Lelystad, december 2013 R. Heemskerk , J. Reinhold & E. Colijn
Monitoren Flora en Fauna in Lelystad 2013
2
Colofon Titel Auteur Datum Rapportnummer Foto’s
: Monitoren Flora en Fauna in Lelystad 2013 : R. Heemskerk , J. Reinhold & E. Colijn : december 2013 : LBF2013-28 : Landschapsbeheer Flevoland
3
Samenvatting Lelystad is een groene stad met tal van mogelijkheden voor de natuur. Maar hoe ontwikkelt die natuur zich nu? Waar liggen kansen om de natuur nog betere kansen te geven of hoe kan beheer en onderhoud anders ingericht worden om toch dezelfde natuurwaarden te behouden. Een vinger aan de pols moet duidelijkheid verschaffen of de gemeente op de goede weg is. Monitoren is dus noodzakelijk om veranderingen in de natuur in kaart te brengen. Aanbevelingen dienen gedaan te worden waar het mis ging of waar potenties liggen om het nog beter te doen. Samen met de burgers van Lelystad wordt het steeds duidelijker hoe de natuur zich ontwikkelt. Leuk om te zien dat burgers steeds vaker hun velddata aanleveren zodat analyses gemaakt kunnen worden waar kansen en bedreigingen zijn. In 2013 is extra aandacht besteed aan de sprinkhanen. Het Knopsprietje werd tijdens een van de excursie gevonden op de Houtribhoogte en daarmee is de eerste Lelystadse populatie een feit. Kon in 2012 nog gedacht worden dat de waarnemingen van de otter een toevallige passant was, in 2013 is wel duidelijk geworden dat de gemeente blijvend dieren binnen haar gemeentegrenzen hebben. Het aantal vrijwilligers dat de soort nu volgt is in 2013 dan ook uitgebreid. 2013 was ook een bijzonder vlinderjaar. Ook nu weer bleken de vlinderbanen goed te functioneren, maar werden oojk bijzondere waarnemingen gedaan. De invasie van Oranje Luzernevlinders werd tijdens het monitoren ook vastgesteld en de waarneming van een Keizersmantel toont ook aan dat de soort Lelystad wel op eigen kracht kan bereiken. Nu nog vestigen!
4
Inhoud Samenvatting
3
Inhoud
4
Inleiding
5
Resultaten
6
INSEKTEN Libellen als indicator voor de waterkwaliteit Vlinderbanen in het bos De Keizersmantel van Lelystad Sprinkhanen in Lelystad
7 10 12 13
AMFIBIEEN, VISSEN EN REPTIELEN Alpenwatersalamander Ringslang Rivierdonderpad Rugstreeppad
18 19 21 22
ZOOGDIEREN – MARTERACHTIGEN Boommarter Steenmarter Otter
24 26 27
ZOOGDIEREN – VLEERMUIZEN Gewone dwergvleermuis Laatvlieger Meervleermuis Watervleermuis
28 31 33 36
VOGELS Meetnet Urbane Soorten (MUS)
37
PLANTEN Graslandmonitoring Oeverplanten Ratelaar Rietorchis
40 44 48 53
BIJLAGEN Locaties monitoring oeverplanten en libellen Locaties van de graslandkarteringen
5
Inleiding Sinds 2009 houdt Landschapsbeheer Flevoland een vinger aan de pols ten aanzien van de natuurontwikkelingen in de stad. Veel van de natuurwaarden zijn in de periode 2009-2012 in kaart gebracht en er is hierover gerapporteerd (Reinhold & Heemskerk, 2011; Reinhold, Heemskerk & Smeets, 2012). De toestand van de natuur is toen in kaart gebracht maar de ontwikkeling zelf niet. Daarvoor dient gemonitord te worden. De situatie van 2009-2012 is een mooie uitgangspunt om de ontwikkelingen te gaan volgen. Vaker meten op dezelfde locatie geeft inzicht in de ontwikkelingen die de natuur ondergaat. Ook levert het frequenter zoeken naar bepaalde soorten regelmatig nieuwe waarnemingen op zodat de verspreiding van de soort steeds nauwkeuriger wordt. Dit rapport moet dan ook als een aanvulling op Reinhold & Heemskerk (2011) en Heemskerk, Reinhold & Smeets (2012) gezien worden. De databank Waarnemingen van de soorten zijn vastgelegd www.lelystad.waarneming.nl. Een website die voor iedereen toegankelijk is en waar iedereen ook eigen waarnemingen kan aanbrengen. www.lelystad.waarneming.nl heeft eind 2013 ongeveer 409.000 waarnemingen van ruim 2700 soorten. Het merendeel van de waarnemingen betreft vogels. Waarnemingen van zoogdieren, nachtvlinders, dagvlinders volgen in aantallen. Het overzicht geeft dan ook vooral het interesseveld van de verschillende waarnemers weer.
Aantal waarnemingen in lelystad.waarneming.nl tot eind 2013
De gemeente Lelystad heeft een contract met de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Dit is een landelijke databank waar alle natuurdata die bekend zijn van heel Nederland in staan. De data van www.lelystad.waarneming.nl staan ook in deze databank (evenals andere data). Idealiter zou een raadpleging van de NDFF voldoende moeten zijn voor een volledig overzicht. De NDFF loopt echter (altijd) achter op het binnenhalen van de data van www.lelystad.waarneming.nl. Raadplegen van beide systemen heeft daarom de voorkeur.
6
Resultaten Leeswijzer: in dit rapport worden verschillende onderzoeken gepresenteerd. Enerzijds op soortsniveau, anderzijds op soortgroepsniveau in relatie tot beheer of inrichting. Gekozen is om per soortgroep de verschillende onderzoeken te bundelen. Elk deelonderzoek is zo opgeschreven dat de rapportage als zelfstandig onderdeel te lezen is. Tevens is gekozen om per onderzoek de gekozen methodiek en resultaten kort en krachtig neer te zetten. Wij hopen hiermee de essentie van het onderzoek neer te zetten en niet alle details. Gerealiseerd moet worden dat de kaarten een beeld geven van de stand tot en met eind 2013. Er blijven echter altijd waarnemingen bijkomen. Het is dus zaak om regelmatig te kijken op de website of de situatie voor een plant of dier (sterk) gewijzigd is.
7
INSEKTEN Libellen als indicator voor waterkwaliteit Inleiding Binnen de gemeente Lelystad zijn de laatste jaren veel natuurvriendelijke oevers gerealiseerd. Dit zal niet alleen weerslag hebben op de oevervegetatie, maar ook het onderwaterleven zal hiervan profiteren. Libellen vormen een goede indicator voor de waterkwaliteit. De verschillende soorten leven een of meerdere jaren onder water en hebben daar verschillende structuren en een bepaalde waterkwaliteit nodig. Door verschillende oevertypen gedurende enkele jaren te monitoren op libellen kan het effect van de inrichting van de oever gemeten worden. Opzet Verspreid over Lelystad werden 8 locaties geselecteerd, waar een oevertracé over de lengte van 100 meter drie maal werd onderzocht op libellen (zie bijlage 1). De eerste onderzoeksronde vond plaats op 27 en 28 mei, de tweede tussen 18 en 2 juli, en derde tussen 22 augustus en 5 september. Gekeken werd naar welke soorten libellen er aanwezig waren en in welke aantallen. Resultaat Tabel 1 geeft het totaal resultaat aan per locatie. De verschillen zijn groot: van 3 tot 12 soorten en van 1 individu tot 230 individuen per soort. De soortenarmste oevers hebben een traditioneel beschoeide en weinig gevarieerde oever. De oevers met de meeste soorten en de hoogste aantallen zijn niet overeenkomstig: Bij de Artemisweg is de oever traditioneel, maar de hoge soortenrijkdom hangt waarschijnlijk samen met de aanwezigheid van oeverplanten buiten de beschoeiing en de ligging aan de rand van de stad. Het Galjoen heeft een afwisselende vegetatiebreedte en veel soorten (water)planten. De Warande is gelegen in aansluiting op natuurgebied en heeft een zeer gevarieerde natuurlijke oever. Traditionele beschoeide oevers met een diepteverschil van bijna een meter tussen land en water bieden een slechte groeiplaats voor veel soorten oever- en waterplanten. Hier zijn doorgaans weinig soorten en aantallen libellen te vinden. Dit is goed te zien bij het Jagersveld, de Parlaan en Langesloot. De zeer slechte score aan het Jagersveld hangt mogelijk ook samen met de kwaliteit van het water, dat hier vrij troebel is. Voorts viel dit jaar op dat er op veel plaatsen zeer rigoureus gemaaid werd. Daar waar weinig vegetatie werd gespaard, werden ook weinig libellen gezien. Libellen gebruiken water- en oeverplanten niet alleen voor de ei-afzet maar ook als uitkijkposten. De meeste libellensoorten die gevonden zijn behoren tot de algemene Nederlandse soorten. Alleen de vroege glazenmaker is minder algemeen. Deze soort, die een voorkeur heeft voor veengebieden, houdt van waterplantrijke wateren met een hoge oeverbegroeiing in de vorm van riet en lisdodde. Het aantal waarnemingen in Lelystad neemt toe, wat erop wijst dat Lelystad een rol speelt als verbinding tussen de populaties in het Gooi of Veluwe met gebieden in Overijssel. Vroege glazenmaker Vervolg Dit derde onderzoeksjaar maakt duidelijk dat het beeld van libellen in Lelystad steeds completer wordt, naarmate meer steekproeven zijn genomen. Herhaalde monitoring op dezelfde plekken is vervolgens nodig om onderbouwde uitspraken te kunnen doen. Conclusie De indruk van het libellenonderzoek in 2011 en 2012 wordt versterkt: aanwezigheid van gevarieerde en natuurvriendelijke oevers heeft een sterk positieve invloed op de aantallen en soorten in de oeverrand. Een sterke samenhang met diversiteit aan soorten oever- en
8 waterplanten lijkt hier mee samen te hangen. Bij het beheer kan hierop worden ingespeeld door de aanleg van nog meer natuurvriendelijke oevers. Bij het onderhoud is het van belang om dit gefaseerd te doen, zodat variatie aanwezig blijft en larven hogere overlevingskansen hebben.
9 artemisweg warande langesloot Veluwezoom
LIBELLEN Lelystad 2013 bezoekdatum 1 bezoekdatum 2 bezoekdatum 3 Soort azuurwaterjuffer grote roodoogjuffer houtpantserjuffer kleine roodoogjuffer lantaarntje variabele waterjuffer watersnuffel blauwe glazenmaker bloedrode heidelibel bruinrode heidelibel gewone oeverlibel paardenbijter steenrode of bruinrode heidelibel steenrode heidelibel viervlek vroege glazenmaker totaal soorten totaal aantallen Oever-karakteristieken type oever (traditioneel of natuurvriendelijk) breedte ongemaaide vegetatie (m) aantal plantensoorten oeverplanten waterplanten
27-mei 18-jun 23-aug
27-mei 18-jun 22-aug
27-mei 18-jun 23-aug
27-mei 18-jun 22-aug
galjoen 27-mei 18-jun 23-aug
maximum aantal per locatie 1 5 2 1 0 0 0 7 3 230 0 0 0 0
parlaan jagersveld
fjord
27-mei 20-jun 5-sep
27-mei 2-jul 4-sep
28-mei 18-jun 23-aug
0 0 0 0 11 3 0
0 0 0 0 1 0 0
2 0 25 0 2 1 0
25 7 0 2 20 30 20
5 1 0 0 11 0 3
0 0 1 0 3 1 0
5 2 1 0 2 0 2 0 4 12 120
4 0 2 1 0 3 0 8 10 9 - 10 48
0 0 2 1 0 0 4 0 0 6 12
0 0 0 0 0 0 0 0 1 4 7
2 0 0 2 0 15 4 2 4 9 - 10 272
0 0 0 0 2 1 0 0 0 4 17
3 0 0 0 0 0 0 0 1 3 5
0 0 1 0 0 0 0 0 1 6 32
t
nvo
t
t/n
t/n
t
t
nvo
>2 28 5
>2 37 12
< 0,3 18 5
0,3 – 1 23 7
0,3 – 2,5 40 6
>2 27 4
0,3 - 2 32 9
0,3 – 1,5 33 6
3
2
2
5
6
0
0
3
10
Vlinderbanen in het bos De gemeente Lelystad heeft verschillende bospaden verbreed waardoor de vlinders van bosranden meer kansen zouden moeten krijgen en typische graslandsoorten via het bos naar nieuwe leefgebieden kunnen trekken. Deze theorie is getoetst door te monitoren in 4 bosgebieden van de gemeente Lelystad (Bergbos, Bergbos Zuid, Paardenbos en Tuinderbos) en te bestuderen hoeveel vlinders in en om de bossen voorkomen. Gewerkt is met een transecttelling waarbij verschillende habitats belopen werden: ‘traditionele’ bospaden, vlinderbanen, bosranden en graslanden. Aantal vlinders per habitattype 2013 was een vlinderjaar met uiterste. Het voorjaar was koud zodat de vlinders een moeilijke start hadden maar de nakomelingen hiervan profiteerde hiervan want de voedselkwaliteit was goed, het maaibeheer vrij laat en de temperaturen in het najaar weer goed. De normale bospaden leverde ook dit jaar weer weinig soorten en weinig individuen op. De vlinderbanen en bosranden gaven dit bijna gelijke aantallen in aantal soorten en individuen. Het aantal vlinders per km in de graslanden komt sterk overeen met die van bosrand en vlinderbaan. De graslanden liggen vaak ook erg beschut in het bos zodat een sterke overeenkomst met de bosrand voor de hand ligt. Dat het aantal soorten in de graslanden lager ligt, wordt vooral veroorzaakt omdat de lengte aan graslanden in de proefopzet laag is ten opzichte van de andere habitattypen. Het lage aantal soorten in grasland wordt dus veroorzaakt door de proefopzet. 18 16 14 12 aantal soorten
10 8
aantal individuen per km (x10)
6 4 2 0 bos
vlinderbaan bosrand
grasland
Figuur 1: Aantal soorten vlinders per habitattype en het aantal individuen gecorrigeerd per km habitattype (x10).
Elke soort zijn eigen leefgebied Elke vlindersoort heeft zijn eigen voorkeur voor een leefgebied. Bruin zandoogje en hooibeestje zijn bijvoorbeeld sterk gebonden aan grassoorten. Dat deze soorten relatief veel gezien wordt op graslanden en langs bosranden is daarmee te verklaren. De bosranden vormen de overgang van grasland naar bos en hebben van beide gebieden kenmerken. Omdat ze ook goed beschut zijn en vaak veel zon vangen zijn ze bij vlinder vaak populair als leefgebied. Dit jaar lijkt het gebruik van de vlinderbanen veel beter dan de voorgaande jaren, zeker in relatie tot het gebruik van de bosrand. Een goede verklaring is hiervoor niet te geven. Soorten die echt graag in de boszone voorkomen zijn in Nederland heel zeldzaam. Het vraagt ook speciale aanpassingen want het bos is relatief koel en er zijn vaak weinig nectarplanten aanwezig. Deze zeldzame soorten zijn in Flevoland helemaal schaars.
11
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
aandeel in bos aandeel in vlinderbaan citroentje (N=8)
klein geaderd witje (N=31)
landkaartje (N=30)
gehakkelde aurelia (N=5)
gele luzernevlinder (N=2)
hooibeestje (N=4)
oranjetipje (N=15)
bontzandoog (N=51)
atalanta (N=13)
kleine vos (N=11)
klein witje (N=58)
Icarusblauwtje (N=17)
groot koolwitje (N=7)
boomblauwtje (N=12)
dagpauwoog (N=9)
bruin zandoogje (N=29)
kleine vuurvlinder (N=1)
argusvlinder (N=1)
aandeel in bosrand aandeel in grasland
Tabel : Aandeel van het aantal waarnemingen per habitattype, gecorrigeerd naar de bemonsterde lengte per habitattype. Nut van vlinderbanen Met uitzondering van enkele soorten die in lage aantallen gevonden zijn, zijn alle soorten op de vlinderbanen aangetroffen. Zeker het verschil met ‘normale’ bospaden is groot. Duidelijk is dat het creeren van brede bospaden een hele positieve invloed heeft op de aanwezigheid van vlinders in zijn algemeenheid. In de voorgaande jaren leverde de monitoring nog wel eens het beeld op dat typische graslandsoorten als bruin zandoogje en icarusvlinder geen gebruik maken van de vlinderbanen. Dit jaar zijn van deze soorten relatief veel waarnemingen verricht en blijkt dat de soorten wel op vlinderbanen worden gevonden. Vaak wel in lage percentages. Een van de ideeen achter de vlinderbanen is dat geisoleerde graslanden midden in het bos gekoloniseerd moeten kunnen worden door graslandvlinders. Normale bospaden zijn voor deze soorten te smal (te koud, te vochtig, te weinig voedsel) waardoor het bos gezien kan worden als barriere voor deze soorten. De vlinderbanen lijken wel een functie voor deze soorten te kunnen vervullen. Slechts enkele dieren hoeven over deze banen om de graslanden te kunnen koloniseren.
12
De Keizersmantel van Lelystad De keizersmantel was een, sinds 1980 uit Nederland verdwenen vlinder, die af en toe nog als 'zwerver' werd waargenomen. De dichtstbijzijnde stabiele populaties bevonden zich in de Ardennen en de Eifel, maar sinds enkele jaren plant de keizersmantel zich weer voort in Nederland. De keizersmantel zit sinds enkele jaren in de lift. Het aantal waarnemingen in Nederland neemt toe en ook het aantal plaatsen waar het dier gezien wordt stijgt (Figuur 1).
Figuur 1: Aantal waarnemingen van Keizersmantel in Nederland geregistreerd via www.waarneming.nl
In Lelystad is een mannetje keizersmantel op 04 augustus 2013 waargenomen op een vlinderstruik in de Waterwijk. Andere waarnemingen van Lelystad zijn niet bekend zodat aangenomen wordt dat het om een zwervend exemplaar gaat. Toekomst voor keizersmantel in Lelystad? Keizersmantels zijn afhankelijk van vrij open, viooltjesrijke bossen. Met name rond en in Lelystad zijn er groenstructuren die voldoen aan deze eisen al is de hoeveelheid viooltjes vaak laag. Gecombineerd met nectarrijke tuinen met o.a. wilde marjolein biedt Lelystad lokaal kansen. Het beheer van de bosstructuren mag relatief intensief zijn om de open structuur te behouden
13
Sprinkhanen in Lelystad Door Ed Colijn EIS, kenniscentrum insecten en andere ongewervelden Inleiding EIS - Kenniscentrum voor insecten en andere ongewervelden werkt in de periode 2011-2013 aan het veldwerk voor het project "Nieuwe Sprinkhanenatlas van Nederland". Het doel van het project is de publicatie van een nieuwe verspreidingsatlas van de Nederlandse sprinkhanen en krekels in 2015. De Nederlandse sprinkhanenfauna is namelijk flink in beweging. De laatste decennia zijn diverse nieuwe soorten opgedoken of zijn soorten herontdekt, vaak als gevolg van de hogere temperaturen. Daarnaast lijkt het erop dat enkele bedreigde soorten achteruit gaan. In sommige delen van Nederland, waaronder de provincie Flevoland, speelt ook de kolonisatie van nieuwe gebieden nog steeds een belangrijke rol. Ook in de gemeente Lelystad werden in het kader van het project diverse activiteiten ondernomen waaronder het project "Sprinkhanen in Lelystad". Methode Ter ondersteuning van het project "Nieuwe Sprinkhanenatlas van Nederland" werden in de gemeente Lelystad in de periode 2011-2013 diverse activiteiten georganiseerd: opnieuw bezoeken van in het verleden geïnventariseerde gebieden; onderzoeken zogenaamde witte gebieden, uurhokken die niet eerder werden bezocht; een tweetal excursies en een lezing, in samenwerking met Landschapsbeheer Flevoland, in het kader van het landelijke project "Groen en Doen"; en een tweetal excursies in het kader van het project "Sprinkhanen in Lelystad", in samenwerking met Landschapsbeheer Flevoland. De inspanningen waren tevens gericht op het vergroten van de aandacht voor sprinkhanen in de gemeente Lelystad. De kennis over de sprinkhanen in de gemeente is namelijk tot nu toe grotendeels gebaseerd is op het werk en de kennis van een viertal actieve waarnemers (Frank Böinck, Ico Hoogendoorn, Mervyn Roos en de auteur) (Böinck, 2007; Colijn & Böinck, 2008; Böinck, 2010; EISdatabestand, waarneming.nl). Resultaten Tot 1994 waren uit de gemeente Lelystad dertien soorten sprinkhanen bekend (tabel 1). De meeste zijn voor Nederland algemene soorten. Hun status in de gemeente Lelystad is voor een groot deel terug te voeren op habitateisen en het verspreidingsvermogen van de betreffende soort. Een in Nederland minder algemene soort, die sinds 2012 als kwetsbaar is opgenomen op de Nederlandse Rode Lijst, is de huiskrekel. Deze wordt in de gemeente Lelystad met name aangetroffen in het stedelijk gebied (figuur 1). De inventarisaties in de jaren volgend op de verschijning van "De sprinkhanen en krekels van Nederland" hebben geleid tot een groei met zes soorten (tabel 2). Dit brengt het totaal aantal Lelystadse sprinkhaansoorten op negentien. Verder werd in 2013 zowel tijdens een excursie in het kader van het project Groen en Doen als tijdens de eerste excursie in het kader van het project "Sprinkhanen in Lelystad" een opmerkelijke uitbreiding van het wekkertje geconstateerd. Het wekkertje heeft in de gemeente Lelystad een lokale verspreiding die waarschijnlijk samenhangt met het verspreidingsvermogen van de soort. Tot voor kort werd deze veldsprinkhaan alleen in het
Figuur 1. De huiskrekel in Lelystad
Figuur 2. Het wekkertje in Lelystad
14 zuidoostelijke deel van de gemeente gevonden. Tijdens bovengenoemde excursies werd het wekkertje voor het eerst in het Natuurpark én in het stedelijk gebied in een grazig weiland tussen de Oostranddreef en het Oostrandpark waargenomen. De laatste waarneming betreft de meest noordwestelijke vondst binnen de gemeente tot nu toe (figuur 2). Soort struiksprinkhaan (Leptophyes punctatissima)
RL1999 RL2012 Lelystad niet niet algemeen bedreigd bedreigd boomsprinkhaan (Meconema thalassinum) niet niet algemeen bedreigd bedreigd gewoon spitskopje (Conocephalus dorsalis) niet niet algemeen bedreigd bedreigd grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia niet niet zeer viridissima) bedreigd bedreigd algemeen huiskrekel (Acheta domesticus) niet kwetsbaar lokaal bedreigd zeggedoorntje (Tetrix subulata) niet niet algemeen bedreigd bedreigd zanddoorntje (Tetrix ceperoi) niet niet lokaal bedreigd bedreigd wekkertje (Omocestus viridis) niet niet lokaal bedreigd bedreigd bruine sprinkhaan (Chorthippus brunneus) niet niet zeer bedreigd bedreigd algemeen ratelaar (Chorthippus bigittulus) niet niet algemeen bedreigd bedreigd snortikker (Chorthippus mollis) niet niet lokaal bedreigd bedreigd kustsprinkhaan (Chorthippus albomarginatus) niet niet algemeen bedreigd bedreigd krasser (Chorthippus parallelus) niet niet zeer lokaal bedreigd bedreigd Tabel 1. Sprinkhaansoorten voor Lelystad tot 1994 (Kleukers et al., 1994) (RL1999 = Rode Lijst status 1999 (Ode, 1999), RL2012=Rode Lijst status 2012 (Reemer, 2012), Lelystad= huidige status in de gemeente Lelystad).
Soort zuidelijke boomsprinkhaan (Meconema meridionale) zuidelijk spitskopje (Conocephalus fuscus) greppelsprinkhaan (Metrioptera roeselii) veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa) moerassprinkhaan (Stethophyma grossum) knopsprietje (Myrmeleotettix maculatus)
RL1999 niet beschouwd niet beschouwd niet bedreigd kwetsbaar kwetsbaar niet bedreigd
RL2012 niet beschouwd niet bedreigd niet bedreigd niet bedreigd niet bedreigd niet bedreigd
Lelystad lokaal lokaal
zwerver zwerver? zwerver? zeer lokaal Tabel 2. Nieuwe sprinkhaansoorten voor Lelystad sinds 1994 (EIS-databestand, waarneming.nl) (RL1999 = Rode Lijst status 1999 (Ode, 1999), RL2012=Rode Lijst status 2012 (Reemer, 2012), Lelystad= huidige status in de gemeente Lelystad).
15 In 2007 werd voor het eerst een zuidelijke boomsprinkhaan (figuur 3) aangetroffen in de gemeente Lelystad. Deze niet-vliegende soort maakt regelmatig gebruik van menselijke vervoermiddelen om zich te verspreiden en wordt in een bepaald gebied vaak als eerste aangetroffen op eiken rond parkeerplaatsen. Het zuidelijk spitskopje (figuur 4) verovert in snel tempo heel Nederland en is sinds 2011 bekend uit de gemeente. Deze langvleugelige, vliegende soort zal zeer waarschijnlijk ook het geschikte habitat in Lelystad snel koloniseren.
Figuur 3. zuidelijke boomsprinkhaan
Tijdens de laatste excursie die gehouden werd in het kader van het project "Sprinkhanen in Lelystad" werd in het schrale duinlandschap van de Houtribhoogte een populatie knopsprietjes (figuur 5) ontdekt. Dit kleine veldsprinkhaantje werd niet eerder in de gemeente Lelystad aangetroffen. Het dichtstbijzijnde leefgebied van de soort bevindt zich in het Spijkbos in de gemeente Dronten, hemelsbreed een afstand van zo'n 25 kilometer. Om met zekerheid te kunnen vaststellen dat deze populatie zich op een natuurlijke wijze heeft gevestigd werd navraag gedaan bij de stadsecoloog van Lelystad over de herkomst van de grond op deze locatie. Deze meldde dat het zand er reeds zo’n 40 jaar lag en afkomstig is uit het IJsselmeer (van der Veen, pers. med.). Het knopsprietjes heeft zich hier dus op een natuurlijke wijze kunnen vestigen. Het duinlandschap op de Houtribhoogte vormt overigens een voor Lelystadse begrippen rijk sprinkhaangebied. De diverse gradiënten in het landschap bieden verder onderdak aan populaties snortikker, bruine sprinkhaan, ratelaar, grote groene sabelsprinkhaan, gewoon doorntje en struiksprinkhaan. Afgezien van bovengenoemde populaties zijn de afgelopen jaren ook zwervende en/of mogelijk geïntroduceerde exemplaren van enkele nieuwe soorten voor Lelystad waargenomen. Op 8 juli 2010 werd aan de Knarweg een langvleugelig mannetje van de greppelsprinkhaan gefotografeerd door Merijn van Leeuwen (figuur 6). Vestiging van deze normaal kortvleugelige, en dus niet-vliegende, soort binnen de grenzen van de gemeente Lelystad ligt vooralsnog niet voor de hand. De dichtstbijzijnde populatie, waarvan ook dit langvleugelige exemplaar waarschijnlijk afkomstig was, bevindt zich langs de Leuvenumse beek in Gelderland.
Figuur 4. zuidelijk spitskopje
Figuur 5. knopsprietje
Figuur 6. greppelsprinkhaan
Eind augustus 2008 werd uit Lelystad Haven een veenmol (figuur 7) gemeld. Deze werd gevangen en in de buurt van het Karveel vrijgelaten. Helaas is deze waarnemin g niet gedocumenteerd en zijn na deze
16 melding geen andere vondsten gedaan in Lelystad. Een recente foto van een in Almere aangetroffen exemplaar bewijst echter dat een, mogelijk geïntroduceerd, voorkomen van de veenmol binnen de gemeentegrenzen van Lelystad zeer wel mogelijk is. In 2013 werd een eerste waarneming voor de moerassprinkhaan (figuur 8) voor de gemeente Lelystad gemeld vanuit het Natuurpark. Ook deze Figuur 7. veenmol vondst bleek helaas ongedocumenteerd. Een zoektoch t door de auteur in gezelschap van de ecoloog van Flevo-landschap leidde niet tot een bevestiging van de melding. De ter plekke aanwezige biotoop lijkt ongeschikt voor een populatie moerassprinkhaan. Een voorkomen elders in het Natuurpark of, met name het Knarbos, is echter niet uit te sluiten. De vochtminnende moerassprinkhaan komt in Flevoland sinds 2008 voor in de boswa chterij Voorsterbos en heeft zich recent uitgebreid naar de zuidelijke Flevopolders (o.a. Harderbos en Kievitslanden). Een soort die nog niet is waargenomen binnen de Lelystadse gemeentegrenzen maar op korte termijn verwacht wordt is de sikkelsprinkhaan (Phaneroptera falcata) (figuur 9). In Nederland zijn sinds de 80er jaren van de vorige eeuw populaties van deze nieuwkomer bekend. De sikkelsprinkhaan heeft inmiddels Friesland bereikt en tijdens zijn opmars ook het Kuinderbos in de provincie Flevoland aangedaan.
Figuur 8. moerassprinkhaan
Beheer Algemeen De meeste Lelystadse soorten zijn weinig kritisch. Figuur 9. sikkelsprinkhaan De nu nog lokaal aanwezige soorten zuidelijke boomsprinkhaan en zuidelijk spitskopje zullen zich de komende tijd in de gemeente verspreiden zonder dat daar speciale beheersmaatregelen voor getroffen hoeven te worden. De zeer lokale krasser is slechts bekend uit de gemeente Lelystad van enkele waarnemingen rond het Knarbos. De krasser is één van de talrijkste sprinkhaansoorten in zuid en oost Nederland maar ontbreekt op veel plekken in het noordwesten van Nederland. Flevoland ligt aan de grens van het verspreidingsgebied. Concurrentie met de kustsprinkhaan vormt waarschijnlijk de verklaring voor het achterblijven van deze soort in NW Nederland met inbegrip van Flevoland. Voor het zanddoorntje en de snortikker is vooral het beschikbare leefgebied de beperkende factor. Eerstgenoemde is afhankelijk van vochtige zandige terreinen, in Flevoland vaak in de vorm van pleistoceen zand. De snortikker komt voor op drogere zandterreinen, een leefgebied dat in de gemeente Lelystad aanwezig is langs het spoor, in het noordwesten rond de Houtribhoogte, en in de natuurgebieden De Burchtkamp en Knarbos.
17 Voor de meer kritische soorten worden hieronder enige beheersadviezen gegeven. Moerassprinkhaan Vestiging van de moerassprinkhaan binnen de gemeentegrenzen van Lelystad lijkt een kwestie van tijd. Het is echter niet waarschijnlijk dat deze vestiging plaats zal vinden binnen het beheersgebied van de gemeente Lelystad. De meest geschikte biotopen - vochtige gebieden met opgaande vegetatie, vaak in de vorm van pitrus (Juncus effusus) - zijn te vinden in de natuurgebieden van Flevo-landschap zoals het Natuurpark en het Knarbos Oost. Bescherming van de waterhuishouding in het laatstgenoemde, voor verdroging kwetsbare gebied, verdient daarom de aandacht. Huiskrekel De landelijke achteruitgang van deze cultuurvolger heeft te maken met de verbeterde hygiëne en de renovatie van gebouwen. Beschermingsmaatregelen voor deze cultuurvolger liggen niet voor de hand. Wekkertje Het meest ideale leefgebied voor het wekkertje wordt gevormd door enigszins vochtige, grazige vegetaties. Lage, droge en meer open vegetaties worden in het algemeen vermeden. Uitbreiding van de soort binnen de gemeente Lelystad zou bevorderd kunnen worden door een extensief maaibeheer, zoals dat in 2013 schijnbaar is uitgevoerd in het bovengenoemd grasland tussen het Oostrandpark en de Oostranddreef. Knopsprietje Om het behoud van de enige populatie knopsprietjes in de gemeente Lelystad te garanderen, dient het beheer gericht te zijn op de instandhouding van de aanwezige vegetatiearme schrale bodem op de Houtribhoogte. Het knopsprietjes is namelijk een warmte- en droogteminnende soort. Uitbreiding van het knopsprietje naar andere gebieden binnen de gemeente ligt niet voor de hand vanwege de afwezigheid van geschikt biotoop.
Literatuur Böinck, F., 2007. Sprinkhanen en krekels in Flevoland. Een eerste impressie. – Lokvogeltje 33 (4): 14-20. Böinck, F., 2010. Sprinkhanen en krekels van Flevoland 2. – Lokvogeltje 36 (4): 8-12. Colijn, E.O. & F. Böinck, 2008. Libellen, dagvlinders en sprinkhanen van Flevoland. Tussenrapport 2007. – KNNV Lelystad, Lelystad. Kleukers, R., E. van Nieukerken, B. Odé, L. Willemse & W. van Wingerden, 1997. Nederlandse Fauna deel 1: De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). – Naturalis, Leiden; KNNV Uitgeverij, Utrecht & EIS-Nederland, Leiden Odé, B., 1999. Bedreigde en kwetsbare sprinkhanen en krekels (Orthoptera). Basisrapport met voorstel voor de Rode lijst. – EIS-Nederland, Leiden. Reemer, M., 2012. Basisrapport Rode Lijst Sprinkhanen en krekels. – EIS2012-03, EIS-Nederland, Leiden. Foto's Ed Colijn (knopsprietje, moerassprinkhaan, zuidelijke boomsprinkhaan), Marijke Kanters (sikkelsprinkhaan, zuidelijk spitskopje), Merijn van Leeuwen (greppelsprinkhaan), Rombout de Wijs † (veenmol
18
AMFIBIEEN, VISSEN EN REPTIELEN De alpenwatersalamander in Lelystad Inleiding De alpenwatersalamander is, anders dan de naam doet vermoeden, een gewone Nederlandse soort. In Nederland komt de soort vooral op de hogere zandgronden voor. Als voortplantingswater heeft de alpensalamander weinig voorkeur. Wel leeft hij het liefst in water zonder vissen. In Lelystad zijn dit daardoor vaak tuinvijvers. Inventarisatiemethode Het merendeel van de waarnemingen betreffen melden van bewoners die dieren vinden in hun vijver. Daarnaast zijn dieren gevonden door actief met schepnet te vissen of door het zoeken ’s nachts met een zaklamp. Voorkomen in Lelystad De eerste aanwijzing dat de alpenwatersalamander in Lelystad voorkwam, was afkomstig van een bewoner in de Karveel. In zijn tuin scharrelden al jaren meerdere dieren, die hij tegenkwam bij tuinbeheerwerkzaamheden. Nadien zijn vooral waarnemingen verzameld in het oostelijk deel van Lelystad. Succesvolle reproductie is met zekerheid vastgesteld in Karveel, Archipel en Waterwijk. Hier zijn (ook) larven gevonden. De andere waarnemingen betreffen volwassen dieren, waarvan onduidelijk is of ze ter plaatse zich hebben voortgeplant.
Figuur 1 Waarnemingen van de alpenwatersalamander 2008-2013
Interpretatie van de gegevens De gepresenteerde waarnemingen berusten voor een groot deel op toeval. Het is dus heel waarschijnlijk dat de alpenwatersalamander op veel meer plekken in Lelystad voorkomt. Onderzoek naar de precieze verspreiding van de soort in Lelystad wordt bemoeilijkt, doordat van veel particulieren toestemming gevraagd moet worden om in hun tuinvijver te mogen vissen. Kansen en bedreigingen Grootste bedreiging is het verloren gaan van tuinvijvers in de periode met larven (april-augustus). Het verstenen van tuinen in zijn algemeenheid en het omvormen van bosstroken nabij tuinen is ook niet gunstig voor de alpenwatersalamander.
19
De ringslang in Lelystad Inleiding Sinds 1989 zijn er ringslangen in de gemeente Lelystad bekend. Het begon met een waarneming van een dier in het Praambos (thans Oostvaardersveld). Sindsdien wordt de soort bijna jaarlijks gezien. Voorkomen in Lelystad - de situatie in het Oostvaardersveld De ringslang behoort tot de sterker beschermde diersoorten in Nederland en krijgt daarom extra aandacht. Sinds 1998 worden er in het Oostvaardersveld door Landschapsbeheer Flevoland broeihopen gemaakt om de soort succesvoller te laten reproduceren. Tevens wordt er jaarlijks in dit gebied gemonitord, waarbij de landelijke systematiek van RAVON gebruikt wordt. De aantalsontwikkelingen van zowel het aantal slangen per ronde als het aantal gevonden eischalen laten sinds 1998 een stijgende lijn zien. Kijkend naar de periode vanaf 2009-2010 dan lijkt de populatie zowel in de monitoringsgegevens als het aantal eieren echter wel weer af te nemen. Mogelijke oorzaak is de toename van het aantal koniks in dit gebied. Uit tal van onderzoeken blijkt dat (intensieve) begrazing en reptielen is een slechte combinatie is.
Gemiddeld aantal ringslangen per ronde per jaar 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 1 Gemiddeld aantal slangen dat per jaar op een monitoringsronde gezien is.
Voorkomen in Lelystad – de situatie in de Ecozone Buiten het Oostvaardersveld is het jaren rustig geweest. Rond de Oostvaardersplassen en langs de Lage Dwarsvaart en Lage Vaart werd incidenteel een ringslang vastgesteld door wandelaars en vissers. Sinds de ontwikkeling van de ecozone langs de Lage vaart enkele jaren geleden, lijkt er echter wel iets veranderd. De laatste vier jaar is er met meer regelmaat een slang gezien. Sinds 2011 is dat zelfs gewijzigd in een hele regelmatige waarneming en reproductie (450 eischalen in 2011). In 2013 heeft Onno Korver van de CAH in Almere een onderzoek gedaan naar het aantal ringslangen dat voorkomt in de Ecozone (Korver, O., 2013. Schatting grootte ringslangpopulatie de Ecozone, Rapport CAH Vilentum). Door middel van een merk-terugvangst methode, waarbij het buikpatroon
2013
20 gebruikt werd om de individuele slangen te kunnen herkennen, wordt het aantal volwassen dieren geschat op 60. In 2013 heeft ook reproductie in dit gebied plaatsgevonden. In verschillende broeihopen zijn in totaal 873 eieren gelegd waarvan er 760 succesvol zijn uitgekomen. De jonge dieren verschenen in week 33 tot week 39. Gecorrigeerd naar de tijdsinspanning in het veld lag de piek in week 35 (tabel)
Figuur 2: Aantal jonge ringslangen dat per uur veldwerk is gezien/gevangen in de weken 32-39 van het jaar.
Voorkomen in Lelystad – De Landerijen In 2012 werd een ringslang gezien in de Landerijen en ook in 2013 werd hier een ringslang gezien. De strook tussen de bebouwing en de Lage Vaart lijkt sterk op de Ecozone waar nu reeds ringslangen voorkomen. Er zijn dus goede kansen dat de ringslang hier blijvend kan vestigen.
Verspreidingsbeeld van de ringslang periode 2012-2013. Twee clusters zijn nu goed zichtbaar: Oostvaardersveld (Linksonder) en ecozone (midden). Noordoostelijk lijkt zich een nieuwe deelpopulatie te ontwikkelen in de Landerijen.
21
De rivierdonderpad in Lelystad Een van de meest beschermde vissen in Nederland is de rivierdonderpad. De soort houdt van stenige bodems en stromend water. Grote wateroppervlaktes voldoen hier aan (stroming door wind en harde oevers) evenals stuwtjes. Het is een kleine vis met een dikke kop die op de bodem ligt. Inventarisatiemethode De rivierdonderpad laat zich lastig vangen. Met de hengel is de soort lastig aan de haak te slaan en het schepnetten wordt bemoeilijkt door de stenen waarachter het net blijft hangen. Wel is de soort goed met een zaklamp ’s nachts te vinden. Het buitendijkse deel van het Ijsselmeer is ’s nachts bekeken op rivierdonderpadden. Tevens heeft met de roeivereniging PONTOS een visexcursie langs de Lage Vaart.
Figuur 2: Verspreiding van rivierdonderpad in periode 2008-2013 (www.waarneming.nl)
Kansen en bedreigingen De rivierdonderpad is binnendijks sterk afhankelijk van de aanwezgheid van stuwtjes. Er is echter geen reden aan te nemen dat deze constructies bedreigd worden. Daarnaast speelt voor deze soort dat de toename van exotische vissen als marmergrondel, Kessler’s grondel en zwartbekgrondel een bedreiging vormen. Op gemeentelijk niveau is weinig tegen deze invasieve soorten te doen.
22
De rugstreeppad in Lelystad Inleiding De rugstreeppad is een paddensoort die open, liefst zanderige gebieden bewoont. Eieren legt het dier het bij voorkeur in recent ontstane wateren van geringe diepte. Oude wateren worden vaak alleen gebruikt als ze frequent geschoond worden. Inventarisatiemethode Het zijn vooral de mannetjes die makkelijk te inventariseren zijn. Zij maken tussen april en augustus ’s nachts een ver dragend geluid nabij een voortplantingswater. Soms zijn deze zangkoren zo groot, dat het moeilijk te bepalen is om op gehoor het aantal roepende mannetjes goed te bepalen. Overdag zijn alle dieren of ingegraven in de grond of verscholen onder een voorwerp op de grond. De kans om overdag een rugstreeppad tegen te komen is daarmee erg klein. De larven (‘kikkervisjes’) zijn wel overdag te vinden in het ondiepe water. De oudere larven zijn goed te onderscheiden van de larven van de gewone pad. Voorkomen in Lelystad Waarnemingen van de rugstreeppad beperken zich tot het zuidwestelijke deel van de stad. Haven, Hollandse Hout en Warande Zuid zijn de belangrijkste gebieden. In Haven zijn de poelen ‘buitendijks’ goed in gebruik, dankzij het beheer van de gemeente. Dit is ook de enige plaats waar jaarlijks eisnoeren en larven worden gezien, al zullen de dieren zich ongetwijfeld ook op andere locaties voortplanten. In Hollandse Hout is de soort nog actief dankzij de tuinvijvers en het feit dat de aantallen rugstreeppadden hoog waren, voordat deze wijk gerealiseerd was. Grootste aantallen worden gehoord bij Warande Zuid, waar door de bouwwerkzaamheden een ideale leefomgeving aanwezig is. In 2013 vormden de plasdras-ruigten aan de zuidoostkant van Warande een uitstekende leefomgeving, waar veel padden zich lieten horen. Ook rond de slootjes rond industrieterrein Flevopoort II worden nog jaarlijks rugstreeppadden waargenomen.
Verspreiding van de rugstreeppad in het zuidwestelijk deel van Lelystad in 2009-2013
23 Interpretatie van de gegevens Het is zeer waarschijnlijk dat de rugstreeppad beperkt blijft tot het zuidwestelijk deel van de stad. Nachtelijke inventarisaties voor vleermuizen en andere dieren hebben nooit waarnemingen opgeleverd van roepende rugstreeppadden. Het areaal van de rugstreeppad in het zuidwestelijk deel van Lelystad kan nog wel iets groter zijn. Buiten het gegeven kaartbeeld zijn er ook waarnemingen van de rugstreeppad in de Oostvaardersplassen ter hoogte van de Hoge praambult (Praamweg) en Flevopoort II. Kansen en bedreigingen De aanwezigheid van de rugstreeppad op de bouwlocatie Warande Zuid vraagt aandacht van de bouwers. Voor februari moet er een overzicht zijn van de plekken waar het aankomende jaar gewerkt moet gaan worden. Ook moet duidelijk zijn waar men dat jaar zeker niet gaat bouwen. Als er in het eerste gebied waterpartijen liggen die het aankomende jaar verwijderd moeten worden, dan dient dit voor eind februari gerealiseerd te zijn. Tegelijkertijd kunnen waterpartijen in de gebieden gegraven worden, waar men het aankomende jaar geen werkzaamheden gaat uitvoeren. Zo ontstaat er een situatie die voor mensen werkbaar is en waar de natuur ook van profiteert. Als het bouwen in Warande Zuid afgelopen is, zal er eenzelfde ontwikkeling plaatsvinden als in Hollandse Hout: De soort houdt het nog jaren vol, maar zal langzaam maar zeker verdwijnen. De realisatie van een compensatiegebied in het voormalig zanddepot is wel een vereisten van het Minister van EL&I, maar zal ook na de bouwperiode sterk in waarde dalen ondanks intensief beheer. Behoud van de rugstreeppad in Lelystad moet gezocht worden in het meeliften met bouwprojecten of door het behoud van open agrarisch landschap. Ruimte voor de pad op bouwlocaties is goed mogelijk, als het Ministerie van EL&I mee wil gaan in een beleid van poelen graven maar ook dichten van voorplantingswateren.
24
ZOOGDIEREN - MARTERACHTIGEN De boommarter in Lelystad Inleiding De boommarter is een van de moeilijkst waarneembare soorten, en tevens een van de meest beschermde soorten van Flevoland. Vanwege het feit dat de boommarterpopulatie in Nederland onder druk staat, is het zinvol om al in een vroegtijdig stadium van ruimtelijke ontwikkelingsplannen in en om de boommartergebieden rekening te houden met de wensen van de soort. Inventarisatiemethode Verkeersslachtoffers zijn helaas vaak een van de weinige indicatoren dat de soort aanwezig is (of was). Maar er zijn ook andere methoden om het dier te ontdekken. Sinds 2004 heeft Landschapsbeheer Flevoland boommarterkasten hangen in verschillende bossen rond Lelystad. Deze worden door de boommarter vaak gedurende een deel van het jaar benut. Sporen in de vorm van vraatresten en/of keutels zijn dan nog terug te vinden op of in de kast. Sinds 2010 zet landschapsbeheer ook wildcamera’s in. Dit zijn camera’s die op een locatie geplaatst kunnen worden en 1-2 weken in het veld kunnen blijven staan. Elk passerend dier wordt dan gefotografeerd. Ook de boommarter is daarmee goed vast te leggen. Voorkomen in Lelystad In de afgelopen vier jaar zijn diverse waarnemingen in Lelystad gedaan. Opvallend is dat boommarters rondom de bebouwde kom van Lelystad te vinden zijn: Noordelijk in het Visvijvergebied en Zuigerplasbos. Zuidelijk vooral in het Natuurpark, Hollandse Hout, Oostvaardersveld en Oostvaardersplassen. De waarnemingen van 2013 passen goed in het beeld van de periode 20092012.
Waarnemingen van de boommarter 2009-2012
25
Kansen en bedreigingen De boommarter heeft grote oppervlaktes bos nodig. Te denken valt aan 1000 ha per paartje. Veel van de bossen rond Lelystad zijn afzonderlijk te klein voor een gezonde populatie. Gezamenlijk vormen ze wel een leefgebied met voldoende omvang om werkelijk een populatie te kunnen herbergen. Verbindingszones tussen de afzonderlijke bossen zijn voor de boommarter dus van levensbelang. Zonder deze verbindingszones zijn de afzonderlijke bossen te klein en sterft de boommarter weer uit in Lelystad. Onderstaande figuur maakt duidelijk hoe de leefgebieden en verbindingsbanen nu in elkaar steken. Stadsuitbreidingen (inclusief industrieterreinen), die de leefgebieden maar zeker de verbindingsbanen verkleinen of doorbreken, kunnen op veel grotere schaal effect hebben op de boommarter dan in eerste instantie bedacht wordt. Omdat eventuele compensatie in de vorm van extra bosaanplant tijd vraagt, voordat het functioneel is voor de boommarter, doet de gemeente er goed aan om een goede visie te hebben van de ruimtelijke ontwikkelingen die in en om de stad plaats gaan vinden. Ook dient de gemeente op tijd te anticiperen op dit beleid in de vorm van compensatie van verbindingszones en leefgebieden.
Belangrijke gebieden en structuren voor de boommarter rond Lelystad.
Binnen het reguliere bosbeheer zijn de bedreigingen voor de boommarter klein. De soort benut graag oude nesten, holle bomen en grove takkenrillen als (tijdelijke) verblijfplaats. Binnen het bosbeheer van de gemeente is het nu ook beleid dat veel van deze plekken behouden blijven.
Boommarters gespot met wildcamera’s
26
De steenmarter in Lelystad Inleiding De steenmarter is een liefhebber van kleinschalig landschap met boerderijen, houtwallen en heggen. De soort komt vooral voor in het oosten en zuiden van Nederland. In Flevoland dateert de eerste waarneming uit 2005 en is sindsdien is de steenmarter bezig met een gestage opmars. De meeste waarnemingen komen vooralsnog uit de Noordoostpolder, maar gevonden verkeersslachtoffers nabij Lelystad doen vermoeden dat het een kwestie van tijd is voor de soort dichter bij bebouwing zal opduiken. Kenmerken Deze grote marterachtige heeft de grootte van een kat, maar dan met korte poten. De kop is bruine met een roze neuspunt. Steenmarters hebben meestal een witte bef, die deels doorloopt over de voorpoten. De ondervacht is grijswit. NB: De soort lijkt veel op de boommarter, maar deze heeft een donkere ondervacht en vaak een donkere neuspunt. Leefwijze Zoals alle marterachtigen is ook de steenmarter een jager, die zich voedt met allerlei prooien: vogels, kleine zoogdieren, zoals muizen en ratten, eieren, vruchten, regenwormen etc. Hij bemachtigt zijn prooien tijdens lange nachtelijke strooptochten, waarbij de dieren enkele kilometers afstruinen. Door het jaar heen verblijven de dieren op verschillende (tijdelijke) verblijfplaatsen. Dit kunnen kuilen en spleten zijn onder stenen en struiken. Soms verblijven steenmarters ook in holle bomen of gebouwen. Steenmarters in de woonomgeving Zolang steenmarters geen verblijfplaats in gebouwen hebben gekozen is er nauwelijks sprake van overlast. In sommige gebieden huizen steenmarters soms onder de motorkap en kunnen daar kabels doorknagen. Dit gedrag is lang niet overal waar steenmarters voorkomen gemeengoed. In gebouwen verblijvend kunnen de dieren soms overlast veroorzaken, vooral als het gaat om een vrouwtje met jongen. Dat kan gepaard gaan met geluiden van roepende en spelende dieren, maar ook om stankoverlast door uitwerpselen en binnengebrachte prooien. Bestrijding zonder ontheffing is wettelijk verboden. Neem contact op met een gecertificeerde ongediertebestrijder om problemen aan te pakken. Voorkomen in Lelystad In Lelystad zijn enkele waarnemingen bekend van verkeersslachtoffers. Door de meestal verborgen leefwijze van het dier is het heel goed mogelijk dat andere steenmarters aan de aandacht zijn ontsnapt. Het lijkt er wel op dat de soort toeneemt. In 2013 zou een dier ook in de Boswijk voorkomen maar het ophangen van een wildcamera in de betreffende tuin leverde geen bewijs op.
Waarnemingen van steenmarter in Lelystad 2010-2013
27
De otter in Lelystad Inleiding De otter is in 2002 geherintroduceerd in Nederland, nadat de soort 10 jaar uitgestorven was. De herintroductie vond plaats in de Weerribben en Wieden. Deze populatie stijgt gestaag en het was een kwestie van tijd dat de soort ook in de gemeente Lelystad zou opduiken. In 2012 werden de eerste sporen in de gemeente Lelystad gevonden. Voorkomen in de gemeente Lelystad Mei 2012 kwam de eerste melding binnen van gevonden ottersporen. Graafactiviteiten en keutels werden aan de buitenzijde van het otterverblijf van het Natuurpark in juli vastgesteld. Een otter deed verwoede pogingen om in het otterverblijf te komen. Gezien de keuze voor de verblijven waar het dier in probeerde te komen betreft het waarschijnlijk een mannelijk dier. Eind 2012 is gestart met het werven van vrijwilligers die de otter monitoren. Daarvoor lopen ze driemaal per winterperiode een aantal vaste punten af. Het aantal waarnemers is in de herfst van 2013 nog met twee waarnemers uitgebreid. Monitoring vindt nu plaats in het Zuigerplasbos, het natuurpark Lelystad, Lage vaart tussen Flevopoort en Almere, en delen van de Larservaart. In totaal zijn er nu 5 vrijwilligers actief bezig met het monitoren van vaste punten. Daarnaast zijn enkele anderen onregelmatig op zoek naar nieuwe locaties. Binnen de gemeentegrenzen worden ottersporen gevonden langs de Lage Vaart traject Lelystad-Almere, de Oostvaardersplassen, het Natuurpark Lelystad en langs de Larservaart. Al met al is de inschatting dat het om 1-2 dieren gaat.
Waarnemingen van otter(sporen) in gemeente Lelystad (nov 2012-nov 2013)
Kansen en bedreigingen Alterra is in 2013 gestart met een landelijk onderzoek naar infrastructurele knelpunten binnen het leefgebied van de otter. De rapportage daarvan is nog niet bekend maar verwacht wordt dat binnen de gemeente Lelystad slechts een knelpunt wordt behandeld: Lepelaartocht kruisend met de A6.
28
ZOOGDIEREN – VLEERMUIZEN De gewone dwergvleermuis in Lelystad Inleiding De gewone dwergvleermuis is de meest algemene vleermuis van Lelystad. Vele honderden zijn er in de stad te vinden. Overdag verblijven ze in spouwmuren van huizen of achter boegplaten aan de rand van het dak. De gewone dwergvleermuis is echter wel een van de zwaarst beschermde diersoorten van ons land. Schade aan verblijfplaatsen, vliegroutes en jachtgebieden dient voorkomen te worden. Ecologie Gedurende het jaar maken de gewone dwergvleermuizen verschillende verblijfplaatsen en gedragen ze zich anders. Voor de bescherming van de soort zijn vooral verblijfplaatsen van vrouwtjes in de zomer (mei t/m juli) van belang. Veertig tot honderd vrouwtjes kunnen bij elkaar in een verblijf zitten en krijgen daar hun 1 à 2 jongen. Verstoring van zo’n kraamkolonie heeft natuurlijk grote gevolgen op de populatie. Kraamkolonies worden vaak in de zuid- of westmuur gevonden en dan hoog in spouw. De ingang wordt vaak gevormd door een toevallige spleet in de constructie van muur-dak of via ventilatieopeningen hoog in het gebouw. Mannetjes vormen in de zomerperiode kleinere groepjes (1-15 dieren). In het najaar (juli t/m oktober) bezetten ze paarplekken. Vaak zijn dit holten of spleten in een gebouw, die zij gebruiken om te paren. Al vliegend bakenen ze dit gebied af en maken daarbij een apart geluid. Deze werfroep is in het najaar met een detector goed te horen. In de winter zitten de dieren gemixt bijeen. Deze verblijven zijn bijzonder moeilijk te vinden, omdat de dieren bijna een half jaar inactief zijn. Ze maken geen geluid en bewegen nauwelijks. Vaak worden de dieren pas gevonden als een huis verbouwd wordt. De keren dat dergelijke verblijven nu gevonden zijn in Lelystad, betrof het dieren die in de spouw zaten en dan dicht bij de kozijnen van een raam. Dit kan tot op de begane grond gevonden worden. In andere plekken van Nederland zijn grote groepen gevonden in de ruimte tussen twee gebouwen. Jagen op insecten doet de gewone dwergvleermuis tot zo’n 2 km van zijn verblijfplaats. Lijnstructuren als bomenrijen of watergangen worden daarbij graag gevolgd. Het jachtgebied kan vrij divers zijn maar parkachtige landschappen met waterpartijen hebben de voorkeur. Inventarisatiemethode Sinds 2005 worden wijken van Lelystad ’s nachts regelmatig met de fiets bezocht. Gewapend met een vleermuisdetector worden de gewone dwergvleermuizen in kaart gebracht. Gezocht wordt naar jagende, trekkende en/of roepende dieren. Ook zwermgedrag bij een verblijfplaats wordt in kaart gebracht. Sinds 2002 kunnen bewoners van Lelystad vleermuismeldingen doen bij Landschapsbeheer. Vaak betreft het gevonden dieren in en om het huis. Soms gaat het echter om ‘overlast’ van de vleermuizen nabij het huis. Met name deze laatste groep geeft inzicht in verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Voorkomen in Lelystad In elke wijk van Lelystad is de gewone dwergvleermuis te vinden. De dichtheid aan dieren (als maat voor de dichtheid aan verblijven) verschilt echter sterk. Geïndustrialiseerde wijken, Archipel, Gondel, Oostrandpark en Landerijen herbergen weinig dieren. Wijken als Rozengaard en Haven hebben daarentegen opvallend veel dieren en verblijfplaatsen. Het type bebouwing, de dichtheid aan bebouwing en de ligging van goede jachtgebieden ten opzichte van deze wijken speelt waarschijnlijk een cruciale rol in deze verdeling. Opvallend is dat wijken met veel dieren vooral aan de rand van de stad liggen.
29 In 2013 laten de meldingen ook zien dat de wijken aan de rand van de stad de meeste meldingen opleveren. soort
dag
maand
adres
aantal
gesl
Gewone dwergvleermuis
15
4
Natuurpark
Gewone dwergvleermuis
7
5
Hollandse Hout 233
Gewone dwergvleermuis
10
5
Gewone dwergvleermuis
29
7
Gewone dwergvleermuis
4
6
Langevelderslag
77
gewone dwergvleermuis
12
8
Kempenaar 04-02
(>10)
gewone dwergvleermuis
26
8
rostockstraat
gewone dwergvleermuis
28
8
centrum
gewone dwergvleermuis
31
8
dwergvleermuis spec.
4
9
gewone dwergvleermuis
18
9
Hollandse Hout 394
karakteristieken van de klacht
1
man
beschadigde vleugel
Neringweg 301
1
onb
hangt aan de muur en ziet er niet verzwakt uit, laten hangen.
Jol 11-35
20
dier klem achter rolluiken
dieren komen vanuit de schoorscheen uit spouw onb
wrs. kolonieplaats achter betimmering.
man
liggend op grond eerste verdieping
1
man
gevonden op straat door voorbijgangers
Bongerd
1
man
via dierambulance
Karveel 0606
onb.
onb.
verblijfplaats van wrsch. Mannetjes onder carpoort
1
onb
zat in slaapkamer, en is naar buiten gewerkt.
Vliegroutes en jachtgebieden Veel van de Lelystadse woonwijken zijn weinig interessant voor jagende dwergvleermuizen. Vaak zijn de dieren na het uitvliegen even in de wijk actief maar trekken dan al snel naar de groenstroken of bossen rond de wijk. Kijkend waar dieren zijn aangetroffen, dan vallen de groene stroken met watergangen op. Nabij de watergangen is dan ook vaak laanbeplanting aan te treffen. Deze combinatie vormt een goed jachtbiotoop voor de gewone dwergvleermuis. www.lelystad.waarneming.nl kan kaarten genereren die per locatie een indruk geven van het belang voor het dier. Er dient rekening mee gehouden te worden dat de kaart een momentopname geeft en dat
30 sommige gebieden veel uitvoeriger bestudeerd zijn dan anderen. Handig is om elk geval de periode van de laatste 10 jaar als uitgangspunt te nemen. Kansen en bedreigingen – aanwijzingen voor bouwen en verbouwen Bij verbouwingen van huizen in wijken met grote tot redelijke kans op het voorkomen van een verblijfplaats dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van het dier. In het bijzonder als het gaat om verbouwingen die gevolgen hebben voor de spouw aan de bovenste helft van het huis. Betreft het de spouw aan de zuid of westzijde dan is extra waakzaamheid geboden. Werkzaamheden aan schuine daken hebben weinig kans op het treffen van een groep gewone dwergvleermuizen, mits de spouw niet open komt te liggen aan de bovenzijde. Boegborden aan de rand van het dak zijn ook belangrijke plaatsen die bij verbouwing om aandacht vragen. Achter deze beplating kunnen gewone dwergvleermuizen zich heel goed huisvesten. Het zou mooi zijn als bij het vervangen van deze beplating weer ruimte aanwezig blijft voor de gewone dwergvleermuis. De nieuwe bouwverordening van 2012 biedt de ruimte om deze spleten weer aan te brengen. Vroeger was het aanwezig laten van spleten niet toegestaan. Nu is die ruimte er wel. Vooral bij dit type beplating is het eenvoudig om dit te realiseren: weinig moeite voor bewoners, veel plezier voor de vleermuis. Meer informatie over bouwen voor vleermuizen is te vinden op de site www.landschapsbeheer.net Uitbreiden van de stad richting het agrarisch gebied zal voor de gewone dwergvleermuis redelijk gunstig uitpakken. Er ontstaat meer parkachtig landschap. Uitbreidingen richting de bossen is minder gunstig. Belangrijk jachtgebied zal verdwijnen en dit kan dus effect hebben op de aanwezigheid van de soort in de aangrenzende woonwijk. Inbreiden van de stad (dus groen opheffen voor bebouwing) is zeker ongunstig voor de gewone dwergvleermuis in Lelystad. Deze groene structuren zorgen er juist voor dat in bijna alle woonwijken kansen zijn voor deze soort. Opheffen van groenstructuren in de stad zal negatieve effecten hebben op de gewone dwergvleermuis in de aangrenzende wijken.
31
De laatvlieger in Lelystad Inleiding De laatvlieger is een schaarse vleermuissoort in Lelystad. Waarschijnlijk gaat het maximaal om enkele honderden dieren. Overdag verblijven ze in spouwmuren van huizen of onder het dak. De laatvlieger is een van de zwaarst beschermde diersoorten van ons land. Schade aan verblijfplaatsen, vliegroutes en jachtgebieden dient voorkomen te worden. Ecologie Gedurende het jaar gebruiken laatvliegers verschillende verblijfplaatsen en gedragen ze zich anders. Voor de bescherming van de soort zijn vooral verblijfplaatsen van vrouwtjes in de zomer (mei t/m juli) van belang. Vijfentwintig tot tachtig vrouwtjes kunnen bij elkaar in een verblijf zitten en krijgen daar hun enige jong. Verstoring van zo’n kraamkolonie heeft natuurlijk grote gevolgen op de populatie. Kraamkolonies worden vaak in de zuid- of westmuur gevonden en dan hoog in spouw. De ingang wordt vaak gevormd door een toevallige spleet in de constructie van muur-dak. Ook onder de dakpannen, bijvoorbeeld bij een schoorsteen, kunnen geschikte plekken zijn voor de laatvlieger. Mannetjes vormen in de zomerperiode kleinere groepjes (1-15 dieren). In de winter zitten de dieren gemixt bijeen. Winterverblijven zijn weinig bekend van de laatvlieger. Dieren die gevonden zijn, zitten vaak in de spouw. Jagen op insecten doet de laatvlieger op redelijk grote afstand van zijn verblijfplaats. Tot zeker 5 km is mogelijk. Lijnstructuren als bomenrijen of watergangen worden daarbij heel graag gevolgd, maar het jagen zelf vindt ook in open landschap plaats zoals bijvoorbeeld weilanden of rietlanden. Inventarisatiemethode Sinds 2005 worden wijken van Lelystad ’s nachts regelmatig met de fiets bezocht. Gewapend met een vleermuisdetector worden de laatvliegers in kaart gebracht. Gezocht wordt naar jagende en trekkende dieren. Ook zwermgedrag bij een verblijfplaats wordt in kaart gebracht. Sinds 2002 kunnen bewoners van Lelystad vleermuismeldingen doen bij Landschapsbeheer. Vaak betreft het gevonden dieren in en om het huis. Soms gaat het echter om ‘overlast’ van vleermuizen nabij het huis. Dit heeft in Lelystad slechts enkele keren een verblijfplaats van de laatvlieger opgeleverd. Voorkomen in Lelystad Verblijfplaatsen van de laatvlieger zijn gevonden in Haven. Het betreft dan waarschijnlijk vrouwelijke dieren. Ook nabij industrieterrein Oostervaart vliegen relatief veel dieren via een watergang en de edelhertweg richting de populieren langs de A6. Verwacht wordt dat ergens op dit industrieterrein nog een kraamkolonie is. De ontoegankelijkheid van dit gebied bemoeilijkt het traceren van de precieze locatie. In andere wijken van Lelystad zijn geen verblijfplaatsen van de soort aangetroffen, hoewel er wel incidenteel een dier waargenomen is. Dit laatste zou kunnen duiden op de aanwezigheid van kleine groepjes die in die wijk voorkomen (mannetjes), maar kan ook betrekking hebben op enkele doortrekkende dieren.
32 Vliegroutes en jachtgebieden Duidelijke vliegroutes zijn vooral buiten de bebouwde kom vastgesteld. Het betreft vooral wegen met laanbeplanting waarlangs de dieren trekken. Binnen de bebouwde kom is het lastiger om eenduidige vliegroutes in kaart te brengen vanwege het grote aantal vliegroutes die vaak gekozen kunnen worden. Zo vliegen de dieren via verschillende straten vanuit het jachtgebied naar een verblijfplaats in LelystadHaven. Beschutting en lijnstructuren zijn in deze woonwijken in ruime mate aanwezig. Via www.lelystad.waarneming.nl zijn kaarten te genereren die per locatie een indruk geven van het belang voor het dier. Rekening dient gehouden te worden dat de kaart een momentopname geeft en dat sommige gebieden veel uitvoeriger bestudeerd zijn dan anderen. Handig is om elk geval de periode van de laatste 10 jaar als uitgangspunt te nemen.
Kansen en bedreigingen – aanwijzingen voor bouwen en verbouwen Bij verbouwingen van huizen in gebieden met grote kans op het voorkomen van een verblijfplaats dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van het dier. In het bijzonder als het gaat om verbouwingen die betrekking hebben op de spouw aan de bovenste helft van het huis. Betreft het de spouw aan de zuid of westzijde dan is extra waakzaamheid geboden. Bij werkzaamheden aan schuine daken is er een redelijke kans op het treffen van een laatvlieger. Vooral niet te steile daken met in de directe nabijheid een schoorsteen lijken bovengemiddeld gebruikt te worden. Compensatie en mitigatie aanbieden bij renovaties van daken is voor deze soort lastig. Meer informatie over bouwen voor vleermuizen is te vinden op de site www.landschapsbeheer.net
33
De meervleermuis in Lelystad. Inleiding De meervleermuis is een schaarse vleermuis in Lelystad. Waarschijnlijk gaat het maximaal om 200 dieren. Overdag verblijven ze in spouwmuren van huizen of achter boegplaten aan de rand van het dak. De meervleermuis is een van de zwaarst beschermde diersoorten van ons land. Schade aan verblijfplaatsen, vliegroutes en jachtgebieden dient voorkomen te worden. Ecologie Gedurende het jaar gebruiken meervleermuizen verschillende verblijfplaatsen en gedragen ze zich anders. Voor de bescherming van de soort zijn vooral verblijfplaatsen van vrouwtjes in de zomer (mei t/m juli) van belang. Zestig tot honderdvijftig vrouwtjes kunnen bij elkaar in een verblijf zitten en krijgen daar hun enige jong. Verstoring van zo’n kraamkolonie heeft natuurlijk grote gevolgen voor de populatie. Kraamkolonies worden vaak in de zuid- of westmuur gevonden en dan hoog in spouw. De ingang wordt vaak gevormd door een toevallige spleet in de constructie van muur-dak of via de ventilatieopeningen hoog in het gebouw. Mannetjes vormen in de zomerperiode kleinere groepjes (1-15 dieren). In het najaar vindt trek plaats naar de winterverblijven. Onregelmatig worden dan ook dieren in houten vleermuiskasten gevonden. In de winter zitten de dieren gemixt bijeen. Winterverblijven zijn in Nederland met name de bunkers aan de kust en de groeven van Limburg. Veel dieren zullen echter ook in de spouw aanwezig blijven, maar hiervan is weinig bekend. Jagen op insecten doet de meervleermuis tot zo’n 7 km (mannetjes) tot 20 km (vrouwtjes) van zijn verblijfplaats. Lijnstructuren als bomenrijen of watergangen worden daarbij heel graag gevolgd. Inventarisatiemethode Sinds 2005 worden wijken van Lelystad ’s nachts regelmatig met de fiets bezocht. Gewapend met een vleermuisdetector worden de meervleermuizen in kaart gebracht. Gezocht wordt naar jagende en trekkende dieren. Ook zwermgedrag bij een verblijfplaats wordt in kaart gebracht. In de periode 2005-2007 is tevens gewerkt met mistnetten. Deze werden over het water gespannen om zo dieren te vangen en te zenderen. Sinds 2002 kunnen bewoners van Lelystad vleermuismeldingen doen bij Landschapsbeheer. Vaak betreft het gevonden dieren in en om het huis. Soms gaat het echter om ‘overlast’ van de vleermuizen nabij het huis. In 2013 leidde dit tot een melding. Voorkomen in Lelystad Verblijfplaatsen van de meervleermuis zijn te verwachten in Beukenhof, Atolwijk, Haven/Hollandsche Hout en wellicht Boswijk. In 2006 is een mannetjes-verblijf in de Beukenhof gevonden middels gezenderde dieren uit het Gelders Diep. In de Atolwijk loopt een duidelijke vliegroute van minimaal 7 dieren. Gezien het aantal zijn het waarschijnlijk mannetjes. Tot 2012 was duidelijk dat er meervleermuizen in Haven/Hollandsch Hout aanwezig moesten zijn maar bleef de verblijfplaats onduidelijk. Op 17 augustus 2012 werd, naar aanleiding van een melding, een verblijfplaats in de wijk Hollandsche Hout vastgesteld. In 2013 meldde de bewoners van een van de huizen met meervleermuizen dat zij nog steeds uitvliegende dieren hebben. Gezien de tijdstippen in het jaar zouden meervleermuizen ook in deze wijken kunnen overwinteren.
34 De plas tegenover het Laar (Boswijk) levert ook vroeg in het jaar al enkele jagende dieren op. Het tijdstip waarop de dieren verschijnen is vroeg na zonsondergang, wat erop wijst dat de dieren uit de directe omgeving komen. Het geringe aantal dieren suggereert dat het hier waarschijnlijk mannetjes betreft. Vliegroutes en jachtgebieden Vliegroutes en jachtgebieden hebben vaak een grote overlap. Soms willen dieren zich snel verplaatsen en gebruiken daarbij een bijzondere echolocatie, die afwijkend klinkt op de vleermuisdetector. Andere keren verplaatsen ze zich langzamer en jagen tegelijkertijd. Vliegroutes en jachtgebied bestaat in Lelystad vooral uit de grotere wateren als Lage Zoeklocaties voor verblijfplaatsen meervleermuizen en waargenomen vliegroutes Dwarsvaart, Havendiep, Lage Vaart, Oostervaart, Gelders Diep en Marker- en IJsselmeer. De Rundertocht en de plas in de Boswijk zijn daarbij wat afwijkend maar zijn van belang om van de verblijfplaats naar goed jachtgebied te komen (en vise-versa). In 2013 werd in het Bultpark een langstrekkend dier waargenomen, komend uit de richting van Hanzepark. Dit is de eerste waarneming langs dit water terwijl hier alle voorgaande jaren ook geluisterd is naar voorbijtrekkende dieren.
www.lelystad.waarneming.nl kan kaarten genereren die per locatie een indruk geven van het belang voor het dier. Er dient rekening mee gehouden te worden, dat de kaart een momentopname geeft en dat sommige gebieden veel uitvoeriger bestudeerd zijn dan anderen. Handig is om elk geval de periode van de laatste 10 jaar als uitgangspunt te nemen. Kansen en bedreigingen – aanwijzingen voor bouwen en verbouwen Bij verbouwingen van huizen in gebieden met grote kans op het voorkomen van een verblijfplaats, dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van het dier. In het bijzonder als het gaat om verbouwingen die betrekking hebben op de spouw aan de bovenste helft van het huis. Betreft het de spouw aan de zuid of westzijde dan is extra waakzaamheid geboden. Werkzaamheden aan schuine daken hebben weinig kans op het treffen van een meervleermuis, mits de spouw niet open komt te liggen aan de bovenzijde. Boegborden aan de rand van het dak zijn ook belangrijke plaatsen, die bij verbouwing om aandacht vragen. Achter deze Donker, breed water zoals de Lage Vaart richting Dronten is het beplating kan een groepje meervleermuizen zich heel goed ideale jachtgebied van de meervleermuis. huisvesten. Het zou mooi zijn als bij het vervangen van deze beplating weer ruimte aanwezig blijft voor de meervleermuis. De nieuwe bouwverordening van 2012 biedt de ruimte om deze spleten weer aan te brengen. Vroeger was het aanwezig laten van spleten niet toegestaan. Nu is die ruimte er wel. Vooral bij dit type beplating is het eenvoudig om dit te realiseren:
35 weinig moeite voor bewoners, veel plezier voor de vleermuis. Meer informatie over bouwen voor vleermuizen is te vinden op de site www.landschapsbeheer.net Meervleermuizen zijn gevoelig voor licht. Bij de vliegroutes moet voorkomen worden dat licht op het wateroppervlak valt. Er zijn testen uitgevoerd met verschillende lichtkleuren en meervleermuizen lijken minder gevoelig te zijn voor de kleur ‘amber’. Ook met armaturen en landschappelijke inpassing kan vaak voorkomen worden dat er licht op het wateroppervlak komt. Ontwikkelingen in de stad die daar wellicht mee te maken krijgen zijn: verlichtingsplannen langs Gelders Diep, Warande Zuid bij de Lage Dwarsvaart, verdere ontwikkeling van de industrieterreinen De Serpeling , Flevopoort en Visvijvergebied.
36
De watervleermuis in Lelystad. De watervleermuis is een soort die overdag graag in holle bomen verblijft en ’s nacht vlak boven wateroppervlak jaagt op (dans)muggen. Het jachtgebied van de watervleermuis lijkt daarmee sterk op dat van de meervleermuis. De watervleermuis heeft de neiging om óók boven kleine wateren te jagen en de meervleermuis jaagt, in tegenstelling tot de watervleermuis, ook makkelijk boven grote wateren als Ijsselmeer en Markermeer. De watervleermuis heeft een actieradius van enkele kilometers tussen verblijfplaats en jachtgebied. Waarnemingen van jagende watervleermuizen zijn daarom vaak gebonden aan bos of oude parken. Binnen de bebouwde kom van Lelystad zijn maar weinig waarnemingen van de watervleermuis bekend, terwijl de grotere waterpartijen in de stad allemaal minimaal eenmaal onderzocht zijn. Binnen www.waarneming.nl bestaan meerdere waarnemingen van watervleermuizen die niet meegenomen zijn in de verspreidingskaart. Nader contact met enkele waarnemers leert dat zij niet zeker zijn van hun waarnemingen. Niet uitgesloten is dat zij hun waarneming verward hebben met de meervleermuis. Beide soorten lijken zowel uiterlijk als op gedrag op elkaar. Waarnemingen van de watervleermuis zijn alle gevonden in de buurt van grotere bossystemen. Zo zijn dieren jagend waargenomen boven het Gelders Diep dat grenst aan het Gelders Hout. Het ligt in de verwachting dat binnen dit bosgebied een verblijfplaats aanwezig is. Ook nabij het Oostvaardersveld en Larserbos zijn meerdere waarnemingen gedaan waardoor een verblijfplaats in deze regio verwacht mag worden. Daarnaast zijn er enkele losse waarnemingen van een enkel dier bij het Overijssels Hout.
Figuur 3: Verspreiding watervleermuis 2009-2013 binnen de gemeente Lelystad
Verblijfplaatsen Gezien de waarnemingen lijkt een verblijfplaats in de bebouwde kom van Lelystad onaannemelijk, terwijl er ook binnen de bebouwde kom boomstructuren te vinden zijn. Het aantal holle bomen zal in deze goed onderhouden en/of jonge structuren wel vaak beperkend zijn voor deze soort. Kansen en bedreigingen Bosbeheer Binnen het bosbeheer wordt vaak gebruik gemaakt van de gedragscode Bosbeheer. Hierin wordt geadviseerd om bomen met holten tijdens dunningwerkzaamheden te sparen. Deze maatregel is erg gunstig voor de watervleermuis omdat daarmee het aantal holten in het bos op peil blijft. Verwacht wordt dat het aantal potentiele verblijfplaatsen in de (jonge) bossen van Flevoland de soort nog altijd beperkt. Verlichting boven waterwegen De watervleermuis is net, als de meervleermuis, gevoelig voor verstoring door lichtbronnen. Oplossingen om schade te voorkomen komen overeen met die beschreven bij de meervleermuis.
37
VOGELS Het Meetnet Urbane (vogel)Soorten in Lelystad Om beter zicht te krijgen op aantallen en verspreiding van vogels in stedelijke omgeving is SOVON Vogelonderzoek Nederland begonnen met een landelijk meetnet. In dit Meetnet Urbane Soorten (MUS) worden stadsvogels op gestandaardiseerde wijze gemonitord. Omdat vogels een goede indicator zijn van de toestand van de woonomgeving, wordt deze als het ware mee-gemonitord. Ook in Lelystad wordt aan dit onderzoek meegedaan. Hoewel het MUS een laagdrempelige methode is, die weinig specifieke vogelkennis vereist, zijn er in Lelystad weinig tellers actief. De eerste tellingen begonnen in het Karveel vanaf 2008, de Rozengaard volgde vanaf 2009 en in de Boswijk wordt vanaf 2011 gemonitord. Na zes jaar MUS kunnen nu voorzichtig enkele uitspraken over de vogelrijkdom in Lelystad worden gedaan. Omdat de tellingen plaatsvinden in de periode tussen 1 april en half juli geeft het meetnet alleen inzicht in vogels die in deze periode de stad gebruiken om te broeden of voedsel te zoeken. Wintergasten blijven buiten de telling. De tellingen vinden plaats binnen bebouwd gebied. Lelystad is behoorlijk vogelrijk. In de afgelopen zes jaar werden binnen het meetnet 61 soorten in de stad waargenomen. Van de drie onderzochte wijken is de Rozengaard het minst soortenrijk, met jaarlijks 25 - 30 soorten. In Boswijk werden jaarlijks 40 - 45 soorten aangetroffen. In het Karveel liggen de aantallen tussen de 31 – 41 soorten per jaar. Een derde van de waargenomen soorten laten een min of meer stabiel beeld zien. Van een aantal soorten is de trend onduidelijk omdat de aantallen fluctueren en er te weinig telgebieden zijn om dat effect te nivelleren. Een goed voorbeeld hiervan is de gierzwaluw. Deze lastig te tellen soort heeft broedkolonies in de Boswijk en het Karveel. Op zomeravonden zwermen de vogels hoog boven de huizen op zoek naar muggen. Bij ongunstige telomstandigheden zoals wind of lage temperaturen kunnen de getelde aantallen ineens veel lager uitvallen dan bij gunstige omstandigheden. Groepen verwilderde ganzen (“soepganzen”) kunnen jaarlijks in een andere wijk opduiken, terwijl onduidelijk is of ze op stadsniveau veranderende aantallen hebben. Bij enkele soorten is een dalende trend te zien: Huiszwaluw, kauw en witte kwikstaart lopen in aantal terug. Mogelijk hangt dit samen met een afname van het aantal geschikte broedplaatsen in de getelde wijken. Deze soorten broeden graag onder bruggen, dakranden en in nissen. Ook roodborst, vink en fitis en turkse tortel lijken wat af te nemen. Een reden hiervoor is moeilijk te duiden. Een aantal watergebonden soorten neemt toe: Aalscholver, blauwe reiger, meerkoet en waterhoen. Mogelijk profiteren deze soorten van de toename van het aantal natuurvriendelijke oevers in Lelystad. De tabel op de volgende pagina’s geeft een overzicht van de waarnemingen binnen het meetnet in Lelystad van 2008 t/m 2013. Elk jaar dat er langer in het meetnet wordt geteld zullen de ontwikkelingen van vogels in Lelystad duidelijker worden.
38
3 60 31 21 15 13 10 11 7 13 7 6 7 7 7 5 5 5 7 4 6 4 2 3 8 4 2 2 1 7 2
2013
3 67 29 22 15 15 9 36 11 12 10 8 8 5 6 7 9 7 5 4 4 5 1 4 0 5 8 1 2 0 2
2012
2 58 32 18 20 15 6 2 9 10 6 7 6 8 5 5 5 2 3 6 4 4 2 1 1 0 0 2 1 0 2
2011
2 47 30 23 14 13 9 9 15 11 9 10 8 4 8 7 5 1 2 6 5 4 5 2 0 1 0 1 2 0 1
2010
1 32 37 18 21 13 27 6 13 7 14 11 10 11 8 4 5 11 4 5 2 0 7 2 0 1 0 0 2 0 3
2009
ja 53 38 14 14 13 2 6 1 11 0 9 2 6 6 6 4 0 0 4 6 4 4 3 0 0 0 0 8 0 0
2008
ja 54 28 14 14 13 11 0 1 10 0 9 5 5 7 4 6 2 1 5 8 9 1 2 0 0 0 0 0 0 0
2013
ja 78 39 20 17 19 7 2 0 11 0 11 7 3 9 9 6 0 1 4 3 8 2 4 0 0 0 0 0 0 1
2012
ja 65 35 18 23 20 3 0 3 11 0 9 5 7 7 7 5 1 2 7 4 6 3 1 0 0 0 0 0 0 3
2011
ja 45 32 26 12 15 4 4 9 9 0 14 10 4 10 6 8 1 2 5 4 7 7 1 0 0 0 0 0 0 0
2010
ja ja ja ja ja ja ja ja nee 70 102 32 49 51 63 56 39 27 27 37 27 29 22 38 28 31 23 18 20 17 23 18 7 14 21 21 16 17 15 18 14 12 11 13 10 10 10 15 11 12 21 27 13 9 14 8 25 9 12 6 13 3 16 23 15 10 21 13 20 14 18 10 20 22 13 7 12 9 16 8 7 4 4 14 18 11 25 17 15 5 8 11 6 4 8 4 6 9 12 10 6 6 6 6 6 7 11 11 4 8 7 9 6 7 8 8 5 3 2 7 5 6 8 4 8 2 6 6 12 5 9 5 1 4 10 5 8 8 7 11 1 3 0 5 3 17 19 4 2 3 3 3 4 4 2 5 6 4 5 4 4 5 3 2 5 3 2 4 4 1 7 0 0 1 2 1 5 0 0 7 3 1 0 4 3 5 7 2 3 1 4 1 4 23 12 0 0 2 1 2 6 12 10 1 1 0 4 0 0 7 7 0 0 0 0 0 0 0 24 0 1 3 3 5 0 1 3 2 4 1 0 1 4 22 8 0 0 0 0 0 0 2 0 3 2 1 0 3 0
2009
2008
2013
ja 61 26 24 12 16 5 89 15 10 5 5 10 6 7 7 10 20 11 2 8 4 0 3 0 10 25 1 7 1 6
2012
nee nee nee
2011
gemiddeld maximum
2010
maximum
2009
maximum 2008
maximum 2013
Lelystad
2012
Rozengaard
2011
Karveel
2010
Telling Huismus Merel Houtduif Koolmees Turkse Tortel Spreeuw Gierzwaluw Boerenzwaluw Ekster Kauw Winterkoning Tjiftjaf Zwarte Kraai Groenling Pimpelmees Heggenmus Wilde Eend Meerkoet Vink Zwartkop Zanglijster Huiszwaluw Gaai Kokmeeuw Fuut Soepgans Stadsduif Aalscholver Soepeend Fitis
Boswijk
2009
soort
2008
Overzicht Meetnet Urbane Soorten in Lelystad 2008 - 2013
3 65 31 15 16 12 16 11 14 10 6 8 7 8 6 9 7 3 8 3 4 5 2 5 6 3 2 8 5 3 0
gem. 20082012 54,8 31,6 19,4 16,9 13,4 12,8 12,2 11,3 10,6 8,6 8,2 7,4 7,1 6,6 6,1 5,8 4,8 4,7 4,6 4,1 3,4 3,1 2,7 2,6 2,3 2,2 2,2 2,1 1,7 1,7
39 Zilvermeeuw Grote Bonte Specht Kleine Karekiet Roodborst Blauwe Reiger Witte Kwikstaart Boomkruiper Ringmus Braamsluiper Staartmees Tuinfluiter Appelvink Knobbelzwaan Waterhoen Kleine Mantelmeeuw Krakeend Putter Sperwer Buizerd Kuifeend Stormmeeuw Holenduif Grasmus Grote Mantelmeeuw Boomklever Nijlgans Grote Lijster Bosrietzanger Goudhaan Kneu Visdief Totaal per jaar per wijk Totaal per wijk
Boswijk:
1 1 1 1 4 0 1 2 1 1 1 1 1 0 2 1 0 0 0 0 0 1 2 1 1 0 0 0 1 2 0 4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 40 40
3 2 6 0 2 1 6 2 1 1 0 1 1 1 2 1 3 1 3 2 3 1 2 1 0 3 0 0 1 0 2 0 1 1 2 0 1 2 1 1 0 1 1 0 0 0 1 1 0 2 0 0 0 0 0 0 1 0 1 3 0 1 0 0 0 0 0 0 9 0 0 0 1 1 2 1 0 5 0 0 0 0 0 0 4 0 0 1 0 1 0 5 0 0 0 0 2 0 4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 2 0 2 1 1 1 0 0 1 1 0 2 0 0 1 0 0 0 2 0 0 0 2 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 45 31 34 35 36 41 33 51 Karveel: 50
0 0 0 1 0 2 3 0 1 1 1 3 1 1 4 1 1 2 1 1 0 0 0 0 0 1 2 1 2 1 3 1 1 1 0 2 2 1 2 1 0 1 2 2 3 0 1 1 1 1 1 2 0 0 0 1 2 2 1 0 1 3 1 2 1 0 1 2 1 1 2 0 3 2 0 0 1 0 2 1 1 1 1 0 0 0 1 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 0 0 1 1 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 30 30 28 29 25 31 39 41 48 53 Rozengaard: 37 Lelystad:
3 2 2 0 2 0 1 1 0 0 0 2 1 2 1 1 0 0 1 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 50 61
1,7 1,3 1,3 1,3 1,0 0,9 0,8 0,7 0,7 0,5 0,5 0,4 0,4 0,4 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,2 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
40
PLANTEN Graslandmonitoring Inleiding In 2000 heeft Dhr. B. Smit uitgebreid onderzoek gedaan naar de botanische aspecten van de Houtribhoogte, een uniek stuk Lelystad met duinachtige vegetatie. Nadien is het gebied gedeeltelijk bebouwd geworden. In 2013 werden enkele delen van de Houtribhoogte opnieuw steekproefsgewijs bekeken. Zodoende kunnen uitspraken worden gedaan over de ontwikkeling van de vegetatie in het gebied. Hierbij moet opgemerkt worden dat het uitsluitend om steekproeven in het westelijke, duinachtige gebied gaat. Ook aan de Beginweg is de vegetatie van een kruidenrijk grasland opgenomen. Door deze graslanden te blijven monitoren kunnen uitspraken over de ontwikkeling gedaan worden en aanbevelingen voor beheer gegeven worden. Methode Op 4 juni en 13 september 2013 werden op de Houtribhoogte op vijf locaties vegetatieopnamen gemaakt. Enkele van deze opnamen werden op ongeveer dezelfde locaties gemaakt als de eerdere opnamen van Dhr. Smit. Aan de Beginweg werden op 31 mei en 13 september van drie grasstroken vegetatieopnamen gemaakt. De ligging van de vegetatieopnamen is weergegeven in bijlage 2. Bij de inventarisaties werd alleen gekeken naar hogere planten. Mossen zijn buiten beschouwing gelaten. De inventarisaties werden uitgevoerd door Ria Heemskerk en Bram Smit. Het voorkomen en de bedekking van de soorten is bepaald volgens de methode van Braun-Blanquet. Hierbij is gewerkt met de volgende codering: Tabel 1 - codering volgens Braun-Blanquet code 1 2 3 4 5 6 7 8 9
bodembedekking (%) <5 <5 <5 <5 5 – 12 13 – 25 26 – 50 51 – 75 76 – 100
aantal individuen 1 tot 2 3 tot 10 11 tot 100 > 100 willekeurig willekeurig willekeurig willekeurig willekeurig
Resultaten Op de volgende pagina’s worden de resultaten van de inventarisaties van 2013 weergegeven. Tabel 2 toont de resultaten van de vijf vegetatieopnamen op de Houtribhoogte. De inventarisatiegegevens van drie grasstroken aan de Beginweg worden in tabel 3 gepresenteerd. Houtribhoogte Bij de vegetatieopnamen in het westelijke duingebied van de Houtribhoogte werden in totaal 87 soorten aangetroffen (zie tabel 2) op een totaal onderzocht oppervlak van 42 m2. De abiotische omstandigheden zijn hier op kleine oppervlakten heel divers. Er zijn grote verschillen in vegetatie door invloed van reliëf, mate van betreding, invloed van (kwel)water en beheer. Het veelbetreden gebied bij het speeltuintje herbergt typische tredplanten, zoals duizendblad, smalle weegbree en rood zwenkgras. De zandige ondergrond zorgt voor het voorkomen van voor Lelystad (en Flevoland) zeldzame soorten, zoals zandzegge, zandmuur, scherpe fijnstraal en schapenzuring. De duinheuvels achter de huizen herbergen op de hooggelegen delen schrale vegetaties met duinriet, muurpeper en kleine leeuwentand, terwijl in de vochtige dalen kruipwilg, zeegroene rus en zomprus gevonden wordt. Verder naar de Markerwaarddijk zijn de duinen sterk verruigd met veel duindoorn, duinroos, duinriet en harig wilgenroosje. Er werden geen rode lijstsoorten gevonden.
41
Tabel 2 – Inventarisatieresultaten Houtribhoogte 2013 speeltuin
duinheuvels
1 2 overig 3 (top) 4 (laag) overig oppervlakte 2 x 2 m 3 x 3 m 2x2m 3x3 hoogte vegetatie 10 cm 5 cm 20 cm 60 cm totale bedekking (%) 65 30 35 95 akkerdistel 3 akkermelkdistel 2 akkervergeet-mij-nietje x avondkoekoeksbloem x x bezemkruiskruid x bijvoet x boswilg x brede wespenorchis 1 canadese fijnstraal x dauwbraam 3 2 donkere vetmuur x duindoorn 1 1 2 2 duinriet 1 3 4 4 duinroos duizendblad 5 4 eenstijlige meidoorn (opslag) x egelantier 2 2 1 1 eikvaren fiorin x gestreepte witbol 1 gewone hoornbloem 1 2 gewone zandmuur 1 gewoon biggenkruid 2 1 2 2 grauwe wilg 7 grote lisdodde x harig wilgenroosje heermoes x 2 hopklaver x jacobskruiskruid x 2 3 katwilg 3 kers spec. (opslag) 1 kleefkruid klein hoefblad 2 klein streepzaad 3 kleine klaver 3 1 2 2 kleine leeuwentand 3 1 4 2 koninginnekruid 1 kropaar 2 kruipwilg x late guldenroede 3 liggende klaver 3 1 2 2 lijsterbes margriet x middelste teunisbloem 1 x muizenoor 1 muurpeper x 3 paardenbloem 2 2 pastinaak populier (opslag) x 2 reigersbek x riet 2 4 rode kornoelje 1 1 2 roodzwenkgras 7 6 5 4
verruigd deel 5 overig 4x4m 60 cm 95 4 1
2 9
2
x
x
3 x 3 1 2 2
1 2 2
7
x
42 ruwe berk (opslag) schapenzuring scherpe boterbloem scherpe fijnstraal schietwilg sint janskruid slangenkruid smalle weegbree speerdistel toorts spec. veenpluis/wollegras veldbeemdgras veldereprijs vertakte leeuwentand voederwikke vroege haver vroegeling wikke spec wilgenroosje zachte ooievaarsbek zandhoornbloem zandmuur zandzegge zeegroene rus zomereik zomprus aantal soorten/opname
3
3
x
1 1 6
6 x
2 1 5
2
3
3
3
x
x
2
1 3
x 3 3
17
1 2
1 25
3
x
2 2
x x
x
3
x
4
x 2
3
13
18
2 27
x x 17
18
7
Vergelijking met vegetatieopnamen in 2000 Omdat de vegetatieopnamen in 2000 over een uitgebreider gebied werden genomen, en de inrichting voor bebouwing grote veranderingen met zich meegebracht heeft, is het niet zonder meer mogelijk om beide karteringen met elkaar te vergelijken. Door de betrokkenheid bij beide karteringen door Dhr. B. Smit, kunnen wel enkele onderbouwde uitspraken worden gedaan over de veranderingen op het gebied van de vegetatie: - Er is een enorme verruiging aan de gang met duindoorn, duinriet en opslag van diverse houtige gewassen; - Een aantal Rode lijstsoorten kon niet meer worden teruggevonden en zijn mogelijk verdwenen: dwergviltkruid, kleine steentijm en sierlijke vetmuur; - De veranderingen in de vegetatie duiden op een toename van de voedselrijkdom Aanbevelingen voor beheer Om de dreigende teloorgang van de unieke natuurwaarden met het duinachtige karakter te keren dan wel te beperken is het van belang dat de verruiging en verrijking wordt tegengegaan. Jaarlijks maaien en afvoeren in september, het verwijderen van opslag en een deel van de duindoorn en egelantier, en het terugbrengen van begrazing met enkele paarden zouden veel verbetering brengen. Het huidige beheer waarbij veel gebruik wordt gemaakt van de klepelbak is af te raden, omdat dit een grote toename van de voedselrijkdom met zich meebrengt.
43 Beginweg De inventarisatie van drie grasstroken aan de Beginweg leverde in totaal 35 soorten op (zie tabel 3). Meest algemeen zijn hier scherpe boterbloem, pastinaak en gestreepte witbol. Geelhartje, een Rode lijstsoort, werd hier ook gevonden. NB Naast de onderzochte grasstroken is een bloemenmengsel ingezaaid, met soorten zoals wilde reseda, korenbloem en blaassilene.
Tabel 3 – Inventarisatieresultaten Beginweg 2013 oppervlakte hoogte vegetatie totale bedekking (%) akkerdistel cichorei egelantier egelboterbloem fiorin fluitenkruid geelhartje gestreepte witbol gewone berenklauw gewone brunel gewone hoornbloem gewone rolklaver gewoon reukgras glanshaver groot streepzaad heermoes iep kleefkruid knoopkruid kropaar krulzuring madeliefje margriet paardenbloem pastinaak riet rietzwenkgras rode klaver roodzwenkgras ruwbeemdgras scherpe boterbloem smalle weegbree veldlathyrus veldzuring wilde peen aantal soorten/opname
1 1 x 25 m 70 cm 98 1 4 1 2 4 2 2 3 3 3
2 1 x 15 m 70 cm 98 1 1 4 2 4 1 3 1 3 3 4
1 4 2 3 2 3 4
1 4
2 3 4 4 5 4 2 2 3 26
2 3 4 4 5 4 2 1 3 26
3 2 3 4
3 1 x 30 70 cm 98 1
4 4 3 2 2 1 3 3 1 1 1 4 1 3 4 5 2 4 4 5 4 3 2 24
gemiddeld
0,3 0,3 0,3 0,3 4,0 0,3 1,3 4,0 2,0 1,3 2,7 0,7 3,0 3,0 0,3 1,3 0,3 0,3 0,7 4,0 0,7 2,3 1,3 3,0 4,0 1,7 2,0 2,0 4,0 4,0 5,0 4,0 2,3 1,0 2,7 35
Aanbevelingen voor beheer Het huidige beheer levert een soortenrijk grasland op. Bij het nut van inzaaien van het nieuwe aangrenzende zaadmengsel kunnen enkele kanttekeningen geplaatst worden: Veel van de soorten van dit zaadmengsel zullen weer verdwijnen omdat ze niet passen bij de groeiplaats. En als de rand bedoeld is om een mooiere aanblik te bieden voor mensen is de opzet mislukt: de rietkraag van de sloot die ervoor ligt onttrekt de bloemenrand aan het verkeer.
44
Oeverplanten in Lelystad Inleiding Lelystad is rijk aan water. Binnen de bebouwde kom is een blauwe dooradering aanwezig van talloze wateren. Om de waterbergingscapaciteit te vergroten en de leefomgeving te verbeteren worden op diverse plaatsen traditionele oevers vervangen door natuurvriendelijke oevers. Oeverzones met een rijke biodiversiteit zijn goed voor de natuur maar vooral ook mooier om naar te kijken. De aanwezigheid van diverse planten geeft ook een mooier bloemrijke oeverzone weer. Beheer en grondsoort zijn twee belangrijke factoren die de biodiversiteit aan planten zal beïnvloeden. In het noorden van Lelystad is meer zandgrond (gunstig voor de biodiversiteit) en in het zuiden is meer klei. Het beheer van de oeverzone bestaat vooral uit 1 of 2 keer per jaar maaien en het maaisel afvoeren. Monitoringsmethodiek Eens in de drie jaar worden 48 locaties onderzocht: per jaar 16 locaties. De locaties worden verspreid over de stad om de grondsoorten goed te verdelen. Daarnaast worden locaties gezocht met verschillend beheer. De locaties die in 2013 zijn onderzocht staan in bijlage 1. Gewerkt wordt met streeplijsten. Een lijst van planten die over een vaste afstand (100 meter) in de slootkant/berm (1 meter breed) aanwezig zijn. Door twee inventarisatierondes te houden, worden zowel voorjaars- als najaarsbloeiers opgemerkt. Ook werd gekeken naar de breedte van het ongemaaide deel van de oevervegetatie en naar de opbouw van de gelaagdheid van vegetatie. Resultaten In totaal zijn er in de oeverzones 128 plantensoorten vastgesteld. Gemiddeld werden per oeverstrook 31 soorten gevonden, maar de variatie is groot: van slechts 15 soorten tot 48 per 100 meter. Van de soorten die er voorkomen zijn zo’n 45 soorten typisch voor de vochtige oeverzone. Meest algemeen aangetroffen oeverplanten zijn riet, harig wilgenroosje en gele lis. Bijzonder waren de vondsten van lidsteng en oostenrijkse kers. Opvallend was dat er dit jaar veel oevers drastisch werden gemaaid. Er werd, ook midden in het broedseizoen (!), riet afgemaaid tot aan de waterkant. Daarbij werd nauwelijks wat gespaard. Conclusie Oostenrijkse kers De grootste soortenrijkdom werd aangetroffen bij natuurvriendelijke oevers. Dit oevertype scoort ook het hoogst bij de diversiteit aan echte oeverplanten. Bij traditionele, beschoeide oevers gaat over het algemeen regel op: Daar waar de gehele oeverstrook gemaaid wordt tot dicht bij het water, zijn de soortenaantallen het laagst, tenzij de oevervegetatie zich aan de buitenzijde (waterzijde) van de beschoeiing heeft weten te vestigen. Brede hoge rietkragen herbergen doorgaans ook weinig plantensoorten. Bij beide oevertypes is variatie in de breedte van het gemaaide deel van de oever over het algemeen bevorderlijk voor de soortenrijkdom. Grondsoort lijkt niet opvallend bepalend te zijn voor het voorkomen van een rijke (oever)begroeiing. Beheer Zowel voor planten als voor dieren blijkt veelal dat afwisseling leidt tot een hogere diversiteit. Het maaibeheer langs de oevers verdient daarom meer maatwerk. Meer variatie in de breedte van de ongemaaide oeverzone is wenselijk. NB De gemeente zou er ook strikte afspraken over moeten maken dat geen rietkragen gedurende het broedseizoen worden weggemaaid. De kans dat hiermee broedende vogels, zoals karekieten, verstoord worden is groot. En hun broedseizoen gaat langer door dan de formele grens van 15 juli. Een maand later is aan te bevelen.
46-parlaan
47-jagersveld
48-fjord
49-beerninkholt
50-kamp
51-gooise brug
52-kustendreef
x x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x x x x
x x x
x
x x x
x
x x
x x
x x
x
x
x x
x x
x x
x
x x
x
x x
x
x
x
x
x x
x
x
x x
x
x
x x x x
x x
x
x
x x x x x
x
x x
x x x
x
x
x x
x
x x
x
x
x
x
x x x
x
.
x
x
. x
x
x
x
x
x x
x x
x x x
x
x x
x
x x
x
x
x x
x
x x
x x
x x x x
x
x
x x x
x
x
x x
x x
x
1 13 1 1 4 4 1 7 2 2 4 1 1 6 1 4 2 2 2 1 1 15 1 8 6 9 1 2 6 2 1 7 3 4 6 5 1 1 1 1 3 1 1 4 2 2
waterplant (ja=1)
45-wetland
akkerdistel akkerereprijs akkerkool akkermelkdistel akkervergeetmeniet avondkoekoeksbloem basterdwederik (viltige) beklierde duizendknoop bijvoet blaartrekkende boterbloem boerenwormkruid boswilg brede weegbree breedbladige wespenorchis brunel bultkroos citroengele honingklaver dotterbloem duinriet echte kamille engels raaigras esdoorn fioringras fluitenkruid fonteinkruid (sterbladig) geel nagelkruid gekroesde melkdistel gele lis gele plomp gele waterkers gestreepte witbol gewone berenklauw gewone braam gewone hoornbloem gewone melkdistel gewone rolklaver gewone waterbies gewoon struisgras gewoon varkensgras glanshaver grauwe abeel grauwe wilg grof hoornblad groot hoefblad groot streepzaad
oeverplant (ja=1)
44-galjoen
x
abeel
aantal
43-gondel
42-schoener
x
x x
41-veluwezoom
x
40-Hondsrug
x
39-langesloot
38-warande
Oeverinventarisaties Lelystad 2013
37-artemisweg
45
1
1 1
1 1
1 1 1
1
1
46 grote brandnetel grote egelskop grote lisdodde grote waterweegbree haagwinde harig wilgenroosje heen heermoes herderstasje herik hondsdraf hopklaver jacobskruiskruid kamperfoelie katwilg kikkerbeet kleefkruid klein hoefblad klein kruiskruid klein streepzaad kleine klaver kleine veldkers kleine watereppe koninginnekruid kraakwilg kranswier kropaar kruipende boterbloem krulzuring kweek lidsteng linde look-zonder-look luzerne madelief moerasmelkdistel moerasvergeetmeniet oostenrijkse kers paardenbloem paarse dovenetel peen perzikkruid pinksterbloem pitrus populier reuzenberenklauw ridderzuring riet rietgras rode ganzenvoet rode klaver rode kornoelje
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x x
x
x
x x
x x x
x
x x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x x
x x x x
x x
x x x
. x
x x
x x
x
. x x
x .
x
x
x x
x
x
x
x x x
x x
x
x x
x
x
.
x x x x
.
x x
x x .
x x x x x
x x
x
x
x x x x x x
x
x x x x
x
x
x x
x x x
x
x
x
x x x
x
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x x x
x x
x x
x x
x
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x x
x x
x x
x x
x x x
x x x
x x
x
x x
x
x x
x x
x
x x x
x x x
x x
x x
x
x x
x x x x
x x
x x
x x
x x x
11 1 5 1 3 12 2 16 2 2 2 4 1 1 4 3 7 9 1 1 5 1 3 4 1 1 5 5 5 10 1 1 1 3 10 4 1 1 16 1 1 5 2 1 2 1 11 16 5 2 5 4
1 1 1 1 1
1 1
1 1 1 1
1
1 1 1
1 1
1 1
47 rood zwenkgras ruw beemdgras scherpe boterbloem schietwilg slipbladige ooievaarsbek smalle waterpest smalle weegbree smeerwortel speerdistel sterrekroos straatgras timoteegras treurwilg veelwortelig kroos veldbeemdgras veldlathyrus veldzuring vlier voederwikke vogelmuur watergentiaan watermunt witte dovenetel witte honingklaver witte klaver witte waterlelie wolfspoot zachte ooievaarsbek zomereik zwarte els aantal soorten echte oeverplanten waterplanten type oever* zand / klei
x x x
x x
x x
x x
x x
x
x
x x x .
x x
x
x x
x x
x x x
x x x x
x
x
x
x
x x
x x x x
x
x
x x
x x x
x x x
x x
x
x
x x
x x x x
x x
x x x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x x x x
x
x x
x
x x
x x
x x
x x
x x
x
x x x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x x x x 37 12 2 n k
18 5 2 t k 90
% vegetatiehoogte >30 < 60 cm
20
20 20 40
% vegetatiehoogte > 60 cm
80
20
% vegetatiehoogte < 15 cm % vegetatiehoogte > 15 <30 cm
% vegetatiebreedte < 30 cm % vegetatiebreedte >30 cm<1m % vegetatiebreedte > 2 m
x
x
28 5 3 t k
% vegetatiebreedte > 1 m< 2 m
x x
5 95
5 95
x 27 4 0 t z
15 1 2 r.m k
23 7 5 n k
31 5 6 n k
39 6 4 n k
40 6 6 t/n z
28 9 0 n z
40 30 20
5 10 15
80 20
20
10 40
15 15 30
95
10
80
50
10
70
40
5
95 5
5 95
95 5
40 60
40 50 10
95 5
50 50
5 95
* type oever: n=natuurvriendelijk / t=traditioneel (beschoeid) / r.m= rubber matten
x
x
27 4 1 t z
48 9 4 t/n k
x 31 7 0 n z
42 4 2 n z
15 5 10
5
20 20 10
10 10
50
95
70
95
50
80
50
5 5
15 80 5
20 50 30
10 80 10
x 32 9 0 t z
x 33 6 3 n z
5
90
95 5
x
90 10
12 12 4 2 1 1 4 2 5 8 15 3 1 3 8 1 3 2 5 2 4 3 1 3 4 2 4 1 4 4 128
1 1
1
1 1
1 1
1 1
1 44
15
48
Het effect van ratelaar (Rhinanthus spec.) op de biomassa van de vegetatie. Inleiding Ratelaar (Rhinanthus spec.) is een half-parasiet. Een plant die met zijn wortels binnen de wortels van andere planten (meest grassen) dringt om op die manier mineralen en water van andere planten te verbruiken. Daarnaast heeft deze plantparasiet nog eigen bladgroen en kan ook zijn eigen fotosynthese uitvoeren waardoor de plant niet volledig afhankelijk is van zijn gastheer. Onderzoek leert dat introductie van ratelaar (Rhinanthus spec.) gemiddeld 26% reductie van de totale biomassa tot gevolg heeft (Ameloot et al, 2005). Op de langere termijn verandert de verandering in biomassa na de introductie niet sterk meer (Ameloot et. al., 2006). Uitspraken hieromtrent worden echter wel bemoeilijkt door de sterke jaarfluctuatie van de aanwezigheid van de ratelaar (de Hullu, 1985). Ook de verhoudingen van plantgroepen verandert door de komst van ratelaar. Grasachtigen nemen sterk af en kruiden nemen toe. Gesteld kan worden dat de vegetatie bloemrijker en diverser wordt. Een sterke reductie van de biomassa heeft gevolgen voor de beheerkosten van grazige vegetaties. Bij de gemeente Sneek wordt het bermbeheer met ratelaar vergeleken met gazonbeheer (25 k/j) Dat zou een besparing van € 2.000,= per ha opleveren (Vrolijk, 2013). Proefopzet Plekken met ratelaar (grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius), soms gecombineerd met behaarde ratelaar(R. alectorolophus)) worden vergeleken met gelijkwaardige plekken waar de soort niet voorkomt. De gelijkwaardigheid heeft betrekking op de abiotische factoren van de plek (vocht, licht, grondsoort) en het beheer. In zijn algemeenheid liggen de plekken zonder ratelaar een of twee meter van een locatie met ratelaar. Indien ratelaar effect heeft op de biomassa mag verwacht worden dat de biomassa (droog gewicht per oppervlak) in gebieden met ratelaar lager zijn dan in gebieden zonder ratelaar. Per locatie wordt daarom de biomassa in proefvlakken van 1 m2 verwijderd en gedroogd. Dit drooggewicht (gr/m2) is dan de maat voor de biomassa. In Lelystad zijn drie gebieden waar ratelaar veelvuldig voorkomt. ‘Kempenaar’ is de berm ter hoogte van Kempenaar 31, ‘Oostrandbos’ is een grasland ter hoogte van de woonwijk Oostrandpark en ‘Zuigerplasdreef’ betreft de oostelijk berm van de Zuigerplasdreef ter hoogte van de spoorlijn. In de Kempenaar zijn op 3 juni 2011 10 plekken bemonsterd: 5 met ratelaar en 5 zonder ratelaar. Op 22 juni 2012 en18 juni 2013 is dit herhaald. In Oostrandbos (7 juni 2011, 23 juni 2012, 18 juni 2013) betreft het 610monsterpunten. Bij de Zuigerplasdreef zijn in 2012 6 monsterpunten genomen: 3 met ratelaar en drie zonder . Deze locatie was door de aanleg van een bushalte in 2013 verdwenen. Nabij elke proefveldje met ratelaar is in de directe omgeving ook een proefveldje zonder ratelaar bemonsterd: de waarnemingen zijn dus gepaard. Het enige verschil tussen deze proefvlakken is de aan- of afwezigheid van ratelaar.
49
Per proefvlak is een vierkant van 1 m2 is uitgezet waarna met een snoeischaar de bovengrondse biomassa is verwijderd. Per bemonstering is het gras gedroogd gedurende een periode van ruim een maand aan de open lucht (in een grote loods). Het luchtgedroogde gras is vervolgens gewogen tot een nauwkeurig.
gram
Resultaten Het drooggewicht per steekproef verschilt tussen 170 gr (Kempenaar 2012 met ratelaar)en 572 gr (Oostrandpark 2013 zonder ratelaar) (tabel 2). Het gewicht per locatie met en zonder ratelaar en per jaar verschilt. In de drie gebieden is het gemiddelde gewicht met ratelaar wel altijd lager dan zonder ratelaar (tabel 1). Het verschil bedraagt gemiddeld 13 %. 2011 (begin juni) gemiddeld Kempenaar zonder ratelaar 288 gemiddeld Kempenaar met ratelaar 240 gemiddeld Oostrandpark zonder ratelaar gemiddeld Oostrandpark met ratelaar
269 231
2012 (22 mei) gemiddeld Kempenaar zonder ratelaar gemiddeld Kempenaar met ratelaar
226 211
gemiddeld Oostrandpark zonder ratelaar gemiddeld Oostrandpark met ratelaar
367 313
gemiddeld Zuigerplasdreef zonder ratelaar gemiddeld Zuigerplasdreef met ratelaar
403 396
2013 ( 18 juni) gemiddeld Kempenaar zonder ratelaar gemiddeld Kempenaar met ratelaar
380 333
gemiddeld Oostrandpark zonder ratelaar 445 gemiddeld Oostrandpark met ratelaar 377 Tabel 1: gemiddelde drooggewicht (gr/m2) per proeflocatie met of zonder ratelaar gesplitst per jaar. Statistisch gezien kunnen de proefvlakken van Oostrandpark , Kempenaar en Zuigerplasdreef niet met elkaar vergeleken worden. Daarvoor zijn de verschillen in abiotische omstandigheden te groot. Maar de drie proeflocaties zijn wel handig om te bekijken of in de proefvlakken met ratelaar nu minder biomassa
50 aanwezig is. Om de abiotische verschillen uit te sluiten worden proefvlakken met ratelaar vergeleken met nabij gelegen proefvlakken zonder ratelaar. Het verschil in gewicht tussen deze twee proefvlakken kan gezien worden als een biomassa verschil (tabel 3). 2011 steekproef + steekproef gewicht steekproef + gewicht steekproef - verschil % 1 3 5 7 9 11 13 15 2012 steekproef + 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 2013 steekproef + 1 3 5 7 9 11 13 15 17
2 4 6 8 10 12 14 16
177 295 220 256 254 194 232 267
295 251 346 291 257 282 215 311
-118 44 -126 -35 -3 -88 17 -44
-67 15 -57 -14 -1,2 -45 7,3 -16
steekproef 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22
gewicht steekproef + 170 182 224 218 262 317 356 265 303 385 499
gewicht steekproef 200 223 229 220 257 395 393 314 361 371 476
verschil -30 -41 -5 -2 5 -78 -37 -49 -58 14 23
-18 -23 -2,2 -0,9 1,9 -25 -10 -18 -19 3,6 4,6
steekproef 2 4 6 8 10 12 14 16 18
gewicht steekproef + 377 378 410 302 198 323 340 426 417
gewicht steekproef 268 499 466 397 271 379 572 481 348
verschil 109 -121 -56 -95 -73 -56 -232 -55 69
29 -32 -14 -31 -37 -17 -68 -13 17
Tabel 3: Verschillen in biomassa tussen gepaarde proefvlakken met en zonder ratelaar. Eenentwintig van de 28 gepaarde waarnemingen geven aan dat de biomassa van het proefvlak met ratelaar lager is dan het proefvlak zonder ratelaar. Met behulp van een T-toets kan bepaald worden of ook statische gesproken kan worden of het gemeten verschil hard is. Met deze gepaarde waarnemingen zou met een α = 0.01 voldoende bewijs zijn dat er een verschil is.
51 Conclusies: Statistisch kan met de huidige meetresultaten bewezen worden dat de graslanden met ratelaar een lagere biomassa productie hebben dan gelijkwaardige graslanden zonder ratelaar. Het verschil in biomassa bedraagt ongeveer 13%. Daarmee is echter nog niet bewezen dat de ratelaar deze biomassa afname veroorzaakt. Het zou kunnen betekenen dat ratelaar vooral op die plaatsen tot groei komt die toevallig minder biomassa hebben. Proefnemingen in gebieden waar nu geen ratelaar groeit maar waar de soort middels uitzaaien ingebracht wordt kan duidelijker maken of de biomassareductie veroorzaakt wordt door de ratelaar. In de praktijk blijkt het lastig om ratelaar ingezaaid te krijgen. In proefvelden is het nog niet gelukt om door middel van het toevoegen van ratelaarzaad in de nazomer aan een bestaande grasmat een goed ontwikkelde ratelaarveld te krijgen. Effecten op het beheer, en de neveneffecten op mens en dier. Uitgaande van de gevonden productievermindering van 13 % (in literatuur wordt uitgegaan van 25%) kan het inzaaien van ratelaar een gunstig effect hebben op de beheerkosten van graslanden. In bermen waar nu gemaaid en het maaisel verwijderd wordt scheelt het dus ongeveer 13% in de stortkosten en 13% in de transportkosten. Veel van de bermen in Lelystad worden in een werkgang gemaaid en direct opgezogen. De kosten voor het maaien nemen ook iets af omdat er bij minder biomassa sneller gemaaid kan worden. De maaisnelheid is naast de vochtigheid (negatief) van het gewas ook afhankelijk van de biomassa (negatief). Al met al zijn de kosten van graslanden met ratelaar lager (ingeschat 10%20%) dan graslanden zonder deze plant. Bijkomend voordeel naast de biomassa vermindering is dat de bermen kleurrijker zijn doordat kruiden meer kansen krijgen en de grassen verdrukt worden: meer bloemen krijgen een kans. Een mooier beeld van Lelystad ontstaat. Meer bloemen en een diverse vegetatie zijn ook gunstig voor de dieren die afhankelijk zijn van bloemen. Denk aan bijen en vlinders. Massaal inzaaien van ratelaar? Inzaaien van ratelaar heeft dus positieve gevolgen op de kosten van het beheer en de biodiversiteit van de vegetatie. Massaal inzaaien lijkt daarom een verleidelijke gedachte. Toch zijn er wel wat overwegingen alvorens over te gaan tot inzaaien. Herkomst van het zaad. Veel zaad komt uit het buitenland waardoor de genetische kenmerken van Nederlandse planten verloren gaan. Gestreefd zou moeten worden naar zaad dat afkomstig is uit de regio. Zaaien heeft alleen zin als de plant ook zaad kan zetten. Ratelaar is een eenjarige plant die elk jaar vanuit zaad weer moet opgroeien. Maaien voordat het zaad gezet is (en afvoeren) zorgt ervoor dat de plant weer snel verdwenen is. Het inzaaien kan dus alleen op plaatsen waar zaadzetting gegarandeerd is. Zaaien in vegetaties die niet erg dicht zijn. Het zaad van de ratelaar heeft licht nodig om te ontkiemen. In dichte vegetaties (> 600 gr droge stof/m2) krijgt ratelaar geen kansen (ref). Ratelaar groeit meestal op redelijk vochtige terreinen. De plant zal dus ook niet in elk terrein aanslaan.
52 Literatuur Ameloot, E., Verheyen, K. & Hermy, M. 2005. Meta-analysis of standing crop reduction by Rhinanthus spp. and its effect on vegetation structure. Folia Geobot. 40: 289-310. Ameloot, E.; Verheyen, K.; Bakker, J.P., De Vries, Y. & Hermy, M. 2006. Long-term dynamics of the hemiparasite Rhinanthus angustifolius and its relationship with vegetation structure. J. Veg. Sci. 17: 637-646. Hullu, P.C. de, 1985. The population dynamics of Rhinanthus angustifolius in a succession series. Dissertatie RUG Faculty of Mathematics and Natural Sciences Vrolijk, M., 2013, Ratelaar is een heilige plant. Tuin en Landschap (16-17): 52-53. Waterschap Roer en Overmaas, 2010. Marap Maaibeheer 2010 –memo voor commissie Watersystemen Kosten storten van 1000 kg maaisel kost Waterschap Roer en Overmaas € 29,= (2009; Waterschap Roer en Overmaas, 2010) Beheermaatregelen bermonderhoud Maaien berm ontwikkelingsbeheer Verzamelen en afvoeren bermmaaisel ontwikkelingsbeheer Stortkosten maaisel ontwikkelingsbeheer (aanname 0,05 ton per are) Totale kosten 1 keer maaien en ruimen ontwikkelingsbeheer
1,49 3,48 2,23 7,2
Maaien berm regulier beheer (1 keer klepelen) Maaien kruisingen van wegen Bijmaaien rondom bomen
2,21 per are 8,86 per are 0,5 per are
Beheermaatregelen slootonderhoud Machinaal maaien van een sloot € 0,35 Handmatig maaien van een sloot € 2,63
0,35 per meter 2,63 per meter
presentatie gemeente Drimmelen 22 juli 2013
per are per are per are per are
53
Rietorchis in Lelystad
Verspreiding van de rietorchis in Lelystad 2000-2011
Inleiding Rietorchissen zijn in Lelystad vrij algemeen. Lelystad is daarmee een van de rijkste gemeenten van Flevoland. De meeste rietorchissen staan langs watergangen op de overgang rietstrook-grasland. Er zijn enkele belangrijke gebieden met relatief veel rietorchissen. Naast de hieronder beschreven gebieden betreft het voor het werkgebied van de gemeente Lelystad ook het orchideeënveld Overijssels Hout. Dit gebied wordt echter niet gemonitord. Tabel 2: Aantal bloeiende rietorchissen op verschillende locaties in Lelystad. (rood= geteld na maaibeurt)
Bergbos Bultpark Gelders Diep Kempenaar Kustendreef
2009 112
2010 -660
2011 62 605
46 130
12 --
2012 67 892 55 59 3
2013 89 479 3 176 19
Bergbos In de brede grasstrook die door het Bergbos loopt groeien al jaren rietorchissen. Sinds 2009 wordt het aantal bloeiende rietorchissen geteld. De aantallen variëren maar sinds de dip van 2011 lijkt het aantal bloeiende planten weer toe te nemen. Het beheer is de laatste jaren ook geïntensiveerd. Verruigging van de vegetatie vond plaats en nu tracht Landschapsbeheer Flevoland de grasstrook 2x per jaar te maaien en af te voeren. In bloei en zaad staande planten worden gespaard tijdens deze maaiacties.
54 Bultpark Eén van de rijkste gebieden van Lelystad en tevens een van de meest zichtbare locaties van Lelystad. Hoewel het aantal bloeiende planten sterk kan wisselen lijkt de afname van 2013 veroorzaakt te worden door twee zaken. In de winter is een deel van de beschoeiing vervangen en daarmee ook de groeiplaats van enkele tientallen planten, anderzijds neemt riet erg de overhand in deze begroeiing. Verruiging en overschaduwing zijn twee aspecten die nadelig uitpakken voor de rietorchis. Intensiever maaien en in elk geval maaien op de afgesproken tijdstippen is noodzakelijk voor het behoud van deze populatie. Gelders Diep Onduidelijk is hoe de populatie van het Gelders Diep zich ontwikkelt. In 2013 is geteld half juni maar toen bleek de vegetatie net gemaaid. Drie planten werden nog bloeiend waargenomen maar geven een vertekend beeld van het werkelijke aantal planten. Kempenaar In de brede berm van de Kempenaar is het aantal bloeiende rietorchissen sterk toegenomen. Gecombineerd met de ontwikkeling van grote – en behaarde ratelaar is het een mooie vegetatie. Het probleem van verruiging zoals bij andere locaties speelt hier niet. Het maaibeheer lijkt hier beter afgestemd op de rietorchis en ook de halfparasiet ratelaar kon wel eens een gunstige uitwerking hebben op de groeimogelijkheden van de rietorchis. Ratelaar zorgt ervoor dat de biomassa minimaal 15% lager ligt dan in terreinen zonder ratelaar en deze biomassareductie vindt vooral bij grassen plaats. Kustendreef De rietorchissen van de Kunstendreef staan heel verspreid langs deze weg. In de winter van 2011-2012 zijn de oevers van de aanliggende sloot ‘natuurvriendelijk’ gemaakt zonder rekening te houden met de aanwezigheid van de rietorchis. In 2012 resulteerde dit in 3 bloeiende planten. De toename in 2013 stemt hoopvol voor de toekomst. Deze bermen worden half juni gemaaid en in dezelfde werkgang wordt het maaisel afgezogen. Het is voor de rietorchis onmogelijk om zaad te zetten. Dit lijkt op de langere termijn een probleem. Het is verstandig om delen met rietorchis eens in de 2-3 jaar niet te maaien en deze delen dus vlak voor het maaiseizoen op te zoeken en uit te rasteren. Kansen en bedreigingen Beheer Het beheer is zowel een kans als een bedreiging. Goed uitgevoerd beheer die ervoor zorgt dat er voedingsstoffen worden afgevoerd door (groen) maaisel te verwijderen is noodzakelijk om op de langere termijn de orchideeen te behouden. Daarnaast moeten de planten regelmatig in de gelegenheid zijn om te bloeien en zaad te zetten. Jaarlijks maaien in de periode mei-augustus geeft de plant geen kans om zaad te zetten, maar is wel de beste periode om voedsel af te voeren. Een goed compromis tussen beide aspecten moet dus gevonden worden. Meerdere beheerders van de oever Het waterschap heeft het beheer van de waterfase overgenomen van de gemeente. De droge fase is nog steeds in beheer van de gemeente. Goede communicatie tussen beide beheerders is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de rietorchis, die op de grens van beide beheergebieden leeft, behouden blijft. Rijden met zwaar materieel door de berm kan schade opleveren aan de vegetatie en ook het op de kant zetten van de bagger is schadelijk voor de orchideerijke vegetatie. Beide dienen dus een goed overzicht te hebben van de belangrijke orchideelocaties.
55
BIJLAGE 1 - Locaties monitoring van oeverplanten en libellen
56
BIJLAGE 2 - Locaties van de graslandkarteringen