Leidraad MKBA Brandweer Plan van aanpak onderzoek Opdrachtgever: Wetenschappelijke Raad Brandweer Rotterdam, 20 november 2013
Walter Hulsker, Bart Witmond, Nol Verster en Chris van Bree (Ecorys) Karin Klein Wolt, Martien Panneman en Lize Adriaensens (VeiligheidNL) Diane Bulsink en Marian van der Klein (Verwey-Jonker Instituut)
Inhoudsopgave
1
Achtergrond
2
Maatschappelijk rendement brandweer vandaag de dag
10
2.1
Algemene aanpak
10
2.2
Onderzoek naar het huidige rendement
10
2.3
Objectieve en subjectieve veiligheid
11
3
5
14
Rendement toekomstig beleid: Uitwerking in casus 3.1
Algemeen
14
3.2
Brandveilig leven (incl. zorginstellingen en private kwaliteitsborging)
17
3.3
3.4
3.2.1
Huidige beleid (nulalternatief)
17
3.2.2
Verwachte verandering (projectalternatief)
17
3.2.3
Geplande activiteiten
18 19
Maatschappelijke taken brandweer 3.3.1
Huidige beleid (nulalternatief)
19
3.3.2
Verwachte verandering (projectalternatief)
21
De Vrijwillige Brandweer in de stad en op het platteland: maatschappelijke taken en 22
onderlinge hulp
3.5
3.6
3.4.1
Huidige beleid (nulalternatief)
22
3.4.2
Verwachte verandering (projectalternatief)
24
3.4.3
Geplande activiteiten en (fysieke) effecten
26 28
Gewone brand 3.5.1
Huidige beleid (nulalternatief)
28
3.5.2
Verwachte verandering (projectalternatief)
29
3.5.3
Geplande activiteiten
30 31
Ramp met het vervoer van gevaarlijke stoffen 3.6.1
Huidige beleid (nulalternatief)
31
3.6.2
Verwachte verandering (projectalternatief)
31
3.6.3
Geplande activiteiten
32
Leidraad MKBA Brandweer
3
1
Achtergrond
Maatschappelijke rendement bepalen Breed in de organisatie van de brandweer en bij de bestuurders leeft de gedachte dat er een nieuwe manier van werken bij de brandweer zal moeten komen. Het bestaande bedrijfsmodel voldoet niet meer en past niet meer bij een aantal trends, die zich in de toekomst nadrukkelijker zullen manifesteren. Er is een verandertraject gestart, wat uitgebreid beschreven is in de Brandweer over morgen. In de Brandweer over Morgen staan twee doelen centraal: Doel 1: Het continuïteitsconcept is de ‘stip aan de horizon’ Het ‘perspectief 2015’ is de eerste stap in de richting van het continuïteitsconcept voor 2040. Het doel is om te beginnen met ‘brandveilig leven’ en dat later door te ontwikkelen naar ‘veilig leven’. Alle vernieuwingen samen leiden tot een nieuw bedrijfsmodel voor de brandweer. Rond 2015 zal een herijking van de koers plaatsvinden. Doel 2: Denken en doen in termen van ‘maatschappelijk rendement’ De brandweer zal de komende jaren steeds meer gaan sturen op activiteiten die in relatie tot de kosten voor de samenleving het hoogste rendement opleveren. Denken in termen van outcome betekent een heel andere benadering van (brand)veiligheid, waarvoor andere en nieuwe (innovatie) instrumenten moeten worden toegepast en ontwikkeld. Dit tweede doel was aanleiding voor de Wetenschappelijke Raad Brandweer om onderzoek te laten doen naar het maatschappelijke rendement van de brandweer. U heeft de volgende vraagstelling geformuleerd: Om de (brand)veiligheid van de samenleving te bevorderen zijn, vanuit de verantwoordelijkheid die de overheid daarin heeft, met publieke middelen brandweerorganisaties ingericht. Op welke manieren kan het maatschappelijk rendement in brede zin van deze brandweerorganisaties in beeld worden gebracht?
De combinatie Ecorys, VeiligheidNL en het Verwey-Jonkerinstituut verricht onderzoek naar het maatschappelijke rendement in brede zin. Het instrument Maatschappelijke Kosten-batenanalyse (MKBA) wordt daarbij toegepast omdat dit instrument ontwikkeld is om het maatschappelijk rendement te bepalen. Bespreking met Wetenschappelijke Raad Brandweer 5 juni 2013 Op 5 juni vond een discussie plaats van de onderzoekers met de WRB. De wens van de WRB is om het maatschappelijke rendement te bepalen van twee situaties: 1. De huidige brandweer, zoals deze nu functioneert 2. De toekomstige brandweer, zoals deze gaat functioneren op basis van het voorgenomen beleid uit het document Brandweer over Morgen. Het onderzoek wordt ook in twee delen gesplitst: 1. Een welvaarts-economische analyse van de huidige brandweer. Dit gebeurt (ex-post) door de afgelopen tien jaar te beschouwen hoe de verbanden tussen de budget(verdeling), de activiteiten en de prestaties (aantal branden, slachtoffers) zijn (zie onderstaande figuur ∆1: maatschappelijk rendement huidig beleid). Met deze analyse is het mogelijk het maatschappelijke rendement te bepalen, deels op basis van de spelregels van een MKBA en
Leidraad MKBA Brandweer
5
deels gebaseerd op andere spelregels.1 2. Een analyse van de toekomstige brandweer op basis van een MKBA. Hiervoor zullen we een vijftal casus beschouwen, die samen het brede werkveld van brandweer afdekken (∆2: MKBA projecten). Hierbij wordt een , waarbij de MKBA (ex ante) wordt uitgevoerd door een alternatieve aanpak per casus ter vergelijken met het nulalternatief. We kiezen vermoedelijk voor het jaar 2012 (als eindpunt van deel 1 en startpunt van deel 2) omdat de gegevens daarover bekend zijn. We onderzoeken nog of 2010 in plaats van 2012 een beter startpunt zou kunnen zijn omdat een aantal van de vernieuwingen al in gang waren gezet, voor de publicatie van Brandweer over Morgen. En als we dan tien jaar terugkijken, dan loopt het vanaf 2000.
Maatschappelijk rendement algemeen Het begrip maatschappelijk rendement is in de economische (welvaarts)theorie gedefinieerd. Populair gezegd gaat het bij het maatschappelijk rendement om de wenselijkheid van een ‘project’ vanuit maatschappelijk perspectief. De MKBA brengt alle effecten die voortkomen uit een project in kaart. Het gaat daarbij in de eerste plaats om effecten die via de markt lopen, zoals de uitgaven en inkomsten van een ondernemer (business case). Daarnaast neemt een MKBA ook effecten mee, die niet via de markt een prijs krijgen, maar wel voor burgers van belang zijn. Een voorbeeld hiervan is het gevoel van veiligheid. Tot slot neemt een MKBA ook onbedoelde effecten van een project mee, bijvoorbeeld de verontreiniging van het oppervlaktewater en daarmee schade aan het milieu bij bluswerkzaamheden. In deze Leidraad zullen we preciezer aangeven hoe het maatschappelijke rendement is gedefinieerd in het geval van de brandweer en hoe we het operationaliseren in meet- en waarderingsmethoden. Definitie maatschappelijk rendement In de scriptie Een Rendabele Brandweer van drs. J.P. Van Ritbergen – Meerenburgh, nov. 2011 worden diverse invalshoeken gegeven om het maatschappelijk rendement van de brandweer te
1
6
Er worden deels andere spelregels toegepast omdat een volledig MKBA niet goed mogelijk is. Een MKBA vereist een nulalternatief, waarbij er geen brandweer is. Het is niet eenvoudig te bepalen hoe een situatie zou zijn zonder brandweer. Dit zou leiden tot allerlei aanpassingen in de maatschappij, die niet objectief tot één vertrekpunt leiden. Om die reden blikken we tien jaar terug. Daarbij gaan we uit van de aanname dat het budget dat wordt uitgegeven aan de Brandweer (en dat maatschappelijk in een democratisch proces is bepaald) ook de maatschappelijke waarde representeert.
Leidraad MKBA Brandweer
bepalen. Een kernvraag in dit onderzoek is: Waarom vervult de brandweer soms toch taken, waar vraagtekens gesteld kunnen worden bij de legitimiteit ervan en waar de verhouding tussen het voorkomen van slachtoffers en de forse investering in die taak, weinig rendabel lijkt te zijn?
Het antwoord ligt volgens de auteur besloten in de interpretatie van het begrip: ‘maatschappelijk rendement’: In deze analyse wordt het begrip, en dan in het bijzonder het onderdeel ‘maatschappelijk’, nadrukkelijk verbonden met de waardering van de bestuurders van de brandweer. Hoofdconclusie: een verhoging van het maatschappelijk rendement is méér dan een betere financieel-economische exploitatie van de brandweer (minder slachtoffers en schade tegen minder kosten). Sterker, een te grote focus op een economisch rendabele prestatie, leidt tot een verlaging van het maatschappelijke rendement van de brandweer!
Diverse invalshoeken worden in de studie geanalyseerd en uiteindelijk wordt de volgende definitie van maatschappelijk rendement (van brandweeractiviteiten) gehanteerd: Het maatschappelijke rendement is de totaalwaardering van een publieke inspanning /activiteit, gebaseerd op een brede kosten en baten analyse, gericht op een te bereiken effect op lange termijn voor (groepen in) de maatschappij, binnen een maatschappelijke verantwoordelijkheid, waarbij de prestaties op elk moment door de manager en de bestuurder voldoende verantwoord kunnen worden aan de volksvertegenwoordiging (i.c. de burger/maatschappij).
In bovenstaande definitie liggen de volgende vooronderstellingen besloten: 1. De totaalwaardering van maatschappelijk rendement is meer dan een kostenbaten analyse. Om maatschappelijk verantwoord te kunnen renderen, dient de overheid aan bepaalde voorwaarden te voldoen. 2. In die totaalwaardering vormen daarom tenminste de variabelen integriteit, doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid (procesmatige) kernelementen. 3. Waardering van overheidsbeleid is voor een groot deel subjectief en afhankelijk van degene die waardeert. 4. Bij het uitvoeren van taken binnen de maatschappelijke verantwoordelijkheid hoort de procesmatige legitimiteitsvraag: is het correct dat juist de overheid (i.c. de brandweer) deze taak uitvoert of had deze, met hetzelfde effect tot gevolg ook binnen een systeem van marktwerking gepast? 5. Om een effect op lange termijn te realiseren en tussentijdse prestaties voldoende goed te kunnen verantwoorden, dient de organisatie die richting op gestuurd te worden. Om te kunnen sturen moet het management inzicht hebben in de causale effecten van beleid op de maatschappij (later in deze analyse geduid als ‘outcome’). Ecorys kan zich in deze definitie goed vinden met één kanttekening. De auteur hanteert een smalle definitie van een kosten-batenanalyse en geeft in het eerste punt aan dat de totaalwaardering van het maatschappelijk rendement meer is dan een kosten-batenanalyse. Wij hanteren in onze aanpak een brede definitie van een MKBA en daar horen alle maatschappelijk relevante effecten in thuis (binnen de scope). Wel is het zo dat niet alle effecten eenvoudig te meten zijn. Het wordt nog een kunst om eerst alle relevante effecten goed te benoemen, ze te SMART te vertalen, te voorzien van een indicator, te meten en om te zetten in geldtermen (monetariseren).
Leidraad MKBA Brandweer
7
Vooralsnog willen we deze definitie hanteren en eventueel aanpassen als we gedurende het onderzoek tot nieuwe inzichten komen. Wat zijn effecten? Voor het bepalen van het maatschappelijk rendement zal goed naar de effecten van het beleid moeten worden gekeken. De effecten bestaan uit:
de ‘outputs’ van de activiteiten: aantal maal uitgerukt
de resultaten: zoveel branden geblust
impact: zoveel doden en gewonden bespaard (en ook de subjectieve effecten)
U schrijft in uw offerte-aanvraag: “Denken in termen van outcome betekent een heel andere benadering van (brand)veiligheid, waarvoor andere en nieuwe (innovatie) instrumenten moeten worden toegepast en ontwikkeld.” Als hulpmiddel hiervoor maken wij gebruik van het volgende schema, waarbij de relatie wordt gelegd tussen de voorkant van het beleid:
probleemanalyse (SWOT), doelen, inputs (geld en mankracht), projecten en de achterkant na uitvoering van het beleid;
Effecten: outputs, resultaten (outcome) en de uiteindelijk impact op de buitenwereld.
Juist de relatie tussen de ‘inputs’ en de ‘resultaten/impact’ geeft aan of het beleid efficiënt was. In een MKBA vergelijk je van meerdere projecten de inputs en de resultaten/impact (effecten).
Dit bovenstaande model lijkt heel sterk op het model dat TNO heeft gebruikt in de studie RemBrand Fase 1 (2013). Er zijn twee kleine verschillen. In het Ecorys-model wordt een relatie gelegd tussen de problemen en kansen (SWOT), de doelen in het beleid en de input. Bij TNO start de figuur met de inputs. Een ander verschil is dat er bij Ecorys nog een tussenstap ‘resultaten’ zit tussen ‘ outputs’ en ‘ impact’. Uiteindelijk wordt een MKBA de analyse van de kosten en baten gemaakt op het niveau van de ‘ impact’. Het gaat om wat er daadwerkelijk veranderd door de activiteiten van de brandweer.
8
Leidraad MKBA Brandweer
Leidraad MKBA Brandweer
9
2
Maatschappelijk rendement brandweer vandaag de dag
2.1
Algemene aanpak Centraal in onze aanpak staat een methodologisch kader met vier categorieën:
Activiteiten van de brandweer
Meetbare (fysieke) effecten
Effecten op de welvaart
Methodiek om de effecten te kwantificeren en in geld te waarderen.
Het methodologisch kader gaat uit van de (nieuwe) activiteiten van de brandweer. Hieraan koppelen de we te verwachten meetbare (fysieke) effecten. Vervolgens bepalen we per effect hoe dit doorwerkt in termen van welvaart voor de maatschappij, de kern van een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Hieraan kunnen we een beproefde methodiek koppelen. Het schema geeft een voorlopige weergave van de verbanden tussen de activiteiten, (fysieke ) effecten en de doorwerking op de welvaart. Op basis van het verdere onderzoek, waaronder de effectenarena’s worden de effecten nader ingevuld en vervolgens gemeten en in geld gewaardeerd. Naar verwachting zal dit o.a. leiden tot meer aandacht voor risico-beheersing, dan in het onderstaande schema is opgenomen.
2.2
Onderzoek naar het huidige rendement Centraal voor de bepaling van het huidige rendement van de brandweer staan gegevens over de brandweer van de afgelopen 10 jaar. Zodoende kan er een trend in beeld worden gebracht m.b.t. budget(verdeling), de activiteiten en de prestaties (aantal branden, slachtoffers). Om deze gegevens boven tafel te krijgen zij er twee denkbare methoden die eventueel ook deels
10
Leidraad MKBA Brandweer
gecombineerd kunnen worden. Het betreft het gebruik van landelijk verzamelde gegevens of het opschalen van regio’s. Landelijke gegevens Landelijke gegevens die inzage geven op de eerder benoemde onderdelen (budget, activiteiten, prestaties) geven het meest complete beeld van de ontwikkelingen over de afgelopen 10 jaar. Landelijke gegevens zijn generiek en daarmee zeer geschikt voor het bepalen van een trendlijn. Een deel van de te verzamelen gegevens is beschikbaar via het CBS. Het detailniveau van landelijke gegevens is echter laag. Bronmateriaal De landelijke gegevens voor het nulalternatief worden verkregen via het CBS Statline. Het gaat hier om gegevens over branden en hulpverleningsactiviteiten, personeel en uitgaven aan de brandweer. Met betrekking tot branden en hulpverleningen gaat het om de repressieve kant van de brandweer. Deze gegevens worden bijgehouden sinds 1985. Er zijn geen landelijke gegevens beschikbaar over de preventieve kant en over budget(verdeling).
Opschalen regio’s Bij de regio’s zijn meer gedetailleerde gegevens beschikbaar m.b.t. de verschillende onderdelen. Een mogelijkheid is om bijvoorbeeld drie regio’s te selecteren (klein-midden-groot) en deze op te schalen naar landelijk niveau. Hiermee gaat wel een gedeelte van de nauwkeurigheid verloren, aangezien het een onmogelijke taak is om alle regio’s te analyseren. Een aandachtspunt hierbij is het risicoprofiel van een regio. Zo is bijvoorbeeld de regio Rotterdam met een hoog risicoprofiel niet representatief voor grote regio’s. Bronmateriaal Via de voorzitter van het landelijke brandweernetwerk Finance & Control (Dennis de Jager) gaan we in kaart brengen welke budget gegevens er op lokaal niveau beschikbaar zijn en welke van deze gegevens geschikt zijn om op te schalen voor generieke conclusies.
Combinatie Het voorstel is om een combinatie te nemen van bovenstaande. De generieke elementen van CBS worden gecombineerd met de opgeschaalde gegevens van de overige elementen. Tegelijkertijd kan dan vergeleken worden of de opgeschaalde elementen die wel landelijk beschikbaar waren vergelijkbaar zijn (toetsend). Het rendement van de huidige situatie vormt ook nulalternatief voor de MKBA van het toekomstige beleid.
2.3
Objectieve en subjectieve veiligheid Een belangrijk punt voor het onderzoek is het verschil tussen objectieve veiligheid (aantal incidenten en gevolgen) en de subjectieve veiligheid (beleving van veiligheid). Burgers kijken over het algemeen met een roze bril naar hun eigen veiligheid. Ze gaan er vanuit dat ze niets overkomt en nemen om die reden vaak ook geen preventieve maatregelen. Er zijn objectief bezien in vergelijking met bijvoorbeeld verkeersongelukken niet heel veel doden door brand, ca. 40-60 per jaar. De beeldvorming van de veiligheid bij brand is cruciaal. Het is wellicht een waarde op zich voor het rendement van de brandweer. Daarbij is wel onderscheid relevant tussen wat een terecht gevoel van veiligheid is (gebaseerd op objectieve veiligheid) en waar het om een ‘misplaatst’ gevoel van veiligheid gaat (vanuit onwetendheid of verkeerde informatie). In het onderzoek zullen
Leidraad MKBA Brandweer
11
we scherp analyseren wat de ‘oorzaken’ zijn van het effect van de subjectieve veiligheid. In die zin vergt deze MKBA een andere aanpak, dan een causale relatie tussen het project en de effecten. Hierbij wordt gedacht aan de relatie tussen effectenreductie, risicoperceptie van de burgers en niveau van zelfredzaamheid. We gaan in dit onderzoek ook uit van een aantal effecten in de maatschappij en proberen terug te redeneren wat de oorzaak is. Hoe ontstaat de perceptie van de brandweer? En welke acties, maatregelen etc. van de brandweer en de burgers zelf hebben daar invloed op? Of zit het deels buiten de brandweer zelf (kinderspeelgoed met brandweerauto’s, kinderboeken etc.).?
Veiligheidsbewustzijn Veiligheidsbewustzijn hangt samen met de mate waarin men zich bewust is van de risico’s in de dagelijkse leefsfeer. In de jaarlijkse enquête Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN ) zijn vragen opgenomen over de mate waarin respondenten zich bewust zijn van de kans op een ongeval, of bang zijn om een ongeval te krijgen of een sportblessure op te lopen.2 ‘Brand in huis’ blijkt een onderwerp waar mensen in Nederland relatief weinig bij stilstaan. Gevraagd naar hoe vaak men stilstaat bij de volgende 10 onderwerpen, blijkt het een van de minst zorgelijke onderwerpen. Het meest is men bezig met voeding, gewicht, beweging en verkeersveiligheid; 60-75% van de populatie staat hier min of meer geregeld bij stil. Onderwerpen als brand, ongevallen en inbraak in en om huis zijn voor een meerderheid 70-85% zelden of nooit reden tot zorg. Vrouwen staan vaker stil bij de risico’s dan mannen en het veiligheidsbewustzijn neemt toe met de leeftijd. Een uitzondering vormt het stilstaan bij sportblessures, dat meer plaatsvindt bij jongens (<18 jaar). Brandveiligheid is slechts bij 18% van de jongeren geduid als risico (16% van de mannen, 20% van de vrouwen). Bij 20% van de mannen en bij 30% van de vrouwen van 18 jaar en ouder wordt brand in huis als onderwerp genoemd.
2
12
Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN), voorheen Ongevallen in Nederland, is een continu uitgevoerde enquête onder Nederlandse huishoudens naar letsels door ongevallen en blessures. Het gaat daarbij zowel om medisch behandelde als niet medisch behandelde letsels. Tevens wordt gevraagd naar sportparticipatie en bewegen in Nederland. In totaal worden per jaar circa 11.000 personen ondervraagd door middel van telefonische interviews of via internet. Door middel van weging van de enquêtegegevens wordt de steekproef in overeenstemming gebracht met de landelijke bevolking. Omdat het aantal ondervraagden per type ongeval relatief klein is, is OBiN met name geschikt om een algemeen overzicht te geven van ongevalsproblematiek. De werkzaamheden voor OBiN worden uitgevoerd door VeiligheidNL, Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV, TNO Kwaliteit van Leven, TNO Arbeid en het W.J.H. Mulier Instituut.
Leidraad MKBA Brandweer
Figuur 1: Hoe vaak heeft u stilgestaan bij de volgende onderwerpen (%)?
Bron: Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN) 2006-2012.
Als we naar de ontwikkeling van veiligheidsbewustzijn gedurende de afgelopen zeven jaar kijken, zien we vooral bij verkeersveiligheid een daling. Misschien kan dit uitgelegd worden als een toename van veiligheidsbeleving. Naar verhouding staat men ook minder stil bij de onderwerpen ongevallen thuis en beroving/geweld op straat, maar is men vaker bezig met inbraak in eigen woning (figuur 2). Brand in eigen woning houdt in de periode ongeveer 25% van de bevolking geregeld bezig. Figuur 2: Jaarlijks percentage van bevolking dat geregeld stilstaat bij veiligheidsonderwerpen
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
2011
brand in uw huis :
verkeersveiligheid :
beroving/geweld op straat :
ongevallen in en om uw huis :
2012
inbraak in uw huis :
Bron: Ongevallen en Bewegen in Nederland
Leidraad MKBA Brandweer
13
3
Rendement toekomstig beleid: Uitwerking in casus
3.1
Algemeen Wettelijke taak als vertrekpunt: brand en gevaar De Brandweer heeft een wettelijke taak vanuit de Wet Veiligheidsregio’s Artikel 3 Tot de brandweerzorg behoort:
het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
Brandveiligheidsketen In de Brandweer over morgen is de brandveiligheidsketen (vlinderdas) opgenomen. Dit is een model waarin de brand een momentopname is en er een aantal stappen voorafgaande en nadien zijn opgenomen. Voor elke stap is aangegeven wat de taken van de brandweer zijn. Deze brandveiligheidsketen is twee maal opgenomen. Eenmaal met de uitleg van hoe nu de activiteiten zijn ingericht, met een zwaar accent op de repressie. En een tweede maal met daarin de beoogde verandering van aanpak is te zien, met meer aandacht voor het voorkomen van brand. Dit denkmodel biedt twee goede vertrekpunten voor de MKBA om het maatschappelijke rendement van het toekomstige beleid te bepalen. Het biedt een kapstok voor het bepalen van het nulalternatief (namelijk doorgaan op de huidige weg met evenveel inzet op repressie). En ten tweede biedt het een aantal logische categorieën voor een vernieuwde aanpak, waarbinnen dan projecten /maatregelen kunnen worden gedefinieerd. Per project/maatregelen kunnen dan vervolgens verwachte effecten worden bepaald.
Vlinderdas te beperkt: meer nodig voor gevaar Een punt van aandacht daarbij is dat de vlinderdas wel goed het aspect van brand beschrijft, maar in mindere mate de bredere taken van de brandweer, het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand. Om die reden stellen we een bredere aanpak voor met specifiek aandacht voor deze andere taken.
14
Leidraad MKBA Brandweer
Is de brandweer een project? In de MKBA-literatuur wordt van een ‘project’ gesproken, dat is een (beleids)ingreep waarbij schaarse middelen worden ingezet. Deze terminologie is afkomstig uit wereld van de infrastructuur, waar MKBA’s veelvuldig zijn toegepast. Denk bijvoorbeeld aan een project als een nieuwe spoorlijn. Daar is het relatief eenvoudig voor om een vergelijking te maken tussen de huidige situatie waarin een spoorlijn er niet is en een toekomstige situatie waarin die spoorlijn wel is aangelegd. Voor de brandweer ligt dit een slag anders. Het gaat om een grote en complexe organisatie met meerdere maatschappelijke taken. En een organisatie met een lange geschiedenis. Het is niet goed mogelijk om de term project hiervoor te gebruiken. Niettemin is het nodig om bij het bepalen van het maatschappelijk rendement van de brandweer een redenering op te bouwen, waarin een vergelijking wordt gemaakt van een bepaalde vorm van brandweer(organisatie), die vergeleken wordt met een aangepaste vorm. Door systematisch meerdere vormen van taken en organisatievormen van de brandweer te analyseren, is het mogelijk om het maatschappelijk rendement te bepalen. Zoals aangegeven, is het voor de toekomst methodisch eenvoudiger een vergelijking te maken van de voortzetting van de huidige brandweeraanpak en -organisatie en een nieuwe werkwijze conform het beleid uit De Brandweer over Morgen.. Schakelen tussen macrobeeld en cases In het onderzoek zal meerdere keren geschakeld worden tussen het landelijk niveau (macrobeeld) en de cases in de praktijk. Het wordt de kunst om algemene uitspraken te kunnen doen, die goed verankerd zijn in concrete praktijk. Dit stelt als eis aan de keuze van de cases dat ze representatief zijn voor het werkveld van de brandweer. Daarmee is het mogelijk om vanuit de praktijkcases op te schalen naar algemeen geldende conclusies.
Omdat de taak van de brandweer breed is, zijn we op zoek naar een selectie van 5 casus, die deze breedte goed afdekken. In de onderstaande figuur hebben we een aantal casus gepositioneerd om zo de keuze te vergemakkelijken. Hierbij hebben we drie hoofdcategorieën onderscheiden:
Brand(gevaar): onderverdeeld in vier stappen van de vlinderdas
Gevaar voor mens en dier
Vrijwilligerswerk
Leidraad MKBA Brandweer
15
Brand(gevaar) Proactie
Preventie
Gevaar mens en dier
Vrijwilligerswerk Nazorg
Repressie
maatschappelijke taken
zorginstellingen studenten brandveilig leven private kwaliteits‐ borging
ramp transport gevaar stoffen platteland
brandwerend meubilair
stad samenwerking professionals en vrijwilligers (gewone) brand Private brandweer
De ‘longlist’ van 11 casus was als volgt: 1. Zorginstellingen 2. Brandveilig leven, studenten 3. Private kwaliteitsborging in de bouw 4. Verplichting brandwerend meubilair 5. Ramp transport gevaarlijke stoffen 6. Maatschappelijke taken brandweer 7. Platteland: De doorwerking van het sociale netwerk van de vrijwillige brandweer op het platteland: sociale cohesie, Wmo-baten en competenties van burgers 8. Stad: De doorwerking van het sociale netwerk van de vrijwillige brandweer in de grote stad: sociale cohesie, Wmo-baten en competenties van burgers 9. Samenwerking tussen professionals en vrijwilligers: nu en in de toekomst 10. ‘Gewone’ brand 11. Versterking private brandweer: Een model met een beperktere publieke brandweer en een aanbesteding van private brandweer (vergelijkbaar met openbaar vervoer). Op 5 juni vond een levendige discussie met de WRB plaats over welke casus (meervoud) gekozen moesten worden. De volgende casus zijn gekozen: 1. Brandveilig leven: speelt in op gedrag en preventie a. Binnen deze casus komt aandacht voor zorginstellingen als goed voorbeeld van gebruikers, die relatief kwetsbaar zijn of de keuze wordt gemaakt om naar scholen te kijken met het oog op het effect van voorlichting op gezinnen. b. Binnen deze case is aandacht voor de adviestaak van de brandweer en wordt ook gekeken naar het alternatief van Private kwaliteitsborging in de bouw 2. Maatschappelijke taken brandweer 3. De Vrijwillige Brandweer in de stad en op het platteland: maatschappelijke taken en onderlinge hulp
16
Leidraad MKBA Brandweer
4. Gewone brand 5. Ramp met het vervoer van gevaarlijke stoffen
3.2
Brandveilig leven (incl. zorginstellingen en private kwaliteitsborging)
3.2.1 Huidige beleid (nulalternatief) Een nadere keuze wordt nog gemaakt of er naar zorginstellingen of naar scholen wordt gekeken. In 2003 heeft de VROM-Inspectie een onderzoek uitgevoerd naar de brandveiligheid bij zorginstellingen en in 2007 is in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een soortgelijk onderzoek uitgevoerd door het toenmalige College Bouw Zorgvoorzieningen (CBZ, nu TNO Zorg en Bouw). Bij beide onderzoeken is geconstateerd dat de brandveiligheid bij zorginstellingen vaak te wensen over laat. Mede naar aanleiding van deze onderzoeken zijn door diverse instanties acties opgezet om tot verbetering van de brandveiligheid te komen. In 2010/2011 is opnieuw een onderzoek naar de brandveiligheid in zorginstellingen uitgevoerd om te kijken welk effect de acties naar aanleiding van de eerder uitgevoerde onderzoeken hebben gehad. Hieruit blijkt dat:
de bouwkundige brandveiligheid van veel zorginstellingen tekort schiet; bij 30% van de instellingen is sprake van zulke ernstige gebreken dat ingrijpen noodzakelijk is. Ten opzichte van de onderzoeken in 2003 en 2007 is er weinig tot geen verbetering geconstateerd.
bij de meeste zorginstellingen een behoorlijke aandacht is voor de naleving van gebruikersvoorschriften. Vrijwel alle zorginstellingen beschikken over een gebruikersvergunning.
er over het algemeen wel brandveiligheidsbeleid aanwezig is, maar dat dit niet altijd volledig is; er is niet voldoende aandacht voor evaluatie en bijstelling van het brandveiligheidsbeleid, de borging schiet tekort.
Brandveiligheidsbewustzijn van medewerkers vaak onvoldoende is. Brandveiligheid is niet de core-business van de zorgsector, maar moet wel een belangrijke plaats in de dagelijkse praktijk van de zorginstellingen innemen. Meer aandacht en kennis bij zowel het management als op de werkvloer is nodig om tot een adequaat brand-veiligheidsbewustzijn te komen.
de voorlichting aan patiënten en cliënten over brandveiligheid is vaak onvoldoende. Bij veel instellingen ontbreekt daarvoor gericht beleid en voorlichtingsmateriaal.
De brandweer heeft geen wettelijke taken als het gaat om de brandveiligheid van zorginstellingen. Wel kunnen zij op verzoek van een gemeente optreden als adviseur bijvoorbeeld bij naleving van het Bouwbesluit of bij verlening van een gebruikersvergunning. De brandweer moet echter wel weten hoe de gebouwen van zorginstellingen er van binnen en buiten uitzien en dat de zorginstellingen voor de brandweer goed bereikbaar en toegankelijk is. De brandweer is daarom een goede partij op bovengenoemde resultaten op te pakken. 3.2.2 Verwachte verandering (projectalternatief) Landelijke invoering van de methodiek ‘Geen nood bij brand!’ (GNBB). GNBB is een samenwerkingsproject tussen brandweerkorpsen en zorginstellingen om de brandveiligheid van zorginstellingen structureel te verbeteren. Het uitgangspunt is dat er gezamenlijk (leidinggevenden en directie van zorginstellingen, cliënt/bewoner, zorgverlener en brandweer) wordt gekeken, vastgelegd en besproken waar de problemen liggen en hoe deze kunnen worden opgelost. De kosten om deze methodiek te implementeren, worden nagevraagd bij de uitvoerders van GNBB door VeiligheidNL.
Leidraad MKBA Brandweer
17
Doel GNBB moet er toe leiden dat er bij cliënten, medewerkers, leidinggevenden en directieleden van zorginstellingen een positieve verschuiving is op attitude, risicoperceptie en bewustwording ten aanzien van brandveiligheid binnen de zorginstelling. Naast een positieve verschuiving op attitude en bewustwording moet er in een zorginstelling ook meer aandacht worden gegeven aan brandveiligheid (bijvoorbeeld door het treffen van maatregelen, het doen van oefeningen etc.). Resultaat Uitgangspunt bij het bereiken van dit doel is het werken aan een andere relatie tussen brandweer en zorginstelling. In plaats van een situatie waarin de brandweer besluiten oplegt aan een zorginstellingen wordt met GNBB gestreefd naar:
een situatie waarin zorgorganisatie en brandweer samen kijken naar brandveiligheid,
een situatie waarin zowel cliënten en medewerkers van zorginstellingen, als leidinggevenden en de directie zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid op het terrein van brandveiligheid.
3.2.3 Geplande activiteiten In 'Geen nood bij brand!' staat de veiligheidsexpeditie centraal. De brandweer, medewerkers van de zorginstelling en cliënten maken gezamenlijk een rondgang door de zorginstelling en registreren veilige en onveilige situaties. Na deze veiligheidsexpeditie bespreken ze hun bevindingen en wordt dit vastgelegd in een verslag met daarin aandachtspunten voor de zorginstelling. Daarnaast wordt gezamenlijk een ontruimingsoefening gedaan en bestaat de mogelijkheid om samen voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren. Binnen GNBB stimuleert de brandweer om gebruik te maken van een (per instelling op maat te maken) e-learning module voor de BHV-organisatie. (Fysieke) effecten Brandweer Nederland (voorheen NVBR) heeft VeiligheidNL in 2011 gevraagd een proces- en effectevaluatie uit te voeren voor de methodiek ‘Geen nood bij Brand!’. Uit deze evaluatie blijkt dat, buiten een positieve verschuiving op het aantal brandoefeningen in 2011, geen significante verschuivingen kunnen worden vastgesteld in attitude, bewustzijn en risicoperceptie van medewerkers van zorginstellingen met 'Geen nood bij brand!' ten opzichte van zorginstellingen zonder 'Geen nood bij brand!' Een verklaring hiervoor ligt in het feit dat 'Geen nood bij brand!' als project nog niet voldoende gecontinueerd is. De evaluatie heeft wel aangetoond dat deelnemers (facilitair managers zorginstellingen):
enthousiast zijn over de opzet en aanpak. Ze hebben GNBB ervaren als een project waarin het gaat om samen te komen tot een brandveiliger situatie. Ze bemerken en waarderen een meer open en gelijkwaardige samenwerking (minder autoritaire, meer toegankelijke en adviserende brandweer);
ervaren een tijdelijke verhoging van het veiligheidsbewustzijn en zelfvertrouwen van medewerkers;
en geloven in een lange termijn effect indien activiteiten zoals expedities en ontruimingsoefeningen structureel worden uitgevoerd.
Harde uitspraken over de effectiviteit van GNBB zijn op dit moment dus (nog) niet mogelijk. Uitvoering van GNBB door de brandweer valt onder de proactie-preventie activiteit ‘adviezen aan bedrijven’ in dit geval zorginstellingen en leiden daarmee vermoedelijk tot een kleinere kans op brand/ongevallen. In een effectenarena brainstormen we met ervaringsdeskundigen over de mogelijke effecten bij landelijke implementatie GNBB. Verder wordt verwacht dat door de toegenomen aandacht voor preventie de totale kans op branduitbraak wellicht afneemt en door meer tijd voor repressieve taken neemt kans op en omvang
18
Leidraad MKBA Brandweer
van brand- en waterschade af door sneller ingrijpen. De totale kosten van de brandweer zijn naar schatting gestegen tot 1,1 miljard euro in 2011 en de financiële schade door brand bedroeg 760 miljoen euro (zie figuur 2). Naast het voorkomen van doden en gewonden door brand zijn er effecten te verwachten in de kosten van de brandweer en de omvang van de brandschade.
Figuur 2: Kosten van brandweer en financiële schade in 2005-2011 (Brandweerstatistiek, CBS) 1.200 1.000 800 600 kosten brandweer (mln euro)
400
financiële schade (mln euro) 200
2011*
2010
2009
2008
2007
2006
2005
0
Deelnemers effectenarena
3.3
zorginstellingen die ervaring hebben met GNBB
zorginstellingen die nog geen ervaring hebben met GNBB
Brandweer Gelderland-Midden
Projectleider GNBB
Eventueel andere partijen, zoals Actiz, ministerie VWS
Maatschappelijke taken brandweer
3.3.1 Huidige beleid (nulalternatief) Taken Brandweer De wettelijke taken van de (gemeentelijke) brandweer bestaan in elk geval uit :
het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;
het beperken en bestrijden van rampen en zware ongevallen.
Naast deze wettelijke taken voert de brandweer nog een aantal taken uit waarbij bijvoorbeeld geen gevaar is voor mens en dier. Te denken valt aan het verwijderen van een omgevallen boom of het bergen van een autowrak uit het water. Het gaat dan om dienstverlenende taken waarvoor de brandweer, afhankelijk van de beschikbaarheid van personeel, ingezet kan worden en waarvan de gemeente meestal de opdrachtgever is. Omdat er lastig onderscheid is te maken tussen hulpverlening en dienstverlening, geldt dit ook voor wettelijke en niet-wettelijke taken van de brandweer.
Leidraad MKBA Brandweer
19
Meldingen De verzoeken om assistentie die de brandweer ontvangt (de meldingen), zijn onder te verdelen in brandmeldingen en hulpverleningsmeldingen. Bij brand is sprake van een melding waarbij maatregelen moeten worden genomen om de brand te blussen en de gevolgen van brand te beperken . Bij hulpverlening is sprake van een melding waarbij maatregelen moeten worden genomen ter beperking en bestrijding van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen. Zowel bij een melding van brand als een melding voor hulpverlening kan sprake zijn van loos alarm. Loos alarm is een al dan niet opzettelijke melding zonder dat er brand is of zonder dat er reden is voor hulpverlening. In 2011 zijn bij de brandweer 155.000 meldingen binnengekomen: 107.000 brandmeldingen, waarvan er 66.000 loos alarm bleek te zijn en 48.000 verzoeken tot hulpverlening, waarvan 3.400 loos alarm (Bron: Brandweerstatistiek, CBS, 2012). Hulpverlenende taken Het bevrijden of redden van personen is de meest genoemde vorm van hulpverlening in 2011, in bijna 37% van de bekende gevallen. Met ruim 23% wordt de categorie bestrijden van wateroverlast en stormschade net iets minder vaak genoemd dan in 2010. In bijna 12% van de werkzaamheden moesten er dieren bevrijd worden en in bijna evenveel gevallen was de hulp van de brandweer niet meer nodig. Er wordt in de Brandweerstatistiek (CBS, 2012) onderscheid gemaakt tussen hulpverleningen in en aan gebouwen en in de open ruimte. In 2011 had 47% van alle hulpverleningen betrekking op gebouwen. Daarbij ging het om iets meer dan 21.000 hulpverleningen, bijna 10% minder dan vorig jaar. Woongebouwen bleef grootste categorie waar hulpverleningen plaatsvonden (50%). In 30% van de gevallen was het soort gebouw onbekend of niet ingevuld. Bij de hulpverleningen in of aan woongebouwen bestonden de werkzaamheden van de brandweer voor een belangrijk deel uit het bevrijden of redden van personen (46%), het bestrijden van wateroverlast en stormschade (23%) en het openen van deuren (20%) (zie figuur 1). Figuur 1: Hulpverlening door brandweer in 2010-2011 (Bron: CBS Brandweerstatistiek 2012).
Van de hulpverleningen in de open ruimte hadden 6.300 gevallen in 2011 betrekking op wegen, straten, bermen en terreinen. Hiervan bestond bijna de helft van de gevallen uit het bestrijden van wateroverlast of stormschade en een derde van de gevallen uit het reinigen van wegen of terreinen. Bij een derde van alle hulpverleningen ging het om het bevrijden of redden van personen. Het bestrijden van wateroverlast en stormschade in de open ruimte kwam in 23% van de gevallen voor. Verder vond 3.200 van de hulpverleningen in de open ruimte plaats bij personenauto’s. Het bevrijden of redden van personen (67%), het reinigen van wegen of terreinen (11%) en het bergen
20
Leidraad MKBA Brandweer
of verwijderen van auto’s (10%) omvatte de meeste werkzaamheden. In bijna een kwart van de gevallen hoefde de brandweer niet meer in actie te komen. 3.3.2 Verwachte verandering (projectalternatief) Gemeten naar het aantal valide meldingen per jaar maken de hulpverlenende activiteiten een belangrijk deel uit van het takenpakket van de brandweer: 44.000 hulpverleningen versus 41.000 branden. Naast het blussen van branden heeft de brandweer nog een reeks aan activiteiten op het gebied van preventie, training, voorlichting, inspectie, advies en controle op het gebied van branden rampenbestrijding. Een verschuiving van hulpverlening naar de overige kerntaken van de brandweer vereist dat andere publieke instanties zoals landmacht en politie belast worden met meer hulp- en dienstverlenende taken. Ook uitbesteding bij commerciële partijen is een mogelijkheid. Verwacht effect Als primair effect wordt verwacht dat andere organisaties de taken van de brandweer overnemen. De vraag is dat in welke mate dat gebeurt (wat blijft liggen>), wat is de kwaliteit van de geleverde diensten en wat zijn de kosten. Secundair heeft dit ook weer invloed op de organisatie van de brandweer zelf en dat onderscheiden worden in: 1. korte termijn: er blijft personeel over bij de brandweer met meer tijd. Wat gaan zij doen? Is er daarbij een verschil tussen de professionals (mogelijke verveling?) en de vrijwilligers (die minder worden opgeroepen)? 2. Lange termijn: De organisatie past zich aan. Wat is dan effect van de bezuinigingen? Moeten kazernes worden opgeheven? En leidt dat weer tot effect bij hun primaire taak t.a.v. brand? Geplande activiteiten Aan een effectenarena zouden kunnen deelnemen:
mensen van de brandweer zelf (in de uitvoerende taken)
mensen van andere instanties, landmacht, politie of wellicht zijn er particuliere instanties die dergelijke taken op zich kunnen/willen nemen (voor zover bekend?)
gemeentelijke beleidsmakers met veiligheid in de portefeuille
Onze longlist van organisaties is:
Gemeente, waaronder bouw- en woningtoezicht
VNG
Bedrijfsbrandweer
Prorail of spoorvervoerder goederen
ANWB (brand in auto’s onderweg)
Politie
Ziekenhuis, ambulance
Staatsbosbeheer (droogt natuur)
DCMR
Verzekeringbedrijf
Veiligheidsraad
Leidraad MKBA Brandweer
21
3.4
De Vrijwillige Brandweer in de stad en op het platteland: maatschappelijke taken en onderlinge hulp
3.4.1 Huidige beleid (nulalternatief) In Nederland zijn zo’n 27.000 brandweermannen en –vrouwen actief. Ongeveer 4.500 hiervan werken in beroepsdienst en ca. 22.500 is vrijwilliger. (www.brandweer.nl) In De Brandweer over morgen staat te lezen: Bij de brandweer werken ongeveer 30.500 mensen, waarvan ruim 27.000 werkzaam zijn in de incidentbestrijding. Hiervan is 80 procent vrijwilliger en 94 procent man.
De brandweer heeft volgens de Brandweerwet een aantal taken: het voorkomen, beperken en bestrijden van brand; beperken van brandgevaar; voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt; beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand; beperken en bestrijden van rampen. Hiernaast neemt de Brandweer als organisatie in de praktijk vaak ook een aantal maatschappelijke taken op zich. Bijvoorbeeld het leegpompen van kelders of het helpen van mensen die zich per ongeluk op hun balkon hebben buitengesloten.
Ook speelt de Brandweer en de onderlinge individuele contacten
via de brandweer een niet uit te vlakken rol in het maatschappelijke leven van Nederland. Mannen die elkaar kennen van de Brandweer zijn vaak vrienden, en hun gezinnen nemen deel aan dezelfde activiteiten (Harmonie?) Bij de Brandweer krijgt een vrijwilliger dezelfde opleiding als een beroeps. Een vrijwilliger moet ook hetzelfde aantal uren oefenen. Het enige verschil is dat vrijwilligers geen dagtaak hebben aan hun brandweertaak: zij hebben een ‘gewone’ baan en kunnen in geval van nood opgeroepen worden. Beroepskrachten horen vaak bij het gemeentepersoneel en voor de vrijwilligers is er de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (6700 leden). Afgezien van het uitrukken en het deelnemen aan opleidingen kost het vrijwilligerswerk gemiddeld vier uur per week. De vrijwilligers ontvangen een vergoeding die is vastgesteld in de gemeentelijke rechtspositieregeling. De Brandweer heeft volgens eigen zeggen een tekort aan vrijwilligers en is op sommige plaatsen nadrukkelijk op zoek naar vrouwen. De uitrukkracht staat onder druk, mede doordat vrijwilligers buiten hun eigen woonplaats werken. Het aantal gemeenten met een eigen brandweerkorps neemt af door gemeentelijke herindelingen en door regionalisering van gemeentelijke korpsen. In de grotere steden zijn meer beroepsbrandweermensen te vinden dan op het platteland. Op het platte land is de getalsmatige verhouding tussen vrijwillige en beroepskrachten iets anders dan 80%-20%. Daar hebben vrijwilligers een nog groter aandeel in de brandweerkorpsen. Veel beroepsbrandwachten werken in 24-uursdiensten. Overdag is er meestal een strak programma van oefenen, sport en werkzaamheden zoals bijvoorbeeld onderhoud van het materieel. Werkzaamheden die elk moment onderbroken kunnen worden door een alarmoproep. De ploegen koken meestal zelf en eten samen. ’s Avonds doen ze aan sporten, kijken ze tv of studeren ze. Ze slapen ook op de kazerne. Of ze rustig kunnen slapen of een paar keer per nacht hun bed uit moeten, is onvoorspelbaar. (www.brandweer.nl) Vrijwillige en beroepsbrandweer moeten aan een aantal eisen voldoen, o.a. is minimaal een afgeronde opleiding op VMBO-niveau vereist, moet degene minimaal 18 jaar zijn en moet je over een uitstekende gezondheid en conditie beschikken. Wanneer iemand een zogenoemde ‘repressieve functie’ wil doen, dan heeft diegene naast een gewone middelbare schoolopleiding ook een specifieke brandweeropleiding nodig. Brandweeropleidingen zijn er op alle niveaus: van VMBO tot en met HBO+, van brandwacht tot en met officier. (www.brandweer.nl). Nu heeft ongeveer 6 %
22
Leidraad MKBA Brandweer
een HBO diploma, 21 % een MBO-opleiding en 74 % een lbo-opleiding. Het meeste personeel is technisch georiënteerd. Er zijn verder grote verschillen in opleidingsniveau tussen medewerkers die actief zijn bij de incidentbestrijding of bij de crisis-, risicobeheersing en bedrijfsvoering. Voor de incidentbestrijding kent de brandweer geen reguliere vooropleidingen; het vak wordt binnen de organisatie geleerd en onderhouden. Tot slot, de jeugdbrandweer. Op dit moment zijn er 150 jeugdbrandweerkorpsen in Nederland. In deze korpsen wordt jongens en meisjes een aantal aspecten van het brandweervak bijgebracht. Daarbij is een van de doelstellingen dat kinderen door kunnen stromen naar de vrijwillige- of beroepsbrandweer. Voordat de stap naar de "volwassen" brandweer gemaakt kan worden hebben de kinderen bij de jeugdbrandweer meestal een opleidingsperiode van 5 tot 6 jaar achter de rug. Leden in de leeftijd tussen de 12 en de 15 jaar zijn junioren. Hier begint de (jeugd)brandweercarrière. Bij de junioren worden de basisvaardigheden van de brandweer opgedaan. Vaardigheden die later goed van pas kunnen komen. Het gaat niet alleen over brandweervaardigheden. Het werken in teamverband is minstens zo belangrijk. Vanaf het jaar dat een jeugdlid 15 is kan hij of zij meedoen bij de aspiranten. Hier worden de basisvaardigheden verder ontwikkeld. Na het jaar dat het jeugdlid 18 is geworden mag hij of zij niet meer meedoen met de jeugdbrandweer. Zij kunnen met een pré solliciteren bij een vrijwilligers, beroeps of bedrijfsbrandweerkorps. Maatschappelijk opbrengsten van de brandweer op individueel en collectiefniveau De maatschappelijke opbrengsten van de overwegend vrijwillige brandweer bevinden zich op individueel en collectief niveau en bestrijken diverse terreinen
Betaalbare brandveiligheid door hoog percentage vrijwillige inzet
Door training vaardigheden en competenties vergroten van (overwegend lager opgeleide, mannen) burgers
Inzetbaarheid op andere gebieden: maatschappelijke dienstverlening en onderlinge hulp bieden (Wmo-terreinen)
Besef van veiligheid/ voorlichting bij burgerbevolking vergroten
Gezondheid/conditie (minder kans op hart en vaatziekten; verminderd beroep op zorg)
Door teamwork bijdrage aan sociale cohesie, hechtheid sociaal netwerk
Bijdrage aan maatschappelijk leven in stad en platte land (cultureel en sociaal leven)
Zonder vrijwilligers zou de brandweer zoals deze nu functioneert simpelweg maatschappelijk onbetaalbaar zijn. (http://www.brandweervrijwilligers.nl/onmisbaar-colleges-aan-zet/ Publicatie van Vereniging Brandweer Vrijwilligers. Nummer 5: “Onmisbaar” Maart 2010.) De training die brandweermensen krijgen, komt vaak in het individuele dagelijks leven goed van pas. Men wordt er zelfredzaam van, risicobewust, leert omgaan met moderne gereedschappen, met gevaarlijke situaties, leert in teamverband werken en kan waar nodig, concrete hulp bieden aan anderen. (www.brandweer.nl) Kortom, brandweermensen doen vaardigheden en competenties op die zij individueel en collectief ook buiten de brandweer kunnen inzetten. Ook kunnen zijn hun kennis uit de brandweeropleiding en ervaring uit de praktijk doorgeven aan hun sociale omgeving, bijvoorbeeld door vrienden, kennissen en buren informeel voor te lichten ( waarschuwen als de brandmelder op een verkeerde plek in het huis hangt). Werken bij de brandweer vereist een goede conditie en brandweermensen letten daarop, worden er op aangesproken (door management en elkaar). Op deze manier draagt de brandweer bij aan gezondheidsbevordering van individuen bij de brandweer en een lager beroep op de gezondheidszorg. Brandweermensen werken in teamverband, daarmee is deelname aan de brandweer op zich al goed voor de sociale cohesie in stad en platteland: men kent elkaar beter door het brandweerwerk.. De sociale contacten en vriendschappen via de Brandweer zetten zich bovendien ook door op andere terreinen in de samenleving. Mutual support op het gebied van veiligheid leidt zeer
Leidraad MKBA Brandweer
23
waarschijnlijk ook tot meer sociale cohesie en onderlinge binding buiten de brandweer. Bijvoorbeeld vriendschappen (minder eenzaamheid), gezamenlijk eten, gezamenlijk welzijn en culturele verenigingen organiseren; onderlinge hulp als het gaat om kinderopvang en ouderenzorg (zorg voor elkaar en omzien naar elkaars kinderen/ouders). Dit zou kunnen leiden tot een vermindering van het benodigd budget voor de prestatievelden van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In Nederland doet de overheid momenteel pogingen om burgers te bewegen tot (meer) verantwoordelijkheid en initiatief voor de (leefbaarheid van de) eigen woonomgeving. De brandweer is daar al heel lang met behulp van vrijwilligers/burgers actief in. De Brandweer is geworteld in de lokale gemeenschappen en levert een onmisbare bijdrage aan die gemeenschappen. Werken bij de vrijwillige brandweer is een unieke en tegelijkertijd al lang bestaande vorm van burgerparticipatie en onderlinge hulp (nabuurschap, zoals men in het oosten des lands zou zeggen) die volgens sommigen ook nog eens de zogeheten deelnemende democratie zou bevorderen. Deze inzet van lokale burgers in de lokale gemeenschap versterkt volgens hen het wederzijds vertrouwen tussen burgers en het lokale bestuur. Opbrengsten van de jeugdbrandweer Een van de van de doelstellingen van de jeugdbrandweer is dat kinderen door kunnen stromen naar de vrijwillige- of beroepsbrandweer. Zo zijn bij een groot aantal brandweerkorpsen mensen werkzaam die hun brandweercarrière bij de jeugdbrandweer zijn begonnen. Het gaat hierbij niet alleen om brandweerkorpsen met een jeugdbrandweer maar ook bij korpsen die geen jeugdbrandweer hebben zijn mensen in dienst die elders bij de jeugdbrandweer begonnen zijn. De jeugdbrandweer wordt daarom gezien als de kweekvijver voor de "volwassen" brandweer. Voordat de stap naar de "volwassen" brandweer gemaakt kan worden hebben de kinderen bij de jeugdbrandweer meestal een opleidingsperiode van 5 tot 6 jaar achter de rug. De kinderen, doen net als de volwassenen, vaardigheden en competenties op die zij ook buiten de brandweer kunnen inzetten. Ook vergroot dit hun netwerk. Kinderen die bij de jeugdbrandweer hebben gezeten, groeien op tot meer zelfredzame en risicobewuste burgers wanneer het om brand gaat. 3.4.2 Verwachte verandering (projectalternatief) In De Brandweer over morgen zijn kernpunten voor het toekomstige beleid geformuleerd. Eén heeft betrekking op vrijwilligheid: Kernpunt 7: Vrijwilligheid als belangrijkste basis voor lokale inbedding Vrijwilligers blijven de basis voor de lokale brandweerzorg. Juist de lokale inbedding is voorwaarde voor een effectieve uitvoering van de basiszorg, maar ook voor uitbreiding van het dienstenpakket in het kader van ‘noaberschap’ en brandveilig leven. Door kennisintensieve taken onder te brengen bij de landelijke organisatie, wordt de brandweerzorg weer overzichtelijk voor lokale brandweerkorpsen. Hierdoor blijft het voor vrijwilligers interessant om gemotiveerd en met voldoening hulpverleningswerk te verrichten. Door de nieuwe diensten ontstaan mogelijkheden om ook andere vormen van vrijwilligheid te ontwikkelen dan de gangbare ‘allround vrijwilliger’, bijvoorbeeld voor zorg- en voorlichtingstaken, maar ook voor bepaalde specialismen. (Bron: De Brandweer over morgen) In De Brandweer over morgen zijn vier aspecten bepalend voor het toekomstig bedrijfsmodel. Hieronder citeren we wat relevant is voor dit verdiepende case-onderzoek:
24
Leidraad MKBA Brandweer
De stip aan de horizon is de continuïteitsborger: ontwikkeling naar een organisatie die vooral in proactieve en preventieve zin zorg draagt voor het borgen van de continuïteit van het maatschappelijk leven;
Aan de voorkant van de veiligheidsketen neemt het veiligheidsdenken aan belang toe, gevolgd door continuïteitsdenken (voorkomen van het ontstaan van een verstoring);
Versmalling van de conventionele brandweertaken door toepassing van nieuwe technologieën (domotica, robotica), nadruk op zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid in de richting van de nachtwaker;
Verbreding van de conventionele (fysieke) hulpverleningstaken in de richting van zorgtaken en een veel grotere inzet van de burger (en dus lokale focus) in het veiligheidsdomein (noaberschap). (Bron: De Brandweer over morgen)
Lokale organisatie Door als brandweer meer in te zetten op zelfredzame en veiligheidsbewuste burgers en bedrijven vergroot zij haar maatschappelijk rendement. Daarom zal de brandweer ook in de toekomst moeten beschikken over een solide lokale inbedding. Het is wenselijk dit verder te versterken door intensivering van burgerparticipatie. Door de ontwikkeling van (brand) veilig leven zullen naast de landelijke netwerken ook lokale netwerken met partners worden opgericht. Woningbouwcorporaties, thuis- en jeugdzorginstellingen, GGD’en en politie zullen vanuit dit perspectief deel uitmaken van de meer lokale aanpak die de brandweer voorstaat. (Bron: De Brandweer over morgen) Vrijwilligers: verschuiven van taken, ‘nieuwe vrijwilligheid’ Vrijwilligers zijn en blijven de basis voor de lokale brandweerzorg. Lokale inbedding is bovendien een voorwaarde voor uitbreiding van het dienstenpakket in het kader van ‘noaberschap’ en brandveilig leven. Kennisintensieve taken worden ondergebracht bij de interregionale steunpunten onder de vlag van de LOFV/LKB. De invoering van steunpunten, die specialistische taken uitvoeren, ontlast daarom de lokale brandweerposten. In sommige situaties leidt dit tot verlichting van taken van vrijwilligers. Het verschuiven van taken binnen de brandweer als geheel biedt kansen voor ‘nieuwe vrijwilligheid’. Type vrijwilligers De toekomstige brandweer maakt onderscheid tussen typen vrijwilligers: de basisvrijwilliger, de burgerparticipant, de specialistische vrijwilliger en de jeugdbrandweer. Onder de eerste groep vallen de huidige vrijwilligers. De tweede groep is nieuw en komt voort uit de gedachte de zelfredzaamheid en het veiligheidsbewustzijn te vergroten door burgers veel actiever te betrekken. Uit deze groep zal de brandweer vrijwilligers bijvoorbeeld inzetten bij rampen (burgerorganisatie) of zorgtaken (zoals AED). Burgerparticipanten zijn krachten op vrijwillige basis, zoals de brandweer ooit begon. Zij kunnen een rol spelen bij voorlichtingsactiviteiten of bij zelfredzaamheidactiviteiten op scholen en in buurten. […] In bepaalde gevallen kunnen vrijwilligers uitsluitend specialist zijn, door alleen deze specialistische taken uit te voeren, maar de basiszorg niet meer uitvoeren. Dat kan soms, omdat er in de samenleving al mensen specialist zijn (bijvoorbeeld het uitvoeren van hoogteredding door een alpinistenvereniging), maar ook vanwege specifieke interesse. Tot slot moet er meer aandacht komen voor de jeugd(brandweer). Voor [de jeugd] zijn maatschappelijk rendement, zelfredzaamheid en risicobewustzijn in de toekomst vanzelfsprekend. Daarnaast zorgt interesse bij de jeugd voor maatschappelijke binding. Jeugdbrandweer zorgt later voor meer instroom van nieuwe vrijwilligers en het verhoogt structureel de zelfredzaamheid van burgers. Door al deze ontwikkelingen blijft werken bij de brandweer aantrekkelijk, ook voor vrijwilligers en het kan er ook voor zorgen dat de belangstelling voor de brandweer bij burgers toeneemt. (Bron: De Brandweer over morgen)
Leidraad MKBA Brandweer
25
3.4.3 Geplande activiteiten en (fysieke) effecten Kort samengevat: De toekomstige brandweer doet minder conventionele brandweertaken door toepassing van nieuwe technologieën en meer nadruk op zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers. Het Verwey-Jonker Instituut verwacht de volgende effecten: 1) Minder vrijwilligers beschikken over kennis en vaardigheden die nodig zijn bij de praktische uitvoering van conventionele brandweertaken (hoe te blussen bijvoorbeeld). Daar hoeven dus minder vrijwilligers intensief voor getraind te worden. 2) Gezondheidseffecten voor een kleinere groep individuele vrijwilligers: Bij minder vrijwilligers blijft de conditie op peil omdat dit nodig is voor de fysieke taken bij de brandweer. 3) Meer medische kosten; minder materiële kosten Kort samengevat: De toekomstige brandweer maakt een onderscheid tussen typen vrijwilligers: de basisvrijwilliger, de burgerparticipant, de specialistische vrijwilliger en de jeugdbrandweer. Het Verwey-Jonker Instituut verwacht de volgende effecten: 1. Meer en andersoortige vrijwilligers kunnen aangesproken worden als gevolg van mogelijke andere taken en eisen die er aan de vrijwilligers gesteld worden. 2. Een opener organisatie: De vijver waaruit de vrijwilligers kunnen komen wordt groter. Het is een uitnodiging aan vrouwen, fysiek minder getrainde en hogeropgeleiden en huidige basisvrijwilligers die het rustiger aan willen gaan doen. De vrijwilligers bij de brandweer worden een gevarieerder gezelschap. 3. Meer variatie in carrièreopbouw en carrière-afbouw binnen de brandweer 4. Sociale binding via de brandweer tussen andere groepen en individuen; meer sociale binding 5. Voor burgerparticipanten en specialistische vrijwilligers volstaat korte gerichte training: minder materiële kosten 6. Sociale cohesie en inzet vrijwilligers. Een voorbeeld is de samenwerking tussen de brandweer en afvalbedrijf Van Gansewinkel. Zo wordt in bepaalde gemeenten eens in het jaar vuilnis op een openbare plek verbrand en blust de brandweer dit. Dit leidt tot het bewust maken van het brandgevaar bij het publiek. Kort samengevat: Burgerparticipanten gaan een rol spelen bij voorlichtingsactiviteiten of bij zelfredzaamheidactiviteiten op scholen en in buurten. Verder zullen zij door de brandweer worden ingezet bij rampen (burgerorganisatie) of voor zorgtaken (zoals AED). Het Verwey-Jonker Instituut verwacht de volgende effecten: 1. Meer vrijwilligers/burgers (+ diverser gezelschap) beschikken over kennis en vaardigheden rondom EHBO. (poolen met EHBO-vrijwilligers?) 2. Meer vrijwilligers/burgers beschikken over kennis over wat te doen bij rampen. 3. Meer vrijwilligers/burgers beschikken over kennis van brandveiligheid en vaardigheden in het overbrengen van deze kennis. 4. Meer zelfredzaamheid bij meer burgers door de voorlichting van deze vrijwilligers/burgers. 5. Minder schade en slachtoffers; kleinere kans op 6. Betere veiligheidsbeleving; minder maatschappelijke ontwrichting 7. Brandweer krijgt ander imago erbij: minder macho stoer, meer voor en van de gewone mens; (imago brandweer verwatert? Is bijna onmogelijk) Kort samengevat: meer aandacht voor de jeugd(brandweer) – het is een beetje onduidelijk hoe dit meer aandacht vormgegeven zal worden dus de effecten zijn ook moeilijk in te schatten
26
Leidraad MKBA Brandweer
De Brandweer zelf verwacht de volgende effecten: 1. Meer instroom van vrijwilligers in de toekomst. 2. Meer continuïteit (jong geleerd, is oud gedaan). 3. Kinderen groeien op tot meer zelfredzame en risicobewuste burgers. Aanpak met Effectenarena’s Deze case: twee effectenarena’s met deelnemers van de vrijwillige brandweer De doorwerking van de brandweer in de maatschappij willen we gaan onderzoeken in twee EffectenArena’s op lokaal niveau. Ook staat de meerwaarde van het werken met vrijwilligers centraal. Eén effectenarena situeren we op het platteland in een krimpregio. De andere situeren we in een stedelijke omgeving. We denken hierbij aan een gemeente in de regio Zeeuws-Vlaaderen en de stad Utrecht.
Effectenarena 1: De doorwerking van het sociale netwerk van de brandweer op het platteland: sociale cohesie, Wmo-baten en competenties van burgers
Effecten arena 2: De doorwerking van het sociale netwerk van de brandweer in de grote stad: sociale cohesie, Wmo-baten en competenties van burgers
De volgende thema’s komen aan de orde:
Getrainde vaardigheden die ook in andere contexten kunnen worden ingezet?
Gezondheideffecten
'Mutual support and benefits' op het gebied van brandveiligheid;
'Mutual support and benefits' op het gebied van andere veiligheid –(betere veiligheidssituatie, betere veiligheidsbeleving?);
'Mutual support and benefits' op het gebied van welzijn, kinderopvang, cultuur en ouderenzorg (beroep op formele en informele zorg, hulp aan elkaar);
Sociale cohesie, onderlinge binding (minder maatschappelijke ontwrichting?);
Maatschappelijke dienstverlening van de brandweer
Effecten van de nieuwe koers van de brandweer
Leidraad MKBA Brandweer
27
Doel van effectenarena 1. Verdieping en laten zien wat volgens de betrokkenen de huidige maatschappelijke opbrengsten zijn van de brandweer door een kwalitatieve omschrijving (verschil tussen stad en platteland in krimpregio?. 2. Effecten van de nieuwe koers op de maatschappelijke opbrengsten van de brandweer in kaart brengen (verschil tussen stad en platteland in krimpregio?). Resultaat van effectenarena 1. Omschrijving van de maatschappelijke opbrengsten van de brandweer. 2. Overzicht van effecten die de nieuwe koers heeft op de maatschappelijke opbrengsten van de brandweer. Deelnemers Een effectenarena bestaat uit maximaal 12 deelnemers en neem ongeveer twee uur in beslag. We organiseren de groep op locatie op een moment dat de lokale brandweer makkelijk deel kan nemen. De organisatie vindt dus in samenwerking met het veld plaats. De inhoudelijke voorbereiding en uitvoering ligt in handen van het Verwey-Jonker Instituut. De deelnemers aan de effectenarena’s zijn:
een gespreksleider en notulist van het Verwey-Jonker Instituut (2)
de (professionele?) coördinatoren van de vrijwillige brandweer ter plaatse (2).
vrijwillige brandweermannen/ - vrouwen (8)
lokale beleidsmakers: veiligheids- en Wmo-beleid.
We bevragen de deelnemers op dit lokale niveau aan de hand van een topiclijst over verschillende thema’s. Publicaties:
- Nationaal Brandweer Documentatie Centrum, rapporten te vinden: http://www.nbdc.nl/cms/show/id=139797:
- Publicaties op website Vakvereniging brandweer vrijwilligers: http://www.brandweervrijwilligers.nl/publicaties/ :
3.5
Gewone brand
3.5.1 Huidige beleid (nulalternatief) Het huidige beleid voor brand is goed te zien in de vlinderstrik, zoals die in De Brandweer over Morgen staat.
De meeste inspanningen verricht de brandweer op het gebied van beperken en bestrijden. De overheid werpt weinig barrières op om te voorkomen dat brand ontstaat. Daarnaast is bekend dat de meeste binnenbranden plaatsvinden in woningen. Daar vallen ook de meeste slachtoffers.
28
Leidraad MKBA Brandweer
Door het veranderd materiaalgebruik voor meubilair, dubbele beglazing en isolatie komen meer rook en giftige gassen vrij, wordt het heter en duurt het langer voordat buitenstaanders een brand ontdekken. Daardoor loopt de ontdekkingstijd op en loopt de beschikbare vluchttijd terug met bijna vijftien minuten met als gevolg een geringere overlevingskans. Om dezelfde redenen zijn risico’s voor brandweermensen bij een binnenaanval sterk toegenomen. Ondanks meer investeringen zal het aantal branden niet dalen. Het model richt zich voornamelijk op schadebeperking. Het maatschappelijk rendement in termen van kosten in relatie tot het aantal branden, aantal slachtoffers en hoeveelheid schade is daarom laag. (Bron: De Brandweer over Morgen) Risicofactoren brand SEO en COT hebben een MKBA Woningbrand uitgevoerd: Investeren in brandveiligheid (2010). In deze studie is onderzocht wat de belangrijkste risicofactoren zijn van woningbrand. De belangrijkste bevindingen zijn hieronder vermeld (op basis van statistieken van onder meer CBS en NIFV).
er is geen duidelijk beeld van de relatie tussen de bouwaard (type woning) en de kans op woningbrand. De beschikbare statistieke zijn hiervoor niet gedetailleerd genoeg;
de belangrijkste oorzaak van woningbrand is het verkeerd gebruik van apparaten dan wel een defect aan apparatuur. Dit is de oorzaak van 30% van de woningbranden. Brandstichting is een andere belangrijke oorzaak van woningbrand vooral bij gestapelde bouw zoals etagewoningen;
bij woningbrand met fatale afloop speelt verkeerd gebruik van en defecten aan apparaten ook een grote rol. Belangrijk verschil met gewone woningbranden is dat roken met 25% een van de belangrijkste oorzaken is van fatale woningbranden;
voor zowel slapende slachtoffers als wakende slachtoffers zijn snelle brandontwikkeling en geen of beperkte mobiliteit belangrijke factoren voor fataliteit (NIFV). Voor slapende slachtoffers is ook late ontdekking een belangrijke factor;
een en ander kan verband houden met de objecten waarin de woningbrand ontstaat. Dit is in 25% van de gevallen gestoffeerd meubilair of een matras. Daarnaast is elektronische apparatuur een belangrijke bron van woningbrand;
van de dodelijke slachtoffers van woningbranden valt 33% in de categorie 66 tot 100 jaar, 33% is tussen de 21 en 55 jaar en 18% is tussen de 0 en 10 jaar oud. Ouderen lijken met andere woorden een risicocategorie te vormen bij woningbrand.
In Nederland vallen relatief weinig dodelijke slachtoffers als gevolg van brand. Het aantal brandgerelateerde doden ligt in ons land iets boven de 0,4 slachtoffers per 100.000 inwoners. Daarmee staat ons land wereldwijd op de vijfde plek achter landen als Singapore en Zwitserland maar ver voor naburige landen als Duitsland, Frankrijk, België, Denemarken en Engeland. Deze score geeft aan dat in Nederland al veel bereikt is op het vlak van brandveiligheid en dat maatregelen om hoger op de ranglijst te komen waarschijnlijk relatief duur zullen blijken. 3.5.2 Verwachte verandering (projectalternatief) In het nieuwe voorgestelde beleid in De Brandweer over Morgen staat als nieuwe doctrine: Van effectbestrijding naar kansreductie. De nadruk komt niet langer op bestrijding te liggen, maar op het voorkomen en beheersbaar maken van branden en incidenten. Bovendien wordt er meer gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. De nieuwe doctrine legt bij het beperken van de risico’s meer de nadruk op het reduceren van de kans op incidenten en slachtoffers. Voor brandveiligheid ligt de nadruk op het voorkomen van branden, het verkorten van de ontdekkingstijd en het verbeteren van vluchtmogelijkheden. Door snellere ontdekking is vluchten mogelijk en kan de brandweer sneller ter plaatse zijn, zodat schade beperkter is. Het toepassen van brandveilig meubilair en woningsprinklers leidt tot het verlengen van de vluchttijd en het beperken van de schade. De medewerking van burgers en gebruikers van bedrijfspanden is daarbij essentieel.
Leidraad MKBA Brandweer
29
3.5.3 Geplande activiteiten Deze casus Gewone Brand kent een overlap met de eerste casus Brandveilig leven, waar het gaat om de effecten van preventieve acties op het gebied van het veranderen van het gedrag van burgers. Dat deel van het onderzoek wordt dan ook ontleend aan de casus Brandveilig leven. Voor de verdere analyse van de aanpak van gewone branden is aanvullend extra informatie nodig. Het gaat om het bepalen van de afname van de inzet bij de repressieve taken. Naar verwachting kan door succesvolle preventie een beperktere inzet worden gevraagd bij het blussen. Kwadrantenmodel Een belangrijke verandering is de manier waarop de brandweer ter plaatse van de brand met de brandbestrijding omgaat. Voorheen was de strategie om het pand binnen te gaan en te blussen. De nieuwe strategie bestaat uit het maken van keuzes van aanpak met vier strategieën. Deze zijn opgenomen in het kwadrantenmodel.
30
Leidraad MKBA Brandweer
In het verlengde van die vier strategieën is het ook de vraag of altijd met een standaard voertuigbezetting moet worden uitgerukt of dat hier meer variëteit in gewenst is. Er is reeds onderzoek verricht naar variabele voertuigbezetting: http://www.brandweervrijwilligers.nl/variabele-voertuigbezetting/ Hieruit blijkt dat er een balans moet worden gevonden tussen preventie en repressie. Wij zullen in de MKBA deze onderzoeken benutten. Ook is voorzien dat er enkele interviews worden gehouden met de brandweer (onderzoekers en leidinggevenden) om inzicht te krijgen in de aanpassingen bij de nieuwe aanpak van brand qua organisatie en welke consequenties dat o.a. voor de kosten heeft.
3.6
Ramp met het vervoer van gevaarlijke stoffen
3.6.1 Huidige beleid (nulalternatief) De brandweer heeft een taak bij rampenbestrijding. Wij gaan hier uit van een casus met een grootschalig ongeluk met het vervoer van gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld een treinongeluk met LPG of ammoniak. Het huidige beleid voor rampenbestrijding is beschreven in De Brandweer over Morgen: …voor de rampenbestrijding geldt dat dit een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, binnen wettelijke kaders. Voor de acute levensreddende hulpverlening door de overheid dragen de drie partijen, politie, GHOR en brandweer, de primaire verantwoordelijkheid. Voor de overige taken op het gebied van rampenbestrijding zijn dat de gemeenten. De voorbereiding en coördinatie van de rampenbestrijding was eerst een verantwoordelijkheid van de brandweer. Met de Wet Veiligheidsregio’s heeft de wetgever deze algemene verantwoordelijkheid toebedeeld aan de veiligheidsregio’s. Opvallend is dat het ministerie van BZK haar ondersteunende taken bij de rampenbestrijding aan het afbouwen is en de verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeenten/veiligheidsregio’s wil neerleggen. Er is een aparte financiering voor het bestrijden van rampen: Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen. 3.6.2 Verwachte verandering (projectalternatief) Het nieuwe beleid voor rampenbestrijding is beschreven in De Brandweer over Morgen: Kernpunt 6: De visie op crisisbeheersing is het uitgangspunt De brandweer zet voor de komende jaren in op verbreding van samenwerkingsverbanden, zelfredzaamheid en versterking van de rode kolom om in interdisciplinair verband te kunnen samenwerken aan een stevige basis onder de crisisbeheersing. Bij de uitvoering van het continuïteitsconcept kunnen verschillende taken worden uitgevoerd op landelijk niveau. Op hoofdlijnen gaat het daarbij om taken die regio-overstijgend zijn en niet noodzakelijk op lokale schaal hoeven te worden georganiseerd. Verder is er een landelijke samenwerking op de vakinhoud: specialistische repressieve taken (duiken, dienst ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen, chemische besmetting) en effectbestrijding (meten van gevaarlijke stoffen). Die taken kunnen vanuit steunpunten van de landelijke brandweer in de regio’s worden uitgevoerd. Verder is landelijk onderzoek en (kennis) ontwikkeling noodzakelijk, zoals brandonderzoek en ondersteuning voor activiteiten op het gebied van ‘veilig leven’. Bij de taken hoort ook de monodisciplinaire voorbereiding op de
Leidraad MKBA Brandweer
31
rampenbestrijding en crisisbeheersing. 3.6.3 Geplande activiteiten Er wordt een effectenarena georganiseerd met de volgende deelnemers:
32
Defensie
RIVM
Een expert rampenbestrijding van een (grote) gemeente (of VNG)
Een expert rampenbestrijding van het ministerie van BZK
Leidraad MKBA Brandweer
Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Nederland Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam Nederland T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected]
W www.ecorys.nl
Sound analysis, inspiring ideas
BELGIË – BULGARIJE – HONGARIJE – INDIA – NEDERLAND – POLEN – RUSSISCHE FEDERATIE – SPANJE – TURKIJE - VERENIGD KONINKRIJK - ZUID-AFRIKA