en Aartje was eigenlijk amper nat geworden. Natuurlijk bleef het weer voorlopig miezerig en regenachtig, de belofte van een mooie dag was niet in vervulling gegaan. De middag begon al weer met thuis blijven. We deden weer allerlei moeite om Aartje bezig te houden, een bezigheid waar Antje uitstekend slag van had. Tegen halfdrie stond plotseling van Surksum voor de deur; die kwam weer eens kijken hoe we het maakten en Antje moest weer enige benauwde ogenblikken doorstaan om haar lachen te bedwingen als ze naar hem keek. Natuurlijk ging hij niet eerder weg alvorens een paar koppen thee te hebben genuttigd met de diverse versnaperingen erbij. 't Is een oude lekkerbek. Maar dan eindelijk omstreeks vier uur scheurde het grijze wolkendek uiteen, een stralende zomerzon verjoeg de grauwe kilte uit het bos; duizenden regenpareltjes glinsterden op takken en bladeren. We hielden het niet langer meer uit. Tè lang hadden we reeds in huis opgesloten gezeten. „Vooruit Antje... trek wat aan en pak je fiets...” zei ik geestdriftig. „We gaan eens kijken hoe de bossen er uit zien met een zonnetje...!” Ze was er dadelijk voor te vinden en moeder moedigde ons nog eens flink aan met de woorden: „Vooruit, gaan jullie maar hoor... geniet maar Antje, je kunt misschien nog vaak genoeg in huis zitten!” De fietsen waren in orde en weldra trapten we er vandoor. Ik nam de Kozakkenweg en de Laak met als doel het Solse Gat. In het begin reed ik voorop. „Nou, hoe vind je het, Annetje?” riep ik monter, „gaan we soms te hard?” „Ik vind het reuze...rijdt u maar zo hard als u wilt... het kan mij niet hard genoeg gaan... ” Dus zetten we er de trap maar eens in. Je benen zouden waarachtig stijf worden van dat lange stilzitten. „Prachtig is het hier!” riep het meisje steeds verrukt uit als we na een bocht in de heuvelachtige Laak plotseling weer een nieuw vergezicht voor ons zagen ontrollen. Ik kende deze weg op mijn duimpje, had dit tochtje verleden jaar reeds ontelbare malen gedaan met oom Wim, maar het verveelde me nooit en het pleizierde me thans juist te meer, nu ik zo'n aardig gezelschap naast me had want het viel niet te loochenen dat er een zekere kameraadschap aan het groeien was tussen ons. Ik bemerkte ook dat Antje steeds meer belangstelling begon te krijgen voor alles wat ze om zich heen zag en dat haar nieuwsgierigheid langzaam aan begon te ontwaken en dat gaf mij een prettig en warm gevoel. Na een poosje zei ze: „Ik had niet gedacht dat u zó goed fietsen kon, hoor... u fietst in de stad toch nooit, nietwaar meneer?” „Dat zie je maar... jij weet nog lang niet alles wat ik allemaal wel kan...!” schertste ik terug. Weldra passeerden we de grintweg naar Drie en nu reden we het donkere geheimzinnige Speulderbos in, langs het pad dat ons rechtstreeks naar het Solse Gat voerde. Antje werd er bepaald stil van. Misschien kwam dat ook omdat ze zich nogal moest inspannen bij het volgen van de moeilijke weg die vrij snel begon te stijgen en niet overal even best te berijden was. Toch sloeg ze zich er kranig doorheen. Halverwege kwamen we plotseling voor een enorme grote plas water te staan die de hele breedte van de weg besloeg. Er zat niets anders op dan af te stappen en voorzichtig langs de kant met de fiets te lopen tot we de hindernis gepasseerd waren. „Wil ik je er soms overheen dragen, Antje?” vroeg ik schertsend, doch ze schudde lachend van neen. „Ik vertrouw maar op u en dan kom ik er ook wel...”, zei ze. Het laatste gedeelte ging nu heel goed en dan eindelijk stonden we plotseling voor het mysterieuze − 18 −
natuurverschijnsel, erfenis uit de IJstijd dat thans aangeduid staat met de naam Solse of Sollense Gat. Ja, daar lag het weer, onveranderd, zoals het er duizenden jaren voor ons al geweest moest zijn, imponerend door het onverwachte in de vlakke bodem van ons landschap, plotseling deze enorme kuil, bijna een vallei van groen met in de diepte het drabbige water dat nu eens stijgt, dan weer inkrimpt maar nooit geheel opdroogt. Toen we van de weg af met de fietsen aan de hand door het bos liepen, zei ik expres niets, maar wachtte in spanning af hoe haar reactie zijn zou. Je ziet het Solse Gat pas als je er vlak voor staat, wie op de weg blijft kan er voorbijgaan zonder iets van dit brok natuurschoon gewaar te worden. „Ach, wat is dàt mooi!” riep het meisje in stomme verbazing uit. Haar mond stond bijkans wijd open van verbazing. Zwijgend stonden we naast elkaar, turend in de vallei van diep groen waardoor de zon haar gouden stralenbundels wierp. Inderdaad, het wàs mooi, een zeldzaam schoon stuk natuur. „Had je ooit gedacht, Antje, dat er in Nederland zoiets moois te zien was?” vroeg ik haar. Nee, dat wist ze niet, ze had er nooit van gehoord. „Een prááchtgáát, zei ze ineens, zo echt op z'n Utrechts, iets dat me luid in een lach deed schieten, en plagend praatte ik haar na: „Ja, 't is een prááchtgáát...! Boerinnetje!!” schold ik haar uit. „Is me dat nou een taal...!” Ze moest er zelf om lachen en draaide verlegen met haar hoofdje. „We spreken thuis allemaal nog zo Utrechts” liet ze er verontschuldigend op volgen. Natuurlijk wilde ze nu weten hoe of deze enorme kuil hier zomaar gekomen was en zo eenvoudig mogelijk probeerde ik haar uit te leggen hetgeen ik er zelf van wist, waarbij ik niet verzuimde haar de legende te vertellen van het klooster dat hier eeuwen geleden zou hebben gestaan en dat in de diepte van het moerassige water verzonken moest zijn omdat de monniken zo'n zondig leven hadden geleid. „Iedere nacht om twaalf uur kun je nog de kloosterklok horen luiden!” Maar dat geloofde ze toch niet. „Nu, dan gaan we er eens samen op een nacht heen, dan kun je het zelf horen... of ben je bang met mij alleen samen?” „O nee... met u ben ik in geen geval bang, maar... dàt zullen we toch maar niet doen!” We zetten de fietsen zolang tegen een boom en wandelden een keertje rondom de gehele diepte. „Zie je wel dat je hoofd bijna gelijk is met de kruinen van de bomen, Antje?” „Hè, lollig om hier eens vanaf naar beneden te rollen”, vond ze. „Toen we uitgekeken waren aanvaardden we de terugtocht. Ditmaal nam ik de Drieseweg en weer naar huis terug over de Wilhelminalaan. In de zon was het warempel heet, het was plotseling weer volop zomer en je kon je haast niet voorstellen dat het landschap er gisteren nog zo verzopen had uitgezien. De zon doet wonderen... ook in de harten van de mensen! Antje was in één woord opgetogen over het tochtje toen we thuiskwamen en weer moest ik haar even plagen toen ze begon te vertellen van het „prááchtgáát”, waarom ook moeder hartelijk moest lachen. Voor het eten liet ik me verleiden om samen met Antje nog wat te gooien met de werpring, zij daagde me er als 't ware toe uit! Eerst ging het netjes over en weer naar elkander toe, doch daarna kreeg ik het in mijn hoofd om het ding loodrecht omhoog te gooien waarna wij allebei probeerden hem tegelijk op te vangen, wat natuurlijk onvermijdelijk moest uitlopen op stoeipartijtjes wanneer ik mijn best deed om haar de ring af te kapen. Toen ze hem eenmaal te pakken had, begon ze me op alle mogelijke manieren uit te dagen door steeds even naar me toe te komen en me het ding voor te houden en als ik dan wilde toegrijpen ging ze er als de wind vandoor... En wat al weer onvermijdelijk was, zat ik haar natuurlijk overal na, tussen de dennenbomen door en ten leste de weg op. Eindelijk had ik haar te pakken, maar nu bleek pas goed wat een klein sterk diertje dit blonde meisje was, lenig als een kat, haar ogen schitterden van opwinding en haar tanden leken wel pareltjes tussen de stevige rode lippen. Een felle blos kleurden haar wangen. Ze wist steeds weer tussen mijn armen door te glippen en ik moest het warempel opgeven tegen haar! Verdòmd nog toe, ik moest me ineens realiseren wat een prachtmeid die Antje was... fris, gezond en sterk en... een lief karakter! We kwamen allebei met verhitte gezichten aan tafel en - verbeeldde ik het me niet - dan merkte ik op dat moeder onderzoekende blikken wierp van mij naar Antje. „Jullie hebben aardig tekeergegaan buiten”, zei ze alleen maar. Ik gaf Antje een knipoogje en voor de zoveelste maal sloeg ze haar ogen neer en bloosde... Maar in de loop van de avond gebeurde er iets dat een vreemde uitwerking op mij had, een innerlijke reactie, die mij zeer begon te verontrusten. Het begon kort na de avondthee. Antje had afgesproken met mijn moeder om vóór achten nog even op de fiets naar het dorp te rijden teneinde de schoentjes die zij 's morgens voor Aartje had gekocht om te ruilen voor een paar betere. Nu was het heel eenvoudig voor mij geweest om voor te stellen dat ik even met haar mee zou fietsen, doch om de aandacht niet al te veel te vestigen op Antje en mezelf, besloot ik daarvan af te zien. Ik was op dat ogenblik ook de vaste overtuiging toegedaan, althans NOG, dat de vriendschappelijke verstandhouding tussen ons aan onverbiddelijke grenzen gebonden was en beslist niet verder mocht gaan. Daarom stapte ik op mijn fiets en reed, kort nadat Antje naar het dorp was vertrokken, in tegenovergestelde richting de bossen in voor een kort avondritje, ouderwets in m'n eentje, net zo snel of zo langzaam als ik zelf zin had. Het was maar een kort eindje en om even acht uur was ik al weer thuis. Ik had verwacht dat het meisje al weer hoog en breed van haar boodschap terug zou zijn, doch ik vond moeder alleen in de loggia met haar breiwerk. Het was een ongedacht mooie avond, windstil en het bos geurde overal. Ik liet me neervallen in een ligstoel tussen de bomen en stak een pijp op. „Antje nog niet terug?” vroeg ik voorzichtig. „Nee..., die is al meer dan een halfuur weg, ik begrijp het niet... ze had al lang terug kunnen zijn... Ze is vast met een of andere jongen op stap!”... Stilte. Het bos ademt prikkelende geuren, een vogel kwinkeleert plots luid op in − 19 −
de stille avondschemering. Verder is er niets dat de avondvrede verstoort. Ja tòch, ik voel ineens mijn hart vreemd bonzen, terwijl ik een sterke onrust in m'n binnenste gewaar word. Verdomd... Antje al meer dan een halfuur weg voor een snertboodschap en nog niet terug... Zou ze nou waarachtig hier in zo'n wildvreemde plaats op stap durven gaan met de een of andere boerenkinkel? Onzin natuurlijk... ze heeft misschien nog iets anders gekocht voor haar zelf of misschien duurde het erg lang in die schoenwinkel. Onbewust beweegt mijn hand naar mijn horloge, een gebaar dat ik nog enige malen herhaal. Ineens zegt moeder: „Je schijnt nogal goed te kunnen opschieten met Antje, hè? Ik vind het prettig voor je dat je een kameraadje hebt met fietsen en zo... 't is gezelliger dan zo alleen. Is ze nogal aardig en spraakzaam als je met haar uitgaat?”... Ik tracht onverschillig te antwoorden, maar toch voel ik heel goed dat achter deze vraag meer zit verborgen. Minuut na minuut verstrijkt en telkens kijk ik op naar de weg wanneer er geluid van een fiets in de verte klinkt, maar dan is het steeds een boerenarbeider of een vakantieganger die langs komt. „Nou, ze houdt het uit...” waag ik opnieuw op te merken. „Ja, die is vast een rondje fietsen met een jongen, dat is nu wel zeker”, zegt moeder resoluut. „Het lijkt me er best een meisje voor, want ze is geloof ik wel erg op jongens, dat heb ik in Amsterdam ook al eens van haar gedacht.” „Kom, kom, dat geloof ik nu juist helemaal niet van haar,” val ik uit. „Ik vind haar juist nogal een erg degelijk meisje.” Waarop moeder repliceert: „Nou, laat die anders maar lopen... geloof mij nu maar, zo degelijk als ze er uit ziet...!” Ik voelde ergernis in mij opwellen over deze woorden, dit alles ergerde me ineens onuitsprekelijk en ik zat me gewoon te verbijten. Allemachtig nog toe, was dit stille, lieve meisje nu werkelijk zó? In verbeelding trachtte ik mij haar voor te stellen, nu op dit ogenblik, samen op de fiets met de een of andere kinkel... Bah, wat mankeerde mij toch zo plotseling? Lieve hemel..., ik was jaloers... ineens begreep ik wat mij hinderde. Ik kòn het niet hebben, ik had haar totnogtoe gezien als een vriendinnetje, maar het was stellig al veel verder met me! En dan eindelijk... op hetzelfde moment dat ik tot deze conclusie gekomen was, kwam onverwacht Antje aanzetten, maar... van een heel andere kant, ze kwam aanrijden op zij van het huis uit de Nieuwe Laaklaan, dus uit het bos... Met een onzekere blik in haar ogen kwam ze het terrein op en met één oogopslag wist ik dat mijn moeder goed geraden had... „Heb je een avontuurtje gehad, Antje?” vroeg ik, haar strak aankijkend. „Was het een aardige pummel... of ben je ouwe van Surksum tegengekomen...?” Het moest scherts verbeelden, inwendig was ik woedend en Antje had mijn gemoedsstemming blijkbaar dadelijk door. Het leek wel dat mijn bruuske vragen haar verrast hadden. „Nee hoor, helemaal niet, ik heb alleen maar een eindje om gefietst... 't is zulk mooi weer!” „Niet zo jokken, hoor! Want daar geloof ik toch niets van!” „Ach... hoor daar nu eens... ik met een boerenjongen hier? Nee hoor, ik heb ze wel beter in m'n boekje!” „Ja, maar anders durf je toch ook niet alleen door de bossen te fietsen!” hield ik vol. Ze was inmiddels bij ons komen zitten en ik zag dat ze me heel ondeugend aankeek. „Ik zeg toch lekker niks...!” was haar enige antwoord en hoe ik ook viste, ik kon niet uit haar krijgen wat of ze beleefd had. Maar wel was het me heel duidelijk geworden dat mijn gemoedsrust van nu af aan foetsie was, ik was razend jaloers en met verbijstering vroeg ik mij af waarop dit alles moest uitlopen. Ik vergat zelfs die avond aan Betty te denken. Het kwam me ineens voor dat Antje hier gevaar kon lopen met die knullen uit het dorp die niets gewend waren, de hemel mocht weten waar zo'n meisje nog eens invloog! Verdomme nog toe... ze zou voortaan niet meer alleen uitgaan... eens kijken hoe ze daarop reageerde. Ik had nog steeds de indruk gekregen dat ze juist heel graag met mij uitging en dit had mijn ijdelheid gestreeld. En ik moest en ik zou er achter komen wat ze deze avond beleefd had!! De avond verliep op de gebruikelijke wijze, maar in mijn binnenste was de wind opgestoken en ik verwachtte storm...
Donderdag 7 juli 1938 - Putten Eindelijk schijnt het zomer te zullen worden. We werden gewekt met een stralende zon en de hemel was onbewolkt blauw. De lucht was vervuld van milde zomergeuren en het beloofde een warme dag te zullen worden. Ik trok er direct na het ontbijt op uit, per fiets, gewapend met filmcamera etc. Antje had hier natuurlijk 's morgens haar werk te doen en ik was dus in de morgenuren op mezelf aangewezen. Ik maakte een tochtje door de Speulderbossen naar het gehucht Drie en keerde tegen koffietijd terug. Ik was zeer nieuwsgierig wat er voor de middag op het programma zou staan. Want eindelijk was nu het weer, voor het eerst hier, zo standvastig dat we plannen konden maken voor een fietstochtje dat wat uitgestrekter kon worden. Ik stelde me, merkwaardig genoeg, thans heel veel voor van zo'n tochtje met Antje samen..., ik zou onder vier ogen met haar natuurlijk weer beginnen over het gebeurde van gisteravond, want dat zat me toch nog steeds dwars. Toch liep alles niet zo vlot van stapel als ik verwacht had. Antje, die pas tegen twee uur klaar was met haar bezigheden, werd door moeder eerst nog naar het dorp gestuurd voor een boodschap. Daar kwam nog bij dat Aartje met alle geweld met haar mee wilde, zodat ze dus genoodzaakt was om te gaan wandelen met het „jochie”. Dat betekende dus al weer minstens een uur verlies. Opnieuw moest ik een opkomend gevoel van wrevel onderdrukken. Enfin, er zat niets anders op dan gelaten de loop de gebeurtenissen af te wachten... misschien kwamen − 20 −
ze wel spoedig terug. Ik pakte zolang een ligstoel en een boek en probeerde te lezen, doch telkens dwaalden mijn gedachten hinderlijk af. Ik wist maar al te goed wat deze onrust te betekenen had, dit gevoel van geprikkeldheid en bovendien was ik mij ervan bewust dat ik me in de huidige omstandigheden enigermate op verboden terrein begon te begeven. Traag verstreken de minuten en eindelijk na ruim een uur kwam het tweetal pas terug. Antje had nog prentbriefkaarten gekocht die ze aan de kant van de weg had zitten schrijven. Aartje liep te sabbelen op een lolly waarop Antje hem gefuifd had. En nòg kon ik mijn plan niet dadelijk ten uitvoer brengen, want er moest eerst nog weer nodig thee gezet worden, zodat het tegen vier uur liep toen ik met mijn voorstel voor de dag kwam om wat te gaan fietsen. Het bevreemdde me even toen Antje zei: „Mag het, mevrouw?” Wat deksel, ze was nu toch in haar eigen tijd, dat hoefde ze toch niet te vragen! „Natuurlijk kind, ga jij maar fietsen, geniet maar zoveel je kunt!” was het antwoord van moeder. „Wacht, dan ga ik me eerste even wat opknappen”, zei ze. „Welnee, dat hoeft toch niet meid... je ziet er toch zo netjes genoeg uit!” riep ik haar na. Doch ze schudde lachend haar hoofd en holde de trap op naar haar kamer. Nog minstens tien minuten moest ik toen lijdzaam wachten tot Antje weer voor de dag kwam. Maar... dan stond ik toch even beduusd te kijken toen ik haar naar buiten zag komen. Ze had zich helemaal verkleed en hoe! Een leuk lichtblauw bloesje met een donkerblauwe rok, andere kousen en schoenen aan en wat haar het meest charmeerde was een bonte doek die ze om haar hoofd had gewonden. Bij nog nadere beschouwing zag ik dadelijk dat ze zich op bescheiden maar voortreffelijke manier had opgemaakt met een tikje rouge en wat lippenrood. En dit alles bij elkaar genomen maakte dat ze er uit zag om te stelen! Mijn hart zonk me in de schoenen bij de gedachten en gevoelens die eensklaps in me opwelden. Ze had dit natuurlijk alleen gedaan omdat ze met mij samen op stap ging! Uit haar ogen straalde een olijke blik van afwachting en ze keek me aan met een gezicht alsof ze zeggen wilde: hoe vind je me zó? Omdat moeder toevallig even uit de buurt was kon ik niet nalaten op te merken: „Jonge nog toe, Antje, wat zie jij er lief uit zo... vooral die hoofddoek staat je alleraardigst!” - „Ja, vindt u heus...?” vroeg ze lachend en meteen hevig blozend. „Nou hoor, zo wil ik best met je uit!” „Vooruit dan maar... ik heb je fiets al uit de schuur gehaald. We riepen nog even goeiendag naar binnen toe en stapten dan meteen op; ik had op dat moment eigenlijk geen flauw benul meer waarheen we zouden gaan. Maar dan kreeg ik opeens een idee. „Zullen we eens naar de grote hei achter Ermelo gaan, Antje?” vroeg ik. „Is dat ver weg, meneer?” „Welnee, een klein halfuur fietsen in de richting van Ermelo...” „Rijdt u maar voor, want ik weet toch de weg niet...” „Behalve dan toch gisteravond, hè?” kaatste ik meteen terug... „toen wist je drommels goed de weg alleen!” „Haha... hoor dàt nu eens... dat kan ie maar niet vergeten... ik zou haast denken...” Ze zweeg ineens. „Nu, wàt zou je haast denken, Antje?” drong ik aan. „Nee, nee... dat zeg ik lekker niet... dat durf ik niet te zeggen... dat moet u maar raden!” zei ze met een jolige stem. Wacht maar, dacht ik, straks ontfutsel ik haar het geheim wel! Ze was geweldig opgewekt en ook ik voelde me op dat ogenblik in een drieste, dolzinnige en onverantwoordelijke stemming. Vooruit, we gingen naar de heide toe... ik wist een zalig plekje, waar het doodstil was en daar zouden we blijven... God in de hemel alleen mocht weten wat er nù gebeuren ging. Ik voelde me totaal stuurloos opeens...! Ik reed hier op de fiets op een doordeweekse dag in deze prachtige natuur, en dan nog wel samen met een schat van een meisje van 19 jaar, dat zich zeer speciaal aardig opgedirkt had om mij te behagen (want dat was zo zeker als wat ook!) en dit alles te samen brak al mijn tegenwerpingen en morele overwegingen... We reden over de Laak en sloegen bij een kruising links af en gingen verder langs de moeilijk berijdbare, maar buitengewoon fraaie Bondsweg die uitkomt ergens halverwege de Ermelose grintweg. Een werkelijk fietspad is er op deze weg niet doch met wat goede wil kun je er best op rijden in de oude karresporen. Bovendien voert de weg door een eenzame en bijzonder landelijke omgeving. Dichte beukenbossen, jonge dennenaanplanten en open vergezichten wisselen elkaar hier af. Soms werden de karresporen mul en moesten we met ware stuurmanskunst ons in het zadel houden, maar Antje hield zich taai en bracht het er uitstekend af. De bossen lagen nu in volle zomerpracht, doorstoofd van warmte en zonnegloed, overal zagen wij de prachtigste vogels opvliegen en verscheidene malen vluchtte een eekhoorntje voor ons uit over de weg. Het meisje was weer vol bewondering, die ze soms op haast kinderlijke wijze tot uiting bracht. Aan de grintweg gekomen staken wij die dwars over en dan voerde een smal paadje ons recht naar de Ermelose heide in de koers van de Kriemelberg. Weldra werd het pad zó slecht, dat we genoodzaakt waren af te stappen en met de fiets aan de hand nog een stukje verder te lopen. Het was hier doodstil, alleen het getierelier van de vogelschare verbrak de onmetelijke stilte. Op de hei was het nu behagelijk warm na de kille regendagen en de grond was volkomen droog. „Zullen we hier wat gaan liggen bakken in de zon, Antje, of wil je liever verder fietsen?” Nu, dat vond ze best en ze had veel zin om deze middag te gaan luieren. We zetten de fietsen wat beschut neer achter een sparrenbosje en zochten dan een plekje uit in de nabijheid. Ik voelde me vreemd opgewonden. We gingen netjes naast elkaar zitten, ik probeerde een ongedwongen houding aan te nemen en daarom duurde het niet lang of ik liet me lekker lui achterover vallen met mijn hoofd tussen de heistruiken. „Ga ook zo liggen, meid dan rust je goed uit...” Doch ze was bang dat d'r haren in de war raakten en deed het niet. „Heb je het nogal naar je zin bij me, of vind je me een vervelend knul, zeg?” leidde ik de conversatie in. „Niks hoor... ik vind het allemaal reuze en ik ga wàt graag met u mee... eerlijk, ik meen het!” En dan liet ze er ineens op volgen: „Zèg, zou mevrouw het nu niet erg vinden als ik steeds zo met u wegga? Ik vind het zo naar dat ze altijd alleen zit, ze heeft er toch eigenlijk niet veel aan zo.” „Nu ja, heb daar maar geen zorg over, daarom hoef jij toch niet altijd thuis te blijven, je bent 's middags immers in je eigen − 21 −
tijd... dus daar moet je maar niet over prakkizeren. Mijn moeder is al tevreden als ze lekker buiten kan zitten in de zon met een boek. Ze mag op 't ogenblik toch niet ver lopen... Dus je vindt me nogal een geschikte metgezel...?” „Ja hoor, valt best mee in het gebruik...!” Lachend sloeg ze haar ogen naar mij op. „Een moordleven heb ik eigenlijk hier... stel je voor dat ik nu hier in de hei zit niks te doen..... anders moet ik thuis mijn moeder helpen met strijken of de was doen... Dat had ik nooit kunnen denken toen ik op die betrekking af ging bij uw moeder. Ik wil u wel eerlijk zeggen dat ik er eerst helemaal geen zin in had om vier weken mee naar buiten te gaan. Een vriendin van me heeft dat ook eens meegemaakt en die vertelde dat ze het nooit weer zou doen. Ze was de hele dag in touw bij die mensen en daar was ik in het begin ook bang voor... maar nu vind ik het heerlijk dat ik ben meegegaan...!” „En geloof je wel dat ik het ook fijn vind dat jij hier bent, Antje?” zei ik in een opwelling, „nu heb ik tenminste een vriendinnetje om mee samen te gaan en nog wel een allemachtig aardig vriendinnetje ook! Voor mij ben jij heus niet zo maar het „dienstmeisje” hoor, ik beschouw jou gewoon als, laten we maar zeggen, een echte vriendin... en ik geloof dat wij samen best met elkaar kunnen opschieten.” „O ja, dat weet ik best... dat heb ik al dadelijk gemerkt, zoiets voel ik altijd meteen... u bent niet iemand die met een hoge dunk op een ander neerziet”, zei ze eenvoudig. Oplettend keek ik het meisje aan, haar gezichtje was een open boek nu, duidelijk las ik de emotie, die mijn woorden hadden veroorzaakt, in haar ogen.... „En vertel me nu maar eens gehoorzaam wat je gisteravond hebt beleefd toen je naar het dorp bent geweest voor die boodschap, Annètje... Ben je werkelijk een straatje rond geweest met een boereventje?” - „Hoor toch eens aan, nu begint ie er al wéér over... nee hoor, het was helemaal niks... maar ik zal u maar eerlijk vertellen wat er gebeurd is, want anders heeft u toch geen rust en u zou misschien een verkeerde indruk van me krijgen! Nu dan, toen ik terug ging op de straatweg kwam er ineens een jongen naast me rijden. Hij begon zo het gewone smoesje van: „mag ik een eindje met je meerijden, zus?” Ik zeg: „vooruit, schiet op!!” maar hij ging niet weg. „Ik mag toch wel een eindje naast je rijden”, zei hij weer. Ik kon die knul maar niet kwijtraken en toen was ik bang dat hij mee zou gaan tot hier aan het huis en dat u het zien zou en daarom ben ik steeds maar recht doorgegaan en aan het eind van de laan de betonweg op. En die jongen maar achter me aan. Hij bleef maar praten en of ik al zei: „laat me met rust” of: „mijn verloofde komt er aan”, het kon hem niets schelen. Een heel eind verder op de straatweg naar Ermelo kreeg ik plotseling de kans om snel rechtsaf een zijweg in te draaien, de bossen in en daar was ie zeker niet op verdacht. Ik reed als de wind zo hard en toen ik om keek zag ik hem niet meer. Nou... en ben ik eerlijk gezegd een beetje erg verdwaald....! Gelukkig liepen er een paar mensen en die heb ik de weg gevraagd en zo ben ik eindelijk langs die boslaan weer teruggekomen. En dat is nu mijn hele avontuur... nu tevreden?” „Ik was werkelijk een heel klein beetje woedend op je, Antje, ik dacht steeds maar: zou ze zich nu werkelijk afgeven met de eerste de beste boerenpummel?” „Hoe kòmt u er bij... wat denkt u nu wel... ik kon er toch niets aan doen dat die vent me lastig viel...!” „Welnee, Antje, ik begrijp het nu allemaal heel goed hoe dat gegaan is, maar laat het meteen een les voor je zijn om hier 's avonds niet in je eentje te gaan fietsen, je kunt nooit weten wat hier allemaal rondspookt en wat ze met je voor hebben. Ze kunnen je op plaatsen brengen in de bossen waar het zo afgelegen en stil is en waar je niet veel tegen ze kunt uitrichten!” - „Ach, maar dat weet ik toch immers allemaal wel, denkt u dat ik zo'n groentje ben en dat ik niet weet wat of er in het leven te koop is...? Maar Antje zal heus wel voorzichtig zijn, hoor!” „Ga voortaan maar altijd met mij fietsen hoor, voor mij behoef je niet bang te zijn... je kunt altijd op mijn vriendschap en bescherming rekenen!” zei ik, met een bijna jongensachtig pathos. Waren dit ijdele woorden? Heb ik ze ooit waar kunnen maken? Op dat ogenblik meende ik oprecht wat ik zeide. Opnieuw ontmoetten onze blikken elkaar en dan zag ik ineens de warme gloed in haar ogen, het waren strelend verliefde blikken die ze me toewierp. Ik had een heitakje afgeplukt en daarmee kietelde ik haar in de nek. Ze had haar hoofddoek afgedaan en liet die spelend tussen haar handen glijden. De warme zon glansde over de blonde krulletjes. Lachend weerde ze de kleine plagerij af en probeerde mijn hand te grijpen, doch ik was haar telkens te vlug af. Ik lag op mijn zijde, enigszins achter haar en het viel me op hoe jong en haast kinderlijk ze van achteren gezien nog leek, doch als ze haar figuurtje naar me toewendde ontging me haar rijpe bekoorlijkheid geenszins. Ik zag haar stevige blote armen, het blozende, frisse gezichtje, de zachte welving van haar borst... lieve God... het werd me haast te machtig. Wat een gewaarwording zou het zijn om haar nu in mijn armen te nemen en die volle rode lippen op de mijne te voelen. Wat zou ze zeggen... wat zou ze doen...? Zou ze al eens eerder door een jongen gekust zijn? Ik moest vechten tegen de verleiding, maar dan plotseling herinnerde ik mij die wonderlijke droom, die nu bijna werkelijkheid was geworden en gelijktijdig verscheen de beeltenis van Betty voor mijn ogen, klaar en duidelijk. Het was in mijn verbeelding of er een donderslag uit de blauwe hemel weerklonk en mij m'n bezinning teruggaf. Allemachtig nee... dàt niet... wat zou Betty zeggen als ze dit wist! Bijna was ik haar vergeten. Wat bezielde me in godsnaam. Hoe kon ik nu verliefd worden op Antje, terwijl ik meende zo zielsveel van Betty te houden. Langzaam drong het tot me door dat het de bruisende jeugd van Antje moest zijn die mij aantrok en mij dwong tot dit ongeoorloofde spelletje. Maar dat mòcht en dat kòn niet!! Bruusk brak ik de idylle af en sprong uit de hei overeind en zei zo luchtig mogelijk: „Kom, we zullen maar eens opstappen, anders wordt het zo laat...!” Antje vond het direct goed, ofschoon ze ineens wat stil werd. Maar ik voelde het op dat moment als een ware opluchting dat er goddank niets gebeurd was, al had het niet veel meer gescheeld. Op ons gemak zochten we de grintweg weer op en toen wij die te pakken hadden reden we die een eind weegs af tot aan het punt waar de Postweg deze kruist. Hier was Antje nog niet geweest. De Postweg helt sterk − 22 −
benedenwaarts in de richting van Putten, zodat we bijna niet behoefden te trappen. Dat was nu net iets voor de jeugdige overmoed van Antje. „Zullen we eens om het hardst rijden?” vroeg ze. Ze wachtte maar niet eens af of ik er wel oren naar had en zette er meteen de spurt in. „Als je maar voorzichtig bent!” waarschuwde ik haar. En daar gingen we, zij voor, ik er vlak achteraan! Mijn eerzucht dwong me om niet achter te blijven en haar te tonen dat ik het tegen haar op dorst te nemen als 't er op aan kwam. Gelukkig was de weg bijzonder stil op dit uur en al heel gauw kregen we zo'n geduchte vaart, dat ik af en toe dacht dat het brokkenwerk zou worden, maar Antje beweerde dat ze nu pas ging beginnen! Opnieuw moest ik haar weer bewonderen om haar durf en haar jeugdige driestheid, maar tegelijkertijd voelde ik me bezorgd dat ze een ongeluk zou krijgen. „Nu is het genoeg Antje, zo dadelijk komen we aan de Laak en dan moeten we met een scherpe bocht rechtsaf.” Gehoorzaam minderde ze vaart en dan kwam ik meteen even naast haar rijden. „Fijn ging dat, hè?” riep ze vertrouwelijk, „wat een mooie weg is het hier... dat moeten we nog eens een keer doen!” Haar ogen straalden en haar wangen gloeiden van opwinding door het snelle rijden. Ik voelde mij weer zwak worden! Het was al over vijven toen we op Dennenlust terugkwamen en weer meende ik duidelijk op te merken dat moeder enigszins bevreemd keek toen ik vertelde dat we samen in de hei hadden gelegen. Ik had het misschien beter voor me kunnen houden... wie weet wat ze er van dacht. Het werd een prachtige zomeravond. We gingen na het eten niet meer uit en bleven gezellig in de loggia zitten totdat de schemering kwam. Antje beweerde dat ze nu eens ijverig breien moest... anders kreeg ze het aan de stok met haar moeder, dat ze niets had uitgevoerd buiten! Ik ging tegen donker nog even de weg op en had warempel het geluk een egel te vangen in de bosjes langs de kant van de weg. Dat zou iets voor Antje zijn! Ik pakte het stekelvarkentje heel voorzichtig op in mijn zakdoek vanwege de scherpe pennen en droeg hem voorzichtig naar huis waar ik het in de kamer vlak naast het meisje neerzette. Natuurlijk griezelde Antje er eerst van en ik had een gerede aanleiding om haar er mee te plagen, maar eindelijk was ze toch te bewegen om het aardige diertje met z'n spitse snoetje wat van naderbij te bekijken. Ik richtte mijn zaklantaarn op hem, maar daar trok het zich niets van aan. Hij bleef maar stil ineengedoken, de pennen recht overeind, op de grond zitten. Toen we ons even terug trokken, ging het diertje er ineens met kleine trippelpasjes vandoor en vluchtte door de buitendeur het veilige bos in. „Ziezo, meisje, nu heb je ook al weer een egel gezien!” zei ik. Ze had natuurlijk eerst weer niet willen geloven dat er zulke vreemdsoortige dieren bestonden. Toen het donker begon te worden kwam meteen weer een tamelijke avondkilte opzetten, een verschijnsel dat aan deze kant van de Veluwe vaak voorkomt met noordelijke wind. We gingen naar binnen en bleven nog wat zitten lezen, Antje natuurlijk aan het breien. Ik vond haar tamelijk opgewonden die avond en ze plaagde me herhaaldelijk omdat ik beweerde jeuk op mijn hoofd te hebben, tot algemene hilariteit en de vaste veronderstelling dat het wel „pietjes” konden zijn! Voor het naar bed gaan stonden we met z'n allen nog even in de keukendeur naar buiten te kijken in het stikdonkere bos. Het leek nu wel een donker hol... nergens was een lichtpuntje te bekennen en Antje griezelde ervan. Plotseling pakte ik haar stevig beet om haar middel en duwde haar naar buiten toe in de duisternis en probeerde meteen snel de deur achter haar te sluiten, maar weer was ze me te glad af en het werd een kleine stoeipartij waarbij we elkaar stevig te pakken hadden. Moeder stond er lachend bij toe te zien. „Wel ja”, zei ze, „mag jij met mijn meisje stoeien? Vooruit Antje, geef hem op z'n kop en zet hèm nu eens buiten de deur!” „Lekker mis hoor!” zei ze lachend, met weer die ondeugende, verleidelijke blik in haar ogen. Dan gingen we samen achter elkaar de trap op naar onze slaapkamers, moeder sliep beneden, en ik zei, zoals iedere avond, bij mijn deur: „Welterusten, Antje.” „Welterusten, meneer”, klonk het zangerig. En ik dacht eraan hoe dicht dit lieve meisje nu in mijn nabijheid sliep, alleen maar van me gescheiden door een dun, houten schot, ik kon haar bewegingen duidelijk nog horen, nu legde ook zij zich in haar bed ter ruste. Zou ze dan ook wel eens aan mij denken voor ze insliep? Er waren vandaag vreemde dingen gebeurd, die ik zelf toch nimmer verwacht of gewild had toen wij hierheen gingen. Waar moest dit op uit lopen, waar ging dat allemaal naar toe? Had ik me zelf te ver laten gaan of was het Antje alleen die aanleiding gaf? Aldoor moest ik nu aan haar denken in de laatste dagen, niets van haar doen en laten ontging me en het werd me steeds duidelijker dat ik hard op weg was om stapel verliefd te worden op het meisje. Het viel niet te ontkennen dat ze iets over zich had dat een man gek maakte terwijl ze toch helemaal niet bijzonder knap of om zo te zeggen een „beauty” was, maar stellig bezat ze de nodige „sex-appeal” die haar onweerstaanbaar maakte. Maar ik zou er tegen vechten, me er met hand en tand tegen verzetten, want nog steeds verbeeldde ik me dat Betty de enige was waar ik werkelijk van hield, dat ze recht op mij had en mijn liefde niet ontberen kon! O God, als Betty dit nu eens wist... wat zou ze er verdriet over hebben... Neen, dat mocht ik haar niet aandoen, nooit en nimmer! Dit verliefdheidje met Antje zou wel weer voorbij gaan. Nog een goeie week en dan kwamen oom Wim en tante Mien met hun eigen meisje en dan zou de hele situatie wel op slag veranderen, dan kreeg Antje haar eigen kameraad waar ze misschien beter bij hoorde, dan was meteen de aandacht van ons afgeleid! Dit alles kwam alleen omdat Antje en ik te veel op elkaar aangewezen waren gedurende deze dagen en ik nam mij voor om in de komende dagen voorzichtig te zullen zijn. Na al dit gepieker viel ik in een onrustige slaap.
− 23 −
Vrijdag 8 juli 1938 - Putten Vandaag iets minder mooi weer, iets bewolkt doch nagenoeg geen regen. Ik ging 's morgens, gewoonte getrouw, wat fietsen, doch keerde vrij spoedig naar huis terug. Antje had vandaag haar drukke dag, het huis kreeg z'n vrijdagse beurt en werd met „bezemen gekeerd” en was dus tot in de middag praktisch onbewoonbaar! We zagen van Surksum op „Intermezzo”, het bungalowtje van Ds. van Heest, rondscharrelen en maakten dienaangaande veronderstellingen dat de domineesfamilie wel spoedig met vakantie zou komen; later bleek dat dit de volgende week zal zijn. Ik probeerde wat minder notitie van Antje te nemen en vermeed haar zoveel mogelijk, deed althans alsof... het leek me de beste remedie tegen mijn kwaal, wat niet weg nam dat zij van haar kant me toch telkens ongewone en vertrouwelijke blikken toe wierp. Ik maakte in de loop van de middag nog een paar filmopnamen van Aartje die aan de zijkant van het huis een tuintje gemaakt had en ook van Antje, terwijl ze de ramen aan het zemen was, laatstgenoemde shot vanaf een bijzonder standpunt boven uit het zolderraam benedenwaarts. Mijn vader zou de eerste belichte cassette zondagavond mee naar Amsterdam nemen en de film aldaar laten afwerken dan kon ik de volgende week het resultaat beoordelen, aangaande de belichting etc. Later op de middag maakten we een wandeling naar het landgoed van prof. Grondijs, gelegen achter de betonweg, het zogenaamde „Klein Zwitserland” waardoor ook de schilderachtige Spreng loopt. Onder dat „wij” versta ik Antje, Aartje en mezelf. Het begon onderweg een beetje te motregenen en daarom was deze wandeling van korte duur. Ik schoot in een lach toen ik de situatie bekeek: „Pa, Moe en de kleine jongen!” De mensen die wij tegenkwamen zouden dit stellig hebben kunnen denken en op dat ogenblik kon ik ook niet weten dat wij reeds als zodanig waren bestempeld door buurtgenoten uit de naaste omgeving. 's Avonds ging ik toch nog met Antje een tochtje op de fiets maken. We reden de Postweg af, staken de grintweg over en gingen dan tot aan het enorme panorama over de hei, waar je heel in de verte het kasteel Staverden in de diepte kunt zien liggen. Antje was er nog niet eerder geweest en stond ademloos tegenover het geweldige vergezicht dat zich voor haar uitstrekte. We bleven er een halfuurtje langs de kant van de weg zitten en genoten van de prachtige zonsondergang. Ik hield me wat afzijdig en vermeed het meisje te dikwijls aan te kijken. Er was dan ook op dit tochtje niets vermeldenswaardigs voorgevallen en toen de zon achter de horizon was gezakt keerden we op ons gemak naar Dennenlust terug. De avond had het gewone verloop.
Zaterdag 9 juli 1938 - Putten Een tamelijke regendag, althans wat de ochtend betreft. Ik vond het te nat om te gaan fietsen en besloot een excursie te maken door de bossen. Ik vond nog enige merkwaardige bloeiende plantjes en nam die mee om ze thuis op mijn gemak te determineren met behulp van de Flora. Lopen is ook wel eens gezellig, zo op je dooie gemak onder het genot van een sigaar en beschut tegen de regen. Je ziet dan toch meestal veel meer op de wandeling wat je anders op de fiets ontgaat. Na de middagboterham begon het spelletje met Antje weer opnieuw. Ze was klaar met haar werk en moeder en Aartje waren samen de weg opgegaan om mijn vader tegemoet te lopen die mogelijk elk ogenblik met de bus of te voet van het ver gelegen station kon arriveren. We waren dus samen alleen en omdat we op dat moment niets beters te doen hadden gingen we weer wat met de ring gooien. Het duurde niet lang of het spelletje ontaardde in een dolle stoeipartij. Ze wist me het ding afhandig te maken en het gevolg hiervan was dat ik haar overal achterna zat rondom het huis en ten slotte de weg op... het was een reuzespektakel! Op een gegeven ogenblik verloor ze een pantoffel en nu was de beurt aan mij. Ze kon niet meer zo vlug uit de voeten komen en weldra had ik haar tussen de struiken langs de laan te pakken. Ze verweerde zich als een jonge leeuwin, maar nu was ik haar toch eindelijk de baas! We rolden bijna over de grond, maar ik hield haar in een muurvaste greep gevangen in mijn armen. Onze hoofden raakten elkander heel dicht... ik rook de fijne geur van haar blonde krullen. Ik voelde al mijn tegenstand tegen datgene wat ik niet wilde, verslappen en ik bedacht me plotseling hoe gemakkelijk het zijn zou om haar nu te kussen... overal, op haar mond en wangen, tussen die zachte zijige haren. Maar dan riep ze plotseling zacht en verschrikt uit: „Pas op! Daar komt meneer aan!” Snel liet ik haar los en herstelde me spoedig. We stonden er bijna even bij als twee schoolkinderen die op appels stelen betrapt werden, maar omdat mijn vader nog vrij ver op de weg liep en niet veel kon zien tussen het struikgewas, had hij van onze stoeipartij blijkbaar niets bemerkt. Antje scheen er erg van geschrokken te zijn en deed nerveus en gejaagd en maakte meteen dat ze uit de buurt kwam. Hij had moeder en Aartje nergens gezien en ze waren elkaar dus blijkbaar misgelopen. Of hij iets bemerkt had van onze intimiteiten zou ik niet met zekerheid durven beweren, hij liet althans niets daarvan blijken. Gelukkig kwamen moeder en Aartje direct daarna ook terug en nu was het meteen weer een gezellig samenzijn nu vader er weer bij was. Er viel natuurlijk van alles te vragen en te vertellen. De nieroperatie van mijn schoonzuster Annie had inmiddels plaatsgevonden en alles was betrekkelijke goed verlopen, al was ze nog − 24 −
erg zwak. Ook had hij voor Antje haar fototoestel meegebracht, want ik had uit haar weten te krijgen dat ze warempel fotografeerde, iets dat me buitengewoon verwonderde. Ze wist eigenlijk zelf niet te verklaren waarom ze het toestelletje niet meegenomen had hierheen! „Direct over schrijven!” had ik haar aangeraden, „dan kan mijn vader het zaterdag voor je meebrengen.” Zo was het geschied, vader was naar haar huis geweest en had daarbij meteen kennis gemaakt met haar familie. Het was een eenvoudig boxcameraatje, 6x9 nog van het oertype, maar waarschijnlijk met een hooggevoelig filmpje wel bruikbaar. Antje moest nu maar eens tonen wat ze ervan kon. Thuis was alles in orde en vermoedelijk zouden oom Wim en tante Mien morgen hier komen om alvast eens poolshoogte te nemen betreffende Campanula. Het bleef de hele verdere middag regenachtig weer en vader trof het alweer niet erg met z'n weekend. 't Is te hopen dat hij het met zijn vakantie beter zal treffen. Gelukkig had hij de „periodieken” meegebracht en we bleven gezellig bij elkaar zitten lezen onder het genot van een lekker bakje thee. Aartje was weer erg druk en gaf soms aanleiding tot enige wrijving met „opa”, maar dankzij de slagvaardigheid van Antje om met kinderen om te gaan, kon een dreigend conflict voorkomen worden. Hoe dat de verdere vakantie moet gaan met die kleine druktemaker erbij weet ik niet, maar er werd al over gesproken, voornamelijk door mijn vader, dat het „jochie” weg moest zijn als hij definitief kwam. Er waren nog wel meer familieleden van de zijde der Koppenbergen die hem een paar weken te logeren konden hebben, vond hij. Het leek mij ook wel wat erg toe voor moeder, vooral wanneer de volgende week hier de andere gasten kwamen. Enfin, daar is misschien nog wel een mouw aan te passen, mij persoonlijk zat het jongetje niet in de weg en als het weer een beetje goed was en hij dus buiten kon spelen, had je er geen kind aan. Na het avondeten was het buiten droog geworden. Antje ging nog even op de fiets naar het dorp toe om een paar boodschappen te doen en bovenal om te trachten een spel kaarten machtig te worden. Ik ging in die tijd met vader samen een avondwandelingetje maken. Opnieuw zag ik Antje weer met enigszins lede ogen alleen vertrekken en nogmaals kon ik een gevoel van jaloezie ternauwernood onderdrukken. Ik wist uit ervaring hoe de situatie midden in het dorp was op zaterdagavond. Overal rondhangende jongens van allerlei slag, die op een lolletje uit waren. De kans dat ze wat mee zou maken leek me thans weer erg voor de hand liggend. Maar aan de andere kant had ik toch weer zoveel vertrouwen in haar, dat ik het niet voor mogelijk hield dat ze zich uit eigen beweging met die vreemde pummels zou inlaten. Opzettelijk wist ik het zo uit te kienen dat onze wandeling voor een deel langs de betonweg ging om het dorp heen. Je kon nooit weten of ze daar toevallig fietste en dan zou ik misschien ongemerkt iets ontdekken. Toen we na ongeveer drie kwartier weer thuis kwamen, bleek Antje al weer lang terug te zijn en nog wel... met speelkaarten! Ze had ze waarachtig weten te bemachtigen. Het werd een verbazend gezellige avond, we deden allerlei spelletjes en Antje had geweldig veel schik. We zaten naast elkaar en ze kon niet nalaten me telkens te plagen wanneer ik verloor, hetgeen soms zelfs tot handtastelijkheden aanleiding gaf! Het was over halftwaalf toen we eindelijk naar bed gingen. Buiten tikten de regendruppels eentonig op het dak en ruiste een unheimische regenwind door de dennenbomen...
Zondag 10 juli 1938 - Putten Direct bij het ontwaken hoorde ik het al... regen! Ik behoefde niet eens naar buiten te kijken om te weten hoe het landschap er uit zag... nat en triestig. Het weer werkt totnogtoe niet erg mee. We waren met alles die ochtend tamelijk aan de late kant. Gelukkig werd het tegen tien uur droog en een waterig zonnetje probeerde door het wolkendek heen te breken. Vader had een stevig eind touw meegebracht en daarmee maakten we voor Aartje een schommel tussen twee dennenstammen. Dat betekende weer een nieuwe attractie voor hem waarmee het jongetje althans weer enige uren zoet was. Ondanks de bewolking zag ik toch nog kans van een en ander een uitstekend geslaagde filmopname te maken, dank zij de hooggevoelige film en mijn lichtsterke lens. Zo scharrelden we de ochtend door, rondom het huis, spelletjes doende met Aartje. Tegen twaalf uur, juist toen we binnen zaten achter een geurig warme kop koffie, klonk buiten het geraas van een auto, die even later stil hield voor Dennenlust. En ja hoor, daar waren oom Wim en tante Mien uit Utrecht, eigenlijk buiten verwachting, want we waren reeds van mening dat ze wel niet meer zouden komen, ook al door het slechte weer. Maar nu waren ze er dan toch nog en meteen was Dennenlust vervuld van een gezellige drukte, de waarlijk genoeglijke sfeer die mijn oom en tante altoos weten te scheppen. Jammer is het nu reeds te moeten opmerken dat de verdere geschiedenis aantoonde dat het ook anders kon zijn, hetgeen ik weldra zou ervaren, doch met hier nu reeds nader op in te gaan zou ik bedenkelijk op mijn verhaal vooruitlopen! Op deze zondag echter, die anders misschien een saai verloop zou hebben gehad, kon ik me nog oprecht verheugen in hun komst; ze weten nu eenmaal bij uitnemendheid de gezelligheid om zich heen te verspreiden... vooropgesteld dat alles pais en vree is tussen de familie onderling!! Oom Wim beweerde natuurlijk al spoedig geduchte zin te hebben om de bossen even te gaan verkennen en vanzelfsprekend was ik zijn man. We trokken de regenjassen aan en togen er op uit. „Heb je de kaart bij je en het kompas?” was zijn typerende en steevaste vraag, welke langzamerhand wel wat overbodig begon te worden, want ik kende de naaste omgeving nu wel zo wat op mijn duimpje. „Dan laat ik de leiding maar aan jou over”, was zijn bescheid. Inwendig vergeleek ik mijn oom dikwijls met Sherlock Holmes en wanneer ik mezelf dan trachtte voor te − 25 −
stellen als de onverbrekelijke „Watson”, moest ik wel eens stilletjes in mezelf om de situatie lachen! We zouden toch onmogelijk ver weg kunnen gaan want het liep al aardig tegen lunchtijd. We boften, want de zon had kans gezien een overwinning te behalen op de eindeloze stroom van depressies en eensklaps zagen de bossen er weer fris en fleurig uit, wat dan ook het enige voordeel is van een natte zomer, ook de wegen blijven hard en stofvrij. Het werd nog even een stralende zomerzondagmorgen en opgewekt marcheerden wij voort. Oom Wim begon, zijn gewoonte getrouw, een onderhoudende boom op te zetten en weldra waren wij ijverig gewikkeld in politieke beschouwingen. Later heb ik nog vaak terug moeten denken aan dat gesprek op die vredige zondagochtend in dat doodstille bos. Het was nog steeds 1938, dat wil zeggen dat de wereld nog in een betrekkelijke rust verkeerde, ja, later, toen er een gapende diepe kloof lag tussen het heden en het verleden, toen de mooie romantische dagen van Putten voorbij waren en de wereld in brand stond...! Wat beseften we op deze midzomerochtend allen van de monsterachtige oorlogsdreiging die als een loodzwarte donderwolk heel in de verte boven de horizon hing te dreigen? We praatten er samen over en mijn oom somde de punten op in de internationale verhoudingen die er somber uitzagen. Na de Anschluss met Oostenrijk was er nu het Sudeten-Duitse vraagstuk en daarachter vermoedelijk nog weer nieuwe problemen waar Hitler de wereld mee in beroering hield. Er waren vage geruchten van troepenconcentraties en grensversterkingen, maar er was niemand die feitelijk met zekerheid wist te voorspellen waar het Derde Rijk heen wilde in de naaste toekomst. Oom Wim had de overtuiging dat een oorlog waarlijk niet ver af meer was, maar toch moest hij toegeven dat hij het voor mogelijk hield dat de mensheid zou terugschrikken voor een herhaling van de gruwelijke mensenslachting van 1914-18. Van één ding waren we allebei overtuigd: mocht ooit weer binnen afzienbare tijd een tweede wereldoorlog over Europa losbarsten, dan zou dit de ganse vernietiging van alle beschaving in dit werelddeel betekenen, dan zou Europa zeer waarschijnlijk tot de ondergang gedoemd zijn. En zo bezien kwam het ons onwaarschijnlijk voor dat de grote mogendheden nogmaals de moed zouden hebben een dergelijke waanzin over de wereld te durven ontketenen. Zo dachten wij er die morgen nog over... in zalige onwetendheid van wat ons binnen zulk een korte tijd boven het hoofd hing... O schone tijd van zon en warmte... van zorgeloosheid en romantiek... Hoe konden wij toen weten hoe de wereld er ruim een jaar later zou voorstaan... terwijl toch nù reeds het oorlogsmonster achter de horizon begon te grommen...! Maar laat ik niet te veel op de gebeurtenissen vooruitlopen! We tippelden een uur lang kriskras de naaste omgeving van het bos door en kwamen terug toen de tafel reeds gedekt stond. Het werd een vrolijke, gezellige koffiemaaltijd die zeer zeker alle eer werd aangedaan, want de koele atmosfeer daar buiten gaf ons een hongerig gevoel. Tegen de middag werd het weer allengs wat beter en zonniger. We maakten een gezamenlijke middagwandeling, waarbij Antje natuurlijk eveneens aanwezig was. Ze bewoog zich ongedwongen tussen de anderen als huisgenote en gedroeg zich, precies zoals haar gehele aard was, uiterst bescheiden. Ook mijn oom en tante behandelden haar, naar ik meende, joviaal en tegemoetkomend en niets wees er die middag op dat zij om de een of andere reden iets tegen Antje hadden. Eerst was ik wel wat bang dat het meisje zich niet zo op haar gemak zou voelen in het bijzijn van vreemde mensen, doch ik kon daarvan niets bespeuren. Wel viel het me tijdens de wandeling op dat zij telkens mijn gezelschap opzocht, hetgeen mij tante op eenmaal de opmerking deed maken: „Welja, jeugd zoekt jeugd!” Waarschijnlijk bedoelde zij dit als een grapje. We liepen dan ook op deze wandeling meestal samen wat afgezonderd achteraan. Wel zei het meisje op een gegeven ogenblik zachtjes tegen me dat ze eigenlijk liever met me was gaan fietsen, er lag iets van teleurstelling op haar gezicht te lezen, waarna ik haar beloofde dat we dat dan vanavond na het eten misschien nog wel konden doen. Het leek er dus op dat ze zich toch niet zo heel erg amuseerde tussen de oudere mensen en dit bleek ook inderdaad zo te zijn toen ik het haar ronduit vroeg. Ze vond dat wandelen zo met z'n allen maar een bar saaie boel, iets waar ik haar niet helemaal ongelijk in kon geven. Ik was eigenlijk de enige die een beetje met haar leeftijd overeen kwam en waarmee ze contact had en dan nog legde mijn oom voortdurend beslag op me, zodat Antje af en toe ook wel eens in haar eentje achteraan bleef sukkelen. Na het eten des avonds wilde oom Wim per se wat gaan fietsen en omdat hij zijn eigen fiets nu niet had, was Antje het zelf die hem dadelijk het gebruik van haar karretje aanbood, waardoor het er veel op leek dat ons fietstochtje ook ditmaal niet kon doorgaan. Het was gelukkig voor ons allebei dat mijn oom op haar fiets in een dusdanige ongemakkelijke houding zat, dat het niet lang duurde of hij stelde me voor maar weer naar huis terug te keren, daar hij er doodmoe op werd... z'n knieën kwamen hem dan ook bijna tot aan de kin... Van achteren gezien was dat een komisch gezicht! Zo waren we dus al weer heel spoedig terug. Door z'n krampachtig vasthouden van het stuur had hij een van de handvatsels losgetrokken en we moesten dus eerst even dit euvel verhelpen wilden we Antje geen ongeluk bezorgen. Hij hielp er zelf energiek aan mee, ondanks Antje's beweringen dat het helemaal niet erg was en dat ze het zelf wel zou doen. Neen, hij gedroeg zich in dat opzicht zeer hoffelijk jegens haar. Overigens had het niets te betekenen en in een oogwenk zat het handvat weer muurvast op de stang. - Ik had al dadelijk opgemerkt dat Antje een beetje sip voor zich uit zat te kijken toen wij terugkwamen; 't was natuurlijk een teleurstelling voor haar dat er van ons voorgenomen plannetje niets kwam en ze zat zich blijkbaar gruwelijk te vervelen tussen die oudere mensen. Ik had een beetje medelijden met haar en daarom zei ik, toen we een kopje thee hadden gedronken: „Zullen we nu nog een eindje gaan fietsen, Antje? Het kan nog best, 't is pas acht uur.” Gretig ging ze op mijn voorstel in en er was niemand van het gezelschap die enig bezwaar maakte. Alleen werd ons gevraagd om niet zo laat terug te komen, want dan konden we − 26 −
nog een potje kaarten en mijn oom en tante werden omstreeks kwart voor tien afgehaald door een taxi uit het dorp. We beloofden het en trokken er dan op uit. Het leek zichtbaar voor Antje een opluchting te zijn en eenmaal samen alleen onderweg, jawel hoor, dáár kwam het hoge woord er uit: ze had het een afschuwelijke middag gevonden. Mijn oom en tante kwalificeerde ze als erg stijve mensen en vooral voor tante Mien had ze geen goed woord over... die vond ze in één woord verschrikkelijk! „Als het hier altijd zo was als vanmiddag, nou, dan liep ik vast en zeker hard weg!” liet ze er op volgen. „Kom kom, Antje, hoe kun je dàt nu zeggen, zo erg was het nu ook weer niet, mijn oom en tante zijn reuze geschikte mensen... je moet ze alleen wat beter leren kennen!” verdedigde ik de goede zaak. „Nu ja, uw oom gaat wel, die lijkt me wel aardig toe, maar uw tante... nee hoor, die heeft iets over zich, ik weet niet hoe ik 't zeggen moet... zo stijf en uit de hoogte... en ze kijkt me aldoor zo vreemd aan, net of ze iets tegen me heeft...!” Ik stond versteld toen ze dat zei. Stel je voor, tante Mien, die juist altijd de hartelijkheid zelve was... Ik probeerde met klem haar argumenten te weerleggen maar het was niet uit haar hoofd te praten... ze bleef het strak en stijf volhouden. „Zag u dan niet hoe ze mij aankeek toen u vroeg om te gaan fietsen?” hield Antje vol. Ik probeerde het me te herinneren, maar ik had er in 't geheel niet op gelet. „O, ik weet zeker dat ze het niet goed vond!” Zwijgend reden we naast elkaar voort. Ik dacht na. Had ze misschien toch gelijk? Er was inderdaad wel iets vreemd in dat ik zo vertrouwelijk omging met het dienstmeisje van mijn moeder. Zou tante Mien dat werkelijk nu al doorhebben in zulk een korte tijd en daar meteen haar conclusies uit getrokken hebben? Ik kon het me haast niet voorstellen. Verdraaid nog toe, als het zo was, dan moest ik dat beslist proberen uit te vissen, want daar konden nog wel 'ns rare verwikkelingen uit voortkomen! Maar Antje zou het zich wel verbeeld hebben. We waren nu op de Oude Prinsenweg beland en trapten voort in de richting van Speulde. Het was een schitterende avond geworden, de hemel schoon van wolken, vochtige glinstering lag op struiken en bladeren. Er was iets vertrouwelijks in dat zwijgen tussen Antje en mij, duidelijk kon ik merken dat ze nu eens echt haar hart had uitgestort tegen me en dat ze daar de hele middag op had zitten wachten. Maar toch vond ik haar wat geprikkeld en niet zo opgewekt als anders, ze was voor haar doen ongewoon stil. Had dat idee over mijn tante haar zó vast aangegrepen...? „Toe, Antje... lach eens tegen me...?” „Ach kom, lachen...? Ik kan op 't ogenblik wel huilen!” „Welnee meid, dat moet je niet doen... huilen kun je later nog genoeg!” Geloof je nu werkelijk dat mijn tante iets tegen jou heeft?” „Ja, dat geloof ik zeker... Ik weet het en ik voel het en daar ga ik niet van af!!” was haar stellig overtuigend antwoord. Het was voor de eerste maal dat ik kennis maakte met een koppige, halsstarrige Antje, dat ik een flauw idee begon te krijgen van haar buitengewone fijngevoeligheid, dit kind bleek zeer gevoelig te zijn voor indrukken om haar heen, een eigenschap die zich later nog meerdere malen zou manifesteren! Ze zag er ook nu weer allerliefst uit in haar fleurig gebloemd japonnetje en er waasde een zacht geparfumeerde geur om haar heen zonder hinderlijk te zijn. Ik voelde dat ik weer moest vechten tegen opkomende verlangens en diepere gevoelens en daarbij besefte ik nu ook opeens dat ik het zelf misschien wel was geweest deze dag, die aanleiding had gegeven tot vage vermoedens bij tante Mien. Bij een zijweg sloegen we rechtsaf in de richting van het Solse Gat en nadat ik Antje een paar maal geplaagd had met de mededeling dat ik de weg kwijt was en dat we verdwaald waren, waarop ze telkens angstig reageerde met: „Hè nee toch” en „Hij jokt het!”, stonden we dan plotseling na een lange kronkelweg weer voor de grote diepe vallei midden in het bos. Natuurlijk moesten we nog even afstappen opdat Antje nog een paar minuten genieten kon van het schouwspel, nu bij vallende avondschemering. Ze was ineens weer een beetje opgemonterd en telkens als ik haar aankeek lachte ze en draaide dan op een grappige manier haar hoofdje om. Ik had al mijn zelfbeheersing nodig om geen domme dingen te doen daar in dat schemerige bos, doch er gebeurde echter niets. We moesten nu voortmaken want de schemering begon snel te vallen. Op de terugweg kwamen we telkens groepjes boerenjongens tegen die hier en daar op een bepaald punt stonden te lummelen en zichzelf te vervelen. Al een paar maal had ik vreemde opmerkingen opgevangen aan het adres van Antje wanneer we zo'n clubje passeerden en hoe meer we de zijde van het dorp naderden des te hinderlijker dat werd. Op het laatste deel werd het zelfs zo, dat ik Antje moest verzoeken om voor mij uit te rijden opdat ik de situatie beter in de gaten kon houden. Ze deed het graag want ik merkte dat ze een beetje bang begon te worden. „Nu kun je eens zien hoe ongewenst het is voor een meisje om hier alleen te gaan fietsen op zo'n avond... geloof maar gerust dat ze zich niet ontzien om een stok tussen je wielen te steken of iets dergelijks!” „En dan is het ook maar goed dat u altijd met me mee gaat...!” liet ze er toen veelbetekenend op volgen, terwijl ze even lachend achterom keek. Het was over negenen toen we de fietsen in de schuur hadden opgeborgen en naar binnen gingen. Door de gesloten binnendeur heen klonken geanimeerde stemmen. Op dat moment stapten wij de kamer binnen... Antje vlak achter mij aan en dan ineens... het levendige gesprek van zoëven verstomde plotseling... in de kamer viel een eigenaardige stilte. Aller ogen waren op Antje en mij gericht. Vluchtig keek ik mijn tante even aan en dan zag ik het ineens..... Antje hàd zich niet vergist... Tante Mien nam ons op met een blik die op z'n zachtst uitgedrukt cynisch genoemd kon worden. Ze keek op een wijze zoals we die van haar gewend zijn wanneer het haar niet naar den vleze gaat en gelijktijdig begreep ik nu ook dat het hier wel degelijk Antje betrof. Natuurlijk, dàt was het... ik had niet samen mogen gaan fietsen met het meisje! En ook kon ik bliksems goed merken dat er tijdens onze afwezigheid over dit onderwerp al gepraat was ook... tenzij ook ik mij vergiste. We deden zo luchtig mogelijk en waarom ook niet? Er was − 27 −
toch immers niets tussen Antje en mij? We hadden gewoon een ommetje gemaakt en voor de rest... basta! Moeder vroeg heel gewoon: „Zo, zijn jullie daar weer... prettig samen gefietst?” Alleen mijn oom en tante zeiden niets, alleen een ondoorgrondelijke glimlach krulde om de mond van mijn tante. Het bleek echter al spoedig dat er ook nog iets anders in de weg zat. Tijdens onze afwezigheid was van Surksum even komen aanwippen in verband met het betrekken van Campanula door oom Wim en tante Mien. Bij het bespreken van de inventaris was het voor de dag gekomen dat er op Campanula geen dekens aanwezig waren; die moesten door de gasten zelf worden meegebracht. Dat was natuurlijk een hele tegenslag voor hen, want niemand had daar op gerekend bij het huren van het huisje en er was over deze aangelegenheid toen in het geheel niet gesproken. Dit kon dus even goed een reden zijn dat tante Mien een beetje het land had! Ze waren tenminste aardig aan het foeteren op de oude boswachter. Nu moesten ze minstens een stuk of tien dekens mee brengen... een mooie verrassing! Toen de lamp opgestoken was, gingen we nog een ogenblik wat kaarten, een gezellig besluit van deze dag. Om kwart voor tien klonk buiten het geluid van de auto en dan was het haastig afscheid nemen, waarbij ook vader gelijktijdig afscheid van ons nam. Toen ze allemaal vertrokken waren viel er even een naargeestige stilte over het huis en we besloten om met z'n drieën nog een uurtje gezellig te domineren met kaarten. Antje was ineens weer helemaal opgefleurd en deed erg opgewonden. Het draaide bijna weer op stoeien uit en ze kon niet nalaten me telkens tersluiks aan te kijken! Ik voelde mij steeds onzekerder worden en vraag me af waar dit alles op uit zal lopen. We gingen pas om halftwaalf naar bed.
Maandag 11 juli 1938 - Putten En nu ben ik eindelijk gekomen aan dàt gedeelte van mijn geschiedenis waarop de eigenlijke dramatische gebeurtenissen hun loop namen. Op deze dag was het dat het laatste restje weerstand in mij het begaf en ik letterlijk bezweek voor de verleiding die van Antje uitging. Voor mij zelf ben ik er van overtuigd dat ik dit alles nimmer heb gezocht, doch dat hetgeen zich hier in Putten in de dagen die hierop volgden afspeelde, niets meer of minder was dan een toevallige samenloop van omstandigheden, een cynische gril van het noodlot. En dat nog wel terwijl ik waande zo stevig in de schoenen te staan! Wat deze dag tussen Antje en mij voorviel is feitelijk met weinig omhaal van woorden te vertellen. Ieder die mijn geschiedenis objectief beoordeelt, zal moeten erkennen dat, gezien de ietwat zonderlinge situatie waarin ik hier verkeerde, dit incident vrijwel onvermijdelijk was; het was allemaal heel menselijk en begrijpelijk dat het uiteindelijk hierop wel moest uitdraaien. Ze hadden nu eenmaal de kat op het spek gebonden en er was dus geen reden om achteraf ach en wee te roepen. Daar het in de ochtend nog wat regenachtig was, hield ik de kleine jongen een poosje bezig en maakte daarna nog een kort verkenningstochtje op de fiets. Ook 's middags bleef het er wat grauw uitzien en we konden er niet dadelijk toe besluiten om op de fiets weg te gaan. Antje wilde namelijk nog even naar het dorp gaan om een rolfilmpje te kopen voor haar fototoestel, maar ze wist eigenlijk niet goed waar een geschikte fotozaak was en wat voor een soort filmpje het moest wezen. „Weet je wat,” zei ik, „laten we er samen even heen gaan, dan maak ik dat wel voor je in orde en dan kun jij in die tijd de andere boodschappen doen.” We besloten om voor de variatie eens te gaan wandelen, iets waar ze wel zin in had. De hele dag verkeerde ik in een ongewone, wat nerveuze stemming en het leek haast of ik er een voorgevoel van had, dat er iets gebeuren ging. Vóór we echter vertrokken ging Antje eerst nog even naar boven om zich wat op te knappen en toen ze na een korte poos weer tevoorschijn kwam, trok het opnieuw mijn aandacht hoe verdraaid lief en aantrekkelijk ze er uit zag. Toch vond ik dat ook zij wat stil en in zich zelf gekeerd was vandaag, het leek net of ze een beetje verdrietig was en ik vroeg me verbaasd af of dit nu nog het gevolg zou zijn van de houding van tante Mien gisteravond. Zo gingen we omstreeks halfvier samen op weg naar het dorp toe, kalm wandelend. Er heerste op die wandeling van een klein halfuur een ongewone, wat gedwongen stemming tussen ons beiden. Antje zei niet veel en automatisch zweeg ik ook maar, het was of er een typische geladenheid tussen ons bestond en ik kreeg aanvankelijk een onaangenaam gevoel van nerveuze spanning over me zoals ik dat in geen tijden had meegemaakt en ik ben er van overtuigd dat Antje aan dezelfde gemoedsstemming ten prooi was. In het dorp gekomen, hadden we spoedig een geschikte fotowinkel ontdekt. Terwijl Antje in die tijd aan de overzijde even in een lingeriezaak haar boodschap deed, liet ik haar fototoestelletje van een rolfilmpje voorzien en we waren dus betrekkelijk spoedig klaar. We gingen in het eerst weer langs dezelfde weg terug, doch halverwege stelde ik voor om nog een eindje het bos door te wandelen, waarmee ze zonder veel woorden te gebruiken instemde. Met een kleine omweg kwamen we op de Grieteweg, die we langzaam lopend en in een haast beangstigend stilzwijgen dieper het bos in volgden... En toen gebeurde het... Het begon met het volgende gesprek: „Wat scheelt er aan, Antje? Je doet zo stil, is dat nog over gisteravond?” „Van uw tante? O nee, dat ben ik al weer bijna vergeten... maar ik vind het hier zó stil en eenzaam... ik geloof nooit dat ik het hier vier weken achtereen zal kunnen uithouden! Het is hier wel allemaal erg mooi en prettig, maar soms verlang ik zo ineens zo heel erg naar huis...!” „Ha die Antje... ze heeft heimwee naar huis... ze verlangt nu al naar haar moesje...!” zei ik plagend. „Kun je zó slecht van huis af, meisje?” „O ja, dat toch wel”, antwoordde ze, „maar ik heb − 28 −
hier zo weinig, u moet niet vergeten, in Amsterdam heb ik mijn vriendinnen en mijn zusters en hier ben ik toch maar alleen onder vreemden...!” „Nu ja, dat begrijp ik natuurlijk wel, maar... je hebt mij toch ook nog, ben ik dan soms geen goeie kameraad voor je? Ik bemoei me voortdurend met je en we gaan toch aldoor samen fietsen en overal naar toe...” „O nee, daar zeg ik ook niets van...” beweerde ze nu met vuur, „ik vind het heerlijk dat u met me wilt uitgaan, want als dat niet zo was... nou, dan ging ik morgen aan de dag er vandoor... Ik zou het mevrouw eerlijk zeggen en haar het geld teruggeven... en misschien zou ik dan toch nog blijven, alleen al omdat ze dan in verlegenheid zou komen te zitten zonder hulp! Ik werd even spontaan getroffen door dit laatste, dat ze daar nu juist aan dacht... aan het feit dat mijn moeder er door getroffen werd wanneer ze plotseling weg zou gaan. Dàt vond ik verbazend lief van haar. „Maar jij gaat niet weg, hoor Antje... ik zal mijn best doen dat jij je bij ons zo min mogelijk verveelt... hè. Toen ik haar daarbij aankeek zag ik dat ze waarachtig tranen in haar ogen had, lieve hemel nog toe, dat het zó erg met haar gesteld was, had ik toch niet gedacht. En dit verschijnsel was het, dat plotseling de maat deed overlopen. We keken elkaar gelijktijdig in de ogen en dit was psychologisch het juiste moment waarop mijn laatste restje zelfbeheersing uit me wegvloeide, het moment waarop ik letterlijk bezweek voor de charme die van dit frisse jonge kind uitging. Al mijn gemoedsbezwaren leken in één slag te zijn weggevaagd, het was me onmogelijk om op dat ogenblik anders te handelen. Terwijl zij me nog steeds met een warme gloed in haar ogen bleef aankijken, sloeg ik plotseling mijn arm vast om haar heen en trok haar dicht naar mij toe. Ze bood niet de minste weerstand, integendeel, ze drukte zichzelf dicht tegen me aan en dan stak ik mijn arm door de hare en in de zak van mijn jas grepen onze handen elkaar en voelde ik de koele omsloten druk van haar vingers om de mijne. Het duurde misschien tien seconden dat we zo intiem naast elkaar voortliepen en dan ontmoetten onze blikken elkaar opnieuw... ze lachte even vertrouwelijk, haar gezichtje was naar me opgeheven... Ik kon niet meer denken en dan eensklaps... met een ruk stonden we stil, haar hoofdje kwam dichter en dichter bij het mijne en toen klemden onze monden zich vast op elkander en kusten wij elkaar, lang en onstuimig. Ik kon aan niets anders meer denken dan aan dit ene: dit ongerepte lieve meisje in mijn armen en die zachte volle lippen op mijn mond... het was zoeter en bedwelmender dan ik ooit had kunnen vermoeden; de droom was werkelijkheid geworden! Zij was een en al overgave en het drong nu plotseling tot mij door dat dit meisje hevig verliefd op me moest zijn... wie weet hoelang reeds, stellig al in Amsterdam, toen ik nog amper erg in haar had! Ik weet niet hoelang wij daar zo stonden in innige omhelzing. Rondom ons was het bos doodstil, er was geen sterveling in de omgeving en zelfs de vogels leken hun adem in te houden... en toch kreeg ik op eenmaal het onbestemde gevoel dat wij gezien werden... dat ik deze daad verbergen moest voor onzichtbare ogen die ons van tussen de stammen bespiedden...! Langzaam lieten wij elkaar los en liepen weer verder, zij nog steeds met haar arm door de mijne. Er werd met geen woord gerept over liefde. Ik zei niet: ik houd van je en ik vroeg ook niet of zij van mij hield... We aanvaardden deze uitbarsting van passie als een stroom die niet te stuiten was... Antje begon het eerst te spreken. „O, wat zou mevrouw wel zeggen als ze dàt eens wist!” „Wie weet”, zei ik, „misschien loopt ze hier wel ergens achter ons en heeft ze het net lekker gezien!” Verschrikt keek het meisje om en liet dan schielijk mijn arm los. „Ik zou me geen raad weten als ze er achter kwam!” zei ze heftig, „dan liep ik vast héél hard weg en ik zou nooit meer terug durven komen...!” „Maar lieve hemel, kind, het is toch geen misdaad wat we gedaan hebben? Denk je nu heus dat mijn moeder je daarover een standje zou maken? In de eerste plaats ben ik daarvoor dan toch nog aansprakelijk en niet jij” „Maar ik geloof nooit dat ze het goed vindt.... stel je voor... „DE Zoon”... met zo'n doodgewoon dienstmeisje, een daghitje... nee hoor, daar komt de hele familie tegen op...!” - „En daar heb ik maling aan!!” viel ik nu heftig uit. „Jij bent niets minder dan een ander, dienstmeisje of geen dienstmeisje... er valt toch niets op je te zeggen? En dat weet mijn moeder ook wel drommels goed... je staat heus wel in een goed blaadje bij haar... uiteindelijk heeft ze het genoeg aangewakkerd tussen ons!” Even later begon ze weer: „Gelooft u ook niet dat mevrouw (ze zei bijna nooit „uw moeder” maar altijd „mevrouw”) al lang wat gemerkt heeft...? Ik geloof stellig van wel, want u bent aldoor zo vertrouwelijk met me en als we samen weg gaan dan kijkt ze altijd zo vreemd... net of ze iets begint te vermoeden.... O, ik hoop dat ze er nooit achter komt, ik zou me dood schamen! Zult u het nooit vertellen?” Ik kon geen hoogte van haar krijgen. Waarom die angst? Voelde ze zichzelf dan zo minderwaardig omdat ze volgens haar idee maar het dienstmeisje was? Ik kon er geen verklaring voor geven, maar het leek me op dat ogenblik zelf ook het verstandigste toe om deze omgang met Antje voorlopig althans nog zo veel mogelijk te verzwijgen. Diep in mijn hart leefde het besef dat moeder er helemaal niet over gesticht zou zijn en dat er inderdaad een storm zou gaan losbarsten wanneer de rest van de familie het te weten kwam...! Een eind verder op de Grieteweg stond een bank en hier gingen we zitten. Nu de kogel eenmaal door de kerk was, wisten we van geen ophouden meer. Het kusje smaakte al ras naar meer en opnieuw trok ik haar in mijn armen en zoende haar waar ik maar kon. In haar ogen las ik een wilde hartstochtelijke passie. Nooit had ik kunnen denken dat Antje, die me nogal preuts toe scheen, zich zo zou laten meeslepen. Ik weet niet meer hoelang wij daar zo gezeten hebben, maar eindelijk, toen ik mijn bezinning weer wat begon terug te krijgen, kwam ik er toe ook eens aan de tijd te denken. Mijn horloge wees ruim kwart over vijf en haastig sprong ik overeind. „Kom Annetje, we zullen moeten voortmaken, want je mevrouw begrijpt anders niet waar we uithangen en dan kon het wel eens gebeuren dat ze er zeker wat van gaat denken!” Zwijgend aanvaardden we de terug− 29 −
tocht, aanvankelijk nog stijf gearmd, doch toen we de bewoonde wereld naderden, liet ze uit eigen beweging mijn arm los en zei dat ze liever niet wilde dat iemand ons zo zag. Wat stilletjes en onzeker kwamen we op Dennenlust terug, terwijl ik trachtte een zo gewoon mogelijke houding aan te nemen. Maar toch, verbeeldde ik het me niet, dan keek mijn moeder ons tamelijk onderzoekend aan, maar ze zei niet veel meer dan: „Zo jongelui, jullie hebben het aardig uitgehouden!” Ik gedroeg me vrij luchtig, maar Antje was voor haar doen merkwaardig stil en scheen tamelijk onder de indruk te zijn van het gebeurde. Terwijl moeder nog voor het eten zorgde, ging ik zolang in de loggia zitten. Antje, die op dat ogenblik ook niets voor haar doen kon, liep eerst nog even doelloos rond het huis, maar kwam dan eindelijk bij me zitten en ik merkte dat ze argeloos haar stoel dicht naar me toeschoof. Toen ik haar weer even aankeek, lachte ze verlegen. Dan strekte ik mijn arm naar haar uit en opnieuw raakten onze handen elkaar in strelende liefkozing, terwijl ik mijn hoofd naar haar toe boog in afwachting of ze me zou kussen, wat dan ook onmiddellijk gebeurde, al was het dan een haastig gestolen kusje, waarbij ze gejaagd fluisterde: „Denk toch om mevrouw! Zo dadelijk ziet ze het nog!” Het trof me opnieuw dat ze zo doodsbenauwd was dat mijn moeder iets zou merken van onze verhouding, ik kon deze angst op dat ogenblik moeilijk verklaren ofschoon het natuurlijk wel voor de hand lag dat ze bevreesd was omdat er voor haar veel meer op het spel stond, ook al was ik er nog zo van overtuigd dat ik in staat zou zijn het door dik en dun voor haar op te nemen. Ik leefde trouwens gedurende deze hele middag in een roes van het ogenblik; ik kon godsonmogelijk denken aan wat achter me lag en aan hetgeen in de toekomst stond te gebeuren na dit alles. Toch voelde ik me nu rustig en kalm geworden, nadat het bijkans onvermijdelijke was gebeurd. Ook tijdens de maaltijd bleef Antje opvallend stil, ze leek me erg nerveus te zijn en het ontging me niet dat ze heel weinig at, ze zat haast te kieskauwen! Ik kon me nauwelijks voorstellen dat het hele geval haar zo erg aangegrepen had, òf... kon het ook een uiting van verliefdheid zijn? Ook moeder had heel goed in de gaten dat Antje bijna niets at en zo stilletjes was. Ik zag dat ze telkens onderzoekende blikken wierp naar het meisje en daarbij soms ook naar mij. Doch ik hield me siberisch en deed zo effen als maar mogelijk was. Ik had wat dat betreft de komedie beter onder de duim dan Antje en voelde me op dat ogenblik heel rustig en zeker van mijn zaak. Ik nam de moeilijkheden voor het meisje weg door te suggereren dat ze misschien hoofdpijn had en dat motief greep ze met een dankbare blik in mijn richting aan en moeder scheen daar vrede mee te hebben. Doch na het avondeten kwam ook bij mij zoetjesaan de reactie. Toen we een kopje thee hadden gedronken en Aartje naar bed was gebracht, scheen er plotseling een einde te zijn gekomen aan de zonderlinge toestand in mijn brein, begon het mechanisme weer langzaam aan normaal te functioneren en gingen mijn gedachten zich met onweerstaanbare kracht richten op de gevolgen die mijn optreden van deze middag hadden veroorzaakt. Ik voelde eensklaps een ontzettende behoefte om nu alleen te zijn, alleen met mijn gedachten, al was het ik weet niet waar. Ik trok mijn jas aan en zei kort en bondig dat ik nog een avondwandelingetje ging maken. Ik liet expres na om te vragen of Antje zin had om mee te gaan, ofschoon moeder dadelijk vroeg: „Ga je alleen? Wil Antje soms niet mee... ik dacht dat jullie nog gingen fietsen?” Doch merkwaardig genoeg reageerde het meisje onmiddellijk met de opmerking dat ze liever eens thuis bleef vanavond, want ze moest toch eens nodig opschieten aan het breiwerk voor haar moeder, neen, ze liet maar eens verstek gaan voor een keertje! Dit verbaasde me wel even, doch achteraf beschouwd voelde ik heel goed aan dat ze bang was dat moeder onze verhouding op het spoor was, want het zou Antje wel niet ontgaan zijn dat moeder haar telkens zo oplettend had gade geslagen onder het eten, want wat dat betreft geloof ik dat Antje een zesde zintuig bezat! Ik was er eerlijk gezegd blij om, want ik wilde beslist een uurtje alleen zijn om de warwinkel van mijn gedachten enigszins trachten te ordenen. Zo toog ik dus alleen op pad, langs de Kozakkenweg in de richting van Nieuw-Groevenbeek. En op die wandeling bleef de vergelding voor mijn handelwijze van deze middag niet uit. Bij iedere schrede die ik deed werd ik me steeds meer bewust van de gruwelijke stommiteit die ik begaan had. Grote God, wat had ik eigenlijk gedaan... hoe had ik zó idioot kunnen zijn om me door Antje te laten inpalmen? Nu kwam alles me ineens voor als iets belachelijks, als een volkomen absurditeit. En toen verscheen, eerst als een vage schim, maar dan plots fel en duidelijk recht voor me, als een dwaallicht in het schemerdonkerachtige bos, de beeltenis van Betty... haar ogen droef en teleurgesteld, die mij verwijtend aankeken... Verdomme nog toe, hoe was het mogelijk geweest dat ik haar zó had kunnen vergeten vanmiddag. Ik was wel gek geweest, volkomen buiten mijn zinnen! Hoe zou ik dit alles ooit kunnen verantwoorden tegenover Betty? Ik had haar verloochend en de gevolgen zouden rampzalig zijn! Met schrik dacht ik nu ook aan de hartstocht van Antje op deze middag, haar grote verliefdheid en hoelang ze zo misschien al in stilte van me hield. Als ik me nu terug trok zou ik het meisje zeer stellig doodongelukkig maken, vooral nu ik voedsel gegeven had aan haar passie voor mij. Dan trachtte ik het met mijn geweten op een akkoordje te gooien... redeneerde de bezwaren weg onder het voorwendsel dat dit incident nu eenmaal onvermijdelijk was geweest in de situatie waarin ik hier buiten mijn wil gebracht was. Hoe kon het ook eigenlijk anders... het voortdurend samenzijn hier met zo'n aantrekkelijk jong meisje... een man moest dan toch wel heel sterk kunnen zijn tegen deze verleiding! En lag de schuld ook niet een beetje bij Betty? Waarom zat ze ook niet wat meer achter een echtscheiding heen, dan had zij al lang bij − 30 −
ons in de familie haar entree kunnen maken... dan was zij het geweest die nu hier op dit ogenblik aan mijn zijde had gelopen en dan zou dit verschrikkelijke van vanmiddag niet gebeurd zijn. Waarom, ja... waarom? vroeg ik me enigszins verbitterd af. Toen ik het denkbeeld overwoog van een scheiding tussen mij en Betty en een verloving met Antje trof deze gedachte me als een dolksteek. Neen, het was wel even moeilijk om me met deze laatste mogelijkheid vertrouwd te maken, afstand doen van Betty betekende een streep zetten onder een mijlpaal in m'n leven waaraan ik door jarenlange sleur vastgeroest zat. Ik kon het eenvoudig niet zonder Betty stellen en had eenmaal een dure eed gezworen haar nimmer in de steek te zullen laten en ik was er zelfs nu nog van overtuigd dat aan mijn liefde voor haar goddank niets veranderd was, ik hield nog van haar als tevoren. En waar moest dat nu op uit lopen met Antje? Het kon niet anders of er moest een eind aan komen, maar niettemin, het gebeurde van deze middag had toch een zeer zoete nasmaak achtergelaten, de bekoring van Antje met haar stralende jeugd was ik niet zó maar ineens kwijt. Er trof me iets komisch in de situatie, want er waren ineens twee vrouwen in mijn leven... één waarop ik verliefd was en de ander waar ik van hield! Zou het inderdaad maar niet beter zijn de zaak rustig van de gemoedelijke kant te bekijken? Waarom zou ik me druk maken? Misschien was dit alles wel een tijdelijk verschijnsel... bovendien over een dag of wat kwam de grote instuif hier van de complete familie, het meisje van tante Mien incluis, en dan kreeg Antje vermoedelijk een vriendin die hopelijk haar gedachten in een ander spoor zou weten te leiden en we zouden dan ook niet meer zoveel alleen samen zijn. En dan nòg rees ook de vraag in mij op: zou Antje het zelf wel allemaal zo serieus opvatten, of zou ook zij uit de aard der zaak deze gelegenheid alleen maar aangegrepen hebben om zich zelf wat afleiding te bezorgen? Ik kon alleen slechts gissen, maar als dit werkelijk zo was, welnu, dan behoefde ik me geen zorgen te maken, dan kwam ze er later wel weer overheen. Wanneer we dan weer eenmaal goed en wel in de stad terug waren, behoorde dit hele avontuur tot het verleden, we zagen elkaar dan amper meer en ik zou weer dicht in de nabijheid van Betty zijn... En verder moest ik de loop van de gebeurtenissen maar rustig z'n gang laten gaan, het leven hier nemen zoals het kwam, ik hield immers nog steeds van Betty en daarom zou een klein beetje avontuur met Antje toch niet veel kwaad kunnen doen... Zó trachtte ik op deze wandeling mijn geweten in slaap te sussen en toen ik na ruim een uur weer op Dennenlust terugkeerde was ik weer in een tamelijk opgeruimde stemming, hoewel nog wel wat ongedurig en nerveus. Het was een sombere avond en tamelijk vroeg donker. Ze hadden de luiken al gesloten en zaten reeds om de tafel bij het lamplicht, Antje aan haar breiwerk en moeder met een boek. Het meisje keek me even schichtig aan en bloosde dadelijk weer. Moeder vroeg of ik prettig gewandeld had, maar verder heerste er een vreemd stilzwijgen. Zou ze soms ergens over gesproken hebben met Antje? Het zou lang niet onmogelijk zijn, maar ik kon daar niet achter komen. Ik haalde een ligstoel naar binnen en probeerde een boek te lezen, maar ik kon mijn gedachten er niet bij houden, iedere keer dwaalden mijn gedachten af naar wat vanmiddag gebeurd was. Ten slotte stelde ik voor om maar een partijtje te gaan domineren met kaarten, waar de beide anderen wel oren naar hadden. De stemming leefde toen weer helemaal op en Antje begon ineens weer durf te krijgen. Ze won het voortdurend van mij doordat zij handig en met overleg met haar kaarten wist te manipuleren en de kaarten die ik nodig had vast te houden, zodat ik het in mijn verstrooide ogenblikken maar steeds niet in de gaten kreeg! Ik deed quasi boos, omdat ik ieder spelletje haast verloor en daar hadden ze allebei reuze schik over, Antje niet in het minst en dat gaf natuurlijk weer aanleiding tot uitgelokte stoeierij. Ik kon er niets aan doen, maar het was of een onzichtbare macht mij er toe aanzette, ik was gewoon niet opgewassen tegen haar bekoorlijkheid, die mij al het andere deed vergeten. Ook toen wij om elf uur samen naar onze slaapkamers gingen was het weer helemaal mis. De gewoonte getrouw ging Antje dan eerst nog even naar het „jochie” kijken dat op de voorzolder sliep in het grote bed. Ze legde hem dan evengoed en dekte hem opnieuw toe. Dit moederlijke, lieve gebaar van het meisje was het, dat me ook telkens zwak maakte; ik hoorde dan altijd haar zachte fluisterende stem wanneer ze hem gerust stelde en hem lekker in de deken stopte. In die ogenblikken wachtte ik dan altijd even op haar en lichtte haar bij met de zaklantaarn. Daarna wensten wij elkaar dan op de gebruikelijke manier goeden nacht en verdwenen elk in onze eigen kamer. Doch ditmaal wachtte ik haar af voor haar eigen deur en natuurlijk had ze het al verwacht. Bijna ongemerkt gleed ze in mijn armen en lang en innig kusten wij elkaar en toen ik haar eindelijk losliet probeerde ik met zo'n gewoon mogelijke stem te zeggen: „Welterusten Antje!” „Welterusten... meneer” klonk het wat onzeker. In mijn kamer gekomen kon ik mezelf wel weer vervloeken. Nu had ik het tòch weer gedaan! Lieve hemel, waar moest dit alles mee eindigen? Het is overbodig te vermelden dat ik slecht in slaap kon komen. Het gebeurde van deze middag herleefde telkens weer met nieuwe kracht in mijn verbeelding. Ik streed een zware strijd met mezelf. Wie moest het zijn: Betty of Antje? Ik pijnigde m'n hersens af om dit probleem op te lossen en van nu af aan een beslissing te nemen. Hoe moest ik een eind maken aan deze verhouding met Antje? Ik wist het niet. Mijn hoofde gloeide ervan of ik koorts had. Toen ik eenmaal de slaap gevat had, raakte ik in een vreemde droomtoestand. Ik lag weer in de hei, zoals op die middag en Antje was naast me. Ik zag weer haar ogen, zoals toen, haar hoofdje dicht bij het mijne en weer voelde ik in mijn koortsdroom de wilde kus van haar frisse lippen... met een schok was ik weer wakker... Het was middernacht en doodstil in de kamer. Hoelang het duurde dat ik zo lag weet ik niet, het kunnen enkele seconden geweest zijn, maar plotseling hoorde ik weer die vreemde, holle stem klinken, onwezenlijk in de stille nacht, een reeks van onverstaanbare woorden, snel achter elkaar, het laatste verstond ik duidelijk: „Mevrouw! Mevrouw!” Ik wist het nu wel zeker, het was Antje die hardop in haar slaap praatte. En verwonderlijk was dit niet, ook voor haar was deze dag niet zonder hevige − 31 −
emoties voorbijgegaan. Kòn het mogelijk zijn dat ook zij de slaap niet had kunnen vinden en misschien urenlang had liggen piekeren? Eindelijk, toen het eerste licht de morgen aankondigde, viel ik in een rustiger slaap.
Dinsdag 12, woensdag 13 en donderdag 14 juli 1938 - Putten Drie eentonige dagen van zelfstrijd en verleiding, waarover eigenlijk niet heel veel te vertellen is. Op de eerste van deze drie dagen was ik des morgens opgestaan bezield met de beste voornemens om weerstand te bieden aan mijn verliefdheid op Antje. Bij het eerste ontwaken had de hele affaire me plotseling klaar en nuchter geleken: het sop was de kool niet waard. Maar één ding was daarbij voor me onwrikbaar komen vast te staan: wat er ook verder gebeuren mocht, onder geen beding wilde ik Betty er door verliezen! Daarvoor zou ik vechten, ik had zelfs het voornemen om deze hele geschiedenis haar later omzichtig te vertellen en ik was er van overtuigd dat ze het begrijpen zou. Aan het ontbijt leek Antje weer heel gewoontjes en nog vers van mijn voornemen om iedere verdere toenadering de kop in te drukken, nam ik heel oppervlakkig notitie van haar zonder ook maar in het minst onvriendelijk tegen haar te zijn. Direct na het ontbijt ging ik naar boven op mijn kamer en begon een hartelijke brief naar Betty te schrijven waarin ik vanzelfsprekend vermeed ook maar enige toespeling te maken op hetgeen hier gebeurd was. Ik wilde haar in geen geval verontrusten want ongetwijfeld zou ze dan de zaak van uit de verte veel erger zien dan in werkelijkheid het geval was en allicht maakte zij zich er door van streek. Neen, liever vertelde ik het haar zelf. - Ik ging de brief direct posten en fietste nog een eindje om, hoewel niet ver want het was nogal regenachtig. Ook de middag verliep vrij eentonig daar het weer de hele dag slecht bleef. Ook 's avonds reed ik in mijn eentje nog een blokje om en Antje bleef uit eigen beweging thuis. De verdere avond kaartten wij weer gezellig en het leek toen weer of er nooit iets tussen ons gebeurd was. Toch was er wel iets voorgevallen dat sterk mijn aandacht had getrokken en mij een ogenblik tot nadenken had gestemd. Er was namelijk met de avondpost een brief bezorgd bestemd voor Antje. Ik had hem toevallig zelf aangenomen en aan haar gegeven met de woorden: „Een brief van je vrijer, Antje!” In het korte moment dat ik de brief in mijn handen hield kon ik niet nalaten allereerst even naar de afzender te kijken. Maar het waren slechts enkele initialen, zonder nader adres, maar ik nam ze niettemin goed in me op. Op de achterzijde stond niets anders dan „J. v. L.” Ze beweerde dadelijk dat het een brief van haar vriendinnetje was, maar wat mij opviel was, dat ze de brief niet openmaakte en hem meteen opborg in haar tasje. Overigens bleef ze volmaakt kalm. Toch kon ik de gedachte niet van mij afzetten dat deze brief niet van een meisje was, doch eerder van een jongen. Vooral die vreemde initialen leken bedenkelijk in deze richting te wijzen. Nu, als ik het hierbij bij het rechte eind had, dan speelde die eigenste Antje hier toch eveneens een vreemd spelletje en dan had ik alle reden om verder in Amsterdam op mijn hoede te zijn. Verdraaid nog toe... dáár moest ik beslist proberen achter te komen, desnoods in een onbewaakt ogenblik deze brief trachten in handen te krijgen, hoe onsympathiek dit plan ook mocht wezen, want ik zulke omstandigheden verstond ik om de drommel geen grapjes. Die Antje kon toch wel eens niet zo argeloos en preuts zijn als ik me totnogtoe voorgesteld had. Het leek me een meisje toe met een sterke seksuele aantrekkingskracht. Ze hield er misschien van, zij het dan onbewust, gevaarlijke spelletjes te spelen met haar charmes en in dit geval moest ik zeker dubbel op mijn hoede zijn. Die avond vermande ik mij en vermeed haar voor het naar bed gaan een nachtkus te geven. Ze deed alsof ze het heel gewoon vond en ik beschouwde het als een overwinning op mijzelf. Ook de volgende dag ging aanvankelijk alles gewoon. Vanzelfsprekend was ik in het geheel niet onaardig of stug tegen het meisje, maar probeerde weer net zo tegen haar te zijn als vóór het amoureuze incident, dat wil zeggen dat ik af en toe wel eens een grapje maakte zodat ze in het geheel niet de indruk kon krijgen dat ik om de een of andere reden kwaad op haar zou zijn. Ik maakte 's morgens een gezellige tocht op de fiets naar het landelijk gelegen Ermelo en trachtte van daar uit een weg te vinden naar het afgelegen dorpje Telgt. Maar het ging alweer net als 't vorig jaar met oom Wim: het zoeken waar of Telgt ergens in de polder verscholen ligt en hoe er te komen, was weer een hele puzzel. Je dwaalt daar in die omgeving met al z'n kleine gehuchtjes telkens weer af op een warnet van zijwegen en juist als je denkt: nú moet ik er wel zowat zijn, dan kom je tot de ontdekking dat je er net een stevig eind vandaan bent! Het is een hopeloos geval! En zo kwam ik uiteindelijk weer ergens in de omgeving van Ermelo terecht en keerde vandaar over Nieuw-Groevenbeek op huis terug. 's Middags bleef ik thuis, nam mij voor om mijn gemak eens wat te nemen met een boek in een luie stoel. Antje moest een paar boodschappen doen in het dorp en nam daarbij de kleine jongen mee. Ik vond dat ze betrekkelijk weer gauw terug was, alsof ze verwachtte dat we dan nog een fietstochtje konden maken, doch ik deed geen enkel voorstel in die richting en concentreerde me met alle macht op mijn lectuur. Ik wilde nu eenmaal sterk zijn en vechten tegen de verleiding. Na het voorgevallene met Antje van maandagmiddag had ik voortdurend aan Betty moeten denken en ik kon maar steeds niet het denkbeeld van mij afzetten dat ik een gemene rol had gespeeld door Betty zo te verloochenen. Er spookte van alles door m'n kop. Ik herinnerde me nu plotseling weer met ontzetting het ongeluk dat mijn vriendin nu ongeveer vier weken geleden was overkomen. Ze was toen uitgenodigd met kennissen om een tochtje − 32 −
te maken in een motorboot door de Amstel. De hond ging ook mee aan boord maar het dier kreeg er na een poosje genoeg van en sprong pardoes overboord en zwom naar de oever. Betty was bang dat het dier z'n huis zou kwijtraken en daarom werd de motorboot naar de walkant gestuurd. Ze bleven een ogenblik stilliggen tegen een grote aak die daar gemeerd lag en riepen de hond die nog steeds in het water rondploeterde en tot overmaat van schrik tussen de wal en de aak in zwom. Op het moment dat Betty voorover met haar handen tegen de wanden van de aak aanleunde sloeg onverwacht de schakeling van de motorboot om zodat deze op volle kracht van de kant af schoot. Betty verloor haar evenwicht en raakte onmiddellijk te water en verdween tot ontzetting van haar tochtgenoten in de diepte en kwam niet meer boven; ze was onder de rijnaak terechtgekomen. Gelukkig waren er mensen aan de kant die op het hulpgeroep ijlings toeschoten en een man bedacht zich geen seconde en dook haar na. Met grote moeite was zij gered en meer dood dan levend naar boven gebracht. Het had toen niet veel gescheeld of ik had Betty nooit meer levend teruggezien. En als ik aan deze vreselijke gebeurtenis weer dacht leek het me temeer een raadsel dat ik tegenover Antje zo zwak geweest was en dat ik toen op die middag niet meer aan Betty had gedacht. Wat wàs het toch in hemelsnaam dat me steeds zo naar Antje toe trok en mij Betty deed vergeten? Het was ongetwijfeld haar jeugd, het frisse en kinderlijk ongerepte van Antje, dat mij het hoofd op hol bracht, telkens weer. Ook deze middag, ondanks al mijn heilige voornemens, kon ik mij er weer niet aan onttrekken. Opnieuw betrapte ik er mezelf op dat ik naar haar keek, MOEST kijken, dat ik geboeid werd door haar slanke en toch stevig gevormde figuurtje, de blonde krulletjes op haar hoofdje, met een glans van oud goud als de zonnestralen er over heen aaiden. Het meisje kon ook niet lang stilzitten en het duurde niet lang of ze begon me weer uit te dagen om met de werpring te gooien rondom het huis. En dan begon het oude spelletje van elkaar nazitten en stoeien weer van voren af aan. Ik was er niet tegen opgewassen, het was alsof het meisje onbewust al haar krachten inspande om mij door haar natuurlijke charme te verleiden. Alles aan haar tintelde van levenslust en verlangen, ze leek te koketteren met heel haar lichaam... het maakte me gek van erotiek en ik voelde me machteloos in al mijn wilskracht. Wee hem, die eenmaal geproefd heeft van de verboden vrucht! Iedere hap smaakt hem naar meer! Na de avondmaaltijd voelde ik me weer door het dolle heen. De hele middag had ze me geprikkeld en uitgedaagd, herhaaldelijk had ze me haar kersrode lippen toegestoken om dan telkens weer plagend terug te trekken als ik haar wilde kussen. Ik was opnieuw het kookpunt genaderd, ik voelde me een verloren man! Zo spoedig als we de thee hadden gedronken, stelde ik voor om nog een avondritje te gaan maken. Merkwaardig genoeg wakkerde moeder ons daarbij nog aan ook en maakte ongelooflijk duidelijke toespelingen op ons samengaan tegen Antje, alsof ze er plotseling pleizier in had dat we zo goed met elkaar konden opschieten. En zo reden wij weg; ik had mijn plan al gemaakt: het zou weer de hei worden! Het was een zwoele warme avond, een vlekkeloos blauwe hemel en bladstil in de natuur. Het snelle rijden door de schaduwrijke bossen bracht ons een ware verademing. Ik koos mijn weg linea recta naar hetzelfde punt in de hei waar we de eerste maal samen hadden gezeten. „Zullen we eens kijken naar het ondergaan van de zon, Antje?” vroeg ik haar. Ze vond het uitstekend. Toch viel het me op dat het meisje onderweg weinig spraakzaam was, ik moest haar de woorden uit de mond trekken. Ik wist nu dat ze erg fijngevoelig was en had een vaag vermoeden dat het ging om mijn nogal afwijzende houding van de laatste twee dagen, want ná die bewuste maandag had ik nauwelijks meer naar haar getaald. Doch wacht maar, straks zou ik mijn schade dubbel en dwars inhalen... ik zou haar zoenen tot ze naar adem snakte! Met dit denkbeeld gaf ik al dadelijk blijk dat ik Antje nog lang niet voldoende kende en dat ik geen flauw idee had wat voor superieure gedachten er in dat blonde hoofdje rond woelden! Dat ik mij in haar vergist had, zou binnen enkele minuten duidelijk blijken en zelfs toen wilde het nog niet dadelijk tot mij doordringen. In de nabijheid van de Kriemelberg stapten we af en zochten een hoog gelegen plek om een goed uitzicht te hebben op de zon die als een bloedrode bal wegrimpelde in een meer van brandende goudgloed. Het was inderdaad een verrukkelijk schouwspel, de lieve natuur was een overweldigende psalm van godsvrede, het was van een verhevenheid als van een machtig orgelkoraal, late insekten gonsden door de struiken, orgelende vogelgeluiden deden de dag uitgeleide. Weldra zaten we naast elkaar, maar toen ik Antje van opzij aankeek trof het me opeens dat er op haar gezicht niets van diezelfde vrede in de natuur te vinden was, integendeel, haar ogen stonden boos en geprikkeld. „Bah, wat een vliegen zijn hier!” was het eerste dat ze opmerkte, „ik blijf hier vast niet zitten... jasses, ze zitten aldoor op mijn gezicht!” „Kom, kom, die vliegen zullen je heus niet opeten, Antje, ik zal ze met een tak wegjagen, dan heb je er geen last meer van! Geef me nu eerst eens een zoen...” Ik wilde mijn arm om haar heen slaan en haar naar me toetrekken. Doch toen gebeurde wat ik helemaal niet had verwacht. Ze weerde mijn liefkozing bruusk af en wendde snel haar hoofdje af, terwijl ze met allebei haar handen heftig van haar af duwde. Ik schrok er van! „Wat is dàt nu ineens, Antje... waarom wil je nu geen kus van mij hebben? Ben je kwaad op me?” Ze gaf niet direct antwoord doch haalde even haar schouders op. „Toe, vooruit nou, ik heb je toch niks in de weg gelegd... ik bedoel er toch niets slechts mee... je denkt toch soms niet dat ik slechte bedoelingen met je heb...!” „Weet ik wel”, klonk het kortaf, anders was ik ook niet met u meegegaan hierheen en daar gaat het ook niet om.” „Waar dan wèl om?” vroeg ik. „Dat kan ik moeilijk zeggen”, antwoordde ze, „maar ik geloof dat het beter is als we hier mee ophouden... wat heb je aan dat gezoen en gevrij... als mevrouw er achter komt, kost het mij m'n − 33 −
betrekking!” „Welneen, Antje, mijn moeder zal er hier niet achter komen en wat dan nog... het is toch geen schande als ik van je houd...?” „Ja, dàt zal wel.... twee dagen lang kijkt ie bijna niet naar me om en nou ben ik weer goed genoeg ineens...!!” „Houdt je dan niet een beetje van me, Antje?” vroeg ik in een plotselinge opwelling van schuldbesef, ik vroeg het bijna smekend. „Ach, wie praat daar nu over... wat lijkt het wel... ik wil helemaal geen verkering en zeker niet met een man die zoveel ouder is dan ik... ik heb het al lang begrepen, wij horen helemaal niet bij elkaar... zo'n ouwe knul al...!” Bons! Die zat! Ik voelde het bloed naar mijn wangen stijgen, toen ze dàt er uit flapte. Het klonk als de ergste belediging die me ooit toegevoegd was. Tè oud voor haar! Wat verbeeldde ze zichzelf wel... wat een nest!! Ik te oud! Voor het eerst in mijn leven voelde ik op dat ogenblik even de schrijnende werkelijkheid... dat ik inderdaad wat ouder begon te worden en toch was ik nog pas goed zevenentwintig jaar... lieve hemel! Nog nooit eerder had ik aan dat feit aandacht geschonken! Meende ze dat nu waarachtig? Schichtig keek ze me even aan alsof ze zelf van haar woorden geschrokken was... maar nu had ik er meteen genoeg van. Hoewel het heel waarschijnlijk was dat ze van het gezegde niets gemeend had, voelde ik mij er op dat ogenblik toch zeer gebelgd over evenals over haar hele houding op deze avond waarvan ik me zoveel voorgesteld had. Ik had gedacht dat ik haar weer makkelijk had kunnen veroveren en dat ze uit liefde dit alles van me had willen verdragen en ziedaar... ik was gestuit op een koppige, trotse natuur, een gekrenkte en afwerende Antje! Wat had ik me daar in dit kleine, uiterlijk zo zachtmoedige blondje lelijk vergist! Wat een klein astrant stijfkopje! Ja, ik weet nog heel goed hoe razend ik op dat moment op haar was! Ik sprong dadelijk weer overeind, zonder nog verdere aandacht te schenken aan de vredige zonsondergang en zei kort en bondig: „Vooruit, we moeten maar weer naar huis terug!” Haastig greep ik weer naar mijn fiets, bekommerde me verder geen zier meer om Antje die zich reppen moest om mij te kunnen volgen. Zo reden we naar Dennenlust terug, zonder een woord te spreken, al probeerde Antje af en toe nog wel een schuchtere opmerking te maken waarop ik geen enkel antwoord af. Zo snel als ik kon reed ik voor haar uit, ze had moeite om me bij te kunnen houden en we jakkerden gewoon langs de schemerstille avondweg. Ik voelde me steeds kwader worden...bah, wat was ik begonnen... wat verbeeldde dat kind zich wel! Nog nooit had ik me zo in m'n eer getast gevoeld. Zo kwamen we op ons buitenverblijf terug, allebei zwijgend, Antje onzeker, met opeengeklemde lippen en een boos gezicht. Ik kwakte mijn fiets in het schuurtje en smeet hard de deur dicht. Op de vraag van moeder of we prettig gefietst hadden zei ik sarcastisch: „Nou, reuzegezellig!” greep dan een makkelijke stoel en mijn boek en begon of beter gezegd nam de schijn aan van te gaan lezen. Antje kwam even later ook binnen, treuzelde nog wat rond en ging stilletjes in een hoek van de kamer zitten, een heel eind van me af en deed zenuwachtig. Ik voelde instinctmatig dat moeder ons onderzoekend zat op te nemen en stellig in de gaten had dat er iets loos was tussen ons, doch ze vroeg verder niets. Op haar voorstel om nog een spelletje te gaan kaarten bedankte ik kortweg en veinsde in mijn lectuur verdiept te zijn. Het werd een vervelende, gedwongen avond en het was wel duidelijk dat mijn moeder, voor zover ze nog niets begrepen had, nu toch wel lont begon te ruiken, want de dreigende stilte in de kamer, voornamelijk tussen Antje en mij was meer dan opvallend, omdat we anders gewoonlijk altijd vrolijk praatten en lachten samen. Af en toe nam ik haar voorzichtig even zijdelings op en zag dan dat ze met neergeslagen ogen zat te breien... op haar wangen tekende zich een felrode blos af en ze scheen erg geëmotioneerd te zijn. Tevergeefs vroeg ik me af wat er nu wel in haar omging. Zou ze er spijt van hebben? Nonsens, 't was haar eigen schuld, dan had ze dat maar niet moeten zeggen... ze kon lang wachten voor ik het weer goedmaakte! We gingen die avond vroeger naar bed dan gewoonlijk en natuurlijk sliep ik slecht. Ik liet weer alles de revue passeren en overlaadde mezelf met stomme verwijten als ik aan mijn vriendin dacht en kwam dan tot de sentimentele slotsom dat het gebeurde van deze avond gezien moest worden als een soort straf, die gevolgd was op mijn „zonde”! Welja, ik had natuurlijk mijn verdiende loon gekregen... maar nu was het dan ook meteen uit... voorgoed, ik zou haar de hele verdere vakantie links laten liggen. Eigenlijk mocht ik het een geluk noemen dat het zo gelopen was... nu kon er meteen een eind aan die dwaasheid komen, want het was toch eigenlijk ploertig gemeen van me dat ik hier, zo ver van Betty vandaan, haar bedroog met dit jonge, vreemde kind. Hoe was ik toch in godsnaam zo waanzinnig geweest om Betty opzij te schuiven en haar te vergeten en mezelf erbij? En tòch... en tòch... Antje, jong, vurig, verlokkend... ik kon er met geen mogelijkheid meer uitkomen!! Jezus, was dat kind waar nooit meegegaan met ons, al mijn gezapige rust was naar de maan, ik dreigde helemaal uit de koers te raken als het zo door ging. Eindelijk viel ik in een onrustige slaap, zoals nu al een paar maal hier was gebeurd, en vergat voor enkele uren mijn tweestrijd. Over de daarop volgende donderdag 14 juli kan ik met weinig woorden volstaan. Ik bleef vastbesloten om niet toe te geven en geen verdere toenadering met Antje meer te zoeken. Zij moest maar het eerst haar excuses aanbieden, eerder zou ik niet gewoon tegen haar doen. Na het ontbijt ging ik maar weer een eindje fietsen en besteedde de rest van de morgen aan het maken van verschillende geslaagde filmopnamen van Aartje, die bezig was met het maken van een tuintje naast het huis. Nog vele andere goede shots wist ik vast te leggen waaronder een der mooiste wel genoemd mag worden die waar het „jochie” het paard van de groenteman een snee brood voert. En dan nog niet te − 34 −
vergeten enkele opnamen gemaakt in de Wilhelminalaan, waar Aartje aan het bosbessen plukken is en waarvan de beelden, bij latere projectie, een plastische diepte bleken te bezitten. 's Middags ging Antje met Aartje samen bosbessen plukken en ze bleven bijna de hele middag weg. We hadden nog geen woord tegen elkander gesproken en die toestand duurde zo de hele verdere dag en avond voort, ik ontweek haar zoveel mogelijk. Kort na het avondeten haalde ik zo onopgemerkt mogelijk mijn fiets voor de dag en riep alleen even naar binnen dat ik nog een eindje om ging en smeerde hem meteen nog vóór moeder gelegenheid kreeg om te vragen of Antje ook mee wilde. Nou, als ze graag fietsen wilde, moest ze maar alleen gaan... misschien kwam ze dan weer een jongen uit het dorp tegen van haar eigen leeftijd... niet zo'n oude knul als ik was... kon ze dáár haar hart aan ophalen! Ik maakte een bijzonder mooie rit, langer dan ik me voorgesteld had. Het was een schitterende avond, maar toch had ik weinig oog voor al het schoons dat aan me voorbij ging. De denkmachine in mijn hoofd was weer aardig op gang en herhaaldelijk betrapte ik er mezelf op dat ik weer met vernieuwde belangstelling aan Antje zat te denken, dwars tegen al mijn voornemens in. Vragen als wat zou ze nu doen? zou ze ook alleen gaan fietsen... of: zou ze verdriet hebben over mijn houding en... zou ze spijt hebben van gisteravond? kwamen bij herhaling in mij op. Daar kwam nog in versterkte mate bij dat er op dat ogenblik een gevoel in me begon te ontwaken van zelfverwijt, ik begon me bewust te worden dat ik zelf ook lang niet vrij van schuld was en dat het wel wat overdreven was om nu zo ernstig boos op het meisje te zijn. Ze was eigenlijk nog maar erg jong, ze moest nog twintig worden en op die leeftijd flapt een meisje er wel eens meer wat uit, dat ze helemaal niet zo bedoeld heeft. Ook begon ik nu weer te twijfelen aan de mogelijkheid dat er in Amsterdam toch een ander was en het was helemaal niet ondenkbaar dat Antje zelf een tweestrijd had te voeren over mij en die andere. Wat konden die brieven anders betekenen? Er waren er nu al twee kort na elkaar gekomen, allebei van dezelfde afzender. Waarachtig, dit moest ik toch beslist eens onderzoeken, want dit wilde en moest ik te weten komen! Misschien liet ze die brieven van haar zogenaamde vriendin wel ergens slingeren, en het zou mijns inziens geen briefschennis zijn om daarvan op bescheiden wijze en in mijn eigen belang, kennis te nemen. Allicht zou dit verhelderend op de zaak werken! Het was nagenoeg schemerdonker toen ik op Dennenlust terugkeerde. Ze zaten nog buiten onder de bomen en het bleek al spoedig dat Antje helemaal niet weg was geweest, iets dat me toch waarlijk even verwonderde. En ik werd nog meer getroffen toen ik Antje onmiddellijk gedienstig overeind uit haar stoel zag springen om gauw een kopje thee voor me in te schenken! Duidelijk zag ik, toen ze de thee bij me bracht, dat haar handen beefden en ook viel het me nu plotseling op hoe vreselijk verdrietig het meisje keek. Ik voelde me er helemaal niet lekker onder en omdat ik weer wat milder jegens haar gestemd was, deed ik weer heel gewoon tegen haar. Toen de lamp opgestoken was en we naar binnen gingen zag ik er tegenop als tegen een berg om deze komedie nog langer voort te zetten en liet me vermurwen om ouder gewoonte een spelletje te kaarten, doch met verdere toenadering wilde het niet vlotten, ik kon de woorden die ik tegen haar zeggen wilde niet over mijn lippen krijgen, maar wanneer ik haar maar eventjes aankeek werd het me bijna angstig te moede van zelfverwijt en schuldgevoel. Haar hele wezen schreeuwde het me haast toe hoe zij leed onder mijn houding en hoe ze er geweldig veel weet van had. Wat wilde ze dan toch in godsnaam? Als ze werkelijk van me hield, waarom deed ze dan gisteravond zo afwerend en gekwetst? Toen ik in bed lag drong eensklaps de klare, eenvoudige werkelijkheid tot me door. Wist ik dan helemaal niet welk een uiterst fijngevoelige natuur het meisje bezat? Ze had natuurlijk andere verwachtingen van mijn liefde gehad, ik was alleen maar verliefd op haar geworden zonder te weten of ik wel echt van haar hield. Zij daarentegen hield oprecht van me en nu had ik haar gekwetst in haar gevoelens door haar liefde zo luchthartig te beantwoorden. Vanzelfsprekend was dàt de reden van haar afwerende houding... ze wilde niet dat ik een spelletje met haar speelde! Grote God, wat had ik ontketend? Wie weet hoe diep ongelukkig ik het meisje nu maakte! Wat moest ik doen, met haar trouwen? Ik wist niet eens of ik wel genoeg van haar hield en wat moest er dan met Betty gebeuren? Ik voelde me ontzettend rampzalig en héél schuldig. Ik kreeg ineens oneindig veel medelijden met Antje, medelijden om alles, om haar rottige leven, om haar goedheid jegens me... en dat ik haar nu zó behandelde! Ja, ik moest het maar weer goedmaken... er moest maar van komen wat er van kwam... ik kon niet langer meer vechten tegen dit liefdesgevoel, ik gaf de strijd op! Ik geloofde nu stellig dat ik werkelijk van Antje hield... misschien was dit gevoel toch niet van voorbijgaande aard. De hemel mocht weten hoe ontzettend veel ze van mij hield, hoe ze gewacht en verlangd had... en nu was ik al twee dagen zo lelijk tegen haar geweest! Ternauwernood drong het tot mij door dat ik met al mijn gepieker juist hoe langer hoe verder van de rechte koers ging afwijken. Was Betty bij me geweest dan had zij me de nodige houvast kunnen geven, maar zelfs zij leek verder van me vandaan dan ooit tevoren en alles wat hier gebeurde leek zo vreemd en onwezenlijk als in een droom... het was bijna niet te geloven dat deze hele ommekeer bij me in nog geen veertien dagen tijds had plaats gegrepen. Wie had zoiets kunnen voorspellen! Enfin, morgen maar eens zien wat ik doen zal... morgen... dan komt tante Mien en de hele aanhang, met háár „ideaal!” Wat zal er dàn gaan gebeuren?
− 35 −
− 36 −
Hoofdstuk 3 Tweede Episode - Campanula De „Familieraad” grijpt in - Ali contra Antje Vrijdag 15 juli 1938 - Putten Met deze dag begon de tweede episode van deze roemruchte vakantie in Putten. Waren de gebeurtenissen tot nu toe ongewoon en emotioneel geweest, het was nog niets in vergelijking bij hetgeen in deze tweede helft van onze vakantie zou volgen. Met de komst van de familie ten Bouwhuys en daarmee die van Ali L. brak er een fase in de geschiedenis aan die ik gevoeglijk kan samenvatten als een reeks van de meest uiteenlopende onverkwikkelijke incidenten en conflicten, ja, zonder te overdrijven durf ik te beweren dat een brouille in de familie er haast het gevolg van was geweest. En het gekke van de historie was dat ik, zonder het te willen, de spil werd waaromheen deze hele mallemolen van de laatste veertien dagen hier ronddraaide. De rol die mij in dit drama werd toebedeeld was die van de man welke in het beroerde hoekje zit waar de klappen vallen! Het scheen dat ik uitverkoren was om als mikpunt te dienen van alle onaangenaamheden en kibbelarij. En waar ertussen Antje en mij een zeker „bondgenootschap” bestond, is het niet moeilijk te raden dat ook zij haar portie daarvan in ruime mate meekreeg. Achteraf beschouwd, kan ik nog steeds niet goed begrijpen hoe ik me er zo manhaftig doorheen heb weten te slaan. Stellig was dit te wijten aan mijn onverstoorbaar goede humeur dat ik gedurende deze vakantie wist te behouden. Ware ik tegen de moeilijkheden niet opgewassen geweest, zo had dit muisje uit Putten later nog een aller vreemdst staartje gehad! Maar nu ter zake! Het beloofde vandaag in alle opzichten een warm dagje te zullen worden, niet alleen wat het weer betrof, want deze dag was begonnen met een stralende zomerzon aan een vlekkeloos blauwe hemel, maar ook in verband met de algemene toestand, waarmee ik bedoel het incident tussen Antje en mij. Het was niet weg te cijferen dat Antje toen ze om acht uur aan het ontbijt verscheen er bleek en bedrukt uitzag en opvallend stil was en het kostte me niet veel moeite om te ontdekken dat ze gehuild had ook in de nachtelijke uren. Dit feit maakte mijn schuldbesef niet alleen groter, doch sterkte me in mijn voornemen om alles maar weer zo spoedig mogelijk goed te maken. Ik probeerde om weer zo gewoon mogelijk tegen haar te doen als vanouds, maar ze reageerde nog niet bepaald blijmoedig op mijn vriendelijkheden, zodat het stilzwijgen tussen ons nog voor een groot deel gehandhaafd bleef. Na het ontbijt begaf ik me te voet naar het dorp om aldaar wat prentbriefkaarten, postzegels en sigaren te kopen. Ondanks het vroege uur was het al snikheet op de weg en het mocht een geluk genoemd worden dat de laan naar het dorp zo zwaar beboomd was en heerlijk in de schaduw lag. Ik had uitgerekend dat mijn tante omstreeks halftwaalf bij ons zou arriveren. Het gezelschap zou voorlopig uit drie personen bestaan, te weten: zij zelf, tante Louise, die daarvoor eerst per trein vanuit Amsterdam, naar Utrecht was gereisd, en ten slotte Ali, het „fenomeen” van tante Mien. Ze zouden helemaal van Utrecht uit per auto komen, als gevolg van het feit dat hun bagage nu belangrijk was uitbreid met een aantal dekens en het reizen met een auto veel eenvoudiger was. Ik had me voorgenomen om van de aankomst van het gezelschap op Campanula enige pakkende filmshots te maken en wilde daarom bijtijds weer thuis zijn. Maar ik was van het wandelingetje heen en terug zo warm en vermoeid geworden van de plotselinge tropische hitte, dat ik me bij m'n terugkomst onmiddellijk in een luie stoel liet neerploffen op een schaduwrijk plekje. Antje was nog druk bezig met de vrijdagse schoonmaakbeurt van het huis (want dat mocht ook hier vooral niet vergeten worden!) en werkte als een paard om maar gauw gereed te zijn voor de anderen kwamen. Verbeeldde ik het me niet, dan stond haar gezichtje iets minder strak dan voor ik wegging en ze had zelfs nog tijd over om even met Aartje te spelen. Telkens zag ik dat ze me even tersluiks aankeek om dan weer schichtig haar blik af te wenden als ze zag dat ik het merkte. Driftig hanteerde ze de mattenklopper en hengste er onbarmhartig op los. Klein maar sterk was ze en..... koppig! Toch kon ik het nog niet over me verkrijgen om grapjes met haar te maken of iets liefs tegen haar te zeggen. Ik wilde nog maar even afwachten tot vanmiddag... het geval nog even laten uitbokken! Het was zo zoetjes aan elf uur geworden. Het kon nu niet zo heel lang meer duren of de familie uit Utrecht deed haar intrede in dit schone paradijs. Ik was vanzelfsprekend wel enigszins nieuwsgierig wat of dat meisje van mijn tante voor een kind mocht zijn. Gezien had ik haar eerder nog nooit, maar tante Mien had haar in de hele familie altoos erg opgehemeld. Volgens tante Mien moest Ali in alle opzichten verbazend bij de pinken zijn, was op de mulo geweest en kon bijaldien in alle takken van „wetenschap en cultuur” een geducht woordje meepraten, zodat ik me dus deze jongedame voorstelde als een kei van een meid. Is het te verwonderen dat ik dus met recht nieuwsgierig was of mijn voorstelling van Ali met de werkelijkheid overeenkwam? Ja, een kort ogenblik dacht ik zelfs aan de mogelijkheid van nieuwe avontuurlijke verwikkelingen en misschien zelfs conflicten die uit de aanwezigheid van dit meisje konden voortvloeien. Jawel, dàt moest er nu nog net bijkomen na hetgeen ik met Antje al beleefd had... dat ontbrak me nou nog − 37 −
net! Nee, het was maar te wensen dat Ali een goede vriendin voor Antje zou zijn, dat betekende dan meteen 'n goede oplossing voor het conflict tussen ons en dan was mijn verdere zielerust hier tenminste verzekerd. Ik behoefde dan niet steeds meer Antje's begeleider te zijn en allicht kwam ze dan over haar verliefdheid heen. Ook leek het me maar het beste toe om me gedurende de verdere vakantie zo weinig mogelijk met die twee meisjes in te laten. Met die ene had ik al genoeg te stellen gehad; stel je voor dat Ali ook van dat zelfde kaliber was, nu, dan had ik nog heel wat voor de boeg! Gelukkig voor mij dat de verdere loop der gebeurtenissen nog in een wolk van raadselen en vraagtekens was gehuld, want de voorzienigheid had uitgemaakt dat ik mijn „zielerust” hier duur zou moeten betalen! Juist toen ik dit alles zo gezellig zat te overpeinzen en er over dacht om zoetjes aan de filmapparaten te gaan opstellen voor de opnamen, klonk aan de zijde van de van Eeghenlaan een langdurig en doordringend claxongeloei, vergezeld van bandengeknerp over het grind. Verdraaid... dáár had je ze waarachtig al... nou was ik net te laat om te filmen! Ik vloog uit mijn stoel overeind en rende tussen de bomen door naar de open weg... en ja hoor, daar waren ze inderdaad. Een vrij grote zespersoons wagen, stevig opgepakt met bagage reed mij langzaam tegemoet en gelijktijdig zag ik tante Mien en tante Louise, die allebei naar me wuifden. De auto stopte voor de zij-ingang van Dennenlust. Ik schreeuwde naar binnen toe: „Moeder..., daar zijn ze al!!” En op dat sein kwam ook zij haastig aangelopen. Het leek wel of er een suikertante uit Amerika teruggekomen was en of ze mekaar in geen jaren hadden gezien! Wat een verwelkoming... 't was een stuk film waard geweest! „Komen jullie eerst maar bij ons binnenvallen... we hebben de koffie bruin”, zei moeder gul. Maar nu werd mijn aandacht plotseling getrokken door de verschijning van de bewuste Ali. Ze zat naast de chauffeur en ik had haar nog niet eens zo onmiddellijk opgemerkt, maar wat me hierna ineens opviel was het feit dat zij als het ware letterlijk reikhalzend zat uit te kijken naar de „bewuste neef” in de gedaante van mijn persoon. Ik moet hier juist zo speciaal de nadruk op leggen, omdat de manier van kijken van het meisje naar mij, het méér dan nieuwsgierig en taxerende opnemen van mijn wezen er geen twijfel over liet bestaan hoe ik stellig al lang van tevoren door mijn tante in alle toonaarden bezongen was, want ik kende m'n geachte tante maar al te goed en ik ben er nu nog zeker van dat ik toen in dat korte moment heel even een feilloos scherp beeld kreeg van de hele toeleg, een diplomatieke intrige, die de oorzaak zou worden van talrijke onaangenaamheden. Ik voelde instinctmatig juist hoe daar in Utrecht met een bepaalde opzet over mij gesproken was tegen dit meisje en bliksemsnel doorgrondde ik nu ook de vage antipathie van tante Mien tegen Antje, omdat zij een sta-in-de-weg betekende voor haar plannen. Maar dit alles was slechts een gedachteflits van een halve seconde, die ik ontving op het ogenblik dat ik de schone Alida gewaar werd, nieuwsgierig en gespannen kijkend naar mij en zoals ik al zei, ik kreeg niet veel tijd om na te denken over dit „visioen”! We werden meteen in een overrompelende drukte gestort van handen schudden en kennismaken en mijn tante stelde me heel officieel aan Ali voor. Nu moet ik toegeven dat deze Ali ontegenzeggelijk een verdraaid knappe meid was, dàt moet gezegd worden, al vond ik haar wel erg groot van stuk en kolossaal van postuur, blond van haar, maar verder over het algemeen wat grof, ook in haar doen en laten, zoals ik later opmerkte, ja, sterker nog, ik vond dat ze een zekere plompheid bezat en wat ik al dadelijk wist: ze behoorde niet tot het type meisje waar ik spoedig van onder de indruk kwam. Er werden wat stoelen in de loggia bijgeschoven en ook de chauffeur moest er even bij gaan zitten om een hartversterking te nemen, waarna deze dan even zou doorrijden naar Campanula om daar de bagage dan af te laden om daarna meteen te kunnen vertrekken. Ineens kwam ik tot de ontdekking dat er bij al de begroetingsceremonieën van Antje geen spoor te bekennen was geweest, die had zich natuurlijk weer bescheiden en wat verlegen teruggetrokken in de keuken. Dan zei moeder ineens: „Nu Ali, misschien wil jij Antje even gaan helpen met de koffie inschenken.” En tante Mien viel meteen bij: „Ja Ali, doe dat, dan kunnen jullie meteen kennis maken met elkaar!” Nou, van die kennismaking was ik getuige omdat ik Ali voorging naar de keuken teneinde haar bij Antje te brengen. Ali: „Zo, ben jij nu Antje...! Nou, aangenaam hoor...!” En Antje op haar beurt: „O ja, dat ben ik, dag hoor... ik zal maar Ali zeggen, als je het goed vindt!” „Fijne grote keuken is het hier... ik zal je even helpen...!” en dadelijk begon de nieuwe hulp in de huishouding aan te pakken van wat ben je me, nam Antje alles uit de hand en deed net of ze hier al wekenlang was. Antje was er beduusd van. Ik zag wel dat Ali alles deed met een zekere ruwe onverschilligheid en bovendien had ik direct in de gaten dat ze een drommels bijdehante Ka was ook. Bijdehand, grenzend aan het brutale. Ze greep met een nonchalant gebaar naar de koffiekan en pakte de kopjes uit de glazenkast zonder ergens naar te vragen, alsof ze zeggen wilde: ik zal wel eens even gauw voor die koffie zorgen! Het ontging me niet dat Antje er nerveus door werd, haar hand beefde licht toen ze de melk in de kopjes schonk, of kwam dat misschien ook nog door iets anders? „Nou meid,” begon Ali meteen enthousiast, „we kunnen hier fijn fietsen, dat heb ik al lang gezien en jij zal hier zeker wel aardig de weg hebben leren kennen in die veertien dagen, nietwaar? Mieters dat jij vier weken met je mevrouw mee mag naar dit oord... ik wou dat mijn mevrouw ook zo lang zou gaan...!” „Nee hoor,” antwoordde Antje, „wat dàt betreft hoef je op mij niet te rekenen, want ik weet hier nog geen heg of steg... ik heb altijd maar achter meneer hier aangefietst, want die weet hier overal de weg, maar ik kan het niet allemaal onthouden!” „Gut kind, wat achterlijk... nee hoor, als ik eenmaal ergens geweest ben weet ik er meteen voorgoed de weg en dan kunnen ze me overal heen sturen!” merkte Ali pedant op. „Nou, dàt zou ik maar niet te hard − 38 −
zeggen,” mengde ik me in het gesprek, „want daar kun je je hier in deze omgeving wel eens aardig mee vergissen, Ali! Vraag dat maar aan Antje, die weet nu zo langzamerhand wel wat een doolhof het hier is, nietwaar Antje?” Maar onze Antje zei niet veel hierop en hield haar ogen neergeslagen op haar bezigheden. Wat deksel, wat hàd dat kind nu toch aldoor! Ging zij nu op haar beurt soms stommetje spelen? Ali nam inmiddels het blad met de volgeschonken koffiekoppen op en droeg het de keuken uit naar buiten waar de anderen bij elkaar zaten in de loggia. Toevallig was mijn koffie en de chocola van Antje op de keukentafel blijven staan en ik riep naar buiten, op hun vraag waar ik bleef, dat ik het binnenshuis wel even zou opdrinken, omdat er toch geen plaats meer was in de loggia. Zo bleef ik dus even alleen samen met het meisje, niemand kon ons zien, temeer omdat ik mijn kopje had meegenomen naar de huiskamer. Vlak daarna kwam Antje ook de huiskamer binnen om de afwasboel in de kast op te bergen en toen... ik zal het nooit vergeten, op datzelfde ogenblik barstte de bom, die al een tijdje gevaarlijk had liggen sissen! Donker en strak stond haar gezichtje, met nerveuze gebaren redderde ze de serviesboel. Vol schuldbesef kwam ik naar haar toe, nu ik begreep wat er aan de hand was. Ik keek haar glimlachend aan en probeerde haar handen te vatten en zei dan: „Toe, Annetje, lach weer eens tegen me... ik zal niet meer boos op je zijn!” Toen kwam de reactie, onmiddellijk en meedogenloos fel...... „Nee, hou maar op...!” begon ze, „Ik ga hier meteen voorgoed weg... terug naar Amsterdam... Ik zal het straks tegen mevrouw zeggen en dan kan ik nog voor het eten vertrekken! Zó wil ik hier niet langer blijven... Jasses wat akelig... twee dagen lang zo'n gezicht en geen woord tegen me spreken... nee... daar kan ik niet tegen... ik krijg nog net zo lief een pak slaag! Maar nu is het uit... ik ga tòch weg... vast en zeker!!” Ik was wel even van de kaart na deze ontboezeming van het meisje en schrok geducht van haar heftige uitlating, temeer omdat ze daarbij ook nog een deuntje begon te huilen. Grote tranen biggelden over haar wangen, die een hoog rode kleur hadden. Ik moet bekennen dat ik op dat moment aardig van mijn stuk was gebracht en een lief ding had willen geven wanneer dit alles niet gebeurd was. Want deze explosie kwam wel op een zeer ongelegen ogenblik, juist nu tante Mien en Ali net waren gekomen. Wat zouden ze er wel van zeggen als Antje straks haar plan doorzette en zo huilen bleef als ze nu deed? Lieve hemel, wat een toestand ineens, nu kwam de hele affaire tussen ons natuurlijk aan het licht en dan had je de poppen aan het dansen! Een mooi entree voor Ali was dat! Ali komt... en Antje verdwijnt! Allemachtig, nee, dat moest ik tot elke prijs trachten te voorkomen. In een paar seconden flitsten me alle mogelijkheden door het hoofd en dan schraapte ik al mijn diplomatieke overredingskracht bij elkaar om Antje bliksemsnel tot andere gedachten te brengen. Ieder ogenblik kon er iemand de kamer binnenkomen en dan zou het misschien te laat zijn. „Goeie hemel, kind... Antje, ik wist niet dat je het zó erg aangetrokken had, maar heus... ik heb dat zo niet bedoeld. Toe, zet dat weggaan alsjeblieft uit je hoofd, dat moet je nu écht niet doen, wat moeten de anderen daar wel van denken? 't Zou net lijken of er iets heel ergs tussen ons gebeurd was. Antje... toe nou..., 't spijt me vreselijk dat ik zo lelijk tegen je geweest ben... maar je hebt me ook erg teleurgesteld woensdagavond... ” - „Ja, dat kan u nù wel allemaal zeggen”, zei ze, haar tranen drogend, „maar toch wil ik liever weg... o, twee dagen lang... geen woord heeft ie tegen me gezegd...!” „Nu ja, dat is nou afgelopen ik zal zoiets nooit weer doen, laten we het nu maar vergeten... maar doe me in godsnaam en pleizier en blijf... toe nou Annetje... zul je ècht niet van ons weggaan?” Bijna smekend stond ik voor haar terwijl ik haar recht in de ogen keek en zag dat ze weifelde. „Denk maar eens in, wat ze zullen zeggen als jij zo eensklaps vertrekt, daar doe je jezelf geen goed mee!” Ze zweeg nog even en dan kwam gelukkig het verlossende antwoord, terwijl er een flauwe glimlach om haar mond speelde, „Nu ja, ik weet ook nog niet of ik het wel zal doen... ik wil er nog een uurtje over denken..... maar ik kan toch niet makkelijk vergeten dat u zó tegen me geweest bent... verschrikkelijk vind ik dat!” - „Ach, vergeet het nou maar allemaal Antje, dat heeft toch immers niets meer te betekenen, ik heb het heus niet zo gemeend, je moet je die dingen niet zo aantrekken en ik beloof je... ik zal het nóóit meer doen, als je nu maar niet heen gaat...! Stil! Daar komt iemand aan!” Snel gingen wij van elkaar en direct daarop kwam Ali binnen met de lege koffiekopjes. Ik zag dat ze even onderzoekend naar Antje keek die zich meteen omdraaide en iets van de vloer opraapte. Zou Ali iets gemerkt hebben? 't Was maar te hopen dat het een meisje was dat de zon in het water kon zien schijnen... stel je voor dat ik daar ook nog wat mee te stellen kreeg! Helaas moet gezegd worden dat Ali dat niet kon, hetgeen al gauw zou blijken. Enfin, ik besloot om Antje verder maar eventjes aan haar lot over te laten, teneinde geen nieuwe verdenkingen tegens ons op me te laden en voelde me tamelijk opgelucht dat ze tenminste van haar dwaze voornemen had afgezien en sloot me voor het ogenblik bij de rest van de familie aan. De auto was inmiddels doorgereden naar Campanula en ik kon mij verdienstelijk maken bij het lossen van de bagage. Tante Mien, tante Louise en Ali waren nu allemaal op Campanula en hadden daar voorlopig hun handen vol met koffers uitpakken en de zaken op orde te brengen. Ze hadden kleine Aartje met zich meegenomen en het scheen de bedoeling te zijn dat het jongetje daar zou blijven. Ten aanzien van dit jongmens had zich ook een kleine kwestie opgeworpen. Het was me namelijk al spoedig gebleken dat moeder de drukte die het kind nu eenmaal met zich meebracht niet zo heel erg best kon verdragen. Aanvankelijk was de afspraak met mijn broer geweest dat hij hier veertien dagen bij ons zou blijven en daarna terug zou gaan naar Amsterdam bij een van de familieleden van Annie, hetzij bij Lena of bij Willie, want nu de andere gasten hier kwamen, werd het werkelijk wat al te druk. Maar omdat mijn broer niets meer van zich liet horen en waarschijnlijk dacht dat wij er wel mee akkoord gingen dat Aartje de hele vakantie bij ons kon blijven, vond ik het toch wel wat àl te gek worden. Waarom konden die anderen zich niet een paar − 39 −
weken over het kind ontfermen? Al was het dan ook nog zo'n aardig kereltje, wij hadden er toch onze handen vol aan en hij moest voortdurend bezig worden gehouden, zodat we vaak overdag met slecht weer in huis bijna geen seconde rust hadden. Moeder had zich er zelfs bij neergelegd dat ik dan maar naar mijn broer zou schrijven dat het zó niet langer ging en dat hij hem aanstaande zondag maar moest komen halen, hetgeen ik dan ook gisteren gedaan had. Maar toen tante Mien dit zoëven had vernomen, was die natuurlijk dadelijk in de oppositie gegaan! Hoe we dàt nu in hemelsnaam konden doen... dat arme kind wegsturen! Neen hoor, daar kwam niets van in... Aartje hoefde niet weg, Aartje moest en zou hier in Putten blijven... dan zouden zij hem desnoods wel twee weken op Campanula bij zich nemen, dat ging best enzovoort, enzovoort. Het ergerde me wel een beetje. Wat deksel nog toe, nu had ik eindelijk met veel moeite een oplossing gevonden en nu ging zij de zaak weer bederven. Zij had makkelijk praten... je kon vooruit wel op je tien vingers natellen dat, al logeerde het kind dan bij haar, hij toch steeds weer op Dennenlust terugkwam en je rust opnieuw foetsie was! Ik wilde nu voor de drommel ook wel eens veertien dagen een ongestoorde vakantie hebben! Dat was weer echt iets van mijn tante. En met dat voornemen in praktijk brengend, hadden ze Aartje dan maar meteen meegenomen, hem troostend en vertroetelend om beurten, alsof wij boemannen waren, waar hij nu niet langer meer behoefde te blijven! Jawel, ik zag het al gebeuren, morgen was Aartje weer bij ons terug... konden ze geen huis met hem houden, 't kind was natuurlijk veel liever bij z'n oma en bij oom Piet en tante Antje! Gelukkig wist ik dat mijn vader uitdrukkelijk verklaard had: „Hoor eens, alles goed en wel, maar wanneer ik mijn vakantie neem, dan moet hij weg zijn, want die herrie wil ik niet om me heen hebben!” Ik kon me natuurlijk best voorstellen dat het voor het ventje hier een paradijs was en dat het even een teleurstelling voor hem zou zijn als hij weg moest, maar lieve hemel, hij kon later nog zoveel genieten en hij zou het gauw genoeg weer vergeten zijn. Neen, dat waren van die echt sentimentele overwegingen van tante Mien. Het zou me benieuwen wat daarvan moest groeien! Nu was het althans even heerlijk rustig op Dennenlust en wij gingen in die tijd aan de lunch. Ik zette daarbij mijn beste gezicht en keek Antje af en toe vriendelijk lachend aan. En gelukkig... ze lachte weer flauwtjes terug en er verscheen zelfs weer een blosje op haar wangen. Het scheen dus wel dat ze niets tegen moeder gezegd had en van haar boze plannen was teruggekomen. Enfin, ik zou zo dadelijk nog wel gelegenheid krijgen om nog even rustig onder vier ogen met haar te praten. Na de boterham ging moeder voor een uurtje naar bed om wat rust nemen na de drukte. Antje was weer ijverig in de weer met het afwassen van de koffieboel. In die tijd wandelde ik nog even naar Campanula om te informeren of ik ze daar misschien met een en ander van dienst kon zijn, doch ze moesten er warempel nog beginnen met eten. De koffers waren echter al van de vloer en alles was opgeborgen. Ik kreeg nu meteen de gelegenheid om het huisje eens op mijn gemak van binnen te bezichtigen. Nu, dat was een heel verschil met ons stenen geval met z'n ouderwetse gasverlichting. Modern en smaakvol ingericht, met intieme hoekjes en gezellige rustbanken, elektrische schemerlampjes langs de wanden, kortom een echt gezellig en knus landhuisje waar je, als het moest, wel zomer en winter zou kunnen verblijven. In de slaapkamers waren de bedden boven elkaar aangebracht en je moest er met een laddertje in het bovenste bed klauteren. Nu, dat zou wel een komieke toestand zijn met die oude dames wanneer zij zich ter ruste begaven en in gedachten voorspelde ik al heel wat halsbrekende toeren! Daar er voor mij hier verder toch niets te doen viel maakte ik ten slotte maar weer rechtsomkeert naar ons eigen home. Antje bleek juist klaar te zijn met de afwas en stond uit te kijken in de deuropening en opnieuw lachte ze flauwtjes en wat verlegen tegen me toen ze me zag aankomen. We waren nu samen heel alleen, terwijl moeder sliep in de kamer aan de achterzijde van het huis en Aartje nog steeds bivakkeerde op Campanula. „Nu Antje, ga je nou nog terug naar Amsterdam of blijf je maar liever hier?” vroeg ik opgewekt. „Ik heb me maar bedacht... eigenlijk moest ik gegaan zijn, maar om uw moeder blijf ik hier..... nee, ik kan het nog maar niet vergeten, dat u zó boos tegen me geweest bent! Was dat nou allemaal om dat van die woensdagavond op de hei?” vroeg ze er polsend achteraan. „Ja, natuurlijk... wat zou ik anders voor een reden hebben gehad”, antwoordde ik. „Luister nou eens, Antje, ik kan me niet goed voorstellen dat je jezelf zo overstuur hebt gemaakt omdat ik een paar dagen alleen maar stil tegen je ben geweest, vooral als je toch zelf heel goed weet waarover het ging... en bovendien vind ik dat je de zaak wel een beetje erg dramatisch maakt. Natuurlijk heb ik lelijk tegen je gedaan, ik geef het toe, maar ik was ook werkelijk kwaad, een beetje op jou en eigenlijk het meest op mezelf. En jij weet heel goed waarom... want wat je gezegd hebt op die avond tegen me, dat ik al zo'n ouwe knul was... dat heb ik me nog al aangetrokken en dat zat me geweldig dwars. En ik kon ook niet begrijpen waarom of je toen zo afwerend tegen me deed, ik mocht je nauwelijks aanraken. Meende je dat gezegde nu werkelijk?” Ik zag dat ze hevig kleurde en haar hoofd boog als een schoolmeisje dat een standje krijgt. Dan zei ze zachtjes: „Ach wel neen, dat heb ik toch heus niet zo bedoeld... ik weet dat ik een grote fout heb gemaakt met dat te zeggen, eerlijk... ik trek die woorden terug, maar ik was die avond nu eenmaal niet zo als anders... het spijt me héél erg dat ik dat gezegd heb.” „Dus je vindt me geen oude kerel, hè?” „Ach welnee, natuurlijk niet... u ziet er juist heel jong uit...” zei ze nu, met een lieve glimlach naar me opkijkend. „maar waarom was je dan zo vreemd die avond?” hield ik aan. „Weet ik niet... ik dacht ergens aan...!” - „Antje toch, zeg me nou eens eerlijk... je hebt toch geen verloofde in Amsterdam, of is er soms iemand waar je mee gaat? Heus, zeg het me alsjeblieft... want dan laat ik je verder met rust... ” Dan zei ze ineens bedachtzaam en aarzelend: „Ik heb wel eens verkering met iemand gehad... maar dat is nu uit...!” Dus tòch... er was toch wel iets geweest, ze was niet zo groen als − 40 −
ze er uit zag! „Nee, daar hoeft u niet bang voor te zijn, ik sta helemaal vrij... ik heb geen verloofde, kijk maar... ik draag toch geen ring ook!” „Nu ja, kun je best thuis hebben gelaten!” schertste ik vrolijk. „Enfin, laten we er maar niet verder over praten, 't is nou weer allemaal bijgelegd, nietwaar? Niet verdrietig meer kijken en vergeet het nu maar gauw!” Grappig deed ze mijn gezicht na, dat ik twee dagen lang gezet zou hebben en dat was aanleiding dat ik haar stoeiend naar me toe trok en in mijn armen nam... we gaven elkaar de eerste verzoeningskus. Ze liet het gewillig toe en een poos lang stonden we heel genoeglijk een deuntje te vrijen in de deuropening, zonder ergens aan te denken. Ik had niet eens in de gaten dat Ds van Heest, die ook met vakantie was gekomen op „Intermezzo”, in een ligstoel zat achter zijn bungalow en ons zonder enige reserve kon gadeslaan, tot Antje plotseling verschrikt uitriep: „O, denk er toch aan, de domino ziet alles!” Ze noemde hem steeds de „domino” en had blijkbaar niet veel ontzag voor zijn eerbiedwaardige ambt. Eindelijk zei ik: „Zèg Antje, zullen we nu eens een fijne fietstocht gaan maken, een flink eind weg?” „Hè ja, dat is heerlijk... maar dan ga ik me eerst even verkleden” riep ze opgetogen uit. Dartel zag ik haar naar boven huppelen... 't was weer helemaal de oude Antje en ik voelde me op dat ogenblik alsof er een loden last van me was afgenomen. In die tussentijd begon ik vast met de fietsen voor de dag te halen en de banden wat na te kijken, maar die waren gelukkig prima in orde. Na enkele minuten kwam ze terug en wat zag ze er nu weer dubbel lief uit... klein nest dat ze was! Een beetje lippenrood en een tikkeltje rouge... die kunst verstond ze verdomd goed! Er straalde een lokkende geur van haar uit van zacht geparfumeerde zeep en het maakte me allemaal in enkele seconden weer razend van verlangen. Antje draaide de pit van het petroleumstel, waarop de worteltjes zachtjes stonden te sudderen, nog even wat lager en merkte dan toch nog even wat angstig op: „Mevrouw zal het toch wel goed vinden als ik zomaar weg ga?” „Ach welja, natuurlijk, breek daar nu maar je hoofd niet over... je bent nu toch in de eigen tijd!” zei ik geruststellend. Het verlangen om met haar alleen te zijn deze middag was nu zo groot, dat ik alle verdere overwegingen overboord gooide; ik wilde me op deze middag geheel en al met haar verzoenen en verder laten komen wat kwam... Het kon me allemaal niets meer schelen... ik was ineens weer razend van verliefdheid! Zo reden we weg, de van Eeghenlaan af, langs Campanula, waar zich niemand liet zien, en dan verder de bossen in. We dachten nergens meer aan, ook niet aan mijn tante en Ali. Het kwam niet in ons op om te vragen of zij mee wilde gaan en dat het nu toch wel wat vreemd genoemd mocht worden, nu Ali hier pas gearriveerd was, dat wij er samen zo stilletjes zonder haar tussenuit trokken. We vergaten dit alles doodnuchter, want we wilden alleen zijn met elkander, een stroom van niet te stuiten passie sloeg wild door mijn bloed. Antje reed voor mij uit, mijn blik rustte telkenmale op haar fijne, ranke gestalte, de welgevormde stevige benen die gracieus op en neer bewogen met de pedalen, het blonde hoofdje met het bekoorlijke rolletje van achteren... ik verslond haar met mijn ogen! We gingen de Oude Prinsenweg op in de richting van de eenzame Sprielderbossen. Hier was het pad nog vrij breed en ik kwam nu naast haar rijden en waagde het zelfs even mijn arm om haar heen te slaan. Verlangend stak zij mij haar kersrode lippen toe en op gevaar af van een buiteling te maken, kuste ik haar snel. „Vind je het prettig, Antje?” vroeg ik. „Nou, reuze!” zei ze opgewekt. „Gisteravond ging u alleen fietsen, hè? Ja, ik zag het wel hoor! Zo stilletjes kneep ie ertussenuit. Antje mocht niet mee!” „Nou ja, laten we daar nu maar niet meer over praten, 't is nou toch immers weer goed tussen ons, hè wijfie?” wuifde ik de nare gedachten van de afgelopen dagen weg. Zo reden we verder, de weg werd al stiller en woester de omgeving. Na een goed halfuur kwamen we aan een bocht, 't was misschien een kilometer verwijderd vanaf de grintweg Speulde-Garderen. Hier was het een bijzonder eenzaam gedeelte en er waren tal van plekjes waar we even rustig en ongestoord konden zitten. „Zullen we hier even uitrusten, Antje?” vroeg ik, een haast overbodige vraag, want ze was er dadelijk voor te vinden. We gingen een oude brandgang in en zetten de fietsen ergens bij een boom. Ik haalde mijn oude regenjas van de bagagedrager en spreidde die uit op de zachte mosgrond en dan lieten we ons neervallen. Doodstil was het hier om ons heen, geen windzuchtje was er te bespeuren en in het open veld moest het nu snikheet zijn. Kortom, een verrukkelijke dag. Lang zaten we niet stil naast elkander en veel woorden waren er ook niet nodig om de verzoening tussen ons te bezegelen. Alle opgekropte liefdesgevoelens van de laatste dagen zochten nu een uitweg bij mij zowel als bij het meisje en al spoedig liet zij zich gewillig in mijn armen sluiten terwijl onze monden elkaar zochten in een wilde, eindeloze kus. Ze liet zich languit achterover vallen en trok mij heftig naar zich toe. Alle zelfbeheersing leek uit mij weg te vloeien, ik dacht mijn bezinning te zullen verliezen. Languit lagen we zo allebei in God's vrije natuur op de gewillige bodem van moeder Aarde, onze monden vast op elkaar geklemd. Bedwelmend was de zoete geur die van haar wezen straalde. Ik kuste haar al wilder en wilder, overal, haar mond, haar ogen en diep in haar hals... ze was een en al overgave... het werd een bruisende stroom van erotiek. Ik wist nauwelijks meer wat ik deed en duistere machten bestuurden mijn wil. Maar dan toch, op het juiste ogenblik scheen ik mijn bezinning te herkrijgen en als door eenzelfde geheimzinnige macht aangezet, maakte ik me met zachte dwang uit haar heftige omklemming los, zodat ik weer naast haar kwam te liggen. Zeggen deed ze niet veel meer, Antje, maar ze lag maar te kijken, star en dromerig. Had ze méér verwacht... zou ze toegelaten hebben dat ik haar hier op deze plaats voorgoed tot mijn vrouw had gemaakt? We spraken er niet over. Zelf verkeerde ik in een soort droomtoestand, het was eigenlijk zó alsof mij dit alles niet aanging, of ik er persoonlijk buiten stond, het gebeurde alles buiten mijn wil om en toch was het merkwaardig dat ik mij op het uiterste moment zo plotseling had weten te beheersen. Beklemmend stil was het om ons heen en zwijgend lag het − 41 −
meisje naast me, strelend mijn handen en mijn hoofd in tedere liefkozing. Ik durfde godsonmogelijk aan de toekomst te denken, het was ineens of ik met Betty voorgoed had afgerekend, ik voelde zelfs geen berouw of verwijt meer, gevangen en verstrikt als ik was geraakt in de bekoring en de passie van deze vurige, hartstochtelijke liefde van dit jonge aanhankelijke meisje dat naast me lag. Opnieuw zoende ik haar en nogmaals wrong zij haar weelderige jonge lichaam dicht tegen me aan, zonder van ophouden te weten, totdat ze op het laatst stil en ontspannen, bijna in trance, naast me neer zonk. Minuten lang bleven we zo naast elkaar liggen, omhoog turend in de wolkeloze blauwe hemel, luisterend naar een enkel vogelgeluid dat jubelend op klonk uit de eenzame bossen om ons heen. Dan ging ik overeind zitten en keek om me heen. De zon begon reeds achter de bomen weg te zinken en er was meer schaduw dan eerst... Hoe laat zou het in hemelsnaam wel zijn? Een blik op mijn horloge deed me verschrikt overeind springen. Hoe was het mogelijk, dat de tijd zó razendsnel voorbij was gegaan? Het liep tegen vijf uur en we zouden ons geducht moeten haasten om op tijd thuis te zijn. Ook Antje was geschrokken van de tijd en begon al dadelijk angstig te piekeren over wat „mevrouw” er wel van zeggen zou. Nu, dáár was ik zelf op dat ogenblik ook niet helemaal gerust op, maar ik paste wel op dit niet aan haar te laten blijken. Haastig brachten we ons zelf weer enigermate in fatsoen, sloegen de dennennaalden en mosjes van onze kleren, waarna Antje handig de jas opvouwde en vastmaakte op de bagagedrager. „En nu maar stevig de gang er in, meisje!” zei ik, „je zult nu wel behoorlijk uitgerust zijn! Luister nog even, Antje... zeg eens eerlijk, was je zoëven niet een beetje bang voor iets... ik bedoel dat er iets ernstigs tussen ons had kunnen gebeuren? Begrijp je wat ik bedoel? Ze boog even haar hoofd en bloosde licht, waarna ze met een warme blik in haar ogen naar me opkeek en zei dan rustig: „Voor jou zou ik nooit bang zijn, wat er ook gebeurd was... en ik zou me ook niet verweerd hebben, maar ik geloof wel dat het verstandig was om er op tijd mee uit te scheiden... want het scheelde niet veel meer of... enfin, ik geloof wel dat het zó beter is!” - „Goed, Annetje, ik ben blij dat je er zo over denkt... je hebt gelijk, we hadden bijna een stommiteit uitgehaald, maar we hebben gelukkig ons verstand erbij gehouden... maar je bent vanmiddag reusachtig lief voor me geweest, meid... ik zal deze middag nooit vergeten... en geef me nu nog maar gauw een kus, dan stappen we als de gesmeerde bliksem op onze velo's en zetten er de wind in.” Het werd nog een heerlijk tochtje. We hadden de zon achter en gleden suizend over de grintweg naar Speulde hellingafwaarts. Antje was weer geheel de oude, ze zong en lachte blijmoedig en maakte helemaal uit eigen opwelling allerlei poëtische opmerkingen over de schoonheid van het landschap, over alles wat ze zag, een grillige boom, een aardig huisje dat verscholen lag in het lommer van dichte beuken, een mooi vergezicht... Was dit Antje? Wat was ze in korte tijd veranderd! Wie had ook weer gezegd dat het meisje dom was en nergens belangstelling voor had? Misschien was het wel de Liefde, die grote tovermacht, die haar zo had veranderd, hoe het ook zij... het verheugde me bijzonder en het bracht ons nader tot elkaar... Ik durf nauwelijks meer terug te denken aan de tedere gevoelens die ik op die middag voor het meisje koesterde, maar de herinnering er aan zal mij altijd levend bijblijven. In een geducht tempo reden wij voort, Speulde door en dan hellingopwaarts naar het gehucht Drie, een eind weegs de Ermelose grintweg en vervolgens linksaf over de aloude Postweg op huis aan. Het was een prachtige en onvergetelijke middag geweest. Naarmate we onze nederzetting begonnen te naderen verstomde onze enigszins luidruchtige en overmoedige stemming meer en meer. Ikzelf, zowel als Antje, voelden instinctmatig dat het met onze ietwat zonderlinge afwezigheid op deze eerste middag, dat de anderen hier waren, het tegenover hen niet helemaal in orde was. Wat stilzwijgend en gejaagd kwamen we op Dennenlust aan, en borgen de fietsen op. Het huis zelf was gesloten en we vonden geen sterveling, waaruit ik meende te moeten opmaken dat het hele gezelschap zich wel op Campanula zou bevinden. „Laten we maar gauw daarheen gaan!” zei ik, wat voor Antje aanleiding was op te merken: „O, ik ben toch zó bang dat mevrouw woedend op me is!” „Dat zal wel loslopen, ik zal het standje wel voor je opvangen... maak jij je maar niet ongerust!” praatte ik haar moed in. Zo naderden we, zij aan zij, misschien iets tè vertrouwelijk en intiem, het groene hekje van Campanula. En inderdaad zaten ze daar, buiten rondom de theetafel geschaard. Ali zat in een boek gedoken en deed of ze ons niet zag aankomen. Er viel een opmerkelijke stilte toen wij samen de kring binnentraden, vier paar ogen namen ons scherp op en... ik wist! We waren meedogenloos veroordeeld!! Wederom had Antje zich niet vergist: mevrouw WAS woedend! Wáár of we in godsnaam de hele middag hadden gezeten, en meer speciaal tegen Antje, hoe of ze het in haar hoofd had gehaald om er zó maar, zonder boodschap achter te laten, tussenuit te trekken, terwijl ze toch wist dat de worteltjes op het stel stonden!! „Zijn ze verbrand?” merkte ik nuchter vragend op. Nee, dat was gelukkig nog niet het geval. „Welnu, dan is er toch ook geen ramp gebeurd en... ik dacht eigenlijk dat we afgesproken hadden dat Antje ná twee uur 's middags in haar eigen tijd was en dat ze dan zoveel genieten mocht als ze maar wilde...” aldus opende ik het offensief. „Ja, allemaal goed en wel, maar jullie hadden het toch wel even kunnen zeggen dat je de hele middag zou weg blijven”, vond moeder. „Dat zouden we ook zeker gedaan hebben, maar u sliep en we wilden u niet storen... bovendien was het ook ons plan niet om zo lang weg te blijven, maar we zijn per ongeluk wat verder gereden dan de bedoeling was... ik had me vergist bij een kruispunt... daarom zijn we zo laat...” Ik loog het met een stalen gezicht, want de rest van het standje begon me te vervelen. Tante Mien bleek eveneens, hoewel niet helemaal ten onrechte, een paar noten op haar zang te hebben. Ze scheen het noodzakelijk te vinden het voor Ali te moeten opnemen. Antje had toch wel kunnen begrijpen dat Ali op haar had zitten te wachten en ze begreep er al niets − 42 −
meer van. Ze had met Antje naar het station gewild om haar fiets daar vandaan te halen. Ik merkte drommels goed dat mijn tante het heel speciaal tegen Antje had gemunt, maar ze keek daarbij finaal over en door het meisje heen, alsof ze niet bestond. Ik voelde nu overduidelijk wat dit betekende, al kon ik het verschijnsel op dat ogenblik nog bij lange na niet in z'n volle omvang overzien. Wat het laatste betreft, hadden ze in zekere zin gelijk, het wàs natuurlijk niet aardig tegenover Ali, nu ze hier pas was, maar ik veronderstelde dat niemand van hen allen kon weten hoe dringend ik een apartje met Antje moest hebben op deze uitverkoren middag en dat er iets tussen haar en mij bestond. Of hadden ze dit juist wèl begrepen? Toch besloot ik er dwars tegenin te gaan; ik was niet van plan me te laten ringeloren door m'n tante... nooit in der eeuwigheid niet! De houding van het geachte gezelschap deed verzet in me oplaaien en hoe het kwam weet ik niet, maar ik begon plotseling demonstratief Antje alle mogelijke attenties te bewijzen. Ik zette gedienstig een ligstoel voor haar uit, reikte haar een kopje thee aan en ging met opzet zo dicht mogelijk naast het meisje zitten en wisselde geregeld blikken van verstandhouding met haar, die stellig door de anderen niet onopgemerkt bleven. Toen wij onze dorst met de nodige koppen thee hadden gelest en weer wat uitgerust waren, kwam ik bij Ali met het plan voor de dag om haar fiets van het station te halen. Ik wilde onder geen enkele omstandigheid dat Ali een beroerde indruk van ons zou krijgen en ik had natuurlijk wat dat betreft wel iets goed te maken. „Weet je wat, ik neem mijn fiets aan de hand mee, dan kunnen we terugrijden!” Ali veerde ineens op uit haar boek, dat blijkbaar zeer boeiend scheen te zijn, want ze had bij het hele standje van daarnet geen draadje „sjoege” gegeven. Mijn besluit scheen haar bijzonder te verheugen; het was begrijpelijk dat ze de weg naar het station niet goed wist en ik beschouwde het dus niet meer dan een staaltje van mijn plicht om haar daarbij tegemoet te komen. „Zal ik ook meegaan?” vroeg Antje diplomatiek. „Welja, als je niet te moe bent kind, neem dan ook je fiets maar aan de hand, dan gaan we allemaal!” zei ik met geforceerd enthousiasme. 'n Meevaller kon ik dit karweitje nu wel niet vinden, vooral niet na onze emotionele middag, want de wandeling naar het station was stellig wel drie kwartier gaans omdat de spoorlijn nu eenmaal een geweldig eind van het dorp Putten verwijderd ligt. Maar ik kende in deze vakantie hoegenaamd geen vermoeidheid en had me in geen tijden zo geweldig fit gevoeld. Dus gingen we vol goede moed op pad, ik gelijktijdig zeer benieuwd wàt of die Ali voor een meisje zou zijn nu we onder ons waren. Nu, het duurde niet zo mirakel lang of ik had het al in de gaten. De geleerde Alida bleek nu juist niet bepaald een aardig en plooibaar karakter te bezitten, integendeel, ze ontpopte zich al ras als zijnde zelfingenomen en brutaal. 't Begon al dadelijk, toen we nog op de straatweg liepen, tegen Antje die zij tot haar slachtoffer koos. Ze begon Antje van alle kanten te bekritiseren en had van alles op haar aan te merken. Het begon eerst over de schoenen die ze droeg. „Gô kind, wie loopt er hier nu op hoge hakken, je lijkt wel mal... nee hoor, die had je beter thuis kunnen laten... je moet net als ik op stevige wandelschoenen lopen!” Nu waren de hakken van Antje's schoenen helemaal niet zo uitzonderlijk puntig, ze werden algemeen gedragen, ze stonden haar gracieus en ze liep er parmantig op. Geen wonder dat mijn vriendinnetje onmiddellijk begon met haar standpunt te verdedigen! Maar Ali had al weer wat anders ontdekt en even later volgde er een aanmerking over de manier waarop Antje haar kapsel maakte. Dat rolletje van achteren vond ze maar bespottelijk. Nu had ik altoos gevonden dat dit gewraakte „rolletje” Antje heel bekoorlijk maakte en ik had die mening tegen haar nimmer onder stoelen of banken gestoken, zodat ik dus meteen vuur vatte en Antje bijsprong met de woorden: „Hou jij het maar zo, hoor Annetje, het staat je wàt goed en ik zie het graag zoals je het nu hebt!!” „Zózó, sneerde Ali meteen, „dus jij draagt je haar zo omdat je baas het aardig vindt... nou, dat vind ik aardig, hé!” Antje was ineens geploft en zei niets terug, maar ik zag een strakke trek om haar mond verschijnen. Even was er stilte en dan vervolgde ze ineens: „Zég, hebben jullie samen ruzie gehad...?” Ik stond perplex en ook Antje schrok plotseling met een ruk op, met een angstig vragende blik in haar ogen keek ze Ali aan. „Ruzie??” vroeg ik op verbaasde toon, „hoe kom je dáár in hemelsnaam aan..., wie vertelt dat?” - „Nou, dat heb ik gehoord van je moeder... Ze had het er over met mijn mevrouw, vanmiddag in de tuin... Ik zat er bij en ik kan er niets aan doen dat ik zo het een en ander gehoord heb! Ze zei: „Wat die Piet en die Antje samen hebben weet ik niet, maar ze zeggen al twee dagen lang geen woord tegen mekaar...” En jullie waren eerst zó lief tegen elkaar... ze dacht dat het wel wat worden zou tussen jullie...!” Ik liet haar rustig uit kletsen, want dit was verdomd interessant! Daar hoorde ik even wat! Zó werd er dus al over ons gepraat. Antje en ik waren beide met stomheid geslagen en Ali keek ons plagend lachend aan, van de een naar de ander. Nou, zeggen jullie 's wat... is het zo. ? Hebben jullie het afgezoend vanmiddag? Kijk Antje eens een kleur krijgen... wat een onschuldig kind ben jij nog!” Ik kon het eerste ogenblik geen woorden vinden, maar daar scheen Antje geen moeite mee te hebben. Bij haar was de maat nu vol en het blondje kwam meteen daar bovenop even geducht los. Ali kreeg ongezouten van katoen door Antje... 't Werd meteen ruzie tussen de twee en ik moest hals over kop tussenbeide komen teneinde erger te voorkomen. Ik pakte ze allebei bij een arm en ging kordaat tussen de twee meisje in lopen en zei kort en bondig: „Ziezo, nu is het welletjes, we gaan hier geen ruzie maken en jij, Ali, moet een klein beetje weten wat je zegt en tegen wie je spreekt, want ik geloof dat we mekaar nog te kort kennen om dergelijke onderwerpen aan te roeren. Bovendien hoef je ook niet telkens zo op Antje te vitten, Antje moet zelf weten of ze hoge hakken wil hebben of dat ze een rolletje in d'r haar wil maken... En wat dat andere betreft, neem van mij nu maar aan dat ze aan het leuteren zijn en stel nu eens dàt het zo was... welnu, dan is dat onze zaak. We hadden vanmiddag iets te bespreken samen en verder was er niets aan de hand... wat ze thuis vertellen zijn kletspraatjes. Overigens spijt het me − 43 −
dat we je vanmiddag aan je lot hebben overgelaten...!” Ziezo, dàt was dàt. Er heerste nog even een kort stilzwijgen tussen de twee meisjes, Ali bleek tenminste voorlopig even getemd te zijn, want dat leek me tegenover dit meisje wel nodig. Ik vond haar wel wat erg vrijpostig en aanmatigend voor zo'n korte kennismaking. Ook het feit dat ze me ongevraagd telkens aansprak met „je” en „jou” stond me eerlijk gezegd niet erg aan, maar het leek me kinderachtig toe er iets van te zeggen. Antje durfde dat zelfs nog niet eens te doen, hoewel ik haar al ontelbare malen gezegd had om me toch gewoon „Piet” te noemen. Maar nee hoor, ze was veel te bang dat ze zich dan zou vergissen als „mevrouw” in de buurt was! Inwendig had ik er schik over dat ik hier nu liep te fungeren als vredestichter tussen twee van die jeugdige blagen, wie me dat een paar maanden geleden had voorspeld zou ik voor niet goed snik hebben verklaard! In wat opgewekter toon hervatte ik het gesprek en trachtte de aandacht van Ali af te leiden op de wondermooie omgeving en af en toe wierp ik er een paar vrolijke noten tussendoor. Ook hadden we nu ontdekt dat Ali voortdurend een bepaald stopwoordje bezigde dat bestond uit de woorden: aardig, hé! Toen ze het voor de zoveelste maal weer bezigde, stootte ik Antje even aan en die vatte de bedoeling onmiddellijk en nu begonnen ook wij het telkens te zeggen, bij wijze van revanche op haar plagerij van daarnet. Ali had het gauw door, maar gelukkig, het viel me toch van haar mee, ze bleek er zelf ook wel tegen te kunnen. Zonder verdere incidenten en in een prettige stemming bereikten we na ruim een halfuur het afgelegen station. Antje beweerde dat ze nu doodmoe was en ook ik voelde mijn benen best na alles wat we deze middag achter de rug hadden, waarbij nog kwam dat Antje en ik de hele weg naar het station onze fietsen aan de hand moesten meesjouwen. Gelukkig hadden we Ali haar fiets spoedig te pakken en nu konden we tenminste in wat sneller tempo huiswaarts keren. We namen het landelijke binnenweggetje dat zich van de straatweg afbuigt naar de betonweg toe. Ik moest mijn vaart telkens wat verminderen om in de buurt van Antje te kunnen blijven. Ze was erg stil. „Scheelt er wat aan, je bent toch niet weer boos?” vroeg ik. Nee, boos was ze helemaal niet, maar wel héél erg moe. Ik zag het ook wel aan haar, ze was bleek van moeheid. Opnieuw ontwaarde ik de tedere blikken die ze me toewierp toen ik naast haar kwam rijden. Toen zei Antje ineens: „Ziet u het nu wel dat er al over ons gepraat wordt? Je kunt het opmaken uit wat Ali daarnet allemaal zei... Mevrouw heeft het vast gemerkt, dat kan ook haast niet anders...” „Niets van aantrekken meid, we begaan heus geen doodzonde en je vooral niet op je kop laten zitten door de familie... Wij doen wat wij willen en ik kan je wel zeggen dat ik me nu ineens verbazend strijdlustig voel, nu ik dit weet. O, je zult er nog wat van beleven, reken maar! Ze lachte vertrouwelijk, even schichtig kijkend naar Ali, maar die reed minstens honderd meter voor ons uit en kon niets van ons gesprek horen. Dan liet ze er op volgen: „Ik geloof nooit dat ik met die Ali zal kunnen opschieten, ze lijkt me zo erg brutaal en opdringerig en ik geloof vast en zeker dat ze door uw tante gestuurd wordt om ons te bespioneren! Hoe komt ze er anders bij ons te gaan uithoren of wij wat met elkaar hebben?” Ik durfde dit denkbeeld van Antje niet tegen te spreken, hoewel het me thans nog wat onwaarschijnlijk voor kwam, maar ik had al lang geleerd dat mijn blonde vriendinnetje op dat gebied een zesde zintuig scheen te bezitten en ze het betreffende de houding van tante Mien ook wel degelijk bij het rechte eind had. Zou ze nu ook weer gelijk krijgen? Dan zag het er lelijk voor ons uit. Voor het ogenblik geloofde ik stellig dat Ali nog vrij onbevangen handelde en geen bepaalde opdrachten tegen ons beiden had. Ik zal hier tussen haakjes maar meteen bij voorbaat verklappen dat ik me toen opnieuw schromelijk vergiste en dat het al heel spoedig voor de dag kwam dat Ali lang tevoren door mijn tante was ingelicht over de stand van zaken en wel degelijk instructies had ontvangen om een radicale scheiding teweeg te brengen tussen Antje en mij! Het klinkt ongeloofwaardig, maar het is de nuchtere waarheid. Ali leende zich voor spionne en dit onsympathieke meisje zou later de oorzaak worden van veel leed en narigheid, waarvan arme kleine Annetje het slachtoffer werd en dat mij zelf bijna op de rand van een gevaarlijke afgrond bracht. Een geluk was het dat wij beiden, Antje en ik, dit onmogelijk konden voorzien op deze schone midzomerdag. Op die dag, onvergetelijk in mijn herinnering, voelde ik me nog sterk en vechtlustig, onbezorgd in het korte geluk dat ik met Antje, zij het dan verstolen, deelde. We beseften geen van beiden het gevaar van de slang die in ons midden verkeerde..... de slang als symbool van de bittere straf die volgde op onze „zonde”! Dit leed echter kwam pas véél later... het zou voorbarig zijn daar nu reeds over te spreken... Moe en verhit kwamen we nog juist voor etenstijd op Dennenlust terug. Antje liet zich als een blok neervallen in een ligstoel in de loggia. Ze zag er werkelijk doodmoe uit en zat stilletjes voor zich uit te kijken. Ik kwam weer bij haar zitten. Moeder was in de keuken met het eten bezig en we waanden ons door niemand bespied. Ik boog me naar haar toe en zoende haar zachtjes tussen haar lokken en op de wangen, terwijl ze mijn handen greep en die vol tederheid streelde. Doezelig en in vergetelheid zaten we zo naast elkaar, tot plotseling een schim van achter de haag langs het fietspad opdook... het was Ali, die geruisloos naderbij was gekomen... ze droeg een schaaltje flensjes in de handen die ze ons als traktatie van mijn tante even kwam brengen. Haastig liet ik Antje los en nam snel een nonchalante houding aan. Zou ze het gezien hebben? Aandachtig fixeerde ik het naderbij komende meisje en nam duidelijk de raadselachtige manier waar waarop ze ons even vluchtig begluurde. Maar zonder een woord te zeggen liep ze voorbij de loggia en ging de keuken binnen. „Ze heeft het vast gezien!” riep Antje verschrikt uit. „Die meid loert op ons, heus, gelooft u me toch, ik merk het aan alles! Ik ben zo bang dat ze alles aan uw tante vertelt.” „Kom nou, Antje, laten we nu maar niet direct het slechtste van haar denken, wie weet, misschien valt ze nog wel mee.” Ik kon me met geen mogelijkheid − 44 −
voorstellen wat Ali er, als sportief jong meisje, toe zou bewegen om ons gedrag aan m'n tante over te brieven. Op z'n hoogst kon ik me voorstellen dat Ali jaloers zou zijn, maar zelfs dit leek me voorbarig, gezien de weinige uren dat wij elkaar pas kenden. Tijdens de maaltijd vond ik dat Antje nog stiller was en er bleek uitzag. Ze at weinig ook en moeder keek om beurten van haar naar mij. Stellig bevreemdde het haar dat ik nu ineens weer zo spraakzaam en vol tederheid jegens het meisje was en hoe ze, in haar argeloosheid, me telkens aankeek met ogen die alles verrieden. We waren nu alleen met z'n drieën, want kleine Aartje was warempel op Campanula gebleven en zou er slapen ook. 's Avonds kwam er natuurlijk niets meer van uitgaan, we waren allebei veel te vermoeid. Zolang Aartje nog niet naar bed was, kwamen de anderen bij ons op Dennenlust thee drinken. Maar of het spel sprak, op het moment dat de Utrechtse gasten ons erf betraden, waren Piet en Antje natuurlijk weer zoek. Het geval wilde namelijk dat ik in m'n eentje aan de overzijde van de weg het bos was ingelopen en het typische hazepaadje volgde dat achter de geheimzinnige diepe leemkuil met een scherpe bocht tot de Puttense bossen doorliep. Het was hier een interessant plekje, waar geen sterveling kwam en waar allerlei zeldzame gewassen en vreemde insekten te vinden waren, een echt stukje ongerepte natuur. Ik had juist een sigaar aangestoken en liet genietend de blauwe rookwolkjes voor mij uit drijven, toen ik zacht gerucht achter me hoorde. Het was Antje, ze stond aan de rand van de leemkuil en dorst niet langs de steile afgrond om aan mijn kant te komen. Het was een toer die je altijd met wat lef en zo snel mogelijk moest verrichten om niet in de metersdiepe kuil te tuimelen. Ik stak haar mijn hand toe en trok haar dan stevig langs de schuinlopende afkanting naar me toe en dan stond ze lachend en met een blos op haar wangen naast me. Sluipend, alsof we aan het schuilhokje spelen waren, verdwenen we samen door de bocht van het smalle paadje en wisten ons onttrokken aan het uitzicht vanaf Dennenlust. 't Was of we ons weer een ogenblik bevrijd voelden van de spiedende blikken van het „vijandige kamp” en er was niet veel overredingskracht voor nodig om het meisje snel en hartstochtelijk in mijn armen te sluiten. Vol overgave leunde ze tegen me aan en lang stonden we zo, zwijgend, rondom ons de rust van de vredige avond, de lucht vervuld van prikkelende, weemoedige geuren die opstegen uit het bos. Het was een prachtige avond als besluit van een warme, jubelende dag. Achter ons, aan de zuidelijke horizon verschenen nu torenhoge donderkoppen als gevolg van de drukkende hitte in de namiddag en het zou me niet verwonderen wanneer we omstreeks middernacht bij wijze van verrassing een onweersbui kregen. We volgden ons „sluippaadje” zo ver mogelijk, tot aan de tweede afrastering en keerden dan eindelijk weer op onze schreden terug, dicht tegen elkaar aangedrukt dwaalden we, de armen om elkaar heengeslagen. O, het was een adembeklemmende roes, deze hele dag; ik kon onmogelijk aan iets anders meer denken. Toen wij weer zo onopvallend mogelijk op ons eigen terrein kwamen, zagen wij het voltallige gezelschap reeds om de theetafel geschaard en dra waren Antje en ik in hun gezichtsveld genaderd of het eerste wat ik Ali hoorde zeggen was: „Aha, daar komt het jonge paar ook aan!” Ze zei het heel zachtjes, maar net hard genoeg dat ik het kon verstaan. De rest van het gezelschap gaf nergens blijk van, maar ik had onmiddellijk door dat Tante Mien lang niet vrolijk keek. „Was het daar leuk achter die kuil aan de overkant, Antje?” waagde Ali sarcastisch aan het meisje te vragen, waarop het blondje tot mijn vreugde met een effen gezicht terugkaatste: „Nou, ik weet niet wat jij allemaal onder leuk verstaat, maar het is daar een heel mooi plekje en er staan een massa mooie paddestoelen en je ziet er wat een prachtige vogels... wáár meneer?” Ik beaamde het ten volle, terwijl ik Ali scherp en strak bleef aankijken, net zo lang tot ze haar brutale ogen afwendde en verder geen hatelijke toespelingen meer durfde te maken. Overigens verliep de avond normaal. We gingen nog even naar Campanula en Aartje werd naar bed gebracht door zijn beschermelingen. In het begin sliep het jongetje spoedig, maar het was Ali die uiteindelijk toch weer roet in het eten gooide. Ze moest even in de keuken zijn en smeet toen onnadenkend de deur zó hard achter zich dicht dat het houten gebouwtje er van dreunde en het kind daardoor schreiend wakker werd. Toen had je de poppen aan het dansen. Hij was niet tot bedaren te brengen, zo erg was de kleine man geschrokken. En tussen zijn tranen door snikte hij het uit dat hij weer bij oma en Antje en oom Piet wilde zijn en of hij alsjeblieft niet meer hier hoefde te slapen! Nou, dat gebeurde natuurlijk en het was Antje die hem sussend en vertroetelend in haar armen nam en hem eindelijk tot bedaren wist te brengen, als was het haar eigen kind, zo ging ze met het ventje om. En daarmee kwam het precies zo uit als ik voorspeld had. Aartje was op Campanula niet meer te houden en we waren niet te goed of we moesten hem weer mee terugnemen en hem weer in z'n oude vertrouwde bedje brengen, een taak die Antje liefdevol op zich nam. Op Campanula hadden ze besloten om deze eerste avond maar eens vroeg naar bed te gaan en daarom bleven wij met z'n drieën nog wat alleen zitten in ons bos voor het huis, genietend van deze verrukkel_ke zomeravond. Maar omstreeks halfelf stak er plotseling een krachtige bries op en even later flitsten onophoudelijk lichtschichten langs de hemel, inderdaad, het onweer liet blijkbaar niet lang op zich wachten. Reeds rommelde het geluid van donder zwak in de verte. We wisten dat de tantes op Campanula erg bang voor onweer waren en moeder drong er op aan dat ik dadelijk even naar hen toe zou gaan om ze te waarschuwen en te vragen of ze misschien liever bij ons wilden komen en het weer hier afwachten. Dennenlust was in ieder geval een stevig stenen gebouw en had minder kans op brandgevaar. Ik ging er heen en vond de hele familie reeds in negligé. Maar ze waren toch wel blij dat ik ze was komen waarschuwen want ook zij hadden het gerommel al een poosje gehoord en hadden er daardoor nog niet toe kunnen besluiten om naar bed te gaan. Gehuld in ochtendjassen gingen ze toen met mij mee terug − 45 −
naar Dennenlust, in optocht en daar zaten we toen allemaal, een komiek kringetje, potsierlijk uitgedoste mensen met blote benen en haarnetjes op hun hoofd, terwijl Ali niet kon nalaten te pronken met het moderne dessin van haar pyjama die zo opvallend mogelijk door ons bewonderd moest worden, wat natuurlijk aanleiding gaf tot gelag en gefluister! En zo werd het kalm afwachten op het losbarsten van de natuurkrachten. Maar wonderlijk genoeg... er gebeurde niets. Wel stak er buiten een stormachtige wind op, maar de donderbui scheen plotseling snel weg te drijven in de richting van het IJsselmeer. Nadat er een klein halfuur verstreken was, werd het buiten weer helemaal rustig en ik kon ze geruststellen met de mededeling dat het onweersgevaar voorbij was. Gewapend met de stormlantaarn togen ze toen maar weer terug naar hun eigen wigwam, een fantastisch gezicht door het donkere bos, het flakkerende licht en hun schaduwen tussen de bomen. Toen gingen wij ook maar naar bed. Rest mij nog te vermelden op welk een tedere wijze ik Antje goeden nacht wenste boven voor de deur van haar kamer. Langer dan gewoonlijk hielden wij elkaar omklemd op de donkere zolder en ik geloof dat er bitter weinig voor nodig zou zijn geweest om in deze nacht het meisje tot mijn vrouw te hebben gemaakt... om in de veilige beschutting van de nacht tot een volkomen bevrediging van onze beider liefdeshonger te komen. Doch ik beheerste mij tot het uiterste, hoe moeilijk het ook was, goddank overtuigd van het verkeerde dat ik daarmee zou bereiken. Met een lange, hartstochtelijke kus scheidden wij van elkaar en zochten dan onze slaapkamers op. Onnodig is het te zeggen dat ik, na alles wat op deze dag had plaatsgevonden tussen Antje en mij, de slaap aanvankelijk onmogelijk kon vatten. Ook het meisje hoorde ik nog geruime tijd rond woelen door het dunne, houten beschot, dat onze kamers van elkander scheidde en vele malen in die nacht hoorde ik haar stem, verward roepend in droomtoestand. Ik trachtte om zo min mogelijk te gaan denken en piekeren, want dan zou de slaap mij helemaal in de steek laten, maar telkens weer betrapte ik mezelf erop dat mijn gedachten opnieuw terugkeerden naar het bijna angstig makende probleem dat hier in Putten in mijn leven was verschenen. Lieve hemel, wat kon hier nog allemaal uit voortkomen? Hoe zou ik ooit nog in staat zijn om me van Antje los te maken en... wilde ik dit zelf eigenlijk nog wel? Zou ik, na een dag als vandaag, nog wel buiten haar kunnen? O, wat was ik begonnen, hoe onmetelijk ver leek Betty thans van me verwijderd... het kwam me voor dat plotseling alles volkomen anders was geworden. Merkwaardig was het ook te constateren dat ik me in 't geheel niet droef gestemd voelde, integendeel, een onwezenlijk en nooit gekend geluksgevoel doorstroomde me, zo totaal verschillend van toen ik Betty pas kende. Wonderlijk licht en van bruisende onstuimigheid was het alles dat hier in deze twee weken had plaatsgevonden, bont als een carnaval. Meegesleurd was ik er door en nu dreigde ik er in te zullen ondergaan. Wat had ik, eenzame zoeker die ik nu eenmaal was, voordien eigenlijk ooit meegemaakt? Hoelang hiervoor had ik altijd verlangd en vurig gehoopt op een avontuur gelijk dit... en nu was het gekomen, plotseling, als een wervelwind was het op mij aangestormd, omverwerpend al datgene wat ik als vaststaand en onveranderlijk had beschouwd. Had ik dan geen recht meer op dit geluk? Was het daarom niet menselijk en redelijk dat ik het met beide handen greep nu het me eindelijk voorgehouden werd? Na martelende uren van zelfstrijd overmande de slaap mij tenslotte en vond ik eindelijk rust na deze bewogen dag!
Zaterdag 16 juli 1938 - Putten Teneinde te voorkomen dat mijn rapport in sommige opzichten wat al te uitgebreid dreigt te worden, moet ik me helaas hier en daar op enkele punten enigszins bekorten waar het om minder belangrijke zaken gaat. 's Morgens was het regenachtig als gevolg van plaatselijk onweer in de afgelopen nacht. Ik hield me wat in de naaste omgeving van het huis op en vereerde Campanula met een bezoek teneinde de stemming daar eens te peilen. In de loop van de middag arriveerden respectievelijk Oom Wim per fiets en wat later mijn vader tezamen met mejuffrouw Tang, vanouds de vriendin van tante Louise, waarmee dan van dit tijdstip af gerekend het gehele „congres” hier compleet was. Voor vader was hiermee dus ook zijn vakantie officieel begonnen en hij zou hier blijven tot het einde. Ik vernam dat mijn broer Aart morgen eveneens zou komen overwippen voor een dag, met de bedoeling om de kleine jongen te komen halen, alle fantastische plannen van tante Mien ten spijt. Voorts ontving ik de in Amsterdam afgewerkte eerste filmrol die bij nadere beschouwing uitstekend bleek te zijn uitgevallen en waarbij ook Antje bar nieuwsgierig was naar het resultaat. Ze zal moeten wachten tot we in de stad terug zijn en natuurlijk mag ze hem zien, wanneer ik klaar ben met de montage en de film, naar mijn oordeel, vertoonbaar is. Direct na de middagthee trokken oom Wim en ik er op uit per fiets en we maakten een ouderwets gezellig tochtje in de richting Ermelo. Oom Wim is op dat punt een gezellige knul en wat dat betreft bestond er hoegenaamd niets dat de goede verstandhouding tussen ons hier had kunnen verstoren. Hij behoort tot die soort mensen, die nimmer in de gaten hebben wat er in hun naaste omgeving plaatsvindt en zo hij er al kennis van neemt, raakt hij nergens heftig in beroering over de drama's die voor mijn tante een onderwerp van belang uitmaken. Voor hem zou een probleem „Ali contra Antje en ondergetekende” nooit bestaan hebben, hij zou het de moeite niet waard gevonden hebben daarover van gedachten te wisselen. Wij konden dus uitstekend met elkaar opschieten. 's Avonds deden zich de eerste moeilijkheden voor in verband met de beide meisjes, het werd het voorspel van het drama dat komen ging. In de vooravond waren Ali en Antje alleen met z'n beiden naar het dorp gegaan, te voet, − 46 −
teneinde voor hun respectievelijke „mevrouwen” het een en ander in te slaan. Hoewel ik Antje een klein beetje met lede ogen had zien vertrekken, legde ik me toch maar in vrede bij deze situatie neer. Ik wist nu met grote zekerheid dat ze om mijnentwille geen dolle dingen zou doen in het dorp en daarbij leek het me ook een uitstekende oplossing toe wanneer de beide meisjes nu maar eens alleen onder elkaar waren, allicht leerden ze elkander dan wat beter kennen, want het zou misschien toch maar beter zijn wanneer Antje met Ali samen ging dan wanneer ze uitsluitend op mij aangewezen was. Het gepraat over ons beiden stond me eerlijk gezegd niet bijster aan en ik wist maar al te goed waarom dat zo was. Ik stond nu eenmaal niet vrij, ik moest, het koste wat het koste, rekening blijven houden met Betty. Eenmaal in Amsterdam terug zou ik wel verder zien wat me te doen stond, maar op het ogenblik althans wilde ik me hoeden voor overijlde besluiten die later misschien fataal zouden blijken te zijn. En daarmee had ik het al weer met mijn geweten op een akkoordje gegooid! Wel wat tot mijn verwondering was het tweetal al weer heel spoedig terug, maar ik kon er, wat Antje betreft, nog niet dadelijk achter komen of ze pleizierig met Ali was uit geweest. Wel probeerde Ali in verdekte toespelingen verhaaltjes te lanceren over aardige „knullen” die zij onderweg gezien hadden en die aansluiting met hen gezocht hadden en waarbij Ali probeerde Antje te betrekken in deze bedenksels die natuurlijk bedoeld waren om mij in Antje te treffen, doch mijn kleine blondje ging daar in het geheel niet op in en liet Ali aanpraten alsof ze er niets mee te maken had. Antje keek me even aan met ogen alsof ze zeggen wilde: geloof haar maar niet, je weet wel beter! En ik wist ook wel beter, Antje was daar geen meisje voor, m'n gevoel zei me dat ze haar liefde geheel aan mij had gegeven en zo was het ook. De familie was overeengekomen dat we deze eerste zaterdagavond met z'n allen gezellig op Campanula zouden doorbrengen en, het moet toegegeven worden, het was inderdaad, vooral des avonds, op Campanula huiselijker en intiemer dan bij ons met het flakkerende gaslampje. Er was daar prachtige elektrische verlichting en er waren knusse hoekjes met moderne schemerlampjes. Tante Mien had voorgesteld dat we een gezellig spelletje zouden kaarten... Maar toen kwam de moeilijkheid. Er moest namelijk iemand op Dennenlust achterblijven om vanzelfsprekend op Aartje te passen want we konden het kind natuurlijk niet alleen en onbewaakt laten slapen. Ik stelde voor dat ik dat wel wilde doen, maar daar wilden ze niet van weten en toen was tante Mien er als de kippen bij met de uitspraak: „Neen, Antje en Ali gaan samen met een boek naar Dennenlust om op te passen, vooruit... dat kan best met z'n tweeën. Ali kan toch niet kaarten en de meisje zijn veel liever alleen dan dat ze de hele avond bij het oudere gezelschap moeten zitten!” Ze zei het op een autoritaire toon die geen tegenspraak duldde en gelijktijdig voelde ik een lichte ergernis in me opkomen. Dat Antje juist dol was op kaarten, daar werd door niemand over gesproken, evenmin dat het meisje nu het gevoel moest krijgen dat ze uit de familiekring gestoten werd en ik wist hoe gevoelig ze voor zoiets was. Ik kon een gevoel van wrok niet onderdrukken en haastte me te zeggen, terwijl ik een blik op Antje wierp, die erg teleurgesteld keek: „Dàt is nu niet zo leuk voor Antje, ze had zich er nogal op verheugd om met ons mee te doen, is 't niet zo Antje? We hadden in dit geval misschien beter allemaal op Dennenlust kunnen blijven!” Maar onvervaard negeerde mijn tante m'n opmerking met de woorden: „Neen, we doen het zoals afgesproken en laat Antje nu maar met Ali meegaan... dat wil Antje zelf ook veel liever!” Uitgepraat was ik. Hoe graag het meisje ging kon je wel aan haar gezicht zien... ik had oprecht medelijden met haar, doch op dat moment zag ik toch ook geen uitweg om uit deze impasse te geraken. Toen de beide meisje vertrokken waren gaf tante Mien nog een paar rake opmerkingen ten beste die mijn wrevel nog meer deed toenemen. „Ziezo,” besloot ze, „opgeruimd staat netjes, die meisjes hoeven niet overal met hun neus bij te zitten... 't zijn net van die pottekijkers”, waarop oom Wim argeloos en wat snugger liet volgen: „Welja, die twee kinderen hebben veel meer aan elkaar... dan kunnen ze elkander hun jongemeisjesgeheimen toevertrouwen...!” Ik moest het allemaal met gemengde gevoelens aanhoren en op gevaar af me bloot te geven zei ik op sarcastische toon: „Ja, dàt zal wel... ze passen ook erg goed bij elkaar en Antje zal een reuze gezellige avond hebben met Ali!” Toen keek mijn oom me even van terzijde aan en barstte dan plotseling in een luide schaterlach uit met de woorden: „Nee maar, die is goed!” Of ie 'm snapte weet ik niet, maar misschien had hij een helder ogenblik... Enfin, we zetten ons rond de tafel en gingen kaarten, terwijl ik me troostte met de gedachte dat het nu eenmaal niet anders kon, er moest iemand bij het jongetje oppassen en we konden er Ali toch niet alleen voor laten opdraaien. Maar dit nam ik mij wel voor, wanneer het kind hier weg was, mocht een dergelijke situatie zich geen tweede keer herhalen... nù was er een grondige reden toe, maar dan niet meer. Ik zou niet dulden dat Antje nogmaals weggestuurd werd onder het motief van: geen pottekijkers alsjeblieft! Per slot van rekening was Antje een heel rustig en bescheiden meisje dat zich uitstekend wist te gedragen en die ik niet anders kon beschouwen als volkomen gelijkwaardig aan mezelf. Hoe kwamen ze aan het bespottelijke idee om zo'n meisje als „pottenkijkster” te doodverven, terwijl ze toch zelf het initiatief hadden genomen om die meisjes mee naar buiten te nemen en uit hun huiselijk milieu weg te sleuren. Het lag toch voor de hand dat die meisjes nu hier in onze kring hun tehuis moesten vinden en daarom... als m'n tante het weer in haar hoofd haalde om Antje met Ali de deur uit te bonsjoeren, dan smeerde ik 'm ook meteen! Aha, je kon er nog wat mee beleven, gingen ze zó beginnen? Goed... ik zou me, van mijn kant niet onbetuigd laten! Toch verliep de avond nog vlot en gezellig en gewapend met de stormlantaarn aanvaardden we omstreeks elf uur de terugtocht naar Dennenlust. Daar vonden we de twee „vriendinnen” en Antje slaakte merkbaar een zucht van verlichting toen wij binnenkwamen. Ik kon er, vóór het naar bed gaan, nog niet achter komen of ze zich geamuseerd − 47 −
had met Alida, maar naar haar gezicht te oordelen geloofde ik dat Antje diep gegriefd was en dat tante Mien voor de tweede maal een slechte beurt had gemaakt bij haar!
Zondag 17 juli 1938 - Putten M'n voorgevoelens hadden me niet bedrogen, nog ternauwernood was het vakantiefestijn goed en wel begonnen of er kwamen botsingen en het was nu wel heel duidelijk geworden: het ging om Antje. Campanula opende officieel het offensief en vóór deze dag ten einde was gekomen, gebeurden er zulke vreemde dingen, dat het me een raadsel leek hoe dit alles zich in zo'n kort tijdsbestek had kunnen ontwikkelen en waarbij ik bijna terug verlangde naar de genoeglijke beide eerste weken toen we nog zo rustig onder elkaar waren, zonder de „pottekijkerij” van de geachte familie. We waren deze ochtend al vroeg uit de veren gekomen omdat wij mijn broer Aart al betrekkelijk spoedig met de trein uit Amsterdam konden verwachten. Ik zou hem op de fiets van het station afhalen en moest mij nog geducht haasten met scheren en mijn toilet maken waardoor ik niet veel tijd meer over had om, zoals gewoonlijk op zondagmorgen, zelf mijn kamer netjes in orde te maken en liet deze in tamelijke wanorde achter. Antje behoefde dit op zondag nooit te doen, ieder maakte dan z'n eigen bed op. Daarom zei ik dan ook terloops tegen haar dat ze de boel maar rustig moest laten liggen en dat ik de keet wel zou opruimen wanneer ik van het station terugkwam. Half plagend antwoordde ze: „Natuurlijk... ik doe er niets aan hoor... 't is vandaag zondag, dan had u maar vroeger moeten opstaan!” „Je zult het ook wel laten!!” dreigde ik haar. „Nou, heb je een leuke avond gehad gisteren?” liet ik er nieuwsgierig op volgen. „O, in één woord vreselijk!” barstte ze ineens los. „Jasses, ik heb me doodverveeld en Ali was werkelijk onuitstaanbaar, ze zat maar voortdurend aan een stuk door toespelingen te maken op u en mij en probeerde me telkens uit te horen. Ze vertelde ook nog dat ze een gesprek heeft afgeluisterd tussen uw moeder en uw tante en dat ging over ons! Uw tante moet toen gezegd hebben dat ze het verschrikkelijk zou vinden als u zich met mij zou verloven en dat ze alles zou willen doen om dat te voorkomen! En ze moet nog veel meer over me gezegd hebben. Bah, ik vind die Ali gewoon een rotmeid!” viel Antje driftig uit. „Ze is nou al jaloers... ze probeerde van alles over u te weten te komen. Weet u wat ze zei?” Ik luisterde met volle aandacht, want wat ik nu te horen kreeg was de bevestiging van de indruk die ik kreeg toen ik Ali vrijdagmorgen uit de auto zag stappen en de ongewone belangstelling waarmee ze me van hoofd tot voeten opnam. „Uw tante had herhaaldelijk in Utrecht al tegen Ali gezegd: je zult eens zien, als we in Putten komen, wat een aardige neef ik heb, daar zul jij best mee kunnen opschieten... 't is nog een vrij-jongen ook! - Ze heeft Ali al lang van tevoren warm gemaakt en nu is ze natuurlijk woedend dat u telkens met mij uitgaat!” „Zozo”, zei ik langzaam en nadenkend, „staan de zaken er zó voor... nou begin ik wat te begrijpen Antje, ik ben blij dat je me dit allemaal verteld hebt, we zullen er bij gelegenheid nog wel eens over praten... ik moet nu maken dat ik wegkom.” Ik haastte me de zoldertrap af, haalde m'n fiets uit de schuur en trapte er vandoor. Een kille motregen sloeg me in het gezicht uit een dikke grijze hemel, die voor vandaag stellig niet veel mooi weer voorspelde. 't Landschap zag er in het vroege morgenuur zo vrij troosteloos uit. Ook mijn gemoedsstemming was op dat ogenblik, eigenlijk voor de eerste maal hier, niet bijster opwekkend. Dus was het tòch waar, wat Antje met haar vermaarde zesde zintuig had menen waar te nemen en wat ik zelf sedert een goeie dag reeds voorvoeld had. Nou, een mooie beweging... Ali jaloers en tante Mien uit haar hum omdat ik me te veel met Antje bemoeide! Veel had ik in m'n leven nu al meegemaakt, maar in zulk een gekke situatie was ik nog nooit komen te verkeren. En ik wist ten enenmale wat het zeggen wilde wanneer mijn geachte tante ergens het land over in had! Vatte ze eenmaal sympathie voor iemand op, dan kon deze ook letterlijk geen kwaad bij haar doen, maar o wee wanneer ze het op iemand gemunt had die niet naar haar pijpen wenste te dansen, dan bleef er ook absoluut geen stuk van je heel! Het stond me nu ook klaar voor ogen wat dit verschijnsel voor Antje betekende... ik was er van overtuigd dat het zelfs haar betrekking kon gaan kosten! „Ouwe jongen,” mompelde ik in mezelf, voort racend langs de doodstille betonweg, „je zult op je qui vive moeten zijn, òf het blonde vriendinnetje gaat er aan... reken daar maar op!” Juist op tijd kwam ik aan het kleine afgelegen station van Putten en even later stoomde de trein uit Amersfoort binnen. Weldra stonden Aart en ik tegenover elkaar en konden we mekaar de hand drukken. Gezellig pratend over alles wat in Amsterdam gebeurd was en onder het genot van een pittige ochtendsigaar wandelden we op ons gemak langs het binnenpad naar Dennenlust toe. Onderweg dacht ik er nog een ogenblik over om mijn broer in vertrouwen te nemen aangaande de kwestie met Antje, doch ik vond het eigenlijk beter om dat voorlopig nog maar niet te doen. 't Was plotseling of er een vaag gevoel van dreiging over me kwam; ik geloof dat ik op die ochtend instinctmatig besefte dat dit aanvankelijk onschuldige avontuur hard op weg was een drama te gaan worden en dat er op zeer korte termijn een explosie te verwachten was. Wat me 't meest drukte was de wetenschap dat ik tegenover dit alles niet vrij stond, vrij om te handelen zoals ik nu feitelijk verplicht was om te doen tegenover Antje. Mocht het hier ooit tot het uiterste komen, dat wil zeggen dat mijn familie haar zwaarste geschut in stelling zou brengen, dan zou ik waarschijnlijk niet in staat zijn om Antje de volle bescherming te bieden waarop ze in haar gevoelens jegens mij meende recht te hebben en − 48 −
dat kon voor het meisje dan wel eens een diepe en vreselijke teleurstelling zijn. De beste oplossing zou zijn om ieder conflict en iedere botsing met mijn tante te vermijden door er voor te zorgen dat niemand van de tegenpartij ook maar iets zou merken van de verhouding die ik met Antje had. Ik zou er nauwgezet voor moeten waken dat noch tante Mien noch Ali ons ooit konden betrappen op een intiem samenzijn. Dat dit een moeilijke opgaaf was die ik mezelf stelde was ik me volkomen bewust. Toen we op Dennenlust terug waren en Aart door allen hartelijk begroet was, haastte ik me naar mijn kamer om gauw even de rommel op te redderen die ik bij m'n vertrek had achter gelaten. Maar... dat was niet meer nodig...! Nauwelijks had ik de deur geopend of ik zag het met één oogopslag... nu had ze waarachtig toch de boel opgeruimd, 't bed keurig opgemaakt, vuile goed weggeborgen, ja, zelfs mijn scheergereedschap had ze netjes gereinigd en opgeborgen... zo'n kleine engel toch en... temeer een duidelijk bewijs hoeveel het kind om me gaf. En het schoot me weer even te binnen hoe ook in Amsterdam mijn werkkamer altijd keurig verzorgd werd door haar, maar toen had ik het nauwelijks opgemerkt. Nu pas besefte ik hoe liefdevol ze dat steeds gedaan had! Toen ik de trap af kwam was ze juist in de keuken, bezig met koffie zetten en ze keek me met een ondeugende lach aan. Ik balde even plagend m'n vuist tegen haar en zei zachtjes: „Kleine duvel... toch gedaan hè? Dank je wel hoor, je bent een lieve schat, Annètje!” Uit eigen beweging kwam ze snel naar me toe en wendde haar hoofdje met toegestoken lippen en vol verlangen kuste ik haar heimelijk... binnen in de huiskamer merkten ze niets...! Na een kopje koffie te hebben gedronken ging ik met mijn broer even door naar Campanula. Ze waren daar geloof ik net goed en wel klaar met het ontbijt. Aart werd er ook hartelijk begroet en nadat hij een poosje gepraat had over de toestand van Annie, die gelukkig vrij goed vooruit ging, stelde oom Wim voor een ochtendwandeling te maken. De motregen had inmiddels opgehouden en ze hadden daar allemaal wel zin in, dus werd de ganse „nederzetting” bij elkaar getrommeld. Zo gingen we met z'n allen op stap, een gezelschap dat uit meer dan tien personen bestond! Ali en Antje waren natuurlijk ook van de partij. Ik had mijn filmcamera meegenomen en zag nog kans, ondanks de donkere hemel, om een geslaagde opname te maken op de Hunneweg. Maar midden in het bos werden we overvallen door een stevige gietbui, nu geen motregentje meer en haast je rep je ging het toen maar weer op huis aan. 't Liep toen al zo'n beetje tegen lunchtijd. De bui was gelukkig maar van korte duur en om wat te doen te hebben ging ik met mijn broer wat over en weer gooien met de werpring in ons bos achter het huis en natuurlijk was Antje dadelijk bereid om met ons mee te doen. Ik merkte dat ze gelukkig weer wat opgevrolijkt was en overigens scheen zij er zich niet veel van aan te trekken dat wij een beetje onder toezicht van mijn broer stonden, althans ze probeerde even lustig met me te stoeien als gewoonlijk en we maakten het nogal aardig bont! Na de boterham zei ik tegen Aart: „Nu je hier toch bent, zouden we best een tochtje op de fiets kunnen maken, dan zie je meteen nog wat van de omgeving. We zouden kunnen vragen of je de fiets van oom Wim voor een uurtje mag lenen... dat vindt ie vast wel goed!” Nu, daar voelde Aart zeker wel wat voor en hij ging gretig op mijn voorstel in. 't Duurde dan ook geen vijf minuten of hij was al weer terug van Campanula, met de fiets. Mijn oom had geen enkel bezwaar daar hij zelf toch niet van plan was om deze middag te gaan fietsen en voor Aart betekende het een middag buiten verwachting. Het weer scheen ook wat beter te worden want we werden tenminste af en toe verrast met een flauw zonnetje dat veelbelovend door het grauwe wolkendek heen gluurde. Antje zat zwijgend op een stoel in de loggia en ik peinsde er juist over om haar te vragen of ze zin had met ons mee te gaan, toen Aart me de moeite spaarde met de woorden: „Heb je zin om ons te vergezellen Antje?” Haar gezicht verhelderde helemaal bij dit voorstel en gretig zei ze: „Nou graag, meneer... als u 't goed vindt!” „Natuurlijk meid, hoe meer zielen, hoe meer vreugd!” Ik kon mij de blijdschap van Antje heel goed indenken, want vanzelfsprekend had ze met schrik gedacht aan een lange middag samen met Ali en nu werd deze prachtige oplossing haar in de schoot geworpen om daar van af te komen. Toch was ik achteraf blij dat mijn broer het was die haar gevraagd had om met ons mee te gaan en niet ik zelf, want het feit dat Antje er samen ongevraagd met ons op uit trok, werd de oorzaak van het eerste treffen... het was het sein voor Campanula voor de eerste openlijke aanval op ons beiden! Na even vluchtig gewaarschuwd te hebben aan mijn vader dat we uitgingen, reden we met z'n drieën in vrolijke stemming er vandoor. Ik was van plan om Aart het Solse Gat te laten zien. Het werd een heerlijke tocht die vooral door mijn broer dubbel gewaardeerd werd omdat hij toch al zo bitter weinig van vakantiedagen kan genieten en zelfs in de laatste jaren nauwelijks meer vakantie heeft kunnen nemen. We namen de Laak in de richting van het Solse Gat, waar we een ogenblik vertoefden en gingen daarna verder door de Solse Passage op Garderen aan om vervolgens over de Oude Prinsenweg weer naar huis terug te keren, een tochtje van ruim anderhalfuur. Antje liet zich van haar zonnigste kant zien, ze was bijzonder uitgelaten en vrolijk en ik kon aan alles merken dat mijn broer haar ook stellig een heel aardig en geschikt meisje vond. Op zijn vraag: „Nou Antje, hoe heb je het bij ons?” antwoordde ze vol enthousiasme: „Fijn hoor, meneer!” Ik zou op dat ogenblik met geen mogelijkheid me hebben kunnen voorstellen dat over een goed halfuur de herrie zou losbarsten waarop ik reeds eerder zinspeelde, zorgeloos en in het beste humeur van de wereld als we er gezamenlijk door het bos reden. Om het in kort bestek duidelijk te maken, zat de situatie als volgt in elkaar: We kwamen dan met z'n drieën terug op Dennenlust en we troffen daar respectievelijk in de huiskamer bij elkaar zittend aan: tante Mien, tante Louise en moeder. Het bleek dat vader er in z'n eentje op uit was gegaan. We kwamen heel vrolijk en zonder iets te vermoeden de kamer binnen. De − 49 −
beide tantes hadden hun mantel aan en het scheen dat zij het plan hadden om met moeder een eindje te gaan wandelen. Al heel gauw begon ik in de gaten te krijgen dat er iets niet in de haak was bij tante Mien. Ze zat zwijgend met haar hand onder de kin naar buiten te kijken met een stroeve trek op haar gezicht. Niemand van het gezelschap vroeg aan ons of we prettig gefietst hadden of iets van dien aard. Toen miste ik mijn oom, juffrouw Tang en Ali en dit bracht mij plompverloren tot de vraag wáár of die heen waren gegaan. Vrij toonloos antwoordde tante Mien: „Oom Wim is met juffrouw Tang en Ali gaan wandelen, ik geloof naar de hei.” Een ogenblik kwam de situatie me vermakelijk voor omdat het hele gezelschap nu in verschillende clubjes uiteen gevallen was en argeloos merkte ik toen op (had ik het maar NOOIT gezegd!!): „Zozo, dat heeft ie dan goed geschoten... samen met twee vrouwen!” Later ben ik er achter gekomen dat ik met evenveel pleizier een donderbus midden in de kamer had kunnen afsteken in plaats van dit te zeggen. Wat mij betreft echter, ik had er in de verste verte geen notie van dat tante Mien iets achter deze woorden zou zoeken, ik was volkomen te goeder trouw en bedoelde er totaal niets hatelijks mee. Ik was me dan ook van geen kwaad bewust. Er was niemand die verder iets zei, maar mijn tante stond plotseling resoluut op en zei kort: „Kom, ik ga maar weer eens naar huis terug; komen jullie dan aanstonds bij ons een kopje thee drinken?” Ze vertrok onmiddellijk, op de voet gevolgd door tante Louise. Even later gingen moeder, mijn broer en Antje eveneens naar Campanula. Ik gaf te kennen dat ik over een kwartiertje wel komen zou want ik had nog 't een en ander te doen. Ik wilde allereerst een nieuwe cassette in de filmcamera plaatsen. Een karweitje dat niet langer dan vijf minuten vergde. Daarna stak ik op m'n gemak een pijp op en begaf me naar een zekere plaats teneinde me te ontdoen van de stoffelijke resten die eens de inwendige mens gesterkt hadden! Die zekere gelegenheid nu lag aan de achterzijde van het huis naast de loggia en bezat een raampje in de hoogte dat uitzicht had op ons „erf”, een raampje dat, vanwege de min of meer onwelriekende eigenschap van voornoemd privaat geregeld openstond. Ik zal daar misschien een minuut of vijf vertoefd hebben, enigermate gewikkeld in filosofische overpeinzingen, waartoe een dergelijk instituut zich gewoonlijk uitstekend leent, toen plotseling mijn aandacht sterk werd getrokken door stemmengeroes komende uit het bos in de richting van het huis. Ik herkende ze spoedig als die van vader en moeder en tot mijn grote verbazing hoorde ik hen driftig en opgewonden samen praten, steeds meer nabij komend tot onder het raampje waarachter ik mij bevond en daar bleven ze blijkbaar juist stilstaan. Mijn eerste verbazing sloeg al heel gauw om in ontsteltenis toen ik het gesprek duidelijk en woord voor woord begon te volgen. Er bestond geen twijfel waarover het ging, ofschoon ik nog niet rechtstreeks kon begrijpen wat ik er mee te maken had. Ik ving het volgende op: „En Mien is er geweldig kwaad over... ik begrijp niet hoe hij het kon zeggen, je weet hoe Mien is... en Ali is ook woedend, die zat warempel een potje te huilen... Wat die jongen toch bezielt met dat kind, ik snap het niet... Dat is nou al veertien dagen aan de gang, Antje voor en Antje na... die meid gaat zich op zo'n manier nog wat verbeelden ook... je zou er waarachtig de grootste ruzie door kunnen krijgen...” Dan hoorde ik mijn vader zeggen: „Nou ja, maar dan sturen we Antje morgen gewoon naar Amsterdam terug, ben je gek, als zij niet met Ali kan opschieten behoeven wij daar geen last door te krijgen...” En moeder weer: „Ja, dat zei Mien ook al vanmiddag... om Antje maar meteen op te zeggen, want die jongen loopt gewoon z'n ongeluk tegemoet.....!” Verdomme nog toe... wat was dàt in godsnaam voor een gesprek... ik stond enige seconden als door de bliksem getroffen... Voor de duivel, gingen ze zó beginnen? Hals over kop haastte ik me om van het privaat af te komen... dáár moest ik als de kippen bij zijn, ogenblikkelijk stelling nemen tegen het gevaar dat onverwacht als een rechtstreekse dreiging voor me stond en bezig was een einde te maken aan de romantische idylle tussen Antje en mij! Uiterlijk kalm en zo beheerst als maar mogelijk was trad ik plotseling vanuit de keuken naar buiten en vroeg rustig: „Ik hoor daar toevallig zo het een en ander, maar wat is er eigenlijk in hemelsnaam gebeurd?”... „O, was jij nog hier...” opende mijn vader het onderhoud meteen. „Ja, we moeten jou net even hebben, want je hebt wat op je geweten... tante Mien is zwaar beledigd... maar laten we even het huis binnengaan...” Ik wist nu dat ik van aangezicht tot aangezicht stond tegenover het gevaar en zette me schrap tot de aanval... ik voelde dat er nu harde woorden gingen vallen... Toen we in de huiskamer waren vroeg ik zeer verwonderd: „Is tante Mien beledigd... en waarover in godsnaam? En wat heb ik daar mee te maken?” - „Nou, je schijnt dat zelf wel het beste te weten... je moet namelijk iets gezegd hebben over oom Wim in verband met Ali... „????” Ik stond met open mond, mijn gelaatsuitdrukking moet bepaald een groot vraagteken geweest zijn, want ik begreep er letterlijk niets van en antwoordde dan ook: „Ik zou ècht niet weten wat... waarachtig niet!” Moeder hielp me op weg. „Ja, ik weet het nog goed, jullie waren pas terug en je zei zoiets van: nu, dan heeft ie het goed geschoten samen met die twee dames...!” Ineens ging me een licht op. „Lieve help ja, dàt heb ik ook gezegd, maar... u wilt toch niet in alle ernst beweren dat ze daarover beledigd is...?” „Ja, om je de waarheid te zeggen,” zei vader, „als dat het enige is dat je gezegd hebt, dan vind ik het ook knap idioot om daarover gebelgd te zijn, maar je weet nu eenmaal hoe je tante is, die zoekt nu eenmaal overal kwaad achter!” Moeder verklaarde het verder. „Weet je hoe het is, ze denkt dat jij bedoelde dat oom Wim iets met Ali heeft en dat hij nou gezellig met haar samen aan de wandel was... je zei het ook wèl een beetje eigenaardig...” Ik zweeg even... kòn het gewoon niet verwerken. „M'n lieve mensen, ik sta er gewoon van te kijken... hoe haalt 't mens het in d'r hoofd... als ik het goed begrijp denkt ze dus dat ik oom Wim er van beschuldig dat ie het met z'n dienstbode houdt...?” „Ja, dat schijnt ze te veronderstellen, dat heeft ze blijkbaar uit die woorden van je opgemaakt...” „Nou, hoor 'ns even... ik hoef daar niet veel − 50 −
commentaar op te geven,” zei ik rustig, „Maar als we hier met ons drieën ons gezonde verstand gebruiken, begrijpt u toch zeker wel dat die veronderstelling in één woord absurd is, ik zei het gewoon als grapje... ik had het toch immers over DAMES en niet speciaal over Ali alleen, juffrouw Tang was er toch ook bij...?” „Neen, zoiets kan ik gewoon niet verwerken... 't is al te gek...” - „Ja, en nu heb ik je nog wat te zeggen”, vervolgde m'n oude heer en ik begreep ditmaal terstond wat er komen ging, „je moet die Antje in 't vervolg maar wat links laten liggen, want dat is helemaal geen meisje voor jou. Ik begrijp niet hoe je het in je hoofd haalt om dáár vriendschap mee te zoeken... want daar is tante Mien ook verschrikkelijk kwaad over. Ali heeft weer de hele middag op Antje zitten wachten en jullie neemt dat kind doodgemoedereerd mee op een fietstochtje zonder wat te zeggen....!” - „Je hebt toch, hoop ik, niets met Antje?” vroeg moeder er meteen bezorgd achter. „Tante Mien wil per se dat die twee meisjes samen hun heil zoeken en ze vindt het vreselijk dat jij je aldoor zo met Antje afgeeft... Ali moet beweerd hebben dat jij het wel weet met Antje... is dat zo? Ik zou het ook niet prettig vinden hoor, als 't zo was, want dan ben je te beklagen... dat meisje komt misschien uit een ordinair milieu en ze weet niks en ze ken niks, laat dat kind in godsnaam lopen... ” „Stop!!!” riep ik nu driftig uit. „Nou is het genoeg!! Mag ik hierover ook even wat zeggen?” „Ga je gang”, antwoordde de oude heer. En dan stak ik van wal, meer opgewonden dan zoëven! „In de eerste plaats zie ik niet in waarom of ik Antje nu ineens links moet laten liggen nadat ik veertien dagen gedwongen was dagelijks kameraadschappelijk met haar om te gaan... Ik begrijp waarachtig niet waar tante Mien zich eigenlijk mee bemoeit... Ten tweede moet het een lasterpraatje van Ali zijn dat ik het wel met Antje weet, want daar heeft ze in die twee dagen dat ze hier is helemaal geen bewijs van kunnen opdoen... Wel zeg ik hier ronduit dat ik Antje een allemachtig aardige meid vind en dat ik héél best met haar kan opschieten. We waren hier veertien dagen lang op elkaar aangewezen en ik kan niet helpen dat ik daardoor vriendschap en achting voor dat meisje heb gekregen. En om Antje nu ineens uit te maken voor een dom kind en te veronderstellen dat ze uit een ordinair milieu komt, dat vind ik gewoonweg een gemene streek! Er valt toch niets op haar te zeggen, ze gedraagt zich toch meer dan bescheiden? U weet zelf hoe dat meisje overal voor zorgt en haar best doet en hoe plichtsgetrouw ze is... zo vindt je er heus geen tweede... Ik ben nou, verdomme nog toe, achtentwintig jaar en ik weet heel goed wat ik doen of laten moet en wanneer ik vriendschap met een meisje als Antje wil hebben, gaat niemand dat een bliksem aan... zelfs al zou ik haar ten huwelijk vragen... En dàt wil ik er ook nog wel even bij zeggen, ik heb zoiets opgevangen dat jullie van plan zijn om Antje morgen naar huis te sturen... maar als dàt gebeurt... dan verzeker ik u dat IK dan ook de benen neem, dan pak ik vanavond nog mijn koffer en ik smeer 'm eveneens!!” Pats!! En ik gaf een hengst met mijn vuist op tafel! „Nu ja,” begon moeder te vergoelijken, „Zó erg moet je het nu ook weer niet opvatten, we wilden je alleen maar waarschuwen, en je begrijpt wel, dat we Antje natuurlijk niet zomaar wegsturen, al zou tante Mien dat wel graag willen, we laten ons wat dat betreft ook stellig niet door haar op ons kop zitten.” - „'t Zou ook een mooie boel worden”, viel ik in, „Waar zou dat meisje dàt nu wel aan verdiend hebben?” „En we vinden het ook niet zo vreselijk dat je met Antje samen gaat fietsen en zo”, vervolgde moeder, „al geloof ik heus dat ze geen geschikte vrouw voor je zal zijn... maar tante Mien heeft het nu eenmaal in haar hoofd dat Ali en Antje samen alleen op pad moeten gaan en dat wij onder ons blijven, en nu is dat eerst vrijdagmiddag al gebeurd dat je er met Antje samen tussenuit getrokken bent en nu vanmiddag was ze weer weg. Ali was hier gekomen om Antje te halen en vond de vogel gevlogen en daar was ze vreselijk kwaad over. Dus die ging terug naar Campanula en heeft daar een deuntje zitten huilen en toen is ze later van armoe met oom Wim en juffrouw Tang meegegaan om te wandelen. Je begrijpt wel, dat vond tante Mien helemaal niet goed, want zoiets kan ze gewoon niet hebben...” „Ja, en hoe komt dat nu?” viel ik in de rede, „wáárom is het dat Antje niet graag met Ali samengaat? Daar is Ali zelf schuldig aan! U had dat vrijdagmiddag eens moeten meemaken, toen we met z'n drieën naar het station gingen. Dat kind was gewoon zeldzaam brutaal... we waren nog geen minuut op weg of ze begon op een heel onaangename manier op Antje te vitten en allerlei onhebbelijke insinuaties te uiten tegens ons en dat werd op 't laatst zo erg, dat ik niet kon nalaten om haar even op haar nummer te zetten. Die twee meisjes hadden meteen al ruzie met elkaar zodat ik ertussen moest komen om erger te voorkomen en dat was de schuld van Ali, want die lokte het uit... Neen, ik kan niet zeggen dat ik dat juweel van tante Mien een sympathiek meisje vind, Antje was gewoon niet tegen haar opgewassen. En daarom weet ik pertinent zeker dat Antje er vreselijk tegenop ziet om met Ali samen op stap te gaan, heus, dat gaat nooit goed met die twee... Ali is heerszuchtig en Antje kan daar niet tegenop en dat is de reden dat Antje het als een verlossing beschouwde toen ze vanmiddag met ons mee kon gaan. Bovendien... Aart vroeg het haar en niet ik... ” „Maar heb je nu werkelijk niets met Antje?” begon moeder weer opnieuw te vorsen, „Want ik dacht het toch van wèl hoor... want jullie deden zo vreemd met elkaar de hele week... en ze kijkt zo verliefd naar je... nou, ik weet het nog zo net niet... ik zou het toch niet leuk vinden als het zo was!” „Hoort u eens... daar wil ik me nou niet over uit laten... maar laten we aannemen dat het zo was, dan is dat toch zeker MIJN zaak en daar moet de rest van de familie buiten blijven... Ik heb maling aan tante Mien, maar dàt weet ik wel en ik ben er van overtuigd dàt het zo is... als ik maar met Ali ging aanpappen hè, dan was het wel allemaal goed, o... Ali is een juweel... kom niet aan „onze Ali”... Ali is onaantastbaar en zonder gebreken... en tante Mien heeft zo haar plannetje gehad en nu ze ziet dat ik in de contramine ben en een beetje vertrouwelijk met Antje omga, fantaseert ze er alles bij en ontziet zich niet om Ali op te stoken om − 51 −
ons te bespioneren... Bovendien heeft Antje mij gezegd dat ze dadelijk al bij instinct voelde dat tante Mien een hekel aan haar had...! En nu begrijp ik pas waarom dat zo is... Antje is niet goed genoeg voor de neef...! En dat vond ik ook zo flauw gisteravond, dat Antje tegen haar zin gedwongen werd om samen met Ali op Dennenlust te gaan zitten... dat was heus niet alleen om op die kleine jongen te passen. Let maar eens op, dat lapt ze 'm de volgende keer weer... maar verdomd nog toe, dat zal niet gebeuren... Antje blijft bij ons en doet met ons mee want ze hoort erbij... Wat kan zij eraan doen dat Ali niet van kaarten houdt? - Neen, kort en bondig, ik zeg het nogmaals, ik beschouw Antje als m'n vriendinnetje... en zeg dat maar gerust aan de anderen, en ik laat het niet over m'n kant gaan dat Antje gedwongen wordt om opgescheept te zitten met een zogenaamde „vriendin” met wie ze niets uit te staan heeft en die haar pleizier hier op alle mogelijke manieren bederft en bovendien nog lasterpraatjes rondstrooit, terwijl ze veel liever met mij uitgaat. Nogmaals, ik zou waarachtig niet weten waarom of ik Antje nu ineens links moet laten liggen... ik denk er gewoon niet aan... 't is een keurig en representabel meisje en ze heeft in alles belangstelling als ik met haar samen ben en dat kan ik geen domheid noemen...” „Nou enfin dan”, zuchtte moeder, ik hoor het al... maar je moet het zelf maar weten! Ik wil ook niet ontkennen dat Antje een goed en lief meisje is... en je zou er altijd een flinke vrouw aan hebben met twee rechterhanden...maar ik vind dat ze helemaal niet bij je past, ze is nog zo jong ook en tante Mien en oom Wim vinden dat verschrikkelijk, want ik heb het al met haar erover gehad... ze had het die zondagavond een week geleden al gemerkt toen jullie na het eten zo vertrouwelijk samen wegfietsten... „nèt of ze al verloofd zijn”, vond tante Mien. „Ik zou het doodjammer van die jongen vinden, want hij gaat z'n ongeluk tegemoet!” had ze eraan toegevoegd! „Ach, wat kletst ze toch!!” viel ik opnieuw uit, „ik ben toch nog lang niet verloofd met Antje... en dan daarbij wat weet ze nou eigenlijk van Antje af...? Ze kent dat meisje maar amper, waar haalt ze toch die onzin vandaan?” - „Nu ja, je moet dat voor jezelf maar uit maken”, besloot mijn vader het onderhoud, „als je per se met dat meisje wilt gaan, kunnen wij daar toch niets aan doen, je bent geen kleine jongen meer, daar heb je ook gelijk aan, maar doe ons tenminste een pleizier, laat om de lieve vrede wille die twee meisjes zoveel mogelijk samengaan, of, wat misschien nog beter is, ga met hun beiden uit... dan neemt niemand er aanstoot aan en je kunt meteen de vrede tussen die twee bewaren. Ik zelf heb ook allang gemerkt dat Ali geen aardig kind is, ze bemoeit zich overal mee en ze mengt zich voortdurend in onze gesprekken, ik moet toegeven, ze is inderdaad een groot verschil met Antje, want die is soms veel te bescheiden... En dan nog wat... ”, vervolgde hij, „wees nu zo verstandig om straks even naar tante Mien toe te gaan en maak je excuses over dat gezegde van je, dan is daarmee dat conflict ook bezworen, want anders krijgen we hier nog familiekwestie ook en laten we dat nu alsjeblieft voorkomen!” - „Jawel”, antwoordde ik schimpend, „excuses maken voor iets wat gewoon absurd is, te krankzinnig om alleen te lopen... maar enfin, ik zal het wel doen, ik zal wel de zondebok uithangen... maar verder verwacht ik van m'n geachte tante geen complimenten meer over Antje, ze moet haar maar nemen zoals ze is en liever eerst eens kijken naar haar eigen „beschermeling”!” En hiermee was deze onverkwikkelijke, maar toch ook wel interessante discussie gesloten. „Ga je nu direct met ons mee naar Campanula?” vroeg moeder. „Liever niet”, antwoordde ik, „ik voel er niets voor om nu dadelijk op hangende pootjes naar haar toe te gaan... ik wil eerst mijn gedachten eens over deze affaire laten gaan... ik kom wel over een halfuurtje en dan sluit ik meteen de deur hier wel!” Ze gingen allebei heen met enigszins beduusde gezichten en ik had het gevoel dat ik een bescheiden overwinning had behaald!! Ziezo, dàt wàs dàt! Ik moest even uitblazen van de emotie en stak eerst nog op m'n gemak een verse pijp op en ging naar boven. Op mijn rustige kamer barstte ik eensklaps in een luide schaterlach uit en hield daarna een vreemde alleenspraak tegen de muren... „Ouwe jongen, dat wordt een raar gevalletje hier!” mompelde ik, „dat had je niet gedacht, dat ze de zaak zo gauw doorhebben... dat is me een mooie toestand!” Inderdaad, het begon er nu gek uit te zien en waar was het eind van dit alles? Op dat ogenblik was mijn woede voornamelijk gericht op mijn tante. Jasses, wat een kinderachtige intrige was dit eigenlijk... en zulks alleen omdat ik geen notitie nam van Ali, want uit een en ander viel duidelijk op te maken dat Ali jaloers was en die kon op zo'n manier nog wel eens gevaarlijk worden...! Haha... wàt een roman....! Christeneziele nog toe, nooit had ik kunnen vermoeden dat ik nog eens in zo'n malle situatie terecht zou komen... was ik me daar even in een drama verzeild geraakt... daar verzonken nou letterlijk al mijn vroegere belevenissen bij in het niet! Ik ijsbeerde het kleine vertrek op en neer, in mezelf mompelend en nog amper bekomen van de emotie. Wat mij eveneens ergerde waren de woorden van mijn oudelui om Antje links te laten liggen, zoals zij het noemden, en om haar voorgoed de rug toe te keren en plotseling drong het met ontsteltenis tot mij door wat dit nog meer wilde zeggen. Verdomme, denk je eens in dat het hier nu eens niet gaat om Antje maar... om Betty? Godallemachtig, wat zouden ze dáár wel van zeggen, als ze het wisten!! Hemel en Aarde zouden stellig vergaan als ze daar ooit achter kwamen! En dan waren mijn gedachten plotseling bij Betty.... kleine lieve Betty... jou had ik bijna vergeten... daar had ik zoëven gepraat over Antje als ware ik reeds van plan geweest om met haar te trouwen en nu... wist ik ineens dat dit misschien nooit zou kunnen. Groot en bitter was opeens het schuldbesef dat me overviel. Dagenlang had ik niet aan Betty meer gedacht, haar bestaan als 't ware uitgewist in mijn herinnering en gedaan alsof ze niet bestond... En zij? Stellig had ze iedere avond aan mij gedacht met de tederheid en de liefde van een moedertje... en wat had ik gedaan? Haar bedrogen met een ander...! God, − 52 −
hoe was dit mogelijk... ik voelde me een ellendeling! Daar was nu ineens het beeld van kleine Betty... klaar en duidelijk en het was of ze me wenkte, ze stond voor me als een veilig baken in de woedende branding! En op dat moment kon ik de dag en het uur wel weer vervloeken waarop ik die krankzinnige stommiteit met Antje was begonnen. En de gevolgen, meneertje! Wat zouden die gevolgen zijn? Ik kon de chaos die ik schijnbaar zelf veroorzaakt had met geen mogelijkheid meer overzien. Lang dacht ik er over na welke houding ik nu zou moeten aannemen in de komende dagen ten opzichte van Antje. Gelukkig had ik me niet al te veel bloot gegeven tijdens dat heftige debat van daarnet en ik had alleen maar beweerd dat ik Antje als een vriendinnetje beschouwde, anders niet, maar het gaf me gelijktijdig ook weer een gevoel van voldoening dat ik het meisje tenminste had kunnen verdedigen tegen de laffe intrige van de familie waarvan ze anders stellig het slachtoffer was geworden. Snapten die mensen nu zelf niet dat ze me hierdoor juist tot het uiterste brachten, dat ze op zo'n manier precies het tegenovergestelde bereikten van hun doel? Want nu zou ik ze eens wat laten zien! Pas op, nu ging ik me juist wèl met Antje bemoeien... ik liet me de wet niet voorschrijven door mijn familie, waren ze helemaal bedonderd...! Toch zag ik eveneens de noodzakelijkheid wel in om me voortaan niet meer al te veel te laten gaan met Antje, het kwam me voor dat het verstandiger zou zijn om in de komende dagen het meisje wat meer aan haar lot over te laten, ze moest zich in godsnaam maar wat aanpassen bij Ali, misschien viel het nog wel mee met deze jongedame. Ik zou haar dat vanavond meteen maar voorzichtig zeggen, want de mogelijkheid dat hier in Putten werkelijk herrie zou kunnen ontstaan om Antje, lokte me niet bijzonder aan. Ik zou misschien nog wel gelegenheid genoeg krijgen om even alleen met haar te zijn. Het zou stellig moeilijk worden om tussen de gevaarlijke klippen door te zeilen, maar op het moment zag ik geen betere weg. Ik veronderstelde dat Antje dat zelf ook wel zou inzien en eenmaal terug in Amsterdam kon ik dan wel verdere plannen maken en overwegen wat me te doen stond. Zou het maar niet beter zijn wanneer er van lieverlede toch een eind aan deze verhouding kwam? De gedachte aan Betty had me eensklaps weer tot bezinning gebracht, ik voelde nu duidelijk wat hier op het spel stond en ik was er weer ten volle van overtuigd dat ik nog evenveel van Betty hield als voordien. De passie voor Antje zou misschien wel weer voorbijgaan als we weer terug waren in de dagelijkse beslommeringen! Ziezo, en nu òp naar Campanula! 't Zou me benieuwen wat voor gezichten ze daar zouden zetten! Maar ik had m'n prevelement al in mijn hoofd. Ik ging naar beneden en sloot juist de deur achter me, toen Aart in z'n eentje het erf kwam opwandelen. „Hallo”, riep hij, „ik kom juist eens kijken waar of je uithangt... ze laten vragen of je komt thee drinken op Campanula!” Langzaam liepen we samen met een omweggetje terug. Aart gaf al spoedig blijk gemerkt te hebben dat er iets niet in de haak was met tante Mien betreffende ons en vroeg nieuwsgierig wat er eigenlijk loos was. Ik vertelde hem in 't kort een en ander. Hij herinnerde zich onmiddellijk mijn woorden en moest eveneens erkennen dat hij de opvatting van tante Mien hieromtrent gewoon absurd vond. Toen ik hem daarbij de zaak met Antje uiteen zette en hem inlichtte over de intrige die tante Mien op touw had gezet om het meisje er uit te werken, antwoordde hij: „Ja, ik hàd er al zo'n idee van dat je wat met dat meisje had... 't verwondert me eigenlijk niets, ik vond vanmorgen al dat ze aldoor zo aanminnig naar je keek!” „En wat is jouw mening nu over Antje?” vroeg ik. „Geloof jij dat ze een ordinair en dom kind is en dat ik er mijn ongeluk mee tegemoet loop?” „Alsjemenou, wie zegt dat?” vroeg Aart, meer dan verbaasd. „Nu, dit is eveneens een opvatting die onze geachte tante schijnt te huldigen en waarmee ze vader en moeder aan het bewerken is...!” antwoordde ik bedaard. „Nou nou,” zei Aart bedenkelijk zijn hoofd schuddend, „ik weet het niet zo net, maar ik geloof dat ik mezelf gelukkig mag prijzen dat ik zo aanstonds weer van hier vertrekken moet, want het komt me voor dat de atmosfeer hier wel wat geladen is.... je mag tenminste wel op je qui-vive zijn, als je het goed meent met dat meisje... maak dat kind in godsnaam maar niet ongelukkig jô... en laat je om de verdommenis niet op je kop zitten door de familie! Dat is nou wat ik altijd haat van die familiereuniën, zoals jullie dat hebt ingericht. Je ziet het al weer: het is het oude liedje met tante Mien... Antje is de zondebok en als je niet oppast dan bepraat ze moeder net zo lang totdat ze Antje d'r congé geeft. Volgens mijn idee is die Antje een heel lief en geschikt meisje... maar die Ali van tante Mien lijkt me een brutaal en eigenwijs creatuur!” „Zo, jij ook al?” merkte ik droog op, „er zijn er meer hier die dat vinden... maar oom Wim en tante Mien zien haar als een ideaal!” We waren nu Campanula genaderd en moesten ons gesprek helaas beëindigen. Het kwam me wat spijtig voor dat mijn broer over enkele uren al weer weg moest want het zou me nu wat waard geweest zijn indien hij voor de rest van de vakantie getuige had kunnen zijn van de verdere ontwikkeling hier in deze aangelegenheid. Voor mij zou dat niets meer of minder betekenen dan een bondgenoot in de actie die ik ongetwijfeld te voeren kreeg in de komende dagen en een dusdanige bondgenoot zou me in deze omstandigheden zeker niet onwelkom zijn. Wij vonden het merendeel van het gezelschap bij elkaar in de tuin, Ali en Antje op enige afstand van elkander. Uiterlijk kon ik aan geen van allen ontdekken of ze iets bijzonders wisten, alleen Ali keek niet op en negeerde me blijkbaar. Ook aan mijzelf zou niemand iets hebben kunnen bemerken, want ik verscheen op Campanula in de gepaste en overigens zeer opgewekte stemming. Antje scheen iets meer te weten of althans te begrijpen van hetgeen er gaande was, onophoudelijk keek ze me met grote vraagogen aan en ik waagde het er op om haar een veelbetekenend knipoogje te geven. Maar wáár was mijn tante? Ze was nergens te bekennen, doch ik vermoedde dat ze in de keuken bezig was met de voorbereiding voor de maaltijd. Nadat ik eerst op mijn gemak een kopje thee had gedronken, liefderijk door Antje voor me ingeschonken, stapte ik naar binnen en deed voorzichtig de keukendeur open... en daar vond ik dan ook inderdaad tante Mien! Nu, de − 53 −
zaak was daar al heel gauw beklonken en ik behoefde er niet veel woorden aan te verspillen; vermoedelijk had ze zelf al lang ingezien hoe dwaas en ongerijmd haar veronderstelling was. Ik viel maar meteen met de deur in huis en vroeg recht op de man af hoe ze in hemelsnaam zoiets achter mijn woorden had kunnen zoeken, woorden waarmee ik niets anders bedoeld had dan zoals ik ze achteloos gezegd had. O, nee maar... dat wist ze ook allemaal wel en ze vond dat het niets te betekenen had... ik had het alleen maar wat vreemd gezegd, dacht ze, maar ze was het nu al weer vergeten en van mijn excuus wilde ze niets weten. Over de kwestie Ali-Antje repte ik met geen woord en zo was dit onderhoud al heel spoedig afgelopen. Of ik tante Mien overtuigd had was een andere vraag, misschien hield ze zich alsof! Ik had dus betrekkelijk gezegevierd, totnogtoe tenminste, want ik zou nu nog moeten afwachten wat ze verder in hun schild voerden en welke middelen Ali zou gaan beramen om Antje van me af te houden. Er bleef voor mij alleen nog maar de vraag open of ze in mijn afwezigheid ook Antje het mes op de keel hadden gezet. Enfin, dat zou ik gauw genoeg van het meisje zelf te weten komen. Voor 't ogenblik was dit eerste onverkwikkelijke incident nog met een sisser afgelopen, wat zou het tweede zijn? Voor het overige verliep alles die dag verder heel gewoon. Kort na het middageten gelukte het me om Antje nog even onder vier ogen te spreken. Het bleek toen dat ook zij al het een en ander had opgevangen, hoewel zij nog door niemand van de familie ter verantwoording was geroepen. Alleen de schone Alida had het noodzakelijk gevonden om een boetpredikatie tegen Antje te houden en zij had Antje op alle mogelijke manieren verweten dat ze met òns was meegegaan en niet met haar! „Die meid doet waarachtig net of ik haar schoothondje ben!” merkte Antje op, „Als ze er per se zo op gebrand was om met mij te gaan fietsen dan had ze toch ook wel eens hierheen kunnen komen, ik heb hier lang genoeg zitten wachten!” - „Hebben ze wat tegen u gezegd over ons?” vroeg ze ineens nieuwsgierig. „Daar wilde ik het juist met je over hebben, Antje!” Ik vertelde haar in 't kort mijn wedervaren van de afgelopen middag. „...Zie je nu, ik dàcht het wel”... viel het meisje uit, „... dat uw moeder het niet goed vond...., ik wist het wel!” „Trek je er maar niets van aan,” zei ik rustig. „Neem van mij nu maar met een gerust hart aan dat mijn vader en moeder niets tegen jou hebben, Antje en ze vinden het heus niet erg wanneer ik met je samen ga fietsen, dat hebben ze zelf gezegd.... maar dit komt allemaal omdat mijn tante er achter zit, die wil nu eenmaal liever dat jij met Ali samen gaat... en ik kan je verzekeren... ik heb ze daarnet even ongezouten de waarheid daarover gezegd... Maar jij hoeft nergens bang voor te zijn en wij zullen heus nog genoeg gelegenheid krijgen om een keertje met z'n tweetjes te gaan fietsen, maar op 't ogenblik doen we verstandiger als we ons wat in acht nemen. Daarom had ik gedacht dat het voorlopig beter is wanneer jij in de komende week een paar keer alleen met Ali samen weggaat, probeer het in elk geval eens... misschien valt het nog wel mee... je laat haar maar praten en je trekt je nergens wat van aan. En gaat het mis met Ali... dat jullie bijvoorbeeld toch steeds weer herrie met elkaar krijgt, nu ja, dan zeg je het ronduit en dan ga je voortaan alleen met mij, goed of niet goed volgens mijn tante. Òf, als het niet anders kan, dan spreken we af met z'n drieën, dat wil zeggen dan ga ik met jou en Ali mee, dan zijn we in ieder geval twee tegen een. Maar om verdere herrie in de familie te voorkomen lijkt het me beter dat we elkaar voor 't oog van de wereld een beetje links laten liggen. Vind je het erg? Je bent er toch niet boos om?” Neen, ze begreep het best en het leek haar zo ook de beste oplossing. Alleen liet ze er nog veelbetekenend op volgen: „'t Klinkt misschien niet aardig van me, maar ik vind die tante uit Utrecht van u in een woord een ròtmens...!” Tante Louise en juffrouw Tang vond ze wel geschikt, maar tante Mien..., nee, die kon ze niet zetten! Het klonk mij wel wat cru in de oren, doch ik zei er maar niet veel op terug, want gezien van haar standpunt was die mening wel begrijpelijk en ook ik vroeg me daarbij verwonderd af wàt of tante Mien eigenlijk voor bezwaren tegen dit degelijke bescheiden meisje kon hebben. Neen, ik kon het evenmin vatten, er zouden wel geheel andere motieven achter schuilen. Wat zou ze bijvoorbeeld wel van Betty zeggen? Hoe zou die de kritische toets doorstaan? Er was niet veel verbeeldingskracht voor nodig om me daar een voorstelling van te kunnen maken! Tegen acht uur nam mijn broer weer afscheid van ons en vertrok per taxi naar het station... met achterlating bij ons van kleine Aartje. Het was al weer heel gauw gebleken dat hij feitelijk met het geval geen raad wist en moeder was te elfder ure ook weer wankelmoedig geworden. Aan de ene kant was ze nauwelijks in staat om de zorg voor het kind op zich te nemen (op Campanula hadden ze er na de mislukte poging van zaterdag al lang weer maling aan!) maar aan de andere kant vond ze het beroerd om de kleine jongen weg te sturen. Enfin waarschijnlijk zou vader hem morgenmiddag zelf naar Amsterdam terug brengen, dan had Aart eerst nog gelegenheid om een afspraak te maken met de familie van Annie, dan konden die hem nog een paar weken in huis nemen. Doordat Aartje nu deze avond nog bij ons was, bestond er een redelijke kans dat zich hetzelfde spelletje van gisteravond zou herhalen, dat wil zeggen dat wanneer ze van plan waren om gezellig te gaan „onder onsen” op campanula, ze Antje nogmaals met Ali samen naar Dennenlust zouden sturen om daar te gaan oppassen. Maar gelukkig wist ik dit te voorkomen en ditmaal eens mijn zin door te drijven en kwam bijtijds met het voorstel op de proppen om nu eens voor een keer de avond gezamenlijk bij ons door te brengen, ook al met het oog op Antje. En zo geschiedde het, al kon ik aan Ali wel heel goed merken dat het de dame niet bijster naar de zin was, doch daar nam niemand veel notitie van. Antje was er zo veel te meer blij om en ik vond haar de hele avond bijzonder opgewekt. Ali was er met geen stok toe te bewegen om ook eens mee te doen of het althans eens te proberen. En zo zaten we dan allemaal knus bij elkaar om de ronde tafel die overstraald werd door het warme gele schijnsel van de gaslamp, ik naast Antje. Ik − 54 −
kon die avond niet nalaten om als 't ware demonstratief vertrouwelijk met haar te zijn. We deden een spelletje dat Antje toevallig niet kende en ik moest haar dus telkens even helpen waarbij zij mij haar kaarten even liet zien. Oom Wim kon niet nalaten om zo nu en dan vreemde toespelingen te maken, doch overigens kon ik niet vaststellen dat de anderen opzettelijk onaardig tegen Antje waren. Tante Louise en juffrouw Tang behandelden haar zelfs heel vriendelijk en voorkomend en dit gaf me toch weer een gevoel van satisfactie.... ze moesten het ook niet in hun hoofd halen om Antje te gaan „uitstoten”! Van Ali nam niemand veel notitie... d'r eigen schuld... moest ze het ook maar leren! Dit was juist een geschikt punt om Ali mee te treffen, want Antje was toch niet van het kaarten af te brengen, die vond het nu eenmaal reuze gezellig met zovelen bij elkaar en ze zou het om Ali een genoegen te doen toch niet opgeven. En zo hadden we toch nog een dolgezellige avond, die weer veel goedmaakte van hetgeen wat op de middag van deze dag minder prettig was geweest. Tegen halftwaalf braken we pas op. Ik maakte de stormlantaarn gereed en gewapend hiermee verdwenen ze allemaal in het nachtelijk duister, een vreemde, spookachtige optocht, begeleid door het flakkerend schijnsel van de olielamp die grillige schaduwen tekende tegen de dennenstammen. Voor het naar bed gaan herhaalde zich het spelletje van iedere avond; ik waste mijn handen onder de pomp in de keuken, terwijl Antje daarbij ijverig de pompzwengel hanteerde, waarna ik het voor háár deed. In die tussentijd zoenden wij elkander over en weer dat het een lieve lust was, waarbij Antje telkens angstige blikken in de richting van de kamerdeur wierp. Ik maakte er als 't ware een sport van! Meestal begaven wij ons dan het eerste naar boven om te gaan slapen en dan deden we het op de zolder nog eens dunnetjes over! Ik wist dat het misdadig was... maar ik kon niet anders. Ik liet het in hemelsnaam maar over me komen, het was nu eenmaal een avontuur waarin ik willens en wetens was meegesleurd. Ik zat in het schuitje en moest meevaren. Waar lag het einde van dit alles? Wat stond er nog meer te gebeuren in de komende dagen? Had ik het hoogtepunt vandaag beleefd of... moest de werkelijke storm nog gaan beginnen? Het waren vragen waarop ik deze avond het antwoord moest schuldig blijven. Ik zou het moeten afwachten!
Maandag 18 juli 1938 - Putten Over vandaag kan ik betrekkelijk kort zijn. Het zag er op de ochtend met het weer nog vrij twijfelachtig uit, een grijze hemel, kil, maar gelukkig zonder regen. Niettemin besloten mijn oom en ik het er maar op te wagen voor het maken van een fietstocht. En zo reden we op ons akkertje naar Drie en dan verder door naar Speulde, heerlijk „afzakkende” van de sterk afhellende weg met het onmetelijke panorama voor ons. Van Speulde volgde we een eind weegs de richting Garderen, waarna ik met enig speurtalent de uitmonding terug vond van de Prinsenweg die hier feitelijk nauwelijks aangeduid staat en niet zo gemakkelijk te ontdekken is. We passeerden dus ook de plek waar ik met Antje vrijdagmiddag zulke kostelijke uren had genoten en ik kon het wel uitschateren bij de gedachte: dàt moest ie 'ns weten! Ik, hier in dat laantje samen met Antje, de „gesmade”, dicht tegen elkaar liggend in zoete omstrengeling! Haha! Stel je voor dat ze dit eens haarfijn wisten. Nee, dat mocht ik niet doen. Maar zouden ze zelf nooit eens zoiets beleefd hebben? Ja toch zeker! We gingen onderweg nog even langs de kant van de weg zitten en staken een sigaar op, waarna oom Wim op z'n bekende breedvoerige manier wat ging uitweiden over het Veluwse landschap. Zijn betoog nam al heel spoedig een eigenaardige wending. „Kijk eens”, redeneerde hij onverwacht, „er zijn mensen die, al zitten ze het hele jaar opgesloten in de grote stad en ze komen dan gedurende een paar weken toevallig terecht in een omgeving als deze, toch in het geheel geen oog hebben voor de schoonheid van dit alles. Voor zo iemand is een boom een boom en een bos een bos, zonder meer... het gaat allemaal aan hen voorbij zonder indruk na te laten... Neem nou bijvoorbeeld maar eens jullie Antje..., denk je dat zo'n kind zich verdiept in het landelijke schoon van de Veluwe, dat die oog heeft voor een mooie bloem of een zeldzame vogel?”..... Ik schrok op uit mijn eigen mijmering. Antje? Moest even omschakelen tot de werkelijkheid maar begreep dan plotseling glashelder de draad van z'n verhandeling. „U schijnt er nog al van overtuigd te zijn dat Antje geen oog heeft voor de natuur!” merkte ik droogjes op. „Wáárom denkt u dat eigenlijk?”.... „Nu ja, Ali liet bij ons zo het een en ander los over dat meisje en je hebt misschien wel gehoord dat Ali veel aan natuurstudie doet en daar inderdaad over mee kan praten en nu heeft Ali opgemerkt dat wanneer jij bijvoorbeeld iets vertelde over paddestoelen of iets dergelijks, dat Antje daarbij dan allerlei onbenullige opmerkingen maakte en daarmee blijk gaf van toeten noch blazen te weten...” „O, juist... ja, Ali... maar die kent Antje dan ook al een hele poos, dat is waar!” antwoordde ik op dezelfde laconieke toon. Ik snapte plotseling dat hij bezig was met mij een lesje te geven. Antje was dom en uit dien hoofde geen geschikte vrouw voor neef Pieter, zo heette het in de familie en ik moest dat nu eens gaan inzien! Ik vervolgde: „Ik heb anders veertien dagen lang hier met Antje opgetrokken, gewandeld en gefietst mat haar en ik moet eerlijk zeggen.... ze toonde bij mij steeds een warme belangstelling voor alles wat er maar te zien was en raakte niet uitgevraagd en uitgekeken, dus, ik geloof toch werkelijk dat uw vergelijking wat Antje betreft wel wat mank gaat als ik het zo mag noemen....!” Hij schoot in een lach en zei dan: „Ik noemde ook maar wat op en.... misschien vergis ik me in dat meisje... maar het is ook mogelijk dat jouw gevoelens aangaande Antje van dien aard zijn dat... hm... je de zaak een beetje mooier ziet dan de werkelijkheid is!” „U moet ook niet vergeten dat Antje voordien − 55 −
nooit veel buiten is geweest en daarbij ook nimmer de gelegenheid heeft gehad om wat meer kennis op te doen, maar dat wil dan nog niet zeggen dat ze daarom maar dadelijk voor „dom” of „onbenullig” behoeft te worden uitgekreten! Het is gebleken dat ik nu eenmaal goed met dat kind kan opschieten en ze neemt van mij alles aan... en ik kan dan ook niet goed begrijpen wat jullie eigenlijk tegen haar hebben!!” Ziezo, het was er uit... dàt had ik even gezegd...! Stilte. Gezoem van insekten rondom ons. Blauwe rookwolkjes van onze sigaren kringelen bedachtzaam omhoog. Vanuit de verte komt vaag gerucht van over de grintweg. Nog even zweeg mijn oom, blijkbaar zich bezinnend om nog een aanval te wagen! „Och, waarom zouden we wat tegen Antje hebben,” zei hij aarzelend, „'t is ongetwijfeld een goed kind, maar ja.... ze lijkt mij nu eenmaal geen meisje voor dit buitenleven en ik geloof ook wel dat ze van jou alles aanneemt, al is het dan alleen maar omdat meneer Piet het zegt... en dan zal het wel zo zijn... en ja, voor de rest... zijn het onze zaken ook feitelijk niet hoe jij daar over denkt... wij oudere mensen zien dat met andere ogen...!” „Precies... zó is het!” liet ik er op volgen, terwijl ik opstond en m'n fiets greep. Het kostte me moeite om m'n schik te verbergen die ik inwendig had om dit geval. Hij was gestuurd... reken maar! Het was zonneklaar dat tante Mien gezegd had tegen hem: Praat jij eens onder vier ogen met die jongen en breng het hem aan z'n verstand! M'n kop er af als ik het niet bij het rechte eind had met deze veronderstelling. Zóver waren we dus al! Maar wat hàd hij zich slecht van die taak gekweten! Waarschijnlijk had hij gedacht dat ik wel het een en ander zou loslaten over mijn positie ten opzichte van Antje, doch ik had me onnozel gehouden en hij was wat dat betreft niet wijzer geworden. Neen, zó zouden ze neef Pieter niet vangen! Ik vermoed dat oom Wim zich wel verwonderd zal hebben over mijn uitbundige vrolijke stemming op de terugtocht... hij zal niet veel begrepen hebben van zijn neef! Maar ik snapte de toeleg zoveel te beter. We namen onze terugweg over Schovenhorst en door de Wilhelminalaan. Na de koffiemaaltijd begon de hemel er al donkerder en dreigender uit te zien, een merkwaardige duisternis viel over het landschap en in huis was het compleet nacht, maar toch vielen er slechts enkele druppels regen. Niemand had veel idee om nu uit te gaan en daarom brachten we de hele verdere middag door op Campanula. Ze hadden het daar buitengewoon gezellig ingericht, de grote tafel was voor de ramen geschoven en langs de wanden brandden de schemerlampjes allebei zodat de huiskamer er met dit donkere weer aller genoeglijkst knus en intiem uitzag. Mijn tante had een wedstrijd met spelletjes georganiseerd en dat was nu juist iets waar zij zeer bedreven in was. We hadden een soort werpspel met knikkers (een knikkerbiljart), waarbij ieder moest trachten een zo hoog mogelijk puntental te behalen en daaraan werd dan ook gemeenschappelijk deelgenomen met als prijs enige versnaperingen. Later gingen we nog wat kaarten. Mijn vader was echter niet van de partij, die was omstreeks twee uur met Aartje vertrokken met het doel het jongetje naar Amsterdam terug te brengen, een vertrek dat niet geheel en al zonder tranen was verlopen. Alles tezamen genomen was het toch nog een prettige middag en ook Antje deed vrolijk met ons mee, er was op dat ogenblik niemand die haar op de een of andere manier laatdunkend behandelde. Het scheen me toe dat mijn woorden van gistermiddag toch wel hun weg gevonden hadden en stellig hun uitwerking niet hadden gemist. Ik was er van overtuigd dat de familie onder elkaar nog wel een hartig woordje gewisseld had over deze affaire. Het sombere dreigende weer hield ook na het avondeten aan en ten tweede male op deze dag togen we met z'n allen naar Campanula waar de gezelligheid ons door de kleine ruitjes reeds van buiten tegemoet straalde. Antje was ook nu weer vanzelfsprekend van de partij en opnieuw kwam het zo uit dat wij aan tafel naast elkander zaten. Voor Ali bleef er weer niets anders over dan met een boek achteraf te gaan zitten op de rustbank en ik merkte drommels goed dat de jongedame het nog steeds niet scheen te kunnen verkroppen dat Antje met ons mee deed. We speelden loterij en Antje had de hele avond geweldig veel mazzel, ze won op 't laatst zó veel dat ze er verlegen onder werd. Dat scheen oom Wim niet goed te kunnen verkroppen, het had de schijn dat hij zich ergerde aan het succes van mijn vriendinnetje en toen Antje opnieuw aan de beurt was om de bank te houden begon hij opzettelijk kaarten te kopen tegen hoge prijs, in de hoop dat zij dan het gelag moest betalen. Toen tante Mien het in de gaten kreeg riep ze uit: „Toe boy, doe dat nou niet... als er wat op valt dan plunder je dat kind gewoon uit, wees nu niet zo'n flauwe knul!” „Ach wat,” repliceerde hij hardnekkig, „Aántsie heeft zo'n geweldig kapitaal bij elkaar gekregen, dat ze best eens een veer kan laten... nietwaar Aántsie? Geef me er nog een van vijf cent!” Antje lachte maar en zei goedig dat ze het niets erg zou vinden, want ze wilde graag wat als tegenprestatie van haar winst terugbetalen. Ze scheen er zich ook niet van aan te trekken dat hij haar plotseling op z'n Utrechts „Aantsie” noemde, want hij zei het op zo'n komieke toon dat we allemaal brulden van het lachen. De hele verdere vakantie bleef hij haar zo noemen, maar wanneer ik het eens een enkele maal half plagend tegen haar zei kon ze het toch niet goed zetten en riep dan steeds uit: „Hè nee, niet zeggen... toe nou!” „Lieve Aantsie!!” plaagde ik dan opnieuw, totdat ze uiteindelijk stoeiend op mij aan vloog. Voor mijn tante viel het mij geducht mee dat ze het nu zo voor Antje opnam, maar de meeste schik had ik, toen eindelijk de kaarten gekeerd werden.... Al zijn duur gekochte kaarten bleven zitten en werden nieten, hij zag er geen rooie cent van terug en Antje sleepte een reuze winstpot in de wacht, zodat ik de verdere avond vrijmoedig van haar mocht lenen want ik was er zelf ook niet zonder kleerscheuren afgekomen! 't Was vermakelijk om te zien hoe beteuterd z'n gezicht stond en er ging gewoon een hoeraatje op. Antje bloosde van verlegenheid en was waarachtig op de koop toe nog bereid om het geleden verlies van mijn oom terug te betalen waarna ze allemaal eenparig uitriepen: „Ben je mal... niet doen meid, dat is z'n verdiende loon... wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in!” Ik voelde me kostelijk gestemd over deze revanche en kon niet nalaten om − 56 −
Annetje ongemerkt onder de tafel even met mijn knie aan te stoten en haar hand te drukken, waarop ze me met een triomfantelijke blik van terzijde aankeek. Ja, 't was een pleizierige en succesvolle avond geweest vol van thee en zoetigheid. Het was al ver over elven toen we eindelijk opstapten en onze weg naar Dennenlust zochten bij het schijnsel van de olielamp. Vader droeg de stormlantaarn en liep voorop, dan volgde moeder en daarna kwamen Antje en ik. Vrijmoedig gaf ik haar een arm en waagde het zelfs haar te kussen. Rondom ons was de stikdonkere nacht, onze bondgenoot, die maakte dat niemand iets merkte van ons tedere liefdesspel!
Dinsdag 19 juli 1938 - Putten Na regen komt zonneschijn! Het werd vandaag een schitterende dag, waarover ik tevens weer iets belangrijks te melden heb. De veelbelovende zonochtend deed ons niet langer aarzelen om eens een tochtje op de fiets te maken dat wat verder uit de buurt lag dan gewoonlijk. Oom Wim was ook al vroeg bij de hand en om even over negenen reden we vol goede moed weg, na onze karren eerst naar behoren te hebben geïnspecteerd. We hadden onze tocht van tevoren op de kaart uitgestippeld, ons doel was Hulshorst en de naaste omgeving daarvan. Afgezien van het feit dat de tocht naar genoemde plaats door de mooiste gedeelten van de Noord-Veluwe zou voeren, had mijn oom nog een andere reden om Hulshorst te bezoeken. Hij wilde namelijk proberen om aldaar een oude kennis van hem op te sporen, een zekere meester Rengers, oud-onderwijzer, die jaren geleden in Telgt had gewoond en daar hoofd van een school was geweest. Het was in dit onderwijzersgezin waar tante Mien gedurende de wereldoorlog van '14-'18 gedurende zes weken gelogeerd had. Zij hadden nog lang daarna de vriendschap met deze mensen onderhouden, totdat ze hen eindelijk uit het oog hadden verloren. Later vernam mijn oom dat meester Rengers gepensioneerd was en in Hulshorst verblijf hield. Hij wilde nu wel eens proberen om de nadere verblijfplaats van deze oude heer op te sporen. We volgden de straatweg naar Ermelo, vanwaar we rechtsaf gingen in de richting van Leuvenum. We namen het fietspad dat aanvankelijk evenwijdig loopt met de grintweg, doch dan geleidelijk afbuigt en uitkomt op de grote en nog in aanleg zijnde betonsnelweg Staverden-Harderwijk. Dit fietspad zet zich aan de overzijde van de betonweg voort en voert dan door de prachtige heuvelachtige Leuvenumse bossen met slingerende kronkels en verrassende bochten langs een mulle zandweg en is nauwelijks te berijden. Bovenop een van de hoogste heuvels rustten wij een kwartiertje uit terwijl oom Wim me in die tijd uitgebreide bijzonderheden vertelde over meester Rengers en over de vakantie die tante Mien daar genoten had, dat was naar ik meen omstreeks 1916. Spoedig kwamen we nu terecht op het zeer fraaie fietspad van Leuvenum naar Hulshorst, de Poolse landweg, dat voor een groot deel evenwijdig loopt met de idyllische Leuvenumse beek en het overbekende watervalletje. Zodra we de spoorlijn gepasseerd waren en aan de rand van Hulshorst stonden begon oom Wim zijn nasporingen door zijn licht op te steken bij een haringman die daar aan een stalletje stond te venten. Het was waarschijnlijk louter toeval, maar mijn oom bleek al dadelijk beet te hebben, want die haringman vertelde ons tot mijn verbazing dat hij als jongen bij meester Rengers in de klas had gezeten! De man wist ons echter niet te vertellen waar of wij de schoolmeester thans konden aantreffen, wijl hij meende te weten dat deze al sedert enige tijd niet meer in Hulshorst woonde. Na de haringman bedankt te hebben voor z'n inlichtingen, vervolgden we onze onderzoekingstocht langs de zwaar beboomde allee door het landelijke gehucht. Oom Wim gaf zijn pogingen echter nog niet op. We waren door Hulshorst heen weer op de grote weg uitgekomen en trapten in de richting van Hierden, toen hij plotseling bij een klein maar proper boerderijtje afstapte en daar doodgemoedereerd het erf opging. Ik volgde de loop der gebeurtenissen op korte afstand en zag dat mijn oom even later in een geanimeerd gesprek was gewikkeld met een zeer knappe jonge boerin in Hierdense klederdracht. Ook hier had hij in zoverre succes gehad want het bleek dat de vrouw zowaar de populaire onderwijzer ook al heel goed gekend had en ze wist mijn oom tevens mee te delen dat de schoolmeester van zijn pensioen genoot en zich in Hilversum gevestigd had en hem tenslotte nog enige nadere bijzonderheden wist te verschaffen. Toen was oom Wim eindelijk tevreden gesteld en we konden het verdere zoeken naar meester Rengers wel staken. Overigens moesten wij vaststellen dat de omgeving hier ook zeer aantrekkelijk was, afwisselend landelijk en bebost en we genoten volop van het aanblik der welvarende boerenbedrijven en pluimveefokkerijen. Eenmaal Hierden voorbij zagen we plotseling weer het open landschap voor ons liggen met het oude stadje Harderwijk aan de voormalige Zuiderzee op de achtergrond. Oom Wim stelde nog voor om er even door te rijden en even een blik te werpen op de grote waterplas, maar toen hij bemerkte dat het reeds tegen halftwaalf liep zagen we van dit voornemen voorlopig maar af. We lieten Harderwijk rechts van ons liggen en namen de kortste weg terug langs de straatweg op het mooie tegelpad dat daarnevens is aangelegd en keerden alzo over Ermelo naar Putten terug. Het was ruim twaalf uur toen wij op ons punt van uitgang terugkeerden, tamelijk moe van onze circa dertig kilometer lange tocht en met een ontembare dorst naar een kop geurige verse koffie waarmee Antje dan ook vliegensvlug voor de dag kwam! En nu wat de middag van deze dag betreft! Ik was wel een beetje nieuwsgierig wat Antje vanmiddag doen zou en ik vroeg me af of Ali na het gebeurde van zondag nog wel ambitie zou hebben om samen met Antje te willen fietsen. Voor mezelf had ik nog niet uitgemaakt wat ik van plan was, meegaan met die twee of hen allebei alleen laten trekken. − 57 −
Het liep op dat ogenblik tegen twee uur en ik lag aller genoeglijkst in een ligstoel zo lui als maar mogelijk was en wachtte rustig de loop de gebeurtenissen af. Antje scharrelde bij de keuken rondom me heen met haar laatste bezigheden voordat ze definitief met haar werk gereed was, ze hing de natte vaatdoeken op de lijn tussen de bomen. Op dat moment, het was klokslag twee uur, jawel hoor, daar zag ik Ali aankomen met haar fiets aan de hand.... „Daar komt je vriendin aan, Antje!” zei ik lachend. „Jullie gaan gezellig fietsen samen... 't is er mooi weer voor!” „Wilt u niet met ons meegaan vanmiddag?” vroeg Antje en dan vervolgde ze haast smekend: „Hè toe, doe het nou... ik zie er zo tegenop, samen alleen met die meid!” Doch ik had mijn besluit reeds genomen. „Neen Antje, heus niet... ik ben zelf nog tamelijk moe van vanochtend en verder is het werkelijk beter wanneer jullie voor een keertje eens alleen erop uit trekt.... zet je er nu maar eens over heen!” Annetje pruilde nog een beetje als een klein meisje, maar dan kon ze niet veel meer er tegenin brengen want Ali stapte met een zoetsappig lachje het erf op. Strijdlustig riep ze uit: „Ben je klaar, Antje? Maak dan gauw voort, dan gaan we weg.... 't is fijn weer, jô!” Antje scheen al haar krachten in te spannen om zich verheugd te tonen en wist waarachtig opgewekt te antwoorden: „Ja, dat is goed, ik ben zo klaar... even me wat opknappen en dan kom ik...!” Ze verdween ijlings naar boven en Ali bleef op korte afstand bij me staan wachten. Dan vroeg ze ineens, wat aarzelend: „Wilt u misschien met ons meegaan....? U weet hier de weg overal en dan hebben we er veel meer aan...!” „Nou, dat heeft Antje me zo juist ook al gevraagd, maar ik ben een beetje moe... ik heb vanochtend ook al zo'n eind getrapt, want vergeet niet dat ik mijn oom ook een beetje te vriend moet houden... Maar een volgende keer ga ik heus wel eens met jullie mee hoor!” Weet je wat, ik zal je de kaart van Gelderland mee geven, dan kun je daarop zelf wel een weg vinden, nietwaar?” „Ik had graag naar Harderwijk gewild,” zei Ali. Nu, dat was heel niet moeilijk, ik sloeg de kaart open en duidde haar daarop de richting aan en legde haar een mooie terugweg uit door de bossen. Nu, daar was ze al mee tevreden en ze bedankte me vriendelijk. Dan kwam Antje weer tevoorschijn, ze zag er eenvoudig uit en had blijkbaar niet zoveel zorg aan haar uiterlijk besteed dan wanneer ze met mij ging fietsen. Ze keek me nog even smekend aan, maar ik liet me niet vermurwen en na een vrolijke opgewekte groet met een „veel succes!” liet ik het tweetal rustig vertrekken. Nog even voelde ik spijt in me opkomen omdat ik geweigerd had mee te gaan, maar achteraf beschouwd leek het me in de gegeven omstandigheden de beste oplossing. Er was echter nog een andere omstandigheid die me had doen besluiten thuis te blijven. Ik wilde deze middag hier op Dennenlust mijn handen eens helemaal vrij hebben teneinde een klein onderzoek in te stellen naar die geheimzinnige epistels welke Antje af en toe hier ontvangen had. De gelegenheid hiertoe was vanmiddag al bijzonder gunstig. Antje zou in de eerste twee uur wel niet terugkomen en de oudelui gingen al tamelijk vroeg naar Campanula, omdat het daar een prettiger en meer besloten „zitje” was buiten. Ik gaf voor dat ik nog een en ander te doen had en over een halfuurtje wel zou verschijnen. Zo had ik dus het rijk alleen op Dennenlust en wilde de kans waarnemen om mezelf wat meer zekerheid te verschaffen aangaande de stand van zaken met Antje en eens onderzoeken in hoeverre haar waarheidsliefde wel ging. Ik had er niet zo gemakkelijk toe kunnen besluiten om dit te doen, want eerlijk gezegd stuitte het me tegen de borst om heimelijk op haar kamer te komen en te gaan rondsnuffelen in zaken die me feitelijk niet aangingen. Maar aan de andere kant had ik het gevoel dat een eventuele zekerheid die ik daaromtrent zou verkrijgen van groot belang kon zijn voor de verdere gang van zaken hier in Putten, anders gezegd, ik wilde proberen door dit onderzoek weer wat vaste grond onder de voeten te krijgen. Allicht kon ik dan voorgoed mijn eigen gedragslijn verder bepalen. Thans wist ik immers toch maar ten dele waar ik aan toe was met dit meisje. Neen, die brieven die hier gekomen waren, eerst de vorige week en nu gisteren weer een, stonden me niet bijster aan en ik beschouwde het als mijn goed recht om kennis te nemen van zaken waar ik per slot van rekening zelf ten nauwste bij betrokken was. Zo toog ik dus omstreeks halfdrie naar de zolderverdieping en opende voorzichtig de deur van Antje's appartement, na eerst de deur van mijn eigen kamer te hebben opgezet teneinde voorbereid te zijn op een mogelijke verrassing. 't Begon nu waarachtig bar veel te lijken op een detectivehistorie! Ogenblikkelijk bij het betreden van de kamer ontdekte ik dat ik niet lang behoefde te zoeken naar datgene waarnaar mijn belangstelling uitging. Want op de wastafel, links aan de muur ontwaarde ik een beschreven enveloppe. Op zo'n vlug succes had ik niet durven rekenen. Snel trad ik naderbij en nam het document op, maar... dan deed ik een uiterst zonderlinge ontdekking. Het bleek namelijk niet een van de brieven te zijn die ik had verwacht, neen, het was iets heel anders. Hetgeen ik het eerst opraapte omdat het bovenop lag, was een met potlood beschreven enveloppe, kennelijk door Antje zelf geschreven en geadresseerd aan: de heer J. v. L. (p/a. O.), Vrolikstraat 000-II (volledig adres heb ik in dit manuscript opzettelijk achterwege gelaten). Zozo, dat waren dus die initialen van de brieven die zij geregeld ontving: J. v. L., dus toch... een jongen in het spel! Ik voelde me even verbijsterd, maar dan drongen zich al spoedig nieuwe vragen in me op. Was dit een jongmens waarmee ze verloofd was of wel, kon het mogelijk een familielid zijn? Maar ik was nog niet klaar... er was namelijk iets heel merkwaardigs aan deze enveloppe. Nadat Antje hem had geadresseerd, moest ze vervolgens de brief er in hebben gedaan, hem dicht geplakt hebben en de postzegel er op geplakt, maar... ze was er niet toe gekomen de brief te verzenden. Ze moest bepaald in tweestrijd hebben verkeerd het epistel al of niet weg te sturen en had toen blijkbaar besloten tot het laatste. Daarna had ze de brief weer open gemaakt, want het afgescheurde bovenrandje vond ik in een hoek van de wastafel terug en ze had, om de postzegel te sparen, deze uitgeknipt, want ook die vond ik even later netjes terug in een doosje in de la van de tafel, het schaartje waarmee ze het gedaan had lag er vlak naast en het kwam − 58 −
me voor dat ze de hele operatie nog kort voor ze wegging had verricht. Blijkbaar was ze nogal gehaast geweest, anders zou ze de brief wel verdonkeremaand hebben, in plaats van deze op de wastafel te laten slingeren. Dat was dan tot zover mijn eerste conclusie: een geschonden enveloppe voorzien van een duidelijk adres. Doch nu de brief... die had onder de enveloppe gelegen, op dezelfde plaats, netjes in vieren gevouwen. Haastig nam ik hem op, gedreven door, men vergeve het mij, grote nieuwsgierigheid en dan nam ik met groeiende verbijstering de inhoud in mij op. Het spijt me dat ik toen de inhoud van dit verbazingwekkende epistel niet even overgeschreven heb, zodat het me dus onmogelijk is deze hier woordelijk weer te geven, maar wel weet ik dat het in het kort neer kwam op het volgende: De toon van het briefje leek niet geheel en al op die van een meisje aan haar geliefde. Er sprak op min of meer duidelijke wijze de wens uit om voorgoed een einde te maken aan een zekere vroeger bestaande omgang. De brief was stellig heel merkwaardig. Wel herinner ik me nog duidelijk een zeer beslissende en belangrijke zin die volgde op de inleiding over enige algemeenheden betreffende het weer en de omgeving van Putten. Er stond dan letterlijk het volgende: „En dan is er nog iets anders, er is hier in Putten iets heel vreemds gebeurd en waardoor alles voor mij nu ineens anders is geworden, schrijven kan ik dat allemaal niet, maar dat doe ik liever mondeling als ik terugkom. Het is erg belangrijk en ik weet nu wat mijn besluit is...” Verder schreef ze dat ze het hier erg goed had enzovoort, enzovoort. Typisch genoeg eindigde ze haar brief weer met: „je liefhebbende Antje”. Ik bleef nog enige ogenblikken in gedachten verdiept staan om dit alles te kunnen verwerken. Welke betekenis moest ik hieraan hechten? Waarom had ze dit eerst geschreven en toch niet weggestuurd? Zou ze het misschien later toch nog doen? Drie vragen die ik niet onmiddellijk vermocht te beantwoorden. Eén ding stond onomstotelijk vast: ze had verkering met die jongen, hetzij nòg of althans tot voor korte tijd gehad, maar dan was in het eerste geval de zaak met haar ook niet helemaal in orde, dan had ze voortdurend onwaarheid tegen me gesproken. Een andere mogelijkheid die ik veronderstelde was, dat het meisje in tweestrijd verkeerde, misschien had ze al voor die tijd een eind willen maken aan de verhouding met die jongeman en nu had de omgang met mij hier en alles wat daar uit was voortgekomen de doorslag gegeven. Ik herinnerde me nu ineens van allerlei, haar woorden op die vrijdagmiddag na onze verzoening, toen ze beweerde verkering te hebben gehad, maar dat het nu „uit” was, haar vreemde gedrag op die avond in de hei toen er ook weer pas een brief voor haar gekomen was. En dan... verdraaid! Daar schoot me nog wat te binnen, ze droeg een zegelring en als ik me niet vergiste stond daar een monogram in gegraveerd... ik had er nooit nauwkeurig aandacht aan geschonken en steeds gedacht dat het een erfstuk of een cadeautje van haar ouders was, maar... dat kon nu wel eens anders blijken te zijn. M'n kop er af als diezelfde initialen ook niet op deze zegelring bleken voor te komen! Al met al was het met die Antje toch een raar geval en ik besefte plotseling, eigenaardig genoeg, dat ik me in een geducht wespennest had gestoken en ja..., waarachtig, het kwam zelfs in me op dat de eerst zo ongemotiveerd lijkende antipathie van mijn tante achteraf beschouwd nog zo heel gek niet was misschien. Bekeken zij de zaak inderdaad niet nuchterder en reëler dan ikzelf in mijn gepassioneerde verliefdheid voor dit enigszins hupse jonge kind? Want dit waren toch vreemde dingen. Hoe was dit allemaal te rijmen met elkaar, haar verliefdheid tegen me van den beginne af aan hier, haar hartstochtelijke overgave op die middag, de manier waarop ze me aanhing met heel haar hart, haar ogen en haar mond en... dan dit hier, die vreemde brief... de ondertekening „je liefhebbende Antje”? Dat ze ergens in Amsterdam een ander had, dat er per slot van rekening een eind moest komen aan dit spelletje kon me allemaal niets verdommen, maar dat onbegrijpelijke bedrog... dat had ik van Antje toch nooit gedacht en ik kon niet nalaten zachtjes tussen m'n tanden te sissen: zo'n klein loedertje, wat een geraffineerd kind...! Maar dan schoot ik plotseling in een lach, nee maar... die was goed, daar stond ik nu dat kind uit te schelden voor iets waaraan ik mezelf ook schuldig had gemaakt! Was ik zelf soms een haartje beter, wat had ik tegenover Betty gedaan? Was het geen roman, deze hele geschiedenis? Ik had in Amsterdam Betty achtergelaten en Antje had eveneens haar liefde in de grote stad liggen en ondanks dat waren we toch hier samen in elkanders armen gedreven... in dit pastorale, rustige Veluwedorp en dit allemaal door een wrange gril van het noodlot... 't was een zotheid, ja, een ZOMERZOTHEID! En zo moest het maar blijven, 't moest maar voortduren zolang we hier nog waren, doch wanneer deze vakantie geëindigd was zouden we allebei weer onze eigen weg gaan, dan was deze romantische episode voorgoed voorbij. Want dit meende ik nu wel heel goed in te zien: 't zou toch nooit wat kunnen worden tussen Antje en mij. Misschien was ze te jong voor me; ik mocht het haar niet zo zwaar aanrekenen, gezien haar leeftijd, ze was als een vlindertje dat van bloem tot bloem fladderde. We waren hier in de eenzaamheid voor elkaar bezweken, 't had eenvoudig niet anders kunnen gaan. Zorgvuldig vouwde ik de brief weer dicht en legde alles weer precies zo neer als ik het gevonden had. Vervolgens speurde ik nog wat rond in de kast, in de hoop dat ik misschien een brief zou vinden van het bewuste jongmens zelf, doch ik ontdekte niets meer. Ze had die brieven waarschijnlijk wel bij zich in haar tasje dat ze steeds meenam. En zo was mijn taak hier geëindigd en ik liet de kamer achter in dezelfde toestand waarin ik alles gevonden had, ik wist nu wat ik weten wilde, ofschoon er nog veel vragen te beantwoorden bleven. Bijvoorbeeld: waarom had ze − 59 −
deze brief zo achteloos open en bloot laten liggen? Kon het ook mogelijk zijn dat ze dit met opzet had gedaan, in de hoop dat ik zou gaan rondsnuffelen en hem zou lezen? 't Merkwaardigste van alles bleef het feit dat ze het epistel niet weggestuurd had, hier school een psychologisch raadsel in... verdomd, ik wàs er! Ineens begreep ik iets van de toedracht. Ze had de brief geschreven vermoedelijk op zaterdag of zondagmorgen. Ze verkeerde toen nog in een gelukzalige stemming jegens me en was voor zich zelf tot het besluit gekomen om een einde te maken aan de verhouding met die andere. Daarna had die onverkwikkelijke geschiedenis plaatsgevonden met tante Mien op zondagmiddag en dit was voor haar een teken geweest dat het misschien nooit iets worden zou tussen haar en mij. Ze was daarop weer in tweestrijd geraakt, droeg de brief nog steeds bij zich en besloot toen, ook al om die vreemde zin die ik hierboven heb aangehaald, de brief toch maar niet te verzenden en alles maar te laten zoals het was. Een andere kwestie was welke houding ik nu tegen haar moest aannemen na mijn ontdekking van deze middag. Natuurlijk moest ik me volkomen onkundig houden, maar toch zou ik stellig een poging wagen om haar uit de tent te lokken wanneer de gelegenheid zich voordeed, ik kon haar allicht eens in het nauw drijven en afwachten of ze iets losliet. Ook de zegelring die ze steeds droeg moest ik eens wat nauwkeuriger bekijken. Overigens was het alsof er ineens iets verkild was in mijn gevoelens voor het meisje, de stemming overviel me of ik er plotseling genoeg van had, of er een gordijn met een ruk opzij geschoven was, waarachter ik de zotheid van dit hele spelletje klaar en helder kon aanschouwen. Antje wàs niet zo onschuldig als ze er uitzag en dit te hebben ontdekt verdroot me toch wel een beetje. Ik had het niet verwacht van haar maar 't had me voor het ogenblik mijn bezinning teruggegeven. Op mijn eigen kamer gekomen kon ik niet nalaten om het portret van Betty tevoorschijn te halen. Lang en aandachtig bekeek ik het... wàt een verschil, die twee vrouwen! Hoeveel rustiger en bezonkener, bijna gelouterd door het leven, was het gelaat van Elise.... van haar wist ik dat zij mij nimmer bedriegen zou. Betty met haar lieve, verstandige ogen, haar warme belangstelling voor alles wat mij interesseerde, altijd vol bezorgdheid en een warm begrip voor alle moeilijkheden... ik besefte nauwelijks hoeveel of ze wel van me hield. En ja... bijna schril staken daarbij de tekortkomingen van Antje af, 't viel niet te ontkennen, haar afkeer van lezen... haar gemis aan gevoel voor goede muziek.... haar algemene onwetendheid. Wat wàs het toch in godsnaam voor een macht die mij zo blindelings in de armen van dit vreemde meisje had gedreven? Was het haar jeugd, haar jonge, frisse ongereptheid? Maar was Betty dan soms niet jeugdig en... bovendien veel knapper? Ik begreep mezelf niet meer. Ik voelde een geheimzinnige drang in me naar iets wat ik ternauwernood onder woorden wist te brengen, een drang om het leven te grijpen... uit te buiten, nù nog met volle teugen te genieten van het avontuur tot dronken wordens toe... als ware dit voor het laatst... op de drempel van het leven naar de dood... nu het nog kòn en achter deze roes een gapende afgrond vol diepe duisternis.... Ik schrok van dit denkbeeld... wat betekende het? Een afrekening met het leven? Kon alles wat hier in deze vakantie gebeurde voor het laatst zijn? Was het werkelijk waar dat de horizon van de naaste toekomst er zo onheilspellend donker en somber uitzag? 't Leek een moment of ik een visioen kreeg van iets vreselijks... een ramp die de hele wereld en ook ons kleine land zou treffen, of ik een verwrongen droombeeld zag van oorlogsgeweld en verwoesting, dood en verderf! Misschien was het maar àl te waar dat het oorlogsmonster reeds zeer nabij was en dat ik hier deze dagen onbekommerd en vol geluk voor het laatst mocht genieten! Doch toen ik opkeek en mijn blik naar buiten liet dwalen door het open venster en daar het beboste landschap zag liggen in warme zomerpracht, overgoten door milde zon, vol kleur en schoonheid, moest ik lachen om dit angstbeeld. Welnee, dat kom immers niet, oorlog... welk land zou daar ooit nog aan durven beginnen... zoiets bestond eenvoudig niet en nog lachend om de vreemde sprongen die m'n gedachten hadden gemaakt, schudde ik alle somberheid van me af en nam me voor om het leven maar te aanvaarden zoals het kwam... Ik zou het maar over me laten komen, ook de avontuurlijkheden hier met Antje. Ik wist nu dat ik nog steeds van Betty hield en het was een verademing om dat te beseffen! Opgewekt verliet ik Dennenlust en begaf me rechtstreeks naar Campanula, waar ik m'n gehele familie gezellig in een kring rondom de theetafel geschaard vond. Ik sloot mij bij het gezelschap aan in een luie stoel en nam voor de rest van de middag mijn gemak ervan in zalige rust en liet me roosteren in de felle zon. Oom Wim had er een hobby van gemaakt om mieren te verdelgen die hij ontdekt had tussen de naden van de stenen stoep voor de deur. De mieren volgden allen een afgebakende weg over de stoepsteen en het bleek dat die weg ongemerkt naar binnen in huis voerde met als einddoel het dressoir, waarin zich de suikerbus bevond. We ontdekten er zelfs al enigen die op onverklaarbare wijze in de suikerbus terecht waren gekomen en zich daar te goed deden. Eerst probeerde hij het met bloem van zwavel, doch toen dat niet veel bleek te helpen leende hij van ons een blik petroleum en begon de olie kwistig overal in de naden tussen de stenen te gieten, wat tot gevolg had dat de dames al gauw begonnen te ketteren over de petroleumstank. Als we hem z'n gang hadden laten gaan had hij rustig de hele bus tot de laatste druppel leeg laten lopen, maar tante Mien riep hem bijtijds tot de orde met de woorden: „Zèg Bob, knul die je bent... die olie is toch niet van ons, straks zit Sienemeu zonder en dan is het jouw schuld!” Waarop „Bob” haastig als een bestrafte schooljongen de bus neerzette en opmerkte dar er nog wel een klein beetje ingebleven was! Maar, dankzij z'n roekeloze verspilling van de petroleum, waren de mieren binnen zeer korte tijd in hun stad verdelgd en mijn oom begon in een filosofische overpeinzing zich een voorstelling te maken van de paniek die in deze mierenstad was − 60 −
uitgebroken door het ingrijpen van de nuchtere, wrede mens! Het was pas even over vieren toen ik de twee jeugdige vriendinnen op de van Eeghenlaan zag aankomen, terug van hun tochtje. Antje onbewogen, doch Ali in een enigszins uitbundige stemming alsof ze een volledige overwinning op Antje en mij had behaald. Ze waren inderdaad in Harderwijk terechtgekomen en hadden daar een uurtje aan het water gezeten. Ik vond Antje echter nogal stilletjes en blijkbaar deelde ze niet erg in de vrolijke stemming van Ali. Er was niet veel fantasie voor nodig om me een voorstelling te maken hoe het gegaan was deze middag tussen de twee meisjes. Ali zou natuurlijk wel flink de baas gespeeld hebben over Antje en pogingen hebben gewaagd om het meisje uit te horen. Ik voelde bij intuïtie dat dit Ali stellig wel gelukt was ook, ze zou Antje wel stevig onder handen hebben genomen en haar het mes op de keel hebben gezet... daar twijfelde ik geen ogenblik aan! Antje's gezichtje was wat dat betreft een open boek en opnieuw speet het me nu dubbel dat ik geweigerd had om met hen mee te gaan, wie weet wat een kwaad Ali deze middag had gesticht! De dag eindigde met een gezellige kaartavond op Campanula.
Woensdag 20 juli 1938 - Putten Een dag waarover niet heel veel te vertellen valt. In mijn gevoelens voor Antje is plotseling een vrij sterke labberkoelte ingetreden. Ook heb ik in de nachtelijke uren veel aan Betty moeten denken en ook de brief die ik bij Antje gevonden heb en die zij niet weggestuurd heeft, liet me niet met rust. Ik weet nog steeds niet hoe ik haar daarmee zal aanpakken. Ik kan het haar toch moeilijk zelf vertellen dat ik op haar kamer geweest ben. Enfin, misschien komt dit onderwerp nog wel eens ter sprake en krijg ik haar bij die gelegenheid uit de tent. Een donkere grauwe hemel kondigde in de vroege morgen een weinig hoopvolle dag aan wat het weer betreft. We hadden afgesproken om gezamenlijk naar de markt te gaan; ik zou er enige filmopnamen maken, maar het weer leek daartoe niet bijster aanlokkelijk. Tante Louise en mejuffrouw Tang wilden liever thuisblijven en daardoor kwam het dat ik tezamen met oom Wim en tante Mien erheen ging. Ik had mijn camera toch maar meegenomen, ofschoon de belichtingsmeter een zeer lage uitslag aanwees, maar mogelijk klaarde de hemel nog wat op met een uurtje. Maar in die verwachting kwam ik bedrogen uit want het bleef de hele verdere ochtend donker en triestig. Op de markt genoten we weer van de bonte uitstallingen en de geestige conference van de „bekende kooplieden”, maar verder viel er ook niets te beleven en ook van de filmerij kwam geen spaan terecht omdat een lijzige motregen de toestand nog verergerde. We waren blij toen we weer eenmaal goed en wel thuis achter een kop vers gezette koffie zaten. 's Middags maakte ik met oom Wim een korte tocht op de fiets, onder andere de Postweg af; het weer was toen iets beter geworden. We reden over Staverden en van daar uit terug naar Speulde en verder over Drie weer op huis aan. De twee meisjes waren wederom op eigen gelegenheid uitgegaan en het scheen me toe dat Antje deze toestand met een zekere gelatenheid begon te aanvaarden. Nu, in de gemoedstoestand waarin ik op dat ogenblik verkeerde, was mij dit al lang om 't even. Na een nacht van ernstige overpeinzingen had ik opnieuw een knagend gevoel van zelfverwijt en berouw overgehouden en voor ik die nacht insliep had ik me wederom hardnekkig voorgenomen om de banden met Antje langzaam maar zeker te verbreken. Helaas... de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens en met het aanbreken van de nieuwe dag was ik er weer lang zo zeker niet meer van of ik in staat zou zijn in dit voornemen te volharden! Na het avondeten veranderde de toestand ineens helemaal. De dag, die zo triestig was begonnen, eindigde in een stralende zomeravond met een hemel van vlekkeloos blauw, een echte warme zomeravond die noodde om lang buiten te zitten en te kijken naar de twinkeling van de eerste sterren die zich aan het fluweelblauw van de donkerende avondhemel schijnen vast te hechten. En dat deden wij dan ook, dat wil zeggen een bepaald deel van ons gezelschap, want toen het schemerdonker begon te worden gingen de ouderen naar binnen om hun traditioneel avondspelletje kaart te doen, behalve Ali en Antje, want die schenen er hun zinnen op gezet te hebben om deze avond liever buiten te blijven. Wat mij betreft, ik voelde er alles voor om eveneens voor een keer met de traditie te breken, of, zoals oom Wim het noemde: „mij aan te sluiten bij de jeugd!”, want het was inderdaad een uitverkoren avond. Zo bleef ik dus samen met mijn beide vriendinnen buiten voor het huis zitten en deze omstandigheid bracht ons er toe dat wij begonnen met gekheid te maken hetgeen al spoedig ontaardde in gestoei! Toch viel Ali me deze avond mee en ze toonde zich heel kameraadschappelijk. Ze bleek waarlijk nog wel goede eigenschappen ook te bezitten. Ik moest erkennen dat ze meer ontwikkeling bezat dan Antje, maar ik was me er tevens van bewust dat Antje dit gebrek aan algemene kennis bij zich zelf enigszins schrijnend voelde, het leek er vaak op alsof ze zichzelf ergerde en geneerde over haar onwetendheid. Het was me opgevallen dat ik haar in de laatste dagen dikwijls hoorde zeggen, wanneer ze me iets vroeg: „U vindt het misschien erg dom van me....”, of: „Ali weet alles zó goed....” Ook had ik haar gisteren erop betrapt dat ze in een boek zat te bladeren waarin Ali kort tevoren had zitten lezen! Dat was een ongewoon gezicht, Antje met een boek op de schoot! Toen ze merkte dat ik het zag zei ze blozend, en het klonk haast als een verontschuldiging: „Ja, ik wil ook eens proberen of ik lezen prettig vind...... waarom zou ik minder zijn dan Ali?” Het − 61 −
meisje voelde dus heel goed dat ze wat miste en was zich wel degelijk de drang in zich zelf bewust om haar gebrek aan kennis in te halen en dit was toch wel een eigenschap van Antje die tot nadenken stemde en temeer een bewijs dat het meisje om de drommel geen sufferd was, zoals door mijn oom en tante maar al te graag werd verondersteld. Toen het nagenoeg donker was, stelde ik voor om een eindje de weg op te gaan en eens te kijken of we ergens een egeltje op z'n nachtelijke strooptocht konden verschalken. Nou, daar was het tweetal best voor te vinden! We gingen de van Eeghenlaan een eind op tot aan het Hunnenlaantje en hier leidde ik m'n lieftallige gezellinnen de bossen in, de nachtelijke duisternis van het stille beukenwoud tegemoet! Wat werd er gegriezeld....! Antje hield me stijf aan m'n arm vast, zo bang was ze dat we haar alleen zouden laten staan. Van egels natuurlijk geen spoor te bekennen. Op een gegeven ogenblik dat Antje me even losliet, zette ik het plotseling op een lopen en verschool me achter een dikke beuk en hield me muisstil. Antje bestierf het haast en hief een soort angstgeschreeuw aan. „O meneer, kom nou toch... waar zit ie nou.... ik weet geen heg of steg meer!” hoorde ik haar roepen. Langs een omweggetje sloop ik weer terug en naderde Antje voorzichtig en zonder geluid te maken van achter en sloeg dan onverwacht mijn arm om haar heen en zoende haar waar ik maar kon! Ze gaf eerst een gil van schrik maar klemde zich dan aan me vast met een kracht alsof ze wilde zeggen: ziezo, nu ontglip je me niet meer! En dit geschiedde allemaal onder het spiedend oog van Ali! Ik weet niet of ze wat gemerkt heeft, want het was aardedonker onder de beuken, in elk geval liet ze niets blijken. Toen we een beetje uitgeraasd waren en terug wandelden over het nog zwak oplichtende kiezel van de laan, wist ik het er op toe te leggen dat Ali voor ons uit bleef lopen en dan waagde ik het om mijn arm stevig om het middeltje van Annetje heen te slaan. Gewillig en vol intimiteit drukte ze haar lichaam onder het lopen tegen me aan en gretig bood ze me bij herhaling haar mondje, af en toe angstig fluisterend: „O, als Ali het toch merkt... ze vertelt vast alles....!” „Zozo, daar heb je de vagebonden eindelijk!”, aldus werden we begroet bij ons binnenkomen op Campanula. „Wat hebben jullie tekeergegaan, we konden het hier helemaal horen!” Tante Mien keek ons weer twijfelachtig en onderzoekend aan en geen wonder... want stellig twee van het drietal jongelui zagen er opgewonden uit, met blozende wangen en schitterende ogen! Om daarna nog mee te doen met kaarten ontbrak ons allebei de lust. De rest van de avond bracht ik door op de rustbank met een lijvig plaatjesboek op m'n schoot, eigendom van den huize Campanula en aan mijn beide zijden de twee meisjes die vol belangstelling meekeken. De twee blonde hoofden waren telkens dicht bij het mijne en knusser en intiemer kon het haast niet! Misschien kwam het doordat wij zo muisstil waren, maar plotseling riep oom Wim uit: „Zeg, moeten jullie 'ns kijken..., dat jongmens daar op de achtergrond heeft 't wat je noemt uitgezocht! Hij zit daar warempel als een sultan tussen z'n harem!” Waarop ik even demonstratief mijn armen allebei om de twee vriendinnen heen sloeg en hen naar me toe trok met de woorden: „Ja, dat kan ik me permitteren!” Nou, daar bleef zelfs Ali niet koud onder en ze was er, geloof ik, bijna beduusd van over zoveel toenadering van de „neef”. Natuurlijk werd er hartelijk om gelachen. Om elf uur werd als gewoonlijk opgebroken en na de diverse plichtplegingen aanvaardden we de korte tocht door het bos, bijgelicht door het spookachtige flakkerende schijnsel van de stormlantaarn. Ik sliep als een roos na deze uitbundige avond!
Donderdag 21 juli 1938 - Putten In de loop van de ochtend kwam het ons ter ore dat juffrouw Tang op Campanula plotseling ziek was geworden. Ze klaagde over buikpijn en ze waren daar de halve nacht allemaal wakker geweest. Van fietsen met mijn oom kwam die morgen niets en daarom besloot ik mijn vader maar eens z'n zin te geven en met hem een gezellige ochtendwandeling te maken door de bossen. We bereikten het Solse Gat en rustten daar een halfuurtje uit om dan met nieuwe moed de terugtocht te ondernemen. 't Was toch nog een hele mars, vooral wanneer je verwend bent om overal per fiets heen te trekken. Na de koffie zei ik tegen Antje dat ze maar gauw moest voortmaken, want ik wilde 's middags met haar gaan fietsen. „Weet je wat we doen”, stelde ik voor, „als jij nu gauw klaar bent met je werk, dan gaan we samen met onze fietsen naar Campanula en dan vragen we aan Ali of ze zin heeft om met ons mee te gaan... Dan hebben wij tenminste de leiding en dan hebben we haar meteen de pas afgesneden om de baas over jou te spelen... ik bedoel er eigenlijk mee dat Ali, als ze heel zoet is, ook met ons mee mag!” Antje vond dat een reuzedenkbeeld en wilde eerst nog voorstellen om samen met ons beiden ertussen uit te trekken, doch ik vond het beter om dat maar niet te doen, teneinde geen nieuwe conflicten te scheppen en ook al omdat ik Ali feitelijk beloofd had om gezamenlijk eens een tochtje te maken. Daar kon Antje niet veel tegenin brengen en ze legde zich dus geheel bij mijn plan neer. Ik had nog steeds met geen woord tegen haar gerept over de brief die ik gevonden had. Hoe zou ik dat ook gekund hebben? Het was ook eigenlijk maar beter om deze zaak te laten rusten. Over nauwelijks twee weken was dit hele avontuur toch immers achter de rug... dan gingen onze wegen stellig weer uiteen. En eenmaal in de stad, in het normale dagelijkse leven, zie je de dingen weer met heel andere ogen aan. 't Was nu eenmaal een gril van het noodlot dat ons beiden hier tezamen had gebracht en waarom zou ik daar dan niet van profiteren en moest ik me zoveel kopzorgen maken over een brokje geluk dat me zo buiten verwachting in de schoot was geworpen? Vooruit, hap in de worst die ze voor je neus hangen en voor − 62 −
de rest basta! Toch deed Antje in de laatste dagen weer erg verliefd tegen me. Gisteravond was me dat weer opnieuw duidelijk geworden en ook ik zelf voelde me weer veel meer in de ban van haar charme... Ze had zich werkelijk gehaast met haar werk en precies vijf minuten voor twee was ze kant en klaar, keurig aangekleed en gereed voor de tocht. We hadden het mooie weer mee want de zon scheen dat het een lieve lust was. Het gezicht van Ali drukte wel enige verwondering uit toen ze ons zag aankomen, want ze was zelf nog druk bezig met de afwas. Misschien vertrouwde ze de zaak ook niet helemaal en dacht ze mogelijk dat wij van plan waren er samen alleen vandoor te gaan. Maar toen ze door kreeg dat wij om háár kwamen en ik met mijn voorstel op de proppen kwam, begroette ze ons plan dadelijk met enthousiasme. Antje, goedmoedig en behulpzaam als ze was, zette haar fiets tegen de kant en begon warempel Ali even te helpen in de keuken met de vaat en ik liet me in die tijd zo lang in een makkelijke stoel vallen in de huize Campanula. Mijn oom was alleen in de kamer, hij lag op zijn manier een dutje te doen op de rustbank en scheen zelf ook niet vrij te zijn van hoofdpijn of iets dergelijks. Daarom drong hij er gelukkig niet op aan om met ons mee te gaan. Tante Mien bleek ook zich terug getrokken te hebben en juffrouw Tang lag nog steeds met haar buikpijn in bed. Buiten Ali was de stemming op Campanula tamelijk „melig”. Eindelijk was Ali ook zover en dan stapten we met z'n drieën op de fiets om het tochtje te gaan maken dat ik me had voorgesteld. We lieten Ali maar voorop rijden en ik riep haar telkens toe hoe ze moest gaan. Om te beginnen namen we de kortste weg naar de Laak en volgden die tot aan het punt waar deze de Grieteweg kruist, waarna we linksaf reden door het „dromenlaantje” dat ik kortgeleden ontdekt had en dat volgens eigen inzicht door mij zo genoemd was. Het vindt z'n vervolg in de schitterende „Bondswandelweg” naar de Paalberg. Deze zelfde weg had ik met Antje samen gefietst, even voor het „dramatische hoogtepunt” tussen ons. Ali was zeer genietelijk deze middag en deed erg opgetogen over alles wat er te zien was en zwaaide me op overdreven wijze veel lof toe omdat ik er zoveel werk van gemaakt had, zoals ze beweerde. Uit psychologisch oogpunt was het weer een heel merkwaardige middag met die twee meisjes, die in feite zo heel weinig met elkaar gemeen hadden. Want wat was het geval? 't Viel niet te ontkennen dat Ali, intellectueel, verreweg Antje's meerdere was. Ali had begrip van biologie en stelde veel belang in de levende natuur; ze had er over gelezen en, niet te vergeten, ze had met haar club van „trekkers” heel veel van haar land gezien op de manier zoals mijn oude vriend Herman en ik dat vroeger met de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie hadden gedaan. Ze had, evenals wij, speciale excursies gemaakt over paddestoelen, geologie etc. En nu we zo genoeglijk met ons drieën voort reden door een landschap waar iedere plant, iedere boom en zelfs een wonderlijk gevormde steen op de weg een eigen taal sprak en herinneringen opriep aan vroegere opgedane ervaringen, kon het eenvoudig niet uitblijven dat zich een leerzame conversatie ontwikkelde tussen Ali en mij over die onderwerpen uit het wondere Boek der Natuur dat voor Antje min of meer potjeslatijn bevatte. Ali noemde bijvoorbeeld de naam van een vreemde plant of een of ander insekt en ik kon haar dadelijk een antwoord geven omdat ik begreep wàt ze bedoelde en Antje kon aan ons gesprek daarbij niet deelnemen. Ik kon het terstond aan het meisje merken, ze voelde zich buitengesloten en daardoor werd ze stil en gepikeerd. Maar al wist de geleerde Alida dan zo het een en ander, het ergerde me onmiddellijk weer dat ze niet nalaten kon te zeggen: „Antje zegt niks meer, dat snapt niets van ons gesprek... hè Antje...! Daar kunnen kleine kinderen niet over meepraten...!” Kijk nou, wáárom moest ze dat nu juist zo hatelijk zeggen tegen Antje? Dat kon ik nu weer niet uitstaan van Ali. Vanzelfsprekend nam ik het toen maar weer met een paar troostrijke woorden op voor mijn vriendinnetje, ofschoon Antje in zulke omstandigheden altijd een beetje koppig bleef doen. Door de lommerrijke beukendreef bereikten wij de Ermelose grintweg en het lag in mijn bedoeling om deze een eind af te fietsen in de richting van Drie tot aan de Postweg, teneinde Ali het zo bekende panorama te laten zien over de heide met in de verte het Kasteel Staverden, liggend als een witte stip tussen het geboomte. En zo deden wij dan ook. Nu, het was aan Ali best besteed, ze was er bijzonder door verrast en we waren niet te goed of we moesten bij het heuveltje afstappen en daar een tijdje blijven zitten, zodat ze ruimschoots genieten kon van het fraaie uitzicht. En het scheelde warempel niet veel of op dit zelfde heuveltje kregen Ali en Antje alweer ruzie en kibbelarij, waarbij ik gauw weer sussend en bemiddelend moest optreden, hoewel gezegd moet worden dat dit sussen in hoofdzaak bestond uit een in bescherming nemen van Antje tegen de hatelijkheden van Ali. Antje raakte natuurlijk steeds meer geprikkeld door de manier waarop Ali voortdurend met haar wijsheden te koop liep en ik had gelukkig van den beginne af aan dit spelletje helemaal door; ik besefte heel goed wat Ali er mee wilde. De onwetendheid van Antje moest telkenmale schril afsteken tegen haar wijsheid. Dàt was de wig die Ali tussen ons „bondgenootschap” in wilde drijven! 't Mag jammer genoemd worden voor Ali dat de „veelbesproken neef” niet bijster ontvankelijk bleek voor deze ietwat naïeve pogingen harerzijds om mij in te palmen. Antje, in haar kinderlijke eenvoud met haar stil, bescheiden karakter, al was ze dan ook soms wat koppig, was mij er honderdmaal liever om. En dat gevoel van vertedering werd op dat ogenblik, toen wij daar op dat heuveltje zaten en Ali kampeerliedjes begon op te dreunen in de Duitse taal om te laten horen dat ze dat ook wel machtig was, plotseling weer hevig opgewekt. Door dit alles voelde ik weer opnieuw dat hevige verlangen in mij groeien om Antje, dat lieve fijne blondje, in mijn armen te nemen en haar onstuimig te kussen. We zaten met z'n drieën in de hei tegen de helling van de heuvel, Antje en ik naast elkaar wat hoger op, Ali op een paar meter afstand beneden ons. Ongemerkt schoof ik naar Antje toe en omsloot voorzichtig met mijn hand haar blote − 63 −
bovenarm. Ze weerde me niet af, maar uit de gejaagde blikken die ze me toewierp sprak onverholen angst voor Ali dat die het merken zou. Nu, ik was er van overtuigd dat Ali niets ontging van dit tedere spelletje. Ik was roekeloos, stellig...., maar 't kon me geen lor meer schelen, ze mocht van mijn part alles over vertellen, ja, heimelijk hoopte ik daar zelfs op. Mijn gemoedsstemming was op dat moment van dien aard dat ik met enthousiasme de verdere strijd met mijn familie tegemoet wilde treden. We zakten verder op onze velo's de heide af, Antje voorop, waarna ik volgde en nu een heel eind achteraan kwam Ali die bang was dat ze te hard zou gaan van de helling. Voor een wildebras als Antje was dat nu juist iets bijzonders. 't Ging haar nog niet hard genoeg, de duvelse meid zette nog wat kracht bij aan haar snelheid door hellingafwaarts als een razende te trappen! Maar ik voelde nog spirit genoeg in me om haar jeugdige overmoed te delen en zorgde er voor vlak achter haar te blijven. Halverwege stapten we af op verzoek van Ali. Ze had hier en daar dophei zien staan en wilde er wat van plukken..., „voor MIJN mevrouw”, zoals ze met nadruk zeide. Ik ging met Antje weer even aan de kant van het pad zitten en we lieten Ali rustig haar gang gaan. „Zeg Ali, weet je waar een heleboel prachtige dophei staat?” vroeg ik volmaakt ernstig. „Nou, wáárzo dan?” zei ze belangstellend. „Achter die heuvel, dáár, ik weet zeker dat ik daar prachtige pollen gezien heb... ik meen zelfs dat er ook nog enige struiken zeldzame witte hei te vinden zijn...!” Ze was meteen vol vuur en zou niet eerder rusten alvorens ze die „witte hei” ontdekt had. Natuurlijk fantaseerde ik maar wat; 't was me er alleen om te doen Ali even uit ons gezichtsveld te krijgen... Nauwelijks was het blonde hoofd van Ali achter de golvende heuvelrand verdwenen, of ik had reeds mijn arm om Antje heen geslagen, terwijl haar mondje zich terstond vast op mijn lippen sloot... „Pas op! Direct komt ze tevoorschijn!” riep Antje telkens uit. „Laat ze 't zien!” zei ik roekeloos, „moet ze ook maar proberen een jongen te vinden!” „O, maar ze vertelt alles over aan uw tante....! Die meid doet net of ze alles weet... vindt u ook niet?” vervolgde ze eensklaps, „alleen omdat ze een paar jaar op een muloschool is geweest... Ze laat tegen u zo echt blijken dat ze wat weet... alleen om mij te pesten!” Glimlachend hoorde ik haar verwijten aan. Die Antje toch! Wat was ze gevoelig voor die dingen en je zou denken dat ze in elk geval over aardig wat mensenkennis beschikte. „Trek je er maar niets van aan, hoor liefje... jij mag dan niet zoveel weten als Ali, maar ik vind jou daarom toch veel liever.... en jij weet weer een heleboel dingen waar Ali geen notie van heeft!” Onzeker glimlachend keek ze me aan, onze ogen heel dicht bij elkaar. „Klein blond wijfie...” liefkoosde ik haar zachtjes. „Gauw, geef me nog een zoen...” Nog vaster klemde ik mijn arm om haar heen, mijn linkerhand omvatte geheel haar stevige kleine borst. Onbedachtzaam zaten we enige ogenblikken zo in de heide, geheel verloren in onze onbegrepen verlangens tot elkaar... en dan werden we opgeschrikt door de stem van Ali, die op korte afstand dit intieme tafereeltje, wie weet hoelang reeds, had gade geslagen! „Ik zie nergens witte hei...!” riep Ali doodnuchter vanuit de verte naar ons toe, terwijl ze achterdochtig speurend naar onze haastige beweging van „gewoon doen” loerde. Ik twijfelde er niet aan, of ze had onze intimiteit wie weet hoelang wel, staan af te leggen. Antje jammerde zachtjes tegen me, alsof ze betrapt was op een misdaad en dat was op zichzelf iets dat me toch ook wel een klein beetje irriteerde. Langzaam kwam Ali naar ons toe. „Ik geloof dat jullie me voor de gek houden, hè?” zei ze met een triomfantelijk lachje.... „Ali moest even uit het gezicht hoor...! Maar als jullie vrijen wilt, dan mag je het gerust doen waar ik bij ben... dan kijk ik even de andere kant op...!” „Nogal aardig van je!” mompelde ik zacht... „Dus je hoort het Antje... we mogen van Ali!” En tegelijk gaf ik Antje een klinkende zoen waar Ali levensgroot bij stond, hetgeen Antje niet zonder ontzetting onderging. Wat wàs ze toch bang voor Ali, of neen, misschien niet uitsluitend voor Ali alleen, maar waarschijnlijk meer nog voor de gevolgen... want we konden er nu wel op rekenen dat de familie haarfijn ingelicht werd over ons gedrag door onze vriendin. Misschien had Antje ook wel gelijk, voor haar stond er meer op het spel. Het kon haar een goede betrekking kosten en dan was daarmee alles voorgoed uit... Eigenlijk was ik een stommerd, omdat ik zelf op deze manier meewerkte aan de roemloze ondergang van dit avontuur. Wáárom in hemelsnaam beheerste ik me toch niet wat meer? Ik kon hier in deze vakantie uit mezelf geen wijs worden. Het bezorgde me af en toe slapeloze nachten, waarna ik mezelf de schoonste voornemens beloofde om met Antje te breken, wanneer ik voortdurend gefolterd werd door schuldbesef met het beeld van Betty voor m'n ogen en ik me in het nachtelijk duister kapotgeslagen voelde door tweestrijd. Doch nauwelijks was de dag aangebroken of het spelletje met het blondje begon weer van voren af aan. Neen, ik was reddeloos verloren met Antje! Laat komen wat komen moet.... ik geef het over! Nadat Ali nog wat rondgeneusd had in de omgeving en waarachtig tòch nog echte witte hei vond waarvan ze een bosje plukte, stapten we weer op de fiets en lieten ons verder de vlakte afzakken in avontuurlijke bochtige hellingen, steeds maar freewheelend, tot groot plezier van de twee meisjes. Om nog helemaal door te rijden naar Kasteel Staverden was het al wat laat geworden en daarom zwenkte ik halverwege naar rechts en nam het rijwielpad naar Speulde toe. Niet lang duurde het meer of geleidelijk werden we de overgang gewaar van het heidelandschap naar de vruchtbare bouw- en akkerlanden en kwamen daarbij meer in de bewoonde wereld. We ontmoetten kleine, maar propere boerenbedrijven en gingen langs uitgebreide kippenfarms. Het plaatsje Speulde is niet veel meer dan een typisch boerengehucht en bestaat uit niet meer dan enkele grotere en kleinere boerderijen in een tamelijk welvarend bouwland, echt „landelijk” vond Ali. Van Speulde af kregen we een zware trap omhoog naar Drie. Inderdaad een − 64 −
vermoeiend stuk.... de eindeloze grintweg die maar zonder adempoos blijft stijgen... maar dat moesten we ervoor over hebben. We hadden ons aan het begin maar zorgeloos naar beneden laten glijden, zonder inspanning en eenmaal moet je toch weer ergens naar boven toe! Antje leek onvermoeibaar. Ze trapte er vandoor alsof er geen helling bestond en raakte Ali en mij een aardig stuk vooruit, hetgeen zelfs de grote bewondering van Ali ontlokte. Maar eenmaal aan het eind van deze beproeving werd onze inspanning rijkelijk beloond met het fraaie aspect van een eeuwenoude, massale beukenlaan waaraan het gehuchtje Drie is gelegen. De voorname en indrukwekkende statigheid van deze omvangrijke reuzen maakte de twee meisjes bepaald stil en Ali verstoutte zich mij een compliment te maken over het tochtje dat ik had uitgekozen, waarbij ze me de zware marteling van zoëven om hier te komen van harte vergaf. Ik stelde de meisjes voor om hier af te stappen en in het schilderachtige herbergje van van Surksum een verfrissende hartversterking te nemen, maar tot mijn verbazing waren de twee vriendinnen daartoe met geen stok te bewegen. Ze vonden dat we nu toch op huis aan gingen en dat de thee bij „mevrouw” veel lekkerder smaakte. Ook tot een „ijsje” waren ze niet over te halen. Ali zei dat ze er niet tegen kon en Antje dacht dat ze er juist dorst door kreeg. „Hebben jullie dat soms samen afgesproken?” vroeg ik. „Als je nu straks als we thuis zijn maar niet gaat vertellen dat ik je op een droogje heb laten zitten, hoor!” „O, dat zeggen we tòch wel!” riep Ali plagend uit. Maar ze liet er meteen op volgen: „Ik ben al blij dat u met ons mee wilt gaan, want u weet hier overal zó goed de weg dat ik er veel meer van geniet dan wanneer we alleen waren gegaan... ik zou dit nooit gevonden hebben... jij wel, Antje?” En tot mijn verbazing antwoordde het blondje prompt: „O ja, ik wel hoor! Ik ben hier al dikwijls geweest met mijnheer... nietwaar?” met een knikje in mijn richting. „O... juist, ja, dat zal wel... natuurlijk!” zei Ali met een begrijpend lachje. Wat een nest was ze toch, die kleine! Nu leek het tegenover Ali net alsof we hier met z'n beiden al eens hadden gezeten en de zoete herinnering daaraan samen voor ons wilden behouden...! Geraffineerd hoor! En dat was voor Ali natuurlijk aanleiding om weer met haar plagerij te beginnen... dat Antje anders ook nooit de weg wist en meestal zat te slapen op de fiets, waarop Antje begon los te branden met een nog iets krachtiger tegenoffensief zodat ik allerijl de opkomende ruzie moest bezweren met een: „jongens... uit met die gekheid hoor!” En lachend dreigde ik: „Denk er aan, ik laat jullie hier midden in het oerwoud staan en dan moet je maar zien hoe je weer op Dennenlust terugkomt!” En daarmee gelukte het me de opkomende kibbelarij in de kiem te smoren. Ik kon me nu wel levendig voorstellen hoe die twee het maakten als ze alleen op de tocht waren... dat zou me wel een amusante conversatie wezen van hatelijkheid op hatelijkheid! En, wat me stellig interesseerde, hoe dikwijls zou mijn naam dan wel over hun lippen komen? Maar zoals het nu ging was het toch eigenlijk wel de beste oplossing. Het kostte me niet de minste moeite om iedere poging tot oproer te verijdelen en... Antje was nu eenmaal ook een beetje zonderling. Door de statige beukenallee lieten we ons nu de Driese weg afglijden en ik besloot om nog even het „dromenlaantje” in te rijden dat door een griezelig donker sparrenbos naar het Solse Gat voert. En weer deed het me genoegen de verrukking van Ali te aanschouwen toen ze daar, net als Antje voor de eerste maal, met open mond stond te genieten, in volle bewondering voor het eeuwige mysterie van deze geologische curiositeit, waaraan zich reeds zovelen voor ons hebben staan de vergapen! Ik geloof dat Ali op slag meteen verliefd op me werd omdat ik haar op die ene middag van zóveel moois had laten genieten. Wat mij betreft, ik was al tevreden met de voldoening dat het meisje een prettige middag had gehad. En dit moest dan wel het einde zijn van onze fietstocht. We keerden terug langs de kortste weg, de Laak, en vonden eindelijk bij onze thuiskomst de gehele familie compleet in zalige luiheid op Campanula, midden in de thee, waar we letterlijk op aan vielen. Verbazend nog toe... wat werd ik geprezen door de twee schatjes...! Het was moeilijk om daarbij zonder blozen te blijven zitten! Ali raakte er niet over uitgepraat. Zoals we er op dat ogenblik met z'n allen bij zaten leek het nu wel dat de vrede, wat tante Mien betreft, jegens Antje en mij weer getekend was. Van enige ontstemming was tenminste op dat moment niets te bespeuren. Want ik had aanvankelijk nog de mogelijkheid overwogen dat mijn tante ook hierop wel iets tegen kon hebben, namelijk dat ik zo vrij was geweest om op eigen initiatief Ali te komen afhalen in gezelschap van Antje. Maar de stemming was werkelijk opperbest. Ook juffrouw Tang bleek gelukkig weer helemaal opgeknapt te zijn. Ook mijn oom had zijn middag nuttig besteed met een tochtje naar het dorp, waarmee hij zich beijverd had om aldaar een fiets te huren voor tante Louise, waarin hij dan ook geslaagd was. Alleen kwam het me voor dat zij zelf nu juist niet bijster ingenomen was met dit plan en ze er niet zo heel veel zin in had maar dat het meer een doordrijven van zijn kant was. Later kwam het mij ter ore dat hij met dit plan was komen aandragen omdat hij dan samen met tante Loes tochtjes zou kunnen maken, aangezien ik het er toch aldoor op toelegde met Antje er samen tussenuit te trekken en hij op zo'n manier aan zijn neef ook niet veel had! Ook dit kon dus weer een nieuwe bron van verwikkelingen worden. Toen ik 's avonds nog even alleen was met Antje wist die me gauw nog iets bijzonders te vertellen over tante Mien. Het betrof namelijk een enigszins zonderlinge uitlating van mijn tante over mij. Ali had onder andere tegen mijn tante verteld dat ik hen 's middags had aangeboden om in Drie iets te gebruiken en dat ze toen allebei bedankt hadden. Tante Mien moest toen gezegd hebben: „Ach, had dat maar gerust wèl gedaan... je had niet zo bescheiden moeten zijn, die jongen verdient immers geld genoeg en weet met z'n centen geen raad!” Ik wist niet wat ik hiervan weer denken moest, maar als zij dit werkelijk gezegd had, dan was dit oordeel op z'n minst genomen wel wat betweterig, omdat m'n − 65 −
tante naar mijn idee geen flauw benul kon hebben van mijn financiële positie en al was ze mogelijk wèl goed ingelicht, dan vond ik het toch stellig niet te pas komen dat ze zich daarover op zo'n manier uitliet tegenover haar dienstmeisje! Ze bereikte er alleen dit mee, dat het lokaas voor Ali nog aantrekkelijker werd en... misschien was dit ook wel de bedoeling. Antje moest me dit natuurlijk gauw even vertellen teneinde de tante, die haar persoonlijk niet sympathiek was, tegen mij uit te spelen. Toch wel vermakelijk, dit warnet van wederzijdse intriges en verwikkelingen! Zou het nog erger worden hier? Zo ja, dan bleef ik strijdvaardig en van zins om Antje te blijven beschermen, ten koste van wat ook! 's Avonds hadden we tot besluit van deze succesvolle dag onze traditionele kaartavond bij ons op Dennenlust. 't Was een zeer goede dag geweest.
Vrijdag 22 juli 1938 - Putten Al een paar dagen lang loop ik rond met een belangrijk filmisch plan, namelijk om een suggestieve opname te maken van een aanstormende dieseltrein, een shot die ik nodig zou hebben als aanvangsmotief voor deze nieuwe Puttenfilm. Ik was er al verschillende malen op uit geweest om te zoeken naar een geschikte plek waar deze opname kon geschieden en eindelijk was mijn keus gevallen op een onbewaakte overweg gelegen aan de lijk Zwolle-Amersfoort, dat wil zeggen in de richting van Telgt, ergens halverwege midden in de hei. Samen met oom Wim hadden wij in het spoorboek nagegaan wanneer een dieseltrein van het nieuwe type daar ter plaatse kon passeren en wij hadden of liever mijn oom had als „spoorwegman” nauwkeurig dit tijdstip berekend. En zo besloten wij vanochtend dit plan ten uitvoer te brengen. De weersgesteldheid was er juist geschikt voor, een gedekte hemel met prachtig diffuus licht en mooi om naar alle richtingen te kunnen opnemen. We pakten de fiets en binnen het halfuur hadden we het uitgezochte punt bereikt. De trein zou omstreeks twee minuten over elf passeren, doch wij waren nog ruim tien minuten te vroeg, zodat ik alle tijd had om de camera op te stellen en mijn diafragma te berekenen. Ik had het apparaat neer geplant op een afstand van ongeveer één meter van de spoorbaan, dus gevaarlijk genoeg dichtbij! De diesel was te verwachten uit de richting Ermelo. We hadden afgesproken dat mijn oom, zo spoedig als de trein naderde, mij stevig bij mijn arm zou grijpen om te voorkomen dat ik door de zuiging zou worden meegesleurd, hetgeen later geen overbodige maatregel bleek te zijn. Rustig wachtten wij af. Volgens de zoeker van mijn camera moest de trein nagenoeg lijnrecht op het beeldveld instormen, en dat zou bij de projectie natuurlijk een machtige gewaarwording geven. Precies op het juiste tijdstip hoorden wij een zwak gezoem langs de rails en bijna gelijktijdig verscheen in de verte de kop van de diesel als een stompe punt van een groen potlood. Ik was er op voorbereid dat ik snel diende te handelen, daar het hele geval een kwestie van seconden was. Gespannen tuurde ik in de beeldzoeker totdat ik het ogenblik gekomen achtte tot de opname over te gaan. Ik was zelf overbluft door het effect dat reeds nù in dat kleine rechthoekje te aanschouwen viel. Het was alsof er een granaat op mij toestormde, zij het dan ietwat vertraagd en in de zoeker uiteen barstte. Voor ik er op bedacht was bliksemde het wagenstel rakelings langs mij heen en ik bemerkte nauwelijks de ijzeren greep waarmee oom Wim mij vasthield, hetgeen maar goed was ook, want de luchtzuiging was heel goed merkbaar op die korte afstand. In het korte ogenblik dat de trein passeerde draaide ik bliksemsnel de camera een slag om en nam een flits mee van de voorbij denderende wagens en tenslotte nog een gedeelte van de wegrijdende diesel. En daarmee was de hele shot gereed, die niet meer besloeg dan een tijdsduur van plusminus twaalf seconden. Maar ik was ervan overtuigd dat deze scene het later geweldig zou doen bij de projectie. Nadat we de spullen hadden opgeborgen stapten we weer op de fiets en keerden met een kleine omweg naar Dennenlust terug. Ik kon tevreden zijn, want deze vrij moeilijke filmopgave was stellig goed geslaagd, daar twijfelde ik geen ogenblik aan. Over de middag van deze dag valt nog wel iets belangrijkers te vertellen, omdat ik door de loop van de gebeurtenissen weer eens voor de variatie voor een lastig dilemma werd geplaatst. Wat wilde het geval of beter gezegd het toeval namelijk? Ik was met Antje overeengekomen dat ik ook vanmiddag nogmaals van de partij zou zijn om hen beiden op een fietstochtje te vergezellen. Het was gistermiddag ook uitstekend gegaan met het tweetal en nu ik wist dat ik Antje daar een groot pleizier mee deed en dat Ali het ook prettig vond, was ik bereidwillig genoeg om op deze manier alle moeilijkheden uit de weg te ruimen. Ali en Antje kregen nu niet zo spoedig ruzie met elkaar onderweg en ik, van mijn kant, wilde heus wel de vriendenhand aan Ali toesteken en daarmee alle verdere lasterpraatjes en familiekonkelarij ontzenuwen. We konden per slot van rekening Ali beter op ònze hand hebben dan dat zij de partij van mijn tante koos doordat wij haar als 't ware voortdurend uitstootten. Antje zei dat ze Ali al ingelicht had en Ali zou zo gauw als ze klaar was naar ons toekomen. Om even twee uur waren Antje en ik gereed, we hadden de regenjassen achterop gebonden en ik had de banden van Antje's fiets een paar slagen lucht gegeven. 't Wachten was op Ali. Maar... wie kwam daar onverwacht met de fiets aan z'n hand de weg af van Campanula? Uitgerekend mijn geachte oom, doodleuk gepakt en gezakt! Natuurlijk ontging het hem niet dat Antje en ik daar geheel gekleed en reisvaardig naast onze fietsen stonden te wachten. Hij deed echter net of hij Antje niet zag en wendde zich rechtstreeks tot mij met de woorden: „Zo, jongeman, wat zou je er van denken om een tochtje te maken?” Daar stond ik met mijn goeie gedrag! Wat te doen! Ik zag Antje al bedenkelijk kijken en antwoordde haastig: „Ik heb al een afspraakje gemaakt met mijn − 66 −
twee vriendinnen... ik heb het hen eerlijk beloofd en belofte maakt schuld... Ali gaat ook weer mee en we stonden juist op haar te wachten... Ze vinden het allebei veel prettiger wanneer ik met ze mee ga... Maarre... ik denk dat ze 't nog leuker zullen vinden als u óók van de partij bent... dus, ik zou zeggen, laten we gezellig met z'n allen gaan, hè?” Ik zag aan z'n gezicht dat mijn voorstel hem niet bijster aanstond, maar ik liet hem geen andere keus. Ik dàcht er eenvoudig niet aan om de twee meisjes in de steek te laten en hij kon best samen met ons meegaan. Misschien vond hij het zelf in z'n hart ook wel leuk, maar ik vermoedde eigenlijk dat er een ander motief bestond voor zijn lichte aarzeling. Waarschijnlijk dacht hij eraan wat m'n tante er wel van zeggen zou en dat ze er wel eens bezwaren tegen kon hebben! Je kon toch immers zó maar niet in gezelschap van twee dienstmeisjes gaan fietsen? Stel je voor dat hij dan een collega tegenkwam! Maar toch scheen hij zijn aarzeling te overwinnen en zei dan kort en bondig: „Goed, ik ga mee met jullie! Waar had je gedacht heen te koersen?” „Nu, ik wilde ze de Leuvenumse bossen eens laten zien en de waterval en dan over Staverden terug!” zei ik, opgewekt dat hij zich bij ons voorstel neerlegde. „Prachtig, maar dan moeten we niet te lang wachten... Ik ga nog even terug om mijn jas te halen want het ziet er naar uit dat we regen krijgen.” Nauwelijks was hij weg of Ali kwam er aan. De meisjes hadden natuurlijk geen enkel bezwaar dat hij ons zou vergezellen want ze mochten hem heus wel en Ali stelde zich al weer héél wat voor van dit tochtje naar een punt waar ze nog niet eerder geweest was. Maar, deze middag zou echter geen succes worden, althans voor de meisjes niet, want mijn oom gedroeg zich die middag niet bijster toeschietelijk jegens hen. Het was eigenlijk zó, dat hij onze plannen helemaal in de war stuurde en ik spijt had als haren op m'n hoofd dat ik hem gevraagd had om mee te gaan! Er was al dadelijk na ons vertrek een punt van wrijving. Wij met ons drieën hielden van stevig aantrappen op de fiets. Maar of mijn oom het er op toelegde of dat hij niet veel zin had om een beetje tempo te houden, weet ik niet zeker, maar een feit was het dat hij de twee meisjes voortdurend een geweldig eind voor ons uit liet rijden en telkens op z'n dooie gemak met mij achteraan wist te blijven. We begonnen ons tochtje langs de Harderwijkerstraatweg naar Ermelo toe en ik vond dat we hier best een beetje de spurt er in konden zetten. Maar hij dacht er blijkbaar anders over en het duurde niet lang of Antje en Ali waren nauwelijks meer te zien voor ons uit. Of ik al probeerde het hem omzichtig aan z'n verstand te brengen of door er zelf wat harder van door te trappen, het baatte me hoegenaamd niets, hij bleef hardnekkig z'n slakkegangetje volhouden. Het enige wat hij eenmaal opmerkte was: „Laat die twee nu maar rustig voor ons uit blijven... die meisjes interesseren zich toch niet voor onze gesprekken...!” In het hartje van Ermelo vonden wij hen terug, ze stonden naast hun fietsen op ons te wachten, niet wetend hoe ze verder moesten rijden. Natuurlijk zag ik al dadelijk aan Antje's gezicht dat er wat aan haperde, ze reageert wonderlijk gauw! Ali verstoutte zich op te merken: „Hè hè, komen jullie nog... we dachten al dat u er zonder ons vandoor was gegaan!” Door Ermelo heen bleven we nu weer wat dichter bij elkaar teneinde de meisjes aanwijzingen te kunnen geven over de route die we zouden nemen. Daarna sloegen we de grintweg in die in de richting van Leuvenum voert, dat wil zeggen tot aan het punt waar achter deze weg het mooie fietspad begint dat zich geleidelijk naar de Leuvenumse bossen afbuigt. Nu ik eenmaal weer contact had verkregen met m'n twee vriendinnen, zorgde ik er zo veel mogelijk voor dat we „bijbleven” hetgeen ik bereikte door tussen de beide meisjes in te blijven rijden. Oom Wim moest nu wel mee, of hij wilde of niet! Halverwege werden we verrast door een licht regenbuitje, maar dat hield gelukkig spoedig weer op. Weldra hadden we nu de Leuvenumse bossen bereikt met hun sterk heuvelachtig aspect, waarvoor Ali natuurlijk weer grote bewondering had. Ik was benieuwd hoe de twee meisjes het er zouden afbrengen op het buitengewoon slechte rijwielpaadje dat zich rond de heuvels door het bos slingerde, uiterst smal en vol mul zand met overal onverwacht opdoemende hindernissen. Wij, mijn oom en ik zelf, wisten maar al te goed wat ons te wachten stond, maar de meisjes waren er niet op voorbereid. Wij waren langzamerhand hier getraind op zulke hopeloos slechte berijdbare zijkanten! Eerst ging het nog even goed, maar toen kwamen de bochten, helling op en af. Ik reed met oom Wim aan de kop en wij wisten uit ondervinding precies wat er komen ging en het lukte ons dan ook om muurvast in het zadel te blijven, ook zelfs nog, toen we juist op het beroerdste gedeelte een reeks tegenliggers ontmoetten. En jawel hoor... al heel gauw klonken er achter ons angstgilletjes en kreten van Ali en Antje. Ik keek even achterom en... pats daar lagen ze al, in het zand... zelfs Annetje die toch anders een echte kwajongen is op de fiets, had het moeten afleggen. Ik zag haar juist neerploffen op de knieën... de velo met z'n benen in de lucht! Ali zag ik helemaal niet meer, die hadden we waarschijnlijk al veel eerder verloren. „Rollen ze d'r af?” vroeg oom Wim lachend. „Ik geloof van wel!”, grinnikte ik zachtjes. „Toch geen brokken, hoop ik?” „Welnee... het zand is hier zacht hoor en anders horen we hen wel schreeuwen!” We reden nog een eindje door en besloten dan, vóór we op het rijwielpad naar Hierden uitkwamen, maar even boven op een heuvel op adem te komen. Kort daarna verscheen het tweetal ook, de fiets netjes aan de hand. „Hallo!” riep ik, „komen jullie nog?” „Kun jij niet meer fietsen, Annetje?” vroeg ik plagend, terwijl ik haar mijn hand toestak om haar naar boven te trekken. Ze deden allebei net of ze boos waren en Ali zei: „Je had ons wel eens mogen waarschuwen, mooie meneren... niet erg galant hoor van jullie, om ons zomaar op de weg te laten liggen...!” „Jongens, wat is het hier enig mooi”, liet ze er meteen verrukt op volgen. „'t Lijkt wel of je hier in de bergen bent!” We bleven nog een poosje op dit plekje zitten en er ontstond een kleine stoeipartij waarbij we trachtten elkaar naar beneden te rekken en dat was natuurlijk weer juist iets voor Antje! Maar dan gingen we weer verder, na eerst nog even genoten te hebben van het bruisen van het watervalletje. − 67 −
Toen echter kwam het beroerdste gedeelte van de tocht en van deze middag. Mijn oom werd toen letterlijk dwars tegen alles in en stuurde in feite de boel in het honderd. Het was oorspronkelijk mijn bedoeling geweest om door Leuvenum en langs de Zwarte Boer de prachtige weg naar Staverden te rijden en dan hiervandaan door te fietsen naar Speulde om vervolgens terug te keren over de woeste Oude Prinsenweg die ons tot besluit door de fraaiste gedeelten van de Sprielder- en Speulderbossen zou voeren. Maar eenmaal op het punt gekomen waar we onze beslissing moesten nemen gaf oom Wim te kennen dat hij dáár totaal niets voor voelde. Hij vond dat véél te ver en beweerde dat hij het die kant uit nu zo langzamerhand wel kende! Ik ging van het standpunt uit dat ik het voor het pleizier van die twee kinderen deed, omdat die het nog niet gezien hadden en het mijzelf nimmer verveelde al was ik er honderd maal geweest. Na enig geharrewar en op de kaart kijken (nota bene, toen wist hij, zoals later bleek, nog niet waar we eigenlijk heen gingen!!) moesten we ons noodgedwongen bij hem neerleggen en werd de tocht voortgezet naar rechts vanaf het punt waar we ons bevonden, dat wil zeggen weer de kant van Ermelo uit! Ik wist precies wat er nu komen ging: een eindeloze open grintweg, een totaal opgebroken wegdek met hier en daar „werk in uitvoering” (er werd verderop een nieuwe verbindingsweg aangelegd). Of ik hem dit allemaal al uitlegde, het gaf niets, hij wilde nu eenmaal die kant uit. Het kwam precies zo uit als ik verwacht had. Overal waren hier wegwerkers bezig en we braken ons nek letterlijk over de verspreid liggende klinkers. Ik zat te springen op mijn fiets! Ali en Antje maakten ook al opmerkingen in die richting en vroegen of dit de mooiste weg was die we hadden uitgezocht. Maar toen mijn oom, nadat we zo geruime tijd hadden door gemarteld, plotseling doodleuk afvroeg: „Zeg, welke kant gaan we nu eigenlijk uit?”, deksels nog toe, toen werd ik toch verdomd nijdig! Zo vervelend had ik hem nog nooit eerder meegemaakt. Hij reed voortdurend als een slak op een vliegenvanger en de twee schatjes waren ons natuurlijk al weer een heel eind voor geraakt. „Nou, natuurlijk naar Ermelo, gôddomme... daar hebben we toch immers bij Leuvenum voor op de kaart gekeken en toen zijn we toch immers naar rechts afgeslagen in plaats van naar links zoals ik heb voorgesteld!” „O ja, juist... bliksems je hebt gelijk... we hadden misschien tòch beter de andere kant op kunnen gaan!” zei hij enigszins verbouwereerd. Mijn humeur was nu ineens op storm gekomen... verdorie nog toe, de hele middag was in de war gestuurd door zijn toedoen! Als we alleen met z'n drieën waren geweest zou ik er stellig heel wat anders van hebben gemaakt. Nu kwamen we natuurlijk weer in Ermelo terecht en moesten naar huis terug langs die vermaledijde straatweg! Maar nou had ik er lak aan! Ik zette er meteen stevig de trap in en liet hem achter me, net zo lang tot ik Antje en Ali ingehaald had. Bij hen gekomen werd ik verwelkomd met een stortvloed van verwijten. „Bah! Wat een beroerde weg!” vond Antje. „Ik had veel liever gewild dat meneer niet was meegegaan... hij rijdt zo langzaam en wij hebben niets aan je!” pruilde ze. „Ja, lieve help, kinderen, ik kan er waarachtig niets aan doen hoor... ik had een veel mooiere weg willen nemen, maar hij is eigenwijs en wil z'n eigen zin doordrijven!” En voor ik het wist stortte ik m'n hart voor de twee vriendinnen uit en we waren het plotseling gloeiend met elkaar eens dat de middag eigenlijk mislukt was. „We nemen 'm nooit weer mee!!” besloot Ali resoluut. „Au, verrek, ik ga precies over een kei heen!” riep ze gelijk uit. Maar nog meer kregen we het land in toen ik na een poos tot de ontdekking kwam dat achter de hoog begroeide talud naast de grindweg een schitterend betegeld fietspad liep en dat wij ons dus geruime tijd voor niets hadden afgemarteld. Dat was nou toch wel het toppunt! Maar nu waren we dan ook van die vervloekte keien- en kuilenweg verlost en niet lang duurde het toen meer of we waren weer in Ermelo terug. „Nou, dan zijn we weer gauw thuis”, vond Ali, en ze zei het met een ietwat sip gezicht, „die straatweg ken ik nu zo langzamerhand wel!” We waren afgestapt en beraadslaagden. „In geen geval langs de straatweg terug!” opperde ik kordaat en ik nam me voor om oom Wim meteen de pas af te snijden. „Kom mee, jongens... ik ga nu voorop en dan zullen we wat anders doen, ik weet nog wel een ander paadje door de bossen dat ons in de richting van Putten voert...” En zo geschiedde. Ik nam een gedeelte van de grintweg naar Drie en sloeg vervolgens rechtsaf een aardig fietspad in dat zich al slingerend in gezellige draaiommetjes een weg baande in de buurt van Nieuw-Groevenbeek. Zo wist ik gelukkig nog een gedeelte van ons fietstochtje op deze middag te redden. Mijn oom had hier niet veel meer tegen in te brengen en peddelde in gelaten stemming achter ons aan... hij geloofde het nu verder wel! Langs de Harderwijkerstraatweg waren we stellig met een goed kwartier weer thuis geweest, maar nu genoten we nog dit alleraardigste omweggetje, waarbij we haast geen sterveling tegenkwamen. Maar toch hing er een schier merkbaar stilzwijgen tussen ons troepje en ik kon aan alles merken dat de twee meisjes enigszins teleurgesteld waren. Ze hadden natuurlijk spijt dat mijn oom meegegaan was en eerlijk gezegd had ik dat zelf ook wel een beetje. Erg gezellig was hij dan ook niet geweest en ik vroeg me af waarom hij zich in hemelsnaam zo weinig toeschietelijk had getoond tegen ons lieftallig gezelschap. Thuis gekomen gingen oom Wim en Ali meteen door naar Campanula en ik stapte met Antje af voor de ingang naar Dennenlust. We borgen meteen onze karretjes in de schuur en gingen naar binnen. Ik zei nog tegen Antje, alvorens we het huis betraden: „Nou, dat is eens maar nooit weer!” Toen we de huiskamer binnen kwamen zat tante Mien daar alleen met moeder. 't Bleek dat mijn vader met tante Louise en mejuffrouw Tang een wandelingetje aan het maken waren. Met één oogopslag ontdekte ik al weer dat mijn geachte tante op het oorlogspad was! Ze had natuurlijk weer eens gezellig zitten roddelen met moeder en het viel niet moeilijk te raden welk onderwerp die twee hadden aangesneden. Haar gezicht stond weer strak en als ik het me niet verbeeldde keek ze tamelijk koeltjes, vooral tegen − 68 −
Antje. Zo gezien leek de situatie bedenkelijk veel op die van afgelopen zondagmiddag. Maar zoals haar gewoonte is kwam het ook nu niet tot een rechtstreekse aanval op ons beiden. Wel vroeg ze met geveinsde belangstelling of we prettig gefietst hadden, waarop ik maar openhartig antwoordde dat ons tochtje niet bijster geslaagd was omdat we op zo'n slechte weg terecht waren gekomen! Maar ik verheelde het feit dat oom Wim ons dat koopje geleverd had! Ik had nu leergeld betaald! Wat er echter aan de hand was kon ik die middag niet meer vernemen. Tante Mien verdween nu spoorslags en keerde terug naar Campanula en kort daarop kwamen de anderen ook thuis. De maaltijd verliep bij ons gezellig en ongedwongen. Ik had Antje al zoveel te kennen gegeven dat ik van plan was om na het eten er samen met haar tussenuit te trekken en een avondritje te maken deels ter vergoeding van de mislukte middag en ook omdat ik weer eens als vanouds alleen met haar wilde zijn. Nu, de omstandigheden werkten daartoe in alle opzichten mee. Niemand die ons daarover wat maken kon, want Antje moest boter halen bij het kruidenierswinkeltje van mevrouw Zèch op de hoek van de van Eeghenlaan en vervolgens voor moeder nog een paar kleinigheden in het dorp halen en ik zelf had een pakje af te leveren bij de bode op Amsterdam, bestemd voor mijn broer. We moesten dus allebei dezelfde kant uit en hadden genoeg motieven om op een geoorloofde wijze „uit te breken”! Moeder wakkerde het nog wat aan met de woorden: „Gaan jullie samen maar en fiets nog maar gezellig een eindje om... als je terug komt zijn wij op Campanula, hoor!” En zo gingen wij er weer eens een keertje met z'n beidjes vandoor. Bij de hoek aan de Harderwijkerstraatweg stapten we even af waar Antje, voor ze het vergat, eerst even de boter ging halen bij genoemde mevrouw Zèch, een uiterst beminnelijke dame die daar pension hield en tevens op bescheiden schaal een comestibleszaakje exploiteerde ten gerieve van de bungalowbewoners. Na dit kleine oponthoud peddelden we lustig voort naar het dorp. Antje was ineens weer uitgelaten vrolijk. Lachend en met een lichte blos op haar wangen keek ze me een paar maal van opzij aan en barstte dan eensklaps in een luide schaterlach uit, terwijl ze vertrouwelijk mijn arm greep. „Wat is er... waar lach je zo om, wijfie?” vroeg ik. „Mag ik dat pleizier met je delen?” „Nee... nee”, riep ze nog steeds lachend uit, „Dat durf ik eigenlijk niet tegen u te zeggen...!” Smekend bleef ik aandringen dat ze me het tòch maar vertellen moest. En toen kwam ze er mee voor de dag. „Moet u 'ns horen... weet u wat mevrouw Zèch van mij en u dacht...?” Niets vermoedend zei ik: „Nou, wàt zou ze denken... ik weet het echt niet!” „Ze vroeg aan me of die kleine jongen van mij er niet meer was, want ze zag hem helemaal niet meer in de laatste paar dagen.... „U bent toch de schoondochter van mevrouw van Rossum van Dennenlust, nietwaar?” „Ja, dat meende ze echt!!” En opnieuw barstte ze in een schaterlach uit. „Allemachtig... die is goed!” riep ik verbaasd uit. „En wat zei jij toen wel?” „Nu, ik stond even gek te kijken en toen moest ik toch werkelijk lachen... Nee, zeg ik, ik ben maar het dienstmeisje hoor... en die kleine jongen is niet van mij, zover heb ik het nog niet gebracht...! Nou, en toen moest zij ook lachen natuurlijk. Zij en haar man dachten stellig dat u en ik getrouwd waren en dat Aartje ons kind was omdat ze ons hier zo vaak samen voorbij zagen wandelen!” Blozend en nog steeds met onverholen pleizier in haar ondeugende ogen bleef ze me vorsend aankijken, ofschoon ik er niet veel op wist te zeggen. Er verstilde plotseling iets in mij. Zóver was het dus al met ons gekomen... ons gedrag was hier in de naaste omgeving niet onopgemerkt gebleven. We waren bespied en beoordeeld door de hele buurt... men had z'n conclusies getrokken, natuurlijk... hoe kon 't ook anders, zoiets blijft immers niet verborgen voor het decorum. Wie weet hoeveel er al verder geroddeld was in die kleine gemeenschap hier, een echte kletshoek per slot van rekening! En wat zouden ze er bij de dominee van denken...? Daar zagen ze dat verliefde span natuurlijk ook telkens voorbij trekken! Godallemachtig... dit was toch wel iets waar ik in mijn kortzichtigheid geen ogenblik bij had stilgestaan... dat er nu al zulke conclusies getrokken waren... Maar dan moest ik er toch eveneens smakelijk om lachen en dan greep ik Antje's hand en hield die stevig vast op het stuur van haar fiets. „Zou je willen dàt het zo was, Antje?” vroeg ik, recht op de man af. Ze gaf niet onmiddellijk antwoord op die vraag, maar haar blik werd plotseling ernstig. Dan zei ze rustig en eenvoudig: „Dat kan ik nu niet zeggen... dat hangt helemaal van u af!”... Pats, die zat en daar kon ik het fatsoenlijk gezegd mee doen. „Je hebt gelijk, kind,” zei ik, „dat was een heel raak antwoord, Antje en ik ben bang dat ik je eigenlijk helemaal niet zo mooi behandel.... Misschien denk je wel dat ik een beetje met je speel en dat is 't nu juist, dat is helemaal mijn bedoeling niet, hoor! We moeten daar nu meteen eens rustig samen over praten...” We hadden juist het dorp bereikt en in een van de achterafbuurtjes vond ik de besteldienst waar ik mijn pakketje moest afgeven, terwijl Antje in die tussentijd haar eigen boodschapjes verrichtte. Nadat dit gebeurd was reden we verder, de prachtige weg op naar Garderen. Zeldzaam mooi was het hier nu bij de vallende zomeravond. Verlaten en doodstil lag de zwaarbeboomde allee voor ons die als een groene tunnel het landgoed Schovenhorst doorsneed en licht trapten wij voort, terwijl de zwoele boslucht vervuld van dennengeur langs ons heen zweefde onder het rijden. Dan vervolgde ik het ernstige gesprek met het meisje dat ik, hoe tegenstrijdig het misschien ook moge klinken, toch werkelijk begon lief te krijgen. Of was dit slechts zinsbegoocheling? Ik weet dat thans niet meer, ik kan 't me ternauwernood meer voorstellen, maar zeker is dat ik toen op die avond werkelijk van haar hield en zij van mij. Het was zo'n avond vol gevaarlijke romantiek, waarin de atmosfeer vervuld is van intense spanningen die in de nietige mens een uitweg zoeken. Er komen dan ogenblikken dat het schijnt alsof de lucht zich verdicht tot een fel akkoord, alsof een bepaalde melodie zich begint los te maken uit het eeuwig geruis van de dennen en die zich steeds doordringender aan je gehoor manifesteert. Er zong een orgeltoon door mijn hoofd, een steeds terugkerend thema van − 69 −
lang geleden gehoorde muziek.... het was Choral III van César Franck... voor mij het noodlotsthema, éénmaal, jaren geleden...! NU in 1938 hier in Putten! God... hoe was het mogelijk! Welk een onmetelijke tragiek had zich immer in de goede „Père Franck” geopenbaard. Zou hij ooit hebben kunnen vermoeden hoe zijn hemelse muziek een mens goed en mild kan maken, welk een troost zij geven kan in moeilijke uren? Gezegende César Franck, die op zo'n avond zijn verheven kunst in de mens weet te openbaren om hem alzo te leiden op een moeilijke weg! Zwijgend, ieder in eigen gedachte, fietsten wij naast elkander voort. Dan vervolgde ik mijn gesprek met haar. „Heb je er wel eens over nagedacht, Antje, wat het worden moet tussen ons? Geloof je werkelijk dat wij bij elkaar horen, dat we gelukkig met elkaar zullen worden?” „Ik ben bang van niet!” antwoordde ze aarzelend. „Precies... dàt is 't 'm nu juist... dat weten we geen van beiden met zekerheid. 't Is voor mij ook moeilijk om daar een antwoord op te geven Antje, dat besef je niet half. 't Toeval heeft ons hier bij elkaar gebracht, we waren helemaal op elkaar aangewezen in die eerste veertien dagen... Ik begon je hoe langer hoe aardiger te vinden, je was voortdurend in m'n gedachten en nu geloof ik dat ik van je houdt en jij... hoe denk je over mij?” Het duurde even voor ze antwoord kon geven op mijn vraag, maar dan klonk het rustig: „Ik denk er net zo over als u en dàt wil ik wel zeggen, meneer, u bent in die paar weken héél veel voor me gaan betekenen... maar toch geloof ik dat het nooit wat worden kan tussen ons... al zouden we allebei willen. Ik zie het nu toch maar al te goed... de hele familie van uw kant is er vierkant tegen en let maar eens op, ze bepraten u net zo lang tot u er genoeg van krijgt...!” „Dan vergis je je toch, Antje”, onderbrak ik haar, „Mijn familie kan wat dat betreft naar de maan lopen..., zij hebben hier niets mee te maken en wanneer ik van je houdt dan blijf ik op m'n stuk staan en dan kunnen ze me nog meer vertellen... Maar er is iets anders, iets dat ik verschrikkelijk moeilijk vind om er met jou over te praten. Ik zit zelf in de knoei, Antje en zoals het nu nog is, weet ik eigenlijk zelf niet wat ik wil. Toch geloof ik dat het goed is om het je nu te zeggen. Ik sta namelijk niet vrij tegenover jou... Begrijp je wat ik bedoel...?” „Wilt u daar mee zeggen dat u dus tòch een meisje hebt in Amsterdam?” vroeg ze ineens, fel speurend terwijl haar ogen mij met een doordringende blik aankeken. „Ja en neen, Antje.... Dat is nu juist het beroerde. Jij kùnt niet begrijpen wat een tweestrijd ik elke dag voer.... 't Is geen meisje meer, maar een jonge getrouwde vrouw, die heel veel van mij houdt, maar... ik zal nooit met haar kunnen trouwen, want haar man wil niet scheiden en daarom voel ik mij zo heen en weer geslingerd tussen haar en jou. En nu ben ik aan het twijfelen geraakt sinds ik jou hier heb leren kennen. 't Zou tussen ons allemaal zoveel gemakkelijker gaan, vooral nu ik geloof dat ik van je hou. Misschien zou ik dan al dat andere daardoor makkelijker kunnen vergeten...” „Ach, ik dacht al zoiets...” zei ze zachtjes, met iets van begrip in haar stem. „Mevrouw heeft vroeger ook al eens zoiets losgelaten daarover, dat u waarschijnlijk wel een of andere vriendin had en nu begrijp ik veel meer...” „Mijn moeder kan daarover niets gezegd hebben, Antje, ze weten er allemaal niets van en je mag er nooit over spreken, hoor!” Begrijp je nu hoe moeilijk het voor me is, Annetje? Ik ben zo bang dat ik je straks verdriet moet doen, als 't anders blijkt te zijn met mijn gevoelens en ik je dan in de steek zou moeten laten. Ik zou het vreselijk vinden als jij er ongelukkig door zou worden... dat wil ik absoluut niet...! Maar er is nog iets anders Anneke en daar moeten we toch ook eens over praten... Vertel me nu eens eerlijk, sta jij ook wel helemaal vrij? Is er nu heus geen ander in Amsterdam die van jou houdt?” Ze kleurde. „Je krijgt telkens brieven en Ali plaagt je steeds met een zekere Jan. Wat betekent dat toch? Toe, zeg het me, dat is veel beter voor ons allebei...” Misschien kwam het door mijn eigen openhartige bekentenis, maar toen kwam het hoge woord er uit. Ja! het wàs zo, maar ze hield al geruime tijd niet meer van die jongen, want ze was er achter gekomen dat hij vreselijk dronk en ze liet hem aldoor lopen in de laatste tijd. Maar hij bleef hardnekkig aanhouden. En nu ze mij hier in Putten had leren kennen en het zó tussen ons gelopen was, wilde ze helemaal niets meer met hem te doen hebben. „Ik ben trouwens niet eens officieel met hem verloofd, hoor!” liet ze er op volgen. „Ik heb er kort geleden meteen maar voorgoed een eind aan gemaakt!” „Ja, dat is dan maar beter ook,” vond ik dadelijk. Een vent die zuipt... bah, neen Antje, offer je dáár in godsnaam nooit aan op hoor! Blijf dan maar liever van mij houden... wie weet komt het toch nog wel eens goed tussen ons...! Maar loop in godsnaam zó je ongeluk niet tegemoet!” „Welnee, dat zal ik heus niet doen... geloof maar gerust, Antje is niet zo dom hoor, ik kijk wel uit!” zei ze, schalks lachend. „Maar ik ben zo bang dat wij niet bij elkaar passen”, ging ze voort. „U houdt van lezen en van muziek en ik geef daar niet zoveel om.... maar misschien zou ik het kunnen leren...” liet ze er ineens op volgen, bijna verrast over die ontdekking die ze deed. Het trof me toch wel, dat ze dit zei. Haar liefde zat dieper dan ik vermoed had, want ze toonde althans de wil om zich bij mij aan te passen en dat stemde me ineens weer heel teder jegens het meisje. „Laten we er maar niet te veel over piekeren, Annetje, we zouden ons pleizier ermee bederven in deze laatste weken. We moeten het allebei maar aanvaarden zoals het komt. Als we weer eenmaal in Amsterdam terug zijn ziet alles er weer heel anders uit en dan kunnen we altijd nog overleggen wat we zullen doen, geloof je ook niet?” Ze knikte afwezig en in gedachten, terwijl ik voortging: „Ik heb je dit alleen allemaal verteld omdat ik volstrekt niet wil dat jij ongelukkig zult worden door mij en ook opdat je niet zult denken dat ik je hier als een speelpop beschouw, want heus Antje, je bent hier ècht veel voor me gaan betekenen en daarom is het goed dat we nu allebei weten wat we aan elkaar hebben. Laten we in die laatste dagen hier dat beetje geluk nog maar samen delen dat op onze weg is geworpen, zo beschouw ik het... en als later mocht blijken dat we tòch niet buiten elkaar kunnen, nou... dan kun je er van op aan dat ik je niet in de steek zal laten...” − 70 −
We waren nu de Garderse weg een heel stuk afgefietst, misschien wel een paar kilometer voorbij Schovenhorst en ik besloot om hier ergens een rijwielpad te nemen dat aan de linkerzijde van de weg uitmondde en dat ons door de Speulderbossen weer terug zou voeren in de richting van Putten. Weldra bevonden we ons weer in de dichte beukenbossen met hun slanke gladde stammen, waar hoog zich het groen boven ons koepelde als een kerkedak en de stilte ons omgaf als in een eeuwenoude kathedraal, waar lichtbundels van de ondergaande zon door de gebrandschilderde ramen leken te vallen. Het was een prachtige midzomeravond. Antje werd er waarlijk voor deze keer dichterlijk door! Kinderlijk en zonder opsmuk gaf ze plotseling uiting aan de gevoelens die haar beroerden. Ze had ineens oog voor alles om haar heen, voor iedere boom, voor een opgeschrikte vogel... ze leerde nu waarlijk de natuur „zien”. Nu moest oom Wim er eens even bij kunnen zijn om deze zelfde Antje mee te maken, hoe ze nù was! Dan had hij even kunnen constateren hoe zeer hij zich vergist had in het meisje. Op een rustig plekje stapten we af en besloten om daar nog een kwartiertje te gaan zitten. Dicht naast elkander, mijn arm om haar middel geslagen, onze hoofden heel dicht bij elkander. Lehn deine Wang an meine Wang, Dann fliessen die Tränen zusammen, Und an mein Herz drück fest dein Herz, Dann schlagen zusammen die Flammen. Und wenn in die grosze Flamme flieszt der Strom von unsern Tränen, Und wenn mein Arm dich gewaltig umschlieszt, Sterb ich vor Liebessehnen (wie ein Hauch süsser Erinnerung) Lehn deine Wang an meine Wang........ (Heinrich Heine) Muziek van Adolf Jensen, bew. Max Reger.
Stilletjes en intiem zaten we dan nog een ogenblik te vrijen, maar toch zonder die felle hartstocht van een week tevoren. In de onmetelijke stilte van deze prachtige zomeravond wilde ik nu alles even vergeten, behalve dit ene: dit stille, zoete geluksgevoel. Hoe lief en vol overgave was ze nu, Annetje, zonder enige terughouding. Vol innige liefde beantwoordde ze mijn kussen, telkens en telkens weer. Ach, ze begreep het nu allemaal wel. We wisten nu alle twee dat we dit NEMEN moesten, zonder enige bedenking, NEMEN zolang het nog kon. Het was alsof een stem ons toefluisterde: geniet dan toch... bezit elkaar... want straks is het misschien te laat! Wat was toch die geheimzinnige macht die ons in elkanders armen dreef? Te laat?? Waarom zou het straks te laat kunnen zijn? Mijn God, kon het mogelijk zijn dat de Dood reeds zijn schaduw liet vallen over dit rustige, vredige avondland? Hoe kwam ik toch telkens aan die wonderlijke oorlogsvisioenen waarbij het was alsof ik de omgeving van het landelijke Putten in vlammen zag staan? Met klem zette ik deze onheilspellende gedachten van mij af. Nu niet denken hieraan, er komt geen oorlog...! Nog lang zaten we daar... stil en allebei tevreden omdat we onze gedachten eens hadden uitgesproken. 't Had ons opgelucht en het leek wel of er even iets anders over Antje gekomen was, alsof ze nòg meer tot me was genaderd. Maar de dalende zon achter het geboomte deed ons opschrikken uit ons gepeins en ineens was Annetje toch weer de oude. „O, wat zal mevrouw wel zeggen... en uw tante, dat we zo lang zijn weggebleven...! Daar komt vast weer herrie van!” „Niets van aantrekken”, zei ik rustig. „Dit was ONZE avond, die kan niemand ons meer afnemen... en nu maar stevig aantrappen dan kunnen we met een goed kwartier weer thuis zijn...” Op Dennenlust was niemand meer..., 't begon ook al aardig te schemeren en haastig borgen we onze fietsen in de schuur. Als twee schoolkinderen die te laat zijn, kwamen we naast elkaar op het voorerf van Campanula binnen. Eerst nog langs de dominee en nu voor het eerst hier brak ik mij er even het hoofd over wat die mensen wel van ons denken zouden. Stil laten denken! De ontvangst ten huize van mijn tante verliep geheel anders dan we verwacht hadden. Ze zaten allemaal buiten voor het huis en hadden al thee gedronken. Tot onze grote verbazing werden we op een bijzonder luidruchtige en haast feestelijke wijze begroet, alsof ze dat zo onder mekaar hadden afgesproken, al moet gezegd worden dat hun vrolijkheid mij wat zuur in de oren klonk! 't Was ongelooflijk wat ze allemaal tegelijk tegen ons uitbrachten, zo quasi in het gemoedelijke dan. 't Was natuurlijk allemaal als plagerij bedoeld en vooral Ali en ook oom Wim beijverden zich om Antje gloeiende blossen op haar wangen te jagen.... „Aha, dáár komt het jonge paar aan...” riep oom Wim uit. „En... was het prettig onder de bomen, Antje? Waren jullie in de zevende hemel?” Alles lachte en ik zag dadelijk de verwarring die zich van het meisje meester maakte. Natuurlijk was dit afgesproken werk... er zou wel weer aardig gekletst zijn in onze afwezigheid. Maar ze konden naar de maan lopen. Niets laten blijken! Ik lachte − 71 −
vrolijk mee en zei bedaard: „We laten ons toch niet uithoren, hè Antje.....? Laat ze maar denken wat ze willen... maar wij hebben een mooie avond gehad! En geven jullie ons eerst nu maar eens gauw een kopje thee!” „Ja, dat hebben jullie vooral nodig!” merkte oom Wim op en meteen liet hij erop volgen: „Je kent toch immers wel het spreekwoord dat zegt: een bedroefd hart is dorstig en een verliefd hart drinkt graag?”.... „Hè, nu moet je ze niet zo plagen...”, vergoelijkte tante Louise. „Laat maar gaan!” zei ik, met een nonchalant gebaar. „Ze kunnen de zon niet in het water zien schijnen!” Antje was haastig naar binnen gevlucht om thee voor ons beiden in te schenken, maar meer nog, naar ik veronderstelde om buiten de gevaarlijke zone te blijven. Toen de plagerij een beetje was afgezakt kwam ze weer tevoorschijn met de thee en daarna ging ik opzettelijk dicht naast haar zitten op de berkenbank onder de luifel van het huis. Het gezelschap had mijn strijdlust meer dan ooit opgewekt. Alleen oom Wim bleef nog een poosje doorzagen over „verliefde mensen die bij voorkeur onder bomen gaan zitten” enzovoort, enzovoort en haalde daarbij de een of andere legende voor de dag waarin een spin een rol speelde. 't Had op mij niet de minste invloed, maar Antje zat nog voortdurend in duizend angsten dat het gesprek weer een gevaarlijke wending nemen zou; waarschijnlijk dacht ze niet anders of alles was nu uitgekomen. Gelukkig werd de conversatie spoedig in andere banen geleid en daar het nu aardig donker begon te worden werd de theekrans buiten opgeheven en besloot de familie naar binnen te gaan. Ali noch Antje toonden veel lust om het gezelschap te volgen nu het weer zo'n prachtige avond was en wat dat betreft sloot ik me geheel bij de twee meisjes aan, zodat we met z'n drieën nog wat buiten bleven. Natuurlijk ging het weer dezelfde weg op als de vorige maal. Het donkere bos scheen, ondanks de griezeligheid, toch een magische aantrekkingskracht op hen uit te oefenen en nogmaals maakten wij een korte avondwandeling door de Hunnenlaan en rond het open sportterrein heen, waarbij we ons meer dan luidruchtig en vrolijk gedroegen. En daar kregen de twee meisjes waarachtig haast weer ruzie met elkaar! Ali toonde zich namelijk zeer jaloers en het was op dat ogenblik voor de eerste maal dat ze dit zo openlijk demonstreerde in mijn bijzijn. Antje, nog een beetje geprikkeld door de grappenmakerij van daarnet, kon de stekelige opmerkingen van Ali niet verdragen die zich geroepen voelde om de opmerkingen door oom Wim gemaakt bij onze thuiskomst, nog eens extra te onderstrepen. Telkens begon Ali er weer over en maakte zelfs dusdanige toespelingen op een zekere verhouding tussen Antje en mij, dat ik me genoodzaakt zag het kind even geducht op haar nummer te zetten. Antje en ik keken elkaar even vol begrip aan en toen Ali even uit onze buurt was zei ze met iets angstigs: „Ze weten ALLES... er is vàst weer over ons gepraat.... bah! Die meid vertelt alles over! Ik wou dat ik maar terug kon gaan naar Amsterdam...” Troostend en overredend probeerde ik Antje te sussen en tot andere gedachten te brengen... Ze moest niet zo bang wezen, ik stond toch immers achter haar? Maar toch merkte ik heel goed dat er een geladen atmosfeer bleef hangen de verdere avond tussen Ali en ons. Ook kon ik het gevoel niet van me afzetten dat Ali met boze plannen jegens ons rondliep, ze loerde voortdurend naar ons en we hadden het onpleizierige gevoel dat Ali ons telkens bespioneerde. Wat stilletjes kwamen we op Campanula terug en ik deed met Antje nog een spelletje kaart mee totdat het tijd was om op te stappen naar Dennenlust, dat was voor mij altijd het meest romantische slot van zo'n avond. Vader en moeder voorop, vader met de stormlamp en daarachter Annetje en ik, verstolen elkaar omarmend en soms zelfs een paar heimelijke kussen wisselend! Vader en moeder merkten niets... of zouden ze het tòch wel begrepen hebben? Op Dennenlust de herhaling van het spelletje van iedere avond bij de pomp in de keuken. Ik pompte voor Antje en zij deed het voor mij, terwijl we elkaar telkens over en weer kusten... het piepende geluid van de pompzwengel diende om de eventuele hoorbare zoenen te camoufleren! Voorwaar, deze vakantie was stellig niet van romantiek verstoken... ik had hier in die paar weken meer romantische ogenblikken doorleefd dan in mijn hele leven voordien en eenmaal behagelijk uitgestrekt liggend in mijn koele bed kwam ik opnieuw tot de vraag die ik me nu al zo dikwijls gesteld had: wàt zal het einde zijn van dit alles??
Zaterdag 23 juli 1938 - Putten Ik zie dat mijn „rapport” over deze affaire steeds lijviger begint te worden; zó had ik het eigenlijk niet bedoeld toen ik er mee begon, maar... al schrijvende kan ik nu eenmaal niet nalaten er een roman van te maken en alles uitvoerig vast te leggen wat mij nog zo vers op het hart ligt! Over deze dag kan ik vrij kort zijn. De twee meisjes hadden 's morgens hun gewone bezigheden in de huishouding en waren daardoor meestal zó volkomen in beslag genomen dat er voor de romantiek geen plaats was. Neen, die olijke guit ontwaakte pas in het namiddaglijke uur en leefde pas goed op naarmate de dag verstreek en de schemering neerdaalde! In de morgenuren besteedde ik meestal mijn tijd aan mijn paperassen en filmplannen, of ik zocht mijn oom op om met hem een wandeling of fietstochtje te maken en een ouderwetse boom met hem op te zetten. Oom Wim was deze ochtend in z'n eentje naar het dorp gewandeld om wat sigaren in te slaan en een brief op de post te doen bestemd voor de eigenares van Campanula, een zekere mevrouw Joustra. De familie op Campanula was namelijk op pijnlijke wijze verrast met de ochtendpost die hun een brief had bezorgd van deze dame waarin ze kort en bondig vroeg hoe laat of de geachte familie dacht aanstaande vrijdag het huisje te verlaten! Nota bene, ze hadden de bungalow − 72 −
van van Surksum voor de hele maand juli uit en meenden dus recht te hebben om er tot en met zondag de 31ste juli te kunnen blijven. En nu moesten ze er aanstaande vrijdag al weg wezen! Nu, dat was het gezelschap aldaar letterlijk als een koud stortbad op het lijf gevallen en oom Wim was aanvankelijk helemaal van streek. Hij was nu meteen hals over kop door naar Bato's Erf om „Ouwe Frank” (van Surksum) even te interpelleren wat dit allemaal te betekenen had. De goeie man was die ochtend helemaal van de kook en had zich er duchtig kwaad over gemaakt. Ik had toch niets anders te doen en stelde daarom tante Louise voor om samen wat te gaan fietsen. Ze had van haar fiets nog niet veel kunnen profiteren en bij nadere informatie bleek al gauw dat ook hier weer een addertje in het gras stak. Oom Wim had in een voortvarende bui het rijwiel voor haar gehuurd tegen de prijs van ƒ 2,50 voor ruim een week. Tante Loes was nu van mening, en terecht, dat hij zèlf die onkosten voor zijn rekening zou nemen omdat hij het gedaan had louter voor z'n eigen genoegen, aangezien z'n neef het plezanter vond om alle dagen met z'n „scharreltje” er vandoor te gaan en hij toch iemand moest hebben om mee te kunnen fietsen. Maar nu was het haar gebleken dat ze zich in die opvatting schromelijk vergist had en ze hadden haar op een zachtzinnige manier aan het verstand gebracht dat ze die knaak zelf moest opdokken! Tante Louise gaf onomwonden te kennen dat ze daar lang niet over te spreken was en er was niet veel fantasie voor nodig om te kunnen voorspellen dat dit een ernstig punt van wrijving in de familie dreigde te worden. Een gezellige familiereünie leek me dat wel daar op Campanula! We hadden al een paar dagen gemerkt dat er wat broeide daar, maar nù eerst begreep ik waarom tante Louise steeds zo „effen” keek. Meestal een bewijs dat er dan iets mis is. Enfin, ik wist haar over te halen om mee te gaan en zo maakten we die ochtend een aardig ritje in de omgeving, waarbij bleek dat ze het fietsen nog lang niet verleerd was. Ik had met oom Wim afgesproken om 's middags een excursie te maken naar het wereldberoemde Pinetum van Prof. Oudemans op het landgoed Schovenhorst. De deelnemers hieraan werden omstreeks twee uur aan de ingang verwacht en wij gingen er samen per fiets naar toe. Met een gezelschap van plusminus vijfentwintig personen werden wij door de eerste tuinman rondgeleid over de uitgestrekte plantages waarop de meest uiteenlopende soorten van naaldbomen van de gehele wereld te vinden zijn. Daar zagen wij ook voor de eerste maal de waarlijk gigantische Amerikaanse Sequoia's (Roodhaarboom) die hier door de oorspronkelijke bezitter van het landgoed was geïmporteerd in de vorm van zaden van de oudste exemplaren uit de Verenigde Staten en die het hier wonderwel hadden gedaan. We zagen althans een exemplaar van deze reuzen dat hier een ouderdom had bereikt van hondertwintig jaar met een hoogte van meer dan tachtig meter! Hij stak dan ook vèr boven het overige geboomte uit. Er zou over dit uitstapje, uit biologisch oogpunt bezien, enorm veel wetenswaardigs te vertellen zijn, maar ik zal in deze bladzijden daarover niet verder uitweiden. Genoeg zij vermeld dat wij aldaar bijna drie uur verbleven en zeer voldaan over het gehoorde en geziene huiswaarts keerden. Het was een stralende zomermiddag en we hadden het geducht warm op de terugtocht. Ik zweette tenminste als een koelie met de zware camera op m'n rug die ik, achteraf beschouwd, even goed thuis had kunnen laten, want hoe mooi en interessant het Pinetum ook mocht zijn, voor een korte filmreportage had ik het ten enenmale ongeschikt bevonden, waarmee ik niet wil beweren dat er van dit natuurmonument geen uitstekende film zou zijn te maken. Stellig wel, als ik mij er ten volle op had kunnen concentreren, maar niet om er zo hier en daar te hooi en te gras een paar meter film aan te verschieten. Zulke shots zeggen later zo weinig en ze kunnen met evenveel pleizier opgenomen zijn in het Vondelpark in Amsterdam. Ik had dit dan ook ten volle beseft en mijn filmapparaat gelaten voor wat het was. Er was niets te beleven wat in het kader van mijn opgave paste, dus: niet filmen, was het parool! Smachtend naar de thee kwamen we op Campanula terug, alwaar we de gehele familie bij elkaar vonden zitten, dat wil zeggen allen... behalve Ali en al heel gauw had ik in de gaten dat zich in onze afwezigheid wederom een klein drama had afgespeeld! Het werd me duidelijk dat deze jongedame er op eigen gelegenheid vandoor was gegaan naar het natuurbad in Ermelo om daar in haar eentje te gaan zwemmen en pret te maken. Ook wist ik binnen vijf minuten dat Ali weggegaan was zonder iets tegen Antje te zeggen of haar te vragen of ze zin had om mee te gaan. En zo kwam het dat ik Antje daar alleen vond zitten tussen de anderen, een beetje triestig kijkend, maar waarachtig met een boek op haar schoot waarin ze veinsde te lezen! Typisch toch van Ali... nù had ze Antje ineens niet nodig; 't dametje had zich natuurlijk een pretje alleen beloofd en daarbij kon ze Antje net niet gebruiken. Misschien had ze het ook gedaan uit represaille voor gisteravond! „Nou Antje, als ik geweten had dat jij hier de hele middag alleen was gebleven, had je even goed met ons mee kunnen fietsen naar 't Pinetum, 't was daar schitterend...” zei ik. Een beetje spijtig keek ze me aan en ze vroeg wat we daar allemaal gezien hadden en wat „Pinetum” betekende. En terwijl ze belangstellend luisterde, vertelde ik haar alle bijzonderheden. Nauwelijks had ik mij gelaafd aan de onuitputtelijke theevoorraad van Campanula, of daar zagen we Ali eveneens terugkomen, stralend en boordevol enthousiasme over de middag die ze doorgebracht had. Ze had „reuze schik” gehad en een verbazend leuke knul ontmoet waar ze de hele middag mee samen was geweest. En toevallig kende zij hem van de N.J.C. In geuren en kleuren vertelde ze ons al haar belevenissen en keek daarbij af en toe Antje aan met een gezicht alsof ze zeggen wilde: dat heb jij nu allemaal lekker gemist...! Nu, ik kon niet nalaten om haar een beetje op stang te jagen, zoals zij het ons al zo dikwijls had proberen te doen. Antje deed daar braaf aan mee en als zij dan op sommige ogenblikken even een blik van verstandhouding met mij wisselde, genoot ik van de ondeugende, kwajongensachtige blik in haar bruine ogen. Maar nù was ook het keerpunt gekomen.... Ali had ons niet meer nodig en ergo konden wij voortaan het gezelschap van Ali ontberen.... Natuurlijk had het kind dit − 73 −
van tevoren geweten, dat ze die jongeman daar zou ontmoeten, afgesproken werk... en daarbij had ze Antje niet nodig, nu kwam Antje er plotseling niet meer op aan! Welnu, ik nam mij voor om dit in de laatste komende week volkomen tegen haar uit te spelen en meer nog eigenlijk tegen mijn tante die de drijfveer was van dit alles. Nu kon het me ook geen klap meer schelen... voortaan ging ik samen met Antje alleen uit wanneer het mij beliefde. Als ik dit voor uit geweten had dan was Antje natuurlijk met ons meegegaan, thans had Ali 't kind haar middag bedorven door haar stilletjes alleen te laten zitten! 'n Beroerde meid was het toch eigenlijk, die Alida... Triomfantelijk was ze binnen komen stuiven met haar opgesmukt verhaal en met een gezicht van: zie je wel, ik heb jullie niet meer nodig, ik kan ook wel een vriendje zoeken, hoor! Enfin, we lieten natuurlijk niets blijken, maar ik kon aan Antje merken dat ze volkomen hetzelfde dacht als ik. En daarom namen wij van Alida's uitbundigheid maar niet veel notitie meer en bleven gezellig bij elkaar zitten. De zon had nu juist een stand bereikt, dat zij haar stralenbundels in schuine richting op de open voorplaats van Campanula wierp en het ganse tafereel in levendige gloed zette. Het was de fraaiste belichting die een filmer zich kan voorstellen en daarom kwam ik onmiddellijk met het voorstel voor de dag om eens 'n uitgebreide filmopname te maken, waarmee ik doelde op een echte, werkelijke „speelshot”, die ik later wilde noemen: „Thee op Campanula”. Mijn voorstel vond veel bijval en ik begon terstond met de camera op te stellen in het laantje tussen de heesters. Makkelijk was het aanvankelijk niet om een goede opstelling te vinden en tevens het prachtige zijlicht vast te houden, maar na enig zoeken en proberen zag het beeld in mijn zoeker er heel „echt” en fotografisch verantwoord uit. Uitvoerig bespraken we de handelingen die verricht zouden worden en dan kwam de repetitie. De beide meisjes zouden tezamen achtereenvolgens uit de huiskamer naar buiten treden met een presenteerblad beladen met kopjes etc., waarna Antje moest rond gaan met de koektrommel. Daarna zouden ze zich bij het gezelschap voegen en ieder van zijn thee genieten onder een genoeglijk en huiselijk gesprek. Teneinde de tijdsduur van deze handeling te bepalen moesten ze het een paar maal proef doen. De eerste maal ging het veel te langzaam en duurde het veel te lang. Ik brullen: „Vlugger... véél vlugger, niet zo talmen met het neerzetten van die kopjes...!” Verdorie, je zou er waarachtig regisseurallures door krijgen...! „Over!!” De tweede keer ging het al veel beter en bij de derde repetitie, juist toen de mensen al zo'n beetje tekenen ongeduld begonnen te vertonen, was ik er van overtuigd dat ik de opname zou kunnen maken. De hele scène deed het verdraaid aardig... 't kon best wat worden. „Nou, daar gaat ie dan.... ieder op z'n plaats? Ja! Opname!! En daar gingen ze! Alsof ze nooit anders gedaan hadden dan voor de film gespeeld. 't Liep gesmeerd en ze deden precies wat ik gezegd had. Regelmatig en zonder stoornis zoemde het apparaat. „Vlugger... iets vlugger die bewegingen!” commandeerde ik, in angstige spanning dat er wat verkeerd zou gaan. Maar alles verliep prachtig zoals ik het me voorgesteld had. Daarna volgde nog een dichtbijopname rond de kring en een paar close-ups. De theedrinkscène op Campanula werd later een der prachtigste momenten uit de hele Puttenfilm en ik oogstte er veel succes mee. De belichting was àf en dat was in deze shot wel het voornaamste, want de hele entourage, het intiem gezellige huis met z'n lage brede dak van stro was vol levende plastiek en deze knusse speelscène gaf zo'n echt getrouw stemmingsbeeld van deze onvergetelijke vakantie. Veel later, ja, haast twee jaar na dit alles, toen wij allen gedompeld waren in de diepste ellende en toch de Puttenfilm nog eens een keertje draaiden, toen WISTEN wij het weer allemaal: zó was het toen geweest... Ach, hoe leefde dan het lieflijke verleden weer eensklaps op als een tere lichtstraal in de diepe duisternis... Ik maakte nog verscheidene detailopnamen die middag, want de zon en de lichtvalling waren op dat uur onbetaalbaar. Maar de belangrijkste opname kwam tot besluit van deze rijke filmoogst, toen ik mijn oom de camera in de handen duwde, hem even grondig op de hoogte bracht en daarna zelf als acteur optrad met links en rechts aan mijn arm Annetje en Alida. Als een vrolijk, ondeugend drietal traden we op de camera toe, stonden stil en maakten onze buiging voor een denkbeeldig publiek! De shot werd opgenomen in de van Eeghenlaan, ten aanschouwe van de hele domineesfamilie, waarbij ds van Heest met grote belangstelling het spektakel volgde, tot grote ontzetting van tante Mien, die het maar zozo vond dat neef Pieter zich met de twee „gedienstigen” te kijk liet zetten! Maar ik had er lak aan en zo liet ik mij vereeuwigen tussen mijn beide vakantievriendinnen in alle eer en deugd... Er zou nog lang daarna om gelachen worden en wie weet... misschien ook wel gehuild! De dag eindigde met een buitengewoon gezellige en haast feestelijke avond bij ons op Dennenlust. De meisjes waren naar het dorp gegaan om daar in opdracht van tante Mien „prijzen” te kopen. Omdat het de laatste zaterdagavond was dat wij hier bij elkaar waren, had ze een wedstrijd op het „knikkerbiljart” georganiseerd. Het ging er om wie het hoogste aantal punten wist te behalen. Nu, ondanks alle smeulende veten, moet gezegd worden dat het een knalgezellige avond werd. We hadden verbazend veel schik en het was natuurlijk Antje weer die de mazzel had! Ze won de eerste prijs, een paar mooie houten klompjes, handgesneden en -beschilderd. Maar ze had er haar best voor gedaan en ze straalde van pleizier. Verdraaid lief zag ze er toen weer uit op die avond. Ik kon mijn ogen weer niet van haar afhouden... 't Was weer een voortdurend ogenspel tussen ons en steeds zocht ze, misschien onbewust, mijn nabijheid. Ze begon zelfs al vrijmoediger tegen me te worden in gezelschap van de anderen en trotseerde de koele gedecideerdheid van mijn tante. O, wat was er toch aan dit kleine blondje dat me telkens en telkens weer zo zwak maakte? Ik wist er geen verklaring voor, maar ze bekoorde me heel erg... ik durfde ternauwernood aan de toekomst te denken. Het schrijnde nu al weemoedig in mijn binnenste als ik er aan herinnerd werd dat wij de volgende week op − 74 −
deze zelfde avond hier niet meer zouden zijn en Antje weer in haar eigen kring verkeerde. Dan was de droom voorbij... de bekoring misschien voor immer verbroken. „O Mädchen, mein Mädchen... wie lieb' ich dich.... Na afloop van dit festijn, wanneer de anderen weer teruggekeerd zijn door het nachtelijk bos naar hun eigen vesting en ik samen met Antje in de keuken aan de symbolisch geworden pomp sta, kus ik het meisje hartstochtelijker dan ooit tevoren. En dan even later... boven op de schemerachtige zolder, als wij elkaar goedenacht wensen en ik haar nog een keer in mijn armen klem..... welk een moeilijke ogenblikken maken wij dan allebei door... Heftig en vol verlangen slaat zij haar armen om mij heen en voel ik haar zachte lippen branden op de mijne. Met uiterste zelfbeheersing maak ik mij uit haar omarming los, beseffend dat het niet anders kàn en na een benepen: „welterusten, meneer”... „welterusten Antje”, heel schijnheilig voor het „decorum” beneden ons, verdwijnen wij in onze beide slaapkamers. Toch sliep ik deze nacht heel rustig in volle tevredenheid na deze gelukkige avond. Maar morgen............
Hoofdstuk 4 Derde Episode - Het einde van een droom „Aan ons de overwinning!” Zondag 24 juli 1938 - Putten Een dag boordevol heftige emoties! Van nu af aan begon de thermometer in het slepende conflict tussen Antje en mijn Utrechtse familie met forse sprongen omhoog te vliegen en bereikte vandaag letterlijk het „kookpunt”! Voor het eerst maakte zich hier het onbehagelijke gevoel van mij meester dat de grond me te heet onder de voeten begon te worden en besefte ik plotseling hoe nodig het eigenlijk was dat deze „roemruchte expeditie in familieverband” hier teneinde liep. Hoe had ik ooit kunnen vermoeden dat de spanning in deze „familiekookketel” zó hoog zou kunnen oplopen als op deze dag. Het was duidelijk dat deze spanning niet lang meer te verduren zou zijn; alles wees er op dat wanneer ik op deze wijze bleef voortgaan met Antje en ik tegen de vaste wetten van het „Tantelijk” gezag bleef optornen, een ontploffing onvermijdelijk was op den duur. Het begon op deze ochtend al heel mals en het moet tot mijn eigen schande gezegd worden dat ik het zelf was, die door het uithalen van een vervloekte stommiteit, een stortvloed van verdachtmakingen op me laadde en... (dat was het ergste!) daarbij ook op mijn vriendinnetje. Wat wilde namelijk het geval? We waren op deze zondagmorgen, bij ons op Dennenlust althans, bijzonder vroeg opgestaan. We zaten reeds om voor halfnegen aan het ontbijt en waren om negen uur al met alles klaar, ook Antje had niets meer te doen. Buiten lokte ons een stralend blauwe hemel, een lauwwarm zuidenwindje dat zengende hitte beloofde voor vandaag. In één woord, het voorspelde een ongekend fraaie dag te zullen worden. De lucht in het bos was vervuld van het gezoem van duizenden insekten en over de weg hing een teer blauw waas, ochtendsluier van de prille zomerzondagmorgen. Rondom de nederzettingen heerste nog vredige rust, in de verte, met de wind meegewaaid, klonk het pastorale geklep van een dorpskerkklok en vermengde zich lyrisch met de ganse jubel van het vogelkoor in de naaste omgeving. Mooi was dit alles, onvergetelijk mooi waren zulke ogenblikken die je wilt vasthouden voor eeuwig en waaraan je later op stille momenten telkens weer denken moet met een gevoel van grote dankbaarheid. Ik voelde me op deze morgen wonderlijk licht en onbekommerd en het viel niet moeilijk te raden waardoor dat kwam. Mijn hart klopte sneller wanneer ik maar even de kant uit keek waar Antje heerlijk lag te luieren in een ligstoel voor de loggia. Ik zag hoe de wind haar blonde krullen speels bewoog, hoe de zon een goudglans toverde op haar lokken en daaronder... dat frisse, blozend blanke gezichtje... Mijn God, wat zag ze er vandaag weer allerliefst uit in dat fleurige kokette jurkje.... Het kostte me moeite om niet op stel en sprong naar haar toe te vliegen, mijn armen om haar heen te slaan en haar overal te kussen! Waarom bleven we hier nog rondhangen om het huis tot wie weet hoe laat? Eruit wilde ik! Weg, met haar samen op de fiets en ons laten meevoeren met de wind en de zon, genietend van deze hemelse feestdag der Natuur! Heerlijk zou het zijn, om nu voort te zweven langs de schaduwrijke bosranden, over de onmetelijke heide! Geen wonder dat ik niet lang aarzelde om met dit voorstel bij Antje voor de dag te komen en evenmin was het verbazingwekkend dat het meisje onmiddellijk bereid was om deel te nemen aan mijn plan, vol gloeiend enthousiasme. Hoe zou ze ooit neen hebben kunnen zeggen! Moeder keek weer even bezorgd naar ons, als voelde zij bij intuïtie wat voor gevoelens er in ons allebei rond woelden, want het zou haar wel niet ontgaan zijn dat Antje heel toevallig met smachtend verliefde ogen naar mij keek. Het mooie weer had ons alle twee te pakken. 't Had nog wel − 75 −
even wat voeten in de aarde aleer we er samen ongestoord tussenuit konden trekken, want moeder stond er op dat ik dan eerst even naar Campanula zou gaan om te vragen of oom Wim, Tante Louise en Ali met ons mee wilden gaan. Dàt was wel even een domper op de vreugde omdat het allerminst in mijn bedoeling lag er een excursie van te maken. Op deze ochtend wilde ik alleen samen zijn met mijn liefste en daar had ik de rest van het gezelschap niet bij nodig. Maar dan bedacht ik me. Goed dan, ik zou het doen, misschien was het ook maar beter, teneinde opnieuw strubbelingen te voorkomen. Dus ging ik gedwee als een lammetje naar Campanula alwaar ik echter alles nog in volmaakte rust vond. 't Zag er daar uit als het kasteel van Doornroosje, alles nog potdicht en geen geluid te vernemen binnenshuis... Ziezo, die lagen dus nog vrolijk op één oor. Nu, dat was helemaal geen verrassing voor me, want dat was bij hen bijna alle dagen het geval, of het nu mooi weer was of lelijk, ze waren altoos even laat met opstaan en ik ergerde me daar vaak genoeg aan. Die mensen versliepen nu gewoonweg het mooiste deel van de dag! Ik nam nog het risico om met de klopper manmoedig op de deur te hengsten, doch dit baatte niets, 't blééf Doornroosje... en daarmee uit! Bij mij waren de pogingen om leven in de brouwerij te brengen eveneens spoedig gedaan, ik voelde er niets voor om nog verdere moeite te doen en de geachte familie uit haar dommel te wekken, had aan mijn verplichting voldaan en was daarmee van alle verdere verantwoordelijkheid ontslagen... Punt. Uitroepteken! Natuurlijk speet het me geen syllabe, want nu konden we in elk geval er met z'n tweetjes vandoor gaan. Ik deelde mijn bevindingen op Dennenlust mede, waarop moeder nota bene nog wilde hebben dat we zouden wachten totdat de familie ontwaakt was en ontbeten had. „Nooit in der eeuwige dagen!” riep ik uit, vol strijdlust. „Zijn wij soms verplicht om hier te blijven rondhangen en deze schitterende ochtend te laten voorbijgaan voor hun pleizier, omdat ze zo stom zijn om in hun nest te blijven stinken als de lieve zon en de hele natuur zo hun best doen? Nou, dat vertik ik dan, ik heb gedaan wat ik kon om ze wakker te krijgen en ze geven geen teken van leven... Als we dáár op moeten wachten, nou, dan zitten we hier om elf uur nog rustig en komt er van fietsen niets meer, vanmiddag wordt het snikheet.... nu is het nog heerlijk om weg te gaan!” Antje volgde mijn enigszins heftig pleidooi met spanning. „...Nou vooruit, gaan jullie dan in godsnaam maar samen.... maar je zult er weer wat over horen bij je tante Mientje...!” besloot moeder. Ik haalde mijn schouders op, wilde nog wat kernachtigs zeggen, doch vond het beter er verder maar het zwijgen toe te doen. We haalden de fietsen uit de schuur en ik hees mijn filmcamera op mijn rug want ik was van plan om een kerkgang te draaien in Ermelo. Zo gingen we er vandoor, blij dat we er uit waren en ontsnapt uit de eeuwige controle! Nu, het werd me een raar tochtje, dat niet zonder ongelukken afliep, maar achteraf beschouwd.... 't had allemaal veel erger kunnen zijn. We staken de straatweg over, gingen de betonweg een eind weegs af en sloegen de oprijlaan van Oud-Groevenbeek in en reden het landgoed door totdat we de uitgestrekte heide naar Ermelo voor ons hadden liggen. Ik zou bladzijden kunnen vullen over de schoonheid van het landschap dat zich baadde in de gloed van deze jubelende zonochtend, doch laat dit aan ieders fantasie over teneinde me zoveel mogelijk tot de feiten te kunnen bepalen. Het duurde niet lang of Antje begon haar hart uit te storten tegen me over onze beider positie hier en over de houding van Ali gistermiddag. Het zat haar erg hoog! „Hoe vònd u dat gisteren van Ali?” vroeg ze heftig. „Kwam ik daar met mijn fiets op Campanula om te vragen of ze meeging en daar zei uw tante doodleuk dat Ali al lang weg was, alléén, naar dat natuurbad!” „En wat deed jij toen?” vroeg ik nieuwsgierig. „Nou, wat moest ik zeggen? Aan één kant vond ik het helemaal niet zo erg, maar aan de andere kant vond ik het een flauwe laffe streek van Ali om daar helemaal niks van te zeggen! Uw moeder kwam ook gelijk met mij daar en toen vroegen ze of ik dan maar gezellig bij hen wilde komen zitten en dat heb ik toen maar gedaan. Wat moest ik anders?” „Arm wijfie!” zei ik troostend. „Had ik dàt maar geweten...” „O, maar ik heb ook een gezellige middag gehad hoor... ik heb een heel eind in een boek gelezen...!” zei ze triomfantelijk. We lachten er allebei om. „Aántsie met een boek!”... plaagde ik haar. „Ik zou toch wel eens willen weten wat of uw vader en moeder van ons denken...” begon ze weer. „Nou, dat is heus niet zo moeilijk te raden... natuurlijk dat ik verliefd op je ben... dat hebben ze al lang in de gaten hoor!” opperde ik doodernstig. „Ja hè, 't kan haast niet anders of ze moeten 't gemerkt hebben.... u laat 't soms wàt erg blijken...” „En jij dan zeker niet hè meisje?” viel ik haar lachend in de rede. „O o, er wordt wat over ons gepraat, denkt u ook niet? Dat kon je vrijdagavond al merken, toen we samen terugkwamen op Campanula... Ik had zo wel hard weg willen lopen toen uw oom dat allemaal zei...!” „Moet je nooit doen, Antje!” zei ik ernstig. „Wat er ook gebeurt, beloof me dat je nooit zo dom zult zijn om het hazepad te kiezen voor mijn familie, zelfs al komt alles ook uit. Wat ertussen ons bestaat is geen schande en we doen er niemand kwaad mee... als je wegloopt zou je jezelf er mee voor schandaal zetten en mij er bij. Je moet juist wat flinker optreden en dwars tegen al dat geklets en gekonkel in gaan... dan weten ze meteen wat ze aan je hebben! Mijn oom en tante zijn heus doodgoeie mensen, dat zie je zelf ook wel, maar ze hebben nu eenmaal onder mekaar uitgemaakt dat jij en ik niet bij elkaar passen en je begrijpt het natuurlijk wel.... voor de geliefde neef is geen meisje goed genoeg!” Even zweeg ze, nadenkend en dan merkte ze op, met een smachtende zucht: „Ja hè, de ZOON... en ik... het daghitje van mevrouw, neen, dat is ook tè gek!” En toch ben je een lieve schat!” vervolgde ik, vol vuur ineens... „en vooral vandaag... je ziet er uit als een pas ontloken roos... en je ruikt minstens net zo lekker.... Zeg, geliefde, wat zou je er van zeggen om hier af te stappen en even in de hei te gaan liggen?” „Goed, dat wil Antje heel graag, maar... niet zo wild hoor...!” zei ze met een verleidelijk lachje. Tussen twee heuveltjes in lieten we ons neervallen... en dadelijk lag ze al in mijn armen, een en al − 76 −
overgave, terwijl ik haar gelaat overdekte met wild opgekropte kussen, terwijl ik het aureool van zoete geuren opsnoof dat haar blonde hoofdje omgaf. Mijn hart bonsde wild in de keel bij de lange, schier eindeloze kus die ons deed weg zwijmelen in zoete erotische verlangens.... Een onverwachte, nuchtere stem achter ons deed mij verschrikt omkijken. Een voorbij fietsende boer vond het noodzakelijk om ons te waarschuwen dat onze fietsen in de zon lagen en dat zoiets slecht voor de banden was, hetgeen ik zelf ook heel goed wist! We hadden ons doodgeschrokken, want ik dacht waarachtig een ogenblik dat het oom Wim was die daar voorbij kwam. We vonden het gelijk maar beter om meteen op te staan, want we lagen daar wel wat al te veel te koop, zo dicht bij het fietspaadje. Je kon toch nooit weten en die boer had waarschijnlijk wel uit religieuze overwegingen de pest in dat die twee stadse mensen, nog wel van beiderlei kunne, daar zomaar durfden liggen en nog wel op zondagmorgen, als ieder weldenkend mens in de kerk zat! We reden verder naar Ermelo, maar ik dacht aan geen filmopname meer... 't kon bovendien ook nog geruime tijd duren voor de kerk daar uitging en deze bleek eveneens niet bijzonder gunstig gelegen te zijn voor een goede opname. Dus lieten we Ermelo liggen, staken de hoofdweg over en vervolgden onze tocht langs de grintweg naar Drie. Het begon al warmer en warmer te worden en ik voelde re niet veel voor om heel ver te rijden. Ik wist een rijwielpaadje dat aan de rechterzijde van de grintweg uitkwam en dat ons door mooie en heel stille bossen zou voeren in de richting van Nieuw-Groevenbeek. Ergens halverwege vonden we een doodstil plekje waar hoge, oude heistruiken stonden en boven onze hoofden een zonnescherm van dicht, lommerrijk beukenloof zich heen koepelde. Hier stapten wij opnieuw af om er ongestoord onze idylle van daarnet te kunnen voortzetten. Ik had het warm gekregen en ontlastte me van de loodzware filmcamera, waarvan het me op dat ogenblik berouwde hem meegenomen te hebben. Gedachteloos liet ik het kostbare apparaat naast mij tussen de heistruiken zakken en trok dan mijn jasje uit om het me wat gemakkelijker te maken. En opnieuw begon dan weer het spelletje van liefkozen en vrijen in zalige vergetelheid zonder dat we door iets of iemand gestoord werden. Wel kan ik uitdrukkelijk en op mijn erewoord verzekeren dat er niets tussen ons voorviel dat buiten de schreef ging en dat bij mijn familie voor „onwelvoeglijk” zou doorgegaan zijn. 't Bleef alleen maar bij wat zoete, maar niettemin heftige minnekozerij. Toen we uiteindelijk uit gevrijd waren en eens aan de tijd begonnen te denken, bleek het dat mijn horloge kwart voor twaalf aanwees en dat we dus wel eens aanstalten mochten maken om naar huis terug te keren. We sprongen hals over kop overeind en sloegen de droge dennennaalden van onze kleren af, hetgeen vooral zorgvuldig moest geschieden opdat m'n geachte familie niet kon bemerken dat we samen ergens in het bos hadden gelegen! Want ik kende maar al te goed de scherpzinnigheid van tante Mien! Ik trok mijn jasje weer vlug aan en greep meteen naar mijn velo, verder nergens aan denkende. We waren direct op het smalle, rullige fietspaadje en stapten ogenblikkelijk op om full speed op huis aan te koersen. Wel herinner ik me achteraf dat ik op hetzelfde moment een vreemd en onbestemd gevoel kreeg, net alsof ik iets vergeten had, maar het drong absoluut niet tot me door wàt het zijn kon. Met een goed kwartier waren we op Dennenlust terug. Moeder had de koffie al bruin, maar toen we vernamen dat de langslapers op Campanula nu pas even tevoren waren opgestaan en nog aan het ontbijt zaten, riepen we allebei triomfantelijk uit: „Zie je nu wel dat het maar goed was dat we niet op hen gewacht hebben... dan hadden we hier al die tijd voor niets rondgehangen!!” Dit ergerde me toch werkelijk wel een beetje, temeer daar ik er haast zeker van was dat ze zo aanstonds wel weer wat aan te merken zouden hebben op ons „uitbreken”. Maar daar had ik nu lak aan! Onze ochtend was goed geweest en Antje zag er in een woord „gelukzalig” uit, ze zat knus en gezellig van haar koffie te genieten. Maar toen kwam plotseling de klap, die me op hardhandige wijze terug deed tuimelen tot de werkelijkheid.... Op het tafeltje in de loggia zag ik het zware, stalen statief liggen dat ik 's morgens vroeg nog gebruikt had voor een paar buitenopnamen.... En dat statief wekte plotseling een associatie bij me op met het woord „filmcamera”. Bliksemsnel reageerde ik met mijn gedachten. Verdomme.... waar was m'n camera gebleven.... had ik die binnen neergelegd...? Ik was er toch mee weggegaan en... verdomd nog toe.... had ik het apparaat nog wel bij me toen we terugkwamen? De kop met koffie die ik van plan was op m'n gemak te genieten, bleef halverwege steken en met een smak zette ik hem terug op de schotel zodat de inhoud over de rand vloog.... Ik stoof het huis binnen, keek overal rond op de diverse plaatsen waar ik het instrument placht te deponeren en dat gewoonlijk in een oude bedstee was op een plank.... doch al wat ik vond... geen Eumig! Als een razende turbine werkten mijn hersens. Wáár ter wereld was het ding gebleven? 't Stond vast dat ik er mee weggegaan was op de fiets, op de hei had ik 'm nog gehad... ook in het bos nog, dat wist ik pertinent zeker... Maar dan ineens vlamde er een licht bij me op.... christeneziele... ik was er NIET mee thuisgekomen..... Dus: verloren... weg.... foetsie!! Ik voelde het bloed wegzakken uit mijn hoofd van schrik. Wàt een ramp! Eén ding stond onomstotelijk vast: ik had 'm nog gehad op onze laatste zitplaats in het bos en nu was ik er stil aan zeker van dat ik de tas met het apparaat op die plek had laten staan. Vervloekt, wat een stommiteit was dat van me! Daar had je 't nou al, allemaal de schuld door dat gemieter en dat verliefde gedoe met Antje... Nu kreeg ik m'n verdiende loon.... Opgewonden kwam ik weer naar buiten en in die fatale toestand beging ik al terstond een tweede kapitale fout door groot alarm te slaan. Later bedacht ik dat ik veel verstandiger had kunnen doen om niets te zeggen en eerst rustig op zoek te gaan, dan had er geen haan naar het incident gekraaid! Maar ja, in mijn opwinding vertelde ik maar meteen kort en bondig, zonder er verder nog doekjes om te winden, dat ik m'n camera kwijt was.... verloren.... onderweg ergens laten staan! Vóór dat Antje er nog een woord tussen kon brengen improviseerde ik er meteen heel − 77 −
handig een verhaaltje bij. „Ik ben onderweg ergens even afgestapt om m'n jasje uit te trekken en de mouwen van mij shirt op te stropen, omdat die dingen aldoor zo naar beneden zakten... en toen heb ik de tas met het toestel even neergezet tussen de hei... Antje was doorgereden en om haar niet uit het oog te verliezen, want we waren juist bij die vijfsprong, haastte ik me erg.... nou, en toen heb ik verdikkeme niet meer aan dat ding gedacht...! Zó is het gebeurd.... weet je nog wel, Antje, dat ik nog hard naar je riep om wat langzamer te rijden...? Mijn bedoeling doorziende, bevestigde zij het relaas. Inderdaad loog ik daarbij in het geheel niet, want dit was werkelijk gebeurd, alleen was de camera TOEN al uitgeschakeld, die had ik rustig reeds eerder in het bos laten staan.... 'ns Kijken... wáár was dat ook al weer geweest? Juist, ik was er! Mijn vader vond het natuurlijk een reuze stomme streek en was nu niet bepaald optimistisch ten aanzien van het terugvinden. „Nou, die kun je wel afschrijven.... zeg maar gerust dat je 'm kwijt bent...” zo luidde zijn weinig hoopgevende uitspraak. Maar ik wist wel beter! 't Plekje waar we hadden liggen vrijen was doodstil, er kwam praktisch geen sterveling langs. Maar... dan mocht ik ook geen seconde verloren laten gaan! Ik liet de koffie voor wat ze was en greep meteen mijn fiets. Nog even moest ik me grondig bezinnen hoe we gereden hadden in het terugkomen vanaf dat bewuste plekje, maar dan wist ik het ook precies. Zonder verder veel woorden te verspillen sprong ik op m'n kar en dan gaf ik hem van katoen! Het werd een dodenrit van jewelste... alsof m'n leven op het spel stond! De kortste weg nam ik, eerst regelrecht met een afsteek naar de Grieteweg en dan maar rechtuit langs „De Krekel en de Mier”, 't kruispunt voorbij en dan het smalle laantje in tot aan de bewuste vijfsprong. Ik trapte als een bezetene en zweette als een koelie, want het was intussen halfeen geworden en de zon brandde en blakerde uit een strakke blauwe hemel loodrecht op m'n kruin. Soms leek 't of mijn benen even verlamd waren, zó had de schrik mij te pakken. 't Was ook voor de donder geen kleinigheid... 'n camera met een kapitale waarde, een dito foto-elektrische belichtingsmeter en een kostbare cassette belichtte film! Jezus, hoe had ik zó stom kunnen zijn... ik kon het zelf niet begrijpen, ik was bepaald helemaal mijn hoofd kwijt geweest. Ja, dat had je er nou allemaal van... wie weet wat de anderen op Campanula dáár nu wel weer van dachten! Gelukkig dat ik nog juist dat verzinsel kon opdissen en dat mijn Antje mijn verhaal dóór had... Als ze haar nu maar niet verder gingen uithoren en ze toch nog wat losliet... Nog driftiger trapte ik de pedalen neer! Vooruit...! Harder... al vliegen de brokken er af! En zelfs dat laatste bleef me niet bespaard, want bij de splitsing hobbelde en danste ik zo ongezouten over een paar dikke boomwortels heen dat m'n lantaarn letterlijk uit elkaar barstte en de hele santenkraam her en der verspreid over de weg kwam te liggen. „Laat maar liggen”, dacht ik, „dat vissen we straks wel weer op.” Ik was nu toch al waar ik zijn moest en herkende het bewuste plekje weer dadelijk. Juist! Hier was het geweest en daar, tussen die twee grote beuken hadden we samen gelegen. Ik gunde me geen tijd om de fiets behoorlijk tegen een boom te zetten, doch liet hem zomaar ergens neerploffen in het zand en rende dan naar het plekje toe.... Goddank! Victorie!! Hij stond er nog, precies zoals ik hem had achtergelaten... veilig verborgen voor vreemde blikken tussen de hoge heistruiken. Wàt een bof... wàt een mazzel!! Niets ontbrak en het was dus zeker dat geen sterveling hier in die tijd gepasseerd was. 't Zou ook wel zeldzaam toevallig geweest zijn als juist hier iemand was gaan zitten. Voorbijgangers hadden het foedraal zeer zeker toch niet opgemerkt want de hei stond hier bijzonder hoog. Nou, dat was me even een opluchting! Ik moest er niet aan denken welke gevoelens zich van me meester gemaakt zouden hebben, wanneer het apparaat er eens niet meer geweest was... Niet om aan te denken! En nu maar gauw naar huis terug... Meer moeite had ik om de lantaarn weer in orde te krijgen, want die was degelijk ontzet en lag helemaal uit elkaar. Nu pas besefte ik hoe de schrik me te pakken had genomen. Alles trilde aan me en ik kon gewoon niet meer op 't laatst van de inspanning. 't Was me ook een situatie! Wat een geklets zou dat weer geven. Had ik maar gezegd dat ze er niet over spreken moesten met de anderen, maar ja, dat zou nu toch al wel gebeurd zijn. Stilaan werd ik kalmer en reed in een wat rustiger tempo langs dezelfde weg terug. Het drong nu pas tot mij door hoe m'n kleren aan m'n lichaam plakten van de hitte en de emotie. Ik had me weer volkomen hersteld toen ik doodbedaard op Dennenlust van mijn fiets stapte en daar vond ik, zoals ik al verwacht had, de voltallige familie, allemaal in staande receptie bijeen en ze verkeerden blijkbaar allen in de grootste opgewondenheid. Het lag er wel dik op dat ze het nu allemaal wisten. Maar er ging toch een hoeraatje op toen zij de cameratas op mijn rug gewaar werden, gepaard met diverse zuchten en kreten van opluchting. En dan moest ik natuurlijk van voren af aan tekst en uitleg geven... hoe dàt nu in godsnaam mogelijk was geweest. Hoe kon dat nou! Ja, natuurlijk kon ik dat... 't Was heel begrijpelijk en 't had iedereen kunnen overkomen! Zó en zó was het geval.... En draaide ik mijn zelfde verhaal af van de eerste maal, maar nu nog wat uitgebreider. Ik was gehaast geweest, Antje reed voor me uit, net bij die vijfsprong en ik was bang dat ze de verkeerde weg zou inslaan en dat ze verdwalen zou enzovoort, enzovoort. Ik vertelde het doodkalm, terwijl Antje af en toe met verbluffende handigheid een en ander aanvulde. 't Klonk zo ook heel overtuigend en vanzelfsprekend, geen speld tussen te krijgen, de hele familie scheen het verhaal voor zoete koek aan te nemen... behalve twee... dat merkte ik ogenblikkelijk, en dat waren Ali en mijn oom...! Ali keek ons cynisch lachend aan, van mij naar Antje en oom Wim merkte doodleuk op: „Zoiets kan je ook overkomen als je lekker met z'n tweetjes in de hei ligt en je verkeert in de zevende hemel...., dan vergeet je ook alle aardse dingen!” Ik deed alsof ik het niet hoorde en vroeg: „Geven jullie me nou eerst eens 'n nieuw bakje koffie, want m'n tong is gewoon van leer!” Ja vooruit, ze vonden allemaal dat ik dàt wel verdiend had na al die opwinding... „Toe Antje, bedien jij je „meneer” eens!” Antje vloog al naar de keuken om heel zorgzaam de koffie gereed te maken. Dan volgde er nog een reeks nabetrachtingen en − 78 −
veronderstellingen wat ik had moeten beginnen als het apparaat er eens niet meer geweest was, doch ik was van mening dat we ons daar maar niet verder in verdiepen moesten en dat ik meer dan blij was dat het nog zo goed afgelopen was. En daarmee was de zaak wat mij betreft van de baan. Vóór dat we gingen lunchen maakte ik nog een aardige opname, bestaande uit een reeks close-ups van alle personen die hier in deze vakantie in alle lief en leed bij elkander waren geweest en waaronder ik mezelf eveneens wilde rekenen. Het waren allemaal korte flitsen van iedereen en elk daarvan moest daarbij enkele woorden spreken om de uitdrukking der gezichten wat te verlevendigen. Als achtergrond diende een der fraaie sparren bij het huis. De titel die hieraan vooraf moest gaan zou aldus luiden: „In de hoofdrol:” waarna de close-ups zouden volgen. Het enthousiasme waarmee mijn filmspelers zich van hun taak kweten, maakte gelukkig dat de aandacht, voorlopig althans, even van het gebeurde was afgeleid, alhoewel ik me geenszins met de hoop vleide dat buiten mijn aanwezigheid nog wel de nodige bespiegelingen zouden worden gehouden. Ik was er van overtuigd dat er minstens twee personen waren die twijfelden aan de waarheid van mijn relaas. Tante Mien zou heus niet achterblijven indien het mogelijk bleek te veronderstellen dat ik mijzelf „vergeten” had met Antje en daarbij mijn kostbare camera! Daarover moesten ze eerst nog een gezellig „onderonsje” hebben gehad, straks op Campanula, bijv. tijdens de broodmaaltijd, en dan Ali met haar neus er bovenop om ook nog 'n duit in 't zakje te doen..... Tante Louise had nog kort tevoren eens haar nood geklaagd bij ons, dat die Ali zo'n steekneus was in de familiekring... „Wanneer wij over iets praten, dan mengt dat kind zich voortdurend in onze gesprekken, onderwerpen waarmee ze niets te maken heeft, daar praat ze over mee.... Ali zal wel antwoord geven..., zeggen wij wel eens....” Aldus had tante Loes zich uitgelaten in een vertrouwelijke bui. Je kon er dus donder op zeggen dat dit onderwerp van vanochtend straks duchtig zou worden aangeroerd! Zet je maar schrap! De middag verliep heel rustig. 't Was veel te warm om te wandelen of te fietsen en daarom bleven we gezamenlijk op Dennenlust, waar 't belangrijk koeler was dan op Campanula. Ali en Antje voelden er blijkbaar ook niets voor om weg te gaan en, verbeeldde ik het me niet, dan meden ze voortdurend elkaars gezelschap en spraken heel weinig tegen elkaar. Wat mezelf betreft, ik hield me de rest van de middag ook maar een beetje op de vlakte, het leek me het verstandigst toe nu vooral geen aanleiding te geven met Antje, teneinde een ontploffing te voorkomen! Na het middageten, toen ik een ogenblik even rustig met Antje alleen was en we voorzichtig een blokje omgingen buiten de territoriale zone van Campanula, verweet het meisje me heftig hoe ik nu zo stom had kunnen zijn om dat filmapparaat in het bos te laten staan. „Let maar eens op wat uw tante er van denkt, ze geloven niets van dat verhaaltje van u.... ze denken er vast en zeker het ergste van... je zult het zien!” zei ze overtuigend. „Niet bang zijn Antje, trek je daar nu niets van aan.... Wij weten toch immers maar al te goed dat er niets gebeurd is dat niet door de beugel kon en... de tijd zal het ze wel leren...” voegde ik er met een knipoogje aan toe, waarop ze met een veelbetekenend glimlachje reageerde. „Maar 't moet me van m'n hart dat het hier toch een echte kletstroep is, hoor!” zei ze dan eensklaps spontaan en rechtuit. „Bah, wat een kleinzielig gedoe... ik had toch eigenlijk nooit mee moeten gaan met uw vader en moeder hier naar toe!” „Nu, daar meen je niets van, want dan had je heel veel gemist Antje, dat maak je misschien nooit van je leven meer mee! Je kunt nu tenminste vertellen dat je hier avonturen beleefd hebt!” „Ja, dàt is waar!” gaf ze toe met haar vaste stopwoord. „Weet je waar ik zin in heb? We zullen Ali straks eens gaan uithoren... 't wandelend nieuwsblad!” zo stelde ik voor. Antje vond het een moordidee en we besloten naar Campanula te gaan met het plan voor een fietstochtje. Ik deed zelf het woord en kwam met het voorstel voor de dag om eens naar het IJsselmeer te fietsen en de zon te zien ondergaan. Ik deed dit tevens om de lieve vrede wille, want er was vandaag al genoeg gepasseerd. Ali zei enigszins onverschillig en zonder het enthousiasme van vorige week, dat ze er misschien wel zin in had, doch oom Wim weigerde pertinent, voorwendend dat hij moe was en het bovendien veel te warm vond. Nota bene, hij had de hele dag verluierd en geen klap uitgevoerd! Nu, het was mij om 't even en het had het voordeel dat we nu met Ali alleen te maken hadden en vrijuit konden praten, want dat leek me wel de moeite waard. Zo gingen we er met z'n drieën op uit... 't zou meteen de laatste maal zijn dat we in gezelschap van Ali gingen. 't Was een ongekend prachtige avond, bladstil in de lucht en een verrukkelijke avondkoelte streek langs ons heen toen we het open polderlandschap bereikten. Ik nam de richting stationsweg langs het achterpad aan de overzijde van de betonweg. Daarna volgden we de straatweg voorbij het stationnetje en reden dan vrijwel recht op het IJsselmeer aan langs Vanenburg naar Nulde. Op ongeveer deze hoogte was het dat Ali, die tot nu toe niet veel gezegd had, en de hele dag al in een merkwaardig stilzwijgen had volhard, zich plotseling bloot gaf en het gevaarlijke onderwerp in discussie bracht. Het moet gezegd worden, dat ik het was die daartoe de stoot gaf doordat ik een kleine toespeling maakte tegen Antje op het gebeurde van deze ochtend. Dit was waarschijnlijk de bittere droppel die de maat bij Ali deed overlopen. Want vinnig viel ze meteen uit tegen ons allebei: „Als jullie maar weten wat of ze er allemaal van denken, hè!!” - „Wat bedoel je?” vroeg ik, fel speurend en haar strak aankijkend. Ook Antje richtte nu geïnteresseerd haar blik op Ali, terwijl ik voortging: „Wie zijn die „ze” en wat denken ze dan eigenlijk wel, zèg Ali.... dat zouden Antje en ik nu meteen wel eens héél graag van jou willen vernemen? Nou?” „Uw oom en tante natuurlijk en de andere dames en.... ik zelf ook... Of dachten jullie soms dat ze dat verhaaltje van je zomaar slikten? Neen hoor, ze snappen op Campanula best wat er gebeurd is in dat bos... dat hoef ik niet verder uit te leggen... dat begrijpen jullie zelf wel het beste! D'r is heel wat over gepraat vanmorgen onder het koffiedrinken en mevrouw ten Bouwhuys is woedend! Stel je − 79 −
ook voor, je laat daar zomaar „per ongeluk” zo'n kostbaar ding aan de kant van de weg staan... nee hoor, dàt bestaat niet...., er is wel wat anders gebeurd daar in het bos, daar zijn ze het allemaal gloeiend over eens op Campanula...!” Antje liet een verschrikte kreet horen van: „Oooh!” en ook ik was even verbijsterd. Daar had je 't al, precies wat ik wel vermoed had! De familie was weer eens flink aan het kletsen geweest, de een had er wat bij gefantaseerd en de ander had het voor waar aangenomen om het nog interessanter te maken en zo was het vonnis over „die Piet en die Antje” geveld. Ik voelde me plotseling razend worden! „Dus jij Ali, gelooft die krankzinnige onzin ook?” Ze knikte bevestigend, met kwade ogen. „Nu, laat ik je dan dit even zeggen: op mijn woord, er is daar in dat bos hoegenaamd niets gebeurd wat in het oog van m'n familie niet door de beugel kon en waarvoor Antje en ik ons behoeven te schamen... hoegenaamd niet! Maar wel wil ik jou in vertrouwen vertellen dat we daar op dat bewuste plekje inderdaad even gezeten hebben om uit te rusten en verder is het precies zo gegaan als ik het vanmorgen verteld heb! Van dat zitten heb ik vanochtend expres maar niet gerept want ik ken m'n familie wel zo'n beetje... dan waren de rapen meteen al gaar geweest, maar jou kan ik dat nu wel vertellen... En dat die ouwe teuten, met alle respect voor mijn familie zulke onzin nu bij elkaar believen te fantaseren kan ik me nog voorstellen, maar dat een sportieve meid als jij daar waarde aan hecht en daaraan meedoet, vind ik gewoonweg misselijk! Van het begin af aan hebben Antje en ik gemerkt dat je er op uit was om te ontdekken wat wij met elkaar hadden en we hebben daarna al lang begrepen dat ze op Campanula jou gebruiken als spionne tegen ons en dat jij je er voor leent om alles over te brieven wat wij doen. Is het soms niet waar?” Ze gaf geen antwoord en reed met een verbeten trek om haar mond naast mij mee. Ik vervolgde: „In plaats dat jij dat onzinnige geklets tegenspreekt wakker je het juist aan en speelt helemaal in hun kaart... en waarom in godsnaam? Vanaf de eerste dag dat je hier kwam heb je al geïnsinueerd dat er wat tussen Antje en mij bestond en daar heb je geen bewijs van!” „Dat heb ik wèl!!” riep ze nijdig uit. „Of denk je dat ik m'n ogen in m'n zak heb... en dat ik niks zie, hoe jullie met elkaar omgaan en zo is het voor mij wel duidelijk wat er vanmorgen gebeurd is...!” „Maar al zou dat nu zo zijn”, zei ik heftig, „dan gaat dat jou toch immers niets aan... trouwens, ik begrijp waarachtig niet waarmee al die mensen zich bemoeien en van jou had ik helemaal niet gedacht dat je zo kleinzielig was, Ali!” - „Nou ja, dat weet ik ook wel”, antwoordde het meisje op wat zachtere toon, „'t gaat me ook eigenlijk niets aan.... je moet ook zelf maar weten wat je doet, alleen blijf ik het reuzestom vinden om dat ding in het bos te laten liggen, wat er ook gebeurd is, want nou ligt het voor de hand dat ze er van alles van kunnen denken.... Je bederft het zo voor je zelf en Antje is er de dupe van... dáár denk je niet aan...” Antje had zich van ons afgewend, al eerder, waarschijnlijk uit angst dat ze de verschrikkelijke dingen zou horen die ze liever niet vernemen wilde en ze reed nu een tamelijk eind voor ons uit. En omdat Antje dus toch niets van ons gesprek kon horen, liet Ali er half aarzelend en gejaagd op volgen: „Ik begrijp eigenlijk niet wat je bezielt met dat kind... en ik geloof ook nooit dat je het ernstig met haar meent...! Dat je nou zelf niet inziet dat Antje helemaal geen meisje voor je is... en bovendien heeft ze nog verkering ook in de stad... dat heeft ze me zelf verteld, ze staat je dus met open ogen te beduvelen...!” „Je durft veel te zeggen, jongedame!” antwoordde ik nu op scherpe toon, „Je beweert nu weer dingen die je niet verantwoorden kunt, want Antje beduvelt mij helemaal niet... ik ben van die zogenaamde verkering heus wel op de hoogte en ik weet ook dat ze daar een eind aan gemaakt heeft... En verder bedank ik er voor om nog langer achtervolgd te worden door al dat geklets en die insinuaties achter mijn rug. De houding die jullie op Campanula aannemen prikkelt mij juist om nog meer met Antje uit te gaan, want je begrijpt toch zeker wel dat ik mij niet op m'n kop laat zitten door mijn oom en tante... en door jou helemaal niet! Dit is een zaak tussen Antje en mij en zolang mijn eigen oudelui daar nog geen aanmerking op maken, begrijp ik niet waar de rest van de familie het recht vandaan haalt om zich er mee te bemoeien! Nogmaals en nu voor het laatst, er is vanochtend NIETS gebeurd wat niet richtig was en daarmee basta..., vertel jij dat mijn tante nu maar gerust en nou wil ik er verder geen woord meer over horen... en jijzelf moet de situatie een beetje beter leren begrijpen Ali en je niet langer voor hun karretje laten spannen... En zeg nu maar niets meer tegen Antje, want het is een veel te mooie avond om nog ruzie te krijgen! Kijk liever maar eens om je heen hoe mooi het hier is,” stapte ik op een luchtiger toon van het onderwerp af, terwijl ik meteen wat steviger doortrapte om Antje weer in te halen. We waren nu bijna tot het grote water genaderd. De slechte, hobbelige straatweg voerde voorbij een eenzame boerderij, omringd door een groep hoge bomen en helde dan langzaam af tussen de vruchtbare weilanden om letterlijk dood te lopen in het water. Een merkwaardig punt was dit hier; voor mij leek het altijd of je hier de resten aanschouwde van een oude haven en ongetwijfeld stonden wij hier op grond met een belangrijk historisch verleden, al was daar nu veel fantasie voor nodig om je er nog een voorstelling van te kunnen maken. Nog altijd zaten er, misschien wel sinds eeuwen, de resten van een oude vermolmde vlonder op palen, zwaar aangevreten door de werking van het eenmaal zilte nat. Landinwaarts eindigde dit bouwsel, vergáán en als een doelloos ding. De straatstenen, geheel rond en afgesleten door het water, waren bedekt met een vieze brei van algen en slib en meer hoger op waren nog duidelijk de sporen te zien van een periode dat ook de oude Zuiderzee nog hoog en laag water kende, dat er eenmaal bij stormachtig weer een flinke branding was geweest. We gingen op de brede planken van het steigertje zitten en genoten van de stilte van het landschap op deze ideale zomeravond. Aan de westelijke hemel was geen wolkje te zien, slechts een blauwachtige warmtenevel over het water deed water en lucht bij de horizon ineen vloeien en maakte de zon tot een roodgloeiende wazige bol, die duizendvoudig weerkaatst werd tot een schitterende baan van kwikzilver over het − 80 −
nauwelijks rimpelend oppervlak van het meer. Maar boven de purperen achtergrond van het oosten koepelden hier en daar torenhoge donderkoppen als een bergmassief, geel van tint als koper en aan de randen met lichtend goud omzoomd, waarbinnen het leek te koken en te borrelen. Zwijgend zaten we daar met z'n drieën te genieten, Ali nog wat onder de indruk van het gesprek van zoëven. Doch ik deed of ik niets merkte en begon luchtig over koetjes en kalfjes te praten en ik geloof dat de boze bui bij Ali tamelijk gauw over was toen ze merkte dat ik niet kwaad op haar bleef. Even later kwam er een boerenfamilie aangewandeld, bestaande uit een oude boer, vermoedelijk vergezeld van zijn vrouw en een nog vrij jonge boerenkerel, die ik voor de zoon hield. Die mensen gingen aan het eind van de zondag nog even een avondluchtje scheppen, voordat de maandag aanbrak met nieuwe, zware arbeid. Naderbij gekomen groetten ze vriendelijk met een „Noavend” en gingen tegenover ons zitten op het andere vlondertje. Al spoedig had ik in de gaten dat die jonge boer onophoudelijk naar Antje zat te staren. Het begon op het laatst bepaald hinderlijk te worden, zoals die knul zich zat te vergapen aan het meisje. Antje werd er zelf onrustig van en fluisterde zijdelings tegen me: „Wat zit die vent toch aldoor vervelend te gluren!” en ook Ali zei iets van dien aard. „Ik denk dat hij nog nooit zo'n aardig steeds blond meisje heeft gezien.... misschien heeft hij wel zin in je!” plaagde ik Antje zachtjes. Ik schoof wat dichter naar haar toe en greep ongemerkt haar hand en boog mij wat naar haar over. Dat was weer even een moeilijke situatie, want Ali mocht dit vooral niet merken, maar ik hoopte dat die boer het wèl zag, dan wist hij tenminste meteen hoe de vork in de steel zat... als er tenminste nog zoveel begrip in z'n boerekop school! Maar het staren naar Antje duurde onverminderd voort. Ik kon me wel enigszins voorstellen wat er in die boer omging bij het aanschouwen van twee zulke bloesems van jonge meisjes. Ze zijn daar niet veel gewend op dat punt, de meisjes uit die streek zijn over 't algemeen stijf gekleed en in onze ogen nogal harkerig en er valt voor die jongens in het achterland op dat punt niet veel te beleven. Geen wonder dat hij zich dus zat te verlustigen in haar aanblik, ofschoon het me toch verwonderde dat hij wel steeds naar Antje zat te kijken maar Ali nauwelijks een blik gunde, want onpartijdig geoordeeld was Ali toch stellig wel de knapste van de twee. Er ging bepaald iets bijzonders van Antje uit. Niemand dan ik zelf wist beter wàt dat was, welk een merkwaardige aantrekkingskracht het meisje op een man uitoefende. Misschien lag hierin wel de oplossing verborgen van het probleem met Ali. Door het staren van dat boerenjong begon ik eensklaps te vermoeden dat Ali zich verongelijkt voelde, omdat ik haar zo geheel achteloos voorbij ging en alleen maar aandacht had voor Annètje. Zo was het stellig van het begin af aan geweest. Ali was hier gekomen in een stemming van romantische vooruitzichten, vooraf flink opgewarmd door mijn tante over de avonturen die ze verwachten kon, en in plaats dáárvan had ze een rivale gevonden, tegen wier invloed ze niet opgewassen bleek te zijn. Er begon me langzaam aan iets duidelijk te worden over Alida's vermeende jaloezie. We bleven nog een poosje op het vlondertje zitten, terwijl de zon al dieper en dieper in de opkomende nevelbanken wegzonk. Landwaarts begonnen de velden en bossen zich al meer en meer te hullen in een mystieke schemering en daarboven, fel contrasterend in het schijnsel der ondergaande zon, kropen steeds meer donderkoppen naar het zenit omhoog. Ali verbrak eindelijk de betovering met de woorden: „Kom jongens, laten we maar 'ns opstappen.... als die meneer aan de overkant tenminste uitgekeken is...” Ze zei het opzettelijk luid, zodat de jongen het horen kon, maar deze bleef even stoïcijns voor zich uitkijken. De hele boerenfamilie had trouwens al die tijd zwijgend bijeen gezeten. Na een korte groet stapten we op onze fietsen en aanvaardden de terugweg. Fris streek de avondkoelte langs onze hoofden en overal steeg uit het land die kruidige, prikkelende geur op van hars en vochtige bosgrond na een hete dag. Met schemerdonker waren we thuis. Aan Ali was ogenschijnlijk niets meer te merken, ze deed luidruchtig en gewoon als altijd. Maar onder de overige familieleden heerste een vreemd stilzwijgen bij onze thuiskomst. Er was geen twijfel mogelijk, de familieraad was weer eens bijeen geweest en tante Mien had het hare er van gezegd en ze waren nog allemaal onder de ban van haar glashelder betoog waar zoals gewoonlijk geen speld tussen te krijgen was! 't Zou me een lieve duit waard geweest zijn als ik daarbij tegenwoordig had kunnen zijn. 't Scheen me ook een beetje toe dat mijn tante verbaasd was over de ongedwongen vrolijke stemming waarin we alle drie verkeerden. Waarschijnlijk had ze niet anders verwacht dan dat er herrie was ontstaan tussen Ali, Antje en mij, en dat bleek nu toevallig niet het geval te zijn... „De Jeugd” was het weer eens roerend met elkaar eens! Bij latere overpeinzing verheugde het me toch bijzonder dat ze geen van allen eigenlijk vat op ons konden krijgen. We wisten ons bondgenootschap ondanks alles toch maar kranig door te zetten gedurende al die tijd en tot nu toe was het hun niet gelukt daar een speld tussen te krijgen. Ze vermoedden van alles en konden toch niets bewijzen. O zeker, als het aan mijn tante had gelegen en ze had haar zin door kunnen drijven, dan had onze Antje al lang de bons gekregen en was ze teruggestuurd naar Amsterdam. Want dat ze een hekel aan het meisje had, wist ik nu maar al te positief... Wat dat betreft fungeerde tante Louise als betrouwbare koerierster en door middel van haar achteloze uitlatingen had ik al verscheidene keren zo 't een en ander vernomen uit de richting van het front Campanula... en dat kwam allemaal op dat ene neer: ze vond Antje een oppervlakkig onuitstaanbaar kind en ik zou diep te betreuren zijn als ik aan haar bleef hangen! Hoe vaak werd er niet, nota bene in mijn bijzijn, door tante Loes over dit onderwerp gesproken en menigmaal had ik haar naïef horen vragen: „Vinden jullie Antje nu zo'n naar kind?” Oom Wim en tante Mien hadden om de haverklap verzekerd dat ze het verschrikkelijk vonden dat ik me telkens zo met dat meisje afgaf! Gelukkig dachten de andere leden van het gezelschap er allemaal anders over en ik had moeder al een keer horen uitroepen: „Laat Mien maar naar haar eigen meisje kijken, − 81 −
want die zou ik nu beslist niet om me heen willen hebben!” Maar dat nam niet weg dat ik bij al dit geklets een heftig verzet in mij voelde oplaaien en ik moest er niet aan denken wat wel eens het einde zou kunnen zijn van heel dit krankzinnige avontuur. Zouden ze zelf wel begrijpen dat ze me daarmee een weg opdreven die ik zelf niet verkoos te gaan, maar die ik gedwongen zou worden te bewandelen om, ter wille van mijn prestige, niet toe te geven aan hun autoriteit en verregaande bemoeizucht? Er begon vaag iets tot mij door te dringen dat het begrip „familie” niet altijd zeggen wil: het gezellige vertrouwde onderonsje van mensen die het ó zo goed met elkaar voor hebben! Gedurende de afgelopen dagen was het besluit in me beginnen te rijpen om, als het enigszins mogelijk was, nooit meer deel te nemen aan een dergelijke familievakantie als Antje er bij was, dat moest ik tot elke prijs proberen te voorkomen. En vooral niet als Ali er dan ook weer bij zou zijn. Liever geen Antje meer mee dan ooit nog eens zo'n spektakel als nu het geval was! Maar daarover wilde ik me vooreerst nog niet druk maken... wie dan leeft, die dan zorgt...! Misschien was Antje over een jaar wel niet eens meer bij ons, of... neen, aan die consequentie die me plotseling voor ogen stond, durfde ik nauwelijks te denken. Getrouwd te zijn met haar leek me plotseling zo onwezenlijk toe dat ik bijna terugschrok van het denkbeeld daaraan. Laat me toch in godsnaam bij de werkelijkheid blijven! Per slot van rekening leefde ik hier thans in een soort droomwereld, ik had het gevoel dat ik in zekere zin mezelf niet was. Volgende week... als dit allemaal achter de rug is, hoe zal dan de werkelijkheid er uit zien? Lieve hemel! Ik had daaraan ternauwernood meer gedacht. Bijna was ik vergeten dat er dan weer een gewoon dagelijks leven bestond, temidden van het bonte stadsgewoel en dan... was Betty er weer, liefdevol en vertrouwd als altijd. En alles zou weer z'n gewone gang gaan, Antje koos weer haar eigen weg en ik de mijne. Op eenmaal, hier in Putten, waren onze wegen samen gekomen en hadden elkander gekruist, hier, in dit onvergetelijk schone landschap. En bij dit kruispunt hadden we beiden stilgestaan, elkander voor een korte wijle omvat en gesteund, daarna waren die wegen van elkander afgebogen en zouden ze ooit weer tot elkaar naderen? Ik geloofde stellig van niet. Ik meende nu voldoende van dit meisje te weten. Ik had met vuur gespeeld en het had niet nagelaten om wonden te maken, ik was dit niet vergeten. Misschien had de familie het wèl bij het rechte eind: Antje was geen meisje voor me! Volgende week zou ik me met kracht en geweld losrukken uit deze verleidelijke ban... voor altijd! Dit avontuur zou niets meer mogen achterlaten dan een zoete herinnering, verder niets... Het was mooi geweest om ook dit eens te beleven, maar het mocht niet blijvend zijn.... O noodlot, dat alles voorbeschikt, wie kon voorspellen dat het zó gaan zou als ik me voorstelde dat het gaan moest? Hoe kòn ik toen begrijpen of vermoeden dat dit simpele avontuur hier slechts het voorspel vormde tot veel grootser en verschrikkelijker dingen..... dat er binnen een betrekkelijk kort tijdsbestek een dag zou aanbreken waarop ik me opnieuw in diep, menselijk verlangen naar dit zelfde meisje zou over buigen op een ogenblik dat de wereld rondom ons kletterend en razend in puin aan 't vallen was... Later, veel later, toen het „Grote Onweer” in al z'n afschuwelijke razernij losbrak en we opnieuw, in krankzinnige angst voor het onafwendbare dat komen ging, ons aan elkander probeerde vast te klampen.... Geen flauw idee had ik er van... de gedachte er aan kwam geen ogenblik in mij op. Nooit zag de wereld er voor mij schoner en tevredener uit dan in deze dagen; zelfs de kleine familiegeschilletjes verzonken daarbij in het niet. Mijn onverstoorbaar optimisme had me totnogtoe over alle moeilijkheden heen geholpen en ik voelde me sterk en strijdlustig, bereid om hier alles te trotseren en dit vol te houden tot het uiterste als het moest. Laat ze maar voor de dag komen met hun ongegronde grieven en onredelijke verwijten! Ik ben baas over mijn eigen doen en laten! Nog één week en het avontuur is voorbij... dan lopen we weer rustig in het oude vertrouwde gareel... dan is Antje goddank buiten het bereik van deze gevaarlijke lasterintrige. Ik mag het een geluk noemen dat ze zover weg in Utrecht wonen.... Met deze overpeinzingen eindigde ik deze emotievolle dag, na een enigszins gedwongen avond op Campanula. Want ditmaal hadden ze daar niet verborgen gehouden dat de barometer op storm stond. Bovendien bleek, naar ik later vernam, dat er die avond tijdens onze afwezigheid nog iets ander gepasseerd was ook. Tante Mien had namelijk mijn moeder laten zitten met de thee. Ze had afgesproken om na het avondeten een kopje thee te komen halen maar was in plaats daarvan met de anderen van Campanula een avondwandeling gaan maken, zonder vader en moeder mee te vragen. Het behoeft geen betoog dat moeder daarover ten zeerste verbolgen was hetgeen opnieuw tot uitdrukking kwam toen ze 's avonds de nog nagenoeg volle trekpot in de gootsteen omkieperde! Neen, je moest wel stekeblind zijn om niet in te zien dat het hier gestadig aan verkeerd ging met de twee families en dat de toestand met de dag penibeler werd. En dan te bedenken dat dit alles uitsluitend draaide om Antje en mij. Wij waren de oorzaak van al deze strubbelingen... wij waren letterlijk „de stenen des aanstoots”! Maar toch, verontrusten... neen, dat deed de hele situatie me niet. Integendeel, een zeker gevoel van triomf vervulde me. Ik genoot van deze vakantie, hevig en voluit en kon me niet herinneren ooit een heerlijker en romantischer periode in mijn leven te hebben meegemaakt. Losgebroken van alles voelde ik me in deze weken, gedreven door onzichtbare machten. Bezeten door de loop der gebeurtenissen zelf, alsof ik daar jarenlang op gewacht had en eindelijk nu mijn droomwensen vervuld zag. Die nacht sliep ik erg onrustig, werd vaak wakker door het vreemde praten van Antje in haar slaap. Het kind was natuurlijk ook een beetje over haar toeren heen door al het gebeurde van vandaag. Wie weet hoe nerveus het haar maakte, je merkte dat nooit zo aan haar en... dat was ook wel begrijpelijk, wie weet hoe zij zich voelde temidden van wildvreemde mensen waarvan een zeker deel haar bovendien nog slecht gezind was ook! Later in de nacht begon het plotseling hard te waaien, de blauwe gloed van weerlicht verbrak telkenmale de duisternis van de nacht en ver − 82 −
verwijderd rommelde af en toe de donder als finale na deze hete zomerdag, zonder echter dichterbij te komen.
Maandag 25 juli 1938 - Putten En zo is de laatste week aangebroken van deze wonderlijke en romantische expeditie! Heel veel en uitgebreid rest mij nu niet meer om over te schrijven, dat wil zeggen wat dit tijdvak betreft. Ik zal mij dan ook over deze laatste week zoveel mogelijk met mijn relaas beperken om des te spoediger daar te belanden waar de gebeurtenissen een veel ernstiger wending namen. De reactie op het gebeurde van gisteren openbaarde zich al terstond op deze eerste dag van de week. Er werd zowaar een soort boycot tegen mij en Antje ingezet door alle aanwezigen op Campanula. Eerst dacht ik dat ik 't me verbeeldde, want toen ik na ons ontbijt even bij Campanula langs kwam om een praatje te maken, zoals ik gewoonlijk wel meer deed, werd ik aldaar overrompeld door een zeer gedecideerde koelheid van hen allen. Er was ditmaal niemand die vroeg of ik even binnenkwam en er was ook niemand die een poging deed om tot een gezellige conversatie te komen, wat op zichzelf al heel gek was, want mijn oom had meestal onderwerpen genoeg bij de hand om op alle uren van de dag een uitvoerige boom op te zetten. Ze lieten me doodeenvoudig staan en het enige dat ik opving was een schuchter: „Zo, ook goeiemorgen!” En verder gingen ze bedaard en zwijgzaam voort met hun laat ontbijt. Ook leek het er bedenkelijk veel op of hun gesprek bij mijn plotseling verschijnen ineens stokte toen ze mij het hek zagen binnenkomen. Men kan zich zoiets natuurlijk verbeelden en aanvankelijk trachtte ik mezelf daarvan nog te overtuigen, maar mijn zesde zintuig, dat me overigens niet gauw in de steek laat, vertelde me ook nu al meer dan voldoende. Ik vergiste me stellig niet, 't wàs bepaald zo! Zonder nog iets te zeggen verdween ik kalm van hun erf en keerde naar Dennenlust terug. Een goed kwartier daarna zag ik oom Wim op de fiets voorbij komen. Eerst dacht ik nog dat hij bij ons zou afstappen, doch hij reed warempel zonder op of om te zien ons erf voorbij. Dat was het toppunt! Ik had geen flauw idee waar hij van plan was heen te gaan en ik zag hem evenmin terugkomen. Ziezo, dit betekende dus: oorlog! Terwijl ik mijn fiets greep om er ook vandoor te gaan hield moeder mij staande en vroeg of ik al wat gemerkt had van Campanula, of ze daar al wakker waren en of ik soms vanochtend ging fietsen met oom Wim. Ik vertelde haar rustig wat mijn ervaringen van zo juist waren en dat ik hem net even tevoren in z'n eentje voorbij had zien komen. Ze keek er ook gek van op, maar bij nadere beschouwing bleek 't allemaal nogal glashelder te zijn toen moeder met de volgende ontboezemingen voor de dag kwam, beschouwingen die m'n inzicht in de zaak nog meer verscherpten. „Je tante Mientje is kwaad, jongen...! Ze kan gewoon niet uitstaan dat je maar steeds uitbreekt met Antje en aansluiting met haar zoekt... Ja, ik vind het zelf ook eigenlijk meer dan bespottelijk van haar. Dat is al weer begonnen op de afgelopen vrijdag, toen oom Wim met jullie drieën meegegaan is. O, o, wat was ze die middag nijdig! Ze vond dat het niet te pas kwam voor hem en ze urmde er maar over wat ze er wel van zeggen zouden op z'n kantoor, wanneer hij zó eens een collega tegenkwam. En ze vond maar dat Antje er zo gek en lichtzinnig uitzag... zo opgemaakt met geschilderde lippen en die bonte doek om d'r hoofd... 't Kon toch best gebeuren dat hij eens iemand van z'n Bureau tegenkwam en dan stond ie gewoon voor schandaal!!” Met stijgende verbazing had ik haar aangehoord en viel dan nijdig uit: „Wat een idiote troep!! Heb je nu ooit! Hoe haalt ze 't in d'r hoofd dat hij juist uitgerekend hier in deze stille omgeving een collega kan tegen komen en dan daarbij... ik was er toch óók bij? Hij was toch immers niet alleen met die twee meisjes! Maar nu begrijp ik ook pas goed waarom hij zo oervervelend was op die middag en telkens een heel eind achter wilde blijven! Daarom heeft ie onze hele middag bedorven!” Maar moeder ging nog verder met haar relaas... „En over dat van gisteren, dat jij je camera in 't bos hebt laten staan... nou! Daar heeft ze ook 't nodige van gezegd... Ze denkt dat je nu wel gauw met Antje zal moeten trouwen!”.... „Is ze helemaal bedonderd...” viel ik oneerbiedig uit, „ze moet stapelgek zijn.... wat een gefantaseer! Nou, ik wil er erg kort over zijn, want het is tè gek om er veel woorden aan vuil te maken, maar er is gisteren tussen ons hoegenaamd niets bijzonders voorgevallen... het heeft zich allemaal precies zo toegedragen als ik verteld heb, op mijn erewoord... En juist omdat ze zich nu zo mal aanstellen bemoei ik me expres veel met dat meisje en ga zo vaak met haar uit als ik zin heb... ik ben van mening dat we daar geen mens kwaad mee doen! Ik laat me in ieder geval niet de wet stellen door tante Mien!” Ik was dusdanig van leer getrokken dat moeder wel inzag hoe onredelijk het oordeel van mijn tante eigenlijk was en het gesprek eindigde er dan ook mee dat moeder begrip voor de situatie kreeg en me uiteindelijk schoon gelijk gaf. „Je moet voortaan maar gewoon je eigen gang gaan, hoor!” vond ze, „ik hou ook niets van die bazigheid, maar zo is tante Mientje nu eenmaal... Ik hoop alleen maar dat het gauw zaterdag wordt, want dat gaat hier nooit goed zo, op de lange duur!” „En we moeten dat maar nooit weer aanhalen om met twee families naar buiten te gaan...” besloot ik en stapte meteen op m'n fiets om er in m'n eentje vandoor te gaan. Ik reed opzettelijk langs Campanula, in de hoop dat ze me voorbij zouden zien komen en groette in 't geheel niet, zoals ik anders wel deed. Zó ver was het nu dus gekomen met mijn „onschuldig” avontuur hier. Tante Mien en de hele kliek hadden 't ergste verondersteld: ik zou nu met Antje moeten trouwen! Wàt een donkere bladzijde in de Familie Kroniek!! En toen galmde er plotseling een luide schaterlach door het bos. Nee maar, ik kon er niets aan doen, m'n gezonde humeur won − 83 −
't glansrijk! Lachen moest ik, luid en zonder me in te houden! Ik had nooit kunnen denken dat mijn oom en tante zulke kleinzielige mensen waren... wàt een gedachtengang, dat die mensen zulke provincialen waren geworden hadden ze bepaald aan een gat als Utrecht te danken! Om te gillen! Stel je voor.... je gaat, als niet zo piepjonge knul meer, met een meisje op zondagmorgen een klein fietstochtje maken door de bossen en je laat daar, door een ongelukkig toeval, je camera staan, en wat is het resultaat... de maagd is op slag onteerd... verleid door de ontaardde schurk en over precies negen maanden loopt zij met haar baby langs de weg te bedelen...! En dat allemaal in deze moderne tijd! Misschien dat zulke drama's een halve eeuw geleden plaats vonden, in de tijd van filmdraakjes als het lachwekkende „Grootvaders Vergiffenis”, een filmpje dat ik eens gezien had op een filmcursus en dat dateerde uit die goede oude tijd omstreeks 1907. En toen ik me dàt herinnerde moest ik opnieuw bulderend lachen, want dit leek er waarachtig veel op! Maar dan voelde ik toch ook weer even de ernst van het zotte geval. Ze dàchten het toch maar en ik realiseerde me ineens hoe beroerd dit eigenlijk voor Antje was, onder zulke verdenking te staan. Voor ons eigen geweten ging ze vrijuit en de tijd zou heus wel leren dat er nooit iets aan de hand was geweest, maar op dit huidige ogenblik werd ze er toch maar op aangezien! Ze moest hierover maar niets te weten komen en ik nam mij voor om het haar niet te vertellen... 't was zó al erg genoeg. Tegen halftwaalf was ik op Dennenlust terug. 't Bleek dat oom Wim later op de morgen toch was komen vragen naar me. Hij was alleen maar even naar het dorp geweest. „Piet had je voorbij zien komen en gedacht dat je alleen weg ging, omdat je niets afgesproken had”, moest moeder gezegd hebben. Hij was daarna een wandeling gaan maken met mijn vader. Overigens hoorden noch zagen we iets van de vesting Campanula. Of het de gewoonste zaak van de wereld was, ging ik 's middags, toen Antje klaar was met haar huishoudelijke bezigheden, samen met haar weg, alleen. We hadden eerst nog even gewacht op Ali, om de eer aan ons te houden, doch tot onze verbazing zagen we haar onverwacht voorbij Dennenlust fietsen, zonder op of om te kijken. Ze had een badhanddoek achter op haar bagagedrager gebonden. „Kijk, daar gaat ze...” zei ik lachend tegen Antje, „die heeft ons niet meer nodig! Zullen we ook? En opgeruimd gingen wij er vandoor, net als in die eerste twee weken, want om Ali behoefden we ons geen zorgen meer te maken. En er was ook niemand die er iets van zei of probeerde ons tegen te houden. 't Was makkelijk te begrijpen dat Ali weer op weg was naar het natuurbad in Ermelo en we veronderstelden dat ze daar haar vriendje van zaterdag wel opnieuw ontmoeten zou. Als ze nu maar goed oppaste dat ze ook geen gevaar liep! Voor haar hinderde dat zeker niet! „Zeg, Annetje, zullen wij ook eens naar dat natuurbad gaan”, stelde ik haar voor, „dan kunnen we eens op onderzoek uitgaan hoe lekker onze Ali zich daar vermaakt! Wat zou ze gek opkijken!” Maar Antje moest niets van mijn plan hebben en had onmiddellijk door dat ik maar een grapje maakte. „Nee, hoor, alsjeblieft niet... laat die meid maar alleen gaan, ik ben al blij dat we haar kwijt zijn. Bah..., dat loeder vertelt alles over wat ze van ons ziet. Weet u wel wat ze tegen uw tante gezegd heeft?” „Geen idee”, zei ik, terwijl ik haar geïnteresseerd aankeek. „Nu, ik hoorde het vanochtend heel toevallig van uw moeder en die had het natuurlijk weer rechtstreeks van uw tante. Ali moet gezegd hebben: 'Piet en Antje zitten gewoon samen te vrijen waar ik bij ben, ze zoenen elkaar en houden elkaars handen vast!' Hoe vindt u dat!! En uw moeder heeft vanmorgen aan me gevraagd of dat werkelijk waar was!” „Potverdorie”, viel ik nu uit, „en wat heb jij toen wel gezegd?” „Nou, ik heb natuurlijk stijf en strak volgehouden dat Ali dat loog, maar dat u wel eens een grapje met me maakte en dat het dan net leek alsof... Ik kan toch niet opbiechten dat het de waarheid is... nee, wat vindt u nou? Dat heeft die meid donderdagmiddag natuurlijk net gezien toen u mij een zoen gaf op de hei... ik was er al bang voor!” „Wat een dierage!” was 't enige dat ik op dat ogenblik kon uitbrengen. „Neen hoor, die meid deugt niet”, vond Antje resoluut. „Bah, wat gemeen om zulke dingen te gaan overbrieven als je zelf ook nog jong bent. Als ik er uit vlieg bij uw moeder, dan is 't die meid haar schuld! Ik ga beslist van deze week niet meer fietsen met haar... ik vertik het... ik heb er nu meteen genoeg van!!” Haar lippen trilden van opwinding. Antje had met deze woorden volkomen mijn eigen gedachten uitgesproken. Want nu stond 't inderdaad vast dat Ali een spionne was en alles over vertelde wat ze van onze verhouding merkte. En wie weet wat ze er nog telkens had bijgemaakt en hoeveel ze in die weinige dagen al geklikt had. Een moment flitste het door mijn gedachten heen hoe zot deze vertoning eigenlijk was, dat we bespioneerd werden en dat niemand van de hele familie mocht weten dat Antje en ik heimelijk een „stelletje” waren. Waarom eigenlijk? Waarom besloot ik nu niet om de knoop door te hakken en het gewoon openbaar te maken? Wie zou mij kunnen beletten om een meisje als Antje te kiezen tot vrouw? Het waren de twijfel en de tweestrijd die mij tegenhielden om nu datgene te doen wat ik jegens Antje tot mij plicht moest rekenen en ook van haarzelf was ik nog te weinig overtuigd of ze wel echt zoveel van mij hield om er alles voor op het spel te zetten. Nadat ik Antje nog verteld had welke verrassingen mij persoonlijk te beurt waren gevallen vanochtend op Campanula, waarbij ik vooral de nadruk legde op het feit dat mijn moeder er volkomen mee instemde dat wij samen maar zoveel moesten uitgaan als we zelf wilden, en dat we dus voortaan de vrije hand hadden, voelden we ons nu allebei eendrachtig en sterk in ons bolwerk tegen het fort „Campanula” geworden. We waren 't er nu met elkaar gloeiend over eens dat Ali voortaan uitgeschakeld diende te worden, we zouden ons gedurende de laatste dagen zo weinig mogelijk meer met haar bemoeien. En zo was deze middag wederom geheel en al voor ons beiden alleen en we genoten in alle opzichten. Het weer was even schitterend als gisteren en we hadden een fijn plekje uitgekozen op de Ermelose heide in de buurt van − 84 −
de Paalberg, waar we ons ongestoord konden overgeven aan onze amoureuze verlangens. Tot zover de middag. Na het avondeten gingen we er nogmaals samen op uit en mijn oudelui schenen het nu heel gewoon te vinden. Ik weet warempel niet meer waarheen we die avond koers zetten, maar we keerden pas terug tegen schemerdonker en er was niemand die er aanmerking op maakte. Van de familie op Campanula hadden we de hele verdere dag hoegenaamd niets gezien. Maar toch kwamen ze die avond bij ons kaarten en Antje en ik deden gewoon mee en gedroegen ons fier en vrij omdat we ons van niets kwaads bewust waren. Vooral van Antje viel het mij op. Blijkbaar voelde het meisje instinctief dat ze nu eindelijk eens haar overgrote bescheidenheid moest laten varen en een flinke houding aannemen om te tonen dat ze iedereen eerlijk in de ogen durfde zien. Ali zat er de hele avond met een zuur gezicht bij zonder boe of ba te zeggen en toen iemand haar vroeg, ik meen dat het oom Wim zelf was, of haar wat scheelde, gaf ze ineens een buitengewoon onhebbelijke en brutaal antwoord. Dat veroorzaakte een korte scène en ik moest inwendig toch even lachen, omdat oom Wim haar bestrafte op een wijze alsof Ali z'n dochter was die even op haar nummer gezet moest worden! Het incident eindigde er mee dat Ali bruusk opstond en de deur uitging... erg kwaad! Antje en ik keken elkaar even veelbetekenend aan, doch we zeiden geen van beiden iets en vonden het verstandiger ons er ook niet mee te bemoeien. Na een kwartiertje kwam ze weer stilletjes terug in de kamer en ik merkte op dat ze rode ogen had. Natuurlijk een deuntje staan te huilen in het bos! En toen betrapte ik mezelf er op dat ik toch ook weer even medelijden met het meisje had. Steeds duidelijker meende ik te doorgronden wat er in deze Alida omging; misschien bedoelde ze het allemaal zo kwaad niet en het was nu wel vrij zeker dat jaloezie hier een belangrijke rol speelde. Vooral na haar woorden van zondagavond was de situatie me veel duidelijker geworden. Overigens was deze avond wat stroever verlopen dan anders en we braken ook vroeger op dan gewoonlijk. Maar dit had nog een andere reden, omdat Antje morgen heel vroeg moest opstaan en wat vroeger naar bed wilde.
Dinsdag 26 juli 1938 - Putten Antje kwam mij vanochtend vroeg heel liefdevol wekken met een heerlijk kopje thee en een beschuit op mijn bed! Dat had ze nog nooit gedaan hier en het was voor mij een bewijs te meer dat ik een potje bij haar breken kon! Dat ze vroeg was opgestaan had dan ook een bijzondere reden, welke ik in 't kort even moet uiteenzetten, omdat ook hier weer een nieuwe „steen des aanstoots” in verborgen lag. Antje had namelijk enige dagen tevoren een brief ontvangen van een oom en tante uit Veenendaal bij Ede, waarin deze hadden gevraagd of ze zin had hen een dagje te komen opzoeken. Maar Antje, in haar overdreven bescheidenheid, had natuurlijk zelf weer niet aan moeder durven vragen of ze dan een dag weg mocht. Wel had ze op een middag met mij er over gesproken en ik begreep natuurlijk direct dat ik in dit geval de kastanjes voor haar uit het vuur moest halen! Nu, daar had ik vanzelfsprekend niets tegen en ik deed dit dan ook met liefde voor het blondje. Natuurlijk vond moeder het dadelijk goed en ze mocht gerust een dag vakantie voor haar zelf hebben. Haar oom had geschreven dat het van Putten uit maar een uurtje fietsen was, doch ik had Antje al dadelijk er op voorbereid dat haar oom zich wel een beetje vergiste en ik rekende haar voor op de grote kaart van de Veluwe dat het stellig tweeëneenhalfuur rijden was langs de kortste weg over Voorthuizen en Barneveld. Toen ze teruggeschreven had dat ze zou komen ontving ze bericht van haar oom dat hij haar dan zo vroeg mogelijk zou komen halen. En zo was daar vanochtend nu het wachten op. Het duurde nogal erg lang voor wij hem zagen verschijnen, maar eindelijk omstreeks halftien zag ik toevallig bij de Harderwijkerstraatweg een mijnheer en een meisje met de fiets aan de hand staan zoeken en rondkijken en... er was niet veel fantasie voor nodig om vast te stellen dat die man de bewuste oom was, want het meisje dat hij bij zich had leek als twee druppels water op Antje, alleen met dat verschil dat ze in plaats van blond gitzwart haar had, maar ze droeg eveneens een bril en dat maakte de gelijkenis nog sprekender. Wie weet hoelang ze al rond liepen te zoeken naar Dennenlust, dat nogal voor het oog verborgen lag in het bos, en omdat ik er vrij zeker van was met wie ik te doen had, kwam ik naderbij en vroeg maar meteen op de man af: „Vergis ik me heel erg als ik u vraag of u de oom van Antje K. bent?” Z'n gezicht helderde meteen op en als antwoord riep hij verheugd uit: hallo Bep, we zijn terecht hoor! Ik hoor 't al, u bent zeker iemand van de familie van Rossum, nietwaar?” „Zo is het... dat heeft u goed geraden, ik ben de zoon...” „Aangenaam met u kennis te maken...” en daarmee waren we meteen in contact met elkaar. Hij vertelde dat hij al geruime tijd in de omgeving aan het zoeken was geweest en bekende openhartig dat hij zich aardig vergist had met dat uurtje fietsen; ze hadden er meer dan twee en een halfuur over gedaan en waren aardig vermoeid. De man maakte een bijzonder prettige indruk, was prima gekleed en leek in niets op de voorstelling die tante Mien wel eens had gegeven van het milieu waaruit Antje was ontsproten. Ook het meisje, dat een nichtje van Annetje bleek te zijn, maakte een hele lieve indruk en bij nadere beschouwing bleek dat ze in alle opzichten op Antje leek, ze was zelfs even stil en bescheiden. Ik nam ze mee en in optocht kwamen we op Dennenlust, tot grote verrassing van Antje, waarna verdere kennismaking met mijn oudelui volgde. Moeder presenteerde een kopje thee en dan bleven ze nog een kwartiertje zitten uitrusten terwijl het nichtje, dat honger had gekregen van de tocht, er nog een sneetje brood bij oppeuzelde. En dan maakten ze zich reisvaardig voor de terugtocht in gezelschap van Antje. 't Zou ze niet meevallen, want de dag was begonnen met een gloeiende hitte en het zou nog wel veel warmer worden, terwijl het − 85 −
er naar uitzag dat we in de loop van de dag zwaar onweer zouden krijgen. Ik raadde Antje aan om haar manteltje en haar regenjas achterop te binden en dan keek ik haar banden nog even goed na om ze nog een paar slagen lucht te geven. Oom stond lachend toe te kijken bij de galante hulp die ik Antje bood en dacht er waarschijnlijk het zijne wel van! En zo vertrok mijn kleine vriendinnetje, lang door ons nagewuifd na een hartelijk afscheid alsof het een lange scheiding betrof. Moeder riep haar nog na dat ze morgen ook nog wel weg mocht blijven als ze zin had. Maar ze schudde lachend van neen met haar hoofdje en keek mij met een ondeugende en alles zeggende blik in haar ogen aan. Er viel ineens een vreemde stilte op Dennenlust toen het meisje weg was en dat ondervonden we alle drie. We misten ineens haar vrolijke stem, haar rappe bewegingen in en om het huis. Een klein beetje weemoed liet ze achter, dat kleine ding, weemoed, dat ons een voorproefje gaf van nog veel verdriet dat later zou komen. Maar op dat ogenblik troostte ik me met de gedachte dat ze morgen weer terug was, want dit wist ik wel zeker, langer wegblijven deed ze vast niet, daarvoor kende ik haar nu te goed. Nauwelijks waren ze weg of oom Wim kwam er aan, op z'n dooie gemak met z'n fiets aan de hand, en dat was waar ook... we hadden gisteravond afgesproken om vandaag nu eens een stevige tocht te gaan maken. Mijn geachte oom scheen weer wat bijgedraaid te zijn, hij toonde zich tenminste weer erg kameraadschappelijk en joviaal en ze hadden op Campanula waarschijnlijk wel ontdekt dat ook deze boycot niet de minste invloed op ons had! Misschien gaven ze nu eindelijk hun pogingen wel op! In ieder geval kon hij vandaag vrijelijk over z'n neef beschikken, want het „scharreltje” zou voor deze dag geen beslag op hem kunnen leggen! En zo begonnen wij dan op deze snikhete morgen, terwijl Antje juist in tegenovergestelde richting ging, onze grote tocht over de Noord-Veluwe. Maar heel ver zouden we toch niet komen. Er hing een vochtig broeiende atmosfeer en het was nog betrekkelijk vroeg toen de zon al matter begon te schijnen en de hemel bedekt werd met een vale witte sluier die niet veel goeds voorspelde. Op de Postweg, onder het zware geboomte, was het nog best om uit te houden en op dat gedeelte van de tocht werden we nog niet zozeer geplaagd door de hitte. Over deze tocht zelf zal ik niet al te veel uitweiden. In 't kort gezegd, we zakten de Postweg af naar Staverden en reden vandaar verder naar het oude Veluwse plaatsje Elspeet. Van Elspeet ging het naar Uddel over een knus fietspaadje dat zich door de uitgestrekte hei slingerde achter de grote grintweg. Tot hiertoe was alles goed gegaan en halverwege Uddel-Elspeet besloten we het er even van te nemen en een kwartiertje uit te rusten in de hei. We staken een sigaar op uit de onuitputtelijke voorraad waarover ik in de vakantie meestal beschikte en verdiepten ons weldra in vérgaande bespiegelingen over het historische verleden van dit landschap. We zaten wat je noemt zwaar te „bomen” en mijn oom zat weer eens ouderwets op z'n stokpaardje en we merkten daarbij niets van de hemel, die geleidelijk aan van grijs tot donkergrauw begon te kleuren. Plotseling kwam er over de hei achter ons een langdurig dreunend gedonder uit de verte aanrollen, dat ons allebei verschrikt deed opkijken en dan werden we gewaar dat boven het zuiden een geweldig zware onweersbui aan het opzetten was, de hemel zag er daar loodzwart uit en we hoorden nu een onafgebroken gerommel dat niet veel goeds beloofde. Snel sprongen we overeind, want het leek ons nu niet bepaald aanlokkelijk toe om hier in deze verlatenheid een bui af te wachten die er zo onheilspellend uitzag als wat we nu voor ons zagen. Gelukkig hadden we onze regenjassen achterop en we waren dus niet geheel en al onbeschermd, maar ondanks dat zetten we er toch maar even flink de spurt in om zo gauw mogelijk de bewoonde wereld te bereiken. Voorlopig scheen de bui zich nog niet veel in onze richting te verplaatsen en in Uddel gekomen, zag het er naar uit dat we er nog niet veel van te duchten hadden, de zwarte lucht begon vrij snel af te zakken naar het oosten. Na dit geconstateerd te hebben reden we maar op goed vertrouwen door in de richting van Garderen na nog een vluchtige blik geworpen te hebben op het eertijds zo fantastische Uddelermeer, nu een smakeloze, totaal bedorven uitspanning met „thé dansant” en een lustig er op los tetterende jazzband. Het eens zo prachtige, mystieke ven, dat nu voor een groot deel omrasterd was en afgesloten met een toegangshek, waarboven een bord waarop met schreeuwende tekst te lezen viel „Alleen toegang voor gasten van het Theehuis.” Zo wordt er dus omgesprongen met een onzer fraaiste natuurmonumenten. Enkele jaren geleden was dit hek er nog niet, toen kon je nog vrij om het meer en op de Hunnenschans ronddwalen. Wat zal er over honderd jaar nog over zijn van de schoonheid van het onvolprezen Gelderse landschap? Enfin, we verdiepten ons daar verder niet in en zetten onze tocht in een wat rustiger tempo verder voort naar Garderen langs de grote grintweg. Hier ging het wat moeilijker, de weg helde sterk omhoog en omlaag en was bovendien kort tevoren bedekt met een nieuwe laag grind, die het rijden langs de kant zeer bemoeilijkte. Toen we de middeleeuwse kerktoren van Garderen in 't zicht kregen, vonden we het hoog tijd worden om naar huis terug te keren, temeer nog daar de hemel opnieuw snel begon te donkeren en nu vanaf een geheel andere kant. We geloofden allebei dat het nu menens zou gaan worden met het onweer. Met een beetje angstige gevoelens dacht ik aan Antje. Zouden ze ook last van het onweer hebben? Ze konden nog onmogelijk nu al in Veenendaal zijn, vermoedelijk waren ze nog niet verder dan Barneveld op dit ogenblik. Gelukkig dat die oom er bij was, ze was nu in ieder geval niet helemaal onbeschermd. Door het oude plaatsje Garderen heen zochten we de Doodweg op alwaar het fietspad begint dat een verbinding vormt met de Oude Prinsenweg. En nu werd het trappen van wat ben je me, het onweer begon ons steeds dichter op de hielen te zitten. Dichte wolkenslierten wervelden dooreen boven ons hoofd en roffel na roffel echode achter ons door het uitgestrekte bos. De omgeving werd in een wonderlijk schemerduister gehuld en juist hier, waar de bossen zo dicht en zwaar waren, waande ik me in een soort geheimzinnig toverwoud als uit een sprookje. Waarom het hier „Doodweg” − 86 −
heette weet ik niet, maar op dat ogenblik voelde ik meer dan ooit het huiveringwekkende dat er in deze naam school, toen de wind opstak en de blauwe gloed van de bliksem spookachtig door de duistere spelonken van het geboomte opflitste. We hadden veiligheidshalve onze jassen maar vast aangetrokken en trapten wat we konden. Nog steeds regende het niet en als ik me niet vergiste begon het rommelen van de donder wat minder te worden, maar onder het dichte loof van de beuken kon je het verloop van de bui niet zo goed waarnemen. Zouden we het toch nog droog halen? In de buurt van Schovenhorst begonnen de eerste druppels te vallen. Doch voorlopig deerde ons dat nog niet, we hoorden het tikkelen op de bladeren maar er kwam vooreerst nog geen spatje doorheen. Eenmaal op de Wilhelminalaan werd het wat erger, maar we dachten er niet aan om af te stappen en een schuilplaats te zoeken, we konden nu binnen een kwartier de van Eeghenlaan bereikt hebben, „Vooruit, zet 'm op!” riep oom Wim uit, „ik geloof dat we aardig langs de bui heengereden zijn!” En zo was het ook, we waren er wonderlijk goed doorheen gezeild. 't Werd nu ineens weer droog, maar naarmate we dichter bij huis kwamen, deden we een interessante ontdekking. Hoe verder we opschoten des te meer regen bleek er kort tevoren gevallen te zijn en vlak bij huis stond alles zowat onder water, hele paden stonden over de volle breedte blank en er waren kuilen bij waar meer dan een halve meter water in stond! En hevig lekte het nog overal van de bladeren en takken. Nu, dat buitje was hier wel raak geweest, hoor, we mochten ons zelf gelukkig prijzen dat we er nauwelijks zonder een spatje regen waren afgekomen. 't Was ver over enen toen ik, doodop van deze tocht, Dennenlust binnenstapte, waar ze erg verwonderd waren dat ik helemaal niet nat was. Volgens hun zeggen was het hier compleet een wolkbreuk geweest, maar 't gekke was nog wel, dat ze in 't geheel geen onweer hadden gehoord, ook niet in de verte. 't Bleek een echt typisch warmte-onweer te zijn geweest, zoals dat op de Veluwe wel vaker voorkomt, zuiver plaatselijk met zware regenval langs de randen. Uitgehongerd verslond ik de nodige boterhammen, die extra opgeluisterd waren met een stuk of wat prima zoute haringen! Dat was even een opkikkertje om een ander mens van te worden, want ik voelde nu pas goed aan m'n benen hoeveel kilometertjes we achter de rug hadden! En ik moest toch ook weer oom Wim bewonderen dat hij zonder veel tekenen van vermoeidheid zulke tochten wist te volbrengen, ondanks zijn leeftijd. Zou Antje nu al in Veenendaal zijn? Ik dacht voortdurend aan haar en voelde me ineens een beetje heel erg eenzaam zonder het vriendinnetje... Wat raakte je toch gauw aan elkaar gehecht... en hoe zou dat de volgende week zijn, helemaal zonder haar...? Kort na de lunch begon 't opnieuw hard te regenen en buiten werd 't al donkerder en donkerder en dan barstte er ook boven onze omgeving een kort maar hevig onweer los. Ik was naar boven gegaan op mijn kamer, maakte het me daar wat gemakkelijk en ging op mijn bed liggen om behagelijk wat uit te rusten en nog wat liggen na te genieten van onze mooie tocht. Heerlijk viel de rust nu over me, niets dat de dromerige stilte verbrak dan het ritmisch getikkel van de regen op de dakpannen boven mijn hoofd en waarnaar het plezierig luisteren was met een gevoel van veilig binnen te zijn. Een welgekozen moment om in gedachten nog eens alles de revue te laten passeren wat hier allemaal gebeurd was sedert onze komst en de loop der gebeurtenissen nog eens rustig te recapituleren. En in deze soezerige stemming sukkelde ik genoeglijk in slaap, iets dat me gewoonlijk overdag niet makkelijk overkomt. Het was even over vieren toen ik met een schok uit dit dutje ontwaakte, helemaal uitgerust en verkwikt. Mijn oudelui waren al weg naar Campanula om daar thee te gaan drinken. Buiten regende het nog steeds traag uit een egaal grijze hemel. Ik trok mijn regenjas aan, stak een pijp op en sloot Dennenlust achter me, zoals afgesproken was. Op Campanula had de rest van de familie het zich heel gezellig gemaakt. Ze hadden Ali naar het dorp gestuurd om, op initiatief van tante Mien, de lekkerste gebakjes te halen die er in Putten maar te koop waren, teneinde de gezelligheid bij de thee tot een maximum te verhogen! Wel vreemd dat ze dit juist nu deden terwijl Antje vandaag weg was. 't Kon wel heel toevallig zijn, maar 't ergerde me wel een beetje toen Ali onder de smulpartij zich liet ontvallen: „Dat loopt die Antje nou weer net mis vandaag... anders had ze ook zo'n lekker gebakje gehad!” En ik zag daarbij dat ze mij even aankeek met een blik waar lichte spot en leedvermaak in opgesloten zaten. Niemand zei er veel op, behalve ikzelf, die de opmerking maakte: „Wat 'n geluk dat ze niet van snoepen houdt, dus dan mist ze ook niet veel.... nou, eet jij dan maar veilig haar portie op... hoor Ali!!” Beroerde meid, om zoiets nu juist te zeggen. Hoe kwam dat kind toch aldoor zo hatelijk. Voor 't overige waren ze allemaal heel gewoon tegen me en lieten niets meer blijken van hun rancuneuze gevoelens jegens mij. Misschien kwam dat omdat het „zwarte schaap” nu afwezig was! Ook de avond brachten we op Campanula in alle gezelligheid door. Buiten regende het nog onafgebroken voort terwijl daarbij een stormachtige wind was opgestoken zodat het kwade weer ons een gevoel van naderende herfst gaf. Ik bracht de avond zoek door met oom Wim een partijtje dam te spelen. Niemand had veel zin in kaartspel, misschien kwam dat wel omdat ook de anderen daarbij Antje tòch wel misten. Ik won de eerste partij van hem en hij de tweede van mij, zodat we allebei quitte stonden. Door regen en duisternis heen strompelden we tegen elf uur naar Dennenlust terug, waar we 't weer even héél stil vonden, zonder Annetje en... wat miste ik haar bij de pomp in de keuken!
Woensdag 27 juli 1938 - Putten
− 87 −
Wie stond er 's morgens vroeg om kwart voor negen al weer voor Dennenlust? Natuurlijk Antje! Ik zag haar juist komen aanfietsen, kwiek en onvermoeid alsof ze zo juist opgestapt was. Lachend kwam ze me tegemoet, terwijl ik de fiets van haar overnam en triomfantelijk stapte ze het huis binnen. „Hemel kind, ben je daar nú al weer!” riep moeder uit, „dat was toch helemaal niet nodig geweest om je zo te haasten en je had best nog wat langer mogen blijven hoor!” Ze was om voor zeven uur al op weg gegaan. Haar oom en tante hadden haar ook graag nog wat langer willen houden, maar Antje had maar één gedachte: „Mevrouw kan niet langer zonder me...!” Waar moeder wat plagend aan toevoegde: „en meneer Piet ook niet... geloof ik!” Ik zag dat moeder toch wel even verbluft was over zoveel plichtsgetrouwheid bij het meisje en het deed me echt goed toen ze haar daarom openlijk prees met de woorden: „Nou, jij bent er een uit duizend hoor... en ik vind je een lieve meid!” Verlegen en blozend keek ze ons aan en lachte maar. Ineens was de prettige stemming er weer en overmoedig flapte ik er uit: „Ja meid, we hebben je allemaal gemist en het was hier zó raar stil zonder jou... zelfs op Campanula waren ze er van onder de indruk!” Antje was er niet toe te bewegen om eerst wat uit te rusten, doch wilde maar liefst meteen aan 't werk gaan. Er was geen praten tegen... of we al dachten dat ze toch wel doodmoe moest wezen van dat lange stuk fietsen... 't gaf niets. Ze ging meteen aan de afwas! Later bleek dat ze het niet zo heel prettig had gehad bij haar oom en tante. Haar tante kon namelijk niet zo erg best koken en dat was helemaal niets voor onze kieskeurige Antje! En dat was dus ook een reden om maar zo gauw mogelijk weer bij ons terug te komen. Van het onweer had ze niets gemerkt; wel was het om diezelfde tijd even donker geworden toen ze nog onderweg waren, maar verder waren ze droog in Veenendaal beland. Ze zei dat ze maar blij was weer bij ons te zijn! Diezelfde ochtend, die weer met prachtig weer begonnen was, vond er opnieuw een klein incident plaats tussen de twee families, dat de goede stemming niet bepaald bevorderde. Er was namelijk een paar dagen tevoren overeengekomen om in deze week, nu 't zulk prachtig weer was, gezamenlijk een autotocht te gaan maken. Nu Antje weer terug was wilde vader dat vandaag op het programma zetten en hij verzocht oom Wim derhalve op de fiets even naar het dorp te gaan om met onze vriend Went, de garagehouder, te gaan praten. Het voorstel was van vader zelf uitgegaan en wij zouden dus de kosten van deze tocht dragen, al hadden ze op Campanula beweerd heel graag ook een steentje bij te dragen. Nu was al dadelijk bij hen weer 't netelige probleem gerezen: wat moeten we met die twee meisjes doen? „Nu, die gaan natuurlijk mee...” had ik ogenblikkelijk geantwoord, „Went heeft een grote zespersoons wagen en ik ben desnoods bereid om thuis te blijven als er te veel zijn. Voor Ali en Antje is het in ieder geval een kolossaal uitje... ik heb 't al zo vaak meegemaakt!” Vader en moeder dachten er precies zo over en mijn oude heer zou dan ook thuis blijven in verband met zijn minder goede lichamelijke conditie. Enfin, mijn oom ging er wat schoorvoetend op uit en „zou wel eens zien” zoals hij zeide. Na een goed halfuur kwam hij terug, maar met de min of meer vage boodschap dat hij toch maar geen wagen gehuurd had... hij had tenminste nog niets beslist. Hij was de mening toegedaan dat die grote wagen te duur was en dat we aan de goedkopere kleine auto niets hadden! Vader vond dit volmaakt onzin... Te duur....! Wat noemde hij nu te duur? Er was toch niet over een prijs gesproken? Als hij nu maar zo goochem was geweest om die grote wagen voor vanmiddag te bestellen... en dàt had hij niet gedaan.... nu waren we nog even ver!! Enfin, kort en goed... hij zou dan eerst nog even naar Campanula gaan om te horen wat de anderen er van dachten en... òf ze er nog zin in hadden... Hij ging weg en wij keken elkaar met vreemde gezichten aan. „Heb je nu ooit!” zei de oude heer, „die gaat, op mijn voorstel, er op uit om een wagen te huren en komt dan met niets terug.... en nou moet ie eerst weer gaan vragen of ze nog wel zin hebben....! Neem me niet kwalijk, maar ze zijn daar wel knap vervelend, hoor! 't Lijkt waarachtig wel of ze er geen trek in hebben!” Wat nu? Nauwelijks een kwartier later zagen we tante Louise aankomen, alleen. „Let op, die komt met de boodschap, hoor!” zei vader, „ze hebben Loes ervoor gespannen.” En jawel hoor... „Compliment van de anderen, maar ze zagen er maar liever van af, in de eerste plaats vonden ze het te duur en ten tweede hadden ze niet veel trek om met zoveel mensen bij elkaar gepakt te zitten...” - „Die is goed!” viel vader uit, „jullie hoeven dat toch niet te betalen... ik heb gezegd dat wij daar op trakteren zouden!” ... Ja, we moesten er dan maar niet kwaad om zijn, maar ze waren van mening dat we het dan maar liever moesten uitstellen tot later, want je begrijpt... die meisjes er bij... 't was dan toch eigenlijk ook niet zo leuk! Tante Loes vond 't zelf eigenlijk ook een lamme boodschap en maakte bij ons meteen even van de gelegenheid gebruik om haar hart eens uit te storten over de minder pleizierige stemming die bijna aldoor op Campanula heerste en waarvan Ali bijna voortdurend de oorzaak was! En nu kwam meteen de waarheid aan het licht dat Alida aldaar ook niet zo erg getapt bleek te zijn. „Dat kind weet gewoon niet waar ze staan moet!” zei tante Louise en ze voegde er nog aan toe dat 't tante Mien zelf ook begon te vervelen... Enfin, na nog enig over en weer gepraat, verdween de afgezante van den huize Campanula ons achterlatend in een lichtelijk verontwaardigde stemming over deze vreemde houding van het gezelschap aldaar. „'t Is goed dat we nog maar een paar dagen hier bij elkaar zijn, anders kwam er vast nog herrie tussen hen en ons...” concludeerde mijn vader tenslotte, „'t Lijkt er veel op of ze het met alle geweld zoeken...., maar ik vind het best hoor... dan houden wij ons geld in de zak! „En op die manier ging het autotochtje niet door op deze dag, hoewel we ons voornamen om het morgen of overmorgen alsnog te organiseren, maar dan uitsluitend onder ons, zonder Campanula en met de kleine toerauto van Went. Ik begon langzamerhand steeds meer lol in het geval te krijgen nu het duidelijk werd dat het − 88 −
smeulende vuurtje dat om Antje en mij hier begonnen was tot een laaiende familiebrand dreigde uit te groeien. En het mooiste was nog wel dat de balans geleidelijk aan in mijn voordeel begon door te slaan daar mijn vader blijk gaf niet van plan te zijn om zich te laten ringeloren door tante Mien! De gehele ochtend verscheen er geen sterveling van Campanula bij ons op het erf, uitgezonderd tante Louise en juffrouw Tang die een kopje koffie kwamen drinken en daarbij nog eens extra de nadruk kwamen leggen op het feit dat het stellig hun schuld niet was dat de autotocht niet doorging maar dat het uitsluitend te wijten was aan het doordrijven van tante Mien. En de feiten waren weer glashelder: 't ging voornamelijk om Ali en Antje en nog het meest natuurlijk om Antje, want die wilde zij er beslist niet bij hebben! De twee dames vonden 't achteraf ook erg spijtig dat het zo raar gelopen was, maar ja, ze zaten nu eenmaal in het schuitje en moesten meevaren...! Die middag gingen Antje en ik bij uitzondering eens niet samen weg op de fiets. 't Was aan alles merkbaar dat het meisje toch wel erg vermoeid was na de lange trap die ze vanochtend vroeg achter de rug had. Ze gaf het wel niet zo openlijk toe, maar tegen mij zei ze vertrouwelijk dat ze wel eens lekker wilde nietsdoen en daarom dwong ik haar om nu eens gezellig te gaan luieren in een ligstoel, waarin ze dan eindelijk maar toestemde. Ali hadden we weer in haar eentje voorbij zien komen... met onbekende bestemming, die zou ons dus wel niet komen lastig vallen! Zelf bleef ik eveneens thuis en besloot om het er ook maar eens van te nemen, want veel rust... neen, die had ik persoonlijk ook niet al te veel genoten in deze vier weken. Alle dagen was ik in touw geweest met fietsen, tochten maken en filmen en... dan was er ook nog de Liefde geweest... met nog wel twee lieftallige aanbidsters, die me als extra last op de schouders waren geworpen! Neen, de uren die ik in een makkelijke stoel had doorgebracht waren schaars! Maar, denk niet dat ik dit betreurde, geenszins, want ik had hier in ieder geval iets wonderlijks beleefd en dat achtte ik toch het meeste waard. Vader ging in de loop van de middag maar eens even oplopen naar het „vijandelijke front”, met de bedoeling de onverkwikkelijke zaak van vanmorgen in 't reine te praten en het was vooruit al te voorspellen dat hij daar wonderwel in zou slagen. De vrede had inderdaad dan ook aan een zijden draadje gehangen en om geen verder aanstoot te geven bleef ik zelf die avond ook maar thuis en we waren eigenlijk van plan om allemaal eens vroeg naar bed te gaan. Dankzij de diplomatieke onderhandelingen van de „nestors” in de familie, verscheen het gehele gezelschap 's avonds op Dennenlust in een stemming alsof er niets gebeurd was. Wat mijn tante betreft was het voor haar dus „schlusz”! Van vroeg naar bed gaan kwam niets want we hielden ons tot laat bezig met „harten jagen”.
Donderdag 28 juli 1938 - Putten Vanmorgen nogmaals een wonderlijk incident! Ik had na het ontbijt, op mijn kamer even een brief naar Betty zitten afmaken, waarin ik haar had geschreven dat ze me zondagavond aanstaande kon verwachten, en wilde die juist op de fiets even naar het postkantoor gaan brengen, toen ik vader tegenkwam op de van Eeghenlaan. „Zó... ben jij nog hier?” zei hij enigszins verbaasd. „Ik dacht dat je ook was meegegaan met oom Wim... had je er geen zin in?” Ik stond hem een moment vreemd aan te kijken en zei dan: „Nou, ik weet van niets... en hij is hier ook niet geweest... Is oom Wim dan alleen weggegaan?” „Ik merk het al...”, antwoordde vader, „ze hebben jou er zeker niet bij nodig, maar ik zal je even vertellen wat ik gezien heb, want 't is goed dat je het weet... Ik was zoëven op Campanula en zag daar dat oom Wim, tante Louise en Ali zich gereed maakten om, volgens hun zeggen, een grote fietstocht te gaan maken. Ik dacht dat jij daar alles wel van af wist...!” „Neen, ik heb er niets over gehoord, maar mogelijk komen ze me direct nog wel halen,” veronderstelde ik. „Welnee man... dat kàn niet meer... ze zijn al minstens tien minuten geleden vertrokken! En daarom kijk ik er van op dat ik jou hier nog rustig zie lopen!” „Waarom was Ali daar eigenlijk bij?” vroeg ik, tamelijk verbaasd. „Die heeft toch 's morgens haar werk te doen?” „Ja, dat zit zo in elkaar...” legde mijn oude heer uit, „Ali heeft zogenaamd vandaag een vrije dag gekregen, als tegenwicht van Antje... omdat die dinsdag de hele dag naar Veenendaal is geweest... want over dat feit is de jongedame gisteren gevallen!” „Alsjemenou...!” riep ik verbouwereerd uit, „moet Ali nu ineens een vrije dag hebben omdat Antje toevallig er een dagje tussenuit is geweest? Dàt is het toppunt. En nu vindt tante Mien het ineens wel goed dat oom Wim in gezelschap van z'n dienstmeisje gaat fietsen? En tegen mij zeggen ze hier niets van!” „Ja jongen, ze zijn wat je noemt stiekem uitgeknepen.. zonder jou! Ik vond ook al dat ze zo geheimzinnig weggingen, zó haastig er vandoor... opvallend! Wat dat nu weer te betekenen heeft mag Joost weten, maar volgens mijn idee stellen ze zich daar allemaal idioot aan... Ik denk dat het komt omdat jij aldoor alleen met Antje gaat fietsen en nu vinden ze zeker dat ze jou ook verder niet nodig hebben!” Moeder kwam er nu ook bij en natuurlijk werd dit meteen een onderwerp van uitgebreide gedachtenwisseling. 't Bespottelijkste van alles was nog wel dat juffrouw Tang vandaag het werk van Ali doen zou! „Als de meid de meid heeft...” bromde moeder, „wàt een vertoning... nou kan Ali wel met haar meneer op stap gaan, maar toen Antje er verleden week bij was, mocht dat niet... want stel je 'ns voor dat ie iemand van kantoor tegen kwam...!” Ik lachte stilletjes. Dat was olie op het vuur, hoor! Nu begon het pas goed te worden en... ik had nu de lachers op m'n hand! Natuurlijk was ik eerlijk genoeg om te bekennen dat dit stiekeme „er van door gaan” me niet lekker zat. Ik vond het meer dan flauw en nogal kinderachtig en − 89 −
wat hun motief betrof kon ik dat alleen maar kleinzielig noemen. Hoe zouden ze zich dáár straks nu weer uit redden...? Maar wat kon 't me ook eigenlijk schelen... ze moesten maar doen wat ze niet laten konden. Ze maakten er zichzelf belachelijk mee en ik deed per slot van rekening tòch wat ik wilde. Enfin, nog maar een paar dagen en dan was het gedonder hier afgelopen... 't begon me ineens de keel uit te hangen. Tot nu toe had ik me er dapper en strijdlustig tegenin gezet, maar thans voelde ik iets kriegeligs in me opkomen. 't Waren de eerste symptomen dat het einde van dit avontuur begon te naderen. Heel langzaam werd de betovering verbroken, een traag begin van ontwaken uit deze onwezenlijke droomwereld en een terugkeren naar de werkelijkheid! En des te sterker werd dit gevoel, nu ik die brief naar Betty in mijn zak droeg. De gedachten aan haar riepen ineens weer heel andere beelden voor mij op. Gek eigenlijk, te bedenken dat ik over drie dagen al weer bij haar zou zijn. Hoe moest dat weerzien aflopen? Mijn God... welk een gedachte plotseling! Hoe zou ik voor haar staan... vol schuld en schaamte! Hoe zou ik ooit de woorden over mijn lippen kunnen krijgen... Hoe moest ik het zeggen? Betty... ik ben je ontrouw geweest! Hoe zou ze het opnemen? Een hevige onrust sidderde eensklaps door mij heen en sneller trapte ik voort naar het postkantoor om zo spoedig mogelijk de brief te posten, de brief die het oude contact tussen ons weer moest herstellen, vooruit gezonden als ijlbode om mij des te sneller naar de werkelijkheid terug te voeren. Het ontbindingsproces van dit meer dan zonderlinge avontuur begon een aanvang te nemen en dat besefte ik het duidelijkst toen ik de brief naar Betty in de bus liet glijden. Nadat ik deze delicate ceremonie verricht had, kocht ik nog wat sigaren in het dorp en fietste dan in m'n eentje nog wat rond om tegen elf uur op Dennenlust terug te keren. Terwijl Antje de koffie verzorgde werd er natuurlijk door ons allen nog het nodige nagekaart over dit zonderlinge „er van door gaan” van het drietal. Het viel niet weg te cijferen dat ik mij inwendig ergerde over hun onkameraadschappelijke houding, maar ik zou er wel terdege voor waken dat niemand van het span op Campanula daar iets van merkte! Na de koffie toog vader naar Campanula om op z'n gewone voortvarende manier de zaken eens even recht te gaan zetten. Ik was het daar helemaal niet mee eens en probeerde hem er van af te houden, maar het baatte niets, hij moest en zou er haring of kuit van hebben! Ik zag er alleen maar verdere narigheid van groeien! Toen hij na een tijdje terug kwam, hoorde ik hoe de vork in de steel zat. Oom Wim meende er namelijk stellig van overtuigd te zijn dat ik op de hoogte was van het voorgenomen tochtje (nu, dat was in 't geheel niet waar!). En toen ze me op het vastgestelde uur helemaal niet op Campanula zagen verschijnen, hadden ze gedacht dat ik niet van plan was om mee te gaan, omdat ik 's middags toch altijd veel liever met Antje ging fietsen! Ziezo, nu waren we er tenminste... het ging dus daarom en eigenlijk bedoeld als een soort represaillemaatregel...! „Maar als dit nu werkelijk waar was, hetgeen ze beweren, waarom zijn ze dan geen van allen even hierheen gekomen om te kijken waar ik was en te vragen of ik nog zin had... dat was toch een kleine moeite geweest?” opperde ik. „Nee hoor, met die uitvluchten moeten ze me niet aan boord komen...!” besloot ik kort en bondig. „Ik heb maar gezegd dat je toch niet was meegegaan, omdat je noodzakelijk een paar boodschappen in het dorp had te doen”, voegde vader er nog aan toe. „Nou, dat is dan héél goed!” antwoordde ik, „want ze mochten zich anders nog eens verbeelden dat ik me in m'n wiek geschoten voelde door dit evenement gemist te hebben...!” Vlak na de lunch verscheen tante Louise ten tonele en het viel niet moeilijk te raden dat ze de puntjes op de i kwam zetten. En dan hoorden we weer zo het een en ander waarmee de uitleg aan het incident een heel ander aspect kreeg. Mijn oom zou zich namelijk, op haar vraag of Piet niet meeging, aldus hebben uitgelaten: „O, dat jongmens zal wel geen zin hebben om met ons mee te gaan, want die moet vanmiddag zoals gewoonlijk met z'n scharreltje uit!” En tante Mien zou er aan toegevoegd hebben: „Door dat gezeur met die Antje heeft Wim eigenlijk helemaal niets aan Piet gehad hier met fietsen... hij is in die veertien dagen bijna steeds met dat kind weg geweest, nee... voor Wim was er niet veel aan!” „Wel alle donders nog toe!” viel ik uit, „hoe kan ze nu in hemelsnaam zoiets beweren! Moeten jullie 'ns luisteren... Naar Hulshorst zijn we samen geweest... naar Staverden... met z'n allen naar Leuvenum, een excursie naar het Pinetum... een grote tocht naar Elspeet en Garderen en noem maar op... en wat we nog voor die tijd hebben gedaan op zaterdagmiddag als hij een weekend overkwam! Neem me niet kwalijk... maar ze zoeken daar spijkers op laag water! En bovendien, zo gezellig was hij ook niet altijd, denk maar eens aan die vrijdagmiddag toen we met die meisjes hebben gefietst... ik heb me doodgeërgerd, ons hele pleizier heeft hij toen bedorven door z'n eigenzinnigheid...!” „Vanochtend heeft hij ons ook zo vervelend en moeilijk laten rijden!” liet tante Louise zich nu ontvallen. „Het leek soms wel of hij geen heg of steg meer wist. Moet je je voorstellen... hij heeft ons laten trappen van Staverden terug tegen de Postweg op en met de wind tegen... ik dacht dat ik geen hart meer over had toen we boven waren!” Ik vroeg me af of de goeie man wel lekker was, toen ik dit hoorde. Wie ging er nu in godsnaam de Postweg terug fietsen met het mooie vergezicht achter in je rug... en dan nog zo'n halfuur minstens tegen de steile hellingen op! Een mooie tochtleider was hij hoor! Neen, tante Louise was ook van mening dat hij niet erg gezellig was ditmaal en ze geloofde ook dat het allemaal kwam door de aanwezigheid van die twee meisjes en het feit dat die twee elkaar niet goed konden zetten. En dan kwam ze nog wat naïef met de ontboezeming er achteraan dat het nog wel het meest door Antje kwam... „want Wim kan Antje gewoon niet uitstaan!” Zelf zou ze ook maar blij zijn wanneer deze vakantie achter de rug was! Ik kon alleen maar meewarig m'n hoofd schudden bij het áánhoren van dit alles. Wat maakten die mensen zich toch dik. Zouden ze nu werkelijk ook maar een ogenblik geloven dat ze mij tot andere gedachten konden brengen met hun − 90 −
gekrakeel en al die kleinzieligheden? Dan kenden ze me toch niet! Hoe het ook zij, ik kon er alleen maar om lachen, want ze hadden dan hiermee hun eigen vakantiepleizier bedorven, maar stellig niet het mijne. Integendeel, ik was zeer voldaan over deze tijd, had alles genoten wat er maar te genieten viel. En in die geest liet ik me dan ook meteen maar uit tegen tante Louise. Zij zou gerust wel zorgen dat die opinie mijnerzijds naar Campanula werd overgebracht. Dan wisten ze daar meteen wat hun onzalig streven voor resultaat had opgeleverd. Bliksems nog toe, wat zou dáár later nog veel over gepraat worden als we terug waren... een vakantie om nooit te vergeten! Je wist nu nog lang niet alles, maar straks... als tante Louise zich eens helemaal op haar gemak kon uitspreken... dàn zou er nog wat loskomen! Dan konden er nog hele interessante dingen aan het licht komen! Over het verder verloop van deze dag rest mij nog slechts dit te zeggen dat ik 's middags natuurlijk weer met Antje samen uitging en dat mijn oudelui, die nu toch ook wel enigszins onaangenaam getroffen waren door de vreemde houding van de familie op Campanula, er zelfs op aandrongen dat wij zulks zouden doen. Ergo waren Antje en ik zo vrij als een vogeltje in de lucht. Eigenlijk was het toch om te lachen. Wat hadden mijn oom en tante nu bereikt? Dat ik me nog meer met Antje inliet en nog vaker met haar op stap ging, dan wanneer zij deze idylle gelaten hadden voor wat ze was of op z'n minst genomen gewoon hadden gedaan en nooit iets hadden laten blijken van hun antipathie. Gelukkig dat ik mans genoeg was gebleven om zelf de touwtjes in handen te houden tot het laatste toe en deze wetenschap gaf me toch wel een beetje het gevoel van grote voldoening. Immers, het had hier met Antje ook heel anders kunnen aflopen, wanneer ik de toestand niet meester was gebleven en mijn tante haar zin had weten door te drijven. Ze zouden zich stellig niet ontzien hebben om Antje de genadestoot te geven en haar van het toneel hebben doen verdwijnen. Het had niet veel gescheeld of het wàs zover gekomen! Maar op deze middag zwierven Antje en ik voor de laatste maal nog eens over de hei en door de bossen, nog genietend van elkaars gezelschap zoveel wij konden. En 's avonds ging het al niet anders... we hadden lak aan het hele decorum! Nog éénmaal zochten wij ons oude plekje op, hetzelfde waar we, nu bijna vier weken geleden, ook gezeten hadden. Toen was het meisje nog bijna een vreemde voor me geweest en er had nog niets van betekenis plaatsgevonden tussen ons... het stille plekje op de grote Ermelose heide achter de Kriemelberg. Dáár had ik op die koesterende zonmiddag, na een lange regenperiode, voor het eerst ontdekt hoe lief het meisje er uitzag, toen het zonlicht haar hoofdje in gouden glans omstraalde. Daar was voor het eerst dat hevige verlangen in mij gegroeid om haar in mijn armen te nemen en haar op die frisse rode lippen te kussen... En van die middag af was ik hals over kop weg getuimeld in een romantische droomwereld waarin ik op een bijna beangstigende wijze van de ene roekeloosheid in de andere werd gestuwd. Nu zaten wij er weer, zonder veel te zeggen, want we wisten allebei dat dit de laatste avond was dat we zo frank en vrij bij elkaar mochten zijn en die gedachte daaraan wekte ongetwijfeld ook bij Antje weemoedige gevoelens op. „Weet je nog dat wij hier voor het eerst samen hebben gezeten, Antje?” vroeg ik haar. „Nou, of ik het nog weet...” zei ze met een sprankeltje olijkheid in haar ogen. „U was toen een heel klein beetje jaloers... omdat ik die avond tevoren zo lang weggebleven was en hij dacht nog wel dat ik met een boereventje op stap was!” „Had je toen al gemerkt dat ik verliefd op je was, Antje?” vroeg ik opnieuw. „Ik zou wel een doetje geweest zijn als ik dat al niet lang gemerkt had, hoor! Antje is heus niet van gisteren...! Maar u heeft toch nog lang geaarzeld voor u 't openlijk liet blijken... 't was nèt of u niet goed durfde...” liet ze er plagend op volgen. „Maar in ieder geval durf ik nù wel!” riep ik uit en trok haar zachtjes naar mij toe. En dan beleefden wij nog eenmaal onze vurige, meeslepende passie, zwijgend maar vol hevigheid, met rondom ons de beklemmende stilte van het wijde avondlandschap waarop de neergaande zon haar gouden licht wierp. Met een zachte kreet liet het meisje zich achterover in de heistruiken wegzinken terwijl haar armen mij stevig omsloten en mij meetrokken. Ik zag haar ogen nu van heel dichtbij en er was een gloed in verlangen en weemoed, alsof ze er niet genoeg van kon krijgen om naar mij te kijken en het beeld voor eeuwig wilde vasthouden. Het werd me haast angstig te moede bij het besef dat Antje meer van mij hield dan ik voor mogelijk had gehouden en dat ik daar zelf zo ellendig twijfelmoedig tegenover stond. De woorden brandden op mijn lippen om te zeggen: „Antje, ik hou van je... wil je met me trouwen?” maar ik deed het niet. 't Was of een onzichtbare macht me er van weerhield, ik durfde aan geen verleden en aan geen toekomst te denken. Ik leefde bij het ogenblik en klampte me er aan vast alsof ik de tijd voor eeuwig wilde doen stilstaan. Zo werden wij op deze avond voor de laatste maal tot elkaar gedreven, ikzelf tegen beter weten in... zij, omdat ze de drang van haar innigste gevoelens moest volgen en evenmin anders kòn handelen. Beiden dachten we dat het misschien niet goed was om onze levens voorgoed aan elkander te koppelen, maar de natuur is onverbiddelijk en zij dwong ons gehoor te geven aan haar eeuwige roepstem. Met geen mogelijkheid kon ik mij op deze avond voorstellen wat eenmaal hierna zou volgen. Ik wilde er niet aan denken. Maar ook aan deze laatste liefdesavond hier in Putten kwam een einde. Stilletjes stonden we even later uit de heide op, sloegen de droge takjes van onze kleren en aanvaardden de terugtocht over de Postweg, waar we, al freewheelend, de koele avondlucht langs ons heen lieten strijken. Van mijn familie op Campanula had ik nagenoeg de gehele dag geen spoor gezien, waaruit ik de conclusie meende te moeten trekken dat zij zich toch wel een beetje schuldig voelden. Toen wij terugkwamen op Dennenlust vonden wij hen echter voltallig in onze huiskamer bijeen en Antje en ik vielen van de ene verbazing in de andere toen we gewaar werden dat hun houding volkomen veranderd was in de meest gunstige zin en Antje wist bepaald niet hoe − 91 −
ze 't had omdat ook háár dit voorrecht ten deel viel. Mogelijk beseften ze dat ze te ver waren gegaan of... dit betekende weet een nieuwe tactiek! Al spoedig werden de kaarten geschud en besloten we de avond met een paar spelletjes. Natuurlijk deden Antje en ik mee en zo oppervlakkig beschouwd was er geen vuiltje meer aan de lucht... ik kon mijn ogen en oren niet geloven... maar wat waren ze opeens lief tegen Antje en ook Ali probeerde bij het scheiden van de markt nog een toenaderingspoging! Later op de avond kwam tante Mien met een glorieus plan voor de dag. Ze stelde voor dat ik de volgende ochtend héél vroeg op Campanula zou komen om een aardige filmopname te maken, een ochtendlijke ontwakingsscène, zoals ze zelf had uitgedacht en waarbij de dames met slaperige hoofden en in pyjama gehuld voor de dag zouden komen boven de ouderwetse onderdeur om vervolgens te onderzoeken hoe het weer buiten was. Het idee kwam helemaal van hun zelf en ze hadden 't allemaal met zoveel enthousiasme in scène gezet, dat ik op het voorstel inging en beloofde omstreeks acht uur present te zijn met mijn filmapparatuur. Ik had toch nog een meter of wat op de laatste cassette van de hele voorraad en dan was de koek meteen op. Vrij laat, nadat alles afgesproken was, vertrok de familie naar Campanula.
Vrijdag 29 juli 1938 - Putten Wat het sensationele nieuws van vandaag betreft, daarover zou ik gevoeglijk van „incident no. drie” kunnen spreken en dat al heel vroeg op de morgen plaats vond. Gedachtig aan onze afspraak van gisteravond omtrent de filmopname ten huize Campanula met alle ap- en dependenties, was ik zo vroeg mogelijk opgestaan, teneinde nog vóór het ontbijt de opname te kunnen maken. Ruim voor achten was ik op het erf van Campanula present, voorzien van filmcamera, statief en belichtingsmeter. De bungalow met z'n bewoners lag nog in diepe rust verzonken en dat was op dit vroege uur nog zo gek niet, want ook bij ons was nog niemand op en Antje was zelfs de eer te beurt gevallen voor deze speciale gelegenheid een kopje thee op haar bed gebracht te krijgen door haar geliefde „meneer”, waarvoor ze wat schichtig van onder de dekens vandaan was gekropen! Wat Campanula aangaat, was het juist de bedoeling dat ze daar zo hals over kop uit hun bed zouden worden getrommeld om met volkomen natuurgetrouwe slaperige facies voor de lens te poseren... Dat hadden ze tenminste gisteravond zelf met heel veel enthousiasme voorgesteld! Alleen was ik er op dit ogenblik erg bevreesd voor dat hun geestdrift nu wel wat bekoeld zou zijn. Binnenshuis was althans nog geen enkel geluid te horen en ik begon dus maar met kort en bondig deze stilte bruut te verstoren door met de klopper stevig op de deur te hengsten, wat ten gevolge had dat eindelijk, na geruime tijd, er gestommel klonk en het slaperige hoofd van mijn oom over de onderdeur van de keuken verscheen. „Wat kom jij doen...?” vroeg hij onnozel en ik begreep onmiddellijk dat de afspraak van gisteren nog diep in het achterland van z'n herinneringsvermogen lag begraven.... „Ik dacht dat de melkboer er al was...” Ik herinnerde hem zonder veel omhaal van woorden aan de gemaakte afspraak en vroeg hem of hij maar direct de anderen uit hun bed wilde trommelen, ze zouden daar geen spijt van behoeven te hebben want 't was wederom schitterend weer. „.... O, gaat dat dan nog door...?” vroeg hij, zonder ook maar een spoortje van het enthousiasme waarmee het filmplan van tante Mien gisteravond gekruid was. „Nou, ik zal eens gaan horen bij de dames of ze er nog trek in hebben... maar ik denk wel van niet!” „Dan sleur je ze d'r maar uit!” grapte ik kort en bondig, „want ik ben niet voor niks om zeven uur opgestaan en afspraak is nu eenmaal afspraak!” Het slaperige hoofd verdween en ik bleef wachten op de dingen die komen zouden terwijl ik intussen vast het statief neerpootte en de camera er begon op te schroeven. Ik had al een bepaald plan in m'n hoofd en de hele opname zou 'n kwestie van een paar minuten zijn. Binnen hoorde ik nu enig gemompel en ongetwijfeld deed m'n oom z'n best om de harem in beweging te krijgen. Maar dàn verscheen hij opnieuw boven de onderdeur, kort en goed met de volgende boodschap: „Compliment van de dames, maar ze hebben er geen trek in... ze voelen er niets voor om voor pias te staan aan de openbare weg...!” „Wel verdorie nog toe!” viel ik uit, „Nou zal ie helemaal mooi worden.... laten jullie mij nu hier in de vroegte voor mal staan.... 't was toch duidelijk afgesproken gisteravond en dan daarbij... het is nog doodstil op de weg, geen mens te zien en we zitten hier niet in de Kalverstraat....!” „Nou, ik zal nog eens een poging wagen...”, zei hij gelaten en slofte opnieuw naar binnen. Weer klonken er verwarde stemmen door de houten wanden en na nog wat getalm hoorde ik hem nogmaals aankomen... Ik voelde me als een koopman die met garen en band loopt te leuren... en dat gevoel werd helemaal volmaakt toen hij kort en krachtig zei: „Neen, jongeman... pak je spullen maar weer in, want ze vinden het nog veel te vroeg en voelen niet veel voor die blote-benen-vertoning... ajuus...!” Maar nog vóór hij de bovendeur weer dicht kon doen, bulderde ik hem toe: „Jullie zijn een mooi stelletje hoor! Eerst serieus afspreken en dan terugkrabbelen...., maar 't is goed... ik ben al weer kláár hoor, maf ze allemaal... tabee!!” En meteen draaide ik hem de rug toe, greep de camera met het statief en smakte het hek achter mij dicht. Ik was inwendig razend... Daar had ik me nu vanochtend vroeg voor gehaast en me suf zitten prakkizeren op een geschikt plan. Lui stelletje mafdozen! Kwaad kwam ik op Dennenlust terug. „Ben je nú al klaar?” vroeg moeder. „Ja, ik ben helemaal voorgoed klaar... een prachtopname gewoonweg...!” En dan vertelde ik wat me daar was overkomen en luchtte eens even in krachtige termen mijn gemoed..... „Ja, dat is ècht iets voor hun.... als ze maar lang in hun bed kunnen blijven liggen, je vakantie verslapen, dat vinden ze pas fijn!” was moeders oordeel en mijn vader veronderstelde dat ze nu meteen een − 92 −
gelegenheid hadden om wraak te nemen op me, hij beschouwde het gewoon als pesterij. „Ze hebben er natuurlijk lol in dat ze jou voor niks hebben laten komen” was zijn mening. „Je laat ze vandaag maar de hele dag links liggen, dan voelen ze meteen dat je geen loopje met je laat nemen!” voegde hij er aan toe. „Jasses, wat een vervelende stemming geeft dat toch allemaal!” „En als ik het nou nog alleen voor m'n eigen pleizier deed...., maar jullie hebben zelf gisteravond gehoord hoe ze het initiatief hebben genomen voor dat plannetje en 't was toch een duidelijke afspraak.... morgenochtend vroeg, als 't mooi weer is... nou, 't is nu toch mooi weer?” zei ik. We waren het er allemaal over eens dat „Campanula” met de dag vervelender werd. „Nog één week er bij... en je hebt de grootste ruzie met dat stel!” besloot de oude heer. Door dit alles waren we natuurlijk bijzonder vroeg klaar die ochtend en dat was meteen maar goed ook, want moeder en Antje waren allebei vol bruisende energie om het huis nog eens een goede beurt te geven, alvorens wij er morgen uittrokken. We lieten ze dus maar rustig hun schoonmaakwoede botvieren en ik ging voor de variatie met mijn vader maar eens een gezellige wandeling maken over Groevenbeek. Ik had mijn filmcamera meegenomen en wist de laatste paar meters film nog op zeer geslaagde manier te benutten met een tegenlichtopname van het kabbelende beekje, een kippenfarm etc. en zo was ook dat achter de rug. Zes cassetten waardevol filmmateriaal zou ik morgen mee terug nemen naar Amsterdam, waarop het levende document van deze roemruchte vier weken voor immer was vastgelegd! Maar er zou nog heel wat werk moeten worden verricht vóór dat de projectiemachine z'n stralenbundel op het filmdoek zou werpen en het verleden zou doen herleven! Onderweg op de wandeling kwam vader met het plan voor de dag om vanmiddag tòch nog het uitgestelde autotochtje te gaan maken, dat wil zeggen hij wilde Campanula er buiten laten, zodat alleen moeder, Antje en ik zouden gaan; zelf bleef hij liever thuis omdat zijn maagkwaal hem belette er zonder risico van te kunnen genieten. Hij wilde dan de kleine wagen van Went huren. We richtten onze wandeling zó in, dat we midden in het dorp uitkwamen en bestelden daar gelijktijdig de auto. We spraken af met Went dat hij omstreeks halfdrie op Dennenlust zou voorrijden. Thuisgekomen hoorden we dat de anderen een voettocht waren maken naar het Solse Gat. Natuurlijk was er in onze afwezigheid nog gesproken over het „incident” van hedenochtend. Volgens tante Mien hadden ze daar allemaal zó verschrikkelijk slecht geslapen vannacht dat ze er daarom geen zin in hadden gehad! Maar niettemin hadden ze 't toch jammer gevonden voor mij!! Enfin, het was nog tamelijk vroeg en na van een kopje koffie te hebben genoten pakte ik m'n fiets, die trouwe kameraad die me nu spoedig zou gaan verlaten, en ging er nog een eindje op uit. Hierbij ontdekte ik nog een buitengewoon mooi weggetje dat dwars door de bossen liep, nog helemaal onbekend voor mij, 't was ook eigenlijk geen werkelijk fietspaadje. 't Bleek dat het ergens uitkwam achter het gehucht Drie op de grintweg naar Ermelo. Ik nam de richting van Drie en besloot nog eenmaal het Sollense Gat aan te doen en op deze stralende ochtend nog voor het laatst even te genieten van de speling van het zonlicht op het dak van beukenloof dat zich over de vallei heen welfde. Op die laatste dagen van zo'n vakantie is het alsof men zich telkens nog eens verzadigen wil aan al het schone dat de natuur te bieden heeft, je wilt dit nog even zien en dáár nog een keertje heen... je zou het wel voor eeuwig willen indrinken. Een mens moet er ook weer een heel jaar lang op teren! Juist toen ik het schemerachtige sparrenlaantje kwam uitrijden en het Solse Gat vlak voor mij zag liggen, ontwaarde ik gelijktijdig aan de tegenoverliggende zijde mijn geachte familie. Ze liepen nog in plechtstatige optocht, oom Wim als een reisleider voorop en ze hadden dus op hetzelfde ogenblik de wandeling volbracht. Ik moest wèl plotseling als een soort spookverschijning opgedoemd hebben voor hen, want, verbeeldde ik 't me niet, dan ging er een lichte schok door het gezelschap heen! Ik vond dat ze nog betrekkelijk kort over de tocht hadden gedaan, oom Wim zou ze wel hebben laten tippelen! Ik groette ze joviaal, want ik was de hele affaire van vanochtend vroeg eigenlijk al weer vergeten en 't was bovendien een veel te mooie dag om lang kwaad te blijven, dat is iets wat mij nu eenmaal slecht af gaat! Maar een zekere gereserveerdheid bleef er toch van beide kanten wel bestaan. Ik sloot me voor een ogenblik bij hen aan en we zochten ons een zachte plek uit aan de rand van de „afgrond” om dan gezamenlijk nog eens onze blikken te koesteren aan het onvergetelijke schone aanblik van dit natuurmonument. Tante Louise kon uiteindelijk niet langer het zwijgen bewaren en bracht het gesprek weldra op het gebeurde van vanochtend. Ze wilde mij namens de anderen voorstellen dat ik dan maar morgenochtend moest komen, als ik wilde, dan zouden ze beslist zorgen dat ze allemaal paraat waren... want ik had het toch wèl erg ongelukkig getroffen...! Doodnuchter merkte ik op: „Dan treft het jammer genoeg nòg ongelukkiger.... want ik heb net een uur geleden de laatste meters doorgedraaid op Oud-Groevenbeek... een bijzonder fraaie natuuropname...!” Van alle zijden klonk het nu; „Hè, wat is dàt nu jammer...” en „heb je helemaal niets meer over?” Neen, de film was op... want ze moesten toch begrijpen dat ik op dit allerlaatste ogenblik het mooie weer moest waarnemen en morgen kon het misschien regenen of triestig en donker weer zijn... en dan bleef ik zitten met een cassette waarop twee à drie meter kostbaar filmmateriaal ongebruikt bleef. Dat wilde ik niet riskeren en daarom hadden ze zich vanmorgen aan de afspraak moeten houden, dan waren we nu allemaal tevreden geweest! Er volgde een stilzwijgen op mijn uiteenzetting. Om het gesprek in een andere richting te brengen, vertelde ik ze maar meteen dat wij vanmiddag nog een autotochtje gingen maken, onder ons, met de kleine wagen van Went... 't Was voor moeder anders zo'n teleurstelling wanneer ze dat niet had kunnen genieten. Ze vonden dat wij gelijk hadden, al was het dan wat meesmuilend, maar overigens kwam er niet veel commentaar op, maar ik zag op een paar gezichten duidelijke tekenen − 93 −
van teleurstelling. Maar dat was ook al weer hun eigen stomme schuld, of liever, de schuld van oom Wim. Als hij had gedaan zoals vader gezegd had, dan was de autotocht woensdag gewoon doorgegaan en dan hadden ze allemaal een gezellige middag gehad. Nu konden ze ons toch bezwaarlijk beletten dat we zelf de vrijheid namen om uit rijden te gaan nadat zij er van de week heel beleefd voor bedankt hadden! De conversatie verstilde nu ineens weer merkbaar en aan hun gezichten kon ik bliksems goed merken dat ze het toch eigenlijk in hun hart bij lange na niet met ons eens waren! We hadden dat toch zeker eerst wel eens kunnen vragen! Kort daarna stond ik op om zo zoetjes aan eens naar huis terug te keren want we zouden een beetje bijtijds brood eten. Luchtig wenste ik de familie nog een prettige terugtocht toe en reed dan door de Speulderbossen en over de Laak op huis aan. Diep in m'n binnenste droeg ik het gevoel met me mee dat ik nu eens revanche genomen had! Tegen halfdrie waren we kant en klaar, in afwachting op de komst van Went met z'n toerwagentje. Antje had zich voor deze gelegenheid feestelijk aangekleed en zag er uit om door een ringetje te halen en lachend zei ik tegen het meisje: „Je ziet er net uit of je een bruidje bent..., 't lijkt wel of we naar het stadhuis gaan om te trouwen...!” „Nou, wie weet... misschien komen we nog een smid tegen, dan trouwen we boven het aambeeld...” antwoordde ze lachend, met een felle blos op haar wangen. Prompt op tijd reed de auto voor en stapten moeder en Antje en ikzelf in, nageoogd door het hele stel van Campanula. Ook Ali stond er bij toe te zien en haar gezicht was een studie op zichzelf waard. Op dat moment kreeg ik het gevoel dat ik hiermee het hoogtepunt had bereikt van onze triomf in de overwinning op Campanula. Want inderdaad... het stond nù wel vast, overwonnen waren ze met hun kleinzielige „oorlogje”, dat ze tegen Antje en mij hadden getracht te ontketenen. Wat hadden ze al niet geprobeerd en geïntrigeerd in deze weken om ons van elkaar te scheiden en nu.... stonden ze daar, onmachtig en verslagen, zonder iets bereikt te hebben, terwijl Antje, stralend van blijdschap naast mij in de auto stapte en samen met mij genieten kon van deze overwinning door lachend en vol pleizier in haar ondeugende ogen naar de achterblijvers te wuiven. Hoe genoot ze ervan! Als ik het meisje dan even aankeek en onze blikken elkaar ontmoetten, zag ik in haar schalkse ogen hoe ze er net zo over dacht als ik en we het allebei precies eender aanvoelden: ze hadden ons er niet onder gekregen... Piet en Antje waren onverslagen!! Zo reden we weg en het werd een verrukkelijke middag, het hoogtepunt van deze hele vakantie.... een middag van stralende zon en onvergetelijk geluk. Dwars door de bossen reden we, allereerst naar het Solse Gat, omdat moeder dat nog eens zo graag wilde zien. We stapten er even uit en wandelden nog een keertje om de diepte heen om nog eens en nu voor de allerlaatste maal de schoonheid van dit kostelijk brok natuur in ons op te nemen. En dan ging het verder, door dichte bossen en over uitgestrekte heiden, langs Staverden, Elspeet, Uddel en dan op het schilderachtige „Aardhuis” aan, waar Antje kinderlijk opgetogen raakte, toen er een hele kudde prachtige herten over een uitgestrekt veld wegrende. Dàt had ze nog nooit gezien, herten in 't wild zomaar in de vrije natuur! En welk een omgeving was het hier! Antje genoot, volop, haar ogen straalden van blijdschap en pleizier. Ik zat naast de chauffeur en af en toe blikte ik eens achterom en dan keek ik in haar lachende ogen die onnoemelijk veel zeiden. 't Was een middag om nimmer te vergeten... nooit had de zon stralender uit een wolkeloze hemel geschenen, nooit had ik de Veluwe schoner en romantischer gezien dan in deze luttele uren, waarin de kleine auto ons voerde over hoog en laag, door schemerige bossen... over eindeloze verten. Zó had ik eeuwig willen doorrijden, steeds maar voort, de wijkende horizon tegemoet.... en dan naast mij dat lieve blondje, waarvan ik ternauwernood wist of ik haar werkelijk lief had, of dat het slechts een voorbijgaand droombeeld was, een idylle, waarvan nu weldra het einde voorgoed in zicht was. Maar vast staat dat de band van tederheid, die ons met elkander verbonden had in de weken die achter ons lagen, op die middag inniger en hechter was dan ooit tevoren. Ik voelde voortdurend haar strelende blikken in mijn rug en behoefde maar even 't hoofd om te wenden om te weten hoe ze naar mij keek! En vreemd, geen seconde dacht ik aan de toekomst, de strijd met mijn geweten had ik al lang opgegeven. Het kon me niet meer schelen hoe dit alles moest aflopen... ik kon alleen nog maar dit grote geluk grijpen en ondergaan, gedreven door de macht van het noodlot, ik moest... ik kòn niet anders. Om dit te beleven had ik hier alles getrotseerd, onaangenaamheden met mijn familie, smaad en vernedering, maar niets had mij het korte geluk met dit meisje kunnen ontnemen. En een gevoel van grote voldoening kwam over mij.... zonder de angst voor wat straks nog te gebeuren stond. Vaag in mijn onderbewustzijn wist ik maar al te goed dat deze idylle straks geëindigd zou zijn, maar dat wilde ik aanvaarden... er in berusten... zoals het nú was wilde ik er tevreden mee zijn! Terug ging het nu weer, over Uddelermeer, Garderen, Speulde en Drie... Om over vijven stopten we weer voor Dennenlust en met een trots gebaar hielp ik Antje bij het uitstappen uit de auto, ten aanschouwe van de anderen die ons stonden op te wachten. Opgetogen gaf Antje een verslag van al hetgeen ze die middag genoten had en hartelijk bedankte ze ons er voor. Het was een prachtige tocht geweest. 's Avonds kwam Antje moeder verrassen met een cadeautje, een heel mooi bonbonschaaltje dat ze in het dorp gekocht had. Dat wilde ze ons nu met alle geweld geven, omdat ze zulke heerlijke weken bij ons had gehad. Nou, de oudelui waren wel een beetje overbluft, maar ze waren er toch bijzonder mee ingenomen en lachend keek ik toe hoe mijn vriendinnetje nu voorgoed het pleit gewonnen had. Neen, bàng behoefde ik nu niet meer te zijn dat Antje door toedoen van boze invloeden van Campanula haar betrekking bij ons zou verliezen, want ik geloof nu nog stellig, dat − 94 −
wanneer ik op dat moment Antje in het bijzijn van vader en moeder in m'n armen had genomen, er geen kwaad woord over gevallen was... ze zouden er ten volle mee ingestemd hebben en blij geweest zijn met zo'n schoondochtertje! Van samen fietsen kon die avond niets meer komen want Antje's fiets was in de middag reeds door de bode op Amsterdam weggehaald. Maar na het eten slopen we allebei nog even weg in ons dromenlaantje achter de leemkuil, veilig onttrokken aan het gezicht op Dennenlust. En daar, op dat plekje vol herinneringen, nam ik het lieve meisje nog éénmaal heel teder in mijn armen, kuste haar zachtjes op haar mondje en op de ogen, terwijl haar armen vast om me heengeslagen waren. Zo stonden we daar, minuten lang, met de plechtige, vredige stilte van het Putterbos rondom ons. Ik trachtte nog een paar ernstig bedoelde woorden tegen haar te zeggen.... „Dit is onze laatste avond, Annetje.... morgen om deze tijd ben je weer bij je vader en moeder.... dan ben ik ook weer zonder jou... En nu nog één ding... ik hoop dat je er geen spijt van zult hebben dat alles zo gegaan is tussen ons tweeën en ook dat je er later geen verdriet over zult krijgen, Annetje... voor mij is het ook zo gemakkelijk niet geweest, hoor! Heb je een prettige tijd gehad met mij, met je „meneer Piet”?” vroeg ik zachtjes, terwijl ik haar hoofdje tussen mijn handen nam. „Dat hoef je ècht niet te vragen.... ik had nooit gedacht, toen ik hier kwam, dat ik het zó goed en zó prettig bij jullie zou hebben...” zei ze oprecht. - „Het zal misschien het beste zijn als we dit allemaal proberen te vergeten, straks in Amsterdam, Antje... en dat lukt vanzelf wel als we eenmaal weg zijn uit deze omgeving. Al onze herinneringen liggen hier... thuis hebben we elk weer ons eigen leventje. Maar als ik ooit merk dat jij er veel weet van hebt, of dat je het niet vergeten kunt... dan kun je op me rekenen, meid... Je blijft toch in ieder geval bij ons en we zien elkaar alle dagen, al is 't maar kort. Ook moet je nooit denken dat ik hier maar een spelletje met je gespeeld heb en dat ik er nu voorgoed genoeg van heb, want dàt is absoluut niet zo. We moeten eerst zeker weten dat we echt bij elkaar passen en dat weten we nu nog geen van beiden met zekerheid. Daarom geloof ik dat het onverstandig zou zijn om allebei blindelings ons ongeluk tegemoet te lopen door maar hals over kop verloofd te raken en te trouwen... De tijd zal ons moeten leren, Annetje, of die opvatting van m'n tante dat wij niet bij elkaar passen, juist is of niet. Misschien blijkt het over een poosje dat we toch wèl echt bij elkaar horen... en in dat geval laat ik jou nooit in de steek! Afgesproken?” Ze knikte zwijgend en ik zag ineens hoe ze met geweld haar opkomende tranen bedwong... Die tranen van het meisje gaven me weer een schok, hoe was 't nu eigenlijk met me? Stond ik mezelf en dit lieve kind nu maar wat wijs te maken of meende ik wat ik zei? Was 't hiermee wel degelijk afgelopen? Diep in m'n binnenste sprak een stem, dringend en waarschuwend: neen, dit is niet het einde van dit avontuurtje! Zie je dan in 't geheel niet hoe onnoemelijk veel ze van je houdt? Denk je nu heus dat dit gevoelswezentje dat allemaal zó maar zal kunnen vergeten, alsof 't nooit bestaan heeft? Vergis je niet! Er komt na deze tijd nog een andere...! Inderdaad, helemaal gerust was ik er eigenlijk niet op, mijn geweten begon een woordje mee te spreken. Vaag besefte ik dat ik al veel te ver gegaan was met haar. Zo behandel je een meisje niet na alles wat er gebeurd is tussen jou en haar wanneer je 't niet serieus meent! Maar dan plotseling schoot het me weer te binnen dat Antje zelf ook niet helemaal vrijuit was gegaan. Kom kom, zó zwaar nam zij het zelf toch ook nooit op... Ze had toch al eens meer wat beleefd. Ach nee... ik moest me er maar niet te veel kopzorg over maken! Antje zou haar weg wel verder zoeken en ik.... ik voelde me nog steeds gebonden aan Betty, die ik toch al zo veel langer kende....! De laatste avond met z'n allen op Dennenlust! Daar zitten we nog een keer tezamen rondom de tafel, knus en gezellig en we genieten van de thee en de snoeperijtjes. We kijken elkaar nog eens met tevreden gezichten aan onder het zachte, warme schijnsel van de ouderwetse gaslamp. Geen wanklank die de goede stemming meer verstoort...., de vesting Campanula heeft volledig gecapituleerd en gelaten hebben ze zich blijkbaar bij het pleit neergelegd. Het zou de moeite waard zijn om te weten wat er in tante Mien omgaat nù..., ze ziet in gedachten Antje en mij al getrouwd, en ze denkt misschien...: de arme jongen, wat is hij er ingevlogen! Maar dan worden de kaarten geschud en we spelen nog één maal vol vuur en overgave onze geijkte spelletjes. Er wordt weer stevig gelachen en pret gemaakt, alle veten zijn op die laatste avond voorgoed begraven! Maar later op de avond, wanneer de koffie op tafel komt en de klok naar het afscheid kruipt, komt er van lieverlede een soort „oudejaarsavondstemming” over ons allen. We weten het maar àl te goed... dit is het laatste, het einde van de pret. Morgenavond om deze zelfde tijd staat Dennenlust daar leeg en verlaten en niets zal hier meer van ons zijn dat aan die spannende en mooie tijd doet herinneren. Zo eindigt deze laatste avond van de „familiereünie” in een ietwat triestige en weemoedige stemming. Er wordt nog het een en ander besproken over de afreis en het inpakken. De auto uit Amsterdam is besteld omstreeks halfvier maar oom Wim en tante Mien gaan echter pas zondagmiddag hier vandaan. Om elf uur volbreng ik voor de laatste maal mijn taak van het aansteken van de stormlantaarn, die hiermee nu definitief terugkeert naar Campanula, z'n wettelijk domicilie. En dan staren we hen nog lang na in het duister van de nacht, de dansende schimmen rond het flakkerende dwaallicht tussen de donkere stammen!
Zaterdag 30 juli 1938 - Putten-Amsterdam En nu ben ik dan eindelijk gekomen aan het slot van deze emotievolle en zo romantische historie. Ik was al heel vroeg − 95 −
opgestaan om mijn persoonlijke bezittingen vast in te pakken, voor zover dat mogelijk was. Filmcamera, cassetten, filters et cetera waren al eerder in de koffer verdwenen en nu restten er alleen nog maar wat kleinigheden en toiletbenodigdheden. Ik hield nog de gehele lange ochtend over en daarom had ik met mijn oom afgesproken om nog voor de laatste keer een fietstochtje te maken, dan had hij ook z'n zin! We zouden het dan zó regelen dat we op de terugweg door het dorp kwamen, dan kon ik gelijktijdig de fiets (die trouwe dienaar!) afleveren bij de verhuurinrichting. 't Was een ogenblik weer een vreemd gevoel toen ik m'n gewone spullen weer aan had in plaats van mijn lichte pantalon en m'n sporthemd... 't gaf me alvast weer een steeds gevoel! Stralend mooi weer was het op deze laatste ochtend en genoeglijk trapten wij door de lommerrijke Wilhelminalaan in de richting van de Garderse weg. We hadden ons voorgenomen om eens het fietspad te rijden dat langs Boeschoten en Bato's Erf voert, de woonplaats van ouwe Frank van Surksum. Oom Wim was daar namelijk een week geleden geweest en hij was bijzonder opgetogen over de omgeving daar die volgens zijn zeggen bijzonder mooi moest zijn. Nu, het bleek dat hij volkomen gelijk had en het speet me geducht dat we niet eerder op de gedachte waren gekomen om daar in de omgeving het terrein te verkennen. Even voorbij de Peppelboom kwamen we aan Bato's Erf, een kapitale boerderij met schuren en stallen, verscholen onder hoog geboomte. Zo, dus dáár woonde nu onze vriend „van Snurksum”. Nu, een keuterboertje was hij in ieder geval niet, want de hele bedoening zag er meer dan welvarend uit. Mevrouw Zèch, de kruidenierse van de hoek, had zich nog onlangs tegen ons laten ontvallen: „...Frank, die ouwe lulla... die heeft ze wel... heb daar maar geen meelij mee!” Maar nu werden we gewaar dat ze niet overdreven had. We reden Bato's Erf voorbij langs het schitterend aangelegde fietspad totdat we eindelijk stuitten op de grote straatweg Voorthuizen-Apeldoorn. Aan de overzijde van de weg zette het fietspad zich voort in de richting van Stroe, zoals ons op de A.N.W.B.-kaart duidelijk werd. We vervolgden deze weg echter niet, omdat dit ons te ver van huis zou brengen doch reden nog een eind weegs verder langs de straatweg in de richting van Voorthuizen op een betegeld rijwielpad. Om echter helemaal door te rijden naar dit plaatsje lag evenmin in onze bedoeling en daarom keken we uit naar een zijweg die ons de kant van Putten uit zou voeren. Na een paar kilometer gereden te hebben vonden we die dan ook, bij paddestoel no. 217 en dan keerden we weer in noordelijke richting terug. Ik begreep al dadelijk waar ons fietspaadje uiteindelijk zou heen leiden... het kòn haast niet anders of we moesten terugkeren op het mooie pad waarvan we zo juist afgekomen waren langs Bato's Erf. Maar ik zei opzettelijk niets tegen oom Wim... ik wilde eens afwachten of hij zelf ook tot die ontdekking zou komen! Maar dat deed hij niet, want toen we na een kwartier rijden aan een kruispunt kwamen, stapte hij af en vroeg met een onnozel gezicht wáár of we nu in hemelsnaam waren en wat dàt dáár nu wel voor een weg mocht wezen! Ik had het al lang gezien en de weg onmiddellijk herkend aan enkele opvallende boomgroepen. Ik vertelde hem doodbedaard mijn vermoedens en wees hem op onze eigen bandensporen die nog vers in het zand stonden... maar hij was nog niet zo gauw overtuigd en aarzelend volgde hij me op de terugweg. Pas toen we weer vlak met onze neus voor Bato's Erf stonden ontdekte hij dat ik 't bij het goeie eind had en dan riep hij uitbundig op z'n stereotiepe manier uit: „Gôdorie ja... nu zie ik dat je tòch gelijk hebt... ik dacht al...” enzovoort, enzovoort, waarna ik natuurlijk getrakteerd werd op z'n gebruikelijke aardrijkskundige verhandeling, die hij op breedsprakige wijze uit z'n mouw schudde! Nieuwsgierig vroeg ik mezelf af hoe hij gehandeld zou hebben zonder mij en zonder kaart of kompas... 't Was toch wel een verstrooide professor! Met dit al hadden we toch een zeer fraaie ochtend achter de rug en ik begon me nu plotseling te realiseren dat ik m'n trouwe karretje binnen enkele minuten vaarwel ging zeggen. Nog enkele kilometers en we waren weer midden in het dorp Putten. Een nieuwe golf van weemoed spoelde door me heen toen ik afstapte voor de winkeldeur waar de baas van 't karretje woonde. „Nu, tot het volgend jaar maar weer!” zei ik hoopvol tegen de mevrouw, waarop ze lachend antwoordde: „Ik zal hem goed voor u bewaren, hoor!” Oom Wim was in die tijd doorgereden naar huis en mij restte nu nog een warm wandelingetje langs de Harderwijkerstraatweg naar „huis” toe. Maar eerst wilde ik nog een andere missie verrichten in het dorp.... de behoefte drong zich aan me op om een aardig cadeautje te kopen voor Betty, een souveniertje, al had ik nog niet uitgemaakt wat het worden moest. In een warenhuis dat voor Putten groot genoemd mocht worden, zag ik eindelijk iets liggen dat mij wel geschikt leek, een zilveren theelepel met het wapen van Putten aan de steel... ik vond het een keurig gedistingeerd cadeautje voor haar! En dat kleinood kocht ik dan ook voor mijn „kleintje”, zoals ik haar steeds noemde. En met dat ik het dingetje in m'n zak droeg... toen was het opeens of er iets veranderde in me... Plotseling scheen de betovering met Antje verbroken. Klaar en duidelijk stond het beeld van Betty voor m'n ogen. Alsof ze er scherp omlijnd voor me stond in de volle gloed van het zonlicht, met een warme blik vol begrip..., en een heftig verlangen naar haar greep mij aan. Een verlangen om haar dit kleinood te kunnen geven... om haar blijde verrassing te kunnen zien en daarna veilig mijn hoofd in haar schoot te mogen leggen en bij stukjes en beetjes alles wat hier gebeurd was aan haar op te biechten.... De wandeling naar huis was warm en stoffig en ik was blij toen ik in de koelte van Dennenlust was waar Antje me voor de laatste maal hier trakteerde op een kopje vers gezette koffie. Moeder en Antje waren nog druk bezig en ook ik moest nu gauw nog een en ander inpakken en helpen met het dichtmaken van de grote koffers. We aten dan nog een hapje warm eten dat overgeschoten was van de vorige dag, „restjes opmaken”, zoals we dat altijd noemden.
− 96 −
En dan gaat alles in toenemend tempo, de race naar het einde vangt aan.... Koffers worden vast klaar gezet in de loggia. Haastig maak ik nog een inspectietocht door het huis om te kijken of we niets vergeten hebben. Een triestig gezicht, die lege kamers... die opgevouwen dekens op de kale bedden... Met een brok in de keel verlaten we Dennenlust en begeven ons naar Campanula waar we nu echt „op visite” gaan. We zullen daar de komst van de auto afwachten en tante Mien zet nog een kopje thee voor ons. Antje is druk en nerveus, ze vecht hevig tegen haar gemoedsaandoeningen... dat zie ik heel goed, ofschoon ik zelf ook verre van onbewogen ben. Langzaam maar gestadig voel ik mij losgescheurd worden uit deze bedwelmende sfeer, verder en verder wijkt de betovering van mij heen. Slechts even voel ik de naaste toekomst als een dreigende muur voor me staan, maar daar zet ik me met geweld over heen. Ali komt om twee uur al afscheid van ons nemen.... ze is al weer op weg om nog even naar het Natuurbad te gaan! Aandachtig volg ik het afscheid tussen de beide meisjes tussen wie een onoverbrugbare kloof is gebleven... „Nou... dàg Antje, 't gaat je goed hoor!” klinkt Ali's stem, onbewogen en Antje even koeltjes: „Ja hoor, dag Ali... 't beste hoor!” Overigens is het moeilijk te ontdekken wat er in Ali omgaat op dit veelbetekenende ogenblik, er valt niets op haar gelaat te lezen, maar gehaast pakt ze haar fiets en rijdt dan snel heen, zonder nog om te kijken, alsof ze blij is dat ze het afscheid met ons achter de rug heeft. Een vreemde vraag welt in mij op: zal ik dat vreemde meisje ooit nog eens terug zien? Ik hoop ineens dat het niet zo zal mogen zijn. Ik kan het voorgevoel niet van me afzetten dat ik een tweede maal niet meer opgewassen zal zijn tegen dat heerszuchtige karakter van Ali. 't Is maar een vluchtig visioen dat voor me opdoemt, maar later zal ik op deze zelfde plaats daaraan opnieuw terugdenken! Traag verstrijken de minuten. We drinken nog een kopje thee..... maar dan klinkt onverwacht claxongeloei op de weg en... daar zwenkt de grote, glimmende Dodge de van Eeghenlaan op.... de auto is er, wij kunnen vertrekken! Dan flitsen de gebeurtenissen voorbij als in een film.... Koffers inladen.... afscheid nemen van de oude van Surksum.... hier nog om denken en dàt niet vergeten.... er is in die momenten geen tijd meer voor sentimentele gevoelens. Als alle bagage ingeladen is, stappen ook wij in. Ik help mijn blonde vriendinnetje instappen en wat de anderen er ook van mogen zeggen, ze komt in de auto breeduit naast me zitten! De achterblijvenden staan nu voor Dennenlust, waar alle ramen gesloten zijn en waarbinnen zich niets meer van ons herbergt dan de vage gedachtenschimmen uit deze roemruchte periode...! Dáár start de motor en klinkt het uit alle monden over en weer: dáág.. dáág, goeie reis en tot ziens!! Nòg wuiven ze in de bocht.... weg is het beeld van ons vertrouwde Dennenlust! Sneller en sneller gaat het... Door Putten heen, het intieme Veluwedorp, waar ik vier weken geleden op de heenreis nog geen notie had van wat mij hierboven het hoofd hing! Nu zijn we op de betonweg... en voort gaat het, voort immer voort... de weg terug... Bomen en huizen jagen voorbij. Kilometer na kilometer wordt verslonden... Meer en meer verandert het landschap... anders wordt de lucht. Naast me, heel dicht tegen mij aan, zit Antje, héél gewoontjes... maar erg stil, de lippen strak opeen geklemd... Als ze kòn zou ze huilen... ik weet het, maar ze beheerst zich tot het uiterste.... O, het is zo moeilijk om jezelf met geweld te moeten losrukken uit dit paradijs, met die vreemde knagende pijn in je binnenste bij het besef dat je dit allemaal moet achterlaten en het nu buiten je bereik komt te liggen...! Verder en verder laten we Putten achter ons, het dringt ternauwernood tot mij door hoe snel het wel gaat. Amersfoort door... langs Baarn en dan zijn we al weer in Bussum.... Daar doemen de torens van Amsterdam al voor ons op en het steenmassief van de hoofdstad schijnt op ons toe te stormen... Voor we het weten zijn we er middenin... glijden we door het drukke stadsverkeer... onwezenlijk zien we de stadstrams voortkruipen en is er rondom ons het gedaver van het verkeer uit duizend monden... En, als ik dàn weer dit oude vertrouwde stadsbeeld om me heen zie, die hoge huizen, die enge straten, ontdek ik plotseling dat de betovering voorgoed verbroken is. Ik ontwaak uit een schone droom! Maar het meisje dat hier naast me zit is de Antje niet meer van Putten... 't lijkt een volslagen vreemde voor me op dat eerste ogenblik van bezinning. Gek, dat ik haar nu ineens met heel andere ogen moet zien, waarom vallen me nu plotseling al die kleine tekortkomingen in haar op? Wonderlijke gevoelens van afkeer bekruipen me... ik weet niet wat ik van mezelf moet denken! Heb ik dan alles gedroomd en was Antje daarin een sprookjesprinses? Neen, ik weet wel beter, maar het lijkt me allemaal ineens onnoemelijk ver weg te zijn, alsof 't héél lang geleden is gebeurd... De straat... het plantsoentje.... wij zijn thuis! Antje gaat nog even mee naar boven. Wij worden verwelkomd door Mevrouw Mellink die heerlijke verse thee voor ons heeft gezet. Maar nog zwijgend en bijna onthutst sta ik het meisje in volle aandacht te bezien... Kàn het me gewoon niet meer voorstellen... dat zóiets met me gebeurd is. Luchtig neemt ze afscheid van ons met een: „Nu, dag mevrouw, dag meneer... tot maandag dan maar weer en nog hartelijk bedankt voor alles....!” Wèg is ze... Ik blijf achter in grote tweestrijd en verzuim te doen wat mijn plicht is... haar begeleiden naar haar huis en kennis maken met haar familie... maar ik kàn het niet... ik ben niet meer zeker van mijn gevoelens voor haar. Eindelijk ben ik alleen op mijn vertrouwde werkkamer waar 't allemaal weer vreemd is en sta daar lang in diep gepeins verzonken in een wondervreemde mengelmoes van gevoelens.... En dan prevel ik zachtjes voor me heen: ja, hij had tòch gelijk... 't was inderdaad een ZOMERZOTHEID!! En dit is dan het einde van mijn relaas over deze stormachtige bewogen vakantie waarover nog jaren later gesproken zou worden. − 97 −
Juni 1941, in het tweede oorlogsjaar, gereviseerd: 19 juli 1960
− 98 −
Hoofdstuk 5 Vervolg van het dagboek uit 1938 in Amsterdam Wie mocht menen dat de terugkeer van onze „expeditie” nu ook meteen voorgoed het einde betekende van de reeks der emotionele gebeurtenissen in mijn leven, vergist zich deerlijk. Wat mij betreft keerde de rust slechts tijdelijk terug na al die bewogen dagen en gedurende de eerste weken die erop volgden kon ik zelfs niet vermoeden dat hier sprake was van een soort wapenstilstand. Er viel in de verste verte niet te voorspellen dat dit muisje een onverkwikkelijk staartje zou krijgen. Bij latere overpeinzing ware het me liever geweest indien ik in een helderziend ogenblik de toekomst klaar en duidelijk voor me had zien liggen, want in dat geval zouden de gebeurtenissen stellig een geheel ander verloop hebben gehad. Maar, waar het hier gebeurtenissen betreft die eerst een vol jaar later plaats vonden, blijft toch allereerst de noodzakelijkheid bestaan een overzicht te geven van het voornaamste dat aan het eigenlijke „treurspel” vooraf ging. Laat ik dus weer beginnen met wat uitvoerig mijn weerzien met Betty te schetsen dat reeds de volgende dag plaats vond en wel op: Zondag 31 juli 1938 - Amsterdam Zondagavond halfnegen... Ik sta bij mijn vriendin voor de deur en bel aan met een gevoel van onzekerheid en een lichtelijk kloppend hart! Nimmer had ik heviger verlangd naar Betty dan op deze zondag. Dit verlangen naar haar overschaduwde die ganse lange dag bepaalde „heimweegevoelens” naar wat in Putten begraven lag en dat ik misschien in andere omstandigheden als een pijnlijke knaging in mijn gemoedsrust gevoeld zou hebben. Nooit was ik blijder geweest toen eindelijk de klok het uur wees dat ik 's avonds naar haar toe kon gaan. Ik was vol zoete verwachting over het weerzien. In mijn laatste brief vanuit Putten had ik haar op het hart gedrukt om zondagavond eens extra werk te maken van haar uiterlijk. „...Trek nu eens een aardig japonnetje aan, je weet wel dat ik daar erg op gesteld ben, liefste...” zo had ik ongeveer geschreven. En zo liet ik op deze avond, vol grootse verwachting, de bel van haar woning overgaan. En dan stonden we eindelijk weer, na een scheiding van vier lange weken, tegenover elkander. Gedurende de eerste ogenblikken was ik volslagen verbijsterd... totaal overrompeld door mijn eigen gemoedsaandoeningen... Was dit Betty... deze lieve, jonge vrouw? Lachend, vol innigheid stond ze voor me... en dan vloog ze in mijn armen... zwijgend omhelsden we elkaar. En hoe voortreffelijk zag ze er uit! Haar mooiste japon had ze aangetrokken. En met één oogopslag merkte ik op dat ze ook te mijner ere naar de kapper was geweest en hoe de ronde donkere krulletjes in heur haar de charme die van haar uitging nog des te beter deed uitkomen. Behagelijk snoof ik de geur op van het zo vertrouwde en fijne parfum dat haar altoos als een waas omgaf. In die eerste ogenblikken kon ik bijna geen woorden vinden, had ik alleen maar oog voor haar lieve gestalte, de warme blik in haar ogen. Dan stamelde ik bijna: „Betty... liefste... ik ben zó verdomd blij dat ik weer bij je ben... dat kun jij niet half begrijpen. Ik heb nog nooit zó vreselijk naar je verlangd als vandaag... En wat zie je er allemachtig goed uit...!” voegde ik er bewonderend aan toe. Ze lachte maar en zei dan schalks: „Ja, Piet, ik heb voor vandaag maar eens extra werk gemaakt van mijn aankleding, want ik had zo'n voorgevoel dat je er behoefte aan had om je vrouwtje op haar best te zien bij je terugkeer. En... vertel me nu maar eens gauw hoe je het gehad hebt in Putten en wat je allemaal beleefd hebt... biecht maar eens eerlijk op... want ik zie aan je gezicht dat je me héél wat te vertellen hebt...!” Bedrukt keek ik haar aan, want nu kwam het, nu moest ik het haar zeggen en ik wist niet hoe ik met mijn verhaal beginnen zou! „Ach Betty, kleintje... ik vrees...” hakkelde ik. „Ach die Piet... lieverd van me... je hoeft me eigenlijk niets te vertellen...” hielp ze me lachend op weg, terwijl ze liefkozend haar hoofdje tegen mijn borst drukte. „Ik weet best wat je zo zwaar op je borst rust, hoor...” zei ze moederlijk, „dacht je soms dat Betty dat al lang niet begrepen had... die twee meisjes hè... natuurlijk... die Antje en dat andere meisje, waarover je me verteld had... O lieverd, ik kèn je zo goed, ik lees het al zo op je gezicht!” „Ja kleintje, je hebt 't goed geraden, ik vrees dat ik je héél ontrouw ben geweest in die vier weken... je weet niet hoe ellendig ik het vind om je alles te moeten vertellen...!” en met een intens gevoel van berouw verborg ik mijn hoofd in haar schoot. Sussend zei ze: „Nou, nou... zó erg zal het nu toch wel niet zijn... ik begrijp best hoe dat allemaal gegaan is daar... toe, vertel het je „mutti” maar... ik zal nooit kwaad zijn of jaloers worden, hoor!” En dan, met horten en stoten, vertelde ik haar mijn avontuurlijk relaas, haar het ergste zoveel mogelijk besparend. 't Werd een lang verhaal, waarbij ze zwijgend, maar met een wonderlijk vertederde glimlach naar me luisterde... Toen ik eindelijk in ruwe trekken mijn geschiedenis verteld had, vroeg ik onzeker: „En nu... Betty,... nu zul je wel niet veel meer om me geven, nietwaar? Je hebt alle redenen om me nu te verachten... Ik, die altijd zo'n groot woord had over „trouw”!!” Als antwoord drukte ze me nog vaster tegen zich aan en kuste me toen heftig overal op mijn wangen. Dan zei ze vrolijk, terwijl ik verrast luisterde naar die blijde toon in haar stem: „Nu ga ik eerst een kopje thee inschenken en als dat klaar is, zal ik je eens vertellen hoe ik daar over denk.” Hoopvol gestemd volgde ik haar rappe bewegingen en betrapte mezelf erop dat ik telkenmale vergelijkingen zat te maken tussen haar en Antje. Was Antje eigenlijk wel ooit zo hartelijk en begrijpend tegen me − 99 −
geweest? Kon Antje de dingen zó gevoelig zeggen als Betty? Toen de thee was ingeschonken en we weer rustig tegenover elkander zaten, begon ze met haar mening te geven en vol aandacht luisterde ik naar haar standpunt, dat getuigde van ruim inzicht en begrip voor de moeilijkheden die ik me in Putten op de hals had gehaald. „Kijk eens, Piet,” begon ze kalm, „dat daar zoiets gebeurd was met één van die twee meisjes, dat begreep ik al lang, dat kòn eenvoudig niet anders..., weet je nog wel dat ik het je voorspeld had, toen je wegging? Je wilde daar toen helemaal niet aan! En toch kan ik me alles net zo duidelijk voorstellen alsof ik er bij geweest ben. Sjonge Piet, wat zul jij een harde strijd met jezelf gevoerd hebben in het begin, want daarvoor ken ik je tè goed. En nu denk je natuurlijk dat ik vreselijk kwaad daarover ben en je haalt je allerlei onzinnige dingen in je hoofd over „ontrouw” enzovoort, enzovoort. Maar Betty is er helemaal niet kwaad over, hoor! Wil ik je eens wat zeggen? Je zou een grote stommerd zijn geweest wanneer je dat niet gedaan had en bijvoorbeeld die meisjes links had laten liggen en je als een nurks had gedragen! Dàt zouden je oom en tante nu zo graag gewild hebben en nu vind ik het juist zo flink dat jij daar lekker dwars tegenin bent gegaan. Want dat het zo gelopen is tussen jou en die Antje is absoluut de schuld van je oom en tante. Begrijp je dan niet dat die twee mensen dat andere meisje, heet ze niet Ali? voor jou bestemd hadden? Die twee meisjes hebben als 't ware alleen om jou gekibbeld en jij was tenminste zo verstandig om je eigen zin door te drijven! O Piet, ik vind het eigenlijk vermakelijk... 't is een complete roman... dat moet je eens allemaal opschrijven! En ach, wat geeft het nou, dat je een beetje gevrijd hebt met Antje? Daarvoor ben je een man..., mannen hebben nooit aan één vrouw genoeg, maar ze houden er altijd maar echt van een tegelijk... dat zijn dingen die ik persoonlijk van een man héél goed kan begrijpen. En in jouw geval kon het al niet anders dat het zó moest gaan... veertien dagen met dat meisje alleen en dan samen overal naar toe, dan moet je wel heel sterk zijn om de verleiding te kunnen weerstaan! En ik begrijp ook heel goed dat je daar lang genoeg tegen gevochten hebt. Maar ja, dat meisje werd natuurlijk elke dag verleidelijker voor je en je zag hoe langer hoe meer charmes in haar, die ze misschien niet eens bezat... ze zal heus zelf ook wel het nodige hebben gedaan om het zover te laten komen! En zal ik je nu eens zeggen waarom ik dit allemaal niet zo erg vind? Luister eens goed, wanneer het je heilige ernst was geweest met haar, dan was jij hier vanavond niet bij mij gekomen met een hart vol „berouw”... Ik weet precies wat er dan gebeurd zou zijn..... je had me een ellenlange brief geschreven over alles en ik had je waarschijnlijk nooit meer terug gezien...! En stel nu eens het geval, dàt het werkelijk zo gegaan was? Wat dan nog? Dan had ik nog geen reden gehad om kwaad op je te zijn, omdat alles tussen ons op losse schroeven staat. Maar ik zou gedacht hebben: Piet is nu gelukkig met een ander meisje waarmee hij eerlijk en openhartig kan omgaan en trouwen... ik zou er vrede mee gehad hebben...!” Stil had ik al die tijd naar mijn lieveling geluisterd, doch toen ze dàt zei, toen ze met die woorden toonde hoe innig ze me liefhad, door blij te zijn wanneer ze wist dat ik gelukkig kon worden met een ander, toen werd het me te machtig en ik voelde me niet in staat om mijn tranen tegen te houden. Hoe goed begreep zij alles... door háár wist ik nu pas waarlijk hoe het gebeurd was, hoe ik daartoe was gekomen. Nooit genoeg had ik beseft dat Betty zó veel van mij hield. Ik kon geen woorden vinden om haar mijn warme genegenheid en dankbaarheid te tonen. Ik zat daar maar stil bij haar, mijn hoofd tegen haar borst gedrukt, terwijl ze telkens zo zachtjes bleef voortgaan met mij te liefkozen, zoals een echt moedertje en langzamerhand voelde ik me kalmer worden. En dan vertelde ik haar van lieverlede verdere bijzonderheden, andere avonturen en gebeurtenissen. Hartelijk moest ze telkens weer lachen toen ik haar vertelde van de pogingen van mijn oom en tante om mij van Antje af te houden en wat ze al niet geprobeerd hadden om hun doel te bereiken. „Je oom en tante hebben geen ogenblik begrepen dat ze jou daardoor juist de verkeerde weg opdreven, terwijl je dat zelf ook niet wilde! Maar gelijk had je wel, om je niet op je kop te laten zitten!” merkte Betty op. „Toch was het eigenlijk niet zo prettig voor die Antje om dat te weten, want ze hadden toch héél goed haar vakantie er mee kunnen bederven en dat heb jij nu tenminste kunnen voorkomen en dat vind ik nu de goeie kant van de zaak. Maar nu nog eens wat, Piet... Dat meisje blijft bij jullie, nietwaar?” Ik knikte van ja... „'t Zou misschien tòch beter zijn geweest wanneer ze een andere betrekking had gekregen, want weet je hoe het gaat, dat meisje blijft misschien vasthouden aan een illusie... en wanneer ze jou dan alle dagen weer ziet, dan bestaat de kans dat ze die gedachte niet kan kwijt raken en ik, als vrouw, zou het beroerd voor dat arme kind vinden als ze er ongelukkig door wordt! Zul je daar goed op letten, Piet? Je mag absoluut niet „naar” of stug tegen haar worden, hoor! Dat wil ik niet! Ze zal er dan langzamerhand vanzelf wel overheen raken. Bovendien..., naar wat je me zo over haar verteld hebt, geloof ik wel dat ze het zo nauw niet neemt met de liefde... maar tòch, je kunt nooit weten hoe ze over jou denkt... Een meisje van die leeftijd maakt zo gauw een afgod van een man...” En nu vond Betty dat we er genoeg over gesproken hadden en dat het tijd werd om nog een tweede kopje thee in te schenken. O, wat was ik die avond dankbaar dat onze liefde deze schok zo prachtig doorstaan had. Nooit was Betty liever en hartelijker voor me dan op deze zondagavond van ons weerzien. Het werd een mooie en gelukkige avond. We hingen met ogen en lippen aan elkander en telkens en telkens weer moest ik haar liefkozen en in mijn armen nemen en kon er niet genoeg van krijgen te kijken in die zachte, grijze ogen. Het beeld van Antje was weggevaagd uit mijn gedachten. Alles wat daar in Putten achter mij lag leek thans nog onwezenlijker dan een droom... Maar één ding had dit vreemde avontuur me geleerd en dat was: nooit had ik voor die tijd genoeg beseft hoe waarachtig en oprecht veel Betty van mij hield en... ik zelf van haar! Dit alles bleek eigenlijk noodzakelijk te zijn geweest om mij de waarde van onze mooie kameraadschap te doen inzien en te waarderen... − 100 −
En hoe kinderlijk blij en verrast was Betty toen ik ten slotte met mijn cadeautje voor haar op de proppen kwam... het zilveren lepeltje dat ik op die laatste zaterdagmorgen in Putten voor haar had gekocht! Met dit kleinood bezegelde ik opnieuw ons liefdesverbond. - Toen ik in het middennachtelijk uur op straat liep en naar huis terugkeerde, kon ik wel juichen van blijdschap, omdat ik het allerliefste dat ik bezat teruggevonden had, terwijl ik verleden week nog zo beangst was geweest dit enige en allermooiste te moeten verliezen. O, hoe verlicht van hart en dankbaar gestemd keerde ik toen huiswaarts, weer boordevol energie en strijdlust om me in de komende tijd te kunnen verzetten tegen nieuwe aantijgingen. Krankzinnig was dit hele avontuur in Putten geweest! Ik mocht er gewoon niet aan denken wat ik dáármee op het spel had gezet. Mijn God, als het toch eens zóver gekomen was daar, dat ik werkelijk met Antje had moeten trouwen... hoe zou ik dan ooit Betty hebben kunnen vergeten? Bah... ik kon plotseling rillen bij zulke gedachten... Gezegend waren de ogenblikken dat ik mij toen had weten te beheersen en mijn hartstocht op het juiste ogenblik had weten te beteugelen! Één minuut van onbedachtzaamheid... en ik had Betty voorgoed verloren! En zo, berstend van groot geluk, vol dankbaarheid in m'n hart dat mijn enige, werkelijke liefde behouden was gebleven in de strijd, kwam ik laat in de nacht thuis. En voor het eerst na lange tijd kon ik me weer met een gerust hart in bed uitstrekken en me overgeven aan een zorgeloze nachtrust, zonder gewetensvragen en tobberijen!
Wie na het lezen van dit alles er nu wel van overtuigd mocht zijn dat ik na deze avond van weerzien tussen Betty en mij, met de gehele min of meer onverkwikkelijke affaire in Putten voorgoed afgedaan zou hebben, slaat de plank geducht mis. Inderdaad geleek het er op dat de zaak vlak na die bewuste zondagavond bij Betty voor mij werkelijk een keer had genomen en ik er mee afgedaan had, daar was ik toen tenminste heilig van overtuigd. Een menselijke fout, veroorzaakt door een grillige samenloop van omstandigheden, c'est tout! Duidelijk zag ik nu weer de weg voor ogen liggen die ik te gaan had. Van mijn verliefdheid op Antje was ik, na deze avond, wel volkomen genezen... dacht ik! Maar, zoals ik er al eerder op zinspeelde, het spreekwoordelijke muisje kreeg een geduchte staart... De vreemde machten die mij in Putten beheerst hadden en waarvan ik thans meer dan ooit overtuigd ben dat zij het waren, die mij daar tot zoveel „buitensporige losbandigheid” hebben aangezet, hadden hun taak nog niet beëindigd. Integendeel, naarmate de tijd voortging begonnen zij juist des te opvallender en heviger hun invloed te doen gelden. Stellig zal ik de enige niet geweest zijn, die de vreemde verschijnselen rondom zich heen gevoeld heeft... hoe kòn dat ook anders, waar immers het gehele mensdom in de dagen van 1938-1939 aan de rand van de afgrond stond, zonder het zelf rechtstreeks te vermoeden. Weinigen zijn uitverkoren om de schaduwen gewaar te worden die grote rampen voor zich uit werpen... Misschien behoorde ik tot die weinigen... hoe het ook zij, ik meende in de nazomerse dagen van '38 de hemel reeds te zien verduisteren, waar anderen nog een stralend blauw aanschouwden. Reeds eerder, midden in de wonderschone vakantiedagen van Putten, schreef ik over angstige voorgevoelens, over schrikaanjagende visioenen die mij soms bekropen en die gegrond waren op het langzaam dichterbij kruipen van het oorlogsgevaar... de verpletterende dreiging van het Duitse nationaal-socialisme, de ongebreidelde machtswellust van een Adolf Hitler... Later, veel later daarna ben ik mij gaan afvragen of deze visioenen werkelijk iets uitstaande konden hebben gehad met mijn vreemde avontuurlijkheden in die zomerse dagen. Nu kan ik die vraag rustig met „ja” beantwoorden. In het verdere verloop van mijn wederwaardigheden kom ik daar nog wel eens nader op terug. Nu nog even ter zake! Er brak na onze expeditie een tijd aan van schijnbare, normale rust. Het leek me toe dat alles weer precies in hetzelfde evenwicht teruggekeerd was als vóór die tijd. Het enige treffende dat ik zou kunnen vermelden was het verhaal dat moeder deed en dat zij ons toevallig zo terloops vertelde, op de eerste maandag na onze thuiskomst. Antje had namelijk 's morgen een deuntje zitten huilen van heimwee naar Putten! Moeder zou zoiets tegen haar gezegd hebben van: „Ziezo meisje, nu is de pret afgelopen en nu zullen we hier maar weer eens flink aan de slag gaan!” Tot haar verbazing had Antje daarop even heel vreemd gedaan, waarna moeder ontdekte dat het meisje de tranen over de wangen stroomden... 't Was maar heel eventjes geweest, want Antje had zich er meteen krachtdadig overheen gezet, haar tranen afgedroogd en was daarna weer vrolijk met haar werk verder gegaan. Ik kon het vage vermoeden niet geheel van me afzetten dat er een diepere grond school in het feit dat ze gehuild had en dat dit niet alleen om Putten was, maar dat scheen moeder in 't geheel niet te begrijpen. Ik zag Antje nu alleen nog maar gedurende een halfuurtje tijdens de lunch en zaterdags tot twee uur. Ik had de raad van Betty ter harte genomen en bleef steeds op vriendelijke en kameraadschappelijke wijze met het meisje omgaan, doch waakte er voortaan angstvallig voor haar vaker aan te kijken of tegen haar te lachen dan nodig was. Vooral in de eerste paar weken vroeg ik mezelf herhaaldelijk met verbazing af wat ik daarbuiten toch in hemelsnaam in Antje had gezien en hoe ik tot zulke avontuurlijkheden had kunnen geraken met dit meisje. Het kwam me steeds meer voor of ze hier in de stad dezelfde Antje niet meer was die ik in Putten had leren kennen. Telkens vielen mij de kleine tekortkomingen bij haar op, ofschoon ik me er van bewust was dat het onzinnig van me was om daarover te vallen. Ook zij onthield zich aanvankelijk van iedere verdere toenade− 101 −
ringspoging en het leek er aldus veel op alsof alles weer net zo gewoon was zoals vóór deze vakantie. Mijn oudelui schenen nu weer geheel gerustgesteld te zijn nu ze er uit opmaakten dat het daar in Putten gelukkig toch helemaal niets geweest was tussen „die Piet en die Antje”! Wel dien ik nog te vermelden dat de gebeurtenissen in Putten nog geruime tijd het onderwerp van gesprek uitmaakten, vooral des avonds wanneer tante Louise, die altijd de maaltijd bij ons gebruikte, nog eens aan het nakaarten sloeg en er dan bij die gelegenheden enorme waarheden voor de dag kwamen. Het bleek dat tante Mien dingen over Antje en ook over mezelf gezegd had die veel erger waren dan ik ooit geweten had. Het werd nu steeds duidelijker dat Ali letterlijk alles wat ze van onze verhouding had gezien of gemerkt aan tante Mien had overgebriefd... ze had getrouw ieder dag verslag over ons uitgebracht! Het was eenvoudig verbijsterend te vernemen welk een rol dit meisje in deze affaire had gespeeld. Achteraf kon ik nu niet anders meer doen dan vol te houden dat Ali alles verzonnen had en waarbij ik de veronderstelling opperde dat zij zulks waarschijnlijk gedaan had uit een bepaald soort „jaloezie”, hetgeen trouwens in vele opzichten ook werkelijk het geval was. Ook verzuimde ik niet er de nadruk op te leggen dat ik Antje daar buiten als een heel geschikte vriendin had beschouwd en dat ze toch wel begrijpen moesten dat ik me daarmee niet liet ringeloren door m'n tante en haar dienstmeisje. Begreep m'n geachte familie dan soms niet hoe ze daarmee juist bijna datgene hadden veroorzaakt dat ze juist hadden willen voorkomen? O zo! Als we het daarin nu maar met elkaar eens waren! Tante Mien moest nu maar eens en vooral begrijpen dat ik bij een volgende gelegenheid niet meer van haar inmenging gediend was! En daarmee was voor geruime tijd het laatste woord over de hele affaire gesproken. Zo kabbelde het leven nog een poos heel rustigjes voort als vanouds. De Puttenfilm ontving ik na een paar weken afgewerkt terug en daarmee kwam er weer een tijd van gezellige arbeid aan de montage van de film. Over het algemeen waren de opnamen vrij goed gelukt, ofschoon ik er meer verwachting van had. Later is me gebleken dat de schuld aan dit minder goede resultaat geheel en al gelegen was bij mijn fotohandelaar, die de films ter afwerking gaf aan een niet allround technicus. Veel kopieën waren nogal zwaar gedekt en niet helder in de lichten, ofschoon wel warm van toon. Bij zorgvuldige schifting en selectie bleek dat het overgeblevene en goedgekeurde ruwe materiaal toch niet voldoende om er een zelfstandige film uit samen te stellen en zo kwam ik voor de omvangrijke taak te staan de nieuwe shots in te lassen tussen de reeds bestaande film „Bungalowavonturen”, zodat deze nu uitgebreid werd tot een film van ruim honderd meter. Hiervoor moest ik een geheel nieuw montageplan ontwerpen, hetgeen lang geen gemakkelijke taak was. Maar ik slaagde er toch bijzonder goed mee, al gaf de eigenlijke montage mij handenvol werk. De ondertitel luidde nu: „Een zomerzotheid...!” Van de zijde van tante Louise had ik al een paar maal wat stekelig moeten horen: „Ik denk dat Antje wel veel in de nieuwe film zal voorkomen...!” Toevallig waren de scènes waarin Antje een rol speelde allemaal bijzonder fraai uitgevallen. En nu kreeg tante Loes warempel nog gelijk! Maar er bleef van de anderen toch ook nog meer dan genoeg over. Bepaald schitterend was de theedrinkscène op Campanula geworden! Deze opname was nu werkelijk wat je noemt af; de inspanning die ik me getroost had om deze shot in elkaar te zetten werd er in ruime mate door beloond! De nieuwe Eumigcamera betekende in ieder geval een geweldige vooruitgang, alle beelden waren haarscherp en stonden muurvast op het projectiescherm. Op de avond van zaterdag 20 augustus van de première plaats in besloten kring voor een klein aantal ingewijden. Het succes was al dadelijk zo groot, dat de film die avond tweemaal achter elkaar draaide! De daarop volgende zondag 21 augustus vond een tweede voorstelling plaats, speciaal voor mijn oom en tante uit Utrecht, waarbij de film weer tweemaal vertoond werd. Dinsdag 23 augustus een derde voorstelling voor andere genodigden... Tante Mien was al van plan, naar ik later vernam, Ali mee te brengen bij gelegenheid opdat zij er ook van kon genieten, volgens haar beweringen was Ali er erg nieuwsgierig naar! Kortom, het succes van mijn nieuwe rolprent was verzekerd en er stonden dan ook nog heel wat voorstellingen op het lijstje. Antje begon er nu ook telkens naar te vragen en we hadden haar plechtig beloofd dat ze hem heus wel te zien zou krijgen als ze nog even geduld had tot de winter begon en we weer echte, uitgebreide filmavonden gingen organiseren. Maar voorlopig bleef het bij die belofte doordat telkens grote gebeurtenissen de aandacht van de film en de vakantiegenoegens afleidden, gebeurtenissen die we later, in verband met de politieke situatie in de wereld, zouden gaan zien als zijnde van grote historische betekenis. Maar eerst zou het tot ondergang gedoemde Nederland nog gaan feesten, zoals het in geen jaren gedaan had, alvorens het meegesleurd werd in de krankzinnige chaos die weldra de gehele wereld overspoelde!!
Zondag 4 september 1938 - Amsterdam Op deze dag begonnen de grote feesten overal in Nederland ter herdenking van het veertigjarig regeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina der Nederlanden. Het werd een feestweek, zó geweldig, als ons land in geen jaren meer beleefd had. Een echt ouderwets Oranjefeest, eendrachtig door alle landgenoten gevierd, vrij van verschil tussen rang en stand, zonder politiek geharrewar. Een paar weken lang was Amsterdam een sprookjesstad, waarin het feestgewoel nauwelijks een ogenblik verstomde. De oude binnenstad baadde zich in een zee van licht in duizenden kleurschakeringen. Zij, die zich gewoonlijk meestal afzijdig hielden van enigerlei sympathiebetuiging of medeleven − 102 −
met de Oranjedynastie, bleven zelfs nu niet meer achter. Men moest dan ook wel een nurks wezen om in dit geval aan de kant te blijven staan en nergens aan mee te doen. Bijna alle avonden gingen wij er op uit, de stad in om te genieten van de schitterende verlichtingen, de vuurwerken en zovele andere attracties. Op deze eerste zondag, de dag waarop de festiviteiten werden geopend, maakten wij een heerlijke autotocht, kris kras door de versierde stad, in gezelschap van oom Wim en tante Mien, die er speciaal voor uit Utrecht waren over gekomen. Het was alsof we weer naar Putten gingen, met dezelfde wagen van de Waaltaxi, maar het was nog nimmer voorgekomen dat wij per auto nu eens onze eigen vertrouwde hoofdstad zouden doorkruisen. Moeizaam baande de wagen zich een weg door de nauwste straten van de binnenstad, zelfs de Jordaan werd niet overgeslagen. De tocht werd besloten met een bezoek aan het Amsterdamse Bosplan, waarna wij naar huis terugkeerden over de Zuidelijke Wandelweg. Het was een heerlijke middag geweest en we waren moe van het kijken naar de werkelijk sprookjesachtige versieringen. Op maandag 5 september begonnen de eigenlijke feesten, met de grootse intocht van koningin Wilhelmina, gezeten in de traditionele gouden koets. Nagenoeg alle kantoren, fabrieken en bedrijven hadden vrijaf gekregen, behalve natuurlijk bij ons. De Firma gunde het ons weer eens niet... de schrapers!! Ja, we konden wel vrij krijgen die dag, wanneer we het verzuim over een aantal weken wilden inhalen door een halfuur per dag langer te werken! Doch dit voorstel werd eenparig door het personeel verworpen! Dan maar liever werken! 's Avonds haalden we onze schade dubbel en dwars in. Oom Wim kwam die avond in z'n eentje uit Utrecht over en hij vertelde dat de toeloop uit andere plaatsen naar de hoofdstad zó geweldig was, dat er bijna om de vijf minuten een trein uit Utrecht in de richting van Amsterdam vertrok. Om halfacht gingen wij met z'n drieën op stap, mijn vader, oom Wim en ik. Op de ZuiderAmstellaan pakten wij lijn acht en reden mee tot aan het Amstel Hotel. Van hieraf begonnen wij onze uitgestrekte en vermoeiende ontdekkingstocht door het fantastische lichtsprookje dat Amsterdam uitbeeldde op deze en de volgende avonden. Tram- en rijverkeer in de binnenstad waren geheel en al stop gezet, dat wil zeggen in dat gedeelte waar zich het middelpunt had gevormd van feestdrukte en verlichting. Het Frederiksplein was nauwelijks herkenbaar meer, het werd omzoomd door een grote, bonte kermis van allerhande kramen en attracties. Met de Reguliersgracht begon het lichtfestijn. Wonderlijk mooi deed weer het oude, beproefde illuminatiesysteem aan, de slingers met duizenden gloeilampen tussen de bomen en de strakke lijnen langs de walkanten, terwijl de oude stenen boogbruggen met eenvoudige verlichte contouren een fantastisch schouwspel opleverden, waarbij ik niet mag vergeten te vermelden de bonte kleurenmengeling van de spuitende fonteinen in de grachten, een tweetal bij iedere brug. 't Was één en al geflonker en geschitter dat duizendvoudig weerspiegeld werd in het zacht rimpelende water van de dromerige oude grachten. En daar langs bewoog zich de eindeloze stoet van mensen die in stomme bewondering, vol van dankbare en warme gevoelens voor hun mooie en geliefde Amsterdam stilzwijgend genoten van het sprookje dat werkelijkheid was geworden. Geen rumoer of wanklank werd hier vernomen, 't geleek bijna op een plechtige, gewijde ommegang in heilige stilzwijgendheid, waar bovenuit alleen het druisend voetengeschuifel op klonk. Men kwam ogen te kort. Niet alleen de grachten zelve, die het aanblik ruimschoots waard waren, maar ook de gevels der oude patriciërshuizen vroegen om aandacht, dubbel schoon als ze nu waren in veelheid en afwisseling van lichteffecten, van de oude vetpotjesilluminatie tot de nieuwste geraffineerde elektrische verlichtingssystemen toe. Zo paradeerden we mee in de deinende mensenmenigte. Op het Thorbeckeplein en het Rembrandtsplein werd het nu ineens veel voller en veel rumoeriger. Hier was meer het kernpunt der uitgelaten feestvreugde. Getoeter, gegil, vlagen van alle mogelijke soorten muziek uit de omliggende tingeltangels, een oorverdovende bonte feestsymfonie! Op tal van punten in de binnenstad stonden muziektenten, waarin diverse muziekgezelschappen met pittige muziek de feeststemming nog hoger deden oplaaien. We worstelden ons door de volte heen en wisten de Halvemaansteeg te bereiken. Aan de Groenburgwal hadden wij een prachtig gezicht op de Zuiderkerkstoren, die vanonder tot boven beschenen werd met floodlight, dat het gehele gebouw omtoverde in een ranke, ijle feeëngestalte. Hier was het veel rustiger in de omgeving, hoewel het feestgedruis uit de city er toch nog duidelijk tot ons doordrong. We zochten nu langs de Burgwallen en over het verlaten Rusland via de Nes naar het Rokin de drukte weer op, waar nu het hoogtepunt zich manifesteerde op het aloude historische plein, de Dam, uit het grijze verleden bekend als „Die Plaetse”. De Dam was in één woord overweldigend, men zou hier van een lichtorgie kunnen spreken en het was schier te veel om het allemaal tegelijk te kunnen verwerken. Bepaald gigantisch en zeker uitnemend geslaagd was het hel verlichte eresymbool, recht tegenover het Paleis. Duizenden verdrongen zich voor het Paleis en door de ramen van het massieve bouwsel van Jacob van Campen vingen wij een glimp op van het gouden schijnsel der middeleeuwse kaarsenkronen. Toch kon men niet spreken van een hels spektakel met al die drommen mensen tezamen, zoals bijvoorbeeld op een gewone Koninginnedag, thans waren de mensen veeleer gedwongen tot een zekere schuchterheid bij het aanschouwen van de sprookjesachtige sfeer waarin de oude stad was omgetoverd. De orde was waarlijk voorbeeldig en zonder veel moeite, langzaam meegevoerd met de eindeloze stroom bereikten wij, via de N.Z. Voorburgwal de Raadhuisstraat. Ik zou natuurlijk nog oneindig veel meer kunnen vertellen over de talrijke en zeer fraai uitgevoerde verlichtingen en versieringen die wij overal op onze tocht tegen kwamen, maar dit alles uitvoerig te beschrijven zou me te ver af voeren van de eigenlijke kern van mijn verhaal. Alleen wil ik nog even melding maken van onze goeie oude Westertoren, die weer op de gebruikelijke wijze verlicht was met duizenden gloeilampen die telkens om de vijf − 103 −
minuten langzaam uit en dan weer aangloeiden. Geruime tijd bleven wij hier op een hoge stoep staan en konden van het machtige aanblik van de slanke sierlijke toren nauwelijks genoeg krijgen. Op deze plaats namen wij omstreeks tien uur afscheid van oom Wim die zou proberen om een tram naar het Centraal Station te pakken en wanneer hem dit niet lukte zou hij noodgedwongen wel moeten wandelen. Ik volgde met mijn vader nog een eind weegs de Rozengracht en hier wisten we zonder veel moeite ergens lijn 17 op te pikken waarmee we ons naar het C.S. lieten voeren. De bedoeling was om aldaar over te stappen op lijn 25 of een andere tram in de richting van Zuid te bemachtigen en op die manier nog eens de verlichte stad door te rijden. Na een korte maar hevige veldslag lukte het ons toch nog om een zitplaats te veroveren in lijn 24; alle trams werden gewoon bestormd, maar wij hadden ons doel bereikt en zagen de Dam en het Rokin nu voor een tweede maal van wat hoger standpunt uit. Doodmoe van het ronddrentelen kwamen we omstreeks elf uur thuis, maar zeer voldaan over het aanblik dat onze mooie oude stad bood. Dinsdagavond 6 september werd het eerste grote vuurwerk gegeven aan de Zuidelijke Wandelweg. Ik ging wel op weg er heen, maar eenmaal daar gekomen bleek de toeloop zó enorm groot te zijn dat het onmogelijk was om er dichtbij te komen, zodat de grote „stukken” achter de mensenhaag verborgen bleven. De vuurpijlen waren geweldig. Woensdag 7 september. 's Avonds een wandeling langs de Amstel gemaakt. Clubhuizen van de roeiverenigingen schitterend geïllumineerd. Op sommige punten in de buurt openbare filmvertoningen op straat vanuit vrachtwagens. Ja, er wordt werkelijk wel bijzonder veel gedaan aan dit oranjefeest, ik kan mij niet herinneren ooit eerder zo'n manifestatie in Amsterdam te hebben meegemaakt. Donderdag 8 september. 's Avonds feestelijke opening van de kermis en het lunapark op het Frederiksplein, op het terrein van het voormalig Paleis voor Volksvlijt. Vanzelfsprekend ging ik er heen, zelfs ondanks het feit dat voor het eerst in deze feestweek het weer zich minder goed hield, er viel die avond nogal eens een buitje regen. Ik had eerst Betty willen halen om met mij mee te gaan, maar omdat het telkens regende en ook omdat ik wist dat ze 's avonds moeilijk weg kon, zag ik daar maar vanaf. Misschien konden we later eens wat afspreken voor een rustige avond, wanneer de ergste drukte wat geluwd was. Toen kwam er voor het eerst na al die weken weer een vreemde, onrust zaaiende gedachte in mij op. Op mijn wandeling naar het Frederiksplein dwaalden mijn gedachten af naar Antje. Als ik nu eens met háár naar die kermis ging? Zou ze er misschien vanavond ook heen zijn? Alleen? Of... en daar betrapte ik mezelf weer op het oude gevoel van jaloezie, zoals toen in Putten..., als ze er eens met een jongen was! Verdomme, wat kon het me ook schelen, de zaak was toch immers afgedaan... had ik nog geen leergeld genoeg betaald? Begon hetzelfde spelletje nu weer van voren af aan? Ik wist maar al te goed en ik was het me degelijk bewust, dat al gedurende een paar dagen Antje telkens weer in mijn gedachten terugkeerde. Ik betrapte mezelf erop dat ik haar weer begon te zien zoals ze in Putten was geweest. Er woelde weer een vaag verlangen in mij rond naar een herhaling van dit alles wat eenmaal gebeurd was. De verleiding die van het jonge, slanke blondje uitging begon me steeds meer elke dag sterker aan te trekken, hoe ik me ook met geweld tegen iedere hernieuwde toenadering trachtte te verzetten. Bij de Jan Steenstraat aarzelde ik even, overwegende om toch naar haar huis te gaan en haar mee te vragen. Ik wist nu wel waar ze woonde, op no. 76, dicht bij de Hemonystraat. Belachelijke situatie, in dezelfde straat twee vrouwen, dicht in elkaars buurten waarmee ik beide een relatie onderhield. Hoe had de duvel 't zo voor elkaar gekregen! Maar nee... ik deed noch het een, noch het ander. Voorop stond de gedachte: geen nieuwe ontrouw aan Betty, dat wilde ik absoluut niet. Jezus... hoe kwam ik aan die opwelling, juist nu alles zo goed was tussen Betty en mij. Stel je voor dat ik haar nu tegen kwam in gezelschap van Antje! Dan was alles meteen kapot! Vastberaden zette ik mijn wandeling voort en bereikte weldra het feestterrein dat vervuld was van een hels lawaai. Ontzettend, wat een drukte en gedrang overal. Op het terrein een complete stad van kramen en tenten, hel verlicht en waartussen zich duizenden verdrongen. 't Was een gedaver van dieselmotoren ter krachtopwekking vermengd met het mechanisch gekrijs van de spullebazen die de klanken van de pierementen en andere muziekmonstrums trachtten te overstemmen. Er waren autoscooters, lachhuizen, rutsbanen in allerlei variaties, griezeltenten, waarzegsters, rariteitenkabinetten, vlooientheaters, acrobaten en... echt Hollandse „vreettenten” vooral niet te vergeten, waar je je een indigestie kon eten. Ja, in die gouden zonneschijndagen behoefde nog niemand honger te lijden! Ik vermaakte me die avond best en kon niet nalaten om toch zo hier en daar eens uit te kijken of ik Antje zag, maar het was in die mensenmassa gewoon onmogelijk om iemand te vinden. En dat bleek ook wel! Want de volgende dag vertelde Antje doodleuk dat ze er gisteravond op dezelfde tijd óók geweest was in gezelschap van haar moeder en haar jongste zusje. En nog mooier werd het toen ik zondagavond daarop bij Betty kwam, die me even gemoedelijk vertelde dat ze er eveneens op diezelfde avond samen met Elly heen was geweest. Elly was haar komen halen en had net zo lang gezeurd tot ze zich had laten overhalen om met haar mee te gaan. Zo waren we dus alle drie op de kermis geweest zonder elkaar gezien te hebben! Er school een kleine waarschuwing voor mij in. Was ik er met Antje samen heen gegaan... allicht was ik Betty dan toevallig juist wèl tegen 't lijf gelopen. Maar goed dat het zo gelopen was! Vrijdagavond 9 september nog een laatste tocht door de geïllumineerde stad, per tram naar het Centraal Station en te voet weer verder en op huis aan. Feeërieke gondeltocht door de grachten, waarvan het water tintelde in gouden weerschijn van zacht gloeilicht en gekleurde fonteinen de bruggen tot een sprookjesdecor maakten. Nog veel gezien en bewonderd dat ons eerst ontgaan was. − 104 −
Zaterdag 10 september werd de officiële feestweek besloten met een zeer groots opgezette historische optocht in de middag en een denderend vuurwerk op het bouwterrein bij de Minervalaan des avonds. De historische optocht was van een onvergetelijke indrukwekkendheid. Na een defilé in het Olympisch Stadion waar diezelfde middag het grote huldigingsfeest voor koningin Wilhelmina had plaats gevonden werd de stoet geformeerd tot een optocht die door het grootste deel van de stad trok. De optocht duurde bijna twee uur onafgebroken, bestond uit ca. tweeduizend medewerkenden en was geheel samengesteld naar geschiedkundige gegevens door Prof. Dr. H. Brugmans. Er waren meer dan twintig verschillende uitbeeldingen in verwerkt te beginnen met de oudste geschiedenis van Amsterdam tot aan het heden toe met een geweldig aantal praalwagens, de een nog fraaier en kunstzinniger dan de ander. Wij hadden ons al vroegtijdig verzekerd van een goede staanplaats op de Noorder-Amstellaan. Heel Amsterdam was die middag op de been, toen bleef er letterlijk geen oud wijf bij het spinnewiel! En niet alleen uit de Hoofdstad des Lands kwam de grote belangstelling, ook van vèr buiten de stad waren tienduizenden al van 's morgens vroeg per trein en bus aangevoerd. Amsterdam was die dag ei- en eivol. Zeer veel auto's en touringcars stonden overal in eindeloze rijen geparkeerd. Om vier uur eindelijk, na uren wachten, ging het als een wervelwind door de wachtende menigte heen: „Hij komt...! Hij komt er aan!” En weldra stoven de eerste motorbrigades die aan de stoet vooraf gingen voor ons langs, onmiddellijk gevolgd door de schitterende uitbeelding van Neerlands roemrijk verleden in een groot aantal taferelen in betoverende kleurenpracht. Het was vèr over zessen toen de staart van de optocht aan ons voorbij trok. Er zullen heel wat Amsterdammers die namiddag een late maaltijd hebben gehad of misschien helemaal niet aan eten zijn toegekomen. Maar dat had iedereen er ongetwijfeld graag voor over, een dergelijk schouwspel komt maar zelden in een mensenleven voor. Zeer voldaan over het gebodene trokken we met de buurtgenoten en bloc door ons poortje naar het Jekerplantsoen terug, waar 't nog nooit tevoren zó vol mensen was geweest! 's Avonds de slotapotheose: het grote vuurwerk! Wij gingen al weer vroeg op pad om ditmaal een betere plaats te kunnen bemachtigen dan de vorige maal het geval was geweest. Het lukte ons nu ook werkelijk om een groot deel van de stukken te zien, voornamelijk die vlak voor ons stonden, want er was zó veel dat alles over een zeer groot front was opgesteld en veel uitbeeldingen een heel eind van ons verwijderd bleven. Nooit tevoren had ik in onze goede oude hoofdstad zo'n massa volk op de been gezien bij een vuurwerk, de hele Apollobuurt was overstroomd met mensen. Het was dan ook een vuurwerk van grootse allure met veel nieuwigheden, nooit eerder hier vertoond. Voorwaar, een schoon en betrekkelijk onschuldig schouwspel, waarvan wij op die prachtige warme septemberavond in 1938 zo uitbundig genieten. Een fraai besluit van een mooi en grandioos feest dat nog lang in ieders herinnering zou blijven voortleven. Wie kon echter op die avond vermoeden dat wij in betrekkelijk korte tijd daarna weer een vuurwerk gepresenteerd zouden krijgen, een vuurwerk van nog heel wat groter formaat en dat ons enige jaren lang avond aan avond de stuipen op het lijf zou jagen! Een vuurwerk dat verre van onschuldig was en dat telkens wanneer het losbrandde vergezeld zou gaan van onheilspellend alarmgeloei en waarbij mensen angstig uiteen zouden stuiven, dekking zoekend om het vege lijf te redden en zich te beschutten tegen uiteenbarstend moordend staal...! En dat allemaal in ons mooie kleine Nederland, waar eens zo'n fijn ouderwets Oranjefeest was gevierd. Dat leek toen een onmogelijkheid, men kòn het zich eenvoudig niet indenken, het leek een waanzin... een gruwelbeeld dat alleen in een nachtmerrie kon voorkomen, maar dat in werkelijkheid reeds rampzalig dichtbij was... het kon elk moment aan onze deur kloppen. Zo was het prachtige feest ten einde, de viering van het veertigjarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina. Het zou het laatste Oranjefeest zijn... voor lange, lange tijd, voorlopig de laatste blijken van trouw en aanhankelijkheid betoond aan een dynastie die reeds zoveel eeuwen Nederland tot een uitverkoren paradijs in de woelige wereld had gemaakt. Het wegsterven van het feestgedruis betekende tevens de zwanezang van het Koninkrijk de Nederlanden, waarin wij het allen goed hadden gehad, althans zo goed als de tijdsomstandigheden het mogelijk hadden gemaakt. Wat ná dit feest ruim een jaar later gebeurde zouden we in deze feestelijke periode niet voor mogelijk hebben gehouden. Maar het kwam... het Grote Onweer naderde onze grenzen en achter de horizon was het gerommel van de bui al duidelijk te horen... machtig en dreigend stond de ramp plotseling voor ons, onstuitbaar als bij een kettingreactie. In de weken daarop werden we abrupt geconfronteerd met de eerste symptomen van de Wereldoorlog no. twee. Terwijl in Nederland in deze week nog overal druk feest gevierd werd en niemand zich nog bekommerde over de telkens opduikende internationale spanningen, waren er toch reeds vage tekenen te bespeuren dat de reeds zolang gevreesde oorlogsdreiging, het noodlottig donkere onweerszwerk, plotseling angstaanjagend dichterbij was gekomen. Uit tactische overwegingen hadden de dagbladen gedurende de feestweek de alarmerende berichten op hun pagina's weggedrukt in een vergeten hoekje, zonder op te vallen, of zelfs in het geheel geen melding gemaakt van de brallende redevoeringen die Adolf Hitler in de Rijksdag ten beste gaf en die weinig goeds voorspelden. De feestvreugde mocht niet verstoord worden! Zo feestte Nederland nog wat door in zalige onbekommerdheid... De eerste symptomen van de naderende „septembercrisis” openbaarden zich met een opvallend vette kop op de frontpagina: „Hitler spreekt hedenavond om 7.20 - Waarschuwing van Engeland: aan de zijde van Frankrijk! Vreedzame oplossing behoort nog steeds tot de mogelijkheden.” Het was vrij algemeen bekend waar het bij Hitler − 105 −
ditmaal weer om ging. Hij zou spreken over de slechte behandeling van de Rijksduitsers in Tsjechoslowakije; het welbekende Sudeten-Duitse vraagstuk dus! Engeland zou, ná de verraderlijke overrompeling van Oostenrijk, geen nieuwe daad van agressie meer dulden. Met spanning ziet de gehele wereld die avond de rede van de Duitse rijkskanselier tegemoet. Op dezelfde pagina heel cynisch het bericht: „Het feest is ten einde!” Nog wat nabetrachtingen over de jubileumfeestweek. De rede van Hitler is zéér fel en vol dreigementen op de bekende brallende toon, vergezeld van het hysterische sieg heilgekrijs. In de twee daarop volgende dagen beginnen de berichten over de situatie meer en meer de hoofdschotel van het nieuws te vormen, de spanning neemt hand over hand toe. Groter en dreigender worden de koppen boven de nieuwsberichten. Vergeten is het feest. Maar nòg gaat de kermis op het Frederiksplein onverdroten voort, maar de stadsilluminatie wordt plotseling beëindigd, de feestversieringen snel afgebroken. Bruut sterft het lichtsprookje in de Hoofdstad weg; een vreemde, nerveuze gejaagdheid ontstaat in het beurs- en zakenwezen. Met angstige gevoelens rennen we de trap af om de krant op te halen, vervuld van bange voorgevoelens omtrent nieuwe onheilsberichten. Donderdag 15 september. Ochtendblad: vette kop over de volle breedte: Chamberlain vliegt naar Hitler! Hedenmiddag ontmoeting der twee staatslieden. - Activiteit in Downingstreet. In Tsjechoslowakije zou het reeds tot bloedige gevechten zijn gekomen waarbij een groot aantal Sudeten-Duitsers is gedood! - Praag roept tien lichtingen op. Misschien leek de toestand hierdoor iets hoopvoller, de mogelijkheid bleef bestaan op een akkoord als Chamberlain daarin zou slagen. Maar het oorlogsgevaar leek nog steeds onafwendbaar. Vrijdag 16 september. Chamberlain gaat kabinet raadplegen. - Heden naar Londen, over enkele dagen nieuwe besprekingen met Hitler. - Lagerhuis vervroegd bijeen geroepen. Engeland bidt voor de vrede. Een paar dagen verlopen tussen hoop en vrees, van nieuwe voorstellen en conferenties. Londen adviseert: Geeft toe! - Praag overlegt en maant de bevolking tot rust. Engeland stemt toe tot garantiebeloften, met Frankrijk samen. De sensatie stijgt en daalt beurtelings als een koortsthermometer. Iedereen is er vol van, er wordt over niets anders meer gesproken. De vredeskansen worden alom gewogen. De politiekers onder de collega's, die het allemaal zo drommels goed weten, blijven stijf en strak volhouden: let op, er komt oorlog, het kàn niet meer uitblijven, als het nú niet gebeurd, wordt het binnen een jaar toch oorlog... de Duitse oorlogsmachine is niet meer tot stilstand te brengen. Bij wil het er nog niet in. Ik kan het gewoon niet geloven dat deze waanzin opnieuw over de wereld zal losbarsten binnen zo'n korte tijd ná de Grote Wereldoorlog 1914-18. En toch voel ik onbewust en instinctmatig dat mijn optimisme slechts een zwakke strohalm is, diep in mijzelf weet ik al heel lang dat de ramp eenmaal komen gaat. Ik herinner me weer die onbehagelijke „oorlogsvisioenen” die ik een paar maal kreeg buiten in Putten... de dreiging is niet van vandaag en gisteren... de vonk smeult al van 1933 af en het vuur heeft zich ontwikkeld tot een uitslaande brand! En of de internationale toestand nog niet voldoende was om ons in de grootste spanning te houden, gebeurde er op woensdag 14 september nog iets van geheel andere aard. Op die dag werd moeder opgenomen in het Wilhelminaziekenhuis voor een zeer noodzakelijke operatie. Met één slag kwam er tijdelijk een hele verandering in ons huishouden. Overdag kwam de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken thuis nu te rusten op de jeugdige schouders van Antje, die nu voor alles moest zorgen. Het moet gezegd worden dat Antje er zich kranig doorheen sloeg en gedurende al de tijd dat moeder in het ziekenhuis verbleef als een tweede moeder voor ons zorgde, hetgeen mij opnieuw een groot gevoel van vertedering voor het meisje bezorgde. In de middag kwam nicht Anna van Arkel bij ons om de avondmaaltijd te verzorgen, hetgeen een hele uitkomst was voor ons in deze gespannen dagen. Voor moeder was het echter ook geen lolletje! Ze lag daar afgezonderd van de buiten wereld in het ziekenhuis en onderging daar voortdurend de zenuwslopende spanning van de alarmerende geruchten die, ondanks alle voorzorgen, toch de ziekenzalen wisten te bereiken. Dinsdag 20 september vond de operatie plaats en gelukkig verliep alles heel goed. Ik belde 's avonds om tien uur vanuit een telefooncel het ziekenhuis op en vernam dat de toestand bevredigend was. We hadden een paar nare dagen.
Vrijdag 23 september 1938. Vanaf deze dag groeide de politieke situatie in Europa eensklaps uit tot een ware golf van paniek en voor het eerst begon mij de moed in de schoenen te zinken. Dodelijke angst viel over geheel Europa. Tsjechoslowakije begon een aantal lichtingen te mobiliseren. In Frankrijk werden overal de reservisten opgeroepen en de Fransen begonnen hun befaamde Maginotlinie te bezetten. Ook Nederland begon de weerslag van deze paniekgolf te ondervinden. Als een tromroffel volgden de geruchten elkaar op. Zaterdag 24 september werden alle militaire verloven ingetrokken en prompt geschiedde wat iedereen al voorvoeld had: een run op de winkels en de banken. Iedereen sloeg koffie en thee in, vóór de avond viel was alles uitverkocht! Met moeder bleef het gelukkig goed gaan, ze was de operatie goed te boven gekomen en zou binnen niet al te lange tijd weer in ons midden zijn. Wel was ze zondags bij het middagbezoek erg onder de indruk van het wereldgebeuren, ofschoon wij erg ons best deden om de feiten zoveel mogelijk voor haar − 106 −
te verdoezelen. Op de straten was het echter een heksenketel. De ene extra editie na de ander van de dagbladen rolde van de persen en de krantenverkopers wisten met luid paniekerig geschreeuw hun onheilstijdingen aan de man te brengen. 't Werd nu inderdaad menens. De dag daarop werden wij in Amsterdam gewaar hoe de overheid met koortsachtige haast voorbereidingen begon te maken met het treffen van maatregelen die er op gericht waren het hoofd te kunnen bieden aan een eventuele oorlogstoestand. Het viel moeilijk om te aanvaarden en de geruchtenstroom te geloven over hetgeen er allemaal om je heen verteld werd. Maar het was niet overdreven... de feiten logen er niet om. Met een gevoel van groot onbehagen werd ik zelf gewaar hoe 's middags tijdens de middagpauze met man en macht gewerkt werd aan het plaatsen van alarmsirenes op de wolkenkrabber en ook op verscheidene andere grote gebouwen. En dat was nog niet alles. Duizenden zandzakken werden als barricaden opgeworpen voor de openbare bankgebouwen en postkantoren... in de binnenstad verschenen in allerijl de eerste schuilkelders, ze waren nog wat primitief, in haast opgeworpen van hout en afgedekt met een dikke laag aarde en alleen maar geschikt om bescherming te bieden tegen granaatscherven. Ook werd er gesproken over het plaatsen van afweergeschut rondom de gehele stad. De oorlogspsychose greep als een epidemie om zich heen... de mensen begonnen, zonder dat iemand opdracht had gegeven, plotseling hun ruiten aan de straatzijde te beplakken met stroken stevig papier, het ene winkelruit na het andere zag je eensklaps volgeplakt! Het heette een probaat middel te zijn bij bominslag om glasscherven te voorkomen... nou, dàt hebben we dan veel later wel geweten...! Met enige verbijstering vroeg ik me af: waartoe dient dit alles in hemelsnaam? Wat heeft dat kleine Nederland daarmee te maken? En als antwoord kreeg je dan steevast te horen: „Omdat wij er ditmaal stellig niet buiten zullen blijven... Wanneer het tot een oorlog komt kun je er van op aan dat ons land het eerst onder de voet wordt gelopen door de Duitsers... Ze maken er hier een slagveld van en het eerste wat ze doen is de grote steden plat gooien vanuit de lucht..., er zal nu niet alleen meer oorlog aan het front gevoerd worden... de burgerbevolking zal er het ergste aan toe zijn, reken dáár maar op!” Dit waren zo de weinig bemoedigende uitspraken die om ons heen werden verkondigd. En niet ten onrechte, want wie in die dagen een levendige belangstelling voor de politiek bezaten, zoals bijv. collega Appie de Groot, waren donders goed op de hoogte wat het fascisme voor ontzettend onheil over de wereld zou brengen. Hoe volkomen zij in het gelijk gesteld zouden worden, moesten we binnen korte tijd aan den lijve ondervinden! En zo werden we allemaal bezeten van angst in diezelfde week, waarin Europa op de rand van de afgrond balanceerde, je kon er nauwelijks van slapen noch eten. Op de achtergrond van je denken stond het schrikbeeld van opgeroepen te worden en mee te moeten doen aan de totale waanzin. Ik was nog steeds in de leeftijd die een snelle kans maakte om een oproeping te krijgen, ook al stond ik honderd maal ingeschreven als „buitengewoondienstplichtige”, en dat vooruitzicht was nu niet bepaald aanlokkelijk... En toch kon dat maar op heel korte termijn gebeuren... Was 't een wonder dat de zenuwen ons allemaal danig te pakken hadden? De spanning werd van dag tot dag ondragelijker, de sensatie groeide met het uur. Iedereen had z'n radio praktisch de hele dag aanstaan en ieder moment kwamen er extra nieuwsuitzendingen van het A.N.P. Met schrik en beven wachtten we de laatste berichten af. Maandagavond 26 september sprak Hitler in het Berlijnse Sportpallast en zijn oorlogszuchtig gebral was in één woord angstaanjagend. We zaten allemaal om de radio heen geschaard te luisteren en de avondthee stond er bij koud te worden! Ik zie nog nicht Anna bij de deuropening staan, met hoed en mantel aan, op 't punt om naar huis te gaan... maar telkens ging ze weer zitten en bleef luisteren, verwachtende, zoals wij allemaal, dat Hitler op ditzelfde ogenblik het bevel zou geven om Tsjechoslowakije binnen te vallen. Met hese stem kreet hij uit: „Wanneer Benesj de Sudeten-Duitsers niet vóór 1 oktober de vrijheid geeft, dan zullen wij die vrijheid halen!!” We verwachten niet anders dan dat nog diezelfde nacht de Duitse invasie in Tsjechoslowakije zou beginnen, zoals ook Oostenrijk in het voorjaar onder de voet gelopen was. De hele verdere week doorleefden we in een gespannen en nerveuze roes. Zelfs Antje zag er bedrukt uit. Ze begreep niet waarom ieder zich zo druk maakte, waarom al die herrie begonnen was. Ik probeerde het haar uit te leggen, trachtte haar een beeld te schetsen van bombardementen op de steden... aanvallen op de burgerbevolking met gifgas, het feit dat niemand meer zeker was van z'n leven... dat een verschrikkelijke rampspoed ons te wachten stond, maar ze keek bijna ongelovig en dacht dat het allemaal nog wel met een sisser zou aflopen. Maar als je het allemaal goed ging dóórdenken, was het toch maar een beklemmende realiteit... een stad als Amsterdam, of mogelijk ook Rotterdam, binnen een paar weken misschien al herschapen in een rokende puinhoop... 't Kostte moeite om je hoofd er bij koel te houden... En in diezelfde dagen ook was het dat het oude spelletje met Antje opnieuw een vervolg kreeg. Op duivelse wijze werd ik er door de vreemde, geheimzinnige machten wederom toe aangezet. Ik was mezelf niet meer. Nu moeder nog steeds in het ziekenhuis verbleef, waren Antje en ik in de koffiepauze tussen twaalf en één uur meestal samen alleen doordat vader door zaken verhinderd was thuis te komen lunchen. Ze verzorgde met grote toewijding mijn boterham en wat daar alzo bij hoorde en ik begon met op te merken dat we nu samen een klein huishoudentje hadden en dat ik dat best gezellig vond om samen met z'n beidjes te lunchen... Nou, dat vond zij óók wel en voor we het wisten was het weer zover... Nadat ze de tafel had afgeruimd en ik op het punt stond om weer naar de zaak te gaan, trok ik haar zachtjes naar me toe en nam haar in mijn armen. Ik schrok er bijna van bij die eerste maal na Putten, hoe hunkerend en gretig ze op mijn liefkozing inging... het kostte bijna moeite om mij uit haar omarming los te maken. 't − 107 −
Arme kind had al die weken maar gewacht en gewacht en begreep niets van mijn plotselinge terughoudendheid. Dat was wèl iets om over na te denken. Ik gooide nu alle morele overwegingen maar radicaal overboord. Wat kon 't me nog allemaal verdommen... néém toch in godsnaam wat je krijgen kunt, wèg met al die ouderwetse fatsoenstheorieën... de hemel mag weten of we straks misschien met z'n allen liggen te creperen op het slagveld of misschien wel onder de resten van dit huis... samen met dit lieve kind... bedolven onder een brok muur... dan is alles voorgoed afgelopen en zijn we dan wijzer geworden? In godsnaam, geniet van het leven, zolang je het nog bezit en laat de rest naar de hel lopen! Ja, ik geloof dat we in die dagen wel mooi door het dolle heen waren nu de wereld bezig was een gekkenhuis te worden en ten onder dreigde te gaan in panische angst. Intussen werd in Frankrijk de volledige mobilisatie afgekondigd. In Engeland werd begonnen met de uitreiking van gasmaskers aan de bevolking en uit geheel Europa trokken Amerikaanse toeristen bij duizenden hals over kop weg. Er was geen schip meer te krijgen, alles was volgeboekt, het werd een sauve qui peut om een goed heenkomen te zoeken... zover mogelijk weg van de „vulkaan Europa”. In ons land werd uit voorzorg een paar lichtingen opgeroepen voor de grensbewaking en ook hier werden in groten getale gasmaskers beschikbaar gesteld voor het overheidspersoneel. Van oom Wim en tante Mien ontvingen wij een brief waarin ze schreven dat ze nu allebei in het bezit waren van een gasmasker, de Nederlandsche Spoorwegen had aan het hele personeel dit lieve speelgoed uitgedeeld en uit hun woorden viel op te maken dat ze er verdomd trots op waren ook! Vader zei: „'t Is te hopen voor ze dat ze die rotdingen nooit hoeven te gebruiken!”
Woensdag 28 september 1938 En zo kwam op deze dag de crisis, het hoogtepunt in deze afschuwelijke nachtmerrie. Voor het eerst had ik 's morgens geen trek in mijn ontbijt. Het ochtendblad van de Telegraaf verscheen met een gigantische kop: NOODTOESTAND IN ENGELAND AFGEKONDIGD - BRITSCHE VLOOT WORDT GEMOBILISEERD - LUCHTMACHT OPGEROEPEN. Hedenavond spreekt minister-president dr. Colijn voor de radio over alle zenders. In de hoofdstad komt het opnieuw tot paniekerige toestanden. Winkels en spaarbanken worden weer bestormd. De luchtbescherming komt in actie, huis aan huis worden brochures uitgereikt waarin aanwijzingen staan hoe men handelen moet bij luchtaanvallen. We moeten emmers met water gevuld gereed zetten op de portalen of bakken met zand, niemand mag zich op straat begeven bij luchtalarm enzovoort, enzovoort. Waarschuwingen betreffende een eventuele vóórmobilisatie zijn in ons land reeds eerder verzonden en overal worden met koortsachtige haast de militaire voorzorgsmaatregelen genomen. Het treinverkeer is gedeeltelijk geblokkeerd en alle bruggen over de grote rivieren staan onder bewaking, ladingen springstof worden aangebracht en bij het eerste alarm zullen de bruggen terstond worden opgeblazen. Door nieuwsgierigheid gedreven ga ik die avond de straat op en maak een wandeling door de stad en overal waar ik kom zie ik mensen samengroepen en is rumoer het toonbeeld dat de straten beheerst. De van Woustraat ziet zwart van het volk. Mensen drommen samen en er worden heftige debatten gevoerd. Herhaaldelijk stuift de motorpolitie tussen de menigte door en maant tot doorlopen. Wat nòg angstwekkender lijkt, is het voorbijtrekken op de Ceintuurbaan van grote vrachtwagens met soldaten in volle bewapening. Waar gaan die heen? Niemand weet het. Ieder uur kan verandering brengen in deze zenuwslopende situatie. Bij sommige sigarenwinkels en courantendepots verdringen de mensen zich voor de aangeplakte bulletins, die regelmatig door nieuwere berichtgevingen worden vervangen. In de binnenstad blijkt de ernst van de toestand nog duidelijker. Schuiten vol zand liggen in het Rokin en het Singel. Men is dag en nacht bezig met het vullen van zandzakken. Voor het Rijksmuseum liggen ze al in metershoge barricaden opgestapeld, en hetzelfde schouwspel zie je ook bij de postkantoren, het Paleis op de Dam en voor vele particuliere gebouwen. En dit allemaal waar een goeie week geleden nog overal feestvreugde heerste... het lichtsprookje de stad in gouden weerschijn zette en feestmuziek over de pleinen schalde... het lijkt nu allemaal een ontzettende nachtmerrie. Bijzonder onder de indruk keer ik die avond naar huis terug. Wat zal de komende dag van morgen voor nieuw onheil brengen? De minister-president Hein Colijn weet voor de radio die avond ook al niet veel anders te vertellen dan dat we maar rustig moeten gaan slapen en dat er niets aan de hand is... Maar dan... goddank, die volgende donderdag brengt eindelijk de vurig gewenste ontspanning. Op het nippertje werd de oorlog nog voorkomen, de tijd was er blijkbaar nog niet rijp voor. Het werd de conferentie van de „Vier”, gehouden in München, de oude Chamberlain die met uiterste inspanning van allerlei concessies aan de As, de Vrede zogenaamd wist te redden en een akkoord wist te bereiken tussen Tsjechoslowakije en Duitsland. Door de gehele wereld ging een zucht van verlichting, we waren door het oog van de naald gekropen... de Vrede was gered... helaas voor tijdelijk, want ieder weldenkend mens kon begrijpen dat het roemruchte „Accoord van München” niets anders dan uitstel van executie betekende. De oorlogsvoorbereiding bleef nu overal in nog meer versneld tempo voortgang vinden... ze waren er gewoon nog niet klaar voor en er was dus in feite niets anders bereikt dan uitstel. Niettemin ging er toch een zucht van verlichting op toen de bladen eindelijk die avond met vette koppen wisten te melden: HET IS VREDE! Er werden dankstonden gehouden in alle kerken, er waren simpele zielen die de vlaggen − 108 −
lieten uithangen... en dat ondanks het feit dat de grote mogendheden toch vrolijk voort gingen om, na dit laatste incident, hun legers en bewapening met verdubbelde inspanning op volle oorlogssterkte te brengen. Welja, nòg was de lieve vrede gered... maar hoe erbarmelijk slecht was ze er aan toe, verminkt en gekneusd, meer dood dan levend en wie z'n verstand gebruikte wist ná dit alles met zekerheid: ze zal het niet lang meer maken! Nog zie ik de foto in de krant, waarop „good old Chamberlain” vol heilige ernst en bezield van goede wil, bij zijn aankomst in Londen op het vliegveld, het misselijk vodje papier omhoog houdt en er mee zwaait, het document waarop de verklaring stond van „algehele overeenstemming” en ondertekend door de „As”. O, wat wàren we allemaal blij in die eerste ogenblikken! We dachten allemaal dat er nu nooit een oorlog meer zou komen. In werkelijkheid was hiermee de oorlog juist een feit geworden, het vodderig stuk papier was een uitdaging, een verkapte oorlogsverklaring, want wat we toen nog zo slecht verstonden was de realiteit dat ieder verklaring en belofte van Hitler en z'n trawanten van nul en generlei waarde was. Natuurlijk waren we in die eerste ogenblikken opgelucht en geloofden we alle schone voorspiegelingen omtrent „vruchtbare samenwerking tussen de volken tot heil van heel Europa” etc., welke de kranten kwistig opdienden, maar al heel gauw daarna zag ik helder in dat het oorlogsgevaar eerder toe- dan afgenomen was. Nog geen drie weken na het fraaie akkoord van München marcheerden de Duitsers doodbedaard, of er niets aan de hand was, Tsjechoslowakije binnen en bezetten in een minimum van tijd het gehele land! Een golf van afschuw en ontzetting ging over de hele wereld. Hitler had opnieuw zijn woord gebroken. Toen werd het ons duidelijk dat de lieve vrede de laatste adem had uitgeblazen... het lot van Europa scheen bezegeld... het had nog maar één keus: gelaten de komende ontzettende ramp af te wachten. De eerstvolgende daad van Duitse agressie zou onverbiddelijk tot de oorlog leiden. Wanneer dit zou gebeuren kon niemand met zekerheid weten, maar dat het komen zou wàs een zekerheid... Er werd nu al gefluisterd over Dantzig en de „Poolse corridor”! De oorlog kwam inderdaad, maar we hadden nog een klein jaar de tijd. Het zou een oorlog worden zoals de wereld nog nimmer voordien had aanschouwd... een inferno... wreed en barbaars... Nadat deze sensationele en welbekende „septembercrisis” achter de rug was, leek alles betrekkelijk weer spoedig rustig en normaal te worden. We waren allemaal weer heel gauw ingedommeld in onze oude vertrouwde dagelijkse sleur. Maar dat nam niet weg dat even vrolijk de grensbataljons onder de wapenen werden gehouden, dat de luchtbeschermingsdienst nu volledig uitgerust en opnieuw georganiseerd werd, dat het bouwen van schuilkelders onverdroten doorging en ditmaal radicaal, in gewapend beton... alle plechtige verzekeringen ten spijt. Antje zei op een middag aan tafel triomfantelijk: „Zie je nu wel, dat er geen oorlog is gekomen, daar zijn ze nu allemaal zó vreselijk bang voor geweest! Ik wist direct wel dat er niets van kwam, oorlog is uit de oude doos...” Ja, met Annètje was mijn gemoedsrust overigens ook weer totaal foetsie, 't was weer helemaal het oude liedje, hoor! Het leek wel of al mijn innerlijk verzet totaal gebroken was, het liet me steeds meer onverschillig. Ik zei geen woord tegen Betty over mijn „recidivisme” in het oude kwaad. Het kwaad ging dan trouwens ook niet verder dan een paar haastig gewisselde kussen in de keuken 's middags om kwart over één wanneer ik weer naar mijn werk ging en Antje de koffieboel naar achteren bracht. Voor het overige bemoeide ik me niet veel met haar en wanneer ze zaterdagmiddag om twee uur wegging probeerde ik er zo min mogelijk aan te denken wat of ze in dat weekend uitvoerde. Dat ze hetzelfde ook van mij kon vermoeden kwam merkwaardig genoeg toen niet in mij op! Wanneer ik zondagsavonds bij Betty was geweest en laat op de avond weer afscheid van haar nam, kon ik mezelf telkens wel vervloeken om het feit dat ik haar in de voorbije week ontrouw was geweest door het geflirt met Antje en dan nam ik me steeds weer heilig voor om een eind te maken aan die tweeslachtige verhouding. Soms ging het weer een paar dagen goed, zelfs wel een paar weken achtereen, maar dan moest ik uiteindelijk wel bemerken hoe stilletjes Antje werd en dan kon het niet anders of ik moest wel die grote, trieste vraagogen van haar zien tijdens de lunch aan tafel en dan voelde ik me dubbel ploertig. Het lag er dik op dat het kind zich ongelukkig voelde door mijn halfslachtige houding. Maar wàt moest ik anders? Ik voelde me nog steeds dichter bij Betty staan. Soms dacht ik wel eens dat Betty iets begreep van mijn moeilijkheden. Af en toe vroeg ze me wel eens nadrukkelijk hoe het toch met die Antje ging en of ik wel eens merkte dat ze er onder leed. Ze keek me daarbij zó oplettend aan dat het me moeite kostte om er over te spreken en ik op 't punt stond alles op te biechten wat me dwars zat. Omstreeks half oktober hoorde ik van moeder dat Antje zich had laten inschrijven op een danscursus en moeder meende te veronderstellen dat ze tegenwoordig kennis aan een jongen had. Ik schrok er toch wel even van toen ik dat hoorde en opnieuw laaide even mijn oude jaloezie op. Ik kon zelfs niet nalaten om op een gunstig moment het meisje onder vier ogen er naar te vragen. Lachend keek ze me aan met een tikkeltje ondeugende tinteling in haar ogen. Ja, het was inderdaad wáár dat ze op dansles zou gaan deze winter... ze moest toch immers iets gaan doen? Maar dat ze een „vrijer” had leren kennen ontkende ze heel bedaard, daar dàcht ze gewoon niet aan en dat hoefde ik ook nooit te geloven. Als dat werkelijk zo was zou ze het me eerlijk vertellen. En meteen verstoutte ze zich mij te vragen of ik geen zin had om ook dansles te nemen op diezelfde club. Ze zou 't zo leuk vinden om te dansen met iemand die ze goed kende! Toen stond ik een ogenblik in hevige tweestrijd. 't Was logisch dat het meisje mij dit vroeg. Het was haar enige kans om tot meer toenadering te komen. Misschien dacht ze dat ik niet verder dorst te gaan en nu probeerde ze op deze manier mij in haar eigen kring binnen te leiden. God nog an toe, wat was ik toch begonnen daar in Putten, ik had zo stellig verwacht dat deze affaire na de vakantie wel afgelopen zou zijn en nu bleek eigenlijk pas dat ik aardig op weg was om mezelf hoe langer hoe dieper in het moeras te werken! Neen, ik kon het niet doen, het mocht − 109 −
niet en ik zei dan ook tegen haar dat het me heel erg speet, maar dat ik van de winter 's avonds hard moest werken voor mijn studie aan de avondschool van de A.G.S. en daar dan absoluut geen tijd voor zou hebben. De werkelijkheid was dat ik er geen steek voor voelde, dergelijke genoegens waren niets voor mij en ik voelde me er op geen enkele wijze toe aangetrokken. Natuurlijk was dit juist iets voor Antje en hier tekende zich wel enigermate schril het verschil af tussen ons beiden. Zij hield van dit soort wufte genoegens waar ik niets van moest hebben. Wèl bestond nu de mogelijkheid dat ze op die dansles jongelui van haar eigen leeftijd zou ontmoeten en misschien zou ze er wel een ontmoeten die beter bij haar paste. Ik moest het er maar op aan laten komen; kreeg ze een vrijer, welnu, zoveel te beter... dan waren de moeilijkheden meteen voorgoed opgelost! Met dit denkbeeld trachtte ik mijn geweten opnieuw in slaap te sussen. Vrijdag 21 oktober 1938 Verduisteringsproef in Amsterdam des avonds om halfnegen. Vanaf dit tijdstip werden alle straatlantaarns gedoofd en mocht niemand ook maar enig licht naar buiten laten uitstralen. Alles werd nauwkeurig uitgevoerd als in oorlogstijd. Onmiddellijk na het doven van de straatverlichting begonnen de alarmsirenes allerakeligst te loeien in op- en neergaande janktoon. Het leek een brok afgrijselijke werkelijkheid. Nòg hoor ik mijn vader zeggen: „Stel je toch eens voor dat zoiets werkelijk gebeurt... dat we alle avonden in het donker moeten zitten en dat er vliegtuigen komen die overal bommen neergooien!” „Dat zal hier in ons land wel nooit gebeuren... ,” dacht moeder... Het was een illusie waaraan we ons allemaal graag vastklampten! Het was voor de Hoofdstad een sinistere avond geweest en iedereen was blij toen om halftien het signaal „alles veilig” werd gegeven en de lichten weer aangingen. Volgens de kranten heette de verduisteringsproef uitnemend geslaagd te zijn!
Opnieuw verstreek de tijd in schijnbare rust en zonder verdere ernstige emoties. Maar al te spoedig waren de mensen het schrikbarende incident van de septemberdagen weer vergeten. Men raakte gewend aan de kranteberichten die al weer veelvuldiger begonnen te spreken over oorlogsvoorbereidingen, over maatregelen tegen alle mogelijke gevaren waarmee we blijkbaar binnenkort moesten leren te leven. En dan doemden in de verte al weer de voorboden op van een nieuw incident aan de politieke hemel. Dantzig moet Duits worden, de „Poolse kwestie” of de Poolse corridor zoals het algemeen genoemd werd, een nieuwe poging van het nazidom om z'n expansiedrang naar het oosten uit te breiden. Hoe het ook zij, we wisten nu in elk geval met zekerheid dat een volgende agressiedaad van de moffen Europa onverbiddelijk in een oorlog zou meesleuren. Na het gebeurde in Tsjechoslowakije hadden Engeland en Frankrijk taal gesproken tot de Asmogendheden die aan duidelijkheid niets meer te raden liet. Zelfs Chamberlain zou dan de vrede niet meer kunnen redden. Voorlopig bleef de rust nog wel even voortbestaan, maar de meest verbreide voorspelling was toch wel: „wacht maar af, volgend jaar in de nazomer, dan barst de bom...!” We waren geneigd om niet al te veel waarde te hechten aan de uitspraken van dergelijke profeten en ondanks de toch zo overduidelijke voortekenen bleef ik me meer dan ooit tevoren scharen bij de groep der optimisten die er zeker van was dat er beslist geen oorlog zou komen. Ze hielden al hun hoop en goed vertrouwen gevestigd op het gezonde verstand van de grote staatsfiguren zoals Hitler en Mussolini toch stellig waren in deze tijd, of althans geleken te zijn. Dat er in het Duitsland van 1938 een stelletje gevaarlijke psychopaten aan de macht was, had blijkbaar niemand door in die dagen! Vrijdag 11 november, op mijn verjaardag, gebeurde er weer iets belangrijks betreffende Antje, dat me weer een gevoelige schok gaf aan mijn gemoedsrust. Toen ik om twaalf uur thuis kwam feliciteerde ze me eerst heel hartelijk met mijn verjaardag. Toevallig moest ik nog even op mijn kamer zijn en wat vond ik daar op de tafel liggen? Een mooie doos Karel I sigaren, waarop met potlood geschreven stond: van Antje! Nou, ik was wel even diep getroffen door deze spontane uiting van genegenheid van het blondje, maar het bracht me wel geducht in verwarring en ik dacht op dat moment: had ze dit maar liever niet gedaan. Ze moest toch werkelijk wel veel van me houden. Ik hoorde haar daarna juist de keuken in komen, de anderen, waaronder toevallig ook mijn broer, waren nog in de huiskamer. Snel haastte ik mij de keuken in, waar ze blijkbaar al op me stond te wachten en met een quasi onnozel gezicht naar me opkeek. „Ondeugende meid, die je bent... om me een cadeautje te geven...! Wel bedankt hoor... ik vind het verdraaid lief dat je dat gedaan hebt...” En met een gevoel van hartelijke genegenheid sloeg ik mijn arm om haar middel en zoende haar op allebei de wangen, die een lichte blos vertoonden. „Ach, 't is maar een kleinigheid hoor, en ik weet dat u dat merk altijd rookt,” zei ze, het klonk bijna als een verontschuldiging. „Waar jij al niet op let, Antje, dat je zo goed weet wat voor sigaren ik rook!” En opnieuw nam ik haar even snel in mijn armen en kuste haar vol tedere gevoelens. Ik werd gewaar met hoeveel innigheid zij zich tegen mij aan drukte en besefte op dat moment maar al te goed dat Antje het gebeurde in Putten nog lang niet uit haar gedachten gebannen had. − 110 −
Na dit kleine voorval voelde ik me opnieuw weer helemaal uit het lood geslagen. Iedere zondag ging ik gewoonte getrouw naar Betty toe en ondervond van haar steeds dezelfde koesterende liefde en kameraadschap, het medeleven van een vrouw die wat ouder was en mij door en door kende. En na zo'n avond wist ik steeds weer met grote zekerheid: zij betekent alles voor mij, van haar zal ik nooit afstand kunnen doen. Maar halverwege de week begon telkenmale weer het oude spelletje met Antje thuis... bezweek ik voor de lieftalligheid die van Antje uitging. En nooit werd mijn werkkamer met meer zorg opgeruimd en onderhouden dan toen. 't Was bijna aandoenlijk om te aanschouwen hoe het meisje met pijnlijke accuratesse alles precies op z'n plaats legde, tot zelfs de afleveringen van mijn filmbladen en vakliteratuur legde zij telkens exact op volgorde. En moeder liet zich af en toe wel eens ontvallen: „Ik geloof dat die Antje altijd vol zorg over jou zit, want ze is steeds maar bang dat een of ander niet naar jouw zin zal zijn!” Alzo werd ik toen heen en weer geslingerd tussen twee polen, 't was bijna een dubbelleven dat ik leidde. Ik leerde al spoedig af om er zwaar over te piekeren, ik raakte aan die vreemde toestand gewend... liet in een soort fatalisme alles maar gaan zoals het gaan wilde. Soms hoopte ik er op dat Antje maar spoedig kennis mocht krijgen aan een andere kandidaat, 't zou echter een goedkoop middel geweest zijn om de verantwoordelijkheid van een beslissing van mij af te schuiven. Op andere ogenblikken kon ik het denkbeeld aan die mogelijkheid plotseling weer niet verdragen en voelde ik een razende jaloezie in mij opkomen wanneer ik vernam dat Antje 's avonds ergens heen was geweest, met een „vriendin”, zoals zij beweerde, of als ze zondags op de fiets naar buiten was geweest. Wat er in het meisje zelf omging kon ik met geen mogelijkheid vermoeden. Verwachtte ze meer van mij? Hoopte ze op de verre toekomst of was ze nog steeds dodelijk beangst voor het oordeel van mijn familie? Misschien vond ze het zelf zó ook maar het beste en beschouwde ze dit prikkelende spelletje alleen maar als een aangename afwisseling. Het beroerde was dat ik zo weinig staat kon maken op haar gedrag, ze was zo weinig standvastig en als ik in een opwelling wel eens toespelingen maakte om de knoop maar door te hakken en tegen haar zei dat we maar samen moesten trouwen, dan verschrikte ze zichtbaar en fluisterde bijna angstig: „Dat kàn toch nooit... daar komt toch nooit wat van, denk toch aan uw familie!” Haar houding was in dat opzicht niet erg bevorderlijk om mij over mijn besluiteloosheid heen te helpen. Ik verklaarde het zodanig dat Antje nog niet goed wist wat ze wilde en dat was me in Putten ook al vaak opgevallen. Toen het tegen Sint Nicolaas liep besloot ik Antje te verrassen met een klein geschenk, als tegenprestatie voor hetgeen ze me gegeven had met mijn verjaardag. Ik kocht een fles zacht geparfumeerd reukwater voor haar in de geur die zij graag had en waarnaar ze in Putten ook vaak charmant een waasje bij zich droeg, tot groot misnoegen van tante Mien! Ik maakte er een lang gedicht bij vol humoristische toespelingen op alles wat in Putten gebeurd was en vond dat ik mezelf bij het dichten overtroffen had, ze zou er van opkijken! Daarna maakte ik er een prachtig pakje van en peinsde er over hoe ik ongemerkt voor Sinterklaas zou spelen en kon maken dat ze het in handen kreeg zonder te weten van wie het kwam. Maandag was het Sint Nicolaas en ik besloot om de avond tevoren het pakje mee naar boven te nemen op mijn slaapkamer. Daar zette ik het toen neer op een in 't oog lopende plaats op het nachtkastje vóór de wekker. Wanneer ze dan de volgende morgen naar boven ging om mijn bed op te maken zou ze het stellig wel vinden. En zo kwam het ook precies uit, mijn plan slaagde uitstekend. Toen ik de volgende middag om twaalf uur thuis kwam en in de keuken mijn handen waste, zag ik het al aan haar hele doen en laten... ze draaide om mij heen en stond op hete kolen te wachten tot moeder even van het toneel verdwenen zou zijn om naar de huiskamer te gaan. Nauwelijks was die naar voren toe of daar had je 't hoor! Ze greep mijn hand stevig vast en zei dan blozend: „Welbedankt voor uw cadeautje, hoor... ik vind het reuze aardig!” Ik deed net of ik heel verwonderd was en zei quasi onnozel: „Cadeautje? Ik weet van niets, hoor!” Zij weer: „Hè, doe nou maar niet net alsof hoor... Antje snapt best van wie het is! Ik ben er wat blij mee... en wat een mooi gedicht heeft ie er bij gemaakt... dat bewaar ik m'n hele leven zuinig...!” Lachend en toegevend keek ik haar van opzij aan en dan vloog ze snel even in mijn armen, terwijl ze met een paar zoete kussen beloonde. Wat er ook allemaal in de wereld te gebeuren stond en waarmee ons leven overschaduwd dreigde te worden, een feit was het dat de band van intieme vertrouwelijkheid tussen Antje en mij, éénmaal in Putten begonnen, genoeglijk bleef voortbestaan.
Het voor mij zo bewogen jaar 1938 spoedde ten einde. Kerstmis naderde met felle koude en zware sneeuwval. We hadden een ouderwetse witte kerstmis. Op de eerste kerstdag ging ik er op de morgen op uit met de filmcamera, voor het eerst weer na de filmerij in Putten. Het resultaat was een aardig sneeuwfilmpje over de witte wereld in onze buurt en het schaatsenrijden op de Boerenwetering et cetera. Het werd een tochtje waarvan ik driekwart bevroren weer thuis kwam met een camera die nagenoeg een ijsklomp leek, zodat ik het apparaat voorzichtig moest laten ontdooien. Op de avond van deze eerste kerstdag hadden wij een grootse filmavond georganiseerd met een heleboel genodigden en, o wonder, Antje was nu eindelijk ook gevraagd nadat ze al herhaaldelijk vage toespelingen tegen me gemaakt had op het − 111 −
feit dat zij nog steeds de film van Putten niet had mogen zien. Ook haar moeder had zich er al eens over uitgelaten dat ze wel eens graag getuige zou willen zijn van de belevenissen van haar dochter daar in Putten. Dit laatste had Antje natuurlijk in speciaal vertrouwen tegen mij geuit. Ik had het er met de oudelui uitvoerig over gehad om Antje's moeder dan ook maar meteen uit te nodigen voor die filmavond. Doch hun bescheid was kort en bondig dat zij vonden dat Antje dat dan zelf maar aan moeder moest vragen en niet door middel van mij. „Waarom vraagt ze dat aan jou in een onderonsje?” wilde moeder weten en vervolgens opmerkende: „'t Lijkt er toch wèl een beetje op dat ze wat met je heeft!” Nu was de hele kwestie natuurlijk dat ze niet goed wisten wat voor een mens die moeder van Antje eigenlijk was en ook bestond de vrees dat dan de hele familie mee zou komen! Klinkklare nonsens natuurlijk, maar het kwam er op neer dat ze de relaties in die richting liever maar niet al te nauw wilden aanhalen! Zoals te verwachten was durfde Antje, met haar overdreven bescheidenheid zulks niet te vragen, ondanks dat ik telkens bij haar had aangedrongen om er gewoon over te spreken. En zo bleef het er bij dat het meisje die avond alleen kwam. Klokslag acht uur was ze er... ze zag er uit om door een ringetje te halen. Ze droeg een prachtige kanten japon met een kleine rode corsage die haar bijzonder flatteerde, zodat zelfs tante Louise zich later op de avond liet ontvallen: „Ze ziet er toch wel allemachtig lief uit zo, als ze goed gekleed is... en ik vind haar wel erg knap ook...!” Nou, dat was een compliment aan het adres van Antje waar ik zelf ook wel een beetje stil van werd. In de vooravond had ik de grote kamer geheel omgetoverd in een bioscoopzaal en alles in de puntjes uitgedokterd, de verlichting ging nu over een schakelbord dat ik onlangs zelf in elkaar gezet had en vanwaar uit alles bediend kon worden. We vonden het toen al heel mooi voor ons doen, ofschoon ik toen nog werkte met de oude Pathésuper installatie, die het jaar daarop vervangen zou worden door de veel modernere Pathé-de-Luxe zaalprojector. Maar met de oude apparatuur was het succes toen ook nog best verzekerd, wanneer je niet al te hoge eisen stelde aan de beeldgrootte. Het oude Supertje deed het altijd nog prima, alleen het gebrek aan voldoende lichtopbrengst liet zich soms wel eens voelen en dat was dan ook de reden dat ik een jaar later de hele ouderwetse rompslomp radicaal opdoekte en verving door het neusje van de zalm: de schitterende Pathé-machine met twee lampsterkten en voor 10-, 20-, 100- en 140-meter spoelen. Deze filmavond werd echter nog een denderend succes. We begonnen met een paar korte voorfilms. Dan volgde de clou van de avond: „Bungalowavonturen - Een Zomerzotheid”... het verleden herleefde weer op het projectiescherm en hoe! Antje raakte er helemaal opgewonden van toen ze zichzelf levensgroot in al haar doen en laten op het witte doek zag verschijnen, dat getuigde wel haar uitroepen van: „O, hoe is het mogelijk!” en „Ach, wat mooi is dat, ik kan me haast niet voorstellen dat ik dat ben!” De Puttenfilm besloeg toen reeds al een tamelijke lengte en duurde bijna een halfuur. In de korte pauze die hierna volgde werden er vanzelfsprekend weer heel wat herinneringen opgehaald over de roemruchte vakantie in Putten, waarbij Antje nog weer eventjes in het zonnetje werd gezet, iets dat haar geweldig deed blozen. Na de pauze, tot besluit van de avond, de twee hoofdfilms: allereerst de immer boeiende en indrukwekkende bijbelse film van Pathé, „La vie du Christ”, die op deze kerstavond, in een tijd vol oorlogsdreiging en bange voorgevoelens wel bijzonder veel indruk maakte op allen hetgeen zelfs bij Antje al heel sterk tot uitdrukking kwam. Tot slot de enigszins dramatische franse film „Mylord l'Arsouille”, handelend over een onderwerp uit de franse revolutie en zeer spannend. Het was ver over elfen toen het programma afgelopen was, tot aller tevredenheid. Antje zei dat ze het erg mooi gevonden had, ze had er bijzonder van genoten en het had al haar verwachtingen overtroffen. Met het afscheid nemen kwam er weer een moeilijk ogenblik voor mij en stond ik voor een kort dilemma. Antje vertrok namelijk het eerst, terwijl tante Louise ook op 't punt stond weg te gaan. Buiten was het een beetje glad en daardoor lag het voor de hand dat ik beleefdheidshalve gedwongen was om mijn tante weg te brengen naar de Uiterwaardenstraat. Ik had maar al te graag Antje naar huis gebracht, maar die vlieger ging nu mooi niet op. Antje beweerde trouwens dat ze best alleen kon, toen ik haar vroeg of ik haar dan later even wilde wegbrengen, maar tegelijk drongen vader en moeder er zó erg op aan dat ik tante Louise zou begeleiden door de gladheid dat er geen keus meer overbleef en Antje al verdwenen was voor ik er erg in had. Een ondeelbaar ogenblik kwam het vermoeden bij me op dat er mogelijk buiten iemand op haar stond te wachten, doch achteraf bezien leek me dat toch wel onwaarschijnlijk toe want ze had toch allicht kunnen verwachten dat ik met alle geweld was blijven aandringen om haar weg te brengen. Enfin, misschien was het zo ook wel het beste, teneinde nieuwe verwikkelingen te voorkomen en zo baande ik me een weg over het hier en daar spiegelgladde sneeuwkleed met een heel andere dame aan de arm dan waarvan ik in stilte gedroomd had! Het was een uitgesproken gezellige kerstdag geweest.
Ná kerstmis... het traditionele oudejaar! De laatste oudejaarsviering in vredestijd... dat weten we nú niet alleen, maar daar waren we ons op die 31ste december zeer wel van bewust, die trieste wetenschap leefde nu voortdurend op de achtergrond van ieders gedachte. Tè dicht reeds hadden de Volken van Europa van aangezicht tot aangezicht gestaan tegenover het woeste dreigen van de oorlogsgod om te beseffen dat dit monster zich niet meer zou laten verdrijven! Niettemin was het jaar 1938 voor mij persoonlijk een vrij bewogen jaar geweest. Die vreemde vakantie in Putten was − 112 −
het begin van een radicale omwenteling in mijn leven geworden, ik had dit voordien nimmer verwacht. Het was allemaal zo overrompelend op mij afgekomen dat ik er een beetje overdonderd door was geweest. Het noodlot had opnieuw een stormloop tegen mij ondernomen, zoals dat ook vier jaar geleden met Betty was geschied. Het had daarbuiten allemaal zo onschuldig en van voorbijgaande aard geleken. Ik geloofde toen stellig dat de woelige stortvloed van avonturen ná die vakantie wel weer tot staan zou worden gebracht en daarna alles weer z'n gewone gang zou gaan. Maar nu was het wel helder tot me doorgedrongen hoezeer ik me daarmee bedrogen had. De affaire met Antje was lang niet zo onschuldig gebleken als het er aanvankelijk uitzag en met lichte ontsteltenis vroeg ik me op deze oudejaarsdag af hoe dit moeilijke probleem eenmaal tot een oplossing zou moeten komen. Hoe zou deze zonderlinge verhouding tussen mij en dit vreemde blonde meisje aflopen? Wat zou het volgende jaar brengen? Zou ik gedwongen worden te kiezen: Antje of Betty? Helaas, ik had er geen flauw idee van. Bijna onmiddellijk na deze vakantie was ik vol vuur en ijver begonnen met het op schrift stellen van alle gebeurtenissen uit deze woelige periode in Putten. Jarenlang had ik het bijhouden van een geregeld Journaal verzuimd... vond het in latere jaren gekkenwerk! Maar dit éne curieuze voorval bracht me er weer toe naar de pen te grijpen en dit alles aan de vergetelheid te onttrekken. Vol moed begon ik in september van dit jaar, het werd meer dan ik gedacht had en al schrijvende in de schaarse ogenblikken die ik 's avonds over had, begonnen de gebeurtenissen een wedloop te nemen met mijn pen in steeds sneller tempo. Ik kon het niet meer bijsloffen en zo raakte ik steeds meer achterop; het wereldgebeuren achterhaalde mij met de gang van een sneltrein en sleurde ons mee in een baaierd van ontzetting. Soms werd ik gedwongen de pen neer te leggen, soms voor weken en maanden, wanneer het me onmogelijk was mijn gedachten te concentreren door de rampspoed en verschrikkingen om mij heen en het onmogelijk was om rustig te arbeiden aan dit geschrift. Maar wat ná dit jaar volgde is zo belangrijk en bewogen, dat ik, koste wat het koste, dit journaal zal voortzetten, ter nagedachtenis aan alles wat toen plaats vond en ons allen, zonder uitzondering, zo fel en intens beroerde!
Manuscript afgesloten september 1941, bij het ingaan van het derde oorlogsjaar
− 113 −