Leidraad pastoraal en godsdienst
INSPECTEURS-ADVISEURS R. -K. GODSDIENST BISDOM BRUGGE
KATHOLIEK BASISONDERWIJS
LEIDRAAD PASTORAAL en GODSDIENST Katholiek basisonderwijs bisdom Brugge
Woord vooraf p. 2 1. Pastoraal op de basisschool p. 3 Suggesties voor een pastoraal op school p. 4 A. Ontmoeten en gemeenschap vormen p. 5 B. Verkondigen van Gods woord p. 11 C. Dienstbaar in solidariteit p. 13 D. Het leven vieren als Gods geschenk p. 15 2. Bidden en vieren p. 18 A. Gebed en gebedsopvoeding bij kleuters p. 18 B. Gebed, celebraties, sacramenten in het lager onderwijs p. 21 C. Het bidden van leerlingen die een andere godsdienst beleven p. 24 3. Eerste communie p. 26 4. Solidariteitsacties p. 29 5. Godsdiensthoek p. 33 6. Geloofsopvoeding in de kleuterklas p. 36 7. Godsdienst in het lager onderwijs: visie en leerplan p. 39 8. Aanvraag kerkelijk mandaat p. 45 9. Klassenleraar en leermeester godsdienst p. 46 10. Gediplomeerd aan een niet-katholieke lerarenopleiding p. 50 A. Leerkrachten p. 50 B. Andere personeelsleden p. 51 11. Inspectie en begeleiding godsdienst p. 52 12. Evalueren in de godsdienstles p. 54 13. Godsdienst en het lestijdenpakket p. 61 Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
1
Woord vooraf
Deze ‘leidraad pastoraal en godsdienst’ wil vooral een houvast bieden aan de directeurs van het katholiek basisonderwijs van het bisdom Brugge bij het organiseren van het domein ‘pastoraal’ en het vak ‘godsdienst’. Deze leidraad kan voor pastoraal en godsdienst op het schoolbeleid meer duidelijkheid en betere afstemming brengen. In heel verscheidene rubrieken wisten we tot een brede bundeling te komen van visie, achtergrond, verwachtingen, afspraken, aandachtspunten en suggesties. De redacteurs vertrouwen op de bezielende inzet van het schoolteam om mee te stappen in de dynamiek rond pastoraal en godsdienst in onze samenleving. Dit ontwerp vormt een initiatief van de inspecteurs-adviseurs r.-k. godsdienst, met ondersteuning van de schoolbegeleiders voor pastoraal, de vicaris en alle leden van het dagelijks bestuur van het vicariaat voor onderwijs.
Brugge 1 november 2008 Francis De Westelinck Sabien Lagrain Marc Van Eenoo Jos De Muynck, coördinator
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
2
1. Pastoraal op de basisschool
Een katholieke basisschool blijft gestalte geven aan haar christelijk-gelovig opvoedingsproject. Dat is ‘de dragende zinshorizon’ die richting geeft aan alles wat op school leeft. De christelijke identiteit van de school is een bron van inspiratie bij pedagogische en organisatorische keuzes van de school. Zulke waardegeoriënteerde onderwijspraktijk bepaalt het pedagogisch klimaat van de school. In de lessen godsdienst en in het pastorale aanbod van de school komt de identiteit van de school op een uitdrukkelijke wijze ter sprake. Pastoraal in de basisschool is met andere woorden een wezenlijk onderdeel van het profiel van een katholieke school. Pastoraal op school is het geheel van activiteiten waarin evangelisch bewogen mensen elkaar en anderen met zorg nabij willen zijn. Pastoraal op school brengt kinderen, leerkrachten, ouders en waar het kan de kerkgemeenschap samen in verbondenheid. Alle initiatieven willen de zin van het christelijke geloof laten aanvoelen als een levensweg met een hoopvol perspectief. Pastoraal valt niet samen met de overtuiging om kinderen met een brede zorg te omringen, maar is er een deelaspect van. Brede zorg schept heel wat pastorale kansen. Pastoraal beperkt zich niet tot vieringen en de sterke liturgische tijden. Pastoraal valt ook niet samen met de lessen godsdienst. In het vak ondersteunen leerkrachten de levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen door hun kennis, vaardigheden en attitudes te verbreden en te verdiepen. In een katholieke school wil men verder gaan. Waar het in het vak godsdienst om een leersituatie gaat, richt de pastoraal zich vooral op een ‘wijze van zijn’. Pastoraal maak je waar door een goede school uit te bouwen en zelf een goede schoolmedewerker te zijn. De beroepsspiritualiteit staat hierbij centraal, waarbij je oog hebt voor fundamentele levensvragen. Pastoraal heeft alles te maken met het delen van het geloof en zoekt naar kansen om dit te verdiepen. Het geloof dat we doorgegeven krijgen, wordt op een kritische manier benaderd en op een eigentijdse manier beleefd. Pastoraal zoekt naar mogelijkheden om als christenen naar buiten te treden. De katholieke school is een school met open vensters, gericht op mens en maatschappij. Typisch voor de pastoraal op school is de aandacht voor de vier wezenlijke uitzichten van elke pastoraal, zoals ze in de Handelingen van de Apostelen naar voor komen. Deze vier pijlers zijn: A. Ontmoeten: samenkomen en ontmoetingsmomenten creëren met aandacht voor de zwakste. B. Verkondigen: het woord van God uitdragen in het licht van het leven van de actualiteit. C. Dienstbaarheid: zorg dragen voor elke medemens, met een voorkeur voor de armen. D. Vieren: bezinnen en bidden rond het leven als een geschenk van God.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
3
Suggesties voor een pastoraal op school Bij deze vier dimensies van pastoraal proberen we concrete suggesties aan te reiken omtrent initiatieven die men op school kan nemen inzake de pastorale werking. De suggesties die hier worden aangereikt, zijn een pretentieloos aanbod. Het is niet zo dat een school al deze zaken moet doen om een goede school te zijn of om een goede pastorale werking uit te bouwen. Het is eerder een rijk gevulde korf met allerlei aanzetten en ervaringen van initiatieven die her en der reeds gebeuren. Grasduinend in het geheel zullen sommige zaken niet en andere wel stimuleren tot verdere reflectie en uitwerking. Wij hopen dat deze suggesties kunnen bijdragen tot een evenwichtige en dynamische pastoraal in de basisschool.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
4
A. Ontmoeten en gemeenschap vormen
VOORAL MET LEERKRACHTEN
Aandacht voor speciale gelegenheden (verjaardagen, huwelijk, overlijden) Een kalender met geboorte- en sterfdata en de aankondiging van andere belangrijke gebeurtenissen in het leven van mensen waar de klas en de school zich mee verbonden voelt. Zulke kalender is een leuk hulpmiddel om op het gepaste moment extra attent te zijn voor sommige mensen. Een ‘ik-weet-iets-goeds-van-jou-kaartje’ doet soms wonderen, zowel bij leerkrachten als bij leerlingen. Voor de hele school wordt er aan het begin van de week een kort openingsmoment georganiseerd. - Het aandachtspunt wordt toegelicht. - Er is aandacht voor de sterke tijden uit het kerkelijk jaar, maar ook voor de sterke momenten uit andere godsdiensten. - De jarigen van de week worden extra in de kijker gezet (zingen). - In herinnering brengen van andere vreugdevolle of droevige gebeurtenissen. - Aankondigingen wat er in de komende week allemaal te doen staat op school. - Een kort moment van bezinning en gebed wordt voorzien. - Leerlingen en leerkrachten worden naar hun klas ‘gezonden’. Aanwezig zijn bij belangrijke gebeurtenissen. - Leerkrachten en kinderen zijn aanwezig bij doopvieringen, eerste communie, vormsel, huwelijksvieringen of begrafenissen van mensen die verbonden zijn met de school. - Een bezoekje nadien, een kaartje. - Tijdens het gebedsmoment, aan het begin van een personeelsvergadering, uitnodigen om te bidden voor pasgedoopten, gehuwden, zieken, overledenen… Bijzondere aandacht voor pijn, rouw en verdriet. - De moed hebben om mensen in hun rouwen nabij te zijn, zonder zich op te dringen. - Ook na de begrafenis oog hebben voor het verdriet van rouwende mensen. - Een viering uitwerken voor de overledenen die verbonden waren met de school. - Bij het overlijden van leerkrachten of leerlingen kan men zoeken naar rituelen en symbolen om de verbondenheid met de overledenen uit te drukken. Bv. een foto centraal plaatsen, een gedenkboek leggen, een boom planten in de school. Werken aan een fijne en open sfeer binnen het team Het lerarenlokaal is een aangename en verzorgde ruimte waar het fijn is om te vertoeven. - Er zijn nu en dan verrassende dingen die aanleiding kunnen geven tot een verdiepend gesprek (bv. leeftocht, een boek, een artikel uit een krant, een symbool,…). - Ruimte op het prikbord voor het concrete leven in de school. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
5
Op school is de aanwezigheid van een stille ruimte een pluspunt. Mensen komen er even tot rust bij zichzelf en bij God. De middagpauze als een moment van samen-zijn. - Waarom niet eens samen eten? Hierin durven investeren als school (bv. broodjes bestellen, de ruimte feestelijk aankleden). Ontmoetingskansen aanbieden buiten de gewone werksfeer (voor leerkrachten en onderhoudspersoneel). - Nieuwjaarsreceptie. - Uitstap aan het einde van het schooljaar. - Wekelijkse sportactiviteit in de turnzaal. - Een bezinnings- of gebedsmoment voor leerkrachten. - Een studiedag op een andere locatie dan de school. - … Een ideeënbus kan de personeelsleden de kans bieden creatief gedachtegoed op papier te zetten en in de bus te deponeren.
VOORAL MET KINDEREN
Bezorgdheid voor zieke kinderen Contact houden met zieke kinderen - Medeleerlingen stimuleren tot een bezoekje, een telefoontje, een mailtje, een kaartje. - Afspraken maken met leerlingen om de schriften van de zieke bij te houden. In geval van langdurige ziekte zouden de leerkrachten als team kunnen afspreken om allemaal in te springen door op regelmatige basis allemaal een uurtje les te gaan geven bij het zieke kind. De klasleerkracht coördineert.
Onthaalmomenten Het peter- of meterschap. Leerlingen uit hogere klassen nemen het peterschap op over leerlingen uit lagere leerjaren. Misschien kan een hele klas het peterschap dragen over een andere klas. vb.: Oudere leerlingen gaan helpen bij het tafelmoment in de eetzaal. De leerlingen werken samen tijdens muzische activiteiten. Leerlingen van de lagere school gaan samen met de kleuters op schoolreis en dragen zorg voor hun jongere schoolgenootjes. Een welkomstmoment voorzien na ieder weekend, na een vakantie bv. met een klaspop of mascotte. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
6
Aandacht voor het leven van kinderen, hun vreugde en verdriet Als een van de ouders van een kind ernstig ziek is of stervende is, mag het een ‘meeleefboek’ bijhouden (een soort poëzie). De andere kinderen van de klas kunnen hun gevoelens, hun meeleven en troost hierin uitdrukken. Bij echtscheiding hebben kinderen nood aan aandacht en nabijheid. - De titularis kan het kind uitnodigen tot een gesprek met een vertrouwensleerkracht. - Bij veel momenten tijdens de lessen kan de titularis oog hebben voor de signalen van deze kinderen. Na het overlijden van een van de ouders hebben kinderen blijvend zorg nodig. - Een foto van de overleden ouder in het religieuze hoekje van de klas. Ieder jaar kan die foto ook meegaan naar de volgende klas. - Een gesprek met het kind bijv. n.a.v. een activiteit rond moeder- of vaderdag. ‘Ga jij ook iets maken voor je papa en het bij zijn foto plaatsen, of ga je toch voor opa iets maken?’ In gebedsmomenten is er aandacht voor concrete voorvallen die kinderen kunnen meemaken. - Kinderen krijgen de kans om te vertellen wat hen beroert. - Kinderen mogen zelf gebedsintenties en gebeden formuleren. De leerkracht maakt ruzies en pestsituaties bespreekbaar en helpt mee gemaakte afspraken op te volgen. - De leerkracht neemt de tijd om het verhaal van kinderen te beluisteren (en laat er al eens zijn koffie voor staan). De verjaardagen van kinderen worden gevierd in de klas. Kinderen mogen dan even volop in de belangstelling staan. De titularis maakt ook best afspraken met ouders over geschenkjes. Het school- en klasreglement duiden Zin geven aan afspraken en regels. Bv. wat er gebeurt voor verjaardagen, hoe rijen gevormd worden, waarom er stilte gevraagd wordt, wat het fijne aan samenwerken is. -
Voor ouders, maar ook voor kinderen is het belangrijk dat ze een helder zicht hebben op de waarden achter de regels en de normen. Die waarden zijn verbonden met het opvoedingsproject van de school.
Maandelijks is er een aandachtspunt dat vooropgesteld wordt en in de kijker geplaatst. Klasdoorbrekend werken als kans tot nieuwe ontmoeting -
Klasdoorbrekend hoekenwerk met de parallelklas of per cyclus. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
7
-
Samenwerking derde kleuterklas – eerste leerjaar. Samen met andere klassen projecten uitwerken. Bv. samen bezoeken en leerwandelingen organiseren en werken in samengestelde groepjes,… Muzische activiteiten worden over de hele school in ateliers verdeeld. Leerlingen mogen een atelier kiezen en verbinden zich om gedurende een aantal weken zulk atelier te volgen. Daarna maakt ieder een nieuwe keuze. Internationalisering als een kans tot ontmoeting met een buurtschool, met een school uit een andere regio of een ander land. In klassen met een multiculturele samenstelling kan het grensverleggend werken om bijvoorbeeld bij Marokkaanse ouders op de thee te gaan.
De speelplaats als een plaats voor ontmoeting -
De speelplaats-inrichting verfraaien en zorgen voor hoekjes waar kinderen gezellig kunnen babbelen of spelletjes doen. Kinderen stimuleren om tijdens de speeltijd een aantal dingen samen te doen (bv. dans).
MET OUDERS
Begin schooljaar: kleuters gaan voor het eerst naar school -
Een huisbezoekje kan vertrouwen scheppen. Kinderen mogen samen met hun ouders tijdens een van de laatste vakantiedagen de school al eens verkennen. Het schooljaar start met een gezamenlijke opening (voor ouders en kinderen). Daarna gaan de kinderen naar hun eigen klasje en verzamelen ouders nog bij een kop koffie. Het gesprek van de ouders van de 2,5-jarigen met andere ouders en met de directie werkt geruststellend.
Oudercontacten -
Open klasdag, dag van papa en mama, dag van de grootouders. Informele momenten van ontmoeting en gesprek mogelijk maken. Ouders, kinderen en leerkrachten uitnodigen voor een ochtendviering. Daarna kunnen allen samen een ontbijt nemen. Leerkrachten nemen voldoende tijd voor ouders tijdens de ouderavond. Ze hebben niet alleen aandacht voor de resultaten, maar ook en vooral voor de persoon van de leerling, zijn groeikansen en zijn gevoelens. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
8
-
Tijdens het MDO wordt afgesproken wat en vooral ook hoe er over het kind gesproken zal worden tegen de ouders. Aan oudercontacten kunnen leerlingencontacten vooraf gaan, opdat kinderen weten wat er over hen gezegd zal worden. Op het rapport worden vooral tips weergegeven. Tijdens de ouderavond doen de ouders ook wat de kinderen die dag hebben gedaan. Aandacht voor gescheiden ouders. Beide ouders hebben nood aan en recht op informatie. Oudercontacten individualiseren: naargelang de zorgvragen van het kind, zal de leerkracht voor deze ouders nu eens meer tijd voorzien dan voor andere. Naast de ouderavonden voor alle ouders, zijn er moedernamiddagen voor allochtone moeders. In deze kleinere groep voelen deze moeders zich veiliger. Dezelfde thematieken worden met hen besproken. Er wordt voorzien in de ondersteuning van een tolk. Ouders zijn geïnteresseerd in hùn kind. Daarom is ruimte voor informeel en individueel gesprek zo belangrijk. I.p.v. een oudercontact op school, zou men ook eens het rapport aan huis kunnen brengen.
Ouders ondersteunen de school -
De school staat open voor de talenten van ouders: hulp bij niveaulezen, ondersteuning bij leerwandelingen, een beroep doen op de deskundigheid van ouders n.a.v. een thema uit het leergebied W.O., de handigheid van ouders valoriseren,… Ouders stimuleren om zich te engageren binnen de school. Ouders ervan overtuigen dat engagementen in werkgroepen en in het oudercomité over een heel jaar (of langer) lopen. Op regelmatige tijdstippen worden ouders (onverwacht) binnen geroepen in de school voor een kop koffie (en een informele babbel).
MET HET SCHOOLBESTUUR
Het schoolbestuur heeft voor het personeel een gezicht. Tijdens de feestelijke momenten (begin en einde schooljaar, kerstviering,…) worden de leden van het schoolbestuur ook uitgenodigd. Voor het uitvoeren van het schoolbeleid is er een regelmatig contact tussen bestuur en kernteam. - Een woord van bemoediging. - Begrip tonen. - Vertrouwen schenken aan het team. - Het schoolbestuur en het team zouden hun werking kunnen afstemmen op het document ’Samen bakens uitzetten: schoolbestuur en christelijke identiteit’ (VIMKO, sept. 2005). Domein één situeert zich rond pastoraal en identiteit. - Ook de ‘Katernenreeks van OKB-concreet: (1) personeelsbeleid; (2) strategische beleidsplannen; (3) leiderschapsstijl en (4) structuren’ (VSKO, 2006-2007) roept de identiteitsvraag op bij alle beleidsverantwoordelijken. Ze bieden aanzetten om het gesprek op gang te brengen.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
9
MET DE PLAATSELIJKE GEMEENSCHAP
Een vlotte samenwerking tussen school en parochie veronderstelt ook een goede communicatie. - Leden van de parochieraad worden bijvoorbeeld geïnformeerd over de nieuwe inzichten i.v.m. hedendaags godsdienstonderwijs. - Er is overleg omtrent de eerste communie. De parochie draagt daarin haar verantwoordelijkheid. - Parochie en school nemen samen initiatieven. Zo leren de plaatselijke gemeenschap en de schoolgemeenschap elkaar beter kennen. En worden de krachten gebundeld. Bijv. Ziekenzorg werkt samen met een aantal klassen aan de uitwerking van een kerstviering. Niet alle scholen hebben nog een uitdrukkelijke band met de parochie. Niets belet de school om nieuwe contacten te zoeken met de parochie (of federatie) of om contacten te onderhouden met de buurt (de moslimgemeenschap, de winkelbuurt). De school heeft zo de kans om de context waarin de kinderen opgroeien te leren kennen.
MET EXTERNEN
De school staat open voor externen en doet beroep op hun deskundigheid. De school zorgt voor goede afspraken met externen: begeleiders, CLB, nascholers, … Ze worden (in de mate van het mogelijke) betrokken bij de hoogtepunten van de school.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
10
B. Verkondigen van Gods woord
DE RELATIES MET LEERKRACHTEN
-
-
Opkomen voor mekaar en de goede geest laten werken. Durven stilstaan bij de wijze waarop we met en over elkaar spreken. Een gebed of een bezinning aan het begin van een vergadering kan afgewisseld worden met een bijbeltekst die in het midden wordt gelegd en waarbij ieder de kans krijgt om te vertellen wat hem of haar in die tekst raakt. Leerkrachten aanzetten om zelf te zoeken naar gebeden en bezinningsteksten (voor vieringen, als begin van een vergadering,…) en hen uitnodigen om aan elkaar te vertellen waarom ze voor die tekst gekozen hebben. Samenwerken met een team aan de voorbereiding van vieringen en bezinningsmomenten. Levensvragen die kinderen aanreiken aan elkaar durven voorleggen en nagaan hoe je daarmee kan omgaan. Levensvragen (vragen van leven en dood) niet uit de weg gaan, maar durven zien als een kans om bij elkaar thuis te komen. Overleg omtrent de implementatie en de uitwerking van de leerplannen godsdienst zien als een kans om het eigen geloof ook een stukje met elkaar te delen. Het aanbod van de nieuwe leerplannen durven zien als een kans op een herbronning. Een studiedag plannen om als team rond zingeving te praten en te werken. Wat geven we als leerkrachten door met ons voorbeeld? En stemt dit overeen met onze visie? ‘Leeftocht’ verspreiden onder geïnteresseerde collega’s. Samen zoeken naar woorden of beelden om te zeggen wat niet te zeggen is. Samenwerken aan de uitwerking van een viering, een actie,… Hier ontstaan kansen tot communicatie. …
DE RELATIE MET KINDEREN
-
De kansen van de leerplannen ten volle benutten (godsdienst, W.O.- mens en zingeving). Gebruik maken van het aanbod van Missio, Welzijnszorg, Broederlijk Delen, Pax Christi, e.a. in het aanbod op school. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
11
-
-
In een centrale plaats van de school (bv. inkomhal) ruimte maken om te visualiseren wat er op school leeft. (Bv. visuele elementen uit de vieringen krijgen hier een plaats). Werken met een jaarthema dat als een rode draad doorheen het hele schooljaar loopt en kinderen, leerkrachten en ouders met elkaar verbindt. (Bv. de organisatie van de voordrachtavond voor de ouders, de uitwerking van de bezinning voor leerkrachten, alle vieringen in de school staan telkens in het teken van het centrale thema: dat geeft een dynamiek op school en stof tot communicatie). Leren vertrouwvol en ‘lotsverbonden’ met elkaar om te gaan. Geraakt worden door de inbreng van de ander en dat durven zeggen. Dat geeft elkaar kracht om iets van jezelf prijs te geven. Een puzzel in de vorm van een hart wordt bij ruzie uit elkaar gelegd. Ieder kind krijgt een helft. Ze leggen aan mekaar uit wat er misliep. Na afloop wordt de puzzel terug in elkaar geschoven en krijgt hij een plaats in de klas. Aandacht hebben voor en interesse betonen voor de overtuiging van andersgelovigen. Kerkwerk Multicultureel Samenleven biedt jaarlijks tal van suggesties (kaarten n.a.v. het einde van de Ramadan, de kalender: ‘Feesten bij de buren’, bezoek aan de verschillende geloofsruimten, bezoek aan de verschillende geloofsgemeenschappen…). Zie website: www.kms.be of mailadres
[email protected] ook http://www.antiracisme.be/nl/educatie/kerkwerk.htm
DE RELATIE MET OUDERS EN EXTERNEN
-
In de brieven aan ouders (bv. ouderavond, afspraken,…) kan in de hoofding iets opgenomen worden waarin de school uitdrukt wat ze belangrijk vinden als school. Ouders denken mee in de pastorale werkgroep of nemen als oudervereniging een gedeelte van de pastorale taken op. Pastoraal als een regelmatig terugkerend agendapunt van de participatieraad. Een ouderavond omtrent de levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen. Ouders in gesprek laten treden omtrent levensbeschouwelijke vragen (bv. Hoe zien wij de toekomst van onze kinderen?) In de lokale bladzijde van het parochieblad een kort verslag over pastorale activiteiten in de school. …
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
12
C. Dienstbaar in solidariteit met mensen en met de wereld veraf en dichtbij
DE RELATIES MET LEERKRACHTEN Meeleven met collega’s die onder zorgen en lijden gebukt gaan. - Omwisselen of overnemen van toezichten. - Belangstelling tonen, meeleven in hun situatie. - Steeds de algemene visie op onderwijs die in elk leerplan terugkomt, voor ogen houden om overbodig werk en overbelasting te vermijden. Steeds de vraag stellen in hoeverre een verandering ook een meerwaarde is voor elk kind? - Samen een haalbare, schooleigen planning met prioriteiten volgen. Opvang van nieuwe en jonge leerkrachten (en vervangers). - Bezorgen van de ‘opdrachtsverklaring van het katholiek onderwijs in Vlaanderen’ (1994). - Zorgen voor een infomap met schooleigen afspraken; met het pedagogisch project. - Openstaan voor vragen. - Een mentor toewijzen aan een nieuwe leerkracht. Deelnemen aan dagen voor beginnende leerkrachten (of beginnende directies). Hier krijgen mensen tijd en ruimte om bij mekaar op verhaal te komen (hoe ervaren wij… waar voelen we steun…). Aandacht voor leerkrachten op rust: - uitnodigen bij speciale gebeurtenissen, - schoolkrantje blijven opsturen,…
DE RELATIES MET KINDEREN Aandacht voor de zorgvragen van ieder kind. - Een haalbaar kindvolgsysteem. - Aanwending van ambten niet uitsluitend om kleine klassen te maken, maar eventueel om te differentiëren en soms met twee leerkrachten in groepen te werken. - Aandacht in de klas voor actuele gebeurtenissen (veraf en dichtbij) (Bv. terreuraanslagen kunnen in de klas niet onbesproken blijven: solidariteit met slachtoffers.) - Stimuleren van werken per twee in de klas: kinderen kunnen leren van elkaar en op die manier een hulp zijn voor mekaar. - Aandacht voor anderstalige nieuwkomers in de klas: kansen die hier zijn, ten volle benutten. Bijzondere aandacht voor de financieel armen. - Rekeningen spreiden.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
13
-
Ouders duidelijk informeren (in de schoolkrant, op klasavonden) wat kinderen moeten kopen en wat zeer vrijblijvend aangeboden wordt. Kinderen leren omgaan met diversiteit in de klas en grote nadruk leggen op gelijkwaardigheid. De problematiek van bos-, zee-, sneeuwklassen bij kansarmen: de school als solidaire gemeenschap moet er kunnen voor zorgen dat iedereen mee kan gaan. Gezond reageren tegen de wereld van het ‘hebben’ (allerlei modesnufjes die kinderen meebrengen naar de school). Vooral het ‘zijn’ (kwaliteit van het leven) benadrukken in projecten die men opzet. Duidelijke afspraken i.v.m. wat kan en wat je beter niet doet bij het vieren van verjaardagen.
Ondersteuning en begeleiding van huiswerk. Voor- en naschoolse opvang van kinderen.
RELATIES MET OUDERS Drempels slechten - Werken aan een vertrouwensrelatie: als leerkracht zelf een bezoek aan ouders (of een telefoontje) die vanuit hun thuiscultuur zich minder met de school inlaten. Dit niet op momenten dat er problemen zijn, maar naar aanleiding van het niet aanwezig zijn op oudercontacten, ouderavonden. Deel gewoon enkele positieve zaken mee die bij het kind zijn opgevallen en nodig ze uit om aan je te vertellen wat er mis loopt. - Een goedendag zeggen kost geen geld. Mensen zien werkt telkens als een bevestiging dat ze meetellen. - De directeur is regelmatig bij de schoolpoort aanwezig en bereikbaar voor ouders. - Een bevraging naar ouders (of een gesprek met hen) over de bereikbaarheid en de samenwerking met de school, de klastitularis, enz. - Bijzondere hulp voor kansarme gezinnen bij eerste communie (kopen van kledij, schoenen). Huisbezoek bij de leerlingen met speciale zorgen - Verschillende leerkrachten gaan een uurtje lesgeven bij het zieke kind; de klassenleraar coördineert. - Telkens opnieuw naar het verhaal luisteren van ouders. - Tijd vrij maken voor kansarme ouders: hen zelf gaan opzoeken en aanspreken. Actieve medewerking aan solidariteitsacties - Contact met (rusthuizen voor) bejaarden. Kinderen en bejaarden met elkaar in contact brengen en laten aanvoelen dat zij iets voor elkaar betekenen (optreden voor bejaarden, een terugkerende activiteit met bejaarden zoals kookactiviteit, een teken- of schilderactiviteit). - Contact met een klas van een ander continent waarbij op regelmatige tijdstippen zaken uitgewisseld worden (bv. e-mail, geschenkendoos met zelfgemaakte knutselwerkjes). - Missio; Welzijnszorg en Broederlijk Delen: uitwerken van het kinderproject van SpoorZes. De presentatie tijdens de diocesane startavond met enkele leerkrachten bijwonen. - Leerkrachten staan stil bij de zin van solidariteitsacties voor kinderen (reflectie over en keuze uit het enorme aanbod van acties). Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
14
D. Het leven vieren als Gods geschenk
RELATIES MET LEERKRACHTEN Bezinnings- en gebedsmomenten met het team Leerkrachten maken (per twee) een adventsviering of -bezinning voor het team bij het begin van de personeelsvergadering van december. Dit bestaat uit mooie teksten, liederen,… Een bezinning hoeft niet ‘kort’ te zijn. Bezinning en gebed mogen tijd kosten, op voorwaarde dat ze zinvol zijn en goed worden verzorgd. Vieren van belangrijke momenten: geboorte en dood, aandacht voor eerste communie, huwelijk van kinderen van collega’s. Vieren van vriendschap en collegialiteit in het samen iets doen: eetmaal, uitstap.
RELATIES MET KINDEREN Ruimte voor dagopeningen - Kinderen zoeken een tekst of maken een gebed aansluitend op de belevenissen in de klas. - Belang van de onthaalhoek: in het kringgesprek wordt de verbondenheid met elkaar versterkt. Men voelt zich meer verantwoordelijk voor elkaar, meer bezorgd voor elkaar. - Aandacht voor ‘biddende’ momenten. Een gevarieerd aanbod van klasvieringen (niet enkel eucharistie) - De klasruimte zelf als ruimte waar gevierd wordt, durven gebruiken (mits nodige inrichting: een zekere sfeer oproepen). Door een ritueel uitdrukking geven aan de levensvragen van kinderen: bv. bij een overlijden de naam van de overledene op een steen schrijven en in de godsdiensthoek leggen; op geschikte momenten tijdens de les bij de steen een kaarsje aansteken en tot gebed komen. Door te vieren met leerlingen ligt niet enkel de nadruk op de cognitieve-rationele benadering maar krijgt ook de emotionele-sociale en religieuze ontwikkeling van kinderen groeikansen. Vieringen op school versterken de verbondenheid: het groepsgevoel wordt groter,… (een goede relativering van het sterker wordend individualistisch cultuurklimaat). Door te vieren krijgen we kansen om niet alleen verbaal te werken. Er ontstaat een andere vorm van Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
15
communiceren: het creatieve in de mens wordt aangesproken: nieuwe symbolen, rituelen proberen te vinden. Vieren roept een halt toe aan het ‘haastritme’ op school. Het gangbare ritme in het schoolleven wordt doorbroken. Bijzondere gebeurtenissen krijgen door het vieren meer aandacht (sterven van iemand, geboorte, jubilea…). Door te vieren leer je kinderen (en ook collega’s) op een andere manier kennen.
RELATIES MET OUDERS Aandacht voor bijzondere gebeurtenissen in families. Schoolfeest en oudercomité. Ruimte in de schoolkrant voorzien voor een stukje bezinning (aansluitend bij de onderwijsactualiteit).
RELATIE MET PLAATSELIJKE GEMEENSCHAP School en parochie werken samen - Viering in de parochiekerk op het einde van het schooljaar, voorbereid door het oudercomité. - Een klas verzorgt een gezinsviering in het weekend waar alle gezinnen vanuit de school op uitgenodigd zijn. - De school neemt de data van de gezinsvieringen in de parochie in haar maandkalender op. - Belang van overleg met de pastoor of zijn afgevaardigde. De school toont interesse voor de vieringen van andersgelovigen en nodigt ook de andersgelovigen (kinderen en ouders) uit op haar eigen vieringen. Soms zal deze uitwisseling zich beperken tot aanwezigheid. Op andere momenten kan men luisteren naar mekaars gebed. Op nog andere momenten zal men proberen om een viering uit te werken vanuit een gezamenlijke aanpak en participeert men aan elkaars gebed. Inhuldiging van nieuwe gebouwen. Jubileum van school of parochie. De patroonheilige van de school een plaats geven in een viering en in de schoolwerking. Inbreng bij gezinsvieringen. Opendeurdag of schoolfeest.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
16
Nieuwjaarskaarten verwijzen naar Kerstmis Bron: De Commissie Pastoraal basisonderwijs: COM-PAS Uitdieping van de bouwstenen voor een pastoraal in de basisschool of Hoe een school in kleine dingen groot kan zijn, Suggesties voor een pastoraal op school, VVKBaO uitdieping 05/12/01
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
17
2. Bidden en vieren
A. Gebed en gebedsopvoeding bij kleuters Gebedsopvoeding moet aansluiten bij de levensbeschouwelijke en geloofsontwikkeling die kleuters (individueel) doormaken. Elk kind verdient respect in zijn eigenheid. De kleuterleidster moet rekening houden met het eigen functioneren van kleuters. Kleuters ontdekken wat bidden is door te participeren aan het gebed van volwassenen. Ze participeren aan het gebed van hun kleuterleidster, of ze nu gelovig zijn of niet. Dit kan soms problemen geven in hun (anders- of niet-gelovig) thuismilieu. Je kan daarom kleuters niet dwingen mee te bidden. Je reactie vraagt respect voor hun ouders. Maar ook aan ouders kan respect voor hun kleuters worden gevraagd. De gebedsopvoeding ondersteunt de hele levensbeschouwelijke en godsdienstige groei van kleuters. Evolutie in het gebed van kleuters Peuters doen mee en genieten van de sfeer Peuters observeren aanvankelijk de kleuterleidster. Ze zijn gefascineerd door de sfeer en de lichaamshouding. Meestal gaan ze die imiteren. Het is duidelijk dat ze volop participeren aan wat de juf als volwassene beleeft. Het gebedsritueel is zo belangrijk voor de godsdienstige opvoeding van jonge kinderen, omdat ze daardoor kunnen meedoen met de geloofsbeleving van een volwassene die ze vertrouwen. Door het meebeleven worden kleuters versterkt in hun basisvertrouwen. Jonge kleuters: meedoen met anderen Jonge kleuters willen vooral meedoen. Op deze leeftijd uit zich dat doordat ze spontaan nazeggen (echoën), ook als de juf afspreekt dat zij niet meebidden. Op deze leeftijd willen ze meebidden met de kleuterleidster. Geleidelijk ziet zij dat het samen bidden voor hen belangrijker wordt. Kleuters hebben op die leeftijd houvast aan vaste gebeden die het mogelijk maken samen met anderen te bidden. Tijdens deze momenten voelen kleuters zich verbonden met elkaar. Sommigen voelen zich ook verbonden met God. Al doende leren kleuters samen bidden en ontdekken ze de kracht van samen bidden. Oudere kleuters: stimuleren tot persoonlijk gebed De oudste kleuters komen, wanneer ze daar kansen toe krijgen en daarin worden begeleid, tot zelfstandig en persoonlijk bidden. Zo kunnen ze zelf gebedsintenties formuleren. Bij deze oudste kleuters merken we een groeiende symboolgevoeligheid, wanneer ze ook kansen krijgen om op een niet-verbale manier te bidden. Een bloem neerleggen, een bijbel doorgeven, een eigen werkje bij Jezus brengen, op muziek bewegen, zingen en dansen: oudere kleuters kunnen dit heel intens als ‘bidden' beleven. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
18
Gebedshouding Doordat kleuters vooral participeren aan de geloofsbeleving van volwassenen is een herkenbare gebedshouding voor hen belangrijk. Een gebedshouding onderscheidt ook bidden van alle andere dingen. Ze is een element van het specifieke kader dat kleuters nodig hebben. Peuters zullen, als blijkt dat dit een ritueel wordt, spontaan de kleuterleidster imiteren. De juf merkt het aan kleuters wanneer ze 'mee willen doen'. Bij kleuters is het zinvol en wenselijk verschillende gebedslichaamshoudingen te initiëren. Zo komen ook kleuters tot een eigen gebedshouding. Anders- en niet-gelovige kleuters kan je een christelijke gebedshouding niet opleggen. Zij kunnen wel uitgenodigd worden om een eigen houding aan te nemen, waarin ze stil kunnen worden en tot gebed of bezinning komen. Persoonlijk bidden Soms kan je eens een formulegebed als het weesgegroet of het onzevader bidden. Het kan kleuters ervan bewust maken dat grote mensen andere (moeilijker) woorden gebruiken om te bidden. Kleuters vertrouwd maken met formulegebeden van volwassenen geeft hen de mogelijkheid te participeren aan het volwassen gebed. Het kennen van de formulegebeden mag bij kleuters geen doel op zich zijn. De juf kan kleuters ook leren persoonlijk te bidden. Laat hen daarbij volop zichzelf zijn en uitdrukkingsmogelijkheden zoeken die van hen zijn. Je kan aansluiten bij hun eigen ervaringen. Er zijn momenten van intens ervaren waarbij kleuters God 'voelen', 'vermoeden',... Deze momenten kan je aangrijpen om kleuters te helpen zich spontaan uit te drukken. Door verbale en non-verbale expressie kunnen ze komen tot persoonlijk bidden.
Stilte en vieren Momenten van stilte - al dan niet met meditatieve muziek - zijn bovendien aangewezen opstapjes om kleuters de sfeer van gebed te laten aanvoelen. Dit is zeker aangewezen in klasgroepen met andersen niet-gelovige kleuters. Een stilteritueel is voorwaarde om tot gebed te komen op het niveau van de kleuters. Geloven is ook vieren. Als slot van een belangstellingscentrum (BC) kan een korte viering of een ritueel moment samen met de kleuters worden opgebouwd. Het levensbeschouwelijke en godsdienstige dat in een BC werd aangeboden, wordt in die viering of in het ritueel nog eens samengebracht. Het samen vieren geeft hen en de kleuterleidster de mogelijkheid om diepere waarden of geloof uitdrukkelijk te beleven. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
19
Bidden met anders- en niet-gelovige kleuters in de klas Respect en eerbied voor de overtuiging van anders- en niet-gelovige kleuters (en hun ouders) zijn wezenlijk. Dit is zeker het geval wanneer het om bidden gaat. Men kan kleuters niet dwingen te bidden in een godsdienst die ze zelf niet belijden. Vermits kleuters participeren aan wat de kleuterleidster doet, ook aan haar bidden, is grote voorzichtigheid geboden. Het is belangrijk met de ouders daarover te spreken. Katholieke kleuterscholen hebben een christelijk opvoedingsproject. Een christelijke gebedscultuur hoort daarbij. Aan ouders die zelf geen christenen zijn, moet, wanneer zij hun kinderen in de school inschrijven, duidelijk gezegd worden dat er in de school (op een christelijke manier) gebeden wordt. Tevens moeten zij ook vernemen dat hun kind niet zal gedwongen worden om aan dat gebed actief deel te nemen. Bron: Werkplan r.-k. godsdienst voor het katholiek kleuteronderwijs in Vlaanderen, Licap, 2001, p. 111-119
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
20
B. Gebed, celebraties, sacramenten in het lager onderwijs
Omschrijving Bij een totaalconcept van opvoeding is er altijd ook aandacht voor sfeer, stilte, symboolgevoeligheid en rituelen. Hierbij verwijzen we naar het voorafgaande deel ‘A. Gebed en gebedsopvoeding bij kleuters’, (Leidraad p. 18-20) dat een basis vormt voor de doorstroming in het lager onderwijs. We maken onderscheid tussen stilte-oefening, bezinning, gebed, liturgie en sacrament. AI deze mogelijkheden kunnen benut worden in de godsdienstlessen en bij andere klasactiviteiten, maar een bijzondere aandacht moet toch uitgaan naar het christelijk bidden. Bidden gebeurt steeds vanuit het bewustzijn van Gods aanwezigheid. Bezinning kan gebeuren op louter humane basis. Bidden hoeft trouwens niet altijd gekoppeld te zijn aan stilte. In oorspronkelijke bijbelse zin is bidden juist het doorbreken van de stilte: zich uiten voor God. Dit kan in stilte, maar ook al doende en al vierend. Men hangt best geen al te stereotiep beeld op van bidden. Door de veelzijdigheid ervan te benadrukken, ontstaan er meer aanknopingspunten voor gebed. De bijbel is een belangrijke bron voor gebed. Door te bidden met psalmen of psalmcitaten bijvoorbeeld, worden kinderen van jongs af aan vertrouwd met bijbelse taal. Die zal hen dan ook op latere leeftijd vertrouwd in de oren klinken. Het getuigenis van Jezus over zijn godservaring is een belangrijke leidraad om kinderen te laten aanvoelen wat bidden is voor christenen: zowel hoe Hij zich tot ‘God-Vader' verhoudt als hoe Hij bidt. Het is belangrijk dat de verschillende vormen van gebed en bezinning aangepast worden aan het niveau van de kinderen en aansluiten bij wat zij zelf beleven of bij wat in de klas ter sprake gekomen is. Het kan zinvol zijn bepaalde passages uit deze gebeden of bezinningen te herhalen, omdat dit het proces van verinnerlijking bevordert. Anderzijds is het ook nodig dat kinderen kennismaken met het bidden van de geloofsgemeenschap en de kans krijgen eraan deel te nemen. Daartoe zullen ze bepaalde bestaande en traditionele gebeden leren kennen, zoals het ‘kruisteken', het ‘weesgegroet' en het 'onzevader', ook al zijn die geformuleerd in de taal van volwassenen. Door deze te memoriseren kunnen kinderen op eender welk moment meedoen met gelovigen die samen christelijk willen bidden. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen in de eucharistie, maar ook in andere omstandigheden. Kinderen kunnen bij deze traditionele gebeden ook worden opgeroepen om er een intentie aan te koppelen. Beleving van het gebed als gemeenschapsgebeuren is cruciaal binnen het christendom en gaat terug op het voorbeeld van Jezus. Kinderen ontdekken verder dat mensen met andere geloofsovertuigingen ook bidden, zij het op een andere wijze dan christenen. Dit kan een bron zijn van ontmoeting en dialoog met andersgelovigen binnen en buiten de klas. Gebedsopvoeding kan niet beperkt worden tot het omgaan met teksten. Bidden kan men maar leren vanuit grondhoudingen als ontvankelijkheid, hoop en vertrouwen, meeleven met anderen, inzet voor mens en wereld. Het werken aan deze grondhoudingen is dus heel belangrijk, zodat bidden 'van binnenuit' kan groeien. Het is werken aan een cultuur van innerlijkheid. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
21
Gebed is niet alleen verbaal. Verschillende vormen van expressie kunnen aan bod komen. Uit het (samen) bidden kunnen celebraties (niet-sacramentele vieringen) volgen. Celebraties zijn zeer waardevol op zich en verdienen alle aandacht. De sacramenten worden inhoudelijk verkend. Kinderen ontdekken dat sacramenten iets vertegenwoordigen van de bredere christelijke gemeenschap, met een eigen inhoud, die ons uit de overlevering wordt aangereikt. De betekenis van een sacrament wordt het best in verband gebracht met wat gelovige mensen beleven. Het doopsel en de eucharistie worden verkend in de eerste cyclus; het sacrament van de verzoening in de tweede; het vormsel, de ziekenzalving, het priesterschap en het huwelijk in de derde cyclus. In verband met bidden, celebraties en sacramenten is het aangewezen voortdurend aandacht te geven aan het godsbeeld dat erin ter sprake komt. Plaats in het communicatieproces Omwille van de eigen problematiek van gebed, celebraties en sacramenten op school, werd gekozen er een aparte invalshoek aan te wijden. Het is dus niet de bedoeling gebed, celebraties en sacramenten los te maken van ‘Kerk’, maar wel er voortdurend eigen aandacht aan te geven. In bezinning kunnen kinderen stil worden bij de diepte van het leven. Het is belangrijk dat dit kan in de godsdienstles. Zo bouwt men met alle leerlingen aan een cultuur van innerlijkheid. Wie gelooft, richt zich in gebed rechtstreeks tot God. Bidden is iets anders dan zich bezinnen. Dit stelt de godsdienstleerkracht soms voor problemen. Immers, niet alle leerlingen geloven. Niet alle kinderen zijn verbonden met de kerk. Men kan niemand verplichten te bidden of sacramenten te vieren. Wel kan men vragen aanwezig te zijn in respect voor het bidden van gelovigen. Kinderen moeten alleszins de kans krijgen om te participeren aan het gebed van volwassenen, zij het op hun eigen wijze. Ze kunnen op basis daarvan een verschil aanvoelen tussen de woorden van volwassenen en van henzelf. Daardoor voelen ze aan dat mensen evolueren in de manier waarop ze bidden. Het geloof en het gebed van de leerkracht vormen een steun- en oriëntatiepunt op het vlak van zingeving. De leerlingen doen op een eigen manier hun inbreng. Hier bestaan er verschillende mogelijkheden: actief deelnemen en meebidden, bidden vanuit de eigen geloofsovertuiging (bv. leerlingen die een andere godsdienst beleven), een eigen bijdrage leveren met een lied of bezinningstekst, stil en respectvol aanwezig zijn.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
22
De meest aangewezen plaats voor de sacramenten is de geloofsgemeenschap (parochie). De onmiddellijke voorbereiding op de viering van het sacrament gebeurt het best in de parochie. Leerkrachten kunnen daarbij meewerken. De kennismaking met het sacrament kan wel binnen het vak godsdienst en andere klasactiviteiten. Of sacramenten in schoolverband kunnen gevierd worden, met respect voor leerlingen en leerkrachten én voor het sacrament zelf, moet ter plaatse door het team worden uitgemaakt. Het plots doorbreken van de lessen is moeilijk en is niet altijd winst. Het vieren kan uitgaan van de pastoraal op school zelf. Hier zal moeten gezocht worden naar een goede samenwerking met de parochie. Het is hierbij belangrijk te zoeken naar een liturgie waarin kinderen een eigen plaats krijgen, en waarin de kern van het sacrament voor hen duidelijk is. Men mag zich echter niet blind staren op het vieren van sacramenten alleen. Ook celebraties (nietsacramentele vieringen) zijn waardevol en verdienen een plaats in klas en/of school. In ons bisdom loopt een vorming voor gebedsleiders. Didactische aandachtspunten Het is noodzakelijk dat de leerkracht - eventueel in samenspraak met het schoolteam - zich bewust afvraagt welke vorm van bezinning en /of gebed mogelijk is in de klas. Daarbij houdt men rekening met wat de kinderen te leren hebben over bidden, maar ook met hun eigen overtuiging. Bidden kan maar in respect voor ieders vrijheid. Ongetwijfeld moet hier gezocht worden naar vormen van differentiatie, waarbij ook niet-gelovige kinderen op hun eigen manier aan bod komen. Accenten per cyclus Eerste cyclus: - Nadruk op actieve participatie: kinderen willen 'mee’-‘doen'. Beide woorddelen zijn belangrijk. - Celebraties opbouwen rond levenselementen die bron zijn van verwondering, levensvreugde en zorg. - Celebraties opbouwen rond belevingen die verband houden met eucharistie. - Vertrouwd worden met gemeenschapsgebeden: bv. morgengebed, tafelgebed… Tweede cyclus: - Meer aandacht voor persoonlijke en creatieve inbreng van kinderen, gekoppeld aan sterke ervaringen of de verwerking van een inhoudelijk aanbod. - Meer oog voor de symbolische omkadering van gebed en vieringen. - Differentiatie: elk kan een inbreng doen, maar de vorm en inhoud ervan kunnen verschillen van kind tot kind. Wel kan het hele gebeuren als een sterk moment van verbondenheid worden doorleefd. - Gemeenschapsgebeden inhoudelijk verkennen en memoriseren. Derde cyclus: - Meer nadruk op authenticiteit in uitdrukking van bezinning en gebed: wat je zegt, daar sta je voor. Geen hol verbalisme; niet blijven steken in een formalistische benadering van bidden en vieren. - Kinderen zelf het verband laten leggen tussen hun persoonlijke verwerking van een inhoudelijk aanbod en hun expressie in bezinning en gebed. - Voor gebed: sterker accent op het zich laten omvormen door een goddelijke aanwezigheid. - Ingaan op het waarom van gemeenschapsgebeden. Bron: Leerplan rooms-katholieke godsdienst voor het lager onderwijs in Vlaanderen, Licap, 2000, p. 60-62 Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
23
C. Het bidden van leerlingen die een andere godsdienst beleven
Het is nodig heel voorzichtig om te gaan met het bidden van andersgelovigen op katholieke scholen, en vooral te zorgen dat de persoonlijke vrijheid van de andersgelovige leerlingen geëerbiedigd blijft. In geen geval verplicht men hen tot actieve deelname aan een christelijk gebed, in gelijk welke vorm (klasgebed, gebedsdienst, sacramentele of andere liturgische dienst). Wanneer de leerlingen in de godsdienstles een gebeds- of bezinningstekst schrijven, dienen de andersgelovige leerlingen duidelijk te weten dat zij geen christelijk gebed moeten formuleren. 1.
Bij de kleinste kinderen moet men bijzonder voorzichtig zijn: zij zijn nog niet goed in staat in vrijheid hun religieuze eigenheid te poneren. Hun 'participatief geloven' kan hen ertoe brengen spontaan dingen te doen die hun ouders (of zijzelf later) verwerpen: bv. het maken van een kruisteken.
2.
Indien de andersgelovige kinderen het verlangen en hun ouders dit aanvaarden is er geen bezwaar tegen dat zij aansluiten bij een groep die bidt. Onder 'aansluiten bij' en 'deelnemen aan' kan men twee vormen onderscheiden: - Passieve aanwezigheid is te aanvaarden. - Actievere deelname ligt moeilijker. Maar moet ze volledig uitgesloten worden? Men moet een onderscheid maken volgens de aard van het gebed of de gebedsviering (zie hierna nr. 3 en 4).
3.
Betreffende de sacramenten geldt hetzelfde onderscheid. De leerlingen van een katholieke school nemen actief deel aan de sacramenten. Zij gaan naar de eucharistie, waarin zij de gaven van brood en wijn naar het altaar brengen, de communie ontvangen… Zij vieren het sacrament van de verzoening. Het is wenselijk voor andersgelovige leerlingen te zoeken naar alternatieven die aansluiten bij hun eigen gebedstraditie. Er kunnen zich echter bijzondere gevallen voordoen, waarbij andersgelovige leerlingen - bijvoorbeeld uit vriendschap voor een katholieke vriend - wensen aanwezig te zijn bij een katholieke begrafenis of bij vieringen.
4.
Er kunnen gemeenschappelijke gebedsmomenten zijn van verschillende aard: a. Katholieke en oecumenische gebedsmomenten, gebedsvieringen: Indien hierbij andersgelovige leerlingen aanwezig zijn beperken zij zich best tot louter aanwezigheid. Is het aanvaardbaar dat sommige andersgelovige leerlingen een katholiek gebed voorlezen (bv. voorbeden)? Zij vragen daar soms zelf naar en beschouwen dit als een teken dat zij aanvaard zijn en bij de groep horen. Hoe meer het gaat om specifiek christelijke gebedselementen, des te voorzichtiger moet men hierbij zijn. Eventueel kunnen andersgelovige leerlingen gebeden voorlezen of mee gebeden opzeggen die gericht zijn tot God (in het algemeen, zonder Hem als Vader aan te spreken), zonder dat Christus of de Geest erbij betrokken zijn. Dezelfde voorzichtigheid moet men aan de dag leggen wanneer andersgelovige leerlingen willen meezingen of samen met anderen aan religieuze expressie willen doen (bv. wel sommige gebedshoudingen aannemen; geen kruisverering). b. Christenen en andersgelovigen bidden op dezelfde plaats elk om beurt, ieder volgens zijn eigen religieuze traditie. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
24
c. Men kan interreligieuze vieringen organiseren. Thema’s als verdraagzaamheid, oorlog en vrede, duisternis en licht, enz. worden zowel vanuit de torah of de koran als vanuit de bijbel belicht. De thema's uit het godsdienstleerplan bieden kansen tot dergelijke interreligieuze vieringen. 5.
Het gebed in de eigen geloofstraditie Het is moeilijk de andersgelovige kinderen op school rituele gebeden te laten verrichten: de voorwaarden daartoe (o.a. mogelijkheid tot rituele reiniging vooraf) en de passende context zijn er niet. Leerlingen die het wensen kunnen wel bestaande gebeden reciteren of zelf geschreven gebeden voordragen. De christelijke leerlingen nemen daarbij een houding aan van aandacht en eerbied.
Bron: Het vak r.-k. godsdienst in katholieke basisscholen met een hoog percentage moslims, toepassingsnota van de erkende instantie r.-k. godsdienst, april 2000, p. 14-15
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
25
3. Eerste communie
Het leerplan r.-k. godsdienst en de beleidsopties in verband met de eerste communie van het bisdom Brugge zijn gelijklopend. ‘Het vademecum voor de parochies 2008’ suggereert het automatisme waarmee de eerste communie vaak wordt gevierd te doorbreken en een pastoraal uit te werken waarbij gezin, school en parochie hun specifieke bijdrage behartigen. In het bisdom Brugge vindt de eerste communie plaats op het einde van het eerste leerjaar. Het belang van een parochiale of federale werkgroep Om een stappenplan uit te denken en concreet te maken brengt de parochie of federatie alle betrokken partijen (een vertegenwoordiging van de ouders, leerkrachten en directie, teamleden, leden van liturgische werkgroepen, ...) bijeen voor een eerste verkennend gesprek. Dit gebeurt best in de maand september. Het is de bedoeling een parochiale/federale werkgroep eerste communie samen te stellen waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. Elk jaar opnieuw kan de samenstelling van de groep herbekeken worden.
Een stappenplan 1. De inschrijving voor de eerste communie gebeurt via de ouders. De parochie zoekt uit hoe men het gemakkelijkst en het efficiëntst alle kinderen die in aanmerking komen voor de eerste communie kan bereiken (aandacht voor kinderen die school lopen buiten de parochie of les volgen in het buitengewoon onderwijs). Men zorgt ervoor dat ook sociaal zwakkere ouders op een passende wijze aangesproken worden. 'De eerste communie wordt gevierd in de parochiekerk van de ouders. Indien dit in stedelijke centra niet haalbaar lijkt, gaat de viering in elk geval door in een parochiekerk. Wanneer de kinderen van eenzelfde klas willen samenblijven voor hun eerste communie, ook al wonen zij op verschillende parochies, moet dit in bepaalde omstandigheden kunnen. Hierbij dient immers rekening gehouden te worden met het gegeven dat een aantal ouders en kinderen op school hun enige (gelovige) gemeenschapservaring opdoen' (blz. 2324). Uiteindelijk zijn het de ouders die in samenspraak met de parochieverantwoordelijken beslissen in welke geloofsgemeenschap zij hun kind willen initiëren. Op de Dienst Parochiepastoraal is een modelbrief voor de ouders beschikbaar. De parochieverantwoordelijken zorgen ervoor dat zij een doopattest hebben van de kinderen die hun eerste communie vieren. Als kandidaat eerste communicanten niet zijn gedoopt, kunnen ze na een aangepaste catechese, het doopsel ontvangen tijdens de voorbereidingstijd op de eerste communie. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
26
Men zoekt naar haalbare modellen van volwassenencatechese om ouders te begeleiden naar de eerste communie. De Dienst Parochiepastoraal leent een panelenkoffer uit met laagdrempelige impulsen (een lied, een knutselbeurt, een puzzel, ...) voor een oudercontact. Er is een catechetisch circuit uitgewerkt dat zowel voor de ouderavond als voor de catechese met de kinderen in de loop van het jaar kan gebruikt worden. Er is ook een gebedshuisje te verkrijgen met eenvoudige middelen om naar aanleiding van de eerste communie met het hele gezin even te bidden. In 2009 start een nieuw project: ‘Rond de tafel van Jezus’. De diocesane werkgroep eerste communie ontwierp een concreet project om kinderen op hun eerste communie voor te bereiden. ‘Rond de tafel van Jezus’ concentreert zich rond enkele belangrijke bouwstenen van de eerste communieviering. Deze viering wordt als het ware over zes bouwstenen, zes thema’s, gespreid. Bij elk thema wordt vanuit de verschillende partners (school, parochie, gezin) iets aangeboden. Zo komt de jongen of het meisje dat zich op de eerste communie voorbereidt via verschillende kanalen in contact met de kernelementen van het christelijk geloof. Centraal in dit alles staat een rugzakje. Elk kind dat zich op de eerste communie voorbereidt, krijgt een rugzakje dat de tocht naar de eucharistie mee begeleidt. In dit rugzakje zitten enkele impulsen per thema. Deze impulsen richten zich zowel naar de kinderen als naar de ouders. Je vindt in dit rugzakje: een blokkaars, een Jezus-figuurtje, een doorschuifkaart met het Onze Vader, een broodmanddoek, een boekje met tafelverhalen en –gebeden, zakje met steentjes, het paspoort van een christen en een kaftje met berichten aan de ouders. Het rugzakje en de handleiding zijn verkrijgbaar via de Talentade (Dienst voor evangelisatie).
2. Na overleg met de parochieverantwoordelijke komt men tot afspraken over de eigen inbreng van de school. Het leerplan voorziet in de eerste cyclus een onderwerp 'Brood, tafel, maaltijd houden’. Dit onderwerp wil kinderen kennis laten maken met de eucharistie en brengt daartoe een aantal essentiële inzichten bij. De handboeken bieden daartoe de nodige impulsen. Binnen de onderwerpen zijn er heel wat aanknopingspunten die voorbereiden en verwijzen naar het sacrament. Naast het verkennen van het sacrament van de eucharistie kan de school ook meewerken aan de eerste communiecatechese die zevenjarigen stapsgewijs binnenleidt in de liturgie van de eerste communie. Een werkgroep schoolpastoraal kan hier goede diensten bewijzen. Het leerplan laat qua timing de mogelijkheid tot deze uitbreiding open. De nieuwe handboeken geven geen praktische uitwerking van de eerste communie. Niettemin is zinvol materiaal ter beschikking. Meerdere uitgeverijen en catechetische diensten brengen zinvolle publicaties op de markt. Sommige parochies werken met een eigen werkmap. Het is de bedoeling dat ouders, leerkrachten en betrokkenen op de parochie samen met de eerste communicanten via haalbare impulsen (verhalen, doeditjes, gebeden, ...) naar de eerste communie toegroeien. De concrete voorbereiding van de viering kan heel beperkt zijn; hierbij mogen de repetities echt tot het minimum worden herleid.
3. Men plant een aantal instapvieringen in voorbereiding op de eerste communie. Deze vieringen worden best sober gehouden met telkens terugkerende en dus herkenbare bouwstenen. Op de Dienst parochiepastoraal is beschikbaar: een map met instapvieringen, en een verwerkingsmap om er thuis en/of in klas bij stil te staan. Er is ook een bundel met passende liederen voorhanden.
4. De eerste communieviering zelf sluit best goed aan bij de instapvieringen (dezelfde structuur, dezelfde liederen, ...). Op de Dienst Parochiepastoraal vind je een model.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
27
5. Als opvolging van de eerste communie wordt op geregelde tijdstippen een gemeenschapsviering met aandacht voor jonge gezinnen voorzien. Zo staat de eerste communieviering niet geïsoleerd, integendeel, zij biedt jonge gezinnen de kans in contact te blijven met de lokale geloofsgemeenschap. Gemeenschapsvieringen laten het toe een band te smeden tussen de eerste communie- en de vormselpastoraal. Zo komen mensen in de parochie thuis. In liturgische centra worden suggesties voor gemeenschapsvieringen aangeboden.
Referentie: CCV in het bisdom Brugge, Dienst Parochiepastoraal: Werkgroep eerste communie
[email protected] en www.ccv.be Bron: Vademecum voor de parochies, bisdom Brugge, 2008
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
28
4. Solidariteitsacties Bezig zijn met kansarmoede is geen eenmalige zaak, maar een uitdrukkelijke keuze die men als school maakt. Toch is de realiteit in de school vaak anders en gaat men het pas hebben over kansarmen naar aanleiding van projecten. Rond het werken met kansarmoede scheppen concrete projecten een gevoelig klimaat. Vanuit zulke campagnes zijn leerkrachten dikwijls heel gemotiveerd en hebben ze hun eigen redenen om mee te doen. Organisaties en andere tussenpersonen hebben in het onderwijs een nieuwe doelgroep gevonden. Tal van motieven zijn er om met je klas of school een financiële actie op touw te zetten. Die motieven kunnen edelmoedig zijn (‘We willen helpen’), pedagogisch (‘We leren delen’) of sensibiliserend (‘We werken aan bewustwording’). Het is belangrijk dat een financiële actie binnen een bredere activiteit kadert; daarom spreken we eerder over solidariteitsacties. Bij het vragen van geld aan kinderen plaatsen we ook een aantal kanttekeningen. Vele organisaties hebben voor hun campagne een nieuwe doelgroep gevonden in de basisschool. Het is tot hen doorgedrongen dat ontwikkelingseducatie daar tot het programma kan behoren. Voor sommige organisaties blijft het geven van informatie aan kinderen een middel om hun eigen fondsenwerving te verruimen. Het is belangrijk dat organisaties rekening houden met de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingen van kinderen. Andere organisaties zijn wel bereid om de dialoog aan te gaan en te zoeken naar een eerlijke weg om informatie op maat van kinderen door te spelen, losgekoppeld van het financiële aspect. Wanneer men als school besluit om aan een campagne mee te doen zijn er heel wat vragen te beantwoorden: welk project kiest men of welke ‘tussenschakel’ (organisatie of tussenpersoon). Deze keuzes kan men het best onderwerpen aan een aantal criteria. Soms kiezen scholen ervoor iemand uit hun eigen midden rechtstreeks te steunen (bijvoorbeeld iemand die werkt in het Zuiden). Daarvoor kunnen dezelfde criteria gelden. We wijzen erop dat het niet fair is om van campagnematerialen en -sfeer van een organisatie gebruik te maken om een eigen project op te zetten. 1. Van verbondenheid tot solidariteit Wanneer de bewogenheid rond een situatie (bv. natuurramp) erg groot is kan zonder twijfel verbondenheid ontstaan. Het blijft wel belangrijk om kinderen via concrete verhalen de mogelijkheid te bieden zich verbonden te blijven voelen met mensen in het getroffen gebied. Dit is meteen een oproep om in je klas systematisch aandacht te hebben voor kansarmoede. Zo groeit ook verbondenheid in het gewone, het alledaagse. Ontmoeting en communicatie zijn pijlers om te komen tot verbondenheid. Deze communicatie kan als volgt tot stand komen: - praten met bezoekers of getuigen die tijdelijk hier zijn; - correspondentie met bepaalde kinderen, klassen, scholen, gezinnen, organisaties; - uitwisseling van tekeningen, foto’s, geluidscassettes, dvd’s, videocassettes, dagboeken,... Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
29
- contacten met mensen uit andere landen die in ons land wonen; - via brugpersonen of -organisaties. Directe communicatie kan bijzonder waardevol zijn. Toch mag men de moeilijkheden die zich daarbij kunnen voordoen niet onderschatten. Het is aan te raden om van bij het begin af te spreken dat de periode van uitwisseling beperkt wordt in de tijd. Het mag geen oeverloze onderneming worden. De uitwisseling mag niet verwateren in een louter financiële stroom. Er zijn tal van didactische werkvormen die op ontmoeting gericht zijn en een bruikbare vorming ondersteunen. Voorbeelden: - een (speelgoed)koffer in de klas; - foto’s, teksten, voorwerpen brengen personen van andere culturen dichterbij; - inleefprogramma’s kunnen een vreemde leefwereld dichterbij brengen. Ook al gebeurt de ontmoeting met mensen niet echt, toch zijn de kinderen bezig met mensen en situaties uit het dagelijks leven. Waar we wel meer dan vroeger op moeten letten is dat solidariteit wederkerig is. Kinderen en leerkrachten die vanuit hun kansarmoede of vanuit hun eigen cultuur met ons meewerken (via ter beschikking stellen van foto’s, verhalen enz.) hebben ook het recht om foto’s, video’s, verhalen te krijgen over het leven hier bij ons (voorbeeld: Noord-Zuid dialoog). Wanneer wij bij hen op bezoek gaan, moeten zij in principe ook de kans krijgen om bij ons te komen. Dit is veeleisend op alle gebied. Maar als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat dit een must is. Bovenstaande vormen van uitwisseling en ontmoeting vinden reeds hier en daar sporadisch plaats. Het blijft een uitdaging om creatief te zoeken naar haalbare wegen om kansarmoede te ontmoeten. 2. Situeer het geld vragen Hoe belangrijk de financiële acties ook zijn, benadruk dat kansarmen: - zelf hun problemen zien; - zelf een oplossing blijven zoeken; - zelf aan die oplossing werken; - en zelf die oplossing mee betalen. Zo benadrukken we dat we mensen willen steunen in het realiseren van hún plannen. 3. Het geldbesef gaat het delen van geld vooraf Slechts wanneer een kind ondervonden heeft dat geld een waarde heeft, kan het bewust iets ‘afstaan’, delen van zijn bezit. Bij jonge kinderen, bij wie dit besef nog minimaal is, kan de financiële actie vervangen worden door een symbolische inspanning die kinderen leveren (bv. spaarzaam omgaan met energie, water…, sorteren). 4. Informatie gaat aan de actie vooraf Wanneer informatie aan de actie voorafgaat, bieden we meteen kansen tot opvolging achteraf. Een financiële actie staat niet op zichzelf. Achtergrondinformatie, het op zoek gaan naar oorzaken van de problemen… omkaderen best de actie. Probeer ook om nadien terug te komen op de situatie. Een solidariteitsactie kan zo de aanleiding vormen om op een systematische manier aandacht te hebben voor kansarmoede in de klas. Zo maak je van de uitzonderlijke situatie een kans tot een bredere en blijvende bewustwording.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
30
5. Spreek hoopvol zonder eigen inbreng te overschatten Een hoopvol perspectief, met kans op verbetering, maakt het echt de moeite om zich ook financieel in te spannen. Toch moeten we onze inbreng ook relativeren. We dragen bij tot de verbetering van een situatie of de verlichting van de nood die er is, maar we lossen daarmee niet alle problemen op. Probeer volkeren of personen waardig voor te stellen, met aandacht voor het sociale, culturele en economische kader. Ze zijn in staat om zelf oplossingen te vinden voor hun noden. Ook wij hebben van hen veel te leren maar gezien de ernst van de situatie rekenen ze ook op solidariteit van buitenaf. 6. Geen druk, geen competitie Vermijd elke vorm van druk. Je kunt niet van elk kind een even grote inbreng verwachten. 7. Gezamenlijk project Een solidariteitsactie op school werkt het meest motiverend als ze een gezamenlijk project is van de hele school met specifieke aandacht voor de vorm van de actie bij de verschillende leeftijden. De motivatie van leerkrachten kan op die manier overslaan naar de leerlingen. Deze actie kan ook de aanleiding vormen om met het hele schoolteam na te denken over criteria die je kunt hanteren om solidariteitsacties op te zetten. Op die manier maken die acties beter deel uit van een gezamenlijke schoolvisie. Bron: Studio Globo, Voorbij die kleuren, aanvulling bij hoofdstuk 5, ‘Van financiële acties tot solidariteitsacties’
De drie volgende solidariteitsacties verdienen onze voorkeur-aandacht.
Via een campagne in parochies, scholen en groepen wil Welzijnszorg mensen bewust maken van de grote noden die er in eigen land nog steeds bestaan door sociale onrechtvaardigheid. Opkomen voor de zwakkeren betekent herverdeling van macht, bezit en waardering om samen meer mens te worden. Daaraan wil Welzijnszorg werken. Giften worden ingezameld voor tientallen sociale welzijnsprojecten in het Vlaamse land. Welzijnszorg neemt geregeld ook politieke standpunten in. Elk jaar zet SpoorZes (in samenwerking met Welzijnszorg) een adventswerking op voor het basisonderwijs: brochure voor de leerkracht, werkmateriaal voor de kinderen, adventskalender, cd, kinder- en jeugdboeken,… Ook de werkgroep Welzijnszorg geeft materiaal uit. Contactadres: Diocesane werkgroep Welzijnszorg, Animatiedienst West-Vlaanderen, website www.welzijnszorg.be of via mailadres:
[email protected]
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
31
Tijdens de veertigdagentijd zijn er acties om broederlijk te delen met de armen uit de Derde Wereld. Broederlijk Delen wil onze mensen het onrecht van de Derde Wereld laten inzien. Werken aan bewustmaking is ontzettend belangrijk. Met geldinzamelingen ondersteunt Broederlijk Delen projecten in de Derde Wereld, die vooral de verdrukte mens zelf ten goede komen. Broederlijk Delen wil ook druk uitoefenen op de verantwoordelijke instanties. SpoorZes (in samenwerking met Broederlijk Delen en Kinderwereldatelier) zorgt voor een uitgebreide vastenbrochure: achtergrondinformatie, uitwerking van een project, lesmomenten, PowerPoint of diareeks, krantjes, tekeningen, cd en dvd,… Elk jaar verschijnt er ook een kindgericht veertigdagenboekje (kalender uitgave Hasselt). Ook de werkgroep Broederlijk Delen geeft materiaal uit. Contactadres: Diocesane werkgroep Broederlijk Delen, Animatiedienst WestVlaanderen, website www.broederlijkdelen.be of via mailadres:
[email protected]
Kerk heet missie: laten zien dat Jezus Christus thuishoort in alle culturen en bij alle volkeren. Vandaag heet die missie vooral getuigenis. In respect voor elke cultuur werkt de gelovige als zout en gist. De Jonge Kerken zijn volwaardige kerken en kunnen ons door hun levendigheid en solidariteit inspireren. Sinds 1843 wil Missio (vroeger P.M.K.) kinderen laten delen met alle kinderen over de hele wereld. Motto is: kinderen helpen kinderen. Het omvat: elkaar leren kennen en beminnen van cultuur tot cultuur, met en voor elkaar bidden, elkaar helpen… Missio-kinderen helpt kinderen ‘verbonden’ te leven met Jezus en met kinderen uit andere landen. Solidair zijn… bidden, houden van, leren kennen en delen… Elk jaar verschijnen heel wat concreet bruikbare publicaties: campagnekrant, Wereldwijs, werkblaadjes, klasposter, prentenset, lesuitwerkingen, geloofstijdschriften: Samuel, Simon, Naomi. Contactadres en startdag: Missio-kinderen: Kontinenten, Doorniksesteenweg 149, 8500 Kortrijk, tel. 056/21 62 10 en website www.missio.be of via mailadres:
[email protected] Bronnen: Deleu Paul, Dehaene Trees,… Al de dagen van ons leven, een boek voor gelovige gezinnen, Averbode, 1986, p. 373, 403; Verhelst Marcel, e.a. Tov, een geloofsboek voor jongeren, Patmos, 1990, p. 171-174 ; p.226-228; Solidariteitsacties met kinderen, een folder en uitgave van Top-kinderen, 1997 Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
32
5. Godsdiensthoek Communicatie is wezenlijk in de klas. De godsdiensthoek is hiervoor een belangrijke plaats. Communicatie is echter niet alleen verbaal. Er zijn vele vormen van expressie. Kleuters In de hele klasruimte kan je kansen aanbieden om tot levensbeschouwelijke en religieuze ervaringen te komen. De aankleding van de ruimte, de gekozen materialen, de schikking van de hoeken… kunnen kleuters helpen om zich in de klas thuis te voelen. In de hoeken kunnen ze rijke ontwikkelingskansen krijgen, kunnen ze over iets verwonderd zijn, kunnen ze vol bewondering naar iets kijken en genieten. De onthaalhoek (of onthaalkring) is knooppunt van veel interactie. Het is een uitgelezen plaats om het godsdienstige tot leven te laten komen. Het is een vaste plaats voor rituelen. De voorwerpen en prenten die er een plaats hebben, nodigen uit tot communicatie en verankering. Een godsdiensthoek (die meestal een deel van de onthaalhoek is) heeft verschillende functies en betekenissen: Een rituele betekenis: het herkenningspunt in de klas waaraan vaste tijdsstippen en handelingspatronen verbonden zijn. Een symbolische-religieuze betekenis: via herkenbare voorwerpen en handelingen wordt het religieuze ‘opgeroepen’, bv. kaars, regenboog, muziek, een lied, bloemen, water, wierookstokje… Een symbolisch-godsdienstige betekenis: daar zijn voorwerpen, handelingen, woorden die expliciet verwijzen naar christelijk geloven: bv. het gebedsritueel, een kinderbijbel, een Mariabeeld, het kruisbeeld, foto van Jezus met de kinderen. Een sociale functie: het is de plaats in het lokaal waar klassikaal veel activiteiten doorgaan. Het is de plaats van het kringgesprek, het luisteren naar elkaar…. Een organisatorische functie, geïntegreerd in de onthaalhoek, dag- en weekkalender, weerkalender, adventskalender, vastenboekje, taakborden, aanbreng van het thema… Al deze dimensies vragen om een geheel van blijvende en variabele elementen, zodat zowel het duurzame als het afwisselende van het leven erin uitgedrukt worden. Een godsdiensthoek is dus geen statisch gegeven, maar bevat variabele elementen, naargelang het belangstellingscentrum (BC), het seizoen, de periode van het kerkelijk jaar, gebeurtenissen in het leven van de kleuters of de leefwereld, en de leeftijd van de kinderen. Afhankelijk van de leeftijd van de kleuters zullen er meer of minder variabele elementen in de hoek zijn. De jongste kleuters hebben meer nood aan herkenbare, vaste elementen die gericht zijn op het basisvertrouwen en het contact. De beleving staat hierbij centraal. Een kaars, zachte muziek, drijfkaarsjes, prenten die het gebedsmoment of het lied ondersteunen doen hier wonderen.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
33
Kleuters zijn ook doeners. Het is belangrijk dat ze uitgenodigd worden bij een BC om zelf voorwerpen aan te brengen. Nieuwe elementen prikkelen vooral de verwondering van de oudste kleuters en verhogen hun actieve betrokkenheid. Belangrijke belevingen kunnen een blijvende verankering krijgen in de godsdiensthoek. De godsdiensthoek heeft ook blijvende elementen, bv. een kaars, een boom met plaats voor vreugdeen verdrietboodschappen, een handpop, taakborden, een kijkplaat uit de bijbel, een kruisbeeld eventueel gemaakt door de kinderen, een afbeelding van Jezus en Maria, een voorwerp uit een andere cultuur, vertelboeken, de rituelendoos voor het begin van de week, een pluim of steen… Probeer deze elementen binnen te brengen op het gepaste tijdstip met een gesprek: bv. Maria in de advent, kruisbeeld maken met de kinderen in het begin van het jaar of als ze het kruisteken aanleren, een tekening van Jezus als kleine jongen, als knaap van twaalf en als volwassene om telkens bij het begin van een bijbelverhaal te tonen hoe groot Jezus ongeveer was bij het verhaal. Reflectie voor de leerkracht Komt de godsdienstige ontwikkeling binnen mijn BC visueel aan bod in de aankleding van mijn kleuterklas?
Lager onderwijs Ook in het lager onderwijs blijft de godsdiensthoek kinderen uitdagen om nieuwe elementen zelf aan te brengen. Diepe ervaringen van kinderen, afsterven, geboorte, verhuis, acties,… kunnen er een blijvende plaats krijgen. Met een verdriet- en vreugdekaars, een mooi kruisbeeld, een passende bijbelprent, een gebedenboekje of kinderbijbel, een symbool uit een andere cultuur, een aandachtspunt uit de actualiteit of het liturgisch jaar wordt de godsdiensthoek zo een leefhoek van intense verbondenheid. Zo groeit een klimaat van openheid, communicatie, behulpzaamheid en waardering voor elkaar. De godsdiensthoek is zeker belangrijk in de fase van de verankering van het leerproces. Via symbolen, rituelen, teksten of voorwerpen worden inzichten die vaak moeilijk en abstract zijn beter vastgehouden. Kernteksten kunnen een hele ervaringswereld terug oproepen. Die groeien mee doorheen het onderwerp. Elk onderwerp nodigt uit om de kern van elke les te visualiseren via een ondersteunende tekst, een themabeeld met het onderwerp erbij en mooie illustraties. Dit vraagt reflectie van elke leerkracht om bij elk onderwerp zelf te zoeken wat vastgezet kan worden in de godsdiensthoek. Het is een belangrijke ondersteuning voor zwakkere kinderen en helpt anderen in de verankering van een onderwerp. De basistaal uit het leerplan kan hierbij een goede hulp zijn.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
34
De godsdiensthoek kan drie elementen uit het vernieuwde leerplan sterk ondersteunen. Die elementen zijn zowel belangrijk naar kleuters als naar kinderen van de lagere school. De godsdiensthoek of stille ruimte nodigt uit tot communicatie. De godsdiensthoek of stille ruimte nodigt uit tot stilte. De godsdiensthoek of stille ruimte nodigt uit tot gebed. De leerkracht kan de elementen ook vanuit de andere richting bekijken. Levensbeschouwelijke communicatie, stilte en gebed vragen een inkleding van de ruimte, vragen sfeer. Dit proces moet in de eerste plaats aantrekkelijk zijn, uitnodigend, verdiepend en visueel sterk. Reflectie voor de leerkracht Is mijn onderwerp visueel aanwezig in de klas en hoe wordt het opgebouwd? Is er aandacht voor zowel kernteksten als visuele ondersteuning? Heb ik de leerlingen met de basistaal van het onderwerp voldoende vertrouwd gemaakt? Is mijn godsdiensthoek aantrekkelijk? Worden kinderen betrokken bij de aankleding ervan? Zijn er in mijn klas elementen die uitnodigen tot stilte, gebed of communicatie?
Bronnen: Werkplan r.-k. godsdienst voor het katholiek kleuteronderwijs in Vlaanderen, Licap, 2001 Leerplan r.-k. godsdienst voor het lager onderwijs in Vlaanderen, Licap, 2000
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
35
6. Geloofsopvoeding in de kleuterklas
Visie Godsdienst in de kleuterklas kan een dynamisch gebeuren zijn dat de ontwikkeling van de hele persoonlijkheid stimuleert, meer bepaald de groei en de verdieping op levensbeschouwelijk vlak. Tot de inhoud van het godsdienstaanbod behoren alledaagse ervaringen van de kinderen. Om kleuters te begeleiden in hun ontwikkeling kan de kleuterleidster zich baseren op essentiële elementen van het christelijk geloven, voor zover ze van betekenis kunnen zijn voor de kleuters vandaag. Denken we aan: - God die houdt van alle mensen ook met hun beperkingen, - kinderen die bij Jezus op de eerste plaats komen, - elke mens die beeld is van God en dus uniek, - mensen die vanuit de verbondenheid met God proberen het goede te doen. Kleuters leren Jezus het best kennen zoals Hij tussen de mensen geleefd heeft en leeft, zijn dienstbaarheid, zijn aandacht voor de kleinen. De ontmoetingsverhalen, waarbij mensen deugd beleven aan de ontmoeting met Jezus, staan dan ook centraal. Het is niet altijd aangewezen een volledig verhaal te vertellen. Soms is één beeld of een stuk uit het verhaal even zinvol. Zeker voor de jongere kleuters is dit soms de beste keuze. Kleuters kunnen ook God op het spoor komen als Vader van Jezus en van ons allen. Jezus heeft Gods liefde voor ons zichtbaar gemaakt. In Jezus ontdekken kinderen wat het betekent dat God van mensen houdt. Maar ook het Oude Testament bevat schitterende godsbeelden, die kleuters iets van God kunnen laten aanvoelen. Kinderen hebben inspirerende figuren nodig die deze liefde zichtbaar maken. In de eerste plaats de leerkracht zelf. Daarnaast kiezen we het best figuren die aansluiten bij de ervaringen uit de leefwereld van de kinderen: Franciscus van Assisi, Don Bosco, maar ook een verpleger, een brandweerman maken deze liefde concreet. Die ervaringen roepen immers levensvragen op die ook kleuters zich stellen in hun omgaan met de wereld. Die vragen onthullen een zoeken naar vertrouwen, houvast en toekomst. De ervaringswereld van de kleuters komt uitdrukkelijk aan bod in wat de kleuterjuf vanuit christelijk perspectief binnenbrengt. Kleuters maken op een eigen wijze kennis met deze elementen van christelijk geloven. Voor heel wat kleuters is de kleuterklas één van de weinige, zoniet de enige plaats waar ze met het christelijke geloof en de figuur van Jezus kennismaken. Het is werkelijk een ‘beginnen’. De communicatie, waarbij een voortdurende interactie is tussen het woord van de juf, het woord van de kleuter en het Woord van God, staat centraal in het proces dat opgezet wordt. In die communicatie is het gebruik van verschillende ook non-verbale vormen van godsdienstige expressie belangrijk. Visuele, auditieve, dramatische, muzische en liturgische uitingsvormen hebben eigen mogelijkheden. Voorwaarde voor dit communicatieve proces is een basis van vertrouwen tussen kleuterleidster en kleuters en tussen de kleuters onderling. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
36
Een kleuterleidster mag stapstenen leggen waar kinderen hun levensbeschouwing later verder op kunnen bouwen. Er wordt een basis gelegd waardoor kleuters aanvoelen: met die liefde, die warmte, die verbondenheid… daar heeft God mee te maken.. De voorwaarden en aspecten van menselijke groei, die een voedingsbodem vormen voor de religieuze en levensbeschouwelijke ontwikkeling van een kind, worden componenten van levensbeschouwelijke groei genoemd en zijn de basis van ons godsdienstig aanbod (Werkplan p. 30). Er zijn heel wat kansen om aan impliciete geloofsopvoeding te doen. Binnen heel wat ervaringssituaties in de kleuterwerking krijgt ook de godsdienstige ontwikkeling kansen, via verhaal, beeld, gesprek, manuele activiteiten,… Daarnaast opteren wij voor een expliciet en gepland aanbod waarbij een van de componenten van levensbeschouwelijke groei binnen ons belangstellingscentrum (BC) centraal staat. Het is zinvol bij de start van een BC de component te noteren, omdat dit het geheel van de ervaringen, geloofsverhalen en rituelen zal bepalen. Er zijn vier grote componenten: A. fundamentele bestaanscondities B. verbondenheid met zichzelf, anderen, gemeenschappen en natuur/cultuur C. groeien in gevoeligheid voor goed en kwaad D. verkennen van geloofstaal en groeien in symboolgevoeligheid. Vanuit deze componenten wordt het godsdienstaanbod opgebouwd, waarbij de kleuters kansen krijgen om ervaringen op te doen die de godsdienstige ontwikkeling ondersteunen. Dit aanbod is geen aaneenschakeling van losse momenten, maar loopt als een rode draad door het BC. Vanuit elke component zijn drie grote gebieden te onderscheiden in het godsdienstig aanbod op kleuterleeftijd: levenservaringen ter sprake gebracht via verhalen of eigen belevingen uitdrukkelijke geloofstaal, aangereikt in verhalen of andere teksten en een geheel van rituelen, feesten en symbolen die mee te beleven zijn. Het werkplan godsdienst op p. 136 reikt een schema aan om bij elk BC te brainstormen rond ons godsdienstig aanbod. Ook voor de godsdienstige ontwikkeling zullen we ervoor moeten zorgen dat de vier ervaringssituaties (ontwikkelingsplan) op een evenwichtige wijze in de klas aan bod komen. Het is belangrijk dat deze differentiatie zichtbaar is in onze werking: zelfstandig spelen explorerend beleven ontwikkelingsondersteunend leren ontmoeten. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
37
Enkele suggesties bij de vier ervaringssituaties Zelfstandig spel Tal van hoeken kunnen verrijkt worden vanuit ons aanbod: aangepaste puzzels, verkleedkledij vanuit ons verhaal, bijbelboekjes en cd’s om verhalen te beluisteren en te bewerken. Manuele activiteiten kunnen ons godsdienstig aanbod tenvolle ondersteunen. Explorerend beleven Praatplaten om kleuters op verhaal te laten komen en op ontdekkingstocht te gaan. Naast wie- en wat-vragen kunnen waarom-vragen de communicatie sterk verdiepen. Vrij uitdrukken van een beleving via een manuele activiteit, een exploratie in een kerk of in de natuur kunnen deze beleving versterken. Ontwikkelingsondersteunend leren Hier krijgen de kleuters de kans om zich helemaal in te leven in verhalen of in een welbepaalde rol. Heel wat bewegingsactiviteiten kunnen dit proces ondersteunen. Bepaalde begrippen, gebeden, liedjes, symbolen worden verkend met de kleuters en verankeren het beleefde. Ontmoeten Er zijn tal van ontmoetingskansen die de godsdienstige ontwikkeling ondersteunen: kringgesprekken, zingen, beluisteren van verhalen, stilterituelen, kaarsje en andere symbolen. Onze godsdiensthoek krijgt hierbij een bijzondere plaats. Volgend materiaal kan een kleuterleidster helpen haar levensbeschouwelijk aanbod inhoudelijk uit te werken: - Ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool, CRKLKO, 2000. - Werkplan rooms-katholieke godsdienst voor het katholiek kleuteronderwijs in Vlaanderen, Licap, 2001. - Handleidingen godsdienst voor het kleuteronderwijs: Opstapjes: uitgeverij Averbode Tuin Van Heden: uitgeverij Van In TOV: uitgeverij Pelckmans. Daarnaast doet het geloofstijdschrift ‘Naömi’ een occasioneel aanbod dat zeer rijk is en nauw aansluit bij het liturgisch en pastoraal jaar en bij tal van BC’s. Zinvolle kleutergebeden vindt elke juf in ‘Sta eens even stil’ voor 3 tot 5 jaar, uitgegeven door Averbode. Het communicatieve spel ‘Ik ben ik’ (VSKO) biedt allerlei kansen tot verdieping en filosoferen met kleuters. En vergeet vooral de mooie prentenboeken niet die een prachtige instap blijven voor het uitwerken van het aanbod. Een kleuterleidster blijft het best zinvol plukken uit een veelheid van materiaal; daar is ze altijd sterk in. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
38
7. Godsdienst in het lager onderwijs: visie en leerplan
Kinderen begeleiden in hun groei
Vijf jaar intensief werken hebben geleid tot het leerplan godsdienst. Vele gesprekken en nog meer uren tekstverwerking leverden drie leerplannen op: één voor het lager onderwijs, één voor het secundair onderwijs en één voor het buitengewoon secundair onderwijs (ook het werkplan kleuteronderwijs en het raamplan buitengewoon lager onderwijs). De nieuwe leerplannen godsdienst gelden als norm voor alle onderwijsnetten. Ze werden op 9 september 1999 door de Vlaamse bisschoppen goedgekeurd. Alle leerkrachten van de lagere school maakten tussen 2000 en 2002 kennis met het nieuwe leerplan godsdienst. In deze rubriek willen we u het leerplan voor het lager onderwijs kort voorstellen.
KINDEREN IN EEN COMPLEXE WERELD Kinderen groeien op in een wondere en fascinerende wereld. Reeds op jonge leeftijd, zowel thuis als op school, verkennen zij die wereld. Die verre wereld wordt voor hen in beeld gebracht en bereikbaar gemaakt door de moderne communicatiemedia. Er zijn ook kinderen die weinig mogelijkheden hebben. De wereld is voor hen geen sprookjeswereld. Ze hebben heel wat problemen en stellen vele vragen. En net als andere kinderen koesteren zij veel verwachtingen. De samenleving waarin kinderen opgroeien, is steeds meer geseculariseerd en gepluraliseerd: geen enkele godsdienst of levensbeschouwing bepaalt nog echt alleen het zinsperspectief waarop de hedendaagse cultuur gebouwd is. Het christendom blijft natuurlijk wel een belangrijke achtergrond van de westerse samenleving, maar vele mensen bekennen er zich niet meer uitdrukkelijk toe. Hieruit volgt dat het vak godsdienst niet altijd aansluit bij de levensbeschouwelijke achtergrond en interesse van kinderen en jongeren die vandaag opgroeien. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
39
De westerse samenleving vertoont bovendien een alsmaar grotere verscheidenheid van culturen en godsdiensten. Dat brengt spanningen met zich mee, vragen en twijfels. Die levensbeschouwelijke verscheidenheid treffen we niet alleen aan in de scholen en klassen, maar ook in de lessen roomskatholieke godsdienst. Naast deze groeiende verscheidenheid zien we vandaag tevens een omgekeerde tendens naar groeiende uniformisering of globalisering. Alles wordt aan alles gelijk: van Londen tot Peking, van Chicago tot Bujumbura drinken en eten mensen hetzelfde voedsel (of dromen ze ervan), kopen ze in dezelfde winkelketens (of willen ze kopen), beluisteren ze dezelfde muziek, bekijken ze dezelfde t.v.programma’s of surfen ze op hetzelfde wereldwijde internet. Evenzeer als de toenemende verscheidenheid en versplintering, bemoeilijkt en bedreigt deze tendens tot uniformisering de vorming van een eigen, unieke identiteit. Ook hierop wil het vak rooms-katholieke godsdienst kritisch inspelen. Mensen willen niet onder een algemene, uniforme noemer geplaatst worden. Ze willen een concrete en unieke persoon zijn. Ze willen een eigen verhaal hebben met een unieke geschiedenis, symbolen en rituelen, taal enz., hoezeer in dit verlangen ook gevaren schuil gaan. In zo ’n complexe wereld moeten alle kinderen hun weg zoeken. Ze leren omgaan met mensen en leren nadenken over het leven. Het is niet eenvoudig om te groeien naar een samenhangende zingeving voor het eigen bestaan. De school wil op haar eigen wijze kinderen helpen om hun weg te vinden in deze complexe wereld. Ze heeft ook als opdracht kinderen te helpen groeien naar een samenhangende zingeving voor hun leven. LEVENSBESCHOUWELIJKE EN RELIGIEUZE GROEI Het vak rooms-katholieke godsdienst wil in dat kader een dienst zijn aan de kinderen. Leerkrachten godsdienst hebben de opdracht kinderen te begeleiden in hun groei, meer bepaald in hun levensbeschouwelijke en religieuze groei. Deze begeleiding vergt respect en eerbied voor elk kind in zijn evolutie. Dit houdt o.a. in dat men kinderen niet dwingt om christelijk gelovig te worden. Kinderen worden wel uitgedaagd om te groeien als mens en te bouwen aan een eigen identiteit. De leerkracht wekt hun aandacht voor vragen en gebeurtenissen in hun leven en in de wereld. Zo willen de godsdienstlessen voor de kinderen een appèl zijn om zelf te groeien naar een eigen en verantwoorde beslissing inzake geloven en leven. Deze beslissing kan zeer verschillend zijn. Het is een keuze die leerlingen in vrijheid geleidelijk zelf zullen maken. Deze keuze zal in de toekomst gemaakt worden. In de lagere school zijn kinderen er nog niet aan toe. In deze groei onderscheidt het leerplan een viertal componenten (bouwstenen): vanuit fundamentele bestaanscondities in verbondenheid met zichzelf, anderen, gemeenschappen, natuur en cultuur, groeien in gevoeligheid voor goed en kwaad en open komen voor symboliek in geloofstaal, rituelen en vieringen. Deze componenten kunnen als volgt begrepen worden:
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
40
De fundamentele bestaanscondities (onmisbare levensvoorwaarden) vormen de basisvoorwaarden voor groei en zijn ook aspecten van groei. Kinderen moeten een evenwicht kunnen bereiken in de spanning tussen vertrouwen en wantrouwen, en in het omgaan met mogelijkheden en beperkingen. Mensen stellen zich vragen als: ‘Wat zal de toekomst brengen? Is het leven betrouwbaar? Wie zal ik worden? Wat met lijden en dood? Is er reden tot hoop?’ Kinderen hebben nood aan vertrouwen, zowel in de wereld waarin ze leven, als in zichzelf, ondanks en soms ook dankzij grenzen en beperkingen. Groei is vooral geënt op de relaties die kinderen in toenemende mate willen en kunnen aangaan. Een tweede component (bouwsteen) is dan ook verbondenheid: met zichzelf, met anderen, met gemeenschappen en met de natuur en cultuur. Ook hier leven vragen: ‘Wie ben ik? Waarom ben ik zoals ik ben? Heeft mijn leven een bestemming? Wat maakt mijn leven zinvol? Wie is mijn naaste? Staan anderen mijn vrijheid niet in de weg? Bestaat er een band tussen de mensen of is het ieder voor zich? Waarom vormen mensen gemeenschap? Moet ik trouw zijn? Moeten mensen rekening houden met de natuur of mogen ze er mee omgaan volgens eigen goeddunken en voordeel?’ Verbondenheid is niet enkel een component van groei in het leerplan; het perspectief van universele verbondenheid is tevens een minimumvoorwaarde waaraan een levensbeschouwelijke optie moet beantwoorden, opdat ze ondersteund en bevestigd kan worden in godsdienstlessen. Dit wordt bedoeld met levensbeschouwelijke opvoeding in 'religieus' perspectief. Ten derde is het voor de groei van kinderen als mens en als gelovige essentieel dat hun gevoeligheid voor het onderscheid tussen goed en kwaad gevoed wordt. Op dit terrein groeien vragen als: ‘Waarom zou ik rekening houden met anderen? Wie kan mij tot iets verplichten? Welke waarden zijn belangrijk?’ Tenslotte kunnen kinderen maar open komen voor het godsdienstige als ze ook leren denken, voelen en spreken in een daartoe geëigende geloofstaal. Dit is voor kinderen een moeilijke taal, omdat ze metaforisch is en niet alledaags. Vraag is hier: 'Hoe vind ik mijn weg in de wereld van symbolen, geloofstaal, rituelen, vieringen?' Toch kunnen ze met symboliek leren omgaan. EEN EIGEN CHRISTELIJKE BIJDRAGE IN DIT GROEIPROCES Net als andere godsdiensten is ook de christelijke godsdienst een worsteling met algemeen menselijke levensvragen. Dit betekent niet dat het christelijke geloof hiertoe mag herleid worden. Voor kinderen in het lager onderwijs is het echter onmogelijk een totaalbeeld te geven van het christelijke geloof. Daarom wordt dit geloof ter sprake gebracht in functie van de levensvragen van kinderen. Het leerplan heeft een eigen ‘christelijke’ benadering van de bovengenoemde componenten van levensbeschouwelijke en religieuze groei (zie schema leerplan r.-k. godsdienst: rechtse kolom, p. 34-36). GROEIEN DOORHEEN DE LAGERE SCHOOL Het decreet basisonderwijs van 1997 spreekt niet meer van graden in het onderwijs. Toch gebeuren de groei en de ontwikkeling van kinderen in verschillende fasen. Het leerplan maakt daarom in de lagere school onderscheid tussen drie ‘cycli’. Elke cyclus heeft zijn eigen karakteristieken (krachtlijnen) zowel vanuit de ontwikkeling van de kinderen als vanuit de eigen bijdrage van het christelijk geloven:
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
41
In de eerste cyclus staat ‘leven in geborgenheid’ centraal. Vanuit geborgenheid bij volwassenen kunnen kinderen groeien naar zelfstandigheid en open komen voor geloofstaal. Het is de bedoeling het basisvertrouwen van kinderen te versterken, te verruimen en te verdiepen, o.a. door kennismaking met God als liefhebbende Vader. De tweede cyclus staat in het teken van verbondenheid met anderen. De opgave bestaat erin bij de kinderen de gerichtheid op zichzelf te overstijgen, zodat ze open komen voor de oproep die uitgaat van anderen. Wederkerigheid en ontmoeting staan centraal. De manier waarop Jezus omgaat met mensen staat model voor ontmoeting tussen mensen onderling en tussen mens en God. Een tweede kerngegeven is komen tot gevoeligheid voor en inzicht in geloofstaal. Aandachtspunten voor de derde cyclus zijn: blikverruiming op de wereld zowel in ruimte- als in tijdsperspectief; beginnend zoeken naar en bouwen aan de eigen identiteit; zin om zich te engageren samen met anderen, in het perspectief van wereldsolidariteit; ontluikende kritische zin en groeiend vermogen tot reflectie; de kernboodschap van het christendom in zijn actuele relevantie; leven in een ruimer gemeenschapsperspectief. Kinderen kunnen zich identificeren met krachtige levensidealen die gericht zijn op solidariteit. Ze kunnen zich gesteund voelen door de kracht van de heilige Geest. ONDERWERPEN Vanuit de componenten (bouwstenen) van levensbeschouwelijke en religieuze groei enerzijds en vanuit de groei doorheen de drie cycli anderzijds werden de onderwerpen gekozen die in de klas met de kinderen moeten uitgewerkt worden. Elke cyclus heeft twaalf onderwerpen. In het overzicht worden ze gerangschikt volgens de nummering van de componenten van groei (zie hierboven). De titel van elk onderwerp staat gewoon gedrukt; de eigen christelijke benadering van elk onderwerp is cursief gedrukt: (zie schema leerplan r.-k. godsdienst, kolom eerste cyclus, tweede cyclus en derde cyclus, p. 72-73). COMMUNICATIE Het nieuwe leerplan kiest uitdrukkelijk voor communicatie. De leerprocessen verlopen in communicatie: met elkaar spreken en naar elkaar luisteren. De communicatie die in de lessen godsdienst nagestreefd wordt, heeft heel eigen kenmerken. In de visietekst die aan de basis ligt van de nieuwe leerplannen wordt ze omschreven met de termen: ‘woord-woord-Woord’. Het feit dat hier telkens sprake is van ‘woord’ mag niet eng geïnterpreteerd worden. Communicatie is hier bedoeld als een gebeuren waarbij de totale mens betrokken is (hoofd, hart, handen). Deze communicatie doet beroep op verbale en non-verbale expressievormen: lichaamstaal, lichaamsexpressie, muzische, dramatische en liturgische expressievormen. Er is het ‘woord’ van de leerlingen. Zij kunnen hun eigen origineel verhaal binnenbrengen in de godsdienstles: hun eigen ervaringen, belevingen, reacties, weerstanden, noden, gevoelens… Op die
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
42
manier geven zij een inhoud aan de les die door niemand anders kan gebracht worden, zelfs niet door de beste leerkracht. Er is het ‘woord’ van de leerkracht. Vanuit eigen leven, ervaring, achtergrond, deskundigheid en opdracht als godsdienstleerkracht heeft hij/zij een specifieke inbreng in de lessen. De leerkracht begeleidt de leerlingen in hun groei en brengt daartoe o.a. elementen van het christelijke geloven in het midden die de leerlingen aan het denken kunnen zetten. Zo komt een dialoog op gang, waarin ruimte is voor het ‘Woord’: het spreken van God zelf. Samen luisteren leerlingen en leerkracht hoe God zijn Woord laat klinken. God spreekt voor gelovigen via de Schrift, maar zijn aanwezigheid en zijn Woord kunnen ook opgemerkt worden in het met elkaar spreken van leerlingen en leerkracht. Deze communicatie wordt pas mogelijk wanneer leerkrachten (en gelovige leerlingen) durven geloven dat Gods Geest ‘waait waar en hoe Hij wil’ doorheen respectvolle, zeg maar liefdevolle communicatie. Wanneer leerlingen van jongsaf aan vertrouwd raken met echte communicatie rond geloven en levensbeschouwing, is er een basis gelegd om later als volwassenen ook communicatievaardig te zijn op dit terrein. Dit zal alvast een winstpunt zijn in vergelijking met volwassenen van vandaag, voor wie een dergelijk gesprek vaak niet haalbaar is. Een sfeer van vertrouwen is een grondvoorwaarde om tot communicatie te komen en ze vol te houden. Kinderen moeten en mogen ervaren dat ze aanvaard en graag gezien worden. Het is in deze sfeer van vertrouwen dat ze kunnen kennismaken met het christendom en de mogelijke betekenis ervan voor hun leven. Iedere leerling zal op dit vlak een unieke weg gaan en daartoe de nodige tijd en steun krijgen. BIJBEL Binnen deze communicatie heeft de bijbel een heel eigen plaats. Er worden heel wat bijbelverhalen en teksten voorzien in het nieuwe leerplan. Daarbij is het niet de bedoeling in het verleden te blijven steken. De bijbel komt niet aan bod om de ‘historiek’ van het leven van Jezus of van andere belangrijke personen te tekenen. Het is wel de bedoeling om aan de hand van de bijbel samen met kinderen te zien hoe God vandaag met mensen bezig is en te bespreken wat geloven vandaag voor mensen kan betekenen. Dit is een andere manier van omgaan met de bijbel dan die de meeste mensen gewoon zijn. Hier zal dus wat werk zijn voor begeleiding en nascholing. DE TOEKOMST De laatste jaren werkten leerkrachten zich in de nieuwe visie in. Begeleiding en nascholing staan hiervoor in bij de vijf Vlaamse bisdommen. De leerplanmakers durven hopen dat de invoering van het nieuwe leerplan voor vele leerkrachten kansen meebrengt voor eigen geloofsverdieping. Ook leerkrachten die het moeilijk hebben met geloven kunnen langs deze weg opnieuw ontdekken wat de boodschap van het evangelie is voor mensen van vandaag. Dit leerplan wil ook een dienst zijn aan de samenleving. Het wil kinderen vormen in de levensbeschouwelijke en/of religieuze aspecten van hun leven. Het wil hen gevoelig maken voor de positieve mogelijkheden in de wereld en in de huidige tijdsgeest. Het wil hen kritisch en weerbaar maken voor alles wat leven naar beneden haalt of afbreekt. Zo durven de leerplanmakers hopen dat
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
43
deze kinderen later – als volwassenen – hun verantwoordelijkheid opnemen om de samenleving menswaardig en leefbaar te maken voor iedereen. De leerplanmakers wensen dat dit leerplan mag bijdragen in de herderlijke zorg van de kerk voor mens en wereld. Met Gods kracht en in het spoor van Jezus mogen godsdienstleerkrachten zich inzetten voor kinderen ‘opdat zij leven mogen bezitten, en wel in overvloed’ (Joh. 10,10). Bron: artikel van Luc Maes
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
44
8. Aanvraag kerkelijk mandaat
Aanvraag van het kerkelijk mandaat voor het geven van rooms-katholieke godsdienst Sinds 1 september 1998 dient elke pas afgestudeerde die onmiddellijk of in de toekomst in aanmerking komt om godsdienst te geven (kleuteronderwijzers, onderwijzers, klassenleraars of ambulanten, taakleerkrachten...) een kerkelijk mandaat aan te vragen voor het geven van r.-k. godsdienst. Dit geldt dus niet voor leerkrachten die aangesteld worden in het ambt van leermeester bewegingsopvoeding, logopedist, kinesist… Elke bisschop verleent dit kerkelijk mandaat voor zijn bisdom. In het bisdom Brugge gebeurt de aanvraag van dit mandaat bij de eerste indiensttreding in een bepaalde school. Elke beginnende leerkracht vraagt dus bij de eerste indiensttreding dit mandaat aan. Elke directeur beschikt over dit aanvraagformulier. Het formulier kan elke (kleuter)onderwijzer ook via de website van onze godsdienstbegeleiding afhalen: http://dib.sip.be/godsdienst/mandaat.htm In eerste instantie ontvangt de leerkracht een ‘voorwaardelijk mandaat’. Dit is de toestemming om te starten met godsdienstonderricht in de tijdelijke opdracht waarvoor men is aangeworven. Het voorwaardelijk mandaat wordt door de inspecteur-adviseur coördinator r.-k. godsdienst toegekend, onderaan op het aanvraagformulier. Eén exemplaar wordt aan de leerkracht terugbezorgd, met daarop het nummer van het voorwaardelijk mandaat. Het definitief mandaat wordt twee jaar later gegeven na een positieve evaluatie door de inspecteur godsdienst. Het nummer van het voorwaardelijk of het definitief mandaat wordt bij een volgende aanwerving in een nieuwe school door de leerkracht meegedeeld aan de directeur die het vermeldt op de aanwervingsakte. Elke leerkracht dient dus het terugbezorgde exemplaar goed te bewaren.
De aanvraag van het kerkelijk mandaat (in twee exemplaren) (1) en het behaalde diploma (2), samen met de overeenkomst bij de eerste indiensttreding (3) worden gestuurd naar: DPB, Secretariaat Basisonderwijs, Baron Ruzettelaan 296, 8310 Assebroek.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
45
9. Klassenleraar en leermeester godsdienst (hulpcatecheet)
Klassenleraren De klassenleraar is de hoofdverantwoordelijke voor het godsdienstonderricht in zijn klas. In de vrije scholen behoort het godsdienstonderricht tot de opdracht van elke leerkracht zodat het godsdienstonderricht geïntegreerd is in het geheel van de vorming en menswording van de kinderen. Dit betekent niet dat men 'modelgelovige' moet zijn. Elke gelovige is en blijft een zoeker. Er kunnen zelfs periodes zijn van moeizaam zoeken en van twijfelen. Men neemt kinderen mee in wat men zelf als kostbaar en waardevol beleeft. Het is duidelijk dat verscheidenheid inzake geloven en levensbeschouwing ook bij de leerkrachten te vinden is. Het feit dat een klassenleraar ook godsdienst geeft, stelt hem in de mogelijkheid het godsdienstonderricht te integreren in het geheel van het onderwijs in de klas. Op die manier vermijdt men dat godsdienst herleid wordt tot een geïsoleerd 'vak'. Leermeester godsdienst (hulpcatecheet) Vanuit zijn persoonlijke keuze, zijn overtuiging, zijn specifieke vorming en zijn beschikbaarheid biedt een leermeester godsdienst (hulpcatecheet) niet enkel hulp aan de klassenleraar maar biedt hij tevens kansen om het godsdienstonderricht en de pastoraal op school een meer-waarde aan te reiken. We raden de klassenleraar aan op de hoogte te zijn van het lesaanbod door de leermeester aangebracht, teneinde de continuïteit voor de kinderen te verzekeren. Bij een gediplomeerde onderwijzer in het ambt van leermeester godsdienst wordt aan een hoger godsdienstinstituut de nascholing godsdienst verwacht. Bij een gediplomeerde kleuteronderwijzer in het ambt van leermeester godsdienst wordt dezelfde nascholing vereist. Indien overwogen wordt een onderwijzer (of een kleuteronderwijzer) te nemen, dan stelt de school bij voorkeur iemand voor die zich pastoraal en parochiaal sterk inzet. De aanstelling en eventuele vervanging van een leermeester godsdienst gebeurt steeds op voordracht van de godsdienstinspecteur van het gebied. Het spreekt voor zich dat de leermeester goed kan samenwerken met de klassenleraren en met de directeur. De leermeester neemt maximum één van de drie lestijden godsdienst per week op. Daarbij maakt hij gebruik van hetzelfde handboek van de titularis en worden er onderling goede afspraken gemaakt. Hierbij schakelt hij zich in het leerproces van de onderwerpen. Scholen die voor het eerst overwegen om met een leermeester godsdienst te werken (of het ambt anders willen inrichten) nemen contact op met de godsdienstinspecteur van het gebied. Een voorafgaand gesprek tussen het schoolbestuur, directie, leerkrachten en godsdienstinspectie kan klaarheid brengen in de visie op het werken met een leermeester godsdienst.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
46
Leermeesters worden aangesteld in het ambt van leermeester en bouwen in dit eigen ambt anciënniteit op. Leerkrachten met een duo-baan We stellen twee mogelijkheden voor: In een klas waar twee personen een duo-baan waarnemen, kan het dat beide personen de godsdienstlessen opnemen. Beide leerkrachten maken immers het wel en wee van de klas mee en kunnen door zelf de godsdienstlessen te geven zich blijvend verbonden weten met de praktijk voor pastoraal en godsdienst binnen de school. Dit veronderstelt duidelijke en goede afspraken met de duopartner. Ofwel opteert men om het ene jaar de godsdienstlessen volledig door één partner, het volgende jaar volledig door de andere partner te laten geven. Zo komen beide duo-partners om de twee jaar aan de beurt. Wanneer het langer zou duren vooraleer één van de duo-partners de godsdienstlessen terug zou opnemen, is de kans groot dat die persoon vervreemdt van de schoolpraktijk voor pastoraal en godsdienst. Het kan echter nooit dat de godsdienstlessen in een klas door drie personen worden opgenomen. Waar in de klas van een duo-baan reeds een leermeester (hulpcatecheet) godsdienstles komt geven, zal slechts één van de twee duo-partners de godsdienstlessen aanvullen. Procedure bij een leermeester godsdienst - tijdelijke aanstelling van bepaalde duur (TABD) - tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD) - vaste benoeming (VB) - functiebeschrijving - evaluatie Overzicht van regelgeving en aandachtspunten i.v.m. de aanstelling en vaste benoeming evenals de functiebeschrijving en evaluatie van leermeesters r.-k. godsdienst in scholen behorend tot GO!, tot het gesubsidieerd officieel onderwijs of tot het vrij gesubsidieerd onderwijs waar de keuze in de levensbeschouwelijke vakken aangeboden wordt. Op basis van het staatkundige beginsel van de scheiding van kerk en staat is de kerkelijke overheid als enige bevoegd om de vakinhoud en de vakpedagogie van het vak r.-k. godsdienst te bepalen. Ook is zij als enige bevoegd om te oordelen over de vakinhoudelijke en vakpedagogische geschiktheid van de leermeesters die het vak r.-k. godsdienst geven. Dit rechtsbeginsel heeft ook ingang gevonden in de vigerende Vlaamse onderwijswetgeving. De kerkelijke overheid treedt op als: 1) enige instantie voor de interne kerkelijke mandatering van de (kandidaat-) godsdienstleerkracht, als 2) bevoegde instantie conform de Vlaamse decreten rechtspositie en als 3) erkende instantie conform het decreet inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. De bevoegde instantie voor de katholieke godsdienst is de diocesane bisschop van het bisdom waarin de school gelegen is. Er zijn in Vlaanderen vijf bevoegde instanties, te weten: de bisschoppen van Antwerpen, Brugge, Gent, Hasselt en Mechelen-Brussel. De kerkrechtelijke bevoegdheden van elke diocesane bisschop voor het onderwijs zijn beperkt tot de bisdomgrenzen. De diocesane bisschop laat zich voor de taken zoals voorzien in de decreten rechtspositie vertegenwoordigen door zijn vicaris voor onderwijs of door één of meerdere inspecteurs-adviseurs die hiertoe door deze bisschop gemachtigd werden. Er is in Vlaanderen één erkende instantie van de r.-k. godsdienst waarin de vijf in Vlaanderen gelegen bisdommen samenwerken i.v.m. de coördinatie van de inspectie-begeleiding van het vak r.-k. godsdienst. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
47
Wij willen het proces van aanstelling, benoeming evenals functiebeschrijving en evaluatie van een leermeester r.-k. godsdienst stapsgewijs toelichten: * Voordat een godsdienstleerkracht inzetbaar kan zijn in een school, maakt hij zich bekend bij de kerkelijke overheid van het bisdom waarin hij werkzaam wil zijn. Dit gebeurt door middel van de zogenaamde ‘engagementsverklaring’ waarvan ook de aanvraag van het kerkelijk mandaat deel uitmaakt. Indien aan de door de kerk gestelde voorwaarden voldaan is, zoals verwoord in de engagementsverklaring, en de kerkelijke overheid de kandidaat aanvaardt, verleent de diocesane bisschop via zijn gemandateerde het kerkelijk mandaat aan de betrokken godsdienstleerkracht. Dit kerkelijk mandaat is gebonden aan het bisdom waarin het verleend werd. Wil de godsdienstleerkracht in meerdere bisdommen werkzaam zijn, dan dient deze zich ook op de hier beschreven wijze te engageren in meerdere bisdommen. * Ontstaat er in een school een vacature voor een leermeester godsdienst, dan neemt de school contact op met de bevoegde instantie want er dient voorafgaande aan elke aanstelling, tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD), vaste benoeming of mutatie/nieuwe affectatie, een tussenkomst te gebeuren door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst. Deze tussenkomst heet: ‘voordracht’ bij alle aanstellingen en bij de vaste benoeming en ‘instemming’ in het geval van mutatie/nieuwe affectatie. Na voordracht (schriftelijk of per e-mail) gaat het schoolbestuur over tot aanstelling of vaste benoeming van de leermeester r.-k. godsdienst conform de decreten rechtspositie. De inrichtende macht van de school wordt de ‘werkgever’ van de leermeester godsdienst. De kerkelijke overheid is zijn ‘opdrachtgever’ voor wat betreft vakinhoud en vakpedagogie. * Na de eerste aanstelling van de leermeester godsdienst begint zijn onderwijsloopbaan in de school. De leermeester heeft nu gedurende zijn hele schoolloopbaan recht op begeleiding door de inspecteurs-adviseurs r.-k. godsdienst werkzaam in het betreffende bisdom. Het zijn ook deze inspecteurs-adviseurs die de leermeester inspecteren voor wat betreft vakinhoud en vakpedagogie. * Zodra de leermeester godsdienst voor een langere periode dan 104 dagen wordt aangesteld in een school, stelt de directeur van de school hem zijn functiebeschrijving ter hand. Deze functiebeschrijving bestaat uit een algemeen onderdeel en een specifiek onderdeel (goedgekeurd door alle bevoegde en erkende instanties en vereniging van de levensbeschouwelijke vakken in Vlaanderen.) Het is op basis van deze functiebeschrijving dat de functioneringsgesprekken met de leermeester godsdienst plaatsvinden, evenals de uiteindelijke evaluatie door de eerste evaluator. Aan deze evaluatie levert de bevoegde instantie een bijdrage voor vakinhoud en vakpedagogie d.m.v. de daartoe gemandateerde inspecteurs-adviseurs. Deze bijdrage is gebaseerd op de reguliere verslaggeving van de inspecteurs-adviseurs van de betrokken leermeester. De bijdrage eindigt met een conclusie ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. In verband hiermee is het van groot belang om tijdig contact op te nemen met de bevoegde inspecteur-adviseur met het oog op het verkrijgen van deze bijdrage. Bron: IDKG, Maurice van Stiphout
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
48
Functiebeschrijving voor de klassenleraar met opdracht godsdienst ‘Specifieke aspecten van de functiebeschrijving van de klasleerkracht basisonderwijs met godsdienst in de opdracht’ ‘Het specifieke van de opdracht voor de klasleerkracht basisonderwijs met godsdienst in de opdracht’ Deze modellen bevinden zich op de website van het VVKBaO: website VVKBaO, inloggen, directies, modellen, functiebeschrijvingen. Functiebeschrijving voor de leermeester godsdienst in het vrij onderwijs Dit model staat (begin 2009) op de website van het DPB: basisonderwijs, domeinen, leergebiedgebonden, godsdienst, functiebeschrijving.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
49
10. Gediplomeerd aan een niet-katholieke lerarenopleiding
A. Leerkrachten Af en toe krijgt een directeur een sollicitatie van een leerkracht, gediplomeerd aan een niet-katholieke lerarenopleiding. Wij herinneren aan de algemene regel (reeds in 1968 en 1983, 1986, 1992 en 1998): de normale weg om een opvoedingsopdracht uit te oefenen in het vrij katholiek basisonderwijs is de opleiding aan een departement lerarenopleiding van een katholieke hogeschool (vóór 1995 aan een vrije katholieke normaalschool). Toch kan er in een bepaald geval ernstige reden zijn om daarvan af te wijken. Maar men zal daar vanwege het schoolbestuur niet lichtvaardig over oordelen. Het christelijk engagement en de kerkelijke geloofsbeleving van de kandidaat zowel als zijn bekwaamheid om godsdienst te geven dient men ernstig te onderzoeken. Anderzijds betekent onze algemene regel wel dat, bij gelijke beoordeling van eigenschappen en omstandigheden, de voorrang wordt gegeven aan een afgestudeerde van de katholieke hogeschool.
Voor elke eventuele aanwerving van een leerkracht met een diploma aan een niet-katholieke hogeschool, ook voor een korte betrekking, dient de directeur vooraf contact te nemen met de godsdienstinspecteur. Deze kan de nodige inlichtingen verstrekken.
Onder de leerkrachten met een diploma van het gemeenschapsonderwijs dient men twee categorieën goed te onderscheiden. 1. Voor mogelijke kandidaten die aan de gemeenschapshogeschool wel katholieke godsdienst volgden en het getuigschrift behaalden, is bijkomende vorming godsdienst vereist. Dit gegeven is na te gaan op het diploma en/of het getuigschrift afgeleverd door het bisdom en ondertekend door de vicaris van het onderwijs, de inspecteur-adviseur godsdienst en de docent katholieke godsdienst. Want daar kon niet voldoende tijd worden besteed aan de studie van de leerplannen en het verwerven van de nodige inzichten en vaardigheden voor het vak godsdienst in de katholieke basisschool. De volgende vorming wordt gevraagd: voortgezette opleiding op woensdag aan het Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut (HDGI), Biezekapelstraat 2 te Gent. Het programma is in modulaire vorm over twee studiejaren gespreid en omhelst: studie van het leerplan in modules, godsdienstdidactiek, stage, schoolpastoraal, eindevaluatie. Van bij de aanvang mag deze kandidaat op school de godsdienstlessen opnemen. Na de twee studiejaren bekomt men een attest van rooms-katholieke godsdienst. 2. Wie aan de hogeschool geen katholieke godsdienst volgde (ook al volgde hij in lager en secundair onderwijs godsdienst), komt niet in aanmerking voor een betrekking met Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
50
godsdienstopdracht in ons katholiek basisonderwijs. Deze kandidaat beschikt niet over de bevoegdheid om godsdienst te geven. Alleen slechts na één jaar cursus aan een Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut (bv. Gent), mag zo’n kandidaat na overleg met de godsdienstinspecteur voor godsdienst worden aanvaard. Het eerste schooljaar kan de kandidaat wel in een schoolopdracht worden aanvaard, maar zonder godsdienstonderricht. Na twee jaar krijgt hij een attest van roomskatholieke godsdienst. Heeft de kandidaat ook nog zijn lager en secundair onderwijs zonder godsdienst aan een gemeenschapsschool gevolgd, dan dient hij de volle twee jaar een hoger godsdienstinstituut te volgen en een attest te behalen om zo een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs te kunnen bekomen.
Een definitieve benoeming mag pas worden toegekend nadat de kandidaat het attest van een geslaagd examen (hoger instituut voor godsdienstwetenschappen) kan voorleggen en een gunstig advies van de godsdienstinspecteur heeft ontvangen. Alle directeurs en alle schoolbesturen dienen deze richtlijnen strikt na te leven. Wij rekenen op plichtgetrouwe en collegiale medewerking van alle directies om zowel eventuele kandidaten als hun godsdienstinspecteur tijdig in te lichten. Vergetelheid of onwetendheid kunnen geen aanleiding geven tot vrijstelling van de vereiste bijscholing.
B. Andere personeelsleden Andere personeelsleden met een diploma van het gemeenschapsonderwijs kunnen eveneens solliciteren aan een katholieke basisschool: leermeester bewegingsopvoeding, kinderverzorgster, ICTof zorgcoördinator… Deze personeelsleden bewegen en engageren zich ook sterk bij de opvoeding en vorming van kinderen. Hun christelijke profilering en levensbeschouwelijke communicatie bij kleuters en leerlingen is van wezenlijk belang. Ook van hen vraagt de pedagogische begeleiding van ons bisdom een beperkt studiepakket van godsdienst bij de eigen godsdienstinspecteur.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
51
11. Inspectie en begeleiding godsdienst
Het decreet ‘Inspectie en Begeleiding Levensbeschouwelijke vakken’ (01-12-1993) voorziet in de opvolging van de opdracht van inspectie en van begeleiding. A. Inspectie De inspecteur-adviseur rooms-katholieke godsdienst is belast met volgende controle-opdrachten: -
Controle op de naleving van het lessenrooster : Het aantal cursussen godsdienst wordt correct ingericht (op basis van het aantal ingeschreven leerlingen per vestigingsplaats op 1 februari van het voorgaande schooljaar). Het lessenrooster komt overeen met het tijdstip van de gegeven lessen. De lessen zijn over de hele week gespreid.
-
Controle op de leermiddelen : De handboeken dragen het geschiktheidslabel van de Erkende Instantie rooms-katholieke godsdienst. Andere gebruikte leermiddelen: tijdschriften Averbode, geloofstijdschriften Averbode, SpoorZes, Missio, website Thomas ‘In de kijker’,… volgen een geactualiseerde methodiek en didactiek en kunnen alleen worden aangewend om de doelstelling in de onderwerpen van het leerplan waar te maken. Didactisch materiaal (bv bijbelplaten, tijdsbanden, illustraties) zijn voldoende in de klas ter ondersteuning van de les aanwezig. Voor het godsdienstonderricht doet de school een inspanning die evenredig is aan wat voor anderen vakken gebeurt (bv werkschriften, fotokopiemogelijkheid, …)
-
Controle op het klaslokaal : De klas is voor de leerlingen didactisch verzorgd, net en aangenaam ingericht.
-
Controle op het volgen van wetgeving, besluiten en omzendbrieven.
Over al deze punten kan worden gerapporteerd bij de Coördinerend inspecteur-generaal van het Departement Onderwijs. B. Begeleiding De inspecteur-adviseur rooms-katholieke godsdienst is eveneens belast met volgende begeleidingsopdrachten: -
De zinvolle invulling van het leerplan of de jaarplanning godsdienst; Een voldoende duidelijke en volledige vermelding in de klasagenda van alle lessen godsdienst in het lager onderwijs; hierbij worden naast het onderwerp zowel het doel als de kern (of uitbreiding) vermeld. Eenvoudig het lesonderwerp vermelden volstaat dus niet. Ook de gebruikte leermiddelen horen hierbij.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
52
Voor het kleuteronderwijs volstaat een uitgebreid weekschema waarin voor iedere dag een godsdienstmoment is opgenomen. Ook hier worden concrete doelen neergeschreven naast het belangstellingscentrum. - Een verantwoorde uitwerking van het geplande onderwerp en de leerdoelen tijdens heel het lesgebeuren; hierbij zal ook gelet worden op een voldoende afwisseling in de didactische werkvormen, de kansen tot communicatie met de leerlingen, het gebruik van didactisch materiaal,… - De aanwezigheid en het voldoende gebruik van een werkschrift ; - Godsdiensthoek : zie hoger rubriek (5) leidraad p. 33; - Het voldoende aanwezig zijn van de gelovige dimensie in de godsdienstlessen in communicatie met de leerlingen. * Een bijbelverhaal wil ons allereerst iets zeggen over God, over Jezus. De gelovige boodschap van het bijbelverhaal dient beklemtoond te worden. Zo is het niet voldoende bij het werken met een bijbelverhaal alleen maar enkele humaniserende of moraliserende besluiten te trekken. * Welke accenten leggen we bij de benadering van de sacramenten en het gebed? Wordt hier het aspect ‘ontmoeting met God’ voldoende geduid? Krijgen de kinderen ook kansen om het lesproces ‘als inleefbaar’ te ervaren? * Is de aangeboden leerstof gelovig-theologisch verantwoord en aangepast aan het niveau van het kind? * Krijgt de ontwikkeling van een eigentijdse gelovige taal bij het kind voldoende kansen? - Evalueren in de godsdienstles : zie verder rubriek (12) leidraad p. 54. Over deze punten kan een verslag van beoordeling voor het Schoolbestuur en de Erkende Instantie (de vicaris van onderwijs) worden opgemaakt.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
53
12. Evalueren in de godsdienstles
Bij het evalueren in de godsdienstles sluiten we aan bij de evaluatiecultuur in de school. Het vak godsdienst maakt immers deel uit van het geheel van de basisvorming van de lagere school.
Motieven voor evaluatie De vraag naar de motieven voor evaluatie bekijken we niet alleen vanuit de invalshoek van het kind, maar eveneens vanuit de benadering van de leerkrachten, de school en de ouders. Alhoewel een kind bouwer is aan zijn eigen leren, kunnen de leeromgeving en de leerkrachtenbegeleiding hierbij een beïnvloedende rol spelen. Een kind leert het best in een krachtige leeromgeving: een leeromgeving waarin het activiteitenaanbod, het klasmilieu en de begeleiding ‘rijk’ zijn. Het aanbod van de leerkracht is van groot belang. In de school is de belangrijkste opdracht elk kind de kansen te geven om te groeien in de verschillende leer- en ontwikkelingsdomeinen (kennis, inzichten, attitudes, vaardigheden, leren leren,…). Vandaar dat elke leerkracht activiteiten en leersituaties zal creëren met welomschreven leerdoelen voor de kinderen, ook voor het vak godsdienst. Het is de opdracht van elke leerkracht om de voorziene leertijd voor de kinderen efficiënt te gebruiken. Daarnaast zal de leerkracht de ontwikkeling van de kinderen volgen en zonodig ondersteunen. Ouders zijn de eerste verantwoordelijken voor de opvoeding en begeleiding van hun kinderen. Zij vertrouwen hun kind toe aan de school die op haar beurt hun kind zal begeleiden in het leerproces. Vele ouders zijn dan ook begaan met de ontwikkeling van hun kind. Zij verwachten van de school objectieve informatie over het ontwikkelingsproces van hun kind. Leren is een indrukwekkend proces waarin evalueren een belangrijke functie heeft.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
54
Doel van evaluatie binnen het godsdienstonderwijs (wat beogen we?)
1. We trachten met het evaluatiegebeuren op de eerste plaats zicht te krijgen op de levensbeschouwelijke, de religieuze en geloofsgroei van kinderen, met de bedoeling deze levensbeschouwelijke groei te ondersteunen en verder te ontwikkelen (leerplan r.-k. godsdienst p. 17-38). 2. Het godsdienstonderricht heeft net als de andere leergebieden een eigenheid maar staat zeker niet los van de andere leergebieden omdat het op haar beurt ook een bijdrage wil leveren aan de totale groei van kinderen. In de ondersteuning van de groei van kinderen (totaalopvoeding) vormen de levensbeschouwelijke en godsdienstige componenten een belangrijke dimensie. De wijze waarop kinderen binnen het godsdienstonderricht gevolgd en begeleid worden, kadert in de globale visie op evaluatie en rapportering van de school. Evalueren is een onderdeel van het pedagogisch project van de school dat geconcretiseerd wordt in het schoolwerkplan. De kwaliteitsnormen die gesteld worden voor de andere leergebieden gelden eveneens voor het vak godsdienst. De groei van een traditionele test- en toetscultuur naar een nieuwe evaluatiecultuur moet ook zijn weerslag vinden binnen de godsdienstlessen.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
55
De functie van evaluatie in het godsdienstonderricht (waartoe dient het?) Het leerplan godsdienst legt op het vlak van kwaliteit een drietal belangrijke accenten: 1.
De evaluatie staat altijd in functie van de doelen die men tracht te realiseren. Ligt het effect, het resultaat, het verwachte gedrag in de lijn van het gestelde doel? (Bij elk onderwerp vinden we drie tot vijf leerplandoelen: leerplan r.-k. godsdienst p. 85-232.) De verschillende doelen in het leerplan zijn niet allemaal van dezelfde orde. We hebben kennisdoelen, doelen die gericht zijn op het ontwikkelen van vaardigheden en doelen die gericht zijn op het verwerven van attitudes. De drie soorten doelen kunnen we schematisch zo voorstellen: Kennis ~ Vaardigheden ~ Attitudes ~
Weten Kunnen Beleven
~ ~ ~
Cognitieve vaardigheid Kritische reflectie en communicatieve vaardigheid Levensbeschouwelijke vaardigheid en identiteit
De toetsing van kennis gaat terug op het verwerven van cognitieve gegevens uit het vak. De termen vaardigheden en attitudes worden vaak ten onrechte door elkaar gebruikt. Hoewel het onderscheid niet steeds even duidelijk is, kan men stellen dat vaardigheden welbepaalde methodes, strategieën, werkwijzen, technieken, automatismen zijn die een persoon gebruikt om een bepaald probleem op te lossen. Het zijn als het ware ‘kundigheden’ waar men bepaalde, reeds verworven informatie toepast in concrete situaties. Er zijn verschillende soorten vaardigheden, zoals: cognitieve vaardigheden, technische vaardigheden, creatieve vaardigheden, motorische vaardigheden, sociale vaardigheden, relationele vaardigheden, communicatieve vaardigheden. Attitudes verschillen van vaardigheden omdat attitudes slechts zichtbaar worden als er bepaalde kennisinhouden en vaardigheden voorhanden zijn. Wanneer de kennis en de vaardigheid niet aanwezig zijn, kan de attitude niet tot uiting komen. Kennis en vaardigheden zijn als het ware de voorwaarden om tot een attitudegedrag te komen.
2.
Bij de evaluatie in het godsdienstonderricht staat het groeiproces van kinderen centraal. De doelen hebben de functie de kinderen te stimuleren en te helpen in hun levensbeschouwelijke, religieuze en geloofsgroei met respect voor de vrijheid van de levensovertuiging van de ouders en hun kinderen.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
56
3.
Een derde belangrijke functie van de evaluatie is de ondersteuning van de evolutie van het zelfwaardegevoel van de leerling. Het leren dient hier gekoppeld te zijn aan het komen tot beleven. Deze ervaring leidt op termijn tot eigen verantwoording en zelfvertrouwen. Door werkvormen als rollenspel, bibliodrama, kunst, poëzie,… verhogen we de betrokkenheid en de oriëntering van leerlingen op hun eigen leren en beleven.
Losse bedenkingen bij evaluatie in het godsdienstonderwijs o Evalueren is op de eerste plaats een middel om de doelgerichtheid, de resultaten en de kwaliteit van ons godsdienstonderwijs na te gaan. o Het is zinvol zich af en toe eens een beeld te vormen van de plaats waar elk kind staat in zijn levensbeschouwelijk-godsdienstige ontwikkeling. o Het is belangrijk de ken-inhouden in een onderwerp duidelijk te bepalen en voor de leerlingen af te bakenen. o Ook de levensbeschouwelijke en communicatieve vaardigheden kunnen worden geëvalueerd. o Communicatieve vaardigheden kunnen duidelijk omschreven worden. o Toetsen blijven een zinvolle evaluatievorm, zeker bij grotere kinderen: bijvoorbeeld een toets bij het einde van een onderwerp. o Wat niet direct in cijfers meetbaar of objectiveerbaar is, vormt ook zinvolle evaluatie-informatie. o Evalueren kan ook op basis van opdrachten tijdens de godsdienstles door observatie van mondelinge of andere inbreng en deelname van de leerlingen. o Of een kind al dan niet braaf is of zijn best doet, heeft met evaluatie van de leerattitudes van het godsdienstonderwijs niets te maken. Wel of het kind kan luisteren, zich kan inleven, openstaat voor, betrokken is op … o Punten zeggen iets, maar zeker niet alles. Ook andere vormen van rapportering (verbaal of schriftelijk) zijn aangewezen. Het puntenrapport is zeker niet enkel gebaseerd op foutenanalyse.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
57
Evaluatie van de leerling Bij de leerling maakt het leerplan een onderscheid tussen product- en procesevaluatie. 1. Productevaluatie: evaluatie van waarneembare prestaties (rendement). Deze evaluatie zegt iets over de vorderingen die de kinderen maken. 2. Procesevaluatie: evaluatie van de wijze waarop de leerlingen participeren aan het lesgebeuren. 3. Wat moet er volgens het leerplan geëvalueerd worden? Het eerste criterium voor evaluatie zijn de doelen met bijhorende inhoud en beheersingsniveau. Het tweede criterium voor evaluatie zijn het kind en zijn ontwikkeling. Vormen de leerprocessen een positieve bijdrage tot levensbeschouwelijke en religieuze groei? Het derde criterium is de ondersteuning van het zelfwaardegevoel van de leerling. 4. Hoe evalueren? Er zijn verschillende soorten doelen, die elk een eigen evaluatie vragen: Er zijn doelen die te maken hebben met kennis of vaardigheden. Zij zijn concreet waarneembaar en kunnen via toetsing vrij objectief geëvalueerd worden. Er zijn doelen die te maken hebben met beleving. Zij houden verband met persoonlijke verwerking, verankering en oriëntatie. Kinderen kunnen ook aangezet worden tot zelfevaluatie via terugblikgesprekken. Zij kunnen zichzelf beoordelen op het vlak van betrokkenheid, luisterbereidheid, reflectie, samenwerkingszin. Zelfsturing is een belangrijke vaardigheid om te komen tot keuzebekwaamheid. 5. Rapporteren De school deelt de resultaten van deze evaluatie mee aan de kinderen, de ouders en het team (zie verder op p. 59). Na de evaluatie is remediëren noodzakelijk.
Evaluatie en pedagogisch handelen van de leerkracht De evaluatie van de leerkracht betreft het pedagogisch handelen, dat de levensbeschouwelijke groei bij de leerlingen wil bevorderen. Alle aspecten van het didactisch handelen kunnen op hun kwaliteit beoordeeld worden: - op basis van een analyse van de evaluatie van de leerlingen en een reflectie daarop; - via rechtstreekse reflectie op het eigen handelen.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
58
Enkele aandachtspunten bij de manier waarop (hoe) we evalueren en rapporteren Zoals het ook voor de andere vakken gebeurt, vermeldt het schoolrapport voor godsdienst een objectieve waardering. Kennis van het vak (door toetsen, taken…) en vaardigheden (door taken, activiteiten, werkschrift, …) maken hier deel van uit. Daarnaast is het waardevol om op de wijze van de school attitudes te rapporteren als: inzet, aandacht, belangstelling, eerbied… Vaak zal een uitvoeriger woordelijke rapportering of een verdere mondelinge verklaring nog meer stimulerend werken. De resultaten van de evaluatie dienen hoe dan ook meegedeeld te worden aan de kinderen, hun ouders of eerste opvoeders, het team. Over de evaluatie kan op verschillende wijzen gerapporteerd worden: door een mondelinge commentaar en/of door een cijfer. Wat men meedeelt moet een zo volledig mogelijk beeld geven van de evolutie van de kinderen op levensbeschouwelijk vlak, alsook van de wijze waarop het kind deelneemt aan het verloop van de godsdienstles. Het is niet voldoende om alleen vorderingen op het vlak van kennis te melden. Op basis van het erkende lestijdenpakket wordt het getuigschrift basisonderwijs aan de leerlingen uitgereikt. Niet iedere evaluatie moet uitgedrukt worden in een score (cijfer). Wel moet er regelmatig een puntencijfer genoteerd worden op het rapport. Dit cijfer voor godsdienst telt mee voor het geheel van het rapport. Dit is bij wet vastgelegd voor alle levensbeschouwelijke vakken: art. 11 van de wet van 29 mei 1959 (leerplan r.-k. godsdienst p. 244).
In het eerste en tweede leerjaar In het eerste leerjaar waar de godsdienstkennis bij aanvang minimaal is, bieden de momenten van een toets of proef de kans om vaardigheden en attitudes met een rapportering te beoordelen. Hierbij herhalen we dat attitudes ook rapportering verdienen op de wijze van de school. In het derde tot zesde leerjaar Het kenniselement dat in de godsdienstlessen meer en meer aan belang wint, kan naast de vaardigheden worden getoetst en op de wijze van de school op het rapport worden aangeduid. Deze groeiende godsdienstkennis wordt door toetsen of proeven getest na repetitie van de afgewerkte onderwerpen. De vaardigheden (door werkschrift, door taken en activiteiten) en attitudes blijven uiteraard belangrijk. Losmaken uit de examensfeer Alles pleit ervoor de godsdiensttoets aan de examensfeer te onttrekken en de proef niet in de dezelfde periode te houden. In de jaarplanning voor godsdienstonderricht, voorgesteld door de verschillende leermiddelen, zijn momenten voor repetitie en toets voorzien. Evalueren is een waardering uitdrukken voor de leerinspanning van de leerling, ook voor het domein godsdienst. Elk evaluatiemoment houdt voor de leerkracht eveneens een zelfreflectiemoment in.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
59
We kunnen deze waardering onder verschillende vormen uitdrukken: na en tijdens de observatie (permanente evaluatie); we geven tips en hints om de leerlingen te bevestigen in hun gedrag of om hen uit te dagen om het anders te doen of om hun houding enigszins bij te sturen; … Deze evaluatie is vooral diagnostisch bedoeld. Na zo’n diagnostische evaluatie volgt er feed-back en remediërende suggesties: -
via taken en opdrachten via instrumenten: correctiesleutels - evaluatiekaarten -…. via kijkwijzers via toetsen - formatief bedoeld via proefwerken - summatief bedoeld
Verklaring bij formatief en summatief Formatieve evaluatie zijn evaluatiemomenten die gebruikt worden om na te gaan of de leerlingen wel goed mee zijn met het leer- of vormingsproces. Het zijn momenten om de leerlingen zelf aan te sporen om over hun eigen vorderingen na te denken en om er conclusies uit te trekken voor de volgende stap in het leertraject. Summatieve evaluatie wil op scharniermomenten in de schoolloopbaan van de leerling stilstaan bij wat de som van een lange reeks onderwijsleerprocessen voor de leerling heeft opgeleverd. Aansluitend kan het team goede beslissingen nemen in verband met oriëntering, met het toekennen van een attest, met het overgaan naar een andere onderwijsvorm, met het opstarten van een aangepast remediërings- of handelingsplan.
Evalueren houdt een belangrijke stap in voor het proces van de geloofsgroei van kinderen.
Kinderen verwelkomen, aanspreken, opvoeden en onderwijzen, begeleiden, evalueren, … het is een opdracht voor elke leerkracht. Christelijk gelovige leerkrachten kunnen daarin iets beleven van wie God (Jahweh) wil zijn voor mensen: ‘Ik-zal-er-zijn-voor-jou’. In het spoor van Jezus kunnen ook leerkrachten zeggen: ‘Ik ben gekomen opdat ze leven mogen bezitten, en wel in overvloed’ (Joh. 10,10).
Bronnen: Leerplan rooms-katholieke godsdienst voor het lager onderwijs in Vlaanderen, Licap, 2000 Leerlingen evalueren in de basisschool, Jan Saveyn, Wolters Plantyn, 2007
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
60
13. Godsdienst en het lestijdenpakket
1. Algemeen Het katholiek onderwijs is een vrij onderwijs met een opvoedingsproject dat steunt op het evangelie en de persoon van Jezus Christus. Op grond hiervan wordt de school door de bisschop erkend als katholieke school. Het vak rooms-katholieke godsdienst behoort tot het erkende lestijdenpakket van 28 uren van het katholiek onderwijs en heeft alles te maken met de eigenheid van het net. Op basis van dit erkende lestijdenpakket wordt het getuigschrift basisonderwijs aan de leerlingen uitgereikt. In het vrij katholiek onderwijs is katholieke godsdienst vanzelfsprekend een verplicht vak. Hier is er dus geen keuzevrijheid en ook geen vrijstelling mogelijk. Wie zijn kind inschrijft in een katholieke school stemt in met het christelijk opvoedingsproject en de lessen godsdienst als levensbeschouwelijk vak. Het leerplan rooms-katholieke godsdienst heeft vooral als belangrijk uitgangspunt: ‘respect voor de overtuiging van elk kind’. De christelijke levensovertuiging wordt niet opgedrongen en de lessen verlopen in een heel open sfeer. Leerlingen met een andere levensovertuiging, ingeschreven in het katholiek onderwijs, volgen altijd de lessen godsdienst en nemen deel aan de toetsen voor dit vak. Het is helemaal niet eenvoudig godsdienstlessen te verzorgen in katholieke lagere scholen met een beperkt aantal christelijke leerlingen én een hoog percentage andersgelovigen. Men staat voor de moeilijke opgave bij deze lessen zowel recht te doen aan de christelijke als aan de andersgelovige leerlingen, elk met hun eigen niveau van religieuze betrokkenheid. De Vlaamse vicarissen voor onderwijs kiezen ervoor in deze scholen als levensbeschouwelijk vak enkel lessen r.-k. godsdienst aan te bieden, met oog voor verscheidenheid en in een open dialoog. Hopelijk dragen dergelijke lessen bij tot de totaalmenselijke en levensbeschouwelijke groei van de leerlingen en tot een verdraagzame samenleving. Rond de tijdige inschrijving voor de eerste communie verwijzen we hier in deze leidraad naar rubriek 3 Eerste communie 1. Een stappenplan p. 26: ‘De parochieverantwoordelijken zorgen ervoor dat zij een doopattest hebben van de kinderen die hun eerste communie vieren.’
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
61
Leerlingen van andere godsdiensten en niet-gedoopte leerlingen ‘De katholieke school vervult haar opdracht in een multireligieus en multicultureel samenlevingsverband. De samenstelling van de schoolgemeenschap biedt hiervan een weerspiegeling’ (uit ‘Opdrachtsverklaring van het katholiek onderwijs in Vlaanderen’). Respect voor de identiteit van anderen sluit zeker in: respect voor de eigen identiteit van de katholieke godsdienst, alsook voor de eigen identiteit van de katholieke school. Wie zich inschrijft voor het katholiek onderwijs, aanvaardt en onderschrijft het katholiek opvoedingsproject. Voor leerlingen van andere godsdiensten of niet-gedoopte leerlingen moet dit opvoedingsproject van bij de inschrijving duidelijk zijn. Bijwonen van de lessen In het katholiek onderwijs wordt enkel katholieke godsdienst onderwezen. Geen enkele vrijstelling is op dit vlak mogelijk. De aanwezigheid tijdens en het volgen van de lessen katholieke godsdienst zijn dus een absolute voorwaarde. Bijwonen van gebedsvieringen Leerlingen van andere godsdiensten en niet-gedoopte leerlingen kunnen respectvol aanwezig zijn tijdens de gebedsvieringen, zonder actieve deelname eraan. Bijwonen van sacramentele vieringen De beoogde groep leerlingen kunnen ook respectvol deelnemen aan sacramentele vieringen, als hun ouders zich daar niet tegen verzetten. Het is noodzakelijk bij de inschrijving van elke leerling hieromtrent heel duidelijk en voldoende te communiceren.
2. Aantal cursussen De berekening van het aantal cursussen godsdienst gebeurt op basis van het aantal ingeschreven leerlingen per vestigingsplaats op 1 februari van het voorgaande schooljaar. Het aantal lestijden godsdienst wordt aangewend op 1 september. Uitzonderingen op de teldatum van 1 februari van het voorgaande schooljaar : 1° Nieuwe basisscholen en nieuwe lagere scholen gedurende de eerste zes jaar van hun bestaan. 2° Scholen in herstructurering op 1 september. Voor deze scholen is de teldatum 30 september van het lopende schooljaar. Voor hen wordt het aantal aanvullende lestijden katholieke godsdienst dus berekend op basis van de ingeschreven leerlingen per vestigingsplaats op 30 september. De aanwending gebeurt evenwel met ingang van 1 september op basis van een realistische prognose.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
62
3. Algemene principes 1° Een cursus katholieke godsdienst omvat twee lestijden en wordt enkel gesubsidieerd als hij effectief wordt ingericht voor dit specifieke doel. 2° Overdracht van cursussen is altijd mogelijk van vestigingsplaats naar vestigingsplaats van dezelfde school, en van de ene school naar de andere school op voorwaarde dat ze voor godsdienst worden aangewend. Overleg binnen de scholengemeenschap is hierbij aangewezen. 3° In onze katholieke scholen richten wij evenwel voor élke georganiseerde leerlingengroep katholieke godsdienst steeds drie lestijden godsdienst in. Deze derde lestijd haalt de school (in afspraak binnen de scholengemeenschap) uit de lestijden volgens de schalen (het lestijdenpakket). De leerlingengroep voor godsdienst komt globaal overeen met de leerlingengroep voor de algemene vakken. Niet aangewende aanvullende lestijden van godsdienst kunnen als bijkomende derde lestijd worden toegekend aan een andere leerlingengroep. 4° De leermeester godsdienst wordt beschouwd als hulpcatecheet. Hij/zij kan maximum één lestijd van de klassenleraar overnemen. Eventuele afwijkingen worden eerst voorgelegd aan de godsdienstinspecteur.
4. Knelpunten Als het aantal cursussen dat men inricht op 1 september gelijk is aan het aantal rechthebbende cursussen op basis van de leerlingenaantallen per vestigingsplaats van 1 februari is er uiteraard geen probleem. Moeilijker wordt het als het aantal cursussen verschilt op beide data. A. Het aantal cursussen dat men inricht op 1 september kan kleiner zijn dan het aantal aanwendbare op basis van 1 februari. Knelpunten kunnen hier zijn: a. Het aantal cursussen is kleiner dan het aantal lestijden waarvoor de hulpcatecheet is benoemd. Voorbeeld: een hulpcatecheet is benoemd voor 12 lestijden. Er zijn slechts 11 cursussen. De catecheet kan zéker niet worden ter beschikking gesteld: er zijn immers 22 lestijden katholieke godsdienst aanwendbaar. Hoe op te lossen ? * De hulpcatecheet geeft ook les in een andere school van hetzelfde schoolbestuur. Zijn opdracht kan daar worden uitgebreid. * Als dit niet kan, geeft de hulpcatecheet 2 lestijden in één klas, in afspraak met de godsdienstinspecteur. NIET aan te raden: de hulpcatecheet wordt voor 1 lt. ambulante leerkracht. Hij moet hiervoor trouwens over het voldoende geachte bekwaamheidsbewijs beschikken. (Administratief houdt dit in dat hij 1 lt. vastbenoemd onderwijzer wordt en zó in dit ambt van onderwijzer prioriteit opbouwt.) b. Het aantal cursussen waarop men recht heeft op basis van het aantal leerlingen per vestigingsplaats op 1 februari is kleiner dan het op 1 september aantal georganiseerde leerlingengroepen. Voorbeeld : 1 februari 1 september vestigingsplaats 1 : recht op 5 cursussen georganiseerde llngroepen: 6 vestigingsplaats 2 : recht op 2 cursussen georganiseerde llngroepen: 3 De school mag 7 subsidieerbare cursussen inrichten op 1 september. Ze organiseert echter op basis van het stijgend leerlingenaantal van september 9 leerlingengroepen. Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
63
Hoe oplossen voor godsdienst ? De school kan 9 cursussen als volgt inrichten: * 7 cursussen zijn subsidieerbaar. * Er kunnen 2 niet-subsidieerbare cursussen (2 x 3 lt.) worden ingericht alleen in de plage-lestijden van voltijds presterende leerkrachten. M.a.w. de leerkracht die godsdienst geeft in een niet-subsidieerbare cursus moet – na aftrek van de 3 lestijden godsdienst – nog minimaal 24 lestijden zélf presteren als hoofdopdracht om de volle wedde te blijven behouden. De school die niet-subsidieerbare cursussen inricht, omschrijft deze nauwkeurig op de BAO - Jaarl. Inl. 2/5. B. Het aantal rechthebbende cursussen kan groter zijn dan het op 1 september aantal georganiseerde leerlingengroepen. voorbeeld : 1 februari 1 september recht op 7 cursussen georganiseerde llngroepen: 6 De 7 cursussen zijn aanvullende lestijden katholieke godsdienst die uitsluitend voor dit specifieke doel worden aangewend. Dit houdt in ons voorbeeld in dat men de 6 georganiseerde leerlingengroepen in 7 groepen voor katholieke godsdienst kan opsplitsen én effectief godsdienst aan elk van de 7 groepen kan geven, wil men de subsidies voor deze lestijden krijgen. Het is dus zeer de vraag of een opsplitsing énkel voor godsdienst wenselijk en zinvol is. In rubriek 3 (Algemene principes) stelden we in 3°: In onze katholieke scholen richten wij voor élke georganiseerde leerlingengroep katholieke godsdienst steeds drie lestijden godsdienst in. Ook hier geldt deze afspraak die wij beogen omwille van de pedagogische continuïteit van het vak godsdienst in éénzelfde leerlingengroep. Deze 3° lestijd voor dezelfde leerlingengroep komt uit het lestijdenpakket, uit de plage-uren, of uit de niet aangewende aanvullende lestijden van godsdienst.
5. Bijzondere Pedagogische Taken (BPT) voor godsdienst BPT-uren kunnen voor 3 % uit het lestijdenpakket: lestijden volgens de schalen én de aanvullende lestijden godsdienst, volgens de Omzendbrief met specifieke maatregelen vanaf 1-9-2001 voor het organiseren van bijzondere pedagogische taken in het basisonderwijs. De drie procent wordt berekend op het toegekende lestijden- en urenpakket. Deze BPT-uren kunnen voor pastoraal worden aangewend en in lestijden godsdienst worden ingeschreven. Een pastorale opdracht valt conform het leerplan onder godsdienstonderwijs. Deze BPT-uren zijn voor kleuteronderwijzers en onderwijzers, alsook voor leermeesters r.-k. godsdienst mogelijk. ‘De aanvullende lestijden kunnen uitsluitend voor hun specifiek doel worden aangewend’ (cfr. omzendbrief: personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs; referentie: BaO/97/7). ‘Aanvullende lestijden godsdienst mogen niet worden vervangen door BPT-uren, maar moeten voor godsdienstonderricht worden aangewend’ (cfr. ronde van Vlaanderen basisonderwijs: juni 2001). Voor de wijze van invullen op de ‘BAO – Jaarl. Inl.’ neemt de directeur contact met de godsdienstinspecteur.
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
64
BPT-uren zijn geen aparte uren. Het zijn uren uit het reguliere pakket die men kindvrij inricht. Het ene jaar organiseert men die wel, het andere jaar niet, maar de uren zijn er wel en als een leerkracht daarin benoemd is, blijven dat benoemde lestijden al dan niet aangewend als BPT. De directeur doet er goed aan voor die bijzondere pedagogische taak een functiebeschrijving en handelingsplan op te maken. Het moet duidelijk bepaald zijn wanneer die uren effectief op school gepresteerd worden zodat hierop controle mogelijk is. Ook de inhoudelijke controle moet mogelijk zijn, zowel door directeur als inspecteur. De inspecteur-adviseur heeft inspectiebevoegdheid over de BPT-uren die men voor pastoraal onder de naam godsdienst inricht. Elke specifieke inrichting van de lestijden r.-k. godsdienst onder de punten 3, 4 en 5 (Rubriek 12. Godsdienst en het lestijdenpakket) legt de directeur voor in overleg met de inspecteur-adviseur r.-k. godsdienst en is geldig voor de duur van een schooljaar.
Wil voor elk van deze knelpunten vooraf advies vragen aan de godsdienstinspecteur! Ook voor het invullen op ‘BAO - Jaarl. Inl.’ kan je op hem/haar een beroep doen.
Bron: Het vak r.-k. godsdienst in katholieke basisscholen met een hoog percentage moslims, toepassingsnota van de erkende instantie r.-k. godsdienst, april 2000, p. 14-15
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
65
Verantwoordelijke uitgever Jos De Muynck, Oliebaan 7, 8000 Brugge Ter info: website www.dpbbrugge.be basisonderwijs, domeinen, leergebiedgebonden, godsdienst, leidraad
© Copyright
inspecteurs-adviseurs r.-k. godsdienst katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Digitale beelden Broederlijk Delen: Maulipadar (1): Stephane Swinnen Gelegenheidsbeelden (8): Jos De Muynck Parochie Male (1): Lut Vallé Vormselcatechese Sijsele (7): parochiale medewerkers Vrije Basisschool De Linde Sint-Kruis (5): Jos De Muynck Vrije Basisschool Merkem (2): Marina Sweertvaegher Vrije Basisschool Meulebeke, Paandersstraat (1): Sabien Lagrain Vrije Basisschool Oudenburg (1): leerkracht Vrije Centrumschool Roeselare (11): leerkrachten Druk Grafische Campus VTI Brugge
Leidraad pastoraal en godsdienst - katholiek basisonderwijs bisdom Brugge Ontwerp 7 nov. 2008
66