Ontwerp bestemmingsplan
Leiden Bio Science Park - Gorlaeus
CO N
CE
PT
Hart voor de campus
Concept Ontwerp Bestemmingsplan Leiden Bio Science Park - Gorlaeus Hart voor de campus Toelichting en Verbeelding Bestemmingsplan
september 2015
Concept Toelichting voor Bestemmingsplan LBSP-Gorlaeus
INHOUD 0. INLEIDING
betekenis van deze notitie
1. RUIMTELIJK BELEIDSKADER
8
2. OMGEVINGSASPECTEN
16
3. UITVOERBAARHEID
28
van: gemeente Leiden - M. Overing datum: 30 september 2015
INLEIDING
Betekenis van deze notitie Het concept masterplan LBSP-Gorlaeus vormt samen met de concept Toelichting en concept Verbeelding de basis voor het ontwerp bestemmingsplan. Het masterplan is de ruimtelijke en verkeerskundige onderbouwing voor het bestemmingsplan. In de ‘concept Toelichting’ wordt het masterplan getoetst aan de ruimtelijke beleidskaders, worden de omgevingsaspecten beschouwd en de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. In de ‘concept Verbeelding’ is het masterplan uitgewerkt naar een concept bestemmingsplankaart Het concept masterplan kan samen met concept Toelichting en concept Verbeelding als inspraak- en vooroverlegdocument dienen. Tevens zal de gemeente met deze documenten het vooroverleg voeren met de wettelijk verplichte partners. Het masterplan en de inspraak- en vooroverlegnota zullen meegenomen worden als input voor het ontwerp bestemmingsplan. Door deze aanpak kan in de bestemmingsplanproce dure de voorontwerpfase worden overgeslagen.
7
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
1 RUIMTELIJK BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk wordt de relatie tussen het masterplan en het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidsniveaus toegelicht. 1.1.
Nationaal beleid
1.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als ‘stedelijke regio met een concentratie van topsectoren’. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
8
Conclusie Dit Masterplan draagt bij aan de uitvoering van het beleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. 1.1.2. Duurzame verstedelijking In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ Ten behoeve van de ontwikkelingen die zijn opgenomen in het masterplan wordt als uitgangspunt aangenomen dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de Ladder ten behoeve van de planvorming is in dat geval voorgeschreven. Hierna wordt een toets aan de hand van de Ladder doorlopen. Toets aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking Toets Trede 1: Regionale behoefte / ruimtevraag Het masterplan biedt primair ruimte aan bedrijven en instellingen in de Life Science & Health sector. Daarnaast biedt het ruimte aan stedelijke voorzieningen als wonen, horeca en retail waarmee in een behoefte wordt voorzien en het concept van ‘Hollandse Campus’ wordt versterkt.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Life Science & Health sector Het Masterplan biedt ruimte aan 148.000 tot 220.000 m2 bvo extra bedrijven in de Life Science & Health sector. Hiermee biedt het plan ruimte voor verdere groei van het LBSP en de werkgelegenheid in komende decennia. De behoefte aan bedrijfsruimte voor de Life Science & Health sector is zeer specifiek, (inter-) nationaal en wordt ondersteund door een marktanalyse. Het specifieke karakter is afgebakend in het brancheringsbeleid zoals overeengekomen tussen provincie, universiteit, gemeente Oegstgeest en gemeente Leiden. De vestiging van nieuwe bedrijven in de Life Science & Health sector– met specifieke bedrijfsruimten als laboratoria leidt niet tot leegstand op andere bedrijfs- of kantoorlocaties in de regio. De uitbreidingsruimte voor het Bio Science Park past binnen de kaders van het ‘Strategisch masterplan Knoop Leiden West’ dat door de provincie, de universiteit en een aantal gemeenten in 2007 is vastgesteld. Als uitwerking daarvan is in 2009 door de Universiteit Leiden en de gemeente Leiden het ‘Stedenbouwkundig masterplan Leiden Bio Science Park - Leeuwenhoek’ vastgesteld. De uitbreidingsruimte sluit ook aan bij provinciaal en regionaal beleid, waarin het Bio Science Park juist is aangewezen om deze functie te huisvesten. Het LBSP vormt hiermee de provinciale inzet voor de verdere uitwerking van het concentratiebeleid met betrekking tot de Life Science & Health sector. Daarnaast is ook in de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 het Bio Sciencepark aangewezen om deze functie verder te versterken en is de voorgestelde ontwikkeling op het gebied van Life Science dus ook verder regionaal afgestemd. Wonen Levendigheid en functiemenging zijn een toegevoegde waarde voor een kenniscampus. Het is niet alleen aantrekkelijk, maar ook noodzakelijk om dergelijke plekken te creëren voor de verdere ontwikkeling van
9
het Bio Science Park. Drager voor deze ontwikkeling is echter de aanwezigheid van een significant aantal woningen. Uit advies van ResSmit en Tweelwonen blijkt dat het inpassen van woonfuncties in het Entreegebied leidt tot een belangrijke toegevoegde waarde (met name als wordt ingezet op doelgroepen die een directe verbondenheid hebben met het LBSP). In de eerste plaats omdat Leiden hiermee voorziet in een groeiende vraag naar (huur-)woningen én omdat functiemening de levendigheid en aantrekkelijkheid van, en de sociale veiligheid in, dit gebied enorm kan versterken. In de Woonvisie Holland-Rijnland 2009-2019 is vastgesteld dat de gemeente Leiden een bouwopgave heeft van circa 4.500 woningen in de periode van 2008-2019. De woningbehoefte in Leiden is dan ook groot. Leiden wil als internationale kennisstad in het bijzonder kenniswerkers/ expats en internationale studenten faciliteren. Voor een programma van 750 woningen voor deze specifieke doelgroepen is er dan ook een actuele regionale behoefte. Horeca Volgens onderzoek door van RMC is het mogelijk en wenselijk om in het Entree gebied het volgende programma op te nemen: Restaurant: 670 m2 Daghoreca; 1.500 – 3.400 m2 (afhankelijk van uitplaatsing bedrijfskantines) Hotel: 1 hotel met 80-120 kmrs Detailhandel Voorzien wordt in een klein programma retail. Retail: 600 m2 Toets Trede 2: Faciliteren regionale behoefte / ruimtevraag in bestaand stedelijk gebied De provinciale Visie Ruimte & Mobiliteit en Verordening Ruimte 2014 hanteren een op deze gedachtegang aansluitende ruimere definitie van Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) dan het Bro, te weten:
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
“Het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Aanhakend bij deze provinciale definitie kan het Bio Science Park aangemerkt worden als BSD. Dat wordt bevestigd door het feit dat het plangebied binnen de (indicatieve) provinciale BSD-contour is gelegen. Toets Trede 3: Faciliteren behoefte / ruimtevraag buiten bestaand stedelijk gebied Toetsing van het voorliggende masterplan aan de hand van Trede 3 is in dit geval niet aan de orde. Alle voorgestelde ontwikkelingen zijn geprojecteerd binnen bestaand stedelijk gebied. Van stedelijke uitleg is nadrukkelijk geen sprake, een nadere kwalitatieve en kwantitatieve beschouwing op de vraag waar de resterende ruimtevraag buiten bestaand stedelijk gebied het beste kan worden gefaciliteerd kan daarom achterwege blijven. Conclusie Aangezien de voorgestelde ontwikkelingen, zoals hiervoor omschreven, in overeenstemming zijn en zijn afgestemd met provinciale en regionale visies is er voldoende aangetoond dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Er kan van uit worden gegaan dat het plangebied van het ‘Masterplan Entreegebied LBSP” onder de noemer ‘bestaand stedelijk gebied’ (of: BSD) geschaard kan worden. Een toetsing van het voorliggende bestemmingsplan aan de hand van trede 2 leidt daardoor niet tot knelpunten. De behoefte/ruimtevraag waarin verdere ontwikkeling van het Bio Science Park voorziet wordt immers volledig gefaciliteerd binnen bestaand stedelijk gebied.
10
1.2.
Provinciaal en regionaal beleid
1.2.1. Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit De Visie ruime en mobiliteit (VRM) is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. De visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Hierbij zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Binnen het provinciale beleid wordt een onderscheid gemaakt in de bebouwde ruimte, de groene ruimte en het water, bodem en energie. Het plangebied valt binnen de bebouwde ruimte. De twee rode draden die centraal staan in het beleid voor de bebouwde ruimte zijn het beter benutten van de Bebouwde ruimte (ad. 1) en het vergroten van de agglomeratiekracht (ad. 2). Ad. 1 Beter benutten van de Bebouwde ruimte Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en tegelijkertijd streven naar een verbetering van de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Eén van die manieren is het opnemen van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Figuur 1: uitsnede kwaliteitskaart VRM
een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het ‘bestaand stads- en dorpsgebied’ (BSD). Een randvoorwaarde bij beter benutten is dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Onderstaande elementen zijn vooral gericht op de leefkwaliteit: 1. Het belang van de ruimtelijke kwaliteit (ad. 3); 2. Het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte; 3. De ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie Ad. 2 Vergroten agglomeratiekracht Ten aanzien van het vergroten van de agglomeratiekracht valt het plangebied binnen het systeem ‘hoogstedelijke zone’ Hoogstedelijke zone Binnen de hoogstedelijke zone heeft een bundeling plaatsgevonden van de sterke elementen van de diensten- en kenniseconomie. Binnen deze zone blijft de bevolking ook groeien. Voor de kennis- en diensteneconomie zijn de sfeer en de voorzieningen van de stad belangrijk. De provincie zet in op het versterken van de hoogstedelijke zone. Het versterken bestaat uit het clusteren van gerelateerde activiteiten zoals onderwijsvoorzieningen, onderzoekfaciliteiten, dienstverlenende en productiebedrijven, horeca en promotie in de directe nabijheid van goede woonvoorzieningen.
11
Ad. 3 Ruimtelijke kwaliteit Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. De richtpunten benoemen en beschrijven puntsgewijs de bestaande kenmerken en waarden en de wijze waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening kunnen houden. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en de ruimtelijke ontwikkeling naar hun mate van impact op de omgeving. Voor het plangebied gelden de volgende kwaliteiten en de daarbij behorende richtpunten: Steden Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus. Selectief locatiebeleid voor nieuwe kantoren Het aantal mogelijke ontwikkelingslocaties voor nieuwe kantoren is nu nog erg groot in verhouding tot de maatschappelijke vraag. De nadruk zal, meer dan voorheen, komen te liggen op de kwaliteit van de bestaande voorraad. Het ontwikkelen van te veel locaties tegelijkertijd veroorzaakt versnippering en draagt onvoldoende bij aan de agglomeratiekracht. Voor de provincie is meer concentratie en specialisatie belangrijk om de kwaliteit en complementariteit van alle locaties te verhogen, de markt vraagt daar ook om. Bij de uitwerking van het knooppunten- en centrabeleid in het Programma ruimte is een selectie gemaakt van locaties waar de provincie de bouw van kantoren faciliteert. Dit zijn concentratielocaties en vier scienceparken. Op concentratielocaties worden voorzieningen zoals kantoren, detailhandel en bovenlokale voorzieningen geconcentreerd. Scienceparken zijn locaties waarop een zekere massa van bedrijven (zowel start-up als gevestigde bedrijven) met een wetenschappelijke en/of technologische inslag, onderzoeksinstituten en -faciliteiten te vinden zijn. Vaak is er een nauwe band met een of meerdere universiteiten en/of hogescholen. De geselecteerde locaties vormen de provinciale inzet voor de verdere uitwerking van het concentratiebeleid. Het Bio Science Park is één van deze geselecteerde locaties.
12
1.2.2. Verordening ruimte 2014 De Verordening ruimte 2014 is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van gemeenten voldoen. Voor onderhavig bestemmingsplan kent de verordening regels voor de bebouwde ruimte ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking en regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Ladder voor duurzame verstedelijking De Verordening ruimte bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ te doorlopen. Het onderzoeksresultaat wordt weergegeven in paragraaf 1.1.2. Conclusie Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals getoetst in paragraaf 1.1.2 van dit hoofdstuk. Het plangebied is gelegen binnen de bestaande stedelijke agglomeratie, zoals aangeduid in de VRM. De Provincie beoogt binnen dit gebied de bebouwde ruimte beter te benutten en versterken en de leef kwaliteit te verhogen. In onderhavig plangebied is sprake van een duurzame gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van de omgeving. Daarmee voldoet het plan aan het provinciale beleid.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
1.2.3. Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimte lijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst. De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn: 1. Holland Rijnland is een top woonregio; 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie; 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling; 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal; 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open; 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis; 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport. Conclusie Onderhavig plan versterkt de centrumfunctie van Leiden door het Bio Science Park verder te ontwikkelen. Het plan draagt daarbij ook bij aan speerpunt zes van de visie door het ‘Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis’ verder te ontwikkelen en speerpunt 3 ‘concentratie van verstedelijking’. 1.3. Gemeentelijk beleid 1.3.1. Structuurvisie Leiden 2025 Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen.
13
Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities: • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet; • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld; • de bereikbaarheid wordt verbeterd; • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden; • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard • aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de • versterking van de kennisstad. De opgave voor het Bio Science Park kent drie speerpunten: 1. inrichting openbare ruimte; 2. nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden; 3. integratie van bestaande en nieuwe bebouwing. Conclusie De ontwikkelingsmogelijkheden sluiten aan bij de speerpunten uit de structuurvisie.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Figuur 2: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Leiden 2025
1.3.2. Ontwikkelingsvisie ‘Leiden, stad van ontdekkingen’ In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie “Leiden, Stad van Ontdekkingen” vastgesteld (RV 04.0097). De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 “Leiden, Stad van Ontdekkingen” is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). Voor het Leiden Bio Science Park zijn er in ontwikkelvisie grote ambities. In 2030 is dit het toonaangevende life science park in Europa. Het heeft als volwassen campus in internationaal opzicht een nog duidelijker positie verworven en het is groter geworden: een cluster van 145 hectare met bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, musea en ondersteunende functies op het gebied van biotechnologie. De strikte branchering op het Bio Science Parkis in 2030 nog steeds gehandhaafd. Conclusie Het Masterplan Entreegebied LBSP draagt met de voorgestelde ontwikkelingen aan deze ontwikkelvisie bij. 1.3.3. Ruimtelijk-Economische Horecavisie (ontwerp juli 2015) Op grond van deze visie wordt voor een aantal belangrijke stedelijke ontwikkelingen – Rijnsburgerblok, Bio Sciencepark en Lammenschansdriehoek – het belang van flexibiliteit en schuifruimte bij de planontwikkeling en -realisatie voorop gesteld en wordt daarom in deze visie geen kwantitatieve beperking vastgelegd. Als actielijnen voor het Bio Science Park
14
zijn opgenomen: • Geschikt voor fastfood/take away vanwege hoeveelheid werkplekken in directe omgeving en ligging nabij Centraal Station; • Uitplaatsing van bedrijfskantines (universiteit) kan worden ‘ingeruild’ voor horeca; • Restaurant en zaalruimte met focus op zakelijke markt. 1.3.4. Retailvisie Leidse Regio (ontwerp 24 juni 2015 Op grond van de retailvisie is het Bio Science Park aangewezen als secundaire aankooplocatie. Deze locatie blijft behouden als winkelgebied, maar zal niet terugkomen in de verdere visie op de detailhandelsstructuur. Voor deze locatie geldt dat de consument niet actief op zoek gaat naar een aankoop. Aankopen doen gebeurt vaak impulsief omdat de winkelfunctie ondergeschikt is aan een andere activiteit, zoals reizen of werken. Voor het Leiden Bio Science Park geldt dat het primaire doel werken is. Een klein programma retail past bij deze locatie. 1.3.5 Nota Wonen 2020 ‘Leiden kijkt vooruit en pakt door’ Op 13 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 ‘Leiden kijkt vooruit en pakt door’ vastgesteld (RV 12.0111). Met de nota Wonen wordt een betere balans tussen vraag en aanbod, versterking van de kwaliteit en voldoende aanbod voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen nagestreefd.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Het uiteindelijke doel is dat Leiden ook in de toekomst een aantrekkelijke internationale kennisstad blijft met ruimte voor de daarbij behorende diversiteit aan inwoners en leefstijlen. De Nota wonen signaleert de volgende trends: • groei inwonertal Leiden Steden en stedelijk wonen zijn weer populair na een tijd van suburbanisatie. Het CBS voorspelt een trek van zo’n miljoen mensen naar de Randstad. Vooral steden met een aantrekkelijke (historische) binnenstad, een hoog voorzieningenniveau (waaronder cultuur) en een gunstige ligging. Leiden scoort op alle drie deze elementen goed. • functiemening Wonen, werken en recreëren lopen steeds meer door elkaar. Dat zien we ook terug in de stad. Functiemenging heeft als voordeel dat het de sociale veiligheid, levendigheid en aantrekkelijkheid versterkt. Een compacte stad zorgt voor draagvlak onder de voorzieningen wat juist in deze tijden van crisis en bezuinigingen des te belangrijker is. • verschuiving in de vraag Als gevolg van de crisis zien we een verschuiving van de vraag van koop- naar huur en van duurdere woningen naar minder dure woningen. • Globalisering en internationalisering Globalisering en internationalisering betekenen dat Leiden in haar woonbeleid rekening moet houden met een toenemende vraag naar woningen van vooral internationale studenten en kenniswerkers.
15
•
Flexibiliteit in plattegrond en functie Het is zeker dat er veel onzekerheden in hoe de woningmarkt zich zal ontwikkelen. Zo komen er nieuwe huisvestingsbehoeften bij, met uiteenlopende vormen van bv. nieuwe huurcontracten voor korte en/ of langere bewoning.
Waar in de Nota Wonen nog uitgaat van sterke groei in de (nationale) behoefte aan studentenhuisvesting is de verwachting dat dit afvlakt, onder invloed van veranderingen in het studiefinancieringssysteem. Wel wordt nu nog steeds een groei van internationale studenten en kenniswerkers verwacht, gelet op de groeiende internationalisering en de positie van de regio Leiden daarin. De woningbehoefte in Leiden is groot en Leiden wil zich als internationale kennisstad in het bijzonder kenniswerkers/ expats en internationale studenten faciliteren. Het plangebied LBSP-Gorlaeus is door de aard van het gebied, gekenmerkt door de aanwezigheid van kennis(gerelateerde) bedrijven, door de nabijheid van zowel station en uitvalswegen en door de directe nabijheid van sportvoorzieningen en relatieve nabijheid van het centrum, zeer geschikt voor deze doelgroepen. Het voorgenomen woningbouwprogramma is dan ook in overeenstemming met deze visie aangezien vanuit de visie voor dit gebied kansen worden gezien voor zowel goedkopere huurwoningen voor net afgestudeerden/ starters en PhD’s, als voor duurdere gemeubileerde woningen voor expats en tijdelijke kenniswerkers en wooneenheden voor internationale studenten. TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
2 OMGEVINGSASPECTEN 2.1. Inleiding Dit hoofdstuk bevat een nadere beschouwing van de omgevingsaspecten in relatie tot de voorgestelde ontwikkelingen in het Masterplan Entreegebied LBSP. Deze omgevingsaspecten zullen waar nodig tijdens de procedure van het Masterplan worden uitgewerkt om de uitvoerbaarheid van het plan qua omgevingsaspecten nader vast te stellen. Bij de uiteindelijke vaststelling van het Masterplan door de raad worden de uitkomsten hiervan nader beschouwd. 2.2. Archeologie De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (Valletta). De wet is een raamwet, die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De Wamz beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn: • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is. • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren.
16
Situatie plangebied Het masterplan LBSP zal worden gerealiseerd in een zone, waarvoor op grond van het Bestemmingsplan Leiden Bioscience Park en Station gedeeltelijk de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 geldt (gebieden van archeologische waarde buiten de singels) en gedeeltelijk de dubbelbestemming Waarde Archeologie 5 (gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels) geldt. Verstoringen van de bodem In delen van het plangebied zijn geen archeologische resten (meer) in de bodem aanwezig. Soms is dit het gevolg van een verstoring van het bodemarchief, soms is door onderzoek vastgesteld dat er nooit sprake is geweest van archeologische resten. Bij nieuwbouw activiteiten zijn gebouwen onderheid en in veel gevallen onderkelderd. Daarnaast is gebleken dat ook grondbewerking plaatselijk heeft geleid tot een ernstige verstoring van de bodem. Door deze ingrepen is de bodem in deze delen van het plangebied zeer diep geroerd. Hierdoor zijn eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten voorgoed verloren gegaan. Sylviusterrein en delen van het Bio-Sciencepark Op het Sylviusterrein en in delen van het Bio-Sciencepark is achtereenvolgens een booronderzoek1 en een proefsleuvenonderzoek2 uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat op geen van de onderzochte terreinen archeologische resten aanwezig zijn ouder dan de late middeleeuwen. Dientengevolge zijn hier geen aanvullende maatregelen nodig ter bescherming van het bodemarchief.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Uitsnede uit de archeologische waardenkaart van Leiden. In rood de Waarde-Archeologie 3, in oranje Waarde-Archeologie 5.
De bestaande bebouwing van het BioSciencepark is voorzien van kelders waardoor onder de gebouwen geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Tennispark Universitair sportcentrum Op de locatie van het tennispark van het universitair sportcentrum worden, als gevolg van aangetoonde bodemingrepen in het verleden en het ontbreken van voor bewoning geschikte oeverafzettingen of andere aanwijzingen voor een archeologische vindplaats, geen (intacte) archeologische resten verwacht.3 Max Planckweg en Gorlaeusterrein Op het terrein direct ten oosten van de Max Planckweg zijn bij booronderzoek geen resten aangetroffen die duiden op een archeologische vindplaats. Op basis hiervan is geconcludeerd dat in dit deelgebied geen behoudenswaardige archeologische resten te verwachten zijn.4 Ook ten westen van de Max Planckweg (aan de oostzijde van het Gorlaeusterrein is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Bij een booronderzoek aan weerszijden van het Gorlaeusgebouw werd een intacte bodemopbouw aangetroffen5 wat heeft geleid tot een proefsleuvenonderzoek aan de noord- en oostzijde van het Gorlaeusgebouw. Tijdens dit onderzoek werden geen archeologische resten aangetroffen.6
17
De overige delen van het Gorlaeusterrein dienen nog nader onderzocht te worden. Aanbevelingen • Indien de werkzaamheden in het plangebied de vrijstellingsgrenzen van het bestemmingsplan overschrijden is het wenselijk om contact op te nemen met een van de adviseurs van ELO. Zij kunnen in overleg bepalen welke vorm van archeologisch onderzoek noodzakelijk is en wanneer dit moet worden uitgevoerd. Soms is het namelijk wenselijk om voorafgaand aan de vergunningaanvraag al een archeologisch onderzoek uit te laten voeren. • Voorafgaand aan de werkzaamheden in het plangebied dient vervolgens een vergunning te worden aangevraagd voor de activiteit het uitvoeren van een werk (voorheen archeologische aanlegvergunning). • de vergunning kan worden verleend onder voorwaarde dat een archeologische onderzoek plaatsvindt op de delen van het terrein, waar nog archeologische resten worden verwacht. Voorafgaand aan de vergunningverlening dient conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) een programma van eisen (PvE) voor een archeologische begeleiding te worden opgesteld door een
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
archeologisch bureau. Dit PvE moet worden goedgekeurd door een archeoloog van Erfgoed Leiden en Omstreken. 1. Deunhouwer, P., 2005: Plangebied Leeuwenhoek, gemeente Leiden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Amsterdam (RAAP-rapport 1166). 2. Hamburg, T.D. 2006: Archeologisch Inventariserend Veld Onderzoek te Leiden Sylviusterrein en Boerhaveterrein (Archol 73); Domburg, van K.M. & C.R. Brandenburgh 2008: Inventariserend Veldonderzoek Bio-Sciencepark (Bodemonderzoek in Leiden 23). 3. Deunhouwer, P. 2005. 4. Jansen, B., C.N. Kruidhof 2008. 5. Haaring, L., 2011: Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek (door middel van boringen) Universiteit Leiden Gemeente Leiden, Noordwijk (B&G rapport 1032). 6. Goddijn, M., 2011: Een Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) bij het Gorlaeus laboratorium te Leiden, Leiden (Archolrapport). 2.3. Cultuurhistorie Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Relevante wet- en regelgeving betreffen de Nota Belvedere, de Monumentenwet, de Wet modernisering monumentenzorg, de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur en de Leidse Nota Cultureel Erfgoed.
periode is de Poelwetering. Uitgezonderd de ‘omlegging’ om het Pieter de la Courtgebouw, volgt deze de oorspronkelijke loop. Daarmee is dit een waardevol restant van de oorspronkelijke polderstructuur. Eveneens deel van deze structuur is de Endegeesterwetering. De overige watergangen in het gebied hebben bijna alle niets te maken met de oude polderverkaveling. Dat is het gevolg van de aanleg van de Wassenaarseweg en de Plesmanlaan. Deze wegen negeren de ontginningsas vanuit de Rijn, terwijl de watergangen haaks op deze wegen zijn aangelegd. De daarop volgende ingrepen in het gebied zijn infrastructureel van aard. De aanleg van de tramlijn Leiden- Wassenaar – Den Haag in 1925 is nog te zien in de diagonale lijn van de huidige Sylviusweg, Trambaan en Zernikedreef. Vanaf ca. 1962 ontwikkelt de Universiteit Leiden een programma om op grote schaal nieuwbouw te plegen voor de Bètafaculteiten. De naburige ligging van het Academisch Ziekenhuis en het feit dat de grote woningbouwopgaven vooral aan de zuidzijde van de stad wordt aangegrepen, maken dit een logische keus. Uit de Wederopbouwperiode is nog overgebleven het scheikundecomplex. Conclusie Het Huygens Laboratorium, het Gorleuslaboratorium en de collegezalen, Max Planckweg 8, zijn ondanks een renovatie nog redelijk gaaf bewaard. Zij vormen een waardevol ensemble als belangrijkste complex dat in de wederopbouwperiode ten behoeve van de universiteit in Leiden is verrezen. Dit complex is bepalend geweest voor de verdere inrichting en opbouw van het huidige LBSP.
Situatie plangebied Het plangebied ligt in de noordwesthoek van de gemeente Leiden en was nog tot ca.1960 grotendeels onbebouwd. Deels vormde het een onderdeel van de voormalige Pesthuispolder, deels was het een deel van de landerijen op de oeverwallen langs de Rijn die direct afwaterden op de rivier. De belangrijkste rest uit deze
18
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
2.4.
Milieu
2.4.1. Bodem Voor het aspect bodem (grond en grondwater) dienen de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Situatie plangebied Ter plaatse van de ontwikkeling zijn bij de Omgevingsdienst diverse bodemonderzoekgegevens bekend. Met name het oostelijk deel van de locatie en de Ehrenfestweg zijn onderzocht. De bodemonderzoeken van het oostelijk deel zijn eind jaren 80 en begin 21ste eeuw uitgevoerd (Oranjewoud, kenmerk 69-30265, d.d. 1 september 1989, Lexmond, kenmerk 01.22540/FJ, d.d. 1 november 2001 en Lexmond, kenmerk 01.22541/FJ, d.d. 1 januari 2002). Deze onderzoeken zijn verouderd en incompleet (nieuwe opzet NEN5740 in 2009). Het bodemonderzoek van de Ehrenfestweg dateert uit 2012 (BK, kenmerk 124003, d.d. 21 september 2012). Daarnaast is een strook grond ten noorden van de watergang en de waterbodem in de watergang evenwijdig aan de Plesmanlaan onderzocht (UDM, kenmerk 11050206, d.d. 21 september 2011). Dit gebied is voldoende onderzocht. Over het algemeen blijkt uit de chemische analyses dat zowel de bovengrond als de ondergrond niet tot licht verontreinigd zijn met diverse zware metalen, minerale olie en PCB’s. Het slib dat redelijk recent is onderzocht bestaat uit vrij toepasbaar en klasse A slib. Beide typen slib zijn vrij verspreidbaar op het aangrenzende perceel. De onderzoeksbureaus hebben geen asbestverdachte materialen aangetroffen op het maaiveld en in de bodemmonsters. Op de Plesmanlaan (ten westen van Ehrenfestlaan) bevond zich een benzine-servicestation. Verwacht wordt dat hier een eindsituatie-onderzoek wordt
19
uitgevoerd. Aangetroffen verontreinigingen zullen conform de zorgplicht (artikel 13 van de Wet bodembescherming) dienen te worden verwijderd. Gezien de historie en ontwikkeling van het her in te richten plangebied worden over het algemeen geen bijzonderheden in de bodem verwacht. Met uitzondering van het oostelijk gelegen gebied (voormalig trambaantracé) en enkele gedempte watergangen. De trambaan was tot begin jaren 60 in gebruik en de watergangen zijn in de jaren 60 gedempt. Het is onbekend waarmee de watergangen zijn gedempt. Conclusie Alvorens men overgaat tot ontwikkeling dient een bodemonderzoek conform NEN 5740 te worden uitgevoerd om na te gaan of het plangebied geschikt is voor de toekomstige functies. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de verdachte bovengenoemde locaties. Mocht er grond worden aan- of afgevoerd, dan moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit. 2.4.2. Geluidhinder Bij vaststelling of herziening van een (bestemmings-) plan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er gekeken wordt naar de akoestische situatie. In het kader van het masterplan Entreegebied LBSP wordt hier reeds aandacht aan besteed, zodat in een vroeg stadium van de planvorming wordt vastgesteld dat er ook op dit aspect sprake is van een uitvoerbaar plan. Achtergrond/wettelijk kader Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden. De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden. Situatie plangebied Het plan heeft betrekking op een geluidsgevoelige bestemming/functie er worden namelijk woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het aspect geluid moet worden meegenomen in de beoordeling van het plan. Voor wat betreft de bronnen gaat het hierbij vooral om wegverkeerslawaai. De Plesmanlaan is één van de belangrijkste (drukste) verkeerswegen van Leiden. In het masterplan is de functie “wonen” op dit moment voor een belangrijk deel aan de Plesmanlaan kant gesitueerd. Indicatief bedraagt de geluidbelasting daar circa 65 dB vanwege de Plesmanlaan. Gezien deze relatief hoge geluidbelasting adviseert de Omgevingsdienst om bij de planvorming de niet-geluidgevoelige gebruiksfuncties (kantoren, parkeergarage, retail, fitness) en omwille van goede ruimtelijke ordening in
20
iets mindere mate hotels zoveel mogelijk aan de kant van de Plesmanlaan te situeren. Conclusie In de inspraakperiode zal ten behoeve van het plan een akoestisch onderzoek worden opgesteld waaruit blijkt of en zo ja welke maatregelen getroffen moeten worden teneinde het plan (akoestisch) mogelijk te maken. 2.4.3. Luchtkwaliteit Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. In deze wet zijn normen vastgesteld voor onder andere de concentraties zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijnstof ), koolmonoxide, benzeen en ozon in de lucht. In Nederland zijn in relatie tot wegverkeer de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Overschrijdingen van de andere stoffen uit de Wet komen in Nederland slechts in exceptionele gevallen voor. Situatie plangebied Met het plan zullen minder dan 1.500 woningen worden gerealiseerd waardoor met het plan voor wat betreft woningen in “niet in betekenende mate” zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nog niet bekend is wat de verkeersaantrekkende werking zal zijn van de overige functies zoals retail, kantoren en horeca. Dit moet bij een definitief plan bekend worden gemaakt. Vervolgens kunnen, samen met de informatie over de hoeveelheid extra woningen, de negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse bepaald worden door middel van een luchtonderzoek.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Conclusie Gezien de uitkomsten van het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten behoeve van het bestemmingplan voor de ongelijkvloerse kruising nabij dit plangebied (OBSP), zal de luchtkwaliteit naar alle waarschijnlijkheid geen probleem geven. Dit zal de komende periode tijdens de inspraakperiode nader worden bepaald met behulp van een luchtonderzoek op basis van de gegevens omtrent de verkeersaantrekkende werking van het plan. 2.4.4. Externe veiligheid Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico’s dit gebruik, productie, opslag en transport. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Plaatsgebonden risico Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan. Verantwoordingsplicht groepsrisico Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico’s in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of
21
meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen. De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Situatie plangebied Het plangebied ligt niet in een effectgebied (1% letaliteitsafstand) van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Wel is aandacht nodig voor: 1. Transportroutes: A4, A44, N206, Plesmanlaan, 2. Bedrijven:, Apotex, Dutch Space Transportroutes Rijksweg A4: Het plangebied ligt in het effectgebied van de A4, maar wel op een ruime afstand van 4 km. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied waar dodelijk slachtoffers kunnen vallen (1% letaliteitstafstand) reikt tot meer dan 4 kilometer. Het plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid. Rijksweg A44: Het Biosciencepark wordt aan de Westzijde begrensd door de A44. Een van het effectgebied van de A44 ligt in het plangebied. Over de A44 worden brandbare vloeistoffen en brandbare gassen getransporteerd.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Het effectgebied van de A44 reikt tot 355 meter vanaf de weg. De A44 heeft een veiligheidszone van 0 meter en heeft geen plasbrandaandachtsgebied PAG. Voor de A44 zijn diverse risicoberekeningen beschikbaar. Het groepsrisico is nu 0,221 maal de oriëntatiewaarde. Voor dit nieuwe plan moeten nieuwe groepsrisicoberekeningen worden gedaan, rekening houdend met de nieuwe aantallen aanwezigen. Daarbij moet ook een groepsrisicoverantwoording worden gemaakt. N206: Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de N206. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT2 heeft de N206 een effectgebied van 900 meter. Het groepsrisico van de N206 is erg laag. Voor het nieuwe plan moet een inschatting gemaakt worden of het effect kan hebben op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid. Zo nodig moeten risicoberekeningen worden gedaan voor de N206. Plesmanlaan: Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de Plesmanlaan. De Plesmanlaan wordt gebruikt voor het transport van LPG ter bevoorrading van het LPG tankstation van MultiEnergy aan de Plesmanlaan. In 2010 is de vergunning van dit tankstation geactualiseerd. In de vergunning wordt de jaarlijkse doorzet aan LPG beperkt tot maximaal 1000 m3 per jaar. Het aantal LPG transporten over de Plesmanlaan is zodoende beperkt tot 140 per jaar. In de vergunning is tevens vastgelegd dat de bevoorrading met LPG uitsluitend ‘s avonds en ‘s nachts tussen 21.00 uur en 6.00 uur plaatsvindt. Het groepsrisico langs de Plesmanlaan is in de huidige situatie 0,11 maal de oriëntatie. Voor dit nieuwe plan moeten nieuwe groepsrisicoberekeningen worden gedaan, rekening houdend met de nieuwe aantallen aanwezigen. Daarbij moet ook een groepsrisicoverantwoording worden gemaakt.
22
Bedrijven Apotex Aan de Archimedesweg 2 (circa 80 m van plangebied) is Apotex gevestigd. Apotex produceert medicijnen en heeft daarvoor een grote opslag van grondstoffen, waarvan een deel gevaarlijke stoffen. Apotex valt door de opslag van meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen onder de werkingssfeer van het Bevi. De PR grenswaarde contour (PR 10-6 contour) ligt binnen de inrichtingsgrenzen , het effectgebied is 97 meter. Apotex veroorzaakt in de huidige situatie geen groepsrisico, want het maximale aantal slachtoffers bedraagt nu volgens de berekening 8 personen. Voor dit nieuwe plan moeten nieuwe groepsrisicoberekeningen worden gedaan, rekening houdend met de nieuwe aantallen aanwezigen. Daarbij moet ook een groepsrisicoverantwoording worden gemaakt. Dutch Space (Mendelweg 30) Voor Dutch Space (op circa 480 m van het plangebied) heeft het Centrum voor Externe Veiligheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu een risicoanalyse opgesteld. De effecten bij een calamiteit zijn beperkt. Bij Dutch Space worden kleine hoeveelheden ontplofbare stoffen van klasse 1.1 (0,05 kg), 1,3 (200 kg) en 1.4 (0,2 kg) opgeslagen. De klasse 1.1 en 1.4 stoffen worden opgeslagen in opslagkasten in het gebouw van de inrichting. Volgens het onderzoek van het RIVM blijft het effect van een calamiteit beperkt tot de opslagkast. De klasse 1.3 stoffen worden opgeslagen in een opslaggebouw op het buitenterrein. De locatie voldoet aan de afstandseisen van de Circulaire opslag ontplofbare stoffen. Volgens het onderzoek van het RIVM reikt het effect van een calamiteit tot ca 12 meter. De locatie van de opslagvoorziening is zodanig gekozen dat het effect van een calamiteit binnen de inrichtingsgrenzen blijft. Dit bedrijf vormt dus geen belemmering.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
23
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Conclusie In de omgeving van het plangebied bevindt zich vanuit oogpunt van externe veiligheid een aantal relevante bronnen. Voor onderstaande bronnen moeten nieuwe groepsrisicoberekeningen worden opgesteld: 1. Transportroutes: A44, N206 en Plesmanlaan, 2. Bedrijven: Apotex Aangezien dit masterplan gebruikt zal worden als inspraakdocument om zodoende de voorontwerpfase van het bestemmingsplan te kunnen overslaan, zal ten tijde van de vaststelling van het masterplan door de raad in dit masterplan verder inzicht worden gegeven in de diverse groepsrisicoberekeningen. De gemeenteraad zal dan ook op dit aspect een uitvoerbaar plan vaststellen. 2.4.5. Bedrijven en milieuzonering In het kader van ruimtelijke planvorming is het van belang rekening te houden met een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Situatie plangebied Het entreegebied LBSP kan gezien worden als een gemengd gebied. Het plan bestaat uit het realiseren van verschillende functies in het gebied zoals wonen, sport en hotelfunctie. Onderstaande tabel geeft een overzicht van bedrijven in de omgeving van het plangebied. De milieuzonering heeft betrekking op de afstand tussen bedrijven en woningen. Sportvelden en hotels vallen hier niet onder. Wel zijn dit plekken waar meerdere mensen langere tijd aanwezig zijn. In de overweging moet hiermee dus wel rekening worden gehouden. Het Bio Sciencepark is speciaal ingericht voor farmaceutische bedrijven en bedrijven waar met genetisch gemodificeerde organismen (GGO) wordt gewerkt. Dit is
24
met name het geval voor Janssen Biologies, Baseclear en het Gorleaus laboratorium. Deze liggen in de buurt van het plangebied. De gemeente Leiden heeft een beleid opgesteld waarbij er bij een laboratorium met GGO een zonering van 100 meter ten opzichten van woningen moet worden aangehouden. Zie bijvoorbeeld het bestemmingsplan LBSP en station. Er moet met deze zonering dus rekening worden gehouden. Momenteel wordt het onderzoek met betrekking tot bedrijven met GGO geactualiseerd. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen leiden tot aanpassing van het beleid. Daarnaast kan de bedrijvigheid in de omgeving worden belemmerd. Bestaande bedrijven met GGO zouden mogelijk niet kunnen uitbreiden als de woningen zijn gerealiseerd en nieuwe bedrijven kunnen zich niet vestigen. Bij het ontwerp van het masterplan is rekening gehouden met deze milieucontouren. Apotex en Dutch Space worden nader besproken in de paragraaf over Externe Veiligheid. Wet milieubeheer (Wm) Een hotel en sportcomplexen worden gezien als inrichtingen waar het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Voor deze inrichtingen moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden gedaan. Woningen vallen niet onder de Wet milieubeheer en hoeven niet te worden gemeld. 2.4.6. Milieueffectrapportage In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval wordt het plan wel genoemd in deze bijlage (categorie D 11.2 , stedelijk ontwikkelingsproject). Een m.e.r. beoordeling of plan M.E.R. zou nodig kunnen zijn. Echter de verwachting is dat het plan de bijbehorende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. (ondermeer 2000 woningen) niet zal overschrijden, zodat straks voor de ruimtelijke procedure (een bestemmingsplan) het niet nodig is om een uitgebreide m.e.r. beoordeling dan wel
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
een plan M.E.R. op te stellen. Er kan volstaan worden met een zogenaamde “Vorm-vrije” mer-beoordeling. Hierbij is de verwachting dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het plan niet zullen optreden. Conclusie Er kan ten behoeve van de nog te volgen ruimtelijk procedure volstaan worden met een zogenaamde “Vorm-vrije” mer-beoordeling. Hierbij is de verwachting dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het plan niet zullen optreden. Aangezien dit masterplan aan de diverse omgevingsaspecten getoetst zal worden en gebruikt zal worden als inspraakdocument om zodoende de voorontwerpfase van het bestemmingsplan te kunnen overslaan, zal ten tijde van de vaststelling van het masterplan door de raad een “Vorm-vrije” mer-beoordeling opgenomen zijn in dit document. Ook over dit aspect kan de gemeenteraad zich dan een goed beeld schetsen.
het huidige masterplan. Het hoogheemraadschap heeft bevestigd dat de compensatie van verhard oppervlak nog steeds conform de oude afspraken gerealiseerd kan worden door middel van extra oppervlakte water in project Rhijngeest. In dit project is een surplus aan oppervlaktewater gegraven en ten behoeve van de voorgestelde ontwikkelingen kan gebruik worden gemaakt van het bovengenoemde surplus.
2.5. Water Het beleidskader voor het aspect water wordt gevormd door de Europese kaderrichtlijn water (2000), het Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009), het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009), het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Keur en beleidsregels 2009 (2009) eveneens van Rijnland en tot slot het gemeentelijke Waterplan Leiden (2006). In hoofdzaak beogen deze beleidsdocumenten het oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Het streven is de realisatie van een duurzaam, veilig, robuust en veerkrachtig watersysteem. Situatie plangebied In het kader van de watertoets door het Hoogheemraadschap van Rijnland is het masterplan besproken met het hoogheemraadschap. In 2009 is op het masterplan uit 2009 (waar het huidige masterplan op voortborduurt) een positief wateradvies gegeven en recentelijk is in april 2013 een positief wateradvies gegeven op
25
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Conclusie In het masterplan is een watertoetskaart opgenomen die eerder met het hoogheemraadschap is afgestemd. Het voorlopig inzicht hiervan is dat de waterbalans van de voorgestelde ontwikkelingen in orde is. Voor het aspect water wordt verder verwezen naar de in het masterplan opgenomen watertoetskaart. Overigens wordt het masterplan in het kader van het vooroverleg over het plan nogmaals ter toetsing voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. 2.6. Ecologie Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Situatie plangebied Voor het opstellen van het masterplan wordt een verkennend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd. Eerder is door Bureau Stadsnatuur een groot deel van het plangebied verkennend onderzoek op het voorkomen van beschermde natuurwaarden (Moerland & De Baerdemaecker 2012). Sindsdien heeft veel onderzoek plaatsgevonden in het Bio Science Park. Dit nieuwe onderzoek zorgt voor actualisatie van kennis omtrent beschermde natuurwaarden. In dit onderzoek wordt beoordeeld of het gebied potenties heeft voor beschermde flora en of bij ruimtelijke ontwikkelingen nader ecologisch onderzoek vereist is. De methodiek, resultaten en gevolgtrekkingen worden in een bondige notitie gerapporteerd. Het onderzoek zal op korte termijn worden uitgevoerd en het rapport en de uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen
26
in het masterplan, voordat het masterplan ter vaststelling zal worden aangeboden aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft dan ook inzicht gekregen in de mogelijke beschermde natuurwaarden in het plangebied. 2.7. Kabels en leidingen Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling. Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico’s zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft onder andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kan in bestemmingsplannen een passende regeling worden opgenomen. Situatie plangebied In het plangebied zijn geen relevante kabels & leidingen in het plangebied aanwezig waarvoor een beschermende regeling moet worden opgenomen. Overigens is bij de totstandkoming van het masterplan in de planvorming sowieso al rekening gehouden met een 50 KV kabel in het gebied. 2.8. Groen Het groene beleid van de gemeente Leiden is onder andere vastgelegd in de Kaderstelling Bomenbeleid 2004 - 2014 (actualisatie Bomennota) en de Bomenverordening 2012. Eén van de beleidsdoelen is om in de beleidsperiode de kwaliteit van het bomenbestand te
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
laten prevaleren boven kwantiteit, waarbij handhaving van het huidige bomenbestand en de daarbij behorende boomnorm, richtinggevend is. Op 8 december 2012 is de Bomenverordening 2012 en de hierbij behorende Groene Kaart vastgesteld. Op de Groene Kaart staan de bomen, houtopstanden, boomstructuren en parken waarvoor in alle gevallen een omgevingsvergunning nodig is voor het vellen. Voor de Groene Kaart verwijzen wij naar de website van de gemeente Leiden.
Conclusie In de toekomstige situatie ontstaat een nieuwe groenstructuur, waarvan de uitgangspunten en de gewenste beeldkwaliteit zijn vastgelegd in het masterplan. Hierdoor ontstaat er straks een nieuwe hoogwaardige groenstructuur in dit deel van het Bio Science Park.
Gewenste beeldkwaliteit Het Masterplan gaat uit van een verdere intensivering van functies en bebouwing. Tegelijkertijd is de ambitie uitgesproken het plangebied te verlandschappelijken. In plaats van grijs, juist méér rood en méér groen. Deze ambitie wordt mogelijk doordat bebouwing en landschap elkaar versterken. Gebouwen staan in de rooilijn waardoor parkeren en logistiek zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken en boven al het groen ‘op straat’ terecht komt. Deze landschappelijke ervaring wordt nog versterkt door een consequente inrichting met water, gras en inheemse beplanting. Voor het bereiken van de gewenste beeldkwaliteit moet in de eerste plaats consequent uitvoering worden gegeven aan het landschap als beelddrager van het gebied. Een Hollands landschap, groen en waterrijk. In het masterplan wordt een inventarisatie toegevoegd van het bomenbestand in het plangebied. Voor een overzicht van het bomenbestand wordt verwezen naar deze inventarisatie.
27
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
3 UITVOERBAARHEID
3.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Voor de voorgestelde ontwikkelingen in het Masterplan Entreegebied LBSP dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Dit is nodig is om het masterplan juridisch-planologisch mogelijk te maken. De bestemmingsplanprocedure voor het Masterplan Entreegebied LBSP start niet zoals gebruikelijk met een voorontwerpbestemmingsplan. In plaats daarvan is voor het Entreegebied LBSP gekozen voor het opstellen van het Masterplan Entreegebied LBSP, waarin de diverse omgevingsaspecten in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan zijn meegenomen. Positionering Masterplan Entreegebied LBSP Het Masterplan Entreegebied LBSP vormt het vertrekpunt voor de uiteindelijke bestemmingsplanprocedure. Het Masterplan heeft als hoofddoel het stedenbouwkundige masterplan en de hoofdinfrastructuur voor het plangebied te actualiseren. Tevens heeft dit masterplan tot doel om de gehanteerde uitgangspunten voor de uitwerking van het Masterplan te onderwerpen aan een toetsing op ruimtelijk relevante aspecten. Het Masterplan is daardoor geschikt om als inspraak- en vooroverlegdocument te dienen. De procedure die voor het Entreegebied LBSP wordt doorlopen, volgt de richtlijnen die door de gemeente Leiden worden gehanteerd en bestaat uit de volgende vier fases: 1. Masterplan Entreegebied LBSP 2. Ontwerp bestemmingsplan 3. Definitief vastgesteld bestemmingsplan 4. Mogelijk beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
28
Inspraak en (voor)overleg Voor het Masterplan Entreegebied LBSP zal inspraak worden verleend en zal het Masterplan volgens de inspraakverordening acht weken ter inzage worden gelegd. Ook zal het Masterplan door de gemeenteraad worden vastgesteld. Gelijktijdig zal de gemeente het vooroverleg voeren met de wettelijk verplichte vooroverlegpartners. Het Masterplan en de inspraak- en vooroverlegnota zullen meegenomen worden als input voor het op te stellen ontwerpbestemmingsplan. In het kader van dit Masterplan wordt dus al inspraak verleend en op grond van de Participatie- en inspraakverordening 2012 is het dan niet meer nodig om inspraak dan wel participatie te verlenen bij het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan legt immers niets anders juridisch – planologisch vast dan hetgene dat in het Masterplan is beoogd. Opnieuw participatie dan wel inspraak verlenen zou betekenen dat twee keer hetzelfde onderwerp de inspraak/participatie in zou gaan. Het voorontwerpbestemmingsplan kan dus in dit geval worden overgeslagen. Het ontwerp bestemmingsplan wordt na het betreffende collegebesluit gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan kunnen worden ingediend. Het ontwerp bestemmingsplan wordt, daar waar nodig, aangepast naar aanleiding van de zienswijzen. Daarna zal de gemeenteraad het bestemmingsplan definitief vaststellen. Hierna kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
3.2. Economische uitvoerbaarheid De universiteit heeft als grondeigenaar en gebiedsontwikkelaar voor het plangebied berekeningen opgesteld voor zowel de grondexploitatie als de Parkeerexploitatie. Voor de reconstructie van gemeentelijke infrastructuur heeft de gemeente in de gemeentebegroting (Reserve Bereikbaarheid) middelen gereserveerd voor de uitvoering van het plan. Daarmee wordt de economische uitvoerbaarheid van het totale plan voldoende te zijn aangetoond. Voor de reconstructie van de infrastructuur is grondverwerving nodig van een aantal grondeigenaren langs de Zernikedreef en Einsteinweg. De gemeente is in overleg met deze grondeigenaren om te komen tot verwerving. Indien verwerving door minnelijke overleg niet mogelijk is dan zal de gemeente het onteigeningsinstrument inzetten om de desbetreffende gronden te kunnen verwerven om zodoende uitvoering van het bestemmingsplan te bewerkstelligen. 3.3. Kostenverhaal Wro In een exploitatieovereenkomst tussen de betrokken partijen (gemeente en Universiteit Leiden) is een aantal afspraken vastgelegd over de onderlinge samenwerkingsvorm, rolverdeling en verantwoordelijkheden. Voor het masterplan LBSP-west wordt een aanvullende overeenkomst (2e Addendum) opgesteld met specifieke afspraken over dit plangebied. De exploitatieovereenkomst en het Addendum vormen de anterieure overeenkomst voor toekomstige ontwikkelingen.
29
TOELICHTING BESTEMMINGSPLAN GORLAEUS
Leiden Bio Science Park
Concept Verbeelding bestemmingsplan LBSP-West schaal
datum
1:4000
10 augustus 2015 gewijzigd 27 oktober 2015
formaat
A3 tekeningnummer
0.06-0.3-Entree - 150429 uitgeefbaar.dwg
studio Hartzema BV Westblaak 49 NL-3012 KD Rotterdam +31 10 281 07 51
[email protected]
het leiden bio science park (lbsp) heeft de ambitie zich te ontwikkelen van bedrijventerrein tot een campus. een ‘hollandse campus’, waarin naast ruimte voor bedrijven en instellingen ook ruimte is voor ontmoeting en verblijf, en waar het landschap beelddrager is. het Masterplan lbsp-gorlaeus beschrijft de planvorming van het centrale deel van deze campus. het is een aanpassing en verfijning van het Masterplan lbsp uit 2009. het bio science park groeit en vernieuwt zichzelf. in het centrale deel van de campus zijn veranderingen gaande. de aangrenzende infrastructuur wordt aangepast en binnen het gebied spelen ontwikkelingen van bedrijven en onderwijsinstellingen. reden genoeg om de planvorming van lbspgorlaeus opnieuw tegen het licht te houden. we willen de plannen aanpassen aan de laatste inzichten en de ambities voor het lbsp kracht bij zetten. het Masterplan lbsp-gorlaeus voorziet in een verbeterde bereikbaarheid van het park, geeft vorm aan het landschap en biedt ruimte aan flexibele planontwikkeling met een prominente plek voor wonen en stedelijke voorzieningen. het Masterplan lbsp-gorlaeus creëert een hart voor de hollandse campus.
studio Hartzema BV Westblaak 49 NL - 3012 KD Rotterdam +31 10 281 07 51
[email protected]
1503434 Masterplan gorlaeus_definitief.indd 32
01-10-15 15:29