Inhoud Hoofdstuk 1 Inleiding tot het dagboek van het jaar 1939 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Verslag van de vakantie in Putten van 1 juli t/m 29 juli 1939 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10
−2−
Copyright © 2011, Erven P.W. van Rossum. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de erven P.W. van Rossum.
−3−
„En er kwam duisternis over het ganse Land... ”
Hoofdstuk 1 Inleiding tot het dagboek van het jaar 1939 De gebeurtenissen die in de volgende bladzijden worden beschreven speelden zich af aan de vooravond van het grote werelddrama dat in de tweede helft van dat jaar als een ramp over de mensheid kwam. Hadden wij in die dagen ook maar enig besef van wat ons in de naaste toekomst boven 't hoofd hing? Bepaald niet! Weinigen van de grote massa geloofden toen in ernst dat er op korte termijn een wereldoorlog zou losbarsten, dat er binnen een zeer kort tijdsbestek verschrikkelijke dingen zich zouden afspelen die in dit rustige land sedert tientallen jaren onbestaanbaar hadden geleken. Wat wist de doorsnee Nederlander eigenlijk van politiek af? Ik geloof maar weinig. We hadden een patriarchale regering van meestal oude en bezadigde mannen met snorren en puntbaarden die 't allemaal precies wisten. Zij hadden het voor het zeggen en ze vertegenwoordigden in hoofdzaak het meest rechtse denken in dit land. Katholieke en christelijke regeringsvertegenwoordigers deelden toen de lakens uit (mensen, ga maar rustig slapen, want er is niets aan de hand...). De oude S.D.A.P., alhoewel toen reeds met een behoorlijke aanhang, bleef een minderheid in het landsbestuur. De communisten vormden maar een kleine groep, hun stemmen waren nauwelijks hoorbaar in politiek Den Haag. Linkse vertegenwoordigers in de Kamer werden vaak honend weggelachen wanneer zij met reële plannen op tafel kwamen die verbetering beloofden te brengen in de miserabele economische toestand waar Nederland in die crisisjaren gebukt ging. Sociaal-democraten werden toen nog gebrandmerkt als „rooie schreeuwers”, om van de communisten maar niet eens te spreken. Deze laatsten vooral werden helemaal als „staatsgevaarlijk” beschouwd, als zijnde navolgers van het Sovjetregime in Rusland. Wie in die tijd hun leerstellingen aanhing werd met uiterst argwanende ogen bekeken en gedoodverfd als een gevaar voor z'n omgeving. Wanneer een patroon of bedrijfsleider op kantoor of fabriek in de gaten kreeg dat er onder z'n personeel zo'n „rooie” was die onder z'n collega's een „opruiende mening” verkondigde, kon hij alle mogelijke voorwendsels verzinnen om zich van die knaap te ontdoen. Toch waren het dezelfde rooie rakkers die, als enigen, bij voortduring een waarschuwend geluid lieten horen over hetgeen daar in het zogenaamde „nieuwe Duitsland” aan de hand was. Zij schroomden niet om telkens weer met niet aflatende ijver in hun vlugschriften en partijbladen melding te maken van de gruwelen die zich afspeelden in de concentratiekampen onder Hitler's Derde Rijk. Ze voorspelden ons daarbij dat een dergelijk lot wel eens heel het oude Europa kon treffen wanneer die man met het karakteristieke snorretje rustig z'n gang kon blijven gaan. In zo'n politiek blaadje, genaamd „Vrijheid, Arbeid, Brood”, uitgegeven door de S.D.A.P., stond in die tijd een landkaartje afgebeeld van Europa. Daarop waren een aantal landen, westelijk van Duitsland, aangegeven in een gelijke kleur als het Duitse Rijk zelf en die volgens Hitler's rassentheorie ook tot het Germaanse rijk behoorden. Dat kaartje was blijkbaar uit Duitse schoolboekjes gehaald en werd gebruikt bij het onderwijs in aardrijkskunde teneinde de Duitse jeugd er alvast op voor te bereiden en er tevens van te doordringen hoe groot het Duitse „Duizendjarig Rijk” in feite wel was. Dat diezelfde Germaanse jeugd al binnen zulk een korte tijd genoodzaakt zou worden de strijd aan te binden om dat grootse plan tot werkelijkheid te maken, werd er niet bij verteld! Merkwaardig genoeg waren op dat landkaartje het meest opvallend Nederland, mitsgaders België, Denemarken en Noorwegen in rood getint, met andere woorden als Adolf Hitler zijn plannen werkelijk doorzette, moest het wel in de bedoeling liggen dat al deze aan de Noordzee grenzende kleine landen te eniger tijd zouden worden ingelijfd bij het „Groot Germaanse Rijk”! Was de grote massa in ons land nu ernstig verontrust door dergelijke publikaties? Welneen, nauwelijks. Zo'n vaart zou dat toch immers niet lopen? Belachelijk gezwets van een warhoofd... hol geschreeuw van een opgezweepte massa! Die Hitler zou zich wel tweemaal bedenken eer hij tot een dergelijke ingrijpende stap besloot. Men lachte er om... daar waren we toch immers zelf bij? Maar dat lachen zou ons duur te staan komen! Hoe werd er nu bij ons thuis in die vooroorlogse jaren politiek gedacht? Wat mijn vader betreft heb ik de herinnering behouden dat hij zichzelf beschouwde als „neutraal” te zijn. Hij was stellig niet uitgesproken „rechts”, maar helde evenmin spontaan over naar de linkse partijen, met andere woorden hij behoorde in feite nergens bij en rekende zich tot de zogenaamde middenklasse. Maar toen ik als jongen van omstreeks zeventien jaar op de fabriek verplicht werd lid te worden van een vakbond, drong hij er wel met klem op aan dat ik me moest opgeven bij de „moderne” bond, zoals dat toen genoemd werd, en mij beslist niet moest inlaten met de praatjes van christelijke of katholieke bondsagenten die er op uit waren zieltjes te winnen. Hij was er dus wel terdege van overtuigd dat die moderne bond de enige goede was. Die moderne vakbond was de toenmalige „Algemeene Nederlandsche Typografenbond”, aangesloten bij het N.V.V. en het waren dus de „rooie rakkers” waar hij me bij wilde hebben! Je zou dus mogen veronderstellen dat de man ergens van binnenuit toch voor het socialisme voelde. Merkwaardig genoeg echter was hij zelf met hart en ziel lid van de rechts georiënteerde A.V.R.O. („luistervink”) en z'n lijfblad was sedert jaren de vermaledijde Telegraaf, de krant die ook toen al met hetzelfde bijltje hakte door met leugenachtige en tendentieuze berichtgeving verdeeldheid onder de arbeidersklasse te zaaien en er een duchtig handje van had de feiten te verdraaien. Misschien kwam het door zijn positie in de maatschappij waardoor hij zich niet openlijk durfde te vereenzelvigen met de moderne arbeidersbeweging. Mensen uit de middenklasse, die dus tot het zogenaamde „witte-boordjes-volk” behoorden, konden zich maar kwalijk scharen achter de gelederen van de „verworpenen der aarde”. Hij sprak er vaak smalend over, noemde de V.A.R.A. een omroep van een stelletje „rooie schreeuwlelijken” en was er van overtuigd dat de A.V.R.O. de enige omroep was die feitelijk recht had op alle −4−
beschikbare zendtijd, alleen al vanwege het feit dat ze zogenaamde culturele programma's bracht en... donderdagsavonds de abonnementsconcerten uit het concertgebouw uitzond onder leiding van dr. Willem Mengelberg. Dat zou die VARA toch immers nimmer kunnen bolwerken? En wat je dáár te horen kreeg... berg je maar! Zo redeneerde de goeie man en zijn opinie was in die kringen een veel gehoorde. Het was dan ook voornamelijk deze volksgroep waaruit de nationaal-socialistische beweging hier te lande zijn aanhang rekruteerde, het waren de kankeraars die zich door een blad als de „Telegraaf” lieten ophitsen tegen alles wat links was. Toen ik een poosje in dat bedrijfsleven mee liep en dagelijks in aanraking kwam met het „gewone werkvolk”, werd ik in dat milieu al heel spoedig bijgeschaafd door collega's, waar ik bevriend mee omging en die alles afwisten van de strijd die de arbeidersklasse al jaren verbeten voerde voor lotsverbetering. En het duurde dan ook niet lang of ik ging al gauw meer en meer over hellen naar de linkse ideologie en begon mijn nieuw verworven levensbeschouwing bij tijd en wijle thuis te berde te brengen. Ik verdedigde dan de strijd van de arbeiders tegen de kapitalistische uitbuiting en nam het met vuur en zwaard op voor de arbeidersomroep: de VARA. Nog hoor ik de oude heer zeggen, wanneer ik weer eens braaf van leer begon te trekken tegen het dagblad De Telegraaf en het elitaire gezwam van A.V.R.O.'s voorzitter Willem Vogt: „Nou, je kunt wel horen met wat voor lui jij tegenwoordig omgaat! Je bent hard op weg om een socialist te worden, knaap. Je laat je veel te veel opruien door de rode broeders daar op de fabriek! Pas maar op dat je je niet te veel laat meeslepen door die lui... als Veltman dat in de gaten krijgt kon het je wel eens je baantje kosten!” Kijk, dat was het 'm dus... angst voor je bestaan als werknemer, wanneer je een opposant bleek te zijn en opruiende taal sprak die tegen het belang van „de baas” in ging. Toch ben ik er van overtuigd dat vader wel degelijk besefte dat ik gelijk had, dat die vermaledijde VARA eveneens het gelijk aan z'n zijde had en volkomen recht op bestaan mocht doen gelden in een democratische maatschappij. Maar er moest nu eenmaal klasseverschil zijn. De positie van de oude heer in „De Zaak” impliceerde dat hij geacht werd aan de kant van de Baas te staan en dan kon je er doodgewoon geen linkse principes op na houden. Toch bleef er thuis wel iets hangen van mijn linkse „infiltratie”; alleen al door het belangrijke feit dat we er gelukkig bijtijds van doordrongen raakten welk een ontstellend gevaar er school achter dat fascisme, hoe ik tijdig leerde inzien wat de voedingsbodem was waarop het nationaal-socialisme in de dictatoriale landen zoals Italië en Duitsland was gegroeid. Het waren voornamelijk die lieden die zich nimmer met politiek wensten te bemoeien en er dus ook geen bal van afwisten, die het gemakkelijkst een prooi werden van het nazidom. Als argument wisten zij daarbij niets anders aan te voeren dan dat het de communisten en de joden waren die de schuld droegen van alles wat er mis was in de maatschappij. Die zouden ze dan wel eens rap de nek omdraaien als zij het voor het zeggen kregen. Deze wetenschap dankte ik voornamelijk aan de leerzame en vruchtbare discussies met mijn onvergetelijke collega A. B. de Groot, die mij in die jaren op Rustenburg tot een humanistisch en socialistisch denkend mens hebben gemaakt. - Ná de internationale politieke crisis van september 1938 waren we echter vrij spoedig weer ingedommeld, de eigen belangen kwamen weer voorop te staan, ieder leefde rustig verder... Wat heeft dit alles nu uitstaande met dit verhaal over mijn eigen levenservaring? Zo te zien misschien niet zo veel; er lijkt weinig verband te bestaan tussen de romantische verwikkelingen rond het meisje Annètje en al datgene wat daar later op volgde; het drama in Putten waarover dit boek gaat en onmiddellijk daarop de snel opeenvolgende gebeurtenissen in Europa die tot een rampzalige catastrofe leidden. Natuurlijk wisten we drommels goed dat de nazi-ideologie in Duitsland gevaarlijke consequenties inhield voor West-Europa en mogelijk voor de hele wereld. De feiten in 1938 hadden dat meer dan duidelijk aangetoond. En het zou daar heus niet bij blijven, wij konden er alleen maar machteloos tegenaan zitten kijken hoe het proces van annexatie en terreur gestaag verder zou doorvreten naar de omliggende landen. Maar we beijverden ons om liefst zo vèr mogelijk weg te vluchten van dat boosaardige toekomstbeeld, banden het hardnekkig uit onze gedachten en deden alsof die dreiging er niet was... trachtten het oude vertrouwde leventje van alledag op de oude voet voort te zetten als ware er niets aan de hand in de wereld! Trouwens, niemand in die periode was zich er van bewust hoe de gehele maatschappij waarmee we vertrouwd waren, op de rand van de afgrond stond te wankelen, dat er een totale ommekeer voor de deur stond en we binnen een kort aantal jaren getuige zouden worden van de metamorfose tot een geheel andere wereld. De oudere generatie zou weldra meegevoerd worden naar een volkomen veranderde maatschappij, waarin voor de oude normen van fatsoen en klasseverschil geen plaats meer was, waarbij instituten als Kerken gelijk kaartenhuizen ineen zouden storten. De politieke hemel die reeds in het vorig jaar verontrustend begon te betrekken, werd in 1939 alras donkerder en donkerder. Het viel niet te loochenen: er was een zware bui op til en die bui zou mij persoonlijk het eerst treffen. Maar we dachten nog steeds: och, het zal nog wel waaien... maar het onweer dreef niet over! Als een inktzwarte muur kwam het noodweer geleidelijk op ons toe. Onmerkbaar viel de diepe duisternis over ons heen zoals de nacht van lieverlede valt wanneer de zon achter de horizon is verdwenen. Toen werden we tòch wel een beetje angstig..., kropen wat dichter bij elkaar binnen de muren van onze veilige en vertrouwde woonstee, om daar het noodweer af te wachten, nog steeds de hoop koesterend dat de storm mogelijk met een boog om ons heen zou trekken. Ondertussen ging het oude leventje gewoon verder, we maakten weer vakantieplannen en we hadden uit de verwikkelingen rondom Antje met de naaste familieleden tijdens de vorige vakantie blijkbaar niet veel lering getrokken. Het moest allemaal nog eens dunnetjes worden overgedaan, ook al zou dat leiden tot een onverkwikkelijk familieconflict, als voorproefje van wat er in de naaste toekomst op veel grotere schaal ons te wachten stond. Waarom moesten wij ons zo nodig druk maken over zaken die, achteraf bezien, het sop de kool niet waard waren? Intimidatie, onderling gekrakeel en heftige tonelen in de familiekring hadden tot gevolg dat het romantische avontuurtje dat eens zo lyrisch z'n begin had gevonden in de volmaakte rust van het Veluwse dorp Putten, in deze zomer uitgroeide tot een grandioos drama waarin ik zelf een zeer slechte rol zou spelen. Het −5−
noodlot wilde dat dit alles samenviel met het grote werelddrama dat er bijna onmiddellijk in datzelfde jaar op volgde. Het verhaal over de historie met Antje, dat ik door emotie gedreven op papier was gaan zetten, ging daarna geleidelijk over in een stuk historie van een doodgewone familie in een benarde tijd. Je kon daar, al schrijvende, niet meer omheen. Het verhaal over het meisje Antje ging onverbiddelijk verder en mondde ten slotte uit in de grote zee van ellende die een volk te doorstaan heeft wanneer het door de oorlog geteisterd wordt. De geschiedenis betreffende dit meisje, dat eenmaal slachtoffer werd van de tegenstellingen op de maatschappelijke ladder, bleef daarbij als een rode draad door het verdere verhaal heen lopen. Pas nadat de bittere nood door het oorlogsgeweld al die maatschappelijke tegenstellingen weggevaagd had en iedereen er even beroerd voor kwam te zitten, begon het langzaam tot sommige familieleden door te dringen hoe belachelijk het allemaal wel geweest was dat zij zich zo druk gemaakt hadden over mijn relatie met dit meisje die in hun ogen geen genade had kunnen vinden. Misschien heeft Antje zich later ook wel eens verbitterd afgevraagd waarom zij al die vernederingen klakkeloos moest ondergaan. Waarom ze toen niet meer lef had kunnen opbrengen om op het juiste ogenblik spontaan voor haar gevoelens te durven uitkomen. Maar in de wereld van vóór die grote barrière moest men toch immers nederig zijn? Jonge mensen hadden in die tijd nog niet zo veel in te brengen; ouders bezaten toen nog een machtig overwicht op het leven van de jongere generatie. Dat zou echter spoedig daarna radicaal veranderen. Maar nu schrijven we nog 1939... het verhaal moet nog goed en wel beginnen. Iedereen is nog druk met zichzelf bezig en de grote onweersbui lijkt nog ver van ons verwijderd. Dit deel van mijn eigen levenshistorie sluit in wezen onmiddellijk aan op het verslag van het jaar 1938. Aan de kleine vrijwel onbelangrijke voorvalletjes die daartussenin liggen zal ik oppervlakkig voorbij gaan; ze doen weinig ter zake en zouden het verhaal nodeloos lang maken. Laten we de draad van de geschiedenis weer opnemen op het punt waar ik willens en wetens een herhaling van de moeilijkheden forceerde, die ditmaal wel moesten uitlopen op een tragische debâcle. Daarna zal mijn verhaal een ongekende wending nemen en zullen er gebeurtenissen in aan de orde komen die ik vóór dat rampjaar 1939 nimmer voor mogelijk had gehouden. Echter, Antje blijft er vooralsnog een belangrijke rol in vervullen.
−6−
Hoofdstuk 2 Gedurende de wintermaanden bij de aanvang van dit jaar had ik mij vol overgave in allerhande afleidingen gestort, teneinde te ontvluchten aan het steeds weerkerende dilemma waarvan ik dacht dat ik er voldoende afstand van had genomen. Ik had mij laten inschrijven voor een interessante cursus aan de A.G.S. bij mijn oude leraar J. Aarden waarmee ik twee avonden per week van huis was. Om mijn zinnen nog wat meer te verzetten door ergens intensief mee bezig te zijn, had ik mij een groot tropisch aquarium laten aanpraten, beter gezegd ik had het voor een prikje kunnen overnemen van mijn vriendschappelijke collega Wim Bookelman, die er blijkbaar op uitgekeken was geraakt en er vanaf wilde. Wekenlang was ik daar zoet mee geweest, er viel van alles aan te prutsen, maar uiteindelijk had ik het zover voor elkaar gekregen dat het als een waar pronkstuk mijn kamer sierde. Iedereen moest er naar komen kijken en doordat ik er een boel werk aan had leidde het mijn aandacht af van het probleem waar ik nog steeds niet vanaf was. De dagelijkse ontmoeting met Antje thuis gedurende de lunch was nu ook niet bepaald bevorderlijk om het gebeurde van de vorige zomer voorgoed uit m'n gedachten te bannen. Ik was me er wel degelijk van bewust dat de gevoelens die ik voor haar koesterde verre van bekoeld waren. Ik kon wel doen alsof ik er mee had afgerekend maar ergens binnenin herinnerde iets me er telkenmale aan dat ik het zelf niet alleen was die er een streep onder wilde zetten. Daar kwam Antje zelf ook terdege aan te pas. Wat wist ik eigenlijk van háár gevoelens jegens mij? Had ik haar eigenlijk niet een heel klein beetje in de kou laten staan? Dat waren de vragen die me niet helemaal loslieten en die voortdurend aan m'n geweten knaagden, ook al probeerde ik nog zo intens om weg te vluchten van de werkelijkheid. Ik verschool me achter Betty, drong mezelf de mening op dat ik haar vóór alles trouw moest blijven, dat wij voorbestemd waren voor elkander, maar zag geheel voorbij aan het nuchtere feit dat Betty gehuwd was en dat ik mogelijk wel tot St. Juttemis kon wachten eer zij eens van die afschuwelijke kerel van haar verlost zou worden. Daar kwam nog bij dat de invloed van de familie op mijn leven zó nadrukkelijk was dat ik soms wel eens begon te geloven dat tante Mien het misschien toch wel eens bij het rechte eind kon hebben. Dat was dan wel een goedkope manier om je geweten in slaap te sussen. Vader en moeder spraken nauwelijks meer over het gebeurde in Putten. Ze waren waarschijnlijk van mening dat ze zich tòch vergist hadden en dat de verwikkelingen rondom Antje en Ali met de ten Bouwhuyzen niet veel meer dan een onnozel avontuurtje waren geweest waarbij ik een beetje uit de band was gesprongen. Eigenlijk wisten ze er nog steeds het fijne niet van, ze hadden geen flauw idee wat daar werkelijk was gebeurd. Ik meen te weten dat ze dachten dat al die aantijgingen over Antje en mij verzonnen waren door een jaloerse Ali, die op haar beurt tante Mien weer op een dwaalspoor had gebracht. Ondertussen had ik wel bespeurd dat de oudelui achteraf niet zo blij waren met de inmenging door tante Mien gedurende de zomervakantie in '38. Vader had er wel eens in bedekte termen nogal harde noten over gekraakt en merkte daarbij op „dat je met Mien altijd op je tellen moest passen en dat je heibel met haar kreeg vóór je 't wist en dat het moeite kostte om na te gaan wáár de ruzie nou eigenlijk over ging!” Ja ja, ze hadden er jarenlange ervaring mee opgedaan! Alleen moeder kwam er niet zo makkelijk toe om tante Mien in het ongelijk te stellen, zij vond dat „ons Mien” een soort orakel was dat het altijd bij het rechte einde had. Maar zo langzamerhand moesten de oudelui nu toch wel gaan geloven dat ertussen Antje en mij niets onherstelbaars had plaats gevonden. Voor zover de familie en bloc de vrees had gekoesterd dat het meisje mogelijk wel eens zwanger geraakt kon zijn na al die escapades met neef Pieter daar buiten, kwamen ze naarmate de tijd vorderde bedrogen uit. Antje bleef god zij gedankt haar slanke figuurtje houden en wat dat betreft was tenminste de familie-eer gered! En daarmee had het leven z'n gewone loop hernomen. Antje en ik ontmoetten elkaar dagelijks aan de gemeenschappelijke lunch en het meisje gaf daarbij geen enkel blijk dat ze de zoon van de familie op een bijzondere wijze vereerde. Ze gedroeg zich volkomen neutraal... althans zolang vader en moeder in de buurt waren! Doch ik had al snel in de gaten dat die houding van haar maar een pose was; ze was de vriendschap die daar in Putten was gegroeid om de drommel niet vergeten. Ze wachtte af, met het eindeloze geduld van een vrouw die heel diep bemint. En ik moest veinzen dit alles niet te bemerken. De gewoonte getrouw verdween ik dus elke zondagavond weer van het toneel en keerde dan pas laat in de nacht huiswaarts van mijn vriendin. Achteraf vind ik het nog telkens wonderlijk dat de oudelui mij nimmer aan de tand voelden waar ik in godsnaam op die avonden toch wel uithing. Ze aanvaardden het verschijnsel als iets heel normaals. Van het bestaan van Betty wisten ze nog steeds geen syllabe af en ik wachtte me er wèl angstvallig voor te reppen over deze in die dagen hoogst ongepaste relatie met een getrouwde vrouw. Dit geheim moest ik, koste wat koste, tot elke prijs zien te bewaren. Ik mocht veronderstellen dat de hel pas goed zou losbarsten in heel de familiekring wanneer ze dáár kennis van zouden krijgen! Dat ik binnen niet al te lange tijd gedwongen werd om dit zo lang versluierd gebleven geheim te openbaren, kon ik aan het begin van dit jaar in de verste verte niet vermoeden. Maar laat ik nu mijn verhaal een aanvang laten nemen op het punt waar de chronologische volgorde der gebeurtenissen de inleiding vormen tot het drama uit de zomer van 1939. De dagboekvorm heb ik daarbij zo veel mogelijk aangehouden.
−7−
Het was op zondag 8 januari dat ik voor de zoveelste maal weer eens een ernstig gesprek had met mijn vriendin Betty. De drang der omstandigheden van de laatste maanden en de innerlijke tweestrijd die ik daarbij te verduren had, noopten mij er toe om met nog meer klem dan ooit tevoren er op aan te dringen dat ze eindelijk eens werk zou gaan maken van een scheiding tussen haar en Bram. Als dat eenmaal achter de rug was zou ze immers haar levensomstandigheden drastisch kunnen gaan wijzigen? Ze zou dan eindelijk bij me thuis kunnen komen, ze was dan vrij en er zouden geen beletselen meer in de weg staan. Ik was er van overtuigd dat het DE oplossing zou betekenen van mijn probleem met Antje. In stilte had ik al mijn hoop en verwachting daarop gevestigd. Maar ik vond deze avond weinig gehoor bij Betty toen ik er over begon, ze ontweek mijn vragen over een echtscheiding en voerde als tegenargument aan dat de toestand in Europa zó onheilspellend was dat er voorlopig van een huwelijk tussen ons weinig sprake zou kunnen zijn. Ze bleef hardnekkig voorspellen dat een oorlog met Duitsland weldra zou uitbreken, alle feiten wezen in die richting... zij kon het toch immers weten, ze hoorde zóveel dingen van familie uit haar land, over voorbereidingen die daar getroffen werden, ondergrondse schuilkelders die in alle steden gebouwd werden, dat deden ze toch immers niet zomaar voor de lol? En hoe moesten wij in die omstandigheden dan samen trouwen? Waar zouden we dan van moeten leven? En dan nog Bram... wat moest ze daar nou op zeggen? „Piet, jij begrijpt niet wat voor een man dat is, hoe moet ik je dat nou uitleggen, 't is zo moeilijk om jou dat aan je verstand te brengen. Denk nu toch vooral niet dat die man mij zomaar los laat en in een scheiding zal toestemmen, jij kent hem niet jongen, hij zal mij tot in alle uithoeken van de wereld blijven achtervolgen!” Dat waren de weinig optimistische woorden van mijn „kleintje” en ik had toen wijzer moeten zijn en begrip hebben getoond voor wat ze met die woorden bedoelde. Het verbaast me nu nog steeds dat ik zo'n totaal gebrek aan doorzicht had over wat daar allemaal achter stak. Met wat meer levenservaring zou ik veel beter begrepen hebben dat al mijn pogingen om haar uit de klauwen van deze kerel te verlossen tot mislukking gedoemd waren. Op dit ogenblik waren de ouders van Betty weer voor een paar weken over uit Duitsland en ze waren gelogeerd bij Betty's zuster Elly. Bijna ieder jaar kwamen die vader en moeder enige weken naar Holland om hier Kerstmis en Ouden Nieuwjaar te vieren. Soms bleven ze wel vier weken of nog langer, maar ditmaal hadden ze te kennen gegeven dat ze maar liefst zo gauw mogelijk weer naar Frankfurt terug wilden keren omdat ze de internationale toestand bij lange na niet vertrouwden. Ik had die ouders van mijn geliefde nimmer ontmoet in al die jaren, Betty vond het, geloof ik maar beter dat ze voorlopig nog niet van mijn bestaan op de hoogte waren, het kon moeilijkheden geven... Maar op deze avond kwam ze wat onzeker met het voorstel voor de dag om een ontmoeting te arrangeren tussen mij en haar vader en moeder bij Elly thuis. Maar omdat ze niet wist in welke hoedanigheid ze mij op het tapijt zou moeten brengen en nogal weifelmoedig gestemd leek over de afloop van dit experiment, praatte ze er weer snel overheen. Ik moest nog maar wat geduld met haar hebben tot alle onzekerheid in de wereld voorbij was... Maar dàt had ze al zo vaak gezegd en heimelijk dacht ik hoe ik al lang genoeg gewacht had op die beslissing die nu urgenter was geworden dan ooit tevoren. Na alles wat er in het voorbije jaar in Putten had plaats gevonden voelde ik meer dan ooit de bittere noodzakelijkheid dat dit grote en moeilijke probleem in m'n leven tot een oplossing gebracht moest worden. Ik verzuimde op deze avond dan ook niet om onomwonden met Betty daarover te spreken en er viel niet aan te twijfelen dat ze volkomen begreep wat er in mij omging. Zelf maakte ze een vage toespeling op mijn relatie met Antje en deed daarmee uitkomen dat ze héél goed wist hoe ik de laatste tijd in voortdurende tweestrijd stond, dat ik geplaagd werd door schuldgevoelens jegens Antje. Het was gelukkig te noemen voor mij dat Betty er nog altijd zo goed van doordrongen was hoe zij voor mij het allermeeste betekende en dat ik haar nog steeds voor geen goud ter wereld zou willen verliezen. Vol innige hartelijkheid toonde ze me telkens weer haar waardering daarvoor, ze zei dan dat ze me altijd veel te goed vond voor deze wereld... dat ik nu juist van HAAR moest houden... een vrouw met zulk een verleden en dan nog wel vijf jaar ouder dan ik zelf was! Maar soms schaamde ik me dan diep, wanneer ik dacht aan al de keren dat ik haar heimelijk bedroog thuis met Antje... al leken dat ook maar onschuldige vrijpartijtjes! Maar wie weet, misschien begreep mijn kleine lieveling ook dàt wel een beetje... het zou voor haar wel eens een stimulans kunnen zijn om de knoop met Bram door te hakken en er aan mee te werken dat ons probleem zo spoedig mogelijk tot een oplossing kwam! Donderdag 13 april 1939 Er was heel wat overredingskracht voor nodig geweest, maar nu is het er toch eindelijk van gekomen dat Betty er toe te bewegen was bij mij thuis op visite te komen... het was voor de eerste maal in al die jaren! De aanleiding tot deze uitzonderlijke gebeurtenis school in het feit dat de oudelui deze dag naar Utrecht waren in verband met de verjaardag van tante Mien. Ze zouden er blijven eten en pas laat op de avond huiswaarts keren. Natuurlijk had ik best mee kunnen gaan, doch het was in die jaren nu eenmaal niet zo makkelijk zomaar een vrije dag te nemen midden in de week en ik had dus een geldig excuus om verstek te laten gaan. Veel zin zou ik er ook niet in gehad hebben met het risico Ali daar te ontmoeten en de oude koeien van vorig jaar nog eens uit de sloot op te rakelen. De oude wrok tegen Ali en ook wat betreft mijn tante had me nog lang niet verlaten, ze hadden me in die zomer tè veel de dampen aangedaan om dat zomaar te vergeten! Ik had er mee volstaan om een vriendelijk briefje naar m'n geachte tante te schrijven met de hartelijke gelukwensen en daar moest ze het wat mij betreft maar mee doen. −8−
Zulke gelegenheden waren er natuurlijk al eens meer geweest en al even dikwijls had ik Betty gevraagd om dan eens bij me thuis op visite te komen, maar ze was er altijd een beetje bang voor geweest en ze vond het ook niet helemaal fair tegenover mijn vader en moeder om achter hun rug om mij te bezoeken. Maar nu was ze dan toch eindelijk voor mijn herhaald aandringen gezwicht en, laat ik er eerlijk bij zeggen, ik had haar nieuwsgierigheid tot het uiterste geprikkeld. Ik had altoos zo enorm veel te vertellen gehad over „thuis”, over al mijn liefhebberijen, mijn pianospel, de film over Putten en wat er nu pas sedert kort nog was bij gekomen: mijn nieuwbakken tropisch aquarium, dat ze niet langer weerstand had kunnen bieden aan de verleiding en mij beloofd had vanavond echt op visite te komen. Tegen halfnegen zou ik haar mogen verwachten, maar ze had er wel uitdrukkelijk uitkijken dat ik tegen die tijd aan het raam moest verschijnen om naar haar uit te kijken. Ze moest zeker weten dat ik alleen thuis was, wanneer ze me niet voor het venster staan zag dorst ze niet aan te bellen. „Als ik jou niet zie, Piet, loop ik gewoon door... dan neem ik aan dat je vader en moeder terug zijn!” had ze uitdrukkelijk gezegd. Dat was de afspraak geweest voor het geval dat er een kink in de kabel mocht komen en het sein dus op onveilig zou staan! Maar het experiment verliep gelukkig geheel volgens de plannen. Ik had het gepresteerd om tegen zes uur voor mezelf een warme hap klaar te maken, een kunstje dat moeder me in de loop der jaren geleidelijk had bijgebracht en waarin ik helemaal niet zo slecht was! Nadat ik haastig de vuile boel had afgewassen en opgeruimd, begon ik tegen halfnegen met spanning van achter de vensterruit naar mijn kleine vriendin uit te kijken, benieuwd of ze woord zou houden. En, ze stelde me niet teleur... klokslag halfnegen zag ik haar aankomen uit de richting van de wolkenkrabber met haar kleine dribbelpasjes en voorzichtig om zich heen kijkend, zoekend naar het huisnummer. Ze had me al zien staan uitkijken en ik wenkte haar voorzichtig dat de kust veilig was en drukte meteen op de knop van de deuropener zodat ze snel en ongezien naar binnen kon glippen. Even later was ze boven en kon ik haar liefdevol in mijn armen sluiten... nu eens voor de eerste maal in m'n eigen vertrouwde omgeving. Wat was ze opgetogen over onze woning, ze moest alles zien en bewonderen en raakte nauwelijks uitgekeken op het wonder van de onderwaterwereld op mijn kamer. 't Aanblik van het tropisch aquarium maakte haar letterlijk stil van verrukking en ze was er gewoon niet vandaan te slaan, wilde er alles van weten... hoe die visjes heetten, wat ze voor voedsel kregen en waar ze wel helemaal vandaan kwamen. Ik raakte niet moede om haar er alles van te vertellen, maar helaas, de tijd vloog om en voor we het wisten was het alweer tien uur, Betty zat al meteen op hete kolen... bang dat mijn vader en moeder voortijdig terug konden keren, ze wilde nu maar zo gauw mogelijk weer weggaan. En ze had nog maar een fractie gezien van alles wat ik haar had willen tonen, maar daarvoor was de tijd dan ook veel te kort geweest. Doch nu de kogel eenmaal door de kerk was, en ze de stap had gewaagd had ze moed gekregen en beloofde met grote stelligheid om zo spoedig mogelijk, wanneer de gelegenheid daartoe zich voordeed, nog eens terug te komen en dan wat langer te blijven. Dan zou ik de veelbesproken film van Putten voor haar draaien en haar nog veel meer dingen laten zien. Ik besloot haar naar huis te brengen en gezellig wandelend, arm in arm, liepen we door de Maasstraat waar ik haar tot aan de tramhalte bracht want ze wilde maar liever met de tram naar huis. Met een hartelijke kus namen we afscheid van elkaar tot zondagavond op de gewone tijd. Zondag 7 mei 1939 Drie weken waren er voorbijgegaan sedert Betty voor de eerste maal bij me thuis was gekomen, al waren de oudelui daar dan ook in 't geheel niet van op de hoogte. Ik had er wel voor gezorgd dat alle sporen die haar aanwezigheid hadden kunnen verraden voldoende uitgewist waren. Achteraf lijkt dat nu allemaal belachelijk en ik had natuurlijk best kunnen vertellen dat ik een goede kennis van me op visite had gehad. Wat zou daar op tegen zijn geweest? Maar ik zou in dat geval uitvoerig tekst en uitleg hebben moeten geven over het bestaan van deze relatie en moeder zou niet eerder gerust hebben aleer ze het naadje van de kous wist. En ik moest er niet aan denken wat voor een explosie dàt wel teweeg zou kunnen brengen! Nee, ik hulde me daarover in volkomen stilzwijgen, bevreesd als ik was voor een eventuele scherpe veroordeling door de ganse familie. Daarom had ik terstond die avond de theekopjes omgewassen en alles weer keurig netjes opgeborgen, moeder mocht er vooral niets van merken dat er iemand op bezoek geweest was! Maar toch kon dit alles mij er niet van weerhouden om Betty nogmaals uit te nodigen op visite te komen. En die gelegenheid deed zich heden in uitermate gunstige zin voor. Vader en moeder gingen vandaag weer de hele dag naar Utrecht toe, oom en tante waren namelijk vijfentwintig jaar getrouwd en al hadden ze wel steeds beweerd dat ze er liever helemaal niets aan wilden doen, door „de tijdsomstandigheden” zoals ze het beliefden te noemen, ze ontkwamen er niet geheel en al aan dat er toch een klein feestelijk „familie-onderonsje” op touw was gezet, zo bescheiden mogelijk. Nou kan ik me waarlijk niet meer goed herinneren waarom ik daar zelf niet bij aanwezig ben geweest, maar ik zal wel een of ander geldig excuus hebben bedacht om me er aan te kunnen onttrekken, waaraan de tegenzin om Ali te ontmoeten wel niet geheel en al vreemd geweest zal zijn. Maar het moet mijn oom en tante toch wel enigermate zijn opgevallen dat hun dierbare neef op deze „bruiloft” schitterde door afwezigheid. Ze zullen stellig er de conclusie uit getrokken hebben dat het nog steeds een gevolg was van de strubbelingen rond Antje en de rol die zowel Ali als mijn geachte tante daarin gespeeld hadden. Of tante Mien daaruit lering getrokken had? Dat moest ik nog afwachten... er lag wel het een en ander in het verschiet waarvan ik op die dag nog geen flauwe notie had! In ieder geval had ik mijn vriendin op de hoogte gesteld van de omstandigheden en haar uitgenodigd om haar visite te continueren. Nu, dat wilde ze best... ze had de smaak te pakken gekregen en omdat dit evenement op een zondag viel zou ze vanzelf ditmaal wat langer kunnen blijven dan de vorige keer. Ze was er al vroeg en we hadden een zee van tijd voor ons zodat het een gezellige avond beloofde te worden. Ik had een flinke pot thee gezet en de vrijheid genomen om de koekjestrommel geducht aan te spreken op gevaar af dat moeder daardoor wel eens op het idee zou kunnen komen dat ik er −9−
niet in m'n eentje van had zitten snoepen! Betty vond het allemaal dolgezellig en zei dat ze spijt had dat ze al niet veel eerder eens bij mij gekomen was. Na de thee trakteerde ik haar op een pot bier en dat maakte dat ze zich dit keer nog veel meer op haar gemak voelde. Toen had ze net een bang vogeltje geleken dat ieder ogenblik gevaar liep door de poes te worden opgegeten. „Piet, wàt moet je nou zeggen als je ouders onverwacht binnen komen en mij hier zien zitten? Ik weet me echt geen raad als dat zou gebeuren...”, zo merkte ze angstig op. Ik stelde haar gerust met de woorden: „Nou, wat dan nòg... we zitten hier toch samen en ze vinden ons toch niet allebei in bed liggen? Daar kunnen ze toch onmogelijk kwaad over worden. Ik stel je gewoon aan hen voor als een goede vriendin en ze zullen je stellig niet onheus bejegenen....” Misschien had Betty door alle verhalen die ik wel eens verteld had over „thuis” een bepaalde indruk gekregen over mijn ouders, dat zij in bepaalde opzichten nogal ongemakkelijk waren en weinig tolerantie bezaten waar het huwelijkszaken betrof. Maar waarschijnlijker was het nog dat haar vrees voor ontdekking een oorzaak vond in het feit dat ze zelf thuis vrij streng opgevoed was met de opvatting dat „overspel” en al dat soort zaken „doodzonde” betekende. Mogelijk dacht ze dat mijn ouders in zo'n geval bruusk konden optreden en een scène zouden maken waartegen ik dan niet opgewassen bleek te zijn. Zelf was mijn vriendin bij de pinken genoeg om zich op een kordate wijze uit zo'n situatie te redden. Maar daarvoor was ze dan ook vijf jaar ouder dan ikzelf... het idee dat ik een echec kon lijden bij die gelegenheid moet stellig onverdraaglijk voor haar geleken hebben. Later begreep ik dat dat het was wat haar het meest met vrees vervulde... dat ze er wel eens getuige van kon zijn dat ik glorieus afging wanneer vader en moeder daar plotseling midden in de kamer verschenen! In elk geval had ze op deze avond die angst wel wat overwonnen en nieuwsgierig naar alles wat er rondom haar in de kamers te zien was dwaalden haar ogen door het huis, alles bewonderend en sommige voorwerpen voorzichtig in de handen nemend. Ik ontdekte hoe ze zichtbaar genoot van al dat nieuwe en onbekende en het was ineens of ik haar met heel andere ogen zag in de sfeer van m'n eigen omgeving. Op mijn kamer improviseerde ik snel een kleine filmvoorstelling, om haar een stukje van de Puttenfilm te laten zien... kon ze alvast een beetje kennis maken met mijn ouders vanaf het witte doek. Onvermijdelijk dat ze daarbij vanzelfsprekend ook met Antje geconfronteerd werd, ze stak niet onder stoelen of banken dat ze eigenlijk toch wel erg nieuwsgierig was hoe dat meisje er in werkelijkheid uit zag. En toen ze haar op de film voldoende bekeken had, riep ze plotseling wat verbaasd uit: „Zeg Piet, dat meisje ken ik... die loopt wel eens vaak bij mij door de straat, ik geloof dat ik haar zelfs héél goed ken...” Nu was dat niet zo'n wonder, Antje woonde in diezelfde straat, alleen aan de andere kant voorbij de van Woustraat. Daar hoefde ik dus niet zo van op te horen, maar dat mijn lieve vriendin in waarheid veel meer over Antje wist dan ze voorgaf, althans op deze avond, daar had ik toen niet het flauwste vermoeden van! Daarna vertoonde ik nog een komische film met Charlie Chaplin waarbij ze verbazend veel schik had. Na afloop van de filmvoorstelling zaten we met z'n beidjes nog een poosje naar het verlichte aquarium te kijken, dáár kon ze maar niet genoeg van krijgen. Nooit had ik durven dromen dat Betty nog eens zo knus en gezellig op mijn eigen kamer bij me zou zitten, het vervulde me met een dankbaar gevoel van trots en blijdschap. Het samenzijn hier in dit huis met mijn lieveling had ons plotseling veel dichter bij elkaar gebracht, ik had het gevoel dat ik ná deze avond nog veelmeer van haar was gaan houden dan ooit tevoren. Zelfs Antje raakte er geheel door op de achtergrond De hoop keerde weer bij me terug dat het onbezonnen avontuur in Putten langzamerhand wel in het vergeetboek zou raken, dat ik van mijn dwaalwegen eindelijk weer op het oude vertrouwde pad teruggekeerd was! Voor het ogenblik was dat een geruststellende gedachte al was 't maar gelukkig voor me dat ik die avond niet in de toekomst had kunnen kijken... waarschijnlijk waren mij dan de haren te berge gerezen! De avond met Betty samen was weer voorbij gevlogen en met enige schrik zagen we dat de klok al haast elf uur aanwees. Het begon nu waarlijk riskant te worden, als de oudelui toevallig een vroege trein hadden getroffen konden ze in feite ieder moment de deur binnen stappen. Haastig hielp ik haar in haar mantel, het huis was stil op deze avond, de buren merkten niets en onopvallend daalden we de trap af. Buiten was het heerlijk weer en Betty gaf te kennen dat ze best zin had om naar huis te wandelen. Dat was een aardig besluit van de avond, samen gearmd door de halfduistere straten, haar vertrouwelijk tegen me aangedrukt voelend. Zo bracht ik haar helemaal naar haar woning toe en namen daar afscheid met een hartelijke kus. Ja, het was een heerlijke avond geweest die ik niet gauw zou vergeten! Zaterdag 24 juni 1939 Enige weken waren verstreken waarin ogenschijnlijk weinig opzienbarende gebeurtenissen plaats vonden. In het wereldgebeuren leek een adempauze te zijn ingetreden waarvan niemand wist hoelang die mocht duren. Je kon ieder ogenblik verwachten dat er opnieuw ernstige complicaties tot ontwikkeling kwamen met het Derde Rijk, dat Hitler plotseling het een of ander dolzinnig schelmenstuk zou gaan uitvoeren en de Geallieerden voor nieuwe problemen kwamen te staan hoe ze hun woord gestand konden doen tegenover een land als Polen, dat thans het middelpunt was geworden van de bedreiging door het Duitse fascisme. Er hing een zwarte schaduw over Europa, je hield voortdurend je hart vast als die Führer weer eens een van z'n brallende redevoeringen hield in het Berlijnse Sportpallast en daarbij toegejuicht werd door een hysterisch krijsende menigte. Het gaf je het gevoel alsof daar ergens midden in Europa een afschuwelijk monster uit een andere wereld was neergedaald, dat bezig was om met afzichtelijke grijparmen rondom zich heen te graaien en dat alleen maar in staat was om dood en verderf te brengen onder de mensen. Die dreiging en de angst daarvoor waren er voortdurend, maar je deed of je het niet merkte, praatte er met geruststellende woorden omheen: „dat het vast niet zo'n vaart zou lopen” met een oorlog en je sloeg bij voorkeur de onheilspellende artikelen in de krant − 10 −
betreffende de buitenlandse politiek maar liever over... wat niet weet, wat niet deert! Ook op de zaak waar ik werkte voltrokken zich enige kleine veranderingen. Er gingen enkele collega's met vervroegd pensioen met het oogmerk dat daardoor plaats vrij kwam voor jongere werkloze collega's. Dat was nog nooit eerder gebeurd dat werkers op zestigjarige leeftijd het bedrijf verlieten, meestal bleef je in die dagen werken tot je niet meer kon en rijp was voor het kerkhof. We hadden zelfs een oude baas van tachtig jaar, die tot nu toe prompt iedere dag nog op tijd op 't werk present was... of het stormde of spiegelglad was door de ijzel... hij wàs er. Maar de pensioenregeling in de grafische bedrijven had daar al sedert enige jaren goddank een eind aan gemaakt, dat mensen tot aan hun dood slaaf waren van hun baas! En om het werklozenvraagstuk uit die dagen enigermate op te lossen was er nu een regeling tot stand gekomen die aan zestigjarigen gelegenheid bood met vervroegd pensioen het bedrijf te verlaten. Dat pensioen stelde echter niet veel voor, de Grafische Bonden legden er drie of vier gulden wekelijks bij en voorts was er de voorwaarde aan verbonden dat de opvolger van de gepensioneerde iedere week ƒ 3,- van z'n weekloon afstond ten behoeve van zijn plaatsmakende collega. Ik meen me te herinneren dat die mensen alles bij elkaar genomen wekelijks niet veel meer beurden dan hooguit ƒ 18,- plus ƒ 6,- ouderdomsrente van de Raad van Arbeid. Maar de meesten deden dat graag, als ze maar uit die tredmolen weg waren! Je kon er met een beetje goede wil nog wel net van komen met een lage huishuur van ± ƒ 2,50 in de week. Bovendien hadden veel grafische werkers er een baantje bij buiten hun vak. Je had er die in hun vrije uren ergens kelner waren in een of ander restaurant of, zoals Karel Gest die in een pracht pakje 's avonds te vinden was in het Concertgebouw waar ie de rol van suppoost vervulde. Ik had hem er al verscheidene malen aangetroffen en hij had mij wel eens naar m'n plaats gebracht en minzaam het dubbeltje aangepakt dat ik hem in de hand drukte! Hij gaf dan geen draad sjoege en deed of ie me helemaal niet kende en ik, van mijn kant behandelde hem heel discreet op dezelfde wijze omdat ik heel goed begreep dat de goeie man het niet wilde weten dat ie er 's avonds een baantje bij vervulde! Al deze maatregelen om de economische crisis enigermate te verlichten hadden het voor mij gunstige gevolg dat ik bij de firma geleidelijk aan steeds meer tot de oude garde was gaan behoren en vrij vast in het zadel zat. Er zouden bij wijze van spreken heel wat personeelsleden ontslagen moeten worden met minder dienstjaren alvorens ze mij de straat op konden sturen. Bovendien was ik specialist geworden in het zetten van gedrukte muziek, een onderdeel van de grafische kunst waarvoor ik een paar jaar geleden een opleidingscursus aan de Amsterdamsche Grafische School had gevolgd. Dit op aanraden van vader die met vooruitziende blik de wetenschap had opgedaan dat er binnen korte tijd een omvangrijk muziekwerk voor Zuid-Afrika op de drukkerij te verwachten viel. Er was bij de firma De Bussy maar één man die de kunst van het „muziek zetten” verstond, dat was collega Wieringa. Als dat grote werk kwam zou hij dat in z'n eentje onmogelijk kunnen bolwerken teneinde het op tijd gereed te hebben. Hij zou er stellig een mannetje hulp bij moeten krijgen en het lag dus voor de hand dat ik de man was die hem daarbij ging assisteren. Ter verduidelijking moet ik hier aan toe voegen dat het muziekwerk waarover ik thans spreek betrof de „F.A.K.-Volksangbundel vir Zuid-Afrika”, uitgegeven ter gelegenheid van het Eeuwfeest van de Unie van Zuid-Afrika. Inmiddels waren we daar met z'n beiden al sedert de zomer van 1937 druk mee aan het werk, ik had er een belangrijke promotie mee gemaakt en had er het voorrecht mee verworven om overgeplaatst te worden op de meest elitaire en kunstzinnige afdeling van Rustenburg, waar het duurste en fraaiste drukwerk van de firma z'n oorsprong vond en waar ook de befaamde aandelen en obligaties voor de geldwereld ontworpen werden! Dat was dus niet mis en ik was er dan ook van verzekerd vast werk te hebben tot eind van het jaar 1940... ontslag krijgen door slapte was er dan niet meer bij, ik zat wat ze tegenwoordig noemen „gebeiteld”! Na deze kleine historische afdwaling wil ik echter terug keren tot de aangelegenheden waarover het op deze datum te doen was. Bij nadere beschouwing zou je kunnen zeggen dat op deze dag het voorspel begon tot het dramatische hoogtepunt waarop ik reeds in het vorige journaal zinspeelde. Op die 24ste juni zette het kritieke en, ik zou haast zeggen, noodlottige stadium in dat rechtstreeks zou leiden tot de onverkwikkelijke gebeurtenissen met onze Antje. Er deden zich tekenen voor die er op wezen dat er iets fout ging lopen betreffende bepaalde plannen voor de naaste toekomst en ik doel daarbij in het bijzonder op onze aanstaande vakantieplannen. Maar daarover moet ik eerst nog iets naders meedelen. Door alle emotionele gebeurtenissen van het afgelopen jaar leek de tijd zo razendsnel aan ons voorbij te zijn gegaan dat we ons ternauwernood konden voorstellen dat het plotseling al weer zover was om er eens ernstig over na te denken hoe we dit jaar dachten met vakantie te gaan. Nu hadden we de plannen in die richting al zo lang mogelijk uitgesteld en daar waren twee redenen voor: in de eerste plaats wist niemand van ons hoe de internationale toestand zich ging ontwikkelen. Overal om je heen hoorde je niet anders verkondigen dan dat het vrij zeker was dat de verwachte oorlog zo omtrent het midden van de zomer of begin van het najaar zou uitbreken en daardoor waren wij stellig de enigen niet die zo lang mogelijk geaarzeld hadden met het vaststellen van hun vakantieplannen. Je kon immers nooit weten? De tweede oorzaak was van geheel andere aard. We wilden eerst wel eens rustig afwachten wat voor plannetjes mijn geachte oom en tante op tafel zouden brengen. Al spoedig na de emotionele weken in Putten in het vorige jaar hadden zij openlijk de mening verkondigd dit jaar nu maar eens niet naar Putten te willen gaan maar voor de afwisseling eens een reisje in het buitenland te willen gaan maken. Het gaf de indruk dat die vakantie in Putten van verleden jaar voor hen niet zo'n bijster succes was geweest, waarvan de oorzaak zich makkelijk laat raden. In min of meer bedekte termen kreeg ik daar nog steeds de schuld van, uit allerlei uitlatingen was mij dat duidelijk ter ore gekomen. Nu speet mij dat, eerlijk gezegd, in 't geheel niet, want ook zelve had ik weinig zin in een herhaling van dit alles, na de onverkwikkelijke gebeurtenissen die toen plaats hadden gevonden. Ik had zo het onbestemde voorgevoel dat ik bij een herhaling van de situatie er ditmaal niet tegen opgewassen zou zijn. Ik kende mijn oom en tante in voldoende mate om te weten dat zij in dat geval geen kamp zouden geven en dan met verdubbelde ijver er naar zouden streven om Antje en mij in de afgrond te storten. Nu waren vader en moeder gelukkig hetzelfde denkbeeld toegedaan en dat was dan ook de tweede oorzaak waarom wij zo lang mogelijk gewacht hadden met werk te maken van een zomerverblijf. Tot voor veertien dagen geleden wist niemand van ons beter of de − 11 −
familie in Utrecht zou deze zomer niet naar Putten gaan, dat hadden ze daar telkenmale uitdrukkelijk verkondigd en daar vader nu beslist niet langer wilde wachten had hij eindelijk naar van Surksum geschreven. Nu we in de heilige veronderstelling verkeerden dat de ten Bouwhuyzen deze zomer niet van de partij zouden zijn, hadden we onze zinnen er op gezet een poging te doen het pittoreske huisje Campanula te huren in de plaats van het wat kille stenen gebouwtje Dennenlust. Met Campanula hadden we verleden jaar in voldoende mate kennis gemaakt om te weten hoe knus en gezellig en ook wat moderner dit bungalowtje er uit zag, al was alles er wat beknopter dan op Dennenlust. Nu oom en tante toch niet gingen leek er niet het minste bezwaar te bestaan om hen de kaas van het brood te snoepen en het als 't ware voor hun neus weg te kapen... bovendien hadden we lang genoeg die kans voor hen opengelaten. Het was aan het begin van deze maand geweest dat vader van Surksum daarover had geschreven en al na een paar dagen kregen wij antwoord van de oude baas terug. Hij schreef in z'n wonderlijk brabbeltaaltje dat we wat Campanula betreft nog maar net op tijd waren geweest met aanvragen, hij had in die tijd al verscheidene reflectanten voor het huisje gehad, maar omdat wij zulke goede „oude vrienden” waren gaf hij de voorkeur aan ons. En daarmee hadden we dus definitief beslag gelegd op Campanula en was onze hartewens vervuld. Antje had al lang tevoren met veel enthousiasme beweerd dat ze ook nu weer „reuzegraag” met ons meeging, vooral nu het haar ter ore gekomen was dat de vermaledijde oom en tante er niet bij aanwezig zouden zijn. Tegen mij had ze eens in vertrouwen gezegd dat ze beslist niet meer mee wilde naar Putten wanneer oom Wim en tante Mien er weer bij waren! Maar nu het duidelijk bleek te zijn dat de door haar gevreesde oom en tante en de nog meer gehate Ali geen spelbrekers meer konden worden, scheen ze er dubbel plezier in te krijgen... het viel niet moeilijk te raden dat haar kansen om mij voorgoed te veroveren hierdoor aanzienlijk gestegen leken te zijn! Zo leek alles dus op rolletjes te lopen en wanneer alles nu volgens de plannen verliep beloofde deze vakantie een zeer intiem en romantisch karakter te gaan krijgen! Helaas echter, het noodlot had het gans anders voorbeschikt! Want wat wilde namelijk het geval? Precies veertien dagen geleden, op zondag 11 juni, werden wij volkomen onverwacht verrast door een bezoek van oom Wim en tante Mien op het gebruikelijke uur met het traditionele belletje „ting-ting-ting”. Dat was op zichzelf helemaal niet zo bijzonder want dat deden ze zo vaak. Ze hadden „vrij reizen” bij de Spoor en wanneer ze zich verveelden en met de zondag geen raad wisten was hun eerste gedachte „kom, we moesten maar eens naar Amsterdam gaan... bij Piet en Sien is het altijd gezellig en om elf uur zal de koffie wel bruin wezen!” Tot zover dus niets opzienbarends. Maar wat wèl als een schok op ons overkwam was het triomfantelijk verhaal van mijn tante dat ze de dag tevoren heel bedaard een treintje naar Putten hadden genomen om aldaar de oude van Surksum op te scharrelen en vervolgens met hem tot een akkoord te komen dat ze Dennenlust konden huren voor de tweede helft van de maand juli. En dáárvoor waren ze nu even uit Utrecht gekomen om ons dat als een grote verrassing te komen vertellen! Dat reisje naar het buitenland, wat mijn oom zich aanvankelijk had voorgesteld, hadden ze maar afgeschreven... ze dachten dat daar stellig wel niets van zou terechtkomen nu de internationale toestand zich met de week leek toe te spitsen. Dus dan tòch maar weer Putten! Grote genade... wat een ontnuchtering was me dat op die zondag! Niet dat ik het nu zo onaangenaam vond dat we de vakantie moesten doorbrengen met mijn beste oom en tante... dat zou op zichzelf helemaal niet zo onpleizierig geweest zijn. Maar waar ik in dit geval het allereerste aan dacht was dat ik nu vernieuwde strubbelingen kon verwachten in verband met Antje en Ali. Want tante Mien had er meteen opgetogen aan toegevoegd dat Ali dan ook weer zou meegaan... daar had ze vorig jaar ook zoveel gemak aan beleefd! Als in een plotseling opkomend visioen kon ik haast nauwkeurig voorspellen wat er nu gebeuren ging en terstond overviel mij een gevoel van grote onbehagelijkheid als ik dacht aan de voorspelbare pogingen, die ze nu in verdubbelde mate zouden doen om Antje op alle mogelijke manieren de voet dwars te zetten en ons daar buiten van elkaar te scheiden... Ze hadden lering getrokken uit de gebeurtenissen van verleden jaar en mijn tante had tijd genoeg gehad om plannetjes te maken hoe ze aan die ongewenste situatie van toen nu eens drastisch een einde zou kunnen maken. En die voorspelling was stellig niet overdreven toen ze direct na haar aankondiging met pathos verkondigde „dat we het dan van dit jaar meteen eens heel anders zouden gaan inpikken met die twee meisjes... Ali en Antje voortaan alleen samen uit en voor de rest basta!” Dat was dus meteen al een fraai begin en op slag werd het zeer duidelijk wat me te wachten stond. Een schokkende teleurstelling was het voor me, die onverwachte wending die de ten Bouwhuyzen aan de loop der gebeurtenissen hadden gegeven! 't Was plotseling of ik er helemaal geen zin meer in had... ineens stond alles me tegen. Een berg van moeilijkheden doemde voor me op als een dreigende vesting waartegen ik me van dat moment af niet meer opgewassen voelde. Want dàt er moeilijkheden zouden komen stond thans wel vast als een paal boven water. Waar was mijn oude strijdlust van vorig jaar gebleven? Het leek ineens wel of die me volkomen verlaten had! Nuchter beschouwd zou deze onverwachte ontwikkeling me eigenlijk geen lor hebben moeten kunnen schelen... die affaire met Antje was nu toch immers van de baan? Tenminste... zo leek het..., maar diep in m'n hart wist ik drommels goed dat ik er bij lange na nog niet mee had afgerekend. Ergens in m'n binnenste smeulde nog altoos dat oude vuur van verleidelijke hartstocht en romantiek dat z'n oorsprong gevonden had in de landelijke omgeving van het Gelderse dorp Putten en er zou heus niet veel nodig voor zijn om die vonk te doen aanwakkeren tot een laaiende brand, hoe zeer ik deze valse gevoelens bij mezelf ook verfoeide en ondanks de krampachtige pogingen om me daar tegen te verzetten. Nog altijd stond ik in tweestrijd waarmee ik zou moeten kiezen tussen Antje en Betty en ik kon vooruit wel voorspellen dat het straks in Putten weer dezelfde weg op zou gaan, daarvoor kende ik mezelf maar al te goed! Lag de oorzaak bij mij zelf of bij Antje? Daar wist ik geen duidelijk antwoord op te geven. Maar één ding stond nu wel onomstotelijk vast en mijn voorgevoel zou me daarin niet bedriegen: het zou in de komende zomervakantie tot een geduchte explosie komen, wàt dat ook mocht inhouden, en dat sombere vooruitzicht maakte me nu reeds, op die zondag, nu veertien dagen geleden, zeer moedeloos! Maar de rampspoed zette zich voort, het bleef niet bij die eerste tegenslag. Op de dag waarover ik nu schrijf − 12 −
kondigde zich de tweede strop aan en daarmee stortte het laatste sprankje hoop en vertrouwen op misschien toch nog een goed verloop van de aanstaande vakantie jammerlijk ineen. Het nieuws dat mij hedenmiddag ter ore kwam, toen ik tussen de middag voor de lunch thuis arriveerde, kon je gevoeglijk beschouwen als een ware jobstijding. Onze Antje had namelijk in de loop van de ochtend, zij het wat schoorvoetend, aan moeder de mededeling gedaan dat ze van „thuis” dit jaar NIET meer mee mocht naar Putten toe! Ze kon dit jaar onmogelijk vier weken achtereen gemist worden door haar mama... die was de vorige maal ook al zo erg gedupeerd geweest toen ze het al die tijd zonder haar dochter moest stellen in het huishouden, dat ze nu maar besloten had geen toestemming te geven! En wat de zaak nog erger maakte was het feit dat Annetje's moeder had voorgesteld om haar betrekking bij ons nu ook meteen maar op te zeggen... omdat ze veronderstelde dat wij haar die vier weken vakantie dan niet zouden uitbetalen nu ze van haar kant gedwongen was te weigeren mee naar Putten te gaan. En ze kon toch al die tijd niet zonder verdienste blijven, nietwaar? Dat was inderdaad wel een zeer onaangename verrassing waarmee Antje ons op het lijf viel, stel je voor een vakantie buiten in Putten zonder haar... dat leek me nu haast ondenkbaar! Ik geloof dat moeder er ook helemaal van ondersteboven was, vooral over de mededeling dat ze daarmee tevens haar dienstverband gedwongen was op te zeggen... wàt moest ze in hemelsnaam beginnen zonder deze meer dan ideale hulp in huis? De verstandhouding tussen die twee was in de laatste tijd meer te vergelijken met die van een aangenomen kind en haar pleegmoeder. En het werd duidelijk dat er wat gebeuren moest, en wel terstond, wilde ze deze ongeëvenaarde pleegdochter niet voorgoed verliezen! We moesten proberen zo snel mogelijk te redden wat er nog te redden viel. In de keuken, buiten de gezichtskring van de oudelui, had ik een haastig fluistergesprek met het meisje waarbij ik de harde werkelijkheid nog eens uit haar eigen mond vernam en ze zette daarbij zo'n ongelukkig en teleurgesteld gezicht, dat ik haar in een opwelling van medegevoel voorstelde om desnoods zelf eens met haar moeder te gaan praten met het doel te trachten haar van gedachte te doen veranderen, Nou, daar ging ze natuurlijk gretig op in op dat aanbod en met een klank van het diepste vertrouwen in haar stem zei ze: „Hè ja, zou u dat heus willen doen? Gô wat zou ik dat fijn vinden... misschien krijgt u het wel voor elkaar dat ik dan tòch mee mag en... dan kunt u meteen nu ook eens kennismaken met m'n moeder!” Aan tafel, tijdens de lunch, werd de situatie natuurlijk door ons lang en breed besproken en werden alle mogelijkheden overwogen hoe we op de beste manier een oplossing konden geven aan de problemen. Moeder zat er vanzelfsprekend het meeste over in dat ze de kans liep Antje kwijt te raken; zo'n geschikt meisje kreeg ze nooit weer terug en al had Antje dan geopperd dat ze zelf na die vier weken weer bij ons terug kon komen, je wist vooruit wel dat daar niet veel van terecht zou komen als ze eenmaal in een andere betrekking ingeburgerd was... kwam ze daar ook niet zo makkelijk meer vandaan! Tot vader de knoop resoluut doorhakte met de woorden: „Meid, weet je wat, ik ga aanstaande maandagmorgen wel eens even naar je moeder toe om er over te spreken en dan zal ik eens proberen haar zó ver te krijgen dat je in elk geval de laatste veertien dagen met ons mee mag. Ik heb dan zelf ook vakantie en dan kun jij mooi die eerste twee weken hier in huis blijven en voor de boodschappen zorgen... dan heb ik tegelijk wat hulp aan jou, dat lijkt me op die manier nog de beste oplossing. Bovendien gaat je geld dan gewoon door en dat van een andere betrekking zoeken is natuurlijk je reinste flauwekul... jij blijft gewoon bij ons! Ik meende te constateren dat Antje ineens honderd pond lichter was geworden bij het vernemen van de plannen die vader met haar had. Eerlijk gezegd was ik mijn oude heer dankbaar dat hij dat karweitje ging opknappen om met die moeder van Antje te gaan praten, want om de eerlijke waarheid te zeggen leek het me nogal een geducht corvee om daar in de gegeven omstandigheden te moeten gaan onderhandelen! Ik had nu ook meteen een vage indruk gekregen wat die moeder van Antje voor een type was. Het moest er stellig een wezen die bijzonder op haar gemak gesteld was en verdraaid goed de kunst verstond om haar dochters op een goedkope manier te exploiteren. Tenzij er nog een andere mogelijkheid was... misschien was haar moeder wel eens iets ter ore gekomen over hetgeen er verleden jaar tussen Antje en mij gepasseerd was en over de ongenaakbare houding van de oom en tante... het geharrewar met Ali. Zou Antje ooit wel eens iets hebben losgelaten over al die strubbelingen en zou moeder K. ons nu niet meer vertrouwen daar met z'n beidjes. Een paar dagen later vroeg ik er Antje op de man af naar, sprak deze veronderstelling onomwonden tegen haar uit, maar ze verklaarde toen uitdrukkelijk tegen me dat daar geen sprake van was en dat ze nimmer met één woord over het gebeurde in Putten had gerept tegen haar moeder en evenmin over de houding van de andere familieleden. Ook de aanwezigheid van Ali had er, volgens Antje niets mee te maken, want heus, ik kon er van op aan dat ze ondanks dàt even goed dolgraag met ons mee ging. Neen, wat dacht ik wel... door die Ali zou ze zich niet meer laten kisten, ze had haar lesje nu wel geleerd met dat kind! Dus dat was het ook niet in ieder geval, ofschoon ik toch wel even moest denken aan hetgeen Antje een paar weken geleden nog had losgelaten over oom Wim en tante Mien en ook over Ali... dat had me toen wel te denken gegeven. Door het ingrijpen van vader leken de kansen weer wat gestegen voor een gunstige ontwikkeling van de vakantieplannen, tenminste, als het hem mocht lukken Antje's moeder te overreden. Erg veel vertrouwen had ik er niet in, wie weet wat voor een kenau dat mens was! Nee, de toekomst zag er niet bijster hoopvol uit en wanneer ik daarbij nog dacht aan de mogelijkheid van het uitbreken van een oorlog in Europa, bekroop me nu reeds een angstig en unheimisch gevoel, als wist ik bij instinct dat er in de naaste toekomst groot onheil te wachten stond. Met minder enthousiasme dan in vorige jaren het geval was begon ik ditmaal de voorbereidingen te treffen voor ons vertrek naar Putten dat al binnen enkele dagen voor de deur stond... Zondag 25 juni 1939 De oudelui waren vandaag weer eens naar Utrecht gegaan met als voornaamste doel een bezoek aan de ten Bouwhuyzen teneinde met hen gezamenlijk de plannen voor de komende weken in Putten te bespreken. Wat ze eigenlijk daar met z'n − 13 −
allen te bekokstoven hadden is me nooit helemaal duidelijk geworden, oom en tante gingen gewoon op hun eigen gelegenheid in de tweede helft van juli en volgens mijn idee waren ze best in staat om hun eigen boontjes te doppen. Maar het lag natuurlijk wel voor de hand dat mijn tante er het meeste belang bij had om vooraf haar instructies te geven hoe in de voor ons liggende periode de zaken geregeld dienden te worden teneinde verzekerd te zijn van een „rustige” vakantie! Persoonlijk had ik daar op deze dag geen weet van, ik bleef rustig thuis en had voor die gelegenheid Betty maar weer eens uitgenodigd. Het zou onze laatste zondag worden voor de vakantie dat we bij elkander konden zijn, want de volgende week was het al zover. Ze was er al vroeger dan anders en het werd wederom een heel bijzondere middag. Voor het eerst speelde ik wat piano voor haar en daar was ze buitengewoon opgetogen over. Zoiets zou ze nu zelf ook dolgraag hebben willen leren. Lang kon ze echter deze middag niet blijven en na nog even de lieve kleine visjes in het tropisch aquarium te hebben bewonderd, bracht ik haar ruim op tijd een eind weegs naar huis toe. Die avond bij haar thuis namen we officieel afscheid van elkaar, over precies een week zit ik in Campanula en we kunnen elkaar minstens vier weken niet ontmoeten. Nog zie ik de bedenkelijke blik in Betty's ogen waarmee ze naar me opkeek toen ik haar de situatie uitlegde betreffende het niet mee mogen gaan van Antje en ook over de plotseling veranderde plannen van m'n oom en tante. „Als ik het goed begrijp, Piet, gaat het daar nu weer net zo worden als een jaar geleden. Heb jij daar eigenlijk wel zin in? Ben je niet bang om nog eens een herhaling mee te maken van alles wat daar toen gebeurd is? Het zou best wel eens kunnen gebeuren dat er heel nare dingen gaan plaats vinden rond die Antje van jullie... ik zou niet graag in de schoenen staan van dat meisje! Pas jij nu maar goed op dat je niet opnieuw betrokken raakt bij de jaloezie tussen die twee meisjes, het kon dan wel eens verkeerd aflopen!” Ik probeerde haar gerust te stellen met de verzekering dat ik ditmaal dubbel op m'n hoede zijn zou en beloofde haar dat ik het niet zover zou laten komen. Had ik die belofte maar echt kunnen waar maken, diep in mijn hart wist ik met vrij grote zekerheid dat het noodlot me bleef achtervolgen. Ons afscheid die avond was erg emotioneel, het had bijna iets tragisch, alsof we elkander nooit meer terug zouden zien. Nog nooit eerder had ik zó duidelijk dat aangevoeld als op die avond. Het was alsof een inwendige stem me zei dat wanneer ik Betty weer terug zou zien er in die tussentijd verschrikkelijke dingen zouden hebben plaats gevonden... Maandag 26 juni 1939 Geruststellend nieuws! Antje mag toch mee naar Putten... al is het dan alleen maar gedurende de laatste veertien dagen. Dit was het resultaat van het onderhoud dat vader hedenochtend had met de moeder van het meisje. De kennismaking met huize K. was vader erg meegevallen, echter was er heel wat overredingskracht aan te pas gekomen om die moeder te bewegen toe te geven aan ons voorstel. Ze bleef aanvankelijk onverbiddelijk vast houden aan haar voornemen, maar door een beetje op haar gemoed te werken had vader dan toch uiteindelijk weten te bereiken dat Antje in elk geval de tweede helft van de vakantie mee mocht. Antje was helemaal in de wolken toen ze het goede nieuws tegelijk met mij om twaalf uur vernam. Er viel niet aan te twijfelen dat ze dolgraag met ons meeging en dat de weigering van haar moeder een ontzettende teleurstelling voor haar geweest moest zijn. Later op de dag vertelde vader ons nog het een en ander over het onderhoud en over hetgeen hij daar gezien had, iets waarvan ik met belangstelling kennis nam. „Dat mens kon praten als Brugman... en haar mond stond geen seconde stil. 't Is een kolossale forse vrouw, nog vrij jong maar ik geloof wel dat het kwaad kersen eten is als je 't met haar aan de stok krijgt!” voegde hij er aan toe. „Ik stond versteld toen ik daar binnen kwam... ze wonen in een prachtig gemeubileerd benedenhuis, ik wist gewoon niet wat ik zag. Die mensen moeten bepaald vroeger in heel goede doen geweest zijn en het sloeg alles wat ik had verwacht te zullen vinden.” Over de gebeurtenissen van verleden jaar en daarbij in het bijzonder over de rol die ik daarin gespeeld had, scheen in het geheel niet gesproken te zijn, althans, vader liet zich daarover niet uit. Hoofdzaak was dat we Antje niet kwijt raakten, ze mocht de eerste twee weken van juli gewoon thuis het huishouden doen en zou dan later samen met vader naar Putten komen. Toch was ik ondanks de gunstige uitslag van het gesprek niet bijster opgetogen over de gang van zaken. Het viel niet weg te cijferen dat het voor mij een dooie boel ging worden gedurende die eerste periode. Ik was zo gewend geraakt aan de nabijheid van dit vakantievriendinnetje dat het me niet zou meevallen om nu voortaan weer alleen in m'n eentje er op uit te moeten trekken... zonder Antje. En in de periode die daar op volgde zouden we waarschijnlijk bitter weinig gelegenheid krijgen om samen te gaan fietsen. Nee, dat leek allemaal niet erg hoopgevend, god weet wat voor moeilijkheden ze ons nu in de weg zouden leggen! Ach, had ik vooruit maar ooit geweten wat mij in de komende weken boven het hoofd kwam te hangen... ik zou het feit dat Annètje helemaal niet was meegegaan met berusting hebben aanvaard. Er zou me ontzettend veel leed bespaard zijn gebleven en die vakantie zou nimmer zo grondig bedorven geweest zijn! Maar was ik helderziend? Hoe kon men alles vooruit weten? Helaas, zonder ook maar een greintje vermoeden te hebben van de beroerdigheid die ik blindelings tegemoet ging, vertrokken wij een week later naar Putten... ikzelf linea recta het noodlot tegemoet...!
− 14 −
Hoofdstuk 3 Verslag van de vakantie in Putten van zaterdag 1 juli tot en met zaterdag 29 juli 1939 Muzikale achtergrond: Andante sostenuto uit de Eerste Symfonie van Brahms Zaterdag 1 juli 1939 - Amsterdam-Putten Zo vertrok dan op deze dag, onder min of meer twijfelachtige omstandigheden, onze jaarlijkse „vakantie-expeditie” naar het vredige dorp Putten op de Veluwe. Sombere voorgevoelens aan mijn kant droegen er ditmaal niet bepaald toe bij om de vreugde van dit evenement te verhogen. Een heel jaar lang had ik me ingesteld op vier fijne weken buiten, samen met dat alleraardigste blonde vriendinnetje... geen dwarskijkers meer om ons heen die ons het leven konden zuur maken. Ik had mezelf de meest genoeglijke vakantie in het vooruitzicht gesteld die men zich maar denken kan! Geen oom en tante die zich geroepen voelden om telkenmale de waarschuwende vinger naar mij op te heffen, geen spionerende Alida die als een schim rond ons heen waarde en alles signaleerde wat volgens de rest van de familie niet door de beugel kon! Maar die speculatie was averechts verkeerd uitgevallen en de mooie droom scheen nu in het tegendeel te zullen verkeren. Ik zou er in hebben moeten berusten, dat het allemaal zo verkeerd had uitgepakt en daar zat 'm nu juist de kneep. Ik berustte er helemaal niet in en voelde me minstens geroepen om opnieuw ten strijde te trekken tegen het familiekomplot zonder ook maar enig benul te hebben wat voor kwalijke gevolgen dat zou gaan krijgen. Ik was voor mijn doen die morgen ongewoon nerveus en het was me ook niet ontgaan dat Antje al stiller en stiller werd naarmate het uur van vertrek naderde. Het moest een hard gelag voor haar zijn ons zo aanstonds te zien vertrekken met de wetenschap voor ogen dat ze daar óók bij had kunnen zijn. Nu ging die lekkere autotocht mooi haar neus voorbij! Ik had in de loop van de ochtend nog een kort ogenblik gelegenheid gehad om met haar alleen te zijn en had die kans benut om wat vertroostend afscheid van haar te nemen en het had me daarbij diep geschokt dat het lieve kind waarachtig nog een potje begon te huilen. Ik zag er een teken in dat het bij Annetje allemaal veel dieper zat dan de buitenwereld wel wist. „Droog je tranen nou maar gauw af, meisje voor je „mevrouw” het in de gaten krijgt en denk er nu alleen maar aan dat je over twee weken ook weer bij ons bent en dan is alles toch immers weer bij het oude?” had ik met wat tederheid in m'n stem tot haar gezegd. Er brak toen gelukkig weer een zonnetje op haar gezicht door en de warme blik in haar ogen die van veel diepere gevoelens getuigde, kon me daar geenszins bij ontgaan. Dit alles met elkaar maakte het vertrek nog moeilijker voor mij dan het al was. Eigenlijk moest ik kwaad op mezelf wezen dat ik het telkens weer zover liet komen tussen Antje en mij, het leek of ik geen macht meer had over mijn doen en laten! Bovendien was mijn eerzucht weer opnieuw geprikkeld door een nogal vreemde uitlating van mijn ongetrouwde tante Louise. Ze had een paar dagen geleden in mijn bijzijn een opmerking gemaakt die me als een messteek had getroffen. Toen ze vernam dat Antje heel waarschijnlijk niet mee naar Putten zou gaan riep ze nogal ondoordacht uit: „Nu, als ze dàt in Utrecht horen, zal Wim wel juichen... want alleen al dáárom, dat dat kind er weer bij zou zijn, wilden ze eigenlijk eerst niet meer naar Putten toe!” Ik voelde me razend worden bij die woorden en had moeite om me in te houden. Daar had ik verdomme nog toe, al die maanden zitten hopen dat die verwenste Ali er goddank niet meer bij zou zijn... en nu hadden ze waarachtig op het allerlaatste ogenblik de boel nog in de war gestuurd en waren ze op de koop toe nog blij ook dat Antje de strop kreeg. Het was het toppunt en ik vroeg me onwillekeurig af wat Antje de familie in godsnaam toch wel in de weg had gelegd. Ze had zich altoos bescheiden op de achtergrond gehouden en het enige wat ze haar verwijten konden was het feit dat ze graag met mij ging fietsen en blijkbaar uitstekend met me had kunnen opschieten in die vakantie. Nee maar, dan hadden ze toch eerst beter hun kritiek op Ali kunnen laten schijnen. Als er één was die toen aanleiding had gegeven tot onaangenaamheden, dan was dat toch stellig wel Ali geweest... hoe dikwijls had die pedante steekneus niet geprobeerd om Antje's plezier in de vakantie te bederven? De woede over die uitspraak van tante Louise had m'n oude strijdlust van verleden jaar weer doen ontwaken en opnieuw nam ik me heilig voor om, wanneer het onverhoopt deze keer weer zover mocht komen, al mijn krachten in te spannen teneinde de situatie meester te blijven. Mochten ze hetzelfde spelletje voor een tweede maal willen gaan spelen, uitstekend! Maar dan kon het me ook geen bliksem meer schelen wàt er van kwam en ik zou me met hand en tand verzetten tegen de aanranding van m'n persoonlijke vrijheid. Ik zou met Antje gaan fietsen als het mij beliefde en met die Alida had ik verder niets te maken... die kon wat mij betreft naar de pomp lopen! Dat waren allemaal oproerige gedachten die regelrecht tot rebellie konden leiden en ze waren niets minder dan een teken aan de wand dat er in de komende weken wat ging broeien daar buiten. Was het wonder dat ik in een opgewonden stemming verkeerde op de dag van vertrek? In de hal stonden de koffers al gereed en moeder en Antje waren in zenuwachtige haast druk bezig met de laatste beslommeringen aleer we het huis achter ons zouden sluiten. De auto van de „Waaltaxi” was om klokke twee besteld en daar was het wachten dus op, maar er werd bovendien ook nog op iemand anders gewacht... Tante Mien uit Utrecht kon ieder moment haar „ping-ping-ping” belletje laten weerklinken. Ja, inderdaad, je hield het niet voor mogelijk, maar m'n geachte tante zou de reis in de auto meemaken naar Putten en daar dan − 15 −
meteen een paar dagen blijven logeren op Campanula! Met dat plannetje was ze hoogst persoonlijk komen aandragen. „Zeg jongens, als die Antje van jullie nou toch niet meegaat in de auto... zou ik het best gezellig vinden om haar plaats in te nemen, ik heb reuze zin in zo'n autotochtje...” had ze, zichzelf uitnodigend, voorgesteld. Nu, daar was natuurlijk geen enkel bezwaar tegen van de zijde van de oudelui, hoe meer zielen hoe meer vreugd! Maar het hield natuurlijk wèl in dat ik nu in plaats van de lieftallige Antje mijn oude tante naast me op de autobank te zien kreeg! Het bleef me een raadsel waarom dat allemaal zo gearrangeerd moest worden... voor hetzelfde geld had mijn tante de reis naar Putten rechtstreeks kunnen maken vanuit Utrecht per trein. In ieder geval kon ze nu al vast haar wakend oog laten gaan over de gang van zaken. Ik zelf was er alleen niet zo erg blij mee, had liever ook wat anders gewild en kon het niet vatten waarom tante Mien eerst die reis van Utrecht met de trein naar ons toe moest maken om vervolgens weer met de auto naar Putten te rijden. Tegen een uur of een kwam ze aanzetten, opgewekt als altijd en overdreven vriendelijk doend tegen Antje met de wat sarcastisch klinkende woorden: „Wat jammer nou, meisje, dat jij niet mee mag... spijt het je niet erg?” Nou, dat hoefde je waarachtig niet aan Antje te vragen... haar gezicht sprak daaromtrent boekdelen! Klokslag twee uur kwam de „Dodge” voor de deur, het inladen kon beginnen en we sleepten koffers en al het kleine gerei dat moeder gewoon was mee te nemen, nodig of niet, de trappen af. Antje kleedde zich haastig aan en pakte haar spullen bij elkaar om naar huis te gaan. Voor haar zat het er op. Op straat, terwijl de auto langzaam wegreed zag ik haar nog geruime tijd ons staan nawuiven, maar wat ik niet zag waren de tranen die haar in de ogen sprongen toen ze ons nakeek tot de auto de hoek van de straat om ging... Moeilijk konden we toen vermoeden dat dit voorlopig de laatste vakantietocht zou worden die we prinsheerlijk met een auto zouden maken en evenmin hadden we er toen weet van dat het ook de laatste zorgeloze vakantie was die we tegemoet gingen. Had ik daar ooit voor uit een boodschap van gehad, voorwaar, ik zou die kostelijke tijd oneindig veel beter hebben gewaardeerd en me met meer gemak hebben neergelegd bij de kleine tegenslagen die er in de laatste weken waren komen opdoemen. Maar helaas wisten we nog van niks en er bleef voorshands nog niet veel anders over dan me te zitten opwinden over m'n eigen kleine belangetjes. In de auto zat ik in stilte vergelijkingen te maken met het vorige jaar, toen het allemaal zo gezellig was met Antje er bij, ikzelf nog onbewust van de spannende tijd die ik tegemoet ging. En thans? Er wachtte me een saaie twee weken en wat daarna zou volgen zag er nou ook niet zo bijster hoopvol uit. Je hoefde daarbij nog geen eens te denken aan het familie-geharrewar... er lagen erger dingen achter de horizon verborgen. Het was zelfs niet geheel uitgesloten dat we daar buiten werden overvallen door het plotseling uitbreken van een oorlog! Reeds nu al begon het opnieuw te gisten in de internationale toestand. De kranten stonden er elke dag bol van. Polen leek het volgende slachtoffer te gaan worden van de Duitse agressie; „Dantzig moet Duits worden”, zo schalde de Duitse propagandamachine luidkeels de wereld in. In Amsterdam ging het bouwen van schuilkelders met verwoede ijver voort en ze verrezen alom als paddestoelen uit de grond! Sommigen waren van houten palen opgetrokken ommanteld met een schuin toelopende wal van aarde, doch er waren er ook al die uit gewapend beton bestonden, die dingen zouden voorlopig niet meer weg te krijgen zijn! Eigenlijk was de hele toestand in Europa zodanig dat mijn vader in de afgelopen dagen had gezegd: „Jongens, we gaan nu wel zo onbezorgd met vakantie... maar als er in die tussentijd iets gebeurt, je kunt nooit weten, dan stuur ik ogenblikkelijk de Waaltaxi naar Putten om jullie op te halen! Voorwaar allemaal geen opwekkende vooruitzichten om daarmee op reis te gaan, maar we zaten nu eenmaal in het schuitje en onderweg had ik tijd te over om mijn gedachten in een wat meer optimistische richting te sturen... wie weet viel het allemaal nog wel mee! Erg opwekkende beelden boden de vooruitzichten voor deze vakantie dus niet. De autotocht er heen was ook al geen groot succes zoals we gewend waren, want onze chauffeur meende er goed aan te doen om, in Baarn aangekomen, ongemerkt linksaf te slaan en de weg op te rijden naar Eembrugge en dwars door het eentonige polderland op Nijkerk aan te koersen. Zijn baas had hem opgedragen de „kortste” weg te volgen en daarbij Amersfoort te mijden. Waarschijnlijk scheelde hem dat een klein aantal kilometers en dus kosten van benzine! We misten zodoende het mooiste en boomrijke gedeelte van de hele route. Tot overmaat van ramp werden we midden in de polder door een plotseling snel opkomend zwaar onweer overvallen en werd het uitzicht op de eindeloze landweg geruime tijd verduisterd door een waar gordijn van hemelwater. Het boze weer hield de ganse verdere tocht aan en onder stromende regen en daverend onweer reden we omstreeks halfvier op Campanula voor. Het zag er op dat moment niet erg aanlokkelijk uit, troosteloos door de regen en huiverend van de kilte betraden we ons vakantieverblijf. Over het verdere verloop van die dag valt verder weinig te vertellen. We hielden ons onledig met het uitpakken van de koffers en het op orde maken van de kamers. Ik kreeg de zijkamer aan de voorkant van het huis en installeerde me daar zo goed als mogelijk was, er stond tenminste een behoorlijke tafel in om aan te kunnen schrijven. Alle sombere vooruitzichten ten spijt hadden die me er niet van kunnen weerhouden om ook dit jaar weer voor uitgebreide filmplannen te zorgen en het beloofde ditmaal iets heel bijzonders te zullen gaan worden! Ik had acht spoelen 9,5 mm film meegenomen, rechtstreeks van Gevaert betrokken en de afwerking zou plaatsvinden bij het laboratorium van Gevaert in Den Haag. Van de afwerkpraktijken uit de fotohandel had ik langzamerhand m'n buik vol gekregen, die gaven het filmmateriaal ter afwerking aan particuliere beunhazen zodat het resultaat maar al te dikwijls bijzonder twijfelachtig genoemd mocht worden. Ik had me ook voorgenomen om deze keer eens drastisch te gaan afwijken van het maken van de traditionele familieshots en wat meer aandacht te gaan besteden aan de omringende natuur zodat mijn film wat meer de allures mocht krijgen van een „lyrisch filmgedicht”. Ik had er een aardige titel voor bedacht: „Bungalowavonturen - Van Zon, Wind en Regen” en van die drie gegevens wilde ik proberen een uitbeelding te geven in de film. Natuurlijk viel het vooruit al te voorspellen dat er niet te ontkomen viel aan zekere familietaferelen die de moeite waard waren om vast te leggen. Er viel namelijk een feestelijke gebeurtenis midden in de vakantie; vader en moeder hoopten hier over een paar weken hun veertigjarig huwelijksfeest in te luiden en die ondertrouwdag zou stellig niet ongemerkt voorbij gaan. Het lag − 16 −
voor de hand dat deze festiviteit op de film zou worden vastgelegd. Maar aleer het zover was zouden er heel andere schokkende gebeurtenissen hebben plaats gevonden en het was maar goed dat ik daar op deze eerste dag in 't geheel geen weet van had. Na al de kleine tegenslagen betreffende Antje leek het me verstandig toe om die twee eerste weken al m'n aandacht te gaan besteden aan de filmplannen... dan schoot de tijd ook meteen lekker op! Toen we omstreeks zeven uur aan de avondboterham zaten kwam oom Wim binnen vallen en hij was nog juist op tijd om een graantje mee te kunnen pikken. Hij zou blijven tot zondagavond, het slapen hier was geen probleem daar oom en tante nu de beschikking konden hebben over de kamer waar Antje anders haar domein had gehad. Ruimte was er zat op Campanula, drie kamers met in elk twee bedden boven elkander. Buiten was de hemel nu helemaal opgeklaard en uit de bossen rondom steeg een verkwikkende prikkelende geur op van vochtig dennenhout, terwijl de al wat laagstaande zon brede banen van goudgekleurd schijnsel wierp over het vochtige mos. En dat werd vanzelfsprekend een uitnodiging om er meteen maar op uit te trekken voor een avondwandeling. Wat een genot was het om na een vol jaar stadsgewoel en het geploeter van de dagelijkse sleur weer eens je voetstappen te kunnen zetten op de rullige bosgrond en de krijsende schreeuw van een Vlaamse gaai te horen op klinken uit het eenzame woud. Alsof we niet weg geweest waren... er leek nagenoeg niets veranderd te zijn in de naaste omgeving, zo op het eerste aanblik. Ja toch... achter het Hunnenlaantje, daar stonden we onverwacht voor een grote rechthoekige kale vlakte waar verleden jaar nog een bos met fraaie slanke dennenstammen als een muur was opgerezen. We schrokken er van, op het aanblik van die doodse kale woestenij waar letterlijk niets meer groeide en vroegen ons verbijsterd af waar dat in hemelsnaam goed voor mocht wezen. We zouden het spoedig vernemen van „ouwe Frank” nadat ook mijn oom al terstond zijn mening had geuit over het verdwijnen van dit uitgestrekte dennenperceel. Dit bos was gekapt op last van het ministerie van Defensie... er zouden hier eventueel in geval van oorlog batterijen vèrdragend geschut komen te staan wanneer de Duitsers het in hun hoofd mochten halen onze oostgrens te overschrijden! Het was voor het eerst dat we zo direct en duidelijk met ons neus op de feiten werden gedrukt, de harde werkelijkheid van een op handen zijnde oorlog... neen, dit was geen grap van mijn geachte oom toen hij op zijn laconieke manier zijn veronderstelling uitte over hetgeen hier aan de hand was. Maar op onze korte avondwandeling leefde nog weer sterker de herinnering op bij mij aan de onvergetelijke dagen van vorig jaar. Dat leek me nu allemaal een droom toe. Je kon je nu nauwelijks voorstellen dat daar een vol jaar tussen lag! Toen we tegen schemerdonker op Campanula terugkeerden hadden moeder en tante Mien inmiddels het vaatwerk afgewassen en opgeruimd en stond de theepot al vol ongeduld op ons te wachten. De schemerlampjes werden ontstoken en we waren eensklaps weer terug in het sfeertje van een jaar geleden. Dan kwamen de kaarten op tafel en onder het heldere licht van de elektrische lamp zaten we met z'n allen gezellig rond de tafel om wat spelletjes te doen. Wat een vredig toneeltje moet dat geweest zijn... geen spoor van onenigheid in de familie, geen wanklank die de stilte vermocht te storen. Maar dan maakte oom Wim de opmerking: „Goddorie, 't is hier toch maar een fijn oord om je vakantie door te brengen. En we hebben het zo onder ons toch eigenlijk gezelliger dan met die twee kinderen er bij... je kunt nu tenminste wat meer vrijuit praten...!” Ik keek verbaasd op bij het horen van die wat ontactvolle opmerking en voor ik het wist flapte ik er uit: „Nou, dàt weet ik nog zo net niet... ik dacht dat die twee meisjes met hun aanwezigheid ons bijzonder geamuseerd hebben, ze brachten tenminste wat leven in de brouwerij!” Ik zag de glinstering in de ogen van mijn oom, terwijl hij uitschoot in z'n stereotiepe schaterlach en daarbij uitriep: „Ja, dàt wil ik best geloven jongeman... jij vertegenwoordigt nog de jeugd onder ons en jij zult je zeker wel geamuseerd hebben met die twee jonge vrouwen en stellig wel met Aantsie... maar dat is voor ons ouderen helaas niet meer weggelegd! Ze zal haar „meneer Piet” nu wel missen, denk ik zo!” voegde hij er ironisch aan toe. Ik zei er maar niet veel op terug, ik kende oom Wim voldoende en wist dat hij het niet zo kwaad bedoelde, maar het viel me op dat tante Mien even verstrakte en daarna terstond van onderwerp veranderde. Er verscheen een vastberaden trek om haar mond alsof ze bij zichzelf dacht: daar zullen we in deze vakantie wel eens een stokje voor steken! We maakten het die avond niet erg laat, om elf uur werd er opgebroken en kropen onder de warme wol. De avond was koud door alle regen van de afgelopen dag en behaaglijk trok ik de dekens over me heen, de slaap liet die eerste nacht niet lang op zich wachten. Zondag 2 juli 1939 - Putten Aangezien de gebeurtenissen in die eerste helft van mijn vakantie weinig spectaculair genoemd mogen worden, wil ik er mee volstaan om enigszins in beknopte vorm een opsomming te geven van de wijze waarop ik de dagen zoek bracht en alleen maar spreken over de allerbelangrijkste voorvallen. Vastgesteld moet worden dat die twee weken verliepen in een sfeer van volmaakte rust, zij vormden de stilte die aan de storm vooraf ging! We hadden die zondag vrij goed weer, de zon liet zich regelmatig zien al bleef de temperatuur nog wat aan de lage kant. Wat zouden vader en ik, mitsgaders oom Wim, beter hebben kunnen doen dan terstond na het ontbijt op de wandeltoer te gaan! We richtten onze schreden naar Oud-Groevenbeek, een van de fraaiste natuurparken in de omgeving van Putten en luisterden met verstrooide aandacht naar de breedsprakige verhandeling van mijn oom over de huidige internationale spanningen. Hij was niet bijster gerust op het verloop van de politieke ontwikkelingen... zag het er van aankomen dat die schreeuwer in Berlijn niet eerder zou rusten aleer hij geheel Europa onder de voet zou hebben gelopen. Hij vreesde dat Engeland en Frankrijk eerst een flink pak op hun donder moesten krijgen van dat tot de tanden toe gewapende Derde Rijk. Dan pas zou de gehele wereld wakker worden geschud uit de slaap! Maar dan was het te laat om nog te kunnen ingrijpen... ze hadden te veel kostbare tijd verloren laten gaan met afwachten en bakzijl halen tegenover Hitler, de moffen hadden al die jaren als bezetenen gewerkt aan hun oorlogsmachine, liever kanonnen dan boter luidde de brallende − 17 −
kreet van Hermann Goering en het Duitse volk had er lijdelijk mee ingestemd en in alle ernst geloofde het dat daarna de betere tijden zouden aanbreken. Voorwaar, oom Wim had een heldere kijk op de wereldsituatie, zoals later duidelijk zou blijken. Maar al de sombere voorspellingen gingen als stof in de wind aan ons voorbij op die heldere zonnige zondagmorgen. Teruggekeerd op Campanula roken we de geur van de vers gezette koffie al van verre en binnen vonden we moeder en tante Mien samen in druk gesprek al viel het moeilijk te raden waar die twee het wel allemaal over gehad mochten hebben! 's Middags kon ik de verleiding niet weerstaan om op de fiets van mijn oom even lekker een tochtje te maken in de naaste omgeving. Een onbestemd verlangen dreef me naar het Sollense Gat, het práchtgát van Annetje waar ze toen helemaal verrukt van was. Ach ja, te bedenken hoe wij hier met z'n beidjes hadden staan te genieten van dat unieke brok natuur, op die eerste zondagmiddag... dat was nog voor het fatale spelletje tussen ons een aanvang nam. Daar wilde ik nu maar liever niet aan denken! Voor de rest van deze middag namen we er ons gemak van, heerlijk lui gezeten in de lommerrijke voorhof van Campanula waar het nu in de middagzon behaaglijk warm begon te worden. Onder het genot van ontelbare koppen thee, vermengd met de blauwe damp van de „kareltjes” die vader en ik altijd in ruime voorraad bij ons hadden en waarvan vader met gulle hand uitdeelde, zette oom Wim zijn betoog voort op het punt waar ie die ochtend was blijven steken. Pas nadat vader hem voor de derde maal een sigaartje had gepresenteerd scheen ie zich eindelijk te herinneren dat hij zelf ook nog ergens een doos „stinkstokken” in z'n jaszak opgeborgen moest hebben! Maar toen niemand meer wenste te roken kon hij ze gelukkig weer gauw veilig opbergen! Mijn god, wat leefden we nog in een luilekkerland... thee, koekjes en sigaren in overvloed... het kon niet op! Maar ook aan dit gezellige samenzijn van de familie „onder ons” kwam weer een einde. Vader had reeds gisteren in het dorp een taxi besteld die hen beiden deze avond zou komen ophalen en naar het station brengen. Er was besloten dat mijn tante nog een paar dagen zou blijven logeren, voor de gezelligheid... dat kon toch immers best nou die Antje er niet bij was? Ze wist nog niet hoelang ze zou blijven, dat hing helemaal van het weer af. Mijn oom had z'n fiets voor het gemak maar hier gelaten, hij kondigde aan vermoedelijk aanstaande woensdag over te komen om tante op te halen... Zo maakten ze er in wezen een dubbele vakantie van. En het was nog goedkoop ook!! Moeder vond het allemaal maar wàt gezellig, want zo in haar eentje had ze natuurlijk weinig aanspraak en Mien zorgde wel dat de conversatie op gang bleef. Maar heimelijk dacht ik hoeveel romantischer en intiemer de omstandigheden geweest zouden zijn als het lieve blonde vriendinnetje met haar aanwezigheid de vakantie had opgeluisterd. Klokslag negen uur reed de dorpse taxi voor, vader en oom Wim namen afscheid van de rest van de familie en ik bleef met moeder en tante Mien achter. Tot het bedtijd was brachten we de avond door met kaartspelletjes. Over de verdere dagen van die week valt weinig te vertellen. Ik moest op eigen gelegenheid maar zien hoe ik me vermaakte en dat lukte dan ook meestal heel voortreffelijk. Mijn eerste gang de volgende maandagmorgen was naar het dorp toe teneinde de rijwielzaak van Dompseler met een bezoek te vereren. Ik stapte er de winkel binnen met zo'n gezicht van: hallo, daar ben ik weer! En ik was helemaal niet verbaasd over het feit dat de eigenares me onmiddellijk herkende. Misschien kwam dat wel omdat ze een naamgenoot van me was en ik bedoel hiermee dus de eigenaresse van de winkel. Ik trof het, want mijn lievelingskarretje dat ik al sedert een paar jaar hier in de vakantie gehuurd had, was uitgerekend net op tijd in huis terug gekeerd. „Ik had er al op gerekend dat u een dezer dagen langs zou komen en heb hem meteen voor u vastgehouden”, sprak ze. Het bericht van onze komst naar Putten was kennelijk reeds wijd en zijd bekend gemaakt door de oude van Surksum teneinde de leveranciers een tip te geven dat er wat te verdienen viel! Ja, zo ging dat nog in die dagen! Vijf minuten later knerpten mijn banden over het helderwitte grind van het fietspad in de richting van het landgoed Schovenhorst. Het weer had niet beter kunnen wezen dan op deze prille ochtend van de nieuwe week. Ik nam het er van en koesterde geen plannen om maar zo gauw mogelijk naar huis terug te keren. Moeder en tante Mien vonden genoeg stof om elkander te vermaken en daar zouden ze mij wel niet bij nodig hebben. Wat een genot was het om voort te zweven door die poort van louter groen, de vochtige kruidige geuren uit het bos in te ademen en het windje verkoelend langs je wangen te voelen strijken. Ik mocht de trouwe velo weer voor een maand mijn eigendom noemen en het beestje huppelde van pleizier alsof het zich alle malle strapatsen van vorig jaar nog wist te herinneren. Ik maakte een flinke tocht en niemand kon er wat van zeggen dat ik zo lang was weggebleven, er was nu immers geen Antje die ze er lelijk op aan konden kijken? Het mooie weer hield aan in de volgende dagen. Ik meende er goed aan te doen om daar nu alvast zoveel mogelijk profijt uit te trekken, maakte al de tochtjes op de fiets langs de plaatsen waar de herinnering levend was gebleven aan het intieme samenzijn met Annetje zonder er bij stil te staan dat ik daarmee het gevoel van verlangen naar het meisje bij mezelf opzweepte. Ongemerkt leefde ik er naar toe dat ze over nog zóveel en zóveel dagen echt weer hier bij me kon zijn en achteraf beschouwd geloof ik dat dit verlangen op het laatst tot een obsessie uitgroeide. Ook begon ik maar vast met voorbereidingen te treffen voor de nieuwe film, nam enige shots op van onderwerpen waarbij ik geen „acteurs” nodig had maar wel de zon die thans volop van de partij was. Zo schoot de tijd toch nog aardig op en met tante Mien leek de vrede nu weer geheel en al getekend te zijn. Over Antje werd nauwelijks gesproken, tenminste niet in mijn onmiddellijke aanwezigheid. Toch gebeurde er in het midden van de week iets vreemds. Het was op woensdag 5 juli en de dag beloofde uitzonderlijk warm te worden. Ik had die ochtend een ferme fietstocht gemaakt over het gehucht Drie naar Speulde om daarna over de Oude Prinsenweg weer op huis aan te gaan. Het was broeiig heet geworden en op de terugtocht passeerde ik de plek waar ik verleden jaar met Antje op een stil plaatsje samen in het bos gelegen had. Dat was een middag vol onstuimigheid geweest en waarbij onze late terugkomst op Dennenlust aanleiding was geweest tot nieuwe en heviger moeilijkheden met de familie. Ik moest thans voor mezelf bekennen dat ik me toen in die periode heel wat meer − 18 −
zelfverzekerd en op m'n gemak voelde dan thans het geval was. Doordat het die middag gloeiend heet was geworden bleef ik met moeder en tante Mien rustig in de lommerrijke schaduw van het huisje zitten met een boek. Tante Mien vroeg of ik me nogal kon amuseren, zo in m'n eentje en toen ik daarop nonchalant ten antwoord gaf dat me dat best lukte en dat ik thuis ook wel gewend was om alleen door het leven te gaan, zei moeder totaal onverwacht: „Tòch zou ik wel eens willen weten waar jij zo zondagsavond altijd uithangt in Amsterdam... daar vertel je ons eigenlijk nooit iets over!” - „Enigermate gealarmeerd spitste ik de oren... dat had moeder verdomme nog nooit eerder aan mij gevraagd! Wat vreemd dat ze daar nu juist mee voor de dag kwam, hier in Putten! Een beetje van m'n stuk gebracht antwoordde ik vaagjes: „Ja, dat is voor u een vraag en voor mij een weet... en, waarom zou ik dat jullie vertellen?” Tante Mien mengde zich er lachend tussen: „Ach, Sienemeu dat moet je nooit vragen aan je jongens, daar willen ze liever nooit over praten... maar hij zal wel ergens een vriendin hebben, zo noemen ze dat toch immers tegenwoordig?” Ik maakte een gebaar alsof ik het feit half en half toegaf, waarop moeder repliceerde: „Nou, ik vind dat maar raar dat je ons daarover nooit iets vertelt, ik denk er wel eens het mijne van. Vertel me eens, hoe ziet ze er dan uit? Is het een aardig meisje?” Verdikkeme, daar zat ik nou ineens in de tang... nu moest ik toch wat ophelderen en in een ogenblik van onbedachtzaamheid liet ik me er toe verleiden om een vage beschrijving te geven van Betty, haar uitbeeldend als klein, slank en beeldschoon! Maar ik waakte er wel voor om haar naam te noemen of ook maar iets persoonlijks over Betty uit te duiden. Moeder zei alleen maar: „Nou, je maakt ons wel bar nieuwsgierig en het zal mij echt benieuwen wanneer je ons eens kennis laat maken met dat wonder!” Ik zweeg abrupt, zelf geschrokken van mijn loslippigheid. Later snapte ik zelf niet hoe ik op die middag zo ondoordacht had kunnen zijn om een tipje van de sluier op te lichten van mijn verhouding met Betty. Natuurlijk wisten ze nu nog niets, maar ze waren zo ongemerkt meer te weten gekomen dan me op dit ogenblik wel lief was! Maar wacht eens! Zou mijn geachte tante daar misschien de hand in gehad hebben? Was het niet uitgesloten dat zij moeder had aangezet om mij daar eens over te kapittelen? Daar had ze vast iets mee voor, ik zou op mijn hoede moeten zijn voortaan, anders kon ik Antje wel vergeten! Kort na het avondeten vertrok tante Mien, mijn oom arriveerde tegen zeven uur vanuit Utrecht om haar op te halen. Er reed in het midden van de week een dorpsbusje op het station Putten en er was een halte dichtbij op de Harderwijkerstraatweg zodat ze dus geen gebruik van een taxi hoefden te maken. Ik bracht hen beiden een eind weegs en ik geloof dat mijn tante maar node naar huis terug keerde, die had best nog een dag of wat haar tenten bij ons willen opslaan en ze had haar echtgenoot dan ook in 't geheel niet zo spoedig verwacht om haar te halen! 't Werd nu nog stiller dan anders op Campanula en wat verveeld zaten moeder en ik nog wat te lezen tot het tijd was om naar bed te gaan. Vrijdag 7 juli 1939 - Putten Het prachtige weer houdt onverminderd aan en gewapend met de filmcamera stapte ik deze morgen terstond na het ontbijt op de fiets. In het dorp postte ik een brief die ik gistermiddag geschreven had en die bestemd was voor Betty. 't Was een extra lange geworden, als wilde ik daarmee mijn schuldgevoelens delgen tegenover mijn vriendin. Ik had in het begin van deze week natuurlijk weer veel te veel aan Antje gedacht bij het weerzien van al die bekende plekjes in de omgeving! Met die brief had ik een poging gedaan m'n geweten enigszins te sussen en het gevoel voor Antje op de achtergrond te dringen. De grintweg in de richting van Kasteel Staverden was zonnig en het spetteren van het grind onder de banden vandaan was het enige geluid dat de stilte doorbrak. Ik kreeg het gevoel dat ik eindeloos door had willen rijden, ver weg naar een onbekende toekomst als wilde ik wegvluchten van een naderend onheil dat bezig was me te achtervolgen. Ik had eigenlijk dolgelukkig moeten zijn op die prachtige ochtend, lekker trappend op m'n fietsje de eindeloze verte tegemoet... in het genot van vier weken vakantie en verlost van de dagelijkse werksleur. Maar in plaats daarvan betrapte ik mezelf er op dat er ergens binnen in me een onbestemd gevoel knaagde van ontevredenheid. Het geluk dat me beschoren was om vier weken lang in de vrije natuur te mogen bivakkeren werd ergens getemperd door onvolmaaktheid, er ontbrak iets aan. Waarom fietste ik hier alleen in m'n eentje? Waarom miste ik zo doordringend het vrolijke gesnap van Annètje naast me? Nog liever zou het me geweest zijn wanneer Betty mij had kunnen vergezellen op mijn tochten, met haar zou het natuurlijk nog oneindig veel fijner zijn geweest. Het besef van dit gemis maakte me mistroostig en prikkelbaar, 't had allemaal zo geheel anders geweest kunnen zijn. Teruggekeerd op Campanula vond ik moeder in de tuin zittend met een geopende brief in de hand en ik zag dat haar gezicht een bedenkelijke blik vertoonde. Het bleek een schrijven te zijn van mijn broer Aart en de inhoud was nogal verbluffend. Hij had naar moeder en mij geschreven met het klemmend verzoek een week bij ons te mogen komen logeren met z'n gezin op Campanula. Het geval wilde dat hij van zijn werkgever veertien dagen vakantie had gekregen en zoiets was hem in geen jaren overkomen. Mijn broer had jarenlang een winkel gehad in de binnenstad die helaas door de crisis op de fles was gegaan. Vakantie was hem in al die jaren de neus voorbij gegaan, want de zaak kon onmogelijk voor één of twee weken gesloten worden, daar bestond in die jaren geen enkele regeling voor. Na veel moeite had hij daarna weer een baantje gekregen in z'n vroegere branche: de boekhandel, al was het dan ook een slecht betaalde job. En ziedaar, nu had de arme sloeber zo ineens maar twee weken vrijaf om op vakantie te gaan en nu ontbraken hem de centen daarvoor! En zo was ie er toe gekomen om ons als 't ware een bedelbrief te sturen waarin ie met veel plichtplegingen het vriendelijk verzoek richtte tot moeder of het niet mogelijk was dat hij met Annie en de twee jongens de komend week bij ons kon doorbrengen. Ze zouden dan op de voordeligste en goedkoopste manier reizen, met de raderboot naar Harderwijk en vandaar per bus naar Putten. Wanneer wij dit plannetje goed vonden, verzocht hij ons dat per omgaande hem te laten weten, dan konden ze al aanstaande maandag met het hele gezin in de loop van de middag bij ons voor de deur staan! Moeder schudde verbaasd het hoofd en ik had wel in de gaten dat ze helemaal niet zo blij was met dat plan. Ze was er − 19 −
danig door overrompeld en zag er een aanslag in op haar vredige rust die ze meende hard nodig te hebben. Want dàt zou me even een drukte geven, die zorg voor vier personen er bij, nee, ze was er niks over te spreken en gaf me de brief te lezen, vragend wat ik daar van dacht. Waarschijnlijk hoopte ze dat ik er ook wel fel tegen gekant zou zijn en dadelijk terug wilde schrijven om het af te wimpelen. Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik wel een beetje verschoot toen ik de brief las en me daarmee realiseerde dat die instuif van vier personen de nodige problemen met zich mee zouden brengen. Je moest het je even voorstellen: twee volwassen mensen plus nog twee kleine kinderen er bij in deze betrekkelijk kleine bungalow stelden wel enige extra eisen aan ons organisatietalent! Daar stond mijn geachte broeder blijkbaar in 't geheel niet bij stil. Bij de eerste lezing stond het plan mij evenmin erg aan en ik behoefde daarbij alleen maar te denken hoe het verleden jaar was gegaan met kleine Aart... en dan zouden we er nu nog zo'n kleine druktemaker bij krijgen, mitsgaders mijn nogal bazige schoonzuster! Bovendien kon je er donder op zeggen dat we de komende week tante Mien er ook nog bij zouden krijgen... die kwamen met het weekeinde stellig uit Utrecht hier heen met het vooropgezette plannetje meteen nog een paar dagen er uit te slepen. Waar moesten die mensen in hemelsnaam allemaal te slapen worden gelegd? De beide kinderen konden niet anders dan met een „kermisbedje” op de grond en daarmee was dan heel Campanula eivol! Dat mijn geachte broeder, alvorens naar ons geschreven te hebben, reeds eerder met hetzelfde verzoek bij vader vierkant nul op het rekest had gekregen, had hij wijselijk verzwegen in zijn brief. Ik vermoed dat hij uit wanhoop daarna maar zijn geluk bij ons beproefde met de verwachting dat wij wèl zouden zwichten voor zijn smeekbede. En dat zou hem waarachtig nog lukken ook! Want dwars tegen moeders verwachting in kwam ik plotseling tot het besluit dat we dat offer toch maar brengen moesten, wat voor moeilijkheden er ook mee gepaard zouden gaan. Aan de andere kant beschouwd... het kon toch ook best een boel gezelligheid geven zo met z'n allen. Ik had altijd uitstekend kunnen opschieten met mijn broer en wie weet wat voor ouderwets avontuurlijke tochten we samen konden maken, misschien wel op de fiets. Als ik daarbij bedacht dat die arme drommel al in geen jaren meer van een behoorlijke vakantie had mogen genieten, leek het me niet meer dan redelijk toe dat wij hem daartoe nu de gelegenheid boden. Ik kon het niet goed verkroppen dat ik zelf ieder jaar er maar zo'n week of vier tussenuit was getrokken terwijl hij op een afstand mocht toekijken hoe wij lekker op vakantie gingen. Neen, 't zou heel unfair van ons geweest zijn als wij dat verzoek thans hadden geweigerd... hij moest er nu ook maar eens van genieten. En... allicht waren we samen in staat om hier nog een goed stuk film te maken! We waren toch immers niet voor niets allebei op de filmcursus van L. J. Jordaan geweest? Met dat denkbeeld voor ogen zag ik het ineens weer helemaal zitten! Moeder zat me met vragende blik aan te kijken terwijl ik de brief weer dicht vouwde en ik geloof dat ze stomverbaasd was toen ik kort en bondig de knoop doorhakte met de woorden: „Natuurlijk vind ik het goed... laat ze maar gerust komen voor die ene week, dat kan toch immers best, dat geeft meteen nog wat afleiding.” Ik zei haar wat mijn overwegingen waren en daarop moest ze me dan ook gelijk geven. Maar wàt moeten we nou met tante Mien aanvangen als die ook nog een paar dagen wil blijven?” vroeg moeder bezorgd. Mijn hemel, daar had ik nog niet zo bij stilgestaan, dat mijn tante wel eens onaangenaam getroffen kon worden door deze onverwachte verandering in de stand van zaken! 't Was in de ruimte bekend dat ze niet bijster gesteld was op mijn schoonzuster; de oorzaak daarvan lag ook al weer verborgen in een ver verleden, terwijl geen sterveling zich meer herinneren kon wat de aanleiding daartoe geweest mocht zijn! - „Nou, als tante Mien daar niet mee akkoord wenst te gaan, dan gaat ze zondagavond maar stante pede met oom Wim naar Utrecht terug!” decideerde ik stoutmoedig, daarbij niet beseffend dat ik met die uitspraak de grondslag legde voor een nieuw conflict met de ten Bouwhuyzen! 't Was telkens weer het oude liedje: Mien was de spil waar alles om draaide... zij besliste over het hoe en waarom en wat wel en wat niet kon! Ik meende zelfs te begrijpen dat moeder de moeilijkheden die ze kon verwachten met haar zuster zwaarder liet wegen dan het beetje extra drukte dat haar eigen zoon en diens gezin met zich meebracht. De slogan: „Wàt zal Mien er wel van zeggen?” deed ook nu weer opgeld, dat was bij ons gewoon een gevleugeld woord geworden. Als ik toen goed mijn hersens gebruikt had, had ik moeten begrijpen dat het in deze vakantie weer dezelfde weg zou opgaan als 't vorig jaar en dat ik het wat mijn relatie tot Antje betreft, ook dit keer weer zwaar te verduren zou krijgen. Maar ik was er blijkbaar doof en blind voor! Uiteindelijk legde moeder zich er maar bij neer en we bespraken samen hoe we het gezelschap op de beste manier konden huisvesten en toen we het daarover eens waren geworden schreef ik terstond naar mijn broer Aart terug dat wij er akkoord mee gingen dat ze zouden komen en dat we hen aanstaande maandag in de loop van de dag hier verwachtten. Het leek mij allemaal nogal een gewaagd experiment en ik deed een schietgebedje dat het in die komende week tenminste goed weer mocht wezen, want je moest er gewoon niet aan denken dat de regen een week lang bij stromen zou neervallen! Echter, na afloop van deze vakantie zou blijken dat de beslissing die ik hierin had genomen de enige goede was geweest hier in Putten! Later op de middag werden we vereerd met een bezoek van de oude van Surksum, vermoedelijk kwam hij op de geur van de thee af. Hij had zo de vaste gewoonte om overdag, de ene keer in de morgen, een ander maal des middags, op de fiets al de huisjes inde omgeving af te struinen. Quasi om te informeren of alles goed was en of er ook bijgeval iets te repareren viel, maar in werkelijkheid liet ie zich overal grif uitnodigen op de koffie, of de thee al naargelang het uur van de dag. „van Surksum, heb je trek in een bakje koffie... ik ben net bezig met zetten?”, vroeg moeder dan, heel goed wetend dat ie de lucht van de koffie allang geroken had. Nou, dat was een vraag die je hem niet twee maal behoefde te stellen en prompt luidde zijn antwoord dan ook:”Groag, mevrouw... da' sloa ik niet of, za'k zègg'n” en z'n hele blozende ouwe-mannetjeskoppie glunderde al van de voorpret... koffie... mèt koek!! In het begin hadden we in de veronderstelling verkeerd dat „ouwe Frank” het thuis bepaald niet erg breed had en het moest hebben van zo hier en daar z'n kostje op te scharrelen. Wel wisten we dat hij ongetrouwd was en samenwoonde met z'n zuster op een boerderijtje dat Bato's Erf heette. Maar toen ik kort daarop eens met oom Wim per fiets een verkenningstocht maakte in die richting, ontdekten wij tot onze stomme verbazing dat dat ”boerderijtje” deel uitmaakte van een enorme landerij die de naam droeg De − 20 −
Peppelboom en dat onze vriend van Surksum met z'n haveloos versleten zwarte jasje en zwart zijden petje woonachtig was op een kasteel van een boerenhofstede, met een aangrenzend kapitaal woonhuis en dat ie schatrijk was maar boven op z'n duiten zat als een bok op de haverkist! Die zuster beheerde het ganse boerenbedrijf mitsgaders het familie-kapitaal en de omgeving verspreidde het verhaal dat Frank danig onder de plak moest zitten van z'n zuster. Het moest een echte Kenau van een wijf wezen en als er een vreemde het waagde ongenood op hun erf te komen, stuurde ze de hond er op af zodat je maken moest dat je weg kwam. Frank zelf was echter vóór alles een gezellige prater, hij hield er een enig taaltje op na, zodat hij overal waar ie kwam royaal op koffie of thee werd getrakteerd. Dat lukte hem deze middag bij ons dan ook weer uitnemend. Eenmaal op z'n bekende praatstoel gezeten in de schaduw van het lommerrijke beukenhout, zette hij al gauw een ouderwetse „boom” op. Het gesprek bewoog zich ditmaal al spoedig in de richting van de dreigende internationale toestand in Europa. Daar bleek het oude baasje een bijzonder heldere kijk op te hebben en je kon wel merken dat hij het nieuws uit de bladen verdraaid goed bij hield. Moeder vroeg hem wat hij dacht dat het worden ging, zou er werkelijk oorlog komen in Europa met Duitsland? Zonder lang behoeven na te denken, terwijl hij even snel het puntje van z'n tong over z'n smalle onderlip liet heen en weer glijden, antwoordde hij toen bedachtzaam: „Die oorlog kòmt mevrouw... da's, za'k zègge'n, zo zeker as wat, da kan niet missen, za'k zègge'n... Nog vóór de laatste blaadjes van de beuken zijn gevallen zullen de Duutsers over de grenzen kommen en zitten we er middenin. Staatsbosbeheer is al 'n tied geleje begonnen met kappen van grote percelen bos om schootsvelden te maken veur 't afweergeschut!” Dus was het tòch waar wat we al vaag verondersteld hadden, dat omhakken van al die bomen had wel degelijk te maken met de verdediging van ons grondgebied. Je kreeg er de koude rillingen van als je bedacht dat we misschien wel eens echt betrokken konden raken bij een conflict met het Derde Rijk. Maar welnee, dat kan toch immers niet? Zoiets was al in geen honderd jaar meer voorgekomen in dit kleine land. Wat er misschien ook allemaal gebeuren mocht... wij zouden er ook dit keer wel weer buiten blijven, de regering zou heus wel strikte neutraliteit in acht nemen! Maar de oude van Surksum was daar niet bijster hoopvol op gestemd, hij zag de naaste toekomst somber in. De oorlog stond pal voor de deur, daarvan was hij heilig overtuigd...het stond immers allemaal in de bijbel? Het einde der wereld was nabij... we moesten er de Openbaringen maar eens goed op nalezen...! zo raadde de oude man ons aan....” Jasses, die man heeft mij helemaal van streek gemaakt met z'n sombere voorspellingen”, vond moeder. Maar ik wuifde haar bezorgdheid weg met de woorden: „Kom, kom, moeder...zo'n vaart zal 't waarachtig niet lopen, het waait wel weer over en ze zullen zich wel twee maal bedenken voor ze de wereld voor een tweede maal in brand zetten! Zaterdag 8 juli 1939 - Putten Zo was de eerste week voorbij gegaan in alle rust en stilte. Geen schokkende gebeurtenissen nog hadden onze gemoedsrust ernstig kunnen verstoren. Sedert gisteren zijn we nu ook voorzien van een radiotoestel dat ik gehuurd heb bij de enige winkel in Putten die behalve huishoudelijke artikelen tevens in radioapparatuur handelde. We hebben een behoorlijke ontvangst, dankzij de lange antenne die ze voor ons hoog tussen de bomen hebben gespannen. Verleden jaar op Dennenlust hadden we het zonder radio moeten stellen vanwege het feit dat daar geen aansluiting op het elektriciteitsnet was, wat dat betreft biedt Campanula meer mogelijkheden. We kunnen nu nog eens gezellig naar wat muziek luisteren voor de afleiding en... wat nog belangrijker is voor het ogenblik: we blijven nu geregeld op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de internationale toestand via de radio nieuwsdienst. Mocht er dus iets ernstigs gebeuren, dan weten wij dat tenminste onmiddellijk....! Zoals we al verwacht hadden arriveerden in de loop van de middag mijn vader alsmede oom Wim en tante Mien, ze kwamen allemaal tegelijk aanzetten. Nieuwsgierig informeerden we natuurlijk hoe het thuis was gegaan in de afgelopen week. Had Antje goed gezorgd voor alles? wilde moeder allereerst weten. Nou, daar was vader bijzonder goed over te spreken. Zoals dàt meisje haar best had gedaan en het huishouden op een voortreffelijke manier had geregeld... hij was niets te kort gekomen en ze had al de uitgaven voor de boodschappen etc. op uiterst nauwkeurige wijze bijgehouden! Neen, over Antje niets dan lof... 't was toch maar een meisje uit duizenden! Terwijl moeder de theekopjes volschonk, kwam de brief die wij van Aart ontvangen hadden ter sprake en we vertelden vader wat we besloten hadden, dat zij dus de komende week hier bij ons zouden doorbrengen. Nu, daar keek de oude heer vreemd van op en hij toonde zich daarbij ernstig verstoord... „Dat jullie dàt goed gevonden hebben!! zo barstte hij los, „daar is hij verleden week ook al bij mij mee komen aanzetten... of ze niet een week in Putten konden komen met z'n vieren, ze dachten dat er plaats genoeg zou zijn! Maar ik had hem nog zó kort en bondig gezegd dat daar geen sprake van kon wezen. Moeder is daar voor haar rust en je kunt niet van haar verlangen dat ze er een compleet gezin bij in de kost neemt... hoe háált die jongen het in z'n hersens! En dat ie nou even goed tòch naar jullie heeft durven schrijven, terwijl ik nee gezegd had, vind ik wel het toppunt van brutaliteit... daar zit je schoondochter natuurlijk achter, ik begrijp niet waar ze de lef vandaan haalt!!” Ja, vader was er knap kwaad over en ik kreeg het op mijn boterham dat ik mijn goedkeuring had gehecht aan dat plan. Ik overtuigde vader er van dat daar nu toch eenmaal niets meer aan te doen viel, de brief was al onderweg en we moesten maar zien wat er van kwam. Tante Mien had de discussie met geveinsde aandacht gevolgd en mengde zich er in met de nogal venijnige opmerking: „Die schoondochter van jelui weet wèl aardig overal haar gatje in te draaien, geloof ik... reken maar dat dat plannetje helemaal uit haar koker afkomstig is! Nou zal ik wel morgenavond met Wim mee terug naar Utrecht moeten, 't wordt anders veel te druk voor Sienemeu en er zal wel geen slaapplaats zijn voor mij met die twee kinderen er bij”, liet ze er wat spijtig op volgen. En jawel hoor, dáár had je waarachtig de eerste symptomen van het familieconflict... daar had tante Mien helemaal niet op gerekend en ze keek alsof ze zwaar verongelijkt − 21 −
was! Maar moeder suste het opkomende ongenoegen met de woorden: „Welnee, onzin... jij blijft zondagavond gewoon hier en er is slaapplaats genoeg, je kunt bij mij op de kamer en Aart en Annie krijgen de kamer die voor Antje bestemd was, de kinderen slapen op de grond. Nu zag ik wel aan het gezicht van mijn tante dat de situatie haar in 't geheel niet aanstond, dat ze samen onder één dak moest bivakkeren met die vermaledijde schoondochter van „Sienemeu”. Die oude vete smeulde nog immer voort, maar mijn tante was niet voornemens om ook maar één stap opzij te doen voor mijn schoonzuster, dus legde ze zich zelf het juk op de situatie te aanvaarden met toch maar te blijven... ook al zou ze zich dan de volgende dagen groen en geel moeten ergeren aan alles! Gelukkig toonde vader begrip voor mijn beweegredenen en was er spoedig mee verzoend, het moest dan in hemelsnaam maar! Vader bleef nooit lang na zeuren over zulke dingen en diep in zijn hart wist ie drommels goed dat ik het bij het rechte eind had. Buiten scheen de zon volop, de fietspaden door de bossen lokten ons uitnodigend toe en er was niet veel overredingskracht voor nodig om mijn oom er toe aan te zetten z'n fiets te pakken en samen een tochtje te maken. Daarmee was mijn tante dan ook weer in haar hum; „Wim vindt het zo heerlijk om samen met neef Pieter te gaan fietsen!” Die uitspraak had ik haar al menigmaal horen verkondigen en het kon bijna niet anders of ze verwachtte van mij dat ik in de komende weken getrouw zou beantwoorden aan die ideale toestand. Er lag in opgesloten dat er voor Antje geen enkele plaats was in dat schema! Maar dat had ik allemaal niet door op die heldere zonnige middag toen mijn oom en ik langs de smalle bospaadjes in de richting van het Solse Gat voort trapten en voor de zoveelste maal ook nu weer vol ontzag omhoog staarden naar de hoge kruinen van de statige beuken rondom de mysterieuze vallei. De avond brachten we gezellig door met „gokken” en ik werd daarbij bevangen door het zaligmakende gevoel dat vandaag precies over een week het blonde vriendinnetje hier naast me zou zitten rond de tafel... dàn zou het allemaal weer net zo wezen als verleden jaar. Een knap mens die dat geluk verstoren kon! Die volgende zondag verliep gelukkig in volmaakte harmonie. We hadden nog steeds het mooie weer aan onze zijde, oom Wim, vader en ik maakten onze traditionele ochtendwandeling onder het genot van een geurige sigaar en luisterden met aandacht naar de levendige wereldbeschouwingen van mijn oom, waarover hij stellig de hele week ernstig had nagedacht zoals een dominee zich bezig houdt met het voorbereiden van z'n preek! Moeder en tante Mien waren thuis gebleven, dat waren niet van die doorgewinterde loopschuiten zoals wij! Ze hadden mekaar altoos een boel te vertellen en deden dat blijkbaar liever onder ons. Ze moesten vanzelfsprekend ook nog de nodige voorbereidingen treffen voor de logeerpartij van de komende week en de indeling van de kamers regelen. Op dezelfde tijd als vorige week zondag vertrokken vader en oom Wim met de taxi naar het station. Tante Mien was tòch maar gebleven... ze liet zich niet van de weg af drukken door die schoondochter van Sienemeu!
Maandag 10 juli 1939 - Putten En zo begon dan op deze datum de drukste, maar achteraf bezien toch wel de meest gezellige week van onze vakantie. Omstreeks drie uur in de middag viel de hele „bende” bij ons binnen, gepakt en gezakt. Ze hadden een goede overtocht gehad met Harderwijker boot en de Veluwse autobus had hen in korte tijd tot aan de halte van de van Eeghenlaan afgeleverd. Mijn broer was uitermate blij dat we zo spontaan „ja” hadden gezegd op zijn verzoek om te mogen komen logeren en moeder en ik deden maar net of we niets afwisten van zijn mislukte poging bij vader. Moeder was al lang blij dat ze haar kleinkinderen om zich heen had en dat maakte dat ze zich nu geheel en al verzoend voelde met de omstandigheden. Aart zat natuurlijk vol plannen, wilde die week vanzelfsprekend zoveel mogelijk uitbuiten met tochtjes maken. Ik stelde hem voor om die plannen maar zo spoedig mogelijk te verwezenlijken en meteen naar het dorp te gaan om te trachten een fiets voor hem te huren voor die week. Dan hadden we tenminste meteen een goeie veiligheidsklep voor het geval het ons bij honk wat al te machtig zou worden! Gelukkig was er een uitstekend rijwiel voorhanden waarna we er geen gras over lieten groeien en tegelijk maar even doortrapten dwars door de bossen heen naar het gehucht Drie. Het weer was nog steeds voortreffelijk en onderweg merkte ik hoe intens mijn broer van het tochtje genoot, er was geen twijfel aan mogelijk dat we een goed werk hadden gedaan met de bereidheid hen te laten komen en dat gaf me toch wel een blij gevoel. Ik was er van overtuigd dat we nu werkelijk een heel pleizierige week tegemoet gingen en zo kwam het uit ook. Het werd de beste week van heel de vakantie, maar dat besefte ik pas ten volle in de dagen die daarop volgden, toen de stroom van narigheden over me losbrak, waardoor mijn leven gedurende maandenlang in een chaotische ontreddering kwam te verkeren. Maar daarover later! De avond verliep in een dolgezellige stemming want mijn broer had er uitstekend handje van om een wat romantisch avontuurlijk sfeertje weten te scheppen waarbij z'n fantasie ongebreideld de vrije loop nam. De beide kinderen werden zolang in het grote bed naast elkaar gelegd en wij gingen knus bij elkaar rond de tafel zitten en haalden de kaarten te voorschijn, het was die avond „jokeren” geblazen! Mijn tante was al gauw onder de ban geraakt van Aart's onverbeterlijk optimisme en deed braaf mee, al was het duidelijk dat ze m'n schoonzuster Annie, als niet ter zake doende, luchtig probeerde over het hoofd te zien. Aart stond blijkbaar nog altijd in een goed blaadje bij haar. Voordat het voor ons tijd werd om ook maar op te breken moest er eerst nog het een en ander verhuisd worden. De tafel in de huiskamer ging aan de kant en op de vloer kwam de matras te liggen waarop mijn broer samen met Aartje zou slapen. Door al deze rompslomp was het toch al vrij laat geworden eer heel Campanula zich eindelijk ter ruste kon leggen. − 22 −
Dinsdag 11 juli 1939 - Putten Teneinde nu niet al te veel in bijzonderheden te treden over de wijze waarop die week in gezelschap van broer Aart aan ons voorbij ging, wil ik er mee volstaan een korte samenvatting te geven van enkele min of meer belangrijke feiten. Waar ik in stilte op gehoopt had werd goddank bewaarheid: de zon liet zich alle dagen van de royale kant zien en daardoor kon zich ganse familieleven zo vaak als mogelijk was buitenshuis afspelen, konden vooral de beide jongetjes, Aartje en Hansje, zich vrijelijk rondom het huis temidden van de bossen vermaken zoveel als ze maar wilden. Moeder en ook tante Mien ontfermden zich met alle gaven die zij beiden in zich hadden met gulle hand over het tweetal. Daardoor konden mijn broer en ik zonder enige reserve er met een gerust hart alle dagen op uit trekken. Op de fiets avontuurden wij er lustig op los en strekten onze tochten uit tot gebiedjes waar ik zelf voordien nimmer geweest was. De filmcamera speelde een belangrijke rol in die week, voor het maken van natuuropnamen konden we ons hart in ruime mate ophalen en we deden dan ook halsbrekende toeren om een idyllische beek op Oud-Groevenbeek in al z'n charme op de film vast te leggen. Het was plezierig werken met Aart samen, hij had er kijk op en rustte niet eerder alvorens hij het beste camerastandpunt had uitgevonden aleer wij de opname definitief maakten. Maar om mijn schoonzuster Annie te plezieren, die toch uiteindelijk hier eveneens voor haar genoegen was, maakten we met z'n allen een verre wandeling over de Postweg naar het prachtige panorama over de hei. Tante Mien en moeder bleven daarbij liever thuis, mijn tante moest toch wat gelegenheid over houden om eens gezellig met moeder samen te kunnen roddelen over mijn schoonzuster! Tante Mien had te kennen gegeven dat ze woensdag na het middageten maar weer liever naar Utrecht terug keerde, ze moest immers nog zoveel doen thuis voor dat ze aanstaande zaterdag voorgoed hier met vakantie kwam. En zo geschiedde het ook, ik was zo wellevend haar een eind weegs naar de bus bij het dorp te vergezellen. Nu had mijn geachte tante heus nog wel een paar dagen bij ons kunnen blijven logeren, doch het was haar duidelijk aan te zien dat ze op de een of andere manier eensklaps haar buik meer dan vol had van mijn schoonzuster. Zoiets kon je overduidelijk van haar gezicht af lezen! Tijdens de wandeling naar het dorp openbaarde zich dat dan ook zonder haperen... ik was de eerste aan wie zij haar onlustgevoelens dienaangaande naar hartelust kon spuien. „Die vrouw van je broer dat is me toch wèl een baasje, hoor... zij deelt maar voortdurend de lakens uit aan iedereen! Jouw broer heeft geen cent bij haar in te brengen!” zo leidde tante Mien haar betoog in. „Ik heb mij onder het eten voortdurend zitten doodergeren... heb je niet gezien hoe ze mij die schaal met doperwtjes bijna uit de handen griste?” Ja, ik had het natuurlijk ook wel opgemerkt en me er lichtelijk over verwonderd. Er was nog een restje doperwten over in de schaal en ik hoorde mijn tante zeggen: „Ik eet niet zoveel aardappelen, dus laat mij die erwtjes nu maar opmaken, anders heb ik niet genoeg gegeten”, waarop mijn schoonzuster nogal pinnig uitviel: „Néé, tante Mien... Aártje moet nog wat doperwten eten” en gelijktijdig nam ze mijn tante vrij bruusk de schaal uit handen en keerde de inhoud op het bordje van de kleine jongen om! Ik zag nog het verbouwereerde gezicht van tante Mien toen die erwtjes, waarop ze zich blijkbaar verheugd had, zomaar haar neus voorbij zag gaan! Ja, dat zat tante Mien bijzonder hoog en ze liet er geen twijfel over bestaan dat ze knap razend was op Annie. O ja, ze had nog veel meer grieven over haar... Annie nam er maar een lui leventje van hier, liet zich op haar wenken bedienen en stak geen poot uit om de helpende hand te bieden in het huishouden... „ze laat je moeder maar voor alles opdraaien... ik begrijp gewoon niet wat jullie aangehaald hebben om dàt goed te vinden van dat logeren! Je vader had volkomen gelijk dat ie het eerst afgewimpeld heeft en jij had ook moeten schrijven naar je broer dat het doodgewoon niet ging, je moeder zit er nu maar mee opgescheept!” Daar ontving ikzelf dus ook nog een veeg uit de pan over mijn goedertierenheid en het baatte niet veel of ik al mijn tegenargumenten te berde bracht... dat het uiteindelijk om Aart ging, dat die nu ook eindelijk eens van een vakantie wilde genieten. Nee, mijn tante ging die avond bij ons vandaan gehuld in een donderwolk... en dat beloofde niet veel goeds voor de naaste toekomst. En of dat allemaal nog niet erg genoeg was had mijn schoonzuster het durven bestaan om een toespeling te maken op de mogelijkheid dat ze de volgende week zou mogen logeren bij m'n tante op Dennenlust... met de twee kinderen, daar was toch immers ook genoeg plaats? Aart moest nu eenmaal voor z'n werk naar Amsterdam terug en zelf had ze best zin om er nog een weekje aan vast te knopen. „Nu, daar ben ik mooi niet op ingegaan... ik heb net gedaan of ik het niet gehoord heb! Stel je voor... wat had ik tegen Wim moeten zeggen? Die zou razend geweest zijn als ie de hele week met je schoonzuster en die twee kinderen had moeten optrekken! Geen haar op m'n hoofd die er ook maar één moment over prakkizeert!” zo foeterde mijn tante en haar gezicht drukte daarbij een grote mate van gramschap uit. Ik wist niet goed wat ik daar op zeggen moest, aan één kant kon ik me haar tegenzin in zo'n voorstel van Annie heel goed begrijpen. Wat had ze uiteindelijk uit te staan met mijn schoonzuster? Maar moest ze zich daarom nu juist zo fel tegen mij daarover uitlaten? Gelukkig kwam de bus naar Amersfoort spoedig in zicht en ik was blij dat ik voor het ogenblik van haar verlost was. Thuis gekomen maakte ik natuurlijk op geen enkele wijze gewag van dat pijnlijke gesprek, moeder kon dat beter maar niet weten. Die had al zorgen genoeg aan haar hoofd, maar ik vroeg me wel even af waar mijn geachte tante zich eigenlijk weer zo druk over maakte. Ze hoefde toch immers helemaal niet bij ons blijven logeren en wij waren toch immers geheel en al vrij om mijn broer en diens gezin voor een week bij ons te herbergen? Wat ging haar dat eigenlijk aan? Dit incident was de eerste donderwolk die voor de zon schoof boven de Puttense dreven, het was het eerste symptoom dat in de richting van het naderend onheil wees. Donderdag 13 juli 1939 - Putten − 23 −
Van dat naderend onheil was echter op deze dag op geen stukken na ook maar iets te bespeuren... integendeel, vandaag was het feest op Campanula! Mijn broer vierde zijn verjaardag en dat ging niet ongemerkt voorbij. Eigenlijk was tante Mien juist op het goede moment vertrokken, de kans dat ze een schaduw had kunnen werpen met haar aanwezigheid op het festijn was stellig niet denkbeeldig. En het werd een feestdag, alles zat mee. Een daverende zon gaf er een feestelijke weerschijn aan die nog verhoogd werd door de kleurrijke versiering van een aantal Chinese lampions die we bij toeval in de schuur achter het huis hadden ontdekt. Terstond na het ontbijt toog ik er met mijn broer en schoonzuster op uit, onze schreden richtend naar het dorp Putten. We keken uit naar de beste banketbakker die Putten rijk was want het feestvarken stond er per se op om te trakteren op gebakjes bij de koffie. Die boodschap was Annie het best toevertrouwd, Aart en ik zochten een geschikte sigarenzaak op waar wij hem bij wijze van cadeau een goed gevulde kist sigaren lieten uitzoeken. En zo zaten we dan omstreeks elf uur heel gezellig en in opperbeste stemming bij elkaar in de koele schaduw van het loofhout voor het huis, genietend van het gebak en de vers gezette koffie. Een zonnig en blij tafereel dat ons nog jaren zou heugen en het was dus niet meer dan vanzelfsprekend dat de filmcamera er aan te pas kwam om deze fleurige beelden voorgoed op de filmband vast te leggen. Het mag zeker jammer genoemd worden dat wij in die dagen nog niet over kleurenfilm beschikten. En terwijl iedereen dus van z'n koffie en gebak zat te genieten vereeuwigde ik de glundere gezichten van het hele span in een uitgebreide serie totaal- en dichtbij-opnamen... van de jarige natuurlijk een extra fraaie close-up! Daarna stond ik mijn plaats achter de camera af aan mijn broer zodat hij ook van mijzelf enkele shots kon maken waarmee ik tot in de lengte van dagen op de film geheel en al deel in de genoegens en niet, zoals vaak het geval was, schitter door afwezigheid! Ja, dat scènetje van die verjaardagviering werd een van onze best geslaagde shots in de roemruchte „Puttenfilm”, sprankelend van licht en scherp tot in de kleinste details. En terwijl Aart en ik beiden bedachtzaam de rook uitbliezen van de pittige sigaar uit het cadeaukistje, hoorde ik hem filosofisch de opmerking maken, die me nog lang daarna is bijgebleven: „Wat denken jullie... zouden wij hier het volgend jaar wéér zo gezellig bij elkaar zijn? Ik heb zo'n akelig voorgevoel dat we dan midden in de misère zitten... misschien is dit wel de laatste plezierige dag die we hier beleven, die gedachte kan ik maar steeds niet van me af zetten! God weet, misschien liggen we dan wel ergens aan het front en denken we nog eens met weemoed aan deze zonnige gezellige dag!” Dat was nu niet bepaald een vrolijke opmerking van broeder Aart die voortsproot uit 'n enigszins ongebreidelde fantasie waarin hij bepaald enig mocht worden genoemd. Maar helaas... dat die sombere voorspelling wel eens bewaarheid zou kunnen worden, wilde niemand van het gezelschap toen geloven. Het leek ondenkbaar dat de verschrikking van een nieuwe oorlog ons op zulk een korte termijn kon bedreigen en we schoven dat waanidee met een luchtig gebaar opzij met de uitspraak: wie dan leeft die dan zorgt! O gelukkige tijd in die zomer van 1939, toen niemand nog wist wat ons in de komende maanden te wachten stond! We waren als lammeren die vrolijk blatend naar de slachtbank worden gevoerd! De middag besteedden we aan een verre tocht op de fiets dwars over de hei naar Kasteel Staverden, waarvandaan we koers zetten naar de Leuvenumse bossen via de Hierdense weg langs het watervalletje in de Leuvenumse Beek en de uitspanning „De Zwarte Boer”. Langs het moeilijk berijdbare fietspaadje door het Leuvenumse Bos trapten we rechtstreeks aan op Ermelo, daarna ging het wat makkelijker over het fraai betegelde fietspad dat naast de straatweg is aangelegd weer op huis aan. We hadden ons daarbij geen beter weer kunnen wensen, de hei lag letterlijk te zinderen van de hete zomerzon en het was verrukkelijk om te rijden door de schaduwrijke bossen en de vochtig koele lucht langs je wangen te voelen strijken. Als dat prachtige weer nu maar aanhield en de weergoden niet nèt uitverkocht waren als ze de volgende week hier allemaal waren! Tot besluit van deze fraaie dag maakten we na het avondeten met z'n allen een wandeling naar de grote hei achter Oud-Groevenbeek en waren getuige van een van de prachtigste zonsondergangen die ik ooit gezien had. Zou er toch verandering van weer op komst zijn? Vrijdag 14 juli 1939 - Putten En zo was dit al weer de laatste dag van broeder Aart's vakantie bij ons, in de loop van de middag zouden ze vertrekken en dat speet ons eerlijk gezegd toch wel een beetje. We hadden het best gezellig gehad, de kinderen waren voorbeeldig geweest, hadden zich voortdurend buitenshuis kunnen vermaken en je zou ze best nog een week er bij hebben gegund. Maar langer blijven was er nu eenmaal niet bij, morgen kwamen vader en Antje en ik geloof niet dat onze oude heer erg gesticht zou wezen wanneer hij Aart hier nog zou vinden met z'n complete gezin! Dat begreep mijn broer eveneens maar al te goed en daarom hadden ze het besluit genomen om bijtijds een dag tevoren naar huis terug te keren. Op tante Mien hadden ze al evenmin kunnen rekenen, die had geen draadje sjoege gegeven toen mijn schoonzuster een voorzichtige toespeling maakte in die richting. Ik kon me best voorstellen dat mijn tante in het geheel geen zin had om een compleet gezin ingekwartierd te krijgen, ik vond dat Annie dat dan ook heel goed had kunnen begrijpen en daar helemaal niet op had moeten rekenen. Maar ze gaf wel duidelijk blijk dat ze het mijn tante hoogst kwalijk nam, want wáárom moesten die twee mensen nu helemaal alleen in dat grote bakbeest van een huis met vakantie gaan? Er was toch slaapplaats voldoende in dat huis en van die kinderen zou zij toch immers heel geen last hebben? Zo redeneerde mijn schoonzus, maar ik wist wel beter, gedachtig aan hetgeen tante Mien woensdagavond bij haar vertrek onderweg allemaal te berde had gebracht tegen Annie! Enfin, Aart en ik besloten om het er samen op deze laatste ochtend nog maar eens flink van te nemen en pakten terstond na het ontbijt onze fietsen voor een laatste ferme tocht in de omgeving. Ik wilde mijn broer ditmaal nog iets laten − 24 −
zien van het landschap westelijk gelegen van Putten, dat wil zeggen het polderland in de richting van het gehucht Telgt dicht bij de oever van het IJsselmeer. Het behoeft nauwelijks betoog dat we weer zoals gewoonlijk moeite hadden om uit het warnet van landweggetjes door de polder de juiste en vlugste weg naar Telgt op te duiken. Het moeilijkste was daarbij nog om linea recta aan het water van de grote plas uit te komen. We scharrelden tenminste geruime tijd over de Ermelose heide rond alvorens ik er van overtuigd was de goede weg te pakken te hebben. Een opmerkelijk verschijnsel was daarbij dat we telkenmale in onze doorgang werden belemmerd door uitzonderlijk grote afdelingen soldaten en eindeloze militaire transporten van legerwagens en veldgeschut, hetgeen mijn broer de opmerking ontlokte: „Zie je dat? Ze hebben aardig wat op de been gebracht voor een gewone veldoefening. Als je niet beter wist zou je denken dat er al wat aan het handje is!” Inderdaad, de hele omgeving van Ermelo en rond Telgt bleek letterlijk overstroomd te zijn met militairen, die in volledige uitrusting in alle richtingen over de heide marcheerden en de smalle grintwegen verstopten, zodat we af en toe van de fiets af moesten doordat we er nauwelijks voorbij konden komen. Zulk een uitgebreide oefening van de landmacht had ik hier in de naaste omgeving van Putten nog niet eerder meegemaakt. Meestal waren het kleine groepjes soldaten van een lichting die je dan wel eens bekaf van een mars langs de grintwegen zag sjouwen en in de garnizoensplaats Ede zou een oefening van een omvang als deze heel normaal geweest zijn. Maar een dergelijk, ik zou bijna zeggen, verontrustend schouwspel had ik in Putten nimmer eerder meegemaakt. Het was broeiig heet geworden in de open polder, het begon nu een beetje op een miniatuur hittegolf te lijken en de voor ons uit marcherende soldaten deden wolken stof opwaaien zodat we blij waren toen we eindelijk een zijweg tegen kwamen waarvan ik zeker was dat die ons naar het verkoelende water van het IJsselmeer zou voeren. En dan doemden al spoedig de bekende punten op, het oude verlaten boerderijtje, de grillig gevormde boom, scheef gegroeid naar één kant door de westenwinden, en daar even voorbij lag het water, zich eindeloos uitstrekkend tot aan de verre horizon. Het was zalig om een ogenblik te kunnen uitblazen op het half vermolmde steigertje en het drabbige water onder je tussen de bealgde palen te zien heen en weer klotsen. Het leek niet veel meer op de zee die het eens geweest was. Er was nu geen zuchtje meer aan de lucht en de grote watervlakte voor ons had meer weg van een enorm stuk spiegelglas, terwijl horizon en wateroppervlak ineen schenen te vloeien tot een dichte blauwgrijze nevelbank, de hemel zag er in het westen verre van helder uit en we voelden plotseling hoe ondragelijk heet en drukkend de atmosfeer begon te worden. Vergiste ik me niet, dan waren we binnen enkele uren zwaar onweer te wachten en die mening was Aart eveneens toegedaan. Mijn broer wenste alleen maar dat dat onweer dan nog lang op zich mocht laten wachten, want het leek hem nu juist niet erg aanlokkelijk toe om midden op het water te zitten als er zwaar weer ging losbarsten en vier uur varen was een hele tijd! We hadden daar misschien hooguit een kwartier gezeten onder het genot van een pijp tabak, toen we plotseling in de verte op het eenzaam landweggetje een motor met zijspan zagen aankomen en wel met zulk een razend tempo, dat we de indruk kregen dat de berijders het plan koesterden maar tegelijk een opfrisser in het koele water te gaan nemen. Binnen enkele seconden was het voertuig genaderd tot de plaats waar wij van de stilte zaten te genieten, daarbij de rust verstorend met knersende remmen... En toen zagen wij pas wàt voor lui het waren. Twee militairen, volgens Aart een sergeant en een korporaal deel uitmakend van de motorbrigade. Ze moesten ons daar wel als enige levende wezens in de wijde omgeving zien zitten en het moet gezegd worden dat ze ons beleefd aandacht schonken met een vluchtige groet. Die twee bleven bedaard op de motor zitten en tuurden recht voor zich uit over het water, daarna haalde de man in de zijspan een stafkaart voor de dag die vervolgens ijverig bestudeerd werd. Ze wezen daarbij op verscheidene punten in de verte en even later kwam er ook nog een veldkijker tevoorschijn waarmee ze om beurten de ganse horizon aftuurden. Met verbaasde belangstelling volgden we hun gedragingen, die we in de gegeven omstandigheden nogal ongewoon vonden en het vermoeden deden rijzen dat er best wel eens iets ernstig aan de hand kon zijn met de internationale toestand. Na enkele minuten hadden ze de situatie blijkbaar voldoende bekeken, de motor knalde opnieuw aan en met een vervaarlijke draai op het smalle paadje keerden ze om en daverden er als een wervelwind vandoor. Mijn hemel wat hadden die twee kerels een haast! Nadat het motorgeronk in de verte was verklonken zaten mijn broer en ik elkaar wat bevreemd aan te kijken. Aart was de eerste die sprak: „Ik dacht waarachtig een ogenblik dat die lui op ons af kwamen om te vertellen dat we hier vandaan moesten of iets dergelijks... dat we misschien in een verboden militaire zone zaten. Wil je wel geloven dat ik in deze tijd op alles voorbereid ben en dat het me helemaal niet zou verwonderen als we ineens hoorden dat de mobilisatie is afgekondigd? Nog sterker... weten wij eigenlijk wel zeker dat het Nederlandse militairen waren? Straks zijn we getuige geweest van de activiteiten van een paar Duitse spionnen in Nederlandse uniformen die hier de boel komen bekijken!” „Draaf nou niet zo door, Aart... zo'n veronderstelling lijkt me tè dol om los te lopen” wierp ik tegen, niet beseffend dat mijn geachte broeder met zijn uitspraak een afschuwelijke voorspelling had gedaan. Maar Aart hield vol: „Denk je dat zoiets onmogelijk is? De Nazi's in Moffrika staan voor niets... diezelfde grapjes hebben ze vorig jaar in Tsjechoslowakije ook uitgehaald, het is een koud kunstje om hier de grens over te komen gekleed in uniformen van de Nederlandse landmacht.” Ik schudde mijn hoofd maar... mijn broer zat weer eens op zijn fantastische stokpaard! Er was natuurlijk nog helemaal niets aan de hand en het meest waarschijnlijk was dat we hier te doen hadden met gewone militaire voorzorgsmaatregelen in de vorm van een legeroefening op grote schaal, al kwam de geagiteerde houding van die lui ons wel wat bedenkelijk voor. Toen we weer een beetje op ons verhaal gekomen waren en mijn pijp leeggerookt was, aanvaardden we de terugtocht op huis aan. Het was nu bijna onverdraaglijk heet geworden zo tegen het middaguur en het leek me het verstandigst toe om maar zoveel mogelijk op Ermelo aan te koersen, dan hadden we tenminste nog wat schaduw op de Harderwijkerstraatweg van de dichte boomkruinen. Ook begon de hemel aan de zuidwestkant geleidelijk aan dicht te trekken achter een vaalgrauwe sluier en je kon de lucht wel snijden van de hitte. Het zag er naar uit dat mijn onweersvoorspelling bewaarheid zou worden en wanneer het even stil was op de weg kon je het eerste gerommel van de bui al vaag vernemen. Bij − 25 −
de van Eeghenlaan gekomen fietste mijn broer nog even door naar het dorp teneinde de gehuurde fiets terug te brengen bij Dompseler, we hadden er veel plezier aan beleefd en het ging hem geducht aan het hart dat de koek nu op was. Ten gerieve van onze logées aten we tegen halfeen middageten, dan konden ze er tenminste beter tegen op de boot, vond moeder. Ze moesten zorgen om tegen twee uur aan de straatweg te staan op de hoek van de van Eeghenlaan, daar was de bushalte voor de richting Harderwijk. Nauwelijks was Aart van het dorp teruggekeerd en zaten we goed en wel met z'n allen aan de dis of een ontzettend onweer barstte los. Het kwam met buitengewone snelheid opzetten, de zon scheen nog flauwtjes toen het onafgebroken zwaar donderde in de verte. En dan werd het ineens bijna pikdonkere nacht zodat we alle schemerlampjes op Campanula moesten aandoen en het leek of de avond al gevallen was. Binnen enkele minuten werd het noodweer en viel de regen met bakken uit de hemel; nog nimmer tevoren had ik hier in Putten zulk een zwaar weer meegemaakt en de knetterende donderslagen volgden elkander zonder merkbare tussenpoos op. Dat zag er op dàt ogenblik niet zo best uit voor onze gasten die over ruim een uur op de boot moesten zijn. Moeder zat daar nog het meest over in en begon al terstond met voor te stellen dat ze dan in godsnaam maar moesten blijven die dag en pas morgenochtend zouden weggaan. Het had dan ook niet veel gescheeld of ze waren die middag toch nog gebleven, maar gelukkig, bijna even snel als de bui was komen opzetten verdween het onweer en dreef af naar het oosten en toen we klaar waren met eten, brak het waterige zonnetje al weer door. Maar buiten was het nog even warm en drukkend als daarvoor en je kon met je klompen aanvoelen dat er nog meer slecht weer op til was. Aart vond dat ze er nu best doorheen konden en eenmaal op de boot zouden ze wel verder zien... in het ergste geval voer de raderboot niet uit, nou ja, dan kwamen ze weer terug! Na veel drukte en beslommeringen van inpakken waren ze dan eindelijk klaar voor de reis. Moeder en ik brachten het gezelschap weg naar de straatweg en we zouden blijven wachten tot de bus er aankwam. Met angst en beven keek ik naar de hemel die inmiddels al weer snel begon te verduisteren. Rondom rezen dreigende donderkoppen omhoog waarbinnen de warme luchtmassa's wild door elkaar wervelden. En reeds onweerde het opnieuw toen eindelijk, na lang wachten, de bus in zicht kwam. Haastig werd afscheid genomen en we wensten hen nog vooral een goede reis toe; voor we het wisten waren ze weg, een plotselinge stilte achter latend. Maar veel tijd om ons daarover te bezinnen hadden we niet, want op datzelfde ogenblik barstte de tweede bui met alle hevigheid boven ons los en werden we op nog geen vijf minuten van honk overvallen door een stortvloed van hemelwater! Zelf was ik zo verstandig geweest om mijn regenjas mee te nemen, doch moeder was zo onnadenkend geweest om zomaar weg te lopen zonder enige bescherming. En daar stonden we nu... trachten schuiling te vinden onder de bomen, maar die konden de stortvloed van water al spoedig niet meer houden en er was verder niets in de naaste omgeving waar we een onderkomen in konden vinden. Maar gelukkig klonk er op het juiste moment een wat boerse stem uit een keukenraam van de grote villa „Holzhaus” op de hoek van de van Eeghenlaan, die riep: „Komen jullie maar gauw binnen... je mag hier wel komen schuilen...!” Dat was aan geen dovemansoren gezegd en rap zochten we onze weg langs het achterpaadje dat naar de deftige villa voerde en weldra stonden we in een grote ouderwetse keuken waar het overal glom en blonk en de dienstmaagd druk bezig was met het afwassen van de vaat. Ze begon meteen druk tegen ons te praten over het slechte weer, maar we konden haar moeilijk volgen in haar Gelders dialect. Maar wel had ik terstond opgemerkt dat het een buitengewoon appetijtelijke jonge meid was. Door de hitte had ze haar witte bloes van boven helemaal losgeknoopt, mogelijk om wat meer verkoeling te krijgen, maar dat had tot gevolg dat haar melkblanke boezem naar buiten puilde als een bloemknop die op openbarsten staat! Verdomme, dat gaf me een raar gevoel ergens van binnen, zoals die meid al haar begeerlijkheden ten toon spreidde. Ik kreeg het er bijna benauwd van en moest mezelf geweld aan doen om niet telkens mijn blikken naar dat fraaie schoonzicht te laten uitgaan! Ik merkte dat ze pogingen deed om mijn aandacht te trekken en ze zou vast en zeker wel niet vies zijn van een avontuurtje... daar was weinig fantasie voor nodig zo te zien. Moeder had dat allemaal al gauw door en zodra de regen begon te minderen en er alleen nog wat druppels van de bomen lekten, zei ze: „Nu, bedankt voor het schuilen, we wonen hier dichtbij en we gaan maar weer direct op huis aan...” en ze troonde mij kordaat mee de keuken uit en naar buiten toe. De zon was weer tevoorschijn gekomen en er hing een lichte nevel van waterdamp in de bossen, de temperatuur was nog steeds broeiig als in een stoombad. We moesten al weer rap voortmaken om droog thuis te komen daar een nieuwe bui pogingen deed z'n voorgangers in te halen. De hele verdere middag bleef het nagenoeg zonder onderbreking zwaar onweren, afgewisseld door korte momenten dat de zon zich even liet zien. Van die korte ogenblikken maakte ik gebruik om prachtige wolkenopnamen te maken met roodfilter en in vertraagde opnamesnelheid. Het zou later een indrukwekkend effect geven, de wild dooreen wervelende wolkenmassa's tegen een pikzwarte achtergrond. Nu de inspiratie me eenmaal te pakken had zag ik de onderwerpen als 't ware voor het grijpen liggen, de regenbelletjes in een plas, de overlopende regenton naast het huis, lichtweerspiegelingen in het water... ik schoot er bijna een hele film mee vol en het zou later blijken dat al die opnamen uitstekend geslaagd waren. Het paste dan ook heel goed in het karakter van de film die de titel kreeg: „Van zon, wind en regen”... nou, die regen speelde er dan ook wel een héél belangrijke rol in! Ze symboliseerde als 't ware de tragiek van de gebeurtenissen die dicht voor de deur stonden. Toen het ergste boze weer een beetje geluwd leek te zijn en de laatste buien nog wat narommelend naar het oosten verdwenen, kwam onze oude vriend van Surksum nog even op de fiets langs, quasi om te zien of we mogelijk in nood waren geraakt door het zware weer, maar in werkelijkheid omdat ie bliksems goed wist dat op dat uur de trekpot met thee op het lichtje stond en de koekjestrommel nog wel goed gevuld zou zijn! Hij vertelde ons dat de bliksem op verscheidene plaatsen dicht in de omgeving was ingeslagen en dat er nogal wat schade was; zo'n zwaar onweer had zelfs hij hier in geen jaren meer meegemaakt. Later op de middag toen ik in m'n eentje op mijn kamer bezig was met het bijhouden van wat ik „het scène-boek” noemde en waarin ik al de gemaakte filmopnamen noteerde, was het plotseling of er een kille huivering door mij heen sloop. Ik kreeg het onbestemd gevoel dat het hevige onweer van deze middag wel eens de voorbode, het voorspel kon betekenen van verschrikkelijke gebeurtenissen die na deze gelukkige week mij te wachten − 26 −
stonden...! Ik werd plots overmeesterd door een gevoel van spanning en onzekerheid omtrent de loop der gebeurtenissen van morgen... Hoe zou het zijn om mijn geliefde kleine vriendinnetje weer te zien hier in die oude vertrouwde entourage? Zou zij ook zo verlangen om weer bij mij te zijn of stel... dat ze eens niet mee kwam? Ik werd er onrustig van, dacht ineens aan al die strubbelingen van verleden jaar met tante Mien en met Ali. Ik werd er een beetje bang van en vrees vervulde me dat het ditmaal wel eens heel anders kon verlopen dan een jaar geleden. Morgen zou ze er weer zijn... Antje. Er woelde een krankzinnig verlangen in me om haar vast in mijn armen te nemen... ik kon er die nacht nauwelijks van in slaap komen!
− 27 −
Hoofdstuk 4 Zaterdag 15 juli 1939 - Putten Zo ben ik dan eindelijk met mijn verhaal beland aan het punt waarop de historie een fatale wending nam, dat het vuur der emotie zou oplaaien tot schrikwekkende hoogte! Het was op deze dag dat de grondslag werd gelegd van een boel ellende, die voor mij maar niet in de laatste plaats ook voor Antje - afschuwelijke gevolgen kreeg en voor ons allebei de hele verdere vakantie volmaakt in de war stuurde, daarbij diepe sporen in mijn gemoedsrust achterlatend die nog jaren daarna hun nawerking bleven behouden. Nimmer had ik kunnen vermoeden dat het onschuldige avontuurtje met Annètje op zulk een compleet drama zou uitlopen, dat de nasleep er van zou samenvallen onder de meest verschrikkelijke omstandigheden. Zelfs nu nog vraag ik me bij tijd en wijle af hoe het toch in godsnaam mogelijk was dat ik mezelf in die éne week zó willoos liet gaan en zo weinig zelfbeheersing toonde om weerstand te kunnen bieden aan het dictatoriale optreden van zekere familieleden. Welke duistere machten hebben mij toen geleid? Waarom liet toen mijn goede gesternte mij op het juiste ogenblik in de steek? Met wat meer inzicht en begrip zou alles een gans ander verloop hebben gehad. Ik heb mij veel later neergelegd bij het waanidee dat het allemaal zo en niet anders moest geschieden... dat het zó voor mij weggelegd was... met de drogreden „wie weet waar het goed voor was!” waarvoor ik gespaard ben gebleven! De nuchtere waarheid was natuurlijk dat ik vooruit had kunnen weten wat me allemaal te wachten stond wanneer ik het spelletje met Antje in deze vakantie opnieuw ging spelen onder het scherp toeziende oog van de hele familie. Maar ondanks de duidelijke aanwijzingen in die richting leek ik niet bij machte om me tegen de gevoelens die me beheersten te verzetten en zodoende de vrede te redden. Ik was gelijk een gokker die al zijn vermogen op één kaart heeft gezet. Het noodlot wilde dat ik verliezen zou... dus verloor ik alles! Het ergste daarbij was dat Antje van dit roekeloze spel het slachtoffer werd. Mij bleef slechts de vernedering om te aanschouwen hoe de tegenpartij luidkeels victorie kraaide op hun armzalige, weinig glorieuze overwinning. Nimmer heb ik mijn familie beter leren kennen dan in deze ene week... ik kan nog gruwen van afkeer als ik terugdenk aan de vloed van laster die zij over het arme meisje uitstortten, na haar eerst van haar voetstuk te hebben gestoten! Aan de smaad en vernederingen die wij samen moesten ondergaan... aan mijn gevoel van onmacht omdat ik zo schromelijk te kort schoot en geen muur wist op te werpen die het onrecht had kunnen keren! En hoe lieflijk en edel was dat allemaal bedoeld... „voor mijn eigen bestwil”, zoals luide verkondigd werd... ik moest er eigenlijk nog heel blij mee zijn ook dat het zo gelopen was! Maar laat ik niet te hard van stapel lopen en de feiten rustig op een rijtje zetten van al datgene dat zich in enkele dagen tijds tot een drama in zakformaat ontwikkelde. - Nadat het bijna veertien dagen onafgebroken prachtig weer was geweest en deze uitzonderlijke mooi weer-periode gisteren onvermijdelijk zwaar onweer tot gevolg had, was het in ons klimaat niet anders te verwachten dan dat het vandaag fiks zou gaan regenen voor onbepaalde tijd. En die voorspelling kwam dan ook prompt uit. Een diepe depressie zorgde voor een eentonige grijze regenlucht, zó dicht en donker dat er geen straaltje zonneschijn doorheen vermocht te komen. Ook de wind was naar het noordwesten gelopen en het werd ineens onaangenaam koud buiten vergeleken met de hitte van de vorige dagen. Na het ontbijt besloot ik om even naar het dorp te rijden teneinde de banden van m'n fiets een paar slagen lucht te laten geven en wat inkopen te doen; er was een aardige bres geschoten in m'n voorraad pijptabak, dankzij broeder Aart, en ik moest die voorraad nodig aanvullen. Op de terugweg begon het al dra te druppelen, eerst nog met kleine spatjes maar nauwelijks thuis gekomen ontaardde het in een gestadige dreinige regen waarvan het einde niet te voorspellen viel. Nee, dat zag er niet fraai uit voor het feestelijke begin van de algemene „familiereünie”! Met schrik dacht ik aan de mogelijkheid dat dit wel eens een langdurige regenperiode kon betekenen; voor ons Hollandse klimaat was het al weer lang genoeg achter elkaar mooi weer geweest! Ik bleef de rest van die ochtend in huis rondhangen en besteedde de tijd heel nuttig met het verder bijhouden van het „draaiboek”. Er vielen heel wat scènes van de afgelopen week bij te schrijven en er waren al veel opnamen gemaakt, zodat ik reeds dik door de helft van mijn filmvoorraad heen was. Van de meeste opnamen die ik met mijn broer samen in de voorbije week gemaakt had koesterde ik hoge verwachtingen, maar nu ik door het raam van mijn kamer naar de eentonige regenvlagen daar buiten keek, was ik maar wat blij reeds zover gevorderd te zijn met mijn film. Stel je voor dat dit slechte weer eens veertien dagen onafgebroken aanhield... dan kon ik de filmcamera maar beter dadelijk voorgoed opbergen! En zo werd het na de middagboterham afwachten op de aankomst van het complete gezelschap, waarvan we de verwachting mochten koesteren dat ze de vakantiegenoegens met mekander ten top zouden doen stijgen! Zelf verkeerde ik in een min of meer gespannen stemming waarvan de oorzaak natuurlijk voor de hand lag... zo aanstonds zou zij immers weer bij me zijn, het meisje dat ik maar moeilijk uit m'n gedachten had kunnen bannen in de beide weken die hieraan vooraf waren gegaan en waarvan ik de illusie koesterde dat wij beiden weer net als een jaar geleden in de opperste zielsverrukking onze relatie konden voortzetten temidden van Puttens heerlijke dreven! Campanula was nu geheel en al voorbereid om de gasten te ontvangen, het interieur zag er bijna feestelijk uit, een verse bos bloemen uit eigen tuin prijkte midden op de tafel in de huiskamer en alles blonk en glom als een spiegel, dankzij een werkster die moeder door bemiddeling van ouwe Frank als noodhulp had kunnen krijgen. In de loop van de ochtend had de bode op Amsterdam de fiets van Antje reeds bij ons afgeleverd en bij het weerzien van de mij wel bekende tweewieler was het net alsof er al iets van het meisje zelf was gearriveerd. Ik moet eerlijk bekennen dat ik op dat ogenblik hevig naar Annètje verlangde en eigenlijk was ik in al de dagen daarvoor onafgebroken vervuld geweest van de gedachten aan haar. Ik stelde mij dan ook van de − 28 −
komende twee weken samenzijn met haar opnieuw ontzettend veel voor; de herinnering aan al die zoete en tedere ogenblikken van toen was in de afgelopen dagen uitgegroeid tot een verblindende illusie... ik had al die dagen letterlijk zitten hunkeren naar het ogenblik van weerzien. Er was een ongekende, dwingende onrust in mijn bloed geslopen, het maakte dat ik gejaagd en vol innerlijke onrust het uur afwachtte waarop wij opnieuw tegenover elkaar zouden staan. Het liep tegen halfvier toen we dan eindelijk de taxi uit het dorp hoorden aankomen en onder stromende regen stapten daar Vader, Antje en tante Mien uit, ze waren allemaal met dezelfde trein uit Amersfoort gekomen. Oom Wim en Ali L. zouden wat later komen op de fiets vanaf het station Putten. Op dat moment had ik alleen maar oog voor Antje, verslond haar bijkans met m'n ogen alsof ik haar voor het eerst van mijn leven te aanschouwen kreeg! Het viel niet te ontkennen wat mij betreft, maar ze zag er dan ook allerliefst uit met een keurige lichtbeige zomermantel aan en de fleurige hoofddoek over haar pas gekapte blonde lokken. Ze verstoutte zich om mij persoonlijk het eerst tegemoet te treden en in haar ogen ontwaardde ik die merkwaardige warme gloed die mij het bewijs leverde dat ze minstens zo verlangend naar ons weerzien had uitgekeken als ikzelf. Ja, die begroeting was al terstond méér dan kameraadschappelijk te noemen en dat zal de rest van de familie dan ook wel niet ontgaan zijn! En daar kwam al gauw de eerste reactie van mijn tante op in de loop van de middag, toen Antje even uit de buurt was... en wel met de volgende ontboezeming, terwijl ze daarbij zijdelings in mijn richting keek: „Jullie moeten het me niet kwalijk nemen dat ik 't zeg... maar wàt zag dat kind, die Antje van jullie, er weer verschrikkelijk uit met die malle bonte hoofddoek en dat „wilde haar”, in één woord ordinair en ik kan me gewoonweg niet begrijpen dat Piet (dat was mijn vader) zó met haar in de trein heeft durven zitten... om je dóód te generen!” Bravo! Dat was de eerste dolksteek die ze me toebracht en ik kon van verbijstering geen woord uitbrengen. Moeder wist niets anders te zeggen dan: „Vind je dat nu heus? 't Is mij niet zo opgevallen, je moet denken 't is nog een jong kind en die lopen er tegenwoordig anders bij dan de meisjes in onze tijd, maar ja... ze ziet er wel een beetje vreemd uit met dat geonduleerde haar!” Tante Mien weer: „Als je 't mij vraagt komt die meid uit een zigeunerfamilie, die moeder van haar moet ook zo'n matrone zijn... dat heb ik tenminste begrepen uit het verhaal van vader Piet die bij haar aan de deur geweest is...!” Ik zag dat mijn vader even z'n hoofd schudde alsof ie zeggen wou: mens, overdrijf toch weer niet zo! Maar verder gaf hij er geen repliek op terwijl het toch een pertinente leugen was van m'n tante. Antje zag er helemaal niet raar uit, ze liep er volgens mij altijd heel eenvoudig en keurig gekleed bij, in tegenstelling bijvoorbeeld met de wat nonchalante en zogenaamde sportieve „blote-benen-parade” waarop Ali ons alle dagen, te pas of te onpas, vergastte. Geen twijfel mogelijk: tante Mien had al terstond bij haar komst het offensief op Antje geopend en had met haar curieuze speldeprik, die stellig in het bijzonder voor mij persoonlijk bestemd leek te zijn, mij daarbij op een onmiskenbare manier in het harnas gejaagd. Maar ik zweeg en deed of die opmerking mij niet raakte. Met erop in te gaan zou ik haar de kans hebben gegeven voedsel te verstrekken aan haar onlustgevoelens jegens het meisje en me daarbij nog dieper te kwetsen dan ze al gedaan had. Nog geen kwartier later verscheen nu ook mijn oom met zijn eigen „dienstmaagd” ten tonele en bijna tot mijn ontzetting werd ik gewaar dat zij evenals Antje net zo'n soort hoofddoek droeg en... waarachtig haar stoere blanke benen (die gezien mochten worden!) volkomen onbedekt aan den volke toonde! Dat was casueel! - .... dáár zei tante niets van... maar Ali was dan ook een gans anders schepsel! Druk als altijd stevende Ali het huis binnen, hevig handen schuddend en dan was ik er getuige van hoe Ali en Antje de niet bijster gelukkige kennismaking van een jaar geleden opnieuw hervatten. Alles „sans rancune”... al de oude veten van toen waren voor het moment vergeten en lachend met haar luide stem riep ze uit: „Fijn jongens dat we nou weer allemaal bij elkaar zijn, ik heb me er ècht op verheugd... heb je de fiets weer bij je, Antje? Ik heb nou al zin om weer fijne tochten te gaan maken want ik heb nog lang niet alles gezien hier!” Vanzelfsprekend dachten Antje noch ikzelf er maar een moment aan om Ali onheus te behandelen en we begroetten haar dan ook allebei alsof er nimmer enig conflict tussen ons geweest was. Misschien had ze haar leven wel gebeterd... je kon nooit weten. Maar verder was het nog helemaal de oude Ali, niets veranderd en nog even bazig en bijdehand als daarvoor. Ze had al weer praats voor drie! Ondanks die nare uitlating van mijn tante was het nu plotseling weer de ouderwets gezellige drukte van weleer op Campanula, de thee en de koekjes en allemaal zonnige gezichten... het leek of we hier nooit vandaan waren geweest en telkens wanneer de lachende ogen van Antje de mijne ontmoetten, groeide mijn tevredenheid. Wat zou de vrede in hemelsnaam nog hebben kunnen verstoren? Toch was de situatie niet helemaal gelijk aan die van vorig jaar. Er waren er twee die aan het gezelschap ontbraken en verstek hadden laten gaan. En dat waren de beide tantes: Louise en Marie, zij hadden het dit jaar allebei laten afweten. De reden? Die liet zich niet zo erg ver zoeken. Verleden jaar waren ze met de ten Bouwhuyzen mee geweest als „betalend logé”, en of het nu kwam door de strubbelingen met die twee meisjes, òf dat de familieverhouding daar onderling te wensen overliet, wil ik nu maar in het midden laten. In ieder geval had ik er uit kunnen opmaken dat die logeerpartij niet zo'n kolossaal succes was geweest. Ik begreep het maar àl te goed... tante Mien had in die periode onafgebroken haar gal uitgespuugd over dat gedoe van „die Piet met die Antje” en Alida had zich niet ontzien om haar zegje daarbij te voegen. Mijn lieve tante Louise, waarop ik erg gesteld was, had ons daar in de loop van de tijd voldoende over verteld en ik was op die manier dan ook heel wat aan de weet gekomen hoe er over het doen en laten van Annètje en mij in alle toonaarden gemonkeld was. Tante Mien begon daar des morgens bij het ontbijt al over te zeuren en o wee, als er die dag dan weer iets gebeurde dat volgens haar niet door de beugel kon, raakte ze er de gehele dag niet over uitgepraat. Die twee tantes hadden dat gedwee alle dagen moeten aanhoren, tot vervelens toe, maar hadden om der lieve vrede willen hun eigen mening braaf voor zich gehouden. De situatie was dusdanig geweest, dat tante Loes in het gezelschap van de ten Bouwhuyzen op alles ja en amen had moeten zeggen, maar wanneer tante Louise dan eens bij ons op visite kwam vernam ze weer héél andere berichten over hetgeen er plaats gevonden zou hebben en dan wilde ze wel graag weer met ons meepraten. Ik geloof dat mijn lieve tantetje daar een complex van kreeg en zich ten slotte door haar vriendin Marie liet − 29 −
overreden om op deze manier nimmer meer met vakantie te gaan! Eigenlijk hadden ze allebei de functie vervuld van „schokbrekers”, boodschappers tussen Campanula en Dennenlust, die ijselijke toeren moesten verrichten om het evenwicht in de familie in stand te houden. Daar kun je knap moe van worden! We zouden het dus ditmaal zonder „vredes-ambassadeurs” moeten stellen en daardoor liep ook alles waarschijnlijk helemaal verkeerd af! Ondertussen zat ik met verlangen uit te zien naar het ogenblik dat ik even onder vier ogen met het kleine blondje alleen zou mogen zijn. Eindelijk deed die gelegenheid zich voor toen de theepot leeg gedronken was en oom en tante in gezelschap van Ali naar Dennenlust vertrokken omdat ze nodig orde op zaken moesten stellen in hun eigen home. Antje had haar eigen kamer in bezit genomen en was met het uitpakken van haar koffer spoedig gereed. Ze vond dat ze een heerlijke kamer had, mooier nog dan op Dennenlust. Ik scharrelde wat om het huis heen en werd daarbij al gauw gevolgd door Antje naar de achterzijde van de bungalow waar wij ons onbespied waanden tussen de bomen van het aangrenzende bos. Hier kon ik uiteindelijk mijn kans waarnemen en vol emotie trok ik haar heftig in mijn armen, terwijl ze vol overgave mijn kussen beantwoordde. „Kind, je weet niet hoe verschrikkelijk ik naar je verlangd heb al die tijd!” zei ik, en ik meende het oprecht. „En ik niet minder...!” was haar antwoord dat aan duidelijkheid niets te wensen over liet. „Pas toch op, jô, straks zien ze ons... en dan is het meteen al weer mis!” liet ze er dadelijk al weer angstig op volgen. „Nou, wàt dan nog... laat ze het maar zien, het kan me nu allemaal geen bliksem meer schelen, ik ben veel te blij dat ik je weer bij me heb, meid!” flapte ik er roekeloos uit. En opnieuw nam ik haar in een wilde roes in m'n armen, terwijl ze met een ondeugende lach in haar donkerbruine ogen mijn heftigheid probeerde af te weren. En daarmee was het oude spelletje weer begonnen... tegen beter weten in, zonder dat ik ook maar een greintje schuldbesef op kon brengen die de stormvloed binnen in me had kunnen keren. De demon van het kwaad zat hier vermoedelijk in de lucht en beheerste mijn gevoelens volkomen, wie zal ooit weten wat de oorzaak was van mijn lichtzinnige houding? Maar toch was ik mij er wel degelijk van bewust dat het verkeerd moest gaan met reeds nú al zo hard van stapel te lopen... het leek er op alsof ik het onheil als 't ware moedwillig opzocht! Pas na de avondboterham werd het voor het eerst die dag buiten werkelijk droog. Er brak een bleek avondzonnetje vanuit de laatste wolkenflarden door en natuurlijk wilde vader dolgraag de bossen nog even verkennen voor de avond viel. Daar had ik zelf eveneens duchtig behoefte aan na zo'n lange dag huisarrest en onze Antje wilde vanzelfsprekend daarbij niet achterblijven zodat we met z'n drieën op pad gingen. Onderweg hadden we erg veel pleizier. Mijn oude heer, die in een opperbeste stemming leek te verkeren vanwege het vooruitzicht dat z'n vakantie nu echt een aanvang had genomen, kreeg de lollige bui om telkens aan de takken van de bomen te trekken en Antje en mij op die manier te trakteren op een gratis stortbad afkomstig van het nog druipnatte gebladerte. Daarin lieten Antje en ik ons niet onbetuigd en namen, wanneer we de kans er toe kregen, duchtig revanche! Het viel me daarbij op hoe uitgelaten en jolig het meisje zich gedroeg, ze was echt gelukkig dat ze nu weer hier mocht zijn... en eerlijk gezegd, zo voelde ik mezelf eveneens de hele verdere avond. We waren met z'n allen op Dennenlust genodigd bij de ten Bouwhuyzen voor die eerste avond en natuurlijk kwamen weer als vanouds de kaarten op tafel en we gingen gezellig een partijtje „gokken”. Het was alsof we hier niet weg geweest waren... ik zat weer gewoontegetrouw naast „Aantsie”, zoals oom Wim haar wederom plagend betitelde. We leerden Annetje „jokeren” en ik beijverde me daarbij haar zoveel mogelijk te helpen. Ze had de slag spoedig te pakken en, of de duvel er mee speelde... die dekselse meid won weer het ene spelletje ná het andere, waarmee ze natuurlijk de ergernis van mijn oom opnieuw opwekte! En hoe was het met onze Ali gesteld op die eerste avond van de „herhalingsoefening”? Nou, die had zich weer braaf afgezonderd in een hoekje met een boekje... ze voelde blijkbaar nog steeds voor het edele kaartspel geen zier, ze zat er weer net als verleden jaar verloren bij. En zo kan ik niet anders zeggen dan dat die eerste avond op een uiterst succesvolle en gezellige wijze voorbij ging. Ik begon al te geloven dat ik mij in de afgelopen dagen zorgen had gemaakt om niets en reeds won de overtuiging bij mij het veld dat ik ook in deze vakantie het initiatief weer stevig in handen zou hebben... dat ik alles mijn wil rustig zou kunnen doordrijven! Dat leidde er toe dat ik nog diezelfde avond het koene besluit nam om morgenochtend samen met mijn vriendinnetje er lekker op uit te trekken... wij met z'n beidjes, op de fiets natuurlijk en een flink eind uit de buurt! Je kon vooruit al voorspellen dat de rest van de familie aan de warme koestering van het bed de voorkeur zou blijven geven, met andere woorden: die bleven lekker lang uitslapen! Zondag 16 juli 1939 - Putten Gewekt door de helle gloed van de vroege ochtendzon en de koesterende warmte die van buitenaf mijn kamer binnendrong, wist ik onmiddellijk dat mijn goede voornemen van gisteravond alle kans van slagen zou hebben. Buiten was het stralend zomerweer, een laaiende zon deed al het regenwater van de dag er voor in damp vervliegen. Als glinsterende parelen hingen nog de waterdroppels te flonkeren tussen de takken en uit het geopende slaapkamerraam drongen de geuren tot mij door van vochtig mos en geurig dennenhout. Het leek een ware verkwikking na die eentonige regendag van gisteren. De natuur lokte met een onweerstaanbare aantrekkingskracht en plotseling moest ik weer even denken aan die prachtige warme zondag van een jaar geleden, toen ik er ook met Antje was uitgetogen en die gruwelijke stommiteit had begaan door mijn filmcamera in het bos achter te laten! De omstandigheden leken wonderwel op die van toen... het stralende weer, hetzelfde kerkklokje dat in de verte z'n galm naar ons toe deed waaien en het feit dat op Dennenlust bij de andere familie alles nog in diepe rust verkeerde, terwijl het toch al ver over achten was. Wij waren allemaal vroeg bij de hand, uit bed gelokt door het fraaie weer. Ook Antje verscheen vroeg aan de ontbijttafel, opgewekt − 30 −
en met charmante blosjes op haar wangen die haar bijzonder aantrekkelijk maakten. Ze beweerde dat ze uitstekend geslapen had en dat nog wel voor de eerste nacht in een vreemd bed. Terwijl Antje moeder nog even hielp met het afwassen van de ontbijtboel had ik in die tijd de makkelijke stoelen buiten gezet en hield me onledig met het vluchtig doorbladeren van de oude kranten die vader uit Amsterdam had meegebracht. Maar ik legde ze al spoedig terzijde, het nieuws dat er in stond was weinig opwekkend... spanning in heel de wereld... nu weer dreiging om Polen, Hitler wilde Dantzig weer terug bij het GrootDuitse Rijk. Engeland zou daarentegen geen nieuwe daad van agressie meer dulden... de maat was vol! 't Was veel te mooi weer om je stemming te laten bederven door al dat oorlogsgerucht. Ik had meer zin om mijn plan van gisteravond ten uitvoer te brengen en terwijl Antje nu ook bij me was neergestreken in de voortuin, was het niet meer dan vanzelfsprekend dat ik haar meteen maar voorstelde om de fiets te pakken en er vandoor te gaan. Ze had er dadelijk oren naar, maar er was toch iets aarzelends in haar stem toen ze vroeg: „Zèg... mevrouw zal het toch wel goed vinden dat ik nu al meteen met u fietsen ga, zo op de eerste dag?” Ja, dat was een typische vraag van Annetje die ik wel zo half en half verwacht had, ze was blijkbaar nog steeds niet boven haar angst voor ontdekking uitgegroeid. Maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik zelf nu ook lang niet meer zo zeker van m'n zaak was als gisteravond toen het allemaal zo simpel leek. Ik voelde thans weer duidelijk de druk die er op ons rustte, méér nog dan een jaar geleden was ik bevreesd voor een herhaling van de onaangenaamheden met mijn tante en Ali. Maar komaan... ik had me nu eenmaal heilig voorgenomen me voortaan niet meer door m'n familie in de luren te laten leggen en dat zou ik nu dus waar moeten maken. Stel je voor dat ik meteen zelf al begon met bakzijl te halen... dan kon je er donder op zeggen dat Antje in de kortst mogelijke tijd weer volkomen door Ali geannexeerd zou worden en dat ze dan in 't geheel geen baas meer zou zijn over haar eigen tijd en gedoemd was de hele verdere vakantie aan de leiband van haar vijandin te lopen! Dus: vooruit...! Geen geaarzel en zorgen dat ik het roer stevig in handen hield! We haalden onze fietsen uit de schuur en op luchtige toon zei ik tegen de oudelui: „Ik ga met Antje even een ommetje maken op de fiets... ze wil weten of het Solse Gat er nog ligt, we komen zo gauw mogelijk weer terug! Op Dennenlust slapen ze toch nog en 't is veel te prachtig weer om thuis te blijven...” liet ik er bij wijze van excuus op volgen. Maar de oudelui hadden in 't geheel geen bezwaar tegen ons voornemen en moeder moedigde ons zelfs nog aan met de woorden: „Welja, jullie hebt gelijk hoor, laat Antje maar zoveel mogelijk genieten in die paar weken. Maar blijven jelui dan niet zó erg lang weg... want anders is het weer zo gek voor tante Mien als je er niet bent met koffie drinken!” Nu, dat beloofde ik plechtig al ontging het me ten enen male wat we mijn tante voor onrecht zouden aandoen wanneer we er tijdens de koffietijd nog niet waren. Maar wat deed dat er toe...? We hadden toestemming van de oudelui en binnen tien tellen hadden we Campanula achter ons gelaten en reden met frisse moed de zonnige van Eeghenlaan af. „Nou, wáár zullen we heengaan, Annetje?” vroeg ik. Kan me niet schelen, ik vind het overal even mooi en ik rijd maar achter je aan, dan kom ik er vanzelf wel”, antwoordde ze met een blijde klank in haar stem. We zetten er allebei maar meteen stevig de trap in en ik nam het besluit mijn weg te kiezen door de Wilhelminalaan om vervolgens de route te nemen over de fraaie en zo welbekende Postweg, ik wist dat ze die altijd zo prachtig vond. Fris van de regen van gisteren en geurend door de warme ochtendzon lagen de lommerrijke bossen voor ons. Nevels van vochtige damp verwaasden het uitzicht over de verten en het was bepaald een genot je te laten voort zweven door de stilte van het vroege nog ongerepte landschap, stilte die slechts verbroken werd door het knisperen van de banden over het grind van het rijwielpad. Ik voelde me nu zeldzaam gelukkig zo... met het aanblik van dat lieve, dartele jonge meisje voor me uit keerde er weer iets van de oude blijdschap van vorig jaar in me terug. Het leek bijna onbegrijpelijk dar er een vol jaar lag tussen ons samenzijn van toen en het heden zoals we daar samen voort peddelden langs de weg die nauwelijks enige verandering leek te hebben ondergaan. Maar aan de andere kant kon ik me ook weer niet geheel en al losmaken van het gevoel dat het niet helemaal hetzelfde was zoals toen, er was in dat tussenliggende jaar tè veel gebeurd, de septembercrisis van 1938 had een donkere schaduw geworpen op de toekomst... deze zomer stonden we onnoemelijk dichter bij een oorlog dan ooit daarvoor het geval was geweest en dat besef drukte op mij als een loodzwaar gewicht. Antje praatte honderd uit onderweg, ze had me veel te vertellen over alles wat er in die tussentijd thuis gebeurd was. Ze had het erg stilletjes gehad in die twee weken en ze bekende dat ze heel vaak aan me gedacht had. Ook had ze alle dagen trouw de vissen verzorgd en ze kon me gerust stellen dat ze het opperbest maakten, het jongbroed groeide al hard en ik zou er van staan te kijken hoe gegroeid ze waren als ik weer terug was. Druk pratend gleden we voort langs de doodstille, majestueuze Postweg en weldra hadden we het oneindige panorama bereikt bij de Ermelose heide dat thans zich baadde in een gloed van gouden zonneschijn. En hier op ons oude vertrouwde plekje stapten we van de fiets en klommen naar het heuveltje teneinde ons daar neer te vlijen om te genieten van het onvergetelijke fraaie vergezicht dat zich voor ons ontrolde. En daarbij ging het weer net zo als op die bewuste zondagmorgen, vorig jaar, hier voelden we ons vrij en ongedwongen, wisten we ons onbespied door het scherpziende oog van de familie. Dicht schoven we naar elkander toe en gretig bood zij me haar frisse rode lippen aan... lang en onstuimig kusten wij elkaar, nauwelijks van ophouden wetend... en daarmee was het oude spelletje weer van voren af aan begonnen. Het was alsof we allebei losgebroken waren van onze boeien, vol hunkering gaven we ons over aan de zoete, week makende liefdesbekoring... al mijn goede voornemens en morele overwegingen ten spijt! In al de voorafgaande dagen had ik in een ondragelijke spanning geleefd, vervuld van een hevig verlangen naar het lieve blondje misschien zonder het me zelf volkomen bewust te zijn. Het was dus heel verklaarbaar dat al die opgekropte spanning nu een uitweg zocht. Pas veel later drong het tot me door hoe oneindig beter het ware geweest als Antje in 't geheel niet met ons mee had mogen gaan naar Putten, hetzij doordat haar moeder toestemming had geweigerd of doordat ze zelf niet meer mee wenste te gaan... hoe dan ook, veel leed zou ons beiden dan bespaard zijn gebleven! Nadat we daar op dat stille plekje een halfuurtje in alle eer en deugd hadden zitten vrijen, vond ik het toch maar − 31 −
beter om eens op te stappen en langs de kortste weg op huis aan te gaan. We hadden nu eenmaal beloofd om niet zo erg lang weg te blijven en ik voelde er niets voor om in dit prille stadium van de vakantie al terstond opzettelijk moeilijkheden te veroorzaken. Antje was dezelfde mening toegedaan, bang vogeltje als ze nog immer was gebleven, en zo reden we dus linea recta naar Campanula terug waar we, naar mijn heilige overtuiging, op het zeer ordentelijke uur van koffietijd terug waren. Ik voelde me er volkomen gerust op... hoelang waren we nu helemaal weg geweest? Misschien een uurtje... even een ommetje op de fiets... wie kon dáár nou in godsnaam wat achter zoeken? Maar ik werd terstond deerlijk beschaamd in dat vertrouwen toen wij een korte poos in de tuin voor het huisje zaten uit te rusten. Antje was even later opgestaan om zich naar haar kamer te begeven en moeder was nog lang niet zover met het koffieritueel. Zodra Antje uit het gezicht verdwenen was, kwam moeder op mij toe met de woorden: „Wáárom moest jij nu weer zonodig met dat kind ertussenuit? Dat heeft meteen al weer strubbelingen gegeven met tante Mien... Jullie waren net goed en wel verdwenen of daar kwam Ali aanzetten van Dennenlust... of Antje al op was, ze wou met haar gaan fietsen en die vond de vogel gevlogen! Die liep hier woedend vandaan en schijnt zich te hebben beklaagd bij tante Mien. Nog geen vijf minuten daarna komt je tante hier op hoge benen aanzetten... ook woedend: „wáárom waren die Piet en die Antje er nou in hemelsnaam alleen op uitgegaan... ze hadden toch best even op Ali kunnen wachten?” Wat bezielt je toch om telkens van die onderonsjes te hebben met dat meisje... 't begint er waarachtig nu toch op te lijken dat je wat met 'r hebt!” Ik verschoot van schrik bij die onverwachte verraderlijke aanval van moeder die letterlijk als een koud stortbad over me heen kwam. Daar had je het gegooi in de glazen... het was al dadelijk weer helemaal mis! Ali was nog dezelfde gebleven... dat kind had nog niets geleerd van de ondervindingen van verleden jaar en dit was een schitterende aanleiding voor mijn tante om terstond naar de wapens te grijpen en de oorlog voort te zetten die voor haar een jaar geleden in een nederlaag was geëindigd! Ze zou haar pogingen om Antje en mij van elkander af te houden nimmer opgeven, de hele affaire werd aldus op de oude voet voortgezet! Ik voelde de ergernis als een lavastroom uit een krater in me omhoog stijgen en voor ik het wist barstte ik los met zwaar geschut, met stemverheffing uitroepende: „Wel allemachtig, begint dat eeuwige gedonder met die Ali nu al weer? Ik begrijp nog steeds niet waar tante Mien zich in hemelsnaam mee bemoeit... maar wat mij betreft kunnen ze daar allemaal naar de drommel lopen, ik doe hier wat IK wil en als ik zin heb om een eindje te gaan fietsen met Antje dan is dat MIJN zaak en ik zie niet in wat mijn tante daar mee te maken heeft! Antje mag van mijn part de hele verdere middag samen met Ali uitgaan... voor zover ze daar tenminste zin in zou hebben. Dat meisje vindt het nu eenmaal gezellig om ook eens een keer met mij te gaan fietsen en ik zie gewoon niet in wat voor bezwaren daar tegen kunnen bestaan. Bovendien... wáár was Ali vanochtend vroeg toen wij allang klaar waren? Als ze zo verdomd graag met Antje er op uit had willen gaan had ze moeten zorgen op tijd hier aanwezig te zijn. Maar Ali was nog in geen velden of wegen te ontdekken... en daar zou ik dan op hebben moeten wachten? Moeder, laten ze nou alsjeblieft ophouden met dat gezeur want daar is het eind van zoek. Uiteindelijk ben ik de baas over m'n eigen doen en laten en ik verkies niet om naar de pijpen van tante Mien te dansen!” Moeder wierp nog tegen dat ik bedenken moest dat Antje niet bij mij in dienst was maar dat ZIJ verantwoordelijk was voor het meisje, maar die opmerking sloeg in feite nergens op, want ze vergat dat het meisje op zondag in haar eigen tijd was en het volste recht had vrijelijk over die tijd te beschikken. Ze besloot haar verweer met de woorden: „Nu ja, je hebt ook eigenlijk wel een beetje gelijk, tante Mien moet zich er ook niet mee bemoeien... maar dat komt natuurlijk door die Ali, dat meisje is erg opdringerig. Maar je zou ons toch een groot pleizier doen, om de lieve vrede wille, wanneer je je wat minder met Antje zou bemoeien... wees nou alsjeblieft hier een beetje voorzichtig, je weet hoe tante Mien is en dan gaat het weer dezelfde weg op als vorig jaar!” Daarmee was eerste schermutseling rond Annetje geëindigd. Ik werd gewaar hoe mijn voorspelling van enkele weken geleden bezig was uit te komen... hadden ze het maar nooit in hun hoofd gekregen om voor een tweede maal met ons mee te gaan. Ik had het helemaal zien aankomen en nu wàs het zover... en ik had me voorgenomen geen stap terug te doen! Maar ik kreeg niet veel gelegenheid om er verder over na te denken want kort daarop kwamen oom en tante op Campanula binnenvallen voor het gezamenlijke koffieritueel. Antje die van het hele incident met moeder blijkbaar niets bemerkt had kwam onbevangen naast me zitten daarmee onbewust demonstrerend dat ze feitelijk een heel klein beetje bij mij hoorde. Ik dacht: nu zul je het hebben... Antje krijgt het op haar boterham... waarom ze niet op Ali gewacht heeft! Maar nee hoor, niemand zei er iets over, al ontging het me geenszins dat Ali met zeer koele blikken langs me heen keek, me daarbij volkomen negerend. Daarentegen deed ze aanstellerig lief tegen Antje alsof ze zich geroepen voelde deze in bescherming te moeten nemen tegen de „onverlaat” die ik in haar ogen stellig moest wezen! Ik deed of ik van dit alles niets merkte en praatte op ongedwongen toon over ons tochtje van deze ochtend, vertelde doodnuchter dat we genoten hadden van het panorama aan het eind van de Postweg. Tante Mien maakte er wat cynische opmerkingen over in de trant van: „Ja, dàt kan ik me levendig voorstellen... hoe jullie daar genoten hebben met z'n tweetjes... ” maar verder kwam ze niet, al brandde het haar waarschijnlijk op de lippen om Antje eens flink het jak uit te vegen over haar ongeoorloofde handelwijze tegenover Ali. Ze begon echter een gans andere tactiek te volgen door plotseling met een vooropgesteld „kant-en-klaarprogramma” voor de dag te komen waarvan ik de bedoeling echter onmiddellijk doorzag. Dat ging zó: „Zèg jongens, wat zullen we vandaag nu eens gaan doen? Ik had gedacht dat Wim en Pieter vanmiddag samen een tochtje op de fiets gaan maken met z'n beiden... en dan gaan de twee meisjes gezellig samen op hun eigen gelegenheid er op uit, dat willen ze wel, nietwaar?” Ik zag Antje bevreemd opkijken bij die onverwachte aankondiging en kon geen spoor van enthousiasme op haar gezicht ontwaren dat uitdrukking moest geven aan haar blijdschap dat haar de eer te beurt viel om met Alida de verdere middag opgescheept te zitten! Tante besloot haar dagindeling met de opmerking: „En dan blijven Sienemeu en vader Piet hier gezellig wat voor het huis zitten lezen... zullen we dàt afspreken?” Niemand gaf commentaar, er werd voetstoots aangenomen dat dit schitterende plan door iedereen met instemming werd begroet! Ze ging het dus over een − 32 −
heel andere boeg gooien en het zat er dik in dat ze voortaan iedere dag met zo'n programma voor de dag zou komen... dàt kon een leuke boel worden! In godsnaam, ik moest me daar geen verdere kopzorg over maken... ik had mijn privé tochtje met Antje tenminste gehad voor vandaag en die twee meisjes moesten dan maar eens samen op pad gaan vanmiddag. Konden ze mooi de kibbelarij van vorig jaar voortzetten, uiteindelijk kwamen er nog meer dagen ná deze! Om mijn oom te vriend te houden ging ik des middags gedwee met hem samen op de fiets weg voor een tochtje met onbestemde koers, Ali en Antje vertrokken bijna gelijk met ons maar weloverwogen in de tegenovergestelde richting... Ordnung muss sein! Als je goed naging was dat natuurlijk volslagen idioot, want wáárom hadden we niet heel gezellig met z'n viertjes een leuk fietstochtje kunnen maken? Maar lieve hemel, nee, dat moest nu maar voor eens en vooral uit zijn... stel je voor, we mochten eens bederven van die twee meisjes! Maar er rustte geen zegen op deze onderneming, want ons tochtje werd deze middag vrij abrupt onderbroken door een plotseling opkomende onweersbui. We hadden het gelukkig bijtijds zien aankomen en dat noopte ons er toe om full speed rechtsomkeert te maken en langs de Postweg recht op huis aan te racen. We waren nog juist op tijd binnen toen de eerste regen neerplensde uit een steeds donker wordende hemel. De beide meisjes arriveerden kort na ons op Campanula en op mijn vraag of ze prettig gefietst hadden en nog ver weg gekomen waren, vernam ik wat schoorvoetend van Antje dat Ali telkens de weg kwijt geraakt was en dat ze daardoor het niet veel verder hadden gebracht dan wat rond te dolen in de naaste omgeving. Maar op het gezicht van Antje was duidelijk af te lezen dat het nog steeds niet erg boterde tussen haar en Ali! De plannenmakerij van tante Mien had op bijna satanische wijze schipbreuk geleden. Terwijl we voltallig weer bij elkander zaten in de woonkamer en moeder zorgde voor een volle pot thee, begon het buiten onverwacht zó onheilspellend donker te worden, dat we genoodzaakt werden het licht aan te steken, buiten kon je nauwelijks een hand voor ogen zien! Weldra ontlastte zich een ware wolkbreuk boven de omgeving vergezeld van een zeer hevig onweer en dat allemaal nog wel nadat de dag zo mooi en zonnig begonnen was. Van armoe gingen we maar wat sjoelbakken... aan de zware bui scheen geen einde te zullen komen, de ene bui volgde op de andere en het hemelwater kwam letterlijk met bakken naar beneden. Daardoor kon de visite evenmin terugkeren naar Dennenlust en pas tegen etenstijd bedaarde het noodweer. Het zou een latertje worden met de maaltijd! In het bos stonden alle paden blank van het overvloedige regenwater, de van Eeghenlaan leek veranderd te zijn in een bruisende rivier en onze gasten moesten tot over hun enkels door het water waden! De verdere avond werd doorgebracht bij ons op Campanula. Het boze weer was weggetrokken en het was een heldere zomeravond die ons uitnodigde buiten voor het huis te vertoeven tot ver nadat de schemering overging naar het nachtelijk duister. Toen de ouderen zich al binnenshuis terug getrokken hadden, bleef ik met de twee meisjes nog wat buiten en we vermaakten ons daarbij op zeer vrolijke wijze op de grintweg met heen en weer gooien van de werpring. Ali scheen er ineens verbazend veel zin in te hebben en toonde zich uiterst amicaal met Antje die op haar beurt even gezellig en vrolijk met haar rivale omsprong. Zo gezien was er dus geen vuiltje aan de lucht. Het ging er nogal tamelijk luidruchtig aan toe en ik liet me daarbij allerminst onbetuigd wanneer het er op aankwam wie het eerst de ring te pakken kreeg. Die Ali viel me in deze omstandigheid toch weer verbazend mee. Maar die pret duurde niet lang, want al spoedig werd er van binnenuit naar ons toegeroepen waarom we zulk een herrie maakten en wat de „dominee” naast ons er wel niet van denken zou... het ging toch niet aan om zo'n leven te maken laat op de zondagavond! We kregen zogezegd alle drie een fikse reprimande over het lawaai dat we hadden gemaakt. Mijn tante verstoutte zich later op te merken toen de meisjes even uit de buurt waren: „Wat het wel leek met dat malle geschreeuw... je kon de ordinaire schelle stem van die Antje er bovenuit horen!” Het was natuurlijk Antje weer die de schuld kreeg! Luidruchtig waren we alle drie geweest en Ali zeker niet het minste van ons allen... maar Antje had natuurlijk weer een ordinaire schelle stem, dat moest m'n tante weer eens even duidelijk naar voren brengen, ook al was die kwalificatie volkomen uit de lucht gegrepen. We slikten het standje maar deemoedig en beloofden beterschap. Daarna schoof ik samen naast mijn jeugdige vriendin bij aan tafel teneinde het incident zo spoedig mogelijk naar de vergetelheid te wijzen. Antje zag er wat geschrokken uit, maar herstelde zich spoedig toen we begonnen met de gebruikelijke spelletjes jokeren. Oom Wim probeerde ons er eerst nog toe te bewegen een partijtje te gaan bridgen, want dan kon Antje niet meedoen, maar die vlieger ging mooi niet op. We gingen „hartenjagen” en verdomd... Annet won weer het ene spelletje na het andere. Ze is geweldig uitgekookt met kaarten! Maandag 17 juli 1939 - Putten Het weer zag er weinig hoopvol uit aan het begin van deze dag, een dik wolkendek lag als een grauwe deken over de bossen, de temperatuur deed aan de herfst denken. Niettemin maakte ik met mijn oom die ochtend nog een korte tocht in de richting van Speulde waarna we over de Gardense weg terugkeerden teneinde op tijd voor de koffie thuis te zijn. Kort na de lunch begon de weersgesteldheid bar slecht te worden, het leek in alle opzichten of we een herhaling kregen van het weer van gistermiddag. De ene plensbui volgde de andere op, afgewisseld van zo nu en dan licht onweer... alsof ze boven uitverkoop hielden van de restanten die nog over waren! Het was duidelijk dat er van uitgaan van niemand van ons deze verdere middag sprake kon zijn. Moeder stelde voor dat we dan maar eens een keer gezellig thuis bij elkaar moesten blijven en wat lezen of een spelletje doen. Vader daarentegen wilde nog de anderen hierheen verzoeken, maar opmerkelijk genoeg voelde moeder daar niets voor alsof zij bij intuïtie aanvoelde dat uit dat voortdurend op elkanders lip zitten alleen maar onheil kon voortvloeien. „Laat die nu maar eens een keertje op hun eigen gelegenheid blijven... ik denk dat dat voor ons allemaal veel beter zal zijn!” besliste ze. En daar bleef het bij... en dat speet me eerlijk gezegd helemaal niet, want doordat we nu niet uit konden was tegelijk het probleem opgelost met Ali. Niemand kon die twee meisjes dwingen om − 33 −
door de stromende regen te gaan fietsen. Antje liet dan ook onomwonden blijken dat ze er precies zó over dacht, ze was allang blij dat ze tenminste voor deze middag van Ali af was! Zo vingen we dus met z'n vieren aan te jokeren, een gezellig familie-tafereeltje... vader, moeder, zoon en het dienstmeisje dat in haar fleurig elegant japonnetje meer weg had van de jongste dochter in het gezin! Maar het liep uit op een vreemde opgewonden middag voor mij, waarachter de duivelse aantrekkingskracht van de afgrond mij vol list wenkte! Van het kamp Dennenlust hoorden of zagen we die middag ook maar een glimp, mogelijk waren ze dezelfde mening toegedaan om maar een keer op hun zelf te blijven. Telkens keek ik naar buiten of het alsjeblieft nog bleef regenen en ieder nieuwe stortbui bezorgde me een gevoel van opluchting, hoe zonderling dat ook schijnen moge! In het begin kaartten we heel gezellig met z'n viertjes, maar na en klein uur kreeg mijn oude heer er genoeg van. Hij trok kordaat z'n regenjas aan en zei het voornemen te hebben maar eens een kijkje op Dennenlust te willen nemen... hoe het dáár stond met de gezelligheid binnenshuis, misschien waren ze daar wel te vinden voor een partijtje bridge want dat deed ie eigenlijk veel liever dan dat stomme jokeren. Door de stromende regen ging hij op weg, mij met moeder en Antje alleen achterlatend. Tegen een uur of vier legde ook moeder de kaarten neer, want ze moest nu eens nodig voor het eten gaan zorgen, beweerde ze. Bereidwillig vroeg Antje of ze haar daarbij soms van dienst kon zijn maar daar wilde moeder niets van weten. „Jij bent nu in je eigen tijd en amuseer je nu maar gezellig met Piet... de aardappelen heb je vanmorgen al geschild en verder hoef jij hier niets te doen.” Dat was aardig van moeder en ook aardig van Annètje om in haar eigen tijd te willen helpen en je moest er wel de conclusie uit trekken dat die twee uitnemend met elkaar konden opschieten. Zo bleven we dus met z'n beidjes over in de kamer en trachtten samen het kaartspelletje voort te zetten, doch ik kan me onmogelijk herinneren in hoeverre we daarin slaagden. Het verdere verloop van die middag doorleefde ik in een roes van zinnenprikkelende opwinding... het zou de inleiding vormen tot het drama dat in het naaste verschiet voor me verborgen lag! Door een handige manoeuvre had ik de deur van de huiskamer, die toegang gaf tot de keuken, weten dicht te trekken waardoor geen mens ons in de kamer kon bespieden. Ik had ternauwernood benul meer wat voor kaarten ik van de tafel oppakte... we speelden alleen nog maar om de schijn te bewaren. Herhaaldelijk kusten wij elkander over en weer, vergaten daarbij telkenmale wie aan de beurt was een kaart te nemen. Steeds hartstochtelijker beantwoordde ze mijn kussen, de wangen van het meisje waren gekleurd door een felle blos van opwinding en haar ogen schitterden me vol verliefdheid tegemoet. Over de tafel heen greep ik haar mooie slanke handen die ze altijd zo uitnemend verzorgde en die tekenen van aristocratie verrieden, en kuste hartstochtelijk de fluwelen blankheid van haar armen. Ze had haar pantoffeltjes uitgeschopt onder tafel en ze liet gewillig toe dat ik haar benen met de mijne innig omstrengelde... dat ik haar slanke voetjes tussen mijn voeten gevangen hield. Mijn hart bonsde me in de borst en mijn hoofd gloeide alsof ik koorts had door het tere, erotische spelletje...! Ik was ternauwernood mezelf meer door deze plotselinge uitbarsting van passie voor het meisje...! Maar amper op tijd zagen we nog juist dat Ali onverwacht door het hekje het terrein van Campanula op stevende, veilig beschut door een wijde regencape. Snel herstelden wij ons van de intieme situatie en namen de houding aan alsof we met intense aandacht heel serieus zaten te kaarten. Onderwijl kwam Ali dichterbij en tuurde door de gesloten deuren naar binnen waar ze een ogenblik vol belangstelling bleef kijken wat of wij aan het uitvoeren waren. Een beetje geërgerd door deze plotselinge interruptie stond ik op en opende de deuren om Ali binnen te laten. „Ik kom maar eens even kijken of jullie je niet vervelen... maar als ik de zaak zo bekijk, geloof ik dat dat nogal meevalt, zo met je tweetjes!” klonk het licht ironisch. „Zèg Antje... ik wou je even laten weten dat het buiten bijna droog is en dat we samen best een eindje kunnen wandelen met de regenjas aan... dus gooi die kaarten maar in een hoek en kom gauw met me mee.” Gelukkig ving Antje nog net de blik van verstandhouding op die ik haar snel toezond teneinde haar van dat voornemen af te houden, waarop ze resoluut tegen Ali inging met de woorden: „Nee, hoor, daar voel ik niets voor om door die nattigheid heen te sjokken... ik zit hier veel gezelliger, ga jij maar mooi alleen!” - „Ja, dat kan ik me best voorstellen, zo met je „meneer”!” antwoordde Alida, niet zonder het nodige cynisme in haar stem te laten doorklinken. „Nou, niks aan te doen... dan ga ik maar eens bij m'n andere mevrouw in de keuken kijken, misschien dat ik háár ergens mee kan helpen...”, liet ze er op volgen, bemerkend dat Antje vast besloten was en zich niet liet over halen om mij in de steek te laten. „Ja, doe dat eens, Ali,” zei ik luchtig, „maar misschien wil je zo vriendelijk zijn om wel de deur achter je te sluiten... anders tocht het hier zo!” „Goddank, ze is weg!” zei Antje met een zucht van verlichting. „Laat haar maar in haar eentje gaan... eigenlijk ben ik blij dat het regent, dan hoef ik tenminste niet de hele middag met haar te fietsen!” Door de dichte deur hoorden we Ali nog even praten en lachen met moeder, maar dat duurde niet lang. Even later zagen we haar bij de keukenuitgang verdwijnen en door de opnieuw stromende regen terug wandelen naar Dennenlust. „Opgeruimd staat netjes!” vond Antje en we hervatten ons spelletje dat we op tweeledige wijze beoefenden. Maar toen werd het plotseling ècht droog buiten, een waterige zon trachtte het grijze wolkendek te doorbreken en we mochten aannemen dat het nu werkelijk uitgebuit was daarboven. Verlangend stonden we allebei van tafel op en rekten onze stijve ledematen uit vanwege het stilzitten de ganse middag. „Zie je de zon, Antje? Ik heb nu best zin om een eindje te gaan wandelen... ga je met mij mee?” Het zou bijna abnormaal hebben geleken als ze daarop „neen” had gezegd, dus klonk me haar hunkerend „hè ja, fijn, laten we dat doen!” heel gewoon in de oren. Ik trok terstond mijn regenjas aan, waarbij Antje geen ogenblik aarzelde hetzelfde te doen, terwijl ik en passant de keukendeur even open deed en moeder toeriep: „We gaan even een luchtje scheppen, want het is buiten droog!” Moeder kreeg niet veel gelegenheid om tegenwerpingen te maken maar riep toch nog terug of wij niet zover wilden gaan en er aan wilden denken dat het gauw etenstijd was. Snel verlieten Antje en ik langs het paadje Campanula en zochten onze weg naar de bossen linksaf, teneinde te ontsnappen aan de spiedende blikken van Ali en oom en tante. Die mochten ons zeker niet voorbij zien komen! Ja, achteraf beschouwd realiseer ik me volkomen dat het niet zo mooi was − 34 −
wat wij deden om Alida zo onkameraadschappelijk buiten te sluiten. We hadden natuurlijk heel goed naar haar toe kunnen gaan en vragen of ze zin had een eindje mee te lopen. Maar men moet zich kunnen indenken in welk een stemming van opperste gelukzaligheid Antje en ik beiden verkeerden. De hele middag opgezweept door onze zinnen, verhit door onze verliefdheid, hadden we allebei maar één dwingende begeerte: samen alleen te zijn en ons over te geven aan onze gevoelens, vrij en ongedwongen, zonder toezicht van de eeuwige „derde man”! En geplaagd door dit vage schuldbesef slopen we enigszins gejaagd het „Hunnenlaantje” door, weldra geheel buiten het gezicht van de bewoonde wereld... Voor ons lag het eenzame verlaten bos, wat nat en triestig door het vele water dat in de afgelopen uren was neer gestriemd. De paden glibberig en nog vol plassen... maar dat merkten we nauwelijks. Vast klemde ik mijn arm om haar slanke lichaam en vol overgave vleide ze zich tegen me aan, onze monden hartstochtelijk op elkander geprangd in lange, bedwelmende kussen... met wankelende schreden onze weg vervolgend als dronken van passie. In een dicht begroeid gedeelte van het bos, achter een dikke zware beuk, bleven we staan en nu kwam het tot nieuwe, nog wildere uiting van onze hartstocht. Ik zoende het meisje tot ze er van kreunde... maar met een schok kreeg ik eindelijk m'n bezinning terug. Dacht plotseling aan de tijd en keek haastig op mijn horloge. 't Was op slag van halfzes en moeder zou de tafel wel reeds gedekt hebben. Haastig repten we ons naar huis terug, stil en wat angstig als kinderen die kattekwaad hebben uitgevoerd. Ik herinner mij nog zo goed dat gevoel van angst dat deze heftige verliefdheid mij toen gaf, het was thans allemaal zo totaal anders dan het onschuldige avontuurtje van een jaar geleden. Het moest me toch nauwelijks ontgaan zijn dat er ditmaal een veel diepere achtergrond in deze liefde gekomen was. En zeker Antje gaf daar alle blijk van. De manier waarop ze me telkens aankeek, waarop ze vertrouwelijk haar arm door de mijne stak... ik maakte daaruit op hoeveel dit meisje van me was gaan houden en met een zekere mate van ontsteltenis dacht ik daarbij een moment aan de naaste toekomst. Waar zou dit in hemelsnaam op uit lopen? Gelukkig kwamen we nog ruim op tijd thuis, vader was ook nog niet van z'n bridgepartij op Dennenlust teruggekeerd. Moeder was nog zó druk met de maaltijd bezig dat ze blijkbaar in 't geheel niet in de gaten had hoe opgewonden en verhit Antje, zowel als ikzelf er uitzagen. Zo zaten we nog een poosje samen alleen in de huiskamer bij elkaar terwijl ik zachtjes haar kleine slanke voeten wreef die ijskoud waren geworden van de vochtige bosgrond. De verdere avond brachten wij door op Dennenlust. Er scheen een ongedwongen stemming te heersen, Ali gaf weinig blijk van haar ongenoegen over de teleurstelling van deze middag, maar toch kon ik mij niet geheel en al aan de indruk onttrekken dat er in de gesprektoon iets stroefs was gelegen in de richting van Antje en mezelf. Kon het verbeelding zijn? Buiten in het schemerdonkere bos suisde de regen opnieuw met onverminderde kracht omlaag. Dinsdag 18 juli 1939 - Putten Na de troosteloze regendag van gisteren werd dit een dag van bijzonder fraai weer. Het was dan ook niet verwonderlijk dat oom Wim, terwijl wij nog zaten te ontbijten, al heel vroeg voor de deur stond om mij op te porren voor een tocht op de fiets. „Jongeman, wàt ga je vanochtend uitvoeren?”, was meestal zijn stereotiepe vraag die hij geheel overbodig stelde, want ik wist toch wel waarvoor hij kwam. Er stond ons niets in de weg om deze uitzonderlijk fraaie ochtend te besteden aan een wat uitgestrekte tocht op de fiets. We inspecteerden onze karren nog even grondig en vertrokken daarna zo spoedig mogelijk. Mijn oom liet ditmaal de leiding maar eens aan mij over en ik stelde hem voor onze tocht in de richting van Garderen te zoeken via Bato's Erf en de buurtschap Boesschoten, in feite dezelfde tocht die ik verleden week met mijn broer Aart had gedaan. We konden langs de binnenweg in de richting van Speulde weer op huis aan. Oom Wim beweerde deze weg nooit eerder gereden te hebben en ik mocht me er dus op verheugen met deze rit zijn leidsman te zijn. Het werd dan ook een zeer gezellige tocht, die heel vredelievend verliep. Hij bespaarde me cynische opmerkingen betreffende mijn relatie met Antje en liet nergens uit blijken dat ze gisteren iets gemerkt hadden van mijn opzettelijke poging om Ali met een kluitje in het riet te sturen. Misschien was Ali zo verstandig geweest om haar mond er over te houden! Natuurlijk belandden onze gesprekken weer op de verwikkelingen betreffende de internationale toestand en mijn oom zat daarmee tegelijk weer eens op z'n stokpaardje. We hielden diepgaande gesprekken over de berichten die ook hier tot ons doordrongen... en die waren alles behalve opwekkend. De toon van Hitler in z'n redevoeringen werd met de dag dreigender en het zag er wel naar uit dat de toestand in Europa snel naar het kookpunt begon te stijgen. Toch peddelden wij vrolijk voort, ondanks die afgrijselijke wetenschap... je zag het eigenlijk nog helemaal niet zo zitten. Je dacht nog optimistisch: ach, ze zullen er op het laatste ogenblik nog wel een mouw aan weten te passen! Boven je hoofd stond de zon stralend te branden uit een fel blauwe hemel, de bossen lagen er bij als een waar paradijselijk oord. Waarom zouden we ons druk maken? Tegen koffietijd waren we van dit uitstapje teruggekeerd en vielen dorstig op de vers gezette koffie aan. Het was nu plotseling weer drukkend heet geworden en dat kon best wel weer eens uitlopen op een daverend onweer. Vreemd genoeg voelde ik mij vermoeider na dit uitstapje dan gewoonlijk het geval was en ik kreeg een intense behoefte om me zomaar ergens te laten neervallen en die verdere dag geen poot meer te verzetten! Wat zou de middag brengen met de twee meisjes? Zo vroeg ik me niet zonder ongerustheid af. Hoe moest ik het in godsnaam aanleggen om er samen met Anneke van door te gaan... jezus, dàt zou me even een probleem worden! En inderdaad, die middag zou op een bijzonder ongezellige manier verlopen. Het begon er al terstond mee dat Alida ruim voor twee uur bij ons kwam aanzetten, fiets aan de hand. Zó vroeg was ze nog nimmer daarvoor op het appèl verschenen. Antje was nog niet eens klaar met haar werk en ik zag dat ze me wanhopige blikken toewierp terwijl ze Ali daar triomfantelijk het terrein zag opmarcheren. Het werd me terstond duidelijk dat onze Ali niet zó maar toevallig zich − 35 −
reeds zo vroeg aanmeldde. Ze wilde ons natuurlijk vóór zijn en mij de pas afsnijden om er stilletjes met Antje vandoor te kunnen gaan zonder haar! Bovendien koesterde ik sterk het vermoeden dat mijn tante haar met opzet instructie had gegeven om Antje zo vroeg als mogelijk te overvallen... opdat ze Ali ditmaal eens niet ontglippen zou. Ik zag het conflict vanuit m'n ligstoel lijdzaam aan, in het vage besef dat ik er best wat aan zou kunnen doen door gewoon met die twee meisjes samen op pad te gaan. Maar ik verkeerde op dat ogenblik in een stemming van besluiteloosheid, er was een onpleizierige gewaarwording van oververmoeidheid bij me opgekomen alsof er een zomergriepje bezig was me te overvallen. Daardoor kon ik er niet toe komen om resoluut de knoop door te hakken en enthousiast overeind te springen uit m'n luie zitplaats teneinde galant mijn gezelschap aan te bieden. Neen, ik had er niet veel zin in en daar kwam nog bij dat ik eerst wel eens wilde afwachten of Ali zelf uit eigen beweging mij zou vragen met hen mee te gaan. Maar merkwaardig genoeg deed Ali geen mond tegen me open, integendeel, de jongedame nam een houding aan alsof ik lucht voor haar was en negeerde me volkomen. Ze jutte Antje op om toch vooral voort te maken met het laatste restje afwas en wilde blijkbaar zo snel mogelijk er vandoor met haar „vriendin”... maar ze stak overigens geen poot uit om Antje daarbij even te helpen. Nou, ze kon van mijn part naar de drommel lopen, als de zaken zó stonden was ik zeker niet van plan om met mijn aanbod voor de dag te komen, dus volhardde ik eveneens in hardnekkig stilzwijgen. Antje deed krampachtig pogingen om nog enige malen mijn aandacht te trekken met stiekeme gebaren waarmee ze wilde aanduiden: ga nou toch alsjeblieft mee! Maar ik had nu eenmaal de kolder in m'n kop en bleef hardnekkig van „nee” schudden. En zo zag ik die twee even later samen vertrekken in het hun opgedrongen bondgenootschap, Ali voorop en Antje er wat treiterig langzaam achteraan. Veel ambitie scheen ze er niet in te hebben... dat kon je zó wel aan haar gezicht zien dat een waar martelaarschap uitdrukte! Toen het tweetal goed en wel uit het gezicht verdwenen was kreeg ik natuurlijk toch weer spijt van mijn koppigheid en dat had tot gevolg dat mijn ergernis er aanzienlijk door vergroot werd. Eigenlijk was ik op dat ogenblik woedend op mezelf maar mogelijk nog meer op de omstandigheden in de naaste omgeving die het zover hadden laten komen. De geschiedenis van vorig jaar herhaalde zich op een bijna duivelse manier... de duivel zelf had het niet beter kunnen uitdenken! Het verschil zat hem alleen in het feit dat ik een jaar geleden blijkbaar veel beter tegen de situatie stelling vermocht te nemen, thans moest ik bekennen dat ik nauwelijks opgewassen bleek te zijn tegen de aanvallen op mijn persoonlijke vrijheid. Die grenzeloze bemoeizucht van mijn tante en de daarmee samenhangende opdringerigheid en inmenging van Ali maakten me gewoonweg razend! En daar zàt ik nu in m'n eentje... in stilte mezelf opwindend over de loop der gebeurtenissen, opnieuw het ogenblik vervloekend waarop ze het in hun hoofd hadden gekregen om tòch weer mee naar Putten te gaan! - Het werd natuurlijk een gruwelijk vervelende middag. Oom Wim was even later komen opdagen en wilde per se een wandeling maken met vader en mij en uit balorigheid liet ik me overhalen mee te gaan. Hij verstoutte zich nog op te merken: „Die twee kinderen zijn er gelukkig eens een keer samen vandoor... daar hebben we dus voorlopig geen last van. Zó is het ook maar veel beter, de jeugd hoort bij de jeugd, aan ons ouderen hebben ze toch niets... kunnen ze elkaar hun jongemeisjesgeheimen toevertrouwen!” Wat een onnozele opmerking was dat! Zou die goeie man nu werkelijk niet begrijpen dat die twee meisjes op geen enkele manier harmonieerden met elkaar? Mijn oom was een beste man, maar hij was ziende blind en horende doof voor z'n naaste omgeving! Goed, we gingen aan de wandel en sjouwden dwars het Putterbos door, laantje in en laantje uit en de zwaarwichtige verhandelingen van oom Wim droegen er die verdere middag niet bepaald toe bij mijn sombere stemming te verbeteren, vooral niet toen ik er aan ging lopen denken hoe zalig het nu geweest had kunnen zijn om met Antje samen ergens op een rustig plekje in de hei te liggen in zoete intimiteit! Bovendien was het opnieuw weer erg warm en broeiig weer geworden ook, eigenlijk veel te warm om zo'n eind te lopen en ik dankte dan ook de hemel toen we tegen theetijd op Campanula terug waren. Wat zou er met me aan de hand zijn dat ik me zo afschuwelijk moe voel? Misschien heb ik een kou te pakken! Het was al na vieren geworden en de meisjes waren nog steeds niet van hun tochtje teruggekeerd, zodat we maar vast aan de thee begonnen. Op dat zelfde moment kwam ook nog de oude van Surksum opdagen die zich heel bedaard in een makkelijke stoel nestelde en er voorlopig z'n gemak van nam. Hij zat daar weer zo echt genoeglijk op z'n zeven gemakken in de beste stoel die Campanula rijk was, behagelijk slurpend van de thee, het zwarte Gelderse boerenpetje naast hem op de grond. Toch was het altijd weer uitermate amusant om te luisteren naar z'n merkwaardige verhalen waar meestal geen touw aan vast te knopen viel. Telkens werd ik daarbij weer geboeid door zijn mooie markante kop die zekere aristocratische trekken vertoonde. De lust bekroop me om naar de filmcamera te grijpen en wat shots van de oude baas te schieten zoals ie daar zat te kletsen met z'n slimme oogjes... Ik had gelijk al een titel in mijn gedachten voor deze scène, bijvoorbeeld „De oude boswachter vertelt...” Een beetje oubollig klonk het wel! Terwijl ik nog zat te filosoferen hoe ik die opname het best zou kunnen verwezenlijken, verschenen onverwacht Ali en Antje op de van Eeghenlaan... maar er was wel iets vreemds aan hun verschijning, ze reden namelijk niet op de fiets, maar liepen er naast, met de karretjes aan de hand en... op een flinke afstand van elkaar verwijderd! Nou, dáár moest vast wel iets bijzonders aan de hand zijn want ze sjokten allebei alsof ze de vierdaagse gelopen hadden. Dichterbij gekomen zag ik dan ook al spoedig wat er gaande was: Alida had onderweg een lekke band gekregen, ergens in de buurt van het Solse Gat waarna ze genoodzaakt waren de hele lange weg naar huis te lopen met de fietsen aan de hand. Met veel uithaal van woorden deed Ali verslag van hun onfortuinlijk uitstapje terwijl ze luid puffend zich liet neervallen in een stoel... ze waren natuurlijk bèkaf van dat gesjouw met de fiets langs de mulle paden. Alleen Antje had niet veel te vertellen, maar ze keek lang niet plezierig en de moeheid straalde letterlijk van haar af. Voor haar was deze middag stellig geen succes geweest, dat viel duidelijk van haar gezicht af te lezen! Van haar zou ik er straks wel meer over horen hoe dat in z'n werk gegaan was. En mensen nog toe, wat stond die Ali nu plotseling in het middelpunt van de belangstelling bij m'n oom en tante! Wàt werd de arme beklaagd omdat ze nu een blaar aan haar hiel had opgelopen! Het was bepaald − 36 −
ontroerend om de ijver te constateren waarmee oom Wim zich interesseerde voor de platte voorband van Ali's fiets. Wat sloofde hij zich voor haar uit met de belofte: „We zullen die band vanavond na het eten dadelijk even onder handen nemen...” Met dat joviale aanbod was Ali al lang lekker! Maar tegelijkertijd ving ik de ietwat mistroostige blik op uit Annetjes ogen en ik moest me daarbij, niet zonder het nodige cynisme, afvragen of mijn achtenswaardige oom zich óók zo uitgesloofd zou hebben, wanneer een dergelijke pech Antje was overkomen! Stellig niet...! Hij zou er geen hand naar hebben uitgestoken en ik zou hem natuurlijk niet eens de kans hebben gegeven en het karweitje zèlf hebben opgeknapt! Hoewel het misschien niet mooi van me was, kon ik het niet voor me houden om wat pesterig op te merken: „Wat een geluk dat jouw banden altijd prima in orde zijn, Antje... van lekke banden hebben wij hier samen nog geen enkele maal last gehad... ” En me tot Ali wendend, voegde ik er aan toe: „Waarom ben je vanaf het Solse Gat niet even naar het gehucht Drie gelopen, dat ligt vlak bij elkaar. Daar had je die band toch even kunnen laten repareren bij die uitspanning?” „Ja, zie je wel...! Dat had ik ook gewild”, viel Antje nu ineens fel uit, „maar Ali wist natuurlijk de weg weer niet en ik had het best kunnen vinden... maar ze beweerde dat ze op mij niet kon vertrouwen, ik wist tòch nergens wat van... en nu konden we mooi die hele eindeloze weg lopen! Bah, ik ben er nog doodop van!” Dat was voor tante Mien aanleiding om Antje wat bestraffend toe te voegen: „Kom, kom... dat is toch helemaal zó erg niet, dat eindje lopen? Jullie hebben nog jonge benen en van wandelen ga je niet dood!” zo merkte tante op. Potverdorie, als die lekke band maar eens Antje overkomen was, dan had je wel wat anders gehoord... dacht ik stilletjes bij mezelf. Omdat Frank van Surksum nog altijd in ons midden vertoefde, aarzelde ik nu niet langer meer om een begin te maken met het voornemen hem te filmen. Ik vroeg eerst of ie het goed vond en toen bleek dat de oude zeer verguld was door voor acteur te mogen spelen, begon ik met de opstelling van de camera. Nu moet gezegd worden dat onze vriend van Surksum een uitstekend filmobject was, hij wist gedurende de opnamen op voortreffelijke wijze zijn natuurlijke houding te kunnen bewaren en speelde z'n rolletje alsof er geen camera te bekennen viel. Zo maakte ik dan op deze middag nog een serie prachtig geslaagde opnamen, waarbij ik Antje de rol liet spelen van gastvrouw die haar „boezemvriend” een kopje thee presenteerde en hem uit de koekjestrommel liet snoepen. Zonder dat Antje er iets van bemerkte maakte ik van mijn jonge vriendin nog een close-up, terwijl ze daarbij stilletjes en wat dromerig voor zich uit zat te staren. Geen moment kwam het toen bij me op dat dit de laatste opname van de beeltenis van het blondje zou worden in deze Puttenfilm. Die close-up zou voorbestemd zijn om later als dramatisch hoogtepunt deze vakantie-documentaire af te sluiten. Het zou een film worden met een triestige achtergrond, waaruit alreeds iets ademde van het noodlot dat in dat dreigende toekomstbeeld van het jaar 1939 verscholen lag. Het was of ik er een voorgevoel van kreeg toen ik de cameralens op haar richtte... dit is het laatste beeld dat ik van haar gedachtenis zal overhouden....! Door die mislukte middag lag het voor de hand dat ik na de avondmaaltijd probeerde alles op alles te zetten teneinde Antje een paar uurtjes voor mij alleen te hebben. Ik denk dat wij daar allebei erg veel behoefte aan hadden na die onbevredigende middag, zowel voor haar als voor mezelf. Maar nu deden zich de eerste problemen voor, die zich als een levensgroot obstakel voor mij opwierpen. De simpele vraag: hoe moest ik het klaarspelen om ongezien en ongemerkt met Antje samen hier vandaan te komen, zonder dat we stuitten op de bezwaren en tegenwerpingen van het ouderlijk gezag? Ik had voor deze gelegenheid een duidelijk motief bij de hand: de lekke fietsband van Ali... die kon daardoor immers tòch niet met ons mee? Ik had mijn oom al lang van tussen de bomen door, zien ploeteren en zweten om die band te plakken, onhandig als ie nu eenmaal was met zulke karweitjes, al was ik er zeker van dat ie 't voor elkaar kreeg... al zou het ook nachtwerk moeten worden! Antje en ik konden er dus rustig vandoor gaan, maar de druk die ze op me gelegd hadden om als 't ware te willen verbieden dat ik samen alleen met het meisje uitging, gaven me een gevoel van ergernis, ik werd er uitermate door geprikkeld en ik voelde me steeds meer beknot in mijn persoonlijke vrijheid. Verdomme, dat je nu niet eens gewoon vrijuit kon doen waar je zin in had... luchtig naar binnen roepen dat je nog een eindje ging fietsen met Antje. Dat je telkenmale beducht moest zijn op eventueel misnoegen van tante Mien... alsof je iets deed dat het daglicht niet kon verdragen! Ik onderging het, meer nog dan vorig jaar, als een domper op m'n vrijheid... eigenlijk was het om dol van te worden, ik raakte er voortdurend in staat van opwinding door! En dat openbaarde zich ook nu weer kort na het eten. Antje en ik hingen allebei eerst nog wat besluiteloos rond de bungalow elkaar veelbetekenend aankijkend. Het was een schitterende avond, windstil en koel, roerloos stonden de kronen van de dennen als silhouetten tegen de lichtblauwe avondlucht. „Heb je zin om nog een eindje te fietsen, Ant?” vroeg ik zachtjes. Natuurlijk wou ze wel, al was het alleen maar om eens eventjes vrijuit met me te kunnen praten over haar ondervindingen van deze middag. Ik had al lang begrepen dat ze me een boel te vertellen had over Ali. Maar... ze fluisterde me bijna toe: „Ik durf niet goed meer, ze willen toch immers niet hebben dat wij samen weggaan... Ali heeft me verteld dat uw moeder er helemaal niet over te spreken is... ik begin er bang voor te worden!” Verschrikt keek ik haar aan en riep uit: „Dat kan toch immers niet waar zijn... meen je dat nou echt? Jij hoeft helemaal niet bang te zijn... dàt zou me een mooie boel worden...!” Ik was ineens pisnijdig en voelde de rebellie als een hete vlam in mij omhoog schieten. „Vooruit, meid... pak je fiets, want nu sta ik er op dat we er samen vandoor gaan. Ga jij maar vast voor uit het hek door en wacht buiten aan de weg op me.” Moeder was nog in de keuken bezig met de vaat en de oude heer zat in de schaduw achter het huis z'n krant te lezen, zodat geen van beiden iets kon merken van onze samenzwering. Antje, in een plotseling opkomende resolute bui, volgde mijn raad moedig op en pakte haar fiets die nog buiten voor het huis stond. Terwijl zij al door het hekje ging, haalde ik de mijne van achter de bungalow te voorschijn en riep in het voorbijgaan door de keukendeur naar binnen: „We gaan nog even een eindje om, hoor!” waarna ik meteen opstapte en er onmiddellijk vandoor ging. Gelijk twee ontsnapte gevangenen zetten Antje en ik er de spurt in... met een zucht van verlichting dat het gelukt was! „Mòcht het wel?” was haar eerste vraag. „Weet ik niet, meid... dat heb ik maar niet eens afgewacht, gewoon gezegd dat we nog een eindje gingen rijden!” antwoordde ik onverschillig. Het kon me geen barst schelen wat de gevolgen konden zijn van dit voor de zoveelste keer „uitbreken”. Ik was op dat − 37 −
moment al lang blij dat ik met haar alleen was en dat we eens rustig met elkaar konden praten. Ik weet ternauwernood nog welke richting we uit gingen, maar ik herinner me nog dat we aan de Garderense weg een rustig plekje vonden waar we ongestoord onze harten aan elkaar konden uitstorten. Dat Antje daarbij het meeste te vertellen had over haar belevenissen van de afgelopen middag hoeft geen betoog. Met stukjes en beetjes kwam ze op de proppen met haar verhaal en daar bleek al dadelijk uit dat onze Alida weer bijzonder ongezellig was geweest. Antje had voor de zoveelste maal weer allerlei insinuerende opmerkingen en hatelijke toespelingen op onze verhouding moeten incasseren. U mag het geloven of niet... maar ze weet àlles van ons... en ze heeft ook aangekondigd dat uw tante van plan is om er met uw moeder over te gaan praten... en haar voor te stellen om mij weg te sturen als u en ik samen zo blijven doorgaan met fietsen en zo...!” Ik spitste mijn oren en keek het meisje met stomheid geslagen van terzijde aan. „Heeft Ali dat werkelijk tegen je gezegd?” vroeg ik ongelovig. Ik zag aan haar gezicht dat ze geschokt was omdat ik haar verhaal in twijfel trok en fel antwoordde ze: „Ja, het is heus wáár... u denkt toch niet dat ik het jok? Ali zei letterlijk: „Antje, als ik je een goeie raad mag geven, hou er dan mee op met die meneer van je... hij meent er immers tòch niks van en het gaat jou je betrekking maar kosten”... o, ik vind het allemaal zó naar... ik wou maar dat ik nooit meegegaan was met jullie. Heus, we moesten van nu af aan maar niet meer samen gaan hier in de vakantie... ik weet haast zeker dat er grote narigheid van gaat komen!” zo barstte mijn kleine vriendin los vol hevige emotie. Ik was op dat moment tè veel verbijsterd door de onthulling die Antje had gedaan, dat ik terstond de juiste woorden kon vinden om uiting te geven aan mijn gramschap. Dit viel toch nauwelijks te geloven, dat er op zulk een laaghartige manier door de familie geïntrigeerd werd achter m'n rug om. Ik hoefde echter aan Antje's woorden niet te twijfelen, ze was doodeerlijk en ik zag dat ze in grote angst verkeerde. Maar ik dàcht er gewoon niet over om de raad van Antje op te volgen, zó makkelijk zou dat spelletje van tante Mien niet gespeeld worden... Ik zou haar wel eens laten zien met wie ze te doen had! Tot geen enkele prijs was ik van plan mij als kwajongen te laten behandelen, wat voor de donder dachten ze wel? Dan moest er maar van komen wat er van komen zou... maar mijn zin zou ik doordrijven, tot het uiterste zou ik gaan!! Had ik toen maar wèl naar de verstandige woorden van het lieve blondje geluisterd... had ik me maar nimmer zo laten opzwepen door mijn emoties, dan was er waarschijnlijk nooit het ergste gebeurd! We bleven er nog een hele poos over doorpraten en het werd me daarbij wel heel goed duidelijk dat het meisje doodsbenauwd was voor de autoritaire familie en nog het meest voor de gedachte dat ze mogelijk wel eens bij ons vandaan zou moeten. Ik deed ijverige pogingen om haar aan het verstand te brengen dat ze daar nooit bang voor hoefde te zijn... daar zou ik dan wel voor zorgen dat zoiets nooit gebeurde... Bovendien, moeder zou haar toch immers nooit willen missen? Ze kon toch immers een potje bij haar breken... dat wist ze toch best? Zo praatte ik ons allebei moed in, zonder ook maar het flauwste idee te hebben dat ik daarmee het proces naar de ondergang van het meisje juist versnelde. Ezel die ik was om niet te doorzien dat het juist hun opzet was om mijzelf onbewust te laten meewerken aan die ondergang van het meisje. Ze wisten precies hoe ik was en wilden mij prikkelen juist datgene te doen wat Antje de genadeslag zou geven... en dat kwam allemaal uit de koker van tante Mien. Antje moest verdwijnen van het toneel... hoe eerder hoe liever! Na een kort stilzwijgen tussen ons zei ze dan plotseling: „Wáárom ging je nou vanmiddag niet met ons mee fietsen? Ik vond het echt flauw van je, hoor, al kon ik wel een beetje begrijpen waarom je het niet deed. Ali vroeg niks, wáár?” Ik bekende eerlijk dat ik er later ook spijt van had gekregen... maar nu ik allemaal gehoord had wat Ali voor lelijke dingen had gezegd, voelde ik er totaal niets meer voor om nog verder in gezelschap van dat onuitstaanbare meisje te gaan fietsen... dat zou ik beslist niet meer doen, zo nam ik me voor! Antje hakte met een zucht de knoop door en sprak: „Nu ja, als het dan moet, zal ik het nog maar even volhouden met die meid... misschien komt er wel weer gauw regen! Maar voor mij staat het vast dat ik beter thuis had kunnen blijven bij m'n moeder, ik vind er zó niks aan hier!” Het was ruim een uur later toen we uit de bossen op de van Eeghenlaan terugkeerden, het begon reeds te schemeren. Toen we met de fietsen door het hekje van Campanula het voorterrein betraden, vonden we de hele bungalow gans verlaten... er viel geen sterveling rondom het huis te bekennen en het vreemde van alles was dat alle deuren open stonden. Voorzichtig betrad ik het huis en keek rond... maar ook binnen was er niemand... het leek er verdacht veel op alsof de familie in een soort paniek het huis uit gerend was en de boel de boel had gelaten! Onderweg op de terugrit had ik me er eigenlijk zo half en half op voorbereid dat we de familieschaar bij ons binnentreden compleet zouden aantreffen teneinde de aanval op ons beiden terstond te openen, omdat we de moed hadden gehad er tòch weer tussenuit te breken tegen het „gezag” in! Maar nu ik het huis zo ongewoon verlaten vond bekroop me ineens het onbehaaglijke gevoel van angstige onzekerheid dat er achter dit alles wel eens iets heel onplezierigs kon schuilen. Er hing een ietwat lugubere en ongrijpbare dreiging rondom Campanula alsof we elk moment overvallen konden worden door een stel struikrovers en Antje en ik bleven een ogenblik zwijgend naast elkaar in de voortuin staan, starend naar de donkere ramen alsof we voor een spookhuis stonden... Er was geen twijfel aan, ze waren allemaal geblazen en hadden niets afgesloten zoals gewoonlijk, dáár begreep ik niets van! Antje scheen mijn gevoelens van dat ogenblik volkomen te delen, want met een angstig stemmetje fluisterde ze: „Wat gek dat er niemand te zien is... zouden ze allemaal op Dennenlust zijn, maar waarom hebben ze dan de deur niet afgesloten? Zèg, zou ik daar ook maar niet liever meteen naar toe gaan? Want als ze ons nu hier samen alleen zien... wie weet wat ze er dàn wel allemaal van denken...!” - „Ja, dat is goed Antje, ga jij daar maar gauw heen”, antwoordde ik wat gejaagd, het zal het beste zijn wanneer ze ons van nu af aan niet te vaak samen zien!” Snel nam ik haar fiets over om die met de mijne in de schuur te bergen en ik zag haar gehaast de weg aflopen op Dennenlust toe. „Zeg maar tegen ze dat ik er over een kwartiertje ook wel ben”, riep ik haar nog achterna. Een beetje onrustig en vervuld van een angstig voorgevoel bleef ik op het verlaten bungalowtje achter, keek nog eens alle kamers rond of er iemand was maar ging tenslotte naar mijn eigen kamer met het voornemen eerst nog even de opgenomen filmshots van die middag in mijn draaiboek bij te schrijven. Doch toen ik aan mijn wat primitieve schrijftafel − 38 −
zat en ongemerkt mijn blik liet dwalen door het geopende raam zag ik daar iets op de van Eeghenlaan dat mijn aanvankelijk lichte ongerustheid in hoge mate deed toenemen. Recht tegenover me, op het fietspad, zag ik moeder en tante Mien met z'n beidjes lopen. Eerst dacht ik nog dat ze terugkeerden van een avondwandelingetje, maar toen ik hen telkens zag stilstaan en dan weer rechtsomkeert maken terwijl ze daarbij blijkbaar in een druk gesprek gewikkeld waren, werd het me duidelijk dat er iets ongewoons aan de hand moest zijn. Ik zag mijn tante heftig met beide handen gesticuleren alsof ze moeder met alle geweld van iets wilde overtuigen en moeder knikte daarbij met het hoofd alsof ze het al helemaal eens was met de orakeltaal van haar bloedeigen zuster. Als een bliksemflits schoot de gedachte door m'n hoofd over hetgeen Antje mij zojuist verteld had over Ali! En nú begreep ik plotseling dat die mededeling maar àl te waar bleek te zijn. Die twee hadden het over ons... daar kon je nu wel vergif op innemen. In een vlaag van opkomende woede balde ik mijn vuisten als wilde ik daarmee tegelijk de strijd aanbinden tegen het onzichtbare onheil dat ik nu plotseling van alle zijden op me af voelde stormen. En ze bleven maar heen en weer lopen... telkenmale wanneer ze het huis voorbij kwamen keken ze even over het hek naar binnen en dachten daarbij waarschijnlijk dat wij nog steeds niet terug waren van ons fietstochtje en daarbij konden ze mij in het schemerduister van de kamer niet zien zitten. In de avondstilte viel het niet moeilijk hun stemmen te horen en ik trachtte dan ook met gespitste oren iets op te vangen van het gesprek. Het leed geen twijfel dat het over Antje en mij ging. Ik ving nu geregeld woorden op als: „Antje - die meid - Sienemeu, als ik je een raad mag geven, stuur haar meteen de laan uit...” enzovoort enzovoort. Ik wist genoeg... ik hoefde niets meer te horen, het sein stond op storm, de oorlog in de familiekring was uitgebroken! - En op datzelfde ogenblik was het ineens of het laatste sprankje zelfbeheersing en moed uit mij weg vloeide... zag ik heel het bouwwerk van mijn verzet als een kaartenhuis ineen storten, leek het me onbegonnen werk om de strijd tegen deze familiekliek te moeten aanbinden, ik stond met Antje samen tegen een overmacht. Zij zouden het altijd winnen. Maar dat kòn toch immers niet, dat was toch allemaal tè gek... ik zou wel moeten, er was geen ontkomen meer aan! Ik had het meisje nu eenmaal plechtig beloofd dat zij geen slachtoffer zou worden van deze laaghartige intrige... ik moest haar beschermen, het was nu een zaak van eer! Bovendien stond mijn eigen reputatie er bij op het spel en bijna met ontzetting dacht ik aan de consequenties die er uit konden voortvloeien; het dolzinnige plan kwam zelfs in me op om me nu onverwacht met Antje te verloven... en wel nú terstond, om mijn familie daarmee radicaal de pas af te snijden in hun boosaardige voornemens. Ik besefte ook tegelijkertijd wàt ik daarmee op het spel zette: Betty! Maar, vreselijk genoeg, dacht ik daar toen in 't geheel niet aan... zó vervuld was ik van woede tegen mijn tante die de oorzaak was van al deze ellende! Toch zag ik maar één mogelijkheid: ik moest tot elke prijs de situatie de baas blijven en mij niet laten tiranniseren door het familiegekonkel. De enige weg was: terug vechten! Ze wilden hier oorlog? Best, maar dan zou het ook oorlog wezen! Ik zou open kaart spelen en niets meer ontkennen omtrent de verhouding tussen Annètje en mij, zoals ik verleden jaar telkens had weten vol te houden... ze moesten dan maar àlles weten! Driftig smeet ik het draaiboek dicht en begaf me resoluut naar buiten, recht er op af en bereid op de aanval, benieuwd uit welke hoek die zou komen! Op hetzelfde moment dat ik het hek doorging liepen moeder en tante Mien langs en bemerkten daarbij dat ik reeds thuis was. Dat was voor hen blijkbaar een teken om het gesprek te beëindigen en ik hoorde mijn tante wat toonloos zeggen: „Ik ga nu maar vast naar Dennenlust, komen jullie dan zo aanstonds bij ons?” En wèg was ze, veinzend mij niet gezien te hebben. Verwonderd vroeg moeder: „Zó, ben je al lang terug en is Antje ook daarbinnen?” Ik zei dat ik al sedert geruime tijd hier zat te wachten en niet begreep waar de hele familie heen gestoven was. Antje? O, die was meteen doorgegaan naar Dennenlust. „Ik zag jullie samen steeds maar heen en weer lopen op de weg... ik dacht een ogenblik dat er wat erg gebeurd was in die tijd. Waar had u het zo druk over met tante Mien? Toch geen ruzie in de familie, hoop ik?” zo begon ik moeder te polsen. Wat aarzelend antwoordde ze: „Nee, geen ruzie... tenminste, nòg niet... maar nu je het er toch over hebt, wilde ik je meteen wel iets zeggen... het gaat over Antje! Wáárom moest jij nou vanavond tòch weer stilletjes met dat kind er vandoor gaan, waarom konden jullie nu niet even vragen of Ali met jullie meeging. Wat hèb je toch in hemelsnaam met dat meisje? Nou is de hele familie op Dennenlust weer in opschudding daarover. Ali beweert dat ze met Antje had afgesproken om vanavond samen te gaan fietsen of wandelen wanneer die fiets van haar nog niet in orde was. En toen kwam Ali hier, en daar was jij waarachtig al weer met Antje er vandoor! Ali natuurlijk weer razend en je tante van de weeromstuit ook! En daar hebben wij nu een ernstig gesprek over gehad... want dat gaat zo niet langer. Tante Mien begrijpt maar niet wat jij toch in godsnaam in dat meisje ziet en ze probeert me er maar steeds van te overtuigen dat jij verliefd op haar bent en dat je je ongeluk tegemoet gaat met haar. Ze vindt dat Antje voor geen cent deugt, dat ze uit een zigeunerhuishouden komt en weet ik veel wat voor moois nog meer! En het vervelende van alles is dat ze maar aldoor ligt te zanikken dat we Antje weg moeten sturen... dat zou voor jou ook veel beter zijn als je haar niet meer ziet, want ze vindt jou te goed voor dat kind. Zeg me nu eens eerlijk... bestaat er nou werkelijk iets tussen jullie? Vertel het me dan maar liever meteen... dan houdt alles op en weten we waar we aan toe zijn!” Ik had moeder rustig laten uitspreken, al kostte het me moeite om niet mijn zelfbeheersing te verliezen. Uiterlijk kalm, maar inwendig ziedend antwoordde ik: „Tante Mien schijnt er nog steeds niet van doordrongen te zijn dat ik de kinderschoenen ontwassen ben en als volwassen mens baas wens te zijn over m'n eigen doen en laten. Wat is dat voor een grenzeloze bemoeizucht? Antje is òns meisje... màg ze alsjeblieft in haar eigen vrije tijd doen waar ze zin in heeft? Wat heeft ze met Ali te maken? Ze kan die meid niet luchten of zien en daar heeft Ali het zelf naar gemaakt! Ik wil hier niet veel woorden over vuilmaken... maar ze moeten nu maar eens goed begrijpen dat ik me beslist door hen niet de wet laat voorschrijven! Ik heb het nu al meerdere malen gezegd: ik kan toevallig heel goed met Antje opschieten, 't is een leuke meid met een hart van goud en voor de rest is er niets tussen ons... maar wat niet is kan misschien best nog eens komen en daar heeft de rest van de familie geen bliksem mee te maken! Antje vindt het nu eenmaal gezellig om af en toe eens met mij samen uit te gaan. Kan je haar dat kwalijk nemen? Ze moet nu eenmaal niks hebben van die Ali, dat kind zit haar onderweg voortdurend te plagen met vervelende toespelingen op ons... het lijkt waarachtig wel of ze jaloers is! Waarom − 39 −
moet die meid nu juist die paar weken vakantie voor Antje bederven? Want zó is het toch immers? Bovendien... ze zouden nog een klein beetje gelijk hebben wanneer ik bijvoorbeeld telkens, bij iedere gelegenheid, ertussenuit kneep met Antje. Maar dat is nu vanavond pas voor de tweede maal het geval sinds we hier zijn. Antje is in die tijd al verschillende malen met Ali opgescheept geweest! En wil tante Mien nu warempel dat u Antje de bons gaat geven... dat ze hier weg moet? Maar dat gebeurt toch zeker niet? Dat zou wel het toppunt van alles zijn!” Haastig viel moeder me in de rede: „Welnéé... daar denk ik ook helemaal niet over, ja, tante Mien kan wel zo veel vertellen, dat zullen wij zelf wel uitmaken! Maar je weet nu eenmaal hoe ze is... wat zij zegt dat moet gebeuren! Maar ondertussen vind ik het toch een vervelende toestand met Antje en jou en ik zou toch erg graag willen dat je dat meisje hier maar een beetje liet schieten... al was het alleen maar om tante Mien de wind uit de zeilen te nemen. Antje is hier per slot van rekening voor haar werk en niet uitsluitend voor haar pleizier. Zo'n meisje gaat zich anders nog een boel verbeelden ook. En ik moet eerlijk toegeven... tante Mien heeft wèl een beetje gelijk, 't is eigenlijk een ordinaire meid... zo als jullie daar zondagavond voor het huis te keer gingen met dat geschreeuw... je hoorde er Antje bovenuit...!” - „Wel nu nog mooier!” viel ik heftig uit, „m'n lieve tante heeft u aardig bepraat, zo te horen! Eerst was Antje een en al aardigheid thuis en ze deed zo haar best, je kon haar alles toevertrouwen... gewoon een ideaal... en nu is ze eensklaps een ordinaire meid en deugt ze niet en weet ik veel wat er nog meer over haar gelasterd wordt! Wie schreeuwde er zondagavond het hardste... weet tante Mien dat wel? Nou, dan zal ik het u zeggen... dat was die veelgeprezen Ali en niet Antje... die maande ons zelf om een beetje stil te zijn! Laat ik het maar ronduit zeggen: tante Mien heeft om onbekende redenen een hekel aan Antje en ze kan blijkbaar niet hebben dat ik partij trek voor haar. Ze spant daarbij met Ali samen om Antje en mij van elkaar te houden en zoekt allerlei voorwendsels om haar doel te bereiken. Verleden jaar was dat ook al precies zo het geval, maar toen is haar dat niet gelukt, maar het lijkt er nu waarachtig veel op dat ze met z'n allen hebben afgesproken alles op alles te zetten dat Antje er uit vliegt! Voor mijn part waren ze hier nooit gekomen... wáárom gaan die mensen niet liever op hun eigen gelegenheid met vakantie? Maar tante Mien doet maar wat ze wil... als ze maar weet dat ik niet van plan ben om naar haar pijpen te dansen en wanneer ik samen met Antje wil gaan fietsen in haar eigen tijd... nou dan DOE ik dat!! Laat ze naar de drommel lopen... zijn ze nou waarachtig helemaal gek geworden... ik ben hun kwajongen niet, wat denken ze wel!! Antje is een heel lieve meid, misschien een beetje dom... en bedenk wel dat je zo'n meisje nooit weerom krijgt, je weet zelf wel hoe uitstekend ze voor het huishouden gezorgd heeft in die twee weken thuis. En laten we over die onvolprezen Ali maar zwijgen, stuurden ze die maar liever hier vandaan... dàt zou even een opluchting wezen!!” Zo bleef ik nog een poosje mijn gal uitspugen totdat moeder vond dat we er genoeg woorden over hadden vuil gemaakt. Een beetje weifelend met haar woorden zei ze ten slotte: „Nou ja, ik weet wel... je hebt natuurlijk niet helemaal ongelijk. Tante Mien moet zich daar ook eigenlijk niet mee bemoeien, het zijn ook eigenlijk jouw zaken, al is Antje natuurlijk bij ONS in dienst en niet bij jou! Je moet ook eigenlijk zèlf maar weten wat je doet, als jij met alle geweld met dat meisje wilt gaan kunnen wij dat toch niet tegenhouden... al zou ik niet graag willen dat het ècht zo was! Maar één ding moet je wel goed beseffen... als er hier ruzie komt door Antje met je oom en tante dan is dat JOUW schuld... je moet het zelf maar weten!!” Moeder was een best mens, maar ik vond het steeds raadselachtiger worden waarom ze zich toch aldoor zo liet beïnvloeden door haar jongere zuster. Waarom had tante Mien zulk een mysterieuze macht over moeder? Moeder was bang voor ruzie... mijn tante had in de loop der jaren al herhaaldelijk overhoop gelegen met diverse leden van de familie. Die lieten zich evenmin de wet voorschrijven... mijn broer Aart wist er eveneens van mee te praten zoals deze me in latere jaren eens toevertrouwde. Maar ik wist nu in ieder geval dat ik de zondebok zou zijn wanneer er een conflict losbarstte om Antje! Belachelijk natuurlijk... alsof het er niet duimendik bovenop lag dat de schuld in dat geval geheel en al bij mijn tante lag! Enfin, ik slikte het standje maar geduldig, 't leek me verstandiger toe de zaak niet te veel op de spits te drijven. Maar ik bleef wel vast besloten om niet door de knieën te gaan en mijn eigen wil door te zetten. Eigenlijk voelde ik er nog het meeste voor om nog deze zelfde avond er met mijn tante openlijk over te gaan praten, doch toen ik met dat voorstel bij moeder voor de dag kwam raakte ze bijna helemaal in paniek en riep verschrikt uit: „In godsnaam, nee... dat moet je maar liever helemaal niet doen, dan merkt ze dat ik er met jou over gesproken heb en ik beloofde haar jou er buiten te laten! Je kunt maar beter net doen of je van niets weet en... als het dan moet, nou dan ga je in hemelsnaam maar je gang met Antje... We moeten maar proberen zo goed en zo kwaad mogelijk door die twee weken heen te komen!” Tot zoverre leek de storm voorlopig enigszins bezworen te zijn. Maar ik wist nu dat mijn vermoeden juist geweest was, mijn geachte tante had zich niet ontzien om moeder over te halen Antje te ontslaan en dat feit stemde me zeer bitter jegens mijn tante, waarmee ik toch altijd meende een goede verstandhouding te hebben gehad. Wat bezielde haar in hemelsnaam? Misschien dacht ze wel dat Antje er op uit was om mij aan de haak te slaan en dat ik, onnozele, dat helemaal niet in de gaten had! Misschien wilde ze me behoeden dat ik het slachtoffer zou worden van een listige intrige! Als ze maar werkelijk op de hoogte was geweest hoe het tussen mij en het meisje gesteld was, zou ze mogelijk beter begrepen hebben waarom Antje liever met mij ging fietsen dan met Ali. Maar het was haar nu eenmaal toch niet uit het hoofd te praten... ze zou niet rusten vóór ze haar doel bereikt had! Niettemin was de situatie hier nu toch wel héél precair geworden, dat drong bliksems goed tot me door, maar ik besefte nog niet half hoe groot het gevaar in werkelijkheid wel was en wat me in de komende dagen te wachten stond! Had ik geweten wat er hierna zou plaats vinden, mogelijk was ik nog diezelfde avond hals over kop uit Putten vertrokken... desnoods met Antje samen. Schoorvoetend begaf ik me met moeder naar het vijandelijke kamp op Dennenlust. Daar zat Antje, schuw voor zich uitkijkend in een hoekje van de kamer gedrukt. Ali zat in de tegenovergestelde hoek te lezen... ze spraken de hele verdere avond geen woord met elkander. Het werd een gedwongen samenzijn die avond. Oom Wim verstoutte zich sarcastische opmerkingen te maken aan ons beider adres en Antje bleef er stil onder... ze had eens géén zin om mee te kaarten. Mogelijk voelde ze met haar „zesde zintuig” het onheil naderen! − 40 −
Woensdag 19 juli 1939 - Putten Op hoog bevel van mijn tante werden Ali en Antje al vroeg in de morgen naar de wekelijkse markt in het dorp gestuurd om daar enige inkopen te doen. Wat nu wel de aanleiding was dat onze Antje mee moest, herinner ik me niet zo precies meer, maar tante Mien had dit de vorige avond in overleg met moeder zo besloten. Al was Annètje dan wel òns meisje, mijn tante behield zich de vrijheid voor om, als 't even kon rustig over haar te beschikken als dat zo in haar kraam te pas kwam! Antje was niet te goed of ze moest het natuurlijk erg „gezellig” vinden om zomaar in werktijd met Ali op pad te mogen gaan! Ze gingen er heen wandelen. Wat mezelf betreft, verkeerde ik die ochtend in een dusdanige recalcitrante stemming, dat ik er geen greintje voor voelde om het gebruikelijke ochtendritje met mijn oom samen te maken. Het gebeurde van gisteravond zat me nog steeds geducht dwars... het had me zelfs een belangrijk deel van mijn nachtrust gekost waarbij ik bijna onafgebroken had liggen tobben hoe ik een oplossing zou kunnen vinden voor de netelige situatie waarin ik verstrikt was geraakt. Ik was er in een onplezierige staat van opwinding door gebracht en dat gevoegd bij het verschijnsel dat ik me minder fit voelde dan anders, maakte mijn stemming er niet beter op. Ze hadden er blijkbaar liefhebberij in om mij op alle mogelijke manieren te dwarsbomen met Antje en ons samen in het harnas te jagen, welnu, daar mochten ze dan in slagen... maar dan had ik er vanochtend nu eens geen zin in om de afgebakende paadjes achter oom Wim aan te fietsen! En zo besloot ik om voor de variatie eens te voet te gaan, voorzien van mijn filmapparatuur. En waar zou ik mijn schreden anders heen richten dan... juist, naar de markt natuurlijk, waarheen de twee meisjes al een poosje eerder op weg waren gegaan! De weersgesteldheid was aanvankelijk uitstekend en ik hoopte dan ook dat ik onderweg iets bijzonders voor de cameralens zou krijgen. Maar juist had ik de tas om m'n nek gehangen, toen mijn oom er onverwacht aankwam, fiets aan de hand, met het doel mij op te porren voor een tocht. Een ogenblik aarzelde ik nog, maar hield dan het been strak en liet hem zogezegd „botvangen”... zei kort en bondig dat ik andere plannen had en een voettochtje wilde maken, omdat ik het noodzakelijk vond ook eens aan mijn filmische aspiraties te denken en vond dat ik dat beter wandelend kon doen. Om de pil een beetje te vergulden, stelde ik voor met mij hetzelfde te doen. Even leek het er op dat ie zou zwichten voor mijn plan, doch toen ie hoorde dat ik m'n schreden wilde richten naar dezelfde plaats waarheen onze twee „lievelingen” al sedert een klein halfuur geleden waren vertrokken, bedankte hij ineens stichtelijk voor de eer. Naar die markt? Nee hoor, die had ie nu al vaak genoeg gezien... ik moest dat genoegen maar voor me alleen houden! Dat speet me, eerlijk gezegd, natuurlijk geen syllabe want ik wilde deze ochtend maar wàt graag mijn handen vrij hebben voor een bepaald doel. Met opzet had ik die markt als terrein uitgekozen teneinde een poging te wagen de twee meisjes daar te ontmoeten, een beetje ongemerkt, en er dan trachten achter te komen hoe dat tweetal zich vermaakte als ze met malkanderen „uit” waren. Oom Wim blies de aftocht en ging onverrichterzake naar Dennenlust terug en een goed verstaander zal onmiddellijk begrijpen dat ik dat niet had moeten doen... mijn geachte tante zou daar stellig het hare van denken! Zo toog ik dus alleen op pad. Over mijn belevenissen van die morgen valt uiteraard maar weinig te vertellen. Nadat ik geruime tijd tussen het bonte gewoel van de traditionele woensdagmarkt achter het oude dorpskerkje rondgescharreld had, hier en daar een paar shots nemend, ontdekte ik dan plotseling de beide meisjes op de „Brink” of hoe het daar ook heten mag. Ze stonden ergens stil bij elkaar, waarop Antje mij natuurlijk het eerst in het vizier kreeg. Ik kwam langzaam naderbij, nieuwsgierig wat Ali voor een houding zou aannemen. Ze leek echter ineens veel toeschietelijker en duwde me met een triomfantelijk gebaar een reclamebiljet onder de neus waarop een verlokkende aanmoediging was afgedrukt om hedenavond de „bonte feestavond” in „Oldenaller” te gaan bezoeken. Daar zouden allerhande attracties te genieten zijn: film, muziek, cabaret, dansen enzovoort. Ali gaf blijk, buiten verwachting, zich daar hevig voor te interesseren en beijverde zich om op een lievige en vlijerige toon Antje over te halen samen er naar toe te gaan. Ze overdreef het zó erg, dat ik vaag het vermoeden kreeg dat ze er wat mee voor had. „Zullen we afspreken dat we daar vanavond fijn samen heen gaan, hè Antje?” zei ze lijzig, „wie weet, misschien ontmoeten we er wel een paar aardige knullen om mee te dansen... dan kunnen ze ons meteen naar huis brengen!” Aha, dàt was het dus... ik doorzag haar meteen... ze wilde een poging doen Antje in opspraak te brengen. Dan kon ze later tegen tante Mien vertellen dat Antje zich met andere jongens had afgegeven! Een beetje verbouwereerd keek ik Ali aan, want zoiets had ik van haar helemaal niet verwacht, die stijve hork! Ik zag de wat hulpeloze blik waarmee Antje me aankeek en begreep onmiddellijk dat ze mijn vermoedens deelde en het listige plan van Ali doorgrondde. Zonder notitie te nemen van Ali vroeg ik: „Zou jij er ook graag heen willen, Antje? Als je er echt zin in hebt, nou, dan wil ik vanavond best je cavalier zijn, hoor! Maar je moet er wel rekening mee houden dat dat Oldenaller helemaal bij Nijkerk ligt en dat we na afloop door het stikdonker naar huis moeten fietsen, dat lijkt me niet zo'n pretje!” - „Ach néé, hoor! 't is maar gekheid van Ali... ze doet maar net alsof ze dat fijn vindt”, bracht het blondje er fel tegen in. Ik heb niks geen zin om tussen die boerenpummels te zitten... als ze zo graag wil, moet ze maar alleen gaan!” „We willen je niet eens méé hebben!” waagde Ali boosaardig tegen me op te merken. Zonder notitie van die woorden te nemen ging ik voort: „Het zou misschien best gezellig zijn om er samen heen te gaan, Antje en ik breng je weer veilig op Campanula terug. Alleen... de moeilijkheid is, dat we ons moeten verzekeren van de toestemming van onze geachte familie... en om jullie de eerlijke waarheid te zeggen, ben ik daar wel een beetje huiverig voor, ze zullen wel met de nodige bezwaren komen aandragen!” „Nee hoor, als het zó ver weg is en dan ook nog door het donker, prakkizeer ik er helemaal niet over”, riep mijn vriendinnetje gedecideerd uit. „Zou u dan zo graag gaan?” vroeg ze met een wat ongelovige uitdrukking in haar ogen. Ik bekende ronduit dat ik er eigenlijk geen bliksem om gaf, en mij van zo'n avond evenmin veel voorstelde, maar als ik haar er een plezier mee deed, welnu, dan kon ze gerust op me rekenen. Ali − 41 −
liet ik er opzettelijk buiten! „Nou, goed dan”, besloot Antje, „ik wil er wel heen... maar alleen als u met me mee gaat!”, klonk het nu spontaan uit haar mond. „Welja, toe maar! Jullie schijnen geen ogenblik buiten elkaar te kunnen!” bitste Alida geprikkeld terug. Ik liet die opmerking van Ali langs me heen gaan en stelde voor dat we er dan eerst maar eens thuis met de familie over moesten praten. „Uiteindelijk zijn zij verantwoordelijk voor jullie allebei en... er zijn al strubbelingen genoeg hier geweest. Als zij het goed vinden dan doen we het!” zo hakte ik de knoop door. Maar Antje krabbelde daarop weer finaal terug en hield vol dat ik dan maar helemaal geen moeite moest doen thuis, want achteraf beschouwd had ze er eigenlijk tòch geen zin in. Het was tijd om naar huis terug te keren en ik wandelde met de twee meisjes mee. Ik besloot de weg te kiezen die gedeeltelijk langs de Postweg liep en dan verder door het bos op huis aan. Ali gedroeg zich onderweg volkomen raadselachtig, het was verbazingwekkend te zien hoe ze Antje probeerde te flikflooien en haar met allerlei vleierijen naar zich toe te trekken. Ze deed pogingen Antje een arm te geven, maar die was daar alles behalve van gediend en toen Ali bemerkte dat Antje helemaal niet vatbaar bleek te zijn voor die overdreven toenaderingspogingen, raakte het kind hoe langer hoe meer uit haar humeur. Het had er alle schijn van dat ze van plan was om Antje op de een of andere manier in bescherming te moeten nemen tegen mij! Misschien was dat ook wel een onderdeel van de campagne die mijn tante tegen ons voerde! Antje onttrok zich op alle mogelijke manieren aan de aanhaligheid van Ali en bleef hardnekkig heel dicht naast mij lopen. Ze scheen er een waar genoegen in te scheppen om Ali voortdurend tegen te spreken en het telkens met mij eens te zijn. Beiden konden we de neiging niet onderdrukken om Ali een beetje te plagen, zonder haar echter werkelijk te willen kwetsen, maar de jongedame scheen plotseling zodanig in haar wiek geschoten te zijn, dat ze op een gegeven moment geen boe of ba meer tegen ons wilde zeggen en nijdig tien meter voor ons uit ging lopen. Antje en ik vonden dat lang niet onaardig, want Alida stelde ons daardoor in de gelegenheid om elkaar af en toe een zoen te geven terwijl ik het zelfs waagde mijn arm stevig om Antje heen te slaan. Dit moest natuurlijk heel heimelijk geschieden, hetgeen de sensatie voor ons alleen nog maar prikkelender maakte! Antje stond, niet ten onrechte, weer duizend angsten uit dat ze er wat van merken zou en Ali zou al héél onnozel geweest moeten zijn, wanneer ze niet begrepen had dat we achter haar rug een stevig deuntje liepen te vrijen! Het was natuurlijk ontzettend stom wat we deden en achteraf kan ik nog steeds niet van mezelf begrijpen hoe ik zó kortzichtig ben geweest. Ali zou 't natuurlijk allemaal prompt rapporteren bij haar mevrouw... de bewijzen tegen ons stapelden zich daarmee torenhoog op! Van het uitstapje die avond met de twee meisjes kon natuurlijk niets komen. Toen ik met dat plan op de proppen kwam onder het koffiedrinken, waarbij ook oom en tante van de partij waren, ontketende ik daarmee een kleine revolutie. Hoe we het in ons hóófd haalden! Hier in deze vreemde omgeving... je wist maar nooit wat daar allemaal voor raar volk kwam. Daar werd waarschijnlijk knap gezopen en... gevochten met messen. Vader zei dat ik moest bedenken dat zij verantwoordelijk waren voor het welzijn van de meisjes en als er eens wat gebeurde... wat moesten ze dan tegen die ouders zeggen? En of ik nu al naar voren bracht dat ik daar dan zelf toch ook bij was, het mocht niets baten, ze wilden het niet hebben. Vooral dat late thuiskomen in het donker was het grootste breekpunt bij de hele familie. Ik drong er maar niet verder op aan, was eigenlijk al lang blij, want ik zag er toch niet veel heil in, vooral niet met die Ali er bij. Ze leek me echt zo'n typetje dat bij een dergelijke gelegenheid eens stevig uit de band zou springen en moeilijkheden kon veroorzaken. Wat zou de komende middag voor ons brengen? Ali zou wel weer prompt om twee uur voor de deur staan om Antje bij mij weg te pikken en ik kreeg vooruit al weer een kriebelig gevoel van binnen omdat ik niet goed wist wat ik doen zou, meegaan of niet! Tot zover was het de hele ochtend prachtig weer geweest en in de zon zelfs broeiig heet. Toch begon de hemel er naar uit te zien dat er spoedig verandering op til was en na de lunch verduisterde de zon al plotseling door een grijs wolkendek. Hoe tegenstrijdig het misschien ook klinken moge, ik moet hier bekennen dat het me lang niet onwelgevallig was wanneer over een paar minuten de regen bij stromen zou zijn neergevallen. Het kon me immers geen donder schelen wanneer het de rest van de dag regende? Ik hield Antje dan zonder bezwaar voor me alleen en zij, op haar beurt, was dan verlost van het opdringerige gezelschap van Ali. Wij zouden ons immers best vermaken thuis? Ja, zoiets mocht je stellig wel een wonderlijke vakantiestemming noemen, wanneer je met een zeker genoegen zit te verlangen naar een regendag! Hoe sterk getuigt deze gemoedsstemming niet van de valse toon die de atmosfeer hier zo gruwelijk bedierf! Nadat Antje omstreeks twee uur klaar was met haar werk zochten we elkanders gezelschap nog wat op voor het huis en vermaakten ons met het gooien van de werpring naar elkaar toe... een onschuldig spelletje! Ze konden ons vanuit huis niet zien op de laan en dat spelletje eindigde dan ook telkens met tedere omhelzingen en hartstochtelijke kussen over en weer... Antje gedroeg zich meer dan verliefd. Toch moesten we voortdurend bedacht zijn op een verrassende overval van Ali, die de gewoonte had soms onverwacht uit het niet tevoorschijn te komen, doch die scheen het blijkbaar nog zó druk te hebben na het uitstapje van hedenochtend, dat ze vooralsnog niet kwam opdagen. Mijn tante liet haar doodgemoedereerd het verzuimde werk van de ochtend inhalen! We raakten er allebei door in een hoopvolle stemming... misschien kwam ze wel helemaal niet! Eensklaps kreeg ik een glorieus idee... „Zeg, zullen we wat bosbessen gaan plukken achter de Kozakkenweg?” stelde ik Antje voor. „Als ze dan hier komt, ziet ze ons nergens en dan zijn we toch lekker in de buurt!” Nou, dat vond ze een schitterend idee, ze was er meteen voor te vinden en nadat ik veiligheidshalve binnen vluchtig even kennis gaf van dit voornemen en daarbij van moeder een lege jampot leende, renden we letterlijk met z'n tweetjes de weg op... het leek alsof we ergens voor wegvluchten... Ik hoorde moeder ons nog achterna roepen om in godsnaam niet zo lang weg te blijven en toch vooral aan Ali te denken als die mocht komen... Maar ik geloofde het verder wel, blij dat ik een voorwendsel had om uit de gezichtskring te raken. We waren allebei bezield door die éne gedachte: ontsnappen aan de eeuwige druk van de familie, de ondraaglijke inmenging in onze bewegingsvrijheid! We haastten ons dan ook wat we konden om uit het gezicht te zijn vóórdat Ali onze plannen kon doorkruisen. Bij dit alles drong ineens de afschuwelijke werkelijkheid tot mij door dat niet alleen Antje bang was voor die meid, maar dat ik zelf eveneens met een zekere angst − 42 −
voor haar behept was! Dat we voor de zoveelste maal weer opnieuw handelden in strijd met de bepalingen van mijn tante, door er samen ongevraagd tussenuit te trekken, zou me spoedig genoeg voor de voeten worden geworpen. Stom genoeg had ik evenmin in de gaten hoe een zeker iemand er stille getuige van was dat Antje en ik, veel te intiem en vertrouwelijk voor een dienstmeisje met „de zoon van haar mevrouw”, samen achter het huis via de Kozakkenweg in het bos verdwenen... waarbij Antje veel te vroeg en onnadenkend haar arm door de mijne stak, terwijl Campanula nog geen tien meter achter ons lag. Weshalve hadden we er dan ook geen flauwe notie van dat door deze omstandigheid bij die „zeker iemand” plotsklaps een helder licht geopenbaard werd en dat onze stommiteit de inzet zou worden tot het dramatisch verloop van onze heimelijke liefde! En nog minder bemerkten we er van dat de hemel boven ons langzaam maar zeker bedekt werd met donkere, loodzwarte onweerswolken, terwijl een onwezenlijke stilte bezit nam van de natuur, het vogelgeluid rondom verstomde... Van dit alles hoorden noch zagen we iets, zó hevig gingen we in elkaar op! - „Wat zal Ali wel zeggen, als ze nú komt en ik er wéér niet ben?!”, riep het meisje naast me bezorgd uit. „Nou, ze zal wel horen van moeder wat we aan het doen zijn en dan zal ze ons wel achterna komen”, veronderstelde ik op geruststellende toon. Misschien staat ze ons nu al te beloeren vanachter een boom”, grapte ik er op los! „Hè jasses nee! Laten we dan maar gauw wat verderop gaan!” riep ze bang uit. Om de schijn te bewaren begonnen we nu ijverig te zoeken naar rijpe bosbessen die hier overvloedig te vinden waren. Het lukte ons dan ook werkelijk om het jampotje geheel gevuld te krijgen en vooral achter het „Kozakkenbergje” vonden we een rijke oogst. Telkens liet ik het bessenplukken even in de steek om ter afwisseling iets anders te „plukken”, namelijk enige kussen van Antje's rode kersenlippen, waarbij we weer alle voorzichtigheid uit het oog verloren! Maar onze idylle werd wel erg abrupt verstoord toen er geheel onverwacht een ratelende donderslag de stilte in het woud verscheurde en tegelijkertijd een felle windstoot de kruinen der dennen in heftige beweging bracht. Verschrikt lieten we elkaar los en nu pas bemerkten we tot onze verbazing hoe schemerdonker het om ons heen was geworden en welk een enorme onweersbui pal boven ons hing te dreigen. Vlak daarop siste opnieuw een verblindende bliksemstraal door de roetzwarte wolkenmassa en klonk tegelijk een knetterende slag. Het was de hoogste tijd om een goed heenkomen te zoeken en we liepen dan ook wat we lopen konden rechttoe op huis aan. Reeds vielen de eerste grote spatten water die een ware zondvloed voorspelden. Gelukkig waren we niet àl te ver van huis en bereikten we Campanula nog op tijd, maar het was wel op het nippertje want weldra viel de regen bij stromen terwijl het zwaar begon te onweren. Moeder zei niet veel bij onze terugkeer, maar ik merkte dadelijk aan haar dat ze niet erg te spreken was over ons weglopen en wat me nog het meest opviel was dat ze ons beiden langdurig en onderzoekend aankeek als had ze iets ontdekt dat haar helemaal niet aanstond. Maar wat voelden Antje en ikzelf ons opgelucht nu het buiten zulk beroerd weer geworden was... we hadden immers van Ali daardoor niets meer te duchten, van uitgaan met Ali was de eerste uren geen sprake! We zouden het ons wel weer best gezellig weten te maken binnenshuis! Het verdere verloop van deze middag was vrijwel gelijk aan dat van maandag. Het onweer trok langzaam af, maar het bleef stormen en regenen en het weerbeeld was volkomen gelijk aan dat van maandag. Dus zochten we ons heil maar weer bij een spelletje „pesten”, iets dat je ook heel goed met z'n tweetjes kunt spelen. Vader was weer door de regen naar Dennenlust vertrokken om daar met de ten Bouwhuyzen te gaan bridgen. Het werd weer helemaal een herhaling van maandagmiddag. Moeder, die eerst nog met ons had meegedaan, verdween na een poosje in de keuken om voor het eten te gaan zorgen, zodat Antje en ik het rijk alleen behielden. Maar van het kaarten kwam natuurlijk geen spaan terecht... het liep weer uit op een onverzadiglijke vrijpartij! Maar eindelijk, tegen halfvijf, hield plotseling de regen op en Antje en ik bestonden het om de schier ongelooflijke moed op te brengen er voor de tweede maal die dag samen „uit te breken”, onder lijdelijk verzet van moeder. Gedecideerd had ik gezegd dat we nou wel eens dolgraag even uit wilden om de benen te strekken en dat Antje met me meeging! Ze had er weinig weerwoord op gegeven en ons hoofdschuddend laten gaan. Antje met haar befaamde „zesde zintuig”, doorgrondde meer van de situatie dan ik. Ze merkte buiten gekomen op: „Ik geloof vast en zeker dat uw moeder alles van onze verhouding met elkaar af weet... ze kijkt zo vreemd... ik begin er ècht bang voor te worden!” Weinig overtuigend antwoordde ik: „Ze kan niets weten... ze is er toch nooit bij geweest dat we elkaar kusten... nou ja, we zullen wel zien!” Verliefd en diep onder de bekoring van onze zinnen, dwaalden we weer door de smalle laantjes van het droefgeestige druipnatte bos, de armen om elkaar heengeslagen. Het leek wel of heel de natuur hier schreien moest om onze liefde... dat de regendruppels die van de takken lekten de tranen moesten verbeelden om het afschuwelijke leed dat Antje en ik weldra zouden ondergaan. De tranen die het lieve meisje naast me zo heel spoedig zou laten om het verschrikkelijke onrecht haar aangedaan... dat ik geen ogenblik beseft heb op die troosteloze middag dat het de laatste maal zou zijn dat ik hier in Putten van dat kleine vleugje liefdesgeluk met dat alleraardigste dartele blondje ongestoord zou mogen genieten... Iedere kus die ik haar toen gaf bezegelde het afscheid van onze liefde... iedere passievolle omhelzing scheurde ons verder uit elkander. In dit sombere bos begroeven we op deze middag ons kort en heimelijk geluk... zonder het zelf te weten! Op een afgelegen stuk van de van Eeghenlaan geschiedde de ramp! We waren niet ver meer van huis en liepen heel dicht naast elkaar, terwijl mijn arm vertrouwelijk op de hare rustte, onze hoofden dicht naar elkaar toegebogen. Ik merkte nog niets, maar plotseling duwde Antje mij met een schok van zich af en fluisterde me gejaagd, vol schrik in haar stem toe: „Pas op! Daar komt je oom aan... hij heeft ons juist gezien!!” verdorie nog toe, ze had gelijk! Hij kwam ons op geen tien meter afstand tegemoet fietsen en passeerde ons rakelings voor we goed en wel van de schrik bekomen waren. Scherp speurend trachtte ik een blik van hem op te vangen terwijl hij ons voorbij reed en probeerde hem luchtig te groeten. Maar wat ik nooit van hem verwacht had geschiedde... zonder ons ook maar een blik waardig te keuren reed ie ons voorbij, terwijl ik uit de blik van z'n ogen meende te moeten opmaken dat ie ons stellig gezien moest hebben... Ik was er bijna van overtuigd dat hij ons met opzet negeerde! Ziezo, dit was nu de eerste maal dat een lid van de familie iets − 43 −
positiefs ontdekte van mijn verhouding met Antje. Lang had het geduurd, maar eindelijk waren we dan tòch tegen de lamp gelopen! Eindelijk was dan het bewijs geleverd... binnen enkele minuten zou mijn tante volledig op de hoogte zijn gesteld van de wijze waarop haar neef Piet samen met Antje door de van Eeghenlaan hadden gelopen. Nu had ze voortaan de twijfelachtige verhalen van haar eigen gedienstige niet meer nodig... Oom had het zelf geconstateerd en aan zijn bewijsvoering viel niet te tornen! Nu moet ik eerlijk bekennen dat me op datzelfde ogenblik een gevoel van angstige onzekerheid overviel. Voor het eerst zag ik toen helder en duidelijk in dat ik van nú af aan ten volle verantwoordelijk zou zijn voor de consequenties die uit dit eens zo onschuldig begonnen avontuurtje met Antje konden voortvloeien. En geleidelijk drong het nu ook tot me door dat ik in werkelijkheid niet in staat was die verantwoordelijkheid te dragen, hoe graag ik het misschien ook zou willen! Ik was hiermee vastgelopen in een onwrikbare muur van tweestrijd. Ik was het keerpunt genaderd... met enthousiasme zou ik de strijd om Antje met mijn familie hebben willen aanbinden, maar... ik wist dat ik het niet zou kunnen. Nooit zou ik over die muur van tweestrijd heen kunnen komen, want naast mij stond nog altijd Betty..., Betty die bij mij hoorde en wier liefde en genegenheid ik op het spel zou zetten indien ik de uiterste consequentie met Antje aanvaardde! Helaas verkeerde ik op dat onzalige moment in een dusdanig overspannen toestand, dat ik er lang niet zeker van was of ik dat standpunt vermocht te handhaven! Toen mijn oom ons voorbij was gegaan en we elkaar min of meer verschrikt aanblikten, werd ik getroffen door de angstige uitdrukking op het gezicht van het meisje. Ze kwam meteen met alle mogelijke pessimistische veronderstellingen aandragen... „Zie je nou wel... nu zijn we er gloeiend bij, daar zul je wat van beleven! Ik ben doodsbang voor de gevolgen...”, zo riep ze in bijna panische angst uit. „Nu durf ik je oom en tante gewoon niet meer onder hun ogen te komen!” Ze leek zo bang als een wezeltje en verwonderd vroeg ik me soms wel eens af wáárvoor het meisje toch eigenlijk zo beangst was. In feite was het toch heel normaal wat ertussen ons bestond? We waren allebei vrij en we deden er geen mens kwaad mee, het toeval had ons hier samen gebracht en voor wie en voor wat moesten we eigenlijk bang zijn? In die houding van Antje zag ik af en toe een groot probleem, ik vond haar soms zo weinig zeker van zichzelf... dan wist ik niet wat ik aan haar had... of ze bereid was om door dik en dun te gaan met me. Kon ik wel voldoende op haar vertrouwen wanneer op een zeker moment de nood aan de man kwam? Wat stilletjes en in ons zelf gekeerd betraden we een minuut later de huiskamer van Campanula. Vader was ook teruggekeerd van Dennenlust en we gingen terstond aan tafel. Ik merkte dat Antje niet veel etenstrek had en erg bleek zag... moeder liet weer onderzoekend haar blik rusten op ons beiden... zij wist genoeg, had ons samen arm in arm zien weglopen die middag! Maar hoe het ook zij, we moesten die avond naar Dennenlust. Antje probeerde een uitvlucht te zoeken en wilde alleen achter blijven op Campanula, maar dat ging natuurlijk niet en het draaide er op uit dat ze mee moest, zij het met een kloppend hart! De eerlijkheid gebied me te zeggen dat ik mezelf verre van op m'n gemak voelde. Maar wonder boven wonder gebeurde er die avond niets bijzonders, mijn oom liet niets blijken en ik begon al te veronderstellen dat hij ons misschien helemaal niet opgemerkt had in z'n spreekwoordelijke verstrooidheid. Wat me wel telkens opnieuw trof was het typische verschijnsel dat tante Mien en ook de anderen altijd wat overdreven vriendelijk tegen Antje deden in mijn tegenwoordigheid, zodat je je ternauwernood kon voorstellen dat ze zo vele grieven tegen het meisje hadden. Dat was natuurlijk maar schone schijn... ik had het volledig bewijs en de zekerheid hoe ze in werkelijkheid voortdurend kwaad spraken over Antje, achter haar rug om. Daarom was het zwijgen van mijn oom nog helemaal geen bewijs dàt hij ons niet gezien zou hebben. Mijn tante kennende wist ik dat zij eenvoudig de moed niet had om met open vizier te strijden... zij dorst er niet openlijk met mij over te beginnen en verschool zich achter een gordijn van onpartijdigheid! Dit ergerde mij zoveel te meer. Maar wáárom zou ik er zelf niet eens over beginnen? Het leek me echter absurd om dat te doen... ik was me toch immers van geen kwaad bewust?
Hoofdstuk 5 Donderdag 20 juli 1939 - Putten In de loop van deze dag sloeg het onheil toe, al dien ik er aan toe te voegen dat de eigenlijke explosie ons pas een dag later zou treffen. Maar toch op die prachtige donderdag ontbrandde de lont sneller dan ik voor mogelijk had gehouden, vrat de vlam onstuitbaar verder naar het kruitvat, barstte alle opgekropte spanningen los van al datgene dat hier in die kleine gemeenschap al dagenlang had liggen gisten. En dat was allemaal heus niet van vandaag en gisteren, o neen, de wrok tegen Antje broeide reeds een jaar lang. Ze zonnen op een revanchepoging tegen het meisje en mij, vorig jaar had de familie nog bakzeil moeten halen, konden ze geen vat op ons krijgen, maar nu leek het erop dat ze alle troeven in handen hadden... de bewijzen waren geleverd... er moest nu maar eens een eind aan komen! Achteraf beschouwd lijkt al deze kleinzielige dwarsdrijverij van mijn tante nogal komisch aandoen, maar geloof maar dat ik er toen wel anders over dacht! En niet geheel ten onrechte, want in de plaats van Antje had het heel goed ook een ander meisje of jonge vrouw kunnen − 44 −
treffen, 't was maar net wat tante Mien van haar vond! Dit hele geval was voor mij louter een kwestie van prestige geworden, zó en niet anders vatte ik toen de zaak op, Antje werd daar min of meer bij op de tweede plaats gedrongen. Maar mijn halsstarrige houding tegenover de familie bracht mij bijna tot een dolzinnige wanhoopsdaad! In de ochtenduren leek er nog geen vuiltje aan de lucht te zijn. Opnieuw was het prachtig zomerweer en leek de atmosfeer zich hersteld te hebben van de storm en onweersbuien van de vorige dag. Zoals gewoonlijk kwam oom Wim mij al vroeg na het ontbijt halen voor een fietstocht. Ik was in een nogal vrij opgewekte stemming en dadelijk bereid om ditmaal weer eens met hem samen op pad te gaan. Voornamelijk ook gedreven door nieuwsgierigheid of hij onderweg uit zichzelf iets zou loslaten over hetgeen hij gistermiddag had waargenomen op de van Eeghenlaan. Wanneer dat gebeuren hem zwaar op de maag lag, zou ie er heus wel onderweg een balletje over opgooien! We reden langs de straatweg naar Harderwijk en vervolgden onze tocht langs de fietspaden via Hierden en Hulshorst naar Leuvenum. In de befaamde „Zwarte Boer” dronken we een biertje en besloten onze ochtendrit langs de Leuvenumse Beek en de Poolse Landweg. Heerlijk voldaan van de rit door de verrukkelijke Gelderse dreven arriveerden we om klokslag twaalf uur op Campanula. Zo was die morgen in een volkomen normale en pleizierige stemming verlopen. Nu het weer er zo aanlokkelijk uitzag was het natuurlijk te voorzien dat Ali met de haar geëigende drammerigheid tegen een uur of twee voor de deur zou staan om Antje voor m'n neus weg te kapen. Een golf van weeë onrust kwam in me omhoog wanneer ik er aan dacht dat mijn vriendinnetje zo aanstonds weer gedwongen werd aan de leiband van Ali te lopen; het vooruitzicht daarbij gevoegd van een totaal verloren en verveelde middag, bracht me in een hoogst prikkelbare stemming. Wel verdomme nog toe! Was er dan geen enkele oplossing te vinden om aan die ongewenste opdringerigheid van die Alida te ontsnappen? Kon ik dan niets verzinnen om een motief te hebben om er samen met mijn kleine hartsvriendin vandoor te gaan? Als we het nu tòch eens brutaalweg deden? Vóór de lunch kreeg ik gelegenheid even een apartje met haar te hebben en ik stelde haar ronduit voor om er terstond als we gegeten hadden op de fiets tussenuit te trekken. Maar haar antwoord was negatief dit keer. „Hoe kunnen we dàt nu doen... nu ze er misschien alles vanaf weten? Wees nu verstandig... u weet zelf heel goed dat ze niet meer willen hebben dat ik met u uit ga... dat heeft u nu zelf toch ook wel gehoord! Ik zeg het eerlijk... ik dùrf niet meer, ik ben bang dat het mijn betrekking bij uw moeder gaat kosten en dat zou je toch immers zelf ook niet graag willen? Maar wáárom gaat u nou niet gewoon met ons samen mee vanmiddag? Dáár kunnen ze dan toch immers niets van zeggen... ze kunnen je toch niet verbieden om met òns samen uit te gaan!” Natuurlijk had Antje in haar logica volkomen gelijk, maar koppig hield ik vol dat ik er niet over prakkizeerde om in gezelschap van Ali mijn middag door te brengen om als een brave jongen achter haar aan te lopen... dan zou ze het toch in ieder geval nog eerst eens aan mij moeten vragen! „Hè toe, doe het nu maar eens voor één keer!” smeekte het blondje. „Het is voor mij al vervelend genoeg om alleen met haar opgescheept te zitten en als u er bij bent heeft ze lang niet zoveel praatjes en dan loopt alles goed af!” Doch ik had de duivel in me en bleef onvermurwbaar weigeren... ik wilde met haar alléén en daar had ik Alida niet bij nodig. Wat mij op dat ogenblik bezielde zou ik met geen mogelijkheid kunnen zeggen maar waarom drong het toen niet tot m'n botte hersens door dat Antje van ons beiden op die middag de meest verstandige was? Had ik maar naar haar raad geluisterd! In een prikkelbare, recalcitrante bui had ik het nu eenmaal in m'n hoofd gezet om Ali links te laten liggen, terwijl mijn bloed letterlijk hunkerde naar het ongestoorde samenzijn met het meisje waarop ik verliefd was! Ik was ten prooi geraakt aan een ernstige frustratie en heel die zieletoestand bij me moet de oorzaak geweest zijn dat ik me van de ene dolle daad in de andere stortte! Ik was zo vervuld van woede jegens mijn familie dat ik er alle redelijkheid door uit het oog verloor en niet in staat bleek om in dit geval een klein beetje de gulden middenweg te bewandelen. Was ik maar wat plooibaarder geweest! Maar neen, het was bij mij: alles of niets en deze houding moest ten slotte wel tot een catastrofe leiden. 't Was alleen maar verbazend stom van me dat ik tè laat pas tot dat inzicht kwam! En het kwam allemaal uit zoals ik al verwacht had, die middag werd één grote mislukking tengevolge waarvan de barometer van mijn humeur met sprongen naar omlaag vloog en weldra het stormpeil bereikte! Prompt om twee uur zagen we Ali verschijnen; uiterlijk onbewogen bleef ik zitten lezen, deed alsof het me niets aanging. Ik wilde afwachten of Ali met een voorstel voor de dag zou komen dat ik met hen mee wilde gaan. Ik had daarvoor nog een poging gewaagd Antje, tegen beter weten in over te halen er met mij tussenuit te knijpen, maar ze bleef halsstarrig volhouden dat ze niet durfde. Ze beweerde daarbij dat ze al eerder met Ali had afgesproken voor de middag, een mededeling die me niet weinig verbaasde. Wat moest ik dáár nu weer van denken? Soms kreeg ik weleens de indruk dat het blondje zelf niet goed wist wat ze wilde. Maar het lieve kind zat hier natuurlijk in een moeilijke en kwetsbare positie en was gedwongen iedereen te vriend te houden... het ging simpelweg om haar baantje! Opkijkend uit mijn boek zag ik hoe Antje nog enige malen nerveuze gebaren maakte in mijn richting waarmee ze zoveel zeggen wilde als: ga nou toch alsjeblieft met ons mee! Doch ik volhardde in mijn stoïcijnse houding waarin ik nog versterkt werd door het feit dat Ali hooghartig over me heen keek en met geen enkel woord repte in die richting. Na wat getreuzel van Antje aan haar fiets zag ik dan het tweetal vertrekken, zelf achterblijvend in een gemoedsstemming om met je kop tegen de muur te lopen! God nog an toe, wàt was ik razend, nu ik de vooruitzichten van een intieme middag met het meisje ergens op een verrukkelijk plekje in de hei, voor de tweede maal in rook zag vervliegen! Nauwelijks een kwartier na hun vertrek was het of ik plotseling tot bezinning kwam. Ik zag ineens die eindeloos vervelende middag voor me liggen... alleen in m'n eentje, het uitgestippelde wandelingetje met m'n oom, die stellig zo aanstonds zou komen opdagen en dan die ellenlange verhandelingen over de internationale politiek misschien... het stond me allemaal tot walgens toe tegen! Was ik eigenlijk niet stapelgek geweest om die twee meisjes alleen weg te laten gaan? Ezel die ik was om hier in m'n eentje als een dooie pier achter te blijven bij die oudere generatie die nergens begrip voor had! Vooruit! Ik wilde geen seconde meer langer wachten, zo héél lang waren ze nog niet weg en ik zou ze misschien nog best kunnen achterhalen! Haastig greep ik mijn fiets en riep vluchtig − 45 −
naar binnen dat ik even weg ging en dan trapte ik er als de gesmeerde bliksem van door... Het werd een dollemansrit... Natuurlijk hadden ze in dat kwartier al veel te veel voorsprong gekregen zodat ik geen greintje kans maakte hen ergens op te pikken. Bovendien had ik geen flauw idee welke kant ze waren opgegaan en zo wilde ik maar op goed geluk af proberen hen ergens tegen te komen. Monnikenwerk natuurlijk, vooral wanneer men bedenkt dat je van Putten uit in een ontelbaar aantal richtingen overal heen kunt! Maar dat drong op dat moment blijkbaar helemaal niet tot me door. Op goed geluk koos ik de meest voor de hand liggende route: naar het IJsselmeer... met dit mooie warme weer zouden ze stellig wel de kant van het water opzoeken. Zo besloot ik de Stationsweg af te fietsen naar Nulde en Steenenkamer teneinde mijn geluk te beproeven aan de koele boorden van wat eens de Zuiderzee was geweest. In jachtig tempo reed ik voort, scherp voor me uit turend of ik al iets kon ontwaren van Antje's gekleurde hoofddoek. Ik begon het aardig warm te krijgen door het geagiteerde tempo waarop ik de pedalen op en neer jakkerde en toen ik nog maar steeds geen spoor van de meisjes te zien kreeg voor me uit op die eindeloze eentonige weg, zakte ook mijn humeur geleidelijk tot ver beneden het nulpunt. Binnen drie kwartier had ik het water bereikt; er waren wel enige mensen aanwezig... maar van de meisjes natuurlijk geen spoor! Ik gunde me nauwelijks de tijd om eerst even wat uit te blazen en maakte terstond weer rechtsomkeert teneinde mijn vrijwel hopeloze speurtocht in een andere richting, met meer succes, voort te zetten. Bij de splitsing van de Nijkerkerweg sloeg ik links af en kwam op het vruchteloze idee om het maar eens in Telgt te proberen. Veel hoop had ik er niet op, maar het viel in elk geval te proberen. Het draaide natuurlijk weer op niets uit en ik verloor nog een boel tijd met zoeken in het labyrint van landweggetjes voor ik eindelijk op de goede weg naar het IJsselmeer terechtkwam. Maar zoals te verwachten viel ving ik ook hier weer bot, geen Ali en geen Antje te bekennen! Een tergend gevoel van machteloze woede maakte zich van me meester; ik vervloekte mijn hele familie half binnensmonds omdat ik in hen de oorzaak meende te moeten zoeken die mijn vakantiegenoegens nu al bij herhaling had bedorven. Daar ging me nu waarachtig zo'n hele kostelijke middag naar de bliksem toe, terwijl het bij uitzondering ook nog prachtig warm weer was! Wat hadden Antje en ik niet gezellig samen kunnen uitgaan, net zoals verleden jaar. Hoeveel schone beloften had die middag niet kunnen inhouden van liefde en geluk met elkander... vol van zoete minnekozerij! Maar in plaats daarvan karde ik nu, door het dolle heen van kwaadheid, langs de open stoffige grintwegen, mezelf verbijtend van onbehagen door een ongestild verlangen naar het lieftallige blondje. Ik voelde me als een getergd dier achter de tralies... en dat allemaal doordat mijn oom en tante hadden uitgemaakt dat ik niet met Antje mocht fietsen, dat ze het absurde idee koesterden dat ik anders mijn ongeluk tegemoet zou lopen door de omgang met dit meisje! Maar zoiets was toch eigenlijk te krankzinnig om los te lopen? Was ik niet stapelgek dat ik me daar nog één ogenblik wat van aantrok? Die gedachte leidde plotseling tot de ontstellende ontdekking dat ik eigenlijk gezegd gruwelijk onder de plak zat van m'n familie... daar had ik nog nimmer eerder bij stilgestaan... het was alsof ze me op de een of andere manier in hun macht hadden en ik de moed miste om me daar onderuit te werken! Maar dat was verschrikkelijk! Ik zag ineens de werkelijkheid... dat ik als volwassen kerel van bijna negenentwintig jaar niet in staat was zelf uit te maken of ik met een alleraardigst meisje in mijn naaste omgeving omgang mocht zoeken! Het denkbeeld maakte me bijkans dol van woede en ineens overviel me een afschuwelijk gevoel van eenzaamheid en verlatenheid toen ik daar, gegriefd en teleurgesteld, transpirerend tot op m'n hemd als een bezetene voort karde langs de zonnige, eindeloze landwegen rondom Telgt heen, worstelend met het probleem hoe ik mij toch in godsnaam bevrijden kon van de heerserige bemoeizucht van mijn oom en tante. O, had ik hier maar een vertrouwde vriend gehad, met wie je er eens rustig over had kunnen praten, waarmee je „krijgsraad” had kunnen houden... hoeveel sterker zou ik ongetwijfeld gestaan hebben! Met een schok dacht ik dan ineens aan Betty... was zij maar hier geweest... aan haar zou ik heel wat meer steun en troost hebben gevonden, dan zou ook dat hele probleem met Antje niet hebben bestaan. Deze dagen hier zouden heel wat zonniger en met meer blijdschap vervuld zijn geweest! Maar helaas... Betty was toen mijlen verder van me verwijderd dan ooit, ik durfde mijn gedachten nauwelijks naar haar te laten uitgaan... misschien had ik haar ook wel voorgoed verspeeld als ik haar vertelde wat hier gaande was! Van Telgt jakker ik voort naar Ermelo, zwetend als een trekpaard en bèkaf, vol woede en ontevredenheid. Als laatste poging neem ik maar weer de Harderwijkerstraatweg voor de terugweg, maar ook deze poging loopt op niets uit en ik geef het op. Verhit en over m'n toeren heen door het snelle rijden keer ik eindelijk op Campanula terug in een stemming die ver beneden het nulpunt ligt. En verdomme nog toe... wie zitten daar heel bedaard in de tuin voor het huis? De twee schatten die kort tevoren ook van hun tochtje zijn teruggekomen en mij met verbazing aankijken over het feit dat ik in m'n eentje er tòch vandoor ben gegaan. Antje zit er wat stilletjes bij en kijkt verre van opgewekt. Ali daarentegen heeft babbels voor zes en maakt de indruk dat ze om de een of andere duistere reden bijzonder in haar nopjes is. Ik zie de vragende blik in de ogen van Annètje terwijl ze me aankijkt... ze wil natuurlijk weten wáár ik nu wel in m'n eentje helemaal naar toe ben geweest en het ontgaat haar daarbij niet dat er ook bij mij iets dwars zit. Het kost me ook wel wat moeite om het lang opgekropte misnoegen van deze middag verborgen te houden, het moet tenminste dik op m'n gezicht te lezen staan zodat iedereen in de gaten heeft dat er iets niet in de haak is met neef Pieter! En of de maat nog niet vol genoeg is komt Ali dan ten overvloede nog met een wonderlijk verhaal op de proppen. Ze heeft er natuurlijk al lang op zitten broeien om dat even als een handgranaat midden op tafel te werpen en alleen op een gunstig ogenblik gewacht waarop haar verhaal effect zal hebben! Met veel uithaal vertelt ze over een ontmoeting die ze hebben gehad ergens onderweg op de Driesche Weg met een paar mensen die kennissen bleken te zijn van Antje. Ik maak er uit op dat er een paar jongelui bij waren die op de een of andere manier met Antje bevriend waren. Antje zelf zegt er niets over, beschouwt het voorval blijkbaar als volmaakt onbelangrijk. Maar Ali spint het hele relaas tot in de kleinste bijzonderheden uit en maakt daarbij opmerkingen die me de haren te berge doen rijzen. Met een haast wreedaardig genoegen herhaalt Ali de woorden die Antje tegen die zogenaamde kennissen gezegd heeft en wat voor gevolgtrekkingen ze daaruit heeft menen te moeten opmaken. Ze zouden tegen Antje zoiets gezegd hebben van: „Je komt maar weer eens gauw een Gerard Dou'tje bij ons maken!” - „Dat was wel een aardige − 46 −
knul, die ene blonde, hè Antje?” zo betrok Ali het meisje treiterend in het gesprek. „Jullie schenen mekaar maar wat goed te kennen... daar ga je zeker wel eens vaak mee uit in Amsterdam?” - Ik krijg een kriebeling van ergernis en jaloezie bij dat verwarde en wat onbegrijpelijke verhaal dat Ali daar opdist. Wat is daar nu weer allemaal van waar en wat heeft die ontmoeting te betekenen? Oplettend kijk ik naar Antje hoe zo er op reageert en probeer haar aandacht te trekken. Mijn tante is natuurlijk meteen hevig geïnteresseerd en luistert met gespitste oren. Dáár moet ze het hare van hebben! Ik zit nu letterlijk op hete kolen, opgezadeld met allerlei wantrouwende vermoedens jegens Antje die als een giftig kwaad door m'n bloed sluipen. Verdorie nog toe... ik moet en ik zal weten wie dat geweest zijn... ze zal het mij heus wel uitleggen, ik hunker letterlijk naar het ogenblik dat ik even met het meisje onder vier ogen kan spreken om uit haar eigen mond te vernemen hoe de vork nu werkelijk in de steel zit! Kan ik haar meteen vertellen hoe ik de ganse middag alleen rond gesjeesd heb om hen te zoeken en dat ik er spijt van heb niet met ze te zijn meegegaan! Donderden ze nu eindelijk maar eens allemaal op... dan konden we samen praten! Maar alsof Ali begreep wat ze had aangericht met haar verslag, bleef ze juist opzettelijk lang zitten plakken tot ver na vijven, om des te meer te kunnen genieten van de verwarring die ze bij me ontdekt had en die een ware triomf voor haar moest betekenen. Ze blijft nog telkens doorgaan met het maken van bedekte toespelingen op de jongen die ze onderweg ontmoet hebben en probeert Antje op alle mogelijke manieren uit te horen. Gedurende al die tijd zit ik me letterlijk op te vreten van jaloezie! Maar Antje zweeg al die tijd, liet Ali maar aan kletsen. Resoluut stond ze op een gegeven ogenblik uit haar stoel op en begaf zich naar binnen toe, ik kon nog net zien hoe zij haar eigen kamertje in ging en de deur achter zich sloot. Het stille weggaan van haar bevreemdde me zó dat ik een moment dacht dat ze op haar kamer een potje ging zitten huilen of wie weet... bezig was haar koffer te pakken met het oogmerk er na het eten stilletjes van door te gaan! Dat zou me in deze omstandigheden helemaal niet verbazingwekkend voorkomen... ze voelde die spanning om haar persoontje hier net zo erg, of misschien nog heviger dan ikzelf. Ik besloot haar ongemerkt te volgen, dat wil zeggen ik begaf mij stilletjes naar de achterzijde van de bungalow waarop het raam van haar kamer uitzicht gaf. Misschien zou ik eindelijk even de kans krijgen om een paar woorden met haar te wisselen zonder dat de anderen daar erg in hadden. Ik trof het, want het raam van de kamer stond wijd open en het zou me niet veel moeite kosten haar aandacht te trekken. Voorzichtig boog ik mijn hoofd naar binnen toe en gluurde door het schemerduister de kamer in zonder dadelijk te onderscheiden wat ze eigenlijk aan het uitvoeren was. Maar ik had mijn kleine vriendin op geen ongelegener moment kunnen overvallen... al was ik dan ook volkomen te goeder trouw. Op het ogenblik dat mijn ogen zich begonnen te wennen aan de schemering in de kamer werd ik met een lichte schok gewaar wat ze deed. In een flits van een seconde overzag ik de situatie, ze stond daar in een niet nader te omschrijven positie, en gedeeltelijk ontkleed... bezig met iets uitgelezen vrouwelijks te verzorgen waar mannen gewoonlijk niet veel weet van hebben... of het zou moeten zijn dat ze er zeer verheugd mee konden wezen wanneer hun hartsvriendin opgelucht meedeelde dat „opoe” gearriveerd was! Ze scheen niets van mijn aanwezigheid te hebben bemerkt en ik wilde me juist, nogal gechoqueerd, terugtrekken toen ze op hetzelfde ogenblik opkeek en mij daar zag staan. Ik hoorde haar een diep verschrikte kreet slaken: óóh...!! Maar kuis jongetje dat ik was, had ik me allang afgewend, misschien met nog meer schaamte dan het meisje zelf onderging. Zoiets vond je toen een afschuwelijke situatie en ik was er helemaal niet gerust op wat Antje daar wel van denken zou.... als ze nou maar niet dacht dat ik haar had willen afleggen of iets dergelijks! Hoe moest ik me verontschuldigen straks... de stemming die toch al zo dreigend was hier, kon er alleen maar door verscherpt worden. Ik suste m'n geweten met de gedachte dat het per slot van rekening haar eigen schuld was... dan had ze het gordijn voor het raam maar moeten dichtschuiven.... had ik natuurlijk dadelijk begrepen wat er aan de hand was! Met een gevoel van beklemming wachtte ik nu maar op het ogenblik dat we zo aanstonds aan tafel tegenover elkaar zouden zitten. Bah! Waarom moest er nu juist in deze omstandigheid nog zo'n hindernis bij komen tussen ons? Het leek wel of de moeilijkheden hier zich opstapelden als donderwolken aan de horizon. Kort voor het middagmaal kwam Antje eindelijk pas uit haar kamer tevoorschijn. Moeder was al bezig het eten op te doen en ik stond in de kleine keuken m'n handen te wassen, toen ook Antje snel de keuken binnen glipte voor hetzelfde doel.... schichtig en confuus keken we elkander aan. Ik zag haar blozen, terwijl ze me bijna fluisterend toevoegde: „O, ik schaam me zo!” - „Het spijt me, Antje... maar ik kon het echt niet weten... ik bedoelde er niets kwaads mee...!” stamelde ik een beetje onhandig. „Dat geeft toch immers niks... 't was ook m'n eigen schuld”, zei ze geruststellend. Maar veel gelegenheid om een en ander verder uit te praten bleef er niet over, want we moesten aan tafel. Of het door al de emoties van de middag kwam, weet ik niet precies, maar voor het eerst hier smaakte me het eten niet zoals gewoonlijk. Ik at zonder echt etenstrek te hebben en met lichte ontsteltenis werd ik gewaar dat een oude en zeer vervelende kwaal bezig was bezit van me te nemen, die onaangename nerveuze druk in m'n maagstreek... alsof er een klomp lood op je maag lag. Dat overviel me meestal wanneer ik met een probleem worstelde en geen kant meer op kon. Welja, dat kon ik er nog net bij hebben... was ik straks helemaal geen knip voor de neus waard als de nood aan de man kwam. Ik zou me daar in elk geval met kracht en geweld tegen moeten verzetten! Was het ook te verwonderen na al hetgeen er in de laatste paar dagen hier was voorgevallen? Voortdurend had ik het uiterste van mijn zelfbeheersing moeten vergen, had ik lijdelijk verzet moeten plegen tegen de lasterlijke inmenging van tante Mien en de stille dreiging die op Antje was geconcentreerd... dat ze maar ontslagen moest worden! Ik voelde me aan alle kanten opgejaagd, zoals een kat in het nauw zit en in paniek de gekste sprongen maakt. Nou, dat gevoel had ik ook en het gaf allemaal niets of ik me al suf prakkizeerde om een oplossing te vinden voor het probleem met Antje, het bleef een onverkwikkelijke affaire waarin ik me willens en wetens gemanoeuvreerd had. Was ik er verdomme maar nooit aan begonnen... was Antje maar nooit meegegaan met vakantie, ze had veel beter in Amsterdam kunnen blijven,'t zou voor ons allebei veel gezonder zijn geweest. Achter al de gebeurtenissen van de laatste dagen lag een sfeer van angst op de loer, angst voor de dingen die hieruit konden voortvloeien... het onvermijdelijke: dat ik mij voorgoed aan haar zou moeten binden en Betty voor altijd ging verliezen. Ook de staag groeiende oorlogsdreiging die iedere dag onheilspellender dichterbij kwam en als een benauwende last op je − 47 −
borst drukte, maakte me bang en onzeker wanneer ik aan de naaste toekomst dacht. Ik stond plotseling voor het volle besef wat ik eigenlijk had aangericht met m'n toenadering tot dit meisje en nu ik voor de consequenties werd geplaatst kwam ik tot de ontdekking dat ik er niet tegen opgewassen bleek te zijn... ik kon niet tegen de familie op en was evenmin in staat om het voor het volle pond op te nemen voor Annètje. Het ging volledig uit de hand lopen... de maat was vol, er kon geen druppel meer bij! Toen de avondmaaltijd achter de rug was gebeurde er iets dat de situatie snel naar een climax voerde... m'n gevoelens hadden me niet bedrogen, tante Mien had het sein gegeven tot de aanval! Ze had blijkbaar besloten dat er nu maar eens drastisch moest worden ingegrepen tegen Antje en mij... het moest afgelopen zijn met dat samen er vandoor gaan op de fiets... UIT.... VOORGOED!! Kort nadat moeder en Antje de afwas in de keuken hadden gedaan, zag ik toevallig dat moeder Antje wenkte waarna ze allebei een eindje achter het huis het aangrenzende bos inliepen. Ik zag nog een kort moment dat moeder drukke gebaren tegen haar maakte en met haar sprak, maar dàn verloor ik hen beiden uit het oog. Nòg drong het niet tot me door wat dit te betekenen kon hebben. En daarna begon de ellende... voor Antje zou het 't begin van het einde worden! Die fatale avond werd mijn zelfbeheersing op een zware proef gesteld en voor ik het wist zat ik tot over m'n nek in de zenuwen... moest lijdelijk aanzien hoe het drama zich in kort tijdsbestek voltrok! Het verloop der gebeurtenissen ging als volgt: Terwijl we juist de thee na het eten hebben gedronken en ik daarbij Antje tegen de gewoonte in mis, me afvragend waar ze blijft, komt moeder ineens naar me toe, wat onzeker naar haar woorden zoekend en zegt tegen me: „Nu moet je eens goed luisteren... we gaan vanavond met z'n allen een wandeling maken, oom Wim en tante Mien gaan ook mee met Ali er bij, en nu zou ik erg graag willen dat jij ook van de partij bent en dat je niet met Antje gaat fietsen. We hebben dat zo afgesproken met oom en tante dat er geen „onderonsjes” meer worden gehouden... die twee meisjes moeten ook mee wandelen...!” Ik weet gewoon niet wat ik hoor... dàt is nou toch wel het toppunt! Ik probeer m'n kalmte te bewaren en onderbreek haar relaas met de woorden: „Dat is nou jammer... ik was juist van plan om nog een eindje rond te fietsen met Antje en daar hebben we eigenlijk veel meer zin in!” - Moeder daarop weer kort en bondig: „dan zie je nu maar eens van dat plan af... want we willen van nu af aan beslist niet meer hebben dat je telkens met die meid ertussenuit trekt! Tante Mien heeft daar zó verschrikkelijk het land over in, dat ik er waarachtig van zie aankomen dat we hier nog de grootste ruzie krijgen met hen door jouw toedoen... en om dat te voorkomen moet jij nu ook maar eens verstandiger zijn en Antje laten lopen.... Bovendien begin ik ook steeds meer de overtuiging te krijgen dat jij wat hebt met dat meisje... tante Mien beweert dat ze het zeker weet en eerst wilde ik er zelf nog niet aan, maar zo langzamerhand beginnen ook mijn ogen open te gaan...” - Ik weer onderbrekend: „Ik heb niets bijzonders met Antje wat niet door de beugel kan, als jullie dàt bedoelen.... maar veronderstel al wàs dat nu eens zo... wat dan nog? Wie kan mij verbieden een meisje uit te kiezen dat ik aardig vind?” Ik zeg het beheerst en met nadruk. - Moeder valt daarop uit: „zie je nou wel, daar heb je 't al... er is toch meer tussen jullie dan je ons vertellen wil! Maar ik wil je één ding wel meteen zeggen, als het waar is, dat ik daar niets over te spreken ben en ik hoop voor jou vurig dàt het niet zo is... want dan ben je nog niet gelukkig hoor, als je in die familie terechtkomt!! Ik vind het maar een vervelend gezanik hoor, tussen jou en dat kind en ik denk er hard over om haar op te zeggen als we in Amsterdam terug zijn... Ik heb haar trouwens zoëven al te kennen gegeven dat ze daar maar op moet voorbereid zijn en ik heb haar ook meteen de pen op de neus gegeven dat het van nu af aan UIT moet zijn met die wegloperij met jou samen. Ik begrijp werkelijk niet wat je in haar ziet... je schijnt helemaal te vergeten dat Antje hier maar het dienstmeisje is... je maakt dat die meid op zo'n manier nog een hoop verbeelding krijgt ook!! In ieder geval weet je het nu meteen: we willen het NIET meer hebben, die apartjes met Antje! En wees nu alsjeblieft verstandig en doe of er niets aan de hand is en laat niets blijken aan je tante, want ik bedank er voor om hier nog heibel te krijgen door dat meisje!” Ze is uitgesproken en ik ben tè beduusd in de eerste seconden om me te kunnen verweren, ik kan geen woorden vinden om mijn afschuw tot uitdrukking te brengen.... Ziezo, ze hebben dus met Antje gesproken, stilletjes achter mijn rug om.... haar verpletterd met dreigementen van ontslag... ze hebben het meisje doodsbang gemaakt...! Het enige wat ik woedend weet terug te zeggen is zoiets van: „Nou, ik hoor het al.... van je familie moet je het maar hebben.... maar tante Mien kan naar de drommel lopen! Het zijn MIJN zaken en zeg maar tegen haar dat ik oud en wijs genoeg ben om ZELF uit te maken wat ik doen en laten moet! Maar dat wil ik u wel voorspellen... jullie zullen gauw genoeg merken wat de gevolgen zijn van al deze flauwe pesterij hier... dit gaat werkelijk te ver en ik heb er schoon genoeg van!” Kokend van woede loop ik weg, de laan op. Eindelijk is het zover, ze hebben Antje dus bewerkt en opeens valt het mij op dat het meisje in geen velden of wegen te bekennen is... het lijkt wel of ze in de lucht is opgelost, nergens hoor ik haar jolig stemgeluid. Ik begrijp het al, ze hebben haar naar Ali toegestuurd op Dennenlust opdat ze maar zo min mogelijk om me heen zal kunnen zijn. Ik voel me opeens allerellendigst, ik ben gewoon misselijk van weerzin tegen heel dit komplot waartegen ik nauwelijks opgewassen ben. Het is toch verschrikkelijk dat het zo moet gaan, dat ik nu helemaal niet in staat ben om op een drastische manier voor Antje in de bres te springen. Of misschien toch wel? Het zal MOETEN, hoe dan ook! Ik mag toch immers niet willoos toezien hoe zij het slachtoffer wordt van al dit middeleeuwse familiegekonkel? En hoe moet dat nou verder... hoe zal ik het aanpakken? Ik weet het niet. Ja, toch wel... er is nog één middel dat me overblijft, maar ik besef dat het een fataal middel zal zijn... want ik spreek er het doodvonnis mee uit over Betty! Maar hoe kan ik in deze omstandigheden nog aan haar denken nu ik mezelf zover in het moeras heb gewerkt? Ik weet geen andere weg, het MOET wanneer ik mijn woord gestand wil doen tegenover Antje en mijn prestige wil handhaven tegenover het gekuip van mijn tante. Ik ZAL nog vanavond met Antje moeten praten, hoe dan ook... we moeten alles ronduit zeggen tegen de familie en meteen aankondigen dat we ons verloofd hebben.... dat zal een eind maken aan alle moeilijkheden... tegen die stap van mij zullen ze geen barst in te brengen hebben!! Maar lieve god, ik moet er niet aan denken wat daarna komt... dit is slechts een noodsprong. Ik ben mij er maar al te zeer van bewust dat de gevolgen ook hiervan rampzalig kunnen worden. Toch weet ik dat ik het − 48 −
doen zal... misschien vanavond nog... anders morgen...! Maar eerst moet ik nog met Antje zelf gaan praten... of ze het aandurft! De avondwandeling gaat door, heel nuchter, alsof er helemaal niets aan de hand is. Machinaal loop ik me mee met het gezelschap, inwendig vechtend tegen de emoties en aanvallen van nervositeit. Antje en Ali lopen gedwongen voortdurend achteraan... alsof ze straf hebben verdiend en zich met geen mens mogen bemoeien. Oom Wim heeft zich al terstond van mij meester gemaakt en tracht mij af te leiden door een gedegen „boom” op te zetten zodat ik aan zijn zijde gekluisterd blijf. Maar toch schrik ik geducht van Antje wanneer ik tersluiks even omkijk en haar gezicht aanschouw dat hoog rood is gekleurd terwijl er een vreemde nerveuze schittering uit haar ogen straalt. Soms hoor ik haar stem onnatuurlijk hoog overslaan waarmee ze opgewonden haar angst tracht te verdoezelen. Ik ken het meisje langzamerhand te goed om er zeker van te zijn dat er ook met haar iets helemaal mis is... ik weet maar al te goed wat zij voelt, ik zie het aan heel haar houding... ook zij is diep gegriefd en over het kookpunt heen. Moeder en tante Mien openen de stoet en gaan een flink eind vooruit, in druk fluistergesprek gewikkeld... het valt niet moeilijk te raden waarover de conversatie handelt. Moeder brengt verslag uit, „dat ze 't meteen maar eens goed aangepakt heeft met die meid”.... tante Mien zal haar nu wel even vertellen wat de volgende stap is die ondernomen moet worden om een eind te maken aan deze onduldbare toestand! Lieve hemel, er broeit hier wat... je kunt de spanning wel snijden die in de lucht hangt. Zo erg als nu is het vorig jaar zelfs nooit geweest, toen lieten ze ons nog rustig onze gang gaan. Zeker, er was af en toe wel eens wat geharrewar rondom ons beiden, maar het was toch altoos gelukt al die weerstand glansrijk te overwinnen. Maar nu ziet het er dreigend uit! Oom Wim kletst aan stuk door tegen me, maar ik luister niet. Zo zullen wel tegen hem gezegd hebben: hou jij die jongen nou maar aan de praat en leidt z'n aandacht af! Vader loopt er wat verloren bij en ik heb zo het idee dat ie het helemaal niet eens is met wat hier allemaal gebeurt. Ik weet dat hij bijzonder op Antje gesteld is, hij behandelt haar thuis altijd of ze z'n dochter is, maakt olijke grappen tegen haar en heeft grote waardering voor het werk dat ze allemaal doet in huis. Nee, aan hem zal het niet liggen... hij zou er best vrede mee hebben als Antje z'n schoondochter wordt! Na een klein uur ronddolen door het Putterbos keren we dan op Campanula terug in een geforceerde stemming. De ten Bouwhuyzen en Ali blijven meteen om bij ons de verdere avond door te brengen. Vol verbittering sluit ik mij onmiddellijk in mijn eigen kamer op, voorwendende dat ik nog een en ander te doen heb, maar ze begrepen donders goed wat de ware oorzaak is van mijn afzondering! Ze gaan al vroeg de luiken voor de ramen doen en allemaal naar binnen om het „gezellig” te maken, zoals mijn tante dat altijd noemt, maar de gezelligheid is deze avond verre te zoeken. Het ontgaat me echter niet dat de twee meisjes niet mee naar binnen zijn gekomen, ik heb hen beiden in de schemering de weg op zien lopen en het viel me op dat ze samen een nogal opgewonden gesprek aan het voeren waren dat veel weg had van een woordenwisseling. Als er na een poosje vanuit de kamer geroepen wordt dat de thee staat ingeschonken, zie ik tot mijn verwondering dat Ali en Antje nog steeds afwezig zijn... ik vraag me af wat die twee in hemelsnaam nu nog aan het uitvoeren zijn in het donker buitenshuis. „Zijn die kinderen nog steeds op de weg?” vraagt mijn oom onnozel. „Ik denk dat zo liever elkaars gezelschap opzoeken dan altijd bij ons oudere mensen te zitten... ze zullen elkaar wel wat te vertellen hebben!” voegt tante Mien er aan toe en als ik het me niet verbeeld klinkt er een honend sarcasme in haar stem. „Ga jij ze nu maar even zoeken buiten en zeg dat er thee voor hen ingeschonken staat”, vraagt moeder aan mij. Haar stem klinkt alweer wat gemoedelijker, als heeft ze spijt gekregen van haar optreden. Misschien is ze ook wat geschrokken van de uitdrukking op m'n gezicht en mijn hardnekkig zwijgen al die tijd! Maar mijn thee zal al lang koud zijn vóór ik aan het drinken er van toe kom! Buiten is het nu praktisch geheel donker en ik kan me nauwelijks voorstellen dat het tweetal nog loopt te wandelen... ze zullen toch niet samen op Dennenlust zitten? Dat lijkt me in de gegeven omstandigheden nu helemaal niets voor Antje... samen met haar aartsvijandin! Vervuld van bange voorgevoelens loop ik langzaam de van Eeghenlaan af in de richting van Dennenlust en nog steeds ontdek ik geen spoor van die twee. Maar dan eensklaps dringt het geluid van hun stemmen tot mij door, het komt van achter het stenen huis... opgewonden klinkend, heftig door een laaiende ruzie.... Er valt niet aan te twijfelen... die twee zijn een stevig potje met elkaar aan het bekvechten. Haastig zoek ik mijn weg in de richting van hun stemgeluid om tussen beide te komen en dit nieuwe incident op deze dag in de kiem te smoren. Eindelijk vang ik een vage glimp op van hun beider gestalten in de schemering bij een open plek in het bos. Ze hebben me gezien en dan zwijgen ze plotseling allebei wanneer ik vlakbij gekomen ben. Ik zie hoe Ali Antje bij de schouder pakt en haar als 't ware beschermend naar haar toe trekt... dan draaien zij zich beiden om en lopen van mij vandaan, snel, alsof ze me niet willen ontmoeten! Ik sta versteld! Nu weet ik helemaal niet meer hoe of ik het heb! Het lijkt er nu wel op dat het helemaal tegen mij alleen gaat, de houding van Ali geeft daar althans toe te denken. Wanneer ik hun namen roep en zeg dat IK het ben en dat er thee voor ze is doen ze net of ze niets gehoord hebben en lopen nog sneller van mij vandaan alsof ze op de vlucht voor me zijn. Dan wordt het me toch eindelijk te machtig... ik MOET weten wat hier aan de hand is. Met grote stappen haal ik hen in en op korte afstand van Campanula krijg ik hen te pakken. Er is een angstige spanning in me op dat moment doordat ik opeens moet denken aan het gebeurde van vanmiddag met Antje, toen ik haar per ongeluk verraste. Ze zal daar toch niet beledigd door zijn en haar nood hebben geklaagd aan Ali? Wie weet wat ze in haar hoofd heeft gehaald, al lijkt me dat volkomen onwaarschijnlijk toe! In elk geval moet ik proberen te redden wat er nog te redden valt en mezelf dwingend tot kalmte met een poging ongedwongen te spreken, zeg ik: „Zèg jongelui, wàt heb ik jullie misdaan dat je me allebei zo hartgrondig uit de weg gaat? Wat is er nou met jullie aan de hand... toch geen narigheden alsjeblieft?” De meisjes blijven echter nog even zwijgend naast me lopen, we zijn Campanula al weer voorbij, Antje op enige afstand met gebogen hoofd, koppig zwijgend en zeer onhandelbaar bij een poging om haar persoonlijk te benaderen. Ik wacht af... totdat eindelijk Ali de eerste is die de stilte verbreekt met de woorden: „Ik geloof dat het beter is als je zelf maar eens met dat kind gaat praten, want ik kan geen hoogte meer van haar krijgen... ze wil met alle geweld − 49 −
naar Amsterdam terug, en als ik het goed begrijp nu vanavond nog... en als ze het doet, nou... dan smeer ik 'm morgen ook! Maar ze weet gewoon niet wat ze wil en nu heeft ze het er telkens over dat het MIJN schuld is dat jullie niet meer samen mogen uitgaan! Net alsof ik daar wat aan kan doen! 't Is met Antje zó gestold dat wanneer ze met mij samen is beweert ze bij hoog en bij laag dat ze dat eigenlijk veel prettiger vindt en als ze met jou gaat vertelt ze jou precies het tegenovergestelde... ik kan er geen wijs meer uit worden....!” De onthulling van Ali dat Antje naar huis terug wil, en nu terstond nog wel, maakt mijn ontsteltenis nog groter en ik zal al mijn overredingskracht nodig hebben om het meisje aan het praten te krijgen en uit haar eigen mond te vernemen wat er nu eigenlijk aan de hand is. Ik moet haar zo gauw mogelijk van dat onzalige voornemen af brengen. „Laat mij maar eens even gaan en wacht hier dan een ogenblik... dan kunnen we misschien zo aanstonds met z'n drieën de zaak verder bespreken,” stel ik Ali voor. Antje is al weer een heel eind vorder doorgesukkeld, maar binnen enkele seconden ben ik bij haar. Zachtjes omvat ik haar bovenarm en trek haar langzaam naar me toe, en zeg op vertrouwelijke toon tegen haar: „Wat is dat nu allemaal met jou, Annètje, toe zeg, je hoeft tegen mij toch niet boos te zijn en je kunt mij toch alles wel vertellen?” Maar onwillig en vol koppigheid schudt ze met haar hoofd en rukt zich van me los, terwijl ze op gesmoorde toon uit kreunt: „Laat me gaan... laat me gaan! Ik wil weg, weg hier vandaan.... hier kan ik toch niet meer blijven!!” Angstig vlucht ze opnieuw nog verder van ons vandaan langs de laan. Ali staat er ook hulpeloos bij te kijken, zelf blijkbaar ook verlegen met de ernst van het geval, maar allebei beseffen we plotseling dat Antje er ernstig aan toe is en dat ze in een hopeloze crisistoestand is geraakt! Er moet iets gebeuren, vóór het te laat is, maar alvorens ik er toe besluit Antje verder in m'n eentje achterna te gaan, houdt Ali me nog even apart en zegt verontschuldigend: „Neem me niet kwalijk, maar ik kan er werkelijk niets aan doen dat het hier zo vervelend begint te worden, hoor, je moet echt niet denken dat IK het ben die jullie dwars heb willen zitten. Denk je soms dat het mij persoonlijk wat kan schelen wanneer jij wat om Antje geeft en dat jullie graag samen alleen willen zijn? Je begrijpt toch zeker wel dat iedereen hier dat in de gaten heeft... zoals jullie er moe te koop lopen! Ik vraag me alleen bezorgd af of jij het wel echt serieus meent met dat kind... ik ben bang van niet, wordt daar nou niet meteen nijdig over want ik vind het maar raar dat je er een heel jaar overheen laat gaan zonder dat je een steek verder met Antje bent gekomen. Waarom vraag je haar nou niet ten huwelijk? Nou ja, ik kan het misschien wel een beetje begrijpen, maar het lijkt me dat de oorzaak heel ergens anders zit hier: de narigheid is dat wij hier, met drie jonge mensen doodgewoon onder de plak zitten van die oudere generatie en daar bedoel ik dan mee: mijn mevrouw en jouw vader en moeder en die andere tantes. Zij leven in een heel andere wereld dan wij... we horen niet meer bij hen, ze begrijpen van jou en Antje totaal niets en ze zijn vergeten dat ze zelf jong zijn geweest en mogelijk gekke streken hebben uitgehaald! Jongen,... het is overal hetzelfde, ik heb iets dergelijks al eens eerder meegemaakt en ik kan ook niet begrijpen dat jij dat zelf prettig vindt om op zo'n manier je vakantie door te brengen met die oude mensen! - Maar je moet beslist niet geloven dat IK er achter zit... het is allemaal de schuld van je tante! Voor mij is het hier ook zo lollig niet...., de hele dag zit ze me op te stoken om Antje van jou af te houden en dan verzint ze van alles. En soms weet ik dan evenmin wat ik doen moet... ik word er gewoon op uit gestuurd! Enfin, je weet het nu en ga nou maar gauw met Antje praten en probeer haar te kalmeren. Het kind is totaal overstuur. Ik ga nu vast naar binnen toe voordat de anderen naar buiten komen om te kijken waar we blijven...!” Ik ben eigenlijk hoogst verbaasd over hetgeen Ali daar zojuist allemaal gezegd heeft. Is dat allemaal oprecht gemeend van haar? Dan moet ik mij toch ernstig vergist hebben in dit meisje! Wat ze daar allemaal verkondigt is volkomen de waarheid, al heb ik dat zelf op die manier nog nimmer bekeken... het is iets om over na te denken! Doch veel tijd om daar uitgebreid over na te denken heb ik niet. Ik moet als de bliksem Antje achterna, want dat het arme kind er erg aan toe is lijdt geen twijfel, anders zou ze niet alleen dat donkere bos tegemoet sukkelen in haar wanhopigheid. Ik heb nu ineens ontzettend met haar te doen, want ik begrijp volkomen hoe ze in haar teergevoeligheid gekwetst moet zijn en hoe diep ze zich gegriefd voelt. Met haastige stappen heb ik haar weldra ingehaald en dan beleef ik een paar moeilijke ogenblikken. Nu we samen alleen zijn merk ik pas goed hoe verschrikkelijk het meisje van streek is! Er is heel wat overredingskracht voor nodig om haar aan het praten te krijgen, het lijkt wel of ze zich geheel en al van de buitenwereld heeft afgesloten. Maar eindelijk, wanneer ik troostvol mijn arm om haar schouders sla en haar zachtjes tegen me aandruk, zonder ook maar iets te zeggen, barst ze eindelijk in een hevige huilbui uit... en het is voor het eerst in m'n leven dat ik een zó hevig schreiende vrouw in m'n armen houd! Abusievelijk verkeer ik nog aldoor in de mening dat het iets te maken heeft met het gebeurde van vanmiddag. Ik begin met voorzichtig daarover te praten, maar gelukkig blijkt al dadelijk dat dat er helemaal niets mee te maken heeft... ze geeft eerlijk toe dat het haar eigen schuld was dat ik haar zó in deze situatie verraste, ze begreep best dat ik alleen maar aan haar raam was gekomen om even met haar te praten... Gelukkig, ze was tenminste uit haar isolement geraakt en ze had tenminste haar tong weer terug gevonden. Met horten en stoten kwam het verhaal er uit en eigenlijk wist ik het allemaal al lang! Ze voelde zich verschrikkelijk verongelijkt... iedereen had zich tegen haar gekeerd en tegen haar alleen... „Ik ben hier gewoon de gebeten hond!” snikte ze. „En het ergste is nog wel dat „mevrouw” vanavond na het eten tegen me gezegd heeft dat ik maar beter deed om voortaan alleen met Ali te gaan fietsen... omdat uw tante er kwaad over is dat ik er maar telkens tussenuit loop met u! Weet u wat uw moeder ook nog zei? „Wat moeten de mensen uit de omgeving er wel van denken als ze jullie ieder ogenblik samen zien weggaan?!” Hoe vindt u dat nou? Nog nooit heeft iemand zulke vreselijke dingen tegen me gezegd! En... ik moest me ook niet voorstellen dat u het serieus met me meende... ik moest toch zelf wel heel goed begrijpen dat u helemaal geen jongen voor mij was... dat het nooit wat zou kunnen worden....!” Ze brak opnieuw in huilen uit en stamelde toen: „En uw moeder heeft daarna ook gezegd dat het maar beter zou zijn als ik straks in Amsterdam naar een andere betrekking uitkeek!” - Ik laat haar stil uitpraten, streel begrijpend met mijn hand over de blonde lokken en beaam dat het allemaal verschrikkelijk is wat hier gebeurt. - „Bah! Ik ben nog nooit zó beledigd... en het is allemaal de schuld van uw tante en Ali... geloof maar, die hebben uw moeder opgestookt om mij hier weg te krijgen... oh wat een ròtmens vind ik die tante van je!! Nou, ik kan je − 50 −
wel zeggen dat zoiets in onze familie gewoonweg ondenkbaar is... WIJ zijn niet zo tegen elkaar!” Ik laat haar maar rustig verder haar gal uitspugen, ze heeft gelijk, het zal het meisje opluchten... en in één adem gaat ze door: „Zie je nu zelf wel hoe je hele familie er vierkant tegen is? Wat moet dat nou ooit eens worden tussen ons... ik zou me nooit of te nimmer durven vertonen bij die mensen, ze zouden altijd op me neer blijven kijken alsof ik schurft heb. En nu begrijpen ze er alles van... wie weet wat ze denken over mij! Nee! Ik kan hier zo niet langer blijven... ik wil terug, vanavond nog en als dat niet kan, morgenochtend vroeg... maar ik doe het vast!!” Het klinkt als een wanhoopskreet door haar met tranen verstikte stem. Ze is uitgesproken en nu is het MIJN beurt. Er is een golf van woede en onmacht door me heen geslagen, woede tegen m'n tante die hier alles voor ons bederft en Antje van mij tracht te vervreemden. Angst ook over het lot dat het meisje en mijzelf straks te wachten staat wanneer de gemoederen tot een uitbarsting komen. Want één ding staat nu wel vast: het ogenblik is thans aangebroken om handelend op te treden, ik kan nu niet langer meer willoos toezien hoe het meisje naast me in de afgrond zal worden geworpen... ik moet er iets tegen doen! Mijn eerste taak is Antje er van te overtuigen dat ze er verkeerd aan doet om uit eigen beweging weg te lopen. Ik pak het aan met de woorden: „Nu moet je eens goed naar me luisteren... Jij blijft rustig hier bij ons, weglopen heeft geen enkele zin. We weten allebei dat we niets verkeerds hebben gedaan en dat jij volkomen in je recht staat. Als jij er nu vandoor gaat... dan krijgt mijn tante haar zin en het ergste is dan dat jij zelf daarmee een soort schuld op je gooit! Doe dat nou in godsnaam niet, want dan is mijn vakantie ook verder naar de ratsmodé... zonder jou... ben ik verplicht om morgen met je mee te gaan. Zou je dat dan willen? - Ik heb er eens over nagedacht en ik zou je iets willen voorstellen... Wat zou je er van vinden als we straks, of eventueel morgen, heel netjes bekend maken aan de familie dat we ons verloofd hebben en gaan trouwen..... ik weet zeker dat alle moeilijkheden dan van de baan zijn, vind je dat geen betere oplossing?” Nieuwsgierig wat haar antwoord zal zijn en vol spanning wacht ik af. Maar tot mijn verbazing wil ze daar helemaal niets van horen, tenminste NU nog niet hier. Ze wil dan liever wachten daarmee tot we in Amsterdam terug zijn en ze buiten het bereik is van mijn tante en Ali. „Zal ik dan maar niet weggaan en bij jullie blijven als u dat beter vindt?” vraagt ze aarzelend en ik verzeker haar dat ze niets beter kan doen dan juist dàt. Goddank, die moeilijkheid is daarmee tenminste overwonnen, ze wil blijven! Maar nu wordt het dan ook hoog tijd dat we naar Campanula terug keren, het onderhoud heeft minstens een halfuur geduurd en iedere minuut die wij langer weg blijven, maakt de situatie alleen maar hachelijker. Droog je traantjes af en wees nu vooral flink als we binnen komen, ga nou niet de moed verliezen want ze vreten je heus niet op. Ik sta helemaal achter je, vergeet dat niet!” zeg ik bemoedigend. Ze belooft het en nu ik haar wat heb weten te kalmeren, klinkt haar stem ineens al weer veel opgewekter. Heftig klemt ze zich aan mij vast en snel kus ik haar nog even vóór we naar binnen gaan. Zo stappen we dan bijna geruisloos de kamer binnen waar vader en moeder met oom en tante rond de tafel bedaard zitten te pandoeren alsof er niets aan de hand is. Het moet toch een vreemd entree zijn dat we maken... Antje, geëmotioneerd en met kennelijk rood behuilde ogen. Ik zelf met een smoel dat in m'n eigen gevoel onheilspellend op storm moet staan en daarbij gevoegd de omstandigheid van ons lange wegblijven, moet de familie toch wel iets te zeggen hebben! Maar nee hoor, ze doen allemaal of ze gek zijn, niemand zegt een woord! Ali veinst ijverig te zitten lezen en kijkt nauwelijks op, terwijl de anderen rustig doorgaan met kaarten. Maar toch hangt er onmiskenbaar een geladen stemming in de atmosfeer en ik ben heilig van plan om bij het eerste het beste woord dat me niet aanstaat de lont in het kruitvat te steken. Zóver komt het echter deze avond nog niet. Antje en ik blijven stilletjes wat op de achtergrond zitten, het meisje met gebogen hoofd steunend op haar ellebogen. Natuurlijk zien ze heel goed dat Antje gehuild heeft, maar geen mens die er op komt nu eens te vragen wat de oorzaak mag wezen van dat verdriet. Eindelijk is het moeder die de spanning verbreekt met het verzoek of we nog een spelletje meedoen met z'n allen, maar ik bedank kortweg voor de eer... verklarend dat ik me niet zo erg lekker voel en het liefst maar eens vroeg naar bed wil. En Antje is tot mijn vreugde plotseling heel flink en verklaart zich geheel en al solidair met mij: ze heeft er totaal geen zin in! Van mijn bewering is overigens geen woord gelogen... ik voel me inderdaad allerbelabberdst en zou niets liever willen dan zo gauw mogelijk onder de wol kruipen en in een vaste slaap alle narigheid proberen te vergeten. Ik zit ineens voortdurend te rillen en te klappertanden alsof ik koorts heb en er trekt bij vlagen een wee en ellendig gevoel door m'n maag heen. Na al de emoties van de laatste uren hebben de zenuwen me lichtelijk te pakken gekregen. Maar in werkelijkheid heeft een zomergriepje dat al een paar dagen bij me op de loer ligt onverwacht toegeslagen, ik heb werkelijk een beetje koorts. Ik zal me er met alle geweld tegen moeten verzetten, wil ik morgen in staat zijn datgene te volbrengen wat ik me thans zo grondig heb voorgenomen. Ik weet dat het MOET, er blijft me geen andere weg meer over... wanneer ik al deze aanslagen op m'n persoonlijke vrijheid slik als een brave jongen, zou ik me gewoon een vent van niks voelen, dan gedraag ik me als een onmondige aap die zich aan banden laat leggen door de hele familie. Ik zal mijn prestige moeten handhaven ten koste van wat ook, en zeker tegenover Annètje ben ik dat in de eerste plaats verplicht... wat zou zij anders wel van mij denken? Een ellendige avond, waarbij de tijd traag voorbij kruipt en die vol is van spanning die nergens een uitweg vindt. Ik ben er niet gerust op hoe dat morgen allemaal zal aflopen als ik ga vertellen dat Antje en ik van plan zijn ons te gaan verloven... als het zover komt! Nog vóór de anderen vertrokken zijn ga ik naar bed toe, maar van een rustige slaap komt niet veel terecht. Als in een cirkelgang keren mijn gedachten onophoudelijk weer naar hetzelfde punt terug, in plaats van te kalmeren lig ik me in de traag verglijdende nachtelijke uren steeds meer op te winden. En dat wordt er niet beter op wanneer mijn gedachten aan Betty plotseling ook een hartig woordje beginnen mee te spreken. Wat ga ik in godsnaam beginnen? Zal de stap die ik morgen van plan ben te zetten mij niet noodlottig worden? Zou het misschien toch niet verstandiger zijn om de hele affaire met Antje maar te laten waaien... uit te stellen tot in Amsterdam totdat ik weer wat bekoeld ben van alle emoties? Eindelijk, na lange uren van uitzichtloos getob, val ik in een onrustige, koortsachtige slaap.
− 51 −
Vrijdag 21 juli 1939 - Putten De zwartste dag uit mijn leven tot nu toe! 's Morgens ben ik werkelijk ziek. Ik voel me niet in staat om op te staan en laat weten dat ik liever nog een paar uurtjes in bed blijf liggen. Ik verzin maar iets, zeg dat ik slecht geslapen heb en barst van de hoofdpijn. Ze zullen vermoedelijk toch wel begrijpen dat het iets te maken heeft met de gebeurtenissen van gisteravond. Er komt nog bij dat het plotseling verbazend warm is geworden buiten, er waait een vochtige broeiende zuidenwind en de zon verspreidt al vroeg een verzengende hitte en dat is iets waar ik in deze omstandigheid al heel slecht tegen kan. Vanuit mijn kamer hoor ik de anderen praten terwijl ze zitten te ontbijten, maar Antje is blijkbaar erg stil, haar stem valt nauwelijks te vernemen. Ze is er nu wel van op de hoogte dat ik niet goed ben en niemand beter dan zij alleen kan begrijpen wat daar de oorzaak van is. Met tegenzin worstel ik mij door een paar sneetjes brood heen en tracht daarna nog wat te slapen, hetgeen me waarlijk nog lukt ook. Tegen elf uur lijkt het me onzinnig toe om nog langer in bed te blijven liggen, ik mankeer eigenlijk niets meer dan alleen wat gebrek aan gezonde slaap en een lichte kou die ik gevat heb door dat malle gerace gistermiddag! Die slaap heb ik nu al weer ingehaald en voor de rest zal de warmte buiten en een sterke bak koffie me er wel weer bovenop helpen. Ik heb nog eens liggen nadenken over alles van gisteren en wat Ali allemaal naar voren heeft gebracht en ben tot het besluit gekomen dat ik er toch maar verstandiger aan zal doen om die affaire met Antje niet al te zeer op de spits te drijven. Ik moet maar een beetje bakzeilhalen en voorlopig hier m'n mond houden over dat voornemen om mij met Antje te verloven. Als tante Mien en moeder zich nou ook maar een beetje koest houden vandaag en Antje niet verder aanvallen, ben ik bereid om eveneens water in m'n wijn te doen. Als Antje in ieder geval maar bij ons blijft... eenmaal in de stad terug zal ik wel verder zien wat me te doen staat. Met een beetje geluk loopt het in Putten nog wel met een sisser af! Die optimistische gedachte maakt dat ik me al dadelijk weer een flink stuk kalmer voel; ik heb ineens weer nieuwe moed gekregen en ben voorlopig van mijn „zenuwplaag” verlost. Wanneer ik opgestaan ben en me eens lekker opgefrist heb onder het koude water uit de pomp voel ik me weer helemaal 't heertje en ga lekker voor het huis in een luie stoel liggen. Natuurlijk is het gerucht van mijn onwelzijn al doorgedrongen tot huize Dennenlust en het duurt dan ook niet lang of tante Mien komt ons erf op om te informeren hoe het er mee gaat. Inwendig denk ik: welja, daar zijn jullie de oorzaak van! Maar mijn geachte tante geeft overigens op geen enkele wijze blijk daar iets van te beseffen. Toch moet ze wel aan mijn gezicht zien dat ik om bepaalde redenen niet bijster te spreken ben, ik ben kortaf tegen haar en mijn houding is verre van joviaal te noemen. Zou ze er nou echt niets van begrijpen of houdt ze zich maar zo? Mijn vader en oom Wim zijn samen een wandeling gaan maken en ergens heb ik er heimelijk plezier over dat mijn oom het nu eens zonder mij moet stellen... dàt heeft ie er nou van! Tante Mien verdwijnt al heel gauw weer naar haar eigen afdeling, misschien is haar bij ons de grond wel te heet onder de voeten! Het spijt me niets dat zo meteen weer ophoepelt want ik blijf tenminste gespaard voor haar eventuele commentaren. Antje is begonnen met het zemen van de buitenramen en beweegt zich voortdurend in mijn omgeving. Het meisje is opvallend stil voor haar doen en ik merk dat ze voortdurend tersluikse blikken naar me toe zendt, vol bezorgdheid. Doordat moeder achter het huis druk bezig is in de keuken, kunnen we dus ongestoord een ogenblik met elkaar praten. Ze doet erg lief en hartelijk tegen me en fluistert me zachtjes toe: „Ik begrijp best waarom je vanmorgen niet kon opstaan en je ziek voelde... ik ben ook niet van gisteren. U bent de enige niet... ik heb er zelf vannacht ook geen oog van dicht kunnen doen! Ik geloof dat wij er alle twee zo'n beetje hetzelfde aan toe zijn...!” bekent ze troostend. „Zou u denken dat die anderen er gisteravond iets van gemerkt hebben, dat ik zo gehuild heb en dat we samen zo lang buiten gebleven zijn? Ze denken vast dat u dáárom ziek bent!” Ik wuif haar veronderstelling met een glimlach weg en verzeker haar dat ik al weer helemaal de oude ben... niets meer aan de hand! „Weet je wat we moesten doen, Antje? We gaan vanmiddag gewoon samen naar Ali toe, vóórdat zij hier komt en dan vragen wij of zij met ons gezellig een fietstocht gaat maken. We moesten de vrede maar weer met haar tekenen en net doen of er niets aan de hand is, want eerlijk gezegd geloof ik dat die Ali nog lang de kwaadste niet is...” Voorzichtig vertel ik haar wat onze Alida mij gisteravond toevertrouwd heeft, hoe zij mij de ogen geopend heeft voor de werkelijkheid hier... maar dan valt Antje heftig uit: „Gelooft u er maar niets van wat die meid allemaal vertelt, daar meent ze geen steek van... ze is razend van jaloezie! Daar gáát het juist om...! Daarover hebben we gisteravond juist ruzie door gekregen. Ik weet nou precies wat ze wil en dat moet je maar van mij aannemen! Ze kan maar niet begrijpen dat u wat in mij ziet en dat u nou nooit eens een keer met háár alleen wil gaan fietsen... ze heeft gezegd dat wij helemaal niet bij elkaar passen en dat ik uw ongeluk word... dat loeder!! En ze heeft ook nog veel meer heel lelijke dingen over u gezegd... zó gemeen... maar dat vertel ik beslist niet over!” laat ze er wat naïef op volgen. Natuurlijk ben ik wel een beetje nieuwsgierig wàt voor lelijke dingen onze Ali over me verteld heeft, maar ik doe net of het me helemaal niet interesseert en dring niet verder aan om dat te weten te komen. „Wat was dat nou voor een verhaal met die kennissen van jou die je gisteren ontmoet heb onderweg?” vraag ik belangstellend. Want dat raadsel wil ik toch ook meteen opgelost hebben. Zonder enige terughoudendheid vertelt Antje me er alles van en zoals zij dan de hele geschiedenis uitlegt, blijft er van dat opgeschroefde verhaal van Alida niet veel over. Inderdaad waren er een paar jongelui bij die zij toevallig oppervlakkig kende, maar waar ze verder geen enkele relatie mee had. „Ik heb me gewoon rot zitten ergeren aan die meid... ze zat het opzettelijk zó te vertellen alsof IK wat uitstaande had met die jongen... ik ken hem nauwelijks! Nou kunt u eens zien hoe gemeen ze is... om dadelijk zulke dingen te zeggen waar ze allemaal bij zijn! Dat deed ze er expres om, om mij verdacht te maken bij uw tante... hadden ze meteen wat om over te roddelen. Dat heb ik nu meteen wel ondervonden... zou ik nou echt bij jullie vandaan moeten? Dat is dan allemaal de schuld van die tante van jou en ook van Ali... bah, ik kan wel weer grienen als ik er aan terugdenk!!” - Het wordt me des te duidelijker hoe er niet de minste overeenkomst bestaat in karakter tussen die twee meisjes... het lijkt meer op volslagen vijandschap. − 52 −
En dat duo wil tante Mien samen iedere dag het bos insturen! „Je gaat liever met MIJ op stap, nietwaar meid?” waag ik olijk op te merken, waarop ze volmondig toegeeft: „Nou, reken maar!!” - Toch moet ik met enige terughoudendheid denken aan iets wat Ali gisteravond duidelijk verklaard heeft over Antje. Daar moet ik haar nu toch eens over kapittelen. „Je zegt nu wel dat je een hekel aan Ali hebt, maar het schijnt dat je toch liever met háár gaat fietsen dan met mij... dat heeft ze althans gisteren tegen me verteld, dat jij zoiets tegen haar beweerd hebt! En daar begrijp ik, eerlijk gezegd nou niks van, Antje. Als je zo de pest hebt aan die meid, waarom weiger je dan niet botweg met haar op pad te gaan? Je bent toch geen onmondig kind en je bent toch immers de baas over je eigen vrije tijd hier? Weet je wat het is, je maakt het voor mij op die manier ook erg moeilijk, want als die anderen dat weer van Ali horen, dan weten ze helemaal niet meer wat ze van ons denken moeten. Dan gaan ze misschien nog geloven dat ik jou onder druk zet... hèb je dat werkelijk tegen Ali gezegd?” - Aarzelend bekent ze dat ik wel een beetje gelijk heb en dat ze zelf niet goed begrijpt waarom ze dat gezegd heeft, maar het is inderdaad wáár. „Ik heb het zó laten voorkomen tegen Ali om haar op een dwaalspoor te brengen... want je weet toch heus wel dat ik veel en veel liever met jou alleen ga fietsen, dat weet u toch wel beter, wáár? Maar dat kan ik tegen Ali toch immers niet vertellen... ik moet veel te voorzichtig zijn met die meid... en zeker nu... dat mevrouw iets begint te merken van ons. Ik ben veel te bang dat ik bij jullie vandaan moet als het uitkomt... en daarom laat ik Ali in de waan dat ik eigenlijk niets om je geef, want heus, geloof me nou toch, álles wat ze van ons ziet en merkt vertelt ze onmiddellijk over aan uw tante... en die zorgt er wel weer voor dat „mevrouw” het te weten komt, reken maar! We kunnen beter voorzichtig zijn zo lang die vakantie nog duurt, want ik weet zeker dat ze er alles op alles zullen zetten om ons van elkaar te houden... die tante van je is een gemeen mens... je moet er maar niet kwaad om zijn dat ik het zeg!” Ja, die Antje... wat heeft ze een gelijk in haar pure ongekunstelde eenvoud. Ik kijk in haar eerlijke bruine ogen die fonkelen van verontwaardiging en kan niet nalaten te zeggen: „Ik kan je geen ongelijk geven, ze is mij ook bar tegengevallen, maar... het is eigenlijk jammer dat je zo bang bent voor die mensen, Antje, dat is juist helemaal verkeerd. Begrijp je niet dat ik daardoor ook onder de plak kom te zitten? Als jij nou eens wat flinker werd en stevig van je af durfde te bijten, dan stonden we alle twee heel wat sterker tegenover de familie... ze kunnen ons toch immers niet beletten om van elkaar te houden? Weet je... ik ben soms erg bang dat je me in de steek zult laten als de nood aan de man komt en ze ons het mes op de keel zetten! Je moest eigenlijk een paar jaartjes ouder zijn, je bent nog te veel een klein meisje...!” zo plaag ik haar vrolijk. En nu lachen we ineens allebei weer en ik waag het erop om het meisje haastig even in m'n armen te sluiten en heftig te kussen, hetgeen ze vol innige overgave toelaat. Zo lijkt alles plotseling weer heel gewoon, of alle problemen ineens uit de wereld zijn, het gesprek heeft me opgelucht, mijn optimisme heeft goddank weer de overhand gekregen. Helaas, die gewaarwording zal echter van korte duur zijn, want binnen een paar uur treft ons de dodelijke genadeslag!! De broodmaaltijd verloopt zonder dat er sprake is van een gespannen toestand, ik ben weer helemaal opgemonterd na het verhelderende gesprek met mijn vriendinnetje en heb mijn etenstrek weer terug. Moeder doet gelukkig ook of er niets meer aan de hand is, maar Antje is toch echt wel veel stiller dan gewoonlijk tijdens de maaltijd. Het weer is nog steeds prachtig en ik verheug me er dan ook op om vanmiddag een tochtje te gaan maken met de twee meisjes. Nou ja, heimelijk hoop ik er op dat Ali misschien zo tactisch zal zijn om te zeggen dat ze geen zin heeft en liever thuis blijft, maar wanneer ze wèl meegaat blijft het me om het even... als de vrede maar gered wordt! Ik heb met Antje afgesproken dat we ditmaal eens niet zullen afwachten tot Ali naar ons toe komt, maar dat we haar samen gaan opzoeken en meevragen... daarmee willen we dan onze goede wil tonen! Waren we maar nooit op dat onzalige voornemen gekomen!! Antje heeft flink voortgemaakt en is al ruim voor twee uur klaar met haar werk. Ze heeft zich nog gauw wat opgeknapt in haar kamer en ziet er dan ook weer heel charmant uit. Mijn vader zit op de bank voor het huis de krant te lezen, terwijl Antje en ik met de fietsen aan de hand het voorterrein betreden. Aanvankelijk lijkt het er op dat hij van onze voorbereidingen om weg te gaan niets bemerkt, maar in een korte flits van het ogenblik zie ik even hoe hij met gefronste wenkbrauwen en samengeknepen lippen van achter z'n lectuur naar ons opkijkt. In dat korte moment voel ik dat er wat dreigt... ik ervaar de spanning als bij een zwaar onweer vlak vóór de bliksem dichtbij inslaat! Ik sta met het meisje op het pad naar het hek, gereed om weg te gaan en juist als ik hem wil vertellen dat we samen naar Dennenlust gaan met het doel Ali op te halen, slaat inderdaad voor ons beiden de bliksem in! Met onverwachte hevigheid barst de bom, die al zo lang hier heeft liggen sissen. Vóór ik het besef, is er ineens de felle woordenstrijd, de redeloze machtsuiting van het ouderlijk gezag dat z'n wetten heeft gesteld en waaraan gehoorzaamd moet worden! De strijd gaat nu geheel om Antje en de eerste mokerslagen die mij daarbij treffen overvallen me zó totaal onverwacht, dat ik niet bij machte ben om mij te kunnen verdedigen... ik ben volkomen sprakeloos. - Terwijl hij ons daar ziet staan op het punt weg te gaan, vliegt de oude heer met een ruk overeind uit z'n stoel en buldert mij letterlijk toe: „Wel verdomme nog toe, wat is dàt nou?! Wou je er nou waarachtig tòch weer tussenuit trekken met die meid! Je weet toch wat we gezegd hebben... daar komt niks van in, we willen dat niet meer en het gebeurt niet!! Antje kan met Ali gaan fietsen... en jij moet je maar liever bemoeien met oom Wim! Vanmorgen was je nog ziek... en nu kan je ineens weer wel met die meid er vandoor gaan, maar dat moet nou maar 's eens en vooral afgelopen zijn, hoor! Jij lijkt verdomme wel stapelgek door dat gedonder met die rotmeid! En nou vooruit... Antje gaat naar Ali toe, alleen en jij wacht hier op je oom!!” Daar sta ik... het duizelt me voor de ogen, ik ben totaal met stomheid geslagen! Nee maar, dàt is toch werkelijk tè veel... het kan gewoon niet waar zijn dat ik zulke woorden van mijn eigen vader moet slikken, woorden die ik juist van hem nimmer verwacht zou hebben. Het woord „rotmeid” treft me als een dolksteek, ik zie hoe het meisje haar hand voor de mond slaat en in elkaar krimpt van ontzetting. Mijn god... wat moet ze er wel van denken... welk een belediging, hoe kunnen wij dat ooit nog goedmaken! Dan word ik ineens razend van woede... schreeuw terug dat het MIJN zaak is als ik met Antje wil uitgaan en dat ik oud en wijs genoeg ben om zelf uit te maken wat ik doen of laten moet en voeg er dreigend − 53 −
aan toe: „Wacht maar af... we zullen nog wel eris zien wie hier de baas over me speelt, ik doe wat IK wil!!” Er ontwikkelt zich een korte, maar hevige woordenwisseling, waarvan ik me ternauwernood nog kan herinneren wat ik allemaal gezegd heb. Hoe komt vader toch ineens zo? Hij mag Antje toch zo graag, neemt het altijd voor haar op en nu ineens deze redeloze uitbarsting, dat afschuwelijke scheldwoord! Ze moeten hem onder druk gezet hebben, hij moet gezwicht zijn voor het eindeloze gezeur aan z'n kop door tante Mien en moeder samen dat bezig is z'n vakantie te verknallen. Ik weet dat vader driftig kan zijn, vooral wanneer de dingen hem boven 't hoofd dreigen uit te groeien, maar wat er nu gebeurt gaat toch werkelijk alle grenzen te buiten! Maar dan gaat mijn volle aandacht ineens uit naar Antje, die daar wezenloos de situatie opneemt en een angstige kreet slaakt, alsof ze op punt staat in gegil uit te barsten. Ik zie hoe ze, dodelijk geschrokken, het hek open werpt en onbeheerst er vandoor gaat, ze valt bijna van haar fiets, maar herstelt zich en gaat er als de weerlicht vandoor. Waarheen? Een paar seconden lang sta ik me radeloos af te vragen wat ik nu in godsnaam doen moet, terwijl mijn oude heer nog steeds voortgaat mij allerlei verwijten naar het hoofd te slingeren. Ik luister er niet eens meer naar. Ik kan alleen nog maar aan Antje denken. Wáár gaat ze in godsnaam heen? Wat zal ze van plan zijn? Vooruit... ik moet haar tot elke prijs achterna, wat er ook van komt... ze is in groot gevaar! Ik mag geen seconde verloren laten gaan! Door het dolle heen bekommer ik me nergens meer om, laat m'n vader raak schelden en spring op de fiets om er als een wervelwind vandoor te gaan, Antje achterna. Er kan nauwelijks een minuut verlopen zijn sedert het meisje angstig is weggevlucht, ik kàn haar nog inhalen... als ik maar weet welke kant ze is opgegaan. Er komt plots een flauw vermoeden in mij op over hetgeen ze mogelijkerwijs van plan is. Ik begrijp drommels goed wat er nu op dit ogenblik allemaal in het arme kind moet omgaan, hoe diep en fel ze gegriefd moet zijn door dat afschuwelijke woord „rotmeid”. Ik weet uit ervaring hoe fijngevoelig dit meisje is, hoe dodelijk ze zich getroffen moet voelen. Zo kom ik tot de veronderstelling dat er een grote kans bestaat dat ze in haar doffe wanhoop de richting van Amsterdam is opgegaan, recht uit recht aan... wèg van hier en naar huis naar haar moeder... al moest ze ook uren achtereen door fietsen! Ik acht haar volkomen in staat voor zo'n daad. Voor de tweede maal in deze week stort ik me in een dollemansrit, nog half beroerd van koorts en slapheid door de kou die ik gevat heb. Geen ogenblik komt het in mij op dat Antje mogelijk ook wel eens naar Dennenlust kan zijn gegaan. Bovendien, wat zou ik te zoeken hebben in dat vijandelijke kamp? Ik zoek mijn weg linea recta naar de Harderwijkerstraatweg in de richting van het dorp Putten. Die weg moet ze in ieder geval gegaan zijn wanneer ze naar Amsterdam wil. Ik weet hoe verbazend hard ze rijden kan en daarom spaar ook ik mijn krachten niet en trap er als een waanzinnige vandoor. Maar nergens voor me uit is een spoor van het meisje te ontdekken. Ook niet op de betonweg waar ze toch makkelijk kan opvallen in de verte. Maar het is toch haast onmogelijk dat ze me reeds zó ver vooruit is geraakt... ze moet bepaald ergens anders zijn heen gereden. Moedeloos keer ik terug door het dorp teneinde het nog eens in een andere richting te proberen. Dan, in beslag genomen door mijn hevige emoties, overkomt mij op een haar na nog haast een verschrikkelijk ongeluk ook! Bij het naar links afzwenken van de weg die naar het dorp voert word ik bijna gegrepen door een personenauto die met grote snelheid achter me aankomt en die ik niet heb opgemerkt. Ik hoor ineens het gieren van de remmen, de wagen vliegt dwars in de berm en ik vang enige kernachtige vloeken op van de bestuurder. Dat was een dubbeltje op z'n kant. Ik ben me nauwelijks bewust dat ik aan een groot gevaar ontsnapt ben en gun me zelfs de tijd niet om de chauffeur te bedanken dat ie me nog juist heeft weten te ontwijken. Voort ga ik al weer en zonder onderbreking vervolg ik mijn weg door het bos langs het fietspad in de richting van Ermelo. Een wilde jacht dwars door de bossen... wàt en wie zoek ik eigenlijk? Het is allemaal onbegonnen werk Antje hier terug te vinden. God weet waar ze is heen gevlucht, 't komt er ook allemaal niet meer op aan of ik haar vind of niet, ik moet mijn woede koelen, eerder kan ik niet naar huis terugkeren..... Maar van lieverlede begint toch de ernst van de toestand tot me door te dringen... Ineens staat het besef me helder voor ogen dat hierna het ogenblik van handelen is aangebroken... er is geen weg terug meer, ik kàn mijn geweten niet langer sussen met de gedachte dat het „later” wel in orde zal komen. Nee, ik moet het doen en wel nu terstond... zo gauw ik op Campanula terug ben. De gedachte maakt mij helemaal niet meer angstig, ik ben ineens doortrokken van een ijzig gevoel van kalmte. Het moet nu maar gaan zoals het gaat, ik zal de familie zo dadelijk volledig op de hoogte stellen van mijn omgang met Antje en openlijk verklaren dat ik me met haar ga verloven! Dacht ik toen ook maar één seconde aan Betty? Ik weet het niet meer. Maar misschien toch wel... mogelijk klonk heel vaag haar warme stem toch nog even heel diep door in de kern van mijn onderbewustzijn, als een waarschuwend signaal. Kon lieve kleine Betty de oorzaak zijn geweest, van heel uit de verte, dat alles héél anders afliep dan dat ik me had voorgesteld? Ik houd het niet voor onmogelijk, maar op die vreselijke middag realiseerde ik me dat in het geheel niet, zo zeer was mijn hartstocht voor Antje door de loop der gebeurtenissen op de spits gedreven. Ik verkeerde in een toestand van volslagen zinsverbijstering, waardoor ik me zelf ternauwernood verantwoordelijk kon stellen voor mijn handelingen. Het besluit dat ik die namiddag ten uitvoer bracht was de ergste onbezonnenheid die ik maar begaan kon, een roekeloosheid die aan mijn leven een fatale wending had kunnen geven. Mogelijk was het opnieuw de Voorzienigheid, die mij daar voor behoedde en die mijn weg naar Betty terugvoerde! Uitgeput van vermoeidheid, maar vastberaden tot de stap die ik ga ondernemen, besluit ik eindelijk naar Campanula terug te keren, het is bijna vier uur en ik heb dus meer dan twee uur aan één stuk rond gekard. Eenmaal thuis overvalt mij opnieuw het gevoel van woede als ik er weer aan herinnerd wordt hoe gruwelijk ze Antje beledigd hebben, zonder daarbij nog aan mezelf te denken. Driftig smijt ik mijn fiets tegen de zijkant van de bungalow dat het houten gebouwtje er van dreunt, terwijl vader mij wat onzeker en bevreemd aankijkt, alsof ie 't al verwacht heeft dat er wat te gebeuren staat! Met grote stappen loop ik achter om het huis naar de keuken toe om moeder als eerste te overrompelen met het opzienbarende nieuws! Maar alvorens ik daar aan toe ben wil ik eerst nog even mijn gemoed luchten over een andere aangelegenheid die me nog het zwaarst van alles op de maag ligt... de onrechtvaardige behandeling die Antje zich heeft moeten laten welgevallen! Zodra ik dan ook de keuken binnen treed en daar moeder aantref, val ik meteen met de deur in − 54 −
huis, heftig en onbeheerst, met moeite mijn woorden kiezend. En dan begint de herrie pas goed, een verschrikkelijke woordenstrijd, abrupt... hevig en... het zij nu reeds gezegd, voor mij eindigend in een ellendige nederlaag...! Achteraf besef ik hoe fout het allemaal van me was om zo te keer te gaan... ik had beter m'n tong kunnen inslikken in plaats van de zaak zo heftig op de spits te drijven! In mijn drift smakte ik er alles uit... ik was eigenlijk precies als m'n vader, die wist ook niet wat ie zei als ie goed kwaad werd en had er dan later spijt van! Ik barstte heet van de naald los tegen moeder op de volgende manier: „Ziezo, nu wil ik toch wel eens graag weten wat jullie allemaal tegen Antje hebben en waarom het als een misdaad wordt beschouwd wanneer ik samen met haar uit wil gaan. U moet me nou toch eens precies uitleggen wat die houding tegen dat meisje hier te betekenen heeft en wat de reden is dat ik me niet met haar bemoeien mag! Het gaat verdomme toch niet aan om dat kind zomaar uit te schelden voor rotmeid... zoals vader haar vanmiddag beliefde te noemen... dat is gewoon schandalig en jullie treffen er mij ook mee! Er is hier in de laatste paar dagen van alle kanten gewoon een komplot tegen ons op touw gezet... en dat komt allemaal uit de koker van tante Mien en die mooie Ali... Ze voeren een hetze tegen Antje en dat lieve meisje schijnt nou van alles de schuld te krijgen... ze verpesten hier de hele atmosfeer daarmee! Maar dit wil ik u wèl zeggen: ik bedank er voor om door mijn familie nog langer als kwajongen behandeld te worden zoals hier nu al enige malen gebeurd is! De maat is vol en ik neem dat niet langer....!” Ik zwijg plotseling, geen woorden meer vindend. Moeder is naar buiten gekomen en vader die de ruzietoon van achter het huis opgemerkt moet hebben, treedt nu ook naar voren en vraagt wat onzeker: „Wat is hier nu aan de hand met jullie... gaat dat nou nog steeds over dat gezeur met dat meisje?” Moeder blijkt geenszins van haar stuk gebracht door mijn onverwachte uitval en antwoordt dan heel kalm: „Dat zal ik je dan eens precies uitleggen... WIJ hebben helemaal niets tegen Antje en ik geef royaal toe dat je vader dat niet had mogen zeggen tegen haar... daar heb ik het al met hem over gehad en hij zal z'n excuus tegen haar moeten maken. Maar nu zou ik jou wel eens iets anders willen vragen... en daar moet je een eerlijk antwoord op geven: wat heb JIJ nu eigenlijk met HAAR? Daar heb ik totnogtoe geen hoogte van kunnen krijgen! Je schijnt helemaal te vergeten dat Antje hier maar het dienstmeisje is en ze mag dan een heel aardig en heel lief meisje zijn, maar je weet zelf heel best dat ze uit een wat raar milieu komt en dat ze toch eigenlijk absoluut geen meisje voor jou is. Ik begrijp niet dat je dat zelf niet inziet... dat ze helemaal niet bij je past, ze houdt niet van lezen, ze weet niks van muziek en zo... eigenlijk houdt ze nergens van en verder ken ze niks dan huishoudelijk werk. En als jij je nu aldoor zo met haar bemoeit... wat moet dat kind daar dan wel van denken? Je brengt gewoon haar het hoofd op hol en ze gaat zich op zo'n manier allerlei illusies maken waar nooit wat van komt! En dáárom willen wij niet hebben dat je steeds maar van die apartjes met haar hebt, want daarin heeft tante Mien gróót gelijk als ze beweert dat jij je ongeluk tegemoet loopt en daarom is het voor je eigen bestwil als wij daar een eind aan willen maken! En... dat is nog allemaal het enige niet, maar tante Mien heeft van Ali gehoord dat diezelfde Antje, waar jij je nou zo druk over maakt, in Amsterdam wel degelijk een andere jongen aan de hand heeft... dat heeft Antje zelf aan Ali zitten vertellen! Ik waarschuw je dus maar meteen, want wie weet wat voor ellende je daar straks nog van beleven kunt. God weet als ze wat uithaalt met die andere dat ze zo meteen jou dat nog in je schoenen probeert te schuiven en dan kan jij er mooi voor opdraaien...!!” Dit is me toch werkelijk tè veel en toornig onderbreek ik haar: „Dat is gemeen, om Antje van zó iets laags te beschuldigen!! Ze heeft geen ander in Amsterdam... daar ben ik heel zeker van! Dat zegt ze alleen maar tegen Ali om haar op een dwaalspoor te brengen... want ze wil niet laten blijken dat wij wat met elkaar hebben... ja, juist! U hebt het goed gehoord, het is wáár wat ik daar zeg... kijk daar maar niet zo vreemd van op, Antje en ik gaan al lang met elkaar... ik hou van haar en zij van mij en wij gaan ons spoedig verloven!!” - Ziezo, het grote woord is er uit... ik ben het kwijt. Er valt een dodelijke stilte, een paar seconden maar, vader en moeder staren mij verbijsterd aan... dàn breekt de hel eerst recht los!! Moeder heft ontdaan haar handen ten hemel en krijst bijna uit, bijgestaan door mijn vader: „Godallemachtig! Zie je nu wel dat het tòch waar is... Oh, als ik het niet gedacht had... ik heb er nog lang aan getwijfeld, maar eergisteren vielen mij de schellen van de ogen... toen jullie daar samen zo weg renden om bosbessen te plukken! Zij zo vertrouwelijk aan je arm, alsof ze al recht op je had... mijn god, dat ik het toch niet eerder heb willen zien!” Moeder jammert en klaagt nu ineens alsof haar de grootste ramp van de wereld is overkomen, terwijl vader voorzichtig opmerkt: „Mens, maak er toch niet zo'n drama van... je had het kunnen verwachten!” Maar de opwinding slaat over in een heftige woordenwisseling, wanneer ze voortgaat met de aantijging: „Nu zie je maar eens wat er van komt als je zoiets in je huis haalt... zo'n meid van niks, en god weet hoelang dat werk al aan de gang is tussen jullie...., dat was natuurlijk verleden jaar ook al zo... is 't niet waar?” Ik bevestig haar vermoedens volkomen, verzwijg niets en vertel letterlijk alles, hoe het zover gekomen is tussen Antje en mij en hoe we thuis in Amsterdam elkaar telkens heimelijk gekust hebben. Het is of ik er een kwaadaardig genoegen in schep om alles ruwweg te onthullen en daarmee de verwarring en ontsteltenis alleen nog maar groter te maken. Driftig flap ik eruit: „En wat zou dat nu, dat Antje „maar” het dienstmeisje is? Ze is toch een keurig, beschaafd meisje? Wat weten jullie eigenlijk van haar af? Ik heb haar veel beter leren kennen, ik weet precies wat ik aan haar heb en ik vind het daarom ingemeen dat u nu zo op haar afgeeft, terwijl er eerst geen beter en fatsoenlijker meisje was dan Antje! En nu ineens deugt ze niet meer, hè? Nu wordt er een soort slet van haar gemaakt, is ze niet goed genoeg voor het zoontje!! Verleden jaar moest ik met alle geweld met haar gaan fietsen... want anders verveelde het arme kind zich zo! Nou, dan zien jullie nu wat er van gekomen is! Dat heb je er dan van wanneer je de kat op het spek bindt! Maar jullie kunnen me allemaal nog meer vertellen... ik gá met haar en als het de familie niet naar de zin is, vertrek ik vanavond nog en neem Antje mee!!” Ten slotte, in m'n onbekookte woede, zeg ik nog iets dat ik helemaal niet had moeten zeggen... ik maak mijn moeder het onredelijke verwijt dat ze zelf eenmaal in haar leven dezelfde positie heeft bekleed als Antje nu bij ons... en dan is er geen houden meer aan... hoger laaien de vlammen der ontketende driften op... het is vreselijk om het te moeten zeggen, maar het wordt een laaiende ruzie! Ik kan me ternauwernood nog precies herinneren wat voor harde woorden er over en weer vielen en het zou bovendien zinloos zijn − 55 −
ze te herhalen. Vader schudde z'n hoofd en merkte laconiek op dat ie 't allemaal wel had zien aankomen, „als Mien zich er mee bemoeide!” Maar dàn... op het meest kritieke ogenblik, gebeurt er iets dat een volkomen omwenteling in de stand van zaken teweegbrengt! Daar verschijnt Antje ten tonele vanaf de grote weg, ze loopt langzaam en blijft even dralen voor ze het hek door gaat. Niemand heeft haar zien aankomen. Maar moeder is de eerste die haar verschijning bemerkt en dan met verheffing van stem uitroept: „Dáár komt ze zèlf aan... nu zullen we het háár eens vragen of het allemaal waar is wat je ons vertelt!” Aarzelend komt Antje naderbij, haar ogen drukken grote angst uit. Het is niet uitgesloten dat ze al geruime tijd in de nabijheid is geweest en waarschijnlijk al meer van de woordenwisseling heeft opgevangen dan wij weten. Ze zal wel begrijpen waar het over gaat en dat de bom gebarsten is. Moeder wenkt haar naderbij te komen en overvalt het meisje dan terstond met de woorden: „Hoor eens even, Antje, misschien wil jij ons nu eens vertellen wat er van waar is dat jij omgang hebt met mijn zoon en of jullie al lang zo met elkaar omgaan? Dat wil ik nou wel eens haarfijn van jou weten!” Vol spanning kijk ik het meisje aan. Ik probeer nog met vluchtige hoofdgebaren haar aan het verstand te brengen dat ze „ja” moet zeggen. Ik zie de paniek die in haar losbreekt, de tweestrijd, de onzekerheid en de angst voor de mensen die zij boven zich verheven acht. Maar, overrompeld door ontzetting schijnt mijn bedoeling niet tot haar door te dringen. Een paar seconden heerst er doodse stilte in de kring, terwijl ik m'n adem inhoud van spanning over hetgeen ze zal antwoorden. De hele bijeenkomst hier onder de bomen van het Putterbos heeft wel iets weg van een middeleeuws „volksgericht”... een lid van de gemeenschap wordt ter verantwoording geroepen....! Dan komt voor mij de bittere ontgoocheling... Antje ONTKENT alles............... Met hoge nerveuze stem roept ze uit: „O néé mevrouw... dat is hélemaal niet waar! We gaan gewoon vriendschappelijk met elkaar om, maar verder bestaat er niets tussen ons!” ”Zó, daar hoor ik van op... mijn zoon hier beweert toch van wèl... dat je van hem houdt en dat jullie van plan zijn je te gaan verloven en elkaar zoenen!” zegt moeder heel kalm. „Wàt! Zegt meneer dàt? Hoe kan ie zoiets vertellen... heus mevrouw, er is niets van waar!! We gaan wel eens samen fietsen, maar er is nooit iets tussen ons gebeurd!!” Als verlamd en vol verbijstering sta ik er bij, ik kan het nauwelijks verwerken! Dit is het laatste wat ik ooit van Antje had verwacht, dat ze mij verloochenen zou in dit onzalige kwade uur! Wat moet ik nu nog verder zeggen? Er valt even een ijzige stilte na deze rampzalige woorden van het meisje. Hoe gek het ook lijkt, maar in dat korte moment schiet mij onverwacht een brokstuk uit de Mattheus-Passion te binnen: „Da hub er an sich zu verfluchen und zu schwören: 'Ich kenne des Menschen nicht.....' ..... Und alsbald krähete der Hahn...........” Maar alleen de haan ontbreekt hier nog om de gelijkenis compleet te maken. Zo er bij toeval ooit een haan op dat ogenblik in het Putterbos had rondgestapt, voorwaar, hij zou luid en schallend zijn gekraai hebben laten horen! Maar er is alleen maar de bijna dreigende stilte waarbij moeder me triomfantelijk gade slaat. Verslagen en met toonloze stem zeg ik tegen het meisje: „Dat had ik nooit van je gedacht, Antje... want je weet heel goed dat het WEL zo is...” Tot mijn moeder weet ik alleen nog te zeggen: „Ze durft er alleen niet voor uit te komen..... omdat ze zo verdomd bang is voor jullie!” - Daarna draai ik me om en loop weg van het strijdperk, totaal gedesillusioneerd. Ik voel me finaal kapot geslagen. Antje blijft staan... ik voel de ontreddering die zich van haar heeft meester gemaakt en nog vaag hoor ik op een afstand hoe moeder en Antje het gesprek voortzetten waarbij haar het mes nog dichter op de keel wordt gezet. Maar ik kan mij er niet meer om bekommeren... al mijn vertrouwen in Antje is op dat ogenblik volkomen vernietigd. Ik begin er nu zelf aan te twijfelen of ze werkelijk wel wat om mij geeft, of het misschien tòch waar is dat ze in de stad een ander aan de hand heeft. Bah, wat een ellendige gedachten zo ineens! Hoe kan ze dàt nu zeggen, waarom? Vertwijfeld pijnig ik mijn hersens af met het zoeken naar een verklaring voor de houding van het meisje. Wáárom is ze toch zo bang om voor haar gevoelens uit te komen? Ik ben een eind de weg afgelopen, doelloos om met m'n gedachten alleen te zijn. Maar dan ineens hoor ik vlugge voetstappen achter me... ze heeft me ingehaald en even later loopt ze naast me. Ze wil nog iets zeggen, maar schijnt niet te weten hoe ze beginnen moet... weet met haar houding totaal geen raad. Verwijtend kijk ik haar aan en zie dat ze haar ogen verlegen voor me neerslaat. „Nou, je hebt het er mooi bij laten zitten, Antje! Je hebt me gewoon voor schandaal gezet, zoëven... nee, dàt had ik nooit van je gedacht! Zag je dan niet hoe ik tekens maakte dat je gewoon „ja” moest zeggen? Je hebt me echt laten vallen, hoor... en ik weet niet meer wat ik van je denken moet!” „Het was ook stom van u om alles meteen te vertellen!” verdedigt ze zich. „U wist toch immers dat ze er allemaal tègen waren en dat er ruzie van kon komen? Waarom heb je er ook niet mee gewacht tot we terug waren in Amsterdam!? Nù is alles uit... ik weet wel dat ik stom gedaan heb, maar ik kon er niet meer tegenop, uw moeder overrompelde mij met die vraag... en ik dacht eerst dat ze aan u hetzelfde gevraagd hadden en dat u misschien ook alles ontkend had... ik wist gewoon niet wàt ik zeggen moest...!” „Ja, inderdaad... nu is alles uit!” antwoord ik met een stem die hees klinkt van emotie. „Je had beter moeten beseffen wat er op het spel stond... nu is het te laat, we kunnen er niet meer op terug komen, ze zouden ons alleen maar uitlachen!” Dan komt ze ineens met een voorstel voor de dag en merkt op: „Eigenlijk kan ik hier nu niet langer blijven, zou het maar niet beter zijn als ik tòch weg ga?” In mijn wanhoop komt haar vraag me voor als de enige ware oplossing. Ik ben het op dat moment meer dan beu en zat en voel me doodop van de zenuwen na alles wat deze middag gepasseerd is. Ik zie het meisje nu slechts nog als de voortdurende bron van onrust en jaloezie... bovendien heeft ze me onmogelijk gemaakt bij m'n familie... in haar nabijheid zullen ze me voortdurend trachten te bespotten! Neen, ik heb nu nog maar één wens: ik wil Antje niet langer om me heen zien... ze moet maar heengaan! En, volkomen willoos, geef ik haar dan het fatale antwoord, − 56 −
waarmee het lot van het meisje voorgoed bezegeld is: „Ja, dat is maar het beste Antje, je moet maar naar huis gaan... het lijkt me voor ons allebei de enige oplossing....!” Met geen mogelijkheid kan ik ontdekken of mijn antwoord haar teleur stelt of dat ze het ook als een verlossing beschouwt, ze is volmaakt down en geeft zich willoos over aan de omstandigheden. - „Wil u er dan met mevrouw over spreken?” vraagt ze nog. En ook nu weer geeft ze blijk van haar onvermogen om voor zichzelf op te komen, beheerst door haar angst en overdreven bescheidenheid. Ze durft dat zèlf niet te doen en laat alles nu maar aan mij over! Ik stem er in toe en dan keren we om naar huis terug. Moeder staat met onzekere blikken naar ons te kijken... ze weet bepaald nog niet hoe of ze heeft. Ik ga dadelijk naar haar toe en geef mijn opdracht door: „Antje wil nu maar liever weggaan, moeder, u begrijpt wel dat ze zich hier niet meer op haar gemak voelt.” Nu, dat had moeder ook al in haar gedachten en ze hakt de knoop meteen maar door met de woorden: „Als ze het zèlf wil, moet ze maar zo gauw mogelijk hier vertrekken, dat lijkt me voor jullie allebei de beste oplossing...... en dan moet Antje gelijk maar een andere betrekking zoeken...” en zich tot het diepverslagen meisje wendend, vervolgt ze op wat mildere toon: „Kom nu maar eens met mij mee, Antje... dan lopen we samen een eindje het bos rond, want ik wil jou toch nog wel 's onder vier ogen spreken, kind... ik ben toch niet gerust vóór ik er het fijne van weet... ” Het valt me op dat moeder ineens veel vriendelijker tegen het meisje is geworden en nu zie ik in de ogen van het kleine blondje eensklaps tranen opwellen, terwijl ze met gesmoorde stem kreunt: „Ja mevrouw, ik begrijp het wel... dat het zo niet langer kan gaan met uw zoon... ik zal maar een andere betrekking zoeken...” Lieve hemel... waarom lijdt dat meisje toch zo aan een gruwelijk minderwaardigheidscomplex, denk ik inwendig. Waarom verheft ze niet krachtig haar stem tegen dit onrecht dat haar wordt aangedaan? Wanneer ze een kwartier geleden de moed had opgebracht om tegen de oudelui uit te schreeuwen: - Ja! Ik hóu van hem en het is allemaal waar en wàt zou dat!! - had de hele familie een nederlaag geleden en ze hadden er niets tegen kunnen uitrichten... dan had tante Mien haar koffers mogen pakken en de benen nemen!! Ik zie ze met z'n beiden het stille bospad aflopen, Antje met haar zakdoekje aan de ogen, haar tranen drogend... wat zou moeder nu in godsnaam nog met haar te bepraten hebben, wat wil ze nog meer van het meisje weten? Ik blijf voor het huis achter, vader is ook weg gegaan, naar Dennenlust... verslag uitbrengen van het drama. Tante Mien en Ali kunnen tevreden zijn... het is hen gelukt om Antje er onder te krijgen! Ik ben ten prooi aan een diepe vertwijfeling en grote verslagenheid. Dat dit nu het einde moet zijn, wie had ooit gedacht dat alles zó snel in z'n werk zou gaan, nog geen week geleden was ik vol goede moed in het blijde vooruitzicht van ons samenzijn hier en nu is het sprookje uit... voorgoed! En dan komt ook bij mij de reactie... ik kan ineens wel grienen van ellende en schuldbesef en ben nauwelijks mezelf meer. Ondanks dat ze me heeft laten vallen, heb ik toch nog verschrikkelijk veel medelijden met het arme meisje, want per slot van rekening is het MIJN schuld dat haar vakantie bedorven is en dat ze nu ook nog haar betrekking is kwijtgeraakt. Dat is allemaal nog erger dan het feit dat onze idylle zo wreed verstoord werd! Dat zij hier uit Putten weg gaat zou nog allemaal niet zo erg zijn, maar dat we haar nu helemaal voorgoed gaan verliezen... die gedachte kwelt me het meest van alles. Na ruim een kwartier komen moeder en Antje terug uit het bos, het meisje nog steeds hevig huilend. Kort en bondig deelt moeder me mee dat Antje morgenmiddag weg gaat, zij zal het meisje zèlf met de bus naar Harderwijk brengen en daar op de boot afleveren die om vier uur naar Amsterdam vertrekt. Wat er verder nog meer tussen hen beiden afgehandeld is kom ik vooreerst niet te weten. Ik kan alleen nog maar de vage hoop koesteren dat Antje zich alsnog uitgesproken heeft over de ware aard van onze verhouding, maar dat blijft voorlopig in nevelen verborgen. Had ik het toen maar ooit geweten! Ik zou haar nimmer hebben laten gaan en alles op alles hebben gezet om haar lot voor goed aan het mijne te verbinden! Van Dennenlust heb ik de hele middag ook maar iets gezien of gehoord, het lijkt of ze zich niet durven te vertonen. Het vijandelijk vuur is verstomd, de strijd is ten einde, mijn tante kan triomferen met haar uiteindelijke overwinning! Op dat ogenblik haat ik ze allemaal, mijn oom en tante en die vervloekte Ali! Eindelijk hebben ze hun zin, kunnen ze victorie kraaien over hun armzalige overwinning op Antje en mij! Vervloekt zij het uur waarop ze het in hun hoofd kregen om tòch maar weer naar Putten te gaan! Waren ze maar weggebleven, wat voor heerlijke dagen zouden Antje en ik beiden hier genoten hebben zonder dat die pottenkijkster van een Ali voortdurend roet in het eten kon gooien! Het was hun schuld dat onze hele vakantie naar de knoppen is gegaan... maar ik zal het ze laten voelen... ze zullen het eeuwig weten!! Nooit eerder in mijn leven heb ik mij meer verbitterd en vol wraakzucht gevoeld dan op die verschrikkelijke middag. Zwaar weegt ook de teleurstelling die Antje mij bereid heeft door haar bangheid en gebrek aan ruggegraat! Hoe kon ze me zó verloochenen!? Twijfel en verlangen om het goed te maken wellen om beurten in me op, ik ben volkomen de koers kwijtgeraakt. Aan Antje zelf heb ik geen enkele houvast meer, ik weet niet wat ik van haar denken moet. Wat is er allemaal waar van de praatjes die Ali heeft verkondigd... van die jongen die ze ontmoet hebben? Geeft ze werkelijk niets om me... of zegt ze dat allemaal maar uit angst? Vragen die onophoudelijk door m'n kop zeuren en waar ik geen antwoord op krijg! O, als ik nu maar vijf minuten even met haar alleen kon spreken... maar die kans is totaal verkeken! Ze ontwijkt me telkens angstvallig alsof haar dat opgedragen is en loopt rond met behuilde ogen, het hoofd deemoedig gebogen! Het is inmiddels etenstijd geworden en we moeten aan tafel gaan. Maar dan beleven we een nieuwe korte scène... ik kan nauwelijks aan eten denken, het is of mijn keel dichtgeschroefd zit en ik geen brok naar binnen zal kunnen werken. Ik verklaar kort en bondig dat ik niet van de partij zal zijn, waarop Antje tegelijkertijd en tot mijn grote verwondering hetzelfde naar voren brengt en opnieuw een potje begint te huilen. Temidden van alle ellende blijven we solidair met elkaar... het gebeurde heeft haar zo erg aangegrepen dat ze er evenmin van kan eten! Het lijkt wel of we beiden een hongerstaking zijn begonnen! - Met een beetje tact en een kwinkslag weet mijn oude heer echter de situatie te redden. Het doet achteraf beschouwd toch ietwat komiek aan als hij met een paar gemoedelijke en opbeurende woorden zegt: „Allee, voor uit jongelui, nou geen gekheid meer... er zijn gelukkig geen dooien gevallen en als jullie weer wat gegeten hebben, gaat alle misère vanzelf wel weer over! Ik heb tenminste reuze honger! En nu breekt er bij Antje even − 57 −
flauwtjes een glimlach door haar tranen heen. Het ijs is even gebroken door zijn gemoedelijke woorden en we komen allebei tot het besluit om toch maar mee te eten. Ik ben blij dat vader zowel als moeder nu plotseling al het mogelijke doen om de goede stemming weer terug te doen keren en nu telkens erg lief tegen Antje zijn. Vader laat duidelijk blijken dat hij spijt heeft van zijn onbesuisd optreden des middags. Overigens kost het mij moeite om iets naar binnen te krijgen en Antje zit al even erg te kieskauwen! De maaltijd verloopt derhalve in een halve begrafenisstemming. Dat er van het kamp Dennenlust geen mens komt opdagen heeft nog een geheel andere reden. Ze verwachten daar namelijk een gast die een weekend blijft logeren bij oom en tante. Die gast is mijn nichtje Annie Grotendorst en oom Wim is naar het station om haar af te halen. Het is natuurlijk een vervelende samenloop van omstandigheden, nu dit met Antje heeft plaats gevonden, want mijn nicht zal spoedig wel bemerken dat er hier iets hapert in de familie en zich afvragen wat de oorzaak is van de gedrukte stemming. Terstond na het eten begeeft moeder zich naar Dennenlust om te kijken of ze al gearriveerd is... maar de werkelijke reden is natuurlijk om gelijktijdig verslag uit te brengen over de dramatische ontwikkeling met Antje... dàt moet ze gauw even aan tante Mien kwijt! In mijn overspannen verbeelding hoor ik mijn tante al een juichkreet aanheffen als moeder haar vertelt dat Antje voorgoed de laan uitgaat! Eindelijk is haar list gelukt!! Wanneer ze na een poosje weer terug komt heeft ze Annie meegebracht die belangstellend ons zomerhuis komt bewonderen. Ik moet al mijn krachten bijeen bundelen om opgewekt te doen en niets te laten blijken, maar ik mag veronderstellen dat mijn nicht inmiddels het complete drama al vernomen heeft... natuurlijk in de lezing die ze er op Dennenlust wel aan gegeven zullen hebben! Antje zit daarbij al die tijd stilletjes in een hoekje en houdt zich van iedereen en alles afzijdig... ze heeft zich blijkbaar volkomen afgesloten voor haar omgeving. En alsof alle boze geesten die dag nog niet genoeg onheil hebben aangericht, is er nog een nieuwe bron tot ergernis aangeboord. De middagpost heeft namelijk voor Antje weer een van die mysterieuze brieven gebracht, die volgens haar zeggen altijd van haar vriendin afkomstig zijn, maar waartegen ik in de huidige omstandigheden opnieuw sterke twijfel koester! Ze doet echter geen poging om het epistel te verdonkeremanen en zit de brief openlijk buiten voor het huis te lezen. Ik gaf een lief ding als ik wist wat er in stond en van wie die brief afkomstig is! Gelukkig blijft mijn nichtje Annie maar heel kort plakken en doet of ze van de gespannen toestand niets heeft bemerkt. Tegen halfnegen gaan vader en moeder naar Dennenlust toe, min of meer plichtmatig doordat ze daar niet onderuit kunnen... mijn tante zou er al gauw kwaad achter zoeken wanneer de oudelui verstek lieten gaan! Maar mijn besluit staat bij voorbaat al vast: ik zeg kort en bondig dat ik niet mee ga en daarbij blijft het! Helaas, voor Antje blijft er natuurlijk geen andere mogelijkheid over dan met hen mee te gaan, zij het noodgedwongen, ofschoon de uitdrukking op haar gelaat voldoende bewijst dat zij het met grote tegenzin doet en het liefst zou willen wegkruipen in het donkerste hoekje van de aarde! Maar mijn vermogen om voor haar in de bres te springen, zoals ik meestal heb kunnen doen, is thans voorgoed de pas afgesneden, ik kan niets meer voor haar doen. De gebeurtenissen hebben ten enen male een onoverkomelijke muur tussen ons opgeworpen. Alleen bij mij samen achterblijven op Campanula is uitgesloten en er blijft haar geen andere keus over dan zich manmoedig in de maalstroom te storten! Met grimmige voldoening verheug ik me er op hoe de rest van de familie op Dennenlust zal reageren op mijn wegblijven. Voor mezelf weet ik dat ik er goed aan doe... laat ze 't maar eens voelen wat ze mij en Antje hebben aangedaan... zij en niemand anders zijn de schuldigen aan dit rampzalige einde van hetgeen goed en mooi was tussen mij en dit lieve meisje! Hoe meer ik er over nadenk, hoe feller de verbittering in mij groeit, ik zou het wel willen uitschreeuwen in mijn onmacht!! Zo zie ik mijn ouders in gezelschap van Antje vertrekken, terwijl ik eenzaam achterblijf in de stille sombere atmosfeer van de bungalow, vol van opgekropte woede en verteerd door zelfbeklag en berouwvolle overpeinzingen waarbij ik halfluid in mezelf sta te prevelen. Langzaam daalt de schemering over de bossen, kilte kruipt van lieverlede tussen het geboomte naar binnen toe en vroeger dan gewoonlijk sluit ik deuren en vensters. Binnen valt nu de stilte als een ondraaglijke last op me en de verlatenheid die ik onderga grijpt mij af en toe zó hevig aan, dat ik het bijna niet langer kan uithouden en soms op het punt sta er uit te rennen... wegvluchten van deze noodlottige plek, om de anderen op te zoeken die nu gezellig bij elkaar zitten rond de tafel onder het gele schijnsel van de gaslamp! Maar dat verdòm ik... dat nooit! En eindeloos schijnen de minuten voorbij te kruipen in de luchtledige stilte terwijl de wirwar van gedachten en overpeinzingen door mijn koortsig brein worstelt naar de verlossing uit dit vreselijke dilemma. Het is de bittere, felle strijd die ik voer met het probleem: Antje of Betty! Want in de eenzaamheid die over me is neergestreken komt nu ook duidelijk de wroeging naar voren over de ontrouw die ik aan haar heb bedreven, o, als ze het eens wist! Maar even ondraaglijk is de gedachte dat ik het lieve blonde vriendinnetje voorgoed verloren heb, zij was me ook even dierbaar geworden. Automatisch herhaal ik telkens hardop de woorden: het is uit! Dit is het einde tussen ons! Maar diep in m'n binnenste weet ik bliksems goed dat ik zelf twijfel aan de waarheid van die uitspraak! Bij vlagen dringt het tot me door dat het hiermee helemaal niet uit is... het kàn zo niet eindigen en met donkere voorgevoelens voorspel ik mezelf dat me hierna nog heel wat moeilijkheden te wachten staan. Het is een zwarte toekomst die mij op deze avond tegemoet staart... Ik besef dat er een tijd van hevige zelfstrijd zal aanbreken, waarbij desillusie en vernederingen me niet bespaard zullen blijven. En daarachter... doemt de dreiging reeds op van het oorlogsmonster, is de toekomst versluierd door angst en onzekerheid! Tot het uiterste geprikkeld door mijn jaloezie laat ik mezelf verleiden om een onderzoek in te stellen op de kamer van Antje. Ik hoop er de brief te vinden, die zij vanavond na het eten ontvangen heeft, ik zou me er zekerheid door kunnen verschaffen over de relatie die zij in Amsterdam heeft. Maar deze poging leidt tot niets en mijn wantrouwen wordt er slechts door versterkt. Natuurlijk... die brief is taboe voor mij en ze heeft hem niet zonder reden opzettelijk in haar tasje meegenomen, opdat ik het epistel maar niet in handen zal krijgen! Ik kan geen enkele aanwijzing vinden die mij ook maar één stap nader brengt tot de innerlijke gevoelens en de bedoelingen van het meisje. Mijn gedachten blijven voortdurend in − 58 −
hetzelfde kringetje ronddraaien. Mijn aandacht wordt wat afgeleid doordat er buiten plotseling een krachtige wind opsteekt en het geklepper van deuren en luiken de stilte eensklaps op de achtergrond doet verdwijnen. Ik zit nog steeds in het halfduister, pijp na pijp opstekend zonder er toe te kunnen besluiten licht te maken. Telkenmale zie ik heldere flitsen door de schemering daarbuiten opvlammen en in de verte rolt onafgebroken het aaneenzwellend geluid van onweer dat met grote snelheid schijnt te naderen. Ik voel dat er zwaar weer op komst is... dat kan er nog net bij hier, of er nog niet genoeg onheil over me is gekomen! Op Dennenlust hebben ze het ook gehoord en niet lang daarna komen vader, moeder en Antje weer thuis, zó vroeg zijn ze nog nooit van hun avondvisite teruggekeerd en afgaande op m'n intuïtie begrijp ik dat die avond daar eveneens verre van gezellig is verlopen, ze zijn allemaal opvallend stil! Veel vroeger dan gewoonlijk gaan wij dan ook naar bed, de enige plaats waar ik op dat moment verlangen naar heb, in de hoop vergetelheid te mogen vinden in een diepe slaap. Maar die wordt ons niet gegund, integendeel... we beleven een vreselijke nacht, die we allen slapeloos doorbrengen door een ontzettend noodweer waarbij het lijkt of de wereld aan het vergaan is en dat van geen wijken weet. Wolkbreuken striemen het dak van de kleine houten bungalow en knetterende donderslagen overstemmen het geraas van de stormvlagen die mansarm dikke takken van de bomen doet breken. Toch is het of de krakende slagen van de donder mij eindelijk rust geven van binnen... ik doorleef er mijn eigen zielestrijd in. Ná middernacht wordt het onweer steeds heviger en het schijnt voortdurend pal boven de omgeving te blijven hangen; nauwelijks zonder onderbreking wordt de kleine kamer waarin ik slaap hel verlicht door de valse gloed van het hemelvuur. Binnen in de huiskamer hoor ik iemand rondscharrelen en lucifers afstrijken om een kaars aan te steken... het elektrisch licht is uitgevallen vermoedelijk door blikseminslag. Vader is opgestaan uit voorzorg en om te zien of er onraad is buiten het huisje... ik hoor hem zeggen: „Het halve bos staat onder water...” Mijn horloge wijst drie uur en in andere omstandigheden zou ik stellig eveneens opgestaan zijn om te genieten van het grillige spel van de bliksem. Maar nu interesseert het me weinig. Het onweer neemt langzaam af, ik val in een koortsachtige onrustige slaap. Zaterdag 22 juli 1939 - Putten Later dan gewoonlijk ontwaak ik na een nacht waarin de natuur een waar inferno heeft ontketend waarin ik een parallel meen te herkennen met mijn eigen gemoedstoestand. Met een gevoel van grote onbehagelijkheid zijn mijn gedachten onmiddellijk weer bij de werkelijkheid... de afschuwelijke gebeurtenissen van gistermiddag en het allerergste dat nog te wachten staat: vandaag gaat Antje weg... voorgoed! Ik probeer mezelf wijs te maken dat ik er eigenlijk blij om moet zijn... dat het wel eens best waar zou kunnen zijn dat het meisje mijn ongeluk zou worden wanneer ik met haar trouwde. Ik verzin allerlei drogredenen waarmee ik m'n geweten in slaap wil sussen, maar diep van binnen weet ik maar al te goed hoe gruwelijk veel spijt ik van het gebeurde heb! Had ik mezelf toch maar wat meer in toom gehouden... dan zou ik nu niet zo diep in de put zitten! Ook is er nu iets geschonden in mijn innerlijke gevoelens voor het meisje, mijn vertrouwen in haar is aan het wankelen gebracht door haar onverklaarbare houding gistermiddag. Doordat ze me heeft laten vallen op het meest kritieke ogenblik, dat ze de moed heeft gemist om voor zichzelf op te komen en niet genoeg overtuiging bezat om geheel achter mij te staan. Dat allemaal geeft me de indruk dat Antje misschien tòch niet zoveel om mij gaf als ik aldoor gedacht heb. De gedachte aan wat ze tegen Ali verteld heeft, dat ze in Amsterdam kennis zou hebben aan een ander, begint weer een woordje mee te spreken; het valt nauwelijks aan te nemen dat ze zoiets alleen maar heeft beweerd met het doel de hele familie op een dwaalspoor te brengen. Ik moet daarbij ook weer denken aan al die brieven die zij regelmatig heeft ontvangen, ook verleden jaar al, en waarover ze zich steeds heel schaars tegen me heeft uitgelaten. Al deze overdenkingen op dit vroege uur werken er niet toe mee om de staat van opwinding en jaloezie bij me te verdrijven. Wat mij nog het meest dwars zit is dat ik na die scène van gistermiddag nog geen seconde even rustig met Antje heb kunnen spreken en ik word gepijnigd door de vraag of ik daar nog wel gelegenheid voor zal krijgen gedurende de weinige uren dat ze nog bij ons is. Ik moet het in ieder geval proberen en als dat niet lukt heb ik nu al uitgemaakt wat mij te doen staat... ik zal haar schrijven en haar bewegen om een afspraak te maken opdat wij elkaar in Amsterdam ergens kunnen ontmoeten. Ik zal niet eerder rust vinden vóórdat ik zekerheid heb hoe het met haar gesteld is en of dit het laatste zal zijn tussen ons. Wanneer ik eindelijk aan het ontbijt verschijn schrik ik er bijna van wanneer ik gewaar word hoe Antje er uit ziet! De anders altijd zo frisse blos op haar wangen ontbreekt, haar gelaat is onnatuurlijk bleek en haar ogen... ze durft me nauwelijks aan te zien, maar er valt niet aan te twijfelen hoe ze die nacht haar tranen de vrije loop heeft gelaten en hoe ook deze nacht voor haar even verschrikkelijk is geweest als voor mij... dat alleen het bruut geweld van de donder haar schreien heeft kunnen smoren! Mijn hart krimpt ineen van wroeging wanneer moeder onder het eten alvast begint te spreken over de toebereidselen voor haar vertrek, over het inpakken van haar koffer. En als Antje dan met hese stem zegt dat ze de dekens al buiten heeft gehangen en alles op haar kamer heeft opgeruimd, zodat moeder er niets aan hoeft te doen, branden mij de woorden op de lippen om uit te roepen: „Doe het niet, ga in godsnaam niet weg... laat haar toch blijven!” Maar er komt geen geluid uit mijn keel, ik voel mij totaal willoos, onmachtig om het noodlot tegen te houden. Van Dennenlust komt taal noch teken, ze laten zich geen van allen zien en houden zich schuil. Ik ben er van overtuigd dat ze drommels goed weten dat ZIJ er de schuld van zijn dat Antje op zulk een smadelijke wijze de aftocht moet blazen en dat ze er voorlopig verstandig aan doen om mij uit de weg te gaan! Na de stormachtige onweersnacht is de nieuwe dag verschenen met een heldere zon die troostvol z'n warmte uitzendt over het totaal verzopen landschap en die schijnt uit een blauwe hemel vol van verhelderende klaarte. Ik kan het ineens niet meer langer uithouden rondom het huis waar de druk der omstandigheden als een loodzwaar gewicht me de ademhaling beneemt en ga teneinde raad een − 59 −
wandeling maken naar het dorp... even wèg zijn uit deze onzalige omgeving waar het verdriet torenhoog ligt opgestapeld. Opzettelijk vermijd ik om langs Dennenlust te gaan en neem mijn weg door de Wilhelminalaan teneinde niet geconfronteerd te worden met wie dan ook van de familie aldaar. Diep snuif ik de frisse ochtendlucht in, het is verrukkelijk weer en na een poosje begin ik me alweer een ander mens te voelen... de wandeling doet mij enorm veel goed. Ik doe mijn best om mijn aandacht zoveel mogelijk op de omgeving te concentreren en nu vooral niet meer te denken aan wat er gebeurd is en wat er nog allemaal in het vooruitzicht ligt. En het lukt me dan ook werkelijk om mijn oude evenwicht voor een poos terug te vinden. Wat milder gestemd kom ik na een uurtje weer thuis, vervuld van flauwe hoop dat het onheil misschien nog gekeerd kan worden en moeder op het laatste ogenblik tot het besluit komt dat Antje maar blijven moet. Maar die hoop zal blijken ijdel te zijn... onafwendbaar neemt het noodlot zijn loop. Hoe had ik, nauwelijks een week geleden, kunnen denken dat het einde van de vriendschap tussen Antje en mij zo verraderlijk snel zou komen, dat mijn vrees die ik aanvankelijk koesterde voor de inmenging door tante Mien en Ali bij het vernemen dat ze tòch weer naar Putten gingen, zo volkomen gegrond bleek te zijn! Plichtsgetrouw als gewoonlijk doet Annètje nog de hele morgen haar gewone bezigheden, pijnlijk nauwkeurig, zonder een teken van wrok of onverschilligheid, menig ander meisje had het er bij laten liggen met de gedachte: barsten jullie nu verder ook maar! Naarmate de tijd vordert neemt mijn nervositeit toe, ik voer een zware strijd met mijzelf en herhaaldelijk sta ik op het punt naar moeder toe te gaan met het voorstel alles maar te vergeten en het meisje hier te laten blijven en misschien had ze er nog mee ingestemd ook... blij dat ze Antje dan behield! Maar het is telkens alsof een onzichtbare hand mij met geweld tegen houdt en de woorden bevriezen mij op de tong. Hardnekkig dring ik mezelf dan maar weer de mening op dat het eigenlijk maar beter is als ze hier vandaan gaat. Wanneer ze nu zou blijven zijn ook de moeilijkheden tussen ons en de rest van de familie daarmee niet uit de weg geruimd? Voortdurend tracht ik mezelf te dwingen om aan Betty te denken, me aan haar beeltenis vast te klampen alsof ik daar uitkomst van mag verwachten, maar het lijkt of haar beeld steeds verder van me vandaan wijkt... ik kan me nauwelijks nog realiseren of ik háár nog wel echt liefheb. Onophoudelijk prevelen mijn lippen haar naam, geluidloos, zonder dat ze ook maar een enkele emotie bij me teweeg kunnen brengen. Heb ik Betty nu ook meteen voorgoed verloren? Het is een opkomende gedachte die me totaal wanhopig maakt... want dan ben ik alles kwijt! Gelukkig doet zich nog een gelegenheid voor waarop ik in een onbewaakt ogenblik even alleen kan zijn met Antje en een kort afscheidsgesprek met haar kan voeren. Ik kan niet nalaten haar te vragen of ze nu erg boos op me is omdat ik het zover heb laten komen. Haar antwoord troost me weer een beetje. „Nee jongen... ik kan toch onmogelijk boos op je zijn? Ik kan heel goed begrijpen dat je op dat ogenblik niet anders kon... je had gelijk dat je het eerlijk tegen ze gezegd heb... maar ik moet niet denken aan die tante van je... bah! Wat een verschrikkelijk mens is dat! En daar zou ik dan later familie mee moeten worden? Ik geef eerlijk toe dat het m'n eigen schuld is geweest en het spijt me vreselijk dat ik je gisteren in de steek heb gelaten... ik ben nu eenmaal veel te bang voor die mensen... ik dacht dat ze me zouden aanvliegen als ik het toegegeven had! Maar geloof jij Antje nou maar... je had zelf ook veel beter je mond kunnen houden, dan hadden ze er nog niks van geweten en dan was dit allemaal nooit gebeurd. Voor mij is nu het ergste dat ik die fijne betrekking bij jullie ben kwijtgeraakt... daar kan ik wel om grienen! Ik had het juist zo naar m'n zin hier...!” - „Luister nou eens goed naar me, kind, alles is nog niet verloren... we kunnen mekaar in Amsterdam toch weer ontmoeten? Dat wil je toch nog wel? Ik zal je in elk geval een brief schrijven en dan kunnen we nader afspreken hoe en waar we elkaar kunnen ontmoeten, zullen we dàt afspreken?” Ze stemt er volmondig mee in en kijkt me weer wat hoopvol aan en zegt dan: „Misschien komt het nog allemaal in orde... ik wil het echt ook nog niet opgeven, hoor... maar ik ga nu toch maar liever hier weg, nou ze het allemaal weten. Nee, ik voel me bij die mensen niks meer op m'n gemak! Ik vind het zó erg dat je moeder het nu weet... ik heb haar gistermiddag alles verteld toen we samen door het bos hebben gewandeld... ze was daarna héél lief tegen me!” Van die mededeling hoor ik natuurlijk ontzettend op... dus ze heeft toch de openlijke waarheid gezegd tegen moeder? Ik kan het haast niet geloven! Dan sta ik toch niet helemaal voor joker... ze heeft me dus tòch niet laten vallen! Resoluut trek ik haar dicht naar me toe en sluit haar innig in m'n armen en zeg bijna kermend: „Vergeef het me maar... ik hou nog van je en geef me nou in godsnaam voor een nog éénmaal een afscheidskus! Je bent een ontzettend lieve meid, Antje!” Dan heft ze haar hoofdje naar me op met ogen die plotseling weer vol tranen schieten en lang en heftig kussen wij elkaar, waarna ze zich snel en bruusk afwendt. De middagmaaltijd verloopt in een geforceerde en bijna ondraaglijke stemming. Antje eet bijna niets en zelf ben ik er al niet veel beter aan toe. We moeten voortmaken, om halftwee passeert de bus naar Harderwijk, zodat ze al betrekkelijk spoedig na het eten weg moet. Mijn god, hoe zie ik ontzettend tegen dat afscheid op, het liefst van alles heb ik dat het nu maar zo spoedig mogelijk afgelopen mag zijn! Tot de laatste minuut toe doet het meisje haar plicht, helpt moeder nog met de afwas en vraagt of ze nog iets voor haar doen kan. Dit aan te zien maakt dat mijn wroeging nog groter wordt, het bewijst dat Antje een méér dan goed hartje heeft en verre van haatdragend is! Eindelijk is ze helemaal gereed, haar koffer staat gepakt en de fiets kan mee boven op de bus. Moordend langzaam verstrijken de minuten eer het tijd is om op weg te gaan naar de straatweg waar de bus een halte heeft op de hoek van de van Eeghenlaan. Het zijn vreselijke minuten die wij beiden doormaken, Antje zit op de rustbank in de huiskamer en doet of ze in een krant zit te lezen, nerveus slaan haar handen telkens de bladen om... ze vecht wanhopig tegen haar gemoedsaandoening en perst krampachtig de lippen op elkaar. Ik zit tegenover haar, zwijgend, de handen onder m'n hoofd gesteund en stompzinnig voor me uit starend. Ik wil telkenmale iets tegen haar zeggen maar weet de juiste woorden niet te vinden. Het is of de tijd plotseling stil staat, er heerst een ondraaglijke spanning tussen ons van gevoelens en emoties die niet uitgesproken worden. O, kon ik het maar uitschreeuwen... het ongedaan maken! Waarom zeg ik nu niet: Antje, ga niet weg, blijf maar bij ons! NU kan het nog... straks is het te laat! Maar die simpele woorden willen mij − 60 −
niet over de lippen komen. Eindelijk is moeder ook zover gereed en zegt: „Ziezo Antje, nu moesten we maar niet langer wachten, het is kwart over één en de bus kan ieder ogenblik komen.” Met die woorden maakt moeder letterlijk een eind aan de laatste hoop die ik nog mocht koesteren dat ze op haar besluit terug zou komen... Ik weet het nu definitief: ze kan niet meer terug... het vonnis aan het meisje zal onverbiddelijk voltrokken worden! Dan komt het afscheid. Antje staat op met gebogen hoofd... haar lippen beginnen verdacht te trillen en met gesmoorde stem zegt ze mijn vader goedendag, die het tafereel met een hulpeloos gebaar gadeslaat. Dan wil ze naar mij toe gaan en op dat moment begeeft zich haar laatste beetje zelfbeheersing en plotseling barst ze in een hevig schreien uit en klemt zich hartstochtelijk aan me vast. Ontdaan vat ik haar beide handen, weet nauwelijks woorden van troost te vinden en voel me als een geslagen hond. Het is ellendig het arme kind zo vreselijk te zien huilen, ik krijg het er zelf ook bijna te kwaad door en met moeite weet ik m'n bezinning terug te vinden. Met een poging om mijn stem wat vastheid te geven zeg ik zachtjes: „Stil maar Anneke... IK zal je wegbrengen, geef die koffer maar aan mij, die draag ik wel!” Resoluut pak ik haar bij de arm en dwing haar zachtjes het huis te verlaten. De koffer plaats ik achter op de fiets die ik bij de hand neem, moeder komt ons op enige afstand achterna. Zo gaan we dan op weg en in een korte flits zie ik nog hoe ze bij het huis van ds. van Heest met enige verbazing door de ruiten kijken naar ons, zich afvragend wat dáár nu wel aan de hand mag zijn. Antje trekt wel een weinig de aandacht, ze huilt nog steeds en is bijna niet tot bedaren te brengen. Ik heb diep medelijden met haar, vooral nu blijkt hoe hevig de gebeurtenissen haar aangegrepen hebben. Ik loop expres wat steviger door teneinde moeder vóór te raken, zodat ik nog een paar liefdevolle woorden van troost tegen haar kan uitspreken. Voor de rest kan het me nu geen bliksem meer schelen wat al die anderen er van zullen zeggen... ik pak resoluut haar arm en druk haar stevig tegen me aan, liefkozend haar hand strelend. Wat moesten er nog voor woorden vallen tussen ons beiden? Ik kan mij niet eens herinneren wat ik toen in die laatste minuten nog tegen haar gezegd heb, hoe zwak mijn pogingen in feite waren om het afscheid voor het meisje zo licht mogelijk te maken. Wat gaven haar die vaderlijke woorden van troost die bedoeld waren om haar op te beuren? Wonden die zó diep geslagen zijn kun je er onmogelijk in een handomdraai mee helen! Ik gaf haar nog de verzekering dat ze altijd op me kon blijven rekenen en drukte haar vooral op het hart dat ze stellig naar me toe moest komen als het haar te machtig werd en ze het niet meer áán kon! Verder beloofde ik haar alles te zullen doen wat in mijn vermogen lag om te bewerken bij de oudelui dat ze in Amsterdam weer bij ons terug mocht komen. Ze moest het maar als een tijdelijke scheiding tussen ons beschouwen! Die woorden missen hun uitwerking niet op haar... vol dankbaar begrip drukt ze innig mijn arm en zegt dan dat ze heel goed begrijpt hoe ellendig het ook voor mij is wat er heeft plaats gevonden... dat ze nooit boos op me is geweest en geeft tenslotte toe dat ze vindt dat het háár schuld is, omdat ze niet dadelijk heeft toegegeven dat ze van me hield. Ik weet dat het NIET waar is... het lieve kind heeft geen schuld... lieve god, wat is ze nog een kind, denk ik ontroerd! Ze huilt nu niet meer en loopt stilletjes naast me terwijl ik nog steeds haar hand vasthoud. We komen langs Dennenlust, maar dat lijkt wel uitgestorven, er is daar geen mens te zien. Natuurlijk houden ze zich expres op de achtergrond... over schuldigen gesproken! Die zitten daar achter de ramen... misschien gluren ze voorzichtig door de kieren om Antje naar de galg te zien gaan! „Moet je nog afscheid nemen op Dennenlust?” vraag ik voorzichtig. Maar resoluut weigert ze... voor geen goud van de wereld wil ze zich dáár nog vertonen en, eerlijk gezegd, ik had ook niet anders van haar verwacht... ze heeft gróót gelijk! Zoveel te beter voelen ze het wat ze hebben aangericht! We zijn nu de straatweg genaderd en binnen weinige minuten kan de autobus er aankomen. Moeder heeft ons ingehaald en geeft te kennen dat ze maar liever heeft dat ik naar huis terug keer, hetgeen aanvankelijk ook in mijn bedoeling lag. Maar dat zou toch te gek wezen, ik blijf er zwijgend bij staan, me ontfermend over de fiets... ik wil haar zien vertrekken, daar kan geen mens me van af houden! En dan verloopt alles plotseling in snel tempo... ik doorleef het als in een waas... De bus komt aanrijden en stopt met kniersende remmen, sterke handen nemen de fiets van me over en leggen die boven op de imperiaal van de bus... het is de fiets die haar zo vaak samen met mij overal heeft heen gevoerd, door lommerrijke bossen, over eenzame heidevelden... voorbij is het... voor immer voorbij! Nog even in een korte flits ontmoeten de ogen van het meisje de mijne... er parelen opnieuw tranen in, ik grijp haar beide handen en trek haar nog heel even dicht tegen me aan en fluister haar toe: „Dag lieve meid... ik wens je het allerbeste toe... en houdt maar moed... denk aan wat ik gezegd heb!” Dan zie ik in een nevel haar instappen, gevolgd door moeder. Nog even een glimp van haar blonde lokken... haar bedroefde ogen... ze heeft een zitplaats en wuift nog flauwtjes naar me. Dan dreunt de dieselmotor op volle kracht, de wielen draaien langzaam vooruit en voor ik goed en wel tot bezinning kom is alles voorbij... Ik sta daar nog, eenzaam en vol verbittering, machteloos en volkomen ontredderd. Ook woedend op mezelf in het besef dat ik het meisje niet heb kunnen redden, dat ik ergens op een ontzettende wijze tekort ben geschoten! Ik prevel onverstaanbare woorden in mezelf en sta daar nog geruime tijd als 't ware aan de grond vastgenageld als de autobus nog slechts een vage gele stip is die eindelijk verdwijnt als het voertuig door de bocht is naar de betonweg toe. Met trage schreden keer ik eindelijk terug, vechtend tegen mijn felle emoties, die telkenmale het vocht in mijn ogen dringen... ik heb me nog nooit zó ellendig gevoeld! Het is niet te voorkomen, maar mijn weg voert ten tweede male langs Dennenlust en niet zonder schrik word ik gewaar dat de hele familie mitsgaders m'n nichtje Annie voor het huis in de tuin zit. Ik ontkom er niet aan, hoezeer het me ook tegen de borst stuit, maar ik moet beslist binnen komen, want ze hebben juist verse thee in de pot. Mijn vader is de moeilijkheden veiligheidshalve maar ontvlucht en zit er eveneens bij. Mijn nichtje kijkt me bevreemd en met nieuwsgierige ogen aan... ze heeft natuurlijk een en ander opgevangen over de geschiedenis, maar weet er nog het fijne niet van. Als ik dan eindelijk gezeten ben, met een gevoel alsof ik op spelden zit, waagt tante Mien voorzichtig te vragen: „Is Antje nù al weg gegaan en waarom is niet even hier langs gekomen om goedendag te zeggen?” Ik kan m'n oren nauwelijks geloven... dat is toch wel het toppunt... dat ze nog de moed heeft om mij dàt te vragen! Omdat mijn nicht er bij zit houd ik me in en zeg kort, zonder verder commentaar: „Ze wou niet... en ze had weinig tijd, ze was bang dat ze bus zou missen!” „En is je moeder nou ook mee naar Harderwijk?” vraagt tante, − 61 −
overigens naar de bekende weg... ze wist dat drommels goed! Wat willen ze eigenlijk van me? Waarom houden ze me hier nu in hemelsnaam vast? Zouden ze dan geen van allen begrijpen wat er in me omgaat en dat ik nu alleen wil zijn, dat ik het hier niet kan uithouden? Met tegenzin ben ik gaan zitten op de stoel die nu ineens met overdreven vriendelijkheid voor me wordt bijgeschoven. Maar verder is er niemand die het gevaarlijke onderwerp nader durft aan te roeren. Ze doen allemaal opgeschroefd vrolijk, of er niets aan de hand is, Ali wel het meest van allen... mijn tante met geforceerde lachbuien over dingen die nergens op slaan. Woede en verdriet voeren op dat ogenblik de boventoon in mij, ik heb moeite om me goed te houden. De aanwezigheid van mijn nichtje is de enige rem die mij tegenhoudt... als zij er niet bij was geweest zouden er die middag stellig harde woorden gevallen zijn. Annie schijnt niets te vermoeden over de ware toedracht en waarschijnlijk hebben ze haar iets wijs gemaakt betreffende het plotselinge vertrek van Antje. Goddank krijg ik eindelijk de kans om er tussenuit te glippen en zo snel mogelijk richt ik mijn schreden naar Campanula, waar nu geen mens is en waar ik al mijn opgekropte ellende eindelijk eens goed kan uitbulderen in een vloed van tranen, zonder dat er getuigen bij zijn. Ik kan nauwelijks tot bedaren komen, maar het geeft me veel verlichting en heel langzaam keer ik dan tot de werkelijkheid terug. Ik moet er in berusten, God weet alleen waar het goed voor was... het heeft misschien zo moeten zijn! Maar het verdriet om het verloren vriendinnetje blijft schrijnend knagen... er is iets kapot van binnen bij me. Hoelang zal het duren vóór ik hier overheen ben? Ik ben nog tè veel uit het lood geslagen om nu al dadelijk een beslissing te nemen en Antje voorgoed uit m'n gedachten te bannen. En tòch zal dat moeten... misschien is dit een vingerwijzing geweest, een waarschuwing! Pas tegen vijf uur komt moeder terug uit Harderwijk. Ze deelt mee dat Antje pas veel later met de boot is vertrokken doordat het bewuste vaartuig van 4 uur niet ging op zaterdag. Dan besluit ze de hele episode met Antje kort en bondig met de volgende woorden: „Ziezo, die is weg en maak jij jezelf er nu maar verder niet druk over, want als je het mij vraagt geloof ik dat het kind alleen maar net deed of ze wat om je gaf. Ik heb haar onderweg nog eens heel uitdrukkelijk gevraagd hoe dat nu eigenlijk zat tussen jullie... maar ze krabbelde toen weer helemaal terug en zei dat ze het zelf niet wist! Geloof mij nu maar gerust... die heeft in Amsterdam al lang een ander en 't is maar goed dat ze hier vandaan is gegaan, want dat meisje was vàst en zeker je ongeluk geworden! En laat ik je nu een goede raad geven: laat haar in Amsterdam ook voorgoed schieten, dat gaat allemaal wel weer over... maar enfin, dat doe je toch niet, dat zie ik al lang in... maar bij ons komt ze niet meer terug in huis, reken daar op!!” Ik doe het laatste wat nog in mijn vermogen ligt: het meisje verdedigen, maar mijn verweer is reeds lang zo sterk niet meer... De twijfel is opnieuw in mij geslopen aangaande de oprechtheid van Antje! Moeder zegt het allemaal zo overtuigend zodat er geen speld tussen te krijgen is... misschien heeft ze toch nog gelijk en ben ik verblind geweest. Langzamerhand voel ik me nu wat kalmer worden, nu de „steen des aanstoots” is verwijderd... haar verdwijning heeft wel tegelijk alle problemen opgelost! Ik tracht wat troost te putten door voortdurend heel sterk aan Betty te denken, probeer telkens me haar beeltenis voor ogen te halen... me al haar lieftalligheden te herinneren en dat blijkt nu plotseling wonderbaarlijk wel te lukken! Tegen acht uur die avond komen ze allemaal bij ons op visite en ze brengen vanzelfsprekend mijn nichtje mee. Het heeft geen zin meer om me nog langer afzijdig te houden en ik laat zo min mogelijk blijken van wat er in me omgaat. Alsof er nooit een Antje heeft bestaan komen de kaarten op tafel en gaat het er vrolijk op los... mijn oom behoeft geen vrees te hebben voor z'n verlies en neef Pieter hoeft niet langer in de gaten te worden gehouden met z'n „scharreltje”! En dan geschiedt het wonder: Ali doet plotseling mee met kaarten! Ali, die voordien met geen stok er toe te bewegen was een spelletje mee te spelen of althans een poging wilde doen het edele kaartspel te leren, blijkt nu ineens héél goed de kaarten te kennen en speelt mee alsof ze nooit anders gedaan heeft! Ik sta verstomd over de komedie die ze nu speelt en nog duidelijker openbaart zich het karakter van dit meisje aan mij wanneer ik aanschouw hoe ze me de hele verdere avond poeslief probeert te flikflooien op alle denkbare manieren. Ze legt het er wel dik bovenop! Arme Antje! Heb jij dáárom het veld moeten ruimen? denk ik met een smartelijk gevoel. Je had dus tòch gelijk... niet jou had ik mogen beminnen, maar wel die andere! Mijn tante had dat natuurlijk zo voorbestemd en ik was zo vermetel om tegen haar wil in te gaan en jou te kiezen! Dáárom moest jij sneuvelen... daarom hadden ze zoveel grieven tegen je! Bah! Het is ergerlijk om aan te zien hoe die verwenste Ali nu ineens op de voorgrond wordt geplaatst, hoe mijn tante haar als 't ware adoreert alsof ze haar bloedeigen dochter was... hoe ze alles in 't werk stelt om haar schade in te halen tegenover mij! Nù kan ze het doen... nu dat Antje weg is denkt ze vrij spel te hebben... en zou mijn tante nu werkelijk zo naïef zijn om te geloven dat ze er succes mee heeft? Nou, maar dan zal ze toch ontnuchterd uitkomen! De hele avond doe ik of ik niets bemerk van de attenties van Ali, negeer haar volkomen alsof ze lucht voor me is. Opzettelijk ben ik daarentegen vriendelijk en voorkomend tegen mijn nichtje Annie die hier de gast is en er geen flauw idee van heeft dat een ijselijk drama de sfeer in de familiekring dreigt te vertroebelen. De avond gaat voorbij in een geforceerde stemming, de plezierige toon ontbreekt en ik mis de klaterende lach van mijn lieve kleine vriendinnetje... god wat mis ik haar af en toe. Terwille van de logé dwing ik mezelf opgewekt te doen, maar wanneer ik naar m'n gemoed te werk ging zou ik met wellust het hele pak speelkaarten dwars door de kamer geslingerd hebben! Ik dank de hemel wanneer ze tegen een uur of elf besluiten op te breken zodat ik eindelijk in mijn bed de nodige rust mag vinden... ik heb dat wel verdiend na alles wat er die dag gebeurd is. In het donker van mijn kleine kamer probeer ik me met volle overgave te concentreren met aan Betty te denken... 't is of haar beeld me hoopvol tegemoet wenkt... kom maar bij mij, ik zal je troosten, ik ben nog altijd je „Mutti”. Ze is mijn laatste strohalm! Het wonder geschiedt... met haar naam op mijn lippen val ik eindelijk na twee slapeloze nachten voor het eerst weer in een diepe, droomloze slaap!
− 62 −
− 63 −
Hoofdstuk 6 Zondag 23 juli 1939 - Putten Grauw en donker begint de nieuwe dag. Het motregent staag uit een dicht wolkendek, tussen de bomen hangt een nevel van waterdamp en nimmer zag het bos er zó troosteloos en verlaten uit dan op deze prille zondagmorgen, waarop ik ontwaakt ben in het verkillende besef dat alles nu voorgoed uit is... waarop ineens weer al de afschuwelijke gebeurtenissen van de vergangen dagen mij als een wurgende greep naar de keel vliegen. Geen Antje aan het ontbijt... verstomd is haar vrolijke heldere stemgeluid, het huis lijkt volkomen leeg zonder haar. Het grijpt me opnieuw weer hevig aan en nog schrijnender dan gisteren voel ik het onrecht dat ze haar hebben aangedaan. Ik ben al vroeg opgestaan, kon het in bed niet langer uithouden en sta in het nog stille huis minutenlang door het geopende venster in het druipnatte doodse bos te staren, opnieuw vervuld van de meest tragische gevoelens. Maar toch is er een sfeer van vrede buiten in de natuur, de zwijgende stilte rondom en de prikkelende geuren die uit het dennenhout opstijgen doen weldadig aan. Je hoort alleen maar het zachte tikken en het spetterend geluid van de waterdruppels die van blad tot blad vallen en de jubelende kreet van een vogel die luid op klinkt uit het lage eikehakhout. Ver verwijderd klept een kerkklok in zachte wiegende cadans, nu eens dichtbij, dan weer verstervend in het oneindige en ik herinner me hoe vaak wij dat kerkklokje op zondagmorgen hebben horen luiden en er dan samen van door gingen... blij en opgewekt vol zoete verlangens... Plotseling wordt het geluid van de kerkklok overstemd door gezang, het komt van dichtbij, het is een groot gemengd koor dat ergens in de buurt in de open lucht zich laat horen. Er is orgelbegeleiding bij en ze voeren een bekend koraal uit dat machtig op klinkt en aanzwelt tot een orgie van klanken door de vredige stilte. En ineens schijnt het bos te veranderen in een machtige kathedraal, zo verheven en plechtig klinkt het meerstemmig gezang dat gedragen wordt door de forse orgelklank: „Lobet den Hern, den Almächtigen König.....” Ongetwijfeld komt het gezang uit het Vakantiehuis van het C.N.V. aan de Harderwijkerstraatweg waar ze op dit vroege uur een kerkdienst houden. Het kost me moeite om de ontroering te verbergen die zich van me meester maakt bij het ondergaan van deze aangrijpende vloed van klanken en opnieuw voel ik de tranen in m'n ogen opwellen. Onder het ontbijt zijn we allemaal wat stilletjes, maar niemand durft het uit te spreken: we missen haar! Natuurlijk hebben de oudelui spijt, vader misschien wel het meest van allen... dat ze zich hebben laten meeslepen door het gezeur van die ten Bouwhuyzen en dat moeder nou met de gebakken peren zit, zonder haar trouwe hulp! Ondanks de miezerige motregen, pak ik dadelijk na het ontbijt de fiets en maak dat ik weg kom uit deze onzalige omgeving. Alléén wil ik zijn en ik moet frisse lucht hebben, ik heb voortdurend het gevoel dat ik het op Campanula geen uur achter elkaar zal kunnen uithouden. Liever trotseer ik de nattigheid en het is gewoon een verademing om in een pittig tempo dwars door de bossen te trappen. Ik sla er nauwelijks acht op wáár ik me bevind... als ik maar rijden kan en de koele lucht langs m'n hoofd voel strijken. Ik kan nu ook beter mijn gedachten ordenen en de stand van zaken overzien. Er is plotseling een geheel nieuw probleem bij me opgekomen, waar ik nog niet eerder aan gedacht heb. Ik stel me de vraag: wàt zullen ze er bij Antje thuis wel van gezegd hebben toen ze daar gisteravond plotseling onverwacht voor de deur stond met haar koffertje? Wat zal die moeder raar hebben opgekeken en wat moet die er wel van denken!? Er is alle reden om aan te nemen dat het goeie mens de ware oorzaak van het plotselinge vertrek van haar dochter uit Putten zal willen weten. Er bestaat een grote kans dat Antje, in haar verdriet, alles thuis vertelt... en wat zullen ze dan wel zeggen in die familie? Die mensen zullen razend worden als ze vernemen hoe hun dochter op zulk een onrechtvaardige wijze behandeld is! De hemel mag weten wat voor moeilijkheden mij nog te wachten staan als ik terug kom in de stad! Op de terugweg in de Emmalaan sta ik onverwacht tegenover mijn familieleden, dat wil zeggen mijn oom en tante in gezelschap van vader en het nichtje. Ik was zó diep in gedachten verzonken dat ik hen bijna voorbij was gereden. Ik had er geen enkele behoefte aan om van de fiets af te stappen en bracht het niet verder dan een zwak „hallo” en reed meteen verder. Het ontging me daarbij niet dat ze me oplettend aanstaarden, alsof ik een geest was. Misschien vonden ze dat ik „vreemd” deed en waarschijnlijk was dat ook wel zo. Pas veel later drong het tot me door dat ik in die laatste week van ons verblijf in putten aardig in de war moet zijn geweest en behoorlijk uit het lood geslagen was, tengevolge van de dramatische afloop van mijn vriendschap met Annètje. Maar hoe onbetekenend was dit alles in vergelijking met de wereldschokkende gebeurtenissen die ons weldra zouden overvallen? Als ik bedenk hoe absurd het was dat ik mijn laatste zeldzame vakantiedagen liet vergallen door het onderling familie-gekrakeel, terwijl heel de wereld op het punt stond ineen te storten, zou ik er nu haast om kunnen lachen. Eén blik in de toekomst... en ik zou het nimmer zover hebben laten komen! Waarom moesten wij die laatste weinige dagen van onze vrijheid verpesten met kleinzielig geharrewar over Antje? O, hadden wij toen even vooruit mogen zien in de toekomstige tijd... was het ons vergund geweest een beeld te mogen aanschouwen hoe ons dierbare vaderland er een jaar later zou uitzien... Nederland, verminkt, ontredderd... met verwoeste steden en geketend door de dictatuur van de nazi's... als ik ook maar één ogenblik geweten had wat voor rampen ons bedreigden, nooit en te nimmer zou ik geduld hebben dat Antje zó van ons weg was gegaan! Ik zou álles hebben gedaan wat in mijn vermogen lag om de lieve vrede te bewaren. Inderdaad, het wàs krankzinnig dat ik mij toen zo van streek maakte... maar het kon blijkbaar niet anders dat het zo gaan moest. Wie bepaalt het lot der mensen? − 64 −
Laat ik echter niet te zeer op de gebeurtenissen vooruit lopen en me er vooralsnog toe bepalen in korte woorden het verloop van de weinige dagen die ons in Putten nog restten, te schetsen. Kort na mijn thuiskomst op Campanula begon de regen bij stromen te vallen en het was onaangenaam koud geworden. Vlak daarna arriveerden ook de andere familieleden, waarschijnlijk omdat ze het bij ons gezelliger vonden. We waren allemaal zó nat en verkleumd, dat ik voorstelde om de open haard in de woonkamer aan te maken. De bezigheid om een lekker vuurtje te stoken lokte me verbazend aan, dat gaf meteen nog wat afleiding. In de schuur lagen nog heel wat droge eikenblokken, al zou het moeite kosten ze aan het branden te krijgen. Maar met veel geduld en overleg lukte het me en weldra knetterde een vrolijk vuur in de gietijzeren haard en zaten we allemaal rond het knapperende houtvuur dat een weldadige warmte verspreidde. Ik maakte nog een paar filmopnamen toen de zon tegen vier uur zich eindelijk weer vertoonde en vergat daarbij niet de rokende schoorsteen te vereeuwigen. Oom Wim wist me zelfs waarlijk te verschalken voor een korte tocht op de fiets; ik denk dat de goeie man me oprecht uit het slop wilde halen, maar hij koos op zijn route zulke ongebaande wegen uit die middag, dat we op een gegeven moment geen flauw idee meer hadden waar we ergens waren en genoodzaakt werden aan een boerenvrouw de weg te vragen. Hij had me al weer ruimschoots afleiding bezorgd! Over Antje werd gedurende het tochtje met geen woord gesproken, al had ik dat eigenlijk wel verwacht. Zelf achtte ik de tijd nog niet rijp om er over te beginnen, het leek me beter te wachten tot mijn nicht Annie verdwenen was. Ik was vast besloten om in de komende week een onderhoud te bewerken met mijn tante, liefst onder vier ogen en haar daarbij eens duchtig de duimschroeven aan te draaien. Toen mijn nicht kort na de avondmaaltijd vertrokken was en we onder ons waren, overviel me nog weer sterker het gevoel van eenzaamheid, als onderging ik nu pas de eigenlijke reactie op al het gebeurde van de afgelopen dagen. De aanwezigheid van de logé had nog enige tijd als een rem gewerkt en m'n gedachten afgeleid van het verdriet om Antje, maar toen zij vertrokken was nam het gevoel van onbehagelijkheid, dat ik gisteren kreeg toen Antje in de bus stapte, opnieuw bezit van me. Wat moest ik nou in godsnaam die hele verdere week hier in m'n eentje... opgescheept met een familie die geen steek begrip had voor hetgeen ze me aangedaan hadden? Vurig wenste ik dat de dagen maar spoedig voorbij mochten gaan... zoals ik me nu voelde kwam ik er bijna toe om de hele omgeving hier te verafschuwen. Overal waar ik rond keek doemde de schim van het blonde meisje op, drong zich telkens de herinnering aan mij op van haar aanwezigheid. Overal had zij sporen nagelaten die ik slechts vermocht waar te nemen, die mij voortdurend haar beeltenis voor de geest riepen en menigmaal kreeg ik de gewaarwording dat ze plotseling ergens te voorschijn zou komen en meende ik in mijn verbeelding haar stem te horen. Neen... voor mij was de aardigheid er al lang af, ik had beter met Antje samen naar Amsterdam kunnen terug keren. De ten Bouwhuyzen hadden ons traditiegetrouw na het vertrek van mijn nichtje op de thee genood en toen deze ceremonie achter de rug was gebeurde er iets héél merkwaardigs. Ten tweede male deze dag benaderde oom Wim mij met het voorstel om nog een eindje om te fietsen voor het donker werd en ik geloof stellig dat ie het allemaal goed bedoelde... neef Pieter moest opgekikkerd worden en niet in een donker hoekje blijven kniezen! We stonden klaar om op weg te gaan, toen mijn oom eensklaps op wat zachte toon zei, terwijl hij een kort hoofdgebaar maakte in de richting van Alida: „Wat dunkt je... zouden we háár maar eens meenemen voor een keer?” Ik haalde onverschillig de schouders op, zonder veel blijk te geven van instemming met z'n voorstel. Daarna keek hij met vragende blik in de richting van zijn wederhelft in afwachting of zij het er ook mee eens zou wezen. Ik moest er inwendig om lachen... hij dorst de beslissing niet zelf te nemen en evenmin zich rechtstreeks tot Ali wenden! Hij ook al, dacht ik met enig leedvermaak, er zou wat zwaaien als ie zomaar op z'n eigen houtje de beslissing nam en zij het er niet mee eens was! Maar ik stond toch wel perplex toen mijn tante zonder meer toestemming gaf en zonder blikken of blozen zei: „Welja jongens, laat Ali maar mee gaan voor de gezelligheid... anders zit ze hier toch maar alleen!” Nou moe..., dat was toch wel het toppunt! Nu mocht die Ali waarachtig wel met ons op stap... nu hinderde het ineens niet meer dat ie in gezelschap van z'n dienstmeisje ging fietsen! Als de goeie man nou maar niet toevallig juist een collega tegen kwam! Het lag er nu toch wel dik bovenop dat het altijd om Antje was gegaan wanneer mijn tante bezwaar maakte als de meisjes met ons wilden fietsen. Maar nu dat Annètje van het toneel verdwenen was mocht het plotseling wèl van haar! Nou, onze Ali ging maar àl te graag mee en ik voelde me te veel afgestompt om daar openlijk tegen in te gaan, het kon me, zo gezegd, geen bliksem meer verdommen wat er hier verder nog bekokstoofd werd, als die laatste week maar gauw voorbij ging en er een eind kwam aan dit gedwongen samenzijn. Echter, het feit dat Ali ons vergezelde, had voor mij een belangrijk gevolg. Er deed zich namelijk onderweg een gelegenheid voor tot een kort onderhoud met Ali zonder dat mijn oom daar iets van merkte. Oom reed op een zeker ogenblik nog al een tamelijk eind achter ons aan en ik was opzettelijk naast Ali gaan rijden met het doel iets naders aan de weet te komen over de dingen die Antje haar verteld had. Ik wilde er toch wel eens dieper op doorgaan. Recht op de man af opende ik het gesprek met de vraag: „Zeg Ali, nou we hier toch even alleen zijn, wil ik je toch nog wat vragen... over Antje, je begrijpt zeker wel dat die zaak me erg hoog zit, nietwaar? Is het nu werkelijk waar dat Antje herhaaldelijk tegen jou gezegd heeft dat ze in Amsterdam 'n relatie met een andere jongen heeft? Of zou ze dat echt maar beweerd hebben om de aandacht van ons af te leiden... wat geloof jij daar nu zelf van en wat is jouw mening over heel deze vervloekte historie... laten we mijn tante er nu even buiten houden! Ik wil alleen maar weten wat jij zèlf van de hele affaire denkt?” Nou, het antwoord dat ik van Alida kreeg werkte er wel drastisch aan mee dat ik danig van m'n stuk raakte, het vertrouwen dat ik in Antje had gesteld werd er nog meer door aan het wankelen gebracht. Wat het meisje me in dat korte ogenblik allemaal vertelde klonk uit haar mond zo volkomen betrouwbaar dat ik er toe gebracht werd om Antje maar voorgoed uit m'n gedachten te zetten en me in godsnaam maar weer geheel en al met mijn familie te verzoenen! Hadden ze me dan toch waarlijk voor een misstap behoed? Òf was ik bij de duivel te biecht geweest? Lang zou die nieuwe overtuiging echter niet duren! Ali vatte het samen met de volgende woorden: „Ik begrijp waarachtig niet dat jij je eigenlijk nog zo druk maakt over dat kind! Zet haar toch uit je hoofd, jongen... ze is niet waard dat je er je vakantie door laat bederven! Wat ze me − 65 −
allemaal over een zekere jongen in Amsterdam verteld heeft moet je gewoon als waar aannemen, herhaaldelijk had ze het daar over tegen me... ze heeft me zelfs zijn naam genoemd... ze wond er geen doekjes om! Nee hoor, ik zou maar niet over haar treuren als ik jou was. Het is een onevenwichtig meisje... ik geloof dat ze gewoon niet wist wat ze wou... anders had ze je toch immers vrijdagmiddag niet zo in je hemd laten staan toen jij de knoop doorhakte en alles bekende? Ik heb het hele verhaal van je moeder gehoord toen ze het aan mijn „mevrouw” vertelde... hoe dat allemaal gegaan is met jullie. Nu, als je je verstand gebruikt kun je daar al uit opmaken dat ze niet vrij stond... anders had ze toch rustig „ja” kunnen zeggen? Als je maar nooit van me denkt dat ik jullie met opzet heb tegengewerkt... ik kon alleen niet van Antje uitstaan dat ze zo verliefd deed tegen je, terwijl ze tegen mij aldoor lag te zaniken over een jongen in de stad!” Ali had haar mening gegeven en ik wist niet meer wat ik er van denken moest. Als een moordend gif was de twijfel in me geslopen... ik had er geen weerwoord meer op, het klonk allemaal heel plausibel uit de mond van Ali L. Ik had het er nog even moeilijk mee om de opdoffer te kunnen verwerken, maar dan liet ik me geleidelijk aan meesleuren in het kielzog van de tegenpartij! Ik moest Antje maar opgeven... haar met kracht en geweld uit mijn leven verbannen. Na het relaas van Ali kostte me dat al lang niet meer zoveel inspanning. Eindelijk scheen de rust weergekeerd, over Antje werd in de eerste dagen nauwelijks meer gerept... alsof ze er nooit geweest was! Eensklaps waren er andere dingen die de aandacht opeisten: nieuwsbladen en de radio begonnen in steeds duidelijker taal gewag te maken dat Hitler ernst ging maken met de bezetting van Dantzig... De oorlog zou dan onvermijdelijk zijn... Maar die wetenschap beroofde ons nog geenszins van onze nachtrust! Maandag 24 juli 1939 - Putten De laatste week van deze zo jammerlijk mislukte vakantie was ingegaan. Er rest mij nog slechts in korte bewoordingen verslag uit te brengen van die voorvallen die min of meer rechtstreeks verband hielden met het gebeurde betreffende Antje. De gebeurtenissen van de week hieraan vooraf vormden slechts het voorspel tot een ware stormloop op mijn gemoedsrust die ook weldra mijn tot dusver kalm leventje finaal ondersteboven zou kieperen. En dat had niet alleen met Antje te maken, er was meer aan de hand in de wereld. Grote gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit en het moet duidelijk geweest zijn in die dagen dat wij allen ondergedompeld werden in de nerveuze spanning waarmee de dagelijkse nieuwstijdingen door radio en pers ons bestookten. Het is stellig niet denkbeeldig dat wij allen in de periode die vooraf ging aan de catastrofale wereldbrand gebukt gingen onder de invloed van de dreiging der komende gebeurtenissen, alsof we onbewust de op handen zijnde onafwendbare ramp voorvoelden. Er moet bepaald een grote invloed zijn uitgegaan op al onze handelingen, zodat we de dingen anders deden als we ze in normale omstandigheden gedaan zouden hebben. Met andere woorden de spanning in de wereld beheerste naar mijn idee wel degelijk ons denken en handelen. Ik heb mij later dikwijls afgevraagd of alles wat er in Putten plaats vond en ook mijn gevoelens ten opzichte van Antje, misschien een ander verloop zouden hebben gehad wanneer die dreigende spanning er eens NIET was geweest. Ik raakte daar steeds meer van overtuigd, er moet een kwade invloed op ons allemaal van zijn uitgegaan die mij tegen wil en dank aanzette tot lichtvaardig gedrag waardoor de rest van de familie op een onredelijke geprikkelde manier reageerde! Ik was ondertussen al weer wat bekoeld van mijn gramschap op de familie, waaraan de mededelingen van Ali niet geheel vreemd waren. Toch wist ik drommels goed dat de kwestie rondom Antje nog lang niet beëindigd was, ik had me er voorlopig maar berustend bij neergelegd, gelaten afwachtend hoe de zaak zich verder zou ontwikkelen als ik weer in Amsterdam terug was. Ik wist vooruit wel dat het me onmogelijk zou zijn om de zaak op z'n beloop te laten... ik kon het meisje maar niet zo zonder meer laten gaan! Ouder gewoonte ging ik deze ochtend maar weer op pad met oom Wim... die goeie man kon er toch ook niks aan doen en waarom zou ik nog verder lopen kniezen? We hadden een prettige fietstocht gemaakt in de richting van Hierden en Hulshorst en doordat we halverwege overvallen werden door een licht buitje regen, ons zelf getrakteerd op een kop koffie met een gevulde koek in het overbekende restaurant „De Zwarte Boer” bij Leuvenum. Mijn oom repte gedurende de hele tocht met geen woord over Antje of Ali, al had ik soms wel even de indruk dat ie 't gesprek die richting wilde laten uitgaan. Maar dan begon hij gauw maar weer over iets anders... bang dat ie zich aan koud water mocht branden. Nee, met mijn oom zou ik er niet zo makkelijk over hebben kunnen spreken! Het was kort na de lunch dat ik eindelijk de gelegenheid kreeg om een onderhoud te hebben met mijn tante en het kwam me daarbij voor dat ze zelf ook al op die gelegenheid gewacht had. Zo makkelijk als ik me dat voorgesteld had ging het nog niet eens. Ik moest het gevaarlijke onderwerp met de nodige voorzichtigheid aanroeren en daarbij bijzonder goed op m'n woorden letten opdat ik haar niet in het harnas zou jagen! Mezelf bezinnend over de wijze waarop ik het ging aanpakken, wandelde ik wat heen en weer op de grintweg die langs de bungalows liep. Ze had me zeker al gezien en kwam me plotseling tegemoet. Welnu, ze maakte het me al bijzonder makkelijk door onmiddellijk met de deur in huis te vallen. Dat viel me erg van haar mee en doordat ze er zelf zo spontaan over begon viel het me des te gemakkelijker om er nu eens rustig met haar over te kunnen praten en mezelf te bevrijden van de loden last die me op het hart lag! Ze leidde het gesprek in met de vraag: „Jongenlief, ben je er al een beetje overheen dat dat meisje hier niet meer is? Geloof je zelf nu ook niet dat het zó maar veel beter is? - Ik hoop alleen niet dat je nu erg kwaad op ons allemaal bent... want heus, we hebben allemaal het beste met je voor!” Ik moest toegeven dat ik mogelijk wat al te hard van stapel gelopen was en het niet zover had moeten laten komen met Antje. Maar ze moest me toch eerst nog eens uitleggen hoe ze er toe gekomen was zich er mee te bemoeien en van het begin af aan gepoogd had Antje en mij van elkaar te scheiden. Want zij was toch eigenlijk de directe oorzaak geweest dat Antje weg moest. Wat had zij daarmee willen bereiken? Ik was toch immers geen kleine jongen meer, die je de wet voorschrijft? En wat moest ik denken van die jaloerse houding van Ali telkenmale... wat betekende toch dat hatelijke spioneren van dat − 66 −
meisje en waarom moest ze zichzelf voortdurend opdringen aan Antje? Het was toch duidelijk dat die twee meisjes totaal niet met elkander konden opschieten... waarom had tante er dan telkens achterheen gezeten dat ze tòch samen uit moesten? En waarom mocht ik geen vertrouwelijke omgang met Antje hebben... dat was toch alleen maar vriendschap tussen ons geweest? Daar hadden we niemand kwaad mee gedaan! Nee... ik had wel gedacht dat ze er moderner opvattingen op nahielden en minder bekrompen waren! Zo ving ik aan met een waar spervuur van vragen op haar te richten. Mijn tante liet mij rustig uitspreken, af en toe bevestigend met het hoofd knikkend daarmee te kennen gevend dat ze mijn grieven heel goed kon plaatsen. Toen ik al mijn bezwaren op het tapijt had gebracht en eindelijk zweeg, in afwachting wat ze daar wel op te zeggen had, stak ze op haar beurt van wal. Nu was mijn tante een geboren diplomate, daar had ze een uitgesproken talent voor. Ze kon zo handig manipuleren met haar woorden en haar gehoor overtuigen van hetgeen ze beweerde, dat alles wat wit was bij haar inktzwart werd en daar was dan geen speld tussen te krijgen! Dat was al jarenlang bekend in de familie en het moet gezegd worden dat vooral moeder daar geregeld weer intrapte. Maar zelf ontkwam ik er dit keer ook niet geheel en al aan! Luister maar hoe ze haar antwoord formuleerde! „Jongenlief... nu moet je eens goed naar je ouwe tante luisteren... Natuurlijk ben ik het helemaal met je eens dat jij oud en wijs genoeg bent om uit te maken wat je doen en laten moet. Je moet goed begrijpen dat het nooit onze bedoeling is geweest ons met jouw zaken te bemoeien... maar in dit geval, met die Antje, hebben Wim en ik het gewoon als een harde noodzaak beschouwd om dat bij wijze van uitzondering nu eens wèl te doen... en weet je waarom? We wilden jou behoeden voor een noodlottige misstap! Ik heb vorig jaar al zo vaak tegen je oom gezegd: we moeten die jongen wakker schudden vóór het te laat is... want neef Piet is toch een tè geschikte en aardige baas dat we hem zomaar klakkeloos het ongeluk tegemoet kunnen zien gaan! Daarom had ik er ook al veel eerder bij je moeder op aangedrongen dat ze die Antje ontslaan moest eer het te laat zou zijn. Je oom en ik hadden dat verleden jaar al direct in de gaten dat je met dat meisje scharrelde... je moet niet denken dat geen mens er erg in had, want iedereen merkte het drommels goed! En wat wij nu niet kunnen begrijpen is dat je het hele verdere jaar niet meer naar dat kind hebt omgekeken en dat je nu plotseling weer zo warm voor haar loopt... weet je wel dat Antje daarover haar nood heeft geklaagd bij onze Ali? Dat bewijst al dat jezelf ook niet zeker van je zaak bent, anders had je dat meisje niet zo lang op sleeptouw gehouden. Vind je dat zelf nu ook niet? Wees jij nu blij dat het zo gelopen is en leg je er maar helemaal bij neer... heus het is om je eigen bestwil; ik ben een paar jaartjes ouder en ik ken de mensen en de wereld toch altijd nog even beter dan jij! Ik heb van het begin af aan al dadelijk gezien dat die Antje helemaal geen meisje voor jou was... 't heeft ons altijd verbaasd dat je dat zelf niet inzag. O, je moet niet denken dat wij wat tegen dat meisje hebben, daar is geen sprake van. 't Is ongetwijfeld een heel lief kind met een goed hart, maar... denk je toch eens in... een vrouw die niet van lezen houdt en die niets van muziek af weet... Nu ja, in het begin stap je daar nog overheen, maar veronderstel nu eens dat je met haar getrouwd was... o jongelief, binnen veertien dagen zou die vrouw je gruwelijk vervelen, je zou denken: o, wat ben ik begonnen! En dat is nog allemaal het enige niet, want ik zie nog heel andere dingen bij dat meisje waarvoor jij geen aandacht hebt. Weet je eigenlijk wel wáár ze uit komt? Wij hebben de indruk dat het bij haar thuis een huishouden van „schindere hannes” is. Stel je voor: de Jan Steenstraat... de Pijp... een werkloze vader, een moeder die veel weg heeft van een zigeunerin, zoals je eigen vader haar omschreven heeft... mensen dus die aan God noch gebod geloven....! Hoe zou je je ooit van z'n leven daarbij thuis voelen? En dan nog Antje zèlf... jij bent daar heel begrijpelijk blind voor, maar wij vinden dat Antje zelf ook iets zigeunerachtigs over zich heeft... het zit helemaal in haar, die rood geschilderde lippen en die rouge op haar gezicht en altijd dat rondlopen met die bonte doek om haar hoofd... ze koketteert voortdurend met haar hele lijf, misschien niet met opzet... o neen, ik wil ook niet dadelijk beweren dat Antje een slecht meisje is, maar ja... zó is ze nu eenmaal, met een aangeboren instinct om mannen het hoofd op hol te brengen... en daar heb jij je door laten inpalmen! En nu denk je dat je van haar houdt, maar jongelief, geloof mij nu maar, dat is absoluut een vergissing van je... jij bent alleen maar beïnvloed door de seksuele aantrekkingskracht die van die vrouw uitgaat. Dat is helemaal niet erg, hoor... maar ik beschouw het als een groot gevaar voor je toekomstig geluk! Zal ik je nu eens precies vertellen hoe dat bij Antje in die familie in z'n werk is gegaan? Die Antje is van het begin af aan door haar moeder aangezet om een poging te doen jou te veroveren. Geloof maar gerust dat die moeder van dat meisje tegen haar gezegd heeft: probeer maar of het je lukt die zoon van die mensen aan de haak te slaan, een jongen met een goede positie kunnen we best gebruiken in de familie! Ze is er doodgewoon op uit gestuurd door haar moeder om jou te vangen en nou is ze zaterdag terug gekomen thuis met de boodschap: „Het is mislukt, moeder... ik heb mijn doel niet bereikt!” Ik wil het hierbij maar laten, maar dit was vrijwel exact het meesterlijk pleidooi dat mijn geachte tante tegen me hield teneinde zichzelf schoon te wassen van het drama dat zij zelf en met medewerking van de rest van de familie ontketend had. Ik was er kapot van...! Ik begon het van A tot Z waarachtig nog te geloven ook! Nu weet ik wel beter... haar hele betoog was één lawine van louter laster en verdachtmaking die zij op deze middag over het hoofd van Antje uitstortte, zonder dat het meisje, dat volmaakt onschuldig was, er bij tegenwoordig kon zijn en in staat was geweest zich er tegen teweer te stellen. Vooropgesteld dan nog dat zij in haar grote bescheidenheid genoeg moed had weten op te brengen om mijn tante van repliek te dienen! Hoe ik zo krankzinnig kwam om al deze pure nonsens over Antje voor zoete koek te slikken, mag de hemel weten, maar er sprak zóveel overredingskracht uit het betoog van mijn tante, dat ik er bijna toe kwam al haar motieven, hoe verzonnen die ook mochten wezen, als juist te aanvaarden! Op dat ogenblik geloofde ik letterlijk alles wat ze me influisterde! Wáár was mijn eigen mening? Waarom liet m'n onderscheidingsvermogen mij plotseling in de steek? Achteraf snap ik nog steeds niet dat ik willoos toeliet hoe zij Antje en haar familie zonder vorm van proces door de modder sleurde, zonder dat ik ook maar één seconde me afvroeg of dat nu wel allemaal wáár was en dat ze 't stomweg uit haar duim zoog! Kende ik Antje dan zó slecht dat ik niet wist dat ze nooit ofte nimmer in staat zou zijn geweest een dergelijke gemene rol te spelen? Bij latere overdenking heb ik mijn houding ook maar weer geboekt op de − 67 −
rekening van de morele schok die ik in deze periode te verduren kreeg, de wanhoop waaraan ik ten prooi was maakte me blijkbaar tot een willoos werktuig bij tante Mien en ook bij de overige leden van de familie. Ik nam klakkeloos aan dat ze het wel bij het rechte eind zou hebben en gaf me geheel en al over aan het vertrouwen dat ik in haar stelde, gerust gesteld dat ze me behoed had voor een grote misstap! Die misplaatste vertrouwelijkheid met mijn tante over deze kwestie gaf helaas aanleiding bij mij tot een nieuwe, onvergeeflijke fout van mijn kant. Eenmaal gezeten in de biechtstoel wilde ik alles kwijt om me te ontlasten en beging toen de dwaasheid haar deelgenoot te maken van mijn geheime omgang met Betty en onthulde praktisch alles omtrent haar bestaan in mijn leven. Dat was pas koren op de molen van tante! Zij was onmiddellijk één en al oor... daar moest ze alles van weten! En nu de sluizen der welsprekendheid eenmaal geopend waren liet ik alles los wat ik jarenlang verborgen had weten te houden. Ik vertelde dat Betty getrouwd was en gescheiden van haar man leefde... dat ze van Duitse afkomst was en dat zij heel anders was dan Antje... wèl veel van lezen hield en muzikaal was, kortom ik schilderde mijn vriendin als een ware heilige af en beweerde ten slotte dat ik nu zelf niet meer begreep waarom ik deze vrouw in de steek had willen laten voor een oppervlakkig meisje als Antje! Ik bezat gelukkig nog genoeg gezond verstand om wijselijk te verzwijgen hoe ik met Betty in kennis was gekomen en wat voor kerel die vent van haar was! Moeder was er nu ook bij gekomen en deelde meteen mee in de primeur van deze nieuwe ontwikkeling... ze hadden geen woorden meer en stonden totaal verstomd! Ik had een nieuwe orkaan in de familie er bij ontketend en daarmee scheen de affaire met Antje tegelijk in het niet te verdwijnen, dàt was nog eens andere koek!! Terstond werd ik me mijn stommiteit bewust en beseffend dat ik beter het puntje van mijn tong had kunnen afbijten dan juist nu over Betty onthullingen te doen, besloot ik de discussie kort en krachtig met de mededeling dat ik daarover verder geen woord meer wenste los te laten! Moeder schudde in de opperste verbazing alleen maar haar hoofd en riep vertwijfeld uit: „Nu begrijp ik toch werkelijk helemaal niets meer van je... ik weet gewoon niet meer wat ik dáár nou nog op zeggen moet! Mannen zijn toch wonderlijke wezens, hoor!” Maar wat ik nauwelijks voor mogelijk had gehouden kwam nu plotseling uit de koker van tante Mien... ze was ineens vol medeleven en aanvaardde de mededeling vol enthousiasme. Opgetogen riep ze uit: „Maar beste jongen, zie je nu wel wàt je op het spel gezet hebt? Hoe kon je toch zó kortzichtig wezen... en bestaat er nu geen kans dat je spoedig met dat vrouwtje trouwt? Ze zal toch best kunnen scheiden van die man?” Ze wilde er nog veel meer over weten en ik had al weer spijt als haren op m'n hoofd dat ik er over begonnen was! Ik hief bezwerend mijn handen ten hemel en riep uit dat ik er liever niet verder over wilde praten in de huidige omstandigheden... later misschien, wanneer ik m'n evenwicht hervonden had! Met een lichte schok werd ik gewaar dat ik hard bezig was om ook mijn geluk met Betty in de waagschaal te stellen bij m'n familie... en dáár zouden ze van afblijven... het was nu wel mooi genoeg geweest met wat ze aan Antje hadden misdreven. Ik achtte m'n tante best in staat om ook nog eens in het leven van Betty te gaan wroeten als ze er de kans toe kreeg! Wat was dat voor een dwaze gedachtengang van mijn tante? Antje die kuis en ongerept was zou dus geen geschikte vrouw voor mij zijn, daar hadden ze nu voorgoed paal en perk aan gesteld, maar... nu ik onverwacht op de proppen kwam met een gescheiden vrouw (wat niet helemaal echt waar was!), nù waren ze ineens vol begrip, daar hadden ze ineens vrede mee!! Het gewichtige onderhoud was afgelopen, ik had mij kunnen uitspreken tegenover tante, maar het resultaat was geweest dat ik nog meer aan het twijfelen was geraakt en dat mijn tante zich kon vergenoegen in de wetenschap dat zij het pleit gewonnen had en dat neef Pieter nu wel geheel en al bekoeld zou zijn van zijn affecties voor dat „zigeunerkind”! Ik ging nog eens nadenken... „zigeunerfamilie”... „huishouden van schindere hannes”... komplot van moeder K. om Antje aan te zetten mij te strikken..... Wel verdomme... hoe kwam tante Mien eigenlijk aan die onzin? Ze had die mensen toch immers nog nooit ontmoet? Daar was toch geen bal van aan? De vader van Antje was eigenaar van een middelmatige sigarenfabriek in Veenendaal geweest, de crisis had hem failliet doen gaan, was dat een schande? Wie weet waren het heel ordentelijke mensen die het misschien ooit eens beter hadden gehad dan wij zelf! Nee maar! Nu vielen MIJ ineens de schellen van de ogen... Ik nam het besluit om vandaag nog een brief te schrijven naar het meisje en haar te laten weten wat er in mij omging. Ik begon dadelijk met een klad op te stellen en toen ik het epistel eindelijk geschikt achtte om weg te sturen, begon ik terstond na het eten de brief in het net te schrijven. De oudelui gingen derhalve alleen naar Dennenlust om er de avond door te brengen, terwijl ik nog enige tijd achter bleef om op m'n gemak aan de brief te werken. Het werd wederom een barre avond. Reeds onder het eten begon het hevig te stortregenen uit een dikke grijze wolkenhemel, een regen die geleidelijk in hevigheid toe nam en tenslotte ontaardde in een wolkbreuk, waarbij het buiten al vroeg bijna volslagen nacht leek. Hoe boosaardig de invloed van mijn tante was op m'n oordeel over Antje, moge blijken uit de brief die ik diezelfde avond nog schreef en gelijk postte en waarvan ik de inhoud hier laat volgen: Putten, 24 juli '39 Beste Antje, Na alles wat in Putten gebeurd is, wil ik je toch nog een paar woorden schrijven, opdat we elkaar goed zullen begrijpen. Allereerst moet ik je de bekentenis doen dat ik erg veel spijt heb dat ik die twee weken waarop jij je zo verheugd had, zo lelijk voor je heb bedorven. Wanneer ik mij wat beter beheerst had zou ik je al die narigheid hebben kunnen besparen en zou er niets gebeurd zijn. Maar ik kon het die middag niet langer verkroppen, ik moest het wel allemaal zeggen! Je begrijpt echter wel dat de bom toch op de een of andere dag had moeten barsten en − 68 −
misschien zou het beter geweest zijn wanneer dit verleden jaar al gebeurd was, dan hadden we er allebei waarschijnlijk niet zoveel verdriet over gehad. Je hebt nu zelf ondervonden hoe de stemming hier tegen ons is. Gelukkig ben je zo verstandig om zelf in te zien dat wij samen niet voldoende overeenstemmen om te trouwen. Dat zou misschien een half jaar goed gaan, doch dan zouden er al heel gauw moeilijkheden komen. Jij houdt niet van lezen en goede muziek enzovoort, allemaal dingen die voor mij een levensbehoefte zijn, en wat zo jammer is, Antje, je hebt niet de minste ambitie om je eens wat verder te ontwikkelen. Als dat wel het geval was, dan zou ik er nog over denken. Maar daar kun jij zelf niets aan doen, je hebt jezelf niet geschapen en ik verwijt je dat dan ook helemaal niet. - En nu is er nog iets dat ik niet van je gedacht had, Antje en dat ik me niet kan begrijpen. Ik heb heel lang met Ali over deze geschiedenis gesproken en ik geloof haar absoluut. Zij lijkt mij betrouwbaar en heeft overigens geen haartje kwaad van je gezegd. Maar jij hebt hier in diezelfde week nog aan Ali verteld dat je in Amsterdam wel degelijk een jongen had! Kijk, zie je, dat begrijp ik nu van jou niet. Waarom heb je dat dan nooit tegen mij gezegd? Hoe moet ik nu geloven dat je werkelijk van mij hield als er ook nog een ander in het spel is? Nu weet ik niet meer wat ik van je denken moet. Waarschijnlijk weet je zelf niet goed wat je wilt, maar ik zou toch wel eens graag willen weten hoe de vork eigenlijk in de steel zit. Als je wilt mag je me dat wel schrijven, maar dan alsjeblieft de WAARHEID en niets anders dan de waarheid! En nu tot slot mag ik je nog een goede raad geven Antje, wees met liefdesaangelegenheden een beetje voorzichtig. Kijk goed uit je doppen en vergooi jezelf niet aan een jongen die jou niet waard is. Je bent een veel te goed en lief meisje om zomaar met de eerste de beste te trouwen en dan misschien ongelukkig te worden. Weet goed wat je doet. Het zou me vreselijk spijten wanneer je op zo'n manier je ongeluk tegemoet zou gaan. Blijf dan liever ongetrouwd. Ik hoop dat je een goede betrekking zult vinden, probeer iets te krijgen voor dag en nacht, zodat je wat meer tijd voor jezelf overhoudt en zie dan eens of je er niet wat nuttigs kunt bijleren in de huishouding op een avondschool. Er zit genoeg fut in je om in het leven wat meer te bereiken, als je maar wil! En dit Antje, is dan hetgeen ik je te zeggen had. Wil je me nog eenmaal spreken, of heb je over deze geschiedenis nog iets op je hart, dan mag je me gerust schrijven of, als je dat liever hebt, ergens ontmoeten. Je weet waar je me vinden kunt, maar het is misschien beter dat wij elkaar niet meer zien. Verder wens ik je het allerbeste in de toekomst en ik hoop dat je nog eens heel gelukkig mag worden. Hartelijk gegroet van Piet. Die brief was eigenlijk een onding en ik had natuurlijk héél wat anders aan dat lieve kind moeten schrijven. Maar deze hele periode was een opeenstapeling van miskleunen en het valt niet moeilijk om in die brief de kwalijke invloed te herkennen die het gesprek met mijn tante die middag op mij had uitgeoefend. Maar wie tussen de regels doorleest, kan er uit opmaken dat ik nog in 't geheel niet radicaal van plan was met Antje te breken. Het heeft er dan ook erg veel van weg dat ik zelf niet bijster overtuigd was van m'n eigen woorden en een stevige slag om de arm hield! Zo koesterde ik tevens de vurige wens dat Annètje heel spoedig op deze brief mocht reageren, dat ik binnen niet al te lange tijd haar weer persoonlijk zou kunnen ontmoeten. De aantijgingen van mijn tante waren niet meer dan een dun laagje vernis op het geloof in de juistheid van haar beweringen... het zou al heel spoedig volkomen afslijten! Nadat ik de brief in het net geschreven had en de envelop dichtgeplakt haastte ik me door de stromende regen naar de dichtstbijzijnde brievenbus op de Harderwijkerstraatweg en liet met een gevoel van opluchting het epistel door de sleuf zakken. Daarna ging ik rechtdoor naar Dennenlust waar ze allemaal al rond de tafel zaten te kaarten. Ik repte met geen woord over het feit dat ik Antje geschreven had, ik was er achter gekomen dat het spreekwoord: spreken is zilver en zwijgen is goud, hier in deze omstandigheid als een wáár woord kon worden beschouwd! De avond op Dennenlust verliep ouder gewoonte, behalve dan dat de opgewekte stemming van vóór die tijd niet meer aanwezig was, het meisje dat altoos glans en blijdschap aan die avonden had weten te geven was er niet meer... haar aanstekelijke lach was voorgoed hier verstomd. En, ik kon het me haast niet verbeelden, maar ik had sterk de indruk dat die anderen het meisje evenzeer misten, ook al deed Ali nog zo haar best de leemte die Antje had nagelaten met overdreven aanstellerij op te vullen. Ondanks al de verhalen die tante Mien en Ali me over Antje hadden ingefluisterd kon ik er maar niet toe komen om Ali nu plotseling op een vriendschappelijke wijze te benaderen. Met wantrouwen vervuld bleef ik het meisje gade slaan wanneer ze telkens zo liefjes tegen me trachtte te doen. M'n gezonde verstand was teruggekeerd en nog weer duidelijker dan tevoren zag ik hen allebei als de voornaamste aanstichters van al het kwaad dat was geschied! Donderdag 27 juli 1939 - Putten − 69 −
Een paar eentonige dagen van grijze luchten en nogal wat regen waren voorbij gegaan. Ondanks de minder gunstige omstandigheden had ik toch nog kans gezien een aantal interessante filmopnamen te maken in het vrije veld. We hadden tussen de buien door gefietst en nog meer gewandeld waarvoor het eigenlijk uitstekend weer was. Maar het triestige aanzicht van de natte bossen om me heen droeg er in feite niet bepaald toe bij om mijn stemming te verbeteren. Ik begon steeds meer te verlangen naar het einde van deze vakantie en op zo'n middag dat de onafgebroken regenvlagen ons binnenshuis gekluisterd hielden, voelde ik me troostelozer dan ooit... knaagde en schrijnde het bij me van binnen, lag de herinnering aan het gebeurde nog weer vers in m'n geheugen... Ik begon intens naar het ogenblik toe te leven dat ik in staat gesteld werd iets te ondernemen dat een eind zou maken aan deze afschuwelijke toestand van spanning en onzekerheid. O, als we maar eerst weer in de stad terug waren... wie weet kwam het allemaal nog wel weer in orde met Antje. Ik had me heilig voorgenomen dat ik dan alles op alles zou zetten om haar terug te winnen. Iedere dag die verstreek deed het gevoel van spijt toenemen over hetgeen ik had aangericht... begon ik meer en meer te twijfelen aan die zogenaamde „goede bedoelingen” van mijn tante, bedoelingen die louter op leugens gebaseerd moesten zijn! Antje zou inmiddels mijn brief wel ontvangen hebben en ik was zeer nieuwsgierig of ze me nog terug zou schrijven naar dit adres. Hoe zou zij er op gereageerd hebben? Was het niet heel goed mogelijk dat haar moeder zich er mee ging bemoeien en zo het een en ander van zich ging laten horen? Ja, dat was helemaal niet denkbeeldig en het zou bovendien ook heel vanzelfsprekend zijn... er kon me nog best zo het een en ander te wachten staan! Op de dag waarover ik het nu heb, gingen de bruidsdagen in van het veertigjarig huwelijksfeest van de oudelui. Daar was natuurlijk al lang tevoren over gesproken, dat we er hier in Putten een extra feestelijk tintje aan zouden geven en daar had iedereen zich dan ook nogal wat van voorgesteld. Het zou een denderende feestdag worden daar buiten met lampions, koffie en gebak en een gezamenlijk etentje met de hele familie. Maar helaas... de juiste stemming voor die bijzondere gelegenheid was eigenlijk lang niet zoals die had behoren te zijn. Vader vond dat we het maar moesten uitstellen tot de echte trouwdag in augustus was aangebroken in Amsterdam. Hoe kwam dat? Wel, die onverkwikkelijke geschiedenis met Antje had niet alleen kwaad bloed gezet tussen mijn familie en mij persoonlijk, doch het was niet uitgebleven dat er ook iets begon te haperen tussen de oudelui en de ten Bouwhuyzen, al bleef dat verschijnsel nog verborgen onder de dekmantel van uiterlijke wellevendheid. Ik had al spoedig ontdekt dat moeder ontzettend veel spijt had dat ze Antje kwijt was, nu ze tot bezinning was gekomen begreep ze maar al te goed dat ze zich weer eens in de luren had laten leggen door haar zuster en zich nodeloos voor haar karretje had laten spannen. Het was allemaal niet nodig geweest! Vader dacht er al net zo over en ik had hem al een keer horen mompelen, toen moeder klaagde dat ze Antje toch wel miste in het huishouden: „Mens, had je ook maar niet zo stom moeten zijn om naar Mien te luisteren... je hebt je te veel door haar laten opjutten en dat is niet de eerste keer dat je dat overkomt!” Toen ik kort daarna een ogenblik met moeder alleen was, liet ze zich wat haperend ontvallen: „Zit je er nu nog erg over in dat Antje weg is? Je kijkt telkens zo somber en je bent aldoor zo stil hier, dat ben ik niet van je gewend... ik maak me er een beetje bezorgd over....! Ik heb al gedacht dat we straks Antje maar weer terug moeten laten komen... want ik zie wel dat je er erg veel weet van hebt. Als jij denkt dat je gelukkig met haar zal worden, nou... dan moet je het in godsnaam maar doorzetten en nog eens met haar gaan praten... Het lijkt me nog altijd beter dan met een gescheiden vrouw..., je zult in ieder geval aan Antje een vrouw treffen met twee rechterhanden!” Nou, dáár stond ik wel even van te kijken... moeder was wel plotseling omgezwaaid! Op dat moment had ik maar één antwoord: „Dat is allemaal heel aardig wat u daar zegt... maar dat hadden jullie dan maar eerder moeten bedenken en u had zich niet zo door tante Mien van de wijs moeten laten brengen! Ik ben erg bang dat het daar nu te laat voor is... dat meisje zal nooit kunnen vergeten hoe ze hier behandeld is, ze zal niets meer van ons willen weten!” Jaja, het berouw komt ná de zonde... 't was moeder duidelijk aan te zien en ik moet bekennen dat het me tòch ergens een zekere voldoening gaf! Wat deze feestelijke dag aangaat mag gezegd worden dat die, ondanks de precaire situatie, toch nog geslaagd mocht heten. We hadden allereerst het weer mee, want het werd een fraaie stralende en warme zomerdag, die gerust een uitzondering genoemd mocht worden in de reeks van triestige regendagen die we achter de rug hadden. Al vroeg in de ochtend werd de taart bezorgd die ik reeds lang voor die tijd in het dorp had besteld bij dezelfde uitnemende banketbakker waar mijn schoonzuster een paar weken geleden zulke heerlijke taartjes had meegebracht op de verjaardag van mijn broer. En van Dennenlust lieten ze zich evenmin onbetuigd, ze kwamen allemaal in optocht feliciteren en lieten hun gelukwensen vergezeld gaan van een prachtige boeket bloemen. Ik had nog de tegenwoordigheid van geest om de ceremonie op de filmband te vereeuwigen, een opname die toevallig heel goed uit de verf kwam, maar die later bij vele niet-ingewijden de onvermijdelijke vraag deed stellen: „Zeg, waarom is dat meisje, die Antje er niet meer bij?” Inderdaad was dit probleem iets dat ik niet voorzien had... Antje kwam in de hele film voortdurend op het scherm en dan ineens... was ze er niet meer! Een actrice die met ruzie uit de „cast” weggelopen was! Ik moest daar later altijd een verhaaltje bij verzinnen, net zo lang tot iedereen wel wist wat de ware reden was! En zo konden we dus toch nog spreken van een geslaagde feestdag, alle sombere voorspellingen ten spijt. En nu het weer er zo veelbelovend uitzag kwam vader met het voorstel voor de dag de komende middag een autotocht te gaan maken voor zijn rekening. Hij ging er samen met mijn oom meteen maar op uit naar het dorp om bij de garage van Went de grote toerwagen te bestellen. Ik liet hen maar rustig alleen er op af gaan en − 70 −
had meer zin voor een tochtje op de fiets in m'n eentje. Maar er gebeurde die dag nòg iets van groot belang! Bij mijn terugkeer omstreeks koffietijd wachtte mij een schokkende verrassing. De post was er in die tussentijd geweest en had buiten een flink pak felicitatiebrieven en gelukstelegrammen voor het bruidspaar ook een brief voor mij persoonlijk meegebracht. Moeder overviel mij er terstond mee toen ik de kamer binnenstapte en de stapel post voor hen beiden in ogenschouw nam. Ze zei met enige nadruk: „O ja, er is ook voor jou een brief gekomen... maar ik weet niet van wie die is want er staat geen afzender op... hij ligt op je kamer.” De hele familie mitsgaders Ali was intussen op Campanula gearriveerd en moeder had juist de koffie ingeschonken, terwijl ze druk doende bezig was de feesttaart in gelijke porties te verdelen. Alhoewel ik brandde van nieuwsgierigheid van wie die brief in godsnaam wel mocht wezen, kwam het me verstandig voor nog even geduld te bewaren aleer ik naar mijn kamer ging om die brief te lezen. Het schrijven kon best wel eens van Antje afkomstig zijn en in dat geval kwam het me ongewenst voor wanneer de rest van de familie daar onmiddellijk met de neus bovenop zou liggen. M'n geduld werd danig op de proef gesteld want tot overmaat van ramp stapte even later van Surksum het erf op... hij had het natuurlijk al weer geroken met z'n hondeneus, als wist ie bij intuïtie dat er vandaag weer wat lekkers bij de koffie te genieten viel! De ouwe bleef dus ook plakken en liet zich het gebak opperbest smaken; maar gedurende die tijd zat ik letterlijk op hete kolen, dacht onafgebroken aan de brief die op mijn kamer lag te wachten om gelezen te worden en waarvan ik met vrij grote zekerheid begreep dat die van Antje afkomstig moest zijn, of... misschien wel van haar moeder! Eigenlijk voelde ik me lang niet op mijn gemak en hunkerde gewoon naar het ogenblik om even weg te kunnen glippen om zo gauw mogelijk zekerheid te krijgen. Zo snel als ik kon slobberde ik de hete koffie naar binnen en verdween dan stilletjes naar mijn kamer. Ja, daar lag de brief op de tafel... een belangrijk document! Een blik op het couvert werpend en het adres lezend zag ik dadelijk dat dit beslist niet door Antje was geschreven, een vreemd en wat onregelmatig handschrift, dat mij ongetwijfeld het ergste deed vermoeden. Toevallig kende ik het handschrift van Antje zo goed doordat ik haar boodschappenlijstjes wel eens onder de ogen kreeg... neen, die brief moest bepaald van een ander zijn, maar van wie? Haastig scheurde ik de envelop open en las! En jawel hoor... het was tòch een brief van het meisje zelf, in haar eigen handschrift en het adres had ze blijkbaar door iemand anders laten schrijven, kennelijk met het oogmerk dat niemand direct zou zien dat het schrijven van haar afkomstig was. Met stijgende verbazing las ik de regels en wat ze me te vertellen had bezorgde me in enkele seconden de grootst mogelijk ontroering. Al lezende maakte zich opnieuw woede en vertwijfeling van mij meester jegens mijn tante en Ali, want wat ze me schreef gaf me thans de rotsvaste overtuiging dat Antje de WAARHEID sprak en dat ik alleen HAAR geloven moest! Ze had de brief keurig geschreven en er haar best op gedaan, er viel niet aan te twijfelen dat ze nog steeds hevig onder de indruk was van het gebeurde hier in Putten. Hier volgt de letterlijke inhoud: Amsterdam, 27 juli '39 Beste Piet, Ik heb uw brief ontvangen, waarvoor mijn hartelijke dank. Ik heb hem aandachtig doorgelezen. Maar nu eens over die jongen gesproken. Ik heb Ali maar wat wijs gemaakt, dat ik in Amsterdam een jongen had, om haar in een andere gedachte te krijgen. Wat dacht u nu van mij, wanneer ik een jongen had, zou ik toch niet zo'n omgang met u gehad hebben. Dan had ik dat wel gezegd. Ik heb haar maar op een dwaalspoor gebracht, begrijpt u het nu wel? Net als wat ik tegen mevrouw zei, dat ik niets om u gaf. Dat moest ik nu toch allemaal wel zeggen! Het spijt mij zeer dat het allemaal zo heeft moeten lopen. Maar alles schrijven kan ik toch niet, hoe of dat allemaal met Ali in elkaar zit. Neem van mij enkel maar aan dat zij erg jaloers was. Want wat ze allemaal van u gezegd heeft schrijf ik maar niet eens. Maar nu kan ze wel zoveel vertellen nu dat ik weg ben. Dat had ze die avond moeten doen, toen we met z'n drieën waren bij hun op het erf. Ik denk er iedere dag aan, neen, dat u zoiets van mij gedacht had! Maar toch wou ik u nog wel eens een keer spreken, want er ligt nog heel wat op mijn hart. Maar dan had ik toch wel graag bericht terug of u mij nog wil spreken! Zowel, dan moet u maar schrijven wanneer, waarzo en op welke dag. Dan kunnen we er nog eens beter over praten, want eerder ben ik toch niet tevreden. Want daar allemaal over schrijven kan ik toch niet. Maar dat kan ik u nog wel zeggen dat daar NIETS van waar is. Dat zou gemeen van me zijn! En dan nog iets. Ik wens u, met uw ouders veel geluk met hun veertigjarig huwelijk en dat u ze nog vele jaren moogt behouden. Verder weet ik niets meer te schrijven. Verder nog veel pleizier en de hartelijke groeten van je Antje. Met één slag brachten deze weinige, maar gevoelige regels mij tot de werkelijkheid terug. Het werd − 71 −
me duidelijker dan ooit hoe zeer ik me vergist had in Antje, dat het krankzinnig was geweest van me om ook maar één ogenblik geloof te hechten aan de onzin die mijn geliefde tante over het vermeende streven van het meisje uitgekraamd had! En des te gemakkelijker is het te begrijpen dat ik opnieuw de woede en verbittering in me voelde oplaaien. Ik stak de brief in m'n binnenzak en keerde terug naar de woonkamer. Daar zag ik de vragende gezichten al op me gericht, er was natuurlijk al lang weer over gekletst en moeder vroeg meteen van wie die brief was, ofschoon ze dat waarschijnlijk al heel goed wist. In mijn opwinding wond ik er geen doekjes om en deelde het gezelschap mede dat de brief inderdaad van Annètje was en voegde daar meteen aan toe dat het kletspraatje over die zogenaamde jongen een verzinsel was, dat had ze me nu duidelijk uitgelegd. Verder moesten ze nu maar eens en vooral begrijpen dat mijn opinie over Antje hiermee radicaal gewijzigd was na het lezen van die brief! Tante Mien stond onmiddellijk op van haar stoel, er trok een smalende lach om haar mond en ze begaf zich terstond naar buiten toe, moeder en ik volgden haar. De anderen verdwenen veiligheidshalve en Ali vond het ook maar beter om uit de buurt te blijven nu ze bevroedde dat de zaak een andere wending ging nemen! Midden op de grintweg ontspon zich toen een heftige discussie. Ik voelde me sterk nu met de brief van Antje in m'n zak en was vast besloten om ditmaal als een rots in de branding recht overeind te blijven staan. Maar tante Mien gaf zich niet gewonnen... ze bleef volharden in haar oorspronkelijke mening en met nòg meer overredingskracht dan tevoren trachtte ze me te overtuigen dat ZIJ gelijk had, dat Antje minderwaardig was en dat ik me had laten inpalmen! NU leerde ik haar inderdaad pas goed kennen! Heel bedaard haalde ik toen de brief uit mijn zak en zei rustig en vol vertrouwen: „Hier heb ik haar brief... en lezen jullie het nu zelf maar! Er staat niets in dat verborgen moet blijven!” Tante Mien nam hem maar al te gretig van mij aan, ze griste het document bijna uit m'n handen en begon dan halfluid te lezen. Ze was er gauw mee klaar, vond de gelukwens van het meisje aan het slot van de brief in één woord „theatraal” en barstte vervolgens los in een eindeloze stroom van tegencommentaren, die kant noch wal raakten. Ze bleef met verheffing van stem volhouden dat ik verblind was en doorspekte haar betoog met „jongenlief” voor en „jongenlief” na tegen mij, toen ze zag aankomen dat ik ditmaal niet meer te overtuigen was van haar „goede bedoelingen” en rotsvast mijn eigen mening had gevormd. Met een honende spotlach riep ze uit: „Dat is toch gewoon belachelijk, wat dat meisje daar schrijft over onze Ali... bespottelijk om te beweren dat Ali jaloers zou zijn... hoe kòmt ze er bij! Nou, ik kan je wel verzekeren, en dat weet ik toevallig heel goed, heeft Ali al geruime tijd zo'n beetje kennis aan iemand in Utrecht... en het is dus uitgesloten dat die jaloers had moeten zijn! Heus, beste jongen, geloof me toch, neem nu toch een goede raad van me aan, ga niet in op dat voorstel om haar ergens te ontmoeten... dat meisje gaat niet vrijuit. Misschien heeft ze die brief wel niet eens zelf geschreven, daar zit natuurlijk die moeder achter! Ze hebben spijt dat jij ze nog net ontglipt bent en nu zetten ze te elfder ure alles op alles om jou nog onder hun net te kunnen vangen!” Sprakeloos hoorde ik al die tirades van mijn tante aan, maar ik liet haar kalmpjes uitpraten, want hoe meer zij voortging met het meisje te belasteren, des te meer kreeg ik zekerheid van de volmaakte argeloosheid en de zuivere gevoelens die mij van Antje bekend waren. Nog nooit eerder had ik zó veel starheid in denken ontmoet als bij mijn tante thans het geval was. Ze MOEST en ze ZOU gelijk hebben en liet al haar fantasie de vrije loop om dat aan te tonen! Nu kwam ze ineens aandragen met de wetenschap dat Ali een vriend had in Utrecht! Nou, daar hadden we Ali nog nooit eerder over horen reppen en mijn tante zou de laatste geweest zijn om daar niet mee te pronk te lopen! Ik zag in dat er geen praten tegen was, ik gaf het maar op! Mijn tante was er toch niet van af te brengen... van het begin af aan was Antje bij haar in ongenade geweest, dat meisje deugde niet voor mij en daar stapte ze voor geen goud van de wereld meer vanaf. Het was weer het oude liedje, ze stond er in heel de familie om bekend en daar waren al heel wat familieruzies door ontstaan. Ik vond het alleen slechts een onvergeeflijke fout van mezelf dat ik een paar dagen geleden zo stom was geweest om me te laten beïnvloeden door die lasterlijke aantijgingen. Maar dat was nu afgelopen, mijn besluit stond onwrikbaar vast en ik maakte dan ook kortweg een eind aan het gesprek met de woorden: „Het klinkt allemaal heel mooi en aardig wat u daar vertelt... maar ik ben zelf zo vrij om er geen bal van te geloven. Vergeet niet dat ik Antje veel beter ken dan iemand van jullie en ik bezit genoeg mensenkennis om te weten dat dat meisje nooit tot zulk een laagheid in staat zou zijn... ik kàn en ik màg zoiets niet van Antje denken, vooral niet nu ik die openhartige brief van haar heb gelezen! Als ze werkelijk zo was als u haar afschildert... nou dan zou ze hier ook niet altijd zo plichtsgetrouw en doodeerlijk geweest zijn. Menig ander meisje had er de brui aan gegeven, na zo'n behandeling...!” Moeder viel onmiddellijk bij: „Ja, dáár heeft die jongen gelijk aan... 't is een hartelijke plichtsgetrouwe meid en zo'n meisje krijg ik nooit voor haar in de plaats terug!” Het klonk bijna als een verwijt aan het adres van tante Mien! Mijn laatste woorden waren: „Enfin, al gaan jullie nou allemaal op je hoofd staan, mijn besluit staat vast! Ik ga in Amsterdam met haar praten en we zullen wel zien wat er verder van komt. Ik blijf van mening dat Antje groot onrecht is aangedaan en ik zal niet eerder rusten voor dat uit de weg is geruimd!” Dáár had tante niet van terug. Ze zweeg ontdaan en werd wit van woede. In haar wiek geschoten draaide ze zich nog éénmaal om voordat ze wegliep en riep met waarschuwende vinger uit: „Dan moet je het zelf maar weten... maar beweer nooit dat wij je niet gewaarschuwd hebben!!” Die hele verdere dag verkeerde ik in een zeer opgewekte stemming, de brief van Antje had me in alle opzichten een nieuwe dosis moed gegeven en het was me daarbij niet ontgaan dat ook mijn moeder een heel stuk van gedachten was veranderd over Antje. Het epistel van het meisje had z'n uitwerking stellig niet gemist! − 72 −
De autotocht die wij 's middags maakten werd toch nog een succes, 't was maar goed dat ze de grote toerauto hadden kunnen krijgen want we gingen er maar nèt in met z'n zessen... Antje zou er niet bij gekund hebben! Het weer liet zich die middag ook van z'n beste kant zien. Maar Ali moest natuurlijk de goede stemming weer even verstoren terwijl we door een van de mooiste landschappen van de Hoge Veluwe reden, met de hatelijke opmerking: „Jammer dat Antje d'r nou niet bij kan zijn... daar had ze ook van mee kunnen genieten!” Niemand gaf er antwoord op, maar het lag mij op de lippen om haar naar het hoofd te slingeren: dat is jouw schuld, dan had je haar maar niet hier vandaan moeten pesten! Doch wijselijk zweeg ik maar om geen schaduw te werpen op deze plezierige middag. Natuurlijk was die zelfde gedachte ook bij mij opgekomen... Antje had hier inderdaad van mee kunnen profiteren en met een gevoel van heimwee dacht ik aan ons gezellige tochtje van vorig jaar, dat was eveneens op het eind van de vakantie, toen Antje en ik allebei met een triomfantelijk en zegevierend gebaar uit de auto stapten als overwinnaars! Na afloop van de autotocht had moeder gezorgd voor een echt feestelijk diner bij ons op Campanula waarbij de hele familieschaar, mitsgaders Ali mee aanzat. Voor het eerst na vele dagen smaakte het eten mij weer eens ouderwets goed en we deden het maal alle eer aan! Ja mensen, wat hadden wij het toen nog goed en hoe slecht waardeerden wij de rijkdom die we toen nog bezaten! Wie kon zich voorstellen aan die rijk voorziene dis dat er binnen afzienbare tijd in dit land de honger in z'n meest afzichtelijke vorm voor de poort zou staan... hier in dit gezegende land van melk en honing! We zouden nog menigmaal met trieste weemoed terug denken aan deze gelukkige tijd! Van verschillende momenten op die dag had ik filmopnamen gemaakt zodat de herinnering er aan voor de toekomst bewaard zal kunnen blijven, tenzij... ook de filmspoelen met hun kostbare herinneringen ten prooi vallen aan de razernij van het oorlogsgeweld! Oom Wim en ik besloten de dag met een gezellig tochtje op de fiets na afloop van het kostelijke diner, we konden daardoor meteen wat overtollige calorieën proberen kwijt te raken! Het was weer zo'n zeldzame warme zomeravond zoals we in geen dagen meer hadden meegemaakt hier. Ik voelde me weer helemaal happy en had mijn evenwicht gelukkig weer geheel en al hervonden. Dat was voornamelijk te wijten aan de brief van Antje, ik was nu volkomen gerust gesteld en kon weer denken aan een vast omlijnd plan over hetgeen me te doen stond wanneer ik weer in de stad terug was. Met mijn tante wenste ik geen dispuut meer te hebben over de kwestie... ik wist nu méér dan genoeg, ze zou me voor geen tweede maal van de wijs kunnen brengen! Mijn oom was zo tactisch om zich er in het geheel niet mee te bemoeien, iets dat ik bijzonder in hem waardeerde. Vrijdag 28 juli 1939 - Putten En zo komt dan het einde in zicht van deze roemloze vakantie, vandaag is het feitelijk de laatste dag en ik zal nog maar één nachtje hoeven slapen op mijn kleine, vertrouwde kamer in het vriendelijke bungalowtje dat getuige is geweest van zovele emotievolle gebeurtenissen. De vrouwen zijn al druk in de weer met toebereidselen te maken voor ons vertrek, koffers worden al vast voor een deel ingepakt en er wordt grondig opruiming gehouden. Ik voel geen greintje spijt bij de wetenschap dat het voorbij is, eerlijk gezegd hunker ik er naar om zo snel mogelijk hier vandaan te komen en in m'n eigen vertrouwde omgeving het leven van alledag te hernemen, de affaire met Antje tot een oplossing te brengen. De bijna ongelooflijke dingen die hier hebben plaats gevonden hebben een diepe schaduw geworpen op ons vakantiepleizier en menigmaal komt de vraag bij me op: wat zal hierna nog allemaal gaan gebeuren... hoe ziet de naaste toekomst er uit? Steeds meer onheilspellende geruchten betreffende de internationale toestand dringen ook hier reeds tot ons door, met tegenzin schakel je de radio in om des avonds acht uur naar de nieuwsberichten te luisteren... je kunt er beter maar niet naar luisteren! Na de uitzonderlijk mooie dag van gisteren was het met de weersgesteldheid vandaag opnieuw treurig gesteld. Oom Wim en ik probeerden in de vroege ochtend nog wat te fietsen - voor de laatste maal - maar we brachten het niet ver. De fut was er uit en ik meende te constateren dat bij allemaal het verlangen bestond naar het einde van de familiereünie... ze hadden er schoon genoeg van en het zou ook niet lang meer hebben moeten duren. Er stond behoorlijk druk op de ketel! In de middag wandelde ik naar het dorp toe, gedreven door een vaag schuldgevoel dat ik toch eigenlijk iets moest kopen voor mijn vriendin Betty. Ik begaf mij naar de kunsthandel van Terwee en kocht daar een vrij kostbaar, maar artistiek cadeautje voor haar, een gebrandschilderd stilleven. Het was alsof ik met dit kleinood alles wilde afkopen wat ik jegens haar in de voorbije weken had misdreven. Niet zonder vrees en ontsteltenis moest ik er aan denken hoe wij over een luttel aantal uren weer tegenover elkander zouden staan, ikzelf vervuld met schaamte en schuldgevoel dat ik haar bedrogen had en alleen nog maar naar haar toe kwam om onze verhouding te beëindigen. Hoe moest ik het haar in godsnaam zeggen? Of zou het weerzien mij weer opnieuw tot haar terug brengen? Zou Betty zelf ook bereid zijn er een eind aan te willen maken? Achter al deze vragen stond de dwingende belofte die ik aan Antje had gedaan... de verzekering die ik haar gegeven had dat ik haar niet in de steek zou laten en dat ze altijd op me zou kunnen blijven rekenen. Dit alles moest ik Betty openbaren, dat was ik verplicht... het betekende de consequentie van hetgeen ik eenmaal hier in Putten lichtvaardig en onbedachtzaam met Antje was begonnen. Zou dit dan werkelijk het einde betekenen van onze jarenlange liefdesverhouding? Was al die strijd om haar te redden van de ondergang uit de ziedende maalstroom van het leven voor niets geweest? Mogelijk toch niet! Ik − 73 −
had haar gered, toen het bijna te laat was, maar nù wist ik dat ze in ieder geval veilig was en dat ze ook zonder mij ongetwijfeld haar weg verder in de toekomst zou weten te vinden. Misschien had de Voorzienigheid het wel zó voor ons beschikt dat onze wegen hier moesten scheiden, hoe onbestaanbaar me dat ook steeds had geleken! Maar thans vond ik het al lang niet meer zo onaanvaardbaar dan een jaar geleden, tè zeer als ik vervuld was van mijn genegenheid voor Antje. De nuchtere werkelijkheid stond voorop: Antje was een ongerept vrij meisje, ik zou terstond met haar kunnen trouwen... tussen Betty en mij lag een diepe afgrond, Bram, de kerel die als een niet te slechten barrière de weg naar haar versperde en die nimmer van zins was afstand van haar te doen. Daarom had ik mij stellig voorgenomen Betty alles te vertellen en haar daarna zelf te laten beslissen wat ons te doen stond. Dat zou geen gemakkelijke opdracht worden Bij m'n terugkeer uit het dorp volstond ik met Betty een kort bericht te sturen per briefkaart, waarin ik haar in voorzichtig gekozen woorden voorbereidde op het ernstige nieuws dat haar te wachten stond: Lieve Betty, Aanstaande zaterdagmiddag kom ik in Amsterdam terug. Ik hoop dat ik in de gelegenheid ben om je zondagavond te bezoeken. We hebben veel slecht weer gehad, vooral in de laatste week, en er is hier iets heel onaangenaams gebeurd, iets dat voornamelijk ons beiden betreft en waarover we aanstaande zondag ernstig moeten praten samen. Tot over een paar dagen dus maar! Hartelijk gegroet van je liefhebbende Piet. Betty met haar scherpe intuïtie zou uit deze weinige regels ongetwijfeld begrijpen wat er aan de hand was. Ze zou door dit nieuws niet overrompeld worden... waarschijnlijk had ze het al lang zien aankomen! Op de avond van deze sombere laatste dag in Putten hadden de omstandigheden het zó beschikt dat wij allemaal getuige moesten zijn van een nogal merkwaardige bijeenkomst. Tussen Campanula en Dennenlust lag in de hoek van de Kozakkenweg de jeugdherberg „'t Plankenhuus”. Het Plankenhuus was van oorsprong, en dat moet al jaren geleden zijn, een klein sanatorium voor longpatiënten geweest. Thans deed het dienst als jeugdherberg en van tijd tot tijd waren er kleine groepen jongeren ondergebracht die er hun vakantie doorbrachten. Ook in de afgelopen week was het houten gebouwtje bevolkt geweest met een aantal jonge mensen van christelijke huize, naar wij aannamen doordat er bij iedere maaltijd nogal luid voorgebeden werd. Ook voor hen was het vandaag de laatste dag en we hadden gezien hoe die jongens de hele dag bezig waren geweest met het verzamelen van sprokkelhout dat overal rondom in de bossen voor het grijpen lag, tot hele boomstammen toe. Ze hadden het allemaal opgestapeld achter het huis op een open plek en het leed geen twijfel dat ze van plan waren die avond een groots kampvuur te ontsteken. Het was een formidabele brandstapel geworden en we waren allemaal benieuwd wat voor een effect dat zou geven als de brand er werd ingestoken. Tegen schemerdonker gebeurde dat dan ook en het werd het meest indrukwekkende kampvuur dat ik ooit heb meegemaakt, niet zozeer vanwege dat vuur alleen, maar door nog iets geheel anders. Toen het vlammenspel z'n hoogtepunt bereikt had en heel de omgeving in heldere rode gloed zette, trad er iemand van de leiding naar voren en begon een speech te houden, het moet kennelijk een predikant geweest zijn, maar wat die man daar op die gedenkwaardige avond te zeggen had, waren woorden van zulk een profetische inhoud, dat ongetwijfeld iedereen uit de omgeving, waaronder ook veel ouderen, telkens weer teruggedacht zal hebben aan die voorspellende rede. Zelf waren wij voor de laatste maal bij elkander op Dennenlust en toen wij omstreeks tien uur buiten de gloed zagen van het kampvuur en de stemmen van de jongens en meisjes uit het Plankenhuus hoorden weerklinken, begaven we ons eveneens naar buiten. We waren niet de enigen, de meeste bewoners van de andere bungalows waren ook van de partij en het was een wonderlijk gezicht om al die mensen rondom dat knetterende vuur te zien staan tegen de duistere achtergrond van het geboomte. Het leken spookachtige silhouetten en de hele samengroepering in het flakkerend oranje schijnsel had bijna iets macabers... als uit oeroude tijden bij de Germanen. Maar dan werd het plotseling stil onder al de aanwezigen, alleen het geknetter van de vlammen vulde nog de nachtelijke stilte. Uit die vreemde, onwezenlijke stilte trad onverwacht een krachtige, heldere stem naar voren... de jonge mensen uit het kamp werden toegesproken en al waren de woorden die gezegd werden speciaal voor hen bedoeld, ook voor de omstanders daarbuiten klonken ze zó indringend dat we er allemaal heel diep van onder de indruk raakten! Die man stond daar inderdaad als een profeet... als een boodschapper uit de wereld van de toekomst die een waarschuwing uitdroeg tot heel de mensheid voor wat ons in de naaste toekomst te wachten stond. Het was voor het eerst dat er iets van werkelijk besef tot me doordrong dat we met z'n allen aan de afgrond stonden van de samenleving, dat het onheil dat ons bedreigde nu plotseling onafwendbaar nabij leek! Hoe dikwijls heb ik in latere jaren aan deze wonderlijke avond terug moeten denken en aan de woorden van die man. Ik zou z'n preek onmogelijk nog woordelijk kunnen herhalen, maar er waren punten in waarin hij op niet mis te verstane wijze zinspeelde op de ramp die we ieder ogenblik konden verwachten. Op bloemrijke wijze vergeleek hij het vuur waar we allen omheen stonden met het licht der Vrede, het licht dat nimmer mocht doven. Het beeld van deze gloed en de gedachte aan deze avond zouden we altijd bij − 74 −
ons moeten levend houden, meedragen in ons hart als een symbool... het moest een baken voor ons zijn en blijven voor straks... wanneer de grote waanzin over de wereld zou losbarsten, wanneer de beestachtige oorlog dood en verderf zou zaaien onder al deze jonge levens, voor wier behoud hij vurig bad. Hij smeekte de Almachtige dat zij allen voor deze verschrikkingen gespaard mochten blijven, maar hij wist dat het moeilijk was daar nog aan te durven geloven, nu de volken vol haat en tot aan de tanden bewapend tegenover elkander stonden, gereed om opnieuw het afschuwelijke bloedbad onder elkander aan te richten. Daarna roerde hij de mogelijkheid aan dat ons eigen vaderland ditmaal in deze verschrikkelijke baaierd van geweld kon worden meegesleurd waarna hij z'n toespraak beëindigde met de dramatische woorden: ....„En mocht, wat God verhoede, voor jullie straks het uur aanbreken dat het Vaderland een beroep moet doen op de besten zijner zonen... denk dan steeds weer aan deze ogenblikken, dat wij hier bijeen waren in volle vrede en als levenden ons mochten koesteren aan de warmte van dit kampvuur! Draag dit licht steeds diep in je hart mee... het kan een troost en een baken zijn dat je mogelijk leiden kan om door de diepste en donkerste uren van je leven heen te komen.” Dat waren zo ongeveer de woorden waarmee die dominee een nogal verontrustend toekomstbeeld aan z'n gehoor ophing maar dat blijkbaar op al die toehoorders, ook de buitenstaanders, een diepe indruk maakte en bij mezelf een beklemmend gevoel van vrees voor de toekomst opriep. We waren er eigenlijk allemaal een beetje kapot van, beseften voor het eerst hoe ernstig de situatie in Europa er voor stond. Of overdreef die man? Dat z'n woorden nogal stevig waren overgekomen bewees wel het feit dat er zo hier en daar om ons heen vrouwen onderdrukt in gesnik uitbarsten, die nauwelijks hun ontroering konden verbergen. Het was alsof die man ons de ogen geopend had en of we van hem voor het eerst de ontzettende waarheid vernamen hoe dicht wij bij de ondergang stonden. Dat je je wel moest afvragen: is het dan zo erg? Staan wij werkelijk reeds zó dicht aan de afgrond? Neen, die man overdreef niet... hij zag bepaald verder en profeteerde op die donkere avond een somber toekomstbeeld dat een gevoel van grote beklemming wierp op al die mensen. Zelf voelde ik me ook diep bewogen worden en zag het vuur langzaam tanen door een floers van tranen, maar dat kwam natuurlijk ook doordat ik telkens aan Antje moest denken met gevoelens vol weemoed. Hoe graag zou ik nu gewild hebben dat zij hier naast me had gestaan, mijn arm beschermend om haar heengeslagen, samen luisterend naar die indringende boodschap. Opnieuw stormden weer alle emoties van de afgelopen dagen op mij toe en samen met de weinig opwekkende woorden van de spreker drong zich het toekomstbeeld voor mij nog somberder op dan het al was. Nog even laaide de flikkering van het vuur hoog op, maar dan minderde de rosse gloed al meer en meer en verstierf langzaam aan tot wat zwak nagloeien in de nu diepe duisternis van het nachtelijk woud. Zwijgend gingen de mensen uit elkaar, allemaal diep onder de indruk en elk vervuld van eigen zwaarmoedige gedachten en toekomstzorgen. Het was een avond geweest om niet licht te vergeten, het leek bijna op een plechtig symbool tot de afsluiting van een gelukkige periode, die nu eensklaps voorgoed voorbij leek! Later vroeg ik me wel eens af: hoevele van die jonge mannen uit dit kamp op het Plankenhuus zullen voor het laatst in hun jonge leven dit kampvuur hebben meegemaakt? Voor hoevelen betekende het een eeuwig afscheid? Misschien heeft een enkele er bij stilgestaan, maar geen van hen kon weten wie het noodlot zou treffen! Zaterdag 29 juli 1939 - Putten-Amsterdam En zo is het einde van heel deze dramatische periode in zicht gekomen... nog weinige uren restten ons. Wat valt daar nog over te schrijven? Nog even na het ontbijt een tochtje naar het Solse Gat, nog éénmaal de sensatie van voort te zweven langs lommerrijke boswegen, de geuren die uit het bos opstijgen op te snuiven en je te kunnen verzadigen aan de mysterieuze schoonheid van die groene vallei temidden van eeuwenoud beukenhout. Zullen wij het hierna ooit nog weerzien? Het leek bittere ironie dat juist deze laatste dag zo fraai en vol zonneschijn moest wezen, na zoveel eindeloze regendagen! Mijn tocht eindigde in het dorp waar ik met bezwaard gemoed mijn trouwe velo afleverde op z'n wettelijk domicilie en ik dorst er nauwelijks bij te wensen: tot het volgend jaar! Ik was niet weinig verrast toen ik bij m'n thuiskomst te voet tegen halftwaalf de auto uit Amsterdam reeds voor Campanula zag staan... de chauffeur had er z'n gemak van genomen en zich prinsheerlijk neergevleid in een van de ligstoelen. Hij was veel vroeger verschenen dan de afspraak was, maar dat raadsel was spoedig opgelost. Hij had 's morgens een vrachtje van Amsterdam naar Nunspeet gehad en combineerde de rit met de opdracht ons terug te brengen... dat ging in één moeite door. Haast had de goeie man helemaal niet, hij zat hier gezellig met een boterhammetje en een kop koffie en nam er meteen een makkelijk dagje van. Maar nu de auto er toch eenmaal was werd er niet langer getalmd met inpakken, dat was trouwens al grotendeels gebeurd en we hoefden alleen nog iets te eten, daarna konden we meteen vertrekken. Precies halfdrie was alle bagage ingeladen en kon de aftocht een aanvang nemen. We namen afscheid van de oude van Surksum en van oom en tante. Ik maakte er nog de laatste filmshots van en was daarmee precies aan het eind van mijn filmvoorraad gekomen. Mijn tante reed in de auto mee tot aan het station, oom Wim en Ali vertrokken op de fiets. Wat koeltjes groette ik Ali ten afscheid, voorvoelend dat ik haar waarschijnlijk nooit meer terug zou zien en waaraan ik ook geen enkele behoefte meer had, hoe de situatie ook verlopen mocht! Ik had me nog steeds niet goed kunnen heen zetten over de afkeer die ik tegen dit pedante opdringerige meisje had. Ik bleef haar met mijn tante beschouwen als de aanstichteres van alle ellende die zij Antje en mij hier in de laatste twee weken hadden − 75 −
aangedaan. Ik kon dat nog steeds niet verkroppen, zonder hen had het allemaal voor Antje en mij zoveel romantischer kunnen zijn. Geen boze woorden, geen tranen... dan was ze nu nog hier bij ons geweest! De slechte voortekenen aan het begin van deze vakantie hadden mij niet bedrogen, er had een fatum op heel deze periode gerust en alle omstandigheden hadden er toe meegewerkt dat ik hier nu afscheid van alles moest nemen met een gevoel van diepe wrok, als een verslagene in plaats van dat ik, net als vorig jaar, zegevierend met Antje samen in de auto kon stappen als overwinnaar op de dwingelandij van mijn familie. Helaas, het noodlot had het anders beschikt... de liefde tot Annètje die hier in Putten eens was opgebloeid, had op dezelfde plaats haar tragisch einde weer gevonden. Wat er verder straks in de stad nog uit mocht voortvloeien lag thans nog in de nevelen der toekomst verborgen. Bij het kleine stationnetje van Putten verliet tante Mien de auto, oom Wim en Ali waren er ook reeds en ontfermden zich over de bagage. Hier scheidden onze wegen definitief, het was geen hartelijk afscheid, mijn tante keek niet bijster opgewekt en het was aan alles te merken dat deze periode ook voor hen niet zo succesvol verlopen was als ze gehoopt hadden. Misschien hadden haar duistere machinaties als een boemerang gewerkt en nu kwamen de brokstukken van de verwoesting die ze had aangericht op haar eigen hoofd terecht!! Eindelijk reden we weer op de betonweg en voort ging het nu... de weg terug die wij eens waren gekomen vol hoge verwachtingen met het uitzicht op vier volle weken vrijheid. Nu voelde ik me volkomen down en wenste niets liever dan maar zo gauw mogelijk thuis te zijn, terug in de dagelijkse beslommeringen van werk en afleiding te zoeken in persoonlijke bezigheden. De gedachte aan de filmopnamen en al het werk dat ik daar mee zou krijgen, kikkerde me weer een beetje op. Ik verwachtte veel van de nieuwe Puttenfilm, samen met mijn broer had ik verscheidene fraaie opnamen gemaakt en ik had alle reden om met verlangen naar het eindresultaat van onze arbeid uit te zien. Onderweg in de auto bedacht ik al een titel voor de film: „Van zon, wind en regen”... Nou, welke rol die regen er in speelde wist alleen ik maar al te goed... je zou het bijna een symbool kunnen noemen! Een ander vraagstuk dat opdoemde was: wat moest ik met die opnamen doen waar Antje op voor kwam? Moest ik die er maar uitsnijden? Maar dan bleef er van de hele film niet veel meer over... nee, voor mij waren die herinneringen aan haar veel te dierbaar. Die film moest gewoon worden als een beeld van de werkelijkheid... zó was het geweest en niet anders, Antje moest maar tot in lengte van dagen op het filmscherm haar rolletje blijven spelen! De reis naar huis verliep vlot en het was klokslag vijf uur toe wij boven waren en verwelkomd werden door mijn broer en schoonzuster. De oudelui waren zeer verrast toen zij de hele woning herschapen vonden in een bloementuin. Er waren nogal wat bloemstukken gekomen ter gelegenheid van hun veertigjarig huwelijksfeest. Ik was zo verstandig om dadelijk mijn broer even apart te nemen teneinde hem in te lichten over het gebeurde met Antje daarbuiten. Het leek me beter toe dat hij het nieuws van mij zelf vernam alvorens hij iets uit andere bron ter kennis mocht krijgen. Ik vertelde hem alles en hoe het gegaan was zonder er iets aan af of toe te doen. Aart had geen goed woord over voor de houding van de familie en was het roerend met me eens dat ik niet anders had kunnen handelen en dat ze schunnig gehandeld hadden tegenover Antje, althans wat tante Mien betrof. En hiermee ben ik dan aan het eind gekomen van mijn weinig vrolijk verhaal over de gebeurtenissen in Putten. Maar het verzonk al spoedig in het niets bij wat er later op volgde. Het muisje zou een staart krijgen en niemand beter dan ik zelf was daar het best van doordrongen! Achter de horizon rommelden de eerste donderslagen!
− 76 −
Hoofdstuk 7 Zondag 30 juli 1939 - Amsterdam Het is zondagavond omstreeks negen uur. Na ruim vier weken staan Betty en ik weer tegenover elkander en het weerzien lijkt op dat van een jaar geleden, echter met dit verschil dat ik me thans oneindig veel meer beklemd voel dan toen het geval was. Nu ziet het er werkelijk naar uit dat er voorgoed een scheidsmuur tussen ons is opgeworpen. Toen kwam ik tot haar terug als de berouwvolle zondaar die door bijzondere omstandigheden een beetje over de schreef was gegaan en die weet dat alles wel weer goed zal komen! Maar nu staan de zaken er heel anders voor. Wat ik zo aanstonds tegen haar te zeggen heb, zal ons alleen maar verder van elkaar verwijderen, het moet het einde betekenen van onze jarenlange vriendschap en liefde. De hele dag had ik doorgebracht in een sfeer van nerveuze onrust, ik zag als een berg op tegen het uur dat ik naar Betty heen zou gaan. Natuurlijk verlangde ik hevig naar haar, maar ook mijn gevoelens voor Antje kon ik nog maar moeilijk onderdrukken en de gedachte aan wat ik het meisje beloofd had spookte me voortdurend door het hoofd. Maar ik was al lang niet meer zo zeker van m'n zaak, de twijfel over de juistheid van mijn besluit had geleidelijk aan al weer bezit van me genomen en dat was des te sterker in omvang toegenomen nu ik weer in m'n eigen vertrouwde omgeving terug was, waar alles zo totaal anders leek dan in Putten. Betty ontvangt me vrolijk en opgewekt als altijd, ofschoon haar ogen verraden dat ze verlangend is te vernemen wat mij allemaal is overkomen. Aan heel haar houding kan ik duidelijk merken dat ze er al lang alles van begrepen heeft en nog slechts hoeft te wachten op het ogenblik dat ik aarzelend met mijn verhaal van wal zal steken. Maar het stuit me aanvankelijk bijna tegen de borst het onderwerp aan te roeren en na de gewone aanloop van ons gesprek blijf ik zwijgend zitten afwachten, tot Betty met een ingehouden lach zegt: „Zeg Piet, die briefkaart van je... die was voor mij nogal raadselachtig. Zou je me nou niet eens gauw vertellen wat daar in Putten in godsnaam allemaal gebeurd is? Ik brand letterlijk van nieuwsgierigheid... toe, vertel het Betty nu eens en zit daar nou niet of je je laatste oortje versnoept hebt!” Ze is druk doende met thee te zetten en als ik zo naar haar kijk is dat beeld me zó intens vertrouwd en zó lief, met haar gracieuze bewegingen en de warmte die uit haar ogen straalt, terwijl ze me doordringend aankijkt, dat ik het wel kan uitschreeuwen. Ze heeft direct de juiste toon gevonden en dan kan ik het niet langer voor me houden. Ze komt naast me zitten op de leuning van de crapaud en slaat moederlijk haar kleine arm om me heen en zegt bijna fluisterend: „Nou, vooruit! Voor de dag er mee, stort je hart maar eens voor me uit... 't gaat natuurlijk weer over Antje, nietwaar? Wist ik al dadelijk toen ik je zag!” Met horten en stoten begin ik m'n verhaal, zonder haar nauwelijks durven aan te zien. Ik probeer alles in logische volgorde te vertellen, bespaar haar geen enkel detail en laat de hele historie van de ondergang van Antje als in een film voor haar ontrollen. Zwijgend en met grote aandacht volgt ze mijn relaas, ze onderbreekt me niet, maar luistert en af en toe zie ik dat ze haar wenkbrauwen fronst alsof ze het ergens niet mee eens is. De schemering is al gevallen wanneer mijn relaas ten einde loopt. Roerloos blijft Betty naast me op de leuning zitten, alleen het theelichtje onder de trekpot verspreidt een flauw schijnsel waardoor ik de blankheid van haar gezichtje kan onderscheiden. Een poos lang blijft het stilzwijgen tussen ons bestaan, terwijl ze zachtjes mijn handen streelt. Daardoor weet ik dat ze er niet boos over is, ze begrijpt er alles van. Voorzichtig vraag ik haar: „Lieseke... ik weet het, je moet me nu wel een monster van ontrouw vinden, is het niet? Zèg in godsnaam iets... want ik weet het allemaal niet meer, ik ben ten einde raad vanavond naar je toegekomen!” Eindelijk antwoordt ze rustig met die vertrouwde klank in haar stem: „Piet, dat verhaal wat je daar vertelt is in één woord verschrikkelijk... wat ze dat arme kind hebben aangedaan! Als ik jou niet zo goed kende, zou ik het bijna niet kunnen geloven... En jij hebt dat allemaal getolereerd? Je hebt dat meisje alleen naar huis laten gaan op die boot en je bent niet eens meegegaan naar haar huis? Dan ben je wel erg tekort geschoten, jongen en dat vind ik héél erg! Waarom heb jij ook niet je koffer gepakt en bent er meteen vandoor gegaan? Als je dat wèl gedaan had zou die tante van je beslist een toontje lager zijn gaan zingen! Maar ja, ik snap wel hoe moeilijk het allemaal voor je geweest is om daar in je eentje tegenop te moeten roeien... en nou zit je met je woord aan Antje... je wilt haar niet in de steek laten. Nu moet je eens goed naar me luisteren, Piet... naar wat ik je nù ga zeggen en naar de raad die ik je hierin geef. Dat die Antje voortdurend in je gedachten was, het hele jaar al, heb ik telkens gevoeld. Ik heb er meer van begrepen dan jij wel vermoedde. Ik kèn je zo goed, hoe dikwijls heb ik hier op zondagavond niet opgemerkt dat er iets was dat je dwars zat, dat je met je gedachten bij andere dingen was, dat je vervuld was van dat meisje. Ik heb er nooit over willen spreken want ik wist zeker dat op de een of andere dag datgene zou gebeuren wat je me nu verteld hebt... zoiets zou jij toch niet voor me kunnen verzwijgen, wat dat betreft ben je een open boek voor me. En nu is dat gebeurd, ik wist dat het onvermijdelijk was. Ik kan onmogelijk boos op je zijn, jongen. We weten allebei dat het zo goed als zeker nooit iets kan worden tussen ons... denk je eens goed in, ik, een getrouwde vrouw met een vent die nooit of te nimmer voor je zal wijken, een rabauw die voor niets staat... ik heb je al zo vaak gewaarschuwd voor hem. Godallemachtig, hij moest het niet weten hoe ik met jou omga en je mag blij zijn dat hij hier goddank niet woont en bij me weg is, − 77 −
anders zou ik op zo'n avond geen seconde rust hebben. En dan nog wat, ik ben vijf jaar ouder dan jij... nú merk je daar nog niet zo veel van, maar denk eens aan later, dan ben ik al een oud wijf als jij nog in de kracht van je leven bent! En daarom zal ik je zeggen wat je doen moet. Je bent op het ogenblik helemaal vol van dat meisje en je goede hart verzet zich er tegen om mij zomaar ineens voorgoed in de steek te laten. En die tweestrijd bij jou, waar je al lang mee rondloopt, is nu de oorzaak dat je daar in Putten al deze misère hebt meegemaakt. Als je mij niet had gekend was het allemaal veel eenvoudiger voor je geweest... dan had je Antje gewoon ten huwelijk kunnen vragen, verleden jaar al en dan had je die tante van je voorgoed de pas afgesneden... is het soms niet zo? En daarom begrijp ik ook heel goed dat het zo niet door kan gaan tussen ons en ik wil je dan ook maar voorstellen dat we moeten proberen onze relatie te beëindigen. Je gaat nu zo aanstonds bij me vandaan in goede vriendschap en je komt hier niet meer bij me terug. Dat moet toch wel want morgen over een week ga ik zelf naar mijn ouders in Duitsland, voor een week of vier en... Piet, wie weet of ik ooit nog terug kom. Ik weet niet of je de kranten bijgehouden hebt, maar reken er op dat de oorlog vlak voor de deur staat! Ze zijn daar al druk bezig om het hele leger op de been te brengen en in Dantzig krioelt het van zogenaamde toeristen die in werkelijkheid Duitse soldaten zijn in burger. Dat weet ik uit zeer goede bron! En in die tijd moet jij nu maar eerlijk de gevoelens van je hart volgen... laat dat meisje, die Antje, nou niet voor een tweede maal aan haar lot over, maar ga nu maar eens vrijuit met haar om, ga haar opzoeken en neem haar eens mee uit... met mij kon dat immers toch nooit? Dan leer je haar meteen eens wat beter kennen en ook die familie van haar. Maar ik wil absoluut niet dat jij je door mij gebonden voelt... dat ben ik immers niet waard? Tussen ons kan het misschien toch nooit wat worden en Antje daarentegen is nog jong en vrij... waarom moet je dan met zo'n oude vrouw als ik ongelukkig worden? Ik kan het me allemaal best begrijpen van je en ik heb je vaak genoeg voorspeld dat op de een of andere dag er een ander meisje in je leven zou komen. Je hebt dat nooit willen geloven en ik heb het altijd bijna aandoenlijk van je gevonden dat je mij trouw wilde blijven, ondanks al de bezwaren die ertussen ons staan... maar ik geloof stellig dat nú de tijd is gekomen om de ingeving van je hart te volgen. Doe het nu maar... probeer Betty te vergeten...!” Haar woorden klonken doodernstig en ze waren alleen maar in staat mijn wroeging nog erger te maken. „En jij dan...?” vroeg ik. „Zul je er dan geen weet van hebben... zal je mij dan niet erg missen? We kennen elkaar toch al zo lang?” - „Maak je over mij nu maar geen zorgen, Liesje komt wel verder door het leven... al zal het me moeilijk vallen om er aan te wennen zonder jou... Misschien ga ik binnenkort wel voorgoed naar Duitsland terug en dat zou dan voor ons beiden de beste oplossing zijn. Piet, we hebben mooie jaren samen gehad, daar zal ik altijd aan blijven denken. Je hebt een boel voor me over gehad en me uit de puree gehaald toen ik er geen gat meer in zag, dat zal ik nimmer vergeten. Daarom kunnen we toch immers als goede vrienden uit elkaar gaan? Nogmaals, ik neem je niets kwalijk... je moet maar denken: het heeft allemaal zo moeten zijn, Piet! Ga jij nu straks maar met een gerust hart van me vandaan en probeer gelukkig te zijn met Antje...!” - Die begripsvolle lieve woorden van mijn liefste werden me plotseling te machtig en wanhopig riep ik uit: „Nee Betty, NOOIT!! Voorgoed van jou weg gaan... dat kàn ik niet! Ik kan jou evenmin missen... ik weet niet eens of ik wel zó veel om die Antje geef. Misschien is het slechts een hersenschim van me en als het dan over een poosje faliekant verkeerd loopt met dat meisje, dan ben ik jou ook kwijt en zo'n offer is ze niet waard... Laat me toch in godsnaam bij jou blijven komen... we kunnen toch voorlopig nog als vrienden met elkaar om blijven gaan? Nee kind... ik zou geen rustig uur meer in m'n leven hebben wanneer ik niet wist hoe het met jou verder ging... nee, ik laat je beslist niet in de steek, daarvoor hebben we elkaar nog te veel nodig!” Sussend zei ze: „Nou goed dan, blijf dan maar bij me komen, zolang het nog kan... maar je moet me beloven dat je dat meisje beslist nu niet in de steek laat... dat kind lijdt er ook onder, zul je dat vooral niet vergeten? Ga het nu maar met haar proberen en dan kom je mij vertellen hoe het gaat tussen jullie. En als dan blijkt dat je je toch vergist hebt, nou... dan doen we net of er niets gebeurd is! We staan dan helemaal vrij tegenover elkaar en jij hoeft niet geheimzinnig te doen tegen me over Antje. Nogmaals, Piet, ik heb helemaal geen reden om jaloers te zijn, het gaat er alleen maar om of jij een goeie vrouw zult treffen. Heus, ik begrijp best wat er in je omgaat en wat ik zo in je bewonder is dat je mij alles zo eerlijk en ronduit vertelt... dat je er zo'n gewetensprobleem van maakt... ja, dat doet mij wel wat! Maar als je mij nu eerlijk naar m'n mening vraagt over die Antje - en wordt dan vooral niet boos - dan moet ik je zeggen dat ik geloof dat je tante wel een beetje gelijk heeft... die Antje is eigenlijk geen meisje voor jou, al wil je dat nu nog beslist niet geloven! Uit alles wat je over haar verteld hebt krijg ik wel eens de indruk dat het een meisje is dat het leven niet zo zwaar neemt en alleen maar aan allerlei wufte pleziertjes denkt... zij is eigenlijk weer een beetje tè jong voor je. Daar ben jij geen man voor, ik vind dat jij eigenlijk met al je capaciteiten geestelijk te ver boven haar staat. Zoals wij met elkaar een gesprek hebben over allerlei boeiende onderwerpen... zo zal je met haar misschien nooit kunnen praten. Maar enfin... dat zul je nu eerst eens moeten ondervinden, je komt er vanzelf wel achter!” Met die woorden van Betty, die getuigden van een mateloze tolerantie eindigde het dramatische onderhoud tussen ons. Was ik er tevreden mee? Nou dat was lang niet het geval, aan één kant was ik gerustgesteld dat ik haar goddank niet voorgoed verloren had, maar haar verregaande grootmoedigheid had mijn schuldbesef alleen maar groter gemaakt en de twijfel in m'n hart was er sterker door geworden of ik wel goed deed om met Antje samen verder door het leven te gaan. Niet ik had een oplossing aan de moeilijkheden gegeven, maar Betty zelf had het initiatief genomen en de dingen gezegd die ik van plan was geweest tegen haar te zeggen. En nu voelde ik me alles behalve bevredigd met die beslissing van haar. Het was alsof ik m'n eigen doodvonnis getekend had! − 78 −
Gedurende heel de verdere avond deed Betty al het mogelijke om mij m'n zorgen te doen vergeten en vertroetelde me op alle denkbare manieren. Maar in stede van mij gelukkig te voelen, nu zij de weg naar Antje voor me geopend had, bleef ik mij somber gestemd voelen. Met een hart vol bange twijfel verliet ik haar die avond, nadat we afgesproken hadden dat ik haar volgende week nog éénmaal zou bezoeken alvorens ze naar Duitsland afreisde. Onderweg naar huis drong zich nu pas duidelijk het besef aan me op wàt ik eigenlijk op het spel had gezet met mijn lichtvaardige handelwijze in Putten. Kijk, dit was nu Betty... die zó verbazend nobel en vol zelfopoffering alleen aan mijn geluk dacht, die zó veel van mij hield dat ze dit van me verdroeg. Hoe kon ik toch in hemelsnaam ooit zo dwaas en roekeloos zijn geweest om Antje daarvoor in de plaats te willen stellen? En tòch... nog te vers lag het drama van Putten mij in het geheugen, zag ik telkens weer het mistroostige blonde kopje van Antje voor me op die fatale vrijdag, haar jonge verliefd ogen, vol lokking en verlangens. Dat beeld stond onuitwisbaar in m'n gedachte gegrift! Er was tè veel tussen Antje en mij gepasseerd om dit alles zomaar ineens opzij te schuiven en bovendien... ik had haar mijn belofte gegeven, ze mocht op mijn bescherming blijven rekenen! Natuurlijk, het wàs dwaas geweest van me om het zover te laten komen, nooit besefte ik dat feller dan op deze avond toen ik van Betty huiswaarts keerde, overstelpt door tegenstrijdige gevoelens. Het was eigenlijk een vreemde situatie waarin ik verkeerde... ik kon van Betty geen afstand doen, maar Antje wilde ik evenmin verliezen en aan haar lot overlaten... ik hield van hen allebei! Het was niet zonder angstige voorgevoelens dat ik op deze avond de naaste toekomst tegemoet zag. Rondom voelde ik de rustige zekerheid van mijn bestaan belaagd, was de dreiging der omstandigheden bijna tastbaar. Waarom was ik nu weer in deze maalstroom terechtgekomen na zovele jaren van duurzaam geluk met Betty? Waar voerde mij dit alles naar toe? Waarom sprak Betty telkens over voorgoed naar Duitsland terug te willen keren en had ze het over een op handen zijnde oorlog? Het waren vragen die mij met angst vervulden, die een golf van paniek in me omhoog joegen en waarbij de naaste toekomst me plotseling als een gapende afgrond tegemoet staarde. Ik onderging er de eerste sidderingen mee van de op handen zijnde wereldcatastrofe... het grote onweer dat al zo lang gedreigd had aan de horizon was tot vlakbij genaderd. Het zou niet lang meer duren of de eerste donderslagen zouden over het oude Europa rollen! Lang hadden we het volgehouden om net te doen of het ons niet aanging, het genegeerd. Maar wie de kranten van de laatste dagen opsloeg en de onheilspellende berichten las, kon niet langer meer verstoppertje spelen. Toenemende diplomatieke activiteit... ministers die voortijdig hun vakanties afbraken en haastig terugkeerden naar hun departementen. Toeristen die in allerijl hun spullen bij elkaar pakten en een onverwachte run veroorzaakten op schepen en treinen om maar zo snel mogelijk weer thuis te zijn, ver weg van de gevaarlijke zones waar reeds nu al verhoogde militaire activiteit waar te nemen viel. Dat was allemaal voorpaginanieuws in de kranten en ook Hitler's schorre stem krijste door alle luidsprekers in heel Europa dat Dantzig weer Duits moest worden! Maar nog steeds geloofde bijna niemand in een werkelijke oorlog. In onze naïviteit hoopten we optimistisch op een vreedzame oplossing, dachten dat er wel weer een bemiddelingspoging zou komen van Chamberlain. Maar die brave ziel hadden ze verleden jaar ook al met een kluitje in het riet gestuurd en daarbij was het al lang duidelijk geworden dat alle afspraken die met Adolf Hitler gemaakt werden van nul en geen waarde bleken te zijn. Er zou dus geen andere conclusie overblijven dan te stellen dat de Nazi's bewust op een conflict aanstuurden. Terwijl ik dit alles overdacht leek het of ik plotseling in een flits van gedachten een zeker verband zag tussen de dramatische gebeurtenissen rondom Antje en de toenemende spanning in de wereld die ons naar een vernietigende chaos dreigde heen te voeren. Het was als stond ik boven op de top van een berg en m'n blik richtte over de rand naar de andere zijde... daar lag alleen slechts een peilloze afgrond, als in een visioen zag ik alleen maar ruïnes... de ondergang van al datgene wat eens goed en mooi was geweest, daar lag het absolute einde der dagen....! Grote gebeurtenissen werpen hun schaduwen vooruit! Voor het eerst op deze avond leerde ik de waarheid van het gezegde in te zien! Maandag 31 juli 1939 - Amsterdam Mijn laatste vrije dag die ik nog over had wilde ik benutten om wat orde op zaken te stellen alvorens ik me weer in de dagelijkse sleur van het bedrijfsleven ging storten. Ik had nog het een en ander te doen aan de Puttenfilm en wilde het filmmateriaal zo spoedig mogelijk verzenden voor afwerking. Ook moesten er nog titels voor de film ontworpen worden en eigenlijk was ik maar wat blij dat ik me met deze bezigheid wat afleiding kon bezorgen. Het verloste me een beetje uit het eindeloze gepieker over Antje en de problemen die daarmee te verwachten vielen. Dan, omstreeks tien uur gaat de bel. Het is Antje! Ik hoor haar stem al vanuit mijn kamer op het portaal. Vraag me verbaasd af wat ze komt doen en ik spring overeind vanachter mijn werktafel, lichtelijk verschrikt, onzeker over wat voor houding ik tegen haar moet aannemen als ze binnenkomt en we weer tegenover elkaar staan. Moeder is er als de kippen bij en ontvangt haar in de hal. Ik hoor het meisje druk en nerveus praten, ze heeft stellig heel wat moeten overwinnen vóór ze naar ons toe kwam. Maar het blijkt al gauw dat ze alleen maar gekomen is om wat spulletjes op te halen die hier nog van haar lagen zoals haar schortje en pantoffeltjes. Ze vertelt dat ze zojuist van de Arbeidsbeurs vandaan komt waar ze een paar nieuwe betrekkingen heeft opgekregen en waar ze nu dadelijk op af moet. Haar woorden rollen als een waterval over haar lippen, − 79 −
waarmee ze tracht haar emoties te verbergen. Als ik voor de dag kom, groet ze me schichtig, voor het eerst na die fatale zaterdag staan we weer tegenover elkaar. Ik weet nauwelijks wat ik zeggen moet... zwijgend sta ik het meisje te bezien en het is ook moeilijk om nu iets zinnigs tegen haar te zeggen terwijl moeder er bij staat. Gedurende het korte ogenblik dat ze er is ligt het mij op de lippen om uit te roepen: laat Antje hier maar weer terugkomen... laten we alles maar vergeten wat er gebeurd is, doch het lijkt wel of m'n keel dichtgesnoerd wordt, of ik niet bij machte ben om die paar simpele woorden uit te spreken. Ik blijf er met stomheid geslagen bij staan. Ook moeder geeft op geen enkele manier blijk dat ze voornemens is het meisje terug te halen. Nauwelijks twee minuten later rent ze al weer de trap af... wèg, en ik heb DE kans van mijn leven om alles weer goed te maken hopeloos verprutst. Nog vóór ze de trap goed en wel af is dringt de ernst van dit kolossale verzuim eigenlijk pas goed tot mij door en zeg dan gejaagd tegen moeder: „Waarom neemt u haar niet meer terug? Wat maakt het eigenlijk nog uit... al die moeite om een ander geschikt meisje te vinden en voor Antje zelf om een andere baan te zoeken?” - „Já, natuurlijk wil ik haar graag terug hebben”, roept moeder dan stomverbaasd uit, „maar ik dacht juist dat jij dat niet meer wilde... dat je haar niet langer om je heen wilde zien.... had dat nu maar dadelijk gezegd, dan had ik haar niet zomaar weg laten gaan...!” - „Zal ik haar nog achterna gaan?” vraag ik snel. „Ja, doe dat dan maar gauw, voor ze weg is.” Ik ren naar voren en kijk uit het raam, ze is juist bezig op haar fiets te stappen... ik klap in mijn handen en roep haar zo hard als ik kan...... maar helaas, ze hoort me niet meer en ik zie haar hals over kop wegkarren... de straat uit, ze is verdwenen. Nu is alles verloren, het contact tussen ons lijkt nu definitief verbroken. Wat kon ik er nu nog verder aan doen? Het was ontzettend stom van me dat ik m'n mond niet had open gedaan op het juiste moment en dat nog wel nu ik ontdekte dat moeder er precies zo over dacht! Maar nu was het te laat... we waren haar kwijt en ik suste mezelf met de wrange gedachte dat het misschien zó maar het beste was en dat niemand wist waar het ergens goed voor was. En dat was dat! Moeder kon natuurlijk niet nalaten de hele historie nog weer eens op te rakelen. Ze vroeg: „Ben je nu van plan om die vriendschap met Antje nog verder aan te houden? Of laat je het nu maar op z'n beloop? En ben je nu gisteravond evengoed naar die Duitse vriendin van je geweest... heb je het haar allemaal verteld en wat zegt ze daar nou van?” Het leek me nu maar het verstandigst toe om open kaart te spelen en ik antwoordde dan ook: „Ja moeder, ik heb haar de hele historie verteld en de beslissing aan haar overgelaten.... Zij vindt dat ik Antje nu niet in de steek mag laten en dat ik met haar moet blijven omgaan, ze vindt het heel erg wat daar gebeurd is. Maar wij blijven voorlopig gewoon vriendschap met elkaar onderhouden totdat ik zeker weet dat het ernst is met Antje!” Moeder schudde bedenkelijk haar hoofd en zei alleen maar: „Mannen zijn toch wonderlijk hoor! Als ik nou toch ooit zó iets van jou gedacht had.... maar ik wil me er niet verder meer mee bemoeien, je moet het zelf maar weten. Ik wou alleen maar dat je zoëven wat eerder je mond had open gedaan... dan had ik Antje tenminste nu weer hier gehad!” Ja, dat was voor moeder het belangrijkste... dat ze haar trouwe hulp in het huishouden moest missen! Waarom had ze dat niet eerder bedacht... toen ze het meisje de laan uit stuurde in Putten! En nu begonnen ze natuurlijk ook te zeuren over Betty, dat kon niet uitblijven en het berouwde me nu dubbel dat ik daar buiten zo onnadenkend was geweest om me over dat gevaarlijke onderwerp bloot te hebben gegeven. Had ik verdomme maar nooit iets gezegd over mijn relatie met Betty... je kon er donder op zeggen dat tante Mien niet eerder zou rusten voor ze ook daar alles van te weten was gekomen! De nare affaire met Antje bracht nog een andere moeilijkheid met zich mee, namelijk wat we moesten zeggen tegen de naaste omgeving over het plotselinge verdwijnen van het meisje dat ook bij onze buren zo langzamerhand erg geliefd was geworden. Wat zouden die er wel van denken? Ik drukte moeder met klem op het hart dat ze onder geen enkele voorwaarde ook maar iets moest loslaten tegen de Mellinks wat er in Putten had plaats gevonden... ze moest maar een aannemelijke reden verzinnen! In de loop van de week kwam ik tot het besluit Antje nogmaals een brief te schrijven. Ik had er lang over nagedacht en was tot de conclusie gekomen dat het de nog enig overgebleven weg was om in contact met haar te blijven. Ik wilde haar nadrukkelijk laten weten dat moeder het op prijs zou stellen als ze weer bij ons terug wilde komen en ik beijverde me om een vage afspraak te maken dat wij elkaar ergens zouden ontmoeten zonder dat de rest van de familie daar iets vanaf zou weten. Na veel gewik en geweeg had ik de brief eindelijk gereed en verzond die zo spoedig mogelijk. De inhoud was als volgt: Beste Antje, In de eerste plaats nog wel bedankt voor je brief met de felicitatie, die ik in Putten ontving. Ik heb die brief van jou heel wat keren overgelezen en ik heb er uit moeten opmaken dat je veel meer verdriet over deze geschiedenis hebt gehad dan ik in het begin wel dacht. Je moet niet denken Antje, dat ik nu nog boos op je ben of dat ik je niet meer zien wil. Ik begrijp nu pas goed waarom je dat allemaal gezegd hebt tegen Ali en tegen mijn moeder. Alleen, het was niet verstandig van je om zulke dingen te beweren, je hebt toen niet alleen mijn moeder en Ali op een dwaalspoor gebracht, maar ook mij. Had liever ronduit gezegd wat ik voor jou betekende en dat je wèl veel om mij gaf, dan waren we nu een stuk verder geweest! Je weet misschien niet half hoeveel narigheid ik er zelf over gehad heb, ... en nog steeds! Ik heb je maandagmorgen nog achterna geroepen, maar je hoorde me niet meer. Ik had je toen even apart willen spreken onder vier ogen. Jammer dat je zo gauw weg was! − 80 −
Ik heb erg veel spijt over alles en ik vind het erg naar dat je weg bent. Ik kijk iedere middag met weemoed naar de lege plaats aan tafel en dan heb ik moeite om mij goed te houden. Ik heb thuis nog geprobeerd om je terug te halen en ik geloof zeker dat daar een kans op is. Zou je nog bij ons terug willen komen? Durf je het niet eens komen vragen? Als je er niet te lang mee wacht geloof ik zeker dat mijn moeder zegt: „Vooruit, kom maar weer!” Ach Antje, we passen misschien wel niet erg bij elkaar, maar toch, na alles wat we samen hebben beleefd, kan ik je nog steeds niet goed missen! Wie moet er nu voortaan mijn kamer zo netjes opruimen en wie zal mijn pijpen zo keurig schoonmaken. Probeer het eens, misschien lukt het wel! En nu wil je me nog een keer spreken, nietwaar? Natuurlijk kan dat, ik verlang daar zelf ook erg naar, maar ik durf op dit ogenblik nog geen bepaalde afspraak te maken. Het kon wel eens gebeuren dat ik op het laatste ogenblik verhinderd ben en dan zou je voor niets staan wachten. Laten we daarom bijv. afspreken dat je zo vaak als mogelijk is zaterdagavonds te vinden bent in de omgeving van de markt op de Albert Cuypstraat, dicht bij de van Woustraat, dan scharrel ik daar ook in die buurt rond en stellig treffen we elkaar dan wel. Vind je dat goed? Nu Annetje, wees nu maar niet meer bedroefd en hou je goed. Denk er aan wat ik gezegd heb, vergooi je niet en doe geen domme dingen. Laat de jongens die om je heen mochten draaien maar lopen en blijf in gedachte altijd maar een beetje van mij. Vergeten kan ik jou toch ook niet maar zo ineens! Tot spoedig ziens dan maar, hè? Hartelijk gegroet van je toegenegen Piet. Van mijn kant betekende deze brief een laatste poging om het contact met Antje gaande te houden. Maar ik hield wel een slag om m'n arm met die afspraak, die leek nogal vaag, ik speculeerde als 't ware op een toevallige ontmoeting en ik vind het nog steeds onbegrijpelijk van mezelf dat ik niet gewoon voorstelde om haar thuis in de Jan Steenstraat te komen bezoeken. Misschien was ik wel een beetje bevreesd voor moeder K.! Ik wilde de kat eerst nog wat uit de boom kijken! Zaterdag 5 augustus 1939 De zaterdagavondmarkt bij de van Woustraat omstreeks acht uur... Al gedurende een klein halfuur drentel ik er in de omgeving rond, regelmatig de straat passerend waar Antje woont en vol aandacht uitkijkend naar haar verschijning. Ik voel me nogal opgewonden en vraag me met enige spanning af of ze werkelijk zal komen of dat ik al die tijd voor niets heb rondgelopen. Maar juist op het ogenblik wanneer ik voor de zoveelste maal van het drukke marktgewoel terug keer in de richting van de Jan Steenstraat, zie ik haar plotseling verschijnen. Ze heeft zelf nog geen erg in me want de afstand tussen ons is te groot dat ze me in de drukte van het publiek kan opmerken. Ik zie hoe ze een paar maal onderzoekend om zich heen kijkt en dan verdwijnt ze plotseling aan de overzijde van de van Woustraat in een winkel. Nu kan ze me niet meer ontsnappen en in enkele seconden ben ik ter plekke en blijf daar rustig wachten tot ze weer tevoorschijn zal komen. En dan ineens is ze er, ze ziet me dadelijk en uit een kreet van verrassing. En daar staan we dan weer tegenover elkander, vol emoties bij dit weerzien en die geheel wederkerig blijken te zijn. Ik pak haar beide handen vast en geen van beiden weten we in dat eerste ogenblik de juiste woorden te vinden die tot uitdrukking moeten brengen wat er in ons beiden omgaat. „Had je me verwacht, Antje?” vraag ik. „Ik heb er wel een beetje op gehoopt.... je had het toch geschreven? Ik moest een boodschapje verzinnen om er even uit te kunnen en te zien of je gekomen was! En ja hoor! Hij is tòch gekomen!” Een korte tijd staan we daar nog zwijgend bij elkander totdat ik een eind maak aan de stilte en voorstel om samen een eindje rond te wandelen, ergens waar het wat stiller is en we eens rustig met elkaar kunnen praten. Daar stemt ze helemaal mee in en dan lopen we samen gearmd door de drukke van Woustraat in de richting van de Amsteldijk. Het geeft een vertrouwd gevoel haar weer zo dicht bij me te weten en opnieuw valt het me op hoe fris en lief ze er uit ziet. Ze heeft dezelfde beige japon aan die ze droeg bij haar dramatische aftocht uit Putten, nu juist veertien dagen geleden, en haar zó te zien wekt weer oude weemoedige herinneringen in me op. En terstond voel ik mij weer gevangen door de lieftallige bekoring die van Annètje uitgaat. Onze weg voert naar de stilte van de Amsteldijk en dan duurt het niet lang meer of de stroom van woorden komt bij het meisje los en ik verneem veel dingen van haar die mijn misnoegen tegen m'n familie nog meer doen toenemen. Maar eerst vertelt ze me dat ze nu een nieuwe betrekking heeft. Ze werkt thans in een grote sigarenzaak op de hoek van de Paleisstraat en is daar alle dagen om de winkel en het huis schoon te houden, maar het bevalt haar daar niet zo best! „Ik denk nog alle dagen aan jullie... zo'n betrekking krijg ik nooit weerom... We hadden het zo fijn kunnen hebben daar in Putten... bah, ik kan nog wel weer huilen als ik er aan terugdenk! − 81 −
Dan vertelt ze over hoe ze die zaterdagavond onverwacht thuis is gekomen en haar moeder toen alles verteld heeft van wat ertussen ons gebeurd is en waarom ze weg moest. „Ik heb vreselijk gehuild thuis en m'n moeder was er erg van geschrokken... die dacht eerst nog dat er heel wat anders tussen ons aan de hand was... je begrijpt zeker wel wat ik bedoel, nietwaar? Maar ik heb m'n moeder plechtig verzekerd dat daar helemaal geen sprake van was en dat het alleen ging om die familie van je... dat ze mij niet goed genoeg voor je vonden...” „Wat zegt je moeder daar nu wel allemaal van?” vroeg ik nieuwsgierig. „Nou, m'n moeder was eerst knap razend, kon zoiets bijna niet geloven. Maar ze zei dat het misschien zó nog wel het beste was want dat er op die manier toch nooit wat van komen kon.... Weet u wat m'n moeder letterlijk zei? Als jij niet goed genoeg bent voor die tante van die jongen, dan vind ik hem niet goed genoeg voor jou... laat dat mens zich maar niks verbeelden!” Verbaasd hoorde ik haar aan. Dat was wel een geheel ander verhaal dan tante Mien tegen me had opgehangen daar buiten. Openhartig vertelde ik het meisje wat mijn tante wel allemaal verondersteld had... dat ze er op uit gestuurd was om mij aan de haak te slaan! Ik had het beter voor me kunnen houden, want Antje barstte meteen los, verontwaardigd: „Dàt heb je toch zeker geen ogenblik geloofd van mij? God, wat gemeen van je tante, om dadelijk zoiets van ons te denken... dat vind ik het toppunt, wat denken die mensen wel van ons! Net als van die jongen waar u over schreef... nee, hoe kan u dat nou van me denken, heus, er IS geen ander! Je weet zelf wel wat ik je vroeger al eens verteld heb, dat ik een poosje verkering heb gehad.... maar dat is al lang uit, al schrijft die jongen af en toe nog wel eens... maar ik wil niets meer met hem te doen hebben...!” Tranen schieten in haar ogen van verontwaardiging en gegriefdheid. Met horten en stoten laat ze nu nog veel meer bijzonderheden los uit Putten, vooral over Ali, hoe die allerlei lelijke dingen over me zei om het Antje maar tegen te maken en ondertussen altijd aan de gang bleef om haar uit te horen over de neef van haar mevrouw. „Alles wat ze maar hoorde of zag van ons vertelde die meid aan uw tante over en geloof maar dat ze nog een boel bij verzon ook!” zei Antje. „Maar het is toch verdraaid jammer dat je mij op die vrijdagmiddag in de steek heb gelaten, Antje! Waarom was je nou toch zo bang om niet eerlijk en ronduit te durven bekennen dat je van me hield? Als jij toen gewoon gezegd had: ja mevrouw, het is waar wat uw zoon zegt, dat hadden ze dat moeten aanvaarden en dan hadden we meteen onze verloving bekend kunnen maken. Eigenlijk sloeg ik een figuur als modder en daarom had ik ook maar liever dat je toen wegging... ik geloofde op dat moment echt dat je toch niet van me hield en dat er wel degelijk een ander in het spel was....” Spijtig antwoordde ze: „Nou ja, maar je overrompelde me er ook zo mee en ik hoorde vanuit de verte dat er een soort ruzie aan de gang was en begreep meteen dat het om mij ging. Ik weet het wel, ik ben nu eenmaal gauw bang en laat me te gauw in de hoek drukken... ik had er de angst voor omdat ik veel te goed wist dat je hele familie er fel op tegen was dat wij met elkaar omgingen. Het kwam allemaal zo onverwacht, ik wist eigenlijk niet meer wat ik zei...!” We waren aan het Oosteinde gekomen en liepen langs de stille Sarphatiekade. Het begon nu al meer en meer te schemeren en plots flitsten de straatlantaarns aan. Nog steeds liepen we zo wat gejaagd samen verder terwijl er een stilte tussen ons was gevallen. Met een gevoel van stijgend schuldbewustzijn had ik naar het meisje naast me geluisterd, dat nu plotseling zweeg, nu ze haar hart eens flink lucht had gegeven. In haar ogen glinsterden tranen, tranen die voortsproten uit oprechte bewogenheid en die voldoende bewijs waren hoe ze er onder leed. Met wrange gevoelens dacht ik er aan wat eenmaal geweest was, in Putten... Hoe vaak hadden wij daar ook niet zo naast elkaar gelopen, nog onbewust van de moeilijkheden die onze grote genegenheid voor elkaar eenmaal ten gevolge zouden hebben. En nu trippelde ze weer naast me, op haar sierlijke hoge hakjes... maar ditmaal volgden onze voeten niet het mulle spoor van een eenzame en romantische bosweg.... hier liepen we op de nuchtere Amsterdamse keien naast elkander vol onzekerheid over wat ons te wachten stond... als twee verloren kinderen die elkaar eindelijk weer teruggevonden hebben in de onmetelijke chaos van de grote stad. Wat moest ik in godsnaam doen? Haar voorgoed laten ontglippen en haar aan haar lot over laten, alleen met haar spijt en haar grote verdriet? Moest ik haar laten meevoeren in de bruisende stroom van het stadsleven en haar voor altijd verliezen, terwijl zij stellig nog heel lang met heimwee en verlangen aan mij zou blijven denken? En opnieuw drong het tot me door hoe hopeloos moeilijk het was om te willen blijven vechten tegen dit overweldigende gevoel van liefde en vertedering die ik voor Annètje was gaan koesteren. Ik had oprecht medelijden met haar en ik voel me intens schuldig aan het onrecht dat haar was aangedaan. Hoe prettig en goed had ze het bij ons gehad, hoe vol blijde verlangens had ze naar die paar weken vakantie in Putten uitgezien... ze had toch al zo weinig plezier! En wat was er van geworden? Zij had alles verloren, alle ellende was alleen voor haar geweest, laster en smaad hadden ze over haar uitgestort. Nu kon ze als werkster in een winkel ploeteren, hield ze in haar handen alleen nog maar de scherven over van een gedroomde illusie, de schamele resten van een kort en broos geluk...! Arme Antje! Dit had ze niet verdiend! En opeens werden de gevoelens mij te machtig. Abrupt sloeg ik mijn arm om haar heen en trok het meisje dicht tegen me aan en toen, in het schemerachtige avondlicht op die stille kade vonden we elkaar weer terug. Onstuimig klemde zij zich in mijn armen en kuste me vol heftigheid weer op mijn mond en ogen en wist nauwelijks van ophouden. - „Zou je weer bij ons terug willen komen Antje?” fluisterde ik zachtjes. „Ik wou dat dàt kon... o, als dat eens waar was!” riep ze uit, vol verlangen in haar stem. „Dat ik je toch niet gehoord heb, op die maandagmorgen toen je uit het raam naar me riep... wat stom van me.... dan was ik ook nooit naar die nieuwe betrekking gegaan en was het allemaal nog weer goed gekomen!” - „Weet je wat Anneke.... ik ga er thuis over praten en dan zal ik ze vertellen dat je nu zo'n beroerde betrekking hebt en dat je zo verschrikkelijk graag weer bij ons terug wilt komen... Je zult het zien, dan zegt m'n moeder beslist: laat ze maar weer gauw komen! Maar dan moet ik wel vlug zijn, nu kan het − 82 −
nog. Volgende week is ze van plan een ander meisje te nemen en daarom moeten we maar snel beslissen. Meid, je weet niet hoe ellendig ik het vind dat je er nou niet meer bent... iedere middag die lege plaats aan tafel, nooit meer een glimp van jou te zen... ik heb er toch zo'n spijt van!” - „Nou, en ik niet minder... ik heb er genoeg om liggen janken, hoor!” vertrouwde ze me met benepen stem toe. „Ik ben alleen wel een beetje bang dat mijn moeder het niet goed zal vinden... ik verdien daar in de Paleisstraat meer en dat zal ze niet willen missen en eigenlijk is het zo dat m'n moeder ook liever niet meer wil dat wij mekaar zien... zij is er op haar manier ook tegen!” „Nou ja, wat dat geld betreft daar is vast wel een mouw aan te passen... datzelfde kun je bij ons ook verdienen, laat dat maar aan mij over!” besliste ik vol groeiend optimisme. „'t Voornaamste in ieder geval is dat ik nu weet dat je weer graag bij ons terug wil en ik ga mijn uiterste best doen om dat te bereiken! Ik zal het je zo spoedig mogelijk laten weten, desnoods met een briefkaartje.” Bij de Amstel gekomen keerden we weer op onze schreden terug. Beiden waren we opgelucht dat we onze harten eens hadden mogen uitstorten aan elkaar, er was weer klaarheid aan de hemel gekomen en ik voelde me dankbaar gestemd dat ik die lieve kleine vakantievriendin teruggevonden had. Ze was ineens weer de oude Antje van voorheen, schalks en vol goede hoop op een gunstige afloop van de gebeurtenissen. Nog eenmaal omhelsden we elkaar en liepen dan stijf gearmd terug naar de meer bewoonde wereld. Ik ging met haar de straat in waar ze woonde, het was dicht bij de Hemonystraat, buiten was het nu geheel donker en we namen aan dat niemand ons kon zien. Ik ging derhalve mee tot aan haar huis. Daar nam ik haar nog éénmaal stevig in m'n armen en kuste de volle rode lippen die ze me vol overgave toe hield. Even kwam het in me op om nu met haar mee naar binnen te gaan en me zelf te presenteren aan die familie... maar ik herinnerde me wat Antje zojuist gezegd had, dat haar moeder ook razend was... misschien ook wel op mij. Nee, het was misschien maar beter om daar nog wat mee te wachten tot de ergste stoom van de ketel was! Zo nam ik afscheid van haar met de belofte spoedig weer wat van me te laten horen. Terwijl ik de straat uitliep en nog eens omkeek, zag ik dat ze me nog lang stond na te kijken en ze wuifde nog naar me. Geheel vervuld van emoties keerde ik naar huis terug en ik dacht daarbij ternauwernood meer aan Betty. Dat was het einde van een zenuwslopende week waarin heimwee en tweestrijd in me de hoofdschotel hadden uitgemaakt. Ik had Betty's raad opgevolgd... ik zou het van nu af aan met Antje moeten proberen en kijken wat er van kwam. Het betekende het begin van een nieuw en fel bewogen tijdperk, dat echter spoedig gedoemd was te verzanden, ofschoon ik daar op deze avond niet het minste benul van had! Zondag 6 augustus 1939 Nog vóór mijn vader die zondagmorgen voor de dag kwam met z'n viool voor ons wekelijks musiceren, vatte ik de koe bij de hoorns en begon een diepgaand gesprek met moeder over Antje. Ik wond er maar geen doekjes meer om en deelde haar openhartig mee dat ik het meisje gisteravond gesproken had. Ik vertelde haar de zaken precies zoals ze waren, dat Antje nu een rotbaantje had en er een lief ding voor over had als ze weer bij ons terug mocht komen. Ik liet moeder weten dat ik dit allemaal als mijn schuld beschouwde en dat er maar één oplossing was om het ongedaan te maken, namelijk door het meisje zo spoedig mogelijk weer terug te halen, temeer daar Antje dat zelf eveneens ontzettend graag wilde. „Die affaire met Antje schijnt jou nogal geducht dwars te zitten, ik heb nooit kunnen vermoeden dat het zó diep bij jullie heeft gezeten. En als je daar nu zoveel weet van hebt en je zo heel erg op dat meisje gesteld bent..... nou vooruit dan maar, dan moet Antje maar weer terug komen, ik zou er zelf ook erg blij mee zijn als ik haar weer had, want het is inderdaad een erg trouw en aanhankelijk kind en ze doet haar werk voortreffelijk! Als je me dan maar één ding beloofd... dat je hier in huis geen gekke dingen uithaalt met haar, geen vrijpartijtjes waar iedereen erg in heeft en laat vooral de buren het niet merken.... Ik heb toch al van alles moeten verzinnen om het aannemelijk te maken voor de omgeving! Maar ik moet er eerst met vader over praten, wat die er van zegt en als ie er mee akkoord gaat, nou dan moet jij zelf maar naar haar toegaan of een briefkaart schrijven naar haar moeder en dan wachten we nog maar even af. Overigens moet ik je wel zeggen dat ik van je gedragingen met Antje niet veel wijs kan worden. En hoe zit dat nou eigenlijk met dat onbekende geheimzinnige vriendinnetje van je waar je volgens je eigen zeggen al zo lang mee omgaat? Vindt die vrouw dat nu allemaal maar gewoon en heb je haar echt die hele geschiedenis verteld?” aldus moeder, voor wie mijn handelwijze nog steeds een volkomen raadsel bleek te zijn. Ik bleef dan ook vaag met mijn antwoorden waar het Betty betrof, vond dat onderwerp nòg moeilijker om over te praten dan over Antje. Achteraf beschouwd moet ik toegeven dat mijn houding inderdaad heel vreemd was en het is alleen maar te verklaren uit het feit dat de omstandigheden uit die gespannen periode er de aanleiding toe waren. Ik moet omstreeks die tijd wel geducht uit m'n evenwicht zijn geweest... ik kon nauwelijks wijs uit mezelf worden! Willens en wetens had ik de moeilijkheden naar me toe gehaald en leefde daardoor voortdurend onder ernstige zenuwspanning. Het kwam er op neer dat ik voortaan een soort dubbelleven moest leiden waarbij mijn gevoelens voortdurend heen en weer geslingerd werden tussen Betty en Antje. En van geen van hen beiden kon of wilde ik afstand doen en toch zou er eenmaal een beslissing op moeten volgen. Maar ondertussen had ik nog geen flauw idee waar dit alles op uit mocht lopen, de toekomst grijnsde me tegemoet als een diepe afgrond vol bange onzekerheid. Geen wonder dat ik toen volkomen uit het lood geslagen leek te zijn! Vader was het er dadelijk mee eens dat Antje maar terug moest komen, schreef zelf onmiddellijk de − 83 −
briefkaart - dat vond ie correcter - en nog diezelfde dag ging de boodschap naar het adres van Antje. Ik herinner me nog heel goed het dankbare gevoel van opluchting dat over me kwam, nu ik de zaak aan de gang had gezet en dat alles misschien heel spoedig weer tot het oude zou terugkeren. Wat zou het fijn zijn om het meisje 's middags weer aan de lunch te zien en haar lieve stem weer te horen aan tafel. Ja, mijn gemoedsrust was weer volmaakt hersteld! Woensdag 9 augustus 1939 De briefkaart aan Antje is niet zonder succes gebleven! Ik heb een bescheiden overwinning geboekt en Antje is weer bij ons terug, echter alleen maar voor tijdens de middaguren. De kaart had ze maandagmorgen ontvangen en nog diezelfde dag kwam ze in het middaguur aanbellen, we waren juist aan tafel voor de boterham. Haar gezicht straalde letterlijk van blijdschap toen ze vertelde dat ze weer kon komen. Maar... er was wel enig voorbehoud bij... ze wist nog niet zeker of ze haar andere betrekking zomaar kon prijsgeven! Nou ja, dat zouden we dan wel verder zien, hoofdzaak was dat moeder haar trouwe hulp weer terug had. Ze moest meteen maar blijven vond moeder en zo zat onze Antje even later daar weer net als vanouds aan de koffietafel. Ik geloof dat we het er in de eerste ogenblikken allebei wel even moeilijk mee hadden. Er was zo veel gebeurd sedert de laatste maal dat we hier samen aan tafel hadden gezeten en de wetenschap dat de oudelui nu volledig op de hoogte waren van hetgeen ertussen Antje en mij bestond, was oorzaak dat het meisje zich nog niet zo dadelijk weer op haar gemak voelde. Zelf had ik ook even moeite om mijn houding te bepalen, doch vader had er slag van om het meisje op vaderlijke manier op haar gemak te stellen (ik geloof dat hij haar best als dochter had willen hebben). En gelukkig maakten de oudelui verder geen enkele toespeling op de gebeurtenissen die achter ons lagen, zodat we allebei spoedig weer ons evenwicht hervonden hadden. Maar het was toch grappig om op te merken dat Antje me nauwelijks durfde aan te zien en telkens hevig bloosde als mijn blikken in haar richting gingen. In de keuken fluisterde ik haar haastig toe: „Fijn hè, meid dat je er weer bent! Ben je nou weer een beetje gelukkig?” „Wat dàcht je! Reken maar!” klonk het resoluut. Ze hoopte dat ze de volgende week weer als vanouds op de morgen kon komen, wanneer ze haar betrekking in de Paleisstraat zou hebben opgezegd. En zo vond ik het meisje dus al sedert een paar dagen op haar gewone plaats aan tafel in het middaguur... alsof er nooit iets gebeurd was. Ze verscheen meestal bijna tegelijk met mij wanneer ik van de fabriek kwam en ik begreep heel goed hoe het kind zich gehaast moest hebben om in één kwartier tijd van de Paleisstraat helemaal naar ons toe te fietsen. Dat was nu zegge en schrijve twee dagen zo goed gegaan, maar ineens vanmiddag was Antje niet op de gewone tijd verschenen, het was al ruim over halféén en ze was er nog steeds niet. Met een bezwaard gemoed moest ik tegen kwart voor één naar de fabriek terug zonder haar gezien te hebben. Het vermoeden kwam in me op dat er iets haperde met haar... ze zou toch in godsnaam geen ongeluk hebben gekregen? Maar het raadsel was spoedig opgelost. Zodra ik het poortje tussen de Jekerstraat en de Noorder-Amstellaan onderdoor was, stond ze onverwacht voor me. Ze had daar blijkbaar al die tijd op me staan wachten alleen met het doel mij een ogenblik onder vier ogen te kunnen spreken. Nou, het was geen opwekkend nieuws wat ze me te vertellen had en daar schrok ik nogal van. Op gejaagde toon deelde ze me mee dat ze niet meer voorgoed bij ons terug kon komen, dat wil zeggen niet meer zoals vroeger op de morgen. Haar moeder had geweigerd dat ze die betrekking in de sigarenwinkel „Palais Royal” zou opzeggen.... het bleek een kwestie van geld te zijn: ze verdiende daar nu eenmaal belangrijk meer! „Piet, wat moet ik nou beginnen?” vroeg ze teleurgesteld. „Was het maar nooit zover gekomen dat ik die betrekking daar had aangenomen... dan was mijn moeder nooit wijzer geworden dat ik zoveel meer verdienen kon, ik was veel liever voor minder loon bij mevrouw gebleven! Zal ik het nu zèlf maar tegen je moeder vertellen?” vroeg ze besluiteloos, als verwachtte ze half en half dat ik me ook van deze taak wel weer zou willen kwijten! Ik antwoordde dan ook: „Het lijkt me het beste toe dat jij dat zelf doet, Antje, uiteindelijk is dat een zaak tussen jou en mijn moeder... maar het is wel verdomd jammer dat alle moeite vergeefs is geweest! Is daar nou helemaal geen mouw aan te passen?” „M'n moeder heeft het wel goed gevonden dat ik voorlopig nog 's middags bij jullie kom... tenminste zolang jullie nog geen ander meisje hebben, maar m'n moeder zei dat het niet te lang mag duren, want ze kan mij thuis onmogelijk 's middags missen!” Het was niet zo'n plezierige indruk die ik hiermee van Antje's moeder kreeg... dat mens exploiteerde haar dochter.... daar viel niet aan te twijfelen en vanaf dat ogenblik ging er toch ergens een rood signaaltje bij me branden. Antje zat thuis duchtig onder de plak van haar moeder! Ik raadde haar aan om nu maar zo snel mogelijk naar mijn moeder te gaan en alles precies zo te vertellen als het was en met die woorden nam ik afscheid van haar. Tamelijk ontstemd over deze nieuwe ongunstige ontwikkeling vervolgde ik mijn weg naar Rustenburg. Van nu af aan leek het of de tegenslagen mij bleven achtervolgen. Daar dacht ik de goede zaak gered te hebben en nu dreigde het toch nog weer verkeerd af te lopen! Het was bepaald kwaad kersen eten met die moeder van Antje en ik begon vaag te bevroeden dat er nog wel eens een geheel andere reden kon zijn voor haar besluit. Moeder K. was waarschijnlijk danig in haar wiek geschoten over de uitlatingen van tante Mien, Antje zou daar thuis wel het een en ander over hebben losgelaten. Wie weet wat een trotse vrouw ze was... ze zag er mogelijk niets goeds uit voort komen als haar dochter in onze familie terechtkwam en daar wilde ze Antje nu voor behoeden. − 84 −
Toen ik na het einde van de werkdag thuis arriveerde was het natuurlijk meteen het gesprek van de dag en ik kon niet veel anders doen dan onomwonden toegeven dat ik er alles al van wist. Moeder vond dat maar raar en zei: „Moest ze nu juist jou daar voor opwachten vanmiddag om jou dat te vertellen? Is ze nu eigenlijk bij jou in dienst of bij ons? Ze had best meteen hierheen kunnen komen en het gewoon hier vertellen!” Het kwam er op neer dat we Antje dus binnen afzienbare tijd voorgoed zouden kwijtraken! Met groeiende onrust in m'n hart dacht ik daar aan. Wat moest ik nu in hemelsnaam nog aanvangen om deze hopeloos lijkende affaire in het reine te brengen? Nou wist ik het werkelijk niet meer! Binnen in me woedde de tweestrijd als nimmer tevoren, ik werd voortdurend naar twee zijden getrokken... telkens dacht ik weer aan Betty, aan haar liefdevolle woorden waarmee ze me raad had gegeven. Kon ik haar zomaar in de steek laten? En hoe moest dat nu verder met Antje, was ik eigenlijk niet min of meer bezeten door een idee fixe, een dwangbeeld dat mij gevangen hield? Moeder merkte tenslotte op: „Als ik jou was zou ik me nu maar rustig neerleggen bij dat besluit... je kan dat meisje maar beter vergeten en je weet maar nooit bij wat voor mensen je daar terechtkomt... dat zie je nou maar aan die moeder van Antje, 't draait bij dat mens ook allemaal om geld!” In volslagen overgave aan het noodlot moest ik alles maar op z'n beloop laten, er moest maar van komen wat er van kwam!! Donderdag 10 augustus 1939 Vandaag was het dan officieel de trouwdag van het veertigjarig huwelijk van mijn ouders, een feest dat echter wegens bepaalde omstandigheden vrij stil voorbij ging. Het bleef bij een gezellig familie-onderonsje, zoals op een gewone verjaardag en van een echte bruiloft was geen sprake. Wel waren er een massa brieven en gelukstelegrammen gekomen en daar was onder andere ook een brief bij van tante Mien en oom Wim uit Utrecht. Ik was er getuige van dat moeder hem open maakte en begon te lezen. Terwijl ze las verstrakte haar gezicht in ernstige mate en ik kon niet nalaten te vragen: „Schrijft ze slecht nieuws?” Maar moeder gaf er niet veel antwoord op en frommelde de brief gauw in elkaar. Ik dacht: daar staat vast wat in die brief dat ze niet leuk vindt! Moeder verstopte de brief gauw onder het stapeltje andere post en toen werd m'n nieuwsgierigheid in hoge mate geprikkeld. Nu wist ik toevallig dat moeder in het begin van de week naar Utrecht had geschreven en daarin melding had gemaakt van het feit dat Antje weer bij ons terug was, iets dat vader zowel als ik zelf hoogst onverstandig hadden gevonden. „Waarom moet je ze dat nu meteen weer vertellen? Daar komen ze op den duur vanzelf wel achter!” was het commentaar van vader geweest. In een onbewaakt ogenblik maakte ik me meester van het epistel en haastig las ik wat tante voor akeligs uit haar pen had laten vloeien. Na de gebruikelijke plichtplegingen van gelukwensen en een complete ceel van redenen waarom ze waarschijnlijk zelf niet op het feest kon komen, volgde dan de zinsnede die moeder kennelijk had doen verbleken en die ik hier woordelijk weergeef: „Wat jullie besluit betreft om die Antje weer terug te nemen, nu, dat vinden Wim en ik gewoon in één woord krankjorum!”.... Ik moest m'n ogen uitwrijven toen ik die woorden las... nee maar, zoiets had ik nog nooit meegemaakt.... het orakel had weer eens gesproken! Daar konden we het mee doen! Opnieuw kon ik een gevoel van woede niet onderdrukken, waar bemoeide het goeie mens zich in hemelsnaam toch mee! Ik stak mijn mening niet onder stoelen of banken toen moeder zag dat ik de brief aan het lezen was en ze liet zelf dan ook al heel gauw blijken dat die opmerking zelfs háár te machtig was en vader brak woedend los: „Dat gaat me nou toch werkelijk wat àl te ver... zie je nou wel moeder, je had daar nooit over moeten schrijven, het gaat ze geen bliksem aan of wij Antje ja dan nee terug willen hebben. D'r is met Mien altijd wat anders aan de hand. 't Is verdomme een hele kunst om met dat mens de vrede te bewaren!” Vader oordeelde dat als oom en tante het er niet mee eens waren, nou dan moesten ze maar wegblijven vandaag en dat ie helemaal geen zin had in een familieruzie op z'n feestdag. Hij noemde die brief een regelrechte oorlogsverklaring! De stemming ging er die dag zelfs enigermate onder gebukt. Maar dan kwam Antje in de loop van de middag op visite! Ze feliciteerde ons allemaal heel hartelijk en... kijk eens aan, daar had die lieve meid warempel ook nog een cadeau meegebracht, een prachtig waterstel voor op het dressoir, met veel zorg en smaak door haar uitgezocht! We waren er allemaal van in de stilte! Wie had zó iets nou van Antje verwacht na alles wat haar deel was geweest in de afgelopen weken. Kennelijk ontroerd pakte moeder het geschenk aan en dan gebeurde het grote wonder... ze trok het meisje naar zich toe en kuste haar op beide wangen, met de woorden: „Dat had je nu toch echt niet hoeven doen, meid!” Verrast en vol tederheid keek ik Annètje aan en liet me toen evenmin onbetuigd met haar ferm te kussen! De oudelui wisten warempel niet hoe ze zich houden moesten, overrompeld als ze waren door de genegenheid van Antje, die zo echt hartelijk gemeend en oprecht uit haar naar voren sproot. Maar er gebeurde nog méér diezelfde middag! Het liep tegen halfdrie toen de bel overging. En wie kwam daar plechtstatig de trap op naar boven? Tante Mien... alleen! Nou, wat mij betreft had ze weg mogen blijven want er ontstond ineens een precaire situatie. Antje die me vragend aankeek, alsof ze een flauw vermoeden had welke visite er de trap opkwam, vloog van schrik haast in m'n armen toen ik haar vermoeden bevestigde en ze riep verschrikt uit: „Ik wil die tante van je beslist niet zien! Dan ga ik echt weg hoor... ik wil haar beslist hier niet ontmoeten!!” Ze vluchtte onmiddellijk de keuken in en trok resoluut de deur achter zich dicht. Nog nooit tevoren had ik Antje zó gedecideerd zien optreden, ze was ineens haar verlegenheid kwijt en zei ronduit wáár het op stond. Gelukkig hadden vader en moeder begrip voor haar houding en loodsten haar − 85 −
voorzichtig de keuken in. Daar moest ze in hemelsnaam maar even blijven tot ze naar huis moest, maar zelf vond ik de toestand heel onpleizierig. Ik probeerde haar nog te overreden om zich gewoon te vertonen en nu eens flink en fier te zijn, maar Antje was niet van haar besluit af te brengen en ze fluisterde me gejaagd toe: „Begrijp het dan toch... ik haat dat mens!” Het ging allemaal razendsnel in z'n werk, want nog geen tien seconden daarna stapte tante de hal binnen. Ze zei dat ze maar heel even kon blijven om persoonlijk te feliciteren en dat ze om bepaalde redenen dadelijk weer naar Utrecht terug moest keren. En blijven eten deed ze ook niet! Speurend keek ze het gezelschap rond, verwachtend dat ze Antje in de kring zou aantreffen, maar daar kwam ze dus bedrogen mee uit. Iedereen moest wel zien hoe haar gezicht op storm stond en er viel duidelijk uit op te maken dat ze over de gang van zaken maar slecht te spreken was! We keken mekaar allemaal eens aan en koesterden allen hetzelfde vermoeden: er dreigde oorlog in de familie... de oudelui hadden zich niet aan de afspraak gehouden om Antje voor eeuwig haar congé te geven zodat ze op geen enkele wijze neef Pieter meer kon belagen (dacht ze!). Zonder overdrijving kon je gerust beweren dat de houding van tante verbijsterend was van agressie! Nog voor de klok vijf uur had geslagen vertrok ze al weer, als 't ware gehuld in een donderwolk! Antje was intussen er al stilletjes van door gegaan... tante Mien had, voor zover ik weet, geen glimp van haar opgevangen! Zodra we weer onder ons waren begonnen de gemoederen zich te roeren, reken maar! Tante Loes en tante Marie die bleven eten kregen nu successievelijk het hele verhaal uit Putten te horen, voor zover ze dat al niet vanuit Utrecht deelachtig waren geworden. Er werd wat aan afgekletst over de gebeurtenissen... de oortjes van tante Mien moeten getoeterd hebben dat het niet mooi meer was! „Maar wij hebben Antje terug!” riep vader triomfantelijk uit. En verder kunnen ze daar in Utrecht naar de pomp lopen! Als ze met alle geweld ruzie willen... mij best, het wordt binnenkort toch oorlog en dan kan dat er ook nog wel bij!!” voegde hij er ironisch aan toe. Als afsluiting van de dag vond des avonds voor de uitgebreide familiekring de première plaats van de nieuwe Puttenfilm 1939, die ik de toepasselijke titel had meegegeven „Van Zon, Wind en Regen”. De rolprent beleefde een overweldigend succes en mocht dan ook stellig voor honderd procent geslaagd worden genoemd. Ondanks alle misère waren letterlijk alle opnamen uitstekend gelukt en van zeldzame brillance. Maar uit de hele mise en scene in deze film viel in de verste verte ook maar iets te bespeuren van het drama dat zich daar had afgespeeld. Òf het zou moeten zijn dat een opmerkzame toeschouwer zich op een gegeven moment afvroeg: „Hé... waar is nu ineens dat aardige blonde meiske gebleven?” Zoals Antje plotseling midden uit de film verdween, zo verdween ze ook eenmaal uit mijn leven! Het was bijna symbolisch te noemen! Maar op deze avond was ik nog vol vertrouwen en goede moed... ik hield nog steeds van haar!
− 86 −
Hoofdstuk 8 Maandag 14 augustus 1939 Één dag vóór haar verjaardag vertrok Betty naar haar ouders in Frankfurt am Main. Met lede ogen zag ik hoe de D-trein van 2.50 u. uit het Centraal Station wegreed en haar meevoerde naar het Duitse Rijk, waar Adolf Hitler zijn plannen smeedde om de wereld in brand te zetten. Betty reisde af onder zeer dreigende omstandigheden, want de spanning in Europa begon zich omstreeks deze dagen op angstwekkende wijze toe te spitsen. De avond vóór zij vertrok waren we nog voor het laatst samen geweest om afscheid van elkaar te nemen. Ze had me gezegd dat ze op z'n hoogst veertien dagen zou wegblijven en had er ter geruststelling aan toegevoegd dat die twee weken gauw genoeg weer voorbij zouden zijn. Dan waren we toch immers spoedig genoeg weer bij elkaar? Ik moest maar niet over haar piekeren en ze was best in staat om goed op zichzelf te passen... wàt er in die tijd ook allemaal gebeuren mocht! Maar ondanks die verzekering van mijn kleintje zag ik haar toch vol ongerustheid en van bange voorgevoelens vervuld heen gaan. Ik wuifde haar na, terwijl de trein langzaam op gang kwam en tot ze aan mijn blik onttrokken was. Zou ik Betty ooit terug zien? Hoe had ze zo welgemoed op reis durven gaan naar het land dat elk ogenblik op het punt stond de lont in het kruitvat te steken en een oorlog te ontketenen? O, wanneer ze zelf misschien werkelijk geweten had wat haar boven 't hoofd hing, zou ze stellig nooit op reis zijn gegaan. Maar dat ze het, ondanks die dreiging, toch aandurfde bewijst zoveel te meer hoe weinig wij ons bewust waren van de ernst van de toestand. Kon ik weten wanneer en onder welke angstige omstandigheden wij elkaar terug zouden vinden? Geen flauw idee had ik er van! We hadden die zondagavond plechtig afscheid van mekaar genomen, als gold het een reis waar ze maanden van zou wegblijven. Het was een heerlijke avond geweest en we hadden samen meteen nog maar haar verjaardag gevierd op de valreep, zo goed en zo kwaad dat ging in de gegeven omstandigheden. Ze wist er altijd een feestelijk tintje aan te geven. Ze liet me zien wat ze allemaal zou meenemen naar haar ouders, allerhande lekkere dingen waar die mensen dringend behoefte aan hadden, zoals koffie, thee en vooral roomboter. 't Waren twee koffers vol en ze zou er een hele sjouw aan hebben! Bij het afscheid nemen had ze tegen me gezegd: „Piet, ik stuur liever geen bericht naar je huis toe... je ouders moeten maar zo min mogelijk van mijn bestaan afweten op dit ogenblik. En... zul je vooral attent blijven voor Antje? Wees lief voor haar, want dat heeft dat meisje nodig... en ik kan het weten! Wanneer je wat naders over me wilt vernemen, moet je maar naar het huis van Elly gaan, die kan je dan al het verdere nieuws over me vertellen. Zij zorgt ook voor de poezen en de planten in de tuin, maar verder moet jij hier maar niet aan de deur komen totdat ik terug ben.” Met de zekerheid dat ik mijn kleine vertrouwde vriendin héél erg missen zou in de voor me liggende twee weken, was ik wat somber gestemd huiswaarts gekeerd. Nauwelijks echter was Betty goed en wel afgereisd en waande ik haar veilig en wel bij haar ouders in Bad Homburg, of de hel brak los in Europa! Je had het lang van tevoren zien aankomen, maar toch was het er nog eerder dan we allemaal verwacht hadden. Ineens bleken de uiterste grenzen van de politieke spanning bereikt te zijn... was de maat vol en vloog het deksel van de heksenketel! Ergens midden in het oude Europa begon het plotseling onheilspellend te kraken en nam het sinistere spel der vernietiging een aanvang, was de weg naar de totale ineenstorting der oude wereld geopend. Dinsdag 22 augustus 1939 En de dagen van moordende spanning namen opnieuw een aanvang... ze leken een vervolg te zijn op de schermutselingen van nu juist een jaar geleden, maar ditmaal stond torenhoog de zekerheid boven de horizon dat er geen ontkomen meer aan was. Onderhandelen zou weinig meer baten, geen Chamberlain hoefde meer naar Berchtesgaden te reizen om zich daar blij te laten maken met een dooie mus! Dat sprookje behoorde nu wel voorgoed tot de verleden tijd. Rotsvast hadden de Geallieerden (Frankrijk en Engeland) hun standpunt ingenomen: onder geen enkele voorwaarde meer toegeven aan welke eisen dan ook van Hitler.... geen agressie tegen weerloze staten! Bovendien hadden ze Polen volledige garantie toegezegd om militaire bijstand te verlenen indien het land door de nazi's zou worden aangevallen. Maar Hitler dacht er niet over bakzeil te halen en bleef drammerig door hameren op zijn eisen dat Polen de vrijstad Dantzig moest afstaan aan het Groot Germaanse Rijk! En met die wetenschap voor ogen leek het dus vrijwel zeker dat niets meer de kans op een oorlog zou kunnen tegenhouden. Maar ondanks dat bleven we de vurige hoop koesteren dat die oorlog te elfder ure mocht worden afgewend. Je bleef je vastklampen aan het waanidee dat de machthebbers in de wereld zo'n hels bloedbad als dat van de wereldoorlog in 1914-'18 nimmer meer zouden willen ontketenen. Zoiets verschrikkelijks voor een tweede maal binnen vijfentwintig jaar kon eenvoudig niet voor mogelijk worden gehouden... de verwoeste stadjes en dorpen in België waren nog maar nauwelijks weer uit het puin verrezen... en dan gingen ze toch niet − 87 −
meteen weer opnieuw beginnen? Helaas... de stormloop naar de totale vernietiging was reeds begonnen en zou niet meer te stuiten zijn! Hoe was de situatie omstreeks augustus 1939 in het kort geschetst? Het verdient zeker aanbeveling om hier in dit geschrift met enkele woorden uit een te zetten wat de aanleiding werd tot het Europese conflict dat uitgroeide tot de Tweede Wereldoorlog. Vooropgesteld zij natuurlijk dat wij in die dagen maar betrekkelijk op de hoogte waren van de werkelijke achtergronden die toen voor de grote massa in de wereld verborgen bleven. Men moet soms jaren afstand genomen hebben van een periode in de geschiedenis om achter de waarheid te komen. Wij waren eigenlijk in dat jaar 1939 slecht ingelicht over hetgeen zich achter onze oostgrens afspeelde. Maar één ding was voor ieder voldoende duidelijk: de nazi's voelden zich oppermachtig in Europa en wilden alles terugvorderen wat Duitsland ná de Eerste Wereldoorlog ontnomen was. Niet voor niets had Hitler jarenlang gebouwd aan een volledig oorlogspotentieel, hij beschikte over voldoende vliegtuigen, tanks en duikboten en bovendien waren er door heel het Rijk dure vierbaans autowegen aangelegd die het snelle verplaatsen van oorlogsmaterieel gemakkelijk moesten maken. Dat alles hadden ze het volk opgedrongen onder de leuze: liever kanonnen dan boter! Het was een middel geweest om de economische neergang uit die jaren af te remmen en een toestand van schijnwelvaart in het leven te roepen ook al had het volk daarbij nauwelijks voldoende te eten. Met het opbouwen van een volledige oorlogsindustrie hadden ze het werkloosheidscijfer praktisch tot 0 teruggebracht, maar daarmee was dan ook alles gezegd! De concentratiekampen in Duitsland puilden letterlijk uit van communisten, onwillige sociaal-democraten en... natuurlijk de joden. Wie niet voor ons is, is tegen ons, riep Joseph Goebels uit en hij vond er aanleiding genoeg in om tienduizenden koelbloedig „aus zu radieren”, wat zeggen wilde langzaam dood te hongeren en te vermoorden in de meest gevreesde zogenaamde werkkampen in „Das Reich” onder het motto: „Arbeit macht Freude”! Hitler bracht het Duitse volk in de waan dat de Duitsers alleen maar gelukkig konden worden wanneer de vroegere staten weer in der Heimat terug zouden keren en het genoegen konden smaken deel uit te mogen maken van wat hij het „Duizendjarig Rijk” noemde. Een groot en machtig Duitsland zou in staat zijn alle aanvallen van buitenaf te weerstaan en af te rekenen met de joden en de communisten. Duitsland zou voortaan de lakens gaan uitdelen in Europa en... misschien wel in heel de overige wereld! Het was allemaal al een jaar of wat geleden begonnen met de herbezetting van Rijnland en het Saargebied. Dat was zonder slag of stoot onder Duits beheer teruggekeerd, voornamelijk doordat de bevolking zelf voor 90% voor terugkeer had gestemd. Een paar jaar later werd Oostenrijk ingelijfd (annexatie) en in 1938 was de kwestie van de SudetenDuitsers in Tsjecho-Slowakije aan de orde gekomen. De Duitsers die in dat grensgebied woonden zouden zo slecht behandeld worden dat een „bevrijding” vóór alles het doelwit werd van de nazi's. Toen de geallieerden lijdelijk toestemden in deze nieuwe eis van Adolf Hitler, ontzagen de moffen zich niet om een paar weken later geheel TsjechoSlowakije onder de voet te lopen. De Führer had zich weer niet aan de afspraak gehouden en daarmee was de maat dan ook compleet vol bij de Geallieerde Staten. En nu was dan het gezeur om de Poolse stad Dantzig begonnen. Die stad aan de Oostzee hadden de Duitsers dringend nodig voor hun oorlogsmarine, maar daar wilde de Poolse Regering niets van weten en de zogenaamde Poolse Corridor bleef voor de Duitsers gesloten. Ze zouden geweld moeten gebruiken om dat gebied in hun macht te krijgen en teneinde dat doel te bereiken provoceerden de nazi's een aanleiding. Ze wisten bliksems goed dat de buitenwereld hen zou veroordelen wanneer ze zonder een geldige reden zomaar Polen binnen vielen. Neen, de hele wereld moest er eerst van overtuigd worden dat het Polen was dat voortdurend het Duitse Rijk bedreigde en dat Poolse legereenheden bij herhaling aanvallen deden op Duits grondgebied. Zo kwamen de nazi's er toe om gefingeerde grensincidenten op touw te zetten, waarbij ze het deden voorkomen dat Poolse commando's herhaaldelijk des nachts de grens over kwamen om aanvallen te doen op strategische punten, zoals radiostations. De Duitse leugenfabriek van Joseph Goebels werkte in die dagen op volle toeren en niets was hem te dol. Om de westerse wereld het bewijs te leveren dat Polen agressie pleegde op Duits grondgebied, zetten de moffen de volgende stunt in scène. Ze haalden een dozijn veroordeelde „misdadigers” uit hun eigen concentratiekampen en kleedden deze mensen in Poolse militaire uniformen. Daarna vervoerden ze hen in een vrachtwagen naar het radiostation Gleiwitz dat dicht bij de Poolse grens gelegen was. Ter plaatse werd een zogenaamde overval op touw gezet door een S.D.-groep op het radiostation, waarbij de portier werd neergeslagen en vervolgens de studio bezet. De gevangenen werden gedood en hun lijken lieten ze in de omgeving liggen. Een Duitse S.D.-man die wat Pools sprak, lieten ze voor de microfoon een bericht omroepen in die taal, dat ongeveer begon met de volgende woorden: „Hier spreekt radio vrij Polen in Duitsland.... wij groeten het Duitse volk!” Het moest dus de schijn wekken tegenover de wereld dat het Poolse leger een aanslag had gepleegd op Duits grondgebied, die overigens door Duitse legereenheden was neergeslagen. De hele situatie werd vervolgens uitvoerig gefotografeerd en je kon de gedode „Polen” duidelijk op de foto's zien liggen.... daar was geen twijfel aan mogelijk! Dit alles gebeurde op 31 augustus omstreeks acht uur des avonds en het werd het rechtstreekse signaal voor de grote aanval op Polen. De Duitse pers (Völkischer Beobachter) verscheen de volgende dag met heftige artikelen tegen Polen en in grote opmaak waarbij de complete serie foto's werd getoond over de „lafhartige aanslag van Poolse strijdkrachten op Duits grondgebied” en de foto's moesten aantonen dat het hier werkelijk ging om „Poolse soldaten”. De nazi's hoopten hiermee te bereiken dat Engeland en Frankrijk zich afzijdig zouden houden − 88 −
wanneer de Duitsers Polen binnen vielen. Diezelfde avond sprak de Duitse Führer voor de radio over alle zenders, waarbij hij pathetisch uitriep: „Polen heeft vandaag voor het eerst op ons eigen grondgebied geschoten met militairen van het geregelde leger Sinds kwart voor zes wordt nu terug geschoten en van nu af aan zullen bommen met bommen worden vergolden...” Met die dreigende woorden was de deur wagenwijd open gegooid naar de totale oorlog. Er stond Hitler niets meer in de weg om Polen binnen te vallen en de oude Hanzestad Dantzig te bezetten. Zo stonden de zaken er voor in de week van 22 tot 29 augustus en het zou een week van moordende spanning worden in heel de wereld! Van nu af aan ging het met niet te stuiten vaart in ijltempo recht op de afgrond toe. En het spel van verleden jaar september herhaalt zich. De dagbladen verschenen iedere dag met alarmerender koppen... „Toenemende spanning tussen Polen en Duitsland...” - „Dantzig MOET Duits worden!”, krijst Hitler voor de Duitse radio. Maar Polen beroept zich dringend op de overeenkomst die het met Frankrijk en Engeland heeft gesloten en ontkent alle beschuldigingen van de Duitsers over de grensincidenten... het zijn leugens! En feller en feller worden de redevoeringen van de Duitse regeringsleiders om het volk rijp te maken in de noodzaak van dit streven te geloven. De pers in Duitsland blijft niet achter met scherpe veroordeling aan het adres van de Poolse regering..... maar het komt allemaal uit de koker van het ministerie van propaganda en de geknechte Duitse pers heeft maar klakkeloos te schrijven wat Goebels dicteert! Toch blijven de optimisten geloven aan een vreedzame oplossing van het geschil, voor hen blijft de deur nog steeds op een kier staan en tot die optimisten behoren wij zelf ook. Het is weer rennen geblazen om 's avonds gauw de krant op te halen teneinde kennis te nemen van de laatste berichten, maar die kunnen onze angstgevoelens alleen maar doen toenemen. Voor het eerst beginnen we te beseffen dat het oorlogsgevaar op niet meer dan een steenworp van ons verwijderd ligt. Niet zonder bezorgdheid denk ik voortdurend aan Betty, die zich zover weg bevindt in een land dat ieder ogenblik in oorlog kan raken! Hoe zal zij ooit kunnen terugkeren in dat geval! Als een donderslag bij heldere hemel treft dan de wereld op donderdag 24 augustus het opzienbarende nieuws: Duitsland en Rusland sluiten een niet-aanvalsverdrag (het zogenaamde anti-agressiepact). Dat geeft een geweldige deining in heel de wereld en geen mens die daar ook maar een steek van begrijpt hoe het mogelijk is dat twee staten die politiek lijnrecht tegenover elkaar staan een verbond sluiten! De communisten hier en elders hadden er verdomd veel moeite mee om dat te verklaren en moesten zich letterlijk in duizend bochten wringen om dat goed te praten! Later zou pas blijken wat de werkelijke achtergronden waren van dit bondgenootschap tussen de Sowjets en het nationaal-socialistisch Duitsland. Maar ondertussen begint nu ook in Nederland plotseling de paniekstemming goed door te dringen. Het lijkt aanvankelijk allemaal een beetje op het sensationele gebeuren van ongeveer een jaar geleden, maar ditmaal is er niets dat uitzicht biedt op een eventueel compromis, er valt niets meer te onderhandelen want Hitler heeft glad maling aan alle gemaakte afspraken en het kan niet lang meer duren of de Duitse legers vallen Polen binnen. De ontwikkeling der gebeurtenissen gaat dan ook razendsnel aan ons voorbij, je kunt het nauwelijks bijhouden. De toestand verandert onophoudelijk van uur tot uur en bijna iedereen heeft de gehele dag de radio aanstaan. Herhaaldelijk worden de gewone uitzendingen onderbroken voor extra nieuwsberichten van het A.N.P. Fantastische geruchten doen overal de ronde als zouden de Duitsers Dantzig al in hun bezit hebben door middel van verraad, geheime troepen die als toeristen vermomd de stad zijn binnengedrongen. Het is bijna onmogelijk om overdag rustig aan je werk te blijven; door de openstaande ramen dringt de hele dag het geluid van de radio's naar binnen en zo af en toe vang je de laatste berichten op. Collega's groepen samen en er ontwikkelen zich telkens heftige discussies over wat ons allemaal te wachten staat. Je aandacht wordt er intens door in beslag genomen en de mensen kunnen over niets anders praten dan dat het wel op oorlog zal uitdraaien! Als een grillige speling van het noodlot wil het toeval dat het alle dagen prachtig en bestendig zomerweer is, een verademing na al het slechte weer van de maand juli. De oudere collega's merken op: „Het is waarachtig net zo als in augustus 1914!” Daar kan ik me natuurlijk niets van herinneren... en al gauw beginnen die oudjes de toestand te vergelijken met nu. „Toen was het precies hetzelfde mooie weer... dat de wereldoorlog uitbrak! Dat is ook toevallig! Dat is nu juist vijfentwintig jaar geleden... ik herinner 't me nog als de dag van gisteren, het viel je als een koud stortbad op de hals... mobilisatie en schaarste...... en geen mens die toen eigenlijk wist wáár het om ging. Iedereen dacht dat het was omdat ze die aartshertog Ferdinand van Oostenrijk hadden doodgeschoten in Serajewo... maar dat was toen ook maar een aanleiding.... En nou hebben ze weer een ander motief om oorlog te voeren.... Weet je wat het is? Er zijn te veel mensen op de wereld... er moet nodig weer eens opruiming worden gehouden!” In die trant gingen de gesprekken zo'n hele dag maar door... het was om dol van te worden! Vijfentwintig jaar geleden! Nou, dat kon je dan wel een sinister jubileum noemen...! En als het dus waar was dat de geschiedenis zich herhaalt, zou het volgens de rekening van Bartjes nu dan wéér oorlog moeten worden! Dat valt voor menigeen moeilijk zich voor te stellen... nu dat de zon buiten zo heerlijk schijnt en alles in de natuur vrede en rust ademt. Maar dat de oorlogsdreiging op de loer ligt kun je bliksems goed merken. Tegelijk met de verademende koelte van het oostenwindje waaien de alarmerende klanken bij ons binnen van de luidsprekers die onze begripsvolle buren in de Rustenburgerstraat op hun waranda's hebben − 89 −
neergezet ter onzer gerieve. Om de haverklap hangen we allemaal buiten de ramen om te luisteren wat het A.N.P. nu weer voor onheilstijding te vermelden heeft. De algemene opinie is dat onze regering ieder moment zal besluiten tot algehele mobilisatie van leger en vloot. Wanneer ik er aan denk dat die mogelijkheid wel eens werkelijkheid kan worden begint de moed me bijna in de schoenen te zinken. Nauwelijks bijgekomen van alle emoties met Antje in de voorbije weken krijgen de zenuwen me opnieuw te pakken, nu er nog wel ergere dingen op het spel staan. Bij al dat geouwehoer om je heen over de politiek en de stellige verzekering dat er oorlog komt, krijg ik de neiging er zó maar uit te willen lopen... de straat op naar een plekje op de aarde waar het tumult nog niet is doorgedrongen... zat ik maar op een onbewoond eiland in de Stille Zuidzee!! Alhoewel Betty pas een goede week weg is, besluit ik 's avonds naar haar huis te gaan in de verwachting dat ze mogelijk al eerder terug kan zijn gekeerd. Overal in de hoofdstraten is het een drukte van belang. Massa's mensen drommen samen voor de bulletins die voor de winkelramen zijn opgehangen met het laatste nieuws. Midden op de trottoirs staan kluwen mensen bijeen in heftige debatten gewikkeld, vaak politieke tegenstanders die het met elkaar aan de stok hebben. Opgewonden vervolg ik mijn weg door de drukte in de van Woustraat naar de Jan Steenstraat om te kijken of Betty al thuis is gekomen. Ze MOET er al haast wel zijn, want ze zal daar in Frankfurt, net als wij hier, vernomen hebben dat de toestand uiterst precair is geworden en begrepen hebben dat ze verstandig doet met zo snel mogelijk naar Nederland terug te keren. Maar voor haar woning gekomen krijg ik geen gehoor en alles is er donker. Ik kan beter naar Elly gaan, die weet vast wel meer. Maar ook Elly heeft taal noch teken van haar zuster vernomen en ook zij is zeer ongerust over de ontwikkeling van de internationale toestand. In een terneergeslagen stemming keer ik laat op de avond naar huis terug. Vrijdag 25 augustus 1939 Vóórmobilisatie in Nederland! Vanaf heden zijn alle militaire verloven ingetrokken. Onze grensbataljons worden op volle sterkte gebracht en de Engelse vloot is op weg naar het Skagerrak! Dit sensationele nieuws vertellen ons de vette koppen over de volle breedte in de ochtendeditie van de Telegraaf. In een extra uitzending over de radio spreekt die avond de minister-president De Geer. Hij maant tot rust en kalmte onder de bevolking, er is geen reden tot paniek want er blijft nog voldoende respijt. Niemand behoeft zich ernstig ongerust te maken en het is hoogst onwaarschijnlijk dat ons land in onmiddellijk gevaar zal komen te verkeren. We kunnen gerust ons hoofd neerleggen en gaan slapen! Wéér ga ik er des avonds op uit naar het huis van Betty toe.... tevergeefs, want ze is er nog steeds niet. En vreemd genoeg heeft niemand nog iets met de post van haar ontvangen! Zaterdag 26 augustus 1939 De spanning stijgt van uur tot uur. De regering besluit onverwijld over te gaan tot uitgebreide maatregelen; de schuilkelders, voor zover reeds in de afgelopen maanden opgebouwd, worden nu in allerijl ingericht en verder in gereedheid gebracht. Ook de luchtbescherming wordt voor een deel opgeroepen, huis aan huis worden biljetten verspreid waarin de burgerij kan kennis nemen hoe ze te handelen heeft bij eventuele aanvallen op de stad met brand- en brisantbommen vanuit de lucht. Er moeten emmers met zand gereed staan op de zolderverdiepingen en water om te blussen. Er staat onder andere in dat je brandbommen binnen dertig seconden nadat ze ingeslagen zijn, het beste snel met een schep of een lange hark kunt opscheppen en dan zo snel mogelijk naar buiten kunt deponeren! Ja, er is nu geen twijfel meer aan: het wordt ernst... bittere ernst!! Je ziet de mensen ineens druk bezig met het beplakken van hun ruiten met stroken papier en er is een run op de papierhandel om rollen zwart verduisteringsmateriaal te bemachtigen. Het werkwoord „verduisteren” gaat van nu af een nieuwe betekenis er bij krijgen! En waar moet dit alles toe dienen? Hoe kan het in godsnaam mogelijk zijn dat wij, onschuldige stervelingen, meegesleurd zullen worden in deze komende hel van dood en verderf? Is er dan niets meer dat de wereld tot bezinning kan brengen? Helaas... het gezonde verstand heeft het veld moeten ruimen voor de oorlogswaanzin! Wie rondom zich heen het oor te luisteren legt en naar de diverse meningen hoort van de mensen in je omgeving, krijgt de overtuiging dat bijna iedereen graag wil dat die oorlog er maar komt! Je hoort ze redeneren: „als er dan toch niks meer aan te doen is en die Hitler z'n gang gaat... nou dan moeten ze de moffen maar meteen eens goed aanpakken en laat het dan ook maar eens goed raak zijn! Het is de enige weg om een eind te maken aan het fascisme en de kliek van Hitler en Mussolini. Er is toch immers geen andere oplossing? Ze lappen alle afspraken aan hun laars en als dat zo doorgaat komen we allemaal te zijner tijd onder hun dictatuur. Het zou nog maar het beste zijn wanneer alle landen meedoen in deze oorlog, ons land niet uitgezonderd... des te gauwer is alles afgelopen!” - Wáár zijn al die pacifisten ineens gebleven? En wat horen we nog van al die lieden van het „gebroken geweertje” met hun idealistische leuze: „de wapens neer!?” Engeland en Frankrijk blijven ditmaal standvastig op hun stuk staan: handen af van Polen! Ze richten dringende waarschuwingen aan het adres van de Duitse machthebbers... maar dat schijnt geen enkele indruk te maken op Hitler en z'n trawanten, integendeel, in plaats van in te tomen blijven ze doorgaan met op brallende wijze voor de radio te schreeuwen om recht en vergelding! Ook op deze avond is de drukte op de straten schrikaanjagender dan ooit. De politie moet zelfs de samenscholingen van het publiek hier en daar uiteen − 90 −
drijven. Voor de derde maal in deze week begeef ik me naar Betty, maar het is een vergeefse tocht, niemand die iets weet of ze gauw terug zal komen. Op mijn weg naar huis terug zie ik op de Noorder-Amstellaan een lange trein van militaire vrachtwagens passeren, volgepakt met soldaten en nagestaard door een massa mensen langs de weg. Maar geen mens die weet waarheen die jongens op weg naar toe zijn, maar de stoet beweegt zich in de richting van de Berlagebrug. Ook zie ik enige malen militaire ordonnansen voorbij stuiven op motoren. Ze stoppen op bepaalde adressen en geven daar briefjes af, ik ben daar toevallig getuige van wanneer ik langs loop en het valt niet moeilijk te raden dat die boodschappers bevelen uitgeven aan reservisten om zich gereed te houden bij het eerste oorlogsalarm. Zondag 27 augustus 1939 Volgens de laatste radioberichten van acht uur schijnt er plotseling een lichte ontspanning te zijn ingetreden. Misschien is het slechts een korte adempauze, wie zal het zeggen.... maar er doemen ineens geruchten op dat Engeland met voorstellen is gekomen tot nieuwe onderhandelingen die hoop geven op een vreedzame oplossing van het geschil. We roepen al weer opgelucht uit: „Goddank!.... misschien is eindelijk het keerpunt bereikt!” Zouden ze zich te elfder ure toch nog bezinnen? Ja, dat MOET haast wel, dat is toch immers de enige weg? Onderhandelen blijven zolang het nog kan. Het zou toch àl te krankzinnig zijn om de wereld voor een tweede maal binnen vijfentwintig jaar aan de vernietiging prijs te geven! Want ze hebben ons voorspeld dat een volgende oorlog alles in verschrikking zal overtreffen wat de mensheid tot nu toe ooit eerder heeft meegemaakt! Voorbarig stellen we ons op die stille zondagmorgen gerust met dit laatste sprankje valse hoop... het is de strohalm waaraan ieder weldenkend mens zich nog krampachtig vastklampt. Slechts even lijkt het nog dat er stilstand is gekomen in de stormloop der gebeurtenissen van de laatste dagen. Ze gaan weer praten! Ademloos ziet heel de wereld toe.... zou dit laatste tere draadje van hoop en verwachting in staat blijken de enorme verantwoordelijkheid te dragen? Opgelucht gaat vader z'n viool stemmen... we gaan weer gewoon door en spelen de Frühlingsonate van Beethoven en vergeten daarbij alle narigheid in de wereld. Muziek is een balsem voor de ziel!! De dag gaat in onzekerheid voorbij, er komen geen nieuwe berichten over een oplossing via de radio. Het is de laatste zondag geweest van de Vrede... het zwakke lichtpuntje dat ons hoop heeft gegeven dooft langzaam maar zeker uit......... Maandag 28 augustus 1939 Van deze dag af verscherpt de internationale situatie in Europa zich van minuut tot minuut. Er schijnt geen tegenhouden meer aan en ademloos ziet heel de oude wereld toe hoe zich het voorspel ontwikkelt tot het ontzettende drama dat zich onafwendbaar over ons allen gaat voltrekken. Onze kalmte en zelfbeheersing worden op deze dag op een zeer zware proef gesteld. Reeds de gehele morgen valt uit een eindeloze stroom van geruchten op te maken dat er ook in ons land buitengewone activiteit aan de gang is. Het A.N.P. komt voortdurend met extra nieuwsuitzendingen over de radio op beide zenders en omstreeks het middaguur wordt bij herhaling bekend gemaakt dat alle toestelbezitters en aangeslotenen op de radiocentrales hun apparaten moeten laten aanstaan. Het is namelijk te verwachten dat er in de loop van de middag vanwege de Regering een buitengewoon belangrijke mededeling zal worden gedaan die het hele Nederlandse volk aangaat. Nooit zal ik de ondraaglijke spanning van die bewuste maandagmiddag kunnen vergeten. De aangekondigde uitzending van de nieuwsdienst zal om klokslag drie uur plaats vinden. Iedereen verkeert in de grootste opwinding, van werken komt niet veel en er ontspinnen zich opgewonden gesprekken waarbij de meest onrustbarende veronderstellingen worden geuit. Het laatste nieuws luidt: er zijn volop grensincidenten aan de gang tussen Polen en Duitsland, Duitse militaire eenheden zouden reeds de grenzen van Polen hebben overschreden! Maar zekerheid daarover bestaat geenszins. Maar wel dringt langzamerhand het besef tot iedereen door dat de gevreesde Europese oorlog, zo lang reeds voorbereid, nu ieder ogenblik kan uitbreken. De directie van ons bedrijf heeft goed gevonden dat tegen drie uur iedereen mag luisteren naar de radio. De bewoners van de aangrenzende huizen is verzocht medewerking te verlenen door hun radiotoestellen buiten op de waranda's te plaatsen. Onze naaste buurman drie hoog tegen de fabriek aan, heeft op z'n duivenplat z'n zeslamps radio opgesteld zodat de hele omgeving er van kan meegenieten! Alle ramen op onze afdeling staan wijd geopend en met angstige spanning wordt de klok in de gaten gehouden tot het tijdstip van drie uur is aangebroken. Voor de baas wordt het een zeer onproduktieve middag, want geen mens denkt aan werken, je kunt er immers je hoofd nauwelijks bij houden! En of het allemaal nog niet spannend genoeg is, gaat moeder Natuur ook nog een woordje meespreken... in het westen begint plotseling de hemel snel te donkeren, er komt blijkbaar een zwaar onweer opzetten als gevolg van de drukkende hitte der afgelopen dagen. Maar het lijkt alsof de bui ergens op ligt te wachten en vooralsnog weinig voortgang maakt. Onweer heeft blijkbaar dit jaar de functie van een symbool te zijn dat alle dramatische spanningen begeleidt... in Putten was dat ook al zo geweest − 91 −
tijdens het drama met Antje en nu staat het noodweer opnieuw op het punt los te barsten terwijl elk moment de wereld kan worden opgeschrikt door het fatale nieuws! Buiten wordt het al donkerder en donkerder... verdorie nog toe, straks moeten de ramen nog gesloten worden en kunnen we niets van de radio horen! Maar de bui blijft nog even hangen! Klokslag drie uur.... wij hebben allemaal het werk het werk gelaten en hangen met z'n allen voorovergebogen uit de drie vensterramen en luisteren... De stem van de omroeper kondigt aan dat er een belangrijke uitzending volgt van de Regeringsvoorlichtingsdienst. Even blijft het stil en dan komt het! Er valt een haast doodse stilte over heel de buurt, iedereen luistert ingespannen en we missen geen woord van het bericht dat bij het vernemen dadelijk schrik en ontsteltenis teweegbrengt en dat als een schokgolf van beroering door heel Nederland wordt ontvangen...... De Regering, gezien de uiterst gespannen internationale toestand, besluit tot algehele mobilisatie van leger en vloot. Er zullen in totaal zestien lichtingen worden opgeroepen enzovoort enzovoort. Dinsdag 29 augustus moeten alle dienstplichtigen onverwijld onder de wapenen komen. Vanaf hedenmiddag is het gehele treinverkeer in Nederland stopgezet voor het gewone reizigerspubliek en uitsluitend in handen van het Militaire Gezag! Dus tòch mobilisatie! Het radiobericht gaat nog geruime tijd door, er worden lijsten opgesomd met plaatsen van vertrek der militaire treinen en welke onderdelen van het leger van hier naar daar moeten vertrekken enzovoort enzovoort, maar niemand luistert meer... er heerst ineens een enorme deining op de zaak. Zestien lichtingen... dat is geen kleinigheid! En ineens realiseren velen zich dat ze daar zelf ook bij zijn... dat ze morgen zomaar ineens niet meer op hun werk hoeven te komen en op dit zelfde uur waarschijnlijk al ergens in hun kazematten in het oosten van het land achter een mitrailleur liggen! Wie van ons zijn er allemaal bij? Er breekt een waar tumult uit en het is plotseling een drukte en door-elkaar-heengepraat van jewelste! Het duurt niet lang of we weten welke collega's onder ons gemobiliseerd zullen worden... er zijn nogal wat jongeren onder, jongelui die voor hun eerste oefening net afgezwaaid waren en met groot verlof zijn gegaan. Die kunnen nu meteen hun pakje weer aantrekken en terugkeren naar hun onderdeel. Maar er zijn ook nogal wat oudere mensen bij van ruim in de dertig, die vinden dat alles behalve een prettige boodschap! Onmiddellijk na het radiobericht verschijnen de chefs en er wordt vergadering gehouden. Alle opgeroepen dienstplichtigen mogen terstond naar huis gaan teneinde voorbereidingen te treffen voor hun afreis. Het wordt een middag vol gruwelijke sensatie, werk moet worden overgedragen aan de achterblijvers en dan wordt er afscheid genomen, stevige handdrukken gewisseld en veel sterkte gewenst en goede moed.... misschien duurt het niet lang en loopt het allemaal nog wel goed af... zo wensen wij de slachtoffers toe! Maar de hemel mag weten wat hen en ook ons zelf nog boven het hoofd hangt! Nauwelijks is de radiouitzending voorbij of het dreigende onweer barst in alle hevigheid boven de hoofdstad los. Krakende donderslagen overstemmen het rumoer op de zetterij en een zwaar gordijn van regen beneemt elk uitzicht, de ramen worden weer ijlings gesloten. Het onweer is juist op tijd gekomen... als een dreigend symbool van deze nieuwe rampspoed! Van nu af aan begint de storm over de oude wereld heen te razen, niets zal het geweld meer kunnen keren! Als ik eindelijk om halfzes de fabriek verlaat, zie ik overal onderweg het publiek zich verdringen voor de grote biljetten die op tal van punten in de stad reeds zijn aangeplakt. Van verre al is de aanhef duidelijk te lezen: OPROEPING, etc. en dan volgt het verhaal zoals we dat compleet over de radio hebben kunnen horen. Zo moet het in augustus 1914 ook geweest zijn, denk ik... toen was ik nauwelijks vier jaar oud. Maar ik heb er genoeg over horen vertellen! En ook nu gaat het weer precies zo als in het jaar 1914, diezelfde middag al worden de winkels bestormd, evenals veel bankinstellingen, iedereen wil z'n geld veiligstellen; koffie, thee en suiker zijn weldra die dag al uitverkocht. Maar nog schrikaanjagender wordt de toestand wanneer tegen de namiddag de nieuwsberichten melding maken dat alle treinverkeer met Duitsland verbroken is! Lieve hemel, dat ook nog! En niet zonder schrik denk ik plotseling aan Betty... wat moet er nú van haar worden, hoe zal ze in deze omstandigheden ooit naar Nederland kunnen terugkeren? Wanhopig stel ik mij telkens die vraag. Ik moet weten van hoe of wat! En voor de zoveelste maal ren ik die avond door de overvolle straten waar het rumoerig toegaat naar haar woning. In het benedenhuis is nog alles donker en ik besluit om bovenaan te bellen, waar Marietje, die bij Betty inwoont op kamers, mij eveneens verschrikt te woord staat. Maar zij kan me evenmin veel wijzer maken, er is nog geen enkel bericht van Betty binnengekomen. „Gewoonlijk schrijft ze me altijd een kaartje of ook wel een brief, maar ik begrijp er nu niets meer van dat ze helemaal niks van zich laat horen...!” zo verklaart de jonge vrouw. Ten einde raad besluit ik om weer naar haar zuster Elly te gaan in de Rustenburgerstraat, allicht dat zij wèl bericht heeft ontvangen uit Bad Homburg. Ineens dringt in volle omvang het besef tot me door wat er op het spel staat: Betty! Ik moet er gewoon niet aan denken wat de gevolgen kunnen zijn wanneer het allerergste gebeurt: dat ons land onverwacht wordt meegesleurd in de oorlog... dat de Duitsers het plotseling in hun hoofd krijgen om Nederland te overvallen en onze zeehavens willen bezetten. Die mogelijkheid is lang niet denkbeeldig... de Hitlerbende staat voor niets! Lieve God, laat dit ons bespaard blijven, prevel ik zachtjes in mezelf. Wanneer dàt mocht gebeuren zal ik mijn kleine lieveling wel nimmer meer weerom − 92 −
zien! Gelukkig is Elly thuis en boven gekomen springt Tippie, Betty's hondje, dat zo lang bij Elly is, kwispelstaartend tegen me op. Het stomme dier begrijpt er natuurlijk niets van, denkt misschien dat het vrouwtje er aan komt en is al dolblij wanneer ie mij herkent. Elly ziet er bedrukt uit, het huilen staat haar nader dan het lachen en ook zij weet me niets beters te vertellen dat ze geen enkel teken van leven van haar jongere zuster heeft ontvangen. Maar het meest is Elly nog overstuur door de mobilisatie, dat het nu echt menens begint te worden. Ze gelooft dat het er slecht uit ziet in de naaste toekomst. Ze vervloekt luidkeels Hitler en de hele fascistische bende in haar moederland en probeert me uit te leggen waarom Rusland dat verdrag heeft gesloten met Hitler. Ze voorspelt met grote overtuigingskracht dat eenmaal het tij zal keren... dat de Sowjet Unie het fascisme dan zal vernietigen en het Duitse leger in de pan zal hakken! Voorwaar, een stoutmoedige voorspelling! Elly is communiste en ze is bovendien met een joodse man getrouwd... zij heeft alle reden om de naaste toekomst met zorg vervuld tegemoet te zien. Maar Elly maakt zich natuurlijk ook zorgen over Betty en ze zegt bevreesd te zijn dat haar zusje heel moeilijk zal kunnen terugkeren als de oorlog met Polen werkelijk op korte termijn uitbreekt. „En geloof mij maar dat die oorlog door gaat Piet,... die idioot daar in Berchtesgaden moet het wel doorzetten om z'n prestige tegenover het Duitse volk... hij heeft ze jarenlang gek gemaakt met mooie beloftes en als ie nou terug krabbelt zakt het hele zootje daar in elkaar! Ze moesten die kerel kapotschieten en Goering en Goebels er bij!” zo roept Elly fanatiek uit. Elly mag dan een Duitse zijn, ze is goddank van het goeie hout gesneden en staat pal voor de democratie en de vrijheid! Eenmaal zal ze in de komende oorlog een daad van grote moed verrichten! Samen overleggen we ten slotte wat we eventueel kunnen doen om verbinding met Frankfurt te krijgen. Maar wanneer ik het plan opper om Betty een telegram te sturen met de dringende oproep terstond naar huis terug te keren, komen we al gauw tot de conclusie dat ook dit onmogelijk is. Elly laat me de avondkrant zien en daarin staat op de voorpagina dat alle telefoon-, telegraaf- en postverbindingen met Duitsland sedert de middag verbroken zijn. Er zit niets anders op... we zullen gelaten moeten afwachten. Bitter weinig gerustgesteld en vol kommer neem ik afscheid van Elly. Tippie huilt zachtjes als ik de deur uit ga... de hond is erg aan mij verknocht. „Kom morgen gerust maar weer hier heen Piet,” nodigt Elly me uit, „Kom maar zo vaak als je wilt... misschien is er wel gauw nieuws van haar!” Ik beloof het haar. Wanhopig gestemd vervolg ik mijn weg, maar ik weet nauwelijks waar ik mijn schreden heen zal richten. Naar huis toe? Ik kan er nog niet toe besluiten en blijf ronddwalen in de rumoerige straten waar het publiek in groten getale op de been is. Overal om je heen proef je letterlijk de paniekstemming, iedereen wordt er door aangegrepen en in meegesleurd. De mensen lijken opeens wel gek geworden en het is voornamelijk het joodse volksdeel van de burgerij dat het meest vervuld is van angst en zorgen. Bij de benzinestations staan lange files auto's te wachten om zoveel mogelijk brandstof te tanken. Veel particulieren hebben hun wagens beschikbaar gesteld om militairen naar hun standplaatsen te vervoeren. Op de Ceintuurbaan is het helemaal een dolle boel, het staat er stampvol autobussen en vrachtautomobielen die door het leger gevorderd zijn en alom is er geloop en geschreeuw, drommen groepen mensen tezamen en houden luidkeels debatten over de politieke toestand en verkondigen daarbij met stelligheid dat er vreselijke dingen gaan gebeuren! Als je de meningen zo rondom je heen hoort, zijn de meeste mensen zeer pessimistisch gestemd. Bij velen leeft de gedachtengang dat de Duitsers op korte termijn dwars door ons land heen zullen trachten op te rukken naar de Noordzee teneinde de kust en de havens in bezit te krijgen. Twee dagen geleden heeft Hitler daarentegen openlijk aan de wereld verkondigd dat hij de neutraliteit van België, Nederland, Luxemburg, Denemarken en Zwitserland zal garanderen. Maar zo langzamerhand is iedereen er wel achter gekomen dat alle verzekeringen en beloften van deze man van nul en geen waarde zijn! Overal zie je nu buiten op de straten soldaten verschijnen, die nu „onze jongens” worden genoemd. Ze hebben hun oude uniformen uit de motteballen gehaald waar ze jarenlang bijna vergeten in donkere kisten of plunjezakken hebben liggen afwachten om dienst te doen. Het is nog een groot geluk dat mijn broer Aart er juist buiten valt... één lichting meer en hij had ook tot de slachtoffers behoord! Maar geen mens weet wat er nog allemaal gebeuren kan; wanneer het oorlogsgevaar voor ons land nog toeneemt is de kans zeer groot dat nog meer lichtingen onder de wapenen worden geroepen. Voor mij persoonlijk zie ik het evenmin erg rooskleurig in. Ik sta ingeschreven als „buitengewoon dienstplichtige”, doordat ik vrijstelling heb verworven wegens „broederdienst”, maar op de papieren die ik destijds van militaire zaken heb ontvangen staat vermeld dat ik ingelijfd ben bij de „Rode Kruis Afdeling” en dat ik terstond opgeroepen kan worden wanneer het land in onmiddellijk oorlogsgevaar komt te verkeren. En van die situatie zijn we nu niet ver meer verwijderd, zodat ik me er maar vast op voorbereiden moet opgeroepen te worden wanneer die mobilisatie lang gaat duren! Lieve help, wat voeren ze daar nu weer uit? Stom verbaasd zie ik toe hoe op de Noorder-Amstellaan op verscheidene plaatsen vrachtauto's met zand staan. Er worden overal bergen zand gestort en je kunt er gratis emmers vullen om in huis op de portalen en de zolders neer te zetten. Sommige bewoners laten zakken met zand ophijsen naar de zolderverdieping, willen ze daar misschien barricades mee opbouwen....? Nuchter deelt een voorbijganger me mede dat het zand bedoeld is om er brandbommen mee te smoren, maar dat weet ik inmiddels al lang en hij vertelt me niets nieuws! In het avondblad van „De Telegraaf” had ik een advertentie gelezen die aldus aanving:
− 93 −
OORLOG DREIGT!!! Wij leveren zand in elk gewenst kwantum. Bescherm uw huis tegen het inslaan van brandbommen... et cetera, et cetera. Even komt de nuchtere gedachte in me op hoe prachtig ik dat zand voor niks niemendal had kunnen gebruiken voor m'n tropisch aquarium... zomaar voor het opscheppen! Hoe kom ik in godsnaam op die gedachte? Soortgelijke taferelen spelen zich door heel de stad af... ruiten beplakken met stroken papier, zand ophalen. Het is allemaal afschuwelijk en het valt soms moeilijk jezelf er van te overtuigen dat dit geen nachtmerrie is, maar vreselijke werkelijkheid! Op weg naar huis, even voorbij het bekende café op de hoek van de Waalstraat, passeer ik een benedenhuis waar de ramen wijd openstaan. Het is een prachtige warme avond, maar binnen is alles donker en ik ontwaar in de schemering slechts vage schimmen van een familie die blijkbaar van de avondkoelte zit te genieten. Maar als ik voorbij loop klinkt er plotseling een benauwde stem van achter het open raam: „Ach meneer.... luistert u 'ns even.... we willen u wat vragen!” Ik houd mijn schreden in en kom bij het raam, terwijl ik zeg: „zeker, wat is er aan de hand... wat kan ik voor u doen?” Ik kijk in het bleke gelaat van een oude joodse vrouw, en zie haar gezicht dat vertrokken is van angst en tegelijk neem ik waar dat de hele kamer er achter gevuld is met familie, of mogelijk ook kennissen. De vrouw zegt met trillende stem: „Neem u ons niet kwalijk... maar wàt denk u van de oorlog? Zouden de Duitsers nou ook hier meteen komen? Weet u... we zijn zo bang! We weten niet wat we doen moeten... Zeg u ons nou eens wat u er van denkt!” Ik ben totaal verstomd van verbazing. Jezus nog toe... dat het al zó ver gekomen is! Die arme bliksems vrezen nú al het ergste... denken in alle ernst dat de moffen hen morgen aan de dag uit hun huizen zullen sleuren! Maar dat is toch volkomen krankzinnig? Ik weet nauwelijks wat ik zeggen moet tegen die vrouw. Natuurlijk lopen deze mensen gevaar, en er kan van alles gebeuren. Maar zover is het nog lang niet, er is nog helemaal geen oorlog... wat moeten die mensen een godsgruwelijke angst hebben voor het fascisme! Ik probeer een opgewekte toon aan te slaan en zeg gemoedelijk: „Kom kom... er is nog helemaal geen oorlog, beste mensen, dat kan nog heel goed overgaan en ik geloof ook niet dat er werkelijk oorlog van komt! Maakt u zich nou niet nodeloos ongerust... want eer de moffen hierheen komen, nou dan moet er nog wel wat anders gebeuren!” Opgelucht zegt de oude vrouw: „Zie je nou wel... hier meneer zegt 't ook, misschien komt er wel geen oorlog... jullie kunnen gerust naar huis gaan... we maken ons bang voor niks... Nou, dank u wel, meneer, u heb ons weer helemaal gerust gesteld...!” Ik vervolg mijn weg naar huis, maar onderwijl denk ik aan de gruwelverhalen van de pogroms in Duitsland, aan de Kristallnacht in het Duitsland van Hitler, de kapotgeslagen ruiten van joodse zaken en de mishandelingen van de joodse burgers. Misschien hebben we te veel verondersteld dat het allemaal overdreven was... maar die mensen in dat benedenhuis in de straat weten dat het maar al te waar is... dat het geen sprookjes zijn en toch weten ze nog niet half wat Hitler in de toekomst met het joodse volk voor heeft! Diep onder de indruk van alles wat ik heb aanschouwd, kom ik eindelijk laat op de avond thuis. De oudelui zijn nog op en door allerlei emoties gedreven kan ik het niet langer voor me houden, maar ik vertel hen openhartig over mijn bezorgdheid over Betty, dat ze naar Duitsland is en dat nog niemand ook maar iets meer van haar vernomen heeft. Het is de eerste maal na Putten, dat ik thuis zo openlijk over mijn vriendin durf te spreken en het verbaast me toch wel even dat vader en moeder plotseling een grote belangstelling voor haar tonen en begrip hebben voor mijn bezorgdheid over haar lot. Vader mompelt zacht voor zich heen: „Nou jongen, ik ben erg bang dat je dat vrouwtje nu wel vergeten kunt... die kan nooit meer terug naar ons land als er oorlog komt. Vergeet niet, ze is en blijft een Duitse en ze zullen haar daar vasthouden onder het voorwendsel dat ze haar eventueel nodig hebben!” Die uitspraak klinkt niet erg bemoedigend en het valt me moeilijk om die nacht de slaap te vatten, ik moet onafgebroken aan haar denken.... Dinsdag 29 augustus 1939 De nieuwsbladen maken vandaag veel ophef van het feit dat Koningin Wilhelmina en Koning Leopold II van België hun goede diensten hebben aangeboden aan de regeringen van Duitsland en Polen teneinde te bemiddelen in het „Pools-Duitse geschil”. Of dat wat zal helpen? Hun stemmen zullen wel klinken als die van roependen in de woestijn! Adolf Hitler zal er stellig niet van onder de indruk raken en van enige reactie uit die richting lijkt dan ook geen sprake. Des avonds om acht uur spreekt H.M. Koningin Wilhelmina over de radio, in verband met de oproep tot algehele mobilisatie en ze richt zich als volgt tot het Nederlandse Volk: Landgenoten, Op het ernstige uur waarop wij ons verplicht hebben gezien de maatregelen te nemen om Land- en Zeemacht op voet van oorlog te brengen, is het mij een behoefte een woord tot u − 94 −
allen te richten. De toestand is ernstig, niet in dien zin dat alle hoop op een vreedzame oplossing tussen de betrokken mogendheden als vervlogen zou moeten worden beschouwd. De besprekingen zijn nog niet afgebroken en zolang er geen breuk is, is niet gebleken dat de vrede moet wijken voor den oorlog. Maar wel moet de toestand als ernstig worden beschouwd, in dien zin dat helaas ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat een conflict zal uitbreken. Mocht deze afschuwelijke mogelijkheid werkelijkheid worden, niettegenstaande alle pogingen die zijn en worden gedaan om de wereld voor een ramp zonder wederga te bewaren, dan zal Nederland in dat conflict naar alle zijden en met inspanning van alle krachten en middelen waarover ons land beschikt, een strikte onzijdigheid in acht nemen en handhaven............. (Mobilisatierede van Kon. Wilhelmina op 29 augustus 1939)
Woensdag 30 augustus 1939 Voor de laatste maal laait de fakkel der hoop op een compromis nog even omhoog. Maar het zal blijken een vals schijnsel te zijn waarmee de ochtendbladen ons trachten te verblinden. De krantekoppen luiden: „Hitler zendt geheime missie naar Londen. Ommezwaai in de Duitse pers jegens Engeland. - Het Britse Kabinet bespreekt Hitler's antwoord, toenadering nog steeds zeer goed mogelijk....” Nog een korte wijle leeft de hoop op vrede bij velen op... men spreekt over niets anders dan dat éne onderwerp dat ons dag en nacht bezig houdt... Zou het tòch nog mogelijk zijn dat de vrede op het laatste ogenblik gered wordt? Maar ondertussen komt de mobilisatie in ons land in snel tempo op gang. In de buitenwijken wemelt het van alle soorten vrachtauto's die door het leger zijn gevorderd en daar staan geparkeerd in afwachting van transporten naar elders. Scholen zijn gesloten en doen dienst als tijdelijke onderkomens voor de soldaten en zo is het eveneens met veel andere openbare gebouwen gesteld. Overal waar de militaire staf zetelt worden barricaden van zandzakken voor de ramen opgeworpen. De kranten schrijven dat de mobilisatie in Nederland volmaakt rustig verloopt en dat van paniekstemming geen sprake meer is, maar ondertussen kost het heel wat moeite om in de winkels aan koffie, thee en suiker te komen. De politie moet zelfs met geweld optreden tegen hamsteraars. Men verzekert ons dat de schaarste slechts van tijdelijke aard zal zijn, de voorraden zullen zo spoedig mogelijk weer aangevuld worden. De regering heeft goed gezorgd en de voorraadschuren zijn hier in dit land tot de nok gevuld met voedingsmiddelen, niemand behoeft zich bezorgd te maken! Maar dat alles neemt toch niet weg dat er een voedseldistributie in voorbereiding is en dat we binnen enkele dagen reeds de eerste distributienoodkaarten uitgereikt zullen krijgen. En daarmee zijn we dan binnen een paar dagen tijds weer teruggevallen tot de rampzalige oorlogsjaren uit 1914-'18! Voor veel oudere mensen moet het wel zeer deprimerend zijn dat ze nu diezelfde ellende van toen nog weer eens voor een tweede maal in hun leven meemaken. En zolang het hier nu maar bij blijft mogen we nog dankbaar zijn, maar niemand kan voorspellen of Nederland er ook ditmaal weer buiten zal kunnen blijven. En de verwachtingen dienaangaande zijn uitermate somber! Nog steeds is Antje in de middaguren bij ons. De hele affaire van Putten lijkt plotseling in het vergeetboek geraakt, het is totaal overschaduwd door de sensationele omstandigheden waarin we ineens verzeild zijn. Ik kan me nauwelijks nog voorstellen dat het allemaal zo kort geleden heeft plaats gevonden, Putten lijkt ineens iets te zijn uit een andere wereld. Langzaam maar zeker weeft zich een dichte sluier tussen het vredige romantische verleden van weleer en de harde werkelijkheid van het heden. Alle beelden uit die mooie dagen van vrede en geluk schijnen te verbleken tot een schier onwerkelijk droombeeld, een lieflijke droom die zich abrupt heeft opgelost in een afgrijselijke nachtmerrie! Hoe hebben wij toen in een schone tijd van onwetendheid geleefd en hoe verdomd slecht hebben we dat allemaal gewaardeerd! Ezel die ik was, om dat niet te beseffen in die luttele paar weken van mijn vakantie en me er toe liet verleiden om een oorlogje te voeren op kleine schaal met mijn familie! En dan te bedenken dat die gelukkige tijd misschien nimmer zal weerkeren... dat ik mogelijk nooit weer in staat zal zijn om die onherstelbare fout goed te maken! Het is alsof ik nu pas goed begin te begrijpen wat mij toen dreef tot dit roekeloze avontuur met Antje, wat de diepere achtergrond moet zijn geweest tot mijn lichtvaardige handelwijze! Het was de zwarte schaduw van de dood, de voorbode van de op handen zijnde mensenslachting... en dat terwijl IK nog wilde blijven leven, als 't ware gulzig mijn dorst lessend aan de bron van het levensgeluk, met volle teugen... éér het te laat mocht zijn! Maar onder de gesprekken bij de middagboterham krijg ik vaak wel sterk de indruk dat onze Antje in 't geheel niet onder de indruk is van de angstwekkende omstandigheden waarin de wereld op dat ogenblik verkeert. Ze maakt zich er weinig zorgen over en het is typisch te constateren hoe de wat jongere generatie, waartoe Antje toch ook behoort, op de gebeurtenissen reageert. Die beschouwt het gewoon als een soort opwindende afwisseling in de dagelijkse tredmolen, alsof het om een belangrijke internationale voetbalwedstrijd gaat! Maar ja, hoe kàn het ook anders... alle verhalen over de verschrikkingen van die vorige wereldoorlog hebben zij slechts van horen zeggen. Wat − 95 −
weet ik daar eigenlijk zelf bewust nog van? En Antje leest natuurlijk de krant niet, het waait allemaal gezellig langs haar heen wat er allemaal in de wereld plaats vindt... ze ziet wel! En ze is de enige niet. Wie interesseert zich nou voor politiek? Je moet als jongere lid zijn van de een of andere jeugdbeweging om er achter te komen hoe de wereld in mekaar steekt! En wat ze er bij Antje thuis voor een politieke denkrichting op na houden is me volkomen onbekend. Één ding weet ik wel zeker: ze hebben bij Antje gelukkig niets van doen met de N.S.B.! Ik zal te zijner tijd maar eens rustig met haar moeten praten en haar wat politieke inzichten moeten bijbrengen... het is alleen maar de vraag: wanneer en wáár moet ik dat doen? In het middaguurtje is er maar weinig gelegenheid toe, we zien elkaar dan veel te kort. De enige oplossing is dat ik maar eens een avondje met haar op stap moet gaan! Het is merkwaardig... maar in deze woelige dagen ligt Betty mij ineens weer veel nader aan het hart, dat blijkt me wel uit de bezorgdheid die ik koester voor haar lot. Weer ga ik er deze avond op uit, in de vurige hoop dat ik haar thuis zal vinden... maar opnieuw wordt het een vergeefse tocht, haar woning blijft donker en verlaten! Mijn God, wat moet er van haar terechtkomen? Onderweg naar huis wordt mijn aandacht getrokken door een affiche dat aangeplakt is op een reclamebord. Het gaat uit van „Kerk en Vrede” en stelt twee gevouwen handen voor met op de achtergrond een kruis dat omhoog steekt uit een berg oorlogstuig, daaronder in vlammende letters de woorden: GIJ ALLEN HEBT SCHULD! Ik loop me af te vragen: als er werkelijk een rechtvaardige god bestaat, hoe kan hij het dan gedogen dat de mensheid voor een tweede maal binnen vijfentwintig jaar een slachting gaat aanrichten onder z'n soortgenoten? Misschien is het allemaal wel zo voorbeschikt... misschien is de dag des oordeels wel aangebroken en daarmee het einde gekomen van de heerschappij van de mens over deze aarde! Donderdag 31 augustus 1939 Alle feestelijkheden ter ere van de verjaardag van Koningin Wilhelmina zijn afgelast als gevolg van de gespannen internationale toestand. Voor het eerst dat er dit jaar geen koninginnedag zal worden gevierd. Maar het wordt wel een dag van ongekende opwinding. Heel Europa lijkt een kruitvat te zijn waarin het kleinste vonkje een explosie ten gevolge kan hebben. De Duitse pers (Völkischer Beobachter) komt met artikelen en foto's in grote opmaak van een Poolse aanslag in de afgelopen nacht op het radiostation Gleiwitz. Het heet dat er nu volop grensincidenten aan de gang zijn tussen Polen en Duitsland, de pers schreeuwt moord en brand en voor de radio klinkt luider dan ooit de stem van Adolf Hitler dat Polen nu begonnen is en dat van nu af aan kogels met kogels en bommen met bommen zullen worden vergolden! De Duitse opmars tegen Polen lijkt nu niet meer te stuiten en kan ieder ogenblik verwacht worden... ze hebben nu eindelijk een grondig motief om Polen te overvallen en Dantzig te bezetten. Toch durft de vrije pers in de rest van Europa nog de mogelijkheid van onderhandelen te opperen. In België worden steeds meer lichtingen onder de wapenen geroepen en ook bij ons in Nederland doen allerlei geruchten dienaangaande de ronde. De Fransen bezetten in allerijl hun vermaarde Maginotlinie, het zogenaamde „onneembare” bolwerk dat de Duitsers moet tegenhouden zoals de Fransen steeds in hun stoutste fantasie hebben beweerd! Gigantische slagregels boven de in feite uit weinig nieuws bestaande artikelen voorspellen ons dat de Dag des Oordeels weldra zal aanbreken! Op deze bijzondere avond, waarop in andere omstandigheden het feestgedruis op de straten de overhand heeft gehad, bereikt het angstrumoer van de menigte in de stad een hoogtepunt. In de van Woustraat ziet het letterlijk zwart van het volk dat te hoop is gelopen. Groepen mensen verdringen zich voor sigarenwinkels om de bulletins te lezen die om de haverklap worden vervangen door nog recenter nieuws. Op tal van punten, op hoeken van straten, ontwikkelen zich heftige politieke discussies en soms gaan ze bijna met elkaar op de vuist. Dat komt voornamelijk door de N.S.B., de aanhangers van die partij beginnen zich te roeren... ze zien blijkbaar plotseling hun kansen stijgen en beginnen lef te krijgen. Als er een zo'n „hoezee-mannetje” bijna een pak op z'n donder krijgt, waagt hij het uit te roepen: „Wacht maar, vuile bolsjewieken... nog een paar dagen... en dan is Hitler hier de baas, dan rekenen we wel met jullie jodentuig radicaal af!!” Nerveus patrouilleert de motorpolitie door de overvolle straten, groepjes demonstranten uiteen drijvend. Heel Amsterdam leeft nu op de straat, iedereen praat met iedereen en de dolste geruchten gaan daarbij van mond tot mond. Ieder uur komt nu het A.N.P. voor de radio met de laatste berichten.... wij zijn niet bij de luidspreker vandaan te slaan! Om acht uur ben ik al weer op pad naar het huis van mijn vriendin Betty... en dan eindelijk... goddank! Zij is terug en wanneer ze me binnenlaat valt ze snikkend van emotie en totaal kapot door uitputting in mijn armen. Ze is pas kort geleden terug gekomen, haar koffer staat nog onuitgepakt in de kamer en het duurt een hele poos voordat ze in staat is mij deelgenoot te maken van alle ellende die ze heeft moeten doormaken op haar terugreis naar Nederland. Ademloos hoor ik haar verhaal aan en ik kan me daarbij nauwelijks voorstellen hoe die kleine, tengere vrouw dat alles heeft weten te volbrengen, het is een complete martelgang die ze heeft doorgemaakt. Ze vertelt me het volgende: „Toen ik ruim veertien dagen geleden in Frankfurt aankwam, Piet, was daar nog niet erg veel van een oorlogsstemming te merken. Het leek overal rustig en ook onderweg in de trein had ik maar weinig soldaten gezien. Ik kwam eigenlijk juist als geroepen in Bad Homburg, want mijn moeder had het ongeluk de volgende dag ziek te worden, ze had een zware kou gevat en moest in bed blijven. Zodoende kon ik meteen aanpakken − 96 −
om het huishouden waar te nemen en daardoor kwam ik in de volgende dagen maar weinig buiten. We hadden geen radio aan en ik vernam dus feitelijk totaal niets van wat er in de wereld aan de gang was. Nu ja, er werd thuis wel over de internationale toestand druk gepraat, maar ook daar geloofde niemand dat het zo'n vaart zou lopen. Zelfs mijn vader zei maar steeds dat het wel goed kon aflopen en dat Hitler geen oorlog zou maken; iedereen in de omgeving was vol goeie moed. Maar op de maandag van deze week kwam plotseling mijn oudste broer nog 's avonds laat bij ons binnen vallen, helemaal uit Berlijn. En die jongen tapte ineens uit een heel ander vaatje, was verschrikkelijk opgewonden en stomverbaasd dat ie me hier nog rustig in Frankfurt aantrof. Hij veronderstelde dat ik al weer lang veilig en wel in Holland zou zitten. Nou, ik begreep daar eerlijk gezegd eerst helemaal niets van en vroeg hem waarom ie zo beangst was voor een oorlog. Alles was toch volkomen rustig hier? „Maar weten jullie dan nog niets?” zei m'n broer stomverbaasd..... „Lieve hemel, meid, je had hier al lang vandaan moeten zijn... de Weermacht is op weg naar de Poolse grens, de oorlog kan ieder moment uitbreken! Het hele treinverkeer in het land is gestagneerd en alles gaat in de richting van Polen, vervoer van troepen en oorlogsmateriaal! Je moet hier dadelijk vandaan... als het even mogelijk is vanavond nog!” Je kunt begrijpen Piet, hoe erg ik daar van schrok en ook mijn vader en moeder. Mijn moeder lag nog steeds in bed en had verzorging nodig en ik kon eenvoudig niet gemist worden. Mijn broer vertrok inmiddels weer naar Berlijn terwijl ik achterbleef in de grootst mogelijke onzekerheid, ik wist gewoon niet wat ik doen moest, daar blijven of mijn koffer pakken en weg gaan. Op aanraden van mijn vader ging ik de volgende morgen, dat was dus dinsdag, naar het Nederlandse Consulaat bij ons in de stad om inlichtingen en eens te horen wat ze daar van de toestand zouden zeggen. Nou, toen begon de ellende pas goed, Piet! Ik kwam daar aanzetten en zag dat het barstvol zat met toeristen en Nederlanders die voor hetzelfde kwamen en ik had al gauw in de gaten dat ik lang de enige niet was die in moeilijkheden verkeerde. Het werd ver in de middag toen ik eindelijk aan de beurt was. Nu had ik uit de gesprekken rondom me heen met andere mensen al genoeg begrepen hoe de zaken er voor stonden en de beambte die me te woord stond had er ook maar één antwoord op... hij zei: „Mevrouw, het is de hoogste tijd om hier vandaan te gaan. U moet nu direct naar huis, pakt uw koffers en vertrekt met de eerste gelegenheid die zich voordoet naar de Hollandse grens... misschien dat het u nog juist lukt om er doorheen te komen!” - Maar ondertussen was het al een eind in de middag en ik besloot toch maar om ook die verdere dag in Bad Homburg te blijven. Bij m'n ouders thuis gaf dat natuurlijk grote consternatie en zij vonden het eveneens maar het beste dat ik zo spoedig mogelijk vertrok. Ik moest nog van alles in orde maken en ik had ook nog een paar dingetjes willen kopen om mee naar Holland te nemen als souvenir... maar daar kwam allemaal niks meer van. Pas woensdagmorgen vroeg ben ik op reis gegaan met de eerste trein... toch wel een beetje bang en gejaagd door wat ik allemaal gehoord had en ik had ook nog die loodzware koffer mee te sjouwen.... Nou Piet, ik kan je verzekeren, het is de verschrikkelijkste reis geworden die ik ooit meemaakte! Die D-trein vertrok al helemaal niet op tijd en toen we dan eindelijk op weg waren stopte hij ieder ogenblik en bleef dan wel een paar uur op de spoorbaan stilstaan. Toen werd er langs de trein omgeroepen dat we niet verder zouden gaan dan tot Keulen... vandaar moest overgestapt worden in een lokaaltreintje. Toen het eindelijk zover was dat ik daar in zat ging dat boemeltje weer niet verder dan tot een klein station en vandaar begon mijn lijdensweg. Op de tussenliggende trajecten was alles geblokkeerd en daar reed geen enkele trein meer... We moesten allemaal uitstappen en te voet verder langs de spoorbaan onze tocht vervolgen in de richting van de grens! Piet, dat moet je je even voorstellen... ik met die zware koffer en al die andere mensen... een oud echtpaar was er bij, strompelend langs een smal paadje naast de rails, wel tien kilometer ver naar de Nederlandse grens! Ik was op 't laatst bèkaf en totaal uitgeput van vermoeidheid toen we god zij dank aankwamen bij een klein station, dicht onder Nederland... ik weet waarachtig niet meer hoe het daar heette, maar daar stond in elk geval een korte Nederlandse trein gereed waar we allemaal net in konden. Ik had geen flauw idee waar we eigenlijk waren want het was al bijna donker geworden toen we de grens bereikten. En daar wachtte me een nieuwe vervelende verrassing. Ik had namelijk nog een bedrag van ongeveer ƒ 200.- aan reismarken bij me en toen bleek dat ik dat geld niet meer mocht meenemen over de grens. Het was bijna het enige geld dat ik nog had, maar die douane was niet te vermurwen... ik moest formulieren invullen en het geld moest overgemaakt worden aan mijn ouders in Frankfurt. En zo kwam ik, doodop van de zenuwen, zonder een cent op zak in Nijmegen aan.... nou ja, ik had nog precies 35 centen overgehouden in Hollands geld! Ik was zó over m'n toeren heen, dat ik van die centen maar een whisky soda heb gekocht om wat op m'n verhaal te komen! Nou... en in Nijmegen hoorde ik eigenlijk pas voor het eerst dat hier in die tussentijd de mobilisatie was afgekondigd, daar wisten we in Frankfurt allemaal nog niks van. 't Was ook een vreselijke drukte op dat station in Nijmegen van militairen en de sneltrein naar Amsterdam was zó afgeladen vol dat ik de gehele verdere reis heb moeten staan in de zijgang. Om halftwaalf in de nacht kwam ik hier aan op het Centraal en toen had ik natuurlijk geen rooie cent voor een taxi en zelfs niet eens elf centen voor de tram.... ik kon mooi gaan lopen naar huis met die koffer! Nu jongen, ik kan je verzekeren dat ik geen half mens meer was toen ik hier de deur doorging en binnen kwam! Ik heb me niet eens uitgekleed, ik was er gewoon te moe voor en ben zomaar met kleren en al op bed gevallen en heb eerst nog een potje liggen grienen als een klein kind. Daarna ben ik in slaap gevallen en heb aan één stuk doorgeslapen tot vanmiddag aan toe.” Getroffen had ik al die tijd naar het aangrijpende verhaal van Betty geluisterd en vol medeleven sloot ik het kleine, dappere vrouwtje in mijn armen met de woorden: „Goddank dat je er tenminste weer bent lieveling... ik heb al die dagen ontzettend over je in angst gezeten! Ik ben een paar maal bij Elly op visite − 97 −
geweest, maar die wist ook niets van je... er kwam helemaal geen brief. Weet Elly al dat je terug bent?” „Welnee Piet, ik kom eigenlijk net uit m'n bed en heb nog geen tijd gehad om naar haar toe te gaan.... maar ik heb wèl een paar maal geschreven, die brieven zijn natuurlijk nooit aangekomen en ze zullen nog wel aan de grens liggen”, veronderstelde ze. Ik bleef die avond niet lang, Betty was erg moe en wilde zich eerst eens lekker opfrissen want ze voelde zich helemaal vies nog van de reis en daarna wilde ze eerst nog maar eens fijn uitslapen. We bleven nog wat praten en verdiepten ons in beschouwingen over de kansen dat de oorlog al dan niet zou uitbreken. Volgens mijn vriendin waren de vooruitzichten zeer somber. Onderweg in de trein had ze nogal wat opgevangen van gesprekken onder de medepassagiers en iedereen was het er over eens dat een oorlog thans onvermijdelijk was. „In die Duitse trein spraken ze nergens anders over en je hoorde steeds maar uitroepen van: „Dantzig moet Duits worden... Polen moet de eisen van de Führer inwilligen!!” - Mijn broer wist met grote stelligheid te vertellen dat de stad Dantzig al sedert een paar weken overstroomd was met zogenaamde toeristen, die zouden uniformen en wapens in hun bagage hebben verborgen. Ze hoefden alleen maar te wachten op een teken uit Berlijn om zich dan meteen te ontpoppen als gevechtsklare troepen en binnen een paar uur kan de hele stad in handen van de Weermacht zijn! Het klinkt als een indianenverhaal, Piet, maar let maar eens op mijn woorden... dat duurt geen twaalf uur meer of die oorlog is een feit...! Ze kunnen toch immers geen stap meer terug doen?” Zo voorspelde Betty en ze zou gelijk krijgen. Toen ik afscheid van haar nam wist ik dat het de laatste maal was dat wij elkaar in vredestijd hadden ontmoet. Het was een opluchting voor me dat ze tenminste weer veilig had kunnen terugkeren, maar wanneer ik aan de naaste toekomst dacht zonk me de moed bijna in de schoenen. Op mijn weg naar huis zag ik het telkenmale zwaar weerlichten tegen de donkere hemel in het zuiden, daar woedde bepaald ergens een hevig onweer. Wat ik niet wist was dat er op datzelfde ogenblik bij onze Zuiderburen in België een vreselijke ramp plaats vond, die beschouwd kon worden als een eerste rechtstreeks gevolg van de oorlogsvoorbereiding. Twee bruggen over de Maas, die ondermijnd waren met grote ladingen springstof, werden door de bliksem getroffen en vlogen voortijdig de lucht in! De natuur had de nietige mens het werk maar vast uit handen genomen en het de moffen onmogelijk gemaakt op die plaats een vijandelijke aanval op het westen te ondernemen! Vrijdag 1 september 1939 En met deze datum waren we dan op het fatale punt beland waarop nagenoeg de gehele wereld ondergedompeld zou worden in het afschuwelijkste bloedbad ooit sedert mensenheugenis op dit ondermaanse aanschouwd. Vanaf deze rampzalige dag brak een tijdperk aan in de geschiedenis waarin de ganse beschaving geofferd ging worden op het altaar der zinloze vernietiging. Miljoenen mensen zouden op de meest barbaarse wijze gedood worden, steden van de aardbodem weggevaagd en kostbare cultuurgoederen voor altijd aan de vernietiging prijsgegeven! Wekenlang hadden wij in moordende onzekerheid geleefd, zwevend tussen hoop en vrees; een jaar geleden hadden zich de eerste symptomen van het naderend onheil aangediend. Toen echter was onze vurige bede nog in vervulling gegaan, de hoop dat de bittere kelk aan ons voorbij mocht gaan. Nog éénmaal had de Vrede gezegevierd, had het laatste greintje gezond verstand van het mensdom het gewonnen. Maar het was slechts een schamele en bedroevende winst geweest en ze had als resultaat de leuze opgeleverd: „Wie de Vrede wil, bereidt zich ten oorlog!” Deze defaitistische uitspraak was nimmer méér bewaarheid geworden dan in de maanden die er op volgden. En dat alles door een handjevol krankzinnigen in Duitsland die er op uit waren de wereld hun wil op te leggen en daarbij miljoenen de dood in te drijven. En het noodlot had zich niet laten keren, onafwendbaar was de dreiging na de septembercrisis van 1938 teruggekeerd... de Dood liet zich niet voor een tweede maal afschepen, Magere Hein eiste z'n tol! En zo werd op vrijdag 1 september van het jaar 1939 Anno Domini de teerling geworpen, stortte zich de hel van bloed en tranen over de weerloze Volken uit in nimmer gekende ontzetting en vernieling.... HET ZOU OORLOG ZIJN!! Nog lieten de ochtendbladen hun lezers in onzekerheid, hardnekkig bleven zij schrijven over mogelijke onderhandelingen, maar onze afgestompte zenuwen waren nauwelijks meer in staat nog te reageren op dit laatste sprankje valse hoop. Het was omstreeks halftien op de morgen dat de eerste meldingen van buitenaf via de radio tot ons doordrongen, het ging als een golf van beroering over heel de wereld en nòg wilde geen mens het dadelijk geloven. Maar de nieuwsberichten van het A.N.P. maakten aan alle onzekerheid een einde: Hedenmorgen in de vroegte is de Duitse opmars tegen Polen begonnen. Invasie van drie legers. - Offensief zonder ultimatum. Warschau en andere Poolse steden hevig vanuit de lucht gebombardeerd. - Dantzig ingelijfd bij Duitsland. - Heftig verzet der Poolse legers........... Zo luidden de allereerste berichten van het fatale nieuws. Betty had gelijk gekregen... nog geen twaalf uur later was inderdaad de oorlog uitgebroken... had de waanzin zich van de aarde meester gemaakt en vloeide ver in het − 98 −
Oosten het eerste bloed van onschuldige mensen! Op een holletje rende ik om twaalf uur naar huis teneinde over de radio meer nieuws te vernemen. De kranten waren inmiddels al met extra edities uitgekomen en overal op straat klonk het geroep: extra editie! Extra editie! Duitsland is Polen binnen gevallen! De kranten werden bijna uit de handen van de venters gerukt, maar ik kreeg een exemplaar te pakken! Er viel nu niet langer meer te twijfelen, de geruchten werden er in bewaarheid. Warschau was twee uur lang onafgebroken gebombardeerd, de moffen hadden duizenden brisantbommen neer gesmeten op de onschuldige burgerbevolking. De stad stond aan alle zijden in brand en was één kolossale puinhoop geworden! Inderdaad was het dus geen sprookje geweest wat ze ons aldoor hadden voorgehouden... deze oorlog zou gericht zijn tegen de weerloze burgerbevolking en niet meer uitsluitend aan de fronten worden beslecht. We hadden het nooit willen geloven, maar ziedaar... nu kregen we het bewijs te aanschouwen en er ging een golf van afschuw door heel de oude wereld! Bevend van ontzetting konden we toezien hoe de nazi's hun onmenselijke leerstellingen in praktijk brachten! En in razendsnel tempo volgden de gebeurtenissen elkander nu op, het viel ternauwernood meer bij te houden... Volledige mobilisatie in Frankrijk... Staat van beleg afgekondigd... Telefoonverbindingen met Duitsland verbroken. Engeland en Frankrijk blijven onwrikbaar bij hun besluit: zij zullen hun verplichtingen jegens Polen volledig nakomen. Alle Engelse luchtdiensten op Europa zijn stopgezet. Paniek in de straten van Amsterdam! Nederland is paraat en op het ergste voorbereid! Oproep van de regering tot een bidstonde in alle kerken.................
Hoofdstuk 9 „En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: Éli, Éli, lama sabàchtáni, dat is: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!n Matth. 27:45. Zondag 3 september 1939 - Amsterdam Een sombere zondag breekt aan... uit een onheilszwangere asgrauwe hemel valt traag een dichte lauwe regen en vette donderkoppen trekken vanuit het westen langzaam naderbij.... De voorafgaande zaterdag was onheilspellend kalm verlopen als in een stilte die aan de orkaan vooraf gaat. Er was nog steeds geen enkele reactie gekomen van de zijde der Geallieerden op de Duitse inval in Polen. Stilzwijgend had de gehele beschaafde wereld zich bezonnen over de agressieve daad van Hitler-Duitsland, maar aan de andere zijde van de Noordzee was het nog stil gebleven... angstwekkend stil. Men wachtte af... wàt zou Engeland doen? Zou het te elfder ure terugschrikken voor de consequentie van zijn belofte van garantie aan Polen? Velen hoopten het reeds vurig! Doch dan begonnen in de loop van deze vroege zondagochtend de gebeurtenissen snel hun beslag te krijgen. Van ons wekelijks musiceren kwam niet veel terecht die morgen. Vader had wel z'n viool klaar gelegd, maar daar bleef het bij... we waren allebei niet in de juiste stemming om ons met overgave op de muziek te werpen. We hadden vol bange verwachting de radio aangezet en trachtten iets op te vangen van de Engelse radiozenders op de middengolf. Maar de ether zat vol onweerstoring en de berichten waren moeilijk te verstaan. Na de gehele ochtend gezwegen te hebben, begonnen omstreeks elf uur alle radiostations in Engeland hun nieuwsberichten uit te zenden. De gehele nacht was het Engelse Parlement bijeen geweest om te beraadslagen en de eerste man die het woord richtte tot de wereld was Chamberlain.... hij bracht slecht nieuws...! Somber en klagend drong zijn melancholische stem via de luidspreker tot ons door. Tussen het gekraak van de storingen door hoorden we hem zeggen: Engeland heeft alles gedaan om de vrede te redden... Hitler had herhaaldelijk zijn woord gegeven, maar hij brak het... telkens weer opnieuw. En nu was het laatste erbij gekomen met Polen. Engeland kon niet langer gedogen dat de kleine weerloze staten door de Duitse agressie werden overrompeld. Als wij dit toestonden zou het ene na het andere land ten offer vallen aan deze grenzeloze zucht tot overheersing en annexatie.... De Engelse Regering had daarom gisteren een ultimatum gesteld aan Adolf Hitler: wij eisen onmiddellijke terugtrekking van de Duitse troepen uit Polen.... Dit ultimatum was heden afgelopen, maar Duitsland had niet geantwoord.... er bleef geen andere uitweg over dan − 99 −
dat... VANAF HEDEN, TWAALF UUR ENGELSE TIJD, ZAL ENGELAND ZICH IN STAAT VAN OORLOG BEVINDEN MET DUITSLAND!!! - DE EUROPESE OORLOG IS UITGEBROKEN....!! En hiermee was het conflict tussen Duitsland en Polen uitgegroeid tot de zo lang gevreesde Europese oorlog. Nauwelijks hadden we het slechte nieuws om twaalf uur over onze eigen Nederlandse radionieuwsdienst vernomen of buiten in de natuur baande de spanning zich reeds een uitweg in een verschrikkelijk onweer dat althans boven de hoofdstad zich op dat moment ontlastte. Zware donderslagen overstemden het geluid uit de luidspreker van de nieuwslezer. Buiten viel nu de regen in stromen... en het leek haast geen toeval meer, maar ook nù weer ging het rampzalige wereldgebeuren vergezeld van de woede-uiting der verbolgen natuur! Uitgestorven lagen de straten er op dat ogenblik bij... iedereen hing aan de luidspreker en diepe verslagenheid heerste alom binnenskamers. We waren allemaal verpletterd door deze jobstijding. Dus tòch oorlog! En daar kwamen de vragen... hoelang zou die oorlog gaan duren en hoelang zou ons land er buiten kunnen blijven? Dat waren vragen waarop niemand van ons toen het antwoord wist te geven, maar er leefde wel een vage voorstelling over hetgeen ons bedreigde, voornamelijk door de ijselijke voorspellingen die gedaan waren door mensen die een heldere kijk hadden op de politieke ontwikkelingen in Europa. Er zou ditmaal ernstig rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat de nazi's een inval in ons land gingen doen, met de wetenschap voor ogen wat ze al eerder in andere landen gepresteerd hadden kon je er haast wel zeker van zijn dat ze ons op de een of andere kwade dag geheel onverwacht zouden overvallen, maar niemand dorst op dat fatale ogenblik die gedachte hardop uit te spreken! Van nu af aan zou dat angstvisioen als een eeuwig dreigend zwaard boven onze hoofden hangen.... iedere dag ná deze konden we opgeschrikt worden door het ontstellende feit dat ons kleine land meegesleurd werd in deze waanzin. En je wist nooit van tevoren wanneer die dag aangebroken was, de moffen stelden geen ultimatum, dat kon misschien vandaag reeds zijn... of morgen! Voortdurend zouden we blootgesteld worden aan die dreiging... verkeerden onze levens in dat onzichtbare gevaar dat elk ogenblik kon toeslaan. Hoe was het mogelijk om die ondraaglijke spanning dag in dag uit te blijven dragen? Somber gestemd en met onrust vervuld bleven we die dag bijeen in bange afwachting op de dingen die nu elk moment konden gebeuren. We lieten de radio zachtjes aanstaan om eventueel verder nieuws op te vangen en het was dan ook een paar uur later toen bekend werd dat ook Frankrijk de oorlog aan Hitler verklaard had. Nauwelijks was de oorlog goed en wel begonnen of tegen vijf uur in de middag werden wij al de eerste symptomen er van gewaar. Hoog in de lucht boven de wolkenmassa's klonk voortdurend geronk van vliegtuigen. Nederlandse jagers doorkruisten de lucht boven ons land om vreemde vliegtuigen te dwingen rechtsomkeert te maken... al terstond werd onze neutraliteit geschonden en op enkele plaatsen kwam voor de eerste maal het luchtdoelgeschut in werking... kletterden de eerste granaatscherven naar beneden! Vreemde vliegtuigen boven ons grondgebied! Nederland handhaaft met alle geweld zijn neutraliteit! Latere berichten meldden dat de Engelse Marine reeds diezelfde dag begonnen was met het leggen van mijnenvelden in de Noordzee. Het was deze dag ongewoon stil op de straten in de buurt, het was alsof de mensen bang waren en zich niet buiten de veilige beschutting van hun huizen durfden wagen. Maar ik ging die avond toch op de gewone tijd naar Betty toe, ondanks de bezorgde opmerking van moeder: „Zou je dat nou wel doen in deze omstandigheden?” Maar ik zei kort en bondig: „Ja, waarom zou ik thuis blijven... er is hier toch nog helemaal niets aan de hand... WIJ hebben toch geen oorlog?” Maar moeder dacht dat je toch maar nooit kon weten.... ze zouden in de toekomst aan nog heel wat erger dingen moeten wennen! Ik vond Betty in een diep verslagen en moedeloze stemming. Wat ik niet vaak van haar gewend was maakte ik thans mee: ze begon te schreien toen ze me begroette en was vreselijk aangedaan... ik kon haar met moeite een beetje kalmeren. Ze kon het maar niet begrijpen dat er nu tòch oorlog was gekomen... ze hadden haar thuis zó verzekerd dat de Führer geen oorlog zou beginnen en ze had altijd nog gedacht dat het geen werkelijkheid zou worden.... ze was zwaar geschokt en dacht nu met angst aan het lot van haar arme ouders... haar broers die nu gevaar liepen te sneuvelen, zou ze hen ooit nog levend terug zien? Ik wist niet goed wat ik daar op zeggen moest... waren die Duitsers nu werkelijk zó argeloos en naïef dat ze in al die jaren nooit begrepen hadden dat die verdomde Führer van hen regelrecht op een oorlog aanstuurde? Hadden ze al die jaren klakkeloos geloofd in de misleidende praatjes van dat boevenpak? Nou, dan was voor veel Duitsers het uur der waarheid aangebroken en konden ze ervaren waar heel dit avontuur op uit ging lopen! Betty kon de desillusie slecht verwerken en ik had haar nog nooit tevoren in zulk een toestand meegemaakt: ze was uitermate bang! Stil en verdrietig zat ze die avond bij me en haar angstgevoelens sloegen ook op mij over, we waren allebei nerveus en vol angst. En dat werd er niet beter op toen plotseling midden onder het hoorspel van Paul Vlaanderen, waar we altijd iedere zondagavond naar luisterden, de uitzending werd onderbroken met een extra bericht. Er kwam een oproep van de zogenaamde „Luchtwachtdienst”. Er klonk een vreemde, kort afgebeten stem: „Hier luchtwachtdienst! Vreemde vliegtuigen bevinden zich op dit ogenblik boven Oost Nederland en bewegen zich in zuidwestelijke richting! Nog geen halfuur later volgde opnieuw een onderbreking met een zelfde mededeling. De lol van Paul Vlaanderen was er ineens helemaal af... anders genoten we daar altijd allebei zo van en zaten vol spanning te luisteren hoe het zou aflopen. Maar nu werd het ons wel een beetje bang te moede... wàt zou er in hemelsnaam gaande zijn? Zou Nederland nú reeds aangevallen worden? Vol ontzetting kijken Betty en ik elkander aan bij die veronderstelling. Met een onzekere stem tracht ze me gerust te stellen met de woorden dat zoiets stellig niet gebeuren zal... − 100 −
ze gelooft werkelijk dat Duitsland geen enkel belang heeft bij een inval in ons land. Misschien zegt ze het om haar eigen angst weg te praten en mij gerust te stellen, maar een inwendige stem zegt me dat deze ramp de een of andere dag tòch zal gebeuren... wanneer onze neutraliteit telkens opnieuw geschonden wordt in de lucht, zal ons land op den duur niet buiten deze oorlog kunnen blijven! Om elf uur maken de nieuwsberichten melding van het feit dat in België op verscheidene plaatsen vanuit de verte onafgebroken het donderen van geschut wordt gehoord. Het zou van het westelijk front komen, vermoedelijk vanuit de Maginotlinie van waaruit geschoten wordt op de verdedigingswerken over de Rijn. Het voorspel is begonnen! Maar er valt vooralsnog weinig activiteit te melden. De grensverdedigingen van Nederland en België zijn paraat... we kunnen gerust zijn. Hitler zal er alleen niet van wakker liggen! Vroeger dan gewoonlijk keer ik die avond van Betty naar huis terug. Maandag 4 september 1939 De ochtendbladen verschijnen in grote opmaak en publiceren reeds de eerste oorlogscommuniqués. En die zijn al terstond niet mis! Met een schok van ontzetting neemt heel de wereld kennis van de eerste klap die de Duitsers aan de geallieerden hebben toegebracht. Het is dan ook ontstellend nieuws: Het Engelse stoomschip „Athenia” aan de noordkust van Engeland getorpedeerd en gezonken met 1400 passagiers, Amerikanen en Engelsen aan boord! - Eerste luchtalarm te Londen. Alle steden in de oorlog voerende landen verkeren des nachts in volslagen duisternis. De operaties waren begonnen.... NU wisten we dat het oorlog was! Druk werden de eerste onheilstijdingen die middag onder de lunch besproken. Mijn broer Aart was toevallig ook aanwezig en bleef koffiedrinken. Eigenlijk konden we met z'n allen de ernst der gebeurtenissen op die eerste oorlogsdag nog ternauwernood omvatten, alsof het nog niet geheel en al tot ons wilde doordringen dat het voortaan uit was met de rust in ons gemoedelijk leventje. Zelfs Antje die zwijgend en oplettend onze gesprekken aanhoorde, verkeerde nu in een verslagen en bijna angstige stemming. Dat er zulke verschrikkelijke dingen zouden plaats vinden was nog niet bij haar opgekomen en ze begreep nu pas goed dat die gevreesde oorlog waar ze aldoor over had horen spreken, om de drommel geen grapje was. En dan te bedenken dat we nog maar pas aan het begin stonden en dat nog geen mens wist hoe het zou eindigen! Het torpederen van een passagiersschip met 1400 onschuldige mensen mocht toch wel een volkomen zinloze daad worden genoemd en als dat bedoeld was als een zogenaamde „eerste klap”, wat stond ons hierna dan nog allemaal te wachten? Ja, in welk een onzekerheid verkeerden we op die eerste dag van de oorlog nog over de afloop.... over de grote vraag: zal Hitler deze oorlog winnen of verliezen? Er waren natuurlijk de profeten om je heen die voorspelden dat de strijd over precies zes weken geëindigd zou zijn... dan was Europa één bloedige puinhoop en er viel dan niets meer te vernietigen. Daarentegen had je weer andere „zieners” die wisten te verzekeren dat die oorlog nog wel talrijke jaren kon voortduren, omdat er nergens een bepaald front gevormd kon worden waaraan de strijd uitgevochten werd en.... de Duitsers zouden toch nimmer door de veelbesproken en beroemd geworden „Maginotlinie” kunnen heen breken? Neen, volgens deze zegslieden zou het vasteland van Europa langzaamaan uitgehongerd worden tot er praktisch niemand meer over was....! Terwijl ik deze regels schrijf (het is dan begin mei 1942) moet ik om deze voorspellingen al vaag glimlachen.... het is allemaal toch anders gegaan dan ze dachten! We waren wel optimistisch op die vierde september in 1939 toen we nog vrijwel allemaal geloofden dat Hitler's „Derde Rijk” spoedig ten ondergang gedoemd zou zijn! Over hoe het verdere verloop is geweest van die eerste dagen dat de oorlog uitbrak, zou ik zeer veel kunnen schrijven, ware het niet dat ik daarmee te ver buiten het kader van mijn eigen geschiedenis zou treden. Maar het staat wel vast dat vanaf deze periode mijn gehele leven totaal ging veranderen en steeds meer beheerst ging worden door de gevolgen van de oorlogstoestand. Al spoedig hierna brak een tijdperk aan waarin alle vroegere normen hun waarde verloren, waarin niets meer bij het oude bleef, dat wij mistroostig terug keken op de brokstukken van het eens zo zoete verleden en er met een schrijnend verlangen aan terug dachten. Het is natuurlijk een onmogelijke zaak om in dit boek alles te schrijven over deze verbitterde strijd... ik wil het liever hebben over mijn eigen persoonlijke ervaringen daarin, ze zullen ongetwijfeld aan het nageslacht een duidelijk inzicht geven hoe het oorlogsgeweld door een gewoon gezin ervaren werd... hoe we door die hel van eindeloze oorlogsjaren zijn heen geworsteld. Het zal voldoende zijn om hier en daar stil te staan bij de hoogtepunten van de krijgsverrichtingen van welks verloop voor ons vaak zo ontzettend veel afhing en die ons wekenlang in spanning hielden. Ondertussen bleef ik aan dit geschrift verder werken, maakte aantekeningen over alles wat ons beroerde en van belang was. Maar er braken kort daarop dagen aan dat ik geen letter op papier vermocht te zetten, zo hevig beroerden de rampen van deze oorlog ons allemaal. Soms moest ik midden in een zin afbreken en achter mijn schrijftafel wegrennen om, opgeschrikt door kanongebulder en bomexplosies tijdens luchtgevechten ergens dekking te zoeken tegen de eeuwig dreigende klauwen van de dood vanuit het luchtruim.... Zó, met stukjes en brokjes werkte ik aan mijn relaas, waarin Antje nog steeds een belangrijke rol bleef vervullen, bijna de gehele oorlog door. Nimmer verdween zij geheel en voorgoed uit mijn gezichtsveld, − 101 −
nooit werd de band tussen ons volkomen verbroken...... Het mag opmerkelijk genoemd worden hoe snel wij gewend raakten aan de oorlogssituatie en alles wat er uit voortvloeide. We hadden er aanvankelijk ook weinig mee te maken en het alledaagse leven ging gewoon verder, er was vooralsnog niet veel sprake van voedseldistributie en de voorraden in ons land waren dermate groot genoeg dat we het geruime tijd konden volhouden, ook al stond de invoer vanuit Engeland praktisch stil. Erger was het dat de export van boeken en tijdschriften op Zuid-Afrika gestagneerd raakte vanwege het gevaar dat koopvaardijschepen grote kans liepen door de Duitsers getorpedeerd te worden. We zouden de gevolgen daarvan dan ook spoedig aan den lijve ondervinden. Maar na de eerste dagen van spanning was de rust vrij spoedig teruggekeerd, het leven nam zijn gewone loop en er trad een periode in van rust aan de fronten.... al was dat dan ook slechts schijnbaar! Zaterdag 9 september - 1939 Voor we het wisten was de Europese oorlog, die weldra zou uitgroeien tot een totale Wereldoorlog, al weer ruim een week aan de gang. Zoals ik al eerder opmerkte bespeurde men er hier niet zo bijster veel van. Het enige dat ons van tijd tot tijd verontrustte was het overvliegen van „vreemde vogels” in de nacht. Dan kwam ons luchtafweergeschut in werking en je hoorde de doffe knallen vanuit de verte klinken. Nederland kon er weinig tegen uitrichten, we bezaten slechts weinig goed uitgeruste jagers en het waren stellig niet alleen de Duitsers die ons luchtruim schonden... de Engelsen hadden er ook een handje van! Toch dacht je telkens als het afweergeschut knalde dat het best wel eens een overval op ons grondgebied kon zijn en dan knepen we 'm wel eens bij die veronderstelling. Maar Duitsland bleek zich waarlijk te houden aan z'n gegeven garantie om het grondgebied van Nederland en België te ontzien en bij menigeen keerde de hoop weer dat we misschien toch nog veilig die oorlog zouden doorkomen. Laat ik dus nu maar weer terug keren tot de gewone loop van mijn verhaal. Er braken hierna voor mij persoonlijk wonderlijke dagen aan die in nauw verband stonden met Antje. Hoe ik ook telkens weer trachtte het meisje voorgoed uit mijn gedachten te bannen... het lukte me niet. Ik bleef als door een magische kracht mij tot haar aangetrokken voelen en ik werd telkens herinnerd aan mijn belofte om voor het meisje op de bres te blijven staan en haar niet in de steek te zullen laten. Ik weet... het was monsterachtig tegenover Betty, des te meer nu ik zo kort geleden had ondervonden wat het voor me betekend zou hebben als zij eens niet meer uit Duitsland teruggekeerd zou zijn. Nooit zou ik die avond vergeten toen ik dodelijk ongerust over haar lot, Betty weer veilig en wel in mijn armen mocht sluiten. Dolgelukkig was ik geweest en nooit was ik er meer van overtuigd hoeveel ze voor me betekende en ontzettend veel ik van haar hield. Ik had me toen heilig voorgenomen om voorgoed met Antje te breken, maar helaas... ik moet tot mijn schande bekennen dat ik jammerlijk faalde in die poging. Het bleek me onmogelijk te zijn om me van haar lieftallige aantrekkingskracht te bevrijden! Ik werd bovendien nog gesterkt in die gevoelens doordat Betty zelf er op gestaan had dat ik Antje niet zomaar in de steek mocht laten. Met nadruk had ze van me geëist dat ik werk zou blijven maken van het meisje, dat het de enige weg was om er achter te komen of ik werkelijk van haar hield en we samen een nieuw leven konden beginnen. Zó was Betty! Maar op welke wijze moest ik tot dat doel geraken? Er stonden allerlei obstakels in de weg en het werd er niet beter op toen Antje onverwacht met de boodschap kwam aanzetten dat ze niet langer bij ons kon blijven. Haar moeder wilde niet langer toestaan dat zij er twee betrekkingen op één dag op nahield en misschien had het goeie mens daar niet helemaal ongelijk aan. Maar of dit de enige reden was dat Antje bij ons vandaan moest betwijfelde ik wel eens. Het vermoeden kwam in mij op dat die moeder haar dochter liever uit onze invloedskring vandaan wilde halen... waarschijnlijk was ze niet zo erg meer ingenomen met onze familie na alles wat Antje in Putten had ondervonden. Mogelijk was ze tot het inzicht gekomen dat wanneer haar dochter niet goed genoeg voor mij was, zij op haar beurt mij niet de geschikte levensgezel voor Antje vond! Moeder K. zou evenzeer wel haar trots bezitten! En daarmee was het moment van afscheid nemen aangebroken... Antje ging ons vandaag voorgoed verlaten. Het was voor de tweede maal dat wij afscheid van elkaar namen en opnieuw werd ik gewaar hoe moeilijk het meisje 't daarmee had en hoe zwaar ze er onder gebukt ging. We hadden het er allebei erg moeilijk mee en ik voelde mijn standvastigheid weer duchtig aan 't wankelen. Zou dit nu voorgoed het einde zijn tussen ons? Neen, dat kon eenvoudig niet, m'n intuïtie zei me dat dit geen afscheid was voor immer, het spelletje was nog lang niet uit.... ik kon haar godsonmogelijk uit mijn gedachten bannen! Nu de rust in ons land tijdelijk was weergekeerd begon de nevel, die zich tussen het heden en het roemruchte verleden in Putten had geweven, langzaam op te trekken. Alles wat daar nog zo kort geleden had plaats gevonden stond me in de laatste dagen weer helderder voor ogen dan ooit tevoren. Neen, het was niet afgelopen tussen Antje en mij, ik wist dat ik zou blijven voortgaan met haar te volgen. Had Betty het niet zelf aan mij voorgesteld? Er zelfs met klem op aangedrongen? Mocht ik Antje zomaar aan haar lot overlaten met een verdriet waarvan ik de diepte niet kende? Het was een drama dat ik zelf eenmaal ontketend had in een ogenblik van zwakheid, nu al weer ruim een jaar geleden voor het eerst daar in Putten... op die verlaten romantische Grieteweg! Daar was het allemaal begonnen... en nu wilde het noodlot dat ik mijn rol in dit drama zou blijven uitspelen tot en met de laatste akte... ik moest de bittere kelk ledigen tot op de bodem! En daarmee braken de dagen van vergelding en innerlijke strijd tegen mijn vertwijfelde hartstocht voor mij aan. Een voortdurend gepieker over Antje. Een − 102 −
koppig zinnen op alle mogelijke middelen en plannen om weer opnieuw met haar in contact te kunnen komen. Ik wilde met alle geweld de knoop doorhakken... ik moest NU kiezen tussen de één of de ander, er moest een eind komen aan die onafgebroken tweestrijd... maar telkens schrikte ik terug voor de consequentie wanneer ik voorgoed Antje koos, kreeg mijn vrees voor het onbekende de overhand! Betty merkte en begreep mijn zielestrijd, maar ze zei niets... wel was ze liever en moederlijker voor me dan ooit tevoren. Ik ging bijna ten onder aan mijn schuldgevoelens jegens haar. De voortdurende onrust en opgezweepte hartstocht voor Antje vraten duchtig aan mijn zenuwgestel en de onmiddellijke bedreiging door het oorlogsgevaar rondom je heen waren oorzaak dat ik in die dagen ternauwernood mezelf was. Zaterdag 16 september 1939 Het was op deze zaterdagavond dat ik er voor de eerste keer op uit trok met het doel Antje te zoeken. Ik wilde het laten afhangen van een toevallige ontmoeting, bij haar in de buurt. Ik vermoedde sterk dat zij eveneens op zo'n avond naar mij liep uit te kijken in de hoop dat ik hetzelfde zou doen. Ik had natuurlijk gemakkelijk een briefje naar haar kunnen schrijven met het voorstel elkaar ergens te ontmoeten, maar de gedachte dat die moeder er dan achter zou komen en Antje kon verbieden mij te ontmoeten, had mij van dat voornemen afgebracht. Thuis was nu een duidelijke leegte gevallen nu Antje voorgoed was weggegaan en moeder zat met de handen in het haar hoe ze nu weer zo gauw mogelijk aan een nieuwe hulp in de huishouding kon komen. Ik denk dat ze menigmaal het ogenblik vervloekte waarop ze gehoor had gegeven aan de onzalige raadgeving van tante Mien om Antje de laan uit te sturen! Moeder verkeerde in de mening dat het tussen Antje en mij nu wel voorgoed uit was en dat de hele kwestie in Putten niet meer dan een storm in een glas water was geweest. Jaja, tante Mien had mooi lachen... zij had haar zin weten door te drijven en ze had moeder met de brokken laten zitten! Mijn speurtocht naar het meisje werd de eerste van vele vermoeiende en zenuwslopende „expedities” die ik ondernam. Er zouden er nog vele op volgen en het verplaatste me weer in de tijd, nu al weer zo lang geleden, dat ik in die zelfde buurt rondzwalkte toen ik Betty pas had leren kennen. Dat was in de periode toen ik nog in afschuwelijke twijfel verkeerde over haar leven en halsbrekende toeren verrichtte om er achter te komen wat de oorzaak was dat zij op de rand van de afgrond balanceerde. En nu liep ik hier weer in diezelfde omgeving te speuren naar een ander meisje dat door een stomme speling van het noodlot in dezelfde straat woonde, al was het dan ook aan de andere zijde van de van Woustraat. Ik was expres al vroeg op pad gegaan om de kans om Antje te ontmoeten zo groot mogelijk te maken. In de woelige zaterdagavonddrukte rondom de Albert Cuypmarkt moest ik me dubbel inspannen om tussen het talrijke voorbij slenterende publiek een glimp op te vangen van een meisje dat op Antje geleek. Ik was zelfs zo vermetel geweest de straat waar zij woonde in te gaan en een paar maal langs het huis te wandelen. Even kwam het voornemen bij me op om gewoon aan te bellen en een bezoek aan die familie te brengen... dat moest toch gewoon kunnen? Maar ik schrok er toch een beetje voor terug..., zag in mijn verbeelding reeds die enigszins dreigende figuur van de moeder die natuurlijk alles wist wat er in Putten was gebeurd en die mij stellig zou overrompelen met een snelvuur van verwijten en me op een minder prettige manier wel eens het jak kon uitvegen! Enerzijds verlangde ik er ontzettend naar om kennis te maken met het milieu waarvan Antje deel uitmaakte, maar aan de andere kant koesterde ik er een dwaze ongegronde vrees voor. Tòch zou ik op een zekere dag kennis maken met de familie K., maar dat heuglijke feit zou eerst veel later plaats vinden en ik zou bij die gelegenheid verdomd veel spijt ondergaan dat ik niet veel eerder daar eens op bezoek was gekomen. Had ik mij niet zo door mijn angst voor die mensen laten leiden, dan zou veel narigheid mij bespaard zijn gebleven. Maar dat verhaal komt pas later in mijn boek ter sprake! Mijn speurtocht op die avond bleef niet zonder resultaat, al scheelde het maar weinig of ik had mijn pogingen al opgegeven. Het liep al tegen halftien en ik had juist besloten om nog één maal de van Woustraat door te lopen en de Jan Steenstraat in het oog te houden, toen ik Antje plotseling op enige afstand zag aankomen. Ze liep gearmd met een jonger meisje dat achteraf haar jongste zusje bleek te zijn. Ze wilden juist oversteken naar de markt toe en op hetzelfde ogenblik kreeg ze me in de gaten. Er viel niet aan te twijfelen dat ze verrast en blij was toen ik haar vertelde dat ik al meer dan een uur naar haar liep uit te kijken. Gezamenlijk togen we naar de markt waar de drukte al wat begon te minderen en de meeste kooplui een begin maakten met het afbreken van hun kramen. Het zusje dat aan de andere zijde van Antje liep zei niet veel en nam in het geheel geen notitie van me. Het leek me een stil en verlegen kind dat volgens Antje geestelijk niet helemaal in orde moest zijn, al kon je daar uiterlijk niets van merken. 't Was zelfs een uitzonderlijk knap meisje en ik dacht dat ze omtrent een jaar of zestien was. We slenterden de markt verder over en ik weet nog steeds niet wat Antje daar zocht of dat ze er nog iets kopen wilde. In die buurt was het nu eenmaal een vaste gewoonte om op zaterdagavond nog even de markt te doen, onverschillig of je er iets wilde kopen of niet. De Albert Cuypmarkt was voor menigeen een soort trefpunt, als je iemand wilde ontmoeten dan kon je er heel vaak van op aan dat je hem of haar vrij stellig tegenkwam, al moest je natuurlijk wel drommels goed je ogen de kost geven tussen al die opeengehoopte mensenkluwen. Het was die avond eigenlijk een wonder dat we Betty niet tegen het lijf liepen... want ook zij was een trouwe bezoekster van dit bonte volksvermaak met z'n debatterende humoristen en de luid aanprijzende kooplui met hun gladde tongen, je kon er altijd lachen! Ik moest een beetje neutraal praten met Antje vanwege het zusje die naar ik aannam geen flauw idee had wie ik was. Ik liep zover mee met de twee tot we aan de Ferdinand Bolstraat waren beland. Toen bleek pas dat Antje op weg was naar de HEMA waar ze iets − 103 −
moest kopen, maar de ontzettende drukte in dat winkelgebouw lokte me niet bijster aan zodat ik op genoemde plaats hartelijk afscheid van haar nam. Maar onderweg had ik nadrukkelijk van de gelegenheid gebruik gemaakt om het contact met Antje weer enigszins te herstellen. Dat kwam namelijk zo. Antje had ons totnogtoe iedere week trouw een aantal verse eieren geleverd. Die waren afkomstig van de kippen die haar vader achter hun huis in een grote achtertuin er op na hield. Wij kregen die eieren betrekkelijk heel goedkoop en bovendien waren ze steeds melkvers en van uitstekende kwaliteit. In ruil daarvoor mocht Antje iedere week al het oude brood en groenteafval dat overbleef meenemen voor de „menagerie” bij haar thuis, want behalve kippen hield haar vader ook nog een paar geiten en kalkoenen. Maar sinds Antje bij ons vandaan was bleven de eieren ook uit en dat speet moeder minstens net zo erg als het feit dat ze haar geliefde hulp niet meer had. Allemaal de schuld van tante Mien! Moeder had nog kort tevoren tegen me gezegd: „Als jij Antje nog eens ziet, vraag haar dan of ze misschien de eieren voortaan nog wil blijven brengen.... ik moet het oude brood en de schillen steeds in de vuilnisbak gooien en dat is eigenlijk toch wel jammer...” En nu had ik Antje inderdaad gesproken en meteen van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar daarover te onderhouden. En wat ik al zo half en half gedacht had... Antje was natuurlijk weer eens echt bang geweest om gewoon uit eigen beweging toch die eieren te blijven brengen. Ze dacht in haar nobele onschuld dat alles nu voorgoed uit was met ons! Toen ik er over begon, aarzelde ze eerst nog en vroeg of ze dat nu wel durfde doen... om gewoon te komen met die eieren! Maar toen ik haar verzekerde dat ik handelde in opdracht van moeder en dat die dolgraag wilde dat ze het oude brood bleef halen, gaf ze me de belofte om voortaan weer iedere week te zullen komen. „Dan zie ik je tenminste nog eens een keer... en dan kunnen we bij die gelegenheid wat afspreken met elkaar. Dat wil je toch nog wel, nietwaar?” moedigde ik het meisje aan. Ik had haar weer gerust gesteld en ze leefde weer helemaal op bij het vooruitzicht dat we dan toch weer contact met elkander zouden houden. Dat was de eerste avond van de geheime uitgangetjes met Antje. Het was nog maar een vluchtige ontmoeting geweest en we hadden niet veel kunnen praten met elkaar vanwege de aanwezigheid van haar zusje. Maar er zouden nog andere avonden komen..... Dinsdag 19 september 1939 De eerste merkbare gevolgen van de oorlog deden zich weldra voelen op de werkplaatsen. Er trad plotseling een ongewone slapte in met de werkvoorraad op onze zaak die opvallend was voor de tijd van het jaar. Zoals in die jaren gebruikelijk was werd onmiddellijk met ontslag gedreigd, één week geen werk genoeg op de zetterij... en ze lieten nog in diezelfde week een aantal mensen aan de „bak” komen met de boodschap dat het over veertien dagen voor hen afgelopen was! Nu behoefde ik daar zelf in 't geheel geen vrees voor te hebben, door de aard van mijn werkzaamheden en mijn langdurig dienstverband, zat ik er vast in het zadel. Niettemin besloten wij, oudere collega's onder elkaar, alles te doen wat mogelijk was om een massaal ontslag van vele collega's te voorkomen. We dachten dat te bereiken door een voorstel in te dienen bij de directie om de werktijd te verkorten voor het gehele personeel. De uren die wij niet werkten zouden dan kunnen worden aangevuld door een uitkering van de werklozenkas van de vakbonden. Dat voorstel viel lang niet bij iedereen in goede aarde maar toch waren de meesten er voor. We hadden deze avond omstreeks halfzes een vergadering met de vakbonden in het gebouw „De Samenwerking” in de Tolstraat. Die vergadering had wel een stormachtig verloop en het ging er heet aan toe waarbij de meeste tegenstand werd ondervonden van de zijde van het drukkerijpersoneel dat zeer gekant was tegen het voorstel. Er werd besloten dat wij allemaal zeventien uur per week minder zouden gaan werken en dat voorstel werd met meerderheid van stemmen aangenomen. Alleen de drukkers gingen ijselijk te keer... stonden op een gegeven ogenblik met gebalde vuisten te zwaaien naar het bestuur achter de tafel en scholden ze uit voor „verraders” en „hielenlikkers van de bazen”. Ze waren van mening dat we veel te snel met ons voorstel waren gekomen, dat we het eerst nog even hadden moeten aanzien en dat die werktijdverkorting de bazen heel goed uitkwam... die staken de gederfde centen mooi in hun zak en als de uitkering opgesoupeerd was zaten wij mooi met de brokken! Konden we allemaal voor minder loon gaan werken, want dat hielden ze natuurlijk zo met die zeventien uur minder... daar kwam je voorlopig niet meer vanaf! Maar ja, hoe het ook zij, het voorstel was aangenomen en het kwam er op neer dat wij ieder per man afwisselend elke week anderhalve dag vrij zouden hebben. De directie had toegezegd dat er dan niemand zou worden ontslagen. Nou leek dat natuurlijk allemaal heel mooi en aardig met zo'n extra vrije dag, maar er zat wel een addertje onder het gras waaraan niemand gedacht had. De bondsbestuurders kwamen er mee voor de dag toen het voorstel al in kannen en kruiken was, we moesten namelijk voor die ene volle „loopdag” als „werkloos” worden beschouwd en werden daardoor verplicht ons des morgens te melden op het bondskantoor om een „stempeltje” te halen! Dáár brak een nieuwe storm van protest uit los! Waarom moest dat nou? Moest je verdomme voor die ene dag helemaal naar de Leliegracht als een ordinaire werkeloze om te stempelen....! Ik geloof dat wanneer die bondsman dat eerder aan het begin van de vergadering naar voren had gebracht het voorstel stellig niet was aangenomen. Bezwerend riep bondskameraad Kuil uit tegen de joelende leden: „Maar beste mensen, wat maakt dat nou uit... of jullie nou die morgen naar je baas gaan, of dat je op de fiets even naar de Leliegracht komt... dat stempeltje stelt toch niks voor? Dat is alleen maar een formaliteit, daar steekt niks achter en jullie kunnen daarvandaan toch meteen lekker naar je „visstekkie” fietsen of bij moeder de vrouw je bakkie koffie gaan drinken!” Daarmee was het ergste tumult weer bezworen al werd er in de komende dagen nog heel wat gezwamd over het besluit en bleef er nogal wat geharrewar onder het personeel bestaan. Maar uiteindelijk waren we het er over eens dat die paar vrije dagen in de week best als een welkom verzetje mochten − 104 −
worden beschouwd. Ik kon ze best gebruiken! Maandag 25 september 1939 Vanavond kwam Antje, voor de eerste maal na haar afscheid, weer als vanouds de eieren brengen. Het zou haar vaste wekelijkse loopje worden naar ons toe en daarmee bleef voor mij de enige mogelijkheid bestaan de band tussen ons beiden te onderhouden. Moeder ontving haar uiterst vriendelijk en toeschietelijk en noodde haar binnen om een kopje thee te blijven drinken. Vroeg hoe ze het maakte in haar nieuwe betrekking en of ze nog wel eens dacht aan veranderen... ze kon altijd weer bij ons terugkomen als ze dat wilde! Toen we een poosje hadden zitten praten vroeg ik aan Antje: „Ben je nou niet nieuwsgierig naar de nieuwe film van Putten?” Natuurlijk was ze dat en ze zou hem best willen zien... maar ze zou er nooit uit zichzelf naar hebben durven vragen! „Als je geen haast hebt en een uurtje kunt blijven zal ik hem nu meteen voor je vertonen... zou je dat leuk vinden?” stelde ik spontaan voor. „Meent u dat ècht? Nou, dan blijf ik hoor! Ik heb er aldoor al aan zitten denken: hoe zou die film toch geworden zijn? En die zal ik wel nooit te zien krijgen... en gaat u hem nu werkelijk voor mij alleen vertonen?” Ze was er helemaal opgetogen van en het was duidelijk dat ik het meisje geen groter pleizier had kunnen doen! Ik nam haar mee naar mijn eigen kamer waar ik spoedig het kleine scherm had opgezet dat net voldoende was om met de kleine Pathé Super projector een mooi helder beeldje te krijgen. Ik merkte hoe ze vol intense aandacht het gebeuren onderging op het scherm en dat het haar wel wat deed, 't moest ook voor haar een weemoedig herinneringsbeeld betekenen dat veel emoties opwekte. Ze was er helemaal stil van en dacht stellig aan al die mooie ogenblikken die we daar samen doorleefd hadden, dat zou ze waarschijnlijk haar hele verdere leven bij zich dragen. Toen de film afgelopen was en ik het licht aan deed, zag ik dat haar ogen vochtig waren van opkomende traantjes. Ik keek haar van terzijde aan en sprak: „Ja meid... dat is allemaal nu verleden tijd, hoe graag we het ook terug zouden willen hebben... Vond je hem mooi?” Nou, dat hoefde ik waarlijk niet te vragen en ze zei: „Zult u die film altijd bewaren... die doet u toch nooit weg, wáár?” „Nee kind, natuurlijk niet... die film kunnen we over vijftig jaar nog vertonen.... dan ben jij in de zeventig en ik bijna tachtig.... tenminste, als we dan nog leven!” Ze lachte om die malle veronderstelling en er kwam in haar ogen een glans van warmte zodat ik niet kon nalaten haar zachtjes naar me toe te trekken en in grote genegenheid haar een kus te geven. Maar nu dorst ze toch heus niet langer te blijven... haar moeder zou niet weten waar ze zo lang geweest was. Na me nogmaals uitbundig bedankt te hebben voor de moeite dat ik die film alleen voor haar had willen draaien, ging ze er ijlings vandoor. Toen ze weg was vroeg moeder hoe ik er in godsnaam toe gekomen was om die Puttenfilm voor Antje te vertonen. „Dat meisje had het wel eens helemaal niet zo leuk kunnen vinden om al die oude herinneringen te zien, na alles wat daar gebeurd is.... Ze kan het maar beter zo gauw mogelijk allemaal vergeten!” meende moeder. Ik gaf er niet veel antwoord op in de wetenschap dat ik Antje er een allemachtig groot pleizier mee gedaan had. Ik vermoedde dat moeder een beetje geschrokken was van het feit dat ik bijna een vol uur met het meisje samen op mijn kamer had gezeten.... en nog wel in het donker! Ze had gedacht dat het uit was tussen ons en nu waren haar opnieuw de schellen van de ogen gevallen.... ze begreep er natuurlijk niets van! Die jongen gaat elke zondagavond naar dat Duitse vrouwtje toe en dan vrijt ie ook nog met dat jonge kind! Nee, dat kon ze zich niet voorstellen! M'n goeie moeder wist niet dat ik het er zelf ook verdomd moeilijk mee had! Vrijdag 29 september 1939 Vandaag beleefde ik mijn eerste vrije dag als gevolg van de nieuwe regeling van de werktijdverkorting. Ook gistermiddag behoefde ik niet op de zaak te zijn en ik had die middag in luiheid doorgebracht, wat ongewoon en uit m'n doen en niet dadelijk raad wetend met die vrije uren terwijl er eigenlijk op de zaak toch genoeg werk op me lag te wachten. Maar vandaag was het dan de eerste volle dag van vrij-zijn en dat hield in, volgens de bepalingen van de Grafische Bond, dat ik me des morgens omstreeks negen uur te melden had op het bondskantoor aan de Leliegracht. Dat was in geen jaren gebeurd, dat ik als werkloos m'n stempeltje moest gaan halen. Gewapend met mijn bondsboekje ging ik op pad voor de lange wandeling naar de binnenstad. Dat wekte weer herinneringen op aan de vroegere jaren toen de economische crisis een dieptepunt had bereikt en bijna iedereen werkloos was. Dat was in de tijd toen ik Betty pas had leren kennen, in dat stormachtige bewogen jaar 1934 van onze prille liefde en ik een wanhopige strijd voerde om het behoud van Betty en haar te redden uit de monsterlijke klauwen van het verderf. Veel was er veranderd sedert die tijd... maar het aangezicht van de wereld zou een nog veel grotere gedaanteverwisseling ondergaan, al hadden we daar toen nog geen flauwe notie van. Op het bondskantoor waren de zaken spoedig afgewikkeld. Er lag een apart boek voor ons gereed en je behoefde daarin alleen maar je handtekening te plaatsen, van echt „stempelen” was dus geen sprake. De aanvullende uitkering op ons salaris zouden we normaal op de zaak aan het eind van de week ontvangen. Dat viel dus allemaal erg mee en het was lang geen onwelkom idee dat de hele verdere dag vrij en ongedwongen voor je lag. Het was toevallig ook nog schitterend weer en ik besloot gezellig weer naar huis terug te wandelen in het warme najaarszonnetje dat de stad het aanschijn gaf alsof de lente pas begonnen was. Maar de bomen op de grachten vertoonden reeds de prachtige warmgele tinten in hun gebladerte en er hing een blauwe nevel over het water waarop het afgevallen herfstblad zachtjes voort dobberde in de milde najaarswind. − 105 −
Op mijn wandeling naar huis terug zag ik plotseling tot mijn verbazing mijn broer Aart aankomen, het was even voorbij de Oude Leliestraat. Ik vroeg me verwonderd af wat die op zo'n vreemd uur langs de weg deed. Hij zag er wat somber gestemd uit en keek lichtelijk ontdaan toen we elkaar begroetten. Er waren niet veel woorden voor nodig eer ik wist wat er met hem aan de hand was. Hij had op de zaak waar hij werkte zojuist de jobstijding ontvangen dat hij met vier weken opzegging ontslagen was wegens verregaande slapte in de zaak. Dat was inderdaad zeer slecht nieuws voor mijn broer die toch al niet erg mazzelig was geweest met z'n ontelbare banen die hij tot nu toe achter de rug had. Het was wel een tastbaar bewijs dat er een geleidelijke economische ontreddering aan de gang raakte in het zakenleven hier te lande, de oorlogssituatie in Europa gaf daar alle aanleiding toe. Een klein land als het onze kwam op een eilandje te zitten, afgesneden van alle buitenlandse relaties kwam de hele industrie langzaam maar zeker plat te liggen. Echter, in 1914 had zich hetzelfde verschijnsel voorgedaan, maar die inzinking was al spoedig gevolgd door een plotselinge opleving in de handel. Mijn broer en ik troostten ons met de gedachte dat het misschien ditmaal weer precies zo zou gaan. Optimist als hij steeds was vertrouwde hij er op spoedig weer een andere baan te zullen vinden. Hij moest naar de Arbeidsbeurs voor kantoorpersoneel, die toen gevestigd was in de Tesselschadestraat, teneinde zich daar te laten inschrijven voor een nieuwe betrekking en samen gingen we daarheen op pad. „Zeg thuis er nog maar niks over dat ik m'n baantje kwijt ben...”, vroeg Aart me, „je weet hoe vader is... hij maakt er altijd zo'n drukte over en dan is het natuurlijk weer allemaal mijn eigen schuld etc.” We sjouwden samen nog de stad een eind door en ik vertelde Aart alles over wat er in Putten nu precies was gebeurd met Antje. We hadden totnogtoe nooit eens gelegenheid gehad daar samen over te praten. Hij openbaarde mij dat onze geachte tante Mien jaren geleden hem en Annie eens hetzelfde grapje geflikt had door een poging te doen hen van elkaar te scheiden. „Jij bent heus de eerste niet die ze dat gelapt heeft”, verklaarde Aart. Toen Annie en ik pas met elkaar omgingen heeft ze mij ook eens apart genomen en me bij hoog en laag bezworen dat ik met haar mijn ongeluk tegemoet ging en dat ik een eind moest maken aan die verloving! Het milieu waaruit Annie kwam was haar niet naar de zin... ze had toen precies hetzelfde motief bij de hand als wat ze tegen jou verteld heeft. Dat mens heeft een afschuwelijk complex en ze beïnvloedt er de hele familie mee. Moeder gelooft alles wat ze zegt en daar ben jij en Antje nu het slachtoffer van geworden!” „Ik wou dat je me dat maar eerder verteld had”, merkte ik op, „dan was ik misschien beter gewapend geweest tegen haar aanvallen... maar ik sta er wel van te kijken en ik heb dat nooit geweten van jou en Annie!” We namen eindelijk afscheid van elkaar en ik wenste mijn broer veel succes met het vinden van een nieuwe betrekking. Het liep al tegen de middag toen ik eindelijk thuis kwam. Die avond, omstreeks acht uur luidde onverwacht de bel. Tot mijn stomme verbazing kwam er een militair de trap op in officierstenue. Ik herkende niet zo gauw wie dat mocht wezen... maar tot mijn verrassing was het mijn oude vriend Herman Nanninga. Ik zou hem bijna vergeten zijn, want het moest al maanden geleden zijn dat wij elkander voor het laatst gesproken hadden. „Daar sta je van te kijken, nietwaar... ouwe jongen, mij terug te zien in dat fraaie apenpakje! Ik kom je halen... we kunnen nog best een paar mannetjes gebruiken!” zo pakte mijn vriend uit. „Ben je gemobiliseerd?” vroeg ik, vrij overbodig, want dat kon je waarachtig wel zien aan z'n uniform. „Nou, om je de waarheid te zeggen zit ik al veel langer in dienst dan die mobilisatie”, legde Herman uit. Doordat ik bij het kader zit ben ik al opgeroepen zo tegen de Paasdagen van dit jaar. Je weet natuurlijk nog wel dat er omstreeks die tijd serieuze geruchten rondgingen dat de Duitsers toen al van plan waren troepen samen te trekken aan onze oostgrens. Niemand wist waarom ze dat deden, maar voor alle veiligheid hebben ze toen maar vast een paar lichtingen oudgedienden opgeroepen. Ik herinnerde het me nog.... de Duitse pers had toen vol gestaan met smalende artikelen over een, wat de Duitsers noemden, „Paashazenepidemie”, die bij ons in Nederland woedde. Er was reeds toen al een lichte paniek geweest in Nederland en je kon het beschouwen als het eerste onweersgerommel van de op handen zijnde oorlog. Maar het was voorbijgegaan en de troepenbewegingen langs onze grenzen moesten toegeschreven worden aan militaire oefeningen. „Maar toen ik eenmaal weer in de militaire dienst zat, kwam ik er niet meer uit... de regering verwachtte bepaald dat er binnenkort toch wel oorlog zou komen met als gevolg een uitgebreide mobilisatie, en daarom werden we vastgehouden! En nou zit ik al van het voorjaar af met een troep van plusminus tweehonderd man in Kijkduin... we moeten het vliegveld Okkenburg verdedigen wanneer het van de linker- of rechterzijde mocht worden aangevallen. Ik kan je wel vertellen dat ik er niet zo happy mee ben en het eind is er voorlopig nog niet van te zien. Ik had me daar pas sedert kort een prachtige baan bij het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag en nu moet ik maar afwachten of ik daar ooit nog kan terugkomen. Het enige pluspunt is dat ik dicht bij huis zit, ik kan elke avond na afloop van de dienst gewoon naar huis toe.... Li kan ons kamp vanuit het raam zien liggen!” Belangstellend vroeg ik Herman wat of hij dacht van het verloop van de oorlog... zouden wij er bij betrokken raken? „Nou, beste kerel... ik kan je wel zeggen dat ik de naaste toekomst niet erg rooskleurig inzie. Als je de politieke lijn van de moffen goed volgt dan is het duidelijk dat ze ons land vast en zeker niet zullen ontzien. Weet je wat het is? De geallieerden nemen te veel een afwachtende houding aan... ze laten te veel tijd verloren gaan en als dat lang duurt vrees ik dat Hitler van de gelegenheid gebruikt maakt om als een dief in de nacht alle landen aan de Noordzee te overvallen zodat ie de beschikking krijgt over alle zeehavens... Nee, je moet er maar vanuit gaan dat we een geduchte veeg uit de pan krijgen! Ze kómen de grens over, Petrus... dat is zo vast als wat, reken daar nou maar op! Je kunt beter op die mogelijkheid rekenen en je daarop voorbereiden, dan dat je je kop in het zand steekt en net doet of er niets aan de hand is!” Een beetje ongerust vroeg ik hem: „Wat denk jij van mijn positie als „buitengewoon dienstplichtige”? Bestaat er kans dat al die luitjes binnenkort − 106 −
eveneens opgeroepen worden?” Herman's antwoord klonk nogal hoopgevend. Hij verklaarde: „Ik zou er maar niet al te veel over in zitten als ik jou was. De hele organisatie van het leger is op 't ogenblik zo'n chaotische rotzooi dat ze niet eens weten hoe ze de mensen die ze uit hun werk hebben gehaald moeten bezig houden. Als er niks bijzonders gebeurt laten ze die buitengewoon dienstplichtigen voorlopig nog wel met rust. Ik heb het van jouw lichting eens nagekeken op mijn bureau en het kan nog wel een vol jaar duren voor jij aan de beurt bent om opgeleid te worden. Maar ik denk dat het zover niet eens komt...! Wie dan leeft, die dan zorgt!” Mijn ongerustheid was niet geheel en al zonder grond. De dagbladen hadden namelijk kort geleden een bericht gepubliceerd dat er spoedig begonnen zou worden met het oproepen van de buitengewoon dienstplichtigen, teneinde de mannen die gemobiliseerd waren te zijner tijd af te lossen. Er werd bij vermeld dat er dan telkens vijf lichtingen tegelijk zouden worden opgeroepen. Ik nam aan dat mijn vriend Herman als officier bij het Nederlandse Leger het wel het beste kon weten en door zijn uitspraak kon ik de toekomst wat geruster tegemoet zien. „Wat voeren jullie daar nou zo'n hele dag uit met die tweehonderd man?” vroeg ik belangstellend. „Jezus nog toe! Dat is 't 'm nou juist!” verklaarde Herman, „Je loopt je natuurlijk rot te vervelen en je moet van alles verzinnen om die lui bezig te houden. Je kunt niet eeuwig aan het exerceren blijven en machinegeweren in- en uit elkaar blijven halen. Maar we zijn ijverig bezig met het bouwen van stellingen in de duinen, voor „als de vijand komt”... het is alleen zo jammer dat je niet weet van welke kant die vijand komt opdagen, dat kan uit zee zijn maar de mogelijkheid is lang niet uitgesloten dat het gevaar vanuit de lucht op ons neerkomt. Af en toe breken we de boel maar weer eens af en dan beginnen we van voren af aan!” Het was interessant om mijn oude kameraad zo over de gebeurtenissen te horen praten en van hem te vernemen hoe zijn inzicht was omtrent het verloop van deze oorlog. Herman was er van overtuigd dat de Duitsers op de lange duur deze oorlog zouden verliezen, hij voorspelde dat Amerika er op een gegeven ogenblik bij betrokken zou raken en dan zou het gebeurd zijn met vriend Adolf Hitler. Tot op heden was er echter nog maar weinig gebeurd en je kon nauwelijks van een front spreken. Het bleef nog steeds bij een voelen en tasten in het duister, zonder dat het werkelijk tot grote operaties kwam. Af en toe wat verkenningen met vliegtuigen boven elkanders grondgebied waarbij de neutraliteit van de niet oorlog voerende landen herhaaldelijk geschonden werd. Hitler wachtte blijkbaar rustig af, misschien hoopte hij nog op bemiddeling van buitenaf. Geen van allen schenen de mogendheden zin te hebben in een herhaling van 1914-1918 en die tegenzin in een totale oorlog was de laatste strohalm waaraan de hele wereld zich in die dagen vastklampte. Misschien kwam er nog vóór het einde van dit jaar een compromis tot stand. Meer kon hij daar voor het ogenblik ook niet op zeggen, in de vage hoop en verwachting dat de pap nooit zo heet gegeten werd als ze opgediend was moesten we voorlopig maar rustig verder leven! Het was al vrij laat toen mijn oude vriend er weer vandoor ging. We namen afscheid van elkaar met een krachtige handdruk en de afspraak dat hij me spoedig weer eens hoopte te bezoeken. Wanneer dat zou wezen? Daar kon je bij ons nooit enige staat op maken... dat kon soms met een week zijn, maar er ging ook een jaar overheen eer we mekaar weer eens tegen kwamen! Maar op deze avond kon ik godsonmogelijk vermoeden wat voor ontzettende gebeurtenissen er zouden hebben plaats gegrepen aleer wij opnieuw tegenover elkander stonden. Misschien dat we daar allebei een zeker voorgevoel van hadden als in een vluchtig visioen, het leek of het afscheid ons moeite kostte en ik moest hem blijven nakijken toen zijn forse stramme gestalte langzaam de trap afdaalde... zou ik hem wel ooit terug zien in levenden lijve? Het had me veel genoegen gedaan weer eens met hem gesproken te hebben. Zaterdag 30 september 1939 Het was voor de tweede maal op zaterdagavond dat ik er op uit toog om Antje te ontmoeten en ik had daarbij zowaar opnieuw succes. Het vreemde was dat ik totnogtoe nimmer een vaste afspraak had gemaakt met het meisje om samen uit te gaan. Dat kon ook moeilijk nu ze niet meer bij ons in huis was. Ik moest het gewoon aan het toeval overlaten en beschouwde het als vanzelfsprekend dat wij elkander dan op goed geluk wel ergens zouden ontmoeten. Ik liet het zogezegd maar telkens aan het toeval over, als verwachtte ik daarvan de beslissing in dit moeilijke dilemma. Eigenlijk had ik er geen flauw idee van wat Antje nu verder van mij verwachtte, hoe ze over mijn houding dacht. Maar uit het feit dat ze me nimmer trachtte te ontlopen en zelf aanstuurde op die zogenaamde toevallige ontmoetingen, leidde ik af dat ook zij een voortzetting wenste van onze eenmaal in Putten begonnen verhouding. Natuurlijk kon mijn omgang met Antje op deze manier onmogelijk blijven voortgaan. Uiteindelijk zou ik kleur moeten bekennen, haar echt vragen om met mij te willen trouwen en desnoods een bezoek brengen aan de ouders van het meisje. Maar het was alsof ik die daad zo lang mogelijk wilde uitstellen en ik had besloten er mee te wachten totdat Antje daar zelf over begon en mij namens haar ouders uitnodigde bij haar thuis te komen. Wanneer het eenmaal zóver was gekomen zou ik dan wel verder zien. Ik was die avond maar weer vroeg op pad gegaan teneinde een zo'n groot mogelijke kans te hebben haar tegen te komen. Aanvankelijk zat het me helemaal niet mee en toen ik omstreeks acht uur de van Woustraat al enige malen op en neer gelopen had, zonder ook maar een spoor van Antje te ontdekken, begon de hele affaire me ineens zó tegen te staan dat ik er bijna toe kwam het maar op te geven voor deze avond. Maar dan bedacht ik plotseling dat het vandaag de laatste dag was van de grote spoorwegtentoonstelling die al sedert enige weken gehouden werd op het voormalige Paleis voor Volksvlijt-terrein. Ik was er al een keer heen geweest met vader en we hadden er onze ogen uitgekeken aan al die interessante dingen die daar te zien waren. − 107 −
De tentoonstelling was ter gelegenheid van het feit dat de eerste treinverbinding met Haarlem tot stand was gekomen in 1839. Rond het gehele terrein was een spoorbaan aangelegd van zogenaamde „breedspoor” en daarop reed een natuurgetrouwe kopie van de eerste trein die in dat jaar de verbinding tussen Haarlem en Amsterdam was begonnen te onderhouden. Alleen al het bekijken van die oude locomotief „De Arend” was een bezoek aan deze tentoonstelling dubbel en dwars waard. We hadden meegereden in de malle houten wagentjes en hadden ons door elkaar laten schudden als de machinist met al het vermogen van het primitieve locomotiefje met dolle gang door de scherpe bochten scheurde. We waren er lang niet uitgekeken op die avond, er was nog zoveel meer te zien waaraan we niet toegekomen waren, dat ik er ineens zin in had er vanavond voor een tweede maal heen te gaan. Tenslotte was ik er vlak in de buurt en ik kon op de terugweg altijd nog even de van Woustraat doorgaan. Na voor de laatste maal nog volop genoten te hebben van al die schitterende stoomlocomotieven die in hun volle glorie stonden opgesteld midden op het terrein, verliet ik tegen halftien de tentoonstelling. Ik verliet me op m'n gelukkig gesternte dat ik Antje mogelijk toch nog zou tegenkomen, al was het wat aan de late kant geworden. En het toeval liet me niet in de steek! Ter hoogte van de Hemonylaan zag ik haar onverwacht aankomen. Ze liep langzaam, oplettend om zich heen kijkend en er viel niet aan te twijfelen dat ze naar me liep uit te kijken... de hemel weet hoelang ze daar al mee bezig was. Er welde een flauw schuldbesef in me op dat ik haar al die tijd voor niets had laten wachten... was ik nou maar niet naar die tentoonstelling gegaan! Snel stak ik over en stond weldra voor haar. Zoals gewoonlijk deed ze erg verrast ofschoon ik er heilig van overtuigd was dat ze niet anders verwacht had dan mij te zullen ontmoeten. Ik vroeg het haar op de man af en schuchter bekende ze dat het inderdaad zo was... ze had al een poos je met die gedachte hier rondgelopen en had de moed al bijna opgegeven! Ze had geen bepaald doel en de markt was al nagenoeg verlaten. Ik stak resoluut mijn arm door de hare en stijf gearmd gingen we in de richting van de Stadhouderskade. Opnieuw laaide de passie in mij omhoog toen ik haar jonge, veerkrachtige gestalte zo dicht tegen mij aangedrukt voelde en ze krampachtig mijn hand in de hare drukte vol hartstochtelijke verliefdheid. Vol verlangen kusten wij elkaar op het schemerige donkere gedeelte van de kade. Vergeten was ik al mijn schone voornemens ten aanzien van Betty, ik dacht nauwelijks meer aan haar, ondergedompeld als ik werd door mijn hartstocht voor dit meisje. Het was bijna onvoorstelbaar, zoals ik later telkens weer besefte, maar in het bijzijn van Antje leek het of ik geen baas meer over mezelf was, voelde ik mij volkomen gevangen in de machtige greep van haar lokkende charme. Vrolijk en ongedwongen babbelend ging ze naast me voort. We praatten over alles en nog wat en in de eerste plaats natuurlijk weer over Putten, over alles wat daar gebeurd was. Het bleek maar al te duidelijk welk een diepe wonde dat allemaal in haar gevoelig zieltje had achtergelaten... ze raakte er nimmer over uitgepraat. Ook begon ze zichzelf nu meer en meer te verwijten hoe onnadenkend ze die vrijdagmiddag had gehandeld met toen te beweren dat ze niets om mij gaf en dat er allemaal niets van waar was... angst en valse schaamte hadden haar daartoe aangezet! Ze besefte nu pas goed wàt ze die bewuste middag wel had moeten zeggen... dat ze zich in een hoekje had laten drukken en door haar ontkennen twijfel en verwarring had gezaaid. Ik van mijn kant bekende haar nogmaals met klem hoeveel spijt ik er van had dat ik het zover had laten komen, dat we beter wat voorzichtiger hadden kunnen zijn met het oog op de familie... dan had niemand ooit iets gemerkt van onze verhouding en was al deze rampspoed ons bespaard gebleven. Het had allemaal zoveel anders en prettiger voor haar kunnen zijn daar in die twee weken. „Dan had ik mijn betrekking bij jullie nog gehouden en had mevrouw me nooit ontslagen...!” liet ze er peinzend op volgen. „En we hadden elkaar alle dagen blijven zien...!” liet ik er met zelfverwijt op volgen. Maar helaas, dat was allemaal voorbij, er viel niets meer aan te veranderen. En dan spraken wij plotseling allebei over de oorlog, de ramp die daarna zo meedogenloos gekomen was en waarbij al het gebeurde in Putten vergeleken eigenlijk zo verbazend nietig en kleinzielig was. Hoe hadden de mensen elkaar het leven zo zuur kunnen maken in plaats van in vrede van hun vakantie te genieten? Waarom moesten ze zich zo nodig met andermans zaken bemoeien? „Heb jij daar ook wel eens over nagedacht, Antje?” vroeg ik. „Nou, reken maar! Ik kan er nog steeds niet over uit... als ik denk aan die tante van u... Wat een afschuwelijk naar mens als dat is! Ze speelde gewoon de baas over je en uw moeder liet zich aan alle kanten door haar bepraten... Nee, zoiets kunnen ze bij mij thuis gewoon niet begrijpen... Weet u, ik heb het mijn moeder allemaal verteld... dat moest ik toch immers wel? Ik heb niets verzwegen want m'n moeder wilde het eerst gewoon niet geloven, dat ik op zo'n manier ontslagen was! Ze had eerst nog naar jullie toe willen komen om er over te praten, want ze was in één woord witgloeiend! Maar ik heb haar van dat voornemen afgebracht... als ik u was zou ik voorlopig maar niet bij me thuis komen... misschien later als ze wat bekoeld is!” Daar had je het al! Moeder K. was wel degelijk op me gebeten en ik zou voorlopig op m'n tellen moeten passen! „Wat denkt u van de oorlog?” vroeg ze dan ineens. „Zou die oorlog lang gaan duren en hoe denkt u dat het afloopt... zou Duitsland die oorlog winnen?” Haar interesse voor het politieke gebeuren in de wereld verraste me, er zat meer in haar dan je zo uiterlijk zou vermoeden. Het was een mooie gelegenheid om haar kennis omtrent de politiek een beetje te testen en haar wegwijs te maken hoe dat nou allemaal in elkaar zat met die oorlog tussen Polen en Duitsland. Ze bleek er meer van te weten dan ik gedacht had. Er werd bij haar thuis veel over gesproken door haar vader en haar zwager die kraandrijver was in de haven. Dat was een linkse rakker die van het nationaal-socialisme van Hitler en Mussert's N.S.B. niets moest hebben. De politieke instelling in de huize K. zat dus wel goed! Ik probeerde haar uit te leggen waarom het zo'n rotzooi was in de wereld en dat al die bezuinigingen van onze rechtse regering ons alleen maar dieper het moeras in geholpen hadden. Dat Hitler de crisis dacht op te lossen door met alle macht te werken aan een oorlogsindustrie en een soort schijnwelvaart in het leven had geroepen maar dat al dat wapentuig uiteindelijk alleen maar tot een oorlog kon leiden... en dat − 108 −
zagen we dan nu gebeuren en je wist niet waar het einde van dat alles zou liggen. „Ik hoop maar dat de moffen nooit hierheen zullen komen....,” zei ze bezorgd, „m'n zwager beweert dat ie er zeker van is dat ze de avond of morgen hier binnen vallen... dan hebben wij toch immers ook meteen oorlog met Duitsland, nietwaar?” vroeg ze met iets angstigs in haar stem. Ik probeerde haar gerust te stellen met de woorden dat het zo'n vaart niet zou lopen en dat we in de vorige oorlog er ook buiten gebleven waren. Ja, ik had die Wereldoorlog ook nog meegemaakt en ik vertelde haar dat ik toen vier jaar was toen het begon... „Meid, toen moest jij nog geboren worden...” grapte ik... „ik voel me toch eigenlijk wel erg oud vergeleken bij jou, Antje wanneer ik daaraan denk! We schelen bijna negen jaar in leeftijd!” „Nee... acht jaar maar!” wierp ze tegen. „Maar ik durf zoiets niet voor een tweede keer te beweren... dat je te oud voor me bent!” zei ze ondeugend. „Daar hebben we al eens eerder ruzie over gehad.... weet je nog wel? Toen heeft ie drie dagen niet tegen me gesproken...o, als ik dáár nog aan denk!!” En nu keerden onze herinneringen ineens weer terug in het verleden, naar dat eerste onvergetelijke jaar van ons samenzijn daar op de Veluwe. Nu konden we ongedwongen nog weer eens lachen over dit eerste kleine conflict tussen ons beiden. „Het gebeurde op die bewuste vrijdag... juist toen je tante met Ali kwam... die hadden meteen in de gaten dat er wat was tussen ons...” wist ze zich te herinneren. „Maar we hebben ons toen diezelfde middag nog op een heerlijke manier weer verzoend met elkaar... en ze hebben er toen nooit wat van gemerkt!” voegde ik er aan toe. Vrolijk en af en toe opgewonden babbelend liep ze naast me voort, stijf gearmd en zich dicht tegen me aanvleiend. We sloegen de Ferdinand Bolstraat in bij de brouwerij van Heineken en vervolgden onze weg door de Albert Cuypstraat naar de Ruysdaelkade. Achter de brug lag doodstil en verlaten het Museumkwartier. Eenzame straten... spaarzaam verlicht, een lokkende uitnodiging gevend aan verliefde paren. Het praten werd tot intiem fluisteren... In een stille, duistere portiek vluchtten wij binnen en opnieuw kwam het tot een uitbarsting van gloeiende passie, klemde ik haar hartstochtelijk in mijn armen en prangden onze monden zich in woeste, zinnelijke verrukking op elkander. De tijd scheen stil te staan, we dachten aan tijd noch duur. Langzaam ontwaakten we allebei uit onze zinsbegoocheling en zwijgend voerde ik haar terug in de richting van haar huis. Ik bracht haar tot aan de deur van haar woning, het was al ver over elfen en de straat lag er stil en verlaten bij. Vrijmoedig gaf ik haar nog eenmaal een afscheidskus. Morgen was ze jarig, dat had ik goed onthouden van verleden jaar en ik wilde haar beslist iets geven bij die gelegenheid, hoewel het moeite kostte haar te overreden een cadeautje van me aan te nemen. Ze moest maar iets kopen dat ze zelf aardig vond en wat ze dolgraag wilde hebben. Van achter het gordijn van het raam aan de straatkant meende ik een glimp te ontwaren van iemand die stond uit te kijken. Haar moeder misschien? Snel haastte ik mij dan weg uit de straat, als 't ware bevreesd om gezien te worden. Hoe dicht was ik op dat moment niet in de nabijheid geweest van die vader en moeder... god weet hadden ze het wel gezien dat ze door mij thuisgebracht was! Waar voerde dit vreemde spel in hemelsnaam heen? Waarmee moest het eenmaal eindigen? Ik kon en durfde er niet over nadenken. Mijn hoofd gloeide nog na van al de opwinding op deze avond, ik had het weer erger te pakken dan ooit tevoren! Wat was dit voor een vreemde, woeste zigeunerliefde langs de straat? Dat kon toch niet zo blijven? Eens moest de beslissing vallen... zou ik moeten gaan praten met die moeder van het meisje, m'n kop voor haar in het blok leggen! Maar mijn god, ik moest er eigenlijk niet aan denken. Ik durfde ternauwernood mijn ogen te openen voor dit nieuwe, woelige tijdperk dat zich plotseling voor me uitstrekte. Want van één ding had ik thans het stellige, zekere gevoel: mijn gehele leven was bezig duchtig te veranderen, zoals ik instinctmatig aanvoelde dat ook de gehele wereld op een ontzettende wijze zou worden omgeploegd. Het waren de barensweeën bij de geboorte ener nieuwe tijd... maar een tijd van verschrikking en ontreddering waarin Antje en ik beiden onherroepelijk meegesleurd werden. In een opgewonden toestand en nog verhit door alle emoties kwam ik eindelijk heel laat thuis. Het was voor mijn doen een nogal vreemde en avontuurlijke avond geweest vervuld van een gevaarlijk soort romantiek die eigenlijk helemaal niet bij mij paste. Maar ik had me er nu eenmaal ingestort... en ik wist heel goed dat deze avond met Antje beslist niet de laatste zou zijn.... Zaterdag 21 oktober 1939 Sinds die laatste ontmoeting met Antje des avonds was een drietal weken verlopen. Het waren een paar zenuwslopende weken geweest die me aan de grens van de wanhoop hadden gebracht, want al mijn pogingen om het meisje in die tussentijd nogmaals te ontmoeten waren bij herhaling op niets uitgelopen. Hoe ik ook op de achtereenvolgende zaterdagavonden naar haar uitkeek, ik zag haar geen enkele maal meer. De laatste keer dat wij elkaar nog even gesproken hadden was op vrijdagmorgen 6 oktober geweest, toen ik op mijn route van de Leliegracht naar huis terug ging. Ik was opzettelijk langs de Paleisstraat gelopen met het doel een glimp van Antje op te vangen in de winkel waar ze werkte. En ik had succes... ze was juist met de buitenboel bezig op haar bekende kwieke manier. Ze stond op een gevaarlijk hoge trap de grote winkelruit te zemen en zag me daardoor nog niet dadelijk, maar toen ik voorzichtig haar aandacht wist te trekken, draaide ze verbaasd haar hoofdje naar beneden en kwam vliegensvlug de trap af om me te begroeten. Veel gelegenheid om lang met elkaar te kunnen praten hadden we natuurlijk niet, Antje was meteen al weer bang dat ze binnen in de winkel wat merken zouden en dat scheen ze liever niet te hebben. Ik kon haar alleen maar vragen of ze morgenavond weer zin had om weg te gaan en of we elkaar op de gewone plaats konden ontmoeten. Ze hoopte dat het wel lukken zou en we spraken af elkaar op de gewone plaats te ontmoeten. Veel tijd om verder te praten was er niet en ik wandelde op m'n dooie gemak onder de milde straling van het oktoberzonnetje naar huis toe. − 109 −
Zo ging ik vanavond nogmaals op pad, vervuld van zoete verwachtingen om met haar samen te zijn. Maar... waar ik in de verste verte niet op gerekend had, het werd een volkomen vergeefse tocht... ze kwam niet opdagen! 's Middags om vijf uur was ze nog even bij ons thuis geweest en had de eieren gebracht zoals nu een geregelde gewoonte was geworden. Maar ik had bij die gelegenheid geen woord met haar kunnen wisselen onder vier ogen door de aanwezigheid van vader en moeder binnen in de kamer. Die wisten helemaal niets af van mijn geheime escapades met Antje op de zaterdagen en verkeerden nog steeds in de mening dat ik er mee afgerekend had. Maar Antje had me in de kamer wel een enkele maal vertrouwelijk toegeknikt alsof ze een stil geheimpje met mij had, waaruit ik weer de conclusie trok dat ze vanavond present zou zijn. Toen ze weg ging liep moeder met haar mee tot aan de deur, mij daarbij de kans ontnemend ook maar één woord met het meisje te kunnen wisselen. Maar die avond zou uitdraaien op een volkomen desillusie. Urenlang slenterde ik daar rond, speurend en zoekend naar haar, zonder dat ik ook maar iets van haar te zien kreeg. Hoeveel malen ik niet de straat waar ze woonde voorzichtig door liep, rakelings langs het huis, weet ik waarachtig niet meer. Ik vatte er post schuin tegenover het pand in een halfduistere portiek en lette scherp op of zij soms het huis verliet, of er in terugkeerde. Al mijn pogingen, ook op de markt, bleven vruchteloos, ze vertoonde zich nergens. Van armoe keerde ik eindelijk maar naar huis terug in een verbeten, teleurgestelde gemoedsstemming, vol wantrouwen dat niet geheel en al van jaloezie ontbloot was. Zou ze soms tòch met een ander...? vroeg ik me geïrriteerd af. Het oude wantrouwen kwam plotseling weer in mij boven. Het was een avond geworden die herinneringen opriep aan een vervlogen periode van jaren geleden, uit de tijd van mijn moeizame strijd om Betty te behouden... En nu leek het wel of het noodlot me weer in hetzelfde schuitje had gedrongen en ik het allemaal nòg weer eens moest meemaken, dezelfde omgeving... die zelfde straat. Hoe had ik het zo voor elkaar gekregen!! Onder het huiswaarts keren liep ik mezelf hartgrondig te vervloeken, beschouwde deze mislukte avond als een wèlverdiende straf voor mijn ontrouw jegens Betty en m'n lichtzinnig gedrag. Wel verdomme... het moest nu ook maar eens en vooral uit zijn met Antje... ik wilde er niet meer op uit gaan voortaan... ze moest het nu zelf maar verder weten! Voor de zoveelste maal klampte ik mij vertwijfeld vast aan dit hopeloze voornemen! Die hele daarop volgende week verkeerde ik in een balorige stemming, niet meer wetend hoe ik er nu verder mee aan moest. Het korter werken op onze zaak was plotseling abrupt geëindigd. De maatregel was bij de directie maar slecht bevallen en bij het personeel nog minder; bovendien was er plotseling weer werk in overvloed zodat niemand meer angst behoefde te koesteren dat ie ontslagen zou worden. Mij speet het eerlijk gezegd wel een beetje, ik had die vrije dag aldoor zoveel mogelijk benut om aan dit geschrift te werken en was er daarmee flink aan opgeschoten. Maar meer nog miste ik op de vrijdag mijn wandelingetje langs „Palais Royal” en de kans om Antje te zien en te spreken. Want nu was meteen ook de gelegenheid voorbij dat ik haar onder vier ogen ter verantwoording kon roepen waarom ze die zaterdag verstek had laten gaan. Al mijn hoop was nu nog gevestigd op de komende zaterdag als ze gewoontegetrouw de eieren kwam brengen en dat moment zag ik met onrust en spanning tegemoet. Naarmate het uur naderde dat zo elk moment kon aanbellen werd ik al nerveuzer als verwachtte ik alle mogelijke narigheid die ik in mijn fantasie maar had kunnen verzinnen. In ieder geval moest ik trachten haar vanmiddag even alleen te spreken, desnoods als het niet anders kon proberen haar een kort briefje in de handen te spelen, zonder dat mijn oudelui er iets van merkten. Antje kwam, op de vaste tijd van altoos en ze kwam wat stilletjes binnen in de kamer waar moeder haar dadelijk aanbood een kopje thee te blijven drinken. Doordringend keek ik haar aan en het ontging me daarbij niet dat ze mijn blik wat schichtig ontweek. Maar het was alsof de duivel er de hand in had... iedere poging om haar even apart te nemen scheen bij voorbaat tot mislukking gedoemd, ik kreeg geen enkele kans, zelfs niet om haar iets toe te fluisteren. Bovendien gaf ze me op een gegeven ogenblik nog meer redenen om wantrouwend te raken, toen ze in de huiskamer tegen de oudelui doodleuk vertelde dat ze weer naar „dansen” ging van het komende winterseizoen... dat had ze vorig jaar ook al gedaan! Ik sprong van verbaasdheid bijna uit m'n vel toen ik het haar nuchter hoorde vertellen, nu begreep ik helemaal niets meer van haar. Wat had dit nu weer te betekenen? Had ze soms genoeg van mij? Waarom had ze daar nou met geen woord over gerept tegen me bij onze laatste ontmoeting en me gevraagd of ik daar ook wat voor voelde? Verdomd, ik zou het waarachtig nog gedaan hebben ook, al was dansen nu niet bepaald een vermaak waar ik me hevig tot aangetrokken voelde. Je kon op je dooie vingers wel nagaan waar die dansavonden toe konden leiden op de lange duur... de gevolgen zouden heus wel niet uitblijven. Voor meisjes waren dat trefpunten waar ze een toekomstige levenspartner hoopten te ontmoeten, tenzij... ik mezelf opofferde en me liet overhalen ook op die danscursus te gaan met haar samen. Zou het ook in haar bedoeling liggen mij op die manier te prikkelen, zodat ik er eindelijk tòch toe zou overgaan samen met haar te delen in dat wufte genoegen? Toch besloot ik deze avond er weer op uit te trekken met het doel haar te ontmoeten. Maar het had slechts tot resultaat dat ik nog meer over het kookpunt heen raakte. Onafgebroken dwaalde ik net als verleden week rond door de drukke zaterdagavondbuurt. Ik bleef geruime tijd post vatten in de onmiddellijke nabijheid van haar huis en voelde me in één woord belazerd! Aan de voorzijde van de woning was alles donker, in de voorkamer huisde blijkbaar niemand. Door het bovenlicht van de ingang zag ik flauw enig schijnsel van een ganglamp en ik trok er de conclusie uit dat er stellig wel iemand in huis aanwezig moest zijn. Zou Antje daar nu binnen zitten of mocht ik veronderstellen dat ze reeds vanavond was gaan dansen, zonder daarbij aan mij te denken? Ongedurig drentelde ik heen en weer langs de donkere zijde van de straat aan de overkant. Ik voelde me steeds onbehagelijker worden... verbeeldde me dat de mensen op me gingen letten. Op de hoek van de Hemonystraat zag ik even later een jonge vent staan wachten en ik verbeeldde me dat hij me telkens − 110 −
onderzoekend opnam en me in de gaten had, waarschijnlijk stond hij er al geruime tijd, evenals ik, de wacht te houden op iets of iemand. Nee maar... zou die soms om Antje...? Mijn stemming daalde van minuut tot minuut, maar ik wilde het toch nog niet opgeven. Dan meende ik plotseling in de donkere voorkamer de schim te ontwaren van een vrouw die van achter de vitragegordijnen met over elkaar gekruiste armen onbeweeglijk stond uit te kijken... naar wie of wat? Kon dat Antje's moeder zijn? Ineens had ik meer dan genoeg van heel deze onverkwikkelijke situatie.... hoe had ik toch ooit zo dwaas kunnen zijn om mij op zo'n onmogelijke manier in te laten met Antje. Waarom stopte ik er nou maar niet meteen drastisch mee? En tòch... ik kon haar niet zomaar opgeven, nú nog niet! Eerst wilde ik zekerheid hebben... de oorzaak van haar wegblijven achterhalen! Het was op dat ogenblik louter jaloezie die aan mij knaagde, het verduisterde mijn gezond verstand, overheerste elk redelijk denken! De avond eindigde met een roekeloze rondtocht door donker Amsterdam waarbij ik trachtte mijn onlustgevoelens te smoren in de zwoele atmosfeer van het nachtleven, zonder daar ook maar een zier wijzer van te worden. Moedeloos en totaal down kwam ik laat in de nacht eindelijk thuis. Ik had het besef dat ik iets doen moest dat op drastische wijze een einde maakte aan heel deze zenuwslopende onzekerheid met Antje. Wat bleef er nog anders over dan haar maar weer een briefje te schrijven? Ik liet er geen gras over groeien en zonder veel nadenken greep ik pen en papier en begon m'n hart te luchten. Het moest allemaal snel gebeuren... ze moest hem voor maandag al in haar bezit hebben en ik ging de brief nog dezelfde zondagavond persoonlijk bij haar in de bus gooien. Ik schreef haar het volgende: Lieve Antje, Waarom zie ik je nu ineens niet meer op zaterdagavond? Veertien dagen geleden heb ik 's avonds meer dan een uur lang op je lopen wachten zonder resultaat en nu hoor ik ineens dat je weer naar dansles gaat! Afgelopen zaterdag ben ik ook weer een hele tijd in de buurt geweest, ik was er al om even over halfacht, in de hoop je nog te zullen treffen, maar dat was ook weer mis. Het lijkt er wel op dat je me nu ineens probeert te ontlopen! Ik begrijp niet veel van je. Waarom heb je dat nu niet aan mij verteld, van die dansavonden, toen we samen gewandeld hebben? Dan hadden we toch wat anders kunnen afspreken? Nu heb ik al twee avonden voor niets rondgelopen. Als je echt veel van me hield zou je daar aan gedacht hebben! Op die vrijdagmorgen aan de winkel in de Paleisstraat heb ik nog aan je gevraagd: „Kom je nog zaterdagavond?” - „Ja natuurlijk”, zei je toen. Maar ik heb vergeefs gewacht! Heus Antje, als je geen prijs meer stelt op verdere omgang met mij, of als er een ander is die meer voor je betekent, zeg het me dan toch alsjeblieft. Dan weet ik tenminste waar ik aan toe ben. Ik zal er heus geen herrie over maken. Ik hou genoeg van je om je aan een ander te gunnen waar je gelukkiger mee bent dan met mij, maar zeg het me dan om hemelswil, dan maken we er voorgoed een eind aan. Nu lijkt het net of je blij bent wanneer je een gaatje ziet om mij te ontlopen. Ik krijg wel eens de indruk dat je niet goed durft te weigeren als we elkaar tegen komen, maar dat je blij bent wanneer ik weer weg ben. Misschien vergis ik me ook wel en dan trek ik die woorden in, maar soms doe je net of je er tegenop ziet. Als je bij mij thuis komt is het precies hetzelfde, je durft me nauwelijks aan te kijken! Kun je om twaalf uur als je van je betrekking komt niet eens even doorfietsen naar de Noorder-Amstellaan bij het poortje en me dan om kwart voor één daar opwachten? Dan lopen we samen zover terug door de Waalstraat, dan zien we mekaar tenminste nog eens een keer en dan kun je me vertellen wat er aan hapert. Maar als je zelf een andere afspraak wilt maken, dan moet je me dat maar op de een of andere manier laten weten. Maar ik ga nu natuurlijk voortaan niet meer op zaterdagavond daar in de buurt rondlopen als ik niet weet waar je op die avonden eigenlijk uithangt! Je moet nu zelf maar weten wat je wilt. Wil je me nog weer geregeld ontmoeten dan weet je nu wáár en wanneer je me vinden kunt of je kunt natuurlijk zelf ook een afspraak bepalen. Maar wanneer ik hierna niets meer van je zie of hoor dan beschouw ik het zó dat er een ander in het spel is en dan moeten we er maar kort en bondig een eind aan maken, want in dat geval begrijp je zelf ook heel goed dat het eind van het liedje toch herrie is! Ik hoop nu maar dat ik mij helemaal vergist heb en zal afwachten tot ik iets van je hoor. Veel hartelijke groeten van je toegenegen Piet. Het zou niet eerder dan op de volgende dinsdag zijn, aleer ik enige reactie ontving op dit schrijven. Het zou me benieuwen wat ze er op te zeggen had en... of ze gevolg zou geven aan mijn verzoek om me in het middaguur op te wachten. Vol verwachting en wat gespannen spoedde ik mij om twaalf uur naar huis, at haastig m'n boterham teneinde ruim op tijd op de Noorder-Amstellaan te zijn. Ik had me voorgenomen dat alle verdere gebeurtenissen hier van af zouden hangen, kwam ze niet... dan maakte ik er resoluut een eind aan! Maar jawel hoor! Nauwelijks was ik het poortje onderdoor, of daar zag ik haar! Ze stond te wachten aan de overzijde, de fiets aan de hand en snel kwam ze op mij af. Terstond was al mijn boosheid jegens haar verdwenen, het feit dat − 111 −
ze toch was gekomen maakte alles in één klap weer goed! Ze kon alles verklaren en het speet haar vreselijk dat ik die twee avonden voor niets had lopen wachten, maar heus... ik moest haar op haar woord geloven... er was geen ander in het spel! „Hoe kun je nou zóiets van me denken... dan had ik je dat toch wel eerlijk verteld?” riep ze met lichte verontwaardiging in haar stem uit. „Ik ben ook helemaal niet naar dat dansen geweest, ik weet trouwens niet eens òf ik daar nog wel heen ga! Misschien wel als jij er ook zin in zou hebben... kunnen we daar nou niet samen opgaan?” Ze zag wel aan m'n gezicht dat ik daar nu niet dadelijk warm voor liep en ze vervolgde haastig: „Ik heb er wel degelijk aan gedacht hoor, dat u op me liep te wachten en dat vond ik wat erg! Maar er was familie uit Utrecht over en die logeerden bij ons, m'n moeder wilde volstrekt niet dat ik het huis uit liep en zodoende kon ik nergens heen.... Maar ja, je had ook helemaal geen vaste afspraak met me gemaakt, dus was ik er toch niet zeker van dat ik je zou treffen...!” liet ze er licht verwijtend op volgen. „Dan maken we voortaan maar eens wèl vaste afspraken!” stelde ik resoluut voor. Dan zullen we nu maar meteen afspreken voor aanstaande zaterdagavond... kun je dan? En blijf dan om acht uur op me wachten op de hoek van de Jan Steenstraat, dan kunnen we elkaar nooit mislopen!” Nou, dat vond ze goed en ze gaf me de verzekering dat ze er zijn zou, zonder mankeren! We waren samen de IJsselstraat ingegaan en liepen stijf gearmd. In het stille straatje gaf ik haar snel een kus alvorens we de wat drukkere Waalstraat namen. Ik was me er wel degelijk van bewust dat ik van nu af ieder ogenblik gezien kon worden door een van mijn vele collega's die, evenals ik, in het koffiedrinkuurtje naar huis gingen en waarmee ik gewoonlijk samen opliep naar de fabriek toe. Ze zouden er wel wat over gaan roddelen onder elkaar! Maar dat kon me allemaal geen lor meer schelen, wie me ook hier zou zien met Antje samen.... nooit eerder in mijn leven had ik me in zulk een overmoedige en lichtzinnige stemming gevoeld. Het was of ik mij van de klemmende banden der conventie, die mij jarenlang omsloten hadden gehouden, plotseling voorgoed bevrijd had. Het lag allemaal voor de hand... Antje was eigenlijk het eerste meisje in mijn leven waar ik op een normale manier spontaan mee kon omgaan, waar ik mij ongedwongen mee in het openbaar kon vertonen. Was dit niet het ware liefdesbeleven voor mij? Afgehaald door een meisje, zó maar midden in de week op klaarlichte dag en met z'n tweetjes gearmd door de straten, als een zoete afwisseling van de dagelijkse werksleur! Er ging een bedwelmende bekoring van uit die als 't ware als opium werkte waarmee je de angstgevoelens voor het oorlogstumult uit de wereld rondom je heen kon verdoezelen. Ik liet me er in meesleuren met de wetenschap dat iedere dag wel eens de laatste van je leven kon zijn...! Gezellig babbelend, nu alle misverstand tussen ons uit de weg geruimd bleek, gingen we het houten noodbruggetje over en dan door de P. L. Takstraat in de richting van mijn werkgever. Ze vergezelde me tot aan de Lutmastraat, daar scheidden onze wegen en ik gaf haar een hartelijke kus waarna ze op de fiets stapte en naar huis reed. Vol gelukzaligheid vervolgde ik mijn weg naar de Rustenburgerstraat. En prompt de volgende dag was ze er weer! Ze beloofde iedere middag op de afgesproken plaats te zullen wachten, tenminste als ze kòn en haar mevrouw bij Palais Royal haar niet te lang bezig hield. Maar op vrijdag moest ik niet op haar rekenen, want dan moest ze blijven doorwerken tot halféén! Zo ging de week voorbij, aangenaam onderbroken door onze heimelijke ontmoetingen, zonder dat ook maar iemand bij me thuis er enig vermoeden van had dat daar iedere middag op de Noorder-Amstellaan het kleine blondje, dat eens zoveel stof had doen opwaaien, trouw op me stond te wachten! En voor de zoveelste maal ging ik dan op deze zaterdagavond samen met Antje op pad. Thuis wisten ze daar in het geheel niets van en het is me altijd een raadsel gebleven wat Antje haar moeder wijs maakte waar ze op die avonden uithing. Maar ik geloof dat ook zij het wijselijk voor haar moeder verzweeg dat ze de zoon van haar vroegere mevrouw heimelijk ontmoette! Het was nog vóór achten toen ik bij de Jan Steenstraat haar gelijktijdig zag en weldra had ze me eveneens in de gaten. Ze had staan wachten voor de deur van het huis in de van Woustraat waar haar kort geleden getrouwde zuster woonde. Het viel me dadelijk op dat ze zich keurig en tot in de puntjes aangekleed had en ik kon niet nalaten haar vol bewondering op te nemen... zoveel werk als ze van zichzelf gemaakt had. Ze droeg een mooie blauwe wintermantel die haar keurig gekleed stond, en dat was niet zonder reden, doordat de avonden zo langzamerhand al aardig koud begonnen te worden. Alleen het hoedje dat ze op haar hoofd had vond ik wel wat àl te modern, tenminste zoals zij het droeg, een tikkeltje scheef en uitdagend! 't Was al vanzelfsprekend geworden dat ze dadelijk haar arm vertrouwelijk door de mijne stak en zo wandelden we samen knus op weg temidden van de toen nog zo gezellige zaterdagavonddrukte in deze levendige volksbuurt. Je kon je niet voorstellen dat er een oorlog woedde zo dicht buiten onze landsgrenzen. Overal straalde het licht je tegemoet vanuit de volgepropte winkeletalages waarin zich een overdaad van begeerlijkheden ten toon spreidde die zowel het oog als de tong wisten te strelen. Maar ach... laat ik nu op dit ogenblik niet denken aan die gouden tijd van welvaart, op het ogenblik dat ik deze regels schrijf, puttend uit m'n herinnering van twee jaar geleden. Al vrat de crisis aan onze economie, toen, in de dertiger jaren, zelfs ondanks die oorlog die maar nauwelijks aan de gang was, hadden we toch nog een grote overdaad in ons stille, vredige Nederland. Al verdienden de mensen verdomd weinig, ze gooiden je op de markt en in volkswinkels letterlijk dood met een schat van alle mogelijke artikelen en etenswaren. Wat bleef er op zo'n avond als deze over van de toekomstzorgen over deze oorlog als je daar tevreden met z'n beidjes tussen al die verlichte etalages rondliep en om je heen de stralende gezichten zag van de mensen, vol jolijt en kooplust. Hoe Amsterdam nog fel leefde en zich stralend open deed tussen Amstel en IJ!! Je kon nog letterlijk van alles kopen, het kostte niet meer dan centen en dubbeltjes.... wie een kwartje of ja, zelfs een gulden uitgaf gedroeg zich als een kapitalist! Een prima miskleur zandblad sigaar kostte zes cent en een pakje rooktabak voor de pijp op z'n hoogst vijftien centen! De − 112 −
distributie die nog maar amper was ingevoerd voor enkele artikelen had nog niet veel om 't lijf en beperkte zich voornamelijk tot suiker en enige schaarse Indische produkten. Overigens leverde ons land uit eigen produktie voldoende rijkdom op aan de meest noodzakelijke voedselprodukten. Wie dacht er toen reeds aan kommer en gebrek.... aan onmogelijke hoge prijzen voor een schamel beetje om je hongerige maag te stillen? Doch laat ik niet te vroeg reeds afdwalen naar die vreselijke toekomst die we onwetend tegemoet gingen. Het was een prachtavond. Boven het steenmassief van de huizenblokken spande zich een klare, tintelende sterrenhemel uit en de temperatuur was pittig koel met reeds iets van de naderende winter zoals dat in oktober vaak het geval kan zijn. „Heb je zin om ergens heen te gaan, Antje?” vroeg ik haar. „Zullen we naar een bioscoop een leuke film zien, of ergens in een gezellig restaurant gaan zitten?” Doch daar had ze in het geheel geen oren naar. „Hè nee,” antwoordde ze, „'t Is juist zo'n prachtige avond en heerlijk weer.... laten we liever ergens naar toe wandelen, een eindje buiten de stad, dan kunnen we toch immers veel beter samen praten? In een bioscoop krijg ik altijd zo gauw slaap en dan kan ik mijn ogen bijna niet openhouden....!” Nee, ze vond het veel gezelliger om een flinke wandeling te maken. Nou, eerlijk gezegd lokte mij dat voorstel ook wel het meest aan, want ik geloof dat het me moeite gekost zou hebben op deze avond mijn aandacht te concentreren op een film, zonder daarbij vertrouwelijk te kunnen praten met het meisje. Gelukkig kwam ik op een goed idee. „Weet je wat we doen?” stelde ik haar voor, „we zullen eens gaan kijken naar het nieuwe Amstelstation even buiten de stad, dat is verleden week pas geopend. Lijkt je dat wat?” Dat plan viel gelukkig in goede aarde. Het nieuwe Amstelstation achter de Berlagebrug, waarover al zo veel geschreven en gepraat was, wilde ze nu werkelijk ook wel eens gaan bekijken, ze kwam meestal uit zichzelf nooit in die buurt.... Nu, dat deden we dan en opgewekt voortstappend richtten we onze schreden langs de Weesperzijde in de richting van Nieuw Zuid. Knus gearmd, soms even stilstaand voor een winkeletalage, waarbij ik Antje schertsend voorstelde wat ze zou willen uitzoeken voor haar huwelijksuitzet. We maakten ondeugende toespelingen voor een winkel met slaapkamermeubelen en -bedden en lachend vroeg ik haar waar ze het liefst in zou willen slapen... in een gewoon tweepersoons bedje of in zo'n grote lits-jumeaux waar je allebei in zoek raakte! „Laten we daar nog maar niet over praten voorlopig... zover is het nog lang niet!” gaf ze nuchter ten antwoord. Terwijl ik de verleidelijke druk vol intimiteit van haar jonge veerkrachtige lichaam tegen me aan voelde, bekroop me twijfel of het werkelijk wel eens ooit zover tussen ons kon komen... dat wij samen als getrouwd paar in zo'n pronkbed zouden slapen! Antje scheen daar zelf ook nog niet al te veel van overtuigd. Langzaam omzwervend door stille achterstraten, bereikten we eindelijk het gestelde doel: het nieuwe Station, waar ik zelf tot nu toe evenmin geweest was. Temidden van een kale vlakte, tegen de rand van de Watergraafsmeer lag daar dan het nieuwbakken stationsgebouw waarvan maar weinig mensen in die dagen het nut inzagen. Het lag er als een flonkerende diamant eenzaam in de omringende duisternis, alleen het plein er voor baadde in een zee van heldere straatverlichting. We vonden het allebei toch wel mooi, ondanks de stijl van moderne zakelijkheid met z'n rechte lijnen in staal en glas, het deed bijzonder monumentaal aan. Zelfs Antje was er opgetogen over, ze vond het warempel erg mooi. We gingen de enorme hal eens binnen en die maakte op ons een imponerende indruk, al kon je er een kogel doorheen jagen... zo stil en verlaten zag het daarbinnen uit. Moest dit nou een station voorstellen? Kwamen hier ooit wel eens treinen langs? Misschien zou het ooit in de toekomst eens een station van belang worden, maar nu leek het alsof dit enorme bouwsel geen enkele functie had! Toch was er nog heel wat te zien in die kolossale hal, er was een prachtige expositie van fraaie foto-transparanten langs de wanden waarop allerlei bekende landschappen in Nederland te zien waren. Toen we eindelijk uitgekeken waren en een kopje koffie hadden gedronken in een verlaten stationsrestauratie, verlieten we het gebouw en stelde ik haar de vraag: „Wat zullen we nu gaan doen?” En met die vraag drong het eensklaps tot me door hoe uitzichtloos dit gescharrel met het meisje langs de weg eigenlijk was. Je had nergens een adres waar je veilig met z'n tweetjes kon vertoeven... Dat was met Betty allemaal heel wat eenvoudiger... daar was ik net zo thuis als in m'n eigen omgeving, langs de straat zwalken was er met haar nooit bij geweest. Wáár moesten we dus nu heen? Antje had me al eerder voorzichtig meegedeeld dat ze vanavond niet zo erg lang kon wegblijven... Ze moest eigenlijk nog naar een verjaarsvisite bij kennissen van haar ouders. Een paar bejaarde mensen die in de Govert Flinckstraat woonden en die oorspronkelijk ook van Utrecht kwamen. Veel zin had ze er niet in, maar ze had het nu eenmaal beloofd om te zullen komen en wanneer ze er tegen een uur of tien kwam aanzetten, was het nog vroeg genoeg. Vader en moeder waren die avond op bezoek bij de van Lints en voorzichtig kwam ik met het plan voor de dag wat ze er van dacht om met mij mee naar huis te gaan en daar nog een kopje thee te drinken... de oudelui kwamen toch niet voor middernacht terug! „Dan kun je meteen nog eens het tropisch aquarium zien met de kunstverlichting erboven... dat vind je toch altijd zo mooi?” probeerde ik haar te verleiden. Naar de uitdrukking op haar gezicht te oordelen, geloofde ik dat ze het dolgraag gewild had, maar ja... daar kwam haar oude angst weer om de hoek kijken.... ze was ó zo bevreesd dat we dan gesnapt konden worden door de buren of... nog erger: dat mijn vader en moeder onverwacht de deur binnen konden stappen! Neen, dat wilde ze toch maar liever bewaren voor een andere keer en bovendien moest ze nu beslist naar die visite toe. Het liep al tegen halftien en er zat dus niet veel anders op dan dat ik haar naar dat adres in de Govert Flinckstraat bracht. „Maar het is wel een nare straat, hoor... waar u me heen brengt!” zei ze verontschuldigend. „Het is net in dat ordinaire smerige gedeelte... vindt u dat niet erg?” Ik zei dat het me niet schelen kon en dat ik het wel zien zou als we daar waren. Het was nog een flinke wandeling en het liep al tegen tien uur toen we aan dat adres belandden. Nou, ik schrok er wel een beetje van toen ze me uitduidde in welk gedeelte ze moest wezen van die nauwe pijpenla... het huis bevond zich dicht bij de van der Helststraat. Het was daar nogal een luguber gedeelte waar zich bijna huis aan huis bordelen bevonden. Lieve hemel... woonden die kennissen van hun in zó'n rotbuurt? Ze zag wel aan m'n gezicht dat ik er − 113 −
van geschrokken was en zei vergoelijkend: „Nou ja, die mensen kunnen er ook niets aan doen... ze zijn al oud en hebben bijna geen inkomen, alleen maar de steun... Ze zijn echt arm en hier kunnen ze goedkoop wonen. Die man heeft vroeger bij m'n vader gewerkt toen die nog een eigen fabriek had en ze zijn toen mee verhuisd naar Amsterdam.... Weet je eigenlijk wel dat wij vroeger in heel erg goeie doen geweest zijn...? M'n vader had een sigarenfabriek met wel dertig man personeel en we woonden heel deftig in Veenendaal.... En nou is Antje maar een doodgewoon daghitje geworden dat 's avonds stiekem loopt te vrijen met de zoon van haar vroegere mevrouw!” Het klonk uit haar mond een beetje sarcastisch, iets dat ik nog nooit eerder van haar gehoord had. Ze moest tòch even laten horen dat ze lang niet dat doodgewone kind was waarvoor mijn familie haar versleet... dat ze wel degelijk van een goeie „kom-af” was. Ik geloofde haar graag en het zette me aan het denken. Waar bleef tante Mien nou, met haar loze veronderstelling dat Antje uit een „zigeunerfamilie” stamde? Voor het eerst drong het op deze avond tot me door hoe verschrikkelijk of de gevolgen waren van die economische crisis die duizenden mensen in bittere armoe had gedompeld en met een rechtse regering die het verdomde om daar ook maar iets aan te doen. Het lot van Antje's vader had ook ons kunnen treffen... bedacht ik! Maar alvorens wij aan de Govert Flinckstraat waren toegekomen hadden we onderweg nog over een paar belangrijke dingen gesproken. We waren met een omweg langs de Amsteldijk gegaan en hadden de stille, verlaten straatjes die daar achter liggen opgezocht. Hier hadden we ons naar hartelust overgegeven aan onze erotische gevoelens en ik had haar telkens weer liefkozend in m'n armen genomen en we hadden elkaar gekust tot we het er benauwd van kregen! Maar in een ogenblik van bezinning kon ik niet nalaten haar toch eens te kapittelen over dat voornemen dat ze wilde gaan „dansen” in de komende wintermaanden. Meende ze dat nu heus? Lachend keek ze me aan en bekende dan vertrouwelijk dat daar helemaal geen sprake van was. Nee, dat dansen had ze maar opgegeven...... maar ze was tot een veel beter besluit gekomen. „Ik heb me laten inschrijven voor een naai- en knipkursus, samen met mijn zuster!” Er klonk iets van triomf in haar stem toen ze met die mededeling op de proppen kwam, net alsof ze er mee zeggen wilde: dat had je niet gedacht van Antje, nietwaar.... dat ik nog wel wat anders wil dan dansen!” Ik kon haar alleen maar prijzen en haar aanmoedigen bij dit goede voornemen, maar het bracht me nog weer dieper aan het nadenken. Waarom deed ze dit? Natuurlijk omdat ze me wilde tonen dat ze bereid was om alles te willen doen wat ons maar dichter tot elkander kon brengen. Dat ze bereid was om alle wufte pleiziertjes op zij te zetten en serieus rekening hield met de mogelijkheid dat het misschien wel eens tot een huwelijk kon komen tussen ons beiden. Misschien had haar moeder wel tegen haar gezegd: „Wanneer je ècht van plan bent met die jongen te trouwen, moet je eerst maar wat gaan leren op huishoudelijk gebied!” Ja, zoiets zou er wel achter zitten en het had er dus alle schijn van dat het spelletje met Antje waarachtig ernst ging worden! Toen we aan de Govert Flinckstraat waren gekomen wilde ze aanvankelijk niet dat ik haar tot aan de deur van het huis bracht. Maar ik liet me daar niet vanaf brengen en deed het tòch. Ik bleef nog een poosje bij haar staan, vóórdat ze aanbelde. Dan moesten we toch eindelijk afscheid nemen van elkaar, terwijl ik haar lang en hevig kuste. En eindelijk, bijna voor het eerst, liet ze de malle gewoonte varen om „U” en „Meneer” tegen me te zeggen, een gewoonte die ik haar maar nooit had kunnen afleren en met wat schuchter stem klonk het: „Nou, dag Piet... tot de volgende week maandag...!” - „Bij het poortje om kwart voor één!” voegde ik er nadrukkelijk aan toe. Ze bleef me nakijken tot ik aan de hoek was van de halfduistere slecht verlichte straat en dan keerde ik rechtstreeks naar huis toe, vol tegenstrijdige gevoelens, me vaag bewust zijnde dat er aan mijn houding tegenover het meisje iets haperde, al kon ik niet duidelijk omschrijven wat dat was. Het gevoel bekroop me dat dit soort ontmoetingen mij nimmer volkomen gelukkig maakten... het liet een leegte na!
− 114 −
Hoofdstuk 10 Wat nu het verdere verloop der gebeurtenissen rondom Antje betreft tot aan het einde van dit veelbewogen jaar 1939, laat zich makkelijk in één hoofdstuk samenvatten. De opmerkzame lezer zal reeds begrepen hebben dat de vrijage met Antje gedoemd was langzaam maar zeker te verzanden door een gebrek aan doorzettingsvermogen van mijn kant en angstige twijfel die bij het meisje bestond of ze wel helemaal van me op aan kon. Ik had tegenover haar nog nooit met één woord gerept over het bestaan van Betty. Misschien had ik er in het verleden wel eens een flauw grapje over gemaakt... dat ik ergens een vrouw had zitten in het geheim, maar dat had ze altoos als een geintje van me beschouwd, dat geloofde ze nou helemaal niet! Antje zou stellig gauw genoeg achter de waarheid zijn gekomen wanneer ze bij ons in dienst was gebleven. Moeder die er nu alles van wist door de onverkwikkelijke geschiedenis in Putten, zou niet nagelaten hebben het meisje daarover grondig in te lichten. En dàt zou waarschijnlijk radicaal het einde hebben betekend van onze verhouding! Daarom zweeg ik er tegen Antje over, ik wilde eerst zekerheid hebben over de duurzaamheid van mijn gevoelens voor het meisje. Ik had me voorgenomen er nooit met haar over te praten wanneer we ooit eens samen zouden trouwen. De nogal zonderlinge omgang met Antje waarover ik in de voorgaande bladzijden een beeld gaf, bleef vooralsnog geruime tijd stand houden. Bijna iedere middag in het lunch-uurtje stond ze trouw op mij te wachten in de buurt van het poortje dat in verbinding stond met de Noorder-Amstellaan. Soms was ze aan de late kant en dan ving ze me pas op bij de houten brug over het Amstelkanaal, nog hijgend van het snelle rijden dat ze had gedaan om me in te halen. Later heb ik me dikwijls afgevraagd of ik wel ooit voldoende beseft heb welk een offer het voor het meisje moest zijn geweest om iedere dag, moe van haar werk helemaal naar zuid te fietsen om hooguit vijf minuten met me te kunnen samenzijn. Die gedachte heeft me jarenlang achtervolgd in een pijnigend schuldbesef! Het feit dat ik bijna iedere middag met Antje samen door de P. L. Takstraat gearmd liep op weg naar de fabriek was natuurlijk al lang gesignaleerd door mijn collega's die ook diezelfde kant uit woonden en gelijk met me opliepen. Daar kreeg ik zo het een en ander over te horen... ze hadden altijd gedacht dat ik zo'n verstokte vrijgezel was die wel verdomd graag over de vrouwen wist te praten, maar zelf zo handig was om me niet te laten strikken! En nou was ik er blijkbaar tòch in getippeld! Ze deden vruchteloze pogingen om mij uit te horen over Antje, vonden het een verrekt aardige meid en beweerden dat ik een slechtere keus had kunnen maken! Maar ik liet de jongens maar aanleuteren en maakte me er af met de woorden: verliefd is nog niet verloofd... en verloofd is nog niet getrouwd! En bij die uitleg liet ik het voorlopig! De daarop volgende zaterdag kwam er van uitgaan met Antje niets, het regende die avond letterlijk bakstenen en er zat niets anders op dan kalmpjes thuis te blijven. Het was natuurlijk wel wat eigenaardig dat je mekaar niet ontmoeten kon omdat het nou toevallig regende... er drong wel vaag iets tot me door dat ik in dat geval iets anders had dienen te verzinnen, zodat ik ondanks het slechte weer toch met haar samen kon zijn. Maar ik liet het er op aan komen en Antje aanvaardde het blijkbaar als de gewoonste zaak van de wereld dat ik dan niet op mijn post was. Ze bleef getrouw iedere zaterdagmiddag de eieren brengen en het oude brood ophalen en dat was dan ook het enige contact dat ze nog met de rest van mijn familie onderhield. Maar zaterdag 4 november was het opnieuw goed weer, ik zocht op het vastgestelde uur de buurt weer op die ik zo langzamerhand wel kon uittekenen. En ja hoor, daar stond ze weer en we gingen gewoontegetrouw op stap met z'n tweetjes. Nu heeft het niet veel zin om opnieuw uitvoerig uit te wijden over onze gesprekken, dat kwam meestal op hetzelfde neer... het gebeurde in Putten spookte nog voortdurend in haar hoofdje en daar kwam ze telkens weer op terug. We zochten maar weer de buitenwijken op van de Rivierenbuurt en ik richtte mijn schreden in de richting van het nog vrij nieuwe parkje dat aangelegd was tegenover de Bernard Zweerskade bij de Diepenbrockstraat. Nou, daar was het aardedonker en eerst durfde ze daar niet doorheen, maar ik plaagde haar een beetje met haar er aan te herinneren dat ze in Putten ook wel eens in het stikdonkere bos gelopen had en toen was ze toch ook niet bang geweest? „Nou, vooruit dan maar... maar ik hou me wel stijf aan je vast hoor... en ik ga gillen als er onraad komt!!” Gelukkig was dat park toen nog maar klein en erg open door het nog jonge struikgewas en we waren al spoedig gewend aan die schemerige toestand. Toen we daar een poosje dicht tegen elkaar aan laantje in laantje uit voortgingen, viel het me op dat het net leek of Antje die avond niet zo spontaan was als gewoonlijk. Ze deed wat schuw en afwerend tegen me en wende zich eenmaal af toen ik haar in mijn armen wilde nemen, zachtjes uitroepend: „Nee, nou niet hier in dat donkere plantsoentje... dat wil ik niet! Ik vind er eigenlijk niks aan hier en ik wil liever maar weer naar huis terug!” Zo had ze nog nimmer daarvoor tegen me gesproken en het gaf me de indruk dat er wat haperde bij haar. Verwachtte ze méér van me? Of begonnen die uitstapjes haar zelf ook tegen te staan? 't Was moeilijk om dit meisje te doorgronden... als ik haar voorstelde om ergens heen te gaan naar een bioscoop of een gezellig kroegje, weigerde ze dat pertinent. Maar wàt moest ik anders... haar mee naar mijn huis nemen? Dat zou ik best gewild hebben, maar dan zou je de ouwelui gehoord moeten hebben... ik zag het al gebeuren! Stapte ik onverwacht met Antje samen de kamer binnen... de verbazing, dat ik nou tòch weer met dat kind had aangepapt... en ze hadden nog wel zó gedacht dat het definitief uit was tussen ons! Nee, dat was voorlopig een onmogelijke zaak. Zoals gewoonlijk bracht ik haar ook deze avond weer helemaal naar huis en vergezelde haar daarbij tot aan de huisdeur. Iedere keer verwachtte ik dat ze nu eindelijk eens zou vragen of ik met haar mee naar binnen wilde gaan om eens met haar ouders kennis te maken. Maar daar sprak ze met geen woord over en ik had me nu eenmaal voorgenomen om in geen geval mezelf uit te nodigen... ik wilde er zeker van zijn dat die − 115 −
aanmoediging van haar ouders kwam en ik welkom was. Achteraf beschouwd had het natuurlijk vanzelfsprekend moeten zijn dat ik al mijn schroom overboord had moeten kieperen en vrijmoedig tegen Antje zeggen: - En nou ga ik eens met je mee naar binnen om met je vader en moeder kennis te maken - dan was de kogel door de kerk geweest en had ik eindelijk geweten met wat voor een familie ik te maken kreeg! Waarschijnlijk kwam dat ook doordat Antje een nogal afschrikwekkend beeld van haar moeder had opgehangen bij ons, waardoor ze bij mij overkwam als een uitermate strenge en ongenaakbare vrouw die gauw met de „matteklopper” klaar stond! Het zou bijna twee jaar duren eer ik achter de waarheid kwam!! Maar zoals het nu tussen Antje en mij stond bleef het een onzekere toestand... we kwamen nooit verder dan wat obscuur gescharrel in stille straten van afgelegen buurtjes en donkere portieken. Het begon me in wezen hoe langer hoe meer tegen te staan en ik maakte mezelf wijs dat Antje daar zelf schuld aan had, dat ze niks anders wilde! En hoelang moest dat nog blijven voortgaan? In stilte trok ik vaak een vergelijking tussen mijn omgang met Betty en dit stomme gedoe langs de straat. Bij Betty daar was ik gewoon „thuis”... dáár kwam ik gezellig op visite in een knusse warme kamer en verder waren er totaal geen problemen. We hadden elkaar en waren geen mens verantwoording schuldig.... konden samen naar bed gaan als we dat wilden. Nee, het gescharrel met Antje begon me op deze manier hoe langer hoe meer te verdrieten, het gevoel van weerzin tegen heel deze onbevredigende verhouding nam steeds meer bezit van me. Ik voelde het aankomen: het zou niet lang meer duren of ik kreeg er schoon genoeg van en... wat dan? Er waren ogenblikken dat ik er naar begon te verlangen dat er maar een einde mocht komen aan heel deze onverkwikkelijke geschiedenis, soms verlangde ik er zelfs hevig naar! Ik voelde me steeds schuldbewuster worden tegenover Betty... ze was me even dierbaar gebleven dan vóór ik Antje had leren kennen! Het was een afschuwelijk dubbelleven dat ik in die maanden leidde! Door de week en zaterdagsavonds mijn geheime omgang met Annètje.... en dan weer op de zondagavonden, als ware het de gewoonste zaak van de wereld, het intieme samenzijn met Elise! En dan nog het meest wonderbaarlijke: Betty wist alles, hoe wonderlijk het ook klinken moge... ik biechtte haar al mijn belevenissen met Antje waarheidsgetrouw op en dan luisterde zij stil toe, met een begrijpende, moederlijke welwillendheid die zelfs een glimlach om haar mond tevoorschijn bracht, een glimlach die god weet 't, een pijnlijke opoffering van haar moet hebben gevergd. Had ik enig vermoeden hoeveel schrijnend verdriet ik die kleine vrouw met mijn verhalen aandeed? Maar dat viel niet aan haar te merken. In haar houding tegenover me bleef ze altoos vol moederlijke genegenheid en begrip. Ik had haar nu eenmaal beloofd dat ik haar op de hoogte zou houden van het verloop met mijn relatie tot Antje, ze had er zelf op gestaan dat ik het meisje tot geen enkele prijs in de steek mocht laten. Maar ik betwijfelde of alles wat ik haar vertelde over onze omgang wel haar volledige instemming had... ze kon me soms met een frons op haar voorhoofd aankijken en liet daarbij duidelijk haar afkeuring blijken als ze vond dat ik tekort geschoten was bij Antje. Het was me ook geenszins ontgaan dat ze in de laatste tijd meer werk van haar uiterlijk was gaan maken dan voordien, dat ze stilletjes poogde er jonger uit te zien met gebruikmaking van lipstift en rouge om haar wangen wat meer kleur te geven. En ze was ook meer aan haar kleding gaan doen, ontving me in wat meer strak zittende japonnetjes die haar extra slank maakten. Die ontdekking trof mij als een dolksteek van zelfverwijt, ik zag in dat pogen van haar de stille strijd die ze voerde tegen de jeugd van Antje, de strijd om terug te winnen wat deze zoveel jongere rivale bezig was haar te ontnemen. Het was pijnlijk om dit te ervaren, het maakte dat ik mij af en toe schaamde voor haar vanwege mijn gemeen en lichtzinnig gedrag met Antje. Arme Betty.... waarom moest ik haar zoveel onrecht aandoen? En iedere zondagavond die voorbij ging nam ik mij telkenmale heilig voor om met Antje van nu af aan te breken, haar voorgoed te laten schieten en alleen nog maar aan Betty te denken. Maar op de volgende maandag was het al weer mis, dan stond Antje er te wachten, vol jeugdige overmoed en ik bezweek weer voor de zoveelste maal. Ik had het tè ver laten komen, reeds veel te lang het verboden pad gevolgd en nu was ik het spoor bijster geraakt, leek het of de terugweg voorgoed de pas was afgesneden. Sedert enige tijd had ik Betty jokeren geleerd en nog een paar gezellige spelletjes met kaarten die je met z'n tweeën kon spelen. Ze had daar eensklaps ontzettend veel pleizier in en we deden dat nu ook geregeld als er niets bijzonders op de radio te beluisteren viel. Het leidde onze gedachten wat af en ik behoefde dan niet telkens over Antje te praten en zij op haar beurt liet het onderwerp eveneens rusten. Later kwam ik van lieverlede tot de ontdekking hoe erg Betty onder deze omstandigheid leed, hoe bang zij was mij voorgoed te zullen verliezen, dat zij hunkerde naar het ogenblik dat ik weer helemaal van haar alleen mocht zijn. Meer nog dan ik zelf was mijn kleine vriendin er van overtuigd dat er eens een eind zou komen aan dit spelletje met Antje... zij zag het allemaal nog veel beter dan ik: dat het geen stand kon houden. Ze zou gelijk krijgen.... en toen dat moment eenmaal was gekomen veranderde de situatie dan ook plotseling en voelde ik me bevrijd van een drukkende last. Maar helaas zou het toch geheel anders verlopen dan ik wel gewenst had... ik zou niet alleen Antje maar ook mijn liefste trouwe vriendin voorgoed uit het oog verliezen! Het was de vervloekte oorlog die een gans andere wending aan de geschiedenis gaf!
Inmiddels was het november geworden en omstreeks mijn verjaardag raakte ons land plotseling in heftig paniek. − 116 −
Er ging een siddering van angst door Nederland toen zich de eerste symptomen voordeden van een dodelijke bedreiging voor onze neutraliteit..... Het ging van mond tot mond: „Ze zeggen dat de moffen van plan zijn om een aanval op ons land te doen... ze kunnen ieder ogenblik binnenvallen!” De wildste geruchten deden overal de ronde; er waren sterke concentraties Duitse legereenheden geconstateerd langs onze oostgrenzen en op de Duitse vliegvelden was grote activiteit van bommenwerpers ontdekt. De geruchten waren niet uit de lucht gegrepen, onmiddellijk werden alle militaire verloven ingetrokken, veel soldaten werden aan de stations tegengehouden en moesten hals over kop terugkeren naar hun onderdeel. Het hele land raakte opnieuw in rep en roer. De treinenloop was ineens tot het uiterste beperkt en in de grote steden werden alle openbare gebouwen door militairen bezet. Bovendien kwam daar nog bij dat men de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland er sterk van verdacht verraad te hebben willen plegen. Het was uitgelekt dat de N.S.B. een putsch had willen ondernemen om aan de macht te komen en het de Duitsers zodoende gemakkelijk te maken ons land te bezetten. Die poging werd goddank bijtijds verijdeld. Ook waren er op verscheidene plaatsen in Nederland des nachts geheimzinnige lichtkogels gezien waarvan verondersteld werd dat die moesten dienen als geheime tekens aan verkennende vliegtuigen. Het meest spectaculaire van dit alles was nog wel de smokkel van Nederlandse militaire uniformen naar Duitsland. Die affaire baarde in deze dagen enorm opzien. Het waren allemaal beangstigende verschijnselen die er onmiskenbaar op wezen dat de vrees voor een Duitse overval niet zonder grond was. Herhaaldelijk werd ook het luchtruim boven Nederland in die week geschonden door Duitse vliegtuigen, meestal des nachts maar ook wel op klaarlichte dag en vaker dan ooit daarvoor hoorden wij nu het afweergeschut dreunen. Niet ontplofte granaten, zogenaamde „blindgangers” sloegen op enkele plaatsen in de stad in de huizen en richtten grote schade aan. De week van 5-12 november werd opnieuw een week van moordende en zenuwslopende spanning en de angst gierde als een besmettelijke ziekte door alle lagen van de maatschappij. Uitgerekend op mijn verjaardag, zaterdag 11 november, steeg de spanning tot z'n hoogtepunt. De Regering scheen er van overtuigd te zijn dat de datum 12 november als juist moest worden beschouwd dat Hitler van plan was Nederland te bezetten, het scheen allemaal uit goede bron afkomstig. Alom heerste grote ontsteltenis en de maatregelen die genomen werden waren niet mis! De hele stad Nijmegen werd onverwacht geëvacueerd! Duizenden vluchtelingen verlieten in allerijl de stad en de wegen rondom waren propvol met mensen die koffers en allerlei bagage meezeulden. Ook in andere plaatsen die in de gevaarlijke zones lagen werden gedeeltelijk ontruimd. Bewoners in de omgeving van de Waalbrug bij Nijmegen kregen de raad ramen en deuren voortdurend geopend te houden daar ieder ogenblik kon worden overgegaan tot het opblazen met springstof van de prachtige haast nog nieuwe brug over de Waal. En ook naar andere stadjes in het oosten langs de IJssel sloeg de paniek over. Wij leefden gedurende een week lang letterlijk aan de voet van een vulkaan die ieder moment tot uitbarsting kon komen! Zelfs de Hollandse waterlinie werd geleidelijk aan onder water gezet en de inundaties strekten zich over grote gebieden rond Utrecht uit. Ik meen dat het op de avond van mijn verjaardag was dat de minister president de Geer voor de radio een toespraak hield. Ik geloof dat hij de man was die het Nederlandse volk geruststelde met de woorden „dat er niets aan de hand was en dat we met een gerust hart ons te slapen konden leggen.” Er zou niets gebleken zijn van het plan dat de Duitsers die nacht onze grenzen wilden schenden en hij moest die geruchten dan ook met klem tegenspreken! Nu was de Geer een bijzonder slappe figuur met weinig ruggegraat en z'n praatje had alleen maar tot gevolg dat hij de moffen in de kaart speelde doordat de publieke opinie hier afgeleid werd van de hoogst ernstige situatie. Iedereen was al weer lang blij bij het vernemen van die „geruststellende” mededeling van de overheid... het zou wel weer loslopen en we konden weer veilig de dekens over ons hoofd trekken en verder slapen! Maar we waren wel degelijk aan een dodelijk gevaar ontsnapt want het kwam overtuigend vast te staan dat de nazi's op die twaalfde november wel degelijk van plan waren een grootscheepse opmars naar het Westen te forceren. Echter, een plotselinge weersomslag met vorst en sneeuw deed Hitler op het laatste ogenblik afzien van zijn plannen... Nogmaals waren we door het oog van een naald gekropen! Enige dagen lang duurde deze crisis van angst en paniek en toen er niets gebeurde keerde de rust langzamerhand weer. Nog een paar maal ging ik in deze novembermaand op zaterdagavond met Antje uit. Maar het begon moeilijk te worden... de winter stond voor de deur, het begon te vriezen en er was hier en daar al behoorlijk sneeuw gevallen. De wandelingetjes met het meisje begonnen een zekere eentonigheid te krijgen. Ik wist van lieverlede niet goed meer waarover ik met haar praten moest. Nog steeds had ze het maar over Putten.... dáár raakte ze niet over uit gesproken! Maar voor het overige haperde onze conversatie herhaaldelijk. Het ging allemaal over onbenullige ditjes en datjes en wanneer ik probeerde haar iets bij te brengen over lectuur of goede muziek en of ze niet zou willen leren piano spelen, antwoordde ze daar heel negatief op en zei eenmaal tegen me dat ze de muziek die ik op mijn piano speelde (ze had me wel eens gehoord) „niet om aan te horen” vond en dat ze daar helemaal niks van begreep! Ik probeerde nog tegen te werpen dat ze dan maar gauw zelf wat moest leren spelen... dan zou ze het al spoedig wèl allemaal mooi gaan vinden! Maar het haalde niets uit... haar muzikale belangstelling ging niet verder dan een mopje in de trant van „Lieve moeder, als ik groot ben....enzovoort”, een veel gezongen meedeiner in die woelige dagen! Het besef begon steeds meer tot me door te dringen dat mijn oom en tante in de grond van de zaak gelijk hadden gehad met hun waarschuwing: Antje was inderdaad geen meisje voor me, tenminste stellig niet wat ons cultureel peil betreft. Maar gedreven door een soort koppigheid wilde ik haar nog niet loslaten... ik verbeeldde me nog steeds dat ik haar bescherming moest bieden, dat ik mijn gegeven woord gestand moest doen. − 117 −
Zaterdag 18 november ging ik voor het laatst met haar uit; dat het de laatste maal zou wezen kon ik toen op die bewuste avond nog niet vermoeden. Ons samenzijn verliep heel gewoon, er was geen sprake van een woordenwisseling of ook maar iets van dien aard, maar ik vond haar wel veel stiller dan ik van haar gewend was. Ook in de week die daarop volgde stond ze gewoontegetrouw nog enige malen op me te wachten bij het poortje en liet op geen enkele wijze blijken dat haar wat dwars zat. Wel vertelde ze me bij die gelegenheid dat ze aanstaande zaterdag eens niet kon komen, want dan moest ze naar een bruiloft. Nu, ik had er vrede mee want ik wilde, eerlijk gezegd, ook wel eens een avond thuis blijven. En met deze ontwikkeling belandde mijn liefde voor Antje langzaam maar zeker in dood vaarwater... het keerpunt was bereikt! Ik voelde het steeds meer aankomen: er ging een eind aan komen... ik was uit de doolhof geraakt, ik had de weg terug gevonden die me naar Betty terug zou voeren! Voor het jaar 1939 ten einde liep moet ik nog melding maken van twee belangrijke gebeurtenissen die een gevolg waren van de oorlogvoering. Daar was in de eerste plaats de ramp die de Nederlandse Scheepvaart trof door het op een mijn lopen van het Nederlandse passagiersschip de Simòn Bólivàr. Daarbij verloren liefst 99 mensen het leven en het was in feite de eerste slag die ons land trof door de oorlogshandelingen. Het tweede belangrijke nieuws was dat de Europese oorlog een nieuwe uitbreiding onderging met het uitbreken of liever gezegd, de oorlogsverklaring van Rusland aan Finland op 30 november. Dat had toen ook allerlei tegenstrijdige reacties ten gevolge bij de grote massa, waarbij de communisten het weer eens extra moeilijk kregen de loop der geschiedenis te verklaren. Het valt echter buiten het kader van mijn verhaal om er hier nader op in te gaan, maar het ligt wel voor de hand welk doel de Sowjets nastreefden... ze dachten verder in de toekomst! Het was hen te doen om bepaalde steunpunten in de Oostzee in handen te krijgen, strategische punten die Rusland bitter hard nodig had om later zijn „bondgenoot” Duitsland van het lijf te kunnen houden. Er waren niet veel mensen die reeds toen het werkelijke doel van Rusland wisten te doorgronden, maar er zou eenmaal een dag aanbreken waarop we allemaal deze strategische zet van de Sowjet Unie volmaakt begrepen! Zaterdag 2 december 1939 Een plotseling opkomende omstandigheid, waarbij het toeval een rol speelde, droeg er toe bij, dat de omgang tussen Antje en mij abrupt een einde vond! Soms worden bepaalde problemen in je leven opgelost door onverwachte ingrepen die er in feite niets mee te maken hebben, maar die op toevallige wijze het lot van één of meerdere personen bezegelen! En dat was op deze dag het geval en het hield verband met de smalfilmerij waarvan ik een enthousiast beoefenaar ben. Ik had een tip gekregen dat er bij de firma Addison in de Damstraat een fonkelnieuwe Pathé filmprojector in de etalage stond tegen een zeer aantrekkelijke prijs. Het was een apparaat waar ik al jaren naar had zitten uitkijken, doch dat vanwege de kostbare aanschaf totnogtoe voor mij een onbereikbaar ideaal was gebleven. Ik was de avond hiervoor eens langs die zaak gelopen om mezelf te overtuigen en de machine te bekijken zoals die daar nogal onopvallend in de etalage te pronk stond. En inderdaad... het was mijn lang verbeid ideaal! Pathé de Luxe zaalprojector 9,5 mm. met letterlijk alles er op en er aan tegen een prijs die zelfs in die tijd al belachelijk laag mocht worden genoemd: ƒ 59.-! Ik had me totnogtoe beholpen met z'n kleine broer: de Pathé Super, een eenvoudig machientje dat nog stamde uit de oertijd van de smalfilm en waarvan de lichtsterkte maar matig was en dat bovendien nog allerlei kuren vertoonde die ik in de loop der tijden zelf met veel kunstgrepen de baas was geworden. Nee, een betere filmprojectiemachine zou geen overbodige luxe zijn en... daar stond me nu waarachtig dat begeerde ding daar bij Addison voor een haalbare prijs voor het grijpen! Natuurlijk waren er wel een paar vragen die bij me opkwamen: waarom was dat ding zo goedkoop en zouden er mogelijk mankementen aan zijn die je van buitenaf niet kon waarnemen? Ik besloot om er maar eens op af te gaan en wanneer mocht blijken dat die machine geen gebreken vertoonde, mocht ik mij deze koop beslist niet laten ontgaan. Tegen halfdrie was ik deze middag present in de Damstraat, ik mocht het apparaat van dichtbij bekijken en ik moet zeggen dat ik hem van dichtbij nog mooier vond dan ie er van buitenaf in de etalage uitzag. Voorzichtig informeerde ik wat de oorzaak was waarom het zo laag geprijsd was. Zaten er soms gebreken aan of was er iets aan defect? De winkelbediende gaf me de verzekering dat de machine volkomen in orde was, praktisch fonkelnieuw en slechts een paar maal gebruikt voor demonstratie. Toen ik liet blijken dat ik wel interesse had maar eerst wel eens wilde zien wat het ding presteerde, waren ze onmiddellijk bereid hem te demonstreren. Daartoe moesten we naar de bovenverdieping waar zich een optima forma projectiezaaltje bevond met een groot glasparelscherm. De machine werd opgesteld en een honderdmeter spoel film ingelegd en daar begon het spektakel. Ik stond er van te kijken... tjonge, dàt was me even een beeld! Helder en briljant waarbij mijn oude Supertje in het niet verzonk, de machine liep als een trein, van kuren was geen sprake, het hàd een normaalfilm uit de bioscoop kunnen zijn! En wat die lage prijs betreft? Nou, dat zat zó: ze wilden op korte termijn van hun hele winkelvoorraad af tegen elk aannemelijk bod... fototoestellen, doka-artikelen... àlles, tegen de halve prijs! De verkoper liet wat onzeker doorschemeren dat z'n baas geld nodig had en de zaak van de hand wilde doen. „De oorlog, weet u... we zijn allemaal bang dat de Duitsers avond of morgen hierheen komen en dat wil mijn patroon niet afwachten... daarom gaat hij liever emigreren naar Amerika en daar opnieuw beginnen!” Aha, ik begreep het... z'n baas was joods en hij was zo goochem om er op tijd van door te gaan vóór de beulen hem op de nek sprongen! „Maar u kunt die machine gerust kopen, hoor... ik sta er voor in dat ie nieuw is en − 118 −
zonder gebreken. U heeft er gegarandeerd een spotkoopje aan!” verklaarde hij er bij. Hij vertelde me uitvoerig de werking en legde alles zorgvuldig uit waarna ik zelf het apparaat mocht bedienen tot ik alle handgrepen onder de knie had. Geruime tijd bracht ik zoek in dat zaaltje en ten slotte was ik er van overtuigd dat alles safe was... het kostelijk stuk techniek werd mijn eigendom en ik hoefde er geen spijt van te hebben! Het was al halfvijf toen ik eindelijk op straat stond, buiten was het al donker geworden. Aan mijn arm torste ik de zware last, een nogal omvangrijke pakkage! In de stad was het razend druk in verband met St. Nicolaas en het kostte me nogal wat moeite om heelhuids op lijn 25 te komen met het vrachtje. Na dit kleine intermezzo keer ik dan weer terug naar de kern van mijn verhaal waar het allemaal om draait. Het was oorspronkelijk mijn plan geweest diezelfde avond weer met Antje op stap te gaan. Daar maakten we in het geheel geen vaste afspraak mee doordat het bijna een vaste gewoonte was geworden dat, ik met goed weer op zaterdagavond daar in de buurt te vinden was. Maar... nu was daar ineens die filmprojector tussen gekomen! Iedereen thuis verkeerde in hooggespannen verwachting om dat nieuwe wonder te aanschouwen waarmee ik was komen aanzetten. En ik ontkwam er niet aan die avond, er moest een complete filmvoorstelling met de nieuwe machine worden gegeven. Dat werd natuurlijk een fenomenaal succes, vooral toen de Puttenfilm er mee gedraaid werd en het verleden nog fraaier en duidelijker tot nieuw leven werd gebracht dan met het oude projectortje het geval was geweest. De resultaten van de nieuwe aanwinst overtroffen ieders verwachting en we waren er praktisch de hele avond zoet mee! Dat had tot gevolg dat er geen tijd overschoot om de deur uit te gaan en aan Antje te denken. Nou ja, ik had wel degelijk aan haar gedacht en was van plan geweest om stellig die avond, zij het ook wat later, naar haar toe te gaan. Maar de wijzers van de klok stonden niet stil en vóór ik het in de gaten had was het al over halftien. Er knaagde wel een licht zelfverwijt aan m'n ziel dat ik in gebreke was gebleven en vroeg mezelf af wat ze er wel van denken zou nu ik niet was komen opdagen. Zou ze er erg boos om zijn? Ik kende haar maar al te goed, wist dat ze zich spoedig gekwetst voelde. Maar ik suste mijn geweten met het voornemen dat ik het haar aanstaande maandagmiddag wel allemaal haarfijn zou uitleggen.... ik kon haar dan meteen uitnodigen om bij me thuis de film nog weer eens te zien met de nieuwe machine! Inderdaad verscheen Antje in die volgende week nog een paar maal om mij op te wachten en bij de eerste ontmoeting bleek al dadelijk dat ik mij zorgen had gemaakt voor niets. Zij had op die bewuste avond evenmin op me staan wachten en ze voerde als excuus aan dat het toen een beetje motregende, ze had me niet verwacht. Dat het regende had ik zelf in het geheel niet opgemerkt, maar ik was toch blij te vernemen dat er dus blijkbaar niets onherstelbaars gebeurd was. Maar dat leek maar zo, ik had al gauw in de gaten dat het meisje een beetje zonderling deed, ze gedroeg zich nukkig en nam een onverschillige houding aan die me te denken gaf. Ze had natuurlijk wel degelijk op me staan wachten en dat wilde ze nou lekker niet toegeven... het had trouwens ook helemaal niet geregend op die bewuste avond! Het vervelende was dat ik haar voor de aanstaande zaterdag opnieuw teleurstellen moest... het was die dag de verjaardag van mijn vader en dan kon ik onmogelijk de hele avond van huis gaan, dat begreep ze toch wel nietwaar? „Als je nu eens met de eieren in plaats van 's middags in de avond komt.... dan blijf je toch meteen gezellig bij ons op visite? Dan kun je meteen eens kennis maken met de rest van de familie en... we draaien natuurlijk de film nog eens met dat nieuwe toestel... meid, dan zul je eens wat zien!” zo stelde ik haar voor. Maar gunst nee hoor, dàt durfde ze natuurlijk in geen honderd jaar, vooral niet toen ze van me hoorde dat de familie uit Utrecht er zeer waarschijnlijk ook zou zijn! Die mensen wilde ze nooit van haar leven meer ontmoeten, zoals ze vastberaden concludeerde. Ik plaagde haar nog een beetje met haar overdreven bangigheid en maakte er een grapje mee dat ze juist op die avond bij me thuis met een opgeheven fier hoofd oom Wim en tante Mien tegemoet moest treden en brutaal tegen hen zeggen: „Kijk maar, ik ben er tòch lekker weer en jullie maken me niks!” Maar ze ging er niet op in en kon er niet om lachen ook. Op de hoek van de Lutmastraat namen we zo als altijd afscheid van elkaar. Ik gaf haar een kus maar verbeeldde me even dat ze die aarzelend beantwoordde en een beetje onverschillig mij haar lippen toe stak. En toen ik haar gezichtje van dichtbij aanschouwde was het of er een donkere schaduw over lag, of ik een glimp van boosheid in haar ogen ontwaarde. Maar die gewaarwording duurde tè kort dat ik mij er van bewust werd. Eerst later begreep ik dat ik mij toen niet vergist had en het wel degelijk goed had gezien.... De volgende middag was ze niet op de gewone plaats. Dat gebeurde wel eens meer en ik zocht er nog niet dadelijk wat achter. Vrijdags kwam ze nooit, dat was vanzelfsprekend, ze moest dan langer blijven bij het Palais Royal. De verjaardag van mijn vader werd een zeer drukke dag. We ontvingen enorm veel visite zowel op de middag als des avonds. Oom en Tante uit Utrecht waren er de hele dag en zouden pas laat op de avond met de laatste trein naar huis terug keren. Wat me opviel was dat Antje al heel vroeg na het middaguur aanbelde om de eieren te brengen, ze was wel een paar uur vroeger dan ze gewend was. Ze wist natuurlijk dat vader jarig was en daarom kwam ze even in de huiskamer om hem te feliciteren. Er was al vrij veel visite, voor het merendeel bestaande uit personen die Antje in het geheel niet kenden. Het viel me daarbij erg op hoe overdreven druk en nerveus Antje deed; ze praatte opgewonden luid en ging, geheel overbodig, de hele kring rond met handjes geven, hetgeen tante Louise de ontboezeming ontlokte: „Onze Antje geeft een rondje handjes weg... is 't niet?” Dat had ze natuurlijk helemaal niet behoeven te doen, al die vreemde mensen een hand geven, maar ik kon me toch wel een beetje voorstellen dat ze van d'r stuk was gebracht toen ze de kamer binnen kwam en al die vreemde gezichten zag. Misschien was ze wel doodsbang geweest dat ze haar aartsvijandin daar zou aantreffen, maar gelukkig waren ze er uit Utrecht nog niet gearriveerd. Ik moet eerlijk zeggen dat haar houding me wel een beetje irriteerde en dat ze zich als een onvolwassen schoolmeisje gedroeg. Maar het ergste van alles was nog hoe ik getuige was dat de meeste familieleden haar een beetje neerbuigend en medelijdend vriendelijk tegemoet traden, dadelijk begrijpend: och, dat zal het dienstmeisje wel wezen! Ze ging ook niet vrijmoedig zitten en bleef − 119 −
maar heel kort in de kamer. Ik kreeg evenmin gelegenheid om een paar woorden onder vier ogen met haar te wisselen, ze verdween haastig naar achteren, waar moeder haar trakteerde op een glaasje advocaat met een gebakje in de keuken. Dat gaf weer voedsel aan nieuwe ergernis aan mijn kant. Waarom moest dat nou? Waarom kon ze nu niet gewoon binnen bij de rest gaan zitten alsof ze er bij hoorde? Ik wist hoe gevoelig ze voor dat soort dingen was, maar ja, ik moest toegeven dat Antje daar zelf ook wel schuld aan had. Waarom kon ze die overdreven bescheidenheid maar niet afleren? Niemand joeg haar weg en ze had best nog een poosje kunnen blijven in de kamer. Nee, Antje zou nog heel wat moeten leren in het leven; ik had nog nooit daarvoor zo duidelijk ontdekt hoe weinig ze eigenlijk paste in onze kring en dat maakte mijn twijfel alleen nog maar groter. Ik probeerde nog even in de keuken met haar alleen te zijn, maar moeder bleef voortdurend bij haar en het enige dat ik opving was de mededeling dat ze die avond met een paar vriendinnen naar een dansavond ging... dáárom was ze zo vroeg gekomen en ze moest eerst nog naar de kapper toe zodat ze maar gauw weer er vandoor ging! Nou begreep ik er helemaal geen steek meer van! Daar hàd je het al... ze ging tòch weer naar dansen en tegen mij had ze daar met geen woord over gerept. Ik wist niet beter of dat was voorgoed van de baan! Onderzoekend keek ik haar aan terwijl ik er bij stond en bemerkte al gauw dat ze mijn blik telkens trachtte te ontwijken. Hemel, wat deed ze ineens gejaagd en het leek wel of ze op hete kolen zat om maar zo gauw mogelijk de benen te willen nemen. Zonder dat ik ook maar één seconde met haar persoonlijk een paar woorden kon wisselen teneinde wat meer aan de weet te komen over haar vreemd gedrag, vertrok ze als een wervelwind, mij achterlatend in een wolk van raadsels... ik was letterlijk met stomheid geslagen. Toen ze weg was merkte moeder laconiek op: „Nou, die heeft vàst een jongen aan de hand waar ze vanavond mee gaat dansen... ze heeft jou niet meer nodig. Ik zou me maar niet verder meer met haar bemoeien!” Dat het wel eens waar kon zijn, drong ternauwernood tot me door... ik kòn het me gewoon niet voorstellen na al de plechtige verzekeringen van het meisje! Er was natuurlijk iets met haar en het kon van alles zijn, het zou moeite kosten om daar achter te komen. Het was maar gelukkig dat mijn aandacht de verdere dag geheel en al in beslag werd genomen door het bezoek en het geven van filmvoorstellingen, zodat ik praktisch geen tijd had om over het raadsel met Antje te piekeren. Ik kreeg het druk die dag, we hadden twee filmvoorstellingen, één op de middag en dan ook nog een keer voor de avondvisite. Het succes was buitengewoon groot, de nieuwe projectiemachine hield zich in één woord schitterend en met de nieuwe versie van de Puttenfilm „Van Zon, Wind en Regen” oogstte ik zeer veel lof bij de talrijke aanwezigen. Oom en Tante zaten er een beetje verwezen bij te kijken alsof ze dachten: wáárom heeft ie nou die scènes met dat kind er niet uitgeknipt?! Maar daar peinsde ik niet over. Antje zou in die film blijven... tot in lengte van jaren, tot we allebei oud en grijs waren en de film alleen nog maar historie voor het nageslacht zou zijn! Met het al was het een prachtige dag geweest, ondanks de oorlogsmisère. Maar niemand van ons kon weten dat dit de laatste feestelijke verjaardag van vader was geweest waarbij we ons konden verheugen in volle vrijheid te leven, dat we voor de poort stonden die toegang gaf tot een duistere lugubere toekomst waarachter de dood voor duizenden op de loer lag!
Ik begin nu zo langzamerhand het einde te naderen van mijn uitvoerig relaas over de wederwaardigheden betreffende het drama met Antje. Want het was inderdaad een drama dat alom in de familie veel beroering teweegbracht en niet in het minst bij mij zelf. Maar het verhaal is nog lang niet uit. De geschiedenis sleepte zich nog een geruime tijd voort tot in het volgend jaar. Het kwam voorlopig nog niet tot een definitief einde althans niet in die zin dat Antje en ik elkander voorgoed uit het oog verloren. Er zouden in 1940 nog heel wat andere dingen gebeuren die al het andere overschaduwden, al bleef ook daarin Antje een bijzondere rol vervullen. Maar in de laatste bladzijden van dit geschrift wil ik nog even mijn aandacht bepalen tot de laatste paar weken die ons nog scheidden van het nieuwe jaar. Op de valreep van het emotievolle jaar 1939 vond er een totale ommekeer bij mij plaats... ik had eindelijk de weg terug gevonden! De daarop volgende maandag keek ik des middags vergeefs uit naar Antje, zij stond niet op haar gewone plek aan de overzijde van het poortje. Het verwonderde me wel even, maar ik zocht er nog niet dadelijk kwaad achter. Het was wel eens meer voorgekomen dat ze door omstandigheden gedwongen eens een keertje oversloeg. Maar toen ze dinsdag, woensdag en de hele verdere week niet kwam opdagen begon ik wel degelijk een bang vermoeden te krijgen. Er was iets mis, dat begon me nu meer dan duidelijk te worden. Toch ging ik er op zaterdag 16 december weer opnieuw heen... ik moest en zou haar spreken, ik wilde met alle geweld weten wat haar nù weer dwars zat. Het werd echter een verloren avond, ze was in geen velden of wegen te bekennen en steeds moedelozer doolde ik meer dan een uur lang rond en piekerde me suf wàt toch de reden kon zijn van haar koppig wegblijven. Toch kan ik niet zeggen dat ik me er wanhopig onder voelde, er ontstond meer een neiging in me om de zaak nu maar definitief over te geven en alles op z'n beloop te laten. Het drong tot me door dat ik op een keerpunt was gekomen, dat het ogenblik was genaderd waarop ik de knoop moest doorhakken. Het idee dat er nu eindelijk een eind was gekomen aan die vervloekte tweestrijd die me nu al zovele weken het leven verbitterde, kwam mij als een verlossing voor. Het betekende het einde van alle moeilijkheden... de rust zou eindelijk weerkeren. Het enige wat nog overbleef was het gevoel dat ik door Antje gekwetst was in mijn − 120 −
ijdelheid... wat deksel verbeeldde dat meisje zich eigenlijk wel! Het was toch eigenlijk een kleine dwarskop, ik wist nog steeds niet wat ik aan haar had en... daar kwam nog bij dat de lont naar het oude wantrouwen nogmaals vlam vatte. Ik dacht aan die „dansavond” van zaterdag... zou er mogelijk toch een ander in het spel zijn? Eenmaal op dat denkbeeld gekomen liet mij dat niet meer los... ik begon het steeds meer te geloven en toen nam ik een degelijk besluit! Het moest dan ook maar afgelopen zijn, uit!! En voorgoed! Wanneer ze nog prijs stelde op omgang met mij, nou dan moest ze maar uit eigen beweging weer naar me toe komen. En ineens wist ik het: mijn besluit stond nu vast, ik zou onder geen voorwaarde de eerste meer zijn die toenadering zocht! En ik hield me inderdaad aan de afspraak die ik met mezelf had gemaakt. Ik bleef gelaten een paar weken afwachten... maar ze kwam niet meer en ik stopte er mee om op de zaterdagavonden daar de buurt in te trekken. Wel kwam ze nog regelmatig de eieren brengen op zaterdagmiddag, maar ik vertoonde me dan niet meer bij die gelegenheden, bleef rustig op m'n kamer zitten of maakte dat ik niet thuis was tegen die tijd. Maar het ergerde me voortdurend dat ik niet wist wat of de reden was waarom ze me de rug toegekeerd had!
De Kerstdagen naderden en het gebeurde op de vooravond van dit eeuwenoude feest der vrede dat ik mijn lieve kleine Betty hervond, dat ik na een lange, moeizame omweg weer voorgoed tot haar terugkeerde en haar eindelijk weer als vanouds zonder schroom in mijn armen mocht sluiten. Wèèr had de voorzienigheid ingegrepen en ons beiden herenigd en ik kon daar alleen maar dankbaar voor zijn. En op die avond begreep ik pas ten volle dat de episode met Antje onherroepelijk tot het verleden behoorde. Het werd een heel bijzondere avond bij Betty, de zondagavond vóór Kerstmis. Het was voor het eerst sedert jaren dat Betty en ik samen konden zijn met Kerst. Haar ouders, die steevast elk jaar overkwamen en bij haar bleven logeren tot na Nieuwjaar, hadden dit keer laten weten dat ze in verband met de oorlogstoestand het niet aandurfden om naar Holland te komen. Daar bleek dus uit dat ook de gewone mensen in Duitsland de verwachting koesterden dat Hitler van plan was om zeer binnenkort de aanval op het westen te beginnen. Het was of mijn kleintje er een voorgevoel van had dat mijn relatie met Antje was stukgelopen en of ze al alleen daarom haar huis feestelijk getooid had. In de huiskamer had zij een eenvoudige, smaakvolle kerstversiering aangebracht met sparregroen en hulsttakken en aan de spiegel hingen de vertrouwde zilveren kerstklokjes te blinkeren. De tafel was nog het meest feestelijk getooid met het smetteloos witte kerstkleed er over gespreid en de fraaie kandelaars met kaarsen die stonden te wachten om ontstoken te worden. Maar het meest van alles werd ik toch getroffen door mijn liefste zelve. Hoe aanbiddelijk zag ze er deze avond uit! Ze had zich gekleed in een stemmige zwarte japon en droeg daarbij een vuurrode roos als corsage, de speelse krulletjes van haar pas geonduleerde hoofdje die haar charme nog verhoogden.... Zó stond ze op deze avond voor mij, bijna symbolisch als de uit de dood herrezen verschijning van mijn enige en werkelijke liefde. En het was of wij het allebei geweten hadden... dat dit de avond zou worden van onze hereniging! Vol verlangen trad ze mij tegemoet terwijl ik, nog overrompeld door de charme van haar lieve gestalte, haar vol opgetogenheid stond te bewonderen. Onze blikken ontmoetten elkander een korte wijle, en in haar ogen las ik de blijdschap die ze onderging nu ze zeker wist dat alles weer goed was. Met een kreet van innige bewogenheid vloog ze in mijn armen en minutenlang hield ik haar zo heel dicht tegen me aangedrukt, zwijgend en vol overgave. Er waren geen woorden nodig om haar de overtuiging te schenken dat alles nu weer net als vroeger was, dat ik weer voorgoed tot haar had mogen weerkeren en haar vurige wens in vervulling was gegaan. Het werd een bijna devote, hemelse avond.... Ik werd opnieuw verliefd op Betty! Ik dorst het zelf nauwelijks te geloven maar ik leek eindelijk ontwaakt te zijn uit een bange, folterende droom die als een langdurige verdoving op me had ingewerkt. We hadden geen woorden nodig om elkaar duidelijk te maken wat we nu allebei zeker wisten. Maar later op de avond vertelde ik Betty alles over Antje, over de mislukking van onze omgang en de langzaam groeiende ontdekking van mijn grote vergissing waartoe ik in de laatste weken was gekomen. Vol aandacht luisterde ze naar mijn ervaringen met het meisje en aan het slot van mijn verhaal verklaarde ik Betty vol vastberadenheid: „En dit is het einde van die geschiedenis, liefste! Ik kan je verzekeren dat het zo is, vooral na deze avond met jou samen... we hebben elkaar goddank weer terug gevonden! Ik ben een grote dwaas geweest om dat meisje voor jou in de plaats te willen stellen en... eigenlijk verdien ik jouw liefde niet meer ná alles wat ik gedaan heb!” Met een vergevingsgezinde glimlach trok ze mij naar zich toe met het veilig vertrouwde gebaar dat ik van haar gewend was en dan kuste ze me vol moederlijke tederheid op mijn voorhoofd. Deze onvergetelijke kerstavond bij Betty had de doorslag gegeven, ik was er nu ten volle van overtuigd dat het spelletje met Antje voorgoed geëindigd was. Het gaf me eindelijk rust en ik behoefde in het vervolg maar even aan Betty te denken, zoals ze er op die avond voor Kerstmis had uitgezien en hoe lief ze voor me geweest was, om iedere greintje van opkomende tweestrijd ogenblikkelijk te doen verstommen. Ik verwachtte Antje nu in het geheel niet meer en ik deed geen enkele poging om haar te ontmoeten. Het was bepaald een verlichting voor me toen ze ook helemaal niet meer kwam en ook niets meer van zich liet horen. Zó was het ook eigenlijk maar het beste... ik werd niet meer in verleiding gebracht...!
− 121 −
Het jaar 1939 spoedde ten einde, het verstierf in angstwekkend oorlogsrumoer dat de barensweeën van het nieuw aankomende jaar overstemde. De vraag lag op ons aller lippen: wat zal 1940 ons brengen? Onze meest vurige wens op de oudejaarsavond was dat het vrede mocht worden in het nieuwe jaar. Maar helaas zag het daar niet bijster naar uit. De vooruitzichten in de ontwikkeling van het oorlogsverloop waren in één woord somber... De hemel boven het oude Europa verduisterde verder en de toekomst, ook voor ons, zag er onheilspellend uit. Wie had er enig vermoeden van dat wij in het komende jaar gebukt zouden gaan onder nog grotere en ontzettende rampen? Het was maar goed dat niemand van ons wist welk een tragisch lot Nederland beschoren was. Voor tienduizenden was het de laatste oudejaarsavond die zij zouden vieren.... Nóg gloort het licht in onze mooie oude steden... nóg staan zij overeind, hun ranke torenspitsen fier en argeloos omhoog reikend naar de duistere onheilszwangere hemel. Maar reeds begint de bodem waarop zij gegrondvest zijn te trillen en te schudden en met onafwendbare zekerheid nadert het fatale tijdstip waarop de voortbrengselen van eeuwenoude cultuur en beschaving beginnen te wankelen om daarna krakend en sidderend tot stof en puin ineen te storten..... Twaalf slagen van het middernachtelijk uur weerklinken... en weer is een jaar opgelost in het grote Niets der Eeuwigheid. En vol hoop en verwachting betreden wij mensenkinderen de enge poort tot het nieuwe dat komen gaat, ons troostend in de illusie dat onze dierbaarste wens in vervulling zal mogen gaan! Maar we blijven nog onwetend van datgene wat in het Grote Boek der Toekomst geschreven staat. Zorgeloos schrijden wij voort, wachtend op Vrede en Geluk... terwijl rampspoed en ellende voor ons zijn weggelegd. Een wonderlijk jaar was voorbij gegaan, waarin het lot voor mij een grillige wending had gekozen, even zonderling als onverwacht. Maar al dat tumult rondom mijn vriendschap met Antje zou blijken in het niets te verzinken vergeleken bij de stormloop der gebeurtenissen die in het verschiet lagen in het komende jaar 1940. Mijn relaas kan onmogelijk hiermee teneinde zijn, integendeel, de onverbiddelijke loop der gebeurtenissen in al hun hardheid der feiten dwong mij er als 't ware toe om met nog meer verwoede ijver dan tevoren verder te schrijven aan deze nieuwe journalenreeks. Merkwaardig is het daarbij te bedenken dat een klein, haast onbeduidend lijkend voorvalletje met een nogal romantische inslag mij de directe aanleiding gaf om mijn oude gewoonte van een dagboek bij te houden te hervatten. Dat onschuldige, idyllische voorval zou de inleiding gaan vormen tot een bewogen „Oorlogskroniek” waarin een groots en fel bewogen tijdperk vol van overweldigende indrukken aan de vergetelheid ontrukt werd. Misschien dat wij pas na vele, vele jaren ten volle de werkelijkheid van dit alles kunnen overzien en begrijpen. Ter afronding van dit boek wil ik nog opmerken dat mijn rapport over het dramatische gegeven met Antje hiermee als geëindigd kan worden beschouwd. Even plotseling als zij in mijn leven verscheen als een onverwacht, maar niettemin bekorend intermezzo, zo onverwacht verdween zij er ook weer uit. Ik was echter niet ongehavend uit de strijd tevoorschijn gekomen... verre van dat! De hele affaire had diepe sporen in mijn gemoedsrust achter gelaten, maar ik had er toch wel het een en ander van geleerd. Het was de moeite waard dit allemaal te hebben beleefd, al moet ik bekennen dat er bij het doorlezen van deze beide delen, waaruit dit romantisch verhaal bestaat, een lichte huivering door me heen gaat... het was allemaal niet zo best en ik voel menigmaal de neiging in me opkomen, indien het mogelijk ware, alles nog eens over te mogen doen!!
September 1942, bij het ingaan van het vierde oorlogsjaar
− 122 −