@
TECHNISCHE VOORLICHTING 165
WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF
LEIDRAAD VOOR DE GOEDE UITVOERING VAN SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN INHOUD Voorwoord
ex>
C\I 0 C\I ,.......I ,....... LO
0
Z
en en I (0
ex>
(J)
,...
'(])
.0
E (]) c. (])
+-'
en I .(IJ
~
CD
-c c: ctS ctS
E (])
.i::
0
3
1. Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Aansprakelijkheid van de onderneming
4 4 4
2. Beschrijving van de ondergronden 2.1 Geprefabriceerde vloeren 2.2 Ter plaatse gestorte betonvloeren 2.3 Dekvloeren 2.4 Houten vloeren 2.5 Vloeren van vezel- of spaanplaten 2.6 Metalen vloeren 2.7 Verplaatsbare verhoogde vloeren 2.8 Oude ondergronden
5 5 5 6 8 8 8 9 9
3. Opvatting van ondergronden - Voorschriften 3.1 Opvatting 3.2 Voorschriften
11 11 12
4. Onderzoek van de ondergrond 4.1 Inleiding 4.2 Onderzoek van nieuwe ondergronden 4.3 Onderzoek van oude ondergronden
14 14 14 16
5. Voorbereiding van ondergronden 5.1 Voorbereidingsprodukten 5.2 Egalisatieprodukten 5.3 Opvatting en voorschriften voor de voorbereiding en egalisatie van ondergronden
19 19 21
6. Lijmen voor soepele vloerbedekkingen 6.1 Bepaling en funktie van het lijmen 6.2 Samenstelling van de lijmen 6.3 Lijmsoorten 6.4 Karakteristieken van de lijmen 6.5 Keuze van de lijmen naargelang van de ondergrond en de vloerbedekking
23 23 23 23 27
7. Andere bevestigingsmiddelen voor soepele vloerbedekkingen 7.1 Inleiding 7.2 Verankeringslatten of -banden voor gespannen plaatsing 7.3 Een- of tweezijdige kleefbanden 7.4 Zelfklevende membranen 7.5 Mechanische bevestigingen 7.6 Lasbanden
22
30
32 32 32 32 33 33 33
8. Soepele vloerbedekkingen 8.1 Inleiding 8.2 Textielvloerbedekkingen 8.3 Houtachtige vloerbedekkingen 8.4 Kunststofvloerbedekkingen 8.5 Vloerbedekkingen van rubber 8.6 Antistatische en/of elektrogeleidende vloerbedekkingen 8.7 Speciale behandelingen voor vloerbedekkingen
34 34 35 53 54 56
9. Plaatsing van soepele vloerbedekkingen 9.1 Onderzoek van de ondergrond 9.2 Onderzoek van de vloerbedekking 9.3 Voorbereiding van de ondergrond 9.4 Opslag van de materialen 9.5 Technieken voor het plaatsen van vloerbedekkingen 9.6 Termijnen en voorzorgen vóór de ingebruikneming van de vloerbedekking 9.7 Aanvaarding van de plaatsingswerken
58 58 58 58 63
10. Onderhoud van soepele vloerbedekkingen 10.1 Onderhoud van textielvloerbedekkingen 10.2 Onderhoud van andere dan textielvloerbedekkingen
79 79
11. Klassifikaties van soepele vloerbedekkingen 11.1 UPEC-klassifikatie 11.2 I.C.C.O.-klassifikatie 11.3 I.W.S.-klassifikatie 11.4 R.A.L.-klassifikatie 11.5 A.R.T.A.-klassifikatie 11.6 Quali-Sol-klassifikatie
90 90 92 93 93 95 96
57 57
63 78 78
87
12. De reglementering inzake brandbeveiliging en de soepele vloerbedekkingen 12.1 Inleiding 12.2 Wetteksten 12.3 Normen
98 98 98 100
13. Overzicht van de voornaamste normen betreffende soepele vloerbedekkingen
104
Bijlage - Preventieve maatrepelen te nemen bij het verwerken van produkten gebruikt voor het plaatsen van soepele vloerbedekkingen
123
Index
125
Literatuurlijst
129
Samenvatting Summary
Résumé -
Zusammenfassung 132
Deze leidraad werd opgesteld onder bescherming van een werkgroep ontstaan uit het Technisch Komitee Schilderwerk.
SAMENSTELLING VAN DE WERKGROEP
Voorzitter:
de H.
J. BRUWIER, voorzitter van de Koninklijke Nationale Belgische Federatie van aannemers-schilders, sieraadschilders en plaatsers van muur- en vloerbekledingen
Leden:
de HH. N. BERTAUX} leden van de Koninklijke Nationale Belgische FederaA. INNEMEE tie van aannemers-schilders, sieraadschilders en E. PARENT plaatsers van muur- en vloerbekledingen E. BIlliET, industrieel ingenieur, CECA Belgium (vroeger Rousselot Benelux) F. DEVOlDER, commercieel-technisch direkteur, Sommer Secretaris-verslaggever :
de H.
E. DUGNIOllE, hoofd van het laboratorium Scheikunde, W.T.C.B.
We danken de vennootschappen D.l.W. (de H. ledoux), Ardex, De Poortere (de H. Maddens), Imperbel (de H. Buvez) en Forbo Kromenie (de H. De Pourcq) voor de adviezen die zij bij de uitwerking van deze leidraad ieder in haar eigen werkgebied hebben verstrekt.
September 1986 WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF Instelling erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947 Maatschappelijke zetel: Lombardstraat 41, 1000 Brussel Proefstation : avenue Pierre Holoffe 21, 1342 Limelette Verantwoordelijke uitgever: A. Legros Lombardstraat 41, 1000 Brussel Drukkerij Puvrez n.v. Fonsnylaan 59, 1060 Brussel
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van onderhavige Technische Voorlichting is slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.
VOORWOORD
Deze hoofdzakelijk technische Leidraad handelt over de plaatsing van soepele vloerbedekkingen die bestemd zijn voor binnengebruik (IJ en die niet zijn onderworpen aan het verkeer van laad- en lostoestellen. Hij is opgevat als een handleiding. De aanduidingen en aanbevelingen, die erin bevat zijn, zijn te goeder trouw gebaseerd op de huidige kennis, ervaring en ontwikkeling. Wij hebben echter noch de latere ontwikkelingen, noch de diversiteit van de bijzondere toestanden kunnen voorzien; daarvoor blijft bijkomende informatie vanwege de vakman, die de plaatser is, altijd nuttig. Het niet-naleven van de in deze Leidraad verstrekte aanbevelingen kan leiden tot misrekeningen en onnodige geschillen die schadelijk zijn voor de goede samenwerking die moet bestaan tussen de bij het bouwen betrokken partners. De index op het einde van dit dokument vergemakkelijkt het opzoeken van de tema 's die voor de lezer van bijzonder belang zijn.
(1) Met uitzondering van sommige typen van vloerbedekkingen die buiten kunnen worden geplaatst en waarvoor enkele aanduidingen gegeven worden.
3
1. INLEIDING
1.1 ALGEMEEN Het gebruik van soepele vloerbedekkingen maakt deel uit van de afwerking van woonruimten, kantoren, ziekenhuizen en klinieken, scholen, restaurants en handelszaken. Deze bedekkingen bieden bijzondere eigenschappen of prestaties, die soms bepalend zijn bij voorbeeld op het vlak van het akoestisch of termisch komfort, van hygiëne of van het onderhoudsgemak, van het elektro-geleidingsvermogen, enz. De bouwheer en/of de ontwerper bepalen, in samenwerking met de gespecialiseerde pláatser, de verwachte prestaties en de gebruiksvoorwaarden van de bedekking. Op basis van deze voorwaarden, van het type van te bedekken ondergrond en van de eventuele reglementaire voorschriften wordt de keuze van het bedekkingstype en van de plaatsingstechniek bepaald.
of vroegtijdige schade ten gevolge van een verborgen gebrek van de ruwbouw of van een - zij het toevallige - anomalie in de gebruiksomstandigheden, niet worden vermeden. Dit alles bewijst dat zowel de opvatting en de voorbereidende werken als de eigenlijke plaatsing met de grootste zorg moeten worden uitgevoerd.
1.2 AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ONDERNEMING
De werken voor het plaatsen van soepele vloerbedekkingen zijn niet onderworpen aan de tienjarige aansprakelijkheid.
Men moet er rekening mee houden dat:
Dit neemt echter niet weg dat de onderneming, behalve haar kontraktuele aansprakelljkheld C), ook een risico-aansprakelijkheid (2) op zich kan nemen voor schade aan derden, onder meer:
-
het plaatsen of vervangen van een soepele bedekking specifieke voorbereidende werken vergt
-
-
de kwaliteit van de plaatsing beïnvloed wordt door die van de ondergrond waarop de bedekking wordt geplaatst
-
het goede gedrag van de bedekking afhankelijk is van de juiste keuze van deze bedekking en van de goede uitvoering van de plaatsing, alsook van de omgevings- en gebruiksomstandigheden die bepalend zijn voor haar bestandheid tegen het belopen en de andere mechanische belastingen (poten van meubelen, stoelen op wieltjes, plaatselijke wrijvingen, onderhoudstoestellen, enz.).
wanneer ze vanwege de bouwheer en/of de ontwerper een bepaling heeft aanvaard wat betreft de keuze van de aard van de vloerbedekking en/of van haar plaatsing, die in tegenstrijd zou zijn met de bestaande reglementering over de veiligheid en de hygiëne van het werk, de brandveiligheid en de regels der kunst. Deze risico-aansprakelijkheid kan nooit worden afgewezen door schriftelijke en formele voorbehouden, zelfs wanneer men aanneemt dat deze laatste de onderneming gedeeltelijk ontheffen van de kontraktuele aansprakelijkheid wanneer het schaderisico gering is en de gevolgen van het gebrek niet groot zijn
-
wanneer, bij afwezigheid van de ontwerper, de onderneming een keuze en/of een plaatsingstechniek heeft voorgesteld die in tegenstrijd is met de voornoemde reglementeringen.
Zelfs wanneer de plaatsing in de beste voorwaarden werd uitgevoerd, kan een minder goed gedrag
(1) Kontraktuele aansprakelijkheid: door de wet en de overeenkomst opgelegde verplichting om de schade te herstellen die aan een ander werd berokkend door het niet uitvoeren van een verbintenis. Risico-aansprakelijkheid: door de wet opgelegde verplichting om de schade te herstellen die aan een ander werd berokkend door een onrechtmatige daad zonder het oogmerk te schaden.
e) 4
2. BESCHRIJVING VAN DE ONDERGRONDEN
Onder de term «ondergrond» verstaat men hier niet alleen de eigenlijke vloeren, ongeacht hun aard, maar ook de trappen en hellende vlakken waarop een soepele vloerbedekking kan worden aangebracht. De ondergronden kunnen als volgt worden onderverdeeld: -
gewapende geprefabriceerde gebakken aarde of beton
-
ter plaatse gestorte betonvloeren
-
dekvloeren
-
houten vloeren
-
vloeren van vezel- of spaanplaten
-
metalen vloeren
-
verplaatsbare verhoogde vloeren
-
te vernieuwen oude vloeren.
vloeren
van
Bij hun voorbereiding of behandeling moet rekening worden gehouden met hun aard en staat. Deze min of meer omvangrijke voorbereiding is bedoeld om de soepele vloerbedekking in goede omstandigheden te kunnen uitvoeren.
Tijdens de uitoefening van statische of dynamische belastingen kunnen de samenstellende elementen van de vloer worden onderworpen aan differentiële bewegingen waarmee rekening dient te worden gehouden. Dit kan worden vermeden onder meer door dekvloeren (meestal gewapend) van voldoende dikte te voorzien. Een egalisatielaag kan ook noodzakelijk blijken. Deze verschillende elementen hebben een invloed op het peil waarop de vloer moet worden aangelegd.
2.2 TER PLAATSE GESTORTE BETONVLOEREN Het betreft betonwerken die in een bekisting worden gestort en die moeten voldoen aan verscheidene normen, waarvan de voornaamste bepalingen opgenomen zijn in Aflevering 5 van het Algemeen bestek voor de uitvoering van privébouwwerken (2). Details van de berekeningswijze van deze vloeren worden gegeven in de norm NBN B 15-103 (3). Om een oppervlakte aangepast aan soepele vloerbedekkingen te bekomen moet een aantal voorbereidende werken worden uitgevoerd, waarover verder zal worden gehandeld (hoofdstuk 5, p. 19).
2.1 GEPREFABRICEERDE VLOEREN Men onderscheidt vloeren bestaande uit naast elkaar geplaatste elementen van gebakken aarde, van gewapend of voorgespannen beton en van cellenbeton. Deze verschillende vloertypen worden beschreven in Aflevering 7 van het Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken C). Dit dokument beschrijft ook de kontroleverrichtingen die worden uitgevoerd tijdens de oplevering van de werken door de ontwerper of de bouwheer. Het heeft voornamelijk betrekking op de mechanische karakteristieken van geprefabriceerde vloeren.
(1) Zie (2) Zie (3) Zie (4) Zie
2.21 Gladgemaakt beton Dit vloertype bestaat uit beton waarvan het oppervlak zonder toevoeging van andere materialen gladgemaakt is, bij voorbeeld door middel van een strijkspaan of een zogenaamde helikopter (4). Gladgemaakt beton vormt een ondergrond waarvan de kohesie en vlakheid een vrij belangrijk verkeer van voetgangers en rollend materieel toelaten. Om die reden worden dergelijke ondergronden vaak bedekt met een zeer sterke vloerbedekking voor openbare lokalen, bedrijfs- en zelfs nijverheidsruimten.
literatuurlijst nr. 32. literatuurlijst nr. 31. literatuurlijst nr. 6. STS 44, p. 14 (literatuurlijst nr. 30) en Technische Voorlichting 122 (literatuurlijst nr. 37).
5
Door hun oppervlaktetextuur hebben dergelijke betonvloeren een laag absorptievermogen, waardoor soms bepaalde voorzorgen moeten worden genomen voor een goede verlijming van de vloerbedekking. Dit beton vormt echter geen scherm tegen capillaire vochtopstijging.
-
2.22 Met de regel gelijkgemaakt beton
-
hechtende dekvloeren
Dit beton bezit niet de oppervlakte-eigenschappen van gladgemaakt beton en vergt daardoor de plaatsing van een dekvloer of een egalisatielaag (zie hoofdstuk 5, p. 19). Zoals voor gladgemaakt beton, vormt dit vloertype op zichzelf geen scherm tegen capillaire vochtopstijging.
-
niet-hechtende dekvloeren
-
zwevende dekvloeren.
2.3 DEKVLOEREN 2.31 Bepaling Er bestaat een grote verscheidenheid van dekvloeren met diverse funkties. Deze waarvan in deze paragraaf sprake is zijn nivelleringsdekvloeren die worden aangebracht op vloeren van gewapend beton en van gebakken aarde of op iedere andere ondergrond. Ze vormen op het gewenste peil een vlakke, horizontale of eventueel hellende vloer. Om redenen die eigen zijn aan het type van bedekking dat op de dekvloer wordt geplaatst en/of om redenen die inherent zijn aan de bouwplaats, moeten deze dekvloeren dikwijls worden geëgaliI seerd met een geschikt produkt, alvorens de soepele vloerbedekking wordt geplaatst. De voor de dekvloer te voorziene karakteristieken zijn afhankelijk van de belastingen waaraan hij zal worden onderworpen en van zijn bestemming.
de «speciale» dekvloeren, d.w.z. met een ander bindmiddel dan portlandcement. Het zijn voornamelijk dekvloeren op basis van magnesiumcement, syntetisch anhydriet of asfalt.
Naargelang van de wijze waarop het legbed wordt voorbereid en van de technische funktie die eruit voortvloeit, onderscheidt men :
2.33 Karakteristieken en eigenschappen van dekvloeren Voorschriften betreffende de verschillende dekvloeren worden gegeven in de Technische Voorlichting 62 (6) en in de voornoemde STS 44 (5). Deze voorschriften hebben betrekking op de samenstelling, de uitvoeringswijze, de na te leven niveaus, de vlakheid, de mechanische weerstand, de aanzet-, krimp- en bewegingsvoegen en de minimumdikten. Het gebeurt dat dekvloeren neiging hebben tot scheurvorming en poedervorming en onvoldoende vlak zijn. Na droging moeten soms egalisatieprodukten worden gebruikt om de vlakheid te verbeteren of om scheuren te herstellen (zie hoofdstuk 5, p. 19). Poedervorming kan meer ingewikkelde korrektiebehandelingen en soms de volledige vernieuwing van de dekvloer vereisen. De dekvloer moet verder voldoende dik zijn om er eventueel elektrische leidingen, water- en verwarmingsleidingen en/of een vloerverwarmingssysteem te kunnen inwerken. In dat geval moeten de nodige voorzorgen (7) worden genomen om onder meer korrosie van de leidingen te voorkomen (8).
2.33.1 Gewone dekvloeren 2.33.11 Hechtende dekvloeren
2.32 Klassifikatie van dekvloeren In dit dokument wordt de klassifikatie van de STS 44 (5) gegeven. Een andere klassifikatie, gebaseerd op de beoogde funktie en op het type van gebruikt bindmiddel, wordt door het W.T.C.B. voorbereid. Deze zal worden voorgesteld in een volgende Technische Voorlichting bestemd om de voornoemde STS 44 te vervangen. In de STS 44 onderscheidt men: -
de « gewone» dekvloeren, met als bindmiddel portlandcement zonder speciale toeslagstoffen die hun gedrag bij droging, verharding en gebruik kunnen wijzigen. Dit type van dekvloer wordt bepaald door zijn samenstelling of door de mechanische weerstand die men verwacht
(5) Zie literatuurlijst nr. 30. (6) Zie literatuurlijst nr. 38. Zie literatuurlijst nr. 35. (8) Zie Technische Voorlichting 88 (literatuurlijst nr. 40).
e) 6
Deze worden zo genoemd omdat ze rechtstreeks op de ondergrond worden aangebracht. 2.33.12 Niet-hechtende dekvloeren Deze dekvloeren worden op de ondergrond aangebracht nadat op deze laatste een folie werd gelegd (polyetyleenfolie, asfaltmembraan). Door de aanwezigheid van een polyetyleenfolie worden de vochtuitwisselingen tussen de ondergrond en de dekvloer sterk beperkt, maar de vochtopstijging wordt daardoor niet geheel uitgesloten. Deze techniek verbetert de ondergrond en het gedrag van de vloerbedekking die erop wordt geplaatst.
2.33.13 Zwevende dekvloeren De zwevende dekvloeren worden op een al dan niet rekbaar materiaal geplaatst met het oog op een termische of akoestische isolatie. Deze dekvloeren worden bijzonder op buiging belast, zodat ze aangepast moeten worden om te kunnen weerstaan aan de mechanische belastingen. Daartoe worden een gepaste dikte en/of wapening en eventueel een verdeling in panelen voorzien. Bovendien moet de dekvloer van de ruwbouw (muren, scheidingswanden, kolommen) worden gescheiden door tegen de plinten oplopende isolatiematerialen.
verdeling en een beperkt humus- (maximum 0,6 0/0) en kleigehalte (maximum 1 0/0). Het is aanbevolen om de anhydrietdekvloeren van de betonvloeren te scheiden door een kunststoffolie. In vergelijking met cementgebonden dekvloeren, hebben de anhydrietdekvloeren een geringe krimp, waardoor scheuren en/of krimpvoegen beperkt kunnen worden of soms achterwege kunnen worden gelaten. Hun hardheid en mechanische weerstand zijn zeer goed.
Dit type van dekvloer droogt vrij langzaam. De vochtuitwisseling tussen de ondergrond en de dekyloer kan in hoge mate worden beperkt door het isolatiemateriaal op een waterdicht membraan te plaatsen, zoals wordt gedaan voor niet-hechtende dekvloeren .
Voor deze dekvloeren moet een hechtprimer op basis van kunstharsen worden gebruikt vóór de uitvoering van een egalisatie. Bij de plaatsing van een poreuze textielbedekking, waarvoor niet noodzakelijk een egalisatie moet worden uitgevoerd, is het gebruik van een stofwerend fixeermiddel sterk aanbevolen.
2.33.2 Speciale dekvloeren
De egalisatie is onontbeerlijk voor de plaatsing van vinyl- oflinoleumbedekkingen (zie hoodstuk 5, p.19).
Naast portlandcement of ppz (pouzzolaanportland) dat het bindmiddel is van gewone dekvloeren, bestaan er nog andere bindmiddelen voor de samenstelling van andere, zogenaamde «speciale » dekvloeren. 2.33.21 Dekvloeren op basis van syntetisch anhydriet Syntetisch anhydriet, dat hier als bindmiddel wordt gebruikt, is een kunstmatig calciumsulfaat. Het onderscheidt zich van gips op de volgende punten: -
chemisch: doordat het tijdens de fabrikatie volledig watervrij wordt gemaakt, wordt het veel langzamer gebonden dan gips, maar sneller dan cement
-
fysisch: door het systeem waarin dit bindmiddel kristalliseert, verkrijgen de dekvloeren een grotere sterkte; dit voordeel gaat echter teniet bij langdurig kontakt met vocht, waardoor de mechanische eigenschappen aanzienlijk verminderen.
De vereiste hoeveelheid aanmaakwater is kleiner dan voor cementgebonden dekvloeren. Syntetisch anhydriet vertoont echter een uitgesproken temperatuurgevoeligheid, die vanaf een bepaalde drempel (ongeveer 60 Oe) kan leiden tot de verwering van de kristallen door dehydratie, waardoor de mechanische karakteristieken van de dekvloer worden aangetast (opgelet voor vloerverwarming). Tenslotte kan er met dit bindmiddel een neiging tot vorming van uitbloeiingen ontstaan, ten gevolge van het naar het oppervlak opstijgen van de meest oplosbare bestanddelen (onzuiverheden). In de STS 44 (9) vindt men samenstellingen van anhydrietmortel, die vooral worden bepaald door de keuze van zand met een bepaalde korrelgrootte-
Gezien het grote verschil in vochtgedrag, moet vóór de plaatsing van een bedekking een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen een cementgebonden dekvloer en een anhydrietgebonden dekvloer. Bij gebrek aan informatie en wanneer dit verschil op zicht niet kan worden gemaakt, laat de fenolftaleïneproef toe de aanwezigheid van vrije kalk in een recente cementgebonden dekvloer op te sporen (door het verschijnen van een rode kleuring). Op een anhydrietgebonden dekvloer, die geen vrije kalk bevat, ontstaat er geen kleuring (zie § 4.21, p. 14). Een goede droogheid (vochtigheidsgraad kleiner dan 1 0/0) en een doeltreffende bescherming tegen opstijgend vocht zijn essentieel. Zowel de mechanische als de chemische karakteristieken van anhydrietgebonden dekvloeren kunnen worden verbeterd (onder meer de bestandheid tegen water) door toevoeging van speciale kunstmatige bindmiddelen en toeslagstoffen. Het gebruik van deze produkten leidt voornamelijk tot een vermindering van het aanmaakwater en bijgevolg tot een verhoging van de dichtheid. Tenslotte vindt men tegenwoordig op de markt samenstellingen op basis van syntetisch anhydriet voor de uitvoering van zelfnivellerende dekvloeren. 'Door de toevoeging van water (in de juiste hoeveelheid), dat mechanisch wordt ingemengd, bekomt men .een gietbare mortel, die door eenvoudige uitspreiding met de lat of het schraapijzer wordt genivelleerd. 2.33.22 Dekvloeren op basis van magnesiumcement Deze dekvloeren verharden vrij snel door de chemische reaktie tussen het chloride en het magne-
(9) Zie literatuurlijst nr. 30.
7
siumoxyde.Ze worden nauwelijks meer gebruikt omwille van het grotere risico van korrosie van de metalen elementen die erin zouden worden verwerkt.
De aanwezigheid van toeslagstoffen wijzigt het gedrag van de dekvloer ten overstaan van de absorptie aanzienlijk en verlengt de wachttijd van de lijmen, een element waarmee de plaatser van de vloerbedekking moet rekening houden.
2.33.23 Dekvloeren op basis van asfaltprodukten De voornaamste voordelen van de verschillende typen van dekvloeren op basis van bitumen of asfalt zijn de afwezigheid van poedervorming en scheurvorming, de weerstand tegen sommige chemicaliën (minerale zouten) en de goede bestandheid tegen water. De weerstand tegen vervormingen onder statische belasting is kleiner dan die van de voornoemde dekvloeren.
Dit is een van de oudst gekende vloertypen. Het bestaat doorgaans uit geschaafde en van tand en groef voorziene planken die op een houten struktuur worden gelegd, soms in kombinatie met stalen of betonnen balken.
Deze dekvloeren worden uitgevoerd door middel van warmgegoten asfalt of bitumineuze bindmiddelen in dispersie in water waaraan een filler en/of granulaten zijn toegevoegd.
Wanneer een vloer niet zelfdragend is, worden de planken op vloerribben vastgemaakt, die zelf op een draagvloer van beton of gebakken aarde worden bevestigd.
Op dergelijke dekvloeren moet vóór de uitvoering van de egalisatie een speciale hechtingslaag (zie § 5.13.12.1, p. 20) op basis van kunstharsen worden aangebracht. Deze egalisatie is nodig bij het gebruik van een lijm in een oplosmiddel of bij het lijmen van een PVC-vloerbedekking.
De staat van het vloeroppervlak en zijn mechanische weerstand bepalen de maatregelen die moeten worden getroffen voor de plaatsing van de vloerbedekking.
2.33.24 Snelhardende en sneldrogende dekvloeren Deze dekvloeren op basis van cement en speciale toeslagstoffen hebben dezelfde funkties als de gewone dekvloeren, maar hun verhardings- en drogingssnelheid is bijzonder hoog. Door hun gebruik wordt de restvochtigheid onder de vloerbedekking aanzienlijk beperkt (wat interessant is wanneer deze waterdicht is) alsook de daarmee .qepaard gaande risico's. Het spreekt vanzelf dat j deze dekvloeren hun voordelen verliezen wanneer ze aangebracht worden op vloeren die nog te veel vocht bevatten of die onderhevig zijn aan wateropstijging. Op sommige van deze dekvloeren kan reeds korte tijd na hun uitvoering een vloerbedekking worden gelegd. Het is belangrijk de voorschriften van de fabrikant van de gebruikte produkten na te leven. 2.34 Toeslagstaffen voor dekvloeren Er bestaan talrijke toeslagstoffen voor het cement en de andere hydraulische bindmiddelen, maar slechts een klein aantal ervan kan nuttig worden gebruikt in mortels voor dekvloeren. Deze toeslagstoffen die worden bepaald en ingedeeld in de norm NBN T 61-001 CO), maken het mogelijk de droging en de verharding te versnellen, de scheurvorming te beperken of de mechanische karakteristieken te verbeteren. In dat geval gaat het onder meer om speciale emulsies op basis van kunstharsen.
(10) Zie literatuurlijst nr. 17. (11) Zie literatuurlijst nrs. 7,8,9,28 en 29.
8
2.4 HOUTEN VLOEREN
2.5 VLOEREN VAN VEZEL· OF SPAANPLATEN C1) De vloeren van talrijke woningen die de laatste jaren met lichte materialen werden gebouwd zijn vaak samengesteld uit spaanplaten. Ze zijn "op zichzelf niet zonder meer geschikt voor het verkeer en moeten worden bedekt met een soepele bedekking van gering gewicht. Dit vloertype moet worden behandeld zoals een houten vloer (zie § 2.4 hiervoor).
2.6 METALEN VLOEREN Sommige vloeren zijn uitgevoerd in metalen elementen die op een draagskelet bevestigd zijn of op een draagrooster geplaatst zijn. De meest frekwent gebruikte metalen zijn: -
gewoon staal
-
voorgeschilderd staal
-
roestvrij staal
-
verzinkt staal
-
elektrisch-verzinkt staal
-
aluminium.
Alvorens op deze materialen een soepele vloerbedekking te lijmen, moeten ze een speciale voorbereiding ondergaan, waarbij rekening moet worden gehouden met : -
de zuiverheid van het oppervlak (vooral vet is erop aanwezig)
-
de korrosiegevoeligheid (funktie van de aard van het metaal, van zijn eventuele behandeling en van het type vloerbedekking).
Wanneer geen egalisatie noodzakelijk blijkt, nen sommige lijmsamenstellingen op basis epoxy- of polyuretaanharsen, na zorgvuldige vetting van de vloer, de dubbele funktie korrosiewering en verlijming vervullen.
kunvan ontvan
Indien een egalisatie wel noodzakelijk blijkt, moet men op het metaal dat volgens de voor schilderwerken gebruikte technieken werd voorbereid, een hars aanbrengen - bij voorbeeld : verdund neopreen, epoxy, polyuretaan - waarin kwarts of een filler wordt gestrooid om een hechtingslaag te vormen. Vervolgens kan een egalisatie versterkt met een toeslagstof - voornamelijk acrylharsen worden uitgevoerd, dit om rekening te houden met de maatschommelingen van het metaal. De plaatsing moet worden uitgevoerd zoals voor een weinig absorberende ondergrond. De metalen ondergronden kunnen zeer verschillend van uitzicht zijn, naargelang van het type van bescherming en/of bedekking dat ze al dan niet hebben ontvangen. Wanneer roest aanwezig is, moet het oppervlak worden behandeld tot op het gezonde metaal, alvorens over te gaan tot het plaatsen van een nieuwe bedekking (mits de voornoemde voorzorgen).
2.7 VERPLAATSBARE VERHOOGDE VLOEREN Dit vloertype, ook verplaatsbare technische vloer genoemd, komt men steeds vaker tegen. Het komt voor in platen van diverse aard (metaal, hout, enz.) die op steunijzers worden geplaatst en doorgaans vooraf bekleed zijn. Ingeval deze platen onbekleed worden geleverd, stelt het lijmen van een bedekking geen andere problemen dan deze die reeds werden opgesomd bij de voornoemde ondergronden. De keuze van een textielbedekking is echter delikater aangezien in dat geval het bij het gebruik (en vooral bij het onderhoud) te vrezen uitrafelen zoveel mogelijk moet worden beperkt.
2.8 OUDE ONDERGRONDEN 2.81 Klassifikatie en karakteristieken Onder oude ondergronden verstaat men hier deze die reeds werden gebruikt en die daardoor reeds van een of andere afwerking werden voorzien. Dat zijn voornamelijk: -
houten vloeren
-
parketvloeren
-
vezel- en spaanplaten
-
gladgemaakt beton
-
tegelvloeren
-
linoleum, vinyl, enz.
-
textielvloerbedekkingen .
De karakteristieken van deze reeds gebruikte ondergronden verschillen soms merkelijk van de hierboven onderzochte ondergronden. Deze hebben de evolutie van de materialen en de technieken gevolgd, terwijl oude vloeren blootgestaan hebben aan belastingen en veroudering, zodat ze specifieke behandelingen moeten ondergaan alvorens de vloerbedekking kan worden geplaatst.
2.81.1 Houten vloeren Zelfs wanneer houten vloeren aanvankelijk worden uitgevoerd volgens de regels die ze een normale stevigheid verschaffen, kunnen ze krimp- of buigvervormingen hebben ondergaan. Zij kunnen ook slijtage en spleten vertonen en sommige delen van het geheel kunnen losgekomen zijn. AI deze gebreken moeten worden hersteld. Bovendien zijn ze meestal geschilderd, gevernist of geboend geweest. Wanneer de beschikbare hoogte tussen het bestaand niveau en het na de plaatsing van de soepele vloerbedekking te bekomen niveau voldoende groot en de vloer voldoende sterk is, moet de staat van het oppervlak worden hersteld door het gieten van een nivelleringslaag (zie § 2.3, p.6). In het tegengestelde geval zijn er, na het vervangen van de beschadigde planken en het vastzetten van de losgekomen stukken, twee mogelijke oplossingen: -
ofwel kan men op de bestaande vloer platen van hout of houtderivaten met een minimumdikte van 6 mm met verspringende voegen schroeven of spijkeren met gekartelde spijkers. Wanneer de ondergrond onvoldoende vlak is, moet hij worden gelijkgeschaafd. Na de plaatsing van deze platen moeten eventuele niveauverschillen worden hersteld door schuren en/of egaliseren
-
ofwel kan men een hechtingslaag op basis van kunstharsen en een geschikte egalisatielaag aanbrengen die, na de dichting van 'de spleten en voegen, de oneffenheden van de vloer wegwerkt. Vooraf echter is het onontbeerlijk dat de was wordt verwijderd met een oplosmiddel, afgeschraapt of afgeschuurd. Het verwijderen van verf of parketvernis is niet altijd noodzakelijk (zie § 4.31, p. 17).
2.81.2 Parketvloeren Na het vervangen van de beschadigde of ontbrekende stroken en het opnieuw vastmaken van de losgekomen delen, vormen de gelijmde of gespijkerde parketvloeren doorgaans een stevige ondergrond voor de plaatsing van een soepele vloerbe-' dekking. De ontbrekende stroken kunnen desnoods worden vervangen door een degelijk vulprodukt.
9
Een gebrekkige vlakheid moet pas worden hersteld na verwijderen van de was (geboend parket), ontvetten (verglaasd of geplamuurd parket) en/of schuren. Dit herstellen bestaatIn het aanbrengen van een hechtingslaag en een effeningslaag.
2.81.3 Vezel- en spaanplaten Zoals in § 2.5 (p. 8) werd gezegd, wordt een oude ondergrond van vezel- of spaanplaten meestal bedekt met een soepele vloerbedekking. Men bevindt zich dan in het geval dat in § 2.81.8 hierna wordt behandeld. Wanneer de oude bedekking wordt verwijderd (§ 9.31, p. 58), bevindt men zich in het geval van oude houten vloeren (§ 2.81.1, p. 9).
2.81.4 Gladgemaakt beton Het kan gebeuren dat de aannemer een soepele vloerbedekking moet plaatsen op een gladde betonvloer of een dekvloer, die oorspronkelijk niet bedoeld was voor een dergelijke afwerking. Naargelang van de staat van het oppervlak van deze ondergrond, van zijn vlakheid, zijn mechanische weerstand, de bevuillnq en de beschikbare hoogte, kan een van voornoemde procédés worden toegepast (zie § 2.33, p. 6). Deze faktoren bepalen tevens de keuze van het type van bedekking.
2.81.5 Tegelvloeren
2.81.6 Metalen vloeren Deze vloeren kunnen een zeer verschillend uitzicht vertonen naargelang van het type van bescherming en/of bedekking dat erop is aangebracht. Wanneer roest aanwezig is, moet het metaal worden gezandstraald tot op het gezonde metaal, alvorens een nieuwe bedekking te plaatsen (mits de voorzorgen vermeld in § 2.6, p. 8).
2.81.7 Verplaatsbare verhoogde vloeren In tegenstelling tot de andere typen van ondergronden, moet iedere oude bedekking, ook naaIdvilttapijt, zorgvuldig worden weggenomen vooraleer een nieuwe bedekking wordt geplaatst. Voor de plaatsing van een nieuwe bedekking wordt verwezen naar de uitvoeringsregels als funktie van de aard van de ondergrond.
2.81.8 Vloerbedekkingen van vinyl, vinyl-asbest, linoleum en dergelijke De ideale oplossing voor de uitvoering van een nieuwe soepele vloerbedekking Is de verwijdering van de oude bedekking (zie § 9.31, p. 58) en de gepaste voorbereiding van de ondergrond. De oude bedekking kan echter soms een aanvaardbare ondergrond vormen voor de nieuwe bedekking. De keuze tussen deze twee oplossingen komt toe aan de bouwheer die de bijzonderheden van de lokalen en van de bedekking kent. Om de oude bedekking te kunnen behouden, is het echter noodzakelijk dat: -
Tegelvloeren zijn meestal weinig absorberend. Door de onderhoudsprodukten zijn ze vettig geworden, waardoor de kansen op een goede hechting van de effeningslaag en van de lijm die erop moeten worden aangebracht, aanzienlijk zijn beperkt. Vandaar de noodzaak van ontvetten of afbijten. Ingeval vochtopstijging te vrezen is, moet de tegelvloer waterdicht worden gemaakt (zie § 3.1, p. 11, en § 5.13.2, p. 20). Loszittende tegels moeten worden vastgemetseld of verwijderd en de holten moeten worden gedicht met een vulprodukt. Deze voorbereiding eindigt met het aanbrengen van een hechtingslaag en een egalisatielaag.
10
ze destijds korrekt werd geplaatst
-
nog perfekt hecht
-
de schade aan deze bedekking nog herstelbaar is.
2.81.9 Textielvloerbedekkingen Vóór de plaatsing van een nieuwe bedekking moeten alle oude textielvloerbedekkingen worden weggenomen, met uitzondering van naaldvilttapijt dat als ondergrond kan behouden worden voor de plaatsing van een gespannen vloerbedekking. In dat geval moet het naaldvilttapijt aan de omtrek van de lokalen worden losgesneden en weggenomen om de bevestigingslatten waaraan het nieuwe tapijt zal worden vastgehaakt, te kunnen plaatsen.
3. OPVATTING VAN ONDERGRONDEN VOORSCHRIFTEN
3.1 OPVATTING Tijdens de studie van een ontwerp van een gebouw moet de architekt, rekening houdend met de diverse reglementeringen inzake werkveiligheid, werkhygiëne en brandveillqheid en in akkoord met de bouwheer, in het bijzonder bestek en de plannen alle uit te voeren werken beschrijven, met inbegrip van de afbouwwerken. In dat geval moet de ontwerper de ondergronden (vloeren, trappen, hellende vlakken, enz.) ontwerpen als funktie van de belastingen waaraan ze zullen worden blootgesteld, van hun bestemming en van andere overwegingen waarvan de financiële mogelijkheden van de bouwheer niet de minste zijn. De ontwerper die belast is met een volledige en van meet af aan welomschreven opdracht, zou ondergronden moeten ontwerpen die aangepast zijn aan de erop aan te brengen bedekkingen. Dit is echter niet altijd het geval en de keuze van de vloerbedekkingen voor de verschillende lokalen van het gebouw wordt vaak tijdens het oprichten van het gebouw gemaakt. Dit is ten zeerste te betreuren, omdat: -
-
men naargelang van het type vloerbedekking genoodzaakt kan zijn o.a. bepaalde niveaukorrekties uit te voeren door het aanbrengen van deklagen die, wegens het kumulatief effekt (geval van een building), een invloed kunnen hebben op de berekening van de funderingen, de hoogte van het gebouw, het metselwerkvolume en dus uiteindelijk de totale bouwkosten door de afmetingen van de lokalen te harmoniseren met deze die beschikbaar zijn voor de banen van de bedekking, men door de plaatsingsregels in aanmerking te nemen, de kosten van deze operatie - waarbij noodzakelijkerwijs rekening wordt gehouden met het percentage afval op de bedekking - soms aanzienlijk kan beperken.
Het is tevens belangrijk dat men van in de ontwerpfase van het gebouw rekening houdt met de moeilijkheden bij het transport van bedekkingen van grote afmetingen naar de plaats waar die
moeten worden aangebracht. Het plooien van de bedekking, dat dan voor de plaatser nog de enige oplossing is, kan het « breken» van de bedekking veroorzaken, waardoor men dan soms verplicht is om de afmetingen of het type van bedekking te wijzigen. Om ekonomische en technische redenen is het gerechtvaardigd dat bij de opvatting van de vloeren rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van de bedekking. Deze heeft immers bepaalde specifieke kenmerken zoals soepelheid, elasticiteit, en akoestische, termische, mechanische en dimensionele karakteristieken. Daartoe behoort tevens de warmtetransmissie die bepalend is voor de dimensionering van een vloerverwarming. De voornaamste eigenschappen van de ondergrond zijn: -
stabiliteit
-
oppervlaktehardheid (kohesie, ...)
-
niveau, horizontale stand, vlakheid (in overeenstemming met de toegelaten afwijkingen), eventuele helling
-
chemische verenigbaarheid tussen de elementen die met elkaar in kontakt komen
-
vochtigheidsgraad.
In de Technische Voorlichting 62 C) wordt de aandacht gevestigd op het belang van de stijfheid van de vloeren en het niveau van hun samenstellende elementen. De oppervlakte-eigenschappen van de ondergronden zijn van essentieel belang voor de plaatsing van soepele bedekkingen, omwille van hun dunheid en soepelheid. De belastingen worden immers nagenoeg onverdeeld en ongedempt op de ondergrond overgedragen, met het gevaar op doorboring. De indrukken die hiervan het gevolg kunnen zijn, schaden het uitzicht van de bedekkingen, vooral wanneer ze een gelijkmatige tekening vertonen. Bovendien worden de gebreken in de vlakheid van de ondergrond gemakkelijk nagevolgd door dit type
(1) Zie literatuurlijst nr. 38.
11
bedekking; ze komen vooral tot uiting wanneer een vloerbedekking met een zekere glans en een gladde oppervlakte wordt bezien onder strijklicht of tegen het licht in. Dit komt vaak voor in lange gangen en in lokalen met een grote oppervlakte. De tekening, textuur en/of plaatsingswijze van de vloerbedekking kunnen deze uitzichtgebreken afzwakken. Wanneer de stabiele en harde ondergrond goed horizontaal en op het gewenste peil is, zal de plaatsing van de bedekking in hoge mate worden vergemakkelijkt en zal het eindresultaat zeer bevredigend zijn. Het spreekt vanzelf dat de kwaliteit van de vloerbedekking een invloed heeft op haar slijtvastheid, op het behoud van de kleuren en van haar oppervlaktetoestand, op de maatvastheid, kortom, op het gedrag van haar zichtbare delen. Maar het is evenzeer belangrijk er zich van te vergewissen dat de onderzijde van de vloerbedekking niet op min of meer lange termijn schier onopgemerkt schade zou lijden. De kwaliteit van de bedekking en inzonderheid van haar basisstruktuur (rugzijde) is van essentieel belang. Deze rugzijde die in kontakt is met de ondergrond, die zijn eigen karakteristieken heeft, meestal via een lijmprodukt, dat ook weer de zijne heeft, moet verenigbaar zijn met deze plaatsingsvoorwaarden. Sommige gebreken van chemische verenigbaarheid kunnen onder meer tot uiting komen door: -
de gevoeligheid van de lijm of van de bedekking voor de alkaliteit van de ondergrond
-
het oplosbaar maken of de verwering van het bindmiddel van de ondergrond onder invloed van de verdunners van de lijm
vloeren op slecht geïsoleerde volle grond of boven lokalen met een hoge vochtigheid (zwembad, keuken, badkamer, wasplaats, industriële koelkamer, enz.) gelegen zijn. In de ontwerpfase moeten de hygrotermische omstandigheden van de toekomstige lokalen worden beoordeeld en moeten de nodige konstruktieve schikkingen worden getroffen ter voorkoming van een kondensatievlak dat schadelijk is voor het lijmvlak. Dit kan het geval zijn bij een slechte keuze van de plaats van de water- en verwarmingsleidingen die in de ondergrond worden verzonken. Een van de vaak nuttige voorzorgen is het in bedrijf stellen van de gehele verwarmingsinstallatie vóór de plaatsing van weinig of niet poreuze vloerbedekkingen (ten minste één week vooraf). Dekvloeren met verzonken metalen leidingen moeten steeds met de grootste zorg worden ontworpen en uitgevoerd, omwille van de grote korrosiegevaren van deze leidingen (2). Bovendien kunnen neveneffekten van termische uitzetting, van abnormale en/of onregelmatige absorptie van de lijmen leiden tot het loskomen van de vloerbedekking. Deze schade is het gevolg van de karakteristieken van de komponenten van de dekvloer en van zijn waterdoorlatendheid. Reeds in de ontwerpfase zal ook rekening worden gehouden met de aantasting als gevolg van het gebruik van de metode en de frekwentie van de reiniging en het onderhoud van de lokalen. Deze aantasting kan variëren naargelang van: -
de bestemming van de lokalen (partikuliere woningen, gemeenschappelijke lokalen van flatgebouwen, openbare lokalen, handels- en bedrijfslokalen, enz.)
-
de omgeving (vloertemperatuur, luchtvochtigheid en daardoor veroorzaakte kondensatie) de bezettingsgraad (verkeersdrukte, meest belopen doorgangen, statische en dynamische belastingen).
-
de migratie van gekleurde produkten, die eventueel in de ondergrond aanwezig zijn, naar het oppervlak van de bedekking
-
-
de vorming van uitbloeiingen of de migratie van oplosbare zouten in het lijmvlak, als gevolg van een toevallige bevochtiging van de ondergrond (dit kan leiden tot een gebrekkige hechting van de vloerbedekking).
Tenslotte vormen de akoestische, termische en mechanische karakteristieken van een vloerkonstruktie een geheel waartoe de ondergrond en de bedekking hun eigen bijdrage leveren.
Wanneer de ondergrond permanent vochtig is, is een korrekte plaatsing onmogelijk. De uitvoering van een afdichting met behulp van produkten onder de vorm van een film of een dikke laag kan slechts als een lapmiddel worden beschouwd. Hoewel plaatselijk een resultaat kan worden bekomen, dat dan nog niet altijd duurzaam is, wordt het probleem immers naar andere plaatsen (muren, ...) verplaatst die tot dan toe geen gebreken vertoonden. De bevochtiging van de ondergrond (door capillariteit, absorptie, kondensatie, lekken, enz.) na de plaatsing van de bedekking is altijd schadelijk, in het bijzonder wanneer deze weinig of niet doorlatend is. Deze gevaren doen zich vaak voor wanneer de (2) Zie Technische Voorlichting 88 (literatuurlijst nr. 40).
12
3.2 VOORSCHRIFTEN De ondergrond van soepele vloerbedekkingen moet aan de volgende voorwaarden voldoen : -
op niveau, vlak en glad zijn (zie § 3.21, p. 13)
-
een korrekte uitvoering van de deurdorpels en aansluitingen tussen verschillende bedekkingen toelaten (indien er geen voeglat of deurdorpel aanwezig is, is het aan te raden meer dan 1 mm niveauverschil tussen de bedekkingen te vermijden)
-
droog zijn (zie § 3.22, p. 13)
Tabel 1 -
Toleranties op de vlakheid naargelang van het type van vloerbedekking Tolerantie (inrnrn) gemeten onder een lat van
Type van vloerbedekking
Dokument
T.V. 103 (*) STS 44 (**)
Ontwerp van T.V. (***)
Tegels
Banen van PVC of linoleum
Textielbanen
-
-
x
x
0,6 m
1 m
2 m
3 m
4 m
2
3
4
-
A
-
< 1
<2
-
-
x
x
x
B
<2
<3
<4
-
-
-
x
x
ruime tolerantie
3
5
7
8
10
-
normale tolerantie
2
3
5
7
9
-
x
x
kleine tolerantie
1
2
3
4
5
x
x
x
x
(*) Zie literatuurlijst nr. 39. (* *) Zie literatuurlijst nr. 30. (* * *) Ontwerp van Technische Voorlichting betreffende dekvloeren, in voorbereiding en bestemd om de STS 44 te vervangen.
-
stabiel, koherent en hard zijn
-
zuiver zijn op het ogenblik van de plaatsing (vrij van stof, vetten, enz.).
3.21 Vlakheid Naast de strukturele eisen, moet de ontwerper de toegelaten afwijkingen op de vlakheid die hij voor de ondergrond wenst, bepalen. Voor de plaatsing van soepele vloerbedekkingen moeten deze afwijkingen aangepast zijn aan het beoogde type van vloerbedekking. Ze zijn onontbeerlijk om : -
een korrekte plaatsing te verzekeren, zonder tracéafwijkingen, opengaan van naden, enz.
-
de altijd onvermijdelijke weerkaatsingen onder strijklicht niet te beklemtonen (voornamelijk voor gladde bedekkingen).
Met de toleranties waarvan hierboven sprake, kunnen plaatselijke en doorlopende variaties van de ondergrond (<< flaches ») binnen bepaalde grenzen aanvaardbaar worden; maar in geen enkel geval kunnen plaatselijke en bruuske discontinuïteiten van de ondergrond (<< trappen ») worden geduld, zelfs wanneer deze kleiner zijn dan de vereiste toleranties.
~
In verscheidene dokumenten worden de toleranties op de vlakheid voor de uitvoering van een ondergrond bepaald. Tabel 1 hierboven geeft de toleranties die vereist zijn als funktie van de beoogde plaatsing. Wanneer een bepaalde helling moet worden uitgevoerd om twee niveaus te verbinden, hetgeen vaak voorkomt bij renovatiewerken, moeten de vlak-
heidsregels eveneens worden nageleefd. De uitvoering van een helling of de aansluiting van meerdere hellingen kunnen in sommige gevallen de keuze van het bedekkingstype of van de plaatsingswijze beperken. Bij een onvoldoende vlakheid of wanneer de niveauverschillen te groot zijn, moeten aanvullende voorbereidende werken worden uitgevoerd, zoals schuren, bijwerken, egaliseren, enz.
3.22 Vochtigheidsgraad De ondergrond van een soepele vloerbedekking moet droog zijn en derwijze zijn ontworpen dat noch de uitvoering noch het gedrag van de bedekking in gevaar worden gebracht door de aanwezigheid van vochtigheid, van welke oorsprong die ook is. De aanvaardbare grensvochtigheidsgraad op het ogenblik van de plaatsing is funktie van de samenstelling van het materiaal van de ondergrond, van die van de bedekking en van haar al dan niet doorlatend karakter. De maximumvochtigheid die doorgaans wordt toegelaten en aanbevolen in geval van weinig doorlatende bedekkingen op anhydrietdekvloeren is 1 0/0, gemeten met de carbidefles. De waarde van 3 0/0, in dezelfde meetvoorwaarden, wordt doorgaans aangenomen voor dekvloeren en andere mortels op basis van cement, terwijl de waarde van 12 % (bij de droogstofmetode) voor houten vloeren geldt. In sommige gevallen, die moeten worden besproken met de fabrikant van de lijm en van de bedekking, kunnen sommige toleranties op de vochtigheidsgraad worden aanvaard tijdens de verwerking van zeer doorlatende vloerbedekkingen die 100 % syntetisch zijn.
13
4. ONDERZOEK VAN DE ONDERGROND
4.1 INLEIDING
4.21 Aard van de ondergrond
Het onderzoek van de ondergrond moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd door de plaatsingsonderneming en betreft de ondergronden en de plaatsen waarin ze haar werk moet uitvoeren. Aan de hand van dit onderzoek en met de beperkte middelen waarover hij beschikt bepaalt de plaatser van de bedekking of hij de werken korrekt kan uitvoeren en zich kan houden aan de keuze van de bedekking en van de plaatsingstechniek.
Nieuwe ondergronden zijn meestal gladde betonvloeren, gewone dekvloeren en dekvloeren op basis van anhydriet of asfalt, houten vloeren, eventueel met een egalisatielaag.
Het onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig hetgeen hierna wordt beschreven, impliceert geen enkel oordeel over de keuze en de kwaliteit van de voor de uitvoering van de vloer gebruikte materialen, noch over hun later gedrag. Het is bedoeld om de aard en de staat van de ondergrond te bepalen ten einde de eventuele voorbereidende werken vast te stellen, die nodig zijn om het gewenste eindresultaat te bereiken. Daar dit onderzoek eventueel kan leiden tot het vaststellen van een andere plaatsingstechniek en/of een ander type van bedekking, is het aan te raden het door te voeren in aanwezigheid van de bouwheer of diens vertegenwoordiger. Bij die gelegenheid moet eveneens aandacht worden besteed aan de korrekte integratie van de planning van de uit te voeren werken in de algemene planning, ten einde te voorkomen dat de vloerbedekkingen zouden worden beschadigd tijdens de werken van de andere bouwvakken.
4.2 ONDERZOEK VAN NIEUWE ONDERGRONDEN Hieronder wordt een niet-beperkende opsomming gegeven van een aantal te kontroleren punten, die een rechtstreekse invloed kunnen hebben op de kwaliteit van het plaatsingswerk.
14
De eerste inlichtingen omtrent de verschillende samenstellende lagen van de ondergrond moeten bij de bouwheer worden verzameld. Indien dat niet mogelijk is en ingeval de te plaatsen bedekking niet poreus is, moet worden nagegaan of het om een dekvloer op basis van anhydriet gaat. Voor de andere typen van ondergronden is het onderscheid doorgaans gemakkelijker te maken en ook minder belangrijk. Er kan echter verwarring bestaan tussen dekvloeren op basis van anhydriet en die op basis van cement. Deze onzekerheid kan worden opgeheven door middel van een of andere van de onderstaande eenvoudige proeven. Eerste metode
Men neemt een stuk van de dekvloer en ontdoet het van de eventuele egalisatielaag. Op het breukvlak van dit stuk laat men enkele druppels fenolftaleïne à 1 % opgelost in metylalkohol (brandspiritus) vallen. Wanneer een roodpaarse kleur verschijnt toont dit de aanwezigheid van cement aan. Deze reaktie, die gebaseerd is op alkaliteit van het cement, is enkel geldig voor vrij jonge dekvloeren (enkele maanden) die nog niet volledig gekarbonateerd zijn. Het is afgeraden deze proef rechtstreeks op de dekvloer uit te voeren, omdat, afgezien van de foute beoordeling die men zou kunnen maken indien er een egalisatie (op basis van cement) zou bestaan, " de ontwikkelde verkleuring in de te plaatsen vloerbede.kking zou kunnen migreren. Tweede metode
Van de dekvloer (en niet van de egalisatielaag) schrapt men met een mes een beetje materiaal af
en men giet dat in een kleine doorschijnende recipiënt (glazen buisje bij voorbeeld). Hieraan voegt men enkele milliliters zoutzuur à 50 % in gedistilleerd water toe en men laat de reaktie enkele minuten inwerken (dit kan gepaard gaan met een lichte bruising). Na neerzetting van de vaste rest op de bodem van het proefbuisje, voegt men enkele milliliters van een oplossing van bariumchloride à 10 % in gedistilleerd water toe. Indien de bovendrijvende fase duidelijk troebel wordt (tot ze bijna ondoorschijnend wordt, wanneer het proefstuk vrij groot is), heeft men te maken met een anhydrtetdekvloer. Wanneer het om een cementdekvloer gaat, is de troebelheid merkelijk minder sterk. Vóór de plaatsing van de vloerbedekking moeten op de ondergrond, naargelang van zijn aard, een of meer· voorbereidende werken worden uitgevoerd zoals beschreven in hoofdstuk 5 (p. 19); zie ook § 2.33.2 (p. 7) voor de anhydriet- en asfaltdekvloeren, § 2.4 (p. 8) voor houten vloeren en § 2.6 (p. 8) voor metalen vloeren.
4.22 Oppervlaktetoestand Onder oppervlaktetoestand verstaat men de zichtbare kohesie, stevigheid, eventuele scheurvorming en poreusheid van het oppervlak. De kohesie kan het gemakkelijkst worden beoordeeld aan de hand van de « poederigheid » van het oppervlak; nadat het oppervlak werd afgeborsteld, mogen er, wanneer men herhaalde malen over dezelfde plaats wrijft, niet te veel poederige deeltjes van de ondergrond loskomen. De stevigheid kan het eenvoudigst worden beoordeeld door de proef met de spijker: wanneer met een metalen punt over het oppervlak wordt gekrabd, mogen er geen diepe sporen achterblijven. De scheurvorming is vaak met het blote oog zichtbaar; scheuren kunnen echter ook aan het licht worden gebracht door het oppervlak van de ondergrond met water te bevochtigen. Tijdens de droging verschijnen de scheuren onder de vorm van donkere lijnen. De porositeit is een belangrijke faktor die de absorptie bepaalt en in het bijzonder de keuze van de te gebruiken lijm (zie § 6.5, p. 30) beïnvloedt. Een eenvoudige metode voor de evaluatie van de porositeit bestaat erin om enkele druppels water op het oppervlak te laten vallen en de snelheid te noteren waarmee deze in de ondergrond dringen. Een min of meer grote absorptiesnelheid is kenmerkend voor een min of meer grote porositeit. Wanneer voornoemde gebreken niet te belangrijk zijn, kunnen ze meestal worden verbeterd door het aanbrengen van een stoffixerende laag, een impregnatielaag, een hechtingslaag of waterdichtmakende laag, een egalisatie- of effeningslaag (zie hoofdstuk 5, p. 19). Men kan ook andere meer specifieke oplossingen kiezen na raadpleging van
de fabrikant. Het is echter belangrijk dat de aandacht van de bouwheer op deze gebreken wordt gevestigd en dat de aansprakelijkheden duidelijk worden bepaald. Aangezien voornoemde korrektiemiddelen niet altijd suksesvol zijn, doet men er goed aan een voorafgaande proef uit te voeren ten laste van de bouwheer. Ingeval het beoogde korrektiemiddel geen bevrediging schenkt, moet tot een volledige vernieuwing van de ondergrond worden overgegaan.
4.23 Niveaus en doorbuiging (vlakheid) De kontrole van de niveaus en de doorbuiging is noodzakelijk om de middelen en de omvang van de vóór de plaatsing uit te voeren egalisatiekorrekties te bepalen. Met behulp van een regel en/of een waterpas kunnen de vlakheid (zie § 3.21, p. 13) en de naleving van de maten worden nagegaan. In het bijzonder moet men, als het geval zich voordoet, de mogelijkheid nagaan van een korrektie van een kontinuïteitsgebrek (holten en oneffenheden) in de vlakheid van de ondergrond op de plaats van een uitzettingsvoeg. Er kunnen zich inderdaad situaties en/of schommelingen voordoen die noch met de technieken van de plaatser kunnen worden hersteld, noch kunnen worden verborgen door het gebruik van speciale profielen; in dat geval moet de bouwheer de toe te passen oplossing bepalen.
4.24 Deuren Onder de deuren moet een voldoende ruimte zijn in overeenstemming met de dikte van de te plaatsen bedekking. Bovendien, wanneer de deur naar het te bekleden lokaal opendraait, moet de ruimte tussen de vloer en de deur konstant zijn over de gehele oppervlakte die door de opengaande deur wordt bestreken. Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, moet de plaatser dit aan de bouwheer melden zodat deze de nodige schikkingen kan treffen om de lokalen weer in goede staat te brengen. Hiervoor zijn vaak korrektiewerken vereist die niet tot de bevoegdheid van de plaatser van de vloerbedekking behoren.
4.25 Afrondingen en hoeken Ingeval een afronding tussen de muren en de vloer is gemaakt om de bedekking tegen de plinten te laten oplopen, is het zeer belangrijk dat wordt nagegaan of de aansluitingen van de aanloop tussen de muren en de vloer worden uitgevoerd volgens een evenwijdige met de snijlijn muur/vloer. Ingeval er geen afronding is en de opkant tegen de plint wordt uigevoerd door de bedekking in de hoek muur/vloer te « breken », is de konstante waarde van de hoek belangrijk.
15
Indien een of andere van deze voorwaarden niet wordt vervuld, ontstaan er tijdens de plaatsing onvermijdelijk plooien in de bedekking of naadopeningen. Een dergelijk gebrek moet door de plaatser aan de bouwheer worden gemeld opdat die de nodige schikkingen zou kunnen treffen om hieraan te verhelpen.
De toestellen voor de meting van de soortelijke weerstand van de massa (puntelektroden) leveren nuttige aanduidingen voor een eerste analyse, die echter onnauwkeurig kunnen zijn, omdat ze beïnvloed kunnen worden door andere taktoren dan de vochtigheid, zoals de penetratiediepte van de elektroden, de aard van de ondergrond, zijn eventuele wapening, enz.
4.26 Scheuren en spleten tussen vloer en muren
Alleen de proef met de carbidefles vormt een geldige test op de bouwplaats. Ze is gebaseerd op de reaktie tussen het calciumcarbide en het water, waardoor acetyleengas wordt gevormd. Wanneer dit gas vrijkomt in een hermetisch gesloten ruimte (fles), wordt een inwendige druk veroorzaakt die op een manometer wordt afgelezen. Aan de hand van de bij het toestel geleverde tabel kan het verband tussen het genomen monster, de afgelezen druk en de vochtigheid van de ondergrond worden bepaald.
Bij de plaatsing van een textielvloerbedekking, zowel gespannen als gelijmd, moet tijdens het onderzoek van de lokalen iedere diskontinuïteit tussen de vloer en de muren in aanmerking worden genomen, om te voorkomen dat er doorheen de vloerbedekking stof dringt dat vroeg of laat tot uiting komt in donkere plekken die min of meer sterk kontrasteren met de oorspronkelijke kleur (verschijnsel van « preferentiële bevuiling »). Diskontinuïteiten tussen de vloer en de muren komen inderdaad vrij vaak voor. Deze spleten kunnen duidelijk en gewild zijn, zoals in het geval van zwevende dekvloeren, of ook veel minder duidelijk en minder zichtbaar en soms verborgen zijn achter een plint, zoals in het geval van krimpscheuren tussen verschillende materialen. Er moet ook aandacht worden besteed aan de spleten tussen de plinten en de vloer die vaak zijn veroorzaakt door plaatselijke gebreken in de vlakheid van de vloer. Welke de oorsprong van deze scheuren ook moge zijn, moet de bouwheer of diens afgevaardigde ervoor zorgen dat ze aan de omtrek van het lokaal met een niet-oliehoudende elastische kit worden gedicht. Om dit naderhand uit te voeren dichtingswerk te vermijden, is het aan te raden de plinten in een soepele kit te plaatsen. Het plaatsen van de plinten op enkele millimeters van de vloer is afgeraden omdat de plaatser van de vloerbedekking dan de bestaande scheurvorming niet kan zien en de herstelling bemoeilijkt wordt.
4.27 Droogheid De droogheid van de ondergrond is een zeer belangrijk punt van het onderzoek. Ze kan op verscheidene manieren op de bouwplaats worden beoordeeld : -
door meting van de soortelijke weerstand van de massa (puntelektroden)
-
door meting van de soortelijke weerstand van het oppervlak (kontaktelektroden)
-
door meting met de carbidefles
-
door meting met stroken die met kobaltchloride zijn geïmpregneerd (kleurschaal).
De toestellen voor de meting van de soortelijke weerstand van het oppervlak en de kobaltchloridestrips moeten systematisch worden geweerd omdat ze alleen de vochtigheid van het oppervlak aangeven en niet die van de massa.
16
Voor cementgebonden dekvloeren moet de massavochtigheid (zie § 3.22, p. 13) vóór de plaatsing van een weinig doorlatende vloerbedekking, kleiner zijn dan 3 % in gewicht; deze grens wordt herleid tot 1 % voor anhydrietdekvloeren; de waarde van 6 0/0 wordt doorqaans aanvaard in dezelfde omstandigheden voor houten vloeren. Een andere evaluatie, die bij wijze van informatie kan worden uitgevoerd, bestaat erin een kunststoffolie op de ondergrond te bevestigen met kleefband. Wanneer de ondergrond een hoge vochtigheidsgraad heeft, ziet men na 24 uur of soms later kondensatie op de onderzijde van de folie. Wanneer bevochtiging door capillaire opstijging wordt gevreesd, moet de doeltreffendheid van de met dat doel genomen schikkingen worden nagegaan (zie § 5.13.2, p. 20 en § 3.1, p. 11).
4.28 Properheid De te bekleden ondergrond moet vrij zijn van stof, vet, asfaltdruppels, enz. Aangezien er verscheidene situaties aangetroffen kunnen worden, kan geen algemene richtlijn voor de uitvoering van een test worden gegeven. De properheid moet niettemin bijzonder in het oog worden gehouden bij oude ondergronden (oude houten vloeren, oude tegelvloeren, enz.). In dat geval is de kennis van het vroegere gebruik van de lokalen vaak een zeer goede aanwijzing. Alle vreemde stoffen moeten worden verwijderd door stofzuigen, afkrabben, wassen, reinigen met oplosmiddelen of met speciale wasmiddelen, afschuren voor het verwijderen van vet, was en eventuele behandelingsprodukten. 4.3 ONDERZOEK VAN OUDE ONDERGRONDEN Oude ondergronden zijn vaak slecht bepaald, waardoor hun onderzoek wordt bemoeilijkt. Aangezien de ontwerper meestal niet kan worden geraadpleegd, is de medewerking van de bouwheer
noodzakelijk voor de plaatser van de vloerbedekking. Deze samenwerking is des te meer belangrijk omdat het werkprogramma niet wordt bepaald in het bestek maar onder de vorm van een offerte. In § 2.8 (p. 9) worden enkele belangrijke aspekten betreffende oude ondergronden bepaald; deze zuIlen op dezelfde manier worden onderzocht als in § 4.2 (die betrekking heeft op nieuwe ondergronden). De plaatser van de vloerbedekking bepaalt of de ondergrond aan de eisen voldoet, of hij moet worden verbeterd, verstevigd of vernieuwd. Hij stelt desgevallend voor welke werken moeten worden uitgevoerd om aan de door de bouwheer bepaalde gebruiksvoorwaarden te kunnen voldoen. Het is de bouwheer die de oplossing kiest rekening houdend met een aantal overwegingen van ekonomische aard en met de uitvoeringstermijn. In geval van een vernieuwing van de vloer, moet hij inlichtingen inwinnen omtrent de invloed van deze werken op de andere elementen van het bouwwerk. Voor dit onderzoek moet men ook de gevaren voor een bevochtiging evalueren: -
bevochtiging door capillaire opstijging in vloeren op volle grond (ontbreken van een degelijk geventileerde kruipruimte of kelder)
-
bevochtiging door rechtstreeks binnendringend water afkomstig van deur- of vensteropeningen bij voorbeeld, die uitgeven op de buitenomgeving
-
bevochtiging door in de vloer gelegde leidingen.
Bij de keuze van de voorgestelde oplossingen moet worden vermeden dat rotbare of korrodeerbare elementen worden ingesloten tussen twee onvoldoende vochtdoorlatende lagen (voorbeeld : vinylbedekking op een weinig poreuze vloer en lakverf of dampscherm op het plafond van een onder de vloer gelegen lokaal). Dit onderzoek leidt vaak tot een vernieuwing van de oude vloer en/of speciale voorbereidende werken die naargelang van het geval moeten worden uitgevoerd door een gespecialiseerde onderneming of door de plaatser van de vloerbedekking. Iedere vernieuwde ondergrond moet vanzelfsprekend vóór de plaatsing van de nieuwe vloerbedekking opnieuw worden onderzocht. Afgezien van de algemene beschouwingen omtrent de staat van het oppervlak, de niveaus en de doorbuigingen, de droogheid, de properheid, enz., waarvoor wordt verwezen naar § 4.2 (p. 14), vormt het onderzoek van oude ondergronden telkenmale een speciaal geval. Hieronder worden enkele beschouwingen gegeven over oude ondergronden die in de praktijk vaak voorkomen.
(naden) ervan worden onderzocht. Doorgaans moeten sommige delen van de vloer worden vervangen en/of opnieuw worden bevestigd. Wanneer echter parketstroken losgekomen zijn, moet soms een gehele zone worden hersteld; door de vloer te bekloppen kan men bepalen of hij al dan niet volledig moet worden weggenomen en geëgaliseerd. Om een voldoende luchtafdichting te bekomen en aldus het probleem van « preferentiële» bevuiling te vermijden, moeten de open naden worden gedicht, vooral wanneer een luchtdoorlatende textielbedekking wordt gekozen en de vloer op een balklaag ligt. Naargelang van de gekozen plaatsingsmetode kan eveneens een losgelegde polyetyleenfolie of een gelijmde vinylonderlaag worden gebruikt. Bij een houten plankenvloer kan een vervorming van de vlakheid over de breedte van de plank (die niet altijd met het blote oog zichtbaar is) aan het licht worden gebracht met behulp van een regel. Eventuele vervormingen moeten worden hersteld door schaven en/of egaliseren en/of plaatsing van platen. De dichtheid van vezel- of spaanplaten kan worden beoordeeld door er met een metalen punt op te krabben, waardoor een gebrekkige kohesie van de aaneengekitte deeltjes aan het licht komt. Sommige exotische houtsoorten kunnen bloeden wanneer produkten in dispersie in water worden gebruikt. In dergelijk geval moet een isolatielaag worden voorzien. Een verzakking van de vloer (die kan worden gekontroleerd met de regel van plint tot plint) stelt vooral problemen voor een gespannen vloerbedekking. Wanneer een dergelijke verzakking wordt hersteld met behulp van een nivelleringslaag, moet de bouwheer nagaan of de aldus veroorzaakte overbelasting de stabiliteit niet in het gedrang brengt. Naargelang van de beoogde plaatsingswijze en de aard van de verlijming, zal de behandeling die het hout heeft ondergaan (was, verf, vernis, verglazing, poriënvulling) een min of meer grote invloed hebben op de voorbereidende werken. In geval van lijmen, stelt de verglazing doorgaans geen problemen. Verf en vernis kunnen worden behouden indien de hechting voldoende is (test door afrukken van een kleefband) en indien ze niet doordrenkt zijn met het oplosmiddel van de lijm (deze verenigbaarheid kan worden nagegaan met behulp van het verdunningsmiddel van de polychloropreenlijm; voor dispersielijmen is er geen probleem van verenigbaarheid maar kan de wachttijd worden verlengd). Was moet worden verwijderd met een oplosmiddel, een detergens en/of worden afgeschuurd.
4.31 Plankenvloeren, parketvloeren en vloeren van vezel- of spaanplaten
4.32 Tegelvloeren
Voor deze ondergronden moeten de bevestiging van de elementen, de toestand en de verbindingen
Tegelvloeren zijn, of ze geboend werden of niet, doorgaans vettig of doorweekt met onderhoudspro17
dukten. Hun min of meer uitgesproken absorptie kan slechts worden nagegaan (test met waterdruppels) nadat ze zijn atqewassen met een oplosmiddel of een detergens C); de absorptiegraad is bepalend voor de lijmkeuze. Granitotegels zijn in dat opzicht typisch voor een niet-absorberende en moeilijk te ontvetten ondergrond. Tegels die worden onderhouden met glanzende emulsies kunnen worden schoongemaakt met een daartoe bestemde bijtende oplossing (voorzien door de fabrikant van het onderhoudsprodukt). De vochtigheid in de voegen moet worden nagegaan, vooral wanneer de tegelvloer op de volle grond is gelegd. Losgekomen tegels moeten bij voorkeur worden verwijderd en bijgewerkt door opvulling. 4.33 Vinyl-asbestbedekkingen, linoleum en dergelijke Deze vloerbedekkingen in banen of tegels moeten aan een hechtingstest worden onderworpen (weg-
nemingsproef met behulp van een palet om een gebrek in de plaatsing, de aanwezigheid van waterdamp, een tekort aan lijm, enz. op te sporen). Iedere blaas of bult moet worden geopend om de oorsprong ervan te achterhalen. Naargelang van de aard van het onderhoud moet de was of de glanzende emulsie worden verwijderd door een doeltreffende behandeling (wassen met een oplosmiddel of een bijtende oplossing, schuren, enz.). Ingeval de nieuwe vloerbedekking gelijkaardig is aan de oude, is de verwijdering van de oude bedekking de beste oplossing (gevaar voor indrukken en slecht gedrag bij het belopen voor de nieuwe bedekking).
4.34 Textielvloerbedekkingen Oude textielvloerbedekkingen moeten altijd worden verwijderd, met als enige uitzondering de naaIdvilttapijten die als ondergrond kunnen behouden worden als de nieuwe textielbedekking gespannen wordt.
(1) Geëmailleerde tegels of verglaasde grestegels hebben een absorptie bijna gelijk aan nul.
18
5. VOORBEREIDING VAN ONDERGRONDEN
De voorbereiding van de ondergrond is een essentiële bewerking die als doel heeft de vloer geschikt te maken voor het plaatsen van een vloerbedekking. Naargelang van de staat en/of de aard van de ondergrond, worden diverse technieken gebruikt die elkaar eventueel kunnen aanvullen (zie § 9.3, p.58). Voor deze technieken worden bepaalde produkten gebruikt waarvan de funktie hieronder wordt omschreven.
eens worden gebruikt in de samenstelling van gietmortels. Vóór het aanbrengen van de egalisatielaag of de lijm kunnen deze produkten, alleen of vermengd in bereidingen, dus verscheidene funkties vervullen: hechtingsgrondlaag, hechtingsgietmortel, grondlaag voor absorberende ondergronden, stoffixeermiddel. 5.12.2 Voorbereidingsprodukten in oplossing (in een organisch oplosmiddel)
5.1 VOORBEREIDINGSPRODUKTEN
Deze produkten, die steeds gebruiksklaar worden geleverd, bevatten:
5.11 Doel van de voorbereidende werken
-
de grondlagen op basis van harsen, die worden gebruikt als: - hechtingslaag vóór de egalisatie - grondlaag voor absorberende ondergronden vóór het aanbrengen van de lijm - stoffixeermiddel vóór het aanbrengen van de lijm
-
de hechtingsgrondlagen op basis van polychloropreen, die worden gebruikt als: - hechtingslaag vóór de egalisatie - grondlaag vóór het aanbrengen van de polychloropreenlijm
-
de vochtwerende grondlagen (die ook in twee komponenten bestaan) die, vóór de egalisatie of het lijmen, worden gebruikt tegen capillaire vochtopstijging (opgelet voor neveneffekten, zie § 3.1, p. 11).
De voornaamste rol van deze werken is een goede hechting mogelijk maken tussen de ondergrond enerzijds en de egalisatie of de lijm anderzijds. De daartoe gebruikte produkten kunnen verschillende aanvullende funkties hebben, zoals die van grondlaag voor absorberende ondergronden, fixeermiddel voor stof, vochtwering, enz. Het zijn vloeibare produkten in dispersie in water of in oplossing in een oplosmiddel. Ze kunnen bestaan uit twee komponenten of gebruiksklaar zijn. Het is aanbevolen geen lijm - ook niet verdund te gebruiken in plaats van het produkt dat speciaal bestemd is voor een van deze voorbereidingsfunkties. Zelfs wanneer hij verdund is, heeft de lijm namelijk geen voldoende indringingsvermogen in de ondergrond; bovendien worden zijn mechanische karakteristieken verzwakt. 5.12 Klassifikatie van de voorbereidingsprodukten 5.12.1 Voorbereidingsprodukten in dispersie (in water)
Deze produkten worden nooit gebruiksklaar geleverd maar moeten altijd met water worden aangelengd. Door deze verdunning kan het indringingsvermogen in de ondergrond worden aangepast als funktie van de porositeit van deze laatste. Wanneer de voorbereidingsprodukten in dispersie in het aanmaakwater van het cement of van het egalisatieprodukt verdund worden kunnen ze even-
5.13 Karakteristieken en eigenschappen van de voorbereidingsprodukten 5.13.1 Voorbereidingsprodukten in dispersie (in water)
5.13.11 Algemeen Deze produkten omvatten de dispersies van co- of terpolymeren van etylvinylacetaat, van proprionaten, acrylaten, enz. Ze worden verdund aangebracht met de kwast, de rol of de trekker. Gezien hun polyvalentie (zie verder) hebben ze een zeer ruim toepassingsgebied. Bovendien zijn ze nietgiftig, onontvlambaar en zeer vaak zonder hinderlijke geur. Wanneer ze als grondlaag op een 19
weinig of niet absorberende ondergrond worden aangebracht, drogen ze minder vlug dan de produkten in oplossing; dit is echter geen nadeel, aangezien het aanbrengen van een egalisatielaag kan worden uitgevoerd na een zeer korte wachttijd (1/2 tot 1 uur) op de nog vochtige grondlaag. 5.13.12 Funkties De voorbereidingsprodukten in dispersie kunnen worden gebruikt -
als hechtingslaag vóór egalisatie
-
als grondlaag voor absorberende ondergronden (poriënvuIler)
-
als stoffixeermiddel
-
om de oppervlaktetoestand van de ondergrond te verbeteren
-
als hechtingsspecie.
5.13 . 12.1 Hechtingslaag vóór egalisatie Wanneer de voorbereidingsprodukten in dispersie op weinig of niet absorberende ondergronden worden gebruikt vormen ze een hechtingslaag voor de egalisatie. De egalisatie moet bij voorkeur worden uitgevoerd alvorens de hechtingslaag volledig droog is. Voor deze toepassing is de gebruikelijke verdunning 1-3 in volume, d.w.z. 1 volume dispersie voor 3 volumes water C). Het verbruik van het produkt per oppervlakte-eenheid is afhankelijk van de absorptie en ruwheid van de ondergrond.
5.13.12.2 Grondlaag voor absorberende ondergronden Het in dit geval nagestreefde doel is de vermindering van de porositeit van de ondergrond vóór het aanbrengen van de lijm of het egaliseren. Het onmiddellijke gevolg van deze bewerking is een meer regelmatige verdeling van de lijm, waardoor plaatselijke overdikten worden vermeden die schadelijk zijn voor de kwaliteit van het werk. Bovendien wordt op ieder punt van de ondergrond een regelende werking, en zelfs een verlenging van de werktijd van de lijm (zie § 6.43.2, p. 28) bereikt. Wanneer men een absorberende ondergrond wenst te egaliseren, wordt door deze produkten een te grote waterabsorptie beperkt die schadelijk is voor de normale droging van het egalisatieprodukt. Een te snelle droging van dit laatste veroorzaakt immers poedervorming en haarscheuren. De verdunning voor dit gebruik is zeer afhankelijk van de porositeit van de dekvloer; ze varieert van 1-3 tot 1-7 in volume C).
5.13.12.3 Stoffixeermiddel De fixering van stof op de ondergrond is voornamelijk noodzakelijk in het geval van een «zelfklevende» plaatsing omdat stof het aantal hechtingspunten beperkt, en in het geval van een gespannen plaatsing waarbij stof in de massa van het tapijt kan migreren bij het gebruik en het onderhoud (stofzuiger, bij voorbeeld). Voor de plaatsing van een poreuze textielbedekking op een anhydrietdekvloer, waarvoor niet noodzakelijk een egalisatie is vereist, is het gebruik van een stoffixeermiddel sterk aanbevolen. De gebruikelijke verdunning voor deze toepassing is van de orde van 1-7 in volume C).
5.13.12.4 Korrektie van de oppervlaktetoestand van de ondergrond Binnen bepaalde in § 4.22 (p. 15) vermelde grenzen, kan men met voorbereidingsprodukten in dispersie sommige gebreken van de ondergrond verhelpen. Het spreekt vanzelf dat de aanvankelijk gebrekkige ondergrond na de behandeling niet alle eigenschappen van een gezonde ondergrond kan bezitten. De verdunning kan niet worden bepaald voor deze toepassing omdat ze van geval tot geval verschilt.
5.13.12.5 Hechtingsgietmortel De hechting van een egalisatielaag op moeilijke ondergronden, zoals bitumineuze dekvloeren of ondergronden met resten van bitumineuze lijmen, kan worden verzekerd door een gietmortel te gebruiken. Deze gietmortel wordt verkregen door het mengen van wit portlandcement of een egalisatieprodukt met water waaraan een voorbereidingsprodukt in dispersie is toegevoegd. De gebruikelijke verhoudingen zijn respektievelijk 2-1-2 in volume voor de dispersie, het water en het cement C).
5.13.2 Voorbereidingsprodukten in oplossing (in een organisch oplosmiddel) 5.13.21 Algemeen Deze produkten zijn zeer verscheiden door hun aard, die varieert als funktie van de beoogde toepassing. Produkten op basis van polychloropreen behoren tot deze kategorie. Ze worden onverdund aangebracht met de kwast, spatel of rol.
(1) De gegevens voor de verdunning gelden voor harsdispersies met een gehalte aan droge stof van ongeveer 50 0/0.
20
Hun polyvalentie is beperkter, omdat ieder type van produkt bestemd is voor een welbepaalde toepassing. Bovendien kunnen ze giftig, ontvlambaar zijn en een onaangename geur verspreiden doordat ze vaak vluchtige oplosmiddelen bevatten. Wanneer men ze gebruikt moeten de elementaire voorzorgsmaatregelen worden genomen inzake hygiëne en veiligheid (2).
ondergrond niet door een egalisatie moet worden verbeterd. De vochtwerende grondlaag maakt de ondergrond niet-absorberend. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de lijmkeuze.
5.2 EGALISATIEPRODUKTEN 5.13.22 Funkties De voorbereidingsprodukten in oplossing worden gebruikt -
als grondlaag voor absorberende ondergronden (poriënvuIler) als hechtingsgrondlaag vóór egalisatie als vochtwerende grondlaag
5.13.22.1 Grondlaag voor absorberende ondergronden Onder die benaming vallen de produkten die als funktie hebben de porositeit van de ondergrond te beperken vóór het aanbrengen van de lijm of het egaliseren. De nagestreefde doelstellingen zijn : -
in' het geval van lijmen, een meer regelmatige verdeling van de lijm
-
in het geval van een egalisatie, een regelmatige en minder snelle droging om aan de egalisatielaag optimale eigenschappen te verlenen.
5.13.22.2 Hechtingsgrondlaag vóór egalisatie Het doel is de hechting van een egalisatielaag op oude, ondoorlatende ondergronden te bevorderen. Wanneer deze produkten op een houten ondergrond worden aangebracht, beschermen ze het materiaal tegen bevochtiging door de egalisatieprodukten. Het verbruik is veranderlijk naargelang van de aard van de ondergrond en kan variëren van 100 tot 200 g/m2 (3). De egalisatie kan na een vrij korte droging (30 minuten tot 1 uur) worden uitgevoerd.
5.13.22.3 Vochtwerende grondlaag Deze produkten worden geleverd in één of twee komponenten. Ze worden in gekruiste lagen op de ondergrond aangebracht vóór het bijwerken of egaliseren. Wanneer een tweekomponentenprodukt wordt gebruikt (polyuretaan, epoxy) wordt het echter in één laag aangebracht voor zover het om een rubberbedekking gaat, de gebruikte lijm ook uit twee komponenten bestaat en de vlakheid van de
5.21 Doel van de egalisatiewerken De egalisatie van vloeren geschiedt met al dan niet gebruiksklare produkten die bestemd zijn om dekvloeren en andere ondergronden geschikt te maken voor een soepele vloerbedekking. De voornaamste rol van deze bewerking is de korrektie van oppervlaktegebreken van de ondergrond, de verbetering van de gladheid, en het verzekeren van een stevig, gezond en stofvrij oppervlak voor de plaatsing van de bedekking.
5.22 Klassifikatie van de egalisatieprodukten
Er bestaan twee typen van egalisatieprodukten die zich onderscheiden door de dikte waarmee ze worden aangebracht. Dat zijn: de bijwerkingsprodukten en de effeningsprodukten. Deze produkten bevatten doorgaans een hydraulisch bindmiddel (portlandcement of smeltcement) met hulpstoffen (vloeibaarmakers), de vereiste vulstoffen en eventueel een organisch bindmiddel. Vóór het aanbrengen van deze produkten gebruikt men vaak een voorbereidingsprodukt (zie § 5.1, p. 19) op basis van harsen in oplossing of in dispersie. De produkten in oplossing hebben bepaalde nadelen op het vlak van de schadelijkheid en ontvlambaarheid. Om diverse redenen kan men genoodzaakt zijn een dunne dekvloer uit te voeren waarvoor er gelijkaardige produkten bestaan die eventueel door de plaatser van de bedekking kunnen worden verwerkt.
5.23 Karakteristieken en eigenschappen van de egalisatieprodukten 5.23.1 Bijwerkingsprodukten Deze produkten worden onder de vorm van mortel in een of meer lagen op alle ondergronden aangebracht. Ze laten toe de vlakheid te verbeteren en plaatselijke herstellingen of eventueel een versterking van het oppervlak uit te voeren. De verwerkingsdikte varieert naargelang van het produkt.
(2) Daartoe raadplege men de voorschriften van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (literatuurlijst nr. 27). (3) Deze verhoudingen worden ter informatie gegeven.
21
Deze materialen worden geleverd in poedervorm waarin alle vereiste minerale en organische elementen aanwezig zijn, en waaraan de voorziene hoeveelheid water moet worden toegevoegd door schudden en mengen. Voor speciale toepassingen is het aanbevolen de aanduidingen van de fabrikant in acht te nemen. 5.23.2 Effeningsprodukten Deze produkten worden onder de vorm van mortel verwerkt en zijn bestemd om de effenheid van de vloeren te verbeteren. Ze zorgen aldus voor de eenvormigheid van de oppervlaktestaat en van de effenheid, waardoor de soepele vloerbedekking in goede technische voorwaarden kan worden geplaatst. Ze worden geleverd als gebruiksklare pasta of als met water te mengen poeder. Het mengsel moet voldoende vloeibaar zijn en het materiaal moet een voldoende fijne korrelsamenstelling hebben om het te kunnen aanbrengen in de voorziene dikte, die niet groter mag zijn dan 3 mmo Deze mortels worden doorgaans aangebracht met de strijkspaan en hebben een beperkte verwerkbaarheidstijd, die moet worden nageleefd. De drogingstijd kan sterk variëren naargelang van het absorptievermogen van de ondergrond, de omgevingstemperatuur en de verluchting. Na de effening, kan het noodzakelijk zijn de ondergrond te ontkorrelen en licht te schuren.
5.24 Karakteristieken van de egalisatieprodukten voor dunne dekvloeren Er bestaan drie soorten mortel voor dunne dekvloeren die van elkaar verschillen door de aard van het bindmiddel. De eerste twee worden bekomen door een hydraulisch bindmiddel (cement of anhydriet AB 20) te mengen met zand met een bepaalde korreligheid, waaraan een hars in een waterdispersie wordt toegevoegd. De korrelgrootte van het zand en de hoeveelheid in het mengsel te verwerken hars zijn afhankelijk van de dikte voorzien voor de dekvloer. De bereiding van deze mengsels en hun verwerkingsvoorwaarden zijn afhankelijk van de aard van het hars; wat dat betreft moeten de richtlijnen van de fabrikant worden gevolgd. Het derde morteltype wordt bekomen door toevoeging van een gepaste zandsoort aan een herstellingsmortel. Het vrij hoge gehalte aan bindmiddelen van deze mortel maakt het mogelijk de eigenschappen te bewaren die vereist zijn voor de dikten gebruikt bij dunne dekvloeren.
22
De voor deze toepassing na te leven doseringen worden bepaald door de fabrikanten van de egalisatieprodukten . De dunne dekvloer biedt de vlakheid, sterkte en oppervlaktetoestand die noodzakelijk zijn voor de plaatsing van de vloerbedekking. Het latere aanbrengen van effeningsprodukten is niet altijd noodzakelijk (behalve op een anhydrietdekvloer, waarvoor verwezen wordt naar § 2.33.21, p. 7). 5.3 OPVATTING EN VOORSCHRIFTEN VOOR DE VOORBEREIDING EN EGALISATIE VAN ONDERGRONDEN Vóór egalisatie van een nieuwe ondergrond is het ten zeerste aanbevolen een hechtings- en isolatiegrondlaag aan te brengen die, door het fixeren van het reststof en het dichten van de haarvaten, de vorming van luchtbellen in de egalisatielaag vrijwel uitschakelt en voor een goede verbinding met de ondergrond zorgt. Wanneer een egalisatielaag op een oude ondergrond of op een anhydrietdekvloer wordt uitgevoerd, is een dergelijke grondlaag onontbeerlijk. De egalisatieprodukten moeten worden gekozen en verwerkt overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant, rekening houdend met de te verwachten mechanische, fysische en chemische belastingen in ieder bijzonder geval (aard van de onderqronden van de lijm, doorlatendheid van de vloerbedekking, statische en dynamische belastingen, ...). De' mortels die de beste resultaten bieden wat de weerstand betreft, zijn deze die voldoen aan de « rolstoeltest », Bij de keuze van het produkt moet er tevens worden naar gestreefd om de krimp van de egalisatielaag bij droging te beperken door de korrelgrotte aan de .uitvoeringsdikte aan te passen. Bij het aanbrengen van de egalisatiemortel moet de ondergrond vrij zijn van vreemde lichamen zoals stof, gips, vet, was, onderhoudsprodukten, bitumen, enz. Tijdens de droging van de egalisatielaag moet ervoor worden gezorgd dat ze beschermd is tegen tocht, rechtstreekse zonnestraling of iedere andere warmtebron (zoals vloerverwarming bij voorbeeld). De verwerkingstemperatuur moet tussen 5 en 25 oe liggen (boven de vloeroppervlakte). De wachttijd vóór de plaatsing van de vloerbedekking is afhankelijk van de gebruikte produkten, de dikte van de laag, de porositeit en droogte van de ondergrond, en de omgevingsvoorwaarden. Om schade aan de egalisatielaag te vermijden mag er vóór de volledige verharding geen enkel verkeer op worden toegelaten.
6. LIJMEN VOOR SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
6.1 BEPALING EN FUNKTIE VAN HET LIJMEN
6.3 LIJMSOORTEN
Lijmen is een middel om twee identieke of verschillende materialen met elkaar te verbinden zonder de hulp van enige middelen zoals spijkers, schroeven, klemmen, enz. De verbinding wordt bekomen door een kleefmiddel (lijm) tussen de twee te verbinden vlakken aan te brengen. De kleefkracht wordt tot stand gebracht door mechanische hechting van de lijm in de oneffenheden van het oppervlak van de ondergrond en van de bedekking, en door de elektrische aantrekkingskrachten tussen de lijm en het materiaal. Deze laatste zijn het gevolg van een affiniteit op atomaire schaal waardoor fysico-chemische verbindingen ontstaan. De sterkte van deze verbindingen is afhankelijk zowel van de voorbereiding van de ondergrond als van de chemische aard van de bedekking en de lijm. Een lijmverbinding kan definitief of voorlopig zijn.
Er bestaan talrijke lijmsoorten en verschillende manieren om ze in te delen, met name: -
klassifikatie volgens de verwerkingstechniek : meerdere komponenten die in welbepaalde verhoudingen moeten worden gemengd, meerdere komponenten die moeten worden toegevoegd in percentages die binnen bepaalde grenzen schommelen, eenkomponentlijm aangebracht op één vlak, eenkomponentlijm aangebracht op beide vlakken met voordroging vóór de eigenlijke verbinding, enz. -
klassifikatie volgens de vorm en het type van de komponenten : vloeistof, poeder, pasta, gel, tixotroop produkt, enz.
-
klassifikatie volgens de chemische aard (vinyl, acryl, enz.).
6.2 SAMENSTELLING VAN LIJMEN Naargelang van de aard en de bestemming van de lijmen, komen ze voor onder de vorm van vloeistof, pasta of poeder. Lijmen zijn samengesteld bestanddelen :
uit
verscheidene
-
het natuurlijk of syntetisch bindmiddel dat het kleefvermogen teweeg brengt
-
het water of de oplosmiddelen die bestemd zijn om de verwerking te vergemakkelijken, en die de vereiste vloeibaarheid en bevochtigend vermogen verlenen
-
de vulstoffen die de viskositeit en de tixotropie regelen en de absorptie op poreuze oppervlakken beperken
-
de additieven met een meer specifieke funktie, zoals plastificeermiddelen, antioxydanten, schimmelwerende middelen, verdikkingsmiddelen, stabilisatoren, enz.
klassifikatie volgens de wijze van verharding: reaktieve lijm met meerdere komponenten, eenkomponentlijm met oplosmiddel, dispersielijm, eenkomponentlijm die verhardt door reaktie met de luchtvochtlqhetd
In deze Leidraad wordt het onderscheid gemaakt tussen eenkomponentlijmen in dispersie of in oplossing, tweekomponentlijmen en speciale lijmen.
6.31 Lijmen in dispersie in water De lijmen van deze kategorie hebben gewoonlijk als bindmiddel vinyl- of acrylharsen of een van hun copolymeren in dispersie in water. Hun kleefvermogen wordt tot stand gebracht door verdamping van het water en van de vluchtige bestanddelen. Tussen het aanbrengen van de lijm en de plaatsing van de vloerbedekking op de ingelijmde ondergrond moet een bepaalde tijdsspanne verlopen, wachttijd genoemd (zie § 6.43.2, p. 28), tijdens
23
dewelke de lijm door de verdamping enlof de gedeeltelijke absorptie van het water zijn kleefvermogen ontwikkelt. De eigenlijke plaatsing moet binnen een bepaalde tijd (werktijd genoemd) na deze wachttijd worden uitgevoerd. De werktijd is sterk afhankelijk van de samenstelling van de lijm, van de absorberende eigenschappen van de te verbinden elementen en van de hygrotermische omstandigheden op het ogenblik van de plaatsing. Het maximaalkleefvermogen wordt bereikt wanneer het water en de vluchtige bestanddelen volledig verdwenen zijn, wat tevens afhangt van voornoemde parameters. De lijmen in dispersie in water bieden het voordeel dat ze wat de veiligheid betreft, geen bijzondere gebruiksvoorzorgen vergen. Wel moeten ze vorstvrij worden opgeslagen. Deze lijmen kunnen in twee grote families worden onderverdeeld: enerzijds de polyvinylacetaat- en styreen-butadiëenlijmen en anderzijds de universele acryllijmen en de etyleen-vinylacetaatlijmen.
6.31.1 Polyvinylacetaatlijmen (PVA) en styreenbutadiëenlijmen Deze lijmen worden gebruikt bij de plaatsing van een beperkt aantal bedekkingen (zie § 6.5, p. 30), voornamelijk geweven tapijten, bedekkingen met een rug van jute, latex of SBR-schuim. Ze worden met de getande spatel uitgespreid. De plaatsing van de bedekking mag alleen na een wachttijd van 5 à 15 minuten worden uitgevoerd (zie § 6.43.2, p. 28). De uiteindelijke kleefkracht bekomen door de volledige verdamping van het water wordt tot stand gebracht na 5 tot 24 uur naargelang van de porositeit van de materialen en de plaatselijke hygrotermische omstandigheden.
Deze lijmen ontwikkelen een uitstekend hechtvermogen op PVC en zijn ongevoelig voor de plastificeermiddelen die erin vervat zijn.
6.32 Lijmen in oplossing in een organisch oplosmiddel Het bindmiddel van deze lijmen bestaat hetzij uit natuurlijke harsen (colofonium en zijn derivaten bij voorbeeld), hetzij uit syntetische harsen (petroleumderivaten) of ook nog uit rubber. Het bindmiddel wordt doorgaans opgelost in een mengsel van oplosm iddelen. Het onmiddellijke voordeel van dergelijke lijmen is dat de verdamping van de oplosmiddelen, die de aanvangskleefkracht bepaalt, sneller is dan die van water. De wachttijd (zie § 6.43.2, p. 28) is dan ook doorgaans zeer kort, zoniet nul. De werktijd is afhankelijk van de samenstelling van de lijm, van de absorptiekarakteristieken van de te verbinden elementen en van de hygrotermische omstandigheden tijdens de plaatsing. Men onderscheidt twee grote typen bij de lijmen in oplossing : deze aangebracht op één vlak en deze aangebracht op beide vlakken.
6.32.1 Lijmen in oplossing aangebracht op één vlak De lijmen in oplossing aangebracht op één vlak, waaronder de alkohollijmen de meest representatieve zijn, zijn bestemd voor het lijmen van een groot aantal bedekkingen (zie § 6.5, p. 30), zoals: _. bedekkingen met een textielrugzijde van jute of kunstvezels
I
6.31.2 Universele acryllijmen en etyleen-vinylacetaatlijmen (EVA) Deze lijmen zijn geschikt voor de plaatsing van nagenoeg alle typen van vloerbedekkingen, zowel van textiel als van kunststof (zie § 6.5, p. 30). Ze worden uitgespreid met de getande spatel. Er bestaan verscheidene samenstellingen, waarvan sommige een korte wachttijd (1 tot 5 minuten) hebben en een hoge aanvangskleefkracht bezitten, wat gunstig is voor de plaatsing van minder soepele vloerbedekkingen. Andere hebben een langere wachttijd (30 tot 60 minuten). Sommige van deze lijmen, die een « vingerdroge » zelfklevende film geven, zijn bestemd voor speciale toepassingen (bij voorbeeld lijmen van PVC op PVC) die alleen mogen worden aangewend op advies van de fabrikant van de lijmen en vloerbedekkingen. De uiteindelijke kleefkracht kan snel worden bereikt en is onder meer afhankelijk van de verbonden materialen en de plaatselijke hygrotermische omstandigheden.
24
-
naaldvilttapijten, met inbegrip van die met een rugzijde van SBR-schuim
-
bedekkingen met een rugzijde van kurk
-
bedekkingen met een rugzijde van jutevilt
-
geweven bedekkingen.
De lijm wordt met een getande spatel uitgestreken. Gezien de hoge dichtheid van deze lijmen, is het verbruik in g/m2 voor eenzelfde uitgestreken volume, hoger dan bij andere lijmsoorten. Na het aanbrengen van deze lijmen kan de bedekking nog lichtjes worden verschoven voor een nauwkeurige plaatsing. De oplosmiddelen verdampen zeer snel, waardoor de bedekking bijna onmiddellijk kan worden worden geplaatst (zeer korte wachttijd). Naargelang van de porositeit enlof absorptie van de vloer, de aard van de harsen en de hygrotermische omstandigheden, is de werktijd doorgaans begrepen tussen 10 en 45 minuten; de bindingstijd ligt tussen 5 en 24 uur. Voor de plaatsing van linoleum werden speciale samenstellingen van alkohollijm ontwikkeld die soms een langere wachttijd vereisen.
De voornaamste nadelen van dit lijmtype zijn de ontvlambaarheid van de oplosmiddelen die ze bevatten alsook hun giftigheid. In dit verband dienen de voorschriften van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming C) te worden nageleefd.
6.32.2 Lijmen in oplossing aangebracht op beide vlakken Deze lijmen, ook « neopreenlijmen » of « kontaktlijmen » genoemd, zijn geschikt voor bijna alle typen vloerbedekkingen, zowel van textiel als van kunststof, die binnen worden geplaatst (zie § 6.5, p. 30). De lijm wordt met behulp van een gladde spatel, een rol of een kwast gelijkmatig uitgestreken op de vloer en op de vloerbedekking. De voor de verdamping van de oplosmiddelen vereiste wachttijd dient te worden nageleefd. Men bekomt dan een film die bij lichte aanraking niet aan de vingers blijft kleven, d.w.z. dle « vingerdroog » is. Het is slechts dan dat de twee films hun maximaal kleefvermogen kunnen ontwikkelen en aan elkaar kunnen hechten. Wanneer de twee lijmfilms te vroeg met elkaar in kontakt gebracht worden, wordt, ingeval de vloer en de bedekking duidelijk ondoorlatend zijn, een deel van het oplosmiddel ingesloten, waardoor het niet kan verdampen. Dit leidt onvermijdelijk tot het loskomen van de bedekking door de dampdruk die wordt ontwikkeld door het ingesloten oplosmiddel. De wachttijd en de open tijd (zie § 6.43.2, p. 28) veranderen naargelang van de samenstelling van de lijm en van de plaatselijke hygrotermische omstandigheden tijdens de plaatsing. Een wachttijd van ongeveer 10 minuten is gebruikelijk voor een droging aan de lucht bij 20 °C; de verbinding moet worden uitgevoerd tijdens de open tijd, die, naargelang van de lijm, varieert van 30 minuten tot 2 uur. Door de verdamping van de oplosmiddelen tijdens de wachttijd daalt de oppervlaktetemperatuur van de lijmfilm waardoor, naargelang van de omgevingstemperatuur en de vochtigheid van het milieu, waterkondensatie op de lijm kan worden veroorzaakt (hetgeen een aanduiding is dat men het « dauwpunt» heeft bereikt). Het spreekt vanzelf dat in deze omstandigheden geen verlijming kan worden uitgevoerd. Men doet er dus goed aan een voorafgaande lijmingsproef uit te voeren, Deze bestaat erin op een klein oppervlak van de vloer lijm uit te strijken en na te gaan of er al dan niet kondensatie optreedt. Ingeval het dauwpunt wordt bereikt, moet de temperatuur van de vloer worden verhoogd alvorens het werk kan worden uitgevoerd. Als algemene regel kan men stellen dat de te lijmen materialen een minimumtemperatuur van ongeveer 15 °C moeten hebben.
Dit lijmtype laat niet toe de vloerbedekking na de verbinding nog te verschuiven. Het losmaken van de vloerbedekking na de verbinding zou het breken van de lijmfilm met zich meebrengen. Er werden speciale, zogenaamde «gestabiliseerde » samenstellingen ontwikkeld om wisselwerking met de plastificeermiddelen die in kunststofvloerbedekkingen worden gebruikt, te voorkomen. De voornaamste voordelen van deze lijmen in oplossing zijn onder meer de snelle binding en de soepelheid van de film, zelfs bij lage temperaturen. Hun nadelen zijn de ontvlambaarheid en de giftigheid van de oplosmiddelen - waardoor bepaalde veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen (2) - een voldoende hoge werktemperatuur om te vermijden dat het dauwpunt wordt bereikt tijdens de verdamping van de oplosmiddelen, en een gevoeligheid voor water. Gezien de ernstige nadelen van deze lijmen, zou hun gebruik moeten voorbehouden zijn voor die toepassingen waarbij een snelle binding van primordiaal belang is.
6.33 Tweekomponentenlijmen Tot deze klasse behoren de epoxy- en polyuretaanlijmen. Omwille van hun zeer ingewikkelde samenstelling en hun hoog verbruik ten gevolge van hun dichtheid, zijn ze doorgaans voorbehouden voor de plaatsing van rubber en sommige speciale bedekkingen die aan de weersinvloeden blootstaan (<< outdoor »-bedekkingen). De twee komponenten moeten innig worden gemengd volgens de aanduidingen van de fabrikant, onmiddellijk vóór het uitspreiden van de lijm met behulp van een getande spatel. De netvormingsreaktie begint zodra de twee komponenten zijn gemengd. Deze wordt gekenmerkt door een langzame en geleidelijke verdikking van het mengsel, gepaard gaande met de afgifte van warmte (exoterme reaktie) die tevens de reaktiesnelheid verhoogt. Na een bepaalde tijd, «pot life» of « praktische gebruiksduur » genoemd, vormt het mengsel een gel, dat onbruikbaar wordt, hoewel het nog kan worden uitgespreid. De « pot llte » is een belangrijke gebruiksaanduiding van deze lijmen en is onder meer afhankelijk van de temperatuur en dus ook van de hoeveelheid lijm die in eenmaal wordt aangemaakt. De samenstellingen zonder oplosmiddel vergen eigenlijk geen wachttijd (er is geen verdamping van oplosmiddelen), terwijl er voor de samenstellingen met oplosmiddel wel een bepaalde wachttijd nageleefd moet worden.
(1) Zie literatuurlijst nr. 27. (2) Zoals de verluchting van de lokalen, het ontbreken van een warmtebron met een open vlam of met akkumulatie, enz. Het gebruik van deze lijm moet duidelijk worden aangegeven met een waarschuwingsbord (zie Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, literatuurlijst nr. 27).
25
De open tijd is doorgaans beperkt tot de
«
pot life
»,
De lijmen met twee komponenten hechten zeer goed op gladde en ondoorlatende materialen (moeilijk te verlijmen). Ze bevatten vaak geen oplosmiddelen of vluchtige bijprodukten en hebben in netvormige toestand een zeer goede bestandheid tegen vochtigheid. Ze moeten echter zeer zorgvuldig worden voorbereid en hun verwerking kan allergieën veroorzaken (volgens de aard van de harsen en/of de verharders) . Het gebruik van een hechtingsgrondlaag is slechts voor een zeer beperkt aantal bedekkingen vereist (bepaalde rubbers, zie § 8.5, p. 56). Wat de gebruiksveiligheid betreft, zijn er voor deze lijmen geen bijzondere regels na te leven, behalve eventueel wat betreft de giftigheid van de oplosmiddelen of de verdunners die worden gebruikt voor de reiniging van het gereedschap. Gevoelige mensen kunnen soms last hebben van allergieën (volgens de aard van de harsen en/of de verharder).
6.34 Speciale lijmen
6.34.1 Afpelbare lijmen Deze lijmen in dispersie werden in principe ontwikkeld voor de plaatsing van vloerbedekkingen die eventueel moeten kunnen worden verwijderd zonder de ondergrond te beschadigen. De modernste samenstellingen van deze lijmen, die tegenwoordig steeds meer « fixeermiddelen» worden genoemd, leveren een film op die opnieuw in emulsie kan worden gebracht met water waaraan ammoniak of soda is toegevoegd. Het is belangrijk dat de voorschriften van de fabrikant worden nageleefd, vooral wat betreft de voorbereiding van de ondergrond (gebruik van speciale grondlagen) en de gebruiksbeperkingen.
6.34.2 Geleidende lijmen voor speciale vloerbedekkingen Voor speciale gevallen (ziekenhuizen, operatiezalen, computerzalen) is het belangrijk dat de statische elektriciteit wordt afgevoerd naarmate ze opgewekt wordt. Dit kan worden bereikt wanneer men tegelijk een geleidende lijm, geaarde koperstrips en een elektrisch geleidende vloerbedekking gebruikt.
6.34.3 Bitumineuze lijmen Bitumineuze lijmen bestaan uit een oplossing van bitumen in een organisch oplosmiddel. Ze ontwikkelen hun kleefvermogen door de verdamping van
de oplosmiddelen. Ze zijn voorbehouden voor een zeer beperkt aantal materialen: asfalttegels en vinyl-asbesttegels. Hun voordelen zijn een zeer lange open tijd (in de orde van 2 tot 3 uur), een uitstekende waterbestendigheid en, in geval van herstellingen, een mogelijkheid tot reaktivering met de brander. Als nadelen zijn er de hoge viskositeit, die sterk wordt beïnvloed door de temperatuur (waardoor hij soms met een oplosmiddel moet worden verdund), een hoog verbruik en het vormen van hardnekkige vlekken indien niet onmiddellijk wordt ingegrepen. Een gebruiksmoeilijkheid ligt in de regeling van de vloeibaarheid en van het verbruik om te vermijden dat de lijm uit de naden zou worden geperst. Omwille van de ontvlambaarheid van de oplosmiddelen moeten strenge veiligheidsmaatregelen worden nageleefd (3).
6.34.4 PoederIijmen Sommige poederlijmen op basis van cement en caseïne werden ontwikkeld voor de plaatsing van linoleum. Hun voordelen zijn de waterbestendigheid, een lange open tijd, de afwezigheid van organische oplosmiddelen en ze zijn niet giftig. Omwille van hun bijtend karakter dat inherent is aan het cement maken ze vlekken (gedeeltelijke verzeping van de samenstellende oliën van het linoleum) wanneer de lijm die uit de naden wordt geperst niet onmiddellijk wordt verwijderd. Hoewel aan deze poeders water wordt toegevoegd (zoals bij mortel), moet de ondergrond dezelfde eigenschappen bezitten als die vereist voor het gebruik van andere lijmen, d.w.z. koherent, zuiver, vlak en droog zijn. Omdat deze samenstelling een hydraulisch bindmiddel bevat, moet ze volkomen vochtvrij worden opgeslagen. Wat de veiligheid betreft, is het gebruik van deze lijmen aan geen enkele speciale voorzorg onderworpen, afgezien van deze vereist door het bijtend karakter van het cement.
6.34.5 Lijmen in sprayvorm of aan te brengen met de rol (4) Deze lijmen zijn in feite dispersies van acrylharsen die na verdamping van het dispergeermiddel (water) een zelfklevend vermogen ontwikkelen. Bij gelijke werkornstandlqheden ligt hun grote voordeel in de snelle en voordelige aanbrengingswijze. Deze lijmen zijn onontvlambaar, geurarm en niet giftig. Wanneer ze door verstuiving worden aange-
(3) Zie het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (literatuurlijst nr. 27). (4) Voor dergelijke lijmen worden speciale rollen gebruikt.
26
bracht zijn de verluchting van de werkruimte en het dragen van een stofmasker niettemin elementaire voorzorgen ter voorkoming van de inademing van de zeer fijn verdeelde lijmdeeitjes. Deze lijmen werden ontwikkeld voor de plaatsing van een groot aantal maatvaste textielvloerbedekkingen die al dan niet voorzien zijn van een rugzijde van latex of schuimstof (rubber, PVC, polyuretaan). Na verdamping van het dispergeermiddel (water) behouden' ze een permanent zelfklevend vermogen (5). In sommige moeilijke gevallen kan worden gewerkt zoals met een lijm aan te brengen op beide vlakken (lijmen van de vloer en van de rugzijde van de vloerbedekking). Hoewel de lijm bij een temperatuur van om en blide 8 °C kan worden verwerkt, is het nooit wenselijk hem te verwerken bij temperaturen die gevoelig verschillen van de temperatuur die later in de lokalen zal heersen.
6.42 Technische karakteristieken De technische karakteristieken van de lijmen worden in het laboratorium bepaald en laten toe de lijmen te identificeren en met elkaar te vergelijken. Deze technische karakteristieken zijn bepalend voor de toepassingseigenschappen. De droogrest drukt het gewicht van de lijm (in procent) uit dat overblijft na verdamping van de oplosm iddelen . De viskositeit en de tixotropie zijn een uitdrukking van de konsistentie. De viskositeit drukt de stromingsweerstand van een vloeistof bij een gegeven temperatuur uit, terwijl de tixotropie de geschiktheid van een gel kenmerkt om vloeibaar te worden door schudden (of bij verwerking) en, in rusttoestand, terug de vorm van een gel aan te nemen. Iedere op de bouwplaats uitgevoerde verdunning wijzigt de waarde van deze twee karakteristieken en kan de kwaliteit van de verlijming schaden. De zuurtegraad en alkaliteit uitgedrukt in pH is een karakteristiek die eigen is aan dispersielijmen. Deze waarde kan een aanduiding geven van de staat van bewaring van de lijm. De dichtheid laat toe het verbruik te berekenen.
6.4 KARAKTERISTIEKEN VAN DE LIJMEN De lijmen moeten voldoen aan een aantal eisen op gebied van prestaties en gebruik. Aan de hand hiervan kan de beste keuze worden bepaald als funktie van de te lijmen materialen en het beoogde gebruik ervan.
Het asgehalte is een uitdrukking van het restgewicht van de lijm na calcinatie bij een hoge temperatuur. De aanvangskleefkracht, ook ogenblikkelijk kleefvermogen of « tack » genoemd, geeft een kwantitatieve aanduiding omtrent de ontwikkeling van de onmiddellijke kleefkrachten.
6.43 Gebruikskarakteristieken 6.41 Organoleptische karakteristieken
6.43.1 Droging van de lijm
Onder organoleptische karakteristieken dient te worden verstaan deze die rechtstreeks merkbaar zijn voor de gebruiker, d.l. het uitzicht en de geur.
De drogingswijze is een uitdrukking van de opeenvolgende mechanismen waardoor de lijm van de vloeibare naar de vaste toestand kan·overgaan. De voor de plaatsing van een vloerbedekking gebruikte lijmen drogen volgens twee mechanismen:
Het uitzicht wordt gekenmerkt door de konsistentie en de kleur. Evenals de lijmen op basis van epoxyhars, worden de tweekomponentenlijmen geleverd in twee verpakkingen waarvan de inhoud van uitzicht verschilt. Dit opzettelijk verschil is een hulp bij de identifikatie en de beoordeling van de homogeniteit van het mengsel. De konsistentie neemt af met de stijging van de omgevingstemperatuur. Daarentegen veroorzaakt een te lage temperatuur een verdikking van de lijm die zo ver kan gaan dat de lijm moeilijk uit te spreiden is. De geur is vaak een aanwijzing van het type van de lijm en soms zelfs van de aard van zijn bestanddelen. De geur is een karakteristiek die medebepalend kan zijn bij de keuze van de lijm. Inderdaad, vermits de meeste werken van vloerbedekkingen in gesloten lokalen worden uitgevoerd, is een indringende geur (die vaak wijst op de aanwezigheid van oplosmiddelen) soms hinderlijk.
-
hetzij door verdamping van een deel van het water en/of de oplosmiddelen
-
hetzij door een chemische reaktie tussen de bestanddelen die vóór het aanbrengen zorgvuldig moeten worden gedoseerd en gemengd.
In het eerste geval moeten de resten van het vluchtige gedeelte na het lijmen kunnen verdwijnen door de absorptie en de doorlatendheid van een van de twee te verbinden materialen (ondergrond of bedekking), zo niet kunnen bepaalde schadegevallen zoals verschuiven, loskomen van de randen en hoeken en blaasvorming zich voordoen. In sommige omstandigheden kan een onvoldoende absorptie en/of doorlatendheid worden gekompenseerd door een langere wachttijd. Met sommige lijmsamenstellingen kan in deze omstandigheden worden gewerkt.
(5) Het zelfklevend karakter van een lijm is niet altijd gunstig (zie § 6.44, p. 29).
27
Wanneer de lijm door de chemischereaktie tussen de bestanddelen droogt, mogen de te verbinden materialen ondoorlatend zijn. Ongeacht de drogingswijze is een zekere porositeit van de te lijmen materialen gunstig voor de mechanische hechting, die soms de vastkleving door chemische affiniteit bevordert.
6.43.2 Verwerking van de lijm De homogeniteit van de lijm is een belangrijke karakteristiek voor de verwerking. Alhoewel sommige dikke lijmen in het algemeen een goede homogeniteit vertonen, geldt hetzelfde echter niet voor andere meer vloeibare samenstellingen, waarvan de homogeniteit moet worden verzekerd door roeren. Een innige menging is altijd noodzakelijk voor tweekomponentenlijmen. Het lijmen kan enkelzijdig of tweezijdig worden uitgevoerd : -
-
bij enkelzijdig lijmen wordt de lijm slechts op een van de te verbinden oppervlakken aangebracht; gemakshalve wordt de lijm doorgaans op de ondergrond aangebracht; na het lijmen van de ondergrond wordt de bedekking aangebracht met inachtneming van de wachttijd en de open tijd bij tweezijdig lijmen moet de lijm zowel op de ondergrond als op de bedekking worden aangebracht; dat is in het algemeen het geval met de zogenaamde « kontaktlijmen »,
Het verbruik is de hoeveelheid lijm die wordt gebruikt voor het uitvoeren van een korrekte verlijming. Het wordt doorgaans uitgedrukt in gewicht of in volume per m2 • Het door de fabrikant aangegeven verbruik dient te worden nageleefd. Een te laag verbruik leidt immers tot een onvoldoende kontakt tussen de lijm en de materialen en tot een vermindering van de lijmkracht, terwijl door een te hoog verbruik het water of de oplosmiddelen worden vastgehouden waardoor de droging wordt vertraagd. Wanneer het aanbevolen verbruik niet wordt in acht genomen kan het gedrag van de vloerbedekking bij gebruik worden gewijzigd en kunnen blazen, plaatselijk loskomen en opengaan van de naden tussen de banen of tegels worden veroorzaakt. Om het voorgeschreven verbruik na te leven wordt het lijmen uitgevoerd met behulp van een getande spatel die aangepast is aan de lijm en aan de vloerbedekking. Aangezien de tanden van de spatel op minerale ondergronden vrij snel kunnen afslijten, moet de spatel regelmatig worden vernieuwd. De karakteristieke tijden zijn tijdsspannen waarin sommige fasen van de transformatie van de lijm zich voordoen. Ze zijn daardoor bepalend voor de verschillende stadia van de verwerking.
De wachttijd is de tijdsspanne die moet verlopen tussen het ogenblik waarop de lijm wordt aangebracht en het in kontakt brengen van de te lijmen elementen. Gedurende deze tijd verdampen de oplosmiddelen en/of het water gedeeltelijk waarna ze (het) in het poreuze "oppervlak van het (of de) materiaal(-alen) binnendringen (binnendringt). Het naleven van de wachttijd is voor een groot deel bepalend voor de kwaliteit van de verlijming. Na deze tijd heeft de lijm immers een voldoende kleefvermogen om de vloerbedekking vast te houden en om haar te verhinderen omhoog te komen door haar natuurlijk gebrek aan soepelheid of te verschuiven onder haar eigen gewicht (deze eigenschap is gekend onder de naam «tack » of « ogenblikkelijk kleefvermogen » of ook nóg « aanvangskleefkracht »), De open tijd is de tijd die verloopt tussen het ogenblik waarop de lijm wordt aangebracht en het ogenblik waarop de lijm zijn kleefvermogen verliest. De werktijd is het verschil tussen de open tijd en de wachttijd; het is de maximum tijdsspanne waarin het lijmen van de vloerbedekking met sukses kan worden uitgevoerd. De praktische gebruiksduur of levensduur in de pot (<< pot life »)kenmerkt de tijd gedurende dewelke het mengsel van de twee bestanddelen van de lijm, uitgevoerd en bewaard in zijn verpakking, bruikbaar blijft. De bindingstijd, gerekend vanaf het ogenblik van het aanbrengen van de lijm, bepaalt de tijdsspanne die verloopt alvorens de lijm de bevestiging van de gelijmde elementen verzekert. De aandrukkingstijd bepaalt de duur tijdens dewelke op de te verbinden elementen een druk moet worden in stand gehouden om een regelmatige en degelijke verlijming te verzekeren. Gedurende die tijdsspanne mogen de gelijmde delen geen enkele plaatsverandering ondergaan. De drogingstijd is de tijd die vereist is om de lijm voldoende te laten drogen en om aan de gebruiksbelastingen te weerstaan. Naargelang van de temperatuur, de ventilatie en de vochtigheid kunnen deze verschillende tijden variëren. Vandaar dat het ogenblik waarop de verlijming van de vloerbedekking moet worden uitgevoerd, ook binnen bepaalde grenzen kan variëren. Voor meer duidelijkheid worden in tabel 2 (zie p. 29) de karakteristieke tijden gegeven als funktie van het lijmtype. De giftigheid en de ontvlambaarheid kunnen schadelijk zijn voor personen en goederen. Bij het gebruik van sommige lijmen die oplosmiddelen bevatten moeten bepaalde gebruiksvoorzorgen worden getroffen (6). De ontvlambaarheid wordt beoordeeld aan de hand van het « vlampunt» : dat is de minimumtemperatuur waarbij de lijm moet
(6) Deze voorzorgen die gelden voor schadelijke, gevaarlijke en min of meer ontvlambare produkten woràen in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming opgenomen (zie literatuurlijst nr. 27).
28
Tabel 2 -
Karakteristieke tijden van de verschillende lijmtypen
LIJMTYPEN
Lijmen in dispersie of in oplossing aangebracht op één vlak
Kontaktlijmen aangebracht op beide vlakken
Tweekomponentenlijmen
KARAKTERISTIEKE TIJDEN Wachttijd Werktijd Open tijd Bindingstijd Drogingstijd Wachttijd Werktijd Open tijd Bindingstijd (*) Drogingstijd Wachttijd Werktijd Open tijd Pot life (* *) Bindingstijd Drogingstijd (verharding)
TIJDSCHAAL
,
I I
I I
I
r>
!
/
I
1
//
I /,
I
I I
I
I
I I
I
//
!
I
/~
/)
I
I
I
I
I
I I
f'l/%?l I
I I
I /
(*) Voor dit lijmtype is de bindingstijd beperkt tot een of ander moment van de open tijd waarop de plaatsing geschiedt. (* *) Naargelang van het exotermekarakter van de bindingsreaktie kan de « pot life » de werktijd bereiken of zelfs overschrijden.
worden verwarmd opdat de dampen die hij afgeeft ontvlammen in aanwezigheid van een vlam. De opslagduur en de bewaartemperatuur zijn afhankelijk van het lijmtype en worden door de fabrikant bepaald. Een goede opslag, d.w.z. die het behoud van de innerlijke eigenschappen van de lijm waarborgt, is enkel mogelijk in de ongeopende oorspronkelijke verpakking bij de voorgeschreven temperatuur. Over het algemeen verdragen de lijmen in dispersie in water geen temperaturen beneden de 0 °C. In dat opzicht laten de lijmen in oplossing een grotere vrijheid toe, maar kunnen daarentegen ontvlammen in aanwezigheid van een vlam of een,grote warmtebron. De tweekomponentenlijmen zijn gevoelig voor de temperatuur, de vochtigheid en/of het koolzuur van de lucht. Voor het reinigen van het gereedschap moeten produkten worden gebruikt (doorgaans oplosmiddelen) die specifiek zijn voor ieder lijmtype. De lijmfabrikant geeft meestal precieze aanduidingen daaromtrent. Deze produkten zijn echter niet aangewezen voor het reinigen van lijmvlekken op de vloerbedekking, omdat een of ander bestanddeel van de vloerbedekking bijzonder gevoelig zou kunnen zijn voor het gebruikte reinigingsmiddel.
6.44 Prestaties van de lijmen Deze karakteristieken hebben betrekking op het gedrag van een lijm ten overstaan van de mechanische, fysische en chemische belastingen op de gelijmde bedekking tijdens haar gebruiksduur. De beoordeling van de belastingen die uitgeoefend zullen worden zodra de vloerbedekking is geplaatst,
is bepalend voor de keuze van de te gebruiken lijm. Iedere vloerbedekking is inderdaad min of meer gevoelig voor schommelingen van de vochtigheidsgraad en/of van de temperatuur, hetgeen tot ui~ing komt door maatschommelingen. Het volledig lijmen is de gebruikelijke metode om deze nadelen te beperken. Met een lijm die korrekt is gekozen rekening houdend met de te lijmen bedekking en de karakteristieken van de ondergrond enerzijds, en met de normale temperatuur en vochtigheid in gebruik anderzijds, kan schade door loskomen, krimp of rek worden voorkomen. Ingeval de gebruiksomstandigheden merkelijk afwijken van deze die werden voorzien, mag men een aanzienlijk gebrek aan maatvastheid vrezen, dat de lijm niet zal kunnen verhelpen. Het zelfklevend karakter van een lijm aangebracht op één vlak is doorgaans ongunstig voor de prestaties; dergelijke lijmen zijn bestemd voor bijzondere gevallen die het advies van de fabrikanten van de lijm en van de vloerbedekking vereisen. De eigenschappen van een lijm in de gebruiksvoorwaarden kunnen aan de hand van verschillende karakteristieken worden beoordeeld, met name: - de bestandheid tegen schuifspanningen .-
de afpelweerstand
- de hittebestendigheid - de vochtbestendigheid - de bestandheid tegen alkaliën. De schuifspanningen worden tangentieel in het . lijmvlak uitgeoefend. De bestandheid tegen deze spanningen moet ervoor zorgen dat een korrekt
29
geplaatste vloerbedekking niet meer beweegt, zelfs onder gebruiksspanningen zoals deze die eventueel met de (genormaliseerde) rolstoelproef kunnen optreden. De afpelweerstand neemt tegelijk de trek- en schuifspanningen op die zich voordoen bij de aansluiting van de banen omwille van het natuurlijke gebrek aan soepelheid van de vloerbedekking, een externe mechanische werking op deze laatste (voorttrekken van belastingen) of de normale temperatuur- en vochtigheidsschommelingen van de bedekking tijdens het gebruik. De hittebestendigheid bepaalt de temperatuurgrenzen binnen dewelke de lijm, voor een korrekt geplaatste vloerbedekking, nog een bevredigende mechanische weerstand verzekert (schuiven, afpeIlen) om schade te voorkomen (opening van naden, « opwelving », enz.). De vochtbestendigheid geeft een beoordeling van de vermindering van de mechanische weerstand van de verlijming veroorzaakt door de toevoeging van water na de plaatsing (tijdens het onderhoud bij voorbeeld). De bestandheid tegen alkaliën geeft een beoordeling van de stabiliteit van een lijm en bijgevolg ook van zijn kleefvermogen ten overstaan van alkalische ondergronden, ondergronden op basis van cement en/of kalk, waarvan de karbonatie nog niet voltooid zou zijn. Wanneer een lijm ongevoelig is voor alkaliën, kan de uitvoeringstermijn vaak worden verkort zonder te moeten wachten op de karbonatie van de ondergrond. In speciale gevallen kunnen nog andere prestaties worden nagestreefd, zoals bij voorbeeld de bestendigheid bij de migratie van de plastificeermiddelen of andere bestanddelen van de lijm die een schadelijke invloed zouden kunnen hebben op het uitzicht van de vloerbedekking, de elektrogeleidende eigenschappen voor de plaatsing van elektrogeleidende vloerbedekkingen, enz.
6.5 KEUZE VAN DE LIJMEN NAARGELANG VAN DE ONDERGROND EN DE VLOERBEDEKKING
Er wordt eraan herinnerd dat geen enkele lijm Ir. staat is een vloerbedekking te lijmen op een ondergrond die vochtig is en/of permanent vochtig blijft (door capillariteit, kondensatie, enz.) (zie § 3.1, p. 11). Iedere ondergrond of vloerbedekking kan worden gekenmerkt door een min of meer grote porositeit (of absorptie). Voorbeelden van poreuze ondergronden zijn : - met de regel geëffend beton - cementgebonden dekvloeren - anhydrietdekvloeren - dunne egalisatiedekvloeren - onbehandelde houten vloeren.
e) 30
Voorbeelden van weinig of niet poreuze ondergronden zijn : - gladgemaakt beton -
geschilderde houten vloeren en verglaasde parketvloeren
-
sommige tegelvloeren
-
metalen vloeren.
De effeningsprodukten kunnen al dan niet poreus zijn naargelang van hun samenstelling (aanwezigheid van toeslagstoffen of niet), hun dikte en de porositeit van de ondergrond waarop ze worden aangebracht. De porositeit van de vloerbedekking is afhankelijk van haar textuur, samenstelling en rugzijde. Zo bij voorbeeld zijn vloerbedekkingen die volledig van textiel zijn, poreus (tapijt met rugzijde van textiel, ...), terwijl vloerbedekkingen op basis van PVC, linoleum en rubber als niet poreus worden beschouwd. De meeste textielvloerbedekkingen met een rugzijde van schuimstof zijn poreus. Om dit na te gaan kan men een waterdoorlatendheidsproef uitvoeren door de bovenkant met water nat te maken en te kontroleren of het water door de vloerbedekking trekt. Een niet poreuze vloerbedekking kan in geen geval de' nadelen veroorzaakt door een capillaire vochtopstijging in de ondergrond op zichzelf verhelpen. De diverse kombinaties tussen de porositeit van de ondergrond en die van de vloerbedekking, die tijdens de plaatsing kunnen worden aangetroffen, worden in tabel 3 samengevat. De keuze van de lijm moet aangepast zijn aan een van de vier bijzondere situaties die hieronder beschreven zijn. Tabel 3 -
Keuze van de lijm naargelang van de ondergrond en de vloerbedekking: aangetroffen situaties
KARAKTERISERING VAN DE ONDERGROND
Poreuze ondergrond Niet-poreuze ondergrond
KARAKTERISERING VAN DE VLOERBEDEKKING Poreuze vloerbedekking
Niet-poreuze vloerbedekking
situatie I
situatie 111
situatie 11
situatie IV
Situatie I
Het lijmen van een poreuze vloerbedekking op een poreuze ondergrond stelt geen bijzondere problemen (7), omdat de oplosmiddelen van de lijm zowel langs de vloerbedekking als langs de ondergrond kunnen verdampen. In principe is ieder lijmtype geschikt, hoewel in de praktijk voornamelijk alkohollijmen en lijmen in dispersie in water worden gebruikt.
Wanneer de ondergrond te poreus is, kan het echter soms nuttig zijn een grondlaag voor absorberende ondergronden aan te brengen (§ 5.13.12.2, p. 20); het aanbrengen van deze grondlaag kan zelfs leiden tot de situatie I~ of IV naargelang van het geval.
Situatie 11 Het lijmen van een poreuze vloerbedekking op eeh niet-poreuze ondergrond stelt niet meer problemen dan in het vorige geval. Maar vermits de oplosmiddelen enkel door de vloerbedekking kunnen . verdampen, moet een langere wachttijd in acht worden genomen dan wanneer op een poreuze ondergrond wordt gelijmd. Wanneer deze langere wachttijd niet in acht wordt genomen, kan dit leiden tot maatschommelingen van de rugzijde van natuurvezels (iute bij voorbeeld) van sommige vloerbedekkingen, wanneer lijmen in dispersie worden gebruikt. Ook in dit geval wordt een lijm met alkohol of een lijm in dispersie gebruikt. Situatie 111 Het lijmen van een niet-poreuze vloerbedekking op een poreuze ondergrond komt in de meeste gevallen neer op de plaatsing van een PVC-bedekking of een bedekking met een rugzijde van PVC (7). Deze laatste moeten altijd worden gelijmd met een lijm in dispersie in water op basis van acrylharsen of van etyleen-vinylacetaatcopolymeren. Situatie IV Het lijmen van een niet-poreuze vloerbedekking op een niet-poreuze ondergrond is vaak moeilijk uit te voeren. Sommige lijmen in oplossing die op de twee Tabel 4 -
vlakken worden aangebracht (kontaktlijmen) kunnen hiervoor geschikt zijn voor zover de vloerbedekking niet met water wordt gereinigd (gevoeligheid voor water van dit lijmtype, zie § 6.32.2, p. 25); er mag wel met water worden gereinigd indien de vloerbedekking waterdicht werd gemaakt door de naden en randen dicht te lassen. Sommige acryllijmen of etyleen-vinylacetaatlijmen in dispersie kunnen eveneens worden gebruikt, voor zover de wachttijd strikt wordt nageleefd; men bekomt dan een zelfklevende film. Een dergelijke plaatsing vereist een zorgvuldig aandrukken van de vloerbedekking om een goede verlijming te verkrijgen; deze verlijming heeft echter een verminderde weerstand tegen schuifkrachten en afpellen (naargelang van de belastingen die worden veroorzaakt door het gebruik van rolstoelen). De epoxy- en polyuretaanlijmen beantwoorden het best aan deze situatie. Doordat hun gebruik delikaat is, zijn ze voorbehouden voor speciale gevallen (plaatsing op metalen vloeren, plaatsing van rubber, enz.). In tabel 4 worden de voornaamste lijmtypen gegeven die moeten worden gebruikt als funktie van de aard van de vloerbedekking. De uiteindelijke keuze tussen de verschillende mogelijkheden is afhankelijk van de voornoemde situaties en van andere criteria die specifiek zijn voor de betrokken bouwplaats.
Keuze van de lijmen volgens het type van vloerbedekking TYPE VAN VLOERBEDEKKING
LIJMTYPE
Homogeen vinyl in banen of tegels Vinyl op rug van PVC (schuim of kompakt) Vinyl op kunstviltrug (polyester) Vinyl op mineraal-viltrug (b.v. asbest, rotswol, ...) Vinyl-asbest in tegels Kurk op PVC-rug Tapijt met PVC-rug Tapijt met polyuretaanschuimrug Tapijt met een rug van PPA in tegels
dispersielijmen
of
universele lijm (acryl- of vinyletyleenacetaatl ijm)
Tapijt met kunstvezeltextielrug Naaldvilttapijt met kunstvezeltextielrug Vinyl op juteviltrug Vinyl op kurkrug Kurk
of
-:, ,
alkohollijm of
Tapijt met juterug Tapijt en naaldvilttapijt met kunstschuimrubberrug (SBR) . Tapijt met latexrug (met poriënvulling) Geweven tapijt
lijm in oplossing aan te brengen op beide vlakken (gestabiliseerd polychloropreen)
Rubber in banen of tegels (*) Outdoor-tapijt (voor buitentoepassingen)
epoxylijm of polyuretaanlijm met twee komponenten
Linoleum
speciale alkohollijm, speciale lijm in dispersie of poederlijm
!
i Asfalttegels Tegels van vinyl-asbest
lijm in oplossing aan te brengen op één vlak
,
lijm in dispersie (styreen-butadiëenof vinyllijm)
bitumineuze lijm
(*) Voor rubbervloerbedekkingen met een maximumdikte van 3 mm die binnen worden geplaatst en die niet met water zullen worden gereinigd kan een acryllijm in dispersie of een lijm in oplossing aan te brengen op beide vlakken worden gebruikt.
31
7. ANDERE BEVESTIGINGSMIDDELEN VOOR SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
7.1 INLEIDING Het volledig lijmen is de meest gebruikte metode voor het plaatsen van soepele vloerbedekkingen. Ondanks de voordelen van deze techniek en ondanks de opgang die ze heeft gemaakt dankzij de ontwikkeling van de moderne lijmen, heeft ze de andere bevestigingsmiddelen niet uitgeschakeld en behouden deze laatste hun onbetwistbaar nut, onder meer op het vlak van het komfort, de mogelijkheid om de ondergrond te rekupereren en om de vloerbedekking opnieuw te gebruiken.
7.2 VERANKERINGSLATTEN OF -BANDEN VOOR GESPANNEN PLAATSING Dit zijn metalen profielen of houten latten (zie afb. 1) die op een houten vloer of op een spijkerbare dekvloer kunnen worden gespijkerd, of op nietspijkerbare ondergronden kunnen worden bevestigd met een speciale lijm in oplossing of met twee komponenten. Deze banden of latten worden aan de omtrek van de lokalen bevestigd. Het hechtvlak van de band of
lat is voorzien van een dubbele of driedubbele rij schuine haken voor het bevestigen van de textielvloerbedekking die met speciaal gereedschap wordt gespannen alvorens er te worden aangehaakt.
7.3 EEN- OF TWEEZIJDIGE KLEEFBANDEN Deze kleefbanden worden voornamelijk gebruikt voor de tijdelijke plaatsing van een vloerbedekking op een horizontale en vlakke ondergrond (dus niet voor trappen en hellende vlakken). Deze gemakkelijke plaatsingswijze is meer bepaald aangewezen wanneer de bewoners (huurders bij voorbeeld) wensen dat de ondergrond. na de verwijdering van de vloerbedekking zich in zijn oorspronkelijke toestand zou bevinden. Door het gebruik van dergelijke kleefbanden kan een PVC-bedekking echter geel worden wanneer de kleefstof niet gestabiliseerd is ten overstaan van dit materiaal (gelijkaardig geval als van niet-gestabiliseerde lijmen in oplossing voor aanbrenging op beide vlakken, zie § 6.32.2, p. 25).
Afb. 1 - Verankeringslat voor gespaflnen plaatsing.
32
Onvoldoende maatvaste vloerbedekkingen of vloerbedekkingen die aan te grote krachtwerkingen bloot staan (meubelen op wieltjes bij voorbeeld) kunnen niet volgens deze techniek worden geplaatst. Bovendien is deze techniek voorbehouden voor woningen en lokalen met een licht verkeer, met een oppervlakte van maximaal 30 à 40 m2 . Er bestaan drie typen van kleefbanden die verschillen door het materiaal van de drager van de kleefstof: -
een drager van papier die op één of twee zijden voorzien is. van kleefstof; dergelijke banden moeten voorzichtig behandeld worden, scheuren gemakkelijk en zijn na gebruik moeilijk los te maken
-
een drager van ongeweven textiel (<< spun bonded »); deze is één- of tweezijdig voorzien van kleefstof; dergelijke banden zijn beter bestand tegen scheuren en vergemakkelijken de eventuele verwijdering van de vloerbedekking
-
een drager van geweven katoen of andere vezels; deze drager is één- of tweezijdig voorzien van kleefstof; dergelijke banden zijn zeer goed bestand tegen scheuren en zijn nog beter geschikt met het oog op het aftrekken van de vloerbedekking.
Bij de dubbelzijdige banden wordt de kleefstof beschermd met een gesiliconeerd papier dat bij de plaatsing wordt verwijderd. Deze banden bestaan in verscheidene breedten; een breedte van 10 cm wordt als een minimum beschouwd om een goed resultaat te bereiken op de gebruikelijke oppervlakten van de woonvertrekken. De dubbelzijdige kleefbanden worden gebruikt voor het lijmen van de bedekkingen aan de omtrek van de vertrekken, aan de deurdorpels en aan de naden tussen de banen van de vloerbedekking. De enkelzijdige kleefband wordt enkel gebruikt voor de yerbinding van de banen, wanneer deze niet aan de vloer mogen kleven. Om een goede hechting aan de vloer te bekomen, moet de ondergrond perfekt schoon, ontvet, ontstoft en droog zijn. Het kan noodzakelijk zijn om bepaalde stoffige of ruwe ondergronden voor te bereiden met een primer die men moet laten drogen alvorens de kleefbanden aan te brengen.
Zoals in het geval van de kleefbanden, vergemakkelijkt deze plaatsingswijze de latere verwijdering van de vloerbedekking. Na het verwijderen van de vloerbedekking blijft er op de ondergrond in principe geen kleefstof achter. In tegenstelling tot de tweezijdige kleefbanden die enkel aan de omtrek van het te bekleden vertrek worden geplaatst, worden deze membranen op de volledige vloeroppervlakte aangebracht. Deze recente bevestigingsmetode laat een plaatsing toe waarvan de kwaliteit gelijkwaardig is met die van de gelijmde plaatsing, hoewel bepaalde voorzorgen dienen te worden genomen (zuiverheid, ontvetten en ontstoffen van de ondergrond).
7.5 MECHANISCHE BEVESTIGINGEN
7.51 Clips Clips zijn metalen elementen waarvan een deel op de ondergrond wordt geschroefd; het andere deel, dat beweegbaar blijft, maakt het mogelijk door zijn uiteindelijke stand de textielvloerbedekking aan weerskanten op de gewenste plaats te houden. Het zichtbare deel van de clip heeft vaak een dekoratieve funktie. Dit systeem wordt voornamelijk gebruikt voor de plaatsing van tapijten op traptreden en laat toe het tapijt te verwijderen en opnieuw te gebruiken.
7.52 Roeden De roeden zijn meestal metalen staven. Ze worden voornamelijk gebruikt voor de plaatsing van tapijt op traptreden. Naargelang men ze zichtbaar of verborgen wenst te houden, worden ze boven op het tapijt aangebracht of verborgen in een zakje dat aan de onderzijde van de vloerbedekking is genaaid. De roeden worden aan de ondergrond bevestigd met behulp van twee metalen oogschroeven. Deze metode laat toe de vloerbedekking weg te nemen, te reinigen en opnieuw te gebruiken.
7.6 LASBANDEN 7.4 ZELFKLEVENDE MEMBRANEN Dit zijn al dan niet geweven membranen die aan weerszijden bedekt zijn met een zelfklevende lijm. De vloerbedekking wordt op de kleefstof van de bovenzijde van het membraan geplaatst.
Dit zijn smalle, met stof beklede banden, die bedekt zijn met termoplastische materialen (<< hot melt ») en in rollen worden geleverd. Ze worden gebruikt voor de verbinding door middel van een verwarmingsijzer van twee stroken textielvloerbedekking.
33
8. SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
8.1 INLEIDING Het hoofdkenmerk van dit type van vloerbedekking is haar soepelheid, waardoor ze alle vormen van de ondergrond kan aannemen. Ze zijn verkrijgbaar in rollen die tijdens de plaatsing moeten worden versneden, of in doorgaans vierkante tegels. Ze worden voornamelijk binnenshuis gebruikt voor woonvertrekken, kantoren en zelfs bedrijfslokalen. Sommige vloerbedekkingen zijn gemaakt om ook buitenshuis te kunnen gebruikt worden; in dat geval dienen de bijzondere plaatsingsregels vermeld in §§ 9.55.2 en 9.55.3 (p. 69 en 70) te worden gevolgd. Soepele vloerbedekkingen kunnen uit zeer verscheiden materialen samengesteld zijn. De oudste werden gefabriceerd met natuurlijke dierlijke stoffen (wol, zijde, ...), houtachtige stoffen (kurk, raffia, jute, ...) of minerale stoffen (gietbitumen). Tegenwoordig worden deze stoffen nog steeds gebruikt, hoewel ze meestal worden toegevoegd aan andere materialen in een meer geëvolueerde vorm. Het nieuwe ligt in het gebruik van syntetische stoffen in de vorm van vezels, dunne folie of schuim. Doordat deze stoffen voldoende sterk en estetisch interessant zijn, zijn ze voor tal van toepassingen veralgemeend geworden. 34
Om de verschillende typen van vloerbedekking te onderscheiden worden ze gewoonlijk ingedeeld door de klemtoon te leggen hetzij op hun natuurlijke oorsprong, hetzij op hun uitzicht, of op een kenmerkende fysische eigenschap. Zo dekt de naam « textielvloerbedekking » verschillende typen van vloerbedekking waarvan de dek- of slijtlaag bestaat uit natuurlijke, kunstmatige of syntetische textielvezels of uit een mengsel hiervan. Wanneer deze vloerbedekkingen de gehele vloer van een lokaal bedekken, spreekt men van «vast tapijt» of « kamerbreed tapijt ». Wanneer men spreekt van « houtachtige vloerbedekkingen », bedoelt men de bedekkingen waarvan het natuurlijk materiaal waaruit ze zijn samengesteld voornamelijk bestaat uit kurk, al dan niet gekombineerd met andere materialen (in geringere hoeveelheid). De « kunststofvloerbedekkingen » omvatten een zeer breed gamma van materialen die verkregen worden uit minerale materialen (asfalt, ...), plantaardige materialen (harsen of oliën, ...) of syntetische materialen (PVC) waardoor de vloerbedekking een zekere plasticiteit (of termoplasticiteit) verkrijgt. De « rubbervloerbedekkingen » omvatten een zeer bijzondere klasse van materialen, elastomeren genoemd, die van natuurlijke oorsprong zijn of door chemische syntese zijn vervaardigd. Door hun soepelheid, elasticiteit en ondoorlatendheid, onderscheiden ze zich van de andere typen van vloerbedekkingen.
8.2 TEXTIELVLOERBEDEKKINGEN Men kan deze vloerbedekkingen bestuderen en klassificeren door enkel te kijken naar het uitzicht en de eigenschappen van de materialen die de « oppervlaktemassa » vormen, d.w.z. alleen volgens de kenmerken die na de plaatsing zichtbaar blijven. In dat geval echter is men geneigd om de struktuur of de fabrikatiewijze van de bedekking te verwaarlozen en geen rekening te houden met het type van afwerking van de rugzijde, twee faktoren die van invloed zijn op de plaatsingswijze. In hetgeen volgt worden dus de textielvezels, die het hoofdbestanddeel uitmaken van dit materiaal, beschreven en gekarakteriseerd, alsook de verwerking ervan tot een vloerbedekking en tenslotte de diverse afwerkingen van de rugzijde, die worden uitgevoerd hetzij om aan het tapijt bepaalde eigenschappen te verlenen, of die noodzakelijk zijn voor hun fabrikatie (naargelang van de fabrikatietechniek). Iedere familie van bedekkingen beschikt over bepaalde gebruikskenmerken aan de hand waarvan een klassement kan worden opgesteld (zie hoofdstuk 11, p. 90).
8.21 Textielvezels De textielvezels worden in twee grote kategorieën onderverdeeld : de natuurlijke vezels en de chemische vezels. De oorsprong van de natuurlijke vezels kan zijn: -
plantaardig (voornamelijk katoen, vlas, hennep, enz.
cellulose)
zoals
-
dierlijk (voornamelijk proteïnen) zoals wol, zijde, enz.
-
mineraal, zoals asbest, glas, metalen.
-
de morfologie van de vezel (vorm van de rechte doorsnede, krullen, draaien) die bepalend is voor de «zwelling» die nuttig is voor het insluiten van lucht
-
het vermogen om vocht uit de atmosfeer vast te houden en de chemische samenstelling die bepalend zijn voor de keuze van de kleurstoffen
-
de warmtegeleidbaarheid
-
de biologische weerstand
-
de elektrogeleidende eigenschappen.
Historisch gezien, waren de eerste vezels die voor vloerbedekking werden gebruikt sisal, wol, katoen en zijde. Het is slechts in de tweede helft van de Xlxde eeuw dat de kunstvezels opkwamen, zoals viskose, rayon en fibran. Tegen het einde van de dertiger jaren verscheen de eerste syntetische vezel: polyamide 6-6, beter gekend onder de naam nylon. Sedertdien zijn tal van andere soorten verschenen, met ieder zijn eigen kenmerken, onder meer op het vlak van brandreaktie, antistaticiteit en/of elektrogeleidingsvermogen, antibevuiling, enz. In tabel 5 (p. 36 en 37) wordt een overzicht gegeven van de grote vezelklassen die voor vloerbedekking worden gebruikt. Tabel 6 (p. 38 tot 44) geeft de voornaamste merknamen van de verschillende vezelsoorten. 8.22 Spinnen Afgezien van enkele fabrikaten (meer bepaald de naaldviltbedekkingen) worden de niet-kontinue textielvezels niet als dusdanig gebruikt, maar worden gesponnen. Onder spinnen verstaat men de bewerkingen waardoor een ongeordend geheel van vezels wordt omgevormd tot een geordend geheel (de draad), waarin: -
het merendeel van de vezels eenzelfde algemene lijn volgt
de kunstvezels die het resultaat zijn van een transformatie van natuurlijke stoffen die in oplossing worden gebracht en tot vezels worden geregenereerd met behulp van een draadtrekmachine
-
het aantal vezels van de rechte doorsnede nagenoeg konstant is over de gehele lengte
-
de kohesie van de vezels onderling wordt verzekerd door de torsie van de draad.
de syntetische vezels die afkomstig zijn van polymeren of van mengsels van polymeren die afzonderlijk worden gefabriceerd door chemische syntese; ze worden eveneens gevormd met draadtrekmachines.
Het spinnen bestaat uit de volgende hoofdbewerkingen:
De chemische vezels omvatten twee families: -
-
De gebruiksgeschiktheid van de diverse vezels spruit voornamelijk voort uit hun intrinsieke eigenschappen zoals fijnheid, lengte, mechanische weerstand, slijtweerstand, slagsterkte en dwarsflexibiliteit (die de torsie van de vezels in de draden en de knopen mogelijk maakt). Er zijn nog andere eigenschappen die een invloed hebben op het uitzicht en het komfort, zoals:
reinigen mengen kaarden (ontmengen, schoonmaken, ...) affineren of regulariseren -
spinnen (twijnen, ...)
-
kammen.
Het uitvoeren van een of meerdere van deze bewerkingen hangt af van de aard van de vezel en/of van het te bekomen produkt. (de tekst vervolgt op p. 45)
35
CA) 0)
Tabel 5 -
Textielvezels voor vloerbedekking "'C
"ëii
.c:
Vezels
Aard
Hoofdkenmerken en gebruik
(I)
.(1)
.EE,-... oca~
.E 0 ë5
°á~ >0
.(1)
~~,-...
(I) .... ie .... (1)1-1;)
(I)
~:g~
ëi)(I)-
êii
:g
,-...
(1),-...
êä"!"~
0)
:E>(I) .c:
êii~
ca
ëi)
ca~:2
:!:~C (1)(1)
~~5i ..... :s::
~8g >UJ
Wol
dierlijk
gekrulde, zachte, warme vezel, met een goede slagsterkte; vochtgevoelig, traditioneel gebruik, alleen of gemengd met andere vezels
1,31
10-12
B
G
G
Z
ZG
Zijde
dierlijk
zachte, warme, vrij sterke vezel; bezit zeer grote estetische eigenschappen en voelt bijzonder aan; wordt zeer zelden gebruikt voor vloerbedekking
1,25
10
B
B
-
Z
ZG
Hennep, sisal, kokos
plantaardig
brede, brosse en harde vezels met een slechte slagsterkte; vocht- en vuilgevoelig, ontvlambaar; worden nog steeds gebruikt omwille van hun bijzondere struktuur en uitzicht die niet met andere vezels kunnen worden bekomen
1,48
-
G
G
Z
Z
G
Katoen
plantaardig
korte, fijne en witte vezel met een slechte slagsterkte, gemakkelijk ontvlambaar, vochtgevoelig, vuilgevoelig, wordt weinig gebruikt als oppervlaktemassa, wel als inslagdraad en voor de rugzijde
1,50
-
Z
G
Z
Z
ZG
Jute
plantaardig
lange en harde vezel met een slechte slagsterkte, ontvlambaar, vocht- en vuilgevoelig; wordt gebruikt als inslagdraad en voor de rugzijde
1,50
-
G
ZG
Z
Z
G
Glas
mineraal
onrotbare, onontvlambare en stabiele draad; enkel voor de fabrikatie van onbrandbaar tapijt
2,54
-
G
ZG
Z
ZG
B
Metaal
mineraal (roestvrij staal)
zeer fijne (20 à 40 p,), gladde, kontinue, elektrogeleidende draad; wordt enkel gebruikt gemengd met andere vezels om elektrogeleidende enlof antistatische eigenschappen aan het tapijt te verlenen
7,65
-
ZG
ZG
Z
ZG
Z
Cellulose
geregenereerd cellulose (viskose) of acetaatderivaten (acetaat, triacetaat)
matte tot glanzende, soepele draden, met een slechte slagsterkte, vuilgevoelig, ontvlambaar, bestand tegen motten; worden soms samen met andere vezels gebruikt om de kostprijs van het tapijt te drukken
1,32-1,52
Z
G
Z
Z
ZG
w
., ~
:J
ex:
::::> ::::>
I-
-c z
·w
I-(!J 00_ Zl-
::::>« ~~
9-11
Acryl
polyadditie van molekulen met voor het merendeel nitriel- en acrylzuurmolekulen
matte tot glanzende, zachte, warme, weinig soepele draden die bestand zijn tegen zon, motten en bakteriën; ze voelen wollig aan; ze worden zeer frekwent gebruikt als dusdanig of gemengd met wol om de weerstand en de slagsterkte te verbeteren; de « modacryl »-vezel (acryl + PVC) werd ontwikkeld om de brandreaktie te verbeteren
1,17-1,37
5
B
G
B
B
ZG
Polyamide
kondensatiepolymeren van een dizuur met een diamien of een aminozuur met zijn laktaam
matte tot glanzende draden met een zeer goede slagsterkte, slijtvast, gemakkelijk onderhoud, vochtongevoelig; meest gebruikte vezel, als dusdanig of gemengd met andere vezels
1,14
4,5-6
ZG
ZG
ZG
ZG
ZG
Polyester
kondensatiepolymeer van een dizuur met een dialkohol
matte tot zeer glanzende draden met een zeer goede slagsterkte, slijtvast, bestand tegen motten en bakteriën; worden zeer frekwent gebruikt voor tapijt; zijn niet identiek met de vezels gebruikt voor het vervaardigen van kledij, waarvan ze verschillen door specifieke aanpassingen aan het voorziene gebruik
1,22-1,36
2
G
ZG
ZG
ZG
G
Polyetyleen
lineaire gehydrokarboneerde polymeren met de herhaling van het motief van etyleen
stabiele draden, bestand tegen motten en bakteriën; gebruik beperkt tot inslagdraden
0,92
ZG
G
G
ZG
G
Polypropyleen
lineaire gehydrokarboneerde polymeren met de herhaling van het motief van propyleen
matte tot glanzende draden met een middelmatige slagsterkte, bestand tegen afschuring, motten en bakteriën, weinig onderhevig aan statische elektriciteit, moeilijk te verven, zeer vaak gemengd met polyamidevezels
0,91
0,05
G
ZG
B
ZG
Z
Gechloreerd polyvinyl
additiepolymeren met molekulen die de vinyl- of gechloreerde vinylideengroep omvatten
lichtechte draden, bestand tegen mikro-organismen en insekten, vooral gebruikt omwille van hun goede brand reaktie
1,38-1,40
°
Z
Z
Z
ZG
Z
Polytetrafluoretyleen
polymeren gevormd uit lineaire makromolekulen met overheersend gefluoreerde monomeren
soepele draden, bestand tegen warmte; zeer specifiek gebruik (brandbestendig tapijt)
2,3
°
G
G
Z
ZG
G
w
:c
oCf)
i= w
I-
z
>-
Cf)
(*) ZG : zeer goed; G : goed; B : bevredigend; Z: zwak.
w
~
Tabel 6 -
Alfabetische lijst van de voornaamste syntetische vezels (gedeponeerde benamingen) (voor de betekenis van de afkortingen, zie p. 45)
MERKNAAM Aceta Acrilan Acrilan Spectran Acriloft Acrobel Acrybel Aercor Aeress Agilon Airvel Akvaflex Akvalon Alastin Alastra Albène Algil Alginate Alkathène Alon Alprona Amatlon Amilan Anid Anilana Antron Arnel Arnel Jet Arnum Asbeston Astralène Astralène- Terlen ka Astralon Avisco Banion Bedor Belfur Bellex Bemberg Besion Beta Yarn Bilacryl Bobol Bodana Bodanyl Boltaflex Boltathène Breda Brilon Brinylon Bristand Cadon Cantrece Caprolan Cashlène Cashion Cashmilon Celafibre Celafil Celanèse Celon Cetea Cetryl Chavalor Chavanal Chavanyl. Chemstrand
38
STOF
VORM
lAND VAN HERKOMST
AC MOD MOD PAC, PA, PVC PE PAC Gl PAC PA 66 PAC OlE PA 66 RV RV AC MOD Al OlE TAC PVA PA 66 PA 66 PA 66 PAC PA 66 TAC AC RV MIN PE PE PA 66 RV,AC
F F
Duitsland U.S.A. U.S.A. U.S.A.
PA MET PA 66 OlE RV PAC Gl PAC RV RV PA 66 PVC/PVD OlE RV PA 66 PA 66 PVC/PVAC PA 66 PAC PA 66 PE PA PAC AC TAC PP PA 66 RV PP PAC PE PA PA 66
T F F
F T T
F-FC
-
-
-
F FC
F-FC
-
F-FC F-FC F-FC F FC F-FC T
-
T T T
-
België
-
-
België België Frankrijk
-
-
-
Polen
-
-
-
U.S.A. U.S.A. België Nederland U.S.A. Groot-Brittannië België
-
-
U.S.A.
T FC F-FC
Duitsland
-
F T -
-
-
Duitsland, Italië, U.S.A.
-
F-FC CR
België, U.S.A. Frankrijk Italië Zwitserland Zwitserland U.S.A.
-
Nederland
T F-FC FC
-
-
-
F-FC T F T T F
T
F-FC
T T T F-FC
-
-
U.S.A.
-
-
Groot-Brittannië Groot-Brittannië
-
Groot-Brittannië Frankrijk Frankrijk
-
U.S.A.
Tabel 6 -
Alfabetische lijst van de voornaamste syntetische vezels (gedeponeerde benamingen) (vervolg) (voor de betekenis van de afkortingen, zie p. 45)
MERKNAAM Cheslène Cheslon Chinlon Chlorin Chromeflex Cifalon Clevyl Clorène Coleesa Colnova Colomat Colva Colvadur Cordex Cordura Cornyl Courlène Courlène PY CourteIIe Cremona Creslan Crimplène Crinovyl Crylor Cryltex Cumuloft Cuprana Cupresa Daeron Danufil Danulon Daplen Darvan Dayan Deealon Dederon Deeglas Delfion Depalène Depaloft Depalon Depanyl Dieel Dierolène Dimafil Diolen Diolen Loft Dolan Dorlastan Draka Draion Dropnyl Drylène 3 Drylène 6 Dueilon Duleseo Duraeil Duraflox Duraglas Dynel Efylon Elana Elura Enant Enka Enkafort Enkalène
STOF
VORM
LAND VAN HERKOMST
PE PA PA 66 PVCe MET PA 66 PVC PVC RV RV RV RV RV RV RV PA 66 PET PP PAC PVA MOD PE PVC PAC PAC PA 66 .RV RC
T T F-FC F
Groot-Brittannië Groot-Brittannië Groot-Brittannië
PE RV PA 66 PP PVDN PA6 PA 10 PA 66 GL PA 66 PE PA PA PA AC PE PA 66 PE PE PAC PUR PVC/PVD PAC PA 66 PET PP PA 66 RV PA 66 RV GL MOD PA 66 PE PUR PA 7 PA 66 GL PE
F-FC F FC
-
-
-
FC
F-FC
-
-
-
Frankrijk Frankrijk Duitsland Duitsland Duitsland Duitsland Duitsland Italië U.S.A. Frankrijk Groot-Brittannië Groot-Brittannië Frankrijk, Groot-Brittannië
-
F T CR F-FC
U.S.A. Groot-Brittannië
F-FC
U.S.A. Duitsland
T -
F-FC
-
F-FC F F
-
Frankrijk België U.S.A. Duitsland Duitsland
-
U.S.A.
-
Italië Duitsland
-
F T T T T
Italië Groot-Brittannië
-
Groot-Brittannië
F-FC T FC
FC F-FC T
-
F-FC
-
F-FC
F F-FC F
-
F F-FC
F-FC
-
-
Duitsland Duitsland Duitsland Duitsland
Duitsland Frankrijk Groot-Brittannië Groot-Brittannië
-
U.S.A.
-
Duitsland Groot-Brittannië U.S.A.
-
Groot-Brittannië U.S.S.R.
-
Nederland, U.S.A.
-
39
Tabel 6 -
Alfabetische lijst van de voornaamste syntetische vezels (gedeponeerde benamingen) (vervolg) (voor de betekenis van de afkortingen, zie p. 45)
MERKNAAM Enkalon Enkasa Enka-Swing Envilon Espa Estane VC Ethylon Euroacrila Evlan Exlan
STOF
VORM
LAND VAN HERKOMST
PA 66
F-FC
Nederland, Groot-Brittannië, Spanje
PROT PUR PVC/PVAC SPA PUR PET PAC RV PAC
F
Fe -
F
-
Nederland
-
U.S.A. Japan Italië Groot-Brittannië
F
-
-
België België België België België U.S.A.
Fabelcord Fabelcord-Nylon Fabelcryl Fabelmat Fabelnyl Fairtex Fiberfrax Fiberglass Fibramine Fibravyl Fibrelta Fibrenka Fibro Fibrolane Filatron Filron Flisca Flox Floxan Fluflène Fluflon Fluon Forlion Fortanese Fortrel Frilon Frostex Ftorlon
RV PA 66 PAC RV PA 66 MET GL GL RV PVC RV RV RV PROT SPA SPA RV RV RV PE PA PA PA6 RV PE PA 66 PA PET
Garan Garanmat Gerfil Gevetex Glamour Glospan Grilen Grilon
GL GL PP GL PA 66 PUR PE PA6
F-FC F-FC
Grisuten
PE
F-FC
Helanca Heliodor Helion Hercules Herculon Hiralon Hirlon Hisex Hisilon Hostalen
PA PA 66 PA6 PP PP PET PA 66 PET PA 66 PP
T F-FC F-FC F
F-FC F
Duitsland
PVC
F
-
PA 66
F-FC
-
Isovyl Jayanka
40
-
F-FC
-
-
F
-
F
-
-
T T T F-FC
-
F F-FC T
-
U.S.A., Canada België Frankrijk België Nederland Groot-Brittannië Groot-Brittannië Italië U.S.A. Zwitserland Duitsland Duitsland U.S.A., Groot-Brittannië
-
Groot-Brittannië
U.S.A.
-
-
-
U.S.S.R.
-
U.S.A.
-
F-FC
-
F-FC
-
U.S.A. Duitsland
U.S.A., Groot-Brittannië Zwitserland Zwitserland, Japan, Groot-Brittannië Duitsland Zwitserland
-
Italië U.S.A. U.S.A.
-
-
Tabel 6 -
Alfabetische lijst van de voornaamste syntetische vezels (gedeponeerde benamingen) (vervolg) (voor de betekenis van de afkortingen, zie p. 4?)
MERKNAAM Kanebian Kanekalon Kanelight Kapion Kapron Klingerfion Kodel Korion Krehalon Krilion Kuralon Kurehalon
STOF
VORM
LAND VAN HERKOMST
PVA MOD PET PE PA6 PTF PE PA 66 PVC/PVD PAC PVA PVC/PVD
FC F
Japan
Lame Lanital Lanon Lastex Lawsan Leacril Leavil Lenasel Lexel Lilion Livolon Lovsan Lumilar Lumiyarn Lurex Luxel Lycra
MET PROT PE SPA PE PAC PVC RV PCAR PA6 PA 66 PE MET MET MET PE PUR
Makrolon Malora Maniro Meraklon Merinova Meryl Metion Mewlon Mikron Misrylon Modiglass Movil Movilret Mylar
PAC MET PVA PP PROT RV MET PVA PVA PA6 GL PVC PVC PE
Nailon Nip Nirlon Nishikalon Nitiray Nitolon Nitrolon Nitron Northylène Nycel Nycron Nylex Nylfil Nylfrance Nyloft Nylon Nylsuisse Nyltest Nyma Nymcrylon
F-FC F F F F-FC
-
F F
-
-
F
-
F -
-
F-FC F-FC F
-
-
-
U.S.A. Japan Japan
U.S.A. België
-
-
U.S.S.R. Italië Italië Italië U.S.A. Italië
-
-
U.S.A.
-
U.S.A.
F
-
F
-
F F
Italië Italië Frankrijk U.S.A.
-
-
-
F-FC
-
-
-
-
F F T
Italië Italië
PA 66 PVC PA 66 PVC/PVAC PA6 PAC PAC PAC OLE PA 66 PE PA 66 PA 66 PA 66 PA 66 PA 66
F-FC FC F-FC FC F F F F
Italië Japan
PA 66 PA 66 RV PAC
F-FC F-FC
-
F-FC F F-FC F-FC F-FC T F-FC
F-FC
-
-
-
Frankrijk
België, Duitsland, Frankrijk, U.S.A. Zwitserland
-
Nederland
41
Tabel 6 -
Alfabetische lijst van de voornaamste syntetische vezels (gedeponeerde benamingen) (vervolg) (voor de betekenis van de afkortingen, zie p. 45)
MERKNAAM
STOF
VORM
Nymkron Nymplex Nypel
PAC OlE PA 66
F-FC
Oenant Olane Olétène Ondenyl Ondulon Opelon Orlon Orlon Sayelle Orofil Ortalion
PA 7 PP PET PA/CA PA PUR PAC PAC PUR PA6
Pan Panakril Pe Ce 120 Pejilon Pelargon Perfil Perfilon Perion Pex Phrix Pittsburgh Platilon Pluton Plymouth Polana Poliafil Polyarns Prelana Prenylon Primaion Prolène Propylon Pylène Ralsin Redon Reevon Relon Retractyl Rexor Reynet Rheaflex Rhodia Rhodiaceta-nylon Rhodianyl Rhodiastic Rhonel Rhovyl Richmond Rilsan Rolan Rovana Royalène Saaba Safacryl Safanyl Saniro Saniv Saran Saran-N Sarille
42
PAC PAC PVC/PVD
-
PA9 OlE PA 66 PA6 OlE RV Gl PET MIN PET PA6 PA 66 OlE PAC PA 66 PA 66 PP PP PP PA 11 PAC PP PA 66 PVC MET MET SPA AC PA 66 PA 66 PUR TAC PVC PET PA 11 PAC PVC OlE
PAC PA 66 PAC MOD PVC/PVD PVD RV
F-FC
-
-
CR T T
-
F-FC T
-
F-FC FC F FC T F
F-FC F-FC
-
-
F-FC F-FC
F F-FC F-FC
-
lAND VAN HERKOMST
Nederland
U.S.S.R. U.S.A.
Frankrijk
Japan U.S.A., Canada U.S.A. U.S.A. Italië
Duitsland
U.S.S.R.
-
Duitsland
-
Duitsland
-
U.S.A. U.S.A.
-
-
U.S.A. Canada
-
-
F
Duitsland
F-FC F
-
-
-
F F F-FC
-
F-FC FC
FC F FC
T F F-FC F F
-
-
Italië, Frankrijk, Duitsland
-
-
Frankrijk Frankrijk Frankrijk
Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië
-
-
-
-
-
-
Japan U.S.A.
Tabel 6 -
Alfabetische lijst van de voornaamste syntetische vezels (gedeponeerde benamingen) (vervolg) (voor de betekenis van de afkortingen, zie p. 45)
MERKNAAM
STOF
Sarlane Sarion Sava Sayelle Scaldyl Selba Setilmat Setilose Setinyl Shalon Shapira Silenka Silione Silkool Silon Sinitex Skyloft Sniol Souflette Soviden Spandelle SpanzeIIe Spunize Stabil Starlene Steeion Stilon Stretchever Sudalon Sun-Spin Superlott Suprema Suprenka Svitlen Swina Synfoam Synthyl Syntofil
PUR PVC/PVD RV PAC RV PAC AC AC PA 66/AC PS PE GL GL PROT PA 66 PVC/PVD PA PVC TAC PVC/PVD PUR PUR
T 2000 Tacryl Talon Taslan Tecron Teflon Teijin Tejido Teklan Tenax Terel Tergal Teriber Terital Terlenka Teron Terylene Tesil Tessacryl Tetoron Teviron Texilion Texnyl Texvil Thermovyl Thiolane Thiozell Tolon Toray Toraylon
PE PAC PVC
PE PA6 PA6 SPA PA 66 RV PA RV RV PE RV
-
PA 66 PVA
-
PA 66 PTF PE PVC/PVD MOD RV PE PE PE PE PE· PE PE PE PAC PE PVC PA 66 PA6 PVC PVC PROT PROT PVC PA 66 PAC
VORM
LAND VAN HERKOMST
-
België
FC
F-FC
T
-
T
F-FC
F F-FC FC T FC T FC
T T T F-FC F-FC
F-FC
-
België
-
België Duitsland België België België Canada Zwitserland, Duitsland Nederland
Tsjecho-Slovakije
-
Groot-Brittannië
U.S.A. Groot-Brittannië
-
-
Groot-Brittannië
-
-
-
U.S.A.
-
Duitsland U.S.A.
T F
T F-FC
-
T F F T F-FC F-FC F-FC FC F
F-FC F-FC F-FC F-FC F-FC F-FC F-FC F-FC T F-FC F-FC F-FC F-FC CR F F F CR F-FC F
-
-
België
-
Duitsland
-
Japan
U.S.A.
-
Groot-Brittannië Nederland
Frankrijk -
-
Nederland
-
Groot-Brittannië
Zwitserland
-
-
-
43
Tabel 6 -
Alfabetische lijst van de voornaamste syntetische vezels (gedeponeerde benamingen) (vervolg) (voor de betekenis van de afkortingen, zie p. 45)
MERKNAAM Toyonet Travis Trelon Trevira Triacet Tri-a-faser Trialbène Tricel Tricovil Trilan Trofil Tufflite Tufton Tyron
STOF
VORM
PVC PVDN PA6 PE AC TAC TAC TAC PVC TAC OlE OlE RV RV
FC
Ulstrastrand Uistron Undatex Unifab Uniformat Unirove Urylon
Gl PP RV Gl Gl Gl PU
Vairin Vanylon Velieren Velon Velon lP Velon PP Verel Verrane Vestan Vestolen Vestolen A Vestolen P Vetroflex Vetrotessile Vetrotex Vinal Vinitron Vinylon HH Vinylon Viscalon Vislene Vistra Vistram Vitrofibras Vitron Vonel Voplex Vybran Vycron Vyrene
PUR PA 66 PAC PVC/PVD PET PP MOD Gl PE PET PET PP Gl Gl Gl PVA PVCc PVA PVC/PVAC RV PET RV PUR Gl Gl MOD OlE PAC PE PUR
Wipolan Wirilene Wolcrylon Wolpryla Wonderlastic Woolon Wynene
PROT PET PAC PVA SPA PVA OlE
Zantrel Zaryl Zela Zelfran Zeikrome Zycon
RV RV RV MOD MOD PROT
44
F F-FC T
lAND VAN HERKOMST
Duitsland
-
-
Duitsland Duitsland Duitsland Frankrijk Groot-Brittannië
-
Canada
F-FC F-FC FC
-
-
-
-
-
-
U.S.A. U.S.A.
Groot-Brittannië Italië
-
-
Japan
-
Italië
F-FC F-FC
-
-
-
-
-
U.S.A.
U.S.A.
F
-
F-FC
-
-
-
-
-
F F F
-
-
F-FC
F F
F
F
-
F
-
Duitsland Duitsland Duitsland
-
U.S.A. Italië Duitsland Duitsland
U.S.A.
U.S.A.
-
U.S.A., Groot-Brittannië, Italië
-
-
Duitsland
Japan
-
-
-
U.S.A. België Duitsland U.S.A.
-
F
F
--
Afkortingen gebruikt in tabel 6 (p. 38 tot 44) Code AC Al CR F FC Gl MET MIN MOD OlE
Betekenis Celluloseacetaat Alginaat Haar Vezel Kontinue draad Glas Metaal Mineraal Modacryl (50-80 % acrylonitriel) Olefien (polyetyleen of polypropyleen)
Betekenis
Code PA PAC PCAR PCF PE PET PP PROT PS PTF PU
Polyamide Acryl (> 80 % acrylonitriel) Polykarbonaat Polychlorotrifluoretyleen Polyester Polyetyleen Polypropyleen Proteïne Polystyreen Polytetrafluoretyleen Polyureum
Code
Betekenis
PUR PVA PVAC PVC PVCc PVD PVDN RV SPA T TAC
Polyuretaan Polyvinylalkohol Polyvinylacetaat Polyvinylchloride Gechloreerd polyvinylchloride Polyvinylideenchloride Polyvinylideendinitriel Rayon Spandex (elastomeer) Getextureerd Cellulosetriacetaat Mengsel
I
(vervolg van p. 35)
De grofheid van de « gesponnen» draden (gekamd of gekaard) wordt aangeduid door een metriek nummer (NM), een waarde die de lengte van de draad per kilogram uitdrukt in duizend meter. Wanneer de vezels worden gefabriceerd en gebruikt in de vorm van kontinue filamenten, worden ze doorgaans getextureerd om rneer « zwelling » te bekomen en vervolgens getwijnd tot een « multifilament » is gevormd.
-
het vlokverven (<< stock dyed ») waarbij het verven geschiedt tijdens het spinnen (vóór het kaarden) of na het spinnen (in de autoclaaf)
-
het» space dyed », waarbij welbepaalde lengten van de draad met verschillende kleurstoffen worden geverfd.
Het gewicht van de filamenten wordt uitgedrukt in :
-
het verven in de autoclaaf: de kleurstof wordt doorheen de struktuur van een in een autoclaaf opgerold tapijt gedreven
-
het stukverven : het tapijt dat in een band zonder eind is genaaid wordt door een kuip met de kleurstof getrokken
-
het kontinu verven: de kleurstof wordt in een gelijkmatige kleur aangebracht om op het tapijt een al dan niet geprogrammeerde meerkleurige tekening te vormen (systeem Millitron, « screen », rotatief, vlak, enz.); het fixeren, wassen en drogen worden gelijklopend met het aanbrengen van de kleurstof uitgevoerd; met dit procédé kan bedrukt tapijt worden uitgevoerd.
-
denier, een waarde die het gewicht in gram uitdrukt van een filament van 9.000 m lengte
-
decitex (dtex), een waarde die het gewicht in gram uitdrukt van een filament van 10.000 m lengte.
De draden hebben een meer wolachtig uitzicht dan die van een multifilament; bij gelijk gewicht echter zijn ze minder trekvast.
8.23 Verven Het kleuren van de vezels geschiedt door verven, een bewerking die kan worden uitgevoerd vóór of na het spinnen, vóór of na de fabrikatie van het tapijt. Voor het verven wordt een kleurstof gebruikt, zeer dikwijls oplosbaar of in dispersie in water, die zich op de vezel vastzet dankzij chemische of fysischchemische verbindingen. Het waterafstotend karakter van de vezel is zeer belangrijk, omdat het niet enkel de keuze van de kleurstof bepaalt, maar tevens die van het proces (meer bepaald: de werktemperatuur, het autoclaveren, enz.). Er bestaan talrijke technieken; de meest courante, die voor vezels voor vloerbedekking worden gebruikt, zijn meer bepaald :
-
het verven in de massa (<< solution dyed ») waarbij het polymeer wordt geverfd vóór het spinnen
-
het verven in de draad (<< skein dyed ») waarbij de draad onmiddellijk na het spinnen wordt geverfd
Er bestaan meer recente technieken waarmee tapijt in ruwe vorm kan worden geverfd :
Wanneer de draden vezels of filamenten bevatten, die verschillend reageren op de kleurstof, kan men met de laatstgenoemde drie technieken een meerkleurig effekt bekomen met een enkel verfbad (<< differential dye »).
8.24 Fabrikatie van tapijten 8.24.1 Gevlochten, gewand en geweven tapijt Door het vlechten van voldoende soepele plantaardige vezels (alfa, raffia, sisal, enz.) bekomt men banden met een veranderlijke breedte die rand tegen rand worden genaaid, hetzij parallel, hetzij in spiraalvorm. In het laatste geval worden de aldus bekomen vierkante of ronde matjes zelf met elkaar verbonden tot grotere oppervlakken met het nagestreefde uitzicht (afb. 2, p. 46). Met min of meer platte, vrij stijve en harde vezels (stro, riet, schors, bamboe, rotan, enz.) kan men
45
ook met de wantechniek matten met een zeer verandelijk formaat rechtstreeks vervaardigen (afb. 3).
(geometrische of bloemenmotieven) een artistieke dekoratie aan de soepelheid en zachtheid van wol (afb. 4 tot 8).
Door het manueel weven met inslagdraden van dierlijke vezels (wol) en een schering of ketting van dierlijke of plantaardige vezels (katoen, hennep, vlas, jute) kan men eveneens kortgeschoren weefselmatten bekomen, soms kelims of kilims genoemd (naam van Turkse oorsprong). De hierdoor verkregen tapijten koppelen door hun kleuren en door de verscheiden vorm van hun tekeningen
De met het gebruik van deze techniek gevlochten tapijten (het is een van de oudste technieken voor het vervaardigen van weefsels) zijn tegenwoordig zeer gewild omwille van hun natuurlijke en originele struktuur en uitzicht. Gezien de schikking van hun vezels (evenwijdig met de belasting) zijn ze echter weinig slijtvast en zijn ze dikwijls onderhevig aan breuk en loskomen van de vezels.
Afb. 2 -
Vlechten en assembleren door naaien.
Afb. 3 -
Matten gefabriceerd met de wantechniek.
::-...-1----2
Afb. 4 - Voorbeeld van weven. 1. schering 2. inslag
2
Afb. 5
Afb. 6 -
Tapijtsteek. 1. schering 2. inslag
Tapijtsteek met verandering van tint. 1. breuk
Afb. 7 Afb. ~ -
46
Holsteek.
Kilim.
8.24.2 Geweven tapijt Het weven is technologisch gezien de eerste van de voor de fabrikatie van mechanisch tapijt gebruikte technieken. Ze bestaat in het in elkaar weven van twee gehelen van draden, de schering en inslag, waarin het fluweel volgens een welbepaalde werkwijze wordt ingebracht. Dit werk wordt uitgevoerd op weefgetouwen waarvan de meest gekende zijn : -
de lintweefgetouwen (afb. ,9)
-
de Spool-Axminster weefgetouwen
-
de Gripper-Axminster weefgetouwen.
3
4 Afb. 11 -
Wanneer ze worden gekoppeld aan een jacquardweefgetouw, kunnen tapijten met tekeningen worden uitgevoerd. Deze geweven tapijten (met enkele of met dubbele inslagdraad, zie afb. 10 en 11)
Tapijt met dubbele inslagdraad (vervaardigd op Spool-Axminster weefgetouw). 1. gesneden pool 2. dubbele inslagdraad 3. schering- sterktedraad 4. schering- binddraad
hebben meestal geen aangebrachte rugzijde of rugbestrijking; ze worden hetzij gespannen, hetzij vrij geplaatst (karpetten).
8.24.3 Gebreid tapijt Bij gebreid tapijt, dat zeer vaak wordt uitgevoerd op een weefgetouw met mazen of op ronde weefgetouwen, wordt de pool met de kettingsteek ingeplant. Voor het Rachel-tapijt (afb. 12), gebruikt het weefgetouw breinaalden en inslagdraden. De mazen worden aan de onderzijde bevestigd door een rugbestrij king.
~-----5
Afb. 9 -
Lintweefgetouw. 1. roede 2. mes 3. bouclépool (ongesneden -) 4. gesneden pool 5. inslagdraden
Afb. 12 -
Rachel-tapijt.
Bij het Malipol-tapijt (afb. 13) is de pool ingeplant in een drager (naaldvilt bij voorbeeld) : de kettingsteek wordt aan de rugzijde geblokkeerd door een rugbestrijking. Het nadeel van dergelijke tapijten is het groot verlies van pool, aan de rugzijde.
4 Afb. 10 -
Tapijt met enkele inslagdraad. 1. gesneden pool 2. schering- binddraad 3. inslagdraad 4. schering- sterktedraad
3
Afb. 13 -
Malipol-tapijt.
47
8.24.4 Gevlokt tapijt
-
Deze tapijtsoort wordt gefabriceerd door het projekteren van korte vezels (2 à 4 mm) op een met een kleefstof bedekte drager; deze projektie wordt uitgevoerd onder een krachtig elektrisch veld (=::: 110.000 volt), waardoor de vezels (<< flock »)worden gepolarisserd en vertikaal ingeplant (afb. 14).
gesneden pooltapijt : de laag vezels of draden wordt akkordeonvormig geplooid en op twee met een kleefstof bedekte dragers gevoerd; na het bakken wordt het geheel in twee gescheiden met een mes (afb. 17 en 18).
De bevestiging van de vezels geschiedt door bakken» van de kleefstof, gevolgd door borstelen om de niet perfekt gelijmde vezels te verwijderen. «
Dergelijk tapijt heeft een kortgeschoren pool (2 à 4 mm) die onder belasting de neiging heeft om definitief te gaan liggen.
)
1I~----1
2
~~}r~irr11immj~~!~~1f1ti~~~11~~1mmmt1it~~11t1~1~1i~11fjm1~~1!1}J~- 3 Afb. 14 -- Gevlokt tapijt. 1. gevlokte pool 2. kleefstof 3. rugzijde
8.24.5 Gedoubleerde tapijten Bij dergelijke tapijten onderscheidt men twee soorten die verschillen door hun fabrikatiewijze :
-
bouclé-tapijt: de pool, die bestaat uit een laag vezels of draden, wordt mechanisch in de tanden van een trommel gedreven; in deze vorm (akkordeon) wordt het op een met kleefstof bedekte drager gelijmd en vervolgens gebakken ,(afb. 15 en 16)
Afb. 15 -
Afb. 17 -
Vervaardigen van bouclé-tapijt. 1. kleefstof 2. rugzijde
Afb. 18 -
Afb. 16 n;---........."..-~
...........~.....--..........-
.......
11.....-.-2
...........
~_~~~..--r"~~.....-
48
Vervaardigen van gesneden pooltapijt. 1. kleefstof 2. rugzijde 3. mes
3
Bouclé-tapijt. 1. bouclé-pool 2. kleefstof 3. rugzijde
Gesneden pooltapijt. 1. gesneden pool 2. kleefstof 3. rugzijde
8.24.6 Naaldviltvloerbedekkingen
Het vervaardigen van naaldviltvloerbedekkingen geschiedt door het in elkaar haken van meerdere vezelmatten : de op elkaar gelegde matten worden over planken geleid die voorzien zijn van duizenden naalden voorzien van haken die, doordat ze een zeer snelle en alternerende vertikale beweging maken, vezels in de massa drijven die wordt gevormd door het geheel van de matten, waardoor ze stevig in elkaar worden gehaakt (afb. 19). Men bekomt aldus vlakke naaldvilttapijten die nadien chemisch worden verstevigd en gebakken.
----...-
IIIIIIIII Afb. 19 -
Haken.
Naargelang van de wijze van versteviging van het tapijt bekomt men vlak naaldvilttapijt met rugbestrijking, vlak, in vol bad geïmpregneerd naaldvilttapijt, of bouclé-naaldvilttapijt. In het geval van vlak naaldvilttapijt met rugbestrijking wordt het bestrijkingshars met een afstrijkmes op de rugzijde verdeeld (afb. 20). Deze techniek kan enkel worden uitgevoerd voor lange en regelmatige vezels en met een hoge naalddichtheid. Het bekomen tapijt is soepel en er is gee·n verschil van uitzicht tussen het haken en de afwerking.
Afb. 21 -
Impregnatie in vol bad. 1. geleidingscilinders 2. tapijt verzadigd met het bindmiddel 3. bindmiddelbad
Wanneer via de rugzijde van een vlak naaldvilttapijt opnieuw wordt bewerkt met naalden met een speciaal profiel, kan een bouclé-naaldvilttapijt worden bekomen dat doorheen de gehele struktuur gaat (afb. 22). Deze naalden zijn, door hun vorm, in staat om de vezels terug te stoten en ze gedeeltelijk te lossen in de vorm van lussen (bouclé). De hoogte en de dichtheid van de lussen zijn afhankelijk van de vorderingssnelheid van het tapijt, van de inplanting en van de vorm van de naalden. In een bouclé-naaldvilttapijt is er noch kleefstof, noch rugzijde. Wanneer men het uitzicht van een gesneden pooltapijt wenst, kan men de koppen van de lussen afscheren.
~u--~ ':': . :(.~ . . ~:.:-.-.:.: :.:.-.:.: .,~~~: . >:.~.~ 3 Afb. 22 -
Afb. 20 -
Naaldvilttapijt met rugbestrijking.
In het geval van vlak, in vol bad geïmpregneerd naaldvilttapijt wordt de gehaakte vezelmat in een harsbad geïmpregneerd tot verzadiging; alvorens de mat te verstevigen door bakken wordt het overtollige bindmiddel tussen rollen uitgeperst (afb. 21). Deze techniek is geschikt voor zeer verspreide, korte vezels met een veranderlijke denier (gewicht in gram van een filament van 9.000 m lengte) en een kleinere naalddichtheid, vermits de kohesie in de massa door het hars wordt verzekerd. De bekomen tapijten zijn vaak minder soepel en worden vlugger vuil en, eenmaal het hars van het oppervlak is afgesleten, beginnen ze gemakkelijk te wollen en/of vezels te verliezen.
Bouclé-naaldvilttapijt. 1. teruggestoten vezels die het fluweel vormen (gebruikslaag) 2. in de onderlaag vastgehouden vezels 3. rugzijde 4. naald
8.24.7 Getuft tapijt
Dit tapijttype wordt bekomen door de pool doorheen een drager te prikken. De draden die door een staaf met naalden worden aangevoerd, worden tijdens het omhooggaan van de naalden door haken vastgehouden (afb. 23, p. 50). Op die manier bekomt men een getuft bouclé-tapijt. Wanneer de lusvingers voorzien zijn van een mes, bekomt men een getuft tapijt met gesneden pool. In beide gevallen gebeurt de bevestiging van de draden door een rugbestrijking op basis van latexrubber of van polyvinylharsen.
49
gewijzigd, waardoor de pool telkens een ander uitzicht krijgt:
Afb. 23 -
Werkingsprincipe van een tuftweefgetouw. 1. naald 2. draad 3. rugzijde 4. mes 5. lusvinger
De drager, die onontbeerlijk is om een dergelijk tapijt te fabriceren, kan bestaan uit:
-
fijne pool tapijt (<< contract ») : korte en aaneensluitende lussen van dezelfde hoogte (afb. 24)
-
gewoon bouclé-tapijt (<< level loop -) : alle lussen hebben dezelfde hoogte (afb. 25)
-
dubbel bouclé-tapijt: afwisseling van hoge en lage lussen (afb. 26, p. 51)
-
gestruktureerd bouclé-tapijt (<< hi-Io ») : een tapijt met reliëftekening bekomen door afwisselende plekken met hoge en lage lussen (afb. 27, p. 51)
-
«tip sheared »-tapijt: een «hi-Io »-tapijt waarvan de koppen van de hoge lussen afgeschoren zijn (afb. 28, p. 51)
-
«level sheared »-tapijt : een « hi-Io »-tapijt waarbij de hoge lussen afgeschoren zijn op het niveau van de lage lussen (afb. 29, p. 51) «random sheared »-tapijt: een «hi-Io --tapl]t waarbij de afwisseling van lage en hoge lussen aan het toeval is overgelaten; de hoge lussen zijn afgeschoren (afb. 30, p. 51)
-
-
klassiek fluweel (afgeschoren) : een gesneden bouclé-tapijt waarvan het uitzicht dat van het geweven tapijt benadert (afb. 31, p. 51)
-
zacht fluweel: een gesneden bouclé-tapijt waarvan de pool bestaat uit zeer fijne vezels; dit tapijt voelt zeer zacht en bijna zljdeachtlq aan (afb. 32, p. 51) :
-
een juteweefsel
-
een polypropyleendoek (in banden)
-
een niet-geweven doek (Typär, Colbac) gevormd uit een mat syntetische vezels waarvan de kohesie wordt verzekerd door een bindmiddel
-
gekroesd fluweel (<< twist ») : een gesneden bouclé-tapijt bestaande uit een pool met gedraaide draden; iedere draad is afzonderlijk zichtbaar (afb. 33, p. 51)
-
een «spunbonded » doek (Bidim) gevormd uit een mat syntetische filamenten die aan elkaar worden gelast bij het verlaten van de draadtrekmachine.
-
langharig tapijt (<< shag ») : een gesneden bouclé-tapijt waarvan de pool bestaat uit lange pluizen van grove draden die gedraaid en hittegefixeerd zijn (afb. 34, p. 51)
De syntetische dragers verdienen de voorkeur omwille van hun betere dimensionele en hygrotermische stabiliteit; ze reageren inderdaad minder op de behandelingen tijdens het onderhoud (shampoo, enz.) en zijn beter bestand tegen het kleurverlies dat men in het geval van natuurlijke vezels (zoals jute) kan tegenkomen.
-
saxony fluweel: een gesneden bouclé-tapijt waarbij de vrij grove draden dicht tegen elkaar zijn ingeplant (afb. 35, p. 51)
-
«ptusn » (<< splush »)-tapijt: een gesneden bouclé-tapijt met fijnere draden dan saxony, die voldoende dicht tegen elkaar liggen om een ineenlopend uitzicht te geven (afb. 36, p. 51).
Op het einde van het fabrikatieproces wordt de drager van een rugzijde voorzien waardoor het tapijt een langere levensduur krijgt en betere eigenschappen qua komfort en isolatie (akoestische en termische). De rugzijde bestaat meestal uit: -
een juteweefsel
-
een ruw.jutevilt (zelden)
-
een dubbele rugzijde van een ongeweven syntetisch doek
-
een vaste of schuimvormige rug, van rubber of syntetische harsen.
De hoogte en de kadans van de penetratie van de naalden in de drager of de bediening van de messen kan op een voorafbepaalde wijze worden
50
Afb. 24 -
Fijne pooltapijt.
Afb. 25 -
Gewoon bouclé.
Afb. 26 -
Dubbel bouclé.
Afb. 31 -
Afb. 32 -
Afb. 27 -
Klassiek fluweel.
Zacht fluweel.
Gestruktureerd bouclé-tapijt.
Afb. 33 -
Afb. 34 -
Afb. 28 -
Afb. 29 -
«Tip sheared
Langharig tapijt.
»,
«Level sheared ».
Afb. 35 -
Afb. 30 -
Gekroesd fluweel.
« Random sheared ».
Saxony fluweel.
JJUUWWLL Afb. 36 -
«Plush »-tapijt.
51
8.25 Afwerking van de rugzijde van tapijten
Naargelang van de gekozen fabrikatiewijze, en meer bepaald voor de geweven tapijten, kan het tapijt worden gebruikt zonder een speciale afwerking van de rugzijde, dankzij de inwendige kohesie van het tapijt die men bekomt door het gebruik van inslagdraden. In het streven naar verbeteringen op diverse vlakken, of eenvoudig omwille van de fabrikatie-eisen (geval van het blokkeren van de vezels voor de gebreide tapijten, de gedoubleerde tapijten, de gevlokte tapijten en de getufte tapijten) wordt de rugzijde van de tapijten van een speciale afwerking voorzien. Deze rugzijde heeft, naargelang van de funktie, de bouw, de dikte, het uitzicht en de aard, verscheidene benamingen zoals: rugzijde, keerzijde, schuimlaag, rugbestrijking, poriënvulling, latexrug, enz. In hetgeen volgt zullen wij de afwerking van de niet-zichtbare zijde van een tapijt « rugzijde» noemen. Het is tijdens de afwerking van de rugzijde dat men aan de rugbestrijking stoffen kan toevoegen die aan de bekleding bepaalde bijzondere eigenschappen verlenen (elektrogeleidingsvermogen, brandwerendheid, enz.). De aard van de rugzijde is in hoge mate bepalend voor de plaatsingswijze, de keuze van de te gebruiken lijm, enz. Het is bijgevolg belangrijk dat men er de voornaamste kenmerken van kent. Wij zullen ze vlug overlopen in hetgeen volgt. 8.25.1 Rugzijde van juteweefsel
Het juteweefsel kan van bij de fabrikatie van het tapijt een integrerend deel hiervan uitmaken (inslag van geweven tapijt). Het kan tevens na de fabrikatie van het tapijt tegen de rugzijde worden gekleefd, in dat geval spreekt men vaak van een « dubbele rugzijde van jute », of volledig uitgedrukt: «tapijt gedoubleerd met een rugzijde van jute », Deze rugzijde heeft een uitstekende treksterkte, en leent zich uitstekend voor de gespannen plaatsing Op een ondertapijt. Haar bestandheid tegen het verkeer is goed, hoewel de bestandheid tegen water of vochtigheid middelmatig is. De plaatsing door vol lijmen met een dispersielijm of een universele lijm wordt zelden uitgevoerd behalve wanneer het tapijt aan bepaalde eisen inzake brandreaktie moet voldoen. Het lijmen met een alkohollijm wordt enkel uitgevoerd wanneer geen eisen worden gesteld inzake brandreaktie. 8.25.2 Rugzijde van syntetisch weefsel
Het syntetisch weefsel kan reeds een integrerend deel uitmaken van getuft tapijt en/of achteraf op de onderzijde van het tapijt worden gelijmd. Door het weefsel achteraf op te lijmen wordt de struktuur van het tapijt verbeterd en kan het tapijt gespannen worden geplaatst. Wanneer het tapijt
52
reeds van bij de fabrikatie voorzien is van een (al dan niet geweven) syntetische drager, en wordt gedoubleerd met een rugzijde van syntetisch weefsel, worden bovendien de stabiliteit en onrotbaarheid van het produkt verbeterd. De courante plaatsing is het spannen; het vol lijmen met een dispersielijm of een universele lijm wordt uitgevoerd wanneer een beter brandgedrag wordt nagestreefd. 8.25.3 Rugzijde van ongeweven syntetisch weefsel
Het ongeweven syntetisch weefsel wordt vaak gebruikt als drager van getuft tapijt met fijne pool. Wanneer het door doubleren tegen de rugzijde van het tapijt wordt aangebracht, verleent het aan het tapijt dezelfde kenmerken als het geweven syntetisch weefsel; het heeft het voordeel op dit laatste dat het niet uitrafelt. Het lijmen wordt uitgevoerd om dezelfde redenen ein op dezelfde manier als voor tapijten met een rugzijde van syntetisch weefsel. 8.25.4 Rugzijde van latex
Het bekleden met latex van juteweefsels en al dan niet geweven syntetische doeken, die worden gebruikt als drager voor de fabrikatie van tapijten, kan worden uitgevoerd door een (Iatex)rugbestrijking van de tapijten. Doel is een betere hechting van de pool van het tapijt en aldus de verbetering van de bestandheid van dit tapijt tegen druk verkeer en uitrafelen. De gebruikelijke plaatsingswijze is het spannen; het vol lijmen met een dispersielijm of een universele lijm wordt uitgevoerd wanneer een beter brandgedrag wordt nagestreefd. Een dergelijke rugzijde kan elektrogeleidend worden gemaakt door grafiet toe te voegen; in dat geval geschiedt de plaatsing door vol lijmen met een elektrogeleidende lijm. 8.25.5 Kompakte rugzijde
Door het aanbrengen van een kompakte rugzijde verkrijgt het tapijt een voldoende stabiliteit en zwaarte voor de losse plaatsing; doordat deze rugzijde niet poreus is, moet de lijm oordeelkundig worden gekozen wanneer men het tapijt op een niet-poreuze vloer moet lijmen (zie § 6.5, p. 30, situatie II en IV) Men onderscheidt: -
de rugzijde van polyuretaan de rugzijde van polyuretaan komt zelden voor, behalve voor tapijt in de vorm van tegels, ganglopers en vloermatten. De keuze van deze rugzijde beoogt vooral de dimensionele stabiliteit. Het vol lijmen wordt zo nodig uitgevoerd met een dispersielijm of een universele lijm; omwille van de vaak voorkomende onverenigbaarheid van dit type rugzijde met de lijmen, wordt aanbevolen de fabrikant van de lijm te raadplegen
-
de rugzijde van PVC dit type van rugzijde is zeer weinig verspreid in Europa; het bezit een betere bestandheid tegen water en UV-stralen alsook een betere stabiliteit, waardoor de tapijten los kunnen worden gelegd. Het lijmen van tapijten met een dergelijke rugzijde geschiedt uitsluitend met een acryllijm in dispersie of een universele lijm
-
de rugzijde van atactisch polypropyleen (<< PPAhot melt ») dit type van rugzijde is nagenoeg voorbehouden voor tapijten die in tegels moeten worden versneden. De voornaamste kenmerken ervan zijn het gewicht dat deze rugzijde aan de tegels geeft, alsook de lichte zelfhechting op schone en gladde ondergronden. De losse plaatsing is hier algemene regel; indien niettemin moet worden gelijmd, kan een acryllijm in dispersie worden gebruikt, evenwel nadat de fabrikant van de lijm werd geraadpleegd omtrent de verenigbaarheid.
schuimstof het leggen van het tapijt zou vergemakkelijken. Het lijmen is delikaat en kan enkel worden uitgevoerd met bepaalde acryllijmen in dispersie of bepaalde universele lijmen na kontrole van de verenigbaarheid bij de lijmfabrikant.
8.3 HOUTACHTIGE VLOERBEDEKKINGEN
8.25.6 Rugzijde van schuimrubber
Schuimstoffen worden vrij algemeen gebruikt als rugzijde voor vast tapijt omwille van de duidelijke verbetering van het komfort zowel op termisch als akoestisch vlak. Voorte wordt aangenomen dat de « steun» die de schuimstof aan het tapijt verleent, bijdraagt tot zijn levensduur, alsook de bestandheid tegen stoten, ponsen en belopen verbetert. De verschillende soorten schuimstof kunnen in verschillende kwaliteiten worden onderverdeeld, naargelang van hun wijze van fabrikatie, hun dichtheid en hun interne kohesie. Er zijn ook speciale « elektro-geleidende» soorten. Men heeft: -
de rugzijde van PVC-schuimstof deze rugzijde is weinig verspreid in Europa. Ze wordt gebruikt voor tapijten waarvan een goede waterbestandheid wordt vereist. De plaatsing geschiedt door vol lijmen met een acryllijm in dispersie of een universele lijm
-
de rugzijde van SBR-schuimstof (styreen-butadiëenrubber) van alle schuimstofruggen wordt deze rugzijde het meest frekwent gebruikt, omwille van de gemakkelijke lijming met alkohollijm, dispersielijm of universele lijm. Sommige alkohollijmen of dispersielijmen die ammoniakderivaten bevatten kunnen echter aanleiding geven tot een reaktie op schuimstoffen van middelmatige kwaliteit
-
de rugzijde van PUR-schuimstof (polyuretaan) dit recente type van rugzijde verbetert de bestandheid tegen belopen en allerlei behandelingen (afbrokkelen bij plaatsing). Voorts schijnt het dat, mits bepaalde voorzorgen, dit type van
Het enige houtachtige materiaal dat nog voor soepele vloerbedekkingen wordt gebruikt is kurk. Dit materiaal - afkomstig van de schors van de kurkeik - bestaat uit een verbinding van talrijke vezelcellen waarvan de wanden, afzonderlijk beschouwd, de eigenschap hebben water- en luchtdicht te zijn. Deze wanden bevatten tannien dat aan het materiaal een bepaalde graad van natuurlijke bescherming geeft tegen fungi en talrijke insekten. Deze bescherming is echter onvoldoende om een volledige onrotbaarheid te waarborgen. Zoals ieder houtachtig materiaal, is kurk gevoelig voor hygrotermische faktoren en kan daardoor niet te verwaarlozen maatschommelingen vertonen. Omwille van de bijzondere celopbouw van kurk, heeft het een bepaalde soepelheid en isoleert het termisch en akoestisch. Na het oogsten van de schors van de kurkeik wordt het kurk gesorteerd om de ongezonde delen te verwijderen en wordt het vervolgens verkleind tot korrels of brokken van verschillende grootte. Na eventuele toevoeging van speciale harsen en/of kleurstoffen, worden deze brokken aan hitte blootgesteld om tot blokken te worden gevormd die dan worden versneden tot tegels of bladen van diverse dikten. Wanneer het kurk bestemd is voor vloerbedekking, moet het agglomeraat van de kurkkorrels worden bewerkt door kunstharsen (PUR, ...). Bovendien wordt, ten einde de invloed van de hygrotermische schommelingen tegen te gaan en terzelfder tijd de slijtweerstand te verbeteren, gewoonlijk een PVCharslaag op het oppervlak aangebracht (op één of op beide zijden). Op die manier worden tegelbekledingen met gevarieerde motieven of tekeningen gerealiseerd. Kurk op rollen is bestemd als onderlaag voor akoestische en termische isolatie. Laatstgenoemde eigenschappen zijn in hoofdzaak afhankelijk van de volumemassa van het materiaal, d.w.z. van de fabrikatieparameters, waarvan de druk en de gebruikte agglomeratiemiddelen de voornaamste zijn. Dit type van vloerbedekking wordt gelijmd in een vol bad alkohollijm, universele lijm of lijm op basis van op beide vlakken te lijmen neopreen. Na de plaatsinq of bij het onderhoud kunnen sommige kurkbedekkingen worden «geplastificeerd» door middel van een vernis met een permanente elasticiteit en een goede slijtweerstand.
53
8.4 KUNSTSTOFVLOERBEDEKKINGEN
8.43 Vloerbedekkingen op basis van polyvinylchloride (PVC)
8.41 Vloerbedekkingen op basis van bitumen of cumaronhars (asphalt-tiles)
Polyvinylchloride is een kunsthars. Het is het bindmiddel dat aan de oorsprong ligt van een uitgebreide klasse van soepele vloerbedekkingen. Men vindt het inderdaad terug in diverse samenstellingen met andere bestanddelen met ieder een eigen funktie, zoals onder meer plastificeermiddelen, kleurstoffen, stabilisatoren, minerale vulstoffen (zoals silicium, talk, calciumkarbonaat).
Dit type van materiaal wordt verkregen door het mengen van met bitumen gemodificeerd asfalt of een syntetisch cumaronhars, met een siliciumvulstof (kwarts). Na eventuele toevoeging van minerale pigmenten voor de kleur, wordt het mengsel warm geperst tot tegels met uiteenlopende dikten en afmetingen. Het gebruik van een dergelijke bedekking is voorbehouden voor toepassingen waarbij voornamelijk een verhoogde bestandheid tegen water en zuren wordt nagestreefd. De plaatsing geschiedt door volledig lijmen met een bitumineuze lijm.
8.42 Linoleum Dit type van materiaal is samengesteld uit een soepele pasta die door walsen op een drager van jutedoek wordt aangebracht. De pasta die de slijtlaag vormt bestaat uit een basis van drogende oliën (lijnolie), natuurlijke of kunstharsen met toevoeging van kurk- en/of houtmeel, kleurstoffen en minerale vulstoffen. De drager wordt geïmpregneerd met een beschermende verf. Linoleum wordt gefabriceerd in stroken of in tegels van verschillende dikte en breedte. Rekening houdend met de rotbaarheid van de rugzijde, is dit type van vloerbedekking voorbehouden voor ondergronden waarbij er geen gevaar voor vochtopstijging bestaat. De plaatsing geschiedt door volledig lijmen met een alkohollijm, een snelbindende dispersielijm of poederlijm. De sterke hechting van deze lijmen is noodzakelijk om het « werken» van de linoleum ten gevolge van hygrotermische faktoren tegen te gaan. De naden kunnen worden warm gelast door middel van een lasdraad (lasrups) waardoor een waterdichte vloerbedekking wordt verkregen. De nuttige dikte en de samenstelling van linoleum maken hem zeer slijtvast. Hij verdraagt eventueel een licht afschuren om plaatselijk bepaalde oppervlakkige gebreken ten gevolge van het gebruik te verwijderen. Hij bezit tevens een goede bestandheid tegen brandende sigaretten. Voor dit materiaaltype werd ook een klassering opgesteld (zie hoofdstuk 11, p. 90). Er kunnen een verschillend uitzicht en een verschillende slagsterkte worden bekomen door de samenstelling en/of fabrikatievoorwaarden aan te passen. Aldus kan een speciale kwaliteit worden gemaakt met een grote hoeveelheid kurk, om als slagvaste onderlaag te dienen voor andere soepele vloerbedekkingen.
C) 54
De fabrikatietechnieken, zoals het kalanderen, het bestrijken, het tegenlijmen op diverse ondergronden, het walsen, laten een diversifikatie toe in het type van vloerbedekking en in de fysische of mechanische eigenschappen die men ervan verwacht. Het is niet gemakkelijk om deze produkten te klasseren en de klassifikatie kan verschillen naargelang van de aangenomen criteria. In hetgeen volgt wordt eerder een praktische klassering nagestreefd als funktie van de plaatsingswijze, die nauw samenhangt met de aard van de rugzijde van de vloerbedekking. 8.43.1 Halfsoepele bedekkingen van vinyl-asbest
Dit type van bedekking, dat homogeen en in de massa gekleurd is, is samengesteld uit PVC, plastificeermiddelen, pigmenten en minerale vulstoffen waaronder asbestvezels C). De bedekking wordt verkregen door warmkalanderen. De oppervlaktestaat van de gebruikte cilinders is bepalend voor het gladde of matte of verschillend gestruktureerde oppervlakteuitzicht van het afgewerkte produkt. Dit type van vloerbedekking bestaat enkel in tegels van verschillende dikte en formaat. Het heeft een goede slijtvastheid (hangt samen met zijn dikte en homogeniteit) en een vrij goede bestandheid tegen brandende sigaretten. Dit materiaal kent eveneens een klassering (zie hoofdstuk 11, p. 90). De plaatsing geschiedt uitsluitend door volledig lijmen; de bitumineuze lijmen die bepaalde nadelen hebben (bevlekking, opstijging in de naden, ...) worden tegenwoordig meer en meer vervangen door acryllijmen in dispersie. De naden van dit materiaal kunnen niet worden gelast. 8.43.2 Soepele vloerbedekkingen van PVC zonder rugzijde
8.43.21 Homogene vinylbedekkingen Dit type van vloerbedekking wordt gefabriceerd uit een mengsel van polyvinylchloride, plastificeermiddelen, minerale vulstoffen, stabilisatoren, toeslagstoffen en pigmenten die onder een bepaalde temperatuur en druk worden gekalanderd. Dit materiaal is over zijn volle dikte homogeen. Het wordt gefabriceerd in de vorm van stroken, tegels,
Gezien de reglementeringen die steeds meer worden veralgemeend, wordt asbest meer en meer vervangen door andere vulstoffen.
profielen, plinten en trapneuzen, in verschillende breedten en dikten. De staat van het oppervlak van de voor het kalanderen gebruikte cilinders bepaalt het gladde of matte of verschillend gestruktureerde uitzicht van het afgewerkte materiaal. Het voornaamste kenmerk van dit materiaal is zijn zeer goede slijtvastheid (omwille van zijn homogeniteit, zijn dikte en kleuring in de massa). Om die reden wordt het courant gebruikt in openbare plaatsen met een druk verkeer. Deze produkten worden ook in klassen verdeeld (zie hoofdstuk 11, p.90). Dit type van vloerbedekking wordt uitsluitend volledig gelijmd met acryllijm of universele lijm. Het lassen van de naden tussen de stroken of tegels wordt doorgaans door de fabrikant vereist. Dit lassen geschiedt warm met een PVC-lasdraad. Door tijdens de fabrikatie in de massa metaaldeeltjes te verwerken bekomt men vloerbedekkingen met elektrogeleidende eigenschappen die bijzonder worden nagestreefd voor bepaalde toepassingen (operatie- en computerzalen). Om die reden moeten dergelijke vloerbedekkingen worden geplaatst met geleidende lijmen en moet het geheel worden geaard (zie § 6.34.2, p. 26).
gen. Zowel de slijtlaag als de rugzijde zijn zeer verschillend van het ene materiaal tot het andere. In hetgeen volgt worden deze bedekkingen geklasseerd volgens de aard van de rugzijde, onafhankelijk van de slijtlaag. Deze kan: -
homogeen zijn, d.w.z. dat ze op zichzelf de slijtlaag en het dekor vormt
-
heterogeen zijn, d.w.z. bestaande uit een slijtlaag en onderlagen met een verschillende funktie (komfort, dekor, stabilisatie, ...), al dan niet versterkt met glas- of polyestervezels.
Het oppervlak van deze bedekkingen kan glad zijn of een reliëf hebben, doorzichtig, doorschijnend of ondoorschijnend zijn. De vloerbedekkingen met een reliëf worden «cushlon floor » of «V.E.R.» (<< vinyle en relief ») genoemd. De dekors worden doorgaans door een van de volgende technieken bekomen: kleuren in de massa -
bedrukken van de onderzijde van de slijtlaag
-
bedrukken van de onderlaag vóór het aanbrengen van een doorschijnende slijtlaag
-
gravering-vulling: bij het gebruiken van deze dekor-techniek wordt het PVC door een reeks bewerkingen uitgetand met gegraveerde cilinders, telkenmale gevolgd door een vulling van de gevormde holten met een gekleurd PVC.
8.43.22 Meerlaagse (heterogene) gekalanderde vinylvloerbedekkingen Deze vloerbedekkingen worden bekomen door warm lassen (warm doubleren onder druk) van verscheidene gekalanderde lagen van PVC, plastificeermiddelen, kleurstoffen en minerale vulstoffen. Het dekblad is vaak doorschijnend en gekorreld of met een reliëf, en vormt de slijtlaag. Een van de bladen die de onderlaag vormt is vaak van PVCschuim, al dan niet versterkt met een glasmat. Als rugzijde hebben sommige produkten bovendien een PVC-schuimlaag. Deze verhoogt het voetkomfort en verbetert de akoestische isolatie. De dikte en samenstelling van de slijtlaag alsook de totale dikte van de bedekking zijn bepalend voor de slijtvastheid. Deze vloerbedekkingen worden geleverd in stroken en in tegels van verschillende dikte en afmetingen. Het merendeel van deze vloerbedekkingen wordt uitsluitend geplaatst door volledig lijmen met acryllijmsoorten. De naden worden gelast met een lasdraad of met oplosmiddelen (koudlassen). Voor de produkten gewapend met een glasmat, is het los plaatsen toegestaan binnen door de fabrikant bepaalde voorwaarden. Sommige van deze produkten hebben een klassering (zie hoofdstuk 11, p. 90). 8.43.3 Soepele PVC-bedekkingen met een rugzijde
Dit type van materiaal is de meest verspreide en modernste familie van PVC-vloerbedekkingen. Deze bedekkingen zijn gekenmerkt door het feit dat hun PVC-deklaag door een rugzijde wordt gedra-
AI deze soepele PVC-bedekkingen hebben de volgende hoofdkenmerken: -
een goede slijtvastheid, die nauw samenhangt met de dikte en samenstelling van de vinyldeklaag (die de slijtlaag is)
-
een goede slagsterkte en een goed akoestisch komfort
-
een gemakkelijke verwerking
-
een gemakkelijk onderhoud (geen boenwas nodig, eenvoudig onderhoud met de dweil en een huishoudelijk detergens).
Verscheidene van die produkten zijn onderworpen aan een klassering (zie hoofdstuk 11, p. 90). 8.43.31 Vinylvloerbedekkingen met een rugzijde van kurk De rugzijde van dit type van vloerbedekking is samengesteld uit kurkkorrels en -meel dat met een organisch bindmiddel geagglomereerd wordt tot een slagvaste onderlaag met goede akoestische en termische isolatie-eigenschappen. Op deze rugzijde wordt een (homogene of heterogene) PVCdeklaag aangebracht. Rekening houdend met de rotbaarheid van de rugzijde, is dit type van vloerbedekking voorbehouden voor ondergronden waarbij geen gevaar voor vochtopstijging meer bestaat. Het plaatsen geschiedt door volledig lijmen met dispersielijm, universele lijm of alkohollijm.
55
Deze produkten worden vervaardigd in stroken of tegels. Het lassen van de naden, dat doorgaans wordt opgelegd door de fabrikant, geschiedt warm met een lasdraad. 8.43.32 Vinylvloerbedekkingen met een rugzijde van juteviIt De rugzijde van dit type van vloerbedekking bestaat uit een jutevilt dat wordt bekomen door het haken van een laag jutevezels (plantaardige vezels); dit vilt kan worden versterkt door een geweven jutedoek. Op deze rugzijde wordt door kalanderen en/of door bestrijken een (homogene of heterogene) deklaag van PVC aangebracht. Omwille van de rotbaarheid van jute moet de bedekking tegen iedere vochtigheid afkomstig van de ondergrond worden beschermd. Anderzijds is het warm lassen aanbevolen voor lokalen die frekwent met water worden gereinigd. Deze bedekkingen die enkel in stroken worden gefabriceerd, moeten verplicht volledig worden gelijmd met dispersielijm, universele lijm of alkohollijm. 8.43.33 Vinylvloerbedekking met een rugzijde van kunstvilt De rugzijde van dit type van vloerbedekking bestaat uit een kunstvilt dat wordt bekomen door het haken van een laag polyestervezels. Ze is onrotbaar. Op deze rugzijde wordt door kalanderen en/of bestrijken een (homogene of heterogene) deklaag van PVC aangebracht. De onrotbaarheid van deze rugzijde wil niet noodzakelijk zeggen dat de bedekkingen die tot deze klasse behoren, zonder verandering van uitzicht permanente vochtigheid van de ondergrond kunnen verdragen. Inderdaad kan de stabiliteit van het uitzicht in dergelijke gevallen enkel worden bekomen door een speciale fabrikatietechniek. Dit type van bedekking wordt uitsluitend in stroken geleverd en moet volledig worden gelijmd met een acryllijm in dispersie of met universele lijm. Het is aan te raden de naden warm te lassen met een PVC-lasdraad. 8.43.34 Vinylvloerbedekking met een rugzijde van mineraal vilt De rugzijde van dit type van vloerbedekking bestaat uit een karton vervaardigd uit minerale vezels (asbest of rotswol). Ze is onrotbaar. Op deze rugzijde wordt een (homogene of heterogene) PVCdeklaag aangebracht. De onrotbaarheid van deze rugzijde impliceert niet noodzakelijk dat de bedekkingen die tot deze klasse behoren, zonder verandering van uitzicht permanente vochtigheid van de ondergrond kunnen verdragen. Het is zo dat de stabiliteit van het uitzicht in dit geval alleen kan worden verkregen door een speciale fabrikatietechniek. 56
Dit type van bedekking wordt doorgaans in stroken gefabriceerd en moet worden gelijmd met acryllijm in dispersie of met universele lijm. Sommige bedekkingen kunnen los worden geplaatst mits de door de fabrikant bepaalde voorwaarden worden nageleefd. De naden kunnen koud worden gelast. 8.43.35 Vinylvloerbedekking met een rugzijde van PVC De rugzijde van dit type van vloerbedekking bestaat uit een kompakt of cellenvormig PVC (chemische of mechanische schuimstof) dat eventueel kan worden voorzien van een reliëf om aan de vloerbedekking bepaalde komforteigenschappen te verlenen. Op deze rugzijde wordt een (homogene of heterogene) deklaag van PVC aangebracht. Deze rugzijde is onrotbaar, maar dit impliceert niet noodzakelijk dat de vloerbedekkingen die tot deze klasse behoren, zonder verandering van uitzicht bestand zijn tegen permanente vochtigheid afkomstig van de ondergrond. De stabiliteit van het uitzicht kan hier in feite slechts worden bereikt door een speciale fabrikatietechniek. Deze vloerbedekkingen worden in stroken gefabriceerd. Ze worden volledig gelijmd met acryllijm in dispersie of met universele lijm. Voor sommige vloerbedekkingen is de losse plaatsing mogelijk mits naleving van de'voorschriften van de fabrikant. De naden van de meeste van deze bedekkingen kunnen koud of warm worden gelast.
8.5 VLOERBEDEKKINGEN VAN RUBBER Vloerbedekkingen van rubber zijn samengesteld uit een homogeen mengsel dat wordt bekomen door het kneden van natuurlijke of syntetische elastomeren, vulkanisatietoeslagstoffen, stabilisatoren en gekleurde pigmenten. De bedekkingen worden gefabriceerd door warm walsen en warm kalanderen en door vulkanisatie van het mengsel. De bedekkingen worden verkocht in stroken of tegels van diverse breedten en dikten. De tegels worden meestal bekomen door persvormen, d.w.z. . dat ze niet uit een strook worden gesneden. Bovendien bestaan er verschillende profielen voor plinten of trapneuzen. Het komfort van een dergelijke vloerbedekking wordt soms verbeterd door het aanbrengen van een rugzijde van schuimrubber. Het oppervlak van deze bedekkingen kan glad, gekorreld of gestruktureerd zijn (noppen, vierkanten, ribben, ...). De rugzijde kan glad, ruw of weinig of sterk gestruktureerd zijn. De ruwheid van de rugzijde, die wordt bekomen door afschuren in de fabriek, vormt een onontbeerlijke voorbereiding voor het lijmen. In het geval van gladde of weinig gestruktureerde rugzijden, die niet in de fabriek werden afgeschuurd, is het aan te raden, ja zelfs noodzakelijk, om op de rugzijde vóór het lijmen een geschikt hechtingsmiddel aan te brengen. Een
sterke strukturering van de rugzijde (zwaluwstaart) is bedoeld om het materiaal te kunnen plaatsen met behulp van een cementmortel. Het lijmen moet op het ganse oppervlak wor~en uitgevoerd met een epoxy- of polyuretaantljm, behalve voor speciale situaties en voor uitsluitend binnentoepassingen waarbij het gebruik van een neopreenlijm toegelaten is, meer bepaald voor plinten en op stootborden. Bij het plaatsen van een vloerbedekking van rubber binnenshuis, waarvan de dikte beperkt is tot 3 mm, en voor dewelke men geen onderhoud met water voorziet, kan men het gebruik van dispersielijmen of neopreenlijmen aanvaarden (kontaktlijm). Hoewel deze bedekkingen ook buitenshuis worden gebruikt, kunnen ze de vloer niet waterdicht maken. De waterdichtheid kan slechts worden bekomen met de geschikte materialen en technieken (2). Rubberen vloerbedekkingen bieden -
een hoge slijtvastheid
-
een goede bestandheid tegen chemische produkten (naargelang van het type en de 'samenstelling)
-
een goede bestandheid tegen brandende sigaretten.
Voor sommige van deze produkten bestaat er een klassering (zie hoofdstuk 11, p. 90).
8.6 ANTISTATISCHE EN/Of ELEKTROGELEIDENDE VLOERBEDEKKINGEN Door het elektrogeleidingsvermogen van een vloerbedekking kan een doeltreffende, kontinue en permanente afvoer van de elektrostatische la~in gen die zich in het oppervlak van de vloerbedekking zouden kunnen opstapelen, worden verzekerd. Deze elektrogeleidendheid kan van bij de fabrikatie worden bekomen door het toevoegen aan de vezels. en aan de inslagdraden van textieltapijten van een min of meer grote verhouding van metaalvezels of door het toevoegen van geleidende vulstoffen (koolstof, metaaldeeltjes, enz.) in de massa van vloerbedekkingen van vinyl, linoleum of rubber. Deze eigenschap wordt gevraagd voor bepaalde speciale toepassingen zoals in operatie- of computerzalen, voor dewelke de dwarse afvoer van de statische ladingen belangrijk is om ontploffingen of uitschakeling van gevoelige toestellen te voorkomen. De keuze van een elektrogeleidende vloerbedekking veronderstelt automatisch het naleven van andere plaatsingsvoorschriften (zie § 9.59, p.77). De fysiologische antistatische eigenschappen van een vloerbedekking hebben tot doel de door de bewoners van de lokalen veroorzaakte en opgesla-
gen elektrostatische ladingen min of meer doeltreffend te beperken. Deze eigenschap wordt bekomen door een oordeelkundige keuze van de aard van de vezels (3) waaruit de slijtlaag van de bedekking is samengesteld en/of door een in fabriek uitgevoerde behandeling. In het geval van een impregnatiebehandeling tijdens de fabrikatie kan de antistaticiteit niet voor de gehele levensduur van de bedekking worden gewaarborgd. Het voortduren van het effekt hangt in hoge mate samen met de gebruiksvoorwaarden (intensiteit van het belopen en vooral de frekwentie van de reiniging).
8.7 SPECIALE BEHANDELINGEN VOOR VLOERBEDEKKINGEN Afgezien van de basiskeuze betreffende de aard van de be.standdelen van een vloerbedekking die haar meer weerstand geven tegen bepaalde gebruiksbelastingen, wordt er, naargelang van de aard van de vloerbedekking, doorgaans een beroep gedaan op een of andere aanvullende behandeling tijdens de fabrikatie. Dat zijn bij voorbeeld de anti-motbehandeling, de antistatische,antibevuilende en antibakteriënbehandelingen door impregnatie. AI deze behandelingen hebben een in de tijd beperkte doeltreffendheid, die in hoge mate afhankelijk is van de gebruiksvoorwaarden (intensiteit van het belopen, frekwentie van het reinigen). Ingeval de beoogde eigenschap onontbeerlijk is, is het dus noodzakelijk deze behandelingen te laten vernieuwen door een gespecialiseerde firma. De frekwentie hiervan wordt overgelaten aan het oordeel van de gebruiker als funktie van de gebruiksvoorwaarden. Wat de zogenaamde «fire safe» of brandbestendige vloerbedekkingen betreft, is het zo dat de brandreaktie van een vloerbedekking volgens de geldende Belgische wetgeving en/of normen, e~n permanent karakter moet hebben. Aan deze eis wordt voldaan door tijdens de fabrikatie vlamvertragende en/of brandwerende stoffen in te werken. De verbetering van het brandgedrag van vloerb~dek kingen wordt regelmatig streng gekontroleerd In het laboratorium, onder meer op het vlak van de permanentie van het effekt, door talrijke reinigingsbeurten met water uit te voeren. De brandreaktie van een textieltapijt kan worden verbeterd door, na fabrikatie of in situ, een behandeling met een brandwerend produkt uit te v?eren. Zoals voor alle hierboven vermelde behandelingen, is het niet zeker dat het effekt blijvend is en hangt dit af van de gebruiksomstandigheden. Dit type van behandeling kan echter in situ worden vernieuwd, hoewel in dit geval met het nadeel dat de vloerbedekking vlugger vuil kan worden en dat ze bovendien niet zou kunnen aanvaard worden door de diensten voor de veiligheid (4).
(2) Zie daaromtrent het artikel « Uitspringende balkons» verschenen in 1980 in W.T.C.B.-tijdschrift nr. 2 (literatuurlijst nr. 33). (3) Bij voorbeeld: Antron Excel, Nylfrance No Static, enz. (4) Voor meer inlichtingen LV.m. de brandreglementering, zie hoofdstuk 12 (p. 98).
57
9. PLAATSING VAN SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
Er wordt impliciet aangenomen dat in dit stadium de vloerbedekking en haar plaatsingstechniek werden gekozen rekening houdend met de verwachte prestaties, de gebruiksvoorwaarden van het materiaal en de eventuele reglementering met betrekking tot de werkveiligheid en -hygiëne, alsook de brandveiligheid.
9.1 ONDERZOEK VAN DE ONDERGROND De ondergrond moet onderzocht zijn volgens de principes van hoofdstuk 4 (p. 14). Het is misschien nuttig eraan te herinneren, dat dit onderzoek tot doel heeft om na te gaan of alle voorwaarden verenigd zijn om de vloerbedekking op een korrekte manier te kunnen uitvoeren, en om de eventueel uit te voeren voorbereidende werken te bepalen.
fabrikant van de vloerbedekking worden medegedeeld. Deze laatste moet al het nodige doen om de gebrekkige baan te vervangen door een baan van hetzelfde bad of, indien zulks niet meer mogelijk is, om de gehele vloerbedekking te vervangen; bovendien moet hij, als het geval zich voordoet, de kosten dragen voor het wegnemen van de vloerbedekking en het herstellen van de vloer voor het gedeelte dat reeds zou geplaatst zijn. De houding van de fabrikant in dergelijke omstandigheden is gewoonlijk aangeduid in zijn verkoopsvoorwaarden; het is noodzakelijk dat de plaatser hiervan kennis neemt. Het onderzoek van de vloerbedekking kan zelden worden doorgevoerd onmiddellijk bij de ontvangst. Het heeft doorgaans plaats tijdens het versnijden (zie § 9.52, p. 64). Indien de plaatser de nodige ruimte ter beschikking wordt gesteld om het materiaal volledig en met normale verlichting te onderzoeken, is het ook normaal dat dit onderzoek moet worden uitgevoerd vóór de plaatsing en indien mogelijk vóór het versnijden.
9.2 ONDERZOEK VAN DE VLOERBEDEKKING Ondanks de zorg die werd besteed aan de fabrikatie van de vloerbedekking, haar opslag in de fabriek, en haar transport naar de plaats van bestemming, stelt men niet zelden bepaalde gebreken vast in een vloerbedekking, zowel in het zichtvlak als in de rugzijde. Deze gebreken leiden vaak tot de weigering van de bedekking hetzij om estetische redenen (ongewenste plaatselijke kleurverschillen, gebreken in de slijtlaag, enz.), hetzij om technische redenen (gebreken in de rugzijde van een bedekking, enz.). Met de middelen waarover de plaatser beschikt (kennis van de gebruikte technieken, het gebruikte materieel, de plaats waarover hij beschikt om de vloerbedekking te versnijden, enz.), is hij gehouden tot de kontrole van het ontbreken van zichtbare en rechtstreeks opspoorbare gebreken die zouden indruisen tegen de regels der kunst van zijn beroep. Iedere vaststelling van deze aard is opschortend voor zijn werk en moet zonder verwijl aan de
58
9.3 VOORBEREIDING VAN DE ONDERGROND De voorbereiding van de ondergrond bestaat in een reeks bewerkingen die tot doel hebben een oppervlaktetoestand (vlakheid, kohesie, stevigheid, enz.) te bekomen die hem geschikt maakt om er een vloerbedekking op aan te brengen. In hetgeen volgt wordt het meest volledige geval beschouwd : het plaatsen van een vloerbedekking op een reeds beklede ondergrond; het spreekt vanzelf dat in het geval van nieuwe ondergronden de eerste bewerking, d.i. het wegnemen van de oude bedekking, overbodig is en men rechtstreeks kan overgaan naar de volgende stap (§ 9.32, p. 61). 9.31 Wegnemen van oude vloerbedekkingen De plaatsing van een nieuwe vloerbedekking op een reeds beklede ondergrond wordt doorgaans slechts uitgevoerd na het wegnemen van de oude
vloerbedekking. Dit is hoe dan ook verplicht in de volgende gevallen : -
druk verkeer
-
gebruik van stoelen op wieltjes
-
plaatsing van bepaalde vloerbedekkingen, zoals homogeen vinyl, gladde homogene rubber, homogene rubber met reliëf, rubber met een rugzijde van schuimstof, linoleum, enz.
Afgezien van voornoemde gevallen is het wegnemen van de oude vloerbedekking fakultatief voor sommige materialen vermeld in de tweede kolom van tabel 7 (p. 60), voor zover ze aan de voorwaarden opgesomd in §§ 2.81.8 en 2.81.9 (p. 10) voldoen. De metoden voor het wegnemen van oude gelijmde vloerbedekkingen zijn zeer verscheiden; ze kunnen worden onderverdeeld in meerdere elementaire bewerkingen die elkaar doorgaans aanvullen: 1. volledig aftrekken met de hand 2. aftrekken van de slijtlaag met de hand 3. volledig machinaal aftrekken 4. verwijderen van de onderlagen 5. verwijderen van de lijmfilm 6. verwijderen van de verankeringslatten 7. verwijderen van de kleefbanden. Deze bewerkingen zijn hieronder besproken. Door middel van tabel 7 (p.60) kan men de meest geschikte metode(n) kiezen naargelang van de aangetroffen situatie.
9.31.1 Volledig aftrekken met de hand In sommige gevallen kan de vloerbedekking in één bewerking worden weggenomen. Wanneer de oude vloerbedekking gelijmd is, blijft alleen de lijmfilm achter. Het aftrekken van de oude vloerbedekkihg wordt sterk vergemakkelijkt wanneer men de bedekking vooraf in stroken versnijdt. Het gebruik van een tang met een lange bek is hiervoor aanbevolen.
9.31.2 Aftrekken van de slijtlaag met de hand Met sommige vloerbedekkingen is het niet altijd mogelijk om ze in één bewerking weg te nemen. Men kan de slijtlaag van het materiaal met de hand aftrekken en de aan de ondergrond gelijmde rugzijde achterlaten. Deze rugzijde wordt dan in een . tweede bewerking weggenomen. Bij deze metode wordt het materiaal in stroken versneden waarvan de breedte wordt aangepast aan het werkvermogen van de machine die nadien wordt gebruikt voor het verwijderen van de rugzijde (zie § 9.31.4 hierna).
9.31.3 Volledig machinaal aftrekken Dit werk kan slechts voor enkele materialen in één bewerking worden uitgevoerd. De vloerbedekking moet vooraf worden versneden in stroken waarvan de breedte aangepast is aan het vermogen van het gebruikte gereedschap. Voor kleine oppervlakten, gebruikt men een draagbaar toestel (werkvermogen : 10 tot 20 cm), terwijl voor grotere oppervlakten een toestel op wielen wordt gebruikt (werkvermogen : 13 tot 40 cm) voor zover de ondergrond gezond is. Beide toestellen snijden in de lijmfilm met behulp van een mes dat vastzit aan een plaat die tegen hoge snelheid een elliptische beweging maakt.
9.31.4 Verwijderen van de onderlagen Deze bewerking kan hetzij manueel, hetzij machinaal of met behulp van oplos- of afbijtmiddelen worden uitgevoerd. Bij de manuele metode gebruikt men een krabber met vervangbaar blad; dit is voorbehouden voor kleine oppervlakken, dicht bij plinten of op weinig toegankelijke plaatsen (onder radiatoren bij voorbeeld). Bij machinaal verwijderen wordt een schuurmachine met metalen borstels gebruikt; er zijn toestellen met een plaat of een trommel. De oplos- of afbijtmiddelen moeten slechts worden gebruikt wanneer de andere middelen geen bevredigend resultaat opleveren; ze worden doorgaans voorbehouden voor het verwijderen van lijmresten. Daar white spirit een slecht oplosmiddel is (vette rest), gebruikt men doorgaans trichlooretyleen of speciaal bestudeerde en meer doeltreffende afbijtmiddelen. De afbijtmiddelen zijn gebruiksklare vloeibare of gelvormige produkten. Om te voorkomen dat de lijm opnieuw op de ondergrond wordt uitgespreid, moet het oplosmiddel en de gebruikte doek regelmatig worden vervangen. Wanneer een te grote hoeveelheid oplosof afbijtmiddel wordt gebruikt, loopt men het gevaar dat deze produkten in de ondergrond worden vastgehouden en dat daardoor de kwaliteit van het latere lijmen wordt aangetast. De oplos- of afbijtmiddelen kunnen ontvlambaar en giftig zijn, zodat hun gebruik gereglementeerd is C).
9.31.5 Verwijderen van de lijmfilm Het verwijderen van de lijmfilm is onontbeerlijk (2), inzonderheid wanneer een dunne gelijmde vloerbedekking (dikte kleiner dan 2 mm) moet worden geplaatst. Sommige moeilijk te verwijderen lijmfilms kunnen eventueel worden geëgaliseerd, behalve wanneer men het gebruik van rolstoelen voorziet.
(1) Zie het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbéscherming (literatuurlijst nr. 27).
e)
Het is zelden mogelijk de lijmfilm volledig te verwijderen; naargelang van de hoeveelheid lijmresten moeten verscheidene voorbereidingswerken worden uitgevoerd (hechtingslaag, egalisatie, ...) vooraleer de nieuwevloerbedekking kan worden geplaatst.
59
Ingeval de verwijdering van de lijmfilm noodzakelijk blijkt, kan dit op de volgende wijzen gebeuren : -
machinaal met behulp van een schuurmachine met metalen borstels
-
manueel door afkrabben, onmiddellijk na verhitting van de lijmfilm met een elektrische heteluchtbrander; het gebruik van een heteluchtbrander kan echter aanleiding geven tot het oppervlakkig uitdrogen en poederig maken van herstellingslagen of dekvloeren die anhydriet of gips bevatten
-
met water: water waaraan ammoniak of soda is toegevoegd is in staat om sommige lijmtypen opnieuw in emulsie te brengen (3); de bekomen emulsie kan met water worden afgespoeld
-
met oplos- of afbijtmiddelen (zie § 9.31.4, p. 59); er bestaan speciale afbijtmiddelen voor het verwijderen van tweekomponentenlijmen.
9.31.6 Verwijderen van de verankeringslatten De verankeringslatten moeten worden verwijderd wanneer de nieuwe vloerbedekking niet gespannen wordt geplaatst. Dit is ook noodzakelijk bij gespannen plaatsing, indien: Tabel 7 -
-
-
-
de afstand tussen de lat en de muur niet aangepast is aan de dikte van de nieuwe vloerbedekking de lengte van de haken en hun helling alsook het aantal rijen niet aangepast zijn om een korrekte verankering toe te laten de latten een gebrekkige hechting vertonen.
Om de latten die met behulp van een tweekomponentenlijm op de ondergrond zijn gelijmd te verwijderen kan men een beitel of ieder ander gereedschap gebruiken. In geen geval is het aan te raden hetzelfde ondertapijt te hergebruiken; men moet bijgevolg eveneens dit ondertapijt verwijderen en de gelijmde zones waarmee het gedeeltelijk op de ondergrond is gelijmd, plaatselijk behandelen.
9.31.7 Verwijderen van de kleefbanden Kleefbanden moeten altijd worden verwijderd, zelfs wanneer ze nog perfekt aan de ondergrond hechten. Ze kunnen met de hand worden afgerukt wanneer het met stof beklede banden zijn, of worden afgekrabd na verweking of oplossing van de lijm met een afbijtmiddel.
Keuze van de metode(n) voor het wegnemen van oude vloerbedekkingen naargelang van het type van bedekking
Oude vloerbedekking
Aanvaardbaar als ondergrond voor een nieuwe vloerbedekking
Gelijmde vloerbedekkingen : - gevernist bitumineus viltkarton (balatum, stragula) - linoleum - vinyl-asbest -homogeen vinyl - vinyl met rugzijde van jutevilt - vinyl met rugzijde van mineraal vilt - vinyl met rugzijde van kunstvilt - vinyl met rugzijde van PVC-schuim - vinyl met rugzijde van kurk - gladde homogene rubber - homogene rubber met reliëf - rubber met rugzijde van schuimstof - asfalttegels - tapijt met rugzijde van jute - tapijt met rugzijde van schuimstof - tapijt met rugzijde van PVC - tapijt met rugzijde van PPA - tapijt met rugzijde van kunsttextiel - syntetisch naaldvilttapijt - niet-syntetisch naaldvilttapijt - tapijt met zelfklevende rugzijde Gespannen vloerbedekkingen Vloerbedekkingen op kleefbanden
neen ja (*) ja (*) ja (*) ja (*) ja (*) ja (*) neen ja (*) ja (*) neen neen neen ne~n
neen neen neen neen ja (*****) ja (*****) neen neen neen
Metoden voor het verwijderen
2 of 3 + 5 2 of 3 + 5 2 of 3 + 5 1 of 3 + 5 2 + 4 + 5 2 + 4 (* *) + 5 2 + 4 + 5 3 + 5 2 + 4 + 5 3 + 5 (* * *) 3 + 5 (* * *) 3 + 4 + 5 3 (****) + 5 1 of 2 + 4 + 5 3 + 4 + 5 3 + 4 + 5 3 + 5 3 + 4 + 5 1 of 3 + 5 1 of 3 + 5 1 of 3 + 4 1 + 6 1 + 7
(*) Enkel indien de nieuwe vloerbedekking een tapijt is. (* *) Het schuren van onderlagen vormt, door het in suspensie komen van asbeststof, een gevaar voor de gezondheid (asbestose);
tijdens dit werk moet men de gepaste beschermmaatregelen treffen (masker, bril, handschoenen, kap, enz.). (* * *) Er bestaan speciale afbijtmiddelen voor de verwijdering van epoxylijmen. (* * * *) Deze bewerking moet na lichte verwarming van het materiaal worden uitgevoerd. (* * * * *) Enkel indien de nieuwe vloerbedekking gespannen wordt geplaatst.
(3) Dit zijn dispersielijmen die steeds talrijker op de markt komen (zie § 6.34.1 , p. 26).
60
9.32 Schuren en ontkorrelen Deze twee bewerkingen worden steeds droog uitgevoerd op een dekvloer en/of een egalisatielaag die vlak, koherent, stevig en niet gescheurd zijn. Het ontkorrelen moet systematisch manueel worden uitgevoerd met behulp van een carborundumblok. Deze bewerking heeft enkel tot doel de hechtende korrels en de kleine oneffenheden in het oppervlak te verwijderen. Het schuren wordt uitgevoerd op de zones die uitsteken boven het oppervlak van de ondergrond (vaak herstelde zones en/of zones die oneffenheden vertonen ten gevolge van het werken met de spaan), hetzij manueel met een carborundumblok, hetzij machinaal met behulp van een schuurmachine met draaiende diamantschijven. Na het ontkorrelen en/of schuren moeten de oppervlakken steeds worden ontstoft, bij voorkeur met een industriële stofzuiger (een hoge zuigkracht is noodzakelijk I). Schijnbaar gezonde ondergronden kunnen tijdens het schuren niettemin anomalieën vertonen die binnen bepaalde grenzen kunnen worden verholpen (zie § 4.22, p. 15, § 5.13.1, p. 19 en § 5.13.2, p.20).
9.33 Impregnatie, voorbereidende vochtwerende produkten
lagen
en
Deze voorbereiding heeft als hoofddoel de hechting tussen de ondergrond en de egalisatielaag en/of de lijm (zie § 5.1, p. 19) te verzekeren. De produkten in oplossing in organische oplosmiddelen (zie § 5.13.2, p. 20) worden in een dunne en zo gelijkmatig mogelijke laag aangebracht, zonder plaatselijke ophopingen. Bij het gebruik van produkten in oplossing moeten bepaalde technische voorwaarden en/of velllqheldsmaatreqelen (4) worden getroffen :
De vochtwerende produkten zijn talrijk; ze worden doorgaans ontwikkeld voor bijzondere situaties (muren of vloeren) en vormen in dat geval een hulpmiddel waarvan de doeltreffendheid in de tijd niet gewaarborgd kan worden. Alvorens dergelijke produkten te gebruiken, moeten bij de fabrikant inlichtingen worden ingewonnen omtrent de gebruiksgeschiktheid en de aard van de te kiezen samenstelling. Hoe het ook zij is het belangrijk dat de gebruiksvoorschriften worden nageleefd. Er zijn vochtwerende produkten in oplossing en in dispersie, die met één of twee komponenten worden geleverd. Ze worden aangebracht in gekruiste lagen, met de kwast, de spatel of de bestrijker. De vloerbedekking mag niet rechtstreeks op de vochtwerende laag worden geplaatst; er moet eerst een egalisatielaag worden aangebracht (zie § 5.13.2, p. 20). Deze regel is niet van toepassing wanneer de vochtwering werd uitgevoerd met een produkt met twee komponenten op een gladde vloer, en wanneer de nieuwe vloerbedekklnq wordt gelijmd met een tweekomponentenlijm (epoxy- of polyuretaanlijm).
9.34 Egalisatie De egalisatie van de ondergrond bestaat uit een en/of andere van de bljwerkinqs- en effeningsbewerkingen. In sommige gevallen kan de uitvoering van een dunne dekvloer noodzakelijk zijn. De egalisatie is altijd noodzakelijk wanneer de ondergrond op basis van anhydriet is (zelfs van de « zelfnivellerende » kwaliteit) en wanneer hierop een zeer weinig doorlatende vloerbedekking, zoals vinyl, linoleum of rubber, moet worden geplaatst (zie § 2.33.2, p. 7).
-
doeltreffende ventilatie van de lokalen
-
uitvoering van de werken buiten het bereik van warmtebronnen en/of vonken (schakelaars, termostaten, waakvlammen, sigaretten, enz.)
-
de keuze van de verpakking van het produkt in overeenkomst met het uit te voeren werk, dit om overdreven verdamping van het oplosmiddel (voor het nog niet gebruikte produkt) en prestatieverliezen ten gevolge van een indikkend produkt te voorkomen.
Alvorens een egalisatielaag aan te brengen, moet de dikte ervan worden bepaald door de ondergrond te kontroleren. Hiervan hangt immers de keuze van het te gebruiken produkt af. Voor een dikte van 0 tot 3 mm gebruikt men een effeningsprodukt met een vulstof met een fijne korrelsamenstelling. Met dit produkt kan men plaatselijk, door meerdere lagen aan te brengen, oneffenheden tot ongeveer 8 mm kompenseren (plaatselijk bijwerken). Van 4 tot 10 mm gebruikt men een bijwerkingsprodukt met een vulstof met een grovere korrelsamenstelling. Grotere dikten, in de orde van één cm en meer, worden uitgevoerd hetzij met een bijwerkingsprodukt waaraan zand werd toegevoegd, hetzij met een menqsel van cement, zand en harsen.
De produkten in dispersie in water (zie § 5.13.1 , p. 19) worden aangebracht in een zo gelijkmatig mogelijke laag zonder plaatselijke ophopingen, met behulp van een schildérskwast voor weinig poreuze ondergronden, met een schuimrubber bestrijker voor poreuze ondergronden.
De produkten worden geleverd in de vorm van een gebruiksklare pasta of van een droog poeder dat vóór gebruik met water moet worden gemengd. In dit laatste geval moet het produkt vóór de aanmaak in een gesloten verpakking beschermd tegen vocht en warmte worden bewaard; de houdbaarheid is
(4) Zie in dat verband het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (literatuurlijst nr. 27).
61
Dikte van de egalisatielaag
E
{
E
25- / v/
/. . /
./
dunne dekvloer uitgevoerd met een samenstelling bestaande uit cement, zand en kunstharsen bijwerking uitgevoerd met een bijwerkingsprodukt waaraan zand 0/4 of 0/8 wordt toegevoegd naar rata van 0,5 volume voor 1 volume mortel
-
10-
8-
-
r-
bijwerking uitgevoerd met een bijwerkingsprodukt met vulstoffen met een grove korrelsamenstelling -
plaatselijke bijwerking met een effeningsprodukt (met water te mengen poeder) dat in meerdere opeenvolgende lagen wordt aangebracht
-
3-
r-
effening uitgevoerd met een pastavormig effeningsprodukt of met een produkt in poedervorm dat met water moet worden gemengd
0-1---1----1-1--.1--------Afb. 37 -
_
Schematische voorstelling van de toepassingsgebieden van egalisatieprodukten.
dan beperkt tot 9 maand bij normale temperatuur (~ 20°C) en tot 6 maand in warme landen. Om een homogene mortel te bekomen moeten deze produkten -,bij voorkeur worden aangemaakt met een langzaam draaiende menger (ongeveer 500 t/min), voorzien van een geschikte klopper; wanneer de snelheid hoger ligt, kan lucht in het mengsel worden gebracht, wat aanleiding kan geven tot luchtbelvorming die nadien door ontkorrelen of schuren moet worden verwijderd. De mengverhoudingen zijn doorgaans 6.5 I water (of een mengsel van harsen in dispersie in water) voor 25 kg produkt. De open tijd is afhankelijk van de samenstelling; gewoonlijk bedraagt hij 30 tot 40 minuten. Eenmaal de open tijd verstreken, is het verboden om het mengsel opnieuw op te kloppen of opnieuw te bewerken. Dit zou immers leiden tot een poederige en weinig koherente egalisatie met zwakke mechanische karakteristieken. De eigenlijke egalisatie wordt uitgevoerd door het mengsel op de grond uit te spreiden met behulp van een metalen effeningsspaan met een heen-enweergaande beweging. Tijdens de heengaande beweging houdt men de spaan bijna vertikaal en steunt men erop om de luchtbellen uit te drijven; tijdens de terugkomende beweging geeft men de gewenste dikte door het gereedschap horizontaal te houden. De temperatuur van de vloer op het. ogenblik van het werk moet ideaal gezien begrepen zijn tussen 5 en 25°C. Bij warm weer is het aan te raden de ondergrond vochtig te maken en de egalisatielaag te beschermen tegen tocht en warmte (opgepast voor de zon die door de ruiten schijnt I). In het geval van vloerverwarming, moet de verwarming 24 uur vóór de uitvoering van de egalisatie worden stilge62
zet; ze mag slechts geleidelijk terug op gang worden gebracht na verharding van het egalisatieprodukt. In de winter mag men de verwarming aanlaten, voor zover men een konstante vloertemperatuur van 18°C niet overschrijdt. Wanneer bij warm weer wordt gewerkt of wanneer de lokalen voor druk verkeer zijn bestemd (ziekenhuizen, gymnastiekzalen, enz.) en/of wanneer stoeIen op wieltjes worden gebruikt, is het aan te raden aan het aanmaakwater een toeslagstof toe te voegen (hars in dispersie) in de verhouding van ongeveer 1 liter per 25 kg droog produkt. Dit heeft tot doel de mechanische sterkte van de egalisatielaag te verhogen en scheurvorming ten gevolge van een te snelle droging te voorkomen. In afb. 37 hiernaast wordt een schematische voorstelling gegeven van de toepassingsgebieden van de egalisatieprodukten.
9.35 Plaatsing van platen De plaatsing van vezel- of spaanplaten is aan te raden op oude houten vloeren waarvan de planken grote scheuren en/of open naden vertonen die het onmogelijk maken om een goede egalisatie uit te voeren. Deze platen mogen slechts worden geplaatst na het opnieuw bevestigen van de loszittende planken en/of het uitvoeren van de nodige plaatselijke herstellingen (zie §§ 2.81.1 en 2.81.2, p. 9). Men doet er goed aan om d~ randen van de kromgetrokken planken vóór de plaatsing van de platen af te schuren (machinaal schuren of schaven). De platen moeten een minimumdikte van 6 mm en een voldoende dichtheid (600 kg/m 3) hebben om zonder schade een normaal verkeer te kunnen dragen. Bovendien wanneer ze in badkamers, keukens, e.d. moeten worden geplaatst, moet men een onrotbare kwaliteit kiezen (<< waterproef »- of « gebakeliseerd » type). De platen worden met verspringende voegen, rand tegen rand geplaatst en haaks op de planken van de ondergrond. Het komt vrij vaak voor dat oude vloeren voorzien zijn van putjes voor de toegankelijkheid van elektrische aftakdozen. In dat geval moet een overeenkomstige uitsnijding worden voorzien in de te plaatsen platen. Ten einde «krakende» vloeren te voorkomen, moeten de platen worden bevestigd met gekartelde spijkers en schroeven. Wanneer de dynamische doorbuiging van de ondergrond een bepaalde amplitudo krijgt, is het aan te raden de platen te lijmen met een parketlijm om de neiging die de spijkers en schroeven zouden hebben om omhoog te komen en de erop gelegen bedekking te doorboren, tegen te gaan. De korrektie van de naden tussen de platen is doorgaans onontbeerlijk en moet bestaan uit het afschuren van de randen met een schuurmachine
en de effening ervan na het algemene aanbrengen van een hechtingslaag. Een vloer van vezel- of spaanplaten heeft altijd de neiging om maatschommelingen van termische of hygrotermische oorsprong te ondergaan. Deze schommelingen kunnen best worden tegengegaan door de platen tijdelijk (enkele weken bij voorbeeld) vrij te plaatsen, zodat ze het hygrotermisch evenwicht van de lokalen in gebruik kunnen bereiken; nadien worden ze bevestigd en wordt de vloerbedekking geplaatst.
9.36 Bijzondere voorbereidingen voor metalen vloeren Voor de bijzondere voorbereidingen die eigen zijn aan metalen vloeren wordt verwezen naar § 2.6 (p. 8) en § 2.81.6 (p. 10).
9.4 OPSLAG VAN' DE MATERIALEN Voor de opslag van diverse produkten die bij het plaatsen van vloerbedekkingen worden gebruikt moeten bijzondere voorzorgen worden getroffen, die hierna in het kort worden besproken.
9.41 Produkten in oplossing in oplosmiddelen
organische
Dit zijn onder meer de voorbereidingsprodukten (impregnatie, hechting, vochtisolatie, ...) en de lijmen in oplossing. Deze produkten, voor dewelke in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (5) bepalingen worden gegeven omtrent de maximale bewaartemperatuur, de ventilatie van de lokalen en de toegelaten hoeveelheden, moeten worden opgeslagen achter slot, in een lokaal gebouwd met harde materialen, op een temperatuur begrepen tussen 10 en 30°C; indien de opslagduur kritiek is, staat hij normaal vermeld op / het etiket van de produkten. Het is belangrijk dat de opgeslagen hoeveelheden en de opslagvoorwaarden worden bekendgemaakt aan de verzekeringsmaatschappij die de bouwplaatsrisico's dekt die inherent zijn aan de verhandeling van dergelijke produkten.
9.42 Produkten in dispersie in water Dit zijn onder meer bepaalde impregnatie- of isolatieprodukten en talrijke lijmen. Ze moeten vorstvrij worden opgeslagen bij temperaturen begrepen tussen 10 en 30°C. In de winter moet worden nagegaan of tijdens het transport aan deze voorwaarden werd voldaan. Soms kan men aan het uitzicht van dispersies zien of ze vorstschade hebben geleden. Maar aangezien zulks niet altijd het geval is, is het raadzaam een lijmingsproef uit te voeren om na te gaan of de eigenschappen van het produkt intakt zijn gebleven.
9.43 Produkten in poedervorm Dat zijn onder meer de produkten voor bijwerking, egalisatie en effening. Deze produkten moeten op een verhoogde vloer (laadborden) vochtvrij worden opgeslagen voor een maximumduur van 6 tot 9 maand.
9.44 Houten platen Gezien hun gevoeligheid voor maatschommelingen van hygrotermische oorsprong, is het raadzaam deze materialen geruime tijd vóór hun verwerking te bestellen en ze in de werkplaats op te slaan in een omgeving die deze van hun uiteindelijke bestemming benadert. De materialen moeten ideaal gezien plat worden opgeslagen op latten, ten einde te zorgen voor luchtcirculatie tussen de platen. De bevoorrading op de bouwplaats moet worden afgestemd op de behoeften.
9.45 Vloerbedekkingen Vloerbedekkingen moeten altijd vochtvrij op een verhoogde vloer (laadborden) worden opgeslagen; deze verhoging moet ongeveer 4 cm bedragen. De temperatuur en de vochtigheid in de opslagplaats moeten zo dicht mogelijk liggen bij deze die bij de plaatsing zullen heersen. Materialen die in rollen worden geleverd moeten in hun oorspronkelijke verpakking vertikaal worden opgeslagen. Ze moeten in die stand worden gehouden met touwen. Voor grotere breedten (4 tot 5 m) geschiedt de opslag horizontaal op een -vlakke en droge vloer; hierbij moet men voor ogen houden dat een verlengde opslag in die stand tot vervormingen in het oppervlak van de vloerbedekking kan keiden. Vloerbedekkingen in de vorm van tegels worden in hun oorspronkelijke verpakking (dozen) plat opgeslagen op verhoogde vloeren. De opstapeling moet beperkt blijven tot een hoogte van 1,5 m.
9.5 TECHNIEKEN VOOR HET PLAATSEN VAN VLOERBEDEKKINGEN Vloerbedekkingen kunnen los worden geplaatst of met de ondergrond worden verbonden hetzij door lijmen (gelijmde plaatsing), hetzij door vasthechting (gespannen plaatsing). De losse plaatsing dient als uitzonderlijk te worden beschouwd en is enkel bedoeld voor tijdelijke situaties waarbij men de ondergrond na het wegnemen van de vloerbedekking ongeschonden wenst achter te laten. Afgezien van dit voordeel heeft een dergelijke plaatsing ook enkele nadelen die niet bestaan bij de andere plaatsingstechnieken. Het is onontbeerlijk dat op het moment van de plaatsing het onderzoeken van de ondergrond
(5) Zie literatuurlijst nr. 27.
63
de richting van dit verkeer gelegd. Naden loodrecht op deur- of vensterdeuropeningen moeten worden vermeden, alsook naden die de richting van het verkeer niet zouden volgen (in gangen bij voorbeeld).
(§ 9.1, p. 58) en van de vloerbedekking (§ 9.2, p. 58) alsook de vereiste voorbereidende werken (§ 9.3, p. 58) werden uitgevoerd.
9.51 Temperatuur op het ogenblik van de plaatsing
De inplanting is belangrijker dan op het eerste gezicht zou lijken; ze kan aanleiding geven tot min of meer groot snijverlies, waardoor het materiaalverbruik sterk kan worden gewijzigd.
Zoals voor de egalisatie (§ 9.34, p. 61) moet de temperatuur tijdens de plaatsing aan bepaalde voorwaarden voldoen. De plaatsing moet inderdaad geschieden binnen een temperatuurveld dat de gebruiksomstandigheden zo dicht mogelijk benadert, d.w.z. ideaal gezien tussen 15 en 25 °C. Men mag eventueel van deze grenzen afwijken, maar dan moet men aanvullende informatie inwinnen bij de fabrikant van de lijm en van de vloerbedekking.
In dit stadium wordt men vaak ertoe gebracht een van de twee volgende oplossingen te kiezen : de eerste, waarbij men de zichtbaarheid van de naden zo goed mogelijk tracht af te zwakken of waarbij men de richting van het verkeer tracht te volgen, leidt tot een verzorgde plaatsing, maar misschien ten koste van een groter afvalpercentage; de tweede, die erin bestaat de afmetingen van de vloerbedekking zo goed mogelijk af te stemmen op de te bekleden oppervlakte, leidt vaak tot een minder geslaagd estetisch uitzicht.
In geval van verwarmingsvloeren is enkel de gelijmde plaatsing mogelijk (6); dan moet de verwarming 24 uur vóór de plaatsing worden uitgeschakeld en mag ze slechts 48 uur erna geleidelijk weer op gang worden gebracht. In de winter moet de vloertemperatuur konstant boven 15 °C worden gehouden en mag de 18 °C niet worden overschreden.
De keuze van deze tweede oplossing, waarbij het ekonomisch aspekt de overhand heeft op het uitzicht, behoort enkel aan de bouwheer toe; de aldus gemaakte besparing zal een weerslag hebben op de waarde van het werk.
9.52 Voorafgaande bewerkingen bij de plaatsing van vloerbedekkingen in banen
Voor sommige vloerbedekkingen moeten de banen in afwisselende richting worden geplaatst; dat is het geval met praktisch alle vinylbedekkingen. Hierbij moeten de voorschriften van de fabrikant gevolgd worden.
Ongeacht de gekozen plaatsingstechniek moeten bepaalde voorafgaande bewerkingen systematisch worden uitgevoerd bij de plaatsing van vloerbedekkingen in banen; hoewel die deel uitmaken van de dagelijkse praktijk van de plaatser, kan het nuttig zijn ze even in herinnering te brengen.
Om kleurverschillen te vermijden, moet men tevens rekening houden met de fabrikatie-eenheden (gelijke baden); voor eenzelfde bad moet de vloerbedekking gelegd worden in stijgende of dalende volgorde van de nummering .van de verschillende verpakkingen.
9.52.1 De inplanting, de eerste bewerking, bestaat erin de plaats van de naden tussen de banen in het te bekleden lokaal te bepalen. Terzake bestaat er geen enkele absolute regel. In de praktijk wordt de ligging van het velours en van de lussen (middelmatige en grote) naar het licht gericht; in geval van druk en gericht verkeer, worden de banen echter in
2
------..... 5
1
2
3
3
6
1
-------
----4
8
,
banen uit de 1sta rol
8
banen uit de 2de rol
--......
--......
-------
------.....
Voor grote oppervlakken kan het noodzakelijk zijn om banen uit verschillende rollen te gebruiken; wanneer een velourstapijt wordt gebruikt, kan het kleurverschil ten gevolge van de min of meer uitgesproken samenpersing van het velours naar-
I
--...... 7
6
5
t t t t t t t t
legpatroon
Afb. 38 -
Legschema van de banen van een velourstapijt.
(6) Bij een gespannen plaatsing wordt een te hoog termisch weerstandsvermogen teweeggebracht; bij losse plaatsing wordt de maatvastheid niet altijd verzekerd.
64
gelang van zijn plaats ten overstaan van de buis (van derol), beperkt worden door een legschema te volgen zoals voorgesteld in afbeelding 38 (p. 64).
-
volgens de ortogonale richtingen bepaald door de rechthoekige muren van een lokaal met slechts één of twee rechte hoeken (afb. 40)
Om de naden uit te voeren, worden de banen altijd met de randen boven op elkaar gelegd en nooit (gemakshalve) gewoon naast elkaar. De enige uitzondering op deze regel is de gespannen plaatsing, waarbij de banen rand tegen rand aan elkaar worden genaaid en/of gelijmd (7).
-
volgens de evenwijdige met een loodrechte op twee evenwijdige muren van een lokaal zonder rechte hoeken (afb. 41).
9.52.2 De tweede bewerking, het versnijden, moet derwijze worden uitgevoerd dat de afmetingen iets groter zijn dan die van het lokaal. Bij het overbrengen van de afmetingen moet de rechthoekigheid speciaal worden gekontroleerd, moet rekening worden gehouden met de overlapping van de banen voor de uitvoering van de naden, en moet een overlengte worden voorzien voor de deuringangen (vooral wanneer de binnenwaartse verwijding groot is). Voor delikate vloerbedekkingen of bedekkingen met motieven, is het voorzichtig om in de breedte een reserve te houden (minimaal een volledig motief), om een eventueel slecht uitgevoerde naad te kunnen herbeginnen.
Afb. 39 -
Het afnemen van deuren en dekoratieve elementen (radiatorschermen, bij voorbeeld), wanneer dit mogelijk is, vergemakkelijkt steeds de plaatsing.
9.53 Voorafgaande bewerking bij de plaatsing van vloerbedekkingen in tegels Meer nog dan voor een vloerbedekking in banen, is de inplanting onontbeerlijk voor de plaatsing van tegels. Van deze inplanting waarbij rekening wordt gehouden met estetische en/of technische regels, hangt immers de te bepalen hoeveelheid af. Om deze taak te vergemakkelijken, kan men een plan op schaal opmaken, op grond van de werkelijke maten van de te bekleden lokalen. Indien er geen speciale richtlijnen zijn, worden de tegels in het algemeen als volgt opgesteld : -
volgens de ortogonale richtingen van een rechthoekig lokaal (afb. 39)
/ V
\
\ ~
1
\ \
1
\
I--- __ l---L....--
Doordat het versnijden niet noodzakelijk op de werkplaats gebeurt, kan het transport in sommige gevallen gevaren inhouden, zoals het «breken» van de vloerbedekking door plooien (zie § 3.1 , p. 11).
9.52.3 De daaropvolgende bewerking, de proefplaatsing, bestaat in het los plaatsen van de vloerbedekking waarbij een opstand tegen de muur wordt voorzien en de randen enkele centimeters op elkaar worden gelegd. Deze bewerking is echter niet 'altijd mogelijk wanneer de plaatser in bewoonde lokalen moet werken.
Opstelling van de tegels in een rechthoekig lokaal.
Afb. 40 -
L..J
/
Opstelling van de tegels in een lokaal met één of twee rechte hoeken.
/ j
/
/ I
/ Afb. 41 -
/
\ \
\ ~
\
Opstelling van de tegels in een lokaal zonder rechte hoeken.
Bij het plaatsen van tegels moeten met een touwtje loodrechte assen worden getrokken waarvan de langste, ten opzichte van de muur, op een afstand ligt die een veelvoud is van de module van de bedekking (8); voor het trekken van de assen moet rekening worden gehouden met de breedte van de binnenwaartse verwijding van een deur, wanneer deze laatste een kleine afmeting heeft (d.w.z. wanneer het snijverlies niet te groot is). Bij deze algemene regels kunnen nog diverse estetische eisen worden gevoegd, namelijk: -
de symmetrische verdeling van het snijverlies aan de omtrek van het lokaal
-
de diagonale opstelling met of zonder symmetrische verdeling van het snijverlies
-
de verspringende opstelling
-
de realisatie van een motief in twee of meerdere kleuren, of met afwisselende richting (indien dit toegelaten is door de fabrikant).
(1) Er bestaan nog geweven vloerbedekkingen met motieven die voorzien zijn om rand tegen rand te worden geplaatst. (8) Indien de muur niet perfekt rechtlijnig is, wordt deze afstand iets kleiner.
65
Vaak zijn er op de onderzijde van de tegels pijlen aang~bracht. Deze kunnen een hulp zijn bij de bepaling van de plaatsingsrichting; soms is er maar één goede richting, deze die door de fabrikant is opgelegd, en soms wordt de richting bepaald door het te realiseren motief (plaatsing kop aan staart bij voorbeeld) indien de fabrikant geen beperkingen heeft opgelegd. De proefplaatsing wordt doorgaans niet opgelegd, behalve In het geval van rubbertegels. Tijdens de plaatsing, of die nu bij wijze van proef of definitief ~eschiedt, moet men evenwel de bijzondere bepalingen betreffende de nuancering naleven; voor sommige vloerbedekkingen wordt inderdaad gevraagd om de diverse verpakkingen van eenzelfde partij te mengen, terwijl het voor andere verplicht is om de fabrikatienummers te volgen.
9.54 Losse plaatsing De losse plaatsing wordt uitzonderlijk uitgevoerd wanneer men een « edele» vloer wenst te bekleden (parket, marmer, ...), of in het geval van gehuurde lokalen, wanneer de vloer in zijn oorspronkelijke staat moet worden achtergelaten. Dit soort plaatsing wordt bovendien voorbehouden voor minder soepele materialen met voldoende maatvastheid hetgeen de keuzemogelijkheden beperkt. ' Men moet bijgevolg inlichtingen bij de fabrikant van de vloerbedekking inwinnen omtrent de beperkingen van verkeer en/of oppervlakte. Deze zal ook bepalen of het materiaal geschikt is om los te worden geplaatst. Ingeval de klant het advies van de fabrikant niet wenst te volgen - hetgeen altijd mogelijk is - en wanneer de plaatser het werk aanvaardt, neemt deze de gehele verantwoordelijkheid op zich en kan hij die in geen enkel geval afwijzen. In tegenstelling tot de gelijmde plaatsing, biedt de losse plaatsing geen hoge prestaties in verband met het gedrag bij brand, zelfs wanneer het materiaal zelf goede eigenschappen op dat gebied heeft. ~it .is te wijten aan de luchtlaag die altij.d aanwezig IS tussen de rugzijde van de vloerbedekking en de vloer. De losse plaatsing van een vloerbedekking in de vorm van een karpet veronderstelt dat slechts een gedeelte van het vloeroppervlak wordt bekleed. Voor sommige materialen moeten de randen in dergelijke gevallen worden overgenaaid om uitrafelen en opkrullen van de hoeken te voorkomen. Karpetten kunnen niet rechtstreeks op sommige velourstapijt of bouclé-tapijt worden gelegd. In dergelijke gevallen moeten tussen het karpet en de bestaande bedekking een speciaal ondertapijt of stijve platen worden gelegd, hoewel dit niet altijd een volledige waarborg voor sukses biedt. besta~nde.~extielbedekkingen zoals
Wanneer een vloerbedekking met een rugzijde van schuimstof op een gladde vloer moet worden gelegd, moet tussen de vloerbedekking en de vloer een kraftpapier worden gelegd, om te voorkomen dat de schuimstof gedeeltelijk aan de vloer zou hechten. De plaatsing van waardevolle tapijten
66
(machinaal geweven of Oosterse tapijten) is nooit aan te raden op een harde vloer, zonder tussenplaatsing van een ondertapijt. De losse plaatsing « van muur tot muur» (plaatsing van kamerbreed tapijt, de juiste benaming voor « vast tapijt ») is strikt genomen geen integrale losse plaatsing, omdat gebruik wordt gemaakt van bevestigingsmiddelen zoals tweezijdige kleefbanden aan de omtrek van de lokalen of bevestigingsprofielen aan de deurdorpels bij de overgang naar een ander type van vloerbedekking, enz. Aangezien in dit geval de volledige vloeroppervlakte wordt bekleed, kan de aanpassing door versnijden slechts worden uitgevoerd nadat de vloerbedekking de temperatuur heeft bereikt van h~t lokaal waarin ze moet worden geplaatst, wat minstens 24 uur duurt. Wanneer de vloerbedekking in banen is, moeten de naden tussen de banen worden gesneden zonder de vloer te beschadigen (om te voldoen aan het eerste doel van de losse plaatsing, namelijk het ~ngeschonden houden van de vloer). Bij de uitvoering van de naden moeten de banen aan elkaar worden gehecht. Dit kan op verscheidene manieren gebeuren, naargelang van het type van vloerbedekking en van rugzijde. Bij textielbedekkingen met een rugzijde van jute wordende banen aan elkaar genaaid; zulks volstaat wanneer het tapijt een gesloten struktuur heeft; wanneer de struktuur losser is, kan de verbinding van de banen met behulp van een kleefband worden versterkt. De banen kunnen eveneens worden verbonden met een « grip band ». Voor textielbedekkingen met een textielrug worden de banen met elkaar verbonden met behulp van een geschikte warmgelijmde band; tijdens deze bewerking moet de vloer plaatselijk worden beschermd door een kraftpapier. De banen met een textielrug kunnen eveneens met elkaar worden verbonden door' het oplijmen van een brede stoffen band; de lijm moet worden gekozen als funktie van de aard van de rugzijde, hoewel de voorkeur wordt gegeven aan een universele acryllijm; tijdens deze bewerking moet de vloer worden beschermd met een kraftpapier. Bij textiel bedekkingen met een gladde rugzijde of een rugzijde van schuimstof worden de banen met elkaar verbonden door middel van een eenzijdige kleefband (zie § 7.3, p. 32). Bij vinylvloerbedekkingen worden de banen met elkaar verbonden met behulp van een tweezijdige kleefband; deze is noodzakelijk om de tendens van de materialen om op te krullen, tegen te gaan. De losse plaatsing van tegels is enkel mogelijk deze een gestabiliseerde rugzijde hebben (zie § 8.25, p. 52), en minstens 24 uur op de temperatuur van het lokaal worden gebracht alvorens te worden versneden en aangepast.
w~nneer
De plaatsingsrichting wordt doorgaans door de fabrikan.~ aang~geven; ze moet worden gevolgd om
een gelijkvormig en/of gelijkmatig uitzicht van de
geplaatste vloerbedekking te bekomen; het zogenaamde dambordeffekt dat met deze plaatsingswijze vaak wordt verkregen moet aanvaard worden. Om te voorkomen dat de naden door het verschuiven van de tegels zouden open gaan, moeten de tegels vast tegen elkaar worden gehouden met behulp van een tweezijdige kleefband aan de omtrek van het lokaal. Bovendien doet men er goed aan, in het geval van grote oppervlakten, deze bevestigingswijze met regelmatige intervallen toe te passen (bij voorbeeld om de drie meter). De rugzijde van atactisch polypropyleen (PPA) biedt. voor de vaste aaneensluiting van de tegels een voordeel omwille van het feit dat ze spontaan een bepaalde « zelfhechting » ontwikkelt. De losse plaatsing op trappen, hoewel die altijd met. een bevestigingsmiddel wordt uitgevoerd (zie § 7.5, p. 33), maakt de vloerbedekking in zekere mate onafhankelijk ten opzichte van de ondergrond, in die zin dat ze afneembaar is. De bevestiging mag in geen geval met tweezijdige kleefbanden geschieden. De keuze van het tapijt is al dan niet beperkt, naargelang de voor de bevestiging gebruikte roeden al dan niet verborgen zijn. Wanneer onzichtbare roeden worden gebruikt, moet aan de rugzijde van het tapijt een zakje worden genaaid; dit is enkel mogelijk met geweven tapijten (bij voorkeur met dubbele inslag) (9). Ieder ander type van tapijt kan worden gebruikt ingeval de roeden zichtbaar worden gelaten. Het gebruik van clips wordt voorbehouden voor tapijten met een zekere stijfheid.
Een trap kan gedeelte,lijk (traploper) of volledig worden bekleed. In de handel zijn er traplopers met standaardbreedten en met afgewerkte randen. Bij een volledige bekleding van de trap wordt de gewenste breedte uit een baan gesneden. In dat geval moeten de randen met een lisband omboord worden of overgenaaid worden om het uitrafelen ervan te voorkomen. De richting van het tapijt moet altijd worden gekozen zodat de ligkant van het velours in de dalende richting «trede-stootbord» loopt. Ongeacht de plaatsingstechniek (traploper, kamerbreed tapijt, al dan niet zichtbare roeden), doet men er goed aan een al dan niet voorgevormd ondertapijt te gebruiken, om de levensduur van het tapijt te verhogen (vermindering van de slijtage op de trapneuzen). Om te voorkomen dat het ondertapijt zou verschuiven, moet dit aan de ondergrond worden bevestigd. Het gevaar voor ongevallen op de trap kan alleen worden voorkomen door bevestigingsmaterieel van goede kwaliteit te gebruiken en de plaatsing goed aansluitend uit te voeren. Bij draaitrappen biedt het plaatsen van een bedekking bijkomende moeilijkheden (zoals het inwerken .van plooien tegen de stootborden), hoewel de algemene aanduidingen geldig blijven. Ongeacht of de plaatsing op een vlakke ondergrond of op een trap geschiedt, moet het werk worden voltooid door het verwijderen van afval en snijresten, en door het buiten gebruik stellen van de beklede oppervlakken tot na de aanvaardinq van de werken (zie § 9.7, p. 78).
t» losse plaatsing in het kort 1. PLAATSING VAN KARPETTEN -
beperkte materiaalkeuze (als funktie van het verkeer en/of de oppervlakte)
-
randen eventueel overnaaien voorzorgen : - tussenplaatsing van een weefsel of van platen (plaatsing op textieltapijt) - tussenplaatsing van papier (plaatsing van bedekkingen met een schuimrug) - tussenplaatsing van een ondertapijt (waardevol karpet op een harde vloer)
2. PLAATSING VAN KAMERBREED TAPIJT (VAST TAPIJT) -
beperkte materiaalkeuze (als funktie van het verkeer en/of de oppervlakte)
-
aanpassing na op temperatuur komen
-
noodzaak van bevestigingsmiddelen aan de omtrek
-
uitvoering van de naden tussen de banen volgens een aan het materiaal aangepaste techniek
3. PLAATSING VAN TEGELS -
keuze van een materiaal met een gestabiliseerde rugzijde
-
aanpassing na op temperatuur komen
-
noodzaak van een vaste aaneensluiting door middel van bepaalde bevestigingsmiddelen aan de omtrek van het lokaal, of met regelmatige intervallen (grote oppervlakte)
(9) Getuft tapijt is voor dit gebruik niet aan te raden, omdat het moeilijk is er zakjes voor de roeden op te naaien.
67
9.55 Gelijmde plaatsing De gelijmde plaatsing is de meest gebruikte techniek voor de bevestiging van vloerbedekkingen. De waarborgen voor het welslagen van deze techniek zijn in hoge mate afhankelijk van: -
de zorg besteed aan de voorbereiding van de vloer (zie hoofdstuk 5, p. 19)
-
de keuze van de lijm als funktie van de rugzijde van de vloerbedekking en van de eigenschappen van de ondergrond (zie § 6.5, p. 30)
-
het naleven van de gebruiksaanwijzing van de lijmen.
Wat de lijm zelf betreft, kan het nuttig zijn eraan te herinneren dat voor de opslag bepaalde voorzorgen moeten worden genomen (zie § 9.4, p. 63), dat de verdunning van een lijm om het aanbrengen ervan te vergemakkelijken altijd nadelig is voor zijn eigenschappen, en dat het vaak noodzakelijk is de lijm vóór gebruik te homogeniseren. De gelijmde plaatsing is de enige die toelaat een behoorlijk gedrag bij brand te bekomen met een vloerbedekking die goede eigenschappen op dat gebied bezit.
9.55.1 Aanbrengen van de lijm De lijm wordt meestal aangebracht met een getande spatel CO) waarvan de vorm en diepte van de vertanding aangepast zijn aan de karakteristieken van de vloerbedekking (textuur van de rugzijde, dikte, enz.); de afmeting van de spatel moet door de plaatser worden bepaald als funktie van het gemak waarmee de lijm kan worden uitgestreken, hetgeen onder meer afhankelijk is van het lijmtype (dichtheid, viskositeit) en van de aan te brengen hoeveelheden. De vertanding is het enige praktisch middel om het lijmvolume dat op de ondergrond wordt gestreken te kontroleren. Gemakshalve wordt dit volume omgezet in verbruik in g/m2 ; dit laat toe om de diverse typen van spatels van elkaar te onderscheiden. Iedere aanduiding van lijmverbruik veronderstelt echter bepaalde voorwaarden bij het aanbrengen, zoals: -
een gladde ondergrond
-
een helling van de spatel (op het ogenblik van de uitspreiding) van ongeveer 45 0 op de vloer.
Aanduidingen omtrent het lijmverbruik worden verstrekt door de fabrikant van de vloerbedekking; aangezien de fabrikant van de lijm niet van te voren weet welk type van vloerbedekking met zijn lijm zal worden geplaatst, kan hij slechts algemene aanduidingen verstrekken.
Aangezien voor eenzelfde spateltype het uitgespreid volume konstant is, varieert de hoeveelheid uitgespreide lijm (in g/m2 ) bijgevolg als funktie van de dichtheid van de lijm. Anderzijds kan het verbruik, voor eenzelfde lijmtype, sterk worden beïnvloed door de ruwheid van de ondergrond C1) . Wanneer de ondergrond zeer ruw is, dient een groot deel van de lijm allereerst voor het sluiten van de ruwheid en is bijgevolg niet meer beschikbaar voor het lijmen van de vloerbedekking: het kompenseren van een ruwe ondergrond door een te hoog lijmverbruik, of door een spatel met een verschillende vertanding (om te komen tot de door de fabrikant voorgeschreven waarden) kan aanleiding geven tot gebreken in de verlijming. In dat geval moet de ondergrond eerst worden geëffend. De vertanding van de spatel heeft nog een andere rol, namelijk het uitspreiden van de lijm in de vorm van strepen die de kwaliteit van de verlijming bevorderen. Zodra de lijm wordt aangebracht, worden de oplosmiddelen (enlof het water) immers geabsorbeerd enlof verdampen ze, waardoor aan het oppervlak snel een film wordt gevormd die schadelijk is voor een goede verlijming. Door de lijm in de vorm van strepen aan te brengen worden deze tijdens het aandrukken verpletterd, waardoor de film breekt en zodoende de rugzijde van de vloerbedekking met verse lijm wordt bevochtigd. Er kunnen zich werkomstandigheden voordoen (hoge temperatuur, ...) die er de plaatser toe aanzetten de hoeveelheid aan te brengen lijm te wijzigen; zulks mag echter slechts geschieden na raadpleging van de fabrikant van de lijm en van de vloerbedekking. Een betere oplossing is het kiezen van een ander lijmtype of het aanbrengen van een grondlaag (zie § 5.13, p. 19), eerder dan het volume lijm nodig voor een goede verlijming van de vloerbedekking te wijzigen. De min of meer sterke porositeit van de vloer heeft geen invloed op het aan te brengen lijmvolume. Hoewel ze een invloed heeft op de absorptiesnelheid van de oplosmiddelen, beïnvloedt ze zeer weinig de hoeveelheid hars dat aan het oppervlak beschikbaar is voor het lijmen; daarentegen kunnen de diverse karakteristieke tijden (wachttijd, open tijd, werktijd, bindingstijd, ...) hierdoor sterk worden gewijzigd. De lijm moet in regelmatige stroken worden aangebracht, die bij voorkeur met het touw getrokken zijn. Hierbij moet men ervoor zorgen dat er geen overdaad van lijm is in de aanzetzones. De vorming van dikten op deze plaatsen kan immers leiden tot gebreken die zichtbaar worden bij strijklicht. Ingeval de vloerbedekking in banen wordt geplaatst moeten aan weerszijden van de naden voldoende brede ongelijmde zones worden voorzien. Hierdoor wordt voorkomen dat bij het ophalen van de banen om de naden te lijmen, de vloerbedekking zou worden gebroken en dat er dikke lijmranden zouden ontstaan.
CO) Sommige speciaal ontwikkelde lijmen (zie § 6.34.5, p. 26) moeten met de rol of in sprayvorm worden verwerkt; het gelijkmatig uitspreiden van deze lijmen, dat een waarborg is voor een geslaagde verlijming, vormt het moeilijkst te kontroleren punt. C1) Men moet een onderscheid maken tussen ruwheid en absorptie van een ondergrond; het ene leidt inderdaad niet noodzakelijk tot het andere.
68
Aangezien het gepaste lijmvolume dat op de vloer wordt uitgespreid een absolute voorwaarde is om een goede verlijming te bekomen, is de regelmatige kontrole van de slijtage van de spatel noodzakelijk. Indien nodig moet de spatel opnieuw worden getand (met een speciaal daartoe bestemd werktuig) ofwel moet het spatelblad worden vervangen. De binding van de lijm geschiedt door absorptie van de oplosmiddelen en/of van het water in de vloer
en/of door verdamping ervan doorheen de vloerbedekking; ze is onder meer afhankelijk van: -
de aard van de oplosmiddelen, van de harsen en vulstoffen de textuur van de ondergrond en van de vloerbedekking
-
de hygrotermische omstandigheden van de omgeving
-
de aangebrachte hoeveelheid.
Het aanbrengen van de lijm in het kort 1. GETANDE SPATEL -
de verta.nding van het spatelblad wordt bepaald door de gebruiksaanduidingen omtrent de hoeveelheid lijm die moet worden uitgespreid (in glm 2)
-
de karakteristieken van vorm en diepte van de vertanding moeten tijdens het werk behouden blijven (frekwente kontrole en vervanging indien nodig)
2. AANBRENGEN VAN DE LIJM -
de lijm moet gelijkmatig worden aangebracht, zonder overdikte aan de aanzetten
-
de spatel moet met een helling van ongeveer 45° op de vloer worden gehouden (kontrole van de uitgespreide hoeveelheid)
-
de in éénmaal uitgegoten hoeveelheid lijm die wordt verwerkt moet worden aangepast aan de oppervlakte (de verdamping van de oplosmiddelen enlof van het weter leidt tot indikking van de lijm I)
3. VERBRUIK -
het teoretisch verbruik wordt opgegeven door de fabrikant van de vloerbedekking voor een geëffende ondergrond, met de spatel op 45°, als funktie van de kenmerken van de vloerbedekking
-
het praktisch verbruik varieert enkel als funktie van de ruwheid van de vloer; een te hoog verbruik (ten opzichte van het teoretisch verbruik) kan schadelijk zijn voor de verlijming; in dat geval moet een effening worden uitgevoerd of een grondlaag worden aangebracht (poriënvuIler)
-
het verbruik varieert niet als funktie van de porositeit van de vloer; niettemin worden de karakteristieke tijden van de lijm (zie § 6.43.2, p. 28) door de hieruit voortvloeiende absorptie sterk gewijzigd.
9.55.2 Plaatsing van een vloerbedekking in banen door volledige verlijming Wanneer alle in § 9.52 (p. 64) beschreven voorafgaande bewerkingen zijn uitgevoerd, beschikt men over een versneden, los op de vloer gelegde vloerbedekking die klaar is om te worden gelijmd. Hiervoor kunnen verscheidene plaatsingstechnieken worden toegepast. De meest gebruikelijke techniek bestaat erin de banen half om half om te leggen en de ondergrond gedeeltelijk te lijmen zoals beschreven in § 9.55.1 (p. 68). Zodra de
werktijd wordt bereikt (zie § 6.43.2,p. 28) worden de banen geleidelijk teruggeslagen en met de handen op de ondergrond gedrukt; de vloerbedekking wordt vervolgens aangedrukt met een geschikte rol, vertrekkend van het midden naar de randen om de ingesloten lucht uit te drijven. Wanneer de twee banen op die manier gedeeltelijk zijn bevestigd, worden ze samen doorgesneden om de naad uit te voeren. Tenslotte wordt de zone aan weerszijden van de naad ingelijmd C2 ) . Deze werkwijze wordt gevolgd door de plaatser voor een vloerbedekking die hij goed kent, zodat er zich geen bijzondere moeilijkheden zullen voordoen.
(12) Voor vloerbedekkingen die een maatonvastheid van hygrische oorsprong vertonen, is het beter om, bij gebruik 'van een lijm in dispersie, deze te laten drogen vooraleer de verlijming voort te zetten en de naad uit voeren.
69
Een tweede plaatsingstechniek, die bij voorkeur wordt toegepast voor vloerbedekkingen die een grotere vakkennis vereisen (rubber, linoleum, enz.) of voor vloerbedekkingen met motieven, bestaat erin een baan gedeeltelijk te lijmen en de andere (vrij gebleven) baan op de eerste te leggen om de naad te kunnen uitvoeren; nadien wordt de ondergrond op de plaats van de naad gelijmd en wordt de tweede baan volledig gelijmd. Deze werkwijze laat toe om een naad die niet korrekt werd uitgevoerd, opnieuw uit te voeren, voor zover aan de plinten voldoende materiaal aanwezig is om het motief te kunnen aanpassen. Een laatste techniek bestaat erin de naad uit te voeren wanneer de bedekking nog los op de vloer ligt (de banen blijven dus vrij); hoewel deze techniek niet geschikt is voor stijve vloerbedekkingen (homogeen PVC, linoleum, enz.), biedt ze voordelen die gelijkaardig zijn aan die van de voorgaande metode; bovendien biedt ze de mogelijkheid om een motief op de twee banen te doen overeenstemmen. Eenmaal de vloerbedekking gelijmd is, wordt het volledige oppervlak met de rol aangedrukt. Hierbij moet ervoor worden gezorgd dat de open tijd niet wordt overschreden. Voor dunne en zeer soepele vloerbedekkingen mag het aandrukken slechts met de hand worden gekontroleerd. Minder soepele vloerbedekkingen moeten soms met behulp van gewichten (zandzakjes bij voorbeeld) gedurende minstens 24 uur op de naden worden belast.
De plaatsing wordt voortgezet door de nodige versnijdingen uit te voeren en de vloerbedekking langsheen de muren en plinten af te snijden. Vervolgens worden alle afval en snijresten verwijderd en worden de beklede oppervlakten buiten gebruik gesteld tot na de aanvaarding van het werk (zie § 9.7, p. 78). Wanneer de plaatsing geschiedt met een epoxy- of polyuretaanlijm, moeten de lokalen minstens 48 tot 72 uur verkeersvrij blijven. Voor buitentoepassingen moet de vloerbedekking minstens vier dagen tegen het weer worden beschermd. 9.55.3 Plaatsing van een vloerbedekking in tegels door volledige verlijming
Wanneer de voorafgaande bewerkingen zijn uitgevoerd (zie § 9.53, p. 65), beschikt men over een plaatsingsplan en het tracé van de assen. Voor zover de vloerbedekking op de temperatuur van de lokalen is gekomen (konditionering van minstens 24 uur in open verpakking), kan de plaatsing beginnen met het lijmen en aligneren van de tegels volgens de assen. Vervolgens wordt de vloerbedekking gelijmd en geplaatst in zones waarvan de grootte afhangt van de werktijd van de lijm (zie § 6.43.2, p. 28); de aansluiting aan de omtrek van het lokaal moet onmiddellijk uitgevoerd worden om kleurschakeringen ten gevolge van de verschillen in de baden te voorkomen. Rubbertegels
De naden tussen de banen van een textielvloerbedekking vormen onderbrekingen en de vloerbedekking kan uitrafelen wanneer ze op die plaats wordt ingedrukt. Dit gevaar kan worden verkleind door na de uitvoering van de naden hierin een speciale kleurloze lijm te spuiten die tot doel heeft de vezels aan de randen van de naden met elkaar te verbinden. Het voornaamste nadeel van deze techniek is dat het textiel langs deze naden verstijft en dat deze plaats vlugger vuil wordt.
Rubbertegels, waarvan de rugzijde werd voorbereid (zie § 8.5, p. 56), vereisen een proefplaatsing, met inbegrip van alle versnijdingen en randafwerkingen. Dit biedt het voordeel dat het materiaal beter termisch gestabiliseerd is, dat de toegestane maatafwijkingen korrekt verdeeld zijn - zodat de te grote verschillen eventueel kunnen worden gekorrigeerd -, dat een evenwicht tot stand is gebracht in de kleur en de glans van de tegels, en vooral dat het gevaar voor bevlekking van het materiaal door de lijm wordt beperkt.
Om de toestand voorgesteld in afb. 42 te vermijden in het geval van een textieltapijt met een schuimrug, kan men de rugzijden van het tapijt op de plaats van de naden met elkaar verbinden door een speciaal daartoe gebruikte lijm in te spuiten; dit werk vergt veel zorg om te voorkomen dat de lijm omhoog wordt gestuwd en zich aan de textielvezels zou hechten.
Omwille van de kenmerkende maatonvastheid van rubber, mag geen te sterk aaneengesloten plaatsing worden uitgevoerd; bovendien moeten alle bewerkingen voor het proefplaatsen en het lijmen geschieden met zo klein mogelijke termische schommelingen (zo nodig moeten de vensters worden verduisterd). Om de verbinding van vier tegels te vermijden, een punt dat altijd delikaat is, schrijft de fabrikant soms een verband met halve tegel voor. Om te vermijden dat er in de naden te weinig of te veel lijm is, wordt er gelijmd over een breedte van anderhalve tegel. De tegels worden geleidelijk in de lijm gelegd en de lucht wordt uitgedreven met een metalen hamer.
Afb. 42.
70
Men moet vermijden dat de lijm uit de naden wordt gedreven om blijvende vlekken te voorkomen. De verdunners die samen met de lijm worden verkocht
kunnen als ontvlekkingsmiddel niet worden gebruikt; hoewel ze geschikt zijn voor het reinigen van de werktuigen, veroorzaken ze op de vloerbedekking onaanvaardbare veranderingen in glans en/of kleur. Na de plaatsing moeten alle afval en snijresten worden verwijderd en moeten de beklede oppervlakten buiten gebruik worden gesteld tot na de aanvaarding van het werk (zie § 9.7, p. 78). Wanneer een epoxy- of polyuretaanlijm wordt gebruikt, moeten de lokalen minstens 48 tot 72 uur verkeersvrij blijven. Voor buitentoepassingen moet de vloerbedekking minstens vier dagen tegen het weer worden beschermd. 9.55.4 Plaatsing van vloerbedekkingen oplopend tegen de plinten Vaak moet een vloerbedekking om hygiënische redenen of om de waterdichtheid te verzekeren tegen de plinten oplopend worden geplaatst. Deze plaatsingswijze biedt geen ernstige moeilijkheden voor soepele vloerbedekkingen, wanneer tussen de muren en de vloer een ronding is voorzien. Deze ronding moet zeer zorgvuldig worden uitgevoerd en een aansluitingslijn vertonen (zowel op de muur als op de vloer) die evenwijdig is met de snijlijn van de muren en de vloer, zoniet kunnen er plooien in de bedekking of open naden ontstaan. Gestruktureerde rubber wordt nooit op die wijze geplaatst, maar wordt altijd doorgesneden in de hoek muur/ vloer. De vloerbedekking kan eveneens oplopend tegen de plinten worden geplaatst door ze in de hoek muur/vloer te breken voor zover deze hoek konstant is. Dit is echter enkel mogelijk met bepaalde vloerbedekkingen die met een rechte hoek kunnen worden geplooid zonder onestetische plooien of dikten te vormen. Er is geen speciale regel om de geschiktheid van een vloerbedekking om op die wijze te worden verwerkt, te voorzien; deze moet proefondervindelijk worden bepaald. Voor stijvere vloerbedekkingen (linoleum bij voorbeeld) bestaan er andere technieken (zie § 9.57.2, p.75). Voor het lijmen van een vloerbedekking langs de plinten wordt gebruik gemaakt van een lijm in oplossing die op beide vlakken aan te brengen is (kontaktlijm). 9.55.5 Plaatsing van vloerbedekkingen op muren en plafonds De plaatsing van vloerbedekkingen op muren en plafonds wordt soms gevraagd om estetische redenen en/of om de geluidsisolatie te verhogen. Hoewel deze heel bijzondere techniek ontegensprekelijk suksessen heeft geboekt, veroorzaakt de plaatsing van een niet daartoe bestemde bedekking
technische problemen waarvoor er niet altijd een oplossing bestaat en de aansprakelijkheid van de plaatser niet kan worden ingeroepen. De eerste vereiste voor een dergelijke plaatsing is dat de ondergrond voldoende gezond, koherent en stevig is (vooral de hechting tussen de bepleistering en het metselwerk moet worden verzekerd). Bovendien zijn er andere beperkingen die moeilijk te kwantificeren zijn, zoals de keuze van: -
de isolatie- of impregnatiegrondlaag
-
de lijm, die verplicht van het snelbindende type moet zijn en een grote « tack » moet hebben
-
de bedekking, die zo licht mogelijk moet zijn
-
de middelen voor de uitvoering van de plaatsing (mankracht en stellingen).
Bovendien kan de ontwerper geen kontinuïteit van de bedekking eisen in de hoeken (muren/plafond, muur/muur). In dergelijke gevallen is het aandrukken van de gelijmde bedekking meer dan in andere gevallen belangrijk en kan het slechts worden uitgevoerd met de hand of met andere hulpmiddelen die veel minder doeltreffend zijn dan het aandrukken met de rol.
9.55.6 Lijmen van vloerbedekkingen op trappen De gelijmde plaatsing op trappen is mogelijk met voorgevormde bedekkingselementen (vaak «integrale treden» genoemd), die ieder een volledige trede bedekken, in de opeenvolging trede-neusstootbord of stootbord-trede-neus. Vaak gaat het hier om rubber waarvan het horizontale deel wordt gelijmd met een tweekomponentenlijm en het vertikale deel en de neus met een lijm in oplossing aan te brengen op beide vlakken. Men gebruikt eveneens bedekkingen in banen die speciaal daartoe zijn voorzien CS) en die trede per trede worden versneden, waarbij de naad bij voorkeur in de hoek trede-stootbord wordt uitgevoerd. Voor textieltapijten rnoet de liggende zijde van de pool in afgaande richting', van trede naar stootbord, worden gelegd. Het lijmen van de neus geschiedt altijd met een lijm in oplossing aan te brengen op twee vlakken (zie § 6.32.2, p. 25) die hoge prestaties geeft en die aangepast is aan de vloerbedekking (geval van PVC bij voorbeeld); de treden en stootborden kunnen worden gelijmd met een aan de ondergrond en de bedekking aangepaste lijm of met een lijm aan te brengen op beide vlakken. Voor draaitrappen is de plaatsingstechniek gelijkaardig. De aansluiting van bepaalde motieven is echter niet altijd mogelijk zonder aanzienlijk materiaalverbruik.
(13) De fabrikanten moeten daaromtrent worden geraadpleegd.
71
9.56 Gespannen plaatsing
-
de verankeringsmiddelen en hun bevestigingswijze
9.56.1 Inleiding
-
de verbindingswijze van de banen
Afgezien van de sterk geëvolueerde bevestigingswijzen, is de gespannen plaatsing de oudste techniek voor de plaatsing van kamerbreed tapijt. Deze techniek is enkel geschikt voor bepaalde typen van vloerbedekking, hoofdzakelijk voor textieltapijt en getuft tapijt met een geweven rugzijde.
-
de kwaliteit van het ondertapijt
-
het materieel voor het spannen.
Naast een moeilijk te evenaren «Ioopkomfort », biedt de gespannen plaatsing van een vloerbedekking talrijke voordelen op de andere plaatsingstypen, namelijk:
Men gebruikt metalen of houten verankeringslatten voorzien van twee of drie rijen haakjes die onder een hoek van ongeveer 60° zijn geplaatst (zie § 7.2, p. 32); het aantal rijen en de hoogte van de haken zijn rechtstreeks afhankelijk van het tapijttype. Wanneer de vloer « spijkerbaar » is, gebruikt men latten voorzien van spijkers C4 ) . In het tegengestelde geval worden latten zonder spijkers op de achtergrond gelijmd met een tweekomponentenlijm; zulks veronderstelt dat de vloer plaatselijk de vereiste voorbereiding heeft ondergaan (ontstoffen, schoonmaken, ontvetten, eventueel aanbrengen van een hechtingsgrondlaag).
-
de termische en akoestische isolatie wordt aanzienlijk verbeterd
-
het tapijt kan zeer gemakkelijk weggenomen en opnieuw geplaatst worden en kan eventueel hergebruikt worden
-
de levensduur van de bedekking wordt verhoogd door de plaatsing van een ondertapijt
-
sommige voorbereidende werkzaamheden voor de effening van de ondervloer kunnen soms worden vermeden (hoewel de impregnatie van de dekvloer altijd wenselijk is)
-
het wegnemen van een oud naaldvilttapijt kan worden vermeden en kan dan als ondertapijt dienen.
Vooral omwille van de voorbereiding die de gespannen plaatsinq vereist (plaatsing van hechtpunten), is ze omslachtiger dan de gelijmde plaatsing; maar evenmin als deze laatste kan ze worden beschouwd als een middel om alle gebreken van de onderg.rond te verbergen. Vloeren met een onvoldoende vlakheid (oude houten vloeren bij voorbeeld) moeten bijgevolg worden geëgaliseerd, om te voorkomen dat de vloerbedekking op te ongelijke plaatsen scherp afgetekende zones zou vertonen. In tegenstelling tot de gelijmde plaatsing kan men met een gespannen vloerbedekking onmogelijk een goed gedrag bij brand bereiken, zelfs wanneer het materiaal op zich goede eigenschappen op dat vlak bezit. Dit is te wijten aan de plaatsingstechniek waarbij een niet te verwaarlozen hoeveelheid lucht tussen de vloerbedekking en de vloer wordt ingesloten, een luchtlaag waarop men precies rekent om het nagestreefde komfort te bekomen. Het principe van de plaatsing bestaat erin een tapijt te spannen boven een ondertapijt, het te verankeren met vooraf aangebrachte bevestigingsmiddelen en het vervolgens te lossen; daardoor spant het zich als een trommelvel. Afgezien van de onontbeerlijke voorbereidende werkzaamheden, zijn er verschillende elementen die bijdragen tot het welslagen van deze plaatsing, zoals de keuze van :
9.56.2 Keuze en bevestiging van de verankeringsmiddelen
De verankeringslatten worden metodisch aan de omtrek van het lokaal aangebracht, behalve aan de deuren, waarvoor speciale bevestigingsmiddelen bestaan (zie § 9.57, p. 74), op een afstand van de muur die overeenstemt met 2/3 van de dikte van het tapijt. De ruimte tussen de lat en de muur laat toe om, na het afsnijden van het teveel aan tapijt, dit naar binnen te werken met een speciale drevel en het werk aldus te voltooien. Iedere kromming moet worden gevolgd door het naast elkaar plaatsen van meerdere stukjes verankeringslatten. 9.56.3 Verbindingswijze van de banen
Zoals voor de losse plaatsing van kamerbreed tapijt (zie § 9.54, p. 66) moeten de banen zeer goed aan elkaar worden verbonden met een of meer van de volgende middelen: -
dicht en vast aan elkaar naaien
-
warmlijmende banden
-
banden met min of meer lange haakjes (<< grip bands ») naargelang van de dikte van het tapijt, die aan de onderzijde van het tapijt worden gelijmd.
9.5,6.4 Ondertapijt
Als ondertapijt gebruikt men een vilttapijt of schuimstof. Het ondertapijt is een bepalend element voor de gespannen plaatsing omdat het een komfort biedt dat voornamelijk afhankelijk is van zijn aard, soepelheid en dikte. Doordat het harde wrijvingen beperkt, draagt het ondertapijt ook bij tot een aanzienlijke verlenging van de levensduur van de vloerbedekking.
(14) In dat geval moeten eventuele water- en elektriciteitsleidingen, elektrische omhullingen, enz, worden opgespoord.
72
De materialen die daartoe in diverse gewichten gebruikt worden zijn onder meer: -
ondertapijten van zuiver jutevilt of van jutevilt gemengd met andere kunstvezels, met of zonder polyetyleenfilm
-
ondertapijten van wolvilt met of zonder polyetyleenfilm
-
natuurlijk of syntetisch schuimrubber op een polypropyleennet.
Onder de wezenlijke eigenschappen die de keuze van een ondertapijt bepalen, moet men vaak een kompromis maken tussen : -
het behoud van de slagsterkte in de tijd
-
de gevoeligheid voor veroudering waardoor ontbinding kan ontstaan
-
de akoestische eigenschappen.
Soms worden ook eigenschappen zoals een lage index van brandreaktie of onrotbaarheid gezocht. Het ondertapijt wordt los op de vloer gelegd en langs de verankeringslatten aangepast. Om te voorkomen dat het tijdens de plaatsing van het tapijt zou verschuiven, is het aan te raden het ondertapijt lichtjes aan de vloer te bevestigen met enkele nietjes of lijmputten. Van de oude vloerbedekkingen kan enkel een naaldvilttapijt als ondertapijt worden behouden. In dat geval moet het oude tapijt aan de omtrek van het lokaal worden vrijgemaakt om de verankeringslatten te kunnen plaatsen en om de dikte van deze latten op te vangen, moet soms een bijkomend dun ondertapijt worden geplaatst. Een oud ondertapijt kan worden hergebruikt als het zijn oorspronkelijke eigenschappen heeft behouden en vooral wanneer het nog schoon is (niet vol stof zit).
9.56.5 Spanmaterieel Buisspanners en kniespanners zijn voorzien van een kop met pinnen die de textielbedekking kunnen grijpen en ze in gespannen staat op de haken van de verankeringslatt.en brengen, alvorens ze hierop te verankeren en te lossen. De hoogte en het aantal pinnen van de kop zijn afhankelijk van de aard van de vloerbedekking. Een slecht gekozen spannerkop leidt tot beschadiging van de inslagdraden of tot een onherstelbare markering van het oppervlak van de vloerbedekking (vooral bij velourstapijten).
9.56.6 Gespannen plaatsing op vlakke oppervlakken Wanneer alle in § 9.52 (p. 64) beschreven voorafgaande bewerkingen zijn uitgevoerd, is de vloerbedekking op maat gesneden en geassembleerd, vrij gelegd en klaar om te worden geplaatst. ( 5)
Textieltapijten met een geweven rugzijqe vertonen omwille van hun fabrikatie, een spanningsgedrag dat verschilt van dat van getufte tapijten met eenvoudige latexrugzijde of met een dubbele rugzijde van jute. Ze bezitten een grotere elasticiteit en lenen zich meer tot een verlenging of rek in de lengterichting (fabrikatierichting); omwille van hun elasticiteit kan men voor kleine oppervlakken de eenvoudige kniespanner gebruiken. Getufte tapijten, die veel stijver zijn, kunnen slechts een totaal bevredigend resultaat opleveren wanneer ze worden gespannen met een buisspanner (daar een kniespanner slechts het deel van het tapijt tussen de kniespanner en de kop spant, is het niet geschikt om een voldoende rek van het tapijt tot stand te brengen). In dat geval wordt de spanning geleidelijk doorgevoerd, eerst in de breedterichting van het tapijt en vervolgens in de diagonale richtingen .. De vertrekmuur, d.w.t. deze waaraan het tapijt wordt vastgehaakt alvorens het te spannen, moet worden gekozen als funktie van de grootste spanning die moet worden doorgevoerd (in de breedte van het tapijt voor getuft tapijt, in de lengte voor geweven tapijt). Na de spanning en vasthechting van het tapijt over de gehele omtrek van het lokaal, wordt het teveel aan tapijt afgesneden, waarbij een kleine boord wordt gelaten die met behulp van een spatel tussen de verankeringslat en de muur wordt gedreven. De plaatsing wordt voltooid met het manueel verwijderen van alle afval en snijresten (poolrestjes kunnen slechts met een stofzuiger volledig worden verwijderd, een werk dat niet door de plaatser moet worden uitgevoerd) en met het buiten gebruik stellen van de beklede oppervlakken tot na de aanvaarding van het werk (zie § 9.7, p. 78). Het verkeersvrij houden van het lokaal is een voorzorg die eerder bedoeld is om het tapijt schoon te houden dan wel een technische noodzaak. Zodra de plaatsing voltooid is, is er technisch gezien immers geen bezwaar om een licht belopen toe te laten. De plaatsing van zwaar meubilair moet echter enkele dagen worden uitgesteld; dit om het tapijt de tijd te laten zich te zetten, omdat het door bijzondere omstandigheden (vochtigheid, kwaliteit van het tapijt, ...) die buiten de bevoegdheid van de plaatser vallen, nodig kan zijn het opnieuw aan te spannen.
9.56.7 Gespannen plaatsing op trappen De gespannen plaatsing op trappen wordt zoals bij vlakke oppervlakken uitgevoerd. Voor deze toepassing moet echter een voldoende soepel tapijt worden gekozen CS). Men moet ook een ondertapijt kiezen dat aan dit gebruik aangepast is. In de handel vindt men « lopers» voor gangen met standaardbreedten die niet altijd overeenstemmen
De fabrikant van het tapijt moet ter zake worden geraadpleegd.
73
met de breedte van de traptreden. In dat geval kan het tapijt enkel in de hoek trede-stootbord worden bevestigd met behulp van verankeringslatten. Deze bevestigingswijze kan ook worden toegepast door een loper uit een baan te snijden. Hierbij moeten de zelfkanten worden omzoomd om uitrafelen te voorkomen. Voor draaitrappen wordt het tapijt trede na trede uitgesneden. De keuze van het type van motief is niet onverschillig omdat niet alle motieven een estetisch verantwoorde gespannen plaatsing moge- . lijk maken. De richting van het tapijt moet steeds derwijze worden gekozen dat de pool in afgaande richting, trede naar stootbord, ligt. '
9.57 Afwerking Welk type van plaatsing men ook moge aanwenden, de afwerkingslatten aan de deurdorpels, de plinten, de manier waarop een uitzettingsvoeg van het gebouw wordt bedekt, de lassen tussen de banen, de plaatsing van antisliptrapneuzen, de afwerking van vloerdeksels (onderzoeksputten) en van in de vloer ingebouwde kontaktdozen, zijn allemaal details waarop de kwaliteit van het ·werk vaak wordt beoordeeld.
Afb. 43 -
Voorbeelden van dorpellatten voor de verbinding tussen vloerbedekkingen van gelijke dikte.
Afb. 44 -
Voorbeeld van een dorpellat voor de verbinding tussen vloerbedekkingen van ongelijke dikte.
9.57.1 Plaatsing van dorpel/atten
De verbinding van twee vloerbedekkingen van gelijke dikte kan in het midden van het deurblad worden uitgevoerd, zonder een dorpellat te gebruiken. Indien nodig moeten de inslagdraden echter worden geblokkeerd met een streepje lijm. Voor lichtkleurige textielvloerbedekkingen kan de luchtfiltrering onder de deur een min of meer uitgesproken onestetische markering veroorzaken (op die plaats hoopt het vuil zich bij voorkeur op). In dat geval is het enige doelmatige preventieve middel de plaatsing (die in de ontwerpfase moet worden voorzien) van een dorpel van een hard materiaal (hout, natuursteen, metaal, enz.). Wanneer dorpellatten worden gebruikt, heeft men de keuze tussen verscheidene soorten, die niettemin slechts een relatieve doeltreffendheid bieden voor het probleem van de vervuiling. Naargelang men de vloerbedekking wenst af te dekken of vast te knijpen, gebruikt men een of ander type van profiel (metaal of kunststof) dat in verscheidene versies bestaat: te schroeven, te lijmen, zelfklevend (af te raden voor het afdekken van textielvloerbedekkingen), zichtbaar of onzichtbaar (afb. 43). Wanneer een verbinding moet worden uitgevoerd tussen vloerbedekkingen van verschillende dikte, gebruikt men speciale profielen om het niveauverschil op te vangen (afb. 44). Behalve voor de gespannen plaatsing, waarvoor altijd een profiel met papegaaiebek wordt gebruikt 74
Afb. 45 -
Voorbeelden van dorpellatten met papegaaiebek.
(afb. 45), wordt de verbinding tussen soepele en harde bedekkingen van gelijke dikte uitgevoerd zonder lat. Voor textielvloerbedekkingen moeten de inslagdraden echter worden geblokkeerd met lijm op de snede van de bedekking.
De verbinding tussen vloerbedekkingen op verschillend niveau wordt altijd uitgevoerd met een visbekprofiel. Dit profiel zorgt voor een betere begaanbaarheid, maar beschermt ook de vloerbedekking tegen uitrafelen en opkrullen (afb. 46).
1 ~---I-o'-='---:'--:-~""I----2 ~r+---
3
....-r:t----
4
Va4-Iö+:+!---
v/
/llti+Ht---
5 6
+-oI-i"'lrAI'·i---7
8 Afb. 46 -
9
10
Voorbeeld van een visbekdorpellat.
9.57.2 Plaatsing van plinten Voor textielvloerbedekkingen, wanneer er nog geen plinten zouden geplaatst zijn (hout, marmer, ...), en ingeval niet voorzien is de vloerbedekking tegen de muur te laten oplopen (zie § 9.55.4, p. 71), bestaan er PVC-profielen met een zelfklevende zijde om er de vloerbedekking aan te bevestigen; deze kunststofprofielen zijn vaak voorzien van een holte om kabels te laten doorlopen (afb. 47).
Afb. 48. -
Voor gladde en wasbare vloerbedekkingen (linoleum, PVC), gebruikt men soepele voorgevormde profielen (afb. 48) of stijve voorgevormde profielen (hielplinten : afb. 49; rechte plinten: afb. 50, p. 76) die ontworpen kunnen zijn om aan de vloerbedekking te worden gelast (afb. 51, p. 76).
Soepel voorgevormd profiel. 1. muurbekleding 2. muur 3. muurbepleistering 4. mortel 5. in te werken plint 6. lijm 7. bedekkingsstrook 8. dichtingskit of lasrups 9. dekvloer 10. vloerbedekking
r---
I.-e+:~-
5 6
I-':-;~-
7 10
Afb. 49 -
4 Afb. 47 - Holle plint met een zelfklevende zijde. 1. velourstapijt 4. rugzijde 2. kern van de plint 5. kabel 3. kleefband 6. vloer
Hielplint. 1. muurbekleding 2. muur 3. dichtingskit 4. muurbepleistering 5. lijm 6. kielplint 7. aluminiumdrager 8. dekvloer 9. lasnaad 10. vloerbedekking
75
9.57.3 Afdekking van uitzettingsvoegen
1 IN'-~:"':""-""'~+'I---
2
1f..--::.-M---3 -.,;.-.:.;w.--4
IV/A~--5 Ir...M-~--6
8
Afb. 50 -
10
Met een rechte hoek geplaatste band. 1. muurbekleding 2. muur 3. muurbepleistering 4. mortel 5. lijm 6. in te werken plint 7. met een rechte hoek geplaatste bedekkingsstrook 8. dekvloer 9. lasnaad 10. vloerbedekking
Het gebruik van een speciaal profiel om uitzettingsvoegen te verbergen (afb. 52) is een noodzaak zowel uit een estetisch oogpunt als voor het onderhoud en de bescherming van de randen van de vloerbedekking. Er bestaan verschillende typen die aangepast zijn aan speciale situaties, maar geen enkel is in staat om een grove fout in de vlakheid van de ondergrond te verdoezelen, waardoor de verbindingszone concaaf of convex wordt (zie § 4.23, p. 15).
Afb. 52 -
Voorbeeld van een profiel voor het afdekken van een uitzettingsvoeg.
9.57.4 Lassen en waterdicht maken
9.57.41 Door lassen kunnen twee identieke vloerbedekkingen met elkaar worden verbonden, zodat er geen essentieel verschil zou bestaan inzake materiaal, tenzij eventueel de kleur. Deze techniek wordt toegepast met als eerste doel iedere waterinfiltratie te voorkomen, maar ook, wanneer de fabrikant zulks oplegt, om een probleem van maatvastheid van het materiaal te verhelpen. Meer en meer is er een neiging om de lastechniek van de oorspronkelijke doelstellingen te laten afwijken met het doel dekoratieve motieven in de vloerbedekking aan te brengen. Het lassen geschiedt koud of warm, met of zonder toevoeging van een ander materiaal.
Warm lassen met materiaaltoevoeging wordt uitgevoerd op homogene PVC-bedekkingen; het kan ook worden uitgevoerd op PVC-bedekkingen met een rugzijde wanneer men een lichte inzinking op het niveau van de las aanvaardt. Deze lastechniek wordt als volgt uitgevoerd:
Afb. 51 -
76
Te lassen plint. 1. muurbekleding 2. muur 3. muurbepleistering 4. lijm 5. plint 6. dekvloer 7. lasnaad 8. vloerbedekking
-
de randen van de naad tussen twee tegels of banen worden gefreesd; hierdoor bereikt men in één bewerking de properheid en het oppervlak die nodig zijn voor de uitvoering van een kwaliteitslas. Het met de hand frezen is enkel voorbehouden voor de uitvoering van verbindingen die onbereikbaar zijn voor de machine
-
in de aldus ontstane opening wordt een band PVC gebracht die vooraf met behulp van een luchtbrander tot zijn plastteen verweklnqspunt is gebracht; het is van belang dat regelmatig wordt
-
gewerkt om plaatselijke oververhitting te voorkomen die brandvlekken (samen met kleurwijzigingen) alsook vaak een plaatselijk gebrek aan dichtheid tot gevolg heeft; zulks geldt vooral voor de aansluiting tussen lasrupsen
9.57.5 Plaatsing van trapneuzen
de overdikte van de lasrups moet worden verwijderd (met een halvemaanvormig mes) nadat de rups volledig afgekoeld is; wanneer deze bewerking te vroeg wordt uitgevoerd (hetgeen gemakkelijker kan lijken), loopt men het gevaar om na afkoeling een onestetische ingezakte naad over te houden.
Wanneer hij bestaat uit een soepel materiaal (PVC, rubber), al dan niet met een voorgevormde rechte hoek, wordt hij op twee vlakken verlijmd of zelfklevend op de vooraf schoongemaakte ondergrond (vrij van was, verf, vernis, oude bedekking, enz.) aangebracht.
Warm lassen zonder materiaaltoevoeging kan worden uitgevoerd door het PVC van de banen rechtstreeks te smelten met een soldeerbout. Deze techniek vergt een grote handigheid en een bijzondere zorg bij de plaatsing (de naden moeten zeer nauw aangesloten zijn); zelfs wanneer dit lastype goed wordt uitgevoerd, kan het tot weinig bevredigende resultaten leiden. Het principe van de metode bestaat erin een ijzer in de naad te schuiven. Deze bewerking moet zeer regelmatig worden uitgevoerd om de smelttemperatuur van het PVC te bereiken en konstant te houden; bovendien moet op het ijzer een konstante druk worden uitgeoefend om te vermijden dat het PVC inzakt, wat tot uiting komt door de vorming van een onherstelbare holte in de naad. Koud lassen, ook THF-Iassen genoemd, is gebaseerd op de oplosbaarheid van PVC in tetrahydrofuraan (THF). Het principe bestaat erin om, na het lijmen van de banen, in de naad een min of meer viskeuze oplossing van in het oplosmiddel THF oplosbaar gemaakt PVC te spuiten. Deze techniek vergt een zeer verzorgde en propere uitvoering. leder overvloeien van het materiaal, ook wanneer het snel kan worden verwijderd, geeft aanleiding tot matte vlekken op het oppervlak.
9.57.42 Door het waterdicht maken wordt voorkomen dat er water binnendringt tussen materialen van verschillende aard (verschillende bedekkingen, bedekking en doorvoerhuls voor leidingen, enz.). Het waterdicht maken zorgt eerder voor een afdichting dan voor een verbinding en kan in geen geval een probleem van maatvastheid van de vloerbedekking verhelpen. De techniek bestaat erin om in de tussenruimte (die minimumafmetingen moet hebben) of onder de naad (afdichting tussen de banen) een materiaal te spuiten dat verschilt van de materialen waartussen een waterdichtheid tot stand moet worden gebracht. Dit materiaal kan een afdichtingsmassa zijn die hetzij warm wordt aangebracht (hot melt), hetzij koud (siliconerubber, thiokol, butyl, enz.). Wanneer een vlakke afdichting tussen de banen tot stand wordt gebracht, moet men de vlakheid van de naad kontroleren en eventueel een of meerdere malen plat walsen tot het ingespoten produkt volledig gebonden is, omdat de pasta vaak de neiging heeft om het materiaal ter plaatse van de naad omhoog te drijven.
De trapneus is een veiligheidselement voor het belopen op trappen. Voorts verhoogt hij de levensduur van de bedekking.
Omwille van de watergevoeligheid van kontaktlijmen en zelfklevende lijmen is het gebruik van dergelijke produkten afgeraden op trappen die regelmatig met water zouden worden onderhouden; in dat geval moeten voorgevormde treden worden gebruikt (integrale treden, zie § 9.55.6, p. 71) ofwel metaalprofielen die met schroeven worden bevestigd
9.58
cc
Verhuisbare
»
plaatsing
De « verhuisbare » plaatsing is voorzien om de vloer na het verwijderen van de vloerbedekking in principe ongeschonden achter te laten. Deze plaatsing verschilt van de gelijmde plaatsing enkel door de keuze van het lijmmiddel dat hetzij een zelfklevend membraan (zie § 7.4, p. 33), hetzij een afpelbare lijm (zie § 6.34.1, p. 26) is; men kan tevens een zelfklevende vloerbedekking gebruiken (tapijt, metaal, PVC-tegels, enz.). De voorbereiding van de ondergrond is het bepalend element voor het welslagen van deze techniek, inzonderheid wat betreft de properheid en de ontstoffing van de vloer. Vaak zal men daartoe een stoffixerende grondlaag moeten aanbrengen, overeenkomstig de voorschriften van de fabrikant (zie § 5.13.12.3, p. 20). Wanneer de afpelbare lijm wordt gebruikt als bevestigingsmiddel, kan de plaatsing van vloerbedekkingen met een rugzijde van schuim met een zwakke inwendige kohesie niet worden toegepast. Tijdens het demonteren rekent men immers op een behoorlijke kohesie van de vloerbedekking opdat bij het afrukken het splijten zou geschieden in het lijmvlak en niet in de massa van de vloerbedekking. Bovendien zijn sommige vloerbedekkingen met een rugzijde van SBR-schuim gevoelig voor de ammoniaksamenstellingen die doorgaans aanwezig zijn in afpelbare lijmen. Dergelijke vloerbedekkingen mogen bijgevolg niet verhuisbaar worden uitgevoerd met deze techniek, omdat de dikte van de rugzijde plaatselijk en blijvend kan worden aangetast onder invloed van puntbelastingen.
9.59 Plaatsing van speciale vloerbedekkingen De brandvrije (<< fire safe ») vloerbedekkingen worden gekenmerkt door een aanzienlijke verbetering van de reaktie bij brand in vergelijking met de andere vloerbedekkingen. Om hun eigenschappen
77
inzake het gedrag bij brand te behouden, is de gelijmde plaatsing verplicht; met ieder ander plaatsingstype (los of gespannen) zou een niet te verwaarlozen hoeveelheid lucht tussen de vloer en de bedekking worden ingesloten. De plaatsing van elektrogeleidende vloerbedekkingen impliceert dat een volkomen kontinuïteit van het elektrische geleidingsvermogen wordt verzekerd tussen de verschillende materialen die verwerkt zijn vanaf de vloer tot aan het slijtvlak van de vloerbedekking. Na de losse plaatsing worden achtereenvolgens de hierna beschreven bewerkingen uitgevoerd : -
plaatsing op de vloer van koperen banden (al dan niet volgens een ruitjespatroon) en van een of meer aardleidingen
-
eventuele egalisatie met behulp van elektrogeleidende produkten ingeval de vloerbedekking onvoldoende dik is om de overdikte van de koperen banden te kompenseren
-
lijmen met een elektrogeleidende lijm
-
plaatsing van de elektrogeleidende vloerbedekking.
De aansluiting van de koperen banden op de aardleiding valt buiten de bevoegdheid van de plaatser van de vloerbedekking.
9.6 TERMIJNEN EN VOORZORGEN VOOR DE INGEBRUIKNEMING VAN DE VLOERBEDEKKING
Wanneer de plaatsing van de vloerbedekking voltooid is, moet ze vlekvrij zijn en worden ontdaan van afval en/of snijresten. Voor het verwijderen van eventuele poolrestjes moet een stofzuiger worden gebruikt; dit werk behoort niet tot de taken van de plaatser.
78
De termijn voor de ingebruikneming van de vloerbedekking is afhankelijk van de gebruikte plaatsingstechniek. Deze bedraagt doorgaans enkele dagen zowel voor de gelijmde plaatsing (bindingstijd van de lijm) als voor de gespannen plaatsing (homogene verspreiding van de spanning in het tapijt); wanneer de vloerbedekking los geplaatst is kan ze bijna onmiddellijk in gebruik worden genomen.
9.7 AANVAARDING VAN DE PLAATSINGSWERKEN
Om iedere betwisting omtrent het uitzicht en de properheid van zijn werk te voorkomen, doet de plaatser er goed aan om het belopen op de vloerbedekking slechts toe te laten, wanneer hij van de bouwheer of diens afgevaardigde onmiddellijk na de plaatsing (en indien nodig lokaal per lokaal) een vaststelling van gedane werken heeft verkregen die zich beperkt tot de plaatsbeschrijving. Deze vaststelling heeft enkel betrekking op het uitzicht en de properheid van de lokalen en ontheft de plaatser geenszins van iedere schade of gebrek samenhangend met de kwaliteit van zijn werk. Wanneer het werk van de plaatser voltooid en aanvaard is, zijn de lokalen ter beschikking van de bouwheer. Wanneer andere bouwvakken nog werken moeten uitvoeren in de lokalen waar de vloerbedekking werd geplaatst, moeten deze ervoor zorgen dat de vloerbedekking ongeschonden blijft. De beste bescherming is dan wellicht de plaatsing van een voldoende dikke kunststoffolie. Deze biedt echter geen absolute waarborg van bescherming; nochtans blijven plaatselijke indrukken van de folie of binnendringing van stof en vloeistof op de plaats van de overlapping van de folies steeds mogelijk.
10. ONDERHOUD VAN SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
Behoudens een bijzondere overeenkomst, behoort het onderhoud van vloerbedekkkingen niet tot de werkzaamheden van de onderneming die ze plaatst. Wij hebben het echter nuttig geacht om de voornaamste bestaande metoden, ter informatie, samengevat voor te stellen.
In lokalen voor kollektief gebruik, heeft de basiskeuze een duidelijke invloed op het gemak van onderhoud en uiteindelijk op de levensduur van de vloerbedekking. Dit is namelijk het geval voor de keuze van het materiaal, zijn kleur en oppervlaktestruktuur, alsook voor de inrichting van de toegangswegen. Keuze van het materiaal, zijn kleur en oppervlaktestruktuur
10.1 ONDERHOUD VAN TEXTIELVLOERBEDEK· KINGEN C)
In lokalen waarin stoelen op wieltjes worden gebruikt of met druk verkeer, moet men onthouden dat: -
naaldvilttapijten doorgaans aan een beperktere verandering van het uitzicht onderhevig zijn" dan bouclé-tapijten of velourstapijten
Het proces van de bevuiling van een vloerbedekking wordt bepaald door drie faktoren, waarvan iedere een min of meer belangrijke rol heeft naargelang van de ligging of de bestemming van het beschouwde lokaal. Deze faktoren zijn:
-
een dichte pool doorgaans minder zet dan gesneden velours
-
de keuze van heldere en levendige kleuren een snellere bevuiling tot gevolg heeft.
-
Inrichting van toegangswegen buiten het gebouw
10.11 Inleiding
-
-
de vaste elementen (stof, zand, klei) die, wanneer ze op het tapijt terechtkomen, de neiging hebben om in de dikte ervan te dringen; wanneer deze vaste elementen scherpe hoeken hebben, kunnen ze de textielvezels beschadigen en een versnelde slijtage van de vloerbedekking veroorzaken de vette deeltjes uit de lucht (fabrieksrook, rook van huisschoorstenen, uitlaatgassen) die zich op de textielvezels vastzetten en worden bedekt met zeer fijn stof dat er zich op vastzet, met als gevolg de aantasting van de kleur de vlekken van diverse aard die snel in het tapijt dringen en, zelfs wanneer ze snel worden verwijderd, soms onomkeerbare schade kunnen veroorzaken; sommige vlekken gedragen zich als echte kleurstoffen, terwijl andere de oorspronkelijke kleur kunnen verwoesten.
Men moet de aanvoer van zand, aarde, grind en vocht in inkomhallen beperken door de plaatsing, bij iedere ingang, van grote deurmatten of inkomtapijten (2) voorafgegaan door veegroosters. Zo ook moeten de dorpels van de technische lokalen (laboratoria, werkplaatsen, eetzalen, enz.) voorzien zijn van voetmatten. Het spreekt vanzelf dat het onderhoud in hoge mate wordt vergemakkelijkt wanneer de bewoners hun medewerking verlenen. Deze moeten voor enkele essentiële punten zorgen, met name: -
as van sigaretten (en peukjes), waarvoor een voldoende aantal asbakken goed zichtbaar moet worden geplaatst
-
vlekken, die moeten worden verwijderd alvorens ze diep in het tapijt kunnen dringen.
(1) Over dit onderwerp werd een zeer gedetailleerde studie uitgevoerd door het Centre scientifique et technique du bätiment (C.S.T.B., Frankrijk), die heeft geleid tot de publikatie van het Cahier nr. 1458 (Livraison 182 van september 1977, zie literatuurlijst nr. 20), waarvan wij het voornaamste overnemen. (2) Een inkomtapijt heeft een speciaal velours dat ontworpen is om niet enkel het van buiten binnengebrachte stof op te vangen, maar ook water en sneeuw. Dit tapijt moet worden onderscheiden van « vuilvast »tapijt, dat geïmpregneerd is met een produkt om het vuil te fixeren, maar dat niet onmiddellijk naast een textielvloerbedekking kan worden geplaatst, omdat het impregnatieprodukt de bevuiling van het textieltapijt zou kunnen bevorderen.
79
10.12 Gewoon onderhoud Het gewoon onderhoud omvat het ontstoffen, het ontvlekken en het reinigen met shampoo. De frekwentie en de manier van uitvoeren van deze bewerkingen zijn in hoge mate bepalend voor het ogenblik waarop het tapijt met shampoo moet worden behandeld en/of door een gespecialiseerde onderneming moet worden gerenoveerd.
2000
1600 1500
1000
10.12.1 Ontstoffen Het ontstoffen heeft tot doel het tapijt schoon te houden door het schurend stof dat erop wordt afgezet regelmatig te verwijderen. Dit werk moet regelmatig worden uitgevoerd met een frekwentie die moet worden bepaald als funktie van het type van lokaal en van de verkeersdrukte. Bij wijze van voorbeeld wordt in tabel 8 de frekwentie van ontstoffen aangegeven voor een normale omgeving. Tabel 8 -
Verkeersdrukte
Frekwentie van ontstoffen
Zeer matig
Konferentiezaal (regelmatig gebruikt), individuele kantoren (weinig bezet)
Matig
2 of 3 maal per week
Kollektleve kantoren
Normaai
1 maal per dag
Gangen, bedrijfsrestaurant
Sterk
1 maal per dag + 1 maal per week industrieel stofzuigen-borstelen
Hallen, winkels en openbare plaatsen in het algemeen
Zeer sterk
Verscheidene malen per dag indien nodig
1 maal per week
Er bestaan in de handel verscheidene typen van toestellen die min of meer aangepast zijn aan de beoogde funktie; ze zijn gekend onder de soortnaam stofzuiger. Hoewel het algemeen principe van de stofzuiger door iedereen gekend is, zijn er niettemin twee belangrijke kenmerken te onderscheiden: het luchtdebiet en de zuigkracht (onderdruk). Deze twee kenmerken hangen onderling samen en bepalen een optimale werkzone die in afbeelding 53 schematisch voorgesteld is. In de praktijk is het, bij een bepaald nuttig vermogen, de keuze van de hulpstukken die een bepaalde stofzuiger toelaat om het een of ander vloertype zo goed mogelijk te ontstoffen, omwille van de vorm en afmetingen van de zuigopeningen, en het al dan niet aanwezig zijn van borstels.
toelating van het C.S.T.B., waarvoor onze beste dank.
I
I
I
o +----+---~--.........--_r__--~ 2 t.s 1,6 ns o Afb. 53 -
__.. .
Diagram van de werking van een stofzuiger (teoretisch voorbeeld) (3). Op de abscis, luchtdebiet in m3/min Op de ordinaat, onderdruk in mm waterkolom 1. ontstoffen van een tapijt 2. optimale werkingszone 3. ontstoffen van een gladde vloer
Wanneer men het diagram van afbeelding 53 onderzoekt, stelt men het volgende vast :
Konferentiezaal, niet konstant gebruikt
(3) Overgenomen uit het Cahier nr. 1458 van het C.S.T.B.
I I I I I ---------T I I
Frekwentie van ontstoffen naargelang van het type van lokaal en de verkeersdrukte
Type van lokaal
80
700 500
I I
«
-
om een gladde vloer te ontstoffen, kan men een groot luchtdebiet gebruiken omdat geen grote onderdruk is vereist; men kan bijgevolg met grote zuigopeningen werken (rechterdeel van het diagram)
-
om een tapijt te ontstoffen, moet men, vermits men over een grote onderdruk moet beschikken, met kleine zuigopeningen werken; het luchtdebiet is dan ook noodzakelijkerwijs kleiner (linkerdeel van het diagram).
Er bestaan verschillende soorten stofzuigers die als volgt kunnen worden ingedeeld: -
polyvalente stofzuigers: steelstofzuigers (handstofzuigers), sledestofzuigers en kuipstofzuigers
-
speciale stofzuigers: borstelstofzuigers, klopstofzuigers.
De huishoudelijke steelstofzuigers of handstofzuigers (afb. 54, p. 81) hebben doorgaans de zwakste kenmerken van het gamma (luchtdebiet van 1 tot 2 m3/min, onderdruk van 800 tot 1.600 mm H20). Deze zwakke kenmerken en de doorgaans geringe inhoud van de zak beperken het gebruik van deze toestellen tot het onderhoud van kleine huishoudelijke oppervlakken. De sledestofzuiger (afb. 55, p. 81) biedt een grotere waaier van keuzemogelijkheden voor de hoofdkenmerken (luchtdebiet van 1,3 tot 2,9 m3/min, onderdruk van 1.200 tot 2.400 mm H20). Dankzij deze kenmerken en het grotere zakvolume zijn deze stofzuigers geschikt voor het ontstoffen van middelgrote oppervlakten.
Guide de maintenance des sols textües
»
(zie literatuurlijst nr. 20). Met de
De kuipstofzuigers (afb. 56) hebben doorgaans een grotere inhoud dan de sledestofzuigers. Ze bieden een ruime waaier van hoofdkenmerken (luchtdebiet van 2 tot 4 m3/min, onderdruk van 1.700 tot 2.600 mm H20 ). Bovendien zijn ze door hun opvatting vaak voor gemengd gebruik geschikt (waterl stof). Ze zijn daarom goed bruikbaar voor het ontstoffen van kollektieve lokalen.
Afb. 54 -
Schema van een steelstofzuiger (4).
Afb. 56 -
Schema van een kuipstofzuiger.
De borstelstofzuiger (afb. 57, p.82) hebben het uitzicht van steelstofzuigers. Dit type van stofzuiger is het best geschikt voor het ontstoffen van textielvloerbedekkingen. Zijn doeltreffendheid berust enerzijds op de werking van de tegen hoge snelheid draaiende borstel, waardoor het stof dat zich in de vloerbedekking heeft vastgezet kan worden losgerukt, en anderzijds op de korte afstand tussen de vloer en de turbine (vermindering van het drukverlies). Deze toestellen zijn geschikt voor gebruik in kollektieve lokalen.
Afb. 55 -
De klopstofzuigers (afb. 58, p. 82) hebben eveneens de vorm van steelstofzuigers. Ze zijn ontworpen voor het ontstoffen van gespannen tapijten en zijn uitgerust met een klopmechanisme met regelbare amplitudo, waardoor het gespannen tapijt in trilling wordt gebracht en het stof gemakkelijker loskomt. Ze zijn af te raden voor textielbedekkingen met een schuimrubberrug, die kan worden beschadigd wanneer de amplitudo van de klopper slecht geregeld is. Ze zijn ook weinig doeltreffend voor gelijmde vloerbedekkingen omdat ze die op de lange duur kunnen doen loskomen.
Schema van een sledestofzuiger (4).
(4) Overgenomen uit het Cahier nr. 1458 van het C.S.T.B. toelating van het C.S.T.B., waarvoor onze beste dank.
«
Guide de maintenance des sols textiles
»
(zie literatuurlijst nr. 20). Met de
81
Afb. 57 -
Schema van een borstelstofzuiger (4).
De meeste toestellen die thans op de markt zijn, zijn terzelfder tijd borstel- en klopstofzuiger. In dat geval kunnen de kloppers naar believen in werking worden gesteld. Deze stofzuigers zijn echter enkel geschikt voor middelgrote oppervlakken of voor huishoudelijk gebruik. Bij de keuze van een stofzuigertype dat aangepast is aan het gebruik in een kollektief lokaal met druk verkeer moet rekening worden gehouden met: -
de homogeniteit of heterogeniteit van de te onderhouden oppervlakken : alleen textielvloerbedekking of textielbedekking en diverse gladde vloeren
-
de opvatting van het onderhoud en het gewenste niveau van properheid
-
het onderhoudspersoneel en zijn aanpassingsvermogen aan een of ander type van stofzuiger.
Homogeniteit of heterogeniteit van de oppervlakken Volgens het relatief belang van de verschillende vloerbedekkingen zal men hetzij een gespecialiseerde stofzuiger kiezen met een voldoende groot nuttig vermogen en inhoud voor ieder type van vloerbedekking, hetzij een polyvalente stofzuiger met aangepaste hulpstukken voor de verschillende te onderhouden vloerbedekkingen. 82
Afb. 58 -
Schema van een klopstofzuiger (4).
Opvatting van het onderhoud, niveau van properheid De opvatting van het onderhoud hangt vaak samen met de inrichting van de lokalen (indien de afstand tussen bedekkingen van hetzelfde type groot is, kan men er de voorkeur aan geven stofzuigers met een geringe inhoud te gebruiken); het niveau van properheid is automatisch bepalend voor de onderhoudsfrekwentie. 10.12.2 Ontvlekken In de meeste gevallen is een vlek des te hardnekkiger naarmate ze ouder is. Het is bijgevolg van belang vlekken onmiddellijk of tenminste zo snel mogelijk te verwijderen. 10.12.21 Aard van de vlekken Bevlekkende stoffen worden doorgaans onderscheiden volgens hun oplosbaarheid in water en hun kleurvermogen. Men onderscheidt aldus: -
waterafstotende vette stoffen
-
wateraantrekkende magere stoffen
-
kleurstoffen met min of meer uitgesproken wateraantrekkende of waterafstotende kenmerken biologische stoffen
-
diverse stoffen.
(aceton, etylacetaat of' amylacetaat) voor een meer specifiek gebruik (nagellak, celluloselijm) (5)
Waterafstotende vette stoffen
Dit zijn bij voorbeeld oliën en vetten. Met de tijd kunnen deze stoffen een min of meer harde film vormen die moeilijker te verwijderen is. Dergelijke vlekken moeten worden verwijderd met oplosmiddelen en eventueel wasmiddelen.
-
witte azijn die vooral dient om de werking van de biologische stoffen (urine, enz.) te neutraliseren
-
Deze stoffen zijn volledig of gedeeltelijk oplosbaar in water. Tot die klasse behoren bij voorbeeld suikers, zetmeelachtige produkten (bloem, zetmeel; sommige lijmen, sommige bestanddelen van sausen, enz.).
ammoniak, die werkt door de verzeping van bepaalde vette resten die niet werden verwijderd door het wasmiddel van shampoos; ammoniak moet na gebruik worden geneutraliseerd met azijn
-
produkten voor het verwijderen van roestvlekken.
Kleurstoffen
10.12.23 Algemene werkwijze voor het ontvlekken
Naargelang deze stoffen waterafstotend of wateraantrekkend zijn moet het ontvlekken worden uitgevoerd hetzij met water, hetzij met een oplosmiddel of een wasmiddel. Wanneer de kleurstof als een verf werkt moeten speciale bleekmiddelen worden gebruikt die geen invloed hebben op de kleurstof van de vezel. Dergelijke gevallen moeten door vaklui worden behandeld.
In tegenstelling tot wat algemeen wordt gedaan, is het afgeraden om zonder enige voorzorg rechtstreeks op de vlek te wrijven.
Wateraantrekkende magere stoffen
Biologische stoffen
Deze stoffen komen voor in urine en braaksel. Zoals tannine veroorzaken deze, door korstvorming in de vezel, snel hardnekkige bruinachtige vlekken. Dergelijke vlekken moeten zuur worden gemaakt met witte azijn. Bloed kan, wanneer het om oude vlekken gaat, na behandeling een verkleuring vertonen ten gevolge van het ijzer dat in de hemoglobine (rode bloedkleurstof) aanwezig is; dergelijke vlekken moeten worden behandeld zoals roestvlekken. Diverse stoffen
Dit zijn voornamelijk verf, vernis, lijm, roest, kauwgom, enz. Deze vlekken moeten met een speciale behandeling worden verwijderd.
10.12.22 Materieel en produkten voor het ontvlekken
Ongeacht de aard van de vlek, moet men in opeenvolgende stappen tewerk gaan : a. zo veel mogelijk van de vlek opnemen vóór ze in het tapijt kan dringen: pastavormige vlekken afschrappen, vloeistoffen opnemen met de lepel en omhoog doen komen (door drukken en niet door wrijven) met behulp van een doek of van absorberend papier b. op een wit weefsel (en nooit rechtstreeks op de vlek) een kleine hoeveelheid ontvlekkingsmiddel gieten (oplosmiddel, shampoo, enz., naargelang van de aard van de vlek) en het bevlekte deel betten, altijd van buiten naar het midden; met een oplosmiddel moet men trachten de vlek in het doek op te nemen, tot het doek schoon blijft; met een vlekkenmiddel voor roest, ammoniak of witte azijn, volstaat het enkele malen te betten; met een ontvlekkingsshampoo moet men het produkt met de vingers doen schuimen, het vuil geworden schuim met een spatel of een omgekeerd glas wegnemen en opnieuw masseren zonder produkt toe te voegen; de bewerkingen moeten worden herbegonnen tot het gevormde schuim schoon blijft
Voor het snelle en gewone ontvlekken is het materieel vrij eenvoudig : naast schone doeken of absorberend papier, heeft men een krabber (eventueel een lepel) en een spons nodig.
c. met een droge doek zoveel mogelijk vochtigheid uitdrukken
Men kan de volgende produkten gebruiken:
e. de bevochtigde zone bedekken met een absorberend papier tot het weefsel volledig droog is
d. lichtjes borstelen om de vezels in hun natuurlijke richting terug te plaatsen
-
water
-
ontvlekkende shampoos die speciaal voor textiel ontwikkeld zijn, en waaraan al dan niet enzymen zijn toegevoegd; deze stoffen kunnen vetstoffen emulgeren en verwijderen
f.
-
organische oplosmiddelen die vetten en oliën kunnen oplossen (trichlooretyleen, perchlooretyleen, trichlooretaan) of speciale oplosmiddelen
In tabel 9 (p. 84) (6) wordt de te volgen procedure (in de gegeven volgorde) bepaald voor het verwijderen van een aantal gebruikelijke vlekken.
desgevallend de plaats van de vlek lichtjes borstelen om het velours recht te brengen, en beëindigen met zacht borstelen in de richting van het liggend velours.
(5) Het gebruik van white spirit is verboden. (6) Tabel overgenomen uit het Cahier nr. 1458 van het C.S.T.B. « Guide de maintenance des sols textiles Met de toelating van het C.S.T.B., waarvoor onze beste dank.
»
(zie literatuurlijst nr. 20).
83
00
Te volgen procedure voor het verwijderen van gebruikelijke vlekken (op textielvloerbedekkingen) (~
Tabel 9 -
~
c:: (J)
~ os .c (J)
.~ .... ai ~-= "0"0 ....... 0)'-
:s
e:(J)0.c: (J) ....... O 0)"0 "0 ccs
~ o
o E
~ ~.~2
(J) ... "O'"
co050S·~
ccs .c: en en 0) c::
I
•
(J)
> ë
.c (J) ...
c:: (J) (J)
S ...
Q)
....
s::
(J) e: ~
>'s
~
(J)
I
c:: (J)
W
~~"O(j) (J) > C::
e:a;E
:g:2.~
Z
« -c w
•I
Z
I
.... (J)
«~c.(J)m~ u:I-50>e:~
co
~.c
~~~
Q)
~~"E .s ~ ~(J»
~0"occs
Q)o
...
og>~
.c:(J) (0) CCSo
"O~c::
(J)e: "'(J)
0-0 0 ....
c::c::g ~(J»O) ~ ........ c:: (J).~ ~15)
C::"(J) (J) (J)NC:: =(J)(J) CCS>::::: 6>(J)(J) 0>"0 (J)
"og C::"O ~(/) .... (J)C::(J)
COC.N"o
(J)Ec:: Clo(J)
c%~~
~ fà-~
:3~
~E
....
(J):::::J(J)
.cO en(J) (J)'" :;::;'0> .c::::::J
.c~
~~
E -0 ~
0 ....
.c>
~
~E
o!l 0) 1:2
~ai.E ~~ c.
~ai .... "0
"'0
e: ... (J)(J)
(/)
e
...
00n;
~~~= :==t~==t~~~:t.~) -. - - - -. :::j-. -=..-=.-:.t.
a
------111----- •
I.---+-. J
•
~s(ij ~
I
~~§~
ai~(j)~ (J)~.c:
....
o
0) (J)
Kaarsvet
daarna bedekken met absorberend papier • lauw strijkijzer opzetten
Kauwgom
Verharden met een antikauwgomspu itbus
I
• -
I
a
~
0
W
"0 ccs (J) 0>'::: 0>
•
Q)
~ ~.~ ~
~ g~ ~
Vlek van ongekende aard
I
a
--I- ;--=----t-.
I •
---+-.
c::::::I: • --+- •
---I- •
----+-.
lichtjes
I -----I I
Afkrabben met een mes en daarna
c::
W
(!)
e
I
I
.--
I~~
I
I
I
~ a~"O .- c:: > (J)
b (
•
•
(J)"oe:~
00(J)(J) .c: .... ~o
I
.
.;J.;].~.,---- -e ct------- ---1_.::> -.--- - ------.--
C !
Roest
I
a;'::E'~
••••
I (
~(J)O)
(J)=.-:: COCCS:::::J
~:s~~
~a~~
•
(J) 0) (J)
~ §-1ä • •
.c(j)t~
E'" .
oc. o c:: ... (J).c:
E~
~;
~(j)15
Bloed, braaksel, chocolade, ei, fruit, fruitsap, ijs, konfituur, melk, saus, slagroom, snoep, uitwerpselen
Celluloselijm, kleurloos vernis, nagellak, verf
s
~~~~~
0- (J)~ c:: :::::J.c: (J)
~ai
-e(J)~
I
Boenwas, boter, inkt, karbonpapier, lippenstift, olie, parfum, schoensmeer, schoonheidsprodukt, stookolie, vet, was, zalf
C::c::2
~=~~m
~ 5K'50 ~...
o
.cE> ccs ...
i.~
.s ~"E
aE~~~
~ =5:~ ~
-
c:: C::(J)
e(ij~~6>
c.CCS
c
N(J)
I
o g>~ ~ m> "o~
I
E
(J) "0
~c::
c:: (J) (J) ... "0 (J):::::J
c::C:: (J)(J) -e: 2(J) (/)"0
I
... 0= • • (J)ë.en ""') ~~-: Oa; a:a;occse:~ ~
...
O
~ ~o~ ~ i8'5~ g
se e .-Eeno E1:
co
•
ai2~~
~~~ ... ;:>(J)
u:I >
.S
Alkohol, aperitief, azijn, bier, coca-cola, gras, koffie, mosterd, roet, steenkool, tannine, tee, urine, water (kringen), waterlijm, waterverf, wijn
~
"0 e: (J) (J) .... c::O) (J) (J)0-
N
c:: -(J) (J)E (J)(J)
0)"0 > (J) c:: .... (J»
E~o> 0"0 (J)
~
0)
o~ ai ~o~ "o"o"OC:: o~ 0 ccs ~ "o~C::(J)
~.g~.
o
I I .
I
~ji~
m
-------------------1--------------------------Oplosmiddel of specifiek pro- Ontvlekkingsschampoo dukt 0 I Het produkt doen schuimen a tnchloore~leen . I door de vezels te masseren b k?mme~7Ieel oplosmiddel rnet de vingers I c witte azijn d ammoniak I Het vuile schuim afschrapen e kommercieel roestwerend Zo nodig herbeginnen tot het I schuim schoon is produkt Betten tot de vlek volledig in I de doek is opgenomen li
I
0
en a;
De vlek lichtjes drenken door ze te betten met. een doek doordrenkt met het geschikte ontvlekkingsmiddel
Zoveel mogelijk van de vlek verwijderen Verse vlek: - brijachtige produkten afkrabben ...:... vloeistoffen meermaals opnemen met een doek of absorberend papier Oude droge vlek: lichtjes afkrabben met een mes of schuurpapier
l
I
~
VLEKKEN ingedeeld per soort
I
:i:
~
•
~~~~ (J»c:: ....
c.
0Q5
in de volgorde waarin ze dienen uitgevoerd te worden
~ ~.s~ 0) ...
0)
. c::
BEWERKINGEN
•
1 I I
I
I.
I.-+-.~
I
I
I•
cl~d-=daarna-c ----1---- ------_. .• ~~.-~-~.~• .=--~.j • I
Opmerkingen
Om sommige vlekken van voedingswaren (eieren, melk, chocolade, enz.) of van bloed volledig te verwijderen, moet men shampoos met enzymen gebruiken (7). In dat geval wordt de shampoo in lauw water verdund (koud water voor bloedvlekken), wordt een schone doek met dit zeepwater bevochtigd en wordt de vlek gebet. Na het produkt een kwartier te hebben laten inwerken, herneemt men de hiervoor beschreven bewerkingen c, d en e (zie p. 83).
-
voor naaldvilt- of bouclé-tapijten volstaat een licht borstelen in alle richtingen tijdens het drogen ieder verkeer op de gereinigde zone te verbieden na het drogen alle resten van de shampoo en het losgekomen stof zoveel mogelijk weg te zuigen; de meubelen mogen slechts zonder tussenplaatsing van een plastiekfolie worden teruggezet na volledige droging (migratie van de kleurstoffen van het hout, roest van metalen poten, enz.).
Voor tal van vlekken moet een beroep worden gedaan op een vakman die speciale produkten gebruikt, waardoor de verkleuring van het velours wordt vermeden of minimaal wordt gehouden.
Bovendien mag het nat reinigen enkel worden toegepast voor maatvast tapijt waarvan de eventuele verlijming geen gebreken vertoont.
Sommige vlekken kunnen slechts afgezwakt worden en laten blijvende sporen achter.
10.12.32 Gebruikte produkten
10.12.3 Reinigen en renoveren met behulp van shampoos
Zodra een tapijt is geplaatst, staat het bloot aan bevuiling door de afzetting van stof dat in de lucht aanwezig is (rook, verkeer, enz.). Dit stof is doorgaans vettig en zet zich op de vezels af waardoor deze lichtjes kleverig worden. Daardoor worden de andere bevuilende deeltjes die door het belopen worden meegevoerd min of meer sterk vastgehouden. Door stofzuigen alleen kan dit aan de vezels hechtend vuil niet volledig worden verwijderd, zodat andere specifieke reinigingstechnieken moeten worden gebruikt. Het nagestreefde doel is de vloerbedekking in de mate van het mogelijke haar oorspronkelijk uitzicht terug te geven. Om redenen die hieronder zullen worden gegeven, zouden deze technieken moeten voorbehouden zijn voor een gespecialiseerd personeel dat met aangepast materieel werkt. 10.12.31 Voorafgaande bewerkingen en opmerkingen Alvorens met het reinigen te beginnen moet men: -
het te reinigen oppervlak vrij maken van hinderlijk meubilair
-
het tapijt zeer grondig meerdere malen in alle richtingen stofzuigen
-
de vlekken verwijderen.
Men moet trachten het tapijt zo weinig mogelijk te doorweken en indien de gebruikte techniek zulks noodzakelijk maakt, moet dit zo kort mogelijke tijd worden gedaan. Bovendien is het noodzakelijk: -
vóór de droging, de pool van velourstapijten weer recht te maken door ze te borstelen tegen de draad in, en vervolgens licht plat te strijken;
Naast water kan men ook vloeibare shampoos, shampoos in spuitbussen of adsorberende poeders (droge shampoos) gebruiken. Veel vloeibare shampoos laten na droging op de vezels een min ot meer overvloedige rest achter van kleverige stoffen afkomstig van de gebruikte wasmiddelen. Daardoor wordt de bevuiling van de vloerbedekking soms groter dan die waarvoor de . reiniging bedoeld was. Ideaal gezien zou men deze resten door spoelen met water moeten kunnen verwijderen, maar dit wordt zelden voorzien, behalve bij de extractietechniek (zie § 10.12.33.4, p.87). Wanneer dus vloeibare shampoos worden gebruikt, dienen bepaalde voorzorgen te worden getroffen : 1° de shampookoncentratie van de gebruikte oplossing moet zo klein mogelijk zijn ten einde de hoeveelheid resten te beperken, maar moet ervoor zorgen een aanvaardbaar schuimvormend vermogen te bekomen; deze koncentratie moet nog worden verminderd ingeval het tapijt reeds meermalen werd gereinigd 2° het is niet aan te raden om het reinigen met vloeibare shampoo zonder geldige reden herhaaldelijk uit te voeren, omdat daardoor onnodig veel resten worden opgehoopt 3° er moet worden nagegaan of de shampoo geschikt is voor het nagestreefde doel; deze evaluatie kan worden gedaan door een proef uit te voeren op een proefoppervlak, hoewel het praktischer isom een kleine hoeveelheid van het produkt in een schaaltje te doen, het te laten verdampen en te voelen of de rest kleverig of vettig is. De shampoos in spuitbussen vertonen op het ogenblik tal van nadelen. Ze zijn niet geschikt voor grote oppervlakken (geringe inhoud aan aktieve stof, naast een grote hoeveelheid drijfgas); het is moeilijk om bij gebruik marbrering of kringen te vermijden en bovendien laten ze vaak een rest achter die een latere bevuiling bevordert.
(1) Het gebruik van kommerciële wasmiddelen met enzymen moet, zonder voorafgaande kontrole, worden vermeden, omdat ze bestanddelen kunnen bevatten die verkleuringen kunnen veroorzaken.
85
De adsorberende poeders (droge shampoos) bestaan doorgaans uit zaagmeel, grof plantaardig meel of mineraal poeder dat doordrenkt is met oplosmiddelen en soms met wasmiddelen. Ze zijn bijzonder geschikt voor velourstapijt, maar kunnen niet worden gebruikt op naaldvilt- of bouclé-tapijt, waaruit ze zeer moeilijk te verwijderen zijn. 10.12.33 Gebruikte technieken Er zijn de shampoobezems die voorzien zijn van een reservoir met de wasoplossing en van manueel of elektrisch aangedreven borstels die de oplossing op het tapijt uitspreiden en deze door wrijving in emulsie brengen. Het is moeilijk om de hoeveelheid oplossing die uit het reservoir op het tapijt terecht komt te kontroleren, zodat de reiniging niet voldoende kan worden beheerst. 10.12.33.1 De zogenaamde « natte» metode
1111111110'" t'IU 11lWII 111111 t"
~~~~~llIIlllllll/.
Bij deze metode wordt een vrij zware machine gebruikt die voorzien is van een of meer ronde borstels met vertikale as. De oplossing wordt op bevel van de uitvoerder aan de voet van de borstels verdeeld. Deze metode is zeer doeltreffend en is geschikt voor grote oppervlakken, maar niet voor hoogpolig tapijt (vervorming van de vezel). Ze maakt het tapijt tamelijk vochtig en de drogingstijd varieert tussen 4 en 24 uur naargelang van de hoeveelheid gebruikte oplossing, van de temperatuur, de ventilatie en de vochtigheidsgraad. Ideaal gezien zou men een spoeling door de « extractiemetode » (zie § 10.12.33.4, p. 87) moeten voorzien; wanneer zulks niet gebeurt, moet men zich houden aan de voorschriften in verband met het gebruik van een shampoo zonder spoelen. 10.12.33.2 De zogenaamde tode »
«droogschuimme-
11ilHIIlIIII1l1)
I
\111111111
/lfI\f /" i , I\lltll l '" /lIJ/l1I 1IIIlI1l111111Illllllll
Afb. 59 -
"'111111111111
"'''"1111111111',,,1\'"111'
Machine met droog schuim (8). 1. richting van de reiniging 2. inspuiten van schoon schuim 3. opzuigen van vuil schuim 4. reservoir 5. borstel met horizontale as 6. schoon schuim
10.12.33.3 De metode met droge shampoo Het adsorberend poeder wordt met de hand gelijkmatig over het tapijt uitgestrooid. Een machine voorzien van in tegengestelde richting draaiende cilindrische borstels vergemakkelijkt het kontakt van het aktieve produkt met de vezels (afb. 60). De inwerktijd bedraagt 2 à 3 uur, waarna het poeder wordt afgezogen (bij voorkeur door zuigen en borstelen).
De gebruikte machine (afb. 59) is doorgaans voorzien van cilindrische borstels met horizontale as met een regelbare penetratiediepte in het velours; ze is voorts voorzien van een kompressor die uit een gekoncentreerde shampoo-oplossing een kompakt schuim fabriceert. Dit schuim wordt onder de borstels of rechtstreeks daarbij verdeeld. De machine kan al dan niet voorzien zijn van een zuigsysteem, dat een deel van het bevuild schuim opvangt. Deze techniek biedt het voordeel dat het tapijt veel minder wordt bevochtigd, zodat ze kan worden gebruikt voor gespannen tapijt en voor tapijt dat maatonvast kan zijn; het nadeel is echter de vrij grote hoeveelheid schampooresten (vooral wanneer de machine niet voorzien is van een afzuigsysteem), waardoor de latere bevuiling wordt versneld. (8) Overgenomen uit het Cahier nr. 1458 van het C.S.T.B. toelating van het C.S.T.B., waarvoor onze beste dank.
86
«
Afb. 60 -
Machine met droge shampoo (8). 1. richting van de reiniging 2. indringing van de schampoo 3. draaiende borstels
Guide de maintenance des sols textiles
»
(zie literatuurlijst nr. 20). Met de
Het voordeel van deze techniek is dat de aktiviteit in de behandelde lokalen slechts korte tijd wordt verhinderd, dat ze geschikt is voor tapijten met een slechte maatvastheid en dat ze geen kringen of marbrering veroorzaakt. Deze techniek is geschikt voor gespannen tapijt, maar niet voor naaldvilt- of bouclé-tapijt en in het algemeen voor donkerkleurig tapijt. 10.12,.33.4 De metode « door extractie» Deze metode, die ook nog verkeerdelijk « stoommetode » wordt genoemd, is gebaseerd op een door. gaans grote circulatie van (eventueel warm) water, waaraan al dan niet een wasmiddel in geringe koncentratie is toegevoegd. Het water dat onder druk in het tapijt wordt gespoten, maakt het vuil los en wordt onmiddellijk door een krachtige zuiger opgezogen (afb. 61).
alle voordeel bij om vlekken zo vlug mogelijk van de vloerbedekking te verwijderen. 10.21 Onderhoud Het gewoon onderhoud (nagenoeg dagelijks uitgevoerd) heeft tot doel de bedekking te ontdoen van kiezelhoudende of andere deeltjes die het schuureffekt te wijten aan het belopen zouden kunnen versterken; dit onderhoud gebeurt door stofzuigen of borstelen met een borstel met soepele haren of met een « geïmpregneerd blad ». Naargelang van de plaats van de vloerbedekking in het gebouw, de weersomstandigheden, het belopen, en ondanks het gewoon onderhoud, verliest de vloerbedekking haar frisheid. Daarom moet regelmatig een periodiek onderhoud worden uitgevoerd. Dit kan gebeuren met of zonder water. Wanneer met water wordt gereinigd, gebruikt men: -
hetzij een «reinigend-zelfglanzend» produkt dat geen naspoeling vereist en op de vloerbedekking een dunne beschermfilm achterlaat; een dergelijke behandeling is in het bijzonder voorbehouden voor partikuliere lokalen
-
hetzij een « neutraal reinigingsprodukt » dat het vuil des te beter verwijdert naarmate de vloerbedekking eerder werd beschermd met een beschermfilm (op basis van gemetalliseerde polymeren bij voorbeeld).
De reiniging zonder water geschiedt door verstuiving van een spray vóór een machine voorzien van een kunstviltschijf; deze spray heeft tot doel het vuil te verwijderen en aan de vloerbedekking een glans te verlenen.
Afb. 61
Schema van een machine voor het reinigen door extractie (8). 1. toevoer van de wasoplossing (sterk verdund) 2. krachtig opzuigen van deze oplossing met het vuil
Deze metode is zeer doeltreffend en bijzonder geschikt voor het reinigen van hoogpolig tapijt (behalve wanneer de gebruikte machine voorzien is van borstels); dit is de enige metode die praktisch geen resten nalaat op de vezels en die het eventueel mogelijk maakt de bevuiling te verminderen die het gevolg is van het eerder gebruik van andere metoden.
10.2 ONDERHOUD VAN ANDERE DAN TEXTIEL· VLOERBEDEKKINGEN
De renovatie heeft een zo grondig mogelijke reiniging van de vloerbedekking tot doel. Het principe bestaat erin de glanzende beschermfilm die tot stand kwam door het periodiek onderhoud, te verwijderen alsook deze die tijdens de fabrikatie werd aangebracht (finish). Dit gebeurt nat of droog met speciale wasmiddelen. De bewerking wordt aangevuld door het aanbrengen van een nieuwe beschermfilm (bij voorbeeld van gemetalliseerd polymeer) die een glans verleent die deze van een nieuwe bedekking zo dicht mogelijk benadert. Omwille van de zeer talrijke typen van vloerbedekkingen en van onderhoudsprodukten is het niet mogelijk de procedure nader te bepalen; hiervoor wordt verwezen naar de onderhoudsadviezen die geval per geval door de fabrikant van de vloerbedekking worden gegeven. In tabel 10 (p. 88) wordt een overzicht gegeven van de verschillende metoden voor het onderhoud van andere dan textielvloerbedekkingen. 10.22 Ontvlekken
Zoals voor de textielvloerbedekkingen verhoogt een korrekt onderhoud de levensduur van de andere dan textielvloerbedekkingen (ook soms gladde vloerbedekkingen genoemd). Voorts heeft men er
Vlekken moeten zo snel mogelijk worden verwijderd. Wanneer onmiddellijk wordt ingegrepen kan de vlek vaak gewoon worden afgeveegd, zonder
87
specifieke ontvlekkingsmiddelen te moeten gebruiken. Wanneer de bedekking van een beschermfilm is voorzien, kan het eenvoudig afvegen volstaan. Vinyl is zeer gevoelig voor gekleurde en hardnekkige migraties afkomstig van zwarte rubber. Onder de meubelen (poten van meubelen, wieltjes van zetels, enz.) mogen bijgevolg enkel niet-bevlek-
Tabel 10 -
kende materialen worden gebruikt (vinyl, nylon, witte of grijze rubber, vilt, enz.). In tabel 11 (p. 89) worden enkele aanbevelingen gegeven om bepaalde vlekken op niet-textielvloerbedekkingen te verwijderen of ten minste af te zwakken.
Metoden voor het onderhoud van andere dan textielvloerbedekkingen ONDERHOUD TYPE VAN VLOERBEDEKKING Gewoon
Periodiek
Renovatie
Bedrukt vinyl met doorschijnende slijtlaag
(1)
(3) of (4)
(5) en (6) of (7)
Homogeen vinyl (*), asbest-vinyl (*)
(1)
(3) of (4)
(5) en (6) of (7)
Vinyl met viltrugzijde
(1)
(3) of (4)
(5) (* *) en (6) of (7)
Linoleum (*)
(1)
(3) of (4)
(5) en (6) of (7)
Linoleum met kurkrugzijde (*)
(1)
(3) of (4)
(8)
Gladde rubber (*)
(1)
(3) of (4)
(5) en (6) of (7)
(1) of (2)
(3)
(5) en (6) of (7)
Rubber met gestruktureerd oppervlak (*)
(1) Stofzuigen, borstelen of ontstoffen met een « geïmpregneerd blad », (2) Borstelen met vochtig zaagmeel. (3) Metode met water : - reinigen met een oplossing van een neutraal of glanzend wasmiddel - onmiddellijk afvegen zonder spoelen - eventueel glanzend maken na volledige droging. (4) Metode met de spray: - plaatselijk verstuiven op drukke doorgangsplaatsen - onmiddellijk glanzend maken met een machine met een kunstviltschijf. (5) Verwijderen van de film met een geschikt wasmiddel (zonder oplosmiddel), spoelen met klaar water en drogen. (6) Aanbrengen van een beschermfilm op basis van een emulsie van kunstharsen, aangepast aan een minder druk (huishoudelijk) verkeer. (7) Aanbrengen van een beschermfilm .op basis van een emulsie van kunstpolymeer die een zelfglanzende film geeft, aangepast aan een druk verkeer (bij voorbeeld gemetalliseerde polymeren). (8) Aanbrengen van een beschermfilm op basis van polyuretaanharsen (vooral aanbevolen voor sportzalen). (*) Voor alle vloerbedekkingen die in de fabriek niet van een
« finish» zijn voorzien, is het aanbevolen om onmiddellijk na de plaatsing (vóór het gebruik) een periodiek onderhoud uit te voeren, ten einde de vloerbedekking van een beschermfilm te voorzien. Deze bewerking maakt geen deel uit van de plaatsing. (* *) Enkel voor vloerbedekkingen met gelaste naden; in de andere gevallen volstaat spoelen met de vochtige dweil.
88
Tabel 11
Aanbevelingen voor het verwijderen of het afzwakken van sommige vlekken op andere dan textielvloerbedekkingen
VLEKKEN (*) Teer, asfalt, rubber, was, vet krijt
ONTVLEKKING Wanneer de vlek dik is, afkrabben met een mes (schildersmes bij voorbeeld) Voor vinyl en linoleum, de vlek verwijderen met een in white spirit gedrenkte doek. Voor asbest-vinyl of asfalttegels, een fijne staalwol met een neutraal wasmiddel gebruiken (onverdund); naspoelen met water.
Balpeninkt, karbonpapier, koffie, fruitsap
De vlek verwijderen met een in brandalkohol gedrenkte doek.
Jodium, mercurochroom
Borstelen of wrijven met fijne staalwol en een neutraal wasmiddel (onverdund); spoelen met water. Hardnekkige vlekken behandelen met bleekwater (1 volume voor 40 volumes water) en spoelen.
Roest
Borstelen of wrijven met fijne staalwol en een neutraal wasmiddel (onverdund); naspoelen met water. Hardnekkige vlekken behandelen met oxaalzuur (zuringzout) in oplossing in water (ongeveer 10 alo); ± 10 minuten laten inwerken, spoelen met water.
Uitwerpselen
De vlek behandelen met lagen absorberend papier of watten gedrenkt in waterstofperoxyde van 3 alo; met een plastiekfolie afdekken om te snelle verdamping te voorkomen. De kontakttijd is afhankelijk van de hardnekkigheid van de vlek. Spoelen met water.
Urine
Borstelen of wrijven met fijne staalwol en een neutraal wasmiddel (onverdund); spoelen met water.
Verf
Wanneer de vlek dik is, afkrabben met een mes (schildersmes bij voorbeeld). Borstelen of wrijven met fijne staalwol en een neutraal wasmiddel (onverdund); spoelen met water.
(*) Wanneer de vloerbedekking voorzien is van een beschermfilm, volstaat het gebruik van een neutraal wasmiddel vaak om de genoemde vlekken te verwijderen.
89
11. KLASSIFIKATIES VAN SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
Er bestaan verscheidene typen van klassifikaties die trachten de gebruiksgeschiktheid van vloerbedekkingen min of meer volledig te karakteriseren, voor zover ze volgens de regels der kunst werden geplaatst· en volgens de voorschriften van de fabrikant werden onderhouden. Deze klassifikaties kunnen officieel zijn naargelang ze al of niet werden opgesteld door een officiële instantie die kontrole-organismen en fabrikanten groepeert. Door de verzekeringsmaatschappijen worden enkel de officiële klassifikaties in beschouwing genomen. De verschillende klassifikaties zijn gebaseerd op min of meer strenge laboratoriumtests die op verzoek van de fabrikanten werden uitgevoerd. Wanneer ze een officieel karakter hebben, worden ze meestal onderworpen aan een regelmatige kontrole van de fabrikatie in de fabriek en aan een regelmatige herziening. Deze klassifikaties richten zich speciaal tot diegenen die richtlijnen voorschrijven en hebben tot doel hun eisen aan te passen aan de funktie die de vloerbedekking moet vervullen. Sinds korte tijd is er echter een nieuwe klassifikatie verschenen. die precieze aanduidingen verstrekt omtrent de keuze van een vloerbedekking buiten het kader van de voorschriften; voor deze nieuwe klassifikatie, bestemd voor een ruimer publiek, lijkt een snelle verspreiding weggelegd te zijn. Wij geven hierna de voornaamste in België gebruikte klassifikaties; deze laatste worden bij wijze van informatie gegeven en kunnen onderhe-
vig zijn aan (een) wijziging(en) aangebracht door het organisme dat ze heeft opgesteld.
11.1 UPEC-KLASSIFIKATIE
C)
Deze officiële klassifikatie, opgesteld door het werd overgenomen door de C.S.T.B. (2), E.U.t.g.b. (3) en is van toepassing in talrijke Europese landen. Iedere in dit kader bestudeerde vloerbedekking geeft aanleiding tot een goedkeuring na proeven in situ en in een laboratorium. De UPEC-klassifikatie beschouwt enkel de spanningen die voorkomen in lokalen van gebouwen waarin mensen verblijven (met uitzondering van bedrijfsgebouwen) en heeft enkel betrekking op de duurzaamheid en het goede gedrag van de vloerbedekking tijdens een redelijke duur van minstens 10 jaar. Ze is bijgevolg niet van toepassing op vloerbedekkingen die enkel zouden worden gebruikt omwille van een van hun bijzondere eigenschappen (b.v. : soepelheid eerder dan duurzaamheid in een gymnastiekzaal, enz.). Vermits de duurzaamheid van een vloerbedekking samenhangt met de innerlijke kwaliteit van de bedekking, maar ook ondergeschikt is aan de gebruiksomstandigheden van het lokaal, wordt ze door middel van een dubbele klassifikatie benaderd: -
die van het lokaal naargelang van de verschillende gebruiksomstandigheden waardoor de beschadigende mechanische, fysische en chemische krachten op de vloer inwerken
(1) Voor meer informatie in verband met deze klassifikatie, zie Cahier nr. 1504 van het C.S.T.B. Revêtements de sols minces. Notice sur Ie classement UPEC et classement UPEC des locaux (zie literatuurlijst nr. 21). Centre scientifique et technique du bätiment, 4 avenue du Recteur-Poincaré, 75782 Paris Cedex 16. (3) Europese Unie voor de technische goedkeuring in de bouw, in België vertegenwoordigd door de Dienst voor Technische . Goedkeuring en Typevoorschriften, Regie der Gebouwen, Wetstraat 155, 1040 Brussel.
e)
90
-
die van de vloerbedekking naargelang van de graad van bestandheid tegen dezelfde beschadigende mechanische, fysische en chemische krachten.
Deze dubbele klassifikatie bestaat aan weerskanten uit identieke kategorieën, zodat het geschiktzijn van een vloerbedekking voor gebruik (wat de duurzaamheid betreft) overeenstemt met een klassifikatie van de vloerbedekking die tenminste gelijk is aan die van het lokaal. De oorsprong van de benaming van het systeem ligt in de verschillende belastingen die in beschouwing zijn genomen : -
U de invloed van het lopen met zijn vier '" belangrijkste gevolgen - de wijziging van het uitzicht onder de mechanische invloed - de wijziging van het uitzicht door het vuil of vervuiling - de afslijting en afschuring - speciale beschadigingsprocessen (blaasvorming, scheurvorming, afschuiving, barstvorming, enz.)
-
P het indrukken onder invloed van meubelpoten, wieltjes en stoten die indrukken, afschuivingen en dergelijke veroorzaken
-
E de bestandheid tegen water en inzonderheid de veroorzaakte verkleuringen, vervormingen, aantastingen door schimmel, enz.
C de bestandheid tegen chemicaliën (4) vanuit het oogpunt van de aantasting, de penetratie, het gemak van ontvlekken. De chemicaliën zijn willekeurig in twee kategorieën geklasseerd : de a-klasse bevat alle courant gebruikte stoffen in woningen (eetwaren, huishoudelijke produkten, farmaceutische produkten, enz.); de b-klasse bevat de speciale chemicaliën die okkasioneel in een woning gebruikt worden. Aan elk van deze letters wordt een index toegevoegd, die overeenstemt hetzij, voor wat het lokaal betreft, met de strengheid van de beschouwde werking als funktie van zijn gebruik, hetzij, voor wat de vloerbedekking betreft, met de diverse graden van bestandheid tegen de beschouwde belasting.
-
De lokalen worden naargelang van hun algemene bestemming onderverdeeld in klassen, die op hun beurt worden onderverdeeld in subklassen die het gebruik duidelijker maken. Zo onderscheiden we : de woonlokalen in individuele woningen (subklassen L1 tot L11) de woonlokalen in kollektieve gebouwen (subklasse L12 tot L30) -
de lokalen van burgerlijke of administratieve, openbare of privé-, en handelsgebouwen (subklassen 81 tot 824)
de lokalen van de hotelnijverheid en de analoge lokalen (subklassen V1 tot V22) de lokalen van onderwijsinstellingen (subklassen 81 tot 851) -
de ziekenhuislokalen.
Zeer volledige tabellen (5) die te lang zijn om in dit dokument uitvoerig te worden beschreven, geven geval per geval de UPEC-kentekens; bij wijze van voorbeeld geven we in tabel 12 de klassifikatie van enkele typen van lokalen.
Tabel 12 -
Klassifikatieniveau
Voorbeeld van klassifikatie van lokalen Typen van lokalen Individuele woning: lokaal dat niet buiten uitgeeft, kamer op de verdieping Appartement van kollektieve gebouwen: kamer, kantoor voor persoonlijk gebruik, hotelkamer Individuele woning: individuele trap zonder trapneus Appartement van kollektieve gebouwen: inkom, woonkamer en lokaal grenzend aan de woonkamer Lokaal voor beroepsdoeleinden : kantoor, wachtkamer . Individuele woning: inkom, gang op de benedenverdieping, doorgangsplaats, woonkamer, lokaal dat buiten uitgeeft via een vensterdeur Vergaderzaal, konferentiezaal, gang, secundaire doorgangsplaats, kamer van vakantiedorp Individueel kantoor zonder stoel op wieltjes Inkomhal van niet meer dan 15 woningen, overloop met gemeenschappelijk horizontaal verkeer, kollektieve trap met trapneuzen (gebouw met lift) Hal, receptie, gang op de benedenverdieping, salon, wachtzaal, kongreszaal, eetzaal, cafézaal (goed onderhoud) Vergaderzaal, konferentiezaal, gang, overloop, biblioteek, restaurant, cafetaria (goed onderhoud), trap met trapneuzen Lokalen zonder buitentoegang : klaslokaal (goed onderhoud), gemeenschappelijk of polyvalent lokaal, biblioteekzaal, aula, studentenkamer, gymnastiekzaal Kantoor met stoelen op wieltjes, kantoor met verplaatsbare scheidingswanden geplaatst op de vloerbedekking, archieflokaal of lokaal voor klassement
In tabel 13 (blz. 92) vindt men beknopt de verscheidene klassen voor de vloerbedekkingen beschouwd als funktie van hun bestandheid tegen een bepaalde belasting.
(4) De C-indeling heeft momenteel enkel betrekking op de niet-textielbedekkingen; een gelijkaardige indeling voor textielbedekkingen is in voorbereiding. (5) Zie Cahier 1504 van het C.S.T.B. (literatuurlijst nr. 21).
91
Tabel 13 -
Klassifikatie van de vloerbedekkingen BESCHRIJVING
KLASSEN Bij Bij Bij Bij Bij Bij Bij
partikulier gebruik, kenmerkt een vloerbedekking bestemd voor lokalen met weinig verkeer partikulier gebruik, kenmerkt een vloerbedekking bestemd voor lokalen met normaal verkeer partikulier gebruik, kenmerkt een vloerbedekking bestemd voor lokalen met druk verkeer kollektief gebruik, kenmerkt een vloerbedekking bestemd voor lokalen met weinig verkeer kollektief gebruik, kenmerkt een vloerbedekking bestemd voor een lokaal met normaal verkeer kollektief gebruik, kenmerkt een textielvloerbedekking bestemd voor een lokaal met druk verkeer kollektief gebruik, kenmerkt een vloerbedekking bestemd voor een lokaal met druk verkeer
Karakteriseert een vloerbedekking onderworpen aan de uitwerking van indrukken te wijten aan voetgangersverkeer zonder getrappel (staand of zittend); het gebruik van het gewoon vast meubilair, zonder speciale voorzorgen, is buiten beschouwing gelaten Karakteriseert een vloerbedekking onderworpen aan de uitwerking van indrukken te wijten aan voetgangersverkeer en aan het normaal gebruik van het gewoon vast meubilair alsook van bepaalde verplaatsbare meubelen met een« normale zitting» (belasting < 20 kg/cm2) voor gebruik in woonlokalen Karakteriseert een vloerbedekking onderworpen aan de uitwerking van indrukken zonder beperking op het voetgangersverkeer, de aard en het gebruik van verplaatsbaar meubilair Karakteriseert een vloerbedekking die uitsluitend droog onderhouden en gereinigd mag worden Karakteriseert een vloerbedekking die normaal droog onderhouden en gereinigd wordt, maar die bestand is tegen toevallig nat reinigen Karakteriseert een vloerbedekking die normaal vochtig onderhouden en met water gereinigd wordt, en die zonder schade weerstaat aan de aanwezigheid (niet systematisch en beperkt in tijd) van stilstaand water Karakteriseert een vloerbedekking die met water onderhouden en gereinigd wordt en die zonder schade weerstaat aan afstromend en stilstaand water, zonder beperking in frekwentie en duur
Co (* *)
Karakteriseert een vloerbedekking die aangetast is door of die erg gevoelig is voor de penetratie van produkten van de a-kategorie en die niet kan weerstaan, zonder schade op te lopen, aan een ontvlekking Karakteriseert een vloerbedekking die weinig gevoelig is voor de penetratie van produkten van de a-kategorie en die ontvlekt kan worden met aangepaste eenvoudige en gekende middelen Karakteriseert een vloerbedekking ongevoelig voor vlekken die veroorzaakt zijn door de produkten van de a-kategorie en die dus verwijderd kunnen worden door het wassen met water Geen enkele vloerbedekking kan a priori onder de Cs-klasse worden opgenomen; de geschiktheid van een vloerbedekking voor gebruik in een Cs-lokaal vloeit voort uit een onderzoek naar het gedrag ervan ten opzichte van speciale chemicaliën die in het beschouwde lokaal worden gebruikt
(*) Indeling - momenteel in voorbereiding voor textielvloerbedekkingen voor wat betreft de gebruiks- en onderhoudsomstandigheden, maar die betrekking heeft op een verkeersdrukte die overeenstemt met U4 • (* *) De C-indeling wordt enkel gebruikt voor gladde vloerbedekkingen; een gelijkaardige indeling voor textielvloerbedekkingen is in voorbereiding.
11.2 I.C.C.O.-KLASSIFIKATIE
Fabrikatiekarakteristieken
De officieuze I.C.C.O.-klassifikatie (6), ook Belgische T-klassifikatie genoemd, wordt toegepast en gekontroleerd door het B.N.T.1. (7).
Bepaalde fabrikatiekarakteristieken die een rechtstreekse invloed op het gedrag van de vloerbedekking bij het gebruik hebben, werden in beschouwing genomen. Het gaat onder meer over: de verankeringskracht van de pool of de uitrukkracht van de lussen de mechanische weerstand van de schuimonderzijde tegen het loskomen de kleurvastheid bij droog wrijven, wassen met shampoo, tegen het licht, enz.
Ze is van toepassing op alle textielvloerbedekkingen (met uitzondering van naaldvilttapijt). Ze bevat vier kategorieën (T2 tot T5) en is gebaseerd op drie karakteristieken van de textielvloerbedekkingen : de opbouw, de fabrikatie en het gedrag. Opbouwkarakteristieken De nuttige minimale massa van het velours wordt bepaald per klassifikatiekategorie als funktie van:
de aard en de kwaliteit van de vezel het uitzicht van het velours (bouclé, gesneden) de dichtheid van de steken in de dwars- en langsrichting de teoretische dichtheid.
Gedragskarakteristieken Een aantal gebruiksbelastingen worden in beschouwing genomen. Dat zijn voornamelijk: - het voetgangersverkeer de verplaatsing van vast of verplaatsbaar meubilair in het geval van partikulier of kollektief gebruik. De wijzigingen in 'uitzicht en struktuur die hiervan het gevolg kunnen zijn, worden bepaald aan de
(6) I.C.C.O.: International Carpet Classification and Organization, organisme dat in België verteqenwoordlpd wordt door het B.N.T.1. (zie (1) hieronder). (1) B.N.T.I.: Belgisch Nationaal Tapijten Instituut, Montoyerstraat 24, 1040 Brussel.
92
hand van speciale tests, zoals de test van de indrukking onder statische en dynamische druk, en de test van de loopsimulatie (test B.T.W. : Boeking Tetrapod Walker). De evaluatie van de vloerbedekking volgens deze drie aspekten leidt tot een klassifikatie in vier kategorieën die onderverdeeld worden in huishoudelijk en professioneel gebruik (zie tabel 14). Tabel 14 -
I.C.C.O.-klassifikatie (Belgische T- klassifikatie)
Huishoudelijk gebruik
Licht huishoudelijk gebruik (b.v. slaapkamer, lokaal met licht verkeer, ...)
Middelmatig huishoudelijk gebruik (b.v. woonlokaal voor 3 à 4 personen, ...)
Belangrijk huishoudelijk gebruik (b.v. woonlokaal voor meer dan 4 personen, hall, gang, kinderkamer , ...)
Wanneer dit symbool aan de klasse wordt toegevoegd, duidt het aan dat het tapijt op trappen gebruikt kan worden.
Symbool
-12 -13 -14 -15
Professioneel gebruik
11.3 I.W.S.-KLASSIFIKATIE
De officieuze I.W.S.-klassifikatie (8), soms ook I.C.C.-klassifikatie (9) genoemd, is vrij recent in haar huidige voorstelling. Ze wordt in talrijke Europese landen gebruikt en is enkel van toepassing op woltapijt dat voorzien is van het Woolmark-Iogo. Dit laatste verzekert een permanente kwaliteitskontrole en waarborgt het gebruik van « zuivere scheerwol» (minder dan 0,3 % onzuiverheden), voorzien van een permanente anti-motbehandeling en met minder dan 1,5 % vetstoffen die door dichloormetaan geëxtraheerd kunnen worden; het nuttig gewicht van het velours (slijtlaag van de tapijten) dat dit kwaliteitsmerk draagt, mag niet lager dan 600 g/m2 zijn. Naast de karakteristieken die eigen zijn aan de aard en het gewicht van de gebruikte vezel, heeft het I.W.S. een klassifikatiesysteem van het afgewerkt produkt ontwikkeld, dat gebaseerd is op een reeks objektieve tests die uitgevoerd werden door de T.N.O. CO) en in zijn laboratoria C1) . Deze tests hebben o.a. betrekking op :
Licht professioneel gebruik (b.v. hotelkamer, kamer van een familiepension, kantoor voor 1 persoon, enz.)
-
de slijtage de indrukking onder statische en dynamische belastingen de loopsimulatie (Boeking Tetrapod Walker) de maatvastheid de bestandheid tegen het licht
Middelmatig professioneel gebruik (b.v. openbare plaats van een hotel, kollektief kantoor niet toegankelijk voor het publiek, biblio.. teek, vergaderzaal, enz.) Belangrijk professioneel gebruik (b.v. kantoor toegankelijk voor het publiek, hall van een bank, school, spektakelzaai, enz.) Wanneer dit symbool aan de klasse wordt toegevoegd, duidt het aan dat het tapijt op trappen gebruikt kan worden.
de bestandheid tegen wrijving en shampoo de hechting van de lussen en hun verdichting (<< gauge »)
-
de reaktie bij brand volgens de officiële normen van het land C2 ) .
De hieruit volgende klassifikatie verdeelt de produkten in vijf kategorieën, die vroeger werden voorgesteld door een piktogram op een achtergrond van het Woolmark-Iogo; het nieuwe symbool houdt een systeem met sterren in. Tabel 15 (p. 94) herneemt deze kategorieën met de oude symbolen en de nieuwe die ermee overeenkomen.
11.4 R.A.L.-KLASSIFIKATIE
De R.A.l.-klassifikatie C3 ) wordt vooral in Duitsland gebruikt. De plaatser van vloerbedekkingen kan ertoe gebracht worden ervan gebruik te maken wanneer hij materialen uit dit land verwerkt. De R.A.l., ontstaan uit de Duitse industrie, is een centraal kontrole-orgaan dat een kwaliteitsmerk beheert (RAL - Attest - AGt) dat gebaseerd is op genormaliseerde criteria (voornamelijk afkomstig
(8) International Wool Secretariat : Rogiercentrum, Bus 329, 1000 Brussel. (9) International Carpet Classification. CO) Nijverheidsorganisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek, lange Kleinweg 5, Rijswijk, Zuid-Holland, Nederland. C1) IIkley, leeds (Yorkshire), Groot-Brittannië. C2 ) Voor België: NBS S 21-201 tot 204 (zie literatuurlijst nrs. 10 tot 13). . CS) R.A.l. (Reichsausschutz für Lieberbedingungen und Gütesicherung) : Deutsches Institut für Gütesicherung und Kennzeichnung e.V., Bornheimerstrasse 180, D-5300 Bonn 1.
93
Tabel 15 -
I.W.S.-klassifikatie
OUDE SYMBOLEN
KATEGORIEËN
NIEUWE SYMBOLEN
Dekoratief gebruik Het tapijt met het teken D heeft geen slijtvastheidstests ondergaan; het is enkel voor dekoratief gebruik bestemd.
Licht huishoudelijk gebruik Geschikt voor slaapkamers en lokalen met weinig verkeer.
Normaal huishoudelijk gebruik Geschikt voor woonvertrekken (gezin met 2 of 3 kinderen).
O O
POOL ZUIVER SCHEERWOL NUTZSCHICIlT REINE SCHURWOLLE PURE NEW WOOlPllE VELOURS PURE lAINEVIERGE
**
O
POOL ZUIVER SCHEERWOL NUTZSCHICIff REINE SCIIJRWOLLE PURENEWWC'Ol PllE VELOURS PUIiE lAINEVIERGE
*t
O
POOL ZUIVER SCHEERWOl NUTZSCHICHT REINE SCHURWOLlE PURE NEW WOOlPllE VELOURS PURE lAINEVIERGE
*** *
O
POOL ZUIVER SCHEERWOL NUTZSCHICHT REINE SCHURWOLLE PURE NEW WOOL PILE VELOURS PURE LAINE VIERGE
** *
•
Intensief huishoudelijk gebruik Geschikt voor druk belopen woonvertrekken (groot gezin, enz.).
Professioneel gebruik Geschikt voor lokalen met zeer druk verkeer (kantoren, winkels, ...).
94
D
POOL ZUIVER SCHEERWOl NUTlSCHICHT REINE SCHURWOlLE PURE NEW WOOL PILE . ~ VELOURS PURE LAINE VIERGE
:
van het DIN) C4 ) of specifikaties die eigen zijn aan het materiaaltype, ten einde de gebruiksgeschiktheid van de bedekking in een of ander domein te beoordelen.
Tabellen 16 (hieronder) en 17 (p. 96) geven respektievelijk het klassement voor textiel- en niet-textielvloerbedekkingen met de overeenkomstige symbolen.
Deze klassifikatie beschouwt twee grote families van vloerbedekkingen: de textielvloerbedekkingen enerzijds, die leiden tot een A-klassifikatie CS), en de niet-textielvloerbedekkingen anderzijds, die leiden tot een E-klassifikatie. Iedere van deze klassifikaties is zelf onderverdeeld in een aantal klassen en kategorieën die gelijkgesteld worden met een reeks piktogram men waarmee men het toepassingsgebied op een eenduidige wijze heeft proberen te karakteriseren.
11.5 A.R. T.A.-KLASSIFIKATIE
Tabel 16 -
De Teppichsiegel-klassifikatie, ook A.R.T.A.-klassifikatie CS) of Duitse T-klassifikatie genoemd, is afkomstig van het D.T.F.I. C7 ) en de E.T.G. CB); ze wordt in Duitsland gebruikt en geldt enkel voor textielvloerbedekkingen . In deze klassifikatie neemt men drie gebruikskategorieën in beschouwing (werkzone, woonzone en
R.A.L.-klassifikatie voor textielvloerbedekkingen (A-klassifikatie)
Symbolen
Toepassingsgebied
Symbolen
Bijzondere eigenschappen
Iii
Licht huishoudelijk gebruik: slaapkamer, logeerkamer, hotelkamer, ...
~
Tapijt bestand tegen het gebruik van stoelen op wieltjes
Stuhlrollengeeignet
Ruhebereich
Wij
Middelmatig huishoudelijk gebruik: woonkamer, eetkamer, kinderkamer, ...
Treppengeeignet
Wohnbereich
***
of A* * *
Zeer intensief professioneel gebruik: kantoor met een grote oppervlakte, warenhuis, school, universiteit, ...
Arbeitsbereich (für höchste Beanspruchung)
**
~
of A**
Arbeitsbereich (für starke Beanspruch ung)
~
Tapijt dat op een trap mag worden geplaatst zonder beschermprofiel op de trapneus
Intensief professioneel gebruik: bejaardentehuis, kantoor, café, speciaalzaak, hotel, kerk, restaurant, schouwburg, ...
~
Antistatisch tapijt
Antistatisch
~
Tapijt dat op een verwarmingsvloer mag worden geplaatst
~
Tapijt ontworpen voor vochtige vertrekken (badkamers, ...)
FuBbodenheizungsgeeignet
Feuchtraumgeeignet
*
~
of A*
Arbeitsbereich (für mässige Beanspruchung)
Middelmatig professioneel gebruik: tentoonstellingszaal, konferentiezaal , biblioteek, winkel, sterk belast gedeelte van een woning
~
Tapijt geschikt voor een tennisbaan
Tennisgeeignet
4) DIN (Deutches Institut für Normung e.V.) : Burggrafenstrasse 6, D-1000 Berlin 30. (15) Deze A-klassifikatie valt gedeeltelijk samen met de A.R.T.A.-klassifikatie (zie § 11.5) die ze echter aanvult door het professioneel gebruik onder te verdelen in drie verschillende belastingsniveaus (A* tot A * * *). (16) Afkorting van de voornaamste toepassingsgebieden: Arbeitsbereich (werkzone), Ruhebereich (rustzone), Treppen (trappen), antistatisch (antistatisch). 7) ( D.T.F.1. : Deutsches Teppich-Forschungsinstitut e.V., Germannstrasse 5, D-1000 Aachen. CS) E.T.G. : Europaïsche Teppichgemeinschaft, Kontaktstelle Westag, Brüderstrasse 5, D-5000 Köln 1. (
95
Tabel 17 -
R.A.L.-klassifikatie voor niet-textielvloerbedekkingen (E-klassifikatie)
Toepassingsgebied
g g 11 0
Rubbervloerbedekkingen met gestruktureerd oppervlak
Kunststofbedekkingen, linoleum (en gladde rubbervloerbedekkingen)
Zones met zeer druk verkeer
loketzalen, werkplaatsen, warenhuizen, schooIgangen, dansvloeren, kazernes
luchthavens, metrostations, stationshallen, werkplaatsen, ingangen van supermarkten, opslagplaatsen, liften
Zones met druk verkeer
ziekenhuizen, klaslokalen, grote kantoren, winkels, restaurants, spektakelzalen
loketzalen, warenhuizen, gangen van scholen en ziekenhuizen, kazernes
Zones met middelmatig verkeer
tentoonstellings- en konferentiezalen, boetieks, bejaardentehuizen, kleuterscholen, hotelgangen, huiskeukens
sanatoria, tribunes van sportzalen, wachtzalen, grote kantoren, winkels, restaurants
Zones met licht verkeer
woonkamers, inkomhallen, vergaderzalen, hotelkamers
tentoonstellingszalen, boetieks, bejaardentehuizen, kleuterscholen, hotelgangen, dokterskabinetten, kantoren
...
Speciale gebieden
Bijzondere eigenschappen
~
Geschikt voorplaatsen in open lucht
C1
Geschikt voor stoelen met wieltjes
IJ
Geschikt voor vloerverwarming
~
Geschikt voor sportzalen met een elastische vloer
11
Antistatisch
!!
Bestand tegen brandende sigaretten
BB
Geschikt voor schaatsbanen
IJ
Elektrogeleidend
~
Bestand tegen minerale oliën en vetten
rustzone) die eventueel verqezeld zijn van een symbool dat een meer specifieke geschiktheid verduidelijkt (Treppen = trappen, Feuchtraumbereich = wasruimte, antistatisch = antistatisch, Rollstuhl = stoel met wieltjes). De gebruikte symbolen zijn gelijk aan die van de eerste drie kategorieën van de A-klassifikatie van de R.A.L. (zie tabel 16, p. 95), met uitzondering van het onderscheid tussen A * , A * *, A * * * .
hoch (hoog komfort) luxuriös (zeer hoog komfort). Bij wijze van voorbeeld van deze nieuwe klassifikatie, geven we in afbeelding 62 een detail van een etiketteringstype voor een vloerbedekking aangepast aan een normaal gebruik met een hoge komfortfaktor. ETG·Strapazierwert
Sedert 1985 is de A.R.T.A.-klassifikatie in volle evolutie: in de komende twee jaar zullen de symbolen vervangen worden door een voorstelling onder de vorm van een gegradueerde staaf. Naast de volgende vier kategorieën : extrem (zeer intensief gebruik)
C9)
extrem
Afb. 62 -
stark
normal
ETG' Komfortwert
gering
einfach
gut
hoch
luxuriös
Voorbeeld van een A.R.T.A.-etikettering (detail).
11.6 QUALI-SOL-KLASSIFIKATIE
stark (intensief gebruik) normal (normaal gebruik) gering (gering gebruik), gebruikt deze voorstelling vier komfortgraden die gebaseerd zijn op de slijtvastheid van de vezel: einfach (minimum aan komfort) -
gut (komfort van goede kwaliteit)
De Quali-Sol-klassifikatie (20), de jongste van de klassifikaties voor vloerbedekkingen, werd gezamenlijk opgesteld door de A.F.N.O.R. (21), het C.S.T.B. (22), het C.R.E.T.T. (23), het I.T.F. (24) en afgevaardigden van de verbruikersverenigingen. Ze streeft ernaar aan het grote publiek de gelegenheid te bieden een doordachte keuze van bedekking te maken als funktie van het gewenste gebruik.
cg) De zeer intensieve gebruikskategorie wordt in deze klassifikatie toegekend voor criteria die gelijkaardig zijn aan de eisen A * * van de R.A.L.-klassifikatie. en) Quali-Sol, rue du Général Foy, F-7500a Paris. 1 ) Association française de normalisation, Tour Europe - Cedex 7, F-920aOParis La Défense. 2 ) Centre scientifique et technique du bätiment, 4 avenue du Recteur-Poincaré, F-75782 Paris Cedex 16. eS) Centre de recherches et d'études techniques du tapis, rue du Vert Bois, F-59960 Neuville-en-Ferrain. (24) Institut du textile de France, rue des Abondances 35, F-92100 Boulogne-sur-Seine.
e
e
96
Deze klassifikatie werd opgesteld omdat het gebleken is dat de U.P.E.C.-klassifikatie (zie § 11.1, p. 90) zeer weinig gekend was door de verbruikers. De Ouali-Sol-klassifikatie gebruikt dezelfde technische regels als die van de U.P.E.C.-klassifikatie en vertaalt ze in een taal aangepast aan het grote publiek. Zoals de U.P.E.C.-klassifikatie verklaart de Ouali-Sol-klassifikatie dat een produkt bepaalde technische karakteristieken bezit die het voorwerp zijn van een kontrole door een organisme dat onafhankelijk is van de fabrikant. De etikettering van de vloerbedekkingen geeft voor elk geval, enerzijds het gebruikstype en anderzijds de geschiktheid van de vloerbedekking onder de vorm van een beoordeling (TB (très bon) = zeer goed, B (bon) = goed, enz.). Aanvullende indexen zijn voorzien voor het gebruik van stoelen op wieltjes en voor het textielkomfort; voor dit laatste wordt een aantal sterren (tot 3) toegekend met als
enig criterium de hoeveelheid textiel boven op de rugzijde. In deze klassifikatie werden de vloerbedekkingen onderverdeeld volgens hun aard, hetgeen resulteert in 25 speciale typen van etikettering (10 voor kunststofvloerbedekkingen, 3 voor plat naaIdvilttapijt, 2 voor staand naaldvilttapijt, 6 voor kamerbreed tapijt en 4 voor karpetten). Enkele voorbeelden van mogelijke etiketteringen zijn weergegeven in afb. 63. Opmerking: de volgende afkortingen worden gebruikt ter aanduiding van vloerbedekkingen: - VEx: kunststofvloerbedekking (vinyl met reliëf of cushion floor) TPA: plat naaldvilttapijt TMA : bouclé-naaldvilttapijt TM : getuft tapijt C : geweven tapijt.
TB B TB B
TB TB
TB AB TB AB
TB TB
B
B
T:B B
TB:TRESBIENADAPTÉ-B:BIENADAPTÉ-AB'ASSEZBIENADAPTE
SELON LES TESTS OFFICIELS EN LABORATOIRE :
INDICE TB:TRÈSBIENADAPTÉ-B:BIENADAPTÉ-A8:ASSEZBlENADAPTÉ COMPLÉMENTAIRE: SElON LES TESTS OFFIClElSEN LABORATOlRE: CONFORT TEXTILE
VINYlES EXPANSÉS
TAPIS(carpettes)
VEx 32
C3
CERTIFICAT OEUVRE PAR QUAU-SOl. 21roeduGénérolFOY.75008.PARIS.
CERTIFICAT OEUVRE PAR QUAU-SOl. 21rueduGènèrolFOY.75008.PARIS.
TB TB TB TB
TB TB TB TB
TB TB TB TB
TB TB TB TB TBBTBB
TB TB TB B INDICE COMPLÉMENTAIRE: CONFORTTEXTILE
TB:TRÈS BIENADAPTÉ-B:BIEN ADAPTÉ-AB:ASSEZ BIENAOAPTÉ
TB:TRÈSBIENADAPTÉ-B:BIENADAPTÉ-A8:ASSEZBIENADAPTÉ
SElON LES TESTS OFFICIELS EN LABORATOlRE:
SELON LES TESTS OFFICIElS EN LABORATOlRE:
MOOUETTES
MOQUETTES
TM30
TM5 CERTIFICAT OEUVRE PARQUAU·SOL.21ruedu GeneralFOY.7500S.PARIS.
Afb. 63 -
CERTIFICAT OEUVRE PARQUAU·SOL.21roedo GènèrclFOY.7500S.PARIS.
Voorbeelden van etiketteringen van Qualî-Sol.
97
12. DE REGLEMENTERING INZAKE BRANDBEVEILIGING EN DE SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN (1)
12.1 INLEIDING In België wordt de brandbeveiliging wettelijk geregeld (2) door de Koninklijke Besluiten van 4 april 1972, van 12 maart 1974 en van 6 november 1979, door de wet van 30 juli 1979 en door het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (3). Naast deze wetteksten, die een dwingend karakter hebben, zijn er verscheidene bekrachtigde normen (NBN S 21-201 , S 21-202, S 21-203 en S 21-204) (4) die werden opgesteld door het Belgisch Instituut voor Normalisatie. De toepassing van deze normen is enkel verplicht wanneer er expliciet naar wordt verwezen in bestekken of bijzondere overeenkomsten (5). Niettemin wordt aangenomen dat deze normen de regels van de kunst en van goed vakmanschap ter zake vormen en dat ze in de praktijk dan ook moeten worden gevolgd. De plaatser van vloerbedekkingen is ertoe gehouden de wetgeving en, wanneer ernaar wordt verwezen, de normalisatie inzake brandbeveiliging, te volgen. Ingeval de bouwheer en/of diens afgevaardigde een materiaalkeuze en/of een plaatsingstechniek opleggen die niet aan deze reglementering zouden beantwoorden, kan de plaatser zijn « risicoaansprakelijkheid » in geen geval afwijzen met
schriftelijke en uitdrukkelijke voorbehouden (zie § 1.2, p. 4). Hieronder vindt men een uiteenzetting omtrent de draagwijdte van de verschillende wetteksten en normen alsook omtrent hun toepassing op het gebied van soepele vloerbedekkingen. Aangezien hetgeen volgt slechts een samenvatting is, gericht op de vloerbedekkingen, dringen wij erop aan dat de originele teksten desgevallend worden geraadpleegd.
12.2 WETTEKSTEN 12.21 Koninklijk Besluit van 4 april 1972 Dit besluit bepaalt de algemene eisen betreffende de brandbeveiliging in de hoge gebouwen (d.w.z. hoger dan 25 m) en maakt de toepassing van de norm NBN 713-010 (6) verplicht. Deze norm geldt (§ 0.3, Bijlage van het K.B.) voor appartements- of flatgebouwen (type A), voor gebouwen met dag- en nachtbezetting (type AB) andere dan appartements- of flatgebouwen (bij voorbeeld hotels, internaten, ziekenhuizen, kazernes, enz.) en voor kantoorgebouwen (type B).
(1) Zie ook in dat verband « Renovatie van gebouwen en hun veiligheid» (literatuurlijst nr. 34). (2) Toestand eind 1984. (3) Zie literatuurlijst nrs. 23, 24, 26 en 27. (4) Zie literatuurlijst nrs. 10 tot 13. (5) Het Koninklijk Besluit van 30 juli 1976 (zie literatuurlijst nr. 25) bepaalt het volgende: Art. 5 De Staat en alle publiekrechterlijke personen kunnen de naleving van de door de Koning bekrachtigde normen verplicht stellen in de besluiten, de bestuursakten en bestekken bij eenvoudige verwijzing naar de aanwijzer dezer normen. Art. 7 De Staat en de andere publiekrechterlijke personen, de privaatrechterlijke personen en de andere belanghebbenden beschouwen zowel de door de Koning bekrachtigde normen als de door het B.I.N. geregistreerde normen als regels van goed vakmanschap. (6) Zie literatuurlijst nr. 14.
98
De voorschriften van deze norm gelden niet voor de industriële gebouwen (fabrieken en werkplaatsen), de autonome termische en elektrische centrales, de telekommunikatiecentrales, de distillatiegebouwen van de scheikundige en petroleumnijverheid, de koeltorens, de watertorens, de kerken, de loodsen, de sporthallen, de tentoonstellingshallen en dergelijke gebouwen. Voor bekledingsmaterialen bestaan er enkele voor- . schriften, bepaald volgens de proefmetodologie van de norm NBN 713-010 (zie § 12.32, p. 100); de bekledingsmaterialen moeten aan volgende eisen voldoen: -
op blijvende wijze niet ontvlambaar zijn voor de vertikale wanden van de vluchtwegen (§ 3.5.1 , Bijlage van het K.B.) en voor de vloerbedekkingen in de sassen (§ 3.5.3, Bijlage van het K.B.)
-
een oppervlak hebben met trage vlamvoortplantingssnelheid voor alle andere vertikale wanden (§ 3.5.2, Bijlage van het K.B.) en voor alle vloerbedekkingen (§ 3.5.3, Bijlage van het K.B.).
Het besluit bepaalt de volgende voorschriften op grond van de proefmetodologie van de norm NBN 713-010 (zie ook § 12.32, p. 100) : -
de bekledingen van plafonds en valse plafonds zijn vervaardigd uit niet-ontvlambare materialen (§ 3.5.1, Bijlage A van het K.B.)
-
de bekledingsmaterialen voor de vertikale wanden zijn op blijvende wijze « niet ontvlambaar », of ingevolge de wijze van aanbrengen «niet ontvlambaar» gemaakt (§ 3.6.1., Bijlage A van het K.B.)
-
de vloerbedekkingen mogen niet van het type «oppervlakte met snelle voortplantingssnelheid » zijn (§ 3.6.2, Bijlage A van het K.B.).
Bovendien mag er geen enkel brandbaar materiaal verwerkt worden tussen de bekleding en de wanden (§ 3.6.3, Bijlage A van het K.B.).
12.23 Koninklijk Besluit van 6 november 1979
Bovendien mogen alle bekledingsmaterialen onder invloed van de warmte maar uitwasemingen afgeven met toelaatbare fysiologische werking (7) (§ 3.5.4, Bijlage van het K.B.).
Dit besluit bepaalt de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek in ziekenhuizen. Door zijn artikel 7 komt dit besluit voor dit geval in de plaats van het Koninklijk Besluit van 4 april 1972 (hoge gebouwen).
12.22 Koninklijk Besluit van 12 maart 1974
De wetgever bepaalt (§§ 0.3.2.2., 0.3.2.3. en 0.3.2.5., Bijlage 1 van het K.B.) de proefmetodologie die op de volgende dokumenten gebaseerd is :
Dit besluit stelt de veiligheidsnormen vast waaraan de rustoorden voor bejaarden moeten voldoen en heft het Koninklijk Besluit van 16 juni 1967 op, dat hetzelfde doel heeft. Moeten aan de bepalingen van dit besluit voldoen, de instellingen waarvan de erkenning dagtekent van na de verschijningsdatum van de reglementering alsook iedere verbouwing of vergroting van deze instellingen, zelfs indien deze betrekking hebben op instellingen die zouden zijn erkend op basis van de reglementering bepaald door het Koninklijk Besluit van 16 juni 1967. De wetgever maakt een onderscheid tussen de rustoorden waarvan de lokalen bestemd voor de kostgangers gelegen zijn op minder dan twee verdiepingen boven het normale evacuatieniveau en deze waarvan de genoemde lokalen gelegen zijn op twee of meer verdiepingen boven het normale evacuatieniveau. Zulks houdt echter geen verschil in voor de vloerbedekkingen.
-
de Franse metode (Arrêté ministériel van 4 juni 1973) (8), waarin de materialen naargelang van hun reaktie bij brand worden ingedeeld: - kategorie MO : onbrandbaar in de zin van de aanbeveling ISO/R 1182 (9) - kategorie M1 : niet-ontvlambaar - kategorie M2 : moeilijk ontvlambaar - kategorie M3 : gemiddeld ontvlambaar - kategorie M4 : gemakkelijk ontvlambaar - kategorie M5 : zeer gemakkelijk ontvlambaar
-
de Britse metode (British Standard 476, Part 7) CO) die aan ieder materiaal een index toekent als funktie van de vlamvoortplantingssnelheid aan het oppervlak: - cl 1 : oppervlak met zeer trage vlamvoortplanting - cl 2 : oppervlak met trage vlamvoortplanting - cl 3: oppervlak met gemiddelde vlamvoortplanting - cl 4 : oppervlak met snelle vlamvoortplanting.
C)
Het Koninklijk Besluit preciseert echter in een kommentaar: Het is de subcommissie niet mogelijk becijferde waarden voor de kenmerken van de toelaatbare maximale concentratie van een schadelijk produkt te geven. De huidige kennis is inderdaad niet voldoende, zowel betreffende de zogenoemde draaglijke fysiologische uitwerkingen in functie van hun tijd, als de proefmethoden om ze te kennen of te bepalen. De subcommissie heeft het nochtans nodig geacht de aandacht van de ontwerpers te vestigen op het gevaar dat ligt in het gebruik op grote schaal van sommige materialen en dit vooral in ruimten met klein volume als daarin een brand ontstaat in aanweziqheid van personen. De subsommissie wenst dat vorderingen, op de domeinen van de fysiologie en de scheikunde, het meten mogelijk zouden maken van de draaglijke fysiologische uitwerkingen door schadelijke produkten veroorzaakt, d.w.z. giftige, prikkelende produkten of waarvan de gewone aanwezigheid in sommige delen van het menselijk organisme (b.v., het zweven van roet in de omgevende lucht) de normale uitoefening van de essentiële fysiologische funkties verhinderen. » (8) Zie literatuurlijst nr. 3. .'~ (9) Zie literatuurlijst nr. 22. CO) Zie literatuurlijst nr. 19. «
99
Voor ziekenhuizen die na de publikatie van dit besluit werden opgericht alsook voor verbouwingen of uitbreidingen van ziekenhuizen : -
moeten de bekledingen van plafonds en valse plafonds vervaardigd zijn uit niet-ontvlambare materialen (§ 3.5.1, Bijlage 1 van het K.B.) moeten de bekledingsmaterialen voor de vertikale wanden (§ 3.6.1., Bijlage 1 van het K.B.) op blijvende wijze « niet ontvlambaar» zijn of ingevolçe de wijze van aanbrengen « niet ontvlambaar» zijn gemaakt
-
mag de vlamvoortplanting aan het oppervlak van de materialen gebruikt voor de vloerbekledingen, niet « snel» zijn (§ 3.6.2, Bijlage 1 van het K.B.)
-
mag er geen enkel brandbaar materiaal voorkomen tussen de bekleding en de wanden (§ 3.6.3, Bijlage 1 van het K.B.).
Voor de ziekenhuizen die vóór de publikatie van dit besluit zijn opgericht, zijn in hoofdstuk IV van het besluit sommige voorschriften bepaald, inzonderheid voor de vloerbedekkingen die niet of moeilijk ontvlambaar moeten zijn.
12.25 Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (art. 52) In artikel 52 van het A.R.A.B. wordt de veiligheid in het algemeen gereglementeerd, en onder meer ook de brandbeveiliging van ieder gebouw waarin ten minste één persoon onder arbeidsovereenkomst werkt. De schikkingen van dit reglement zijn voornamelijk van konstruktieve aard en hebben meer bepaald betrekking op de brandweerstand van struktuur- en scheidingselementen, waarbij wordt verwezen naar de norm NBN 713-010. Men raadplege ook art. 635 tot 681 inzake schouwspelzalen en art. 267 tot 283 inzake liften.
12.3 NORMEN 12.31 NBN 713..020 en haar addendum
C1)
Deze norm heeft betrekking op de weerstand tegen brand van bouwelementen. Ze bepaalt de metode voor de meting van de brandweerstand uitgedrukt in uur C2 ) , voor struktuur- en scheidingselementen (dus niet voor bekledingen). 12.32 NBN 713-010 CS)
12.24 Wet van 30 juli 1979 De wet van 30 juli 1979 betreft de preventie van brand en ontploffing alsook de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Bij toepassingsbesluiten kan deze wet toepasselijk worden verklaard op alle inrichtingen die gewoonlijk voor het publiek toegankelijk zijn, ook al wordt het publiek er slechts onder bepaalde voorwaarden toegelaten (art. 2, §§ 1 en 2 van de wet). De veiligheidsmaatregelen hebben vooral betrekking op de bepaling van voorschriften betreffende de gebruikte materialen (art. 3, § 1 van de wet). De bevoegdheid van de gemeenteraden inzake de gemeentelijke reglementering betreffende brandpreventie wordt verruimd (art. 4 van de wet). Er kunnen bijgevolg bijzondere bepalingen betreffende muur- en vloerbedekkingen bestaan, die van gemeente tot gemeente verschillen.
Deze norm heeft betrekking op de brandbeveiliging in hoge gebouwen (hoger dan 25 m). Ze is altijd van toepassing krachtens het Koninklijk Besluit van 4 april 1972. De bekledingen moeten in alle gevallen « moeilijk ontvlambaar» zijn en van het type met een oppervlak met trage vlamvoortplantingssnelheid; voor sassen moeten de bekledingen «onbrandbaar» zijn. De proefmetodologie bepaald in deze norm is gebaseerd op : -
de oude Franse metode (Arrêtés ministériels van 9 december 1957 en van 10 juli 1965) C4 ) die de reaktie bij brand CS) van bouwmaterialen bepaalt in termen van ontvlambaarheid C6 ) zonder dat hieraan enige index werd verbonden
-
de oude Britse metode (British Standard 476, Part 1, Section 2) C7) die de vlamvoortplantingssnelheid CS) aan het oppervlak van de materialen bepaalt, eveneens zonder klasse-indeling.
(11) Zie literatuurlijst nrs. 15 en 16. De weerstand tegen brand van een bouwelement wordt bepaald als de tijd gedurende dewelke een bouwelement gelijktijdig voldoet aan de eisen van stabiliteit, vlamdichtheid en termische isolatie wanneer het is getest volgens de genormaliseerde metode. (13) Zie literatuurlijst nr. 14. ( 4) Zie literatuurlijst nrs. 1 en 2. CS) De reaktie bij brand van een bouwmateriaal is het geheel van eigenschappen van dit materiaal met betrekking tot zijn invloed op het ontstaan en op de uitbreiding van een brand. (16) De ontvlambaarheld van een bouwmateriaal is de neiging van dit materiaal om, tijdens een voorgeschreven proef gedurende dewelke het aan een voorgeschreven verhitting blootgesteld is, gassen vrij te stellen waarvan de natuur en de hoeveelheid een verbranding in gasfase kunnen teweegbrengen, d.w.z. vlammen. (17) Zie literatuurlijst nr. 18. CS) Snelheid waarmee de vlammen, voortkomende van het beproefd materiaal, zich voortplanten langs zijn oppervlak, tijdens een voorgeschreven proef gedurende dewelke dit materiaal aan een voorgeschreven verhitting blootgesteld is.
( 2)
100
Er bestaat geen enkele eis omtrent de permanentie van de bekomen resultaten. Deze norm is ontoereikend gebleken, hetgeen heeft geleid tot de opstelling van de normen 8 21-201 tot 204 C9) die ze « teoretisch» (20) vervangen. Hoewel de formulering van de klasseringen nagenoeg gelijkaardig is, zijn de met deze nieuwe normen bekomen resultaten niet vergelijkbaar met deze bekomen met de norm NBN 713-010.
12.33 NBN S 21.201 (21) Deze norm heeft betrekking op de brandbeveiliging in de gebouwen. Ze bepaalt de termen die gewoonlijk worden gebruikt op het gebied van de brandbeveiliging.
12.34 NBN S 21.202 (22) Deze norm heeft betrekking op de brandbeveiliging in de hoge en middelgrote gebouwen. Ze verklaart wat moet worden verstaan onder hoog gebouw (h > 25 m) en middelhoog gebouw (10 m ~ h ~ 25 m). Ze bepaalt onder meer de inplanting van sommige lokalen en de eisen inzake brandweerstand (Rf). De bekledingen worden in deze norm niet in beschouwing genomen.
12.35 NBN S 21.203 (23)
norm 180 R/1182 (24)
-
Franse 504 (25)
-
Britse norm B8 476, Part 7 (26).
normen
NF P 92-501
AO: niet-brandbaar materiaal in de zln van de norm 180 R/1182 (MO volgens de Franse norm) A1 : materiaal van kategorie I (M1 volgens de
Franse norm) of klasse 1 (cl 1 volgens de Britse norm) A2: materiaal van kategorie II (M2 volgens de Franse norm) of klasse 2 (cl 2 volgens de Britse norm) A3: materiaal van kategorie III (M3 volgens de Franse norm) of klasse 3 (cl 3 volgens de Britse norm) A4: materiaal dat niet bij een voorgaande klasse kan ingedeeld worden. De materialen worden in hun normale gebruiksvoorwaarden beproefd. Bovendien wordt voor de textielbekledingen vereist dat de resultaten permanent zijn, vermits de proeven uitgevoerd worden na een reiniging door «injektie-extractie» die drie behandelingen met een tussentijd van 2 uur omvat: -
de eerste behandeling gebeurt met een oplossing van een niet-ionisch detergens (0,5 gil) op 60°C (± 5°C)
-
de tweede en derde behandeling gebeurt met zuiver water op 60°C (± 5 °C).
De eisen worden in tabel 18 (p. 102) gegeven (2~).
Deze norm heeft eveneens betrekking op de brandbeveiliging in de hoge en middel hoge gebouwen, en meer in het bijzonder op de reaktie bij brand van de materialen. Ze bepaalt de klassifikatie inzake reaktie bij brand van materialen gebruikt bij de konstruktie en de inrichting van gebouwen. De voor de klassifikatie gebruikte metoden zijn deze die beschreven zijn in de volgende dokumenten : -
De norm NBN 8 21-203 bepaalt vijf klassen:
en
NF P 92-
12.36 NBN S 21.204 (28) Deze norm heeft betrekking op de brandbeveiliging in schoolgebouwen. Ze bepaalt de minimum voorwaarden die vereist zijn voor de konceptie, de konstruktie, de uitrusting en de inrichting van schoolgebouwen. De metodologie van de proeven is die beschreven in de norm NBN 8 21-203 (zie § 12.35 hiervoor). De eisen inzake vloer- en muurbekledingen worden in tabel 19 (p. 103) gegeven (29).
(19) Zie literatuurlijst nrs. 10 tot 13. (20) «Teoretisch », vermits (t~ norm NBN 713-010 nog altijd van toepassing is krachtens het Koninklijk Besluit van 4 april 1972 en omdat de normen NBN S 21-201 tot 204 nog niet door een Koninklijk Besluit verplicht zijn verklaard op het ogenblik waarop deze Leidraad verschenen is. (21) Zie literatuurlijst nr. 10. (22) Zie literatuurlijst nr. 11. ( 3) Zie literatuurlijst nr. 12. (24) Zie literatuurlijst nr. 22. eS) Zie literatuurlijst nrs. 4 en 5. (26) Zie literatuurlijst nr. 19. (27) Uittreksel uit de norm NBN S 21-203 (zie literatuurlijst ·nr. 12). Met de toelating van het Belgisch Instituut voor Normalisatie, waarvoor onze beste dank. (2S) Zie literatuurlijst nr. 13. (29) Uittreksel uit de norm NBN S 21-204 (zie literatuurlijst nr. 13). Met de toelating van het Belgisch Instituut voor Normalisatie, waarvoor onze beste dank.
101
Tabel 18 -
Eisen in verband met de reaktie bij brand van wanden van lokalen in hoge gebouwen (HG) en middelhoge gebouwen (MG) (27) Revêtements de sol Vloerbedekkingen
Revêtements de Plafonds et paroi verticale faux-plafonds Bekledingen van Plafonds en valverticale wanden se plafonds
Locaux et espaces techniques
Technische lokalen' en ruimten
Parkings
Parkeerruimten
Cuisines collectives
Collectieve keukens
Locaux de machines et gaines
Machinekamers en schachten
- d'ascenseurs et monte-charge
AO
AO
AO
- de paternosters, transporteurs ä· conteneurs et monte-charge ä chargement et déchargement automatiques
- van paternosterliften, containertransport en goederenliften met laad- en losautomatisme
- d'ascenseurs hydrauliques
- hydraulischeliften Binnentrappehuizen (met inbegrip van sassen en overlopen)
Cages d '.escaliers intérieures (y compris sas et paliers) Chemins d'évacuation
A2
Al
Al
Evacuatiewegen
Pal iers et cabines .d 'ascenseurs et de monte-charge
Overlopen, liftkooien en goederenliften
Cuisines particulières
Huiskeukens
Salles de spectacle, de jeux, de conférences, d'expositions, restaurants, cafés, débits de boissons, bars
Schouwspel-, conferentie-, tentoonstellings- en speelzalen, restaurants, cafés, drankgelegenheden, bars
A3
Al
A2
Alle andere lokalen die hierboven niet vermeld werden
Autres locaux non mentionnés ci-desBus - Dans les BE
A3
A3
- Dans les BM
Ten einde de gedachten te bepalen wordt hieronder bij wijze van voorbeeld een niet-beperkende opsomming gegeven van de klassen waartoe de diverse soorten vloerbedekkingen kunnen behoren met betrekking tot hun reaktie bij brand (30) :
AD (MD onbrandbaar): geen enkele soepele vloerbedekking kan deze klassifikatie bereiken; hierin vindt men enkel materialen zoals beton, tegels en steen -
- van liften en goederenliften
A1 (M1 niet-ontvlambaar; cl1 zeer trage vlamvoortplanting): weinig bedekkingen beko-
- In de HG
A2
- In de MG
men deze klassifikatie zonder een speciale aanpassing van de samenstelling; asbestvinyl met een geringe dikte vormt echter een uitzondering hierop A2 (M2 moeilijk ontvlambaar; cl 2 trage vlamvoortplanting) : enkele soorten bedekkingen voldoen aan deze klassifikatie zonder bijzondere wijziging van de samenstelling; dat zijn bij voorbeeld asbest-vinyl (dikte groter dan 2,5 mm) en homogeen vinyl met een geringe dikte; de meeste textielvloerbedekkingen, vinyl met rugzijde, linoleum en
(30) Het spreekt vanzelf dat inlichtingen ter zake bij de fabrikant onontbeerlijk zijn.
102
A2
Tabel 19 -
Eisen in verband met de reaktie bij brand van wanden van lokalen in schoolgebouwen (29) SOL VLOER
PAROlS VERTICALES PLAFONDS VERTICALE WANDEN PLAFONDS
- Locaux et espaces techniques - Parking - Gaines vide-ordures et leurs locaux de r6ception - Locaux de machines et gaines d'ascenseurs et monte-charge
AO
- Cuisines collectives et communautaires
AO
Al
AO
- Collectieve en gemeenschappelijke keukens
- Laboratoires
A2
A2
A2
- Laboratoria
- Chemins d' évacuation ~. verticaux y compris sas et paliers - Paliers d'ascenseurs et monte-charge
AO
AO
- lokalen en technische ruimten - parkeerruimten - sto.tkokers en hun opvanglokalen - machinekamers en schachten voor liften en goederenliften
- Verticale evacuatiewegen met inbegrip van sassen en bordessen - Bordessen van liften en goederenliften
A2
Al
Al
- Chemins d'évacuation horizontaux
A3
A2
A2
- Horizontale evacuatiewegen
- Chambres à coucher et dortoirs
A3
A2
A2
- Slaapkamers en slaapzalen
- Autres locaux donnant sur l'extérieur à un niveau d'évacuation
A3
A3
A3
- Autres locaux
A3
A3
A2
rubber kunnen tot deze klasse behoren mits aanpassing van hun samenstelling A3 (M3 gemiddeld ontvlambaar; cl 3 gemiddelde vlamvoortplanting) : tot deze klasse behoort het grootste deel van de vloerbedekkingen zonder bijzondere aanpassing van de samenstelling A4 (M4 gemakkelijk ontvlambaar; cl 4 snelle vlamvoortplanting) : tot deze klasse behoren de vloerbedekkingen met een dikke rugzijde
- andere lokalen die in de open lucht uitgeven op een evacuatipniveau - andere lokalen
van schuim, sommige textielbedekkingen van wol of acryl en alle gespannen vloerbedekkingen. Deze klasseringen steunen op proeven uitgevoerd op vloerbedekkingsstukken die volledig gelijmd zijn in hun normale gebruiksvoorwaarden. Ze gelden niet voor bedekkingen die los of gespannen geplaatst zijn. Anderzijds heeft een goede bestandheid tegen brandende sigaretten (bij voorbeeld wol, rubber, ...) geen rechtstreeks verband met de ontvlambaarheid.
103
13. OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE NORMEN BETREFFENDE SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
In dit hoofdstuk geven wij ter informatie de voornaamste in 1986 van kracht zijnde normen ter beoordeling van het gebruiksgedrag van een vloerbedekking. Ook de buitenlandse normen zijn hierin opgenomen, hetzij omdat ze worden gebruikt bij gebrek aan Belgische normen, hetzij omdat ze toelaten een in België op de markt gebracht produkt te kenmerken. Wij vestigen de aandacht op het feit dat de bepaling van een kenmerk eigen aan een materiaal sterk
afhankelijk is van de aangenomen meetmetode en dat bijgevolg de resultaten zelden rechtstreeks vergelijkbaar zijn naargelang van het land of de organisatie die de normen bepaalt C). In de hierna gegeven tabellen vindt men, als funktie . van de gezochte karakteristiek, de verwijzing naar de diverse normen. Deze worden voluit vermeld en in alfanumerieke volgorde of in stijgende numerieke volgorde geklasseerd in de lijsten die op de tabellen volgen.
(1) Een typisch voorbeeld is de bepaling van de reaktie bij brand (ontvlambaarheid) van de vloerbedekkingen. Een materiaal dat volgens de Duitse norm DIN 51960 als moeilijk ontvlambaar is geklasseerd, is geenszins ekwivalent met een materiaal dat als moeilijk ontvlambaar is geklasseerd in de Belgische norm NBN S 21-203.
104
NORMEN BETREFFENDE KUNSTSTOFVLOERBEDEKKINGEN (niet-beperkende lijst) KENMERKEN
DIN
BS
Basisnormen (specifikaties en fysische eigenschappen) : - asbest-vinyl ......................................... - PVC zonder rugzijde ............................ - PVC met rugzijde ................................. - linoleum ...............................................
16950 16951 16952 18171,18173
2592 3260,3261 5085 1863
Druksterkte: - ponstest .............................................. Lichtechtheid : - natuurlijk licht ...................................... - natuurlijk licht (onder glas) .................... - kunstlicht (xenon) ................................. Treksterkte: ............................................. - breukrek .............................................. - breuklast ............................................. Hardheid ................................................... Totale dikte ...............................................
o
51955 53386 53888 53389
877
NF
NBN
ASTM
T 54-209
T 41-007
F 142
T 51-055 T 51-056
D 4364, D 4459 T 41-003
R 527 R 527 2039
Dikte van de slijtlaag .................................. Soepelheid ................................................ Ontvlambaarheid (reaktie bij brand) ............
53505 16950,16951,16952, 18171 51964 51949 51960,4102
Akoestische isolatie ...................................
52210
140/6, 140/7, 140/8
Termische isolatie ..................................... Massa .......................................................
52612,52614 18171,16950,16951, 16952 18365
2581 845, R 183
Verwerking ............................................... Elektrische eigenschappen : - elektrostaticiteit ................................... - geleidingsvermogen ............................ Bestandheid tegen brandende sigaretten ... Delamineerweerstand ............................... Bestandheid tegen water en chemicaliën .... Bestandheid tegen mikro-organismen ........ Slijtvastheid .............................................. Maatvastheid ............................................ Test met de rolstoel ...................................
CJ"1
ISO
T 56-108 T 56-108 T 41-010
D 2583, D 2240 F 410
T 41-002 S 21-203, 713-010
F 410 F 137 E 119, E 648, E 970, D 635
T 54-203, T 54-222 T 54-204 476
178 1182,3582
P 92-503, P 92-506
S 01-007, S 01-008, S 01-400 D 4351 T 51-063 F 710
CP 203
D 4470 F 150
51953 3915
T 51-080
175 846 4649
T 54-208, T 54-232 T 51-029 X 41-514 T 51-110, T 51-115
51961 51958,53476 53739 51963 51962
4682 (part 3)
T 41-008
D 3936 F 925, D 543 G 21, G 22 F 510, D 1242
o
0)
NORMEN BETREFFENDE VLOERBEDEKKINGEN VAN RUBBER EN ELASTOMEREN (niet-beperkende lijst) KENMERKEN
DIN
BS
Basisnormen (specifikaties en fysische eigenschappen) : - rubber ................................................. rubber met rugzijde van schuim ............ - gestruktureerde rubber ........................
16850 16851 16852
1711
51955,53517
4098
Druksterkte: - ponstest .............................................. Lichtechtheid : - natuurlijk licht ...................................... - natuurlijk licht (onder glas) .................... - kunstlicht (xenon) ................................. Treksterkte : - breukrek .............................................. - breuklast ............................................. Hardheid ................................................... Totale dikte ............................................... Dikte van de slijtlaag .................................. Soepelheid ................................................ Ontvlambaarheid (reaktie bij brand) ............
53504 53504 53505 16850,16851,16852 51964 51949 51960,4102
Akoestische isolatie ...................................
52210
Termische isolatie ..................................... Massa ....................................................... Verwerking ............................................... Elektrische eigenschappen : - elektrostaticiteit ................................... geleidingsvermogen ............................ Bestandheid tegen brandende sigaretten ... Bestandheid tegen water en chemicaliën .... Bestandheid tegen mikro-organismen ........ Bestandheid tegen temperatuur ................. Slijtvastheid .............................................. Maatvastheid ............................................ Test met de rolstoel ...................................
52612,52614 16850,16851,16852 18365
ISO
NF
NBN
815
T 46-011
T 31-003, T 31-004
53386 53388 53389
ASTM
T 46-040 T 46-041 T 46-042
476
37 37 48, 1818
T 46-002 T 46-002 T 46-003, T 46-028
T 31-006 T 31-006 T 31-001, T 31-002
1432 1182,3582
P 92-503, P 92-506
T 31-022 S 21-203,713-010
140/6, 140/7, 140/8 2781
D 412 D 412 D 2240, D 1415
D 4205, E 119, E 648, E 970
S 01-007, S 01-008, S 01-400 T 46-030
T 31-012
CP 203
F 710
51953 3187 51961 51958 53739 53508 53516,51963 51962
4682 (parts 3 & 4)
1853,2878
T 31-027, T 31-030
F 150
3865, 1817
T 46-031
T 31-010, T 31-035
D 471
188
T 46-004 T 46-012
T 31-005
D573
NORMEN BETREFFENDE TEXTIELVLOERBEDEKKINGEN (niet-beperkende lijst) KENMERKEN
o
-......J
DIN
BS
ISO
NF
NBN
4052 4939 4098 4051
2094 3415,3416
G 35-010 G 35-018, G 35-019
G 58-003 G 58-011, G 58-012
1765 1766,2095 4919 1182,6925
G 35-006 G 35-007 G 35-021, G 35-033 G 35-027, P 92-503, P 92-504, P 92-506
G 58-002 G 58-005 G 58-013 G 58-014, S 21-203, 713-010 S 01-007, S 01-008, S 01-400
Druksterkte : - dikteverlies onder dynamische belasting ...................................................... - dikteverlies onder statische belasting .... - ponstest .............................................. Totale dikte ............................................... Dikte van de slijtlaag .................................. Verankeringskracht van de pool ................. Ontvlambaarheid (reaktie bij brand) ............
66081,54332,66090
Akoestische isolatie ....................................
52210
140/6, 140/7, 140/8
Termische isolatie ..................................... Massa ....................................................... Luchtdoorlatendheid ................................. Elektrische eigenschappen : - elektrostaticiteit ................................... Bestandheid tegen verkleuring door: licht (xenon) ......................................... - water ................................................... - gechloreerd water ................................ - wrijving ................................................ Bestandheid tegen mikro-organismen ........ Slijtvastheid : looptest (Lisson) ................................... - test met de trommel .............................. - vierpoottest (BTW) ............................... - test met de rolstoel ............................... Onderlagen ............................................... Maatvastheid ............................................
52612,52614 53854,53884 53887
1764
54316 53855 54325
54345
5229 476,4790
DD68
54004 54005, 54006 54019 54021 53930, 53931
G 58-007
TR 6356
G 35-025
105/B 105/E 105/X
G 07-067, G 07-012 G 07-013 G 07-040 G 07-016
2551
G 35-024 G 35-023 G 35-028 G 35-013
54322 54323 54326 54324
ASTM
D 1777 D 3659, E 119, E 648, E 970 D 1518 D 3776 D 4238
G G G G
62-002 62-007 62-004 62-010
D4158 5808 4682 (parts 3 & 4)
G 58-010
LIJST VAN DE VERMELDE DIN-NORMEN
DIN 16850 (november 1985) Bodenbeläge; Homogene und heterogene Elastomer-Beläge; Anforderungen, Prüfung. Floor Coverings; Homogene and Heterogene Elastomers Flooring; Requirements; Test Methods. DIN 16851 (november 1985) Bodenbeläge; Elastomer-Beläge mit Unterschicht . aus Schaumstoff; Anforderungen, Prüfung.
(2)
Floor Coverings; Polyvinyl Chloride (PVC) Flooring With Backing, PVC Floorings With Cellular as Backing, Requirements, Test Methods. DIN 16952 Teil 4 (april 1977) Bodenbeläge; Polyvinylchlorid(PVC)-Beläge mit Träger, PVC-Beläge mit Synthesefaser-Vliesstoff als Träger, Anforderungen, Prüfung.
Floor Coverings; Elastomers Flooring with Foam; Requirements, Test Methods.
Floor Coverings; Polyvinyl Chloride (PVC) Flooring With Backing, PVC Flooring With non Woven Synthetic Fibre as Backing, Requirements, Test Methods.
DIN 16852 (november 1980)
DIN 16952 Teil 5 (december 1980)
Bodenbeläge; Elastomer-Beläge mit Oberfläche, Anforderungen, Prüfung.
profilierter
Floor Coverings; Elastomers Flooring With Profiled Surface, Requirements, Test Methods. DIN 16950 (april 1977) Bodenbeläge; gen, Prüfung.
Vinyl-Asbest-Platten,
Anforderun-
Bodenbeläge; Polyvinylchlorid(PVC)-Beläge mit Träger, PVC-Schaumbeläge mit strukturierter Oberfläche und heterogenem Aufbau, Anforderungen, Prüfung. Floor Coverings; Polyvinyl Chloride (PVC) Flooring With Backing, PVC Cellulars Flooring With Structurated Surface and Heterogenous Construction (Cushioned Vinyls), Requirements, Test Methods.
Flooring Materiais; Vinyl-Asbestos-Tiles, Requirements, Test Methods.
DIN 18171 (februari 1978)
DIN 16951 (april 1977)
Floorings; Linoleum, Requirements, Test Methods.
Bodenbeläge; Polyvinylchlorid (PVC)-Beläge ohne Träger, Anforderungen, Prüfung.
DIN 18173 (februari 1978)
Floor Coverings; Polyvinyl Chloride (PVC) Flooring Without Backing, Requirements, Test Methods.
Bodenbeläge; Linoleum-Verbundbelag, rungen, Prüfung.
DIN 16952 Teil 1 (april 1977)
Floorings; Linoleum Compound quirements, Test Methods.
Bodenbeläge; Polyvinylchlorid (PVC)-Beläge mit Träger, PVC-Beläge mit genadeitem Jutefilz als Träger, Anforderungen, Prüfung.
DIN 18365 (oktober 1979)
Floor Coverings; Polyvinyl Chloride (PVC) Flooring With Backing, PVC Floorings With Needled Jute Feit as Backing, Requirements, Test Methods. DIN 16952 Teil 2 (februari 1979) Bodenbeläge; Polyvinylchlorid(PVC)-Beläge mit Träger, PVC-Beläge mit Korkment als Träger, Anforderunqen, Prüfung. Floor Coverings; Polyvinyl Chloride (PVC) Flooring With Backing, PVC Floorings With Cork as Backing, Requirements, Test Methods.
Bodenbeläge; Linoleum, Anforderungen, Prüfung.
Anforde-
Flooring,
Re-
VOB Verdingungsordnung für Bauleistungen, Teil C: Aligemeinetechnische Vorschriften für Bauleistungen, Bodenbelagarbeiten. Contract Procedure for Building Works, Part C : General Technical Specifications for Building Works; Floor Coverings Works. DIN 4102 Teil 1 (mei 1981) Brandverhalten von Baustoffen und Bauteilen; Baustoffe; Begriffe, Anforderungen und Prüfungen. Fire Behaviour of Building Materials and Building Components; Building Materiais; Concepts, Requirements and Tests.
DIN 16952 Teil 3 (april 1977) Bodenbeläge; Polyvinylchlorid(PVC)-Beläge mit Träger, PVC-Beläge mit Unterschicht aus PVCSchaumstoff, Anforderungen, Prüfung.
e)
DIN 51949 (juni 1975) Prüfung von organischen Bodenbelägen; Dornbiegeversuch an flexiblen Belägen.
De DIN-normen (Deutsches Institut tür Normung) worden uitgegeven door Beuth Verlag GmbH, durggratenstrasse 6, 0-1000 Berlin 30.
108
Testing of Organic Floor-Coverings; Drift-BendingTest atFlexible Coverings.
Testing of Organic Floorings (Except Textile Floorings); Determination of Thickness of the Wear Layer.
DIN 51953 (augustus 1975) Prüfung von organischen Bodenbelägen; Prüfung der Ableitfähigkeit für elektrostatische Ladungen für Bodenbeläge in explosions-gefährdeten Räumen. Testing of Organic Floor Coverings; Testing of the Ability of Floor Coverings in Explosion-hazared Rooms to Dissipate Electrostatic Charges.
DIN 52210 Teil 1 (augustus 1984) Bauakustische Prüfungen; Luft- und Trittschalldämmung; Messverfahren. Test in Building Acoustics; Airborne and Impact Sound Insulation; Measuring Methods. DIN 52210 Teil 3 üuli 1985)
DIN 51955 (mei 1984) Prüfung von Bodenbelägen (ausser textilen Bodenbelägen); Eindrückversuch zur Bestimmung der Erholung nach konstanter Belastung. Testing of Floor Coverings (Except Textile Floor Coverings); Indentation Test for the Determination of Recovery After Constant Load.
Bauakustische Prüfungen; Luft- und Trittschalldämmung; Prüfung von Bauteilen in Prüfständen und zwischen Räumen am Bau. Test in Building Acoustics; Airborne and Impact Sound Insulation; Testing of Building Elements in Laboratories and Between Rooms in Building. DIN 52210 Teil 4 (augustus 1984)
DIN 51958 (maart 1979) Prüfung von organischen Bodenbelägen (ausser textilen Fussbodenbelägen); Chemisch-physikalische Einwirkung von Prüfmitteln bis 24 Stunden. Testinq of Organic Floor Coverings (Except Textile Floor Coverings); Chemicophysical Effect of Test Agents up to 24 Hours.
Bauakustische Prüfungen; Luft- und Trittschalldämmung; Ermittlung von Einzahl-Angaben. Tests in Buildinq Acoustics; Airborne and Impact Sound Insulation; Determination of Single-Number Quantities. . DIN 52210 Teil 6 (april 1980)
DIN 51960 (augustus 1975) Prüfung von organischen Bodenbelägen (ausser textilen Bodenbelägen); Prüfung des Brennverhaltens. Testing of Organic Floor Coverings (Excluding Textile Floor Coverings); Testing of Flammability.
Testing in Building Acoustics; Airborne and Impact Sound Insulation; Determination of the Shaft Level Difference. DIN 52210 Teil 7 (augustus 1984)
DIN 51961 (augustus 1964) Prüfung van Kunststoff-Oberflächen; gegen Zigarettenglpt.
Bauakustische Prüfungen; Luft- und Trittschallçlämmung, Bestimmung der Schachtpegeldifferenz.
Verhalten
Testing of Plastic Surfaces; Behaviour on Exposure to Glowing Cigarettes. DIN 51962 (mei 1977) Prüfung von organischen Fussbodenbelägen (ausser textilen Fussbodenbelägen); Bestimmung der Massänderung durch Wärmeeinwirkung. Testing of Organic Floor Coverings (Except Textile Floor Coverings); Determination of the Change in Dimensions After Heat Treatment. DIN 51963 (december 1980) Prüfung von organischen Bodenbelägen (ausser textilen Bodenbelägen); Verschleissprüfung (20-Zyklen-Verfahren). Testing of Organic Floor Coverings (Except Textile Floor Coverings); Wear Testing (20-Cycles Method). DIN 51964 (augustus 1975) Prüfung von organischen Bodenbelägen (ausser textilen Bodenbelägen); Bestimmung der Nutzschichtdicke.
Bauakustische Prüfungen; Luft- und Trittschalldämmung; Bestimmung des Schall-Längsdämm-Masses. Tests in Building Acoustics; Airborne and Impact Sound Insulation; Determination of the Lateral Sound Reduction Index. DIN 52612 Teil 1 (september 1979) Wärmeschutztechnische Prüfungen; Bestimmung der Wärmeleitfähigkeit mit dem Plattengerät, Durchführung und Auswertung. Testing of Thermallnsulating Materiais; Determination of Thermal Conductivity by the Guarded Hot Plate Apparatus; Test Procedure and Evaluation. DIN 52612 Teil 2 (iuni 1984) Wärmeschutztechnische Prüfungen; Bestimmung der Wärmeleitfähigkeit mit dem Plattengerät; Weiterbehandlung der Messwerte für die Anwendung im Bauwesen. Testing of Thermal Insulation; Determination of Thermal Conductivity by Means of the Guarded Hot Plate Apparatus; Use of Value in Building Applications. 109
DIN 52612 Teil 3 (september 1979)
DIN 53505 (februari 1985)
Wärmeschutztechnische Prüfungen; Bestimmung der Wärmeleitfähigkeit mit dem Plattengerät, Wärmedurchlasswiderstand geschichteter Materialien für die Anwendung im Bauwesen.
Prüfung von Kautschuk, Elastomeren und Kunststoffen; Härteprüfung nach Shore A und Shore D.
Testing of Thermal Insulating Materiais; Determination of Thermal Conductivity by the Guarded Hot Plate Apparatus; Thermal Resistance of Laminated Materials for Use in Building Practice.
Testing of Rubbers and Plastics; Shore A and Shore D Hardness Test. DIN 53508 (juli 1977) Prüfung von Elastomeren; Künstliche Alterung. Testing of Elastomers; Accelerated Ageing.
DIN 52614 (december 1974) Wärmeschutztechnische Prüfungen; Bestimmung der Wärmeableitung von Fussböden. Testing of Thermal Insulation; Determination of Heat Dissipation of Floors.
DIN 53516 (januari 1977) Prüfung von Kautschuk und Elastomeren; Bestimmung des Abriebs. Testing of Rubber and Elastomers; Determination of Abrasion Resistance.
DIN 53386 (juni 1982) Prüfung von Kunststoffen und Elastomeren; Bewitterung im Freien.
DIN 53517 (november 1985)
Testing of Plastics and Elastomers, Exposure to Natural Weathering.
Prüfung von Kautschuk und Elastomeren; Bestimmung des Druckverformungsrestes nach konstanter Verformung.
DIN 53387 (juni 1982)
Testing of Elastomers; Determination of Compression Set After Constant Strain.
Prüfung von Kunststoffen und Elastomeren; Bewitterung in Geräten; Beanspruchung durch gefilterte Xenonbogenstrahlung und periodisches Benässen. Testing of Plastics and Elastomers; Weathering in Laboratory Apparatus, Exposure to Filtered Xenon Arc Radiation and Periodic Wetting.
DIN 53854 (augustus 1975) Prüfung von Textilien; Gewichtsbestimmungen an textilen Flächengebilden mit Ausnahme von Gewirken und Gestricken.
DIN 53388 (april 1984)
Testing of Textiles; Determinations of Mass of Textile Fabrics With the Exception of Knitted Fabrics.
Prüfung von Kunststoffen und Elastomeren; Belichtung im Naturversuch unter Fensterglas.
DIN 53855 Teil 3 (januari 1979)
Testing of Plastics and Elastomers; Exposure to Daylight Under Glass.
Prüfung von Textilien; Bestimmung der Dicke textiIer Flächengebilde, Fussbodenbeläge.
DIN 53389 (april 1974)
Testing of Textiles; Determination of the Thickness of Textile Fabrics, Floor Coverings.
Prüfung von Kunststoffen; Kurzprüfung der Lichtbeständigkeit (Simulation von Globalstrahlung hinter Fensterglas durch gefilterte Xenonbogen-Strahlung). Testing of Plastics; Short Test of the Light Stability (Simulation of Global Radiation Behind Glass by Filtered Xenon-Arc-Radiation).
DIN 53884 (juli 1976) Prüfung von Textilien; Gewichtsbestimmungen an Gewirken und Gestricken. Testing of Textiles; Determination of Mass of Knitted Fabrics. DIN 53887 (juni 1977)
DIN 53476 (augustus 1979) Prüfung von Kunststoffen; Bestimmung des Verhaltens gegen Flüssigkeiten. Testing of Plastics; Determination of the Behaviour Against Liquids.
Prüfung von Textilien; Bestimmung der Luftdurchlässigkeit von textilen Flächengebilden. Testing of Textiles; Determination of Air Permeability of Textile Fabrics. DIN 53930 (september 1963)
DIN 53504 (maart 1985) Prüfung von Kautschuk und Elastomeren; Bestimmung von Reissfestigkeit, Zugfestigkeit, Reissdehnung und Spannungswerten im Zugversuch.
Prüfung von Textilien; Bestimmung der Widerstandsfähigkeit von Textilien gegen Schädigungen durch Mikroorganismen, Aligemeines und Probenvorbehandlung.
Testing of Elastomers; Determination of Tensile Strength at Break, Tensile Stress at Yield, Elongation at Break and Stress Values in a Tensile Test.
Testing of Textiles; Determination of the Resistance of Textiles to Micro-Organisms, General Requirements and Preparation of Specimens.
110
DIN 53931 (november 1969) Prüfung von Textilien; Bestimmung der Widerstandsfähigkeit von Textilien gegen Schimmelpilze, Bewuchsversuch. Testing of Textiles; Determination of the Resistance of Textiles to Mildew, Growth Test.
DIN 54004 (augustus 1983) Prüfung der Farbechtheit von Textilien; Bestimmung der Lichtechtheit von Farbunqen und Drucken mit Xenonbogenlicht. Testing of Colour Fastness of Textiles; Determination of" Colour Fastness to Light of Dyeings and Prints: Xenon Arc Fading Lamp Test.
DIN 54005 (november 1983) Prüfung der Farbechtheit von Textilien; Bestimmung der Wasserechtheit von Färbungen und Drucken (Ieichte Beanspruchung). Testing of Colour Fastness of Textiles; Determination of Colour Fastness of Dyeings and Prints to Water (Mild).
DIN 54006 (november 1983) Prüfung der Farbechtheit von Textilien; Bestimmung der Wasserechtheit von Färbungen und Drucken (schwere Beanspruchung).
Testing of Textiles; Determination of the Wearing Process of Textile Floor Coverings, Pedal Wheel Test According to Lisson.
DIN 54323 (april 1977) Prüfung von Textilien; Bestimmung der Abnutzung textiler Fussbodenbeläge, Trommelversuch. Testing of Textiles; Determination of the Wear of Textile Floor Coverings; Drum Test.
DIN 54324 (februari 1976) Prüfung von Textilien; Bestimmung der Abnutzung textiler Fussbodenbeläge, Stuhlrollenversuch. Testing of Textiles; Determination of the Wearing Process of Textile Floor Coverings, Chair Castor Test.
DIN 54325 (januari 1975) Prüfung von Textilien; Bestimmung der Poldicke und des Poigewichts über Teppichgrund von Polteppichen, Verfahren mit der Bandmesser-Schermaschine. Testing of Textiles; Determination of Pile Thickness and Pile Weight Above Backing of Bile Carpets, Method With the Band Knife Shearing Machine.
DIN 54326 (januari 1984)
Testing of Colour Fastness of Textiles; Determination of Colour Fastness of Dyeings and Prints to Water.
Prüfung von Textilien; Bestimmung der Abnutzung textiler Fussbodenbeläge; Tetrapod-watker-Versuch.
DIN 54019 (maart 1984)
Testing of Textiles; Determination of Appearance Retention of Textile Floor Coverings; TetrapodWalker-Test.
Prüfung der Farbechtheit von Textilien; Bestimmung der Farbechtheit von Färbungen und Drucken gegenüber gechlortem Wasser. Testing of Colour Fastness of Textiles; Determination of Colour Fastness of Dyeings and Prints to Chlorinated Water (Swimming Bath Water).
DIN 54332 (februari 1975) Prüfung von Textilien; Bestimmung des Brennverhaltens von textilen Fussbodenbelägen. Testing of Textiles; Determination of the Burning Behaviour of Textile Floor Coverings.
DIN 54021 (augustus 1~84) Prüfung der Farbechtheit von Textilien; Bestimmung der Reibechtheiten von Färbungen und Drucken.
DIN 54345 Teil 1 (juli 1985)
Testing of Colour Fastness of Textiles; Determination of Colour Fastness of Dyeings and Prints to Rubbing.
Testing of Textiles; Electrostatic Behaviour; Determination of Electrical Resistance.
Prüfung von Textilien; Elektrostatisches Verhalten; Bestimmung elektrischer Widerstandsgrössen.
DIN 54345 Teil 2 (oktober 1976) DIN 54316 (oktober 1983) Prüfung von Textilien; Bestimmung des Eindruckverhaltens textiler Fussbodenbeläge unter statischer Druckbeanspruchung.
Prüfung von Textilien; Beurteilung des elektrostatischen Verhaltens, Prüfung textiler Fussbodenbeläge im Begehversuch.
Testing of Textiles; Determination of Thickness Loss of Textile Floor Coverings at Static Load.
Testing of Textiles; Testing of the Electrostatic Propensity, Testing of Textile Floor Coverings by the Walk Test.
DIN 54322 (juli 1983)
DIN 54345 Teil 3 (juli 1985)
Prüfung von Textilien; Bestimmung der Abnutzung textiler Fussbodenbeläge; Tretradversuch nach Lisson.
Prüfung von Textilien; Elektrostatisches Verhalten; Apparative Bestimmung der Aufladung -textller Fussbodenbeläge.
111
Testing of Textiles; Electrostatic Behaviour; Determination of Electrostatic Charge of Textile Floor Coverings by Machine.
Testing of Textiles; Electrostatic Behaviour; Determination of Electrical Resistance of Strips of Textile Fabrics.
DIN 54345 Teil 4 üuli 1985)
DIN 66081 (september 1976)
Prüfung von Textilien; Elektrostatisches Verhalten; Bestlrnmunq der elektrostatischen Aufladbarkeit textiler Flächengebilde.
Kennwerte für das Brennverhalten textiler Erzeugnisse; Textile Fussbodenbeläge.
Testing of Textiles; Electrostatic Behaviour; Determination of Electrostatic Charge of Textile Fabrics. DIN 54345 Teil 5 üuli 1985) Prüfung von Textilien; Elektrostatisches Verhalten; Bestimmung des elektrischen Widerstandes an Streifen aus textilen Flaëhengebilden.
Classification of Burning Behaviour of Textile Products; Textile Floor Coverings. DIN 66090 Teil 1 (maart 1980) Textile Fussbodenbeläge; Anforderungen an den Aufbau, Brandverhalten. Textile Floor Coverings; Requirements of Construction, Burning Behaviour.
LIJST VAN DE VERMELDE SS-NORMEN
(3)
SS 476 (-)
SS 3261 (-)
Fire Tests on Building Materials and Structures.
Unbacked Flexible PVC Flooring.
SS 476 Part 4 (1970)
SS 3261 Part 1 (1973)
Non-Combustibility Test for Materiais.
Homogeneous Flooring.
SS 476 Part 5 (1979)
SS 4051 (1981)
Method of Test for Ignitability.
Method for Determination of Thickness of Textile Floor Coverings.
SS 476 Part 6 (1981) Method of Test for Fire Propagation for Products. SS 476 Part 7 (1971) Surface Spread of Flame Tests for Materiais.
SS 4052 (1983) Method for Determination of Thickness Loss of Textile Floor Coverings Under Dynamic Loading. SS 4098 (1975)
Solid Rubber Flooring.
Method for the Determination of Thickness, Compression and Recovery Characteristics of Textile Floor Coverings.
SS 1863 (1952)
SS 4682 Part 3 (1981)
Feit Backed Linoleum.
Determination of Exposure to Heat.
SS 1711 (1975)
SS 2592 (1973)
Dimensional
Thermoplastic Flooring Tiles.
SS 4682 Part 4 (1981)
SS 3187 (1978)
Determination of Dimensional Immersion in Water.
Specification for Electrically Conducting Rubber Flooring. SS 3260 (1969) Specification for Semi-Flexible PVC Floor Tiles.
Changes
After
Changes
After
SS 4790 (1972) Determination of the Effects of a Smalt Source of Ignition on Textile Floor Coverings (Hot Metal Nut Method).
(3) De BS-normen (British Standards) worden uitgegeven door British Standards Institution, Park Street 2, London W1A 2BS.
112
BS 4939 (1980)
BS 5229 (1975)
Method for the Determination of Thickness Loss of Textile Floor Coverings After Prolonged, Heavy Statie Loading.
Method for Determination of Tuft Withdrawal Force of Carpets. BS 5808 (1979)
Specification for Underlays for Textile Floor Coverings.
BS 5085 (-)
Backed Flexible PVC Flooring.
CP 203
(4)
(1969)
Sheet and Tile Flooring (Cork, Linoleum, Plastics and Rubber).
BS 5085 Part 1 (1974)
Needle-Loom Feit Backed Flooring.
DD 68
(5)
(1980)
Method for Determination of Statie Electrical Propensity of Textile Floor Coverings - Walking Test.
BS 5085 Part 2 (1976)
Cellular PVC Backing.
LIJST VAN DE VERMELDE ISO-NORMEN
(6)
ISO 105/X (1984)
ISO 37 (1977)
of Tensile
Textiles. Tests for Colour Fastness. Part X : Tests Not Included in Parts A to S or Part Z.
Caoutchouc vulcanisé. Essai de traction-allongement.
Textiles. Essais de solidité des teintures. Partie X : solidité des teintures à des agents autres que ceux spécifiés dans les parties A à S et Z.
Rubber, Vulcanized. Determination Stress-Strain Properties.
ISO 48 (1979)
Vulcanized Rubbers. Determination of Hardness (Hardness Between 30 and 85 IRHD). Elastomères vulcanisés. Détermination de la dureté (dureté comprise entre 30 et 85 D.I.D.C.). ISO 105/B (1984)
Textiles. Tests for Colour Fastness. Part B : Colour Fastness to Light and Weathering. Textiles. Essais de solidité des teintures. Partie B : solidité des teintures à la lumière et aux intempé" ries. ISO 105/E (1978)
Textiles. Tests for Colour Fastness. Part E : Colour Fastness to Aqueous Agencies. Textiles. Essais de solidité des teintures. Partie E : solidité des teintures aux agents aqueux.
ISO 140/6 (1978)
Acoustics. Measurement of Sound Insulation in Buildings and of Building Elements. Part VI : Laboratory Measurements of Impact Sound lnsulation of Floors. Acoustique. Mesurage de I'isolation acoustique des immeubles et des éléments de construction. Partie VI: mesurage en laboratoire de I'isolation des sols aux bruits de chocs. ISO 140/7 (1978)
Acoustics. Measurement of Sound Insulation in Buildings and of Building Elements. Part VII : Field Measurements of Impact Sound Insulation of Floors. Acoustique. Mesurage de I'isolation acoustique des immeubles et des éléments de construction. Partie VII : mesurage sur place de I'isolation des sols aux bruits de chocs.
(4) CP: Code of Practice. (5) DO: Draft for Development. (6) De ISO-normen worden uitgegeven door de International Organization for Normalization, rue de Varembé 1, Case Postale 56, CH-1211 Genève 20.
113
ISO 140/8 (1978)
ISO 877 (1976)
Acoustics. Measurement of Sound Insulation in Buildings and of Building Elements. Part VIII: Laboratory Measurements of the Reductlon of Transmitted Impact Noise by Floor Coverings on a Standard Floor.
Plastics. Determination of Resistance to Change Upon Exposure Under Glass to Daylight. Matières.plastiques. Détermination de la résistance aux changements de propriétés par exposition sous verre à la lumière du jour.
Acoustique. Mesurage de I'isolation acoustique des immeubles et des éléments de construction. Partie VIII: mesurage en laboratoire de la réduction de la transmission des bruits de chocs par les revêtements de sol sur plancher normalisé.
Fire Tests. Building Materiais. Non-Combustibility Test.
ISO 175 (1981)
Essais au teu. Matériaux de construction. Essai de non-combustibilité.
Plastics. Determination of the Effects of Liquid Chemicais, Including Water.
ISO/R 1183 (1970)
Plastiques. Détermination de I'action des agents chimiques liquides, y compris I'eau.
Plastics. Methods for Determining the Density and Relative Density (Specific Gravity) of Plastics Excluding Cellular Plastics.
ISO 178 (1975) Plastics. Determination of Flexural Properties of Rigid Plastics.
Matières plastiques. Méthodes pour déterminer la masse volumique et la densité relative des matières plastiques à I'exclusion des plastiques alvéolaires.
Matières plastiques. Détermination des caractéristiques de flexion des matières plastiques rigides.
ISO 1432 (1982)
ISO 188 (1982)
Rubber, Vulcanized. Low Temperature Stiffening (Gehman Test). Determination.
Rubber, Vulcanized. Accelerated Ageing or HeatResistance Tests.
Caoutchouc vulcanisé. Rigidité à basse température (essai Gehman). Détermination.
Caoutchouc vulcanisé. Essais de résistance au vieillissement accéléré ou à la chaleur.
ISO 1764 (1975)
ISO/R 527 (1966) Plastics. Determination of Tensile Properties. Matières plastiques. Détermination des caractéristiques en traction.
ISO 1182 (1983)
Textile Floor Coverings. Determination of Mass per Unit Area of Machine Made Textile Floor Coverings. Revêtements de sol textiles fabriqués à la machine. Détermination de la masse totale par unité d'aire.
ISO 815 (1972)
ISO 1765 (1975)
Vulcanized Rubbers. Determination of Compression Set Under Constant Deflection at Normal and High Temperatures.
Textile Floor Coverings. Determination of Thickness of Machine Made Textile Floor Coverings.
Elastomères vulcanisés. Détermination de la déformation rémanente après compression sous déformation constante aux températures normale et élevée.
Revêtements de sol textiles fabriqués à la machine. Détermination de I'épaisseur totale. ISO 1766 (1973)
ISO 845 (1977)
Textile Floor Coverings. Determination of Thickness of Pile Above the Backing.
Cellular Rubbers and Plastics. Determination of Apparent Density.
Tapis et moquettes. Détermination de I'épaisseur du velours au-dessus du dossier.
Caoutchoucs et plastiques alvéolaires. Détermination de la rnasse volumique apparente.
ISO 1817 (1985)
ISO 846 (1978)
Rubber, vulcanized. Determination of the Effect of Liquids.
Plastics. Determination of Behaviour Under the Action of Fungi and Bacteria. Evaluation by Visual Examination or Measurement of Change in Mass or Physical Properties. Plastiques. Détermination du comportement sous I'action des champignons et des bactéries. Evaluation par estimation visuelle ou par mesurage des variations de masse ou de caractéristiques physiques. 114
Caoutchouc vulcanisé. Détermination de I'action des liquides. ISO 1818 (1975) Vulcanized Rubbers of Low Hardness (10 to 35 IRHD). Determination of Hardness. Caoutchoucs vulcanisés de basse dureté (10 à 35 D.I.D.C.). Détermination de la dureté.
ISO 1853 (1975)
ISO 3415 (1975)
Conducting and Antistatie Rubbers. Measurement of Resistivity.
Textile Floor Coverings. Determination of Thickness After Brief, Moderate Statie Loading.
Elastomères conducteurs et anti-électrostatiques. Mesurage de la résistivité.
Revêtements de sol textiles. Détermination de la perte en épaisseur après application, de courte durée, d'une charge statique modérée.
ISO 2039 (1973) Plastics and Ebonite. Determination of Hardness by the Bali Indentation Method. Matières plastiques et ébonite. Détermination de la dureté. Méthode de pénétration à la bille.
ISO 3416 (1975) Textile Floor Coverings. Determination of Thickness Loss After Prolonged, Heavy Statie Loading.
ISO 2039/2 (1981)
Revêtements de sol textiles. Détermination de la perte en épaisseur après application prolongée d'une charge statique élevée.
Plastics. Determination of Hardness by the Bali Indentation Method. Part 2 : RockweIl Hardness.
ISO 3582 (1978)
Plastiques. Détermination de la dureté. Méthode par pénétration à la bille. Partie 2 : dureté Rockweil.
ISO 2094 (1973) Textile Floor Coverings. Determination of Thickness Loss Under Dynamic Loading. Revêtements de sol textiles. Détermination de la perte d'épaisseur sous charge dynamique.
ISO 2095 (1977)
Cellular Plastic and Cellular Rubber Materiais. Laboratory Assessment of Horizontal Burning Characteristics of Small Specimens Subjected to a Small Flame. Matières alvéolaires à base de plastiques ou de caoutchoucs. Méthode de laboratoire pour la détermination du comportement au feu de petites éprouvettes soumises, en position horizontale, à une flamme de faible intensité.
ISO 3865 (1983)
Textile Floor Coverings. Determination of Mass of Effective Pile per Unit Area That Can Be Shorn Away From the Substrate.
Rubber, Vulcanized. Methods of Test for Staining in Contact With Organic Material.
Tapis-moquettes. Détermination de la masse du velours utile par unité de surface pouvant être séparé du soubassement par tondage.
Caoutchouc vulcanisé. Méthodes d'essai pour déterminer Ie tachage lors du contact avec les matières organiques.
ISO 2551 (1981)
ISO 3915 (1981)
Machine-Made Textile Floor Coverings. Determination of Dimensional Changes Due to the Effects of Varied Water and Heat Conditions.
Plastics. Measurement of Resistivity of Conductive Plastics.
Revêtements de sol textiles fabriqués à la machine. Détermination de la variation des dimensions due à diverses conditions de mouillage et de chaleur.
ISO 2581 (1975) Plastics. Rigid Cellular Materiais. Determination of Apparent» Thermal Conductivity by Means of a Heat-Flow Meter.
«
Matières plastiques. Matériaux alvéolaires rigides. Détermination de la conductivité thermique « apparente» au moyen d'un fluxmètre thermique.
Plastiques. Mesurage de la résistivité des plastiques conducteurs.
ISO 4582 (1980) Plastics. Determination of Changes in Colour and Variations in Properties After Exposure to Daylight Under Glass, Natural Weathering or Artificial Light. Plastiques. Détermination des changements de coloration et des variations de propriétés après exposition à la lumière naturelle sous verre, aux agents atmosphériques ou à la lumière artificielle.
ISO 4649 (1985) ISO 2781 (1981) Rubber, Vulcanized. Determination of Density. Caoutchouc vulcanisé. Détermination de la masse volumique.
Rubber. Determination of Abrasion Resistance Using a Rotating Cylindrical Drum Device. Caoutchouc. Détermination de la résistance à I'abrasion à I'aide d'un dispositif à tambour tournant.
ISO 2878 (1978) Rubber, Vulcanized. Antistatie and Conductive Products. Determination of Electrical Resistance. Caoutchouc vulcanisé. Produits antiélectrostatiques et conducteurs. Détermination de la résistance électrique.
ISO 4919 (1978) Textile Floor Coverings. Determination of Tuft Withdrawal Force. Tapis-moquettes. Détermination de la force d'arrachement de touffes.
115
ISO/TR 6356 (1982)
ISO/TR 6925 (1982)
Textile Floor Coverings. Assessment of Static Electrical Propensity. « Walking » Test.
Textile Floor Coverings. Burning Behaviour. Tablet Test at Ambient Temperature.
Revêtements de sol textiles. Evaluation de la propension à I'accumulation de charges électrostatiques. Essai du « marcheur »,
Revêtements de sol textiles. Comportement au feu. Essai à la pastille à température ambiante.
LIJST VAN DE VERMELDE NF-NORMEN (7)
NF G 07-012 (december 1979)
NF G 35-013 (november 1980)
Essais de solidité des teintures et impressions. Solidité à la lumière du jour.
Revêtements de sol textiles fabriqués à la machine. Détermination de la variation des dimensions due à diverses conditions de mouillage et de chaleur.
NF G 07-013 (december 1979) Essais de solidité des teintures et impressions. Solidité à I'eau.
NF G 35-018 (september 1976)
NF G 07-016 (december 1979)
Essais des revêtements de sol textlles, Détermination de I'épaisseur perdue après application de courte durée d'une charge statique modérée.
Essais de solidité des teintures et impressions. Solidité au frottement.
NF G 35-019 (september 1976)
NF G 07-040 (augustus 1985) Essais de solidité des teintures et impressions. Solidité à I'eau chlorée (eau de piscine).
NF G 07-067 (december 1979) Essais de solidité des teintures et impressions. Solidité à la lumière artificielle. Lampe à arc au xénon.
Essais des revêtements de sol textlles. Détermination de I'épaisseur perdue après application prolongée d'une charge statique élevée.
NF G 35-021 Guli 1983) Essais des revêtements de sol textiles. Détermination de la force d'arrachement des touffes d'une moquette.
NF G 35-005 (april 1970)
NF G 35-023 (februari 1981)
Essais des revêtements de sol textiles. Détermination de la masse totale par unité de surface.
Essais des revêtements de sol textiles. Essai à I'appareil à roulettes.
NF G 35-006 (november 1971)
NF G 35-024 (februari 1981)
Essais des revêtements de sol textiles. Détermination de I'épaisseur totale.
Essais des revêtements de sol textiles. Essai au tétrapode.
NF G 35-007 (april 1970) Essais des revêtements de sol textiles. Détermination de I'épaisseur du velours au-dessus du dossier d'un tapis-moquette.
NF G 35-025 (december 1983) Essais des revêtements de sol textiles. Propension I'accumulation de charges électrostatiques. Méthode d'essai et spécification.
à
NF G 35-010 (mei 1984) Essais des revêtements de sol textiles. Détermination de la perte d'épaisseur sous charge dynamique.
e)
NF G 35-027 (oktober 1981) Revêtements de sol textiles. Comportement au teu, Essai à la pastille à température ambiante.
De NF-normen (norrnes françaises) worden uitgegeven door de Association française de normalisation, Tour Europe - Cedex 7, F-920aO Paris La Défense.
116
NF G 35-028 (november 1980)
NF T 46-030 (december 1977)
Revêtements de sol textiles. Détermination de I'épaisseur apparente totale et de I'épaisseur apparente utile de la sous-couche mousse.
Caoutchouc. Détermination de la masse volumique des caoutchoucs vulcanisés.
NF T 46-031 (december 1979) NF G 35-033 (september 1985) Revêtements de sol textiles. Classification des envers.
NF P 92-501 (december 1985) Essais de réaction au feu des matériaux. Essai par rayonnement applicable aux matériaux rigides ou rendus tels (matériaux de revêtement) de toute épaisseur et aux matériaux soupies d'épaisseur supérieure à 5 mmo
NF P 92-503 (december 1985) Essais de réaction au feu des matériaux. Essai au brûleur électrique applicable aux matériaux soupies d'une épaisseur inférieure ou égale à 5 mmo
Caoutchouc vulcanisé. Méthodes d'essai pour déterminer Ie tachage par Ie caoutchouc vulcanisé de matériaux organiques divers.
NF T 46-040 (december 1982) Caoutchouc. Résistance aux intempéries. 1e partie : détermination des changements de coloration et des variations de propriétés après exposition aux intempéries naturelles et artificielles.
NF T 46-041 (december 1982) Caoutchouc. Résistance aux intempéries. 2e partie : conditions d'exposition aux intempéries naturelles. Méthode A: exposition sous verre. Méthode B : exposition directe.
NF T 46-042 (december 1982) NF P 92-504 (december 1985) Essais de réaction au feu des matériaux. Essai de propagation de la flamme applicable aux matériaux non destinés à être collés sur un subjectile (essai complémentaire).
NF P 92-506 (december 1985) Essais de réaction au feu des matériaux. Essai au panneau radiant pour revêtements de sol.
NF T 46-002 (september 1984) Caoutchouc vulcanisé ou thermoplastique. Essai de traction.
NF T 46·003 (november 1973) Caoutchouc et élastomères analogues. Essai de dureté internationale des caoutchoucs vulcanisés (30 à 94 D.I.O.C.).
Caoutchouc. Résistance aux intempéries. 3 e partie : conditions d'exposition aux intempéries artificielles. Lampe à arc au xénon.
NF T 51-029 (december 1982) Plastiques. Détermination de I'action des agents chimiques liquides, y compris I'eau.
NF T 51-055 (juni 1980) Plastiques. Méthode d'exposition sous verre à la lumière du jour.
NF T 51-056 (april 1981) .Plastiques. Méthodes d'exposition à une lampe à arc au xénon.
NF T 51-063 (februari 1971) Méthodes de détermination de la masse volumique des produits à I'état solide à I'exclusion des produits alvéolalres.
NF T 46-004 (december 1985) NF T 51-080 (oktober 1984)
Caoutchouc vulcanisé ou thermoplastique. Détermination de la résistance au vieillissement accéléré ou à la chaleur. Essai en étuve à air.
Plastiques. Mesurage de la résistivité des plastiques conducteurs.
NF T 46-011 (augustus 1966)
NF T 51-110 (augustus 1977)
Essai de déformation rémanente après compression à déformation constante.
Essai d'usure par frottement en contact plan sur plan. Frottement linéaire alternatif.
NF T 46-012 (oktober 1984) Caoutchouc vulcanisé ou thermoplastique. Détermination de la résistance à I'abrasion à I'aide d'un dispositif à tambour tournant.
NF T 46-028 (november 1976) Caoutchouc. Essai de dureté internationale des caoutchoucs vulcanisés a' basse dureté (10 à 35 D.I.O.C.).
NF T 51-115 (december 1982) Plastiques. Détermination de la résistance à I'abrasion.
NF T 51-185 (oktober 1979) Plastiques. Détermination des changements de coloration et des variations de caractéristiques après exposition à la lumière naturelle sous verre, aux agents atmosphériques, à la lumière artificielle, ou à d'autres expositions.
117
NF T 54-203 (april 1971)
NF T 54-232 Ouni 1971)
Revêtements de sol vinyliques flexibles sans support. Mesure de I'épaisseur totale.
Revêtements de sol vinyliques sur support en feutre de jute (flexible). Mesure de I'adhérence entre couche en matière plastique et Ie support textile.
NF T 54-204 (april 1971) Revêtements de sol vinyliques flexibles sans support. Mesure de I'épaisseur de la couche de surface.
NF T 56-107 (december 1976) Matières alvéolaires à base de caoutchouc ou de matières plastiques. Détermination de la masse volumique apparente des rnatérlaux soupies et rigides.
NF T 54-208 (april 1971) Revêtements de sol vinyliques flexibles sans support. Mesure de I'adhérence entre couches. NF T 54-209 (april 1971) Revêtements de sol vinyliques flexibles sans support. Détermination de la tenue au poinçonnement statique. NF T 54-222 (april 1971) Revêtements de sol vinyliques sur support en feutre de jute. Mesure de I'épaisseur totale.
NF T 56-108 Ouli 1979) Matières alvéolaires à base de caoutchouc ou de matlères plastiques. Détermination de la résistance à la traction et de I'allongement à la rupture des matériaux alvéolaires soupies. NF X 41-514 (december 1981) Protection des matières plastiques. 2e partie : détermination du comportement sous I'action des champignons et des bactéries. Evaluation par estimation vlsuelle ou par mesurage des variations de masse ou de caractéristiques physiques.
LIJST VAN DE VERMELDE NBN-NORMEN (8)
NBN G 58-002 (1973)
NBN G 58-011 (1975)
Textiel. Bepaling van de dikte van textielvloerbedekkingen.
Textiel. Bepaling van het dikteverlies van textielvloerbedekkingen na een langdurige en zware statische belasting.
NBN G 58-003 (1973) Textiel. Bepaling van het dikteverlies van textielvloerbedekkingen door dynamische belasting. NBN G 58-005 (1973) Textiel. Bepaling van de massa per eenheid van oppervlakte van de pool boven de rug van pooItapijten.
NBN G 58-012 (1975) Textiel. Bepaling van het dikteverlies van textielvloerbedekkingen na een middelmatige statische belasting van korte duur. NBN G 58-013 (1977)
NBN G 58-007 (1973)
Textiel. Bepaling van de verankeringskracht van de pool bij textielvloerbedekkingen.
Textiel. Bepaling van de totale massa per eenheid van oppervlakte van textielvloerbedekkingen.
NBN G 58-014 (1984)
NBN G 58-010 (1975)
Textiel. Bepaling van het brandgedrag van textielvloerbedekking. Methode met methenaminetablet.
Textiel. Bepaling van maatverandering van textielvloerbedekkingen onder verschillende vochtigheidsomstandigheden. Methode door onderdompelen.
NBN G·62-002 (1975) Textiel. Bepaling van de kleurechtheden. Echtheden tegen licht en tegen weersinvloeden.
(8) De Belgische NBN-normen worden uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie, Brabançonnelaan 29, 1040 Brussel.
118
NBN G 62-004 (1975) Textiel. Bepaling van de kleurechtheden. Echtheden tegen hypochlorietoplossingen.
stante belasting bij normale en hoge temperatuur (met erratum).
NBN T 31-004 (1976) NBN G 62-007 (1976) Textiel. Bepaling van de kleurechtheden. Echtheden tegen water.
NBN G 62-010 (1977) Textiel. Bepaling van de kleurechtheden. Echtheden tegen wrijven.
Gevulcaniseerde elastomeren. Bepaling van de blijvende vervorming na samendrukking onder constante belasting bijlage temperatuur (met erratum).
NBN T 31-005 (1976) Gevulcaniseerde elastomeren. Versnelde verouderings- en warmtevastheidsproeven (met erratum).
NBN T 31-006 (1979) NBN S 01-007 (1975)
Gevulcaniseerde elastomeren. Trekproef.
Akoestiek. Meten in het laboratorium van de geluidstransmissie van contactgeluid.
NBN T 31-010 (1979)
NBN S 01-008 (1975)
Gevulcaniseerde rubbers. Bestandheid tegen vloeistoffen. Proefmethoden.
Akoestiek. Meten « in situ» van de geluidstransmissie van contactgeluid.
NBN T 31-012 (1985)
NESN S 01-400 (1977)
Gevulcaniseerde rubbers. Bepaling van de volumemassa.
Akoestiek. Kriteria van de akoestische isolatie.
NBN T 31-022 (1985) NBN S 21-202 (1980) Brandbeveiliging in de gebouwen. Hoge en middelhoge gebouwen. Algemene eisen (met erratum).
NBN S 21-203 (1980) Brandbeveiliging in de gebouwen. Reactie bij brand van de materialen. Hoge en middel hoge gebouwen.
Gevulcaniseerde rubber. Bepaling van de stijfheid bij lage temperaturen (Gehman proef).
NBN T 31-027 (1980) Antistatische en geleidende elastomeren. Bepaling van de soortelijke weerstand.
NBN T 31-030 (1980)
Brandbeveiliging van de gebouwen. Schoolgebouwen. Algemene eisen en reactie bij brand.
Gevulcaniseerde rubber. Antistatische en geleidende produkten. Bepaling van de elektrische weerstand.
NBN 713-010 (1971)
NBN T 31-035 (1985)
Brandbeveiliging in de gebouwen. Hoge gebouwen. Algemene eisen (vervangen door NBN S 21-202).
Gevulcaniseerde rubber. Proefmethoden voor het bepalen van de vlekvorming bij het contact met organische materialen.
NBN S 21-204 (1982)
NBN 713-020 (1968) Beveiliging tegen brand. Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen. Weerstand tegen brand van bouwelementen (met erratum).
NBN T 41-002 (1977) Textielglasgewapende kunststoffen. Bepaling van de buigkarakteristieken. Methode met twee steunpunten en één punt last (met erratum).
NBN T 31-001 (1976) NBN T 41-003 (1977)
Gevulcaniseerde elastomeren. Bepaling van de hardheid (hardheid begrepen tussen 30 en 85 I.R.H.G.).
Textielglasgewapende kunststoffen. Bepaling van de trekkarakteristieken (met erratum).
NBN T 31-002 (1976)
NBN T 41-007 (1975)
Gevulcaniseerde elastomeren. Meting van de hardheid met de Shore-hardheidsmeter.
Kunststoffen gewapend met glasvezels. Bepaling van de drukkarakteristieken.
NBN T 31-003 (1976)
NBN T 41-008 (1975)
Gevulcaniseerde elastomeren. Bepaling van de blijvende vervorming na samendrukking onder con-
Kunststoffen gewapend met glasvezels. Bepaling van de schijnbare delamineerweerstand.
119
46~005
NBN T 41-010 (1977)
NBN T
Textielglasgewapende kunststoffen. Meting van de hardheid met de Barcol-hardheidsmeter (met erratum).
Schuimrubbers en schuimkunststoffen. Bepaling van de schijnbare volumemassa.
(1978)
LIJST VAN DE VERMELDE ASTM-NORMEN
(9)
ASTM D 412-83
ASTM D 2240-84
Test Methods for Rubber Properties in Tension.
Test Method for Rubber Property. Durometer Hardness.
ASTM D 471-79 Test Method for Rubber Property. Effect of Liquids.
ASTM D 2583-81
ASTM D 543-84
Test Method for Indentation Hardness of Rigid Plastics by Means of a Barcol Impressor.
Test Method for Resistance of Plastics to Chemical Reagents.
ASTM D 573-81 Test Method for Rubber. Deterioration in an Air Oven.
ASTM D 635-81 Test Method for Rate of Burning and/or Extent and Time of Burning of Self-Supporting Plastics in a Horizontal Position.
ASTM D 3659-80 Test Method for Flammability of Apparel Fabrics by Semi-Restraint Method.
ASTM D 3776-84 Test Methods for Weight (Mass) per Unit Area of Woven Fabric.
ASTM D 3936-80 Test Method for Delamination Strength Secondary Backing of Pile Floor Coverings.
of
ASTM D 1242-56
ASTM D 4158-82
Test Methods for Resistance of Plastic Materials to Abrasion.
Test Method for Abrasion Resistance of Textile Fabrics (Uniform Abrasion Method).
ASTM D 1415-83
ASTM D 4205-85
Test Method for Rubber Property. International Hardness.
Guide for Flammability and Combustion Testing of Rubber.
ASTM D 1518-85
ASTM D 4238-83
Test Method for Thermal Transmittance of Textile Material.
Method for Electrostatic Propensity of Textiles.
ASTM D 4351-84 ASTM D 1777-64 Methods for Measuring Thickness of Textile Materiais.
Test Method for Measuring the Thermal Conductivity of Plastics by the Evaporation-Calorimetric Method.
(9) De Amerikaanse ASTM-normen worden uitgegeven door de American Society for Testing and Materiais, Race Street 1916, Philadelphia, PA 19103, U.S.A.
120
ASTM D 4364-84
ASTM F 142-82
Practice for Performing Accelerated Outdoor Weathering of Plastics Using Concentrated Natural Sunlight.
Test Method for Indentation of Resilient Floor Coverings (McBurney Test).
ASTM D 4459-85
Test Method for Electrical Resistance of Conductive Resilient Flooring.
ASTM F 150-72 Practice for Operating an Accelerated Lightfastness Xenon-Arc-Type (Water Cooled) Light-Exposure Apparatus for the Exposure of Plastics for Indoor Applications.
ASTM F 410-82 Test Method for Wear Layer Thickness of Resilient Floor Coverings by Optical Measurement.
ASTM D 4470-85 Test Method for Static Electrification. ASTM E 119-83 Method for Fire Tests of Building Construction and Materiais.
ASTM F 510-81 Test Method for Resistance to Abrasion of Resilient Floor Coverings Using the Taber Abraser with the Frick Grit Feed Method. ASTM F 710-81
ASTM E 648-84
Practice for Preparing Concrete Floors and Other Monolithic Floors to Receive Resilient Flooring.
Test Method for Critical Radiant Flux of Floor Covering Systems Using a Radiant· Heat Energy Source.
ASTM F 925-85
ASTM E 970-83
Test Method for Resistance to Chemicals of Resilient Flooring.
Test Method for Critical Radiant Flux of Exposed Attic Floor Insulation Using a Radiant Heat Energy Source.
ASTM G 21-70
ASTM F 137-71
ASTM G 22-76
Test Method for Flexibility of Resilient Flooring Materials with Cylindrical Mandrel Apparatus.
Recommended Practice for Determining sistance of Plastics to Bacteria.
Recommended Practice for Determining Resistance of Synthetic Polymeric Materials to Fungi.
Re-
121
Bijlage
PREVENTIEVE MAATREGELEN TE NEMEN BIJ HET VERWERKEN VAN PRODUKTEN GEBRUIKT VOOR HET PLAATSEN VAN SOEPELE VLOERBEDEKKINGEN
Het Nationaal Actiecomité voor Veiligheid en Hygiëne in het Bouwbedrijf (N.A.V.B.) heeft ons onderstaande tabel meegedeeld waarin bepaalde produkten worden opgenomen die in deze Leidraad worden vernoemd en waarin de gevaren worden opgesomd die kunnen worden veroorzaakt door hun gebruik alsook de te nemen preventieve maatregelen.
PRODUKTEN Kunstharsen gemengd in het aanmaakwater van mortel, hechtingsgrondlaag
REFERENTIE
GEVAREN
PREVENTIE
§ 2.33.21,
Eventueel allergieën of overgevoeligheidsreakties van de huid.
Handschoenen dragen, hygiëne van de handen en de lichaamsdelen in, kontakt met het produkt.
p. 7
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Dekvloer op basis van asfaltbitumen
§ 2.33.23, p.S
Huid- en longkanker (zelden), acne, Iichtgevoeligheidsreakties.
Lokalen verluchten, individuele bescherming van de hLiid en de ademhalingswegen (handschoenen en masker).
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Lijmen op basis van epoxyen polyuretaanharsen
§ 6.33, p.25
Vergiftiging, brand, ontploffing, brandwonden, allergie, huidziekten, astma, kanker.
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------Polychloropreenlijm en -kit van het neopreentype
§ 5.12.2, p. 19
Irritaties, huidziekten, aIlergieën, neurologische en toxicologische aandoeningen, brand, ontploffing.
Toxicologische steekkaarten opstellen; kontrole van de werkatmosfeer, ventilatie, afzuiging aan de bron, individuele bescherming (masker, handschoenen); strikte Iichaamshygiëne;tbeperkte opslag, recipiënten sluiten; gesloten recipiënten voor gebruikte vodden voorzien; arbeidsgeneesheer raadplegen; rookverbod. --------------------------~------------------------------------------------------------
Een minder giftige maar even krachtige lijm gebruiken; beperkte opslag op de bouwplaats in verluchte lokalen beschut tegen de warmte; bouwplaats afbakenen en de ondernemingen verwittigen van de mogelijke gevaren; vlammen en vonken doven; gedwongen ventilatie en mechanische afzuiging van de verontreinigende stoffen door afgeschermde ventilatoren; kontrole van de afzuigluchtwegen; individuele bescherming van ogen en handen; masker dragen met een filter van type A en ten minste van klasse 2; gesloten recipiënten voorzien voor de met lijm of oplosmiddelen doordrenkte vodden; arbeidsgeneesheer raadplegen.
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Etyl- en vinylpolymeren, propionaat- en acrylaatacetaat, hechtingsgrondlaag, poriënvuIler en stoffixeermiddel
§ 5.13.1, p. 19
Lichtgevoeligheidsreakties; irritatie van de huid, de ademhalingsslijmvliezen en de ogen; aantasting van het centraal zenuwstelsel; chemische brandwonden.
Rookverbod; ventilatie van de lokalen; aangepaste bescherming van de ogen, de huid en de ademhalingswegen; speciale individuele kledij dragen.
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Vinyl- en acrylharsen
§ 6.31, p.23
Irritatie van de huid, de ogen en de ademhalingsslijmvliezen; huidziekten.
Ventilatie van de lokalen; aangepaste bescherming van de ogen, de huid en de ademhalingswegen; speciale individuele kledij dragen.
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------(de tabel vervolgt op p. 124)
123
(vervolg van p. 123)
PRODUKTEN Polyvi nylacetaatlijmen (PVA)
REFERENTIE
GEVAREN
§ 6.31.1, p.24
Irritatie van de ogen en de huid. In geval van ernstige intoxicatie : depressie van het centraal zenuwstelsel, duizeligheid, misselijkheid. Brand- en ontploffi ngsgevaar.
PREVENTIE Ventilatie van de lokalen; bescherming van ogen en huid; handschoenen dragen verplicht.
--------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Lijmen op basis van styreenbutadiëen
§6.31.1, p.24
Irritatie van de ogen en de longen, depressie van het centraal zenuwstelsel, ontploffingsgevaar bij brand.
Ventilatie van de lokalen en zo nodig afzuiging van de dampen; speciale kledij dragen, ogen en handen beschermen.
--------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Universele acryllijmen en etyleen-vinylacetaatlijmen (EVA)
--------------------------------------------Lijmen in oplossing in een organisch bindmiddel
§ 6.31.2, p.24 ------------------
§ 6.32, p.24
Irritatie van de ogen, de huid ·en de ademhalingswegen.
Ventilatie van de lokalen; aangepaste bescherming van de ogen en de huid; speciale kledij dragen.
--------------------------------------------------- -------------------------------------------------------------------------------------Long- en huidintoxicatie, leveren nieraandoeningen, aandoeningen van het centraal zenuwstelsel, gevaren verbonden met de ontvlambaarheid van de oplosmiddelen.
Technische preventie: vervanging van de zeer giftige verbindingen door minder giftige verbindingen; algemene ventilatie en plaatselijke afzuiging; handschoenen, speciale kledij en masker dragen; kontrole van de lucht ter naleving van de T.L.V. (1). Medische preventie bij de aanwerving en periodiek onderzoek.
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Colofonium
§ 6.32, p.24
Irritatie van de huid en de longslijmvliezen; aantasting van het centraal zenuwstelsel.
Ventilatie van de lokalen; bescherming van de huid; zo nodig masker dragen.
---------------------------------------------- ------------------ -------------------------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------Alkohollijmen
§ 6.32.1, p.24
Verdovingsverschijnselen; irritatie van de huid, de longen en de ogen.
Ventilatie van de lokalen; bescherming van de huid; zo nodig masker dragen.
---------------------------------------------- ------------------ --------------------------------------------------- -------------------------------------------------------------------------------------Afbijtmiddelen gebruikt voor het verwijderen van de onderlagen, de lijmfilms en de kleefbanden
§§ 9.31.4, 9.31.5 en 9.31.7, pp.59 en 60
Irritatie van de huid, de longslijmvliezen en de ogen.
Voor organische bindmiddelen, zie de gevaren vermeld bij de lijmen in oplossing in een organisch oplosmiddel.
Ventilatie van de lokalen; kontrole en meting van de omgevingslucht; zo nodig masker dragen; bescherming van de huid en de ogen; handschoenen en speciale kledij dragen. Voor organische bindmiddelen, zie de preventieve maatregelen vermeld voor de lijmen in oplossing in een organisch oplosmiddel.
(1) T.L.V. : Threshold Limit Values, gemiddelde waarden die de in de lucht toegelaten hoeveelheid giftige stof aangeven, voor 8 uur blootstelling en 40 werkuur per week.
124
Index
§ Aansprakelijkheid Aanvangskleefkracht Acryllijm Afbijtmiddel (verwijderen van bedekking) Afpelbaar -elijm verhuisbare plaatsing Aftrekken (bedekking) Afwerking van de rugzijde Alkohollijm Anhydriet, syntetisch dekvloer onderzoek Antibakteriënbehandeling Anti-motbehandeling Antistatisch (bedekking) A.R.T.A.-klassifikatie Asbest (vinyl op-) Asphalt-tiles Autoclaaf (verven) Axminster Bad Behandeling, fire safe Bescherming (vóór de ingebruikneming) Beton nieuwe ondergrond oude ondergrond Beveiliging (normen m.b.t. brandbeveiliging) Bevuiling, preferentiële Bijwerkingsprodukt Bitumen (bedekking) Bitumineuze lijm Bouclé-tapijt bouclé-naaldvilttapijt getuft bouclé-tapijt Brandbestendige vloerbedekking Brandbeveiliging (reglementering) Buisspanner Clip Cumaronhars (bedekking) Cushion floor (vinyl met reliëf)
1.2 6.42 en 6.43.2 6.31.2 9.31.4 en 9.31.5
p. 4 27 en 28 24 59
6.34.1 9.58 9.31 8.25 6.32.1
26 77 58 52 24
2.33.21 4.21 8.7 8.7 8.7 11.5 8.43.34 8.41 8.23 8.24.2
7 14 57 57 57 95 56 54 45 47
9.52 8.7
64 57
9.6
77
2.2 2.81.4
5 10
12.3 4.26,4.31 en 9.57.1 5.23.1 8.41 6.34.3
100 16, 17 en 73 ·21 54 26
8.24.6 8.24.7 8.7 12 9.56.5
49 49 57 98 73
7.51 8.41 6.43.3
33 54 55
Dauwpunt Decitex (dtex) Dekvloer dunne dekvloer op basis van maqneslumcement sneldrogende dekvloer Denier Deuringang(onde~oe~
Dispersielijm Dorpellat (plaatsing) Draad,gesponnen Droging (lijm) Droogheid anhydrietdekvloer droogheidsgraad onderzoek Droogrest (lijm) Dubbel bouclé (getuft tapijt) Dubbele rugzijde van jute Eenkomponentlijm Effeningsprodukt Egalisatie op anhydriet op metaal opvatting produkt uitvoering voorschriften Electrogeleidend bedekking plaatsing van bedekking Epoxylijm Extractie (onderhoud) Fire safe vloerbedekking Gebreid tapijt Gekalanderd (PVC-bedekking) Gekroesd velours Geprefabriceerde vloer Gesponnen draad Getuft tapijt Gevlochten tapijt Gevlokt tapijt Gewand tapijt
6.32.2 8.22 2.3 5.24 2.33.22 2.33.24 8.22 4.24 6.31 9.57.1 8.22 6.43.1 en 6.43.2 2.33.21 3.22 en 4.27 4.27 6.42 8.24.7 8.25.4 6.3 5.23.2 2.33.21 en 5.3 2.6 5.3 5.2 9.34 5.3
25 35 6 22 7 8 35 15 23 73 35 27 en 28 7 13 en 16 16 27 49 52 23 22 7 en 22 8 22 21 61 22
8.6 9.59 6.33 10.12.33.4
57 77 25 87
8.7
57
8.24.3 8.43.22 8.24.7 2.1 8.22 8.24.7 8.24.1 8.24.4 8.24.1
47 54 49 5 35 49 45 48 45
125
Geweven tapijt Graad, vochtigheidsGrondlaag voor absorberende ondergrond
hechtingslaag vochtwerende Hechtingsgietmortel Hi-Io tapijt Hoek (onderzoek) Hot melt Houtachtige bedekking Hygrometer (kontrole) I.C.C.-klassifikat~e
I.C.C.O.-klassifikatie Impregnatielaag Ingebruikneming Inplanting (van bedekking) Inslagdraad (enkele of dubbele) Integrale trede Isolatielaag I.W.S.-klassifikatie
8.24.1 en 8.24.2 2.33, 3.1, 3.22 en 4.27 5.12.2, 5.13.12.2 en 5.13.22.1 5.12.2 en 5.13.22.2 5.13.22.3
45 en 47 6, 11, 13 en 16 19, 20 en 21 19 en 21 21
5.13.12.5 8.24.7 4.25 7.6 8.3 4.27
20 49 15 33 53 16
11.3 11.2 5.13.2 9.54, 9.55.2, 9.55.3 en 9.6 9.52 8.24.2 9.55.6 5.13.2 11.3
93 92 20 66,69, 70 en 78 64 47 71 19 93
Juteweefsel (rugzijde van-)
8.25.1
52
Karpet Kelim Klassifi katie A.R.T.A. LC.C. LC.C.O. I.W.S. Quali-Sol R.A.L. T UPEC Kleefband gebruik verwijderen Kleefvermogen, ogenblikkelijk Kleurverschil (tussen banen) Kniespinner Kohesie (oppervlakte-) Kontaktlijm Kurkbedekking
9.54 8.24.1
66 45
11.5 11.3 11.2 11.3 11.6 11.4 11.2 11.1
95 93 92 93 96 93 92 90
Langharig tapijt (shag) Lasband Lassen koud lassen warm lassen Latex, rugzijde van Level sheared tapijt Levensduur in de pot Lijm aanbrengen algemeen kenmerken keuze prestaties verbruik verwerking
126
7.3 9.31.7 6.42 en 6.43.2 9.52 9.56.5 4.22 6.32.2 8.3
32 60 27 en 28 64 73 15 25 53
8.24.7 7.6
49 33
9.57.41 9.57.41 8.25.4 8.24.7 6.43.2
76 76 52 49 28
9.55.1 6.1 en 6.2 6.4 6.5 en 8.25 6.44 6.43.2 6.43.2
68 23 27 30 en 52 29 28 28
Lijm, afpel bare Lijm, bitumineuze Lijm in dispersie Lijm, geleidende Lijm, gestabiliseerde Lijm in oplossing Lijm in oplossing aangebracht op beide vlakken Lijm, reaktieve (2 komponenten) Lijm in sprayvorm Lijm, universele Lijmfilm (verwijderen) Linoleum nieuwe bedekking oude bedekking onderhoud Losse plaatsing Magnesiumcement, dekvloer op basis vanMalipoltapijt Massa, verven in de Membraan, zelfklevend Metaal metalen vloer oude ondergrond van Multifilament (vezel) Naaldvi Ittapijt Neopreenlijm Niet-textielvloer (onderhoud) Normen (brandbeveiliging) Nummer, metriek (NM)
Ondergrond beschrijving onderzoek oppervlaktetoestand opvatting voorbereiding voorschriften Onderhoud andere dan textielbedekkingen textielbedekkingen Ondertapijt Onderzoek van bedekking van ondergrond Ontkorrelen (voorbereiding ondergrond) Ontstoffen (onderhoud) Ontvlekken (bedekking) Oplossing (lijm in -) Opstand tegen plinten Opvatting (ondergrond) Onverenigbaarheid (lijm/ondergrond) Open tijd Opslag (van produkten) Oude ondergrond Overeenkomst (aansprakelijkheid) Parketvloer onderzoek oude ondergrond Plaatsing (voorafgaande bewerkingen)
6.34.1 6.34.3 6.31 6.34.2 6.32.2 6.32
26 26 23 26 25 24
6.32.2 6.33 6.34.5 6.31.2 9.31.5
25 25 26 24 59
8.42 2.81.8 en 4.33 10.2 9.54
54 10 en 18 87 66
2.33.22 8.24.3 8.23 7.4
7 47 45 33
2.6 2.81.6 8.22
8 10 35
8.24.6 6.32.2 10.2 12.3 8.22
49 25 87 100 35
2 4 4.22 3.1 5 3.2
5 14 15 11 19 12
10.2 10.1 9.56.4
87 79 72
9.2 4
58 14
9.32 10.12.1 10.12.2 6.32 9.55.4 3.1
61 80 82 24 70 11
3.1 6.43.2 9.4 2.8 1.2
11 28 63 9 4
4.31 2.81.2
17 9
9.52 en 9.53
64 en 68
Plaatsing, gelijmde algemeen van banen buiten op muur van tegels op trappen Plaatsing, gespannen Plaatsing, gespannen - op trappen Plaatsing, losse van banen van tegels op trappen Plaatsing tegen plinten Plaatsing, verhuisbare Plaatsingstechnieken Plint opstand plaatsing Pluis (shag tapijt) Plush tapijt Poederlijm Polypropyleen, atactisch (rugzijde van) Polyuretaan lijm rugzijde Polyuretaanlijm PoriënvuIler Porositeit (oppervlakte-) Pot life Produkt bijwerkingseffeningsegalisatieProefplaatsing banen rubbertegels tegels Properheid (van de ondergrond) PVC bedekking rugzijde van Quali-Sol (klassifikatie) Racheltapijt R.A.L.-klassifikatie Random sheared tapijt Reaktie bij brand behandeling bepaling reglementering Reglementering m.b.t. brandbeveiliging Reinigen (shampoo) Renoveren van andere dan textielbedekkingen Renoveren van textielbedekkingen door extractie nat met schuim met shampoo Roede Rubber bedekking plaatsing
9.55 9.55.2 9.55.2 9.55.5 9.55.3 9.55.6 9.56
68 69 69 71 70 71 71
9.56.7
73
9.54 9.54 9.54 9.55.4 9.58 9.5
66 66 66 70 77 63
9.55.4 9.57.2 8.24.7 8.24.7 6.34.4
70 74 49 49 26
8.25.5
52
6.33 8.25.5 6.33 5.13.12.2 4.22 en 9.55.1 6.33 en 6.43.2
25 52 25 20 15 en 68 25 en 28
5.23.1 5.23.2 5.2
21 22 21
9.52 9.55.3 9.53 4.28
64 70 65 16
8.43 8.25.5
54 52
11.6
96
8.24.3 11.4 8.24.7
47 93 49
8.7 12.32 12
57 100 98
12 10.12.3
98 85
10.2
87
10.12.33.4 10.12.33.1 10.12.33.2 10.12.3 7.52
87 86 86 85 33
8.5 9.55.3
56 70
Rugbestrijking Rugzijde (afwerking) van juteweefsel
Saxonyvelours Scheur Scheurvormi ng, oppervlakteSchuimlaag Schuimrubber, rugzijde van Schuren Shag tapijt Shampoo droge in spuitbus vloeibare Sneldrogende dekvloer Spaanplaat nieuwe ondergrond onderzoek oude ondergrond plaatsing Space dyed Spatel, getande Spinnen Spuitbus (shampoo) Stevigheid (oppervlakte-) Stoffixeermiddel (voorbereiding) Stofzuiger Strijklicht Stukverven
Tack Tapijt gebreid gedoubleerd getuft gevlochten gevlokt gewand geweven kamerbreed (losse plaatsing) naaldvilttapijt plat vast Tegel (bedekk~ng) Tegelvloer ondergrond onderzoek Temperatuur, werkbij egalisatie bij de plaatsing Textiel algemeen ondergrond Textielvezel Textielvloer algemeen onderhoud, THF (koud lassen) Tienjarige aansprakelijkheid Tijden, karakteristieke - (van lijm) Tip sheared tapijt T-klassifikatie Belgische Duitse Toeslagstof (dekvloer)
8.25.en 8.24.6 8.25 8.25.1
52 en 49 52 52
8.24.7 4.26 4.22 8.25 8.25.6 9.32 8.24.7
49 16 15 52 53 61 49
10.12.33.3 10.12.32 10.12.32 2.33.24
86 85 85 8
2.5 4.31 2.81.3 9.35 8.23 9.55.1 8.22 10.12.32 4.22 5.13.12.3 10.12.1 3.1 8.23
8 17 9 62 45 68 35 85 15 20 80 11 45
6.42 en 6.43.2 8.24.3 8.24.5 8.24.7 8.24.1 8.24.4 8.24.1 8.24.1 en 8.24.2 9.54 8.24.6 8.24.6 9.54 9.53 2.81.5 4.32 5.3 en 9.34 9.51
27-en 28 47 48 49 45 48 45 45 en 47 66 49 49 66 65 10 17 22 en 61 64
8.2 2.81.9 8.21
35 10 35
8.2 10.1 9.57.41 1.2 6.43.2 8.24.7
35 79 76 4 28 49
11.2 11.5 2.34
92 95 8
127
Toleranties vlakheid vochtigheid Trap gelijmde plaatsing losse plaatsing Trapneus Trede, integrale Tweekomponentenlijm Twist tapijt
Uitzettingsvoeg (onderzoek) Universele lijm UPEC-klassifikatie Velours gekroesd gestruktureerd saxony V.E.R. (vinyl met reliëf) Verankeringsband, verankeringslat gebruik plaatsing wegnemen Verf (op vloer) Verglazing (van parketvloeren) Verhoogde vloer Verhuisbare plaatsing Versnijden (bedekking) Verven in de massa stukverven vezel, draad Verwarmingsvloer egalisatie op plaatsing op Vet op ondergrond Vezel (textielvezel) Vilt (vinyl op-)
Vilttapijt Vinyl heterogeen homogeen Vinyl-asbest Viskositeit (lijm)
128
3.21 3.22 9.55.6 9.54 9.55.6 en 9.57.5 9.55.6 6.33 8.24.7
13 13 71 66 71 en 77 71 25 49
4.23 6.31.2 11.1
15 24 90
8.24.7 8.24.7 8.24.7 8.43.3
49 49 49 55
7.2 9.56.2 9.31.6 4.31 4.31 2.7 9.58 9.52.2
32 72 60 17 17
8.23 8.23 8.23
45 45 45
9.34 9.51 4.28 8.21 8.43.32, 8.43.33 en 8.43.34 9.56.4
61 64 16 35
8.43.22 8.43.21 8.43.1 6.42
55 54 54 27
-9
77 65
56 72
Vlakheid onderzoek toleranties Vlampunt (lijm) Vloer, geprefabriceerde Vloer, houten nieuwe ondergrond onderzoek oude ondergrond Vloer, metalen Vloer, verplaatsbare verhoogde Vloerbedekking afval antistatische vloerbedekking brandbestendige (fire safe) vloerbedekking houtachtige vloerbedekking kunststofvloerbedekking oude vloerbedekking oudoor vloerbedekking PVC-vloerbedek~ing
rubbervloerbedekking snijverlies textielvloerbedekking Vlokverven Vochtigheidsgraad -Vochtmeter (kontrole) Vochtwerend -e grondlaag -e laag Voeg, uitzettings- (onderzoek) Vol bad (impregnatie van naaldvilttapijt in-) Voorbereiding (van de ondergrond) Wachttijd Was (verwijderen) Waterdicht maken W~erstand tegen brand (bepaling)
4.23 3.21 6.43.2 2.1 2.4 4.31 2.81.1 2.6 2.7 en 2.81.7 3.1 2.81.8 8.7 8.3 8.4 2.81.8 6.33 8.43 8.5 3.1 8.2 8.23 2.33,3.1, 3.22 en 4.27 4.27 5.12.2 3.1, 5.13.22.3 en 9.33 4.23 8.24.6 5.11, 5.3 en 9.33 6.43.2 4.28,4.31 en 4.32 4.3 en 9.57.42 12.31
15 13 28 5 8 17 9 8 9 en 10 11 10 57 53 54 10 25 54 56 11 35 45 6, 11, 13 en 16 16 19 11, 21 en 61 -15 49 19,22 en 61 28 16 en 17 16 en 77 100
W~gnemen
lijmfilm oude bedekking Wol (klassifikatie van woltapijten) Zelfklevend membraan
9.31.5 9.31 11.3
59 58 93
7.4
33
Literatuurlijst
1.
10. Belgisch Instituut voor Normalisatie Arrêté ministériel van 9 december 1957 cc portant classification des matériaux et éléments de construction par catégories selon leur comportement au feu et définissant les méthodes d'essais », Paris, Journal Officiel, 16 januari 1958.
2....
Arrêté ministériel van 10 juli 1965 cc portant modification de I'arrêté ministériel du 9 décembre 1957 », Paris, Journal Officiel, 31 oktober 1965.
3.... Arrêté ministériel van 4 juni 1973 cc portant classification des matériaux et éléments de construction par catégories selon leur comportement au feu et définissant les méthodes d'essais ». Paris, Journal Officiel, 26 juli 1973. 4. Association française de normalisation NF P 92-501 Essais de réaction au feu des matériaux. Essai sur rayonnement applicable aux matériaux rigides ou rendus tels (matériaux de revêtement) de toute épaisseur et aux matériaux soupies d'épaisseur supérieure à 5 mmo Paris, AFNOR, oktober 1975. 5. Association française de normalisation NF P 92-504 Essais de réaction au feu des matériaux. Essai de vitesse de propagation de la flamme applicable aux matériaux non destinés à être placés sur un subjectile. Essai complémentaire. Paris, AFNOR, oktober 1975. 6. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN B 15-103 Beton, gewapend beton en voorgespannen beton. Berekening. Brussel, B.I.N., 1977. 7. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN 661-1 Hout. Spaanplaten. Beproevingsmethoden (met erratum). Brussel, B.I.N., 1967. 8. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN 661-2 Spaanplaten. Type I. Specificaties. Brussel, B.I.N., 1968. 9. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN 661-3 Spaanplaten. Type 11. Specificaties. Brussel, B.I.N., 1968.
NBN S 21-201 Brandbeveiliging in de gebouwen. Terminologie. Brussel, B.I.N., 1980. 11. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 21-202 Brandbeveiliging in de gebouwen. Hoge en middelhoge gebouwen. Algemene eisen (met erratum). Brussel, B.I.N., 1980. 12. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 21-203 Brandbeveiliging in de gebouwen. Reactie bij brand van de materialen. Hoge en middelhoge gebouwen. Brussel, B.I.N., 1980. 13. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN S 21-204 Brandbeveiliging van de gebouwen. Schoolgebouwen. Algemene eisen en reactie bij brand. Brussel, B.I.N., 1982. 14. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN 713-010 Brandbeveiliging in de gebouwen. Hoge gebouwen. Algemene eisen. Brussel, B.I.N., 1971. 15. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN 713-020 Beveiliging tegen brand. Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen. Weerstand tegen brand van bouwelementen (met erratum). Brussel, B.I.N., 1968. 16. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN 713-020 1 Addendum aan NBN 713-020 (met erratum). Brussel, B.I.N., 1982. 17. Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN T 61-001 Hulpstoffen voor mortels, beton en vloeispecie. Indeling en definities. Brussel, B.I.N., 1983. 18. B'ritish Standards Institution BS 476 Part 1 Fire Tests on Building Materials and Structures. London, B.S.I., 1953 (vervangen door BS 476 Part 7 en Part 8). 19. British Standards Institution BS 476 Part 7 Surface Spread of Flame Tests for Materiais. London, B.S.I., 1971.
129
20. Centre scientifique et technique du bätiment Locaux à usage collectif. Guide de maintenance des sols textiles. Paris, Cahiers du C.S.T.B., n° 1458, livraison 182, september 1977. 21. Centre scientifique et technique du bätiment Revêtements de sol minces. Notice sur Ie classement UPEC et classement UPEC des locaux. Paris, Cahiers du C.S.T.B., n° 1504, livraison 189,1978. 22. International Organization for Normalization ISOJR 1182 Fire Tests. Building Materiais. Non-Combustibility Test. Genève, ISO, 1983. 23.... Koninklijk besluit van 4 april 1972 houdende vaststelling van de algemene eisen, vervat in de norm NBN 713-010 betreffende de brandbeveiliging in de hoge gebouwen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 22 december 1972. 24.... Koninklijk besluit van 12 maart 1974 tot vaststelling van de veiligheidsnormen waaraan de rustoorden voor bejaarden moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 23 mei 1974. 25.... Koninklijk besluit van 30 juli 1976 betreffende de bekrachtiging of de registratie van de door het Belgisch instituut voor normalisatie openbaar gemaakte normen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 10 september 1976. 26.... Koninklijk besluit van 6 november 1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waaraan ziekenhuizen moeten voldoen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 11 januari 1980. 27. Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming (A.R.A.B.). Brussel, Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling, de 5 uitgave met bijwerkingen.
Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken, 2de deel, technische voorschriften, aflevering 5 Bouwwerken in beton. Brussel, N.C.B. - F.A.B. - W.T.C.B., 1979. 32. Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf, Koninklijke Federatie der Architektenverenigingen van België en Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Algemeen bestek voor de uitvoering van privé-bouwwerken, 2de deel, technische voorschriften, aflevering 7 Geprefabriceerde draagvloeren in hout, gebakken aarde en beton. Brussel, N.C.B. - F.A.B. - W.T.C.B., 1979. 33. Quewet Ch. Uitspringende balkons. Patologie en bouwvoorschriften. Brussel, W.T.C.B.-tijdschrift, nr. 2, juni 1980. 34.... Renovatie van gebouwen en hun veiligheid. Brussel, Ministerie van Openbare Werken, Bestuur der Gebouwen Nationale Vereniging voor Beveiliging tegen Brand (N.V.B.B.) - Fire Control - Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, 1982. 35. Van Laecke, W. Dekvloeren voor vloerverwarming. Uiteenzetting gehouden op de 4de studiedag over « Vloerverwarming met kunststofbuizen » georganiseerd door de Unie der Belgische Installateurs in Centrale verwarming, verluchting en pijpleidingen, Gent, 30 november 1983. 36.... Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 20 september 1979. 37. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Cementgebonden bedrijfsvloeren. Leidraad voor de goede uitvoering. Brussel, W.T.C.B., Technische Voorlichting, nr. 122, december 1978. 38. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
28. Nationaal Instituut voor de Huisvesting (1) STS 31 Timmerwerk. Brussel, N.I.H., Eengemaakte Technische Specificaties, 1967.
Estrichvloeren voor dunne vloerbedekkingen en houtparketvloeren. Brussel, W.T.C.B, Technische Voorlichting, nr. 62, september 1966.
29. Nationaal Instituut voor de Huisvesting (1) STS 33 Dakwaterafvoer. Brussel, Technische Specificaties, 1969.
N.I.H.,
Eengemaakte
30. Nationaal Instituut voor de Huisvesting (1) STS 44 Dekvloeren en bedrijfsvloeren. Brussel, N.I.H., Eengemaakte Technische Specificaties, 1975. 31. Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf, Koninklijke Federatie der Architektenverenigingen van België en Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
39. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Massief parket. Brussel, W.T.C.B., Technische Voorlichting, nr. 103, maart 1974. 40. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Uitwendige korrosie van metalen leidingen in vloeren. Brussel, W.T.C.B., Technische Voorlichting, nr. 88, juni 1971.
(1) Nu Dienst voor Technische Goedkeuring en Typevoorschriften, Regie der Gebouwen.
130
SAMENVATTING T.V. 165 Leidraad voor de goede uitvoering van soepele vloerbedekkingen Na een bondige beschrijving van de diverse ondergronden, een herinnering van de-bijzondere punten waaraan van in de ontwerpfase van een 'gebouw aandacht moet worden besteed, en een beschrijving van de verwerkte materialen, worden in deze Leidraad de diverse plaatsingsbewerkingen uiteengezet: onderzoek en voorbereiding van de ondergrond, plaatsing van de vloerbedekking. Met het oog op praktische informatieverlening, is het geheel van deze regels aangevuld met hoofdstukken gewijd aan het onderhoud, deklassifikaties, de brandreglementering van soepele vloerbedekkingen en de voornaamste normen die van toepassing zijn in het vak.
RESUME N.I.T. 165 Code de bonne pratique pour la pose de revêtements de sol soupies Après une description rapide des divers supports, un rappel des points particuliers auxquels il faut prêter attention dès la conception de I'ouvrage, et une descnptlon des matériaux misen oeuvre, on trouvera dans ce Code de bonne pratique une approche des diverses opérations de pose: la reconnaissance et la préparation des supports, la pose des revêtements. Dansun but pratique d'information, I'ensemble de ces règles est assorti de chapltres consacrés à I"entretien, aux classifications, à la réglementation anti-feu des revêtements de sol souples, etaux principales normes d'usage dans Ie métier.
ZUSAMMENFASSUNG N.I.T. 165 Leilfaden für die Verlegung von biegsamenBodenbelägen Nach einer bündigen Beschreibungder verschiedenen Untergründe, einer Erinnerung der besonderen Punkte die bereits in der Planphase eines Gebäudes berücksichtigt werden sollen, und einer Beschreibung der verarbeiteten Materialien, werden in diesem Leitfaden die verschiedenen Verlegungsarbeiten auseinandergesetzt : Untersuchung und Vorbereitung des Untergrunds, Verlegung der Bodenläge. Zur praktischen lnformationsverleihung sind diegesamten Regel ergänzt mit Kapitein über die Unterhaltung, die Klassifikationen, die Feuerreglementierung vonbiegsamen Bodenbelägen, und die wichtigsten anwendbaren Fachnormen.
SUMMARY TJ.N. 165 Code of Practice for the Placing of Soft Floor Coverings In addition to a brief description of the various substrates and of materials used for the placing of floor coverings, this Code of Pràctlce contains a statement of the whole placing process: examination and preparation of substrates, placing of floer coverings. The particular aspects thatmust be consleered during the design of the work are also called back to mind. For information purposes chapters relating to maintenance, classifications, regulations as to fire proteetion of soft floor coverings and main standardsin force in this sector complete the document.
Trefwoorden: SOEPELE VLOERBEDEKKING - KUNSTSTOFVLOERBEDEKKING - TEXTIELVLOERBEDEKKING - ONDERGROND BEDEKKING - ESTRICHVLOER - VLOER - LIJM - BEVESTIGING - PLAATSINGSPROCEDE - KLASSIFIKATIE REGLEMENTERING - BRANDVEILIGHEID.
132