GODSDIENST
Leidraad Pastoraal en godsdienst in de lagere school 1. Pastoraal op de basisschool Een katholieke basisschool blijft gestalte geven aan haar christelijk-gelovig opvoedingsproject. Dat is ‘de dragende zinshorizon’ die richting geeft aan alles wat op school leeft. De christelijke identiteit van de school is een bron van inspiratie bij pedagogische en organisatorische keuzes van de school. Zulke waardegeoriënteerde onderwijspraktijk bepaalt het pedagogisch klimaat van de school. In de lessen godsdienst en in het pastorale aanbod van de school komt de identiteit van de school op een uitdrukkelijke wijze ter sprake. Pastoraal in de basisschool is met andere woorden een wezenlijk onderdeel van het profiel van een katholieke school. Pastoraal op school is het geheel van activiteiten waarin evangelisch bewogen mensen elkaar en anderen met zorg nabij willen zijn. Pastoraal op school brengt kinderen, leerkrachten, ouders en waar het kan de kerkgemeenschap samen in verbondenheid. Alle initiatieven willen de zin van het christelijke geloof laten aanvoelen als een levensweg met een hoopvol perspectief. Pastoraal valt niet samen met de overtuiging om kinderen met een brede zorg te omringen, maar is er een deelaspect van. Brede zorg schept heel wat pastorale kansen. Pastoraal beperkt zich niet tot vieringen en de sterke liturgische tijden. Pastoraal valt ook niet samen met de lessen godsdienst. In het vak ondersteunen leerkrachten de levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen door hun kennis, vaardigheden en attitudes te verbreden en te verdiepen. In een katholieke school wil men verder gaan. Waar het in het vak godsdienst om een leersituatie gaat, richt de pastoraal zich vooral op een ‘wijze van zijn’. Pastoraal maak je waar door een goede school uit te bouwen en zelf een goede schoolmedewerker te zijn. De beroepsspiritualiteit staat hierbij centraal, waarbij je oog hebt voor fundamentele levensvragen. Pastoraal heeft alles te maken met het delen van het geloof en zoekt naar kansen om dit te verdiepen. Het geloof dat we doorgegeven krijgen, wordt op een kritische manier benaderd en op een eigentijdse manier beleefd. Pastoraal zoekt naar mogelijkheden om als christenen naar buiten te treden. De katholieke school is een school met open vensters, gericht op mens en maatschappij.
3230
GODSDIENST
1
Typisch voor de pastoraal op school is de aandacht voor de vier wezenlijke uitzichten van elke pastoraal, zoals ze in de Handelingen van de Apostelen naar voor komen. Deze vier pijlers zijn: A. Ontmoeten: samenkomen en ontmoetingsmomenten creëren met aandacht voor de zwakste. (aandacht voor speciale gelegenheden : verjaardagen, rouw of verdriet,… en aanwezigheid bij eerste communie, vormsel, huwelijk, begrafenis,…) B. Verkondigen: het woord van God uitdragen in het licht van het leven van de actualiteit. C. Dienstbaarheid: zorg dragen voor elke medemens, met een voorkeur voor de armen. D. Vieren: bezinnen en bidden rond het leven als een geschenk van God.
2. Bidden en vieren A. Gebed, celebraties, sacramenten in het lager onderwijs Omschrijving Bij een totaalconcept van opvoeding is er altijd ook aandacht voor sfeer, stilte, symboolgevoeligheid en rituelen. We maken onderscheid tussen stilte-oefening, bezinning, gebed, liturgie en sacrament. AI deze mogelijkheden kunnen benut worden in de godsdienstlessen en bij andere klasactiviteiten, maar een bijzondere aandacht moet toch uitgaan naar het christelijk bidden. Bidden gebeurt steeds vanuit het bewustzijn van Gods aanwezigheid. Bezinning kan gebeuren op louter humane basis. Bidden hoeft trouwens niet altijd gekoppeld te zijn aan stilte. In oorspronkelijke bijbelse zin is bidden juist het doorbreken van de stilte: zich uiten voor God. Dit kan in stilte, maar ook al doende en al vierend. Men hangt best geen al te stereotiep beeld op van bidden. Door de veelzijdigheid ervan te benadrukken, ontstaan er meer aanknopingspunten voor gebed. De bijbel is een belangrijke bron voor gebed. Door te bidden met psalmen of psalmcitaten bijvoorbeeld, worden kinderen van jongs af aan vertrouwd met bijbelse taal. Die zal hen dan ook op latere leeftijd vertrouwd in de oren klinken. Het getuigenis van Jezus over zijn godservaring is een belangrijke leidraad om kinderen te laten aanvoelen wat bidden is voor christenen: zowel hoe Hij zich tot ‘God-Vader' verhoudt als hoe Hij bidt.
3230
GODSDIENST
2
Het is belangrijk dat de verschillende vormen van gebed en bezinning aangepast worden aan het niveau van de kinderen en aansluiten bij wat zij zelf beleven of bij wat in de klas ter sprake gekomen is. Het kan zinvol zijn bepaalde passages uit deze gebeden of bezinningen te herhalen, omdat dit het proces van verinnerlijking bevordert. Anderzijds is het ook nodig dat kinderen kennismaken met het bidden van de geloofsgemeenschap en de kans krijgen eraan deel te nemen. Daartoe zullen ze bepaalde bestaande en traditionele gebeden leren kennen, zoals het ‘kruisteken', het ‘weesgegroet' en het 'onzevader', ook al zijn die geformuleerd in de taal van volwassenen. Door deze te memoriseren kunnen kinderen op eender welk moment meedoen met gelovigen die samen christelijk willen bidden. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen in de eucharistie, maar ook in andere omstandigheden. Kinderen kunnen bij deze traditionele gebeden ook worden opgeroepen om er een intentie aan te koppelen. Beleving van het gebed als gemeenschapsgebeuren is cruciaal binnen het christendom en gaat terug op het voorbeeld van Jezus. Kinderen ontdekken verder dat mensen met andere geloofsovertuigingen ook bidden, zij het op een andere wijze dan christenen. Dit kan een bron zijn van ontmoeting en dialoog met andersgelovigen binnen en buiten de klas. Gebedsopvoeding kan niet beperkt worden tot het omgaan met teksten. Bidden kan men maar leren vanuit grondhoudingen als ontvankelijkheid, hoop en vertrouwen, meeleven met anderen, inzet voor mens en wereld. Het werken aan deze grondhoudingen is dus heel belangrijk, zodat bidden 'van binnenuit' kan groeien. Het is werken aan een cultuur van innerlijkheid. Gebed is niet alleen verbaal. Verschillende vormen van expressie kunnen aan bod komen. Uit het (samen) bidden kunnen celebraties (niet-sacramentele vieringen) volgen. Celebraties zijn zeer waardevol op zich en verdienen alle aandacht. De sacramenten worden inhoudelijk verkend. Kinderen ontdekken dat sacramenten iets vertegenwoordigen van de bredere christelijke gemeenschap, met een eigen inhoud, die ons uit de overlevering wordt aangereikt. De betekenis van een sacrament wordt het best in verband gebracht met wat gelovige mensen beleven. Het doopsel en de eucharistie worden verkend in de eerste cyclus; het sacrament van de verzoening in de tweede; het vormsel, de ziekenzalving, het priesterschap en het huwelijk in de derde cyclus. In verband met bidden, celebraties en sacramenten is het aangewezen voortdurend aandacht te geven aan het godsbeeld dat erin ter sprake komt. Plaats in het communicatieproces Omwille van de eigen problematiek van gebed, celebraties en sacramenten op school, werd gekozen er een aparte invalshoek aan te wijden. Het is dus niet de bedoeling gebed, celebraties en sacramenten los te maken van ‘Kerk’, maar wel er voortdurend eigen aandacht aan te geven. In bezinning kunnen kinderen stil worden bij de diepte van het leven. Het is belangrijk dat dit kan in de godsdienstles. Zo bouwt men met alle leerlingen aan een cultuur van innerlijkheid.
3230
GODSDIENST
3
Wie gelooft, richt zich in gebed rechtstreeks tot God. Bidden is iets anders dan zich bezinnen. Dit stelt de godsdienstleerkracht soms voor problemen. Immers, niet alle leerlingen geloven. Niet alle kinderen zijn verbonden met de kerk. Men kan niemand verplichten te bidden of sacramenten te vieren. Wel kan men vragen aanwezig te zijn in respect voor het bidden van gelovigen. Kinderen moeten alleszins de kans krijgen om te participeren aan het gebed van volwassenen, zij het op hun eigen wijze. Ze kunnen op basis daarvan een verschil aanvoelen tussen de woorden van volwassenen en van henzelf. Daardoor voelen ze aan dat mensen evolueren in de manier waarop ze bidden. Het geloof en het gebed van de leerkracht vormen een steun- en oriëntatiepunt op het vlak van zingeving. De leerlingen doen op een eigen manier hun inbreng. Hier bestaan er verschillende mogelijkheden: actief deelnemen en meebidden, bidden vanuit de eigen geloofsovertuiging (bv. leerlingen die een andere godsdienst beleven), een eigen bijdrage leveren met een lied of bezinningstekst, stil en respectvol aanwezig zijn. De meest aangewezen plaats voor de sacramenten is de geloofsgemeenschap (parochie). De onmiddellijke voorbereiding op de viering van het sacrament gebeurt het best in de parochie. Leerkrachten kunnen daarbij meewerken. De kennismaking met het sacrament kan wel binnen het vak godsdienst en andere klasactiviteiten. Of sacramenten in schoolverband kunnen gevierd worden, met respect voor leerlingen en leerkrachten én voor het sacrament zelf, moet ter plaatse door het team worden uitgemaakt. Het plots doorbreken van de lessen is moeilijk en is niet altijd winst. Het vieren kan uitgaan van de pastoraal op school zelf. Hier zal moeten gezocht worden naar een goede samenwerking met de parochie. Het is hierbij belangrijk te zoeken naar een liturgie waarin kinderen een eigen plaats krijgen, en waarin de kern van het sacrament voor hen duidelijk is. Men mag zich echter niet blind staren op het vieren van sacramenten alleen. Ook celebraties (niet-sacramentele vieringen) zijn waardevol en verdienen een plaats in klas en/of school. In ons bisdom loopt een vorming voor gebedsleiders. Didactische aandachtspunten Het is noodzakelijk dat de leerkracht - eventueel in samenspraak met het schoolteam zich bewust afvraagt welke vorm van bezinning en/of gebed mogelijk is in de klas. Daarbij houdt men rekening met wat de kinderen te leren hebben over bidden, maar ook met hun eigen overtuiging. Bidden kan maar in respect voor ieders vrijheid. Ongetwijfeld moet hier gezocht worden naar vormen van differentiatie, waarbij ook niet-gelovige kinderen op hun eigen manier aan bod komen.
3230
GODSDIENST
4
Accenten per cyclus Eerste cyclus: - Nadruk op actieve participatie: kinderen willen 'mee’-‘doen'. Beide woorddelen zijn belangrijk. - Celebraties opbouwen rond levenselementen die bron zijn van verwondering, levensvreugde en zorg. - Celebraties opbouwen rond belevingen die verband houden met eucharistie. - Vertrouwd worden met gemeenschapsgebeden: bv. morgengebed, tafelgebed… Tweede cyclus: - Meer aandacht voor persoonlijke en creatieve inbreng van kinderen, gekoppeld aan sterke ervaringen of de verwerking van een inhoudelijk aanbod. - Meer oog voor de symbolische omkadering van gebed en vieringen. - Differentiatie: elk kan een inbreng doen, maar de vorm en inhoud ervan kunnen verschillen van kind tot kind. Wel kan het hele gebeuren als een sterk moment van verbondenheid worden doorleefd. - Gemeenschapsgebeden inhoudelijk verkennen en memoriseren. Derde cyclus: - Meer nadruk op authenticiteit in uitdrukking van bezinning en gebed: wat je zegt, daar sta je voor. Geen hol verbalisme; niet blijven steken in een formalistische benadering van bidden en vieren. - Kinderen zelf het verband laten leggen tussen hun persoonlijke verwerking van een inhoudelijk aanbod en hun expressie in bezinning en gebed. - Voor gebed: sterker accent op het zich laten omvormen door een goddelijke aanwezigheid. - Ingaan op het waarom van gemeenschapsgebeden. Bron: Leerplan rooms-katholieke godsdienst voor het lager onderwijs in Vlaanderen, Licap, 2000, p. 60-62
B. Het bidden van leerlingen van een andere godsdienst Het is nodig heel voorzichtig om te gaan met het bidden van andersgelovigen op katholieke scholen, en vooral te zorgen dat de persoonlijke vrijheid van de andersgelovige leerlingen geëerbiedigd blijft. In geen geval verplicht men hen tot actieve deelname aan een christelijk gebed, in gelijk welke vorm (klasgebed, gebedsdienst, sacramentele of andere liturgische dienst). Wanneer de leerlingen in de godsdienstles een gebeds- of bezinningstekst schrijven, dienen de andersgelovige leerlingen duidelijk te weten dat zij geen christelijk gebed moeten formuleren. 1. Bij de kleinste kinderen moet men bijzonder voorzichtig zijn: zij zijn nog niet goed in staat in vrijheid hun religieuze eigenheid te poneren. Hun 'participatief geloven' kan hen ertoe brengen spontaan dingen te doen die hun ouders (of zijzelf later) verwerpen: bv. het maken van een kruisteken.
3230
GODSDIENST
5
2. Indien de andersgelovige kinderen het verlangen en hun ouders dit aanvaarden is er geen bezwaar tegen dat zij aansluiten bij een groep die bidt. Onder 'aansluiten bij' en 'deelnemen aan' kan men twee vormen onderscheiden: - Passieve aanwezigheid is te aanvaarden. - Actievere deelname ligt moeilijker. Maar moet ze volledig uitgesloten worden? Men moet een onderscheid maken volgens de aard van het gebed of de gebedsviering (zie hierna nr. 3 en 4). 3. Betreffende de sacramenten geldt hetzelfde onderscheid. De leerlingen van een katholieke school nemen actief deel aan de sacramenten. Zij gaan naar de eucharistie, waarin zij de gaven van brood en wijn naar het altaar brengen, de communie ontvangen… Zij vieren het sacrament van de verzoening. Het is wenselijk voor andersgelovige leerlingen te zoeken naar alternatieven die aansluiten bij hun eigen gebedstraditie. Er kunnen zich echter bijzondere gevallen voordoen, waarbij andersgelovige leerlingen - bijvoorbeeld uit vriendschap voor een katholieke vriend wensen aanwezig te zijn bij een katholieke begrafenis of bij vieringen. 4. Er kunnen gemeenschappelijke gebedsmomenten zijn van verschillende aard: a. Katholieke en oecumenische gebedsmomenten, gebedsvieringen: Indien hierbij andersgelovige leerlingen aanwezig zijn beperken zij zich best tot louter aanwezigheid. Is het aanvaardbaar dat sommige andersgelovige leerlingen een katholiek gebed voorlezen (bv. voorbeden)? Zij vragen daar soms zelf naar en beschouwen dit als een teken dat zij aanvaard zijn en bij de groep horen. Hoe meer het gaat om specifiek christelijke gebedselementen, des te voorzichtiger moet men hierbij zijn. Eventueel kunnen andersgelovige leerlingen gebeden voorlezen of mee gebeden opzeggen die gericht zijn tot God (in het algemeen, zonder Hem als Vader aan te spreken), zonder dat Christus of de Geest erbij betrokken zijn. Dezelfde voorzichtigheid moet men aan de dag leggen wanneer andersgelovige leerlingen willen meezingen of samen met anderen aan religieuze expressie willen doen (bv. wel sommige gebedshoudingen aannemen; geen kruisverering). b. Christenen en andersgelovigen bidden op dezelfde plaats elk om beurt, ieder volgens zijn eigen religieuze traditie. c. Men kan interreligieuze vieringen organiseren. Thema’s als verdraagzaamheid, oorlog en vrede, duisternis en licht, enz. worden zowel vanuit de torah of de koran als vanuit de bijbel belicht. De thema's uit het godsdienstleerplan bieden kansen tot dergelijke interreligieuze vieringen. 5. Het gebed in de eigen geloofstraditie Het is moeilijk de andersgelovige kinderen op school rituele gebeden te laten verrichten: de voorwaarden daartoe (o.a. mogelijkheid tot rituele reiniging vooraf) en de passende context zijn er niet. Leerlingen die het wensen kunnen wel bestaande gebeden reciteren of zelf geschreven gebeden voordragen. De christelijke leerlingen nemen daarbij een houding aan van aandacht en eerbied.
3230
GODSDIENST
6
3. Eerste communie Het leerplan r.-k. godsdienst en de beleidsopties in verband met de eerste communie van het bisdom Brugge zijn gelijklopend. ‘Het vademecum voor de parochies 2008’ suggereert het automatisme waarmee de eerste communie vaak wordt gevierd te doorbreken en een pastoraal uit te werken waarbij gezin, school en parochie hun specifieke bijdrage behartigen. In het bisdom Brugge vindt de eerste communie plaats op het einde van het eerste leerjaar. Een stappenplan 1. De inschrijving voor de eerste communie gebeurt via de ouders. De parochie zoekt uit hoe men het gemakkelijkst en het efficiëntst alle kinderen die in aanmerking komen voor de eerste communie kan bereiken (aandacht voor kinderen die school lopen buiten de parochie of les volgen in het buitengewoon onderwijs). Men zorgt ervoor dat ook sociaal zwakkere ouders op een passende wijze aangesproken worden. De parochieverantwoordelijken zorgen ervoor dat zij een doopattest hebben van de kinderen die hun eerste communie vieren. Als kandidaat eerste communicanten niet zijn gedoopt, kunnen ze na een aangepaste catechese, het doopsel ontvangen tijdens de voorbereidingstijd op de eerste communie. 2. Na overleg met de parochieverantwoordelijke komt men tot afspraken over de eigen inbreng van de school. Het leerplan voorziet in de eerste cyclus een onderwerp 'Brood, tafel, maaltijd houden’. Dit onderwerp wil kinderen kennis laten maken met de eucharistie en brengt daartoe een aantal essentiële inzichten bij. De handboeken bieden daartoe de nodige impulsen. Binnen de onderwerpen zijn er heel wat aanknopingspunten die voorbereiden en verwijzen naar het sacrament. Naast het verkennen van het sacrament van de eucharistie kan de school ook meewerken aan de eerste communiecatechese die zevenjarigen stapsgewijs binnenleidt in de liturgie van de eerste communie. De concrete voorbereiding van de viering kan heel beperkt zijn; hierbij mogen de repetities echt tot het minimum worden herleid. 3. Men plant een aantal instapvieringen in voorbereiding op de eerste communie. Deze vieringen worden best sober gehouden met telkens terugkerende en dus herkenbare bouwstenen. 4. De eerste communieviering zelf sluit best goed aan bij de instapvieringen (dezelfde structuur, dezelfde liederen, ...). 5. Als opvolging van de eerste communie wordt op geregelde tijdstippen een gemeenschapsviering met aandacht voor jonge gezinnen voorzien. Zo staat de eerste communieviering niet geïsoleerd, integendeel, zij biedt jonge gezinnen de kans in contact te blijven met de lokale geloofsgemeenschap. Gemeenschapsvieringen laten het toe een band te smeden tussen de eerste communie- en de vormselpastoraal. Zo komen mensen in de parochie thuis.
3230
GODSDIENST
7
4. Solidariteitsacties Bezig zijn met kansarmoede is geen eenmalige zaak, maar een uitdrukkelijke keuze die men als school maakt. Toch is de realiteit in de school vaak anders en gaat men het pas hebben over kansarmen naar aanleiding van projecten. Rond het werken met kansarmoede scheppen concrete projecten een gevoelig klimaat. Vanuit zulke campagnes zijn leerkrachten dikwijls heel gemotiveerd en hebben ze hun eigen redenen om mee te doen. Organisaties en andere tussenpersonen hebben in het onderwijs een nieuwe doelgroep gevonden. Tal van motieven zijn er om met je klas of school een financiële actie op touw te zetten. Die motieven kunnen edelmoedig zijn (‘We willen helpen’), pedagogisch (‘We leren delen’) of sensibiliserend (‘We werken aan bewustwording’). Het is belangrijk dat een financiële actie binnen een bredere activiteit kadert; daarom spreken we eerder over solidariteitsacties. Bij het vragen van geld aan kinderen plaatsen we ook een aantal kanttekeningen. Vele organisaties hebben voor hun campagne een nieuwe doelgroep gevonden in de basisschool. Het is tot hen doorgedrongen dat ontwikkelingseducatie daar tot het programma kan behoren. Voor sommige organisaties blijft het geven van informatie aan kinderen een middel om hun eigen fondsenwerving te verruimen. Het is belangrijk dat organisaties rekening houden met de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingen van kinderen. Andere organisaties zijn wel bereid om de dialoog aan te gaan en te zoeken naar een eerlijke weg om informatie op maat van kinderen door te spelen, losgekoppeld van het financiële aspect. Wanneer men als school besluit om aan een campagne mee te doen zijn er heel wat vragen te beantwoorden: welk project kiest men of welke ‘tussenschakel’ (organisatie of tussenpersoon). Deze keuzes kan men het best onderwerpen aan een aantal criteria. Soms kiezen scholen ervoor iemand uit hun eigen midden rechtstreeks te steunen (bijvoorbeeld iemand die werkt in het Zuiden). Daarvoor kunnen dezelfde criteria gelden. Een solidariteitsactie op school werkt het meest motiverend als ze een gezamenlijk project is van de hele school met specifieke aandacht voor de vorm van de actie bij de verschillende leeftijden. De motivatie van leerkrachten kan op die manier overslaan naar de leerlingen. Deze actie kan ook de aanleiding vormen om met het hele schoolteam na te denken over criteria die je kunt hanteren om solidariteitsacties op te zetten. Op die manier maken die acties beter deel uit van een gezamenlijke schoolvisie.
De drie volgende solidariteitsacties verdienen onze voorkeur-aandacht. Via een campagne in parochies, scholen en groepen wil Welzijnszorg mensen bewust maken van de grote noden die er in eigen land nog steeds bestaan door sociale onrechtvaardigheid. Opkomen voor de zwakkeren betekent herverdeling van macht, bezit en waardering om samen meer mens te worden. Daaraan wil Welzijnszorg werken. www.welzijnszorg.be
3230
GODSDIENST
8
Tijdens de veertigdagentijd zijn er acties om broederlijk te delen met de armen uit de Derde Wereld. Broederlijk Delen wil onze mensen het onrecht van de Derde Wereld laten inzien. Werken aan bewustmaking is ontzettend belangrijk. www.broederlijkdelen.be Kerk heet missie: laten zien dat Jezus Christus thuishoort in alle culturen en bij alle volkeren. Vandaag heet die missie vooral getuigenis. In respect voor elke cultuur werkt de gelovige als zout en gist. De Jonge Kerken zijn volwaardige kerken en kunnen ons door hun levendigheid en solidariteit inspireren. Sinds 1843 wil Missio (vroeger P.M.K.) kinderen laten delen met alle kinderen over de hele wereld. Motto is: kinderen helpen kinderen. Het omvat: elkaar leren kennen en beminnen van cultuur tot cultuur, met en voor elkaar bidden, elkaar helpen… www.missio.be
5. Godsdiensthoek Communicatie is wezenlijk in de klas. De godsdiensthoek is hiervoor een belangrijke plaats. Communicatie is echter niet alleen verbaal. Er zijn vele vormen van expressie. In de lagere school blijft de godsdiensthoek kinderen uitdagen om nieuwe elementen zelf aan te brengen. Diepe ervaringen van kinderen, afsterven, geboorte, verhuis, acties,… kunnen er een blijvende plaats krijgen. Met een verdriet- en vreugdekaars, een mooi kruisbeeld, een passende bijbelprent, een gebedenboekje of kinderbijbel, een symbool uit een andere cultuur, een aandachtspunt uit de actualiteit of het liturgisch jaar wordt de godsdiensthoek zo een leefhoek van intense verbondenheid. Zo groeit een klimaat van openheid, communicatie, behulpzaamheid en waardering voor elkaar. De godsdiensthoek is zeker belangrijk in de fase van de verankering van het leerproces. Via symbolen, rituelen, teksten of voorwerpen worden inzichten die vaak moeilijk en abstract zijn beter vastgehouden. Kernteksten kunnen een hele ervaringswereld terug oproepen. Die groeien mee doorheen het onderwerp. Elk onderwerp nodigt uit om de kern van elke les te visualiseren via een ondersteunende tekst, een themabeeld met het onderwerp erbij en mooie illustraties. Dit vraagt reflectie van elke leerkracht om bij elk onderwerp zelf te zoeken wat vastgezet kan worden in de godsdiensthoek. Het is een belangrijke ondersteuning voor zwakkere kinderen en helpt anderen in de verankering van een onderwerp. De basistaal uit het leerplan kan hierbij een goede hulp zijn. De godsdiensthoek kan drie elementen uit het vernieuwde leerplan sterk ondersteunen. Die elementen zijn zowel belangrijk naar kleuters als naar kinderen van de lagere school. De godsdiensthoek of stille ruimte nodigt uit tot communicatie. De godsdiensthoek of stille ruimte nodigt uit tot stilte. De godsdiensthoek of stille ruimte nodigt uit tot gebed.
3230
GODSDIENST
9
De leerkracht kan de elementen ook vanuit de andere richting bekijken. Levensbeschouwelijke communicatie, stilte en gebed vragen een inkleding van de ruimte, vragen sfeer. Dit proces moet in de eerste plaats aantrekkelijk zijn, uitnodigend, verdiepend en visueel sterk. Reflectie voor de leerkracht Is mijn onderwerp visueel aanwezig in de klas en hoe wordt het opgebouwd? Is er aandacht voor zowel kernteksten als visuele ondersteuning? Heb ik de leerlingen met de basistaal van het onderwerp voldoende vertrouwd gemaakt? Is mijn godsdiensthoek aantrekkelijk? Worden kinderen betrokken bij de aankleding ervan? Zijn er in mijn klas elementen die uitnodigen tot stilte, gebed of communicatie?
6. Godsdienst in het lager onderwijs: visie en leerplan Kinderen begeleiden in hun groei KINDEREN IN EEN COMPLEXE WERELD Kinderen groeien op in een wondere en fascinerende wereld. Reeds op jonge leeftijd, zowel thuis als op school, verkennen zij die wereld. Die verre wereld wordt voor hen in beeld gebracht en bereikbaar gemaakt door de moderne communicatiemedia. Er zijn ook kinderen die weinig mogelijkheden hebben. De wereld is voor hen geen sprookjeswereld. Ze hebben heel wat problemen en stellen vele vragen. En net als andere kinderen koesteren zij veel verwachtingen. De samenleving waarin kinderen opgroeien, is steeds meer geseculariseerd en gepluraliseerd: geen enkele godsdienst of levensbeschouwing bepaalt nog echt alleen het zinsperspectief waarop de hedendaagse cultuur gebouwd is. Het christendom blijft natuurlijk wel een belangrijke achtergrond van de westerse samenleving, maar vele mensen bekennen er zich niet meer uitdrukkelijk toe. Hieruit volgt dat het vak godsdienst niet altijd aansluit bij de levensbeschouwelijke achtergrond en interesse van kinderen en jongeren die vandaag opgroeien. De westerse samenleving vertoont bovendien een alsmaar grotere verscheidenheid van culturen en godsdiensten. Dat brengt spanningen met zich mee, vragen en twijfels. Die levensbeschouwelijke verscheidenheid treffen we niet alleen aan in de scholen en klassen, maar ook in de lessen rooms-katholieke godsdienst. Naast deze groeiende verscheidenheid zien we vandaag tevens een omgekeerde tendens naar groeiende uniformisering of globalisering. Alles wordt aan alles gelijk: van Londen tot Peking, van Chicago tot Bujumbura drinken en eten mensen hetzelfde voedsel (of dromen ze ervan), kopen ze in dezelfde winkelketens (of willen ze kopen), beluisteren ze dezelfde muziek, bekijken ze dezelfde t.v.-programma’s of surfen ze op hetzelfde wereldwijde internet. Evenzeer als de toenemende verscheidenheid en versplintering, bemoeilijkt en bedreigt deze tendens tot uniformisering de vorming van een eigen, unieke identiteit. Ook hierop wil het vak rooms-katholieke godsdienst kritisch inspelen. Mensen willen niet onder een algemene, uniforme noemer geplaatst worden. Ze willen een concrete en unieke persoon zijn. Ze willen een eigen verhaal hebben met een unieke geschiedenis, symbolen en rituelen, taal enz., hoezeer in dit verlangen ook gevaren schuil gaan.
3230
GODSDIENST
10
In zo ’n complexe wereld moeten alle kinderen hun weg zoeken. Ze leren omgaan met mensen en leren nadenken over het leven. Het is niet eenvoudig om te groeien naar een samenhangende zingeving voor het eigen bestaan. De school wil op haar eigen wijze kinderen helpen om hun weg te vinden in deze complexe wereld. Ze heeft ook als opdracht kinderen te helpen groeien naar een samenhangende zingeving voor hun leven. LEVENSBESCHOUWELIJKE EN RELIGIEUZE GROEI Het vak rooms-katholieke godsdienst wil in dat kader een dienst zijn aan de kinderen. Leerkrachten godsdienst hebben de opdracht kinderen te begeleiden in hun groei, meer bepaald in hun levensbeschouwelijke en religieuze groei. Deze begeleiding vergt respect en eerbied voor elk kind in zijn evolutie. Dit houdt o.a. in dat men kinderen niet dwingt om christelijk gelovig te worden. Kinderen worden wel uitgedaagd om te groeien als mens en te bouwen aan een eigen identiteit. De leerkracht wekt hun aandacht voor vragen en gebeurtenissen in hun leven en in de wereld. Zo willen de godsdienstlessen voor de kinderen een appèl zijn om zelf te groeien naar een eigen en verantwoorde beslissing inzake geloven en leven. Deze beslissing kan zeer verschillend zijn. Het is een keuze die leerlingen in vrijheid geleidelijk zelf zullen maken. Deze keuze zal in de toekomst gemaakt worden. In de lagere school zijn kinderen er nog niet aan toe. In deze groei onderscheidt het leerplan een viertal componenten (bouwstenen): vanuit fundamentele bestaanscondities in verbondenheid met zichzelf, anderen, gemeenschappen, natuur en cultuur, groeien in gevoeligheid voor goed en kwaad en open komen voor symboliek in geloofstaal, rituelen en vieringen. Deze componenten kunnen als volgt begrepen worden: De fundamentele bestaanscondities (onmisbare levensvoorwaarden) vormen de basisvoorwaarden voor groei en zijn ook aspecten van groei. Kinderen moeten een evenwicht kunnen bereiken in de spanning tussen vertrouwen en wantrouwen, en in het omgaan met mogelijkheden en beperkingen. Mensen stellen zich vragen als: ‘Wat zal de toekomst brengen? Is het leven betrouwbaar? Wie zal ik worden? Wat met lijden en dood? Is er reden tot hoop?’ Kinderen hebben nood aan vertrouwen, zowel in de wereld waarin ze leven, als in zichzelf, ondanks en soms ook dankzij grenzen en beperkingen. Groei is vooral geënt op de relaties die kinderen in toenemende mate willen en kunnen aangaan. Een tweede component (bouwsteen) is dan ook verbondenheid: met zichzelf, met anderen, met gemeenschappen en met de natuur en cultuur. Ook hier leven vragen: ‘Wie ben ik? Waarom ben ik zoals ik ben? Heeft mijn leven een bestemming? Wat maakt mijn leven zinvol? Wie is mijn naaste? Staan anderen mijn vrijheid niet in de weg? Bestaat er een band tussen de mensen of is het ieder voor zich? Waarom vormen mensen gemeenschap? Moet ik trouw zijn? Moeten mensen rekening houden met de natuur of mogen ze er mee omgaan volgens eigen goeddunken en voordeel?’
3230
GODSDIENST
11
Verbondenheid is niet enkel een component van groei in het leerplan; het perspectief van universele verbondenheid is tevens een minimumvoorwaarde waaraan een levensbeschouwelijke optie moet beantwoorden, opdat ze ondersteund en bevestigd kan worden in godsdienstlessen. Dit wordt bedoeld met levensbeschouwelijke opvoeding in 'religieus' perspectief. Ten derde is het voor de groei van kinderen als mens en als gelovige essentieel dat hun gevoeligheid voor het onderscheid tussen goed en kwaad gevoed wordt. Op dit terrein groeien vragen als: ‘Waarom zou ik rekening houden met anderen? Wie kan mij tot iets verplichten? Welke waarden zijn belangrijk?’ Tenslotte kunnen kinderen maar open komen voor het godsdienstige als ze ook leren denken, voelen en spreken in een daartoe geëigende geloofstaal. Dit is voor kinderen een moeilijke taal, omdat ze metaforisch is en niet alledaags. Vraag is hier: 'Hoe vind ik mijn weg in de wereld van symbolen, geloofstaal, rituelen, vieringen?' Toch kunnen ze met symboliek leren omgaan. EEN EIGEN CHRISTELIJKE BIJDRAGE IN DIT GROEIPROCES Net als andere godsdiensten is ook de christelijke godsdienst een worsteling met algemeen menselijke levensvragen. Dit betekent niet dat het christelijke geloof hiertoe mag herleid worden. Voor kinderen in het lager onderwijs is het echter onmogelijk een totaalbeeld te geven van het christelijke geloof. Daarom wordt dit geloof ter sprake gebracht in functie van de levensvragen van kinderen. Het leerplan heeft een eigen ‘christelijke’ benadering van de bovengenoemde componenten van levensbeschouwelijke en religieuze groei (zie schema leerplan r.-k. godsdienst: rechtse kolom, p. 34-36). GROEIEN DOORHEEN DE LAGERE SCHOOL Het decreet basisonderwijs van 1997 spreekt niet meer van graden in het onderwijs. Toch gebeuren de groei en de ontwikkeling van kinderen in verschillende fasen. Het leerplan maakt daarom in de lagere school onderscheid tussen drie ‘cycli’. Elke cyclus heeft zijn eigen karakteristieken (krachtlijnen) zowel vanuit de ontwikkeling van de kinderen als vanuit de eigen bijdrage van het christelijk geloven: In de eerste cyclus staat ‘leven in geborgenheid’ centraal. Vanuit geborgenheid bij volwassenen kunnen kinderen groeien naar zelfstandigheid en open komen voor geloofstaal. Het is de bedoeling het basisvertrouwen van kinderen te versterken, te verruimen en te verdiepen, o.a. door kennismaking met God als liefhebbende Vader. De tweede cyclus staat in het teken van verbondenheid met anderen. De opgave bestaat erin bij de kinderen de gerichtheid op zichzelf te overstijgen, zodat ze open komen voor de oproep die uitgaat van anderen. Wederkerigheid en ontmoeting staan centraal. De manier waarop Jezus omgaat met mensen staat model voor ontmoeting tussen mensen onderling en tussen mens en God. Een tweede kerngegeven is komen tot gevoeligheid voor en inzicht in geloofstaal.
3230
GODSDIENST
12
Aandachtspunten voor de derde cyclus zijn: blikverruiming op de wereld zowel in ruimte- als in tijdsperspectief; beginnend zoeken naar en bouwen aan de eigen identiteit; zin om zich te engageren samen met anderen, in het perspectief van wereldsolidariteit; ontluikende kritische zin en groeiend vermogen tot reflectie; de kernboodschap van het christendom in zijn actuele relevantie; leven in een ruimer gemeenschapsperspectief. Kinderen kunnen zich identificeren met krachtige levensidealen die gericht zijn op solidariteit. Ze kunnen zich gesteund voelen door de kracht van de heilige Geest. ONDERWERPEN Vanuit de componenten (bouwstenen) van levensbeschouwelijke en religieuze groei enerzijds en vanuit de groei doorheen de drie cycli anderzijds werden de onderwerpen gekozen die in de klas met de kinderen moeten uitgewerkt worden. Elke cyclus heeft twaalf onderwerpen. In het overzicht worden ze gerangschikt volgens de nummering van de componenten van groei (zie hierboven). De titel van elk onderwerp staat gewoon gedrukt; de eigen christelijke benadering van elk onderwerp is cursief gedrukt: (zie schema leerplan r.-k. godsdienst, kolom eerste cyclus, tweede cyclus en derde cyclus, p. 72-73). COMMUNICATIE Het nieuwe leerplan kiest uitdrukkelijk voor communicatie. De leerprocessen verlopen in communicatie: met elkaar spreken en naar elkaar luisteren. De communicatie die in de lessen godsdienst nagestreefd wordt, heeft heel eigen kenmerken. In de visietekst die aan de basis ligt van de nieuwe leerplannen wordt ze omschreven met de termen: ‘woord-woord-Woord’. Het feit dat hier telkens sprake is van ‘woord’ mag niet eng geïnterpreteerd worden. Communicatie is hier bedoeld als een gebeuren waarbij de totale mens betrokken is (hoofd, hart, handen). Deze communicatie doet beroep op verbale en non-verbale expressievormen: lichaamstaal, lichaamsexpressie, muzische, dramatische en liturgische expressievormen. Er is het ‘woord’ van de leerlingen. Zij kunnen hun eigen origineel verhaal binnenbrengen in de godsdienstles: hun eigen ervaringen, belevingen, reacties, weerstanden, noden, gevoelens… Op die manier geven zij een inhoud aan de les die door niemand anders kan gebracht worden, zelfs niet door de beste leerkracht. Er is het ‘woord’ van de leerkracht. Vanuit eigen leven, ervaring, achtergrond, deskundigheid en opdracht als godsdienstleerkracht heeft hij/zij een specifieke inbreng in de lessen. De leerkracht begeleidt de leerlingen in hun groei en brengt daartoe o.a. elementen van het christelijke geloven in het midden die de leerlingen aan het denken kunnen zetten. Zo komt een dialoog op gang, waarin ruimte is voor het ‘Woord’: het spreken van God zelf. Samen luisteren leerlingen en leerkracht hoe God zijn Woord laat klinken. God spreekt voor gelovigen via de Schrift, maar zijn aanwezigheid en zijn Woord kunnen ook opgemerkt worden in het met elkaar spreken van leerlingen en leerkracht. Deze communicatie wordt pas mogelijk wanneer leerkrachten (en gelovige leerlingen) durven geloven dat Gods Geest ‘waait waar en hoe Hij wil’ doorheen respectvolle, zeg maar liefdevolle communicatie.
3230
GODSDIENST
13
Wanneer leerlingen van jongsaf aan vertrouwd raken met echte communicatie rond geloven en levensbeschouwing, is er een basis gelegd om later als volwassenen ook communicatievaardig te zijn op dit terrein. Dit zal alvast een winstpunt zijn in vergelijking met volwassenen van vandaag, voor wie een dergelijk gesprek vaak niet haalbaar is. Een sfeer van vertrouwen is een grondvoorwaarde om tot communicatie te komen en ze vol te houden. Kinderen moeten en mogen ervaren dat ze aanvaard en graag gezien worden. Het is in deze sfeer van vertrouwen dat ze kunnen kennismaken met het christendom en de mogelijke betekenis ervan voor hun leven. Iedere leerling zal op dit vlak een unieke weg gaan en daartoe de nodige tijd en steun krijgen. BIJBEL Binnen deze communicatie heeft de bijbel een heel eigen plaats. Er worden heel wat bijbelverhalen en -teksten voorzien in het nieuwe leerplan. Daarbij is het niet de bedoeling in het verleden te blijven steken. De bijbel komt niet aan bod om de ‘historiek’ van het leven van Jezus of van andere belangrijke personen te tekenen. Het is wel de bedoeling om aan de hand van de bijbel samen met kinderen te zien hoe God vandaag met mensen bezig is en te bespreken wat geloven vandaag voor mensen kan betekenen. Dit is een andere manier van omgaan met de bijbel dan die de meeste mensen gewoon zijn. Hier zal dus wat werk zijn voor begeleiding en nascholing. DE TOEKOMST De laatste jaren werkten leerkrachten zich in de nieuwe visie in. Begeleiding en nascholing staan hiervoor in bij de vijf Vlaamse bisdommen. De leerplanmakers durven hopen dat de invoering van het nieuwe leerplan voor vele leerkrachten kansen meebrengt voor eigen geloofsverdieping. Ook leerkrachten die het moeilijk hebben met geloven kunnen langs deze weg opnieuw ontdekken wat de boodschap van het evangelie is voor mensen van vandaag. Dit leerplan wil ook een dienst zijn aan de samenleving. Het wil kinderen vormen in de levensbeschouwelijke en/of religieuze aspecten van hun leven. Het wil hen gevoelig maken voor de positieve mogelijkheden in de wereld en in de huidige tijdsgeest. Het wil hen kritisch en weerbaar maken voor alles wat leven naar beneden haalt of afbreekt. Zo durven de leerplanmakers hopen dat deze kinderen later – als volwassenen – hun verantwoordelijkheid opnemen om de samenleving menswaardig en leefbaar te maken voor iedereen. De leerplanmakers wensen dat dit leerplan mag bijdragen in de herderlijke zorg van de kerk voor mens en wereld. Met Gods kracht en in het spoor van Jezus mogen godsdienstleerkrachten zich inzetten voor kinderen ‘opdat zij leven mogen bezitten, en wel in overvloed’ (Joh. 10,10).
3230
GODSDIENST
14
7. Aanvraag kerkelijk mandaat Aanvraag van het kerkelijk mandaat voor het geven van rooms-katholieke godsdienst Sinds 1 september 1998 dient elke pas afgestudeerde die onmiddellijk of in de toekomst in aanmerking komt om godsdienst te geven (kleuteronderwijzers, onderwijzers, klassenleraars of ambulanten, taakleerkrachten...) een kerkelijk mandaat aan te vragen voor het geven van r.-k. godsdienst. Dit geldt dus niet voor leerkrachten die aangesteld worden in het ambt van leermeester bewegingsopvoeding, logopedist, kinesist… Elke bisschop verleent dit kerkelijk mandaat voor zijn bisdom. In het bisdom Brugge gebeurt de aanvraag van dit mandaat bij de eerste indiensttreding in een bepaalde school. Elke beginnende leerkracht vraagt dus bij de eerste indiensttreding dit mandaat aan. Elke directeur beschikt over dit aanvraagformulier. In eerste instantie ontvangt de leerkracht een ‘voorwaardelijk mandaat’. Dit is de toestemming om te starten met godsdienstonderricht in de tijdelijke opdracht waarvoor men is aangeworven. Het voorwaardelijk mandaat wordt door de inspecteur-adviseur coördinator r.-k. godsdienst toegekend, onderaan op het aanvraagformulier. Eén exemplaar wordt aan de leerkracht terugbezorgd, met daarop het nummer van het voorwaardelijk mandaat. Het definitief mandaat wordt twee jaar later gegeven na een positieve evaluatie door de inspecteur godsdienst. Het nummer van het voorwaardelijk of het definitief mandaat wordt bij een volgende aanwerving in een nieuwe school door de leerkracht meegedeeld aan de directeur die het vermeldt op de aanwervingsakte. Elke leerkracht dient dus het terugbezorgde exemplaar goed te bewaren.
8. Inspectie en begeleiding godsdienst Het decreet ‘Inspectie en Begeleiding Levensbeschouwelijke vakken’ (01-12-1993) voorziet in de opvolging van de opdracht van inspectie en van begeleiding. A. Inspectie De inspecteur-adviseur rooms-katholieke godsdienst is belast met volgende controleopdrachten: - Controle op de naleving van het lessenrooster : Het aantal cursussen godsdienst wordt correct ingericht (op basis van het aantal ingeschreven leerlingen per vestigingsplaats op 1 februari van het voorgaande schooljaar). Het lessenrooster komt overeen met het tijdstip van de gegeven lessen. De lessen zijn over de hele week gespreid.
3230
GODSDIENST
15
- Controle op de leermiddelen : De handboeken dragen het geschiktheidslabel van de Erkende Instantie roomskatholieke godsdienst. Andere gebruikte leermiddelen: tijdschriften Averbode, geloofstijdschriften Averbode, SpoorZes, Missio, website Thomas ‘In de kijker’,… volgen een geactualiseerde methodiek en didactiek en kunnen alleen worden aangewend om de doelstelling in de onderwerpen van het leerplan waar te maken. Didactisch materiaal (bv bijbelplaten, tijdsbanden, illustraties) zijn voldoende in de klas ter ondersteuning van de les aanwezig. Voor het godsdienstonderricht doet de school een inspanning die evenredig is aan wat voor anderen vakken gebeurt (bv werkschriften, fotokopiemogelijkheid, …) - Controle op het klaslokaal : De klas is voor de leerlingen didactisch verzorgd, net en aangenaam ingericht. - Controle op het volgen van wetgeving, besluiten en omzendbrieven. Over al deze punten kan worden gerapporteerd bij de Coördinerend inspecteur-generaal van het Departement Onderwijs. B. Begeleiding De inspecteur-adviseur rooms-katholieke godsdienst is eveneens belast met volgende begeleidingsopdrachten: - De zinvolle invulling van het leerplan of de jaarplanning godsdienst; - Een voldoende duidelijke en volledige vermelding in de klasagenda van alle lessen godsdienst in het lager onderwijs; hierbij worden naast het onderwerp zowel het doel als de kern (of uitbreiding) vermeld. Eenvoudig het lesonderwerp vermelden volstaat dus niet. Ook de gebruikte leermiddelen horen hierbij. - Een verantwoorde uitwerking van het geplande onderwerp en de leerdoelen tijdens heel het lesgebeuren; hierbij zal ook gelet worden op een voldoende afwisseling in de didactische werkvormen, de kansen tot communicatie met de leerlingen, het gebruik van didactisch materiaal,… - De aanwezigheid en het voldoende gebruik van een werkschrift ; - Godsdiensthoek : zie hoger rubriek (5) leidraad p. 33; - Het voldoende aanwezig zijn van de gelovige dimensie in de godsdienstlessen in communicatie met de leerlingen. * Een bijbelverhaal wil ons allereerst iets zeggen over God, over Jezus. De gelovige boodschap van het bijbelverhaal dient beklemtoond te worden. Zo is het niet voldoende bij het werken met een bijbelverhaal alleen maar enkele humaniserende of moraliserende besluiten te trekken. * Welke accenten leggen we bij de benadering van de sacramenten en het gebed? Wordt hier het aspect ‘ontmoeting met God’ voldoende geduid? Krijgen de kinderen ook kansen om het lesproces ‘als inleefbaar’ te ervaren? * Is de aangeboden leerstof gelovig-theologisch verantwoord en aangepast aan het niveau van het kind? * Krijgt de ontwikkeling van een eigentijdse gelovige taal bij het kind voldoende kansen? Over deze punten kan een verslag van beoordeling voor het Schoolbestuur en de Erkende Instantie (de vicaris van onderwijs) worden opgemaakt.
3230
GODSDIENST
16
9. Evalueren in de godsdienstles Bij het evalueren in de godsdienstles sluiten we aan bij de evaluatiecultuur in de school. Het vak godsdienst maakt immers deel uit van het geheel van de basisvorming van de lagere school. Motieven voor evaluatie De vraag naar de motieven voor evaluatie bekijken we niet alleen vanuit de invalshoek van het kind, maar eveneens vanuit de benadering van de leerkrachten, de school en de ouders. Alhoewel een kind bouwer is aan zijn eigen leren, kunnen de leeromgeving en de leerkrachtenbegeleiding hierbij een beïnvloedende rol spelen. Een kind leert het best in een krachtige leeromgeving: een leeromgeving waarin het activiteitenaanbod, het klasmilieu en de begeleiding ‘rijk’ zijn. Het aanbod van de leerkracht is van groot belang. In de school is de belangrijkste opdracht elk kind de kansen te geven om te groeien in de verschillende leer- en ontwikkelingsdomeinen (kennis, inzichten, attitudes, vaardigheden, leren leren,…). Vandaar dat elke leerkracht activiteiten en leersituaties zal creëren met welomschreven leerdoelen voor de kinderen, ook voor het vak godsdienst. Het is de opdracht van elke leerkracht om de voorziene leertijd voor de kinderen efficiënt te gebruiken. Daarnaast zal de leerkracht de ontwikkeling van de kinderen volgen en zonodig ondersteunen. Ouders zijn de eerste verantwoordelijken voor de opvoeding en begeleiding van hun kinderen. Zij vertrouwen hun kind toe aan de school die op haar beurt hun kind zal begeleiden in het leerproces. Vele ouders zijn dan ook begaan met de ontwikkeling van hun kind. Zij verwachten van de school objectieve informatie over het ontwikkelingsproces van hun kind. Leren is een indrukwekkend proces waarin evalueren een belangrijke functie heeft Doel van evaluatie binnen het godsdienstonderwijs (wat beogen we?) 1. We trachten met het evaluatiegebeuren op de eerste plaats zicht te krijgen op de levensbeschouwelijke, de religieuze en geloofsgroei van kinderen, met de bedoeling deze levensbeschouwelijke groei te ondersteunen en verder te ontwikkelen (leerplan r.-k. godsdienst p. 17-38). 2. Het godsdienstonderricht heeft net als de andere leergebieden een eigenheid maar staat zeker niet los van de andere leergebieden omdat het op haar beurt ook een bijdrage wil leveren aan de totale groei van kinderen. In de ondersteuning van de groei van kinderen (totaalopvoeding) vormen de levensbeschouwelijke en godsdienstige componenten een belangrijke dimensie.
3230
GODSDIENST
17
De wijze waarop kinderen binnen het godsdienstonderricht gevolgd en begeleid worden, kadert in de globale visie op evaluatie en rapportering van de school. Evalueren is een onderdeel van het pedagogisch project van de school dat geconcretiseerd wordt in het schoolwerkplan. De kwaliteitsnormen die gesteld worden voor de andere leergebieden gelden eveneens voor het vak godsdienst. De groei van een traditionele test- en toetscultuur naar een nieuwe evaluatiecultuur moet ook zijn weerslag vinden binnen de godsdienstlessen. De functie van evaluatie in het godsdienstonderricht (waartoe dient het?) Het leerplan godsdienst legt op het vlak van kwaliteit een drietal belangrijke accenten: 1. De evaluatie staat altijd in functie van de doelen die men tracht te realiseren. Ligt het effect, het resultaat, het verwachte gedrag in de lijn van het gestelde doel? (Bij elk onderwerp vinden we drie tot vijf leerplandoelen: leerplan r.-k. godsdienst p. 85-232.) De verschillende doelen in het leerplan zijn niet allemaal van dezelfde orde. We hebben kennisdoelen, doelen die gericht zijn op het ontwikkelen van vaardigheden en doelen die gericht zijn op het verwerven van attitudes. De drie soorten doelen kunnen we schematisch zo voorstellen: Kennis Vaardigheden Attitudes
~ Weten ~ Kunnen ~ Beleven
~ Cognitieve vaardigheid ~ Kritische reflectie en communicatieve vaardigheid ~ Levensbeschouwelijke vaardigheid en identiteit
De toetsing van kennis gaat terug op het verwerven van cognitieve gegevens uit het vak. De termen vaardigheden en attitudes worden vaak ten onrechte door elkaar gebruikt. Hoewel het onderscheid niet steeds even duidelijk is, kan men stellen dat vaardigheden welbepaalde methodes, strategieën, werkwijzen, technieken, automatismen zijn die een persoon gebruikt om een bepaald probleem op te lossen. Het zijn als het ware ‘kundigheden’ waar men bepaalde, reeds verworven informatie toepast in concrete situaties. Er zijn verschillende soorten vaardigheden, zoals: cognitieve vaardigheden, technische vaardigheden, creatieve vaardigheden, motorische vaardigheden, sociale vaardigheden, relationele vaardigheden, communicatieve vaardigheden. Attitudes verschillen van vaardigheden omdat attitudes slechts zichtbaar worden als er bepaalde kennisinhouden en vaardigheden voorhanden zijn. Wanneer de kennis en de vaardigheid niet aanwezig zijn, kan de attitude niet tot uiting komen. Kennis en vaardigheden zijn als het ware de voorwaarden om tot een attitudegedrag te komen. 2. Bij de evaluatie in het godsdienstonderricht staat het groeiproces van kinderen centraal. De doelen hebben de functie de kinderen te stimuleren en te helpen in hun levensbeschouwelijke, religieuze en geloofsgroei met respect voor de vrijheid van de levensovertuiging van de ouders en hun kinderen.
3230
GODSDIENST
18
3. Een derde belangrijke functie van de evaluatie is de ondersteuning van de evolutie van het zelfwaardegevoel van de leerling. Het leren dient hier gekoppeld te zijn aan het komen tot beleven. Deze ervaring leidt op termijn tot eigen verantwoording en zelfvertrouwen. Door werkvormen als rollenspel, bibliodrama, kunst, poëzie,… verhogen we de betrokkenheid en de oriëntering van leerlingen op hun eigen leren en beleven. Losse bedenkingen bij evaluatie in het godsdienstonderwijs o Evalueren is op de eerste plaats een middel om de doelgerichtheid, de resultaten en de kwaliteit van ons godsdienstonderwijs na te gaan. o Het is zinvol zich af en toe eens een beeld te vormen van de plaats waar elk kind staat in zijn levensbeschouwelijk-godsdienstige ontwikkeling. o Het is belangrijk de ken-inhouden in een onderwerp duidelijk te bepalen en voor de leerlingen af te bakenen. o Ook de levensbeschouwelijke en communicatieve vaardigheden kunnen worden geëvalueerd. o Communicatieve vaardigheden kunnen duidelijk omschreven worden. o Toetsen blijven een zinvolle evaluatievorm, zeker bij grotere kinderen: bijvoorbeeld een toets bij het einde van een onderwerp. o Wat niet direct in cijfers meetbaar of objectiveerbaar is, vormt ook zinvolle evaluatie-informatie. o Evalueren kan ook op basis van opdrachten tijdens de godsdienstles door observatie van mondelinge of andere inbreng en deelname van de leerlingen. o Of een kind al dan niet braaf is of zijn best doet, heeft met evaluatie van de leerattitudes van het godsdienstonderwijs niets te maken. Wel of het kind kan luisteren, zich kan inleven, openstaat voor, betrokken is op … o Punten zeggen iets, maar zeker niet alles. Ook andere vormen van rapportering (verbaal of schriftelijk) zijn aangewezen. Het puntenrapport is zeker niet enkel gebaseerd op fouten-analyse. Evaluatie van de leerling Bij de leerling maakt het leerplan een onderscheid tussen product- en procesevaluatie. 1. Productevaluatie: evaluatie van waarneembare prestaties (rendement). Deze evaluatie zegt iets over de vorderingen die de kinderen maken. 2. Procesevaluatie: evaluatie van de wijze waarop de leerlingen participeren aan het lesgebeuren. 3. Wat moet er volgens het leerplan geëvalueerd worden? Het eerste criterium voor evaluatie zijn de doelen met bijhorende inhoud en beheersingsniveau. Het tweede criterium voor evaluatie zijn het kind en zijn ontwikkeling. Vormen de leerprocessen een positieve bijdrage tot levensbeschouwelijke en religieuze groei? Het derde criterium is de ondersteuning van het zelfwaardegevoel van de leerling.
3230
GODSDIENST
19
4. Hoe evalueren? Er zijn verschillende soorten doelen, die elk een eigen evaluatie vragen: Er zijn doelen die te maken hebben met kennis of vaardigheden. Zij zijn concreet waarneembaar en kunnen via toetsing vrij objectief geëvalueerd worden. Er zijn doelen die te maken hebben met beleving. Zij houden verband met persoonlijke verwerking, verankering en oriëntatie. Kinderen kunnen ook aangezet worden tot zelfevaluatie via terugblikgesprekken. Zij kunnen zichzelf beoordelen op het vlak van betrokkenheid, luisterbereidheid, reflectie, samenwerkingszin. Zelfsturing is een belangrijke vaardigheid om te komen tot keuzebekwaamheid. 5. Rapporteren De school deelt de resultaten van deze evaluatie mee aan de kinderen, de ouders en het team (zie verder op p. 59). Na de evaluatie is remediëren noodzakelijk. Evaluatie en pedagogisch handelen van de leerkracht De evaluatie van de leerkracht betreft het pedagogisch handelen, dat de levensbeschouwelijke groei bij de leerlingen wil bevorderen. Alle aspecten van het didactisch handelen kunnen op hun kwaliteit beoordeeld worden: - op basis van een analyse van de evaluatie van de leerlingen en een reflectie daarop; - via rechtstreekse reflectie op het eigen handelen. Enkele aandachtspunten bij de manier waarop (hoe) we evalueren en rapporteren Zoals het ook voor de andere vakken gebeurt, vermeldt het schoolrapport voor godsdienst een objectieve waardering. Kennis van het vak (door toetsen, taken…) en vaardigheden (door taken, activiteiten, werkschrift, …) maken hier deel van uit. Daarnaast is het waardevol om op de wijze van de school attitudes te rapporteren als: inzet, aandacht, belangstelling, eerbied… Vaak zal een uitvoeriger woordelijke rapportering of een verdere mondelinge verklaring nog meer stimulerend werken. De resultaten van de evaluatie dienen hoe dan ook meegedeeld te worden aan de kinderen, hun ouders of eerste opvoeders, het team. Over de evaluatie kan op verschillende wijzen gerapporteerd worden: door een mondelinge commentaar en/of door een cijfer. Wat men meedeelt moet een zo volledig mogelijk beeld geven van de evolutie van de kinderen op levensbeschouwelijk vlak, alsook van de wijze waarop het kind deelneemt aan het verloop van de godsdienstles. Het is niet voldoende om alleen vorderingen op het vlak van kennis te melden. Op basis van het erkende lestijdenpakket wordt het getuigschrift basisonderwijs aan de leerlingen uitgereikt. Niet iedere evaluatie moet uitgedrukt worden in een score (cijfer). Wel moet er regelmatig een puntencijfer genoteerd worden op het rapport. Dit cijfer voor godsdienst telt mee voor het geheel van het rapport. Dit is bij wet vastgelegd voor alle levensbeschouwelijke vakken: art. 11 van de wet van 29 mei 1959 (leerplan r.-k. godsdienst p. 244).
3230
GODSDIENST
20
In het eerste en tweede leerjaar In het eerste leerjaar waar de godsdienstkennis bij aanvang minimaal is, bieden de momenten van een toets of proef de kans om vaardigheden en attitudes met een rapportering te beoordelen. Hierbij herhalen we dat attitudes ook rapportering verdienen op de wijze van de school. In het derde tot zesde leerjaar Het kenniselement dat in de godsdienstlessen meer en meer aan belang wint, kan naast de vaardigheden worden getoetst en op de wijze van de school op het rapport worden aangeduid. Deze groeiende godsdienstkennis wordt door toetsen of proeven getest na repetitie van de afgewerkte onderwerpen. De vaardigheden (door werkschrift, door taken en activiteiten) en attitudes blijven uiteraard belangrijk. Losmaken uit de examensfeer Alles pleit ervoor de godsdiensttoets aan de examensfeer te onttrekken en de proef niet in de dezelfde periode te houden. In de jaarplanning voor godsdienstonderricht, voorgesteld door de verschillende leermiddelen, zijn momenten voor repetitie en toets voorzien. Evalueren is een waardering uitdrukken voor de leerinspanning van de leerling, ook voor het domein godsdienst. Elk evaluatiemoment houdt voor de leerkracht eveneens een zelfreflectiemoment in. We kunnen deze waardering onder verschillende vormen uitdrukken: • • •
na en tijdens de observatie (permanente evaluatie); we geven tips en hints om de leerlingen te bevestigen in hun gedrag of om hen uit te dagen om het anders te doen of om hun houding enigszins bij te sturen; …
Deze evaluatie is vooral diagnostisch bedoeld. Na zo’n diagnostische evaluatie volgt er feed-back en remediërende suggesties: - via taken en opdrachten - via instrumenten: correctiesleutels - evaluatiekaarten -…. - via kijkwijzers - via toetsen - formatief bedoeld - via proefwerken - summatief bedoeld Verklaring bij formatief en summatief Formatieve evaluatie zijn evaluatiemomenten die gebruikt worden om na te gaan of de leerlingen wel goed mee zijn met het leer- of vormingsproces. Het zijn momenten om de leerlingen zelf aan te sporen om over hun eigen vorderingen na te denken en om er conclusies uit te trekken voor de volgende stap in het leertraject. Summatieve evaluatie wil op scharniermomenten in de schoolloopbaan van de leerling stilstaan bij wat de som van een lange reeks onderwijsleerprocessen voor de leerling heeft opgeleverd. Aansluitend kan het team goede beslissingen nemen in verband met oriëntering, met het toekennen van een attest, met het overgaan naar een andere onderwijsvorm, met het opstarten van een aangepast remediërings- of handelingsplan.
3230
GODSDIENST
21
Evalueren houdt een belangrijke stap in voor het proces van de geloofsgroei van kinderen. Kinderen verwelkomen, aanspreken, opvoeden en onderwijzen, begeleiden, evalueren, … het is een opdracht voor elke leerkracht. Christelijk gelovige leerkrachten kunnen daarin iets beleven van wie God (Jahweh) wil zijn voor mensen: ‘Ik-zal-er-zijn-voor-jou’. In het spoor van Jezus kunnen ook leerkrachten zeggen: ‘Ik ben gekomen opdat ze leven mogen bezitten, en wel in overvloed’ (Joh. 10,10).
10. Godsdienst en het lestijdenpakket 1. Algemeen Het katholiek onderwijs is een vrij onderwijs met een opvoedingsproject dat steunt op het evangelie en de persoon van Jezus Christus. Op grond hiervan wordt de school door de bisschop erkend als katholieke school. Het vak rooms-katholieke godsdienst behoort tot het erkende lestijdenpakket van 28 uren van het katholiek onderwijs en heeft alles te maken met de eigenheid van het net. Op basis van dit erkende lestijdenpakket wordt het getuigschrift basisonderwijs aan de leerlingen uitgereikt. In het vrij katholiek onderwijs is katholieke godsdienst vanzelfsprekend een verplicht vak. Hier is er dus geen keuzevrijheid en ook geen vrijstelling mogelijk. Wie zijn kind inschrijft in een katholieke school stemt in met het christelijk opvoedingsproject en de lessen godsdienst als levensbeschouwelijk vak. Het leerplan rooms-katholieke godsdienst heeft vooral als belangrijk uitgangspunt: ‘respect voor de overtuiging van elk kind’. De christelijke levensovertuiging wordt niet opgedrongen en de lessen verlopen in een heel open sfeer. Leerlingen met een andere levensovertuiging, ingeschreven in het katholiek onderwijs, volgen altijd de lessen godsdienst en nemen deel aan de toetsen voor dit vak. Het is helemaal niet eenvoudig godsdienstlessen te verzorgen in katholieke lagere scholen met een beperkt aantal christelijke leerlingen én een hoog percentage andersgelovigen. Men staat voor de moeilijke opgave bij deze lessen zowel recht te doen aan de christelijke als aan de andersgelovige leerlingen, elk met hun eigen niveau van religieuze betrokkenheid. De Vlaamse vicarissen voor onderwijs kiezen ervoor in deze scholen als levensbeschouwelijk vak enkel lessen r.-k. godsdienst aan te bieden, met oog voor verscheidenheid en in een open dialoog. Hopelijk dragen dergelijke lessen bij tot de totaalmenselijke en levensbeschouwelijke groei van de leerlingen en tot een verdraagzame samenleving.
Leerlingen van andere godsdiensten en niet-gedoopte leerlingen ‘De katholieke school vervult haar opdracht in een multireligieus en multicultureel samenlevingsverband. De samenstelling van de schoolgemeenschap biedt hiervan een weerspiegeling’ (uit ‘Opdrachts-verklaring van het katholiek onderwijs in Vlaanderen’). Respect voor de identiteit van anderen sluit zeker in: respect voor de eigen identiteit van de katholieke godsdienst, alsook voor de eigen identiteit van de katholieke school.
3230
GODSDIENST
22
Wie zich inschrijft voor het katholiek onderwijs, aanvaardt en onderschrijft het katholiek opvoedingsproject. Voor leerlingen van andere godsdiensten of niet-gedoopte leerlingen moet dit opvoedingsproject van bij de inschrijving duidelijk zijn. Bijwonen van de lessen In het katholiek onderwijs wordt enkel katholieke godsdienst onderwezen. Geen enkele vrijstelling is op dit vlak mogelijk. De aanwezigheid tijdens en het volgen van de lessen katholieke godsdienst zijn dus een absolute voorwaarde. Bijwonen van gebedsvieringen Leerlingen van andere godsdiensten en niet-gedoopte leerlingen kunnen respectvol aanwezig zijn tijdens de gebedsvieringen, zonder actieve deelname eraan. Bijwonen van sacramentele vieringen De beoogde groep leerlingen kunnen ook respectvol deelnemen aan sacramentele vieringen, als hun ouders zich daar niet tegen verzetten. Het is noodzakelijk bij de inschrijving van elke leerling hieromtrent heel duidelijk en voldoende te communiceren. 2. Aantal cursussen De berekening van het aantal cursussen godsdienst gebeurt op basis van het aantal ingeschreven leerlingen per vestigingsplaats op 1 februari van het voorgaande schooljaar. Het aantal lestijden godsdienst wordt aangewend op 1 september. In onze katholieke scholen richten wij voor élke georganiseerde leerlingengroep katholieke godsdienst steeds drie lestijden godsdienst in.
3230
GODSDIENST
23
3230
GODSDIENST