Leerprestaties onder de loep; de invloed van Regulatory focus op de leerprestatie. Remy Boerhoop Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 6068502 Begeleider: Nils Jostmann Programma groep: Sociale psychologie
1
Inhoudsopgave
Abstract: ........................................................................................ 3 Hoofdstuk 1: Inleiding. .................................................................... 4 1.1: De invloed van regulatory focus op de leerprestatie van Studenten: .................................................................................. 4 Hoofdstuk 2: Middendeel.................................................................. 9 2.1: De rol van regulatory fit op Motivatie ....................................... 9 2.2: Reguleringsoriëntaties verantwoordelijk voor verschillen ind vaardigheden en verwerkingstijlen. .............................................. 17 2.3: Oriëntatie verschillen op het gebied van emoties en psychologische problemen. .......................................................... 27 Hoofdstuk 3: Discussie. ................................................................. 35 3.1: Implicaties .......................................................................... 35 3.2: Beperkingen van de onderzoeken. ......................................... 38 Hoofdstuk 4: Onderzoeksvoorstel. ................................................... 41 4.1: Inleiding ............................................................................. 41 4.2: Hoe gaat dit worden onderzocht? .......................................... 43 Literatuurlijst ................................................................................ 47
2
Abstract: In dit overzicht werd het effect van de regulatory focus theorie op de leerprestaties bij studenten onderzocht. Het verschil tussen een promotie of preventie focus heeft invloed op de leerprestaties op drie manieren, namelijk: de motivatie, de denk en handelswijze; en het welzijn. Uit het verslag kwam naar voren dat het helpt voor de motivatie om een reguleringsfit te creëren tussen taak en oriëntatie. Ook zijn er verschillen in denken en handelen tussen een promotie en preventie oriëntatie. Een promotie oriëntatie wordt gekenmerkt met risico nemen, creativiteit en een globale verwerkingsstijl. Een preventieve oriëntatie wordt gekenmerkt door voorzichtigheid en een lokalere verwerkingsstijl met meer oog voor detail. Tot slot had het falen in promotie doeleinden teleurstellingen met depressies als gevolg, terwijl het falen in preventie doeleinden meer angst of hoploosheid tot gevolg had. De implicaties van deze bevindingen voor het verbeteren van de leerprestaties bij studenten wordt besproken.
3
Hoofdstuk 1: Inleiding. 1.1: De invloed van regulatory focus op de leerprestatie van Studenten. Studeren kost veel geld. Hoeveel het kost om een Nederlandse student een jaar te laten studeren verschilt per studie, maar gemiddeld gezien kost een jaar studeren jaarlijks 13000 euro (gegevens volgens CBS over 2010). Dit bedrag wordt voor een aanzienlijk deel door de overheid gefinancierd. Het is daarom logisch dat overheden zoals de Nederlandse overheid graag willen dat een student goed presteert en snel afstudeert, aangezien de studeerkosten dan over zijn, en dat deze student het land dan terug kan betalen in de vorm van belasting en kennis. Een voorbeeld wat overheden proberen om studenten te motiveren en de kosten te drukken was het idee om een langstudeer boete in te stellen. De Nederlandse politieke partij het CDA kwam met het idee om langstudeerders zelf een groter deel van de studiekosten te laten betalen na vier jaar studeren. Hoewel dit idee snel na invoering weer werd teruggetrokken in oktober 2012, laat dit voorbeeld wel zien dat de Nederlandse overheid zich bezighoudt met maatregelen om studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen. Dat de overheid wilt dat een student goed presteert en daarmee niet onnodig lang studeert is duidelijk, maar wat is verantwoordelijk voor de leerprestatie van een student? Hier komen snel vanzelfsprekende factoren voorbij zoals motivatie, intellectuele vaardigheden, en genoeg tijdsinvesteringen. Dit verslag zal zich echter richten op een theorie die niet vaak in verband is gebracht met studentenprestaties. Dit is de invloed van de regulatory focus theorie. In 1997 kwam Tory Higgins met de regulatory focus theorie. Regulatory focus houdt de manier in waarop een persoon doelen nastreeft volgens zijn eigen waarden en overtuigingen. Hoe mensen dit doen kan door verschillende oriëntaties gemotiveerd worden. Higgins beschreef in het artikel ‘Beyond pleasure and pain’ dat 4
mensen hun doelen nastreven met een promotie oriëntatie of een preventie oriëntatie. Mensen met een promotie oriëntatie zijn meer gericht op het behalen van beloningen terwijl mensen met een preventie oriëntatie meer gericht zijn op het niet verliezen van iets of het niet ervaren van negatieve gebeurtenissen. Zo kunnen er verschillende motivaties ten grondslag liggen bij het doel: ‘De studie afronden’. Zo zou een persoon die meer een promotieoriëntatie heeft de studie willen behalen voor de positieve gevolgen, zoals een diploma of goede carrière mogelijkheden. Mensen met een preventieve oriëntatie zouden bijvoorbeeld de studie willen afronden uit angst negatieve gevolgen te ervaren bij het niet behalen van de studie zoals vooruitzichten op een slechte financiële toekomst zonder studie of afkeur door vrienden of familie. De oriëntatie van een persoon heeft invloed waar een persoon zichzelf voor motiveert. Het is belangrijk een verschil aan te geven tussen een chronische of geactiveerde reguleringsoriëntatie. Personen hebben dispositioneel een neiging om meer een promotie of preventie oriëntatie te hebben in het dagelijks leven. Dit kan worden beïnvloedt door naasten of de cultuur waar een persoon zich in bevindt. Dit heet een chronische reguleringsoriëntatie. Dit wordt gemeten door een persoon bijvoorbeeld doelen te laten opschrijven, waar er gekeken wordt hoeveel promotie of preventie doelen een persoon noteert. Een voorbeeld van vragenlijsten die de reguleringsoriëntatie proberen te meten zijn de Regulatory focus questionaire ontworpen door Higgins en de General Regulatory focus Measure ontworpen door Lockwood en collega’s. De reguleringsoriëntatie kan ook geactiveerd worden door een bepaalde taak of omgeving. Dit heet de geactiveerde reguleringsoriëntatie. Zo wordt dit vaak geactiveerd door de instructies bij een bepaalde taak in een promotie of preventie manier te framen. Dit zal verder naar voren komen in de rest van het verslag. Het verschil tussen een promotie of preventie oriëntatie is te herleiden naar een verschil in inconsistentie met de huidige situatie en de gewenste of benodigde situatie. Om 5
dit toe te lichten volgt er van elk een voorbeeld. De eerste soort discrepantie die vermeden dient te worden is een discrepantie tussen de huidige en de gewenste situatie. Een voorbeeld hiervan is, dat mensen die graag willen uitblinken in een bepaalde sport ook motivatie zullen hebben om veel te trainen en te investeren in deze sport. Als het goed zijn in sport gewenst is, dan is dit een ‘’ideal’’ goal en discrepantie tussen de huidige situatie en dit doel heeft betrekking op een discrepantie tussen ‘’actual-self’’ en ‘’ideal self’’. Dit heeft betrekking op een promotie oriëntatie. Als de sporter het goed zijn in de sport als een noodzaak of als een plicht ziet, dan is dit een ought doel een discrepantie tussen de huidige situatie. Dit is dan een discrepantie tussen de ‘’actual-self‘’ en de ‘’ought-self’’. Dit is dan een voorbeeld van een preventie oriëntatie. Dit verschil in discrepanties is de basis van de theorie en bepaald hoe er vervolgens gehandeld wordt om deze discrepantie te verwijderen of voorkomen. Dit verschil in reguleringsoriëntaties heeft veel invloeden op de manier waarop mensen hun doelen willen behalen. Onderzoek van Hamstra, Bolderdijk en Veldstra (2011) liet zien dat personen met een promotie oriëntatie gemiddeld meer risico nemen om hun doelen te behalen dan mensen met een preventieve oriëntatie. Onderzoek van Leikas en collega’s (2009) liet zien dat personen met een promotie oriëntatie meer gericht zijn op verandering terwijl met mensen met een preventie focus meer gericht zijn op het behouden van traditionele waarden. Verder concludeerden Wallace en Chen (2009) dat personen die hoog scoren op het persoonlijkheidskenmerk consciëntieusheid gemiddeld gezien ook meer preventieve doelen hadden promotie doelen. Vaughn, Baumann en Kleman (2008) concludeerden weer dat personen die hoog scoorden op ‘Open voor nieuwe ervaringen’ ook gemiddeld gezien meer promotie doelen hadden dan preventieve doelen. Dit is slechts een klein scala aan onderzoek dat aantoont dat verschillen in reguleringsoriëntaties zorgen voor grote verschillen in denken en handelen. Dit toont aan dat mensen met een promotie oriëntatie meer risico nemen en meer open staan voor 6
nieuwe ervaringen, terwijl mensen met een chronische reguleringsoriëntatie hier wat conservatiever in zijn. Dit is belangrijk in gedachten te houden aangezien dit een belangrijk verschil is tussen deze oriëntaties. In deze these zal de vraag hoe de regulatory focus theorie van invloed is op de leerprestaties van een persoon centraal staan. De eerste vraag die in dit verslag besproken zal worden, is wat de rol is van een regulatory fit tussen taak en oriëntatie op de motivatie op een desbetreffende taak. Higgins (1998) concludeerde dat als de reguleringsoriëntatie van een persoon aansluit op de manier hoe de taak gepresenteerd wordt, dat dit een positief effect heeft op de motivatie. Er zal gekeken worden of dit gerepliceerd kan worden en wat de reden van dit positieve effect van de reguleringsfit is. Als onder andere deze regulatory fit belangrijk is voor de motivatie van een student kan hier op ingespeeld worden om de motivatie van een student te verhogen. Ook kennis waarom een regulatory fit kan zorgen voor meer motivatie, kan helpen om studenten te motiveren en hiermee de prestaties te verhogen en het langstuderen af te remmen. De tweede vraag die besproken zal worden in deze these is wat voor invloed iemand zijn reguleringsoriëntatie heeft op de denk- en handelswijze van een persoon. Hier wordt de chronische als geactiveerde reguleringsoriëntatie mee bedoeld. Het is relevant om te kijken welke verschillen er optreden in handels- en denkwijze tussen mensen met een verschillende chronische of geactiveerde reguleringsoriëntatie. Als een student niet in een bepaalde leer- en werkcontext past, omdat deze context niet aansluit op de reguleringsoriëntatie van de persoon, dan zou dit wellicht een invloed op de motivatie kunnen hebben, maar ook op de prestaties van de persoon. Hierbij is het ook relevant om te beseffen in wat voor context studenten komen als ze afgestudeerd zijn om hiermee de kans van slagen in te schatten. Een voorbeeld hiervan is een persoon die zich in zijn studie richt op kunst of een persoon die wiskunde studeert. Het is niet moeilijk om veel inhoudelijke verschillen op te noemen tussen deze twee studies. Ook zal het verschil bij 7
deze studies ervoor zorgen dat bepaalde vaardigheden goed aansluiten bij een kunststudie die wellicht minder goed aansluiten bij de studie wiskunde en vice versa. Een voorbeeld hiervan is dat het maken van fouten in wiskunde over het algemeen gezien vervelender is dan bij een kunststudie. Hierdoor zou het kunnen zijn dat mensen met een preventieve oriëntatie beter presteren in een wiskunde studie dan in een kunststudie afrondt. Als een student in een omgeving zit die niet aansluit op de reguleringsoriëntatie, dan zal dit hoogstwaarschijnlijk negatieve effecten hebben op de prestatie. Hierdoor zullen er ook meer studenten langer bezig zijn met hun studie, dan als ze in een omgeving zitten die wel past. Ook zullen studenten eerder switchen van studie wat ook negatief is voor het langstuderen. Belangrijk hierin is het besef dat mensen met een promotie oriëntatie meer risico nemen dan mensen met een preventie oriëntatie. Dit is vaak de basis van veel verschillen in gedrag. Hier zal de tweede paragraaf over gaan. Vervolgens zal in de derde paragraaf van mijn middenstuk besproken worden wat de invloed is van de verschillende reguleringsoriëntatie op de emoties en welzijn. Het behalen of niet behalen van iets positiefs heeft op emotioneel gebied een ander gevolg dan het wel of niet behouden van iets positiefs. Doordat mensen een verschil in focus hebben, of doordat de situatie bij mensen een andere focus oproept, heeft dit gevolgen voor de verschillende soorten emoties die opgeroepen worden bij mensen en dit heeft weer invloed op de mentale en vaak ook het fysieke welzijn van een individu. Dit heeft ook weer een andere invloed op welke mentale problemen mensen met een preventie focus en een promotie oriëntatie ervaren bij het niet behalen van hun doelen. Dit is zeer relevant voor de leerprestatie, aangezien een gezond persoon zal beter presteren en sneller afstuderen dan een fysiek of mentaal ongezond persoon.
8
Hoofdstuk 2: Middendeel. 2.1: De rol van regulatory fit op Motivatie In deze paragraaf zal gekeken worden of een regulatory fit zorgt voor meer motivatie op de betreffende taak. Belangrijker misschien nog wel is de vraag waarom dit zo is. Allereerst resteert de vraag waarom er reden is om aan te nemen dat dit het geval zou kunnen zijn? Shah, Higgins en Friedman (1998) ondervonden dat als een taak gepresenteerd wordt op een manier waarop deze aansluit op de reguleringsoriëntatie van een persoon, dat dit kan zorgen voor meer motivatie bij personen om deze taak zo goed mogelijk te voltooien. Higgins en zijn collega’s gaven het eerste bewijs om aan te nemen dat regulatory-fit belangrijk is bij de motivatie van personen. In deze paragraaf zal er verder gekeken worden naar de rol van regulatory fit met motivatie in een setting die meer lijkt op het studeren en zal gekeken worden waarom deze fit kan zorgen voor meer motivatie. In het onderzoek van Higgins was de taak het oplossen van een aantal puzzeltaken. Het eerste onderzoek van deze paragraaf zal het effect gevonden door Higgins en collega’s repliceren in een andere setting, in een nieuwer experiment. In plaats van puzzeltaakjes die de personen moesten oplossen, werd nu aan de proefpersonen gevraagd of deze een verslag wilden schrijven. Dit is meer relevant voor onze vraagstelling aangezien een verslag schrijven meer met studeren te maken heeft dan het maken van puzzels. Spiegel, Grant-Pillow en Higgins (2004) onderzochten of iemand zijn motivatie zou toenemen voor het inleveren van een verslag als er een regulatory fit aanwezig was tussen de taak en de reguleringsoriëntatie van een persoon. Er werd aan de deelnemers gevraagd om een verslag te schrijven over wat de persoon op een aankomende zondag ging doen. Voordat dit gedaan werd, werd er bij de deelnemers de ‘’Self-guide Strength measure’’ afgenomen. Deze vragenlijst meette in hoeverre een persoon promotie of preventie georiënteerd was door te meten in hoeverre de persoon bezig was met het 9
ideal-self of ought-self. Om de reguleringsoriëntatie te manipuleren werden er verschillende instructies bij de taak gegeven. De helft van de personen kregen instructies die het enthousiasme van de deelnemers wilden aanspreken, door situaties en omstandigheden te laten bedenken die de prestatie op de taak zouden bevorderen, zoals een tijd en omgeving die comfortabel zou zijn om de opdracht te maken. Dit was de promotie setting. Voor de overige deelnemers werden de instructies gegeven met een nadruk op waakzaamheid, door aan de deelnemers te vragen om zich in te beelden wanneer het een slechte tijd was om zich bezig te houden met de taak en omstandigheden te bedenken, die de prestatie op de taak zouden verslechteren. Dit stelde de preventie setting voor. Er werd gevraagd aan de proefpersonen om het verslag binnen een maand te e-mailen en het aantal proefpersonen die dit mailden binnen de tijdsbestek was de maat die motivatie van de deelnemers diende te meten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de proefpersonen waar een fit aanwezig was tussen de soort instructies en de oriëntatie van de persoon meer verslagen inleverden, dan de overige deelnemers. Dit onderzoek laat zien dat ook voor een schrijftaak het belangrijk is dat de setting waarin een taak gepresenteerd wordt aansluit op de reguleringsoriëntatie van een persoon. Als dit aansluit zal er meer motivatie zijn om de taak tot een goed einde te brengen, zoals te zien was aan het feit dat er meer verslagen ingeleverd werden als er een reguleringsfit aanwezig was, dan als deze fit niet aanwezig was. Hierbij is het positieve effect van een regulatory fit op de motivatie ook aangetoond bij een taak die enigszins op een taak lijkt die zich tijdens het studeren zou kunnen voordoen. De vraag is echter wat de reden is van het feit dat een reguleringsfit tussen taak en oriëntatie zorgt voor een verhoogde motivatie. Het zou goed kunnen dat de deelnemers in het bovenstaande onderzoek ook meer plezier ervoeren in het maken van de schrijfopdracht als de instructies aansloten op hun reguleringsoriëntatie. Hier wordt echter geen duidelijkheid over gegeven door de onderzoekers. Het zou interessant zijn om te bekijken 10
of een reguleringsfit ook zorgt voor meer plezier in de desbetreffende taak. Dit zou dan ook een reden kunnen zijn waarom er meer motivatie aanwezig is voor een taak zoals in het vorige onderzoek. Dit is precies wat in het onderzoek van Freitas en Higgins (2002) onderzocht werd. De onderzoekers onderzochten of een reguleringsfit tussen taak en de reguleringsoriëntatie van een persoon bijdroeg aan meer plezier in de taak. Er werd gevraagd aan de deelnemers of deze een laboratoriumtaak wilden verrichten waarin bepaalde puzzels opgelost moesten worden. In de instructies stond dat deze taak vergelijkbaar was met een belangrijke taak die biologen uitvoerden om ziektes tegen te gaan. De helft van de deelnemers kreeg instructies waarbij het nut van de taak gepresenteerd werd op de manier: ‘’het oplossen van de puzzels is belangrijk bij het vinden van nuttige informatie’’ wat een promotie-framing voorstelde. De rest van de deelnemers kreeg de taak gepresenteerd in de vorm van ‘’het vinden van de juiste figuren zorgt ervoor dat er zo min mogelijk schadelijke gevolgen zijn’’ (preventie-framing). Voordat de deelnemers aan de taak begonnen, werd gevraagd of de deelnemer zou willen opschrijven wat iemand zijn verwachtingen en ambities zijn(ideal self, promotie oriëntatie), terwijl aan de rest van de deelnemers gevraagd werd wat iemand zijn verplichtingen waren (ought self, preventie focus). Nadat ze klaar waren met de taak werd gevraagd in een vragenlijst hoe leuk, interessant en opwindend de taak was. Ook werd gevraagd hoe goed ze zelf vonden dat ze het deden op de taak. Hier kwam naar voren dat bij personen waar de taak gepresenteerd werd in dezelfde setting als waarin de taak gepresenteerd was, er meer plezier werd ervoeren tijdens de taak. Ook was de taak interessanter en opwindender, en vonden de deelnemers dat ze het beter hadden gedaan. Dit laat zien dat de reguleringsfit ook bijdraagt aan plezier. Wat echter ook gevonden werd is dat een reguleringsfit bijdroeg aan waargenomen vaardigheid op de desbetreffende taak. De proefpersonen voelden zich 11
vaardiger als er een fit was tussen oriëntatie en taak. Dit zou ook een belangrijke reden kunnen zijn waarom de motivatie van de proefpersonen hoger is als de reguleringsfit aanwezig is. Het zou best kunnen dat het feit dat de waargenomen vaardigheid in de taak ook zorgt voor meer kansen dat de taak tot een positief einde komt. Dit zou dan tot meer plezier en uiteindelijk ook meer motivatie kunnen leiden. Het volgende onderzoek zal meer duidelijkheid geven of motivatie afhankelijk is van de waargenomen kans op succes. Shah en Higgins (1997) onderzochten of de waarde van het doel en de waargenomen kans op succes invloed hadden op de motivatie op een taak. Het verschil tussen deelnemers met een promotie en preventie oriëntatie was hierbij uiteraard belangrijk. Dit werd in een viertal studies onderzocht. In de eerste studie werd aan 104 studenten gevraagd of ze een taak wilden verrichten waarin puzzels opgelost moesten worden. Allereerst werd de promotie of preventie oriëntatie van de proefpersoon gemeten aan de hand van de ‘Strength of guide’. Vervolgens werd gevraagd of de deelnemers een puzzeltaak wilden oplossen, waarbij een extra euro worden verdiend als de deelnemers minstens 90% van de puzzels goed hadden. Voordat begonnen werd aan de taak werd gemeten aan de hand van een vragenlijst hoe belangrijk de proefpersonen het vonden dat ze de extra euro kregen en hoe groot ze de kans achtten dat dit zou lukken. Motivatie werd gemeten door de tijd dat de proefpersonen besteden aan de puzzels en het aantal correct beantwoorde puzzels. Uit het onderzoek bleek dat de proefpersonen met een promotie oriëntatie bij een hoge belangrijkheid van het doel de extra euro te verwerven en een hoge verwachting dit doel te behalen een verhoogde prestatie op de puzzels lieten zien. Voor deze personen was de kans dat het doel behaald werd echter belangrijker dan de waarde van het doel voor de motivatie. Echter bleek bij proefpersonen met een preventie oriëntatie dit effect anders te zijn. De verwachte kans om het doel te behalen was minder belangrijk voor de motivatie als het doel belangrijk werd geacht.
12
In de tweede studie werd niet de reguleringsoriëntatie gemeten van de proefpersonen, maar werd deze gemanipuleerd door de proefpersonen een verhaal te lezen waarin het toegelaten worden tot een studie het doel was. De reguleringsoriëntatie werd gemanipuleerd door de situatie te presenteren als het behalen van de toelating (promotie oriëntatie) of ervoor zorgen dat je niet geweigerd wordt (preventie). Hier werd ook de belangrijkheid van het doel gemeten en de waargenomen kans tot toelating. De motivatie werd gemeten door te vragen of ze zich wilden inschrijven voor het vak. Hier werden dezelfde resultaten gevonden als in het eerste experiment. In de derde studie werd dezelfde situatie voorgelegd als de tweede studie waarin de verwachte waardes voor het behalen van de studies voor alle proefpersonen werd aangepast. In de vierde studie werd hetzelfde gedaan als in de tweede en derde studie alleen werd de chronische reguleringsoriëntatie gemeten terwijl de verwachte kans op het behalen van de studie en de waardes voor de proefpersonen gevarieerd werd. Uit beide studies kwam hetzelfde resultaat als uit de eerste twee studies kwamen. Dit viertal studies geeft een interessante toevoeging op het effect wat de reguleringsoriëntatie van een persoon voor invloed heeft op de motivatie. Voor personen in een promotie oriëntatie was de waarde van het doel enigszins belangrijk, maar minder belangrijk dan de ingeschatte kansen op succes. Voor mensen met een preventieve oriëntatie doet de ingeschatte kans op succes er minder toe dan de waarde van het doel. De onderzoekers legden dit uit door het te verklaren dat de deelnemers met een promotie oriëntatie de taak zagen als een uitdaging en voor hen was de kans op het behalen van het doel daarom belangrijker. Deze personen hadden geen zin om te investeren in een doel als de kans groot was dat dit doel niet behaald zou worden. Deelnemers met een preventie oriëntatie zagen de taak meer als een plicht en onafhankelijk van de verwachte uitkomst, als het doel belangrijk was, was er meer motivatie. Dit aangezien deze personen meer het idee hadden wel te moeten presteren onafhankelijk van hoe lastig de taak was. 13
Een toevoeging op bovenstaand onderzoek is een onderzoek verricht door van Dijk en Kluger (2011). Deze onderzochten of de soort feedback (positief of negatief) een invloed heeft op de motivatie van een persoon bij de verschillende reguleringsoriëntaties. Bij het voorgaande onderzoek had de waargenomen kans op succes voor personen met een actieve promotie oriëntatie een positief effect op de motivatie en voor personen met een preventie oriëntatie was dit een stuk minder relevant. Dit onderzoek keek of de soort feedback tijdens de taak invloed had op de motivatie. Negatieve feedback zal de waargenomen kans op succes van een persoon ook doen afnemen. In het onderzoek werd aan de helft van de deelnemers gevraagd of ze in een laboratorium zich wilden bezighouden met het ontdekken van fouten in algebraïsche rekensommen. Deze taak stelde een preventie taak voor. De andere groep deelnemers kreeg een taak waarbij ze zoveel mogelijk functies voor een gebruiksvoorwerp moesten bedenken, wat een taak was gericht op de promotie oriëntatie. Tijdens de taak kregen alle deelnemers positieve feedback(je doet het beter dan gemiddeld) of negatieve feedback(je doet het slechter dan gemiddeld). Ten slotte werd door middel van een vragenlijst de motivatie voor de taak gemeten en de prestaties werden gemeten door het aantal ontdekte fouten in de preventieve conditie en het aantal gegenereerde ideeën in de promotie conditie. Het bleek dat in de preventie taak, de deelnemers meer motivatie hadden voor de taak en betere prestaties als ze negatieve feedback kregen in vergelijking met positieve feedback. Voor personen in de promotie conditie gold juist dat de prestatie en motivatie omhoog ging bij positieve feedback en omlaag bij negatieve feedback. Deze conclusies sluiten aan bij het vorig onderzoek. Als een taak belangrijk is, dan moedigt negatieve feedback iemand met een preventieve oriëntatie aan, omdat deze persoon het halen van de taak als een plicht kan gaan zien. De persoon kan zich gaan bedenken dat het beter moet en zo de motivatie verbeteren, zelfs als de waargenomen kans op succes slinkt. Negatieve feedback in een promotie georiënteerde setting kan 14
ervoor zorgen dat een persoon minder motivatie vertoond aangezien de persoon geen zin heeft om te investeren in een doel die volgens de persoon misschien niet behaald wordt. Er is minder motivatie om te investeren in het doel dan in de preventie oriëntatie. Evenals in het vorig onderzoek had waargenomen kans op succes alleen invloed op mensen met promotie doelen en niet op personen met preventie doelen. Nu er meer inzicht is verkregen in het beschouwen van doelbelangrijkheid en beoogde kans op succes zal deze paragraaf nog een aspect op motivatie behandelen, namelijk het effect van het ervaren van verleidingen op motivatie. Wellicht heeft dit plichtsbesef van mensen met een preventieve oriëntatie tot gevolg dat het weerstaan van verleidingen makkelijker wordt. Ook zou de aanwezigheid van verleidingen ervoor kunnen zorgen dat mensen met een preventie oriëntatie sneller een fit zien tussen een bepaalde taak en hun reguleringsoriëntatie, aangezien verleidingen meer passen bij een preventie oriëntatie. Freitas, Liberman en Higgins (2001) onderzochten of het weerstaan van verleidingen, die obstakels vormen om een doel te behalen zorgt voor meer plezier in de taak en een betere prestatie voor mensen met een preventie oriëntatie, dan mensen met een promotie oriëntatie. Deze hypothese ontstond uit het idee dat verleidingen weerstaan meer passen bij preventie doelen dan bij promotie doelen. Deelnemers moesten een computertaak verrichten waarin bepaalde codes ontcijferd moesten worden en waar bepaald moest worden of de ontcijferde code een bestaand woord was. Deze taak werd in een promotie setting gepresenteerd (juiste woorden toelaten) en in een preventieve setting (fouten ontdekken en afwijzen). In het midden van het scherm werden verschillende videoclips getoond die geselecteerd waren op het feit dat deze aantrekkelijk en afleidend waren. Er werd verteld aan de deelnemers dat ze niet naar de videoclips moesten kijken en zich niet moesten laten afleiden door de video’s. De mate van plezier ervaren in het verrichten van de taak werd gemeten door een vragenlijst. De prestatie werd gemeten 15
door het aantal juiste woorden die toegelaten werden in de promotie taak en het aantal juist afgewezen woorden in de preventieve taak. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de deelnemers die de preventieve taak maakten minder afgeleid waren door de videoclips, meer plezier ervoeren in de taak en het beter deden op de taak dan de personen die de promotie taak deden. Volgens de onderzoekers zijn de resultaten te verklaren doordat het weerstaan van verleidingen die het huidige doel kunnen belemmeren beter passen bij een preventieve reguleringsoriëntatie dan een promotie reguleringsoriëntatie. Het weerstaan van verleidingen in dagelijkse doelen is voornamelijk aanwezig bij preventie doelen. Dit kan bijvoorbeeld het niet eten van fastfood zijn, uit angst ongezond te worden. Doordat het weerstaan van verleidingen beter past bij een preventieve oriëntatie is er dus een ‘’fit’’ aanwezig en zal dit ervoor zorgen dat er meer plezier uit de taak gehaald wordt en uiteindelijk ook een betere prestatie op de taak aanwezig zijn. De bovenstaande onderzoeken hebben duidelijk gemaakt wat de rol is van iemand zijn reguleringsoriëntatie op de motivatie van een persoon. De reden waarom een regulatory fit tussen taak en oriëntatie zorgt voor meer motivatie heeft te maken met dat er meer plezier ervaren wordt en dat de personen zichzelf vaardiger achtten op de taak als er een fit aanwezig is tussen de taak en oriëntatie. Dit heeft effect op de waargenomen kansen op het succesvol behalen van de taak. Echter is voor personen met een preventie oriëntatie de waargenomen kansen op succes minder belangrijk voor de motivatie, dan dit voor personen met een promotie oriëntatie het geval was. Voor deze personen was de belangrijkheid van het doel bepalend voor de hoeveelheid motivatie die geleverd werd. Voor personen met een promotie oriëntatie was de kans op het behalen van het doel belangrijker dan de waarde van het doel. Tot slot is er ook aangetoond dat mensen met een preventie focus beter in staat zijn verleidingen te weerstaan en meer plezier halen uit de taak dan mensen met een promotie oriëntatie. Dit is waarschijnlijk te danken aan de
16
gedachte dat het weerstaan van verleidingen meer past bij preventie doelen en zo voor een fit zorgt tussen doelen en oriëntatie, in het geval bij preventie doelen. Voor de prestatie van een student lijkt het dus belangrijk een fit te creëren tussen de taak en de oriëntatie van een student. Als dit zou lukken, dan zal er meer motivatie zijn wat leidt tot betere prestaties van studenten op hun studies. Dit zal dan ook het langstuderen tegengaan aangezien studenten het beter doen en zo sneller zullen afstuderen. Het is echter lastig voor docenten om voor elk persoon een individuele fit te creëren tussen oriëntatie en de taken die bij een studie horen. Wat wel gedaan kan worden is het aanmoedigen van het creëren van doelen die bij de persoon passen. Als een persoon comfortabeler is met preventieve doelen, laat deze persoon dan meer preventie doelen opstellen. Dit zou uiteraard dan ook gelden voor mensen met een promotie oriëntatie. Een andere manier is een goede fit creëren tussen de soort studies met de taken en de oriëntatie van een persoon. Sommige studies en werkomgevingen passen wellicht beter bij een preventie of promotie oriëntatie. De volgende paragraaf zal kijken naar de verschillen tussen denk en handelswijzen die geactiveerd worden tussen deze oriëntaties. 2.2: Reguleringsoriëntaties verantwoordelijk voor verschillen in vaardigheden en verwerkingstijlen. Mensen zijn op verschillende manieren te motiveren. Dit liet de vorige paragraaf ons al zien. Mensen met verschillende chronische reguleringsoriëntaties tonen ook gemiddelde verschillen op denken en handelen. Het onderzoek beschreven in de inleiding van Hamstra, Bolderdijk en Veldstra (2011) liet al zien dat mensen waar een promotie oriëntatie actief is meer risico nemen dan mensen waar een preventie oriëntatie actief is. Een taak waar voorzichtigheid en preventie een belangrijke rol speelt zal een andere denk en handelswijze oproepen dan een taak waarbij risico nemen en het behalen van iets centraal staat. Deze paragraaf zal behandelen wat deze verschillen in denk en 17
handelswijze zijn tussen een promotie en preventie oriëntatie. Dit kunnen zowel verschillen zijn op het gebied van een chronische reguleringsoriëntatie als een geactiveerde reguleringsoriëntatie Het is belangrijk deze verschillen te beschouwen omdat deze verschillen invloed hebben op de leerprestaties van een persoon. Als een persoon een studie doet die niet aansluit op zijn of haar competenties, heeft dit ook een effect op het langstuderen. Het eerste onderzoek zal doorgaan op het verschil in het nemen van risico tussen mensen met een promotie of een preventie oriëntatie. Dit verschil kan aanwezig zijn bij zowel een chronische als geactiveerde reguleringsoriëntatie. In het volgend onderzoek werd de reguleringsoriëntatie geactiveerd. De vraag is echter of dit verschil in reguleringsoriëntatie op meer dan alleen risico invloed heeft. De onderzoeken van Friedman en Förster (2001) onderzochten of het opwekken van een riskantere promotie of voorzichtigere preventie oriëntatie een invloed had op de creativiteit van een persoon. In de eerste studie werd de proefpersonen gevraagd een test te doen waarbij het creatieve inzicht werd gemeten. Alvorens deze test gemaakt werd, werd de reguleringsoriëntatie bij de proefpersonen geactiveerd. Dit werd gedaan aan de hand van een puzzel waarbij een weg gevonden moest worden door een doolhof. Aan de helft van de proefpersonen werd gezegd dat de oplossing uit de doolhof zou resulteren in een stuk kaas voor de muis(promotie oriëntatie), terwijl aan de andere helft van de proefpersonen werd verteld dat de muis niet zou worden gevangen als er een uitweg gevonden zou worden(preventie oriëntatie). Na het activeren van de reguleringsoriëntatie werd aan de deelnemers gevraagd of ze een ‘’SPT test’’ wilden doen. Deze test bestond uit het vinden van objecten in complexe plaatjes waarbij de objecten lastig te vinden waren. Dit moest de creativiteit van de deelnemers meten. Het aantal objecten dat gevonden werd, was de gemeten prestatie op de taak.
18
Uit het onderzoek kwam naar voren dat de proefpersonen waar de promotie oriëntatie actief gemaakt werd, het gemiddeld gezien beter deden op de test waarbij de creativiteit gemeten werd dan bij de proefpersonen waar de preventie oriëntatie gemeten werd. In de tweede studie werd nadat de deelnemers dezelfde doolhof moesten oplossen als bij het eerste onderzoek om de reguleringsoriëntatie te activeren, aan deelnemers gevraagd zoveel mogelijk functies te verzinnen voor een baksteen. Dit was de manier om de creativiteit te meten. Ook hier kwam naar voren dat deelnemers waar de promotie oriëntatie geactiveerd werd, het beter deden op de taak dan deelnemers waarbij de preventie oriëntatie geactiveerd werd. Deze onderzoeken laten zien dat een promotie oriëntatie invloed heeft op de creativiteit van een persoon. De onderzoekers geven als verklaring hiervoor dat een geactiveerde promotie oriëntatie een verwerkingsstijl oproept waarbij meer nadruk gelegd wordt op risico en het bedenken van nieuwe oplossingen, terwijl bij een preventieve oriëntatie meer nadruk gelegd wordt op risico vermijden wat resulteert in het blijven steken op bestaande ideeën. Het is interessant dat dit verschil in reguleringsoriëntatie een invloed heeft op de manier van denken. Een andere invloed van de soort reguleringsoriëntatie op een denkproces werd onderzocht door Förster en Higgins (2005). Förster en Higgins onderzochten of er een verband was tussen een globale en lokale verwerkingsstijlen en iemand zijn chronische reguleringsoriëntatie als de geactiveerde reguleringsoriëntatie. Aanleiding om dit te onderzoeken was onder andere het feit dat het bovenstaande onderzoek van Friedman en Förster vond dat het hebben van een promotie of preventie oriëntatie zorgde voor een verschil in creativiteit door een verschil in verwerkingsstijl. Doorbordurend op dit onderzoek waren Förster en Higgins benieuwd of dit verschil in creativiteit te maken heeft met een globale of lokale verwerkingsstijl.
19
Dit werd onderzocht in een tweetal onderzoeken. In het eerste onderzoek werd de chronische reguleringsoriëntatie van de deelnemer gemeten door te vragen of deze drie promotie doelen wilde noteren en vervolgens drie preventie doelen. De tijd die elke deelnemer nodig had om promotie en preventie doelen te noteren werd bijgehouden en dit was de maat, die liet zien wat voor soort doelen meer beschikbaar waren voor de proefpersoon. Hoe sneller de deelnemers de doelen kon noteren, hoe meer beschikbaar dit was voor de proefpersoon. Vervolgens werd een taak gepresenteerd waarbij een letter bestaand uit kleine letters op het scherm verscheen. De deelnemers moesten op een linkerknop drukken als een bepaalde letter verscheen in de grote letter of als kleine letter. Als de letter niet aanwezig was in zowel de grote letter (bestaande uit de kleine letters), of als de kleine letter (die samen de grote letters vormden) dan moest de proefpersoon op een rechterknop drukken. Het juist detecteren van de kleine letters heeft te maken met lokale verwerkingsprocessen en het detecteren van de grote letter bestaande uit kleine letters heeft te maken met globale verwerkingsprocessen. Het aantal juiste detecties van de kleine of grote letters was de prestatie op de taak. Uit het onderzoek bleek dat personen met een promotie oriëntatie beter waren op het detecteren van de juiste grote letters dan kleine letters. Bij personen met een preventie oriëntatie werd het tegenovergestelde effect gevonden, dat deze personen beter waren in het detecteren van de kleine letters dan grotere letters. Dit was volgens verwachting van de proefleiders. Ook bij het tweede onderzoek werd dit effect gevonden toen de reguleringsoriëntatie geactiveerd werd in plaats van bij de chronische reguleringsoriëntatie te meten. De onderzoekers concludeerden dan ook dat een globale verwerkingsstijl meer nut heeft voor promotie doelen en een lokale verwerkings-stijl meer functie heeft voor preventie doelen. Het is niet moeilijk te bedenken waarom dit zo is. Mensen met een preventieve oriëntatie hebben meer aandacht voor detail aangezien de oriëntatie van deze personen veiligheid en preservatie is. Deze mensen hebben meer te verliezen door geen 20
oog te hebben voor detail. Het is dus logisch dat bij zowel chronische als opgeroepen preventie oriëntatie een lokale verwerkingsstijl actief is. Andersom geldt weer dat mensen met een promotie oriëntatie meer baat hebben voor creativiteit waar een ruimere, globalere denkwijze functioneler is en minder belang hoeven te hechten aan detail. Uiteraard is dit geen absoluut gegeven, maar gemiddeld gaat dit principe wel op. Een ander interessant verschil tussen reguleringsoriëntaties zit in de afstand tot het doel. Studenten kunnen zowel promotie als preventie doelen hebben. Dat hier verschil in is, is bewezen in enkele van de vorige onderzoeken. Een interessante vraag is echter of de doelen van een persoon veranderen als het doel dichterbij komt, of ver weg ligt. Dit is precies wat Pennington en Roese (2003) onderzochten in een drietal studies. Deze onderzoekers keken of de studenten overwegend promotie of preventie doelen hebben en deze behouden bij het voorbijgaan van tijd. De studenten werden gevraagd een vragenlijst in te vullen waarin het vertrouwen in een positief resultaat op een tentamen gemeten werd. De reguleringsoriëntatie werd gemeten door de belangrijkheid aan te geven op zowel promotie oriëntatie gerelateerde items zoals een goed cijfer behalen als preventie gerelateerde items, zoals niet falen op het tentamen. Deze vragenlijst werd twee weken voor de toets gegeven aan de studenten en vlak voor het tentamen. Het bleek dat de studenten optimistischer waren over het eigen succes twee weken voor het tentamen dan vlak voor het tentamen. Een ander opmerkelijke bevinding was dat de personen waar promotie doelen gemeten werden twee weken voor het tentamen, deze doelen veranderden in preventieve doelen vlak voor het tentamen. Studenten die twee weken voor het tentamen preventieve doelen hadden behielden deze doelen. De onderzoekers concludeerden dan ook dat de belangrijkheid van promotie doelen toenamen als de afstand van het doel verder weg lag. Deze doelen hadden de neiging preventieve doelen te worden als het tentamen dichtbij kwam.
21
In het tweede onderzoek werd het eerste onderzoek gerepliceerd, behalve dat de vragenlijst op een moment werd afgenomen, in plaats van verschillende momenten. Het verschil met het eerste onderzoek was dat er nu voor de helft van de proefpersonen stond dat het tentamen slechts enkele weken in het vooruitschiet lag, terwijl voor de andere helft van de deelnemers er in de instructies stond dat het tentamen pas over enkele weken plaats zou vinden. De tijd van het doel was nu niet absoluut, maar psychologisch. Desondanks werd hetzelfde resultaat gevonden als in het eerste onderzoek. Ook wanneer er in het derde onderzoek bij andere deelnemers gemeten werd wat voor doelen een persoon had in het verleden, heden en toekomst kwam hetzelfde naar voren als bij de vorige onderzoeken. Dit onderzoek laat zien dat de reguleringsoriëntatie van een persoon niet alleen ontstaat door de manier waarop een taak gepresenteerd wordt, of chronisch is, maar laat zien dat een absolute of relatieve afstand tot een doel ook invloed heeft op de reguleringsoriëntatie van een persoon. Een belangrijke vraag die gesteld kan worden met betrekking tot de leerprestatie is of dit verschil in promotie of preventie oriëntatie ook gevolgen heeft voor studiegewoonten van een persoon. Hier zullen de laatste twee onderzoeken van deze paragraaf over gaan. Een belangrijke reden waarom studenten tentamens niet halen of opdrachten niet voltooien is het te laat beginnen met het voorbereiden op een tentamen of het maken van een opdracht. Freitas, Higgins, Liberman en Salovey (2002) geven reden om aan te nemen dat de reguleringsoriëntatie die een persoon heeft ook te maken heeft met of een persoon vroeg of laat begint met het verwezenlijken van het doel. De reguleringsoriëntatie werd gemeten met hetzelfde instrument die Higgins in zijn studie in 1997 gebruikte. Het betrof vragen over de ideal en ought self en de reactie tijd van de proefpersonen op beide dimensies werd gemeten. Hoe sneller de reactie tijd op vragen van deze dimensie hoe toegankelijker dit construct was voor de persoon. Vervolgens werd een opdracht gegeven 22
over een hypothetische paper die de deelnemers zouden moeten maken. Er werd aan de proefpersonen gevraagd hoe ver van te voren ze zouden willen beginnen met maken van de opdracht. De onderzoekers vonden dat hoe sterker de preventie oriëntatie aanwezig was van een persoon hoe meer tijd er van te voren werd uitgetrokken om aan de taak te beginnen. Hoe sterker de promotie oriëntatie was hoe minder tijd van te voren werd uitgetrokken om de taak te voltooien. In het tweede onderzoek werd aan een groep deelnemers gevraagd om dezelfde hypothetische essay te schrijven als in de eerste studie. Echter werd de reguleringsoriëntatie ditmaal niet gemeten, maar geactiveerd door de taak in een promotie of preventie setting te presenteren. Ook hier kwam een soortgelijk resultaat naar voren als in de eerste studie. Als de taak in een promotie setting gepresenteerd werd, dan gaven de deelnemers aan minder snel te beginnen aan de taak dan bij de deelnemers waar de opdracht in een promotie setting gepresenteerd werd. Uit beide onderzoeken kwam naar voren dat als personen een preventie oriëntatie hadden of dat de taak de preventie oriëntatie activeerde, dat de personen eerder aan de taak zouden beginnen, dan mensen met een promotie oriëntatie en mensen waarbij de promotie oriëntatie geactiveerd werd. De onderzoekers gaven als reden hiervoor dat het najagen van plezierige dingen en vermijden van negatieve gevolgen invloed heeft op wanneer mensen bereid zijn tot actie over te gaan. Als een doel gepresenteerd wordt als een van de mogelijkheden op succes voelen mensen minder druk om snel actie te ondernemen om dit doel te behalen. Als het doel in een preventie oriëntatie gepresenteerd wordt, oftewel een noodzakelijkheid, dan zijn mensen eerder geneigd tot actie over te gaan om niet de negatieve gevolgen te ervaren. Een aanvulling hierop is een onderzoek van Idson, Liberman en Higgins (2000). Zonder dit onderzoek in detail te behandelen kwam naar voren dat personen meer pijn ervaren bij het verliezen van iets(preventie oriëntatie) dan bij het niet verkrijgen van iets positiefs(promotie oriëntatie). Mensen zorgen 23
ervoor dat ze bespaard blijven van deze negatieve gevolgen, alvorens ze beginnen aan promotie doelen, omdat de intensiteit van de negatieve gevolgen van preventie doelen sterker zijn dan het niet halen van promotie doelen. Een manier om deze negatieve gevolgen te verminderen is door ‘’Selfhandicapping’’ toe te passen. Self-handicapping houdt in dat een persoon tot actie over gaat of een keus maakt om tot gedrag over te gaan dat het waarschijnlijker maakt dat de persoon zal falen in het te bereiken doel. Zo zal de persoon het falen kunnen attribueren aan een externe factor en zichzelf vrijwaren om de schuld te plaatsen aan een interne factor. Denk aan een student die de avond voor een belangrijk tentamen gaat stappen. Door deze keuze zal de student minder waarschijnlijk het tentamen halen doordat de student misschien een kater of eventueel slaapgebrek heeft. Als de student faalt, kan deze student het uitgaan de schuld geven en zo wordt de student gespaard van intern schuld zoals het niet intelligent genoeg zijn om het tentamen te halen. Self-handicappen is een mechanisme om jezelf te beschermen tegen de pijn van negatieve gevolgen en het zelfbeeld positief te houden. Hendrix en Hirt (2009) geven reden om aan te nemen dat self-handicappen samenhangt met preventieve doelen en dat mensen met een chronisch preventie oriëntatie meer self-handicappen dan personen met een promotie oriëntatie. In het onderzoek van Hendrix en Hirt, werd aan deelnemers gevraagd of ze opdrachten wilden voltooiden die deel uitmaakten van een intelligentie test. De test werd bij de helft van de deelnemers in een promotie setting gepresenteerd door bij de test te vermelden dat bij een score van 70% of meer correct beantwoorde items dit betekende dat ze intelligent waren, terwijl de andere helft de test in een preventie setting gepresenteerd kregen, namelijk dat ze bij 70% of minder correct beantwoorde items niet intelligent waren. Er werd een belangrijke instructie gegeven waarmee de mogelijkheid om te self-handicappen slim werd gegeven. Er werd aan de helft van de proefpersonen gezegd dat stress een 24
negatieve invloed heeft op de prestaties op de test, aan de andere helft werd dit niet verteld. De helft van de proefpersonen had nu een eventuele excuus gevonden als ze niet goed zouden presteren op de test. Voordat de deelnemers begonnen aan de test werd gevraagd aan de deelnemers om de mate van stress te noteren. Mensen waar de test in een preventieve setting gepresenteerd werd en waarbij gezegd werd dat stress een negatieve rol had op de prestaties gaven aan meer stress te ervaren dan de rest van de deelnemers. De onderzoekers gaven als reden voor deze conclusies dat de personen waarbij de preventieve doelen geactiveerd waren de stress gebruikten om zichzelf te beschermen tegen eventuele negatieve feedback, namelijk dat deze niet intelligent zouden zijn. Doordat de proefpersonen met de geactiveerde preventieve oriëntatie meer selfhandicapten dan de personen met de geactiveerde promotie oriëntatie, gaven de onderzoekers aan dat self-handicappen voornamelijk samenhangt met preventie doelen. Dit is een logische conclusie aangezien volgens het onderzoek van Idson, Liberman en Higgins (2000) het ervaren van negatieve gebeurtenissen(zoals feedback te horen krijgen dat je niet intelligent bent) zo pijnlijk kan zijn dat het een noodzaak wordt om dit te vermijden en desnoods met het gebruikmaken van self-handicapping. Dit hoeft niet te betekenen niet dat mensen met een promotie oriëntatie hier geen gebruik van maken, maar waarschijnlijk beduidend minder dan bij preventieve doelen. Deze paragraaf heeft zich gericht op de consequenties van de verschillende denken handelswijzen tussen een promotie en preventie oriëntatie op de leerprestatie. Mensen met een promotie oriëntatie zijn creatiever en nemen meer risico dan mensen met een preventie oriëntatie. Dit heeft te maken met een andere verwerkingsstijl die aangesproken wordt bij een promotie oriëntatie in vergelijking tot een preventie oriëntatie. Dit sluit aan op het feit dan mensen met een promotie oriëntatie beter zijn in globale verwerkingsstijlen en mensen met een preventie oriëntatie meer gebruik maken van lokale 25
processen. Dit sluit goed aan op creativiteit. Voor het bedenken van nieuwe oplossingen heb je een breder globaler denkpatroon nodig, wat geactiveerd wordt als er een promotie oriëntatie actief is. Dit in tegenstelling tot een chronische of geactiveerde preventie oriëntatie waar er juist plaats is voor een lokale verwerking en oog is voor detail, wat bij voorzichtigheid past. Verder kwam naar voren dat doelen die dichtbij zijn voornamelijk preventie georiënteerd worden en doelen die verder weg liggen, meer promotie georiënteerd zijn. Dit leidt ook weer in een verschil met hoe vroeg mensen beginnen en de mate waarin mensen self-handicapping toe passen. Het verband van deze paragraaf op de leerprestatie is dat de studie en de context van een studie moet aansluiten op de chronische reguleringsoriëntatie van een persoon. Hierdoor is het ook beter te begrijpen waarom sommige personen niet presteren als iemand bijvoorbeeld in een voorzichtige omgeving geplaatst wordt, waar deze persoon juist het moet hebben van het nemen van risico en creativiteit. Als overheden en onderwijsinstellingen hier rekening mee houden en de reguleringsoriëntatie afstemmen met de context zal dit de leerprestatie bevorderen. Hierdoor zal ook het langstuderen afgeremd worden. Wellicht kan de kennis over de verschillen in denken en handelen tussen de mensen met een promotie of preventie oriëntatie helpen om de context te manipuleren om de motivatie, plezier en leerprestatie te verhogen. Hoe dit het best zou kunnen, is nog erg lastig voor te stellen. Wel kan deze kennis over de verschillen in handel en denkwijzen tussen deze twee reguleringsoriëntaties mensen helpen de juiste beslissing te maken, in welke studie en werkomgeving ze terecht willen komen. Dit zal dan ook schelen in het switchen tussen studies van veel studenten, wat dan ook langstuderen tegengaat. De volgende laatste paragraaf zal het laatste aspect behandelen van het effect van de reguleringsoriëntatie op de prestatie, namelijk verdere negatieve en positieve effecten van de reguleringsoriëntaties op het gebied van welzijn.
26
2.3: Oriëntatie verschillen op het gebied van emoties en psychologische problemen. In deze laatste paragraaf zal gekeken worden naar een ander aspect wat belangrijk is voor de leerprestatie, namelijk het welzijn van een student. Uiteraard is de leerprestatie niet de primaire zorg als het welzijn van een student in gevaar is, maar psychologische en lichamelijke klachten hebben duidelijk een negatief effect op de leerprestatie. Het blad Algemeen Dagblad melde op 23 april, 2007 dat het aantal hulpaanvragen van studenten voor psychologisch hulp tussen 10 en 20 procent gestegen was ten opzichte van vorige jaren. Ook het CBS meld een groei van studentendepressies in de afgelopen jaren. Hoeveel deze groei momenteel precies is, is onduidelijk. Echter is het duidelijk dat er bij de groep studenten veel problemen kunnen ontstaan wat de gezondheid als de leerprestaties kunnen schaden. Er kunnen verschillende problemen ontstaan bij het studeren. Denk aan stress wat bijvoorbeeld tot een burn-out of depressie kan leiden. Deze paragraaf zal niet uitgebreid alle problemen die bij het studeren kunnen ontstaan behandelen. Deze paragraaf zal zich echter richten op wat de rol is van iemand zijn reguleringsoriëntatie bij het ontstaan en het ontwikkelen van bepaalde stoornissen en emotionele problemen. Allereerst is het belangrijk om bij het begin te beginnen. Voor bijna alle stoornissen ligt de oorzaak bij een emotioneel component. De vraag is dus eerst welke emoties kenmerkend zijn bij een discrepantie tussen een huidige staat en de gewenste staat. Dit kan op het gebied van doelen zijn, maar dit kan ook persoonlijker zijn, namelijk op het gebied van kenmerken die een persoon bezit. Het volgende onderzoek zal dat behandelen. Strauman en Higgins (1988) onderzochten of discrepanties tussen de huidige zelfstaat(actual self) en de ideale zelfstaat (ideal-self) en discrepantie van de huidige zelfstaat met de ought-self staat ook tot verschillen in emotionele responsie leidt. Zoals beschreven in de inleiding zijn discrepanties met de huidige zelfstaat en de ideale staat, discrepanties met een promotie oriëntatie terwijl een focus op ought-self duidt op een preventie oriëntatie. In het eerste onderzoek werd een groep studenten blootgesteld aan 27
enkele vragenlijsten. Een hiervan was de ‘Selves Questionaire’ In deze vragenlijst werd aan de deelnemers gevraagd of deze verschillende kenmerken van zichzelf wilden beschrijven en ideale kenmerken die de personen graag wilden bezitten of kenmerken die noodzakelijk waren om te bezitten, met de bijbehorende belangrijkheid van elk kenmerk. Het verschil tussen de genoteerde huidige ideal en ought kenmerken en gewenste ideal en ought kenmerken was de discrepantie tussen de zelfstaat en de ideal-self en oughtself. Twee maanden later werd bij de deelnemers de discrepantie getoond en werd door een verscheidenheid aan vragenlijsten de discomfort en emotionele symptomen gemeten zoals: gefrustreerd, boosheid, boosheid op anderen en benijdend. Deze vragenlijsten waren de: ‘’Beck Depression Inventory’’, ‘’The Blatt Depressive Experiences questionaire’’, ‘’Hopkins Symptom Checklist’’ en de ‘’Emotions Questionaire’’. Uit het onderzoek kwam naar voren dat discrepantie tussen ideal-self en actual self positief correleerde met teleurstelling, frustatie en boosheid. Discrepantie tussen ought-self en actual self correleerde met angst, rusteloosheid, boosheid op anderen en benijdendheid. Hoe belangrijker de items waren voor de deelnemers, hoe sterker dit effect was. De onderzoekers concludeerden dan ook dat bij de verschillende reguleringsoriëntaties er andere emotionele uitingen aanwezig zijn bij discrepantie tussen de huidige en gewenste staat. In een leercontext kan een persoon ook stress ervaren als deze een discrepantie met gewenste kenmerken en huidige kenmerken ervaart. Denk aan een persoon die graag slim gevonden wilt worden, die dit als zeer gewenst of als een noodzaak kan zien. Als deze persoon moet erkennen dat hij niet voldoet aan zijn/haar eigen norm op het gebied van intelligentie dan zal er een discrepantie ontstaan tussen hoe slim de persoon is en hoe slim de persoon wilt zijn. Op wat voor manier de persoon deze eigenschap beziet kan voor verschillen in emoties zorgen bij deze discrepantie. Zo kan een persoon die intelligentie als noodzaak ziet bijvoorbeeld angstig of rusteloos worden, terwijl een persoon die dit als zeer gewenst beziet gefrustreerd en bedroeft worden. 28
Het volgende onderzoek zal kijken wat voor emoties ontstaan bij het niet halen van zowel promotie of preventie doelen. Higgins, Shah en Friedman (1997) hielden zich hier mee bezig. Ideal goals zijn doelen waarbij hoop en aspiraties betrokken terwijl ought goals doelen zijn waarbij verplichtingen en verantwoordelijkheden centraal staan. In het onderzoek werd een groep studenten blootgesteld aan een geheugentaak waarin bepaalde letters onthouden moesten worden. De helft kreeg deze taak echter in een preventie setting gepresenteerd, namelijk dat bij minder dan 70% correct onthouden letters er een dollar verloren zou worden. De andere helft deelnemers kreeg deze opdracht in een promotie setting gepresenteerd, namelijk dat er bij meer dan 70% correct onthouden letters kon er een extra dollar worden verdiend. Alvorens met de taak werd begonnen werd gemeten aan de hand van een vragenlijst, in hoeverre de personen zich rustig of geïrriteerd voelden en in hoeverre ze zich blij of droevig voelden, evenals hoe sterk dit effect was. Nadat de taak was volbracht kreeg de helft van de proefpersonen positieve feedback, namelijk dat er meer dan 70% onthouden was, en de andere helft kreeg negatieve feedback namelijk dat er minder dan 70% van de items onthouden was. Dit was onafhankelijk van de daadwerkelijke prestatie van de studenten. Tot slot werd dezelfde emotie vragenlijst afgenomen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de deelnemers waarbij de promotie oriëntatie geactiveerd was, er een sterker effect was bij blijheid en droevigheid dan bij rustigheid of geïrriteerdheid. Dit effect hield logischerwijs in dat deelnemers die positieve feedback kregen gemiddeld gezien meer blijheid toonden en deelnemers die negatieve feedback kregen over het algemeen gezien meer droevigheid vertoonden. Bij de deelnemers waarbij de preventie oriëntatie geactiveerd was werd er een ander effect gevonden, namelijk het wel of niet behalen van de doelen had een sterker effect op de rustig of geïrriteerdheid dimensie, dan op de blijheid-droevigheid dimensie. Hierbij gold rust voor de deelnemers met positieve feedback en geïrriteerdheid voor deelnemers met negatieve feedback. 29
De resultaten van dit onderzoeken hebben verschillende complicaties voor emotionele problemen bij studenten. Iedere student zal zich wel eens teleurgesteld of geïrriteerd voelen na bijvoorbeeld een tentamen niet te hebben gehaald. Het probleem is echter als deze emoties zo heftig of vaak voorkomen dat het uit zou kunnen monden in een stoornis. Nu er een verschil is aangetoond in de soort emoties die ontstaan bij de verschillende reguleringsoriëntaties, is het een logische aanname dat er ook verschillende stoornissen een rol spelen bij mensen met een promotie oriëntatie als mensen met een preventie oriëntatie. De twee problemen die een rol lijken te spelen bij de verschillende reguleringsoriëntaties zijn depressie en angststoornissen. Scott en O’ Hara (1993) onderzochten of studenten die last hadden van een angststoornis of van een depressieve stoornis ook hoger scoorden op discrepanties tussen het zelfbeeld en het ideal- en ought-self. De onderzoekers verwachten bij depressieve studenten meer discrepanties tussen het zelfbeeld en de ideale zelf en bij studenten met een angststoornis meer discrepanties tussen het zelfbeeld en de beoogde ought-self. Aan het onderzoek deden een grote groep studenten mee, zo rond de 1000 studenten. Nadat er aan deze groep een vragenlijst werd voorgelegd die aan de deelnemers vroegen in hoeverre ze last hadden van symptomen van een depressieve stoornis of van een angststoornis, werden de personen die last hadden van deze symptomen geselecteerd voor het onderzoek. Deze vragenlijst heette de ‘’The General Behavior Inventory’’. Uiteindelijk werden er 18 studenten geselecteerd die voldeden aan de DSM-3 criteria voor depressie en 12 personen die last hadden een angststoornis. Ook waren er 10 personen die last hadden van beide stoornissen volgens de criteria. Ten slotte werd er een groep van 116 personen geselecteerd die geen last hadden van deze stoornissen volgens de criteria. De ‘’Selves Questionaire’’ ontworpen door Higgins werd ook hier gebruikt om de discrepanties tussen het zelfbeeld en de ideal- en ought self van al deze proefpersonen te meten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de 30
proefpersonen die last hadden van een depressie, een angststoornis of beide, meer discrepantie hadden tussen het zelfbeeld en de ideal- of ought-self dan de personen die geen last hadden van een stoornis. Verder kwam naar voren dat de personen waarbij een depressie gemeten werd meer discrepanties hadden met het zelfbeeld en de ideal-self dan de personen die geen last hadden van een depressie. Voor personen met een angststoornis gold dit voor discrepantie tussen het zelfbeeld en ought-self. Personen met beide stoornissen scoorden op beide discrepanties hoger dan de gezonde deelnemers, maar niet hoger op de specifieke discrepanties dan de mensen met alleen depressies of angststoornissen. Dit was volgens de verwachting. De uitkomsten houden in dat mensen met een promotie oriëntatie meer geneigd zijn om depressief te worden als de promotie doelen niet behaald worden. Mensen met een preventieve oriëntatie zijn eerder geneigd een angststoornis te ontwikkelen. Dit betekent niet dat deze personen een grote kans lopen om deze stoornissen te ontwikkelen, maar zoals de vorige onderzoeken in deze paragraaf lieten zien hebben promotie doelen meer invloed op geluk of verdriet. Als het misgaat is dit voor sommigen genoeg om een depressieve stoornis te ontwikkelen. Als mensen echter steeds geconfronteerd worden met negatieve gebeurtenissen, komt hier de emotie angst en onrust bij kijken wat kan leiden tot een eventuele angststoornis. Depressie is een serieus probleem en lijkt dus vooral voor te komen bij het niet voltooien van promotie doelen, of een discrepantie tussen het zelfbeeld en hoe iemand graag zou willen zijn. Echter is het nog vaag, hoe het komt dat mensen dan eventueel depressief zouden kunnen worden bij het niet behalen van promotie doelen. Het volgende onderzoek zoomt dieper in op waarom het mislukken van promotie doelen kan zorgen tot een depressie. Dit werd gedaan door Jones, Papdakis, Hogan en Strauman (2009). Deze onderzoekers keken of het overmatig overdenken van problemen, situaties of 31
mislukkingen, bijdroeg aan depressieve gevoelens. Ook werd gekeken of het toepassen van zelf reflectie in combinatie met iemand zijn reguleringsoriëntatie invloed had op mate van depressieve gevoelens. Zelf reflectie houdt het nadenken over het eigen gedrag in, met als doel jezelf en je keuzes beter te begrijpen en dit beter aan te pakken in de toekomst. Allereerst werd met de ‘’Beck Depression Inventory’’ de mate van depressie gemeten op zowel affectief, fysiek en cognitief niveau. Vervolgens werd met de ‘’State Trait Anxiety Inventory’’ de mate van angstigheid gemeten. De mate van overmatig overpeinzen van het niet behalen van de doelen en de mate waarin de deelnemers aan zelfreflectie deden werd gemeten met de: ‘’Rumination/Reflection’’ questionaire. De reguleringsoriëntatie van de deelnemers werd gemeten aan de hand van de ‘’Regulatory focus Questionaire’’. Ten slotte werd met een zelfgemaakte vragenlijst gemeten in hoeverre de deelnemers zelf vonden dat ze hun doelen verwezenlijkten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de mate van depressie positief correleerde met de deelnemers die zowel een promotie oriëntatie hadden en die vonden dat ze hun doelen niet verwezenlijkten. Dit is geen nieuw gegeven. Wat interessant was echter, is dat deze groep personen ook hoog scoorden op de mate van het overpeinzen van problemen. Personen die hoog scoorden op promotie oriëntatie en die hun promotie doelen niet behaalden in hun ogen scoorden niet hoog op depressie als deze personen aan zelf-reflectie deden. Het opmerkelijke wat gevonden werd, was dat personen die laag scoorden op overmatig overpeinzen, maar hoog op de mate van zelf-reflectie geen tot minimaal last hadden van depressieve symptomen. De onderzoekers concludeerden dan ook dat het overmatig overpeinzen van de niet behaalde doelen verantwoordelijk is voor het depressieve aspect van het niet behalen van doelen. Zelf-reflectie is hierin een stuk gezondere methode, om over het falen na te denken, in plaats van het overmatig nadenken over het eigen falen. Zelf-reflectie gaat het negatieve gevolg van overmatig overpeinzen tegen. In dit onderzoek werd geen effect 32
gevonden van het niet behalen van preventieve doelen op de depressie. Dit was volgens verwachting, aangezien voorgaand onderzoek in deze paragraaf al heeft laten zien dat het niet behalen van preventieve doelen eerder resulteert in een angststoornis. Betekent dit echter dat discrepantie tussen huidige staat en ought doelen, helemaal niet kan resulteren in een depressie? Het is voor te stellen dat het ervaren van negatieve gebeurtenissen angst oproept, maar ook kan zorgen tot een depressie. Miller en Markman (2007) vonden reden om aan te nemen dat ook het falen in preventie doeleinden kan leidden tot een depressie. Dit was echter niet helemaal hetzelfde als de depressie die een persoon kan oplopen bij het niet halen van promotie doelen, maar dit was genuanceerder, het gevoel dat kan ontstaan heet namelijk ‘’hopeless depression’’. Hopeless depression is een probleem wat zich vaak manifesteert bij een normale depressie. Wat echter belangrijk is, is dat bij een hopeloze depressie er bij een persoon gevoelens ontstaan dat de negatieve gebeurtenissen die de persoon overkomen onontkoombaar zijn, wat de persoon ook doet om deze negatieve gebeurtenissen te voorkomen. Dit gevoel is vaak aanwezig bij een vergevorderde stadium van depressie. De onderzoekers onderzochten of dit ook voorkomt bij mensen die preventie doelen niet halen. Dit werd gedaan door een groep studenten te selecteren op een hoge mate van depressieve gevoelens gemeten door de ‘’Beck depression Inventory-2’’. In het experiment werd aan deze groep deelnemers gevraagd of ze enkele vragenlijsten wilden beantwoorden. In de eerste vragenlijst werd aan de deelnemers gevraagd of ze een negatieve academische gebeurtenis wilden noteren die eventueel weer zou kunnen gebeuren. In deze gebeurtenissen zaten zowel gebeurtenissen beschreven vanuit een preventie oriëntatie en een promotie oriëntatie. Vervolgens werd aan de deelnemers de ‘’regulatory focus Scale’’ voorgelegd, om de reguleringsoriëntatie te meten. Ten slotte werd door middel van ‘Lockwood’s Motivation Scale’ de motivatie om de academische doelen te behalen gemeten. Uit het onderzoek werd gevonden dat een chronische 33
promotie oriëntatie negatief correleerde met een hopeloze depressie, terwijl een preventie oriëntatie positief correleerde met een hopeloze depressie. Dit onderzoek laat zien dat hopeloze depressie ook hoort bij het niet behalen van preventie doeleinden. Mensen met een hopeloze depressie anticiperen op negatieve consequenties die kunnen gebeuren in de toekomst en voelen zich hopeloos over hun lot (Higgins, 1998). Preventie oriëntatie is een oriëntatie die zich richt op het vermijden van verwachte negatieve gebeurtenissen in de toekomst. Het regelmatig falen van het vermijden van deze negatieve gebeurtenissen zou dus tot een gevoel van hopeloosheid kunnen leiden. De gedachte: Het maakt niet uit wat ik doe, negatieve dingen gebeuren me toch wel’’ zou kunnen overheersen. In deze laatste paragraaf is het derde en tevens laatste aspect op de leerprestatie besproken van de regulatory focus theorie, namelijk het welzijn. Discrepantie tussen het zelfbeeld en hoe het zou moeten zijn kan leiden tot teleurstellingen, frustratie en boosheid als het datgene wat de persoon graag zou willen gezien wordt als een promotie doel, terwijl als datgene wordt gezien als een preventie doel kan leiden tot angst en rusteloosheid. Dit heeft complicaties voor emotionele en klinische problemen die studenten ervaren. Depressies komen meer voor bij het niet voltooien van promotie doeleinden, terwijl angststoornissen een gevolg zijn van het niet voltooien van preventie stoornissen. Studenten worden regelmatig blootgesteld aan teleurstellingen zoals het niet halen van studiepunten. Hoe studenten omgaan met tegenslagen is erg afhankelijk van iemand zijn reguleringsoriëntatie. Een effectieve manier om depressies tegen te gaan is het toepassen van zelfreflectie in plaats van overmatig peinzen over de gemiste kansen. Ook is gebleken dat bij het niet halen van preventie doeleinden ook een vorm van depressie kan voorkomen. Dit is dan meer een gevoel van hopeloosheid dat ontstaat doordat er een gevoel ontstaat dat negatieve gebeurtenissen niet voorkomen kunnen worden. Dit kan resulteren in angst. Een begrip waarom deze problemen ontstaan kan 34
bijvoorbeeld studentenpsychologen helpen met preventie en het helpen van angststoornissen en depressies.
Hoofdstuk 3: Discussie. 3.1: Implicaties Dit overzicht heeft een beeld proberen te geven in hoeverre de regulatory focus theorie zowel de taakprestatie kan verbeteren of verslechteren. De uitkomsten van de onderzoeken hebben implicaties voor het helpen van studenten bij het optimaal presteren. Een vraag die gesteld kan worden is welke reguleringsoriëntatie beter is met betrekking tot de leerprestaties. Dit is geen simpele vraag om te beantwoorden. Een preventieve oriëntatie heeft voordelen zoals dat deze studenten beter in staat zijn verleidingen te weerstaan en vroeger beginnen met hun taken van studenten die een promotie oriëntatie hebben. Studenten met een chronische promotie oriëntatie zijn gemiddeld gezien creatiever en zijn beter in het nemen van risico’s. De vraag welke oriëntatie het best is, is dus een lastige. Wel weten we dat een fit tussen de taak en oriëntatie voor veel voordelen zorgt zoals meer plezier en motivatie. Het lijkt dus dat de vraag: welke motivatie, minder belangrijk is dan dat er een reguleringsfit aanwezig is. Het zou dan ook ideaal zijn om de stijl van leren aan te sluiten met de reguleringsoriëntatie van een persoon. Voor praktische redenen is het helaas zeer lastig om als leerinstantie voor elk persoon een fit te hebben tussen oriëntatie en de taak. Wel zou gestreefd kunnen worden om een fit te creëren bij het merendeel van de studenten. Om een fit te creëren tussen de regulatory focus van het merendeel van de studenten en de studies en taken in een studie, is het belangrijk erachter te komen wat de overheersende reguleringsoriëntatie is binnen een land als Nederland. Er is helaas weinig informatie bekend over de overheersende chronische reguleringsoriëntaties van personen in bepaalde landen zoals Nederland. Wel zijn er aanwijzingen die ons hierbij kunnen 35
helpen. Een aanwijzing hiervoor komt uit het feit dat Nederland een westers land is, wat overwegend individualistisch is, in plaats van collectivistisch wat meer aanwezig is in Aziatische en Afrikaanse landen(Geert Hofstede, 1972). Angela Lee en collega’s (2000) ondervonden dat personen met een individualistisch zelfconstruct meer aandacht hadden voor promotie georiënteerde informatie, terwijl mensen met een meer collectivistisch zelfbeeld meer aandacht hadden voor preventief georiënteerde informatie. Ook Ayse Iskul (2009) ondervond dat personen in Oost-Azie een meer preventieve oriëntatie hadden en ook een meer preventieve oriëntatie, terwijl personen in Engeland een meer promotie georiënteerde oriëntatie hadden samen met een individualistisch zelfbeeld. Dit geeft reden om aan te nemen dat volgens dit gegeven gemiddeld gezien er meer mensen in een Westers land als Nederland een chronische promotie oriëntatie zullen hebben. Ook het feit dat de meeste studenten gemiddeld gezien tussen de 17 en 28 zullen zijn geeft reden om aan te nemen dat deze meer promotie georiënteerd zijn. Het is goed voor te stellen dat jongeren als ze jong zijn meer risico’s nemen en een meer globalere verwerkingsstijl hebben wat meer past bij een promotie oriëntatie, als ouderen. Dit is goed terug te zien in het gedrag van jongeren ten opzichte van ouderen, waarin vaak jongeren doelen nastreven met meer risico terwijl ouderen meer behoudend zijn en zorgen dat er geen negatieve dingen plaatsvinden. Het probleem is echter dat het onmogelijk is om iedere student maximaal te motiveren en dat geen persoon hetzelfde reageert. Ook is dit echter een assumptie die ik niet kan onderbouwen met wetenschappelijk onderzoek. Wat kunnen overheden in samenwerking met leerinstanties doen om de leerprestatie ter verhogen? Een manier is het meer aanmoedigen van promotie doelen, aangezien in Nederland waarschijnlijk gemiddeld gezien er meer mensen een promotie oriëntatie hebben dan een preventie oriëntatie. In plaats van studenten te straffen als ze niet presteren, zou het een idee zijn om de nadruk te leggen bij studenten te belonen als ze hun studie wel snel halen. Dit zou kunnen in de vorm van financiële voordelen zoals 36
korting op de studie. Dit zou dan helaas nauwelijks tot geen invloed hebben voor studenten die een chronische preventie oriëntatie hebben. Momenteel is de Nederlandse overheid voornamelijk gericht op het straffen van langstudeerders, terwijl een combinatie van straffen en belonen, met nadruk op belonen in mijn idee effectiever zal zijn. Ook kunnen overheidsinstellingen ervoor zorgen dat er meer aandacht is voor promotie doelen op hogescholen en universiteiten. Dit is al aanwezig in de vorm van bijvoorbeeld het Honorsprogramma, waar studenten uitgedaagd worden door zich ook in andere vakaspecten te laten verdiepen, of studenten die uitzonderlijk presteren de titel Cum Laude mee te geven als deze de studie afronden. Zo zouden studie begeleiders zich meer kunnen richten op de positieve aspecten van het voltooien van een studie in plaats van de negatieve aspecten van het niet voltooien van een studie. Ook is het belangrijk om studenten de mogelijkheid te geven hun eventuele problemen zoals depressies of angststoornissen te kunnen oplossen. Vooral een beter begrip van het verband tussen depressies en angststoornissen en iemand zijn reguleringsoriëntatie is hierbij belangrijk. Het brengt echter problemen met zich mee om de oriëntatie van taken en studies uitsluitend op een promotie oriëntatie aan te laten sluiten. Het probleem hiervan is het feit dat alleen de personen met een promotie doel hier voordeel van hebben, maar een eventueel groter potentieel probleem is het feit dat de studenten die een chronisch preventie doel hebben nadelen zouden kunnen ondervinden van een omgeving waar voornamelijk promotie doelen geactiveerd worden. De eerste paragraaf liet al zien dat reguleringsfit zorgt voor meer plezier en motivatie, maar dit effect zou ook twee kanten op werken. Als een student met een overwegend preventie georiënteerde reguleringsoriëntatie zich in een promotie georiënteerde leeromgeving bevindt, kan dit slechte gevolgen hebben voor de plezier, motivatie en eventueel welzijn. Een andere manier om langstuderen tegen te gaan is een effectievere plaatsing van studenten in hun studies. Uiteraard hebben studenten zelf de keuze om zich bij een 37
studie naar keuze in te schrijven. Het probleem is echter dat studenten die een verkeerd beeld hebben van de studie vaak vroeg stoppen met de studie, of de studie afronden met wellicht minder motivatie en mindere prestaties. Een goede voorlichting aan studenten, op het gebied van welke studie aansluit, kijkende van manier van denken en handelen zou relevant zijn voor de student om zich af te vragen of het wel verstandig is om de studie te beginnen. Denk aan een student die erg promotie georiënteerd is die in een hele voorzichtige preventie gerichte omgeving zou terecht komen. De kans is groot dat de student voelt dat de studie niet aansluit op de student, en de kans dat de student voortijdig stopt met de studie is groot. Natuurlijk is niet elke studie of promotie of preventie georiënteerd. Elke studie heeft zowel promotie als preventie georiënteerde aspecten, maar de leer en later werkomgevingen van bepaalde studies zijn vaak goed aangesloten op competenties die overwegend passen bij promotie vaardigheden of preventie vaardigheden. Het is lastig om te stellen welke studierichtingen overwegend aansluiten op zowel promotie als preventie oriëntaties aangezien hier nog geen onderzoek naar gedaan is. Wellicht is een onderzoek dat zich richt op de vaardigheden benodigd per studie in combinatie met de kennis die we hebben over reguleringsoriëntaties met verschillen in denken en handelen, relevant om meer te kunnen zeggen over welke studie het best bij een bepaalde chronische reguleringsoriëntatie past. 3.2: Beperkingen van de onderzoeken. Er kunnen echter wel wat kanttekeningen geplaatst worden bij de onderzoeken in dit verslag. Het eerste kritiekpunt heeft betrekking op de meetinstrumenten die de regulatory focus meten. Twee veel gebruikte vragenlijsten om de regulatory focus van een persoon te meten zijn de ‘Regulatory focus Questionaire’ ontworpen door Tory Higgins en de ‘General Regulatory focus Measure’ ontworpen door Lockwood en collega’s. Deze vragenlijsten zijn ook gebruikt in de onderzoeken beschreven in dit verslag en veel afwijkende vragenlijsten lijken aanzienlijk op deze vragenlijsten. Summervile en Roese 38
(2008) beweren in een onderzoek dat deze twee vragenlijsten ongecorreleerd zijn aan elkaar. Ze keken naar de antwoorden van een vragenlijst en vergeleken dit met de antwoorden van de andere vragenlijst en vonden te weinig correlaties. Volgens de onderzoekers geeft dit reden om de validiteit van deze vragenlijsten in twijfel te trekken. Als deze vragenlijsten beiden geactiveerde reguleringsoriëntatie dienen te meten, zouden deze dan niet moeten correleren? Hiermee wordt de constructvaliditeit van deze vragenlijsten in twijfel getrokken en daarmee ook de overige vragenlijsten die hier op lijken. Kunnen we op dit moment wel de reguleringsoriëntatie meten aan de hand van een vragenlijst? Als de onderzoekers gelijk hebben en deze vragenlijsten zijn niet valide genoeg, dan kan dit het interpreteren van de data en daarmee het interpreteren van de resultaten lastiger maken. Doordat er meerdere onderzoeken met deze of soortgelijke vragenlijsten toch vrijwel allemaal een effect vinden, geeft dit steun voor een valide meting van dit construct. Echter zal meer onderzoek met betrekking tot deze vragenlijsten duidelijkheid kunnen geven of wel degelijk het construct reguleringsoriëntatie correct gemeten wordt door deze vragenlijsten. Een ander kritiekpunt heeft betrekking op de onderzoeken die gebruikt werden in dit verslag. De vraag is of de taken gebruikt in de onderzoeken wel representatief zijn voor taken die moeten gebeuren tijdens het studeren. Er werd vaak gebruikt gemaakt van puzzeltaken of andere ingenieuze taken die zowel de promotie of preventie oriëntatie moesten meten. Zijn deze taken vergelijkbaar met taken die plaatsvinden tijdens het studeren zoals tentamens of schrijfopdrachten? Kunnen we deze onderzoeken wel gebruiken om een conclusie te trekken naar het studeren in het echte leven? Dit zou een probleem kunnen zijn voor de validiteit. Hoewel bijvoorbeeld Spiegel, Grant-Pillow en Higgins gebruikt maakten van een verslag die studenten moesten maken is dit nog steeds niet hetzelfde als bijvoorbeeld een tentamen die studenten maken. Het probleem hiermee is dat er niet met zekerheid gesteld kan worden dat de positieve effecten van een 39
reguleringsfit ook gelden voor taken zoals tentamens of andere opdrachten die studenten voltooien. Ik stel hierdoor dan ook een onderzoek voor dat meet of een reguleringsfit bij het maken van een tentamen ook zorgt voor een verbeterde prestatie op het tentamen. Tentamens zijn in vrijwel elke studie een belangrijk onderdeel bij het voltooien van een studie. Als het positieve effect van een reguleringsfit op de motivatie ook aanwezig is bij taken zoals tentamens, dan geeft dit meer steun voor de validiteit van de onderzoeken in dit verslag beschreven in de eerste paragraaf van het middendeel die gaan over een reguleringsfit. Uiteraard is het niet zinvol om voor ieder verschillend werkgebied of bedrijfssector te meten of voor specifieke taken binnen dit gebied positieve effecten ervaren van een reguleringsfit, maar ik geloof dat het relevant om te kijken of taken die studenten uitvoeren wel hetzelfde effect hebben beschreven in dit verslag. Dit onderzoeksvoorstel zal besproken worden aan het einde van dit verslag. Dit verslag heeft op meerdere aspecten laten zien wat de rol is van de regulatory focus theorie op aspecten van de leerprestatie. Uiteraard zijn deze aspecten niet de enige factoren die een invloed hebben op de leerprestatie, maar voor zover heeft dit verslag inzicht proberen te geven in oplossingen voor de langstudeerproblematiek door de prestaties van studenten te verhogen. Een succesvolle implementatie van motivatie verhoging door reguleringsfit, voldoende advies over wat wel of niet goed bij een persoon zou aansluiten en voldoende steun bij emotionele en klinische problemen zullen gezamenlijk leiden tot een verhoging van de prestaties en een vermindering van de kosten die langstudeerders Nederland kosten. Dit zou helpen studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen, want zoals een bekend spreekwoord luidt: ‘’Tijd is geld!’’
40
Hoofdstuk 4: Onderzoeksvoorstel.
De rol van reguleringsfit op de motivatie en prestaties bij een tentamen. Remy Boerhoop
4.1: Inleiding Hoe personen te motiveren zijn is een veel onderzocht onderwerp binnen de psychologie. Een belangrijke theorie die zich bezig houdt met motivatie is de regulatory focus theorie. De regulatory focus theorie is bedacht door Tory Higgins in 1997. Volgens deze theorie hebben mensen verschillende oriëntaties die hun doelen beinvloeden. Sommige mensen hebben een promotieoriëntatie, terwijl sommige personen een preventie oriëntatie hebben. Mensen met een promotieoriëntatie zijn meer gericht op het bereiken van positieve uitkomsten, terwijl mensen met een preventieve oriëntatie meer gericht zijn op het vermijden van negatieve gebeurtenissen. Dit verschil in oriëntatie leidt tot verschillen in de doelen die personen hebben, en hoe mensen hun doelen benaderen. Dit kan ertoe leiden dat personen met promotie doelen gemiddeld gezien meer risico nemen dan mensen met preventie doelen, terwijl mensen met preventie doelen gemiddeld gezien voorzichtiger zijn(Hamstra, Bolderdijk & Veldstra, 2011). Het verschil tussen een promotie en preventie oriëntatie is te herleiden naar het verschil tussen iemand zijn huidige perceptie van hoe de dingen zijn en hoe deze zouden moeten zijn. Als deze gewenste toestand gezien wordt als een noodzakelijkheid dan is er een discrepantie tussen actual en ‘’ought self’’. Dit heeft betrekking op een preventie oriëntatie. Dit kan dan boosheid en angst oproepen, wat eventueel zou kunnen resulteren in een angststoornis of een gevoel van hopeloosheid. Als een persoon discrepantie waarneemt tussen de huidige staat en een situatie die wenselijk is, maar niet noodzakelijk, dan is er sprake van discrepantie tussen de huidige toestand en de ‘’ideal-self’’. Dit zou kunnen leiden in teleurstelling en uiteindelijk een depressie(Miller & Markman, 2007)( Scott & O’ Hara, 1993)(Strauman & Higgins, 1988). Dit is kenmerkend voor een persoon die Promotie doelen nastreeft. 41
De invloed van deze theorie is op verschillende aspecten onderzocht. Shah, Higgins en Friedman(1998) kwamen erachter dat het positief werkt op de motivatie als de reguleringsoriëntatie van een persoon aansluit op de setting van de taak. Dit wordt een ‘regulatory-fit’ genoemd. Als een taak in een manier wordt gepresenteerd, dat er iets verloren kan worden heeft dit meer effect voor de motivatie bij mensen met een preventie oriëntatie, en als de taak in een manier gepresenteerd wordt dat er een beloning vergaard kan worden dan heeft dit een positief effect op de motivatie van personen met een promotie oriëntatie. Wat echter nog niet voldoende onderzocht is, is of het positieve effect van deze regulatory fit ook invloed heeft bij taken die studenten uitvoeren zoals het maken van tentamens. Waarom is het relevant om onze aandacht specifiek op deze groep te richten? In het literatuuroverzicht wat ik geschreven heb in 2012, wordt gekeken hoe de prestaties van studenten te verbeteren zijn met kennis over de regulatory focus theorie. Het is zeer voordelig voor een land, als studenten snel en goed afstuderen. Hoe sneller studenten klaar zijn hoe minder geld het de overheid kost en hoe sneller deze studenten gaan werken en de overheid geld teruggeven in de vorm van belastingen. Het is daarom niet verwonderlijk dat overheden en scholen samen bezig zijn met hoe de prestaties van studenten te maximaliseren. Een groot aspect van prestatie is motivatie. Al heeft veel onderzoek steun gegeven voor het effect van een reguleringsfit op de motivatie, is er nog steeds een probleem. De taken die de onderzoekers gebruiken als deze het effect van een reguleringsfit meten, vaak niet geheel overeenkomen met situaties die studenten meemaken. De vraag is dus of de resultaten van deze onderzoekers wel van toepassing zijn op studenten. In dit onderzoek zal gekeken worden of het positieve effect van een reguleringsfit tussen oriëntatie en de taak ook geld voor een situatie waarin iedere student zich regelmatig in bevind, namelijk het maken van een tentamen. Als dit effect gerepliceerd wordt, kan er met meer zekerheid gesteld worden dat het overeenstemmen 42
van taak en oriëntatie zorgt voor meer motivatie bij studenten. 4.2: Hoe gaat dit worden onderzocht? Vraagstelling: Heeft een reguleringsfit tussen iemand zijn reguleringsoriëntatie en de oriëntatie van de taak invloed op de motivatie en prestatie bij het maken van een tentamen? De hypothese hierbij is dat een reguleringsfit zorgt voor een verhoogde motivatie en prestatie.
Deelnemers: De doelstelling is om minimaal 60 eerstejaars studenten op te roepen die mee kunnen doen aan het experiment. Deze zullen allemaal afkomen van de Universiteit van Amsterdam(UvA) aan de Roeterseiland. Alle deelnemers zullen van deze lokatie afkomen om eventuele ruis van de data te voorkomen. Het zou goed kunnen dat de studenten op andere universiteiten zoals de Vrij Universiteit (VU) andere stof krijgen om te leren en zo zou een groep studenten meer of minder kennis van de stof kunnen hebben wat voor ruis zou kunnen zorgen. De deelnemers zullen ingedeeld worden in vier groepen. Het model voor deze groepen is een 2x2 between groups model. Er zal worden gestreefd naar een gelijke verdeling van proefpersonen in elke groep. Voor het onderzoek zal een bedrag van 20 euro worden uitgekeerd, of 2,5 proefpersoonpunten. Het vergaren van proefpersoonpunten is een academische verplichting voor de studenten.
Tabel verdeling proefpersonen Soort reguleringsoriëntatie Framing van de instructies Promotie oriëntatie Promotie oriëntatie 15 Preventie oriëntatie Totaal personen in condities
Preventie oriëntatie 15
Totaal personen in condities 30
15
15
30
30
30
60
43
Materialen: • Reguleringsfocus Om de Reguleringfocus te meten zal de ‘’regulatory focus Scale’’(Higgins 2001) gebruikt worden. Deze vragenlijst heeft als doel te meten of iemand een promotie of preventie oriëntatie heeft. Dit wordt gedaan door middel van 11 vragen. Een voorbeeld van een schaal waar de mate van preventie oriëntatie gemeten wordt is: Hoe vaak gehoorzaamde je regels die je ouders opstelden? Een voorbeeld van een schaal waar de mate van promotie oriëntatie gemeten wordt is: Hoe vaak heb je een bepaalde doel gehaald wat je aanspoorde om nog harder te werken? Deze vragen worden beantwoord met behulp van een vijf punts-schaal waar 1 het minimale is en 5 het maximale.
• Prestatie De prestatie op de taak is het cijfer wat de persoon haald op een toets. Deze toets is opgesteld uit vragen van het tweede hoofstuk uit het boek ‘’Cultural Psychology’’ geschreven door Steven Heine, 2008. Dit boek wordt gebruikt bij het vak Culturele Psychologie. Dit vak wordt in het tweede of derde jaar gegeven en het is dus zeer onwaarschinlijk dat de studenten weten wat in het boek staat. De toets bestaat uit 10 vragen. BIj elke vraag kan 10 punten gehaald worden. Het totaal aantal punten gedeeld door 10 is het eindcijfer van de student. Dit is tevens de maat om de prestatie te meten van de studenten. Alle vragen worden uit het tweede hoofdstuk gehaald. Een voorbeeld van een vraag uit het boek is: Leg uit wat het ratchet effect inhoudt.
• Motivatie en plezier Motivatie zal gemeten worden aan de hand van twee vragen. De motivatie om te leren voor de toets zal gemeten worden met de vraag: In hoeverre was je gemotiveerd om te leren voor de toets. De motivatie om de toets serieus te maken zal gemeten worden met de vraag: In hoeverre was je gemotiveerd om de toets zo goed mogelijk te maken? Deze 44
vragen kunnen met een vier puntsschaal beantwoord worden waarin 1: Helemaal niet voorsteld, 2: Een beetje gemotiveerd, 3: Best wel gemotiveerd en 4: Heel erg gemotiveerd. Plezier in de taak zal gemeten worden met de vraag: Hoe leuk vond je het leren voor de toets en het maken van de toets? Ook hier zal worden beantwoord aan de hand van een vier puntsschaal waarin 1 het minimale is en 4 het maximale. Ten slotte zal gevraagd worden welk cijfer de studenten denken dat ze gehaald hebben. Dit om de waargenomen prestatie te meten. Al deze vragen zal gevraagd worden aan de hand van een vragenlijst. Procedure Er zal aan de studenten gezegd worden dat ze stof leren, waar ze in de voortgang van de studie nog wat aan hebben. De studenten wordt allereerst de regulatory focus scale gegeven om in te vullen. Als dit voltooid is zal de proefleider enkele minuten nemen om deze na te kijken. Vervolgens zal de deelnemer geschreven instructies krijgen. De uitkomst op de regulatory focus scale heeft invloed op welke instructies de deelnemer krijgt. Deze instructies zal geframed zijn met ofwel een promotie oriëntatie of een preventie oriëntatie. De instructies met een promotie oriëntatie zullen zijn: De prestatie op de toets is een goede indicatie of je informatie tot je op kunt nemen en toe kan passen in een toets. Een voldoende op de toets zal inhouden dat je gemiddeld gezien slimmer bent dan de gemiddelde psychologie student. Dit houdt in dat je waarschijnlijk de studie psychologie met succes zult afronden. De instructies met preventie oriëntatie zijn: De prestatie op de toets is een goede indicatie of je informatie tot je op kunt nemen en toe kan passen. Bij een onvoldoende op de toets zal je ondergemiddeld presteren dan de gemiddelde psychologie student en zal je waarschijnlijk niet slim genoeg zijn om de studie psychologie te halen. Vervolgens zullen de deelnemers een uur krijgen om te leren voor de toets, waarna de toets volgt. Voor de toets zelf zal ongeveer drie kwartier staan. Na de toets zullen de deelnemers de vragenlijst krijgen waarin de motivatie en plezier gemeten wordt. Ook zal er gevraagd worden of de deelnemers wisten wat het doel van het onderzoek was 45
en of de student de geleerde stof al wist, alvorens het experiment. Tot slot zullen de deelnemers gedebrieft worden en kunnen de deelnemers hun emailadres opgeven als deze hun cijfer willen weten. Ook zal er uitdrukkelijk duidelijk gemaakt worden dat de uitkomst op de toets geen indicatie is of de studenten capabel genoeg zijn om de studie psychologie af te ronden. Het totale onderzoek zal rond de twee uur duren.
Verwachtingen De verwachtingen zijn dat de deelnemers waarbij de gemeten reguleringsoriëntatie overeenkomt met de soort instructies (promotie of preventie), meer motivatie en meer plezier in de taak zullen noteren en een beter cijfer zullen behalen, dan deelnemers waarbij de reguleringsoriëntatie niet aansluit op de instructies.
46
Literatuurlijst Dijk, D. & Kluger, A. N. (2011). Task Type as a moderator of positive/negative feedback effects on motivation and performance: A regulatory focus perspective. Journal of Organizational Behavior, 32, 1084–1105
Hamstra, M.R.W., Bolderdijk, J.W., & Veldstra, J.L. (2011). Everyday risk taking as a function of Regulatory focus. Journal of Research in Personality, 45, 134-137.
Hendrix, K.S., & Hirt, E.R. (2009). Stressed out over possible failure: The role of regulatory fit on claimed self-handicapping. Journal of Experimental Social Psychology. 45, 51–59.
Higgins, E.T. (1998) Promotion and Prevention: regulatory focus as a Motivational Principle. Advances in Experimental Social Psychology. Vol 30.
Higgins, E.T., & Förster, J. (2005). How Global Versus Local Perception Fits Regulatory focus. Psychological Science, Volume 16, Number 8.
Higgins, E.T., Förster, J., Idson, L. C. (1998). Approach and Avoidance Strength During Goal Attainment: Regulatory focus and the "Goal Looms Larger" Effect. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 75, No. 5, 1115-1131.
Higgins, E.T., Förster, J., Idson, L.C., & Grant, H.C. (2001). Success/Failure Feedback, Expectancies, and Approach/Avoidance Motivation: How Regulatory focus Moderates Classic Relations. Journal of Experimental Social Psychology, 37, 253–260.
Higgins , E.T., & Freitas, L. (2000). Enjoying Goal directed action: The Role of Regulatory 47
Fit. Psychological Science, Volume 13, NO. 1, JANUARY 2002.
Higgins , E.T., Freitas, L., & Liberman, N. (2002). Regulatory Fit and Resisting Temptation during Goal Pursuit. Journal of Experimental Social Psychology, 38, 291–298.
Higgins, E.T., Freitas, L., Liberman, & Salovey, P. (2012). When to Begin? Regulatory focus and Initiating Goal Pursuit, Bulletin, Personality and Social Psychology, Vol. 28 No. 1, January 2002121-130.
Higgins, E. T., Friedman, R. S., Harlow, R. E., Idson, L. C., Ayduk, O. N., & Taylor, A. (2001). Achievement orientations from subjective histories of success: Promotion pride versus prevention pride. European Journal of Social Psychology, 31(1), 3-23.
Higgins, E.T. & Shah, J. (1997). Expectancy × Value Effects: Regulatory focus as Determinant of Magnitude and Direction. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 73, No. 3, 447-458.
Higgins, E.T. & Shah, J., & Friedman. R. (1997). Emotional Responses to Goal Attainment: Strength of Regulatory focus as Moderator. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 72, No. 3, 515-525.
Higgins, E.T. & Shah, J., & Friedman, R.S. (1998). Performance Incentives and Means: How Regulatory focus Influences Goal Attainment. Journal of Personality and Social Psychology, No. 2, 285-293.
48
Higgins, E.T, Strauman, T.J. (1988). Self-Discrepancies as Predictions of Vulnerability to Distinct Syndromes of Chronic Emotional Distress. Joumal of Personality 56, 4.
Higgins, E.T., Spiegel, G., & Grant-Pillow, H. (2004). How regulatory fit enhances motivational strength during goal pursuit. European Journal of Social Psychology, 34, 39– 54.
Higgins, E.T., Idson, L.C., & Liberman, N. (2000) Distinguishing Gains from Nonlosses and Losses from Nongains: A Regulatory focus Perspective on Hedonic Intensity. Journal of Experimental Social Psychology, 36, 252–274.
Förster, J. & Friedman, R.S. (2001). The Effects of Promotion and Prevention Cues on Creativity. Journal of Personality and Social Psychology. Vol. 81. No 6. 1001-1013.
Elliot, A.J., Chirkov, V.I., Kim, Y., Sheldon, M. (2001). A Cross-Cultural Analysis of Avoidance(Relative to Approach) Personal Goals. American Psychological Society, Vol. 12, No. 6.
Jones, N.P., Papadakis, A.A., Hogan, C.M., & Strauman, T.J. (2009). Over and over again: Rumination, reflection, and promotion goal failure and their interactive effects on depressive symptoms. Behaviour Research and Therapy, 47 (2009) 254–259.
Miller, A.K., Markman, K.D. (2007). Depression, regulatory focus, and motivation. Personality and Individual Differences, 43, 427–436. Pennington, G. L., & Roese, N. J. (2003). Regulatory focus and temporal distance. Journal 49
of Experimental Social Psychology, 39, 563–576.
Scott, L., & O’Hara, M.W. (1993). Self-Discreancies in Clinically Anxious and Depressed University Students. Journal of Abnormal Psychology. Vol. 102, No. 2, 282-287.
Summervile, A., & Roese, N.J. (2007). Self-report measures of individual differences in regulatory focus: A cautionary note. Journal of Researsch in Personality, 42, 247, 254.
Vaughn, L.A., Baumann, J., Klemann, C. (2008). Openness to Experience and regulatory focus: Evidence of motivation from fit. Journal of Research in Personality, 42, 886–894.
Uskul, A.K., Sherman, D.K., & Fitzgibbon, J. (2009). The cultural congruency effect: Culture, regulatory focus, and the effectiveness of gain- vs. loss-framed health messages. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 535-541.
50