Speel/leermiddelen voor gehandicapte kinderen
Emely Spierenburg
December 1992
'.
Speel/leermiddelen voor gehandicapte kinderen
Emely Spierenburg A88278
Rijksuniversiteit Limburg Faculteit der Gezondheidswetenschappen Afstudeerrichting Bewegingswetenschappen
Stagebege/eider Jan Graafmans Centrum Biomedische en Gezondheidstechnologie Technische Universiteit Eindhoven Facultaire bege/eider Maarten Verduin Vakgroep Bewegingswetenschappen Rijksuniversiteit Limburg Maastricht/Eindhoven, mei - oktober 1992
INHOUDSOPGAVE biz 4 5
Voorwoord Inleiding Hoofdstuk 1 Spe/en 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
Inleiding Wat is spe!, wat is spelen? Speltheorieen Spelbetekenis Verschillende spelvormen Spelontwikkeling Spelen met een handicap Spelattributen Speelgoed voor de gehandicapte 1.9.1 Inleiding 1.9.2 Speelgoed voor kinderen met een zintuigelijke handicap 1.9.3 Speelgoed voor kinderen met een geestelijke handicap 1.9.4 Speelgoed voor kinderen met een motorische handicap 1.9.5 Speelgoed voor kinderen met een meervoudige handicap 1.9.6 Samenvatting van de speelgoedfolders
6 6 7 7 8 9 10 11 12 12 12 12 13 13 14
Hoofdstuk 2 Leren 2.1 Inleiding 2.2 Wat is leren? 2.3 Leervormen 2.4 Ontwikkeling van de leervermogens door de verschillende leervormen 2.5 Invloed van motivatie op het leren 2.6 Leerontwikkeling 2.7 Leren met een handicap
15 15 16 18 19 20 20
Hoofdstuk 3 Spee/jleermidde/en voor gehandicapten 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Inreiding 21 Wat zijn speeljleermiddelen? 21 Speeljleer(hulp)middelen bij de producenten 21 Speeljleer (hulp)middelen bij de aanschaffers en gebruikers 22 Samenvatting van de verkenning op het gebled van speeljleermiddel voor gehandlcapte kinderen 24 CD-I als speeljleermiddel voor gehandicapte kinderen 25
Referenties
26
- inhoudsopgave - 3 -
VOORWOORD Oit werkstuk is het resultaat van een verkenning op het gebied Speeljleermiddelen voor gehandicapte kinderen. Gedurende de maanden mei, Juni en juli en september 1992 is literatuur gelezen en hebben een aantal vraaggesprekken plaatsgevonden met mensen die via hun werk met speel/leermiddelen voor gehandlcapten te maken hebben, met als doel om tot een gerlchte onderzoeksvraagstelling te komen v~~r een afstudeerproJect. Ik ben geinteresseerd geraakt In de mogelljkheden van computerprogramma's en In het biJzonder CO-I programma's als speeljleermiddel voor gehandicapten. Momenteel ben Ik bezlg met de afronding van een ander werkstuk -CO-I als speeljleermiddel voor verstandelijk gehandicapten- en met mijn afstudeeronderzoek, een evaluatle van het CO-I programma -Het Station-, speciaal ontwikkeld voor verstandelijk gehandicapten. Samen met dit werkstuk hoop ik een steentje bij te dragen aan het bevorderen van ontwlkkellngsmogelijkheden voor gehandicapten. Oit was Immers het uiteindelijke doel van de verkennlng op het gebled van speel/leermiddelen voor gehandicapten. Ik wil Jan Graafmans, Tonny Brouwers en Ad van Berlo, verbonden aan het Centrum voor Blomedlsch en Gezondsheidstechnologie, Technische Universiteit Eindhoven, bedanken voor de begelelding die ze me in deze periode hebben gegeven.
- voorwoord - 4 -
INLEIDING
De laatste Jaren is er veel aandacht besteed aan de betekenis van spelen. Spelenderwijs ontdekken kinderen hun omgeving, en ontwikkelen ze zichzelf. Nog belangrijker is spelen voor een gehandicapt kind. vanwege de beperkingen die de handicap met zich meebrengt. Het is dan ook belangrijk dal het gehandicapte kind extra gestimuleerd wordt om te spelen. om de toch al beperkte ontwikkelingsmogelijkheden beter te benutten en zo mogelijk uit te breiden. In dit werkstuk Is beschreven wat onder spelen. leren en spelend leren wordt verstaan, hoe hier in de praktijk vorm aan wordt gegeven en waarom het zo belangrijk is voor de mens in het algemeen en voor het gehandicapte kind In het bljzonder. Verder Is aandacht geschonken aan verschillende spelattributen zoals speelgoed en speeljleermlddelen en de elsen waaraan dlt materiaal moet voldoen. Speciale aandacht Is uitgegaan naar de huidige speelgoed-situatie voor gehandlcapten. Tot slot wordt er kort aangestlpt waarom CD-I een geschikt speeljleermlddel voor gehandicapten IOU kunnen zijn.
- inlelding - 5 -
1
SPELEN
1.1 Inleiding In dit eerste hoofdstuk staat het begrip spe/en centraal. Er is eerst beschreven wat spelen Is, welke speltheorieen bestaan, welke verschillende spelvormen bij kinderen zijn te onderschelden en hoe spelgedrag verandert bij het stijgen van de leeftljd. Vervolgens wordt belicht waarom spelen voor klnderen met een handicap zo belangrijk is. Tot slot wordt enige aandacht besteed aan de verschillende spelattributen en wordt gekeken welk speelgeed voor welk type handicap In aanmerking komt. 1.2 Wat is spel, wat is spelen?
Spe/en staat In Van Dalen gedefinieerd als: 1. (verouderend) plezier hebben, plezier maken, zich verlustigen: uit spelens, uit gekheid, niet uit menens; - 2. zich bezig houden met een spel;- met betrekking tot kinderlijke, weinig aan regels gebonden ontspanningen De kenmerken van spelen zijn dat spelen op basis van vrijwilligheid gebeurt, dat het als plezierig wordt ervaren, en het met enige mate van activiteit gepaard gaat. Tijdens het spelen, dat een doel in zichzelf is en niet resultaatgericht, kan het dagelijks leven worden losgelaten.
II
M
Spe/ staat in Van Dalen gedefinieerd als: een bezigheid die zonder enig praktisch nut, aileen om haars zelfs wil, tot vermaak of ontspannlng wordt verricht, waarbij enig competitie-element of verbeelding is betrokken: de oudste spelen zijn werpspelen en het spelen met poppen; de spelen der jeugd; een spel met blokken, met lucifers, al de grondtrekken van het spel zijn reeds in dat der dieren verwezelijkt (Huizinga); de aardigheid van het spel verzet zich tegen elke analyse of logische Interpretatie (Id.); vooral een degelijke ontspannlng die aan zekere regels is gebonden, b.v. knikkeren, hinkelen, hockey en andere balspelen; ieder spel heeft regels ... de regels van een spel zijn volstrekt bindend en onbetwijfelbaar (Huizinga); spelen met geestelijke activiteit, zoals kaartspel, dammen en schaken; -als vertoning: brood en spelen; - als manifestatie en wedstrijd; de Olympische spelen; de categorieen strijd en spel zijn in de archaische cultuur ongescheiden (Huizinga) • II
AI bij de Romeinen wordt onderscheid gemaakt tussen het vrije spel, paidia, en het institutionele spel, ludus. Het eerste heeft betrekking op iets toevalllgs, spontaan, persoonlljk en creatlef, het tweede is collectief en heeft een sociale functle. In het engels wordt dit verschil zlchtbaar door de termen play en game. Het verschil tussen beide is dynamlsch van aard, want spel dat eerst een Institutionele functie had, blijkt soms later aileen nog maar voor te komen In de spelletjes van kinderen. Het omgekeerde komt echter ook voor, spelletjes die vroeger hier en daar zomaar gespeeld werden zijn later door hele beschavingen aanvaard als collectieve spelen en zijn geinstitutionaliseerd [14]. Wanneer het intentionele karakter van het spelen toeneemt, dat Is wanneer de activiteit doelgerichter wordt, en wanneer regels explicleter gesteld worden, verandert spelen in spel. Spel verandert in sport wanneer het spelelement overheerst gaat worden door een prestatie-element. Een sporter probeert zichzelf voortdurend te verbeteren of zijn tegenstanders te overtreffen. Sport wordt ervaren als arbeid wanneer financiele belangen meetel/en.
- spelen - 6-
1.3 Speltheorieen ledereen speelt in zijn leven. Het maakt niet uit hoe oud iemand is, uit welk milieu of cultuur iemand komt voor de manier waarop gespeeld wordt. Spelen vormt een grondhouding van het menselijk bestaan. In het spel bestaat de mogelijkheid om binnen onze beperkingen volledig op te gaan in onze eigen wereld. In de loop der jaren zijn er verschillende opvattingen over spelen ontstaan. De speltheorieen geven echter geen volledige omschrijving van spelen, ze belichten slechts €len of enkele eigenschappen van spel. Voorbeelden van speltheorien in sterk samenvattende vorm zijn [4, 3]: Spelen is dingen doen waar je zin in hebt, zolang jezelf wilt; zonder iets speciaals te willen bereiken, zonder dat iemand tegen je zegt hoe het moet gebeuren (Langeveld). Spel is een bezigheid die nut moet voortbrengen. Het kind speelt het spel als vooroefening voor het latere leven (Groos). Spelen is het ontladen van overtollige energie (Spencer). Spel is een activiteit waarin aan elkaar tegengestelde elementen - doen en ervaren; fantasie en werkelijkheid - op dialogische wijze geintegreerd worden (Herkza). Spel van kinderen is te beschouwen als de uiting van hun vermogens tot het creeren van mythen, door het geloven in de ideeen over de werkelijkheid creeren we mede onze werkelijkheid (Brian Vandenberg). Spel kan een persoonlijk gebeuren zijn; door middel van fantasiespel kan het kind vrijelijk associaties en betekenissen exploreren die het zelf heeft gegenereerd (Jerome L. Singer). De meest omvattende theorie is naar mijn mening de speltheorie van Huizinga: Spel is een vrijwillige bezigheid of handeling, die verricht wordt binnen bepaalde vastgestelde grenzen van plaats en tijd, volgens vrijwillig aanvaarde bindende regels met een doel in zichzelf, gepaard gaande met vreugde en spanning en een besef van anders te zijn dan in het normale dagelijkse leven" H
1.4 Betekenis van het spelen Over het algemeen genomen zijn er in de literatuur drie denklijnen over de betekenis van spelen aan te duiden [9]
1. De emotione/e/therapeutische denklijn Spel is een manier voor het kind om zijn gevoelens te uiten. Professionals zijn in staat om door zorgvuldige spelobservaties en interpretatie van de symbolische spelbetekenis, emotionele problemen van het kind te herkennen en een eventueel behandelingsplan op te stellen. 2. De fenomenologische denklijn Spel wordt gezien als een manier van bestaan, zijn-in-de-wereld, en daardoor belangrijk voor de mens in het algemeen en voor het kind in het bijzonder. In het spel kan door het kind een persoonlijke wereld geschapen en verder ontwikkeld worden, waarbinnen het kind een persoonljjke mening kan vormen.
- spelen - 7-
3.
De cognitieve /ontwikkelings denklijn Spel is voor kinderen een natuurlijke en effectleve manier van leren. Spel is volgens Piaget, een belangrijk onderdeel in de cognitieve ontwikkeling. Het kind is op deze manler In staat om de complexe indrukken en stimuli van de wereld te verwerken naar zijn elgen omvang, intelligentie en emotioneel kunnen, zodat het geassimileerd kan worden.
Kortom: spelen Is belangrijk voor de mens, omdat spelen: plezier betekent maar tegelljkertijd een serieuze aangelegenheid Is; reeel maar tegelljkertlJd fantasie is; denken, praten, voelen en doen Is.
1.5 Verschillende spelvormen Het spel van kinderen is divers. Het maken van een indellng zinvol. omdat de rnanler van spelen lets zegt over de mate waarin een kind zich ontwikkelt (zie verder paragraaf 1.6). In dit werkstuk Is gekozen voor de Indeting van spel zoals De Groot deze hanteert In zijn artikel n Waarom moeten kinderen spe/en • [5]: Bewegingsspe/, ook actiespel of functiespe/ Blj het bewegingsspel staat de handeting voorop. De handeling wordt uitgevoerd, bljvoorbeeld tikken met de vingers op tatel of onder de tatel kruipen, omdat het kind aan de handeling zeIt plezier beleeft. Onbewust leert het kind diverse kenmerken en functies van voorwerpen In zijn omgevlng. Door het bewegingsspel wordt de motorische ontwikkeling gestimuleerd en leert het kind meer en meer zijn lichaamstuncties beheersen. Constructiespe/, ook vormgevingsspe/ Ondanks de spelvrijheid streeft het kind meestal een doel na. Er wordt een produkt gernaakt uit volledig gevormd materiaal, zoals het werken met lego of blokken, of uit onvolledig materiaal zoals zand, water of klei. Kinderen waarbij dit speltype goed ontwikkeld Is, vlnden kant en klaar speeJgoed nlet interessant, en 'knutselen' Hever zeit aan het spelmateriaal. Fantasiespel, ook rollenspel of fictiespel Kinderen bootsen In hun tantaslespel de we reid van de volwassene na, of ze creeren een elgen wereJdje. In het fantaslespel kan het kind zijn gevoelens laten zlen, leert omgaan met agressle en kan allerlei problemen verwerken. Onderzoek wljst uit dat fantasiespel vaker voorkomt wanneer de spelomgeving eenvoudiger, minder gestructureerd en minder realistisch is [7]. Samenspel ook gemeenschapsspe/ V~~r de sociale ontwikkeling is spelen met andere kinderen belangriJk. Dit spelen moet geleerd worden. Het kind leert spelregels hanteren, stilzitten, wachten op de beurt en leert ook wat winnen en wat verllezen Inhoudt. Leerspe/en, ook spe/end /eren Spelen Is een vrljblljvend activiteit van het kind, zonder een vooropgezet leerdoel. Spelenderwijs zal het kind door verkennend onderzoek van de omgeving ervaringen opdoen. In de eerste jaren van het basisonderwijs worden dingen spelenderwijs geleerd, waarbij een basis wordt gelegd voor het latere leerproces. Bij verschillende therapieen (ergotherapie en speltherapie) wordt doelbewust geprobeerd het kind door middel van spelen iets aan te leren.
- spelen - 8-
1.6 Ontwikkeling van spel/spelen in de loop der jaren In het spel/spelen zitten elementen die belangrijk zljn blj de fysleke. cognitleve, persoonlijke en sociale ontwikkeling van het kind. Naarmate het kind zich ontplooit, zal ook het spel/spelen zlch ontwikkelen [2,8, 16].
Baby (0 - 2 jaar) Voor een baby bestaat spel uit het ontwlkkelen van het bewegingsapparaat en van de zintuigen, waarbij het tasten, voelen. proeven en rulken van aile voorwerpen in de naaste omgeving belangrijk is. Het kind oetent elke vaardigheid, zoals roll en en kruipen, net zo lang totdat deze wordt beheerst en nleuwe vaardlgheden op hoger nlveau geleerd kunnen worden, zoals klimmen en springen.
Peuter (2 - 4 jaar) De grot motoriek bij een 'normale' peuter is volop in ontwikkeling, waarbij coordlnatle, evenwicht en afstand schatten worden geoefend. Rond het derde levensjaar gaat de tijn motoriek zich ontwikkelen. Constructiespelen en eenvoudige huishoudelljke handelingen hebben een positieve uitwerklng op de tljn motoriek. Tljdens constructiespel wordt het spelmateriaal gebruikt zoals het wordt aangeboden. Het kind houdt zlch In het begin bezlg met de grootte van de blokken en mogelijke comblnatles zonder dat dit bouwwerk omvalt. Later gaat het kind 'iets' bouwen ails dit zonder echte duidelijke vormen. Op cognitief niveau leert het kind dan ook begrlppen zoals vorm, kleur, afstand snelheld, cljfers en letters. Omstreeks het derde jaar wordt het fantasiespel v~~r het kind belangrljk. De rol wordt gespeeld en beleefd alsot het werkelijkheld is, mede door deze spelvorm leert het kind om te gaan met allerlei emoties. Tot vier jaar speelt het kind aileen of naast andere klnderen. Voor de taalontwlkkeling is contact, al dan nlet In een spelvorm, met volwassenen belangrljk.
Kleuter (4 - 6 jaar) Tljdens de kleuterleeftijd zullen de klnderen meer met elkaar gaan spelen. Het kind krijgt meer besef van het verschil tussen fantasle en werkelljkheld. Het contructiemateriaal, zoals blokken, wordt op zeer nadenkende wijze gebrulkt. Blokstructuren worden hoger en meer Ingewikkeld.
Schoo/kind (6 - 11 jaar) Het kind vanaf groep 3 op de baslsschool, Is steeds beter in staat om problemen die tijdens het spelen ontstaan zeit op te lossen. Het fantasiespel is een toneelspel, een confrontatle met dlngen uit de grote mensenwereld die het kind raken. Het kind weet goed het verschil tussen fantasie en werkelijkheid aan te geven. Het aangeboden spelmateriaal wordt geschikt gemaakt voor gebrulk, waarbij gereedschap, zoals een zakmes, noodzakelijk is.
Ado/escentie (11 - 20 jaar) Op een natuurlijke wijze voelen jongen en melsjes zich tot het andere geslacht aangetrokken. Het meenemen van een vriendinnetje of vriendje naar huls heeft tot gevolg dat de betreffende persoon zich evenwichtiger gaat voelen.
- spelen - 9-
Volwassen (> 20 jaar) De volwassene ziet spel als een vrije tijdsbesteding, waarin dagelijkse problemen even opzij gezet kunnen worden en er tljd voor ontspanning is.
1.7 Spelen met een handicap Uit het voorgaande mag duldelijk geworden zijn dat spelen voor 'elke' mens van grote betekenls Is. In het spel en door het spelen komt het kind in aanraking met de elementen die nodlg zljn voor de ontwikkeling. Voor het gehandicapte kind is het nog belangrijker om met deze elementen in aanraking te komen. Ten gevolge van de handicap Is ergens een defect, zodat de ontwlkkeling niet langs de normale weg gevolgd kan worden. Vaak is er sprake van een motorlsche achterstand, zodat de bewegingsmogelijkheden van het kind beperkter zijn. Het kind zit meestal hoog In de stoel en ver van de grond om de we reid ook op deze manier te leren kennen. Hlerdoor Is speelvrljheld van het gehandicapte kind klelner en mist het spelelementen die voor de ontwikkeling zo belangrijk zijn. Er zullen oplosslngen gezocht moeten worden om deze kinderen toch bepaalde vaardigheden te leren en hun omgeving te leren kennen. Spelen, al dan nlet met aangepaste speel/leer en hulpmiddelen, kan in deze mogelijkheld voorzien en de ruimte verschaffen om zich in een eigen tempo te ontwikkelen [2]. Voorbeelden hiervan zijn: een verstandelijk gehandicapte kan een achterstand in rekenkundig vermogens hebben, zodat een stlppen dobbelsteen nlet bruikbaar is, maar een kleuren dobbelsteen wei [20]; een spastisch kind heeft onvoldoende lichaamscontrole zodat onverhoedse beweglngen te verwachten zijn en de spelopstelling van bljvoorbeeld mens-erger-Je-niet, weggeslagen kan worden[20]. Aanpassingen, zoals het gebruik van anti-slip-materiaal en magneten, zorgen ervoor dat het kind toch het spelletje kan spelen [20, 24]. Gehandicapte kinderen hebben vaak een negatief zelfbeeld. welmg lichaamsvertrouwen en lichaamswaardering, en zijn vaak onzeker en angstig. veroorzaakt door een gebrekkige motorische ontwikkeling. Het is van belang dal door spel het kind positieve ervaringen opdoet en zo zijn 'evenwlcht' probeert te herstellen. Spel moet daarom plezierig zijn en niet te hoge eisen stellen door bijvoorbeeld spelregers aan te passen aan de mogerijkheden van het gehandicapte kind. Belangrijk Is ook de vertrouwensrelatie met de spelleider [2]. Zowel blj het aanbieden van speelgoed als bij het speren met een gehandicapte is het van belang om met het volgende rekenlng te houden: geef de gehandicapte voldoende tljd, rulmte en rust om te spelen, waarbij het niet verstandig is om teveel speelgoed ineens aan te bleden. De gehandlcapte raakt het overzicht kwijt en vliegt van het ene speelgoed naar het andere speelgoed. Verder is het belangrijk dat het speelgoed eenvoudig te hanteren is en dat een nlet-gehandlcapte begeleiding en bescherming bledt [2, 18].
- spelen - 10 -
1.8 Spelattrlbuten Klnderen maken In hun spel vaak gebrulk van spelattributen. Spelattrlbuten zljn belangrljke hulpmlddelen bij de spelontwlkkeling van een kind. Goede spelattrlbuten stlmuleren een kind tot spelen, tot het ontdekken van spelmogelijkheden en tot het leren van al/erlel spelfunctles. Blj spelattrlbuten wordt gedacht aan speelgoed, dat prlmalr bestemd en vervaardigd Is om mee te spelen, maar spelattributen kunnen ook voorwerpen uit de omgevlng van een kind zijn, welke In eerste instantie een andere functle kennen, zoals een krant, een houten pollepel, lege dozen, closetrollen enz. [17]. De ontwlkkellng die in een maatschappij plaatsvlndt, heeft invloed op het materlaal waarmee gespeeld wordt. In een primitieve maatschappij spelen klnderen met voorwerpen die dlcht blj de natuur staan. In een meer geindustrialiseerde maatschappij wordt steeds meer fabrieksspeelgoed geproduceerd, waarbij de afstand met de natuur groter is [14]. Tijdens een congres van de International Counsel for Children's Play (I.C.C.P) zljn 12 vulstregels opgesteld waaraan goed speelgoed moet voldoen [5]. Hieronder wordt een korte opsomming van deze punten gegeven. 1. Speelgoed moet de fantasie van het kind voldoende ruimte geven, en het zelf-doen prikkelen. 2. Speelgoed wordt interessanter voor het kind naarmate de spe/moge/ijkheden groter zljn. 3. Speelgoed moet begrijpe/ijk voor het kind zijn, het moet dus aansluiten bij het voorstelllngsvermogen van het kind en bij de omgeving waarin het kind leeft. 4. De grootte van het speelgoed moet in overeenstemming zijn met de leeftijd van het kind. 5. De hoeveelheld en verscheidenheid is bepalend voor de speelmogelijkheden. 6. Het materiaal waarvan het speelgoed is gemaakt, moet in overeenstemming zijn met de leeftijd van het kind en bovendien voor het speelgoed geschikt ziJn. 7. Speelgoed moet voldoende sterk zijn om bestand te zljn tegen het hardhandige dagelijkse gebruik door kinderen. 8. De kleuren van het speelgoed hebben grote invloed op de prikkelde werking die van het speelgoed uitgaat. 9. De vorm van het speelgoed moet eenvoudig zljn en vrij van nodeloze frutsels. 10. De constructle en mechanische uitvoering van het speelgoed dlenen niet a/ te ingewikke/d te zijn, en aangepast aan de leeftijd en ontwikkeling van het kind. 11. Belangrijk is dat het speelgoed veilig is. Als laatste punt wordt geconcludeerd dat goed speelgoed vaak duurder is, maar dat het wei (anger meegaat.
- spelen - 11 -
1.9 Speelgoed voor een gehandlcapte
1.9.1
In/eiding
De Stlchtlng Nationaal Informatiesysteem Gehandicapten heeft een vlertal speelgoedfolders [181 uitgebracht, waarin per handicap ( zintuiglijk, motorisch, geestelijk en meervoudig gehandlcapt) wordt bekeken welk speelgoed het beste aan de ontwikkeling van het kind kan bijdragen. In principe kan speelgoed dat voor niet-gehandicapte kinderen bedoeld is, al dan niet met aanpasslngen, ook voor gehandicapten kinderen gebrulkt worden. Er hoeft dus nlet altijd speciaal speelgoed te worden aangeschaft. Het hangt van een aantal factoren af of het kind met het speelgoed zal gaan spelen. 8elangrijk is dat het speelgoed de Interesse van het kind prikkelt, wat bevorderd kan worden door de manier waarop en in welke sfeer (ontspannen, veilig, voldoende rust en de mate van begeleiding) het speelgoed wordt aangebaden.
1.9.2
Spee/goed voor kinderen met een zintuiglijke handicap
Kinderen met een zintuiglijke handicap zijn In twee groepen onderverdeeld:
1. De groep kinderen die niet (goed) kunnen zien, kunnen zich moellijk een beeld van de omgeving vormen, waardoor de motorlsche ontwlkkeling nadelig beinvloed wordt. Rulmtelijk inzicht, het kunnen voorstellen hoe de omgeving eruit ziet en in staat zijn om hiermee om te gaan, moet met behulp van de andere zintuigen (oren, tast, reuk en smaak) ontwikkeld worden. Speelgoed moet hierop inspelen, waarbij de vorm en verhouding van het speelgoed in overeenstemming dienen te zijn met de vorm en de verhouding zoals deze In de werkelijkheid is. Geschikt speelgoed v~~r deze graep zijn een rammelaar, zachte of harde bJokken, boerderlj- of dierentuinset, voelboeken, klei enz.. Aanpassingen kunnen gedaan worden om het kind te prikkelen om ermee te spelen, bljvoorbeeld door bewegend speelgoed een geluld mee te geven krijgt het kind een Indruk waar het voorwerp zich In de ruimte bevindt. 2. De groep kinderen die niet (goed) kunnen horen, waarbij geluldsindrukken wegvallen, waardoor de taal-en spraakontwikkeling moellljk tot stand kan komen. Door de beperkte verstaanbaarheld wordt contact met andere mensen geringer. Fantasle- en expressiespelletjes kunnen dit contact stimuleren. Het is van belang dat het kind goed leert kijken en leert letten op details om te leren liplezen. Met behulp van ritmespelletjes kan praten geoefend worden zadat het zelfvertrouwen van het kind toeneemt. Voorbeelden van geschikt speelgoed zijn domino, poppenkastpoppen, memory, kwartet, muziekinstrumenten enz..
1.9.3
Spee/goed v~~r kinderen met een geeste/ijke handicap
Kinderen met een geestelijke handicap hebben een achterstand In hun verstandelijke vermogens, die per persoon verschillen. De motorische en de gevoelsmatige ontwikkeling verlopen beide traag en kontakt met andere mensen Is moellljk. Door het aanbieden van spelmateriaal kunnen deze gebieden gestimuleerd worden. Voorbeelden ter stimulering van de motorische ontwikkeling zijn: een duwkar, loopfletsje, knlkkerbaan en ter stimulering van de gevoelsmatige ontwikkeling zijn: poppen, kassa,
- spelen - 12 -
sjoelbak en muziekinstrumenten. Een eis is dat speelgoed zichzelf uitlegt. Geestelijk gehandicapte kinderen mlssen vaak de grote Ii]n zodat de aandacht aan details geschonken wordt. Hierdoor zijn deze klnderen goed in geheugenspelletjes zoals memory. De manier waarop het speelgoed wordt aangeboden is voor deze groep van groot belang. Het beste is om: de daglndeling volgens een vast patroon te laten verlopen; te zorgen voor een vaste speelhoek waar niet teveel speelgoed tegelijkertljd aangeboden wordt; het kind een gevoel van veiligheid en vertrouwdheid te geven; veel gebruik te maken van herhalingen en veranderlngen geleidelljk aan te Introduceren.
1.9.4
Spee/goed voor kinderen met een motorische handicap
Kinderen met een motorische handicap ondervinden In meer of mindere mate problemen met de sturing van de lichaamsdelen door weinig kracht (nodig is Iicht materiaal) en/of een gebrek aan controlemogelijkheden (tussen hand en oog). Belangrijk is het zoeken naar een houding waarbij het kind zich prettig voelt en zo min mogelijk hinder ondervindt van zijn/haar handicap. Het speelgoed speelt in op de zintulgen zien en horen zoals een rammelaar, geluidenlotto, muziekdoosje. Door de beperkte bewegingsvrijheid is verkenning van de omgeving moeilijk. Ruimtelijk inzicht kan ontwikkeld worden door het spelen met bouw- en constructiemateriaal, bijvoorbeeld een modelbouwdoos of een hangmat. Fantasiemateriaal (kassa, postkantoor) en materiaal waarmee emoties geuit kunnen worden (schilderen, bespelen van een muziekinstrument) is ook bij deze groep belangrijk. Aanpassingen die speelgoed geschikt maken zijn bijvoorbeeld het gebruik van licht materlaal, grote knoppen, dikke potloden en dikke kwasten, een werkblad met een opstaande rand en het gebruik van anti-slip materiaal. Een andere aanpassing is het bevestigen van een touw of elastiek aan het speelgoed zodat het kind het speelgoed niet elke keer kwijt raakt.
1.9.5
Spee/goed voor kinderen met een meervoudige handicap
Kinderen met een meervoudige handicap hebben vaak een geestelijke en een IichameliJke stoornis, waardoor het voor deze kinderen moeilijk is om actief op de omgeving te reageren. Angst en chaos zijn het gevolg waarbij geen orde geschapen kan worden. Vanuit een situatie van veiJigheid en vertrouwdheid kan een kind zich richten op nieuwe uitdagingen in zijn omgeving. Stimulering van de elgen beweglng gebeurt door speelgoed zoals een hang mat, luchtbed of een schommel. Blj deze kinderen Is het belangrijk dat gezocht wordt naar een goede houding, waarmee het kind in staat Is om te spelen. Als het kind ligt moet het speelgoed opgehangen worden, ligt het kind meer op zijn buik dan moeten de handen vrijgehouden worden. Het speelgoed voor meervoudig gehandicapten moet de zintuigen prikkelen en is als voigt onder te verdelen: - kijkspeelgoed zoals een kleurenraam, speeltjes voor in bad (spiegel); - geluidspeelgoed zoals een knikkerrad, rammelaar of een radio - tastspeelgoed zoals zandspelletjes, koffiemelk of een fohn; - speelgoed met geur en smaak zoals geurzakjes en eten.
- spelen - 13 -
1.9.6
Samenvatting van de spee/goedfo/ders
In de speelgoedfolders [18] worden per probleemgebied een aantal spelsuggesties gedaan. waarbij voor elke groep geldt dat: om het kind te laten spelen een veilige sfeer belangrljk is de handicap de motorische ontwikkeling nadelig beinvloedt. maar door het aanbieden van geschikt speelgoed (bouw- en constructiemateriaal) de motoriek gestimuleerd kan worden de handicap de omgang met andere mensen nadelig beinvloedt. maar door fantaslespelen contact gestimuleerd kan worden. muziekinstrumenten de creativiteit en het expressievermogen van het kind stimuleren
- spelen - 14-
2 2.1
LEREN Inleiding
In dit tweede hoofdstuk staat het begrip leren centraal. Besproken wordt wat leren is en welke leervermogens en leervormen in de literatuur te vinden zijn. Ook wordt aandacht geschonken aan verschillende motivatietheorien. omdat motivatie een belangrljke factor In het leerproces van een kind Is. Tot slot komen enkele facetten aan de orde die kenmerkend zijn voor het leerproces van gehandicapten.
2.2 Wat is leren? Leren Is een lnformatieverwerkingsproces dat leidt tot vorming van geheugenlnhouden. Nleuwe ervaringen worden opgenomen en verwerkt, waarbij oude ervaringen aangepast worden of totaal vervangen. De mate waarin iemand iets leert is afhankelijk van de leeftijd (een jong kind leert anders dan een oudere) , de voorgeschiedenis (hoeveel ervaring heeft lemand met het onderwerp). de waarde die iemand toekent aan de nieuw te leren stof, de gesteldheid (lichamelijk en geestelijk), en de manier waarop de stot aangeboden wordt. We onthouden nlet aileen maar de feiten, dlngen. situaties en personen maar ook de verbanden hiertussen (associatief leren). Hoe verder de leerstof afstaat van de vertrouwde kennis, ervaring of belevingswereld van de persoon, hoe moeilijker het associatief leren zal gaan en hoe meer herhaling nodig is. Het uiteindelijke leerresultaat Is afhankelijk van de aanleg en van de omgeving. De grenzen van de leercapaciteit worden genetisch bepaald, de omgeving, onder andere voldoende leerzame situaties. maakt of een kind al dan nlet tot zljn elgen grenzen kan komen bij wat hlj leert [1, 11, 13]. Gagne onderscheJdt vijt schoolse leervermogens [13]: 1. parate kennls of feitenkennis 2. denkvaardlgheden 3. motorische vaardigheden 4. werkstrategieen 5. attitudes Tljdens het leerproces treden als gevolg van het opdoen van ervaring veranderingen binnen deze leervermogens op. Parate kennis zal toenemen op gebieden waarmee de persoon zlch bezlghoudt en afnemen bij dingen die de persoon niet meer gebruikt. Denkvaardigheden zullen zlch In de loop der tijd ontwikkelen. Motorlsche vaardigheden kunnen net zo lang geoefend worden tot een bepaalde staat van perfectle bereikt is. waarbij aanleg de mate van perfectie bepaalt. Elke persoon zal In de loop der jaren zich steeds betere method en en werkstrategleen eigen maken om problemen op te lossen, en attitudes zullen gevormd worden.
-Jeren - 15 -
2.3 Leervormen In de literatuur zijn verschillende indelingen gemaakt van verschillende leervormen. Vaak Is sprake van overlap of Is een gernaakte indeling nlet compleet. In deze paragraaf Is een elgen Indellng gemaakt, waarin getracht Is de belangrijkste leervormen te beschrljven. Associatief leren
Onder assoclatief leren wordt verstaan het leggen van verbanden tussen twee gebeurtenlssen In de omgevlng. Er zijn twee vormen [1,8 en 16]: a. K/assiek conditioneren, ook signaa/-Ieren Er is een assoclatle tussen prikkel en reaetle. Het organisme Is passief en het gedrag voigt reflexmatig In eerste Instantle op een prikkel en later op de hint. Het bekendste voorbeeld Is de hond van Pavlov. Als een hond eten (ongecondltloneerde prikkel) ruikt gaat hij kwljlen (ongecondltloneerde reactle). Oit gebeurt reflexmatlg ter voorberelding op de spljsverterlng. Wanneer er maar vaak genoeg een bel (geeonditloneerde prikkel) te horen is vlak voordat het eten aan de hond wordt gegeven, zal de hond op een gegeven moment bi] het horen van de bel al met kwijlen beginnen (geconditioneerde reaetie). b. Operant conditioneren, ook instrumenteel-Ieren, ook leren door bekrachtiging Bij operante eondltionering is er sprake van een associatie tussen gedrag en effect. Het organisme is hierbij aetief, waarbij het elgen gedrag belangrijke gevolgen heeft. Er zijn twee vormen van operant conditloneren: a. operant gedrag. in eerste instantie spontaan (trial and error). daarna bepaald door de gevolgen die het oproept (Skinner). b. reagerend gedrag. direct bepaald door de aanwezlgheid van stimuli. Er zijn twee vormen van bekraehtiging die elk een eigen reactie tot gevolg hebben. Een positieve bekrachtlging (beloning) bevordert dal gedrag terugkomt, een negatieve bekrachtlglng daarentegen zorgt ervoor dat gedrag wegblijft. Naarmate het effect van het gedrag aangenamer Is zal het kind meer geneigd zijn om het gedrag te herhalen. Thorndike noemt dit de wet van effect. Cognitief leren
Het eognitief leren kenmerkt zich door het waarnemen, organiseren en herhalen van inforrnatie met de bedoeling iets nieuws te leren. Bij een volgende gebeurtenis wordt eerst in het geheugen gezocht naar een gesehikte reactie. Deze reaetie wordt echter ook bepaald door de aard van de situatie. Bij het cognitieve leerproces is bekrachtiglng nlet altijd een noodzakelijke voorwaarde om lets te leren [1, 13].
a. Uit het hoofd leren Wanneer dingen uit het hoofd leren worden, wordt het geheugen bewust ingesehakeld zonder dat een beloning noodzakelijk is. Er kunnen ook dingen uit het hoofd geleerd worden zonder dat het begrepen wordt. b. Prob/eemoplossend leren Probleemoplossend leren wordt gezien als de hoogste vorm van leren, waarbij iernand ziehzelf lets leert in een onbekende situatie door te zoeken naar mogelijke oplossingen. Belangrijk Is het verwerven van inzieht door het toepassen van bekende strategieen in gelijksoortige situaties.
- leren - 16 -
Model-Ieren Model-Ieren is het overnemen van het gedrag van een ander en datgene waar dat gedrag uit voortvloeit [13 en 16]. Gedachteloos nadoen Het gedrag van de ander is aanstekelijk en wordt zonder erbi] na te denken nagedaan. Als iemand op een voor hem onbekend station uitstapt zal hlj/zlj gedachtenloos met de stroom meelopen. b. Bewust nadoen lemand doet de handeling pas na, wanneer de persoon begrijpt waarom de ander zo handelt c. Uitgesteld nadoen, ook latent leren Latent leren is een vorm van leren waarbi] iemand op het moment zelf onbewust dlngen In zich opneemt en deze onthoudt. Pas wanneer de handellng of vaardlgheid In de praktljk wordt toegepast merkt iemand dat hi] of zij het al weet. Een kind dat voor het eerst leert fietsen zal niet snel achterstevoren op het zadel gaan zitten, daarvoor heeft het al te veel mensen zien fietsen. d. Verbaal-Ieren
8.
De vorige drie vormen zijn voorbeelden van leren-van-zelfwaargenomen-gedrag, maar model-Ieren kan ook plaatsvinden door het lezen van of luisteren naar verhalen, waarin het gedrag van die persoon model wordt. Motorisch leren Tijdens het aanleren van een motorische vaardigheid worden drie stadia doorlopen [12 en 151: 1. Het cognitieve stadium De persoon moet begrijpen wat de bedoeling is en hoe de handeling uitgevoerd moet worden om vervolgens een eerste poging te wagen. Blj elke nieuwe poging ontvangt de persoon feedback over de grootte en richUng van de discrepantie tussen de gemaakte handeling en de werkelijke handeling. Samen met informatie over de wijze hoe daze verkleind kan worden wordt gezocht naar de beste strategie voor de uitvoering van de motorische handeling. 2. Het associatieve stadium
Zodra de persoon de meest effectieve manier van uitvoering voor zichzelf heeft gevonden kunnen verbeteringen worden aangebracht zadat de handeling geperfectioneerd kan worden. 3. Het autonome stadium Wanneer er veel geoefend is, is de uitvoering van de handeling een automatisme geworden, zodat hier minder aandacht voor nodig is. Tijdens het leren van een motorische vaardigheid is steeds minder feedback nodig. In het begin is voortdurende visuele koppeling nodig om alles te kunnen uitvoeren (closed loop). In een later stadium heeft zich een motorprogramma gevormd zodat slechts een start-commando nodig is om de beweging uit te voeren. Feedback wordt gebruikt om achteraf te corrigeren (open loop).
-Ieren - 17 -
2.4 Ontwikkelen van de leervermogens door de verschillende leervormen De vijf leervermogens zullen gedurende het hele leven van een persoon aan veranderingen onderhevig zijn en dit zal per persoon verschillen. Per leervermogen wordt beschreven wat het is, en hoe het verkregen kan worden. Parate kennis of feitenkennis Parate kennis of feitenkennis is een voorwaarde om dingen te leren, hoe meer kennis, des te sneller er gedacht er begrepen kan worden om zo problemen te kunnen oplossen. Parate kennis wordt verkregen door het verzamelen van informatie uit onze dagelijkse bezigheden, model-Ieren,
waaronder ook de aangeboden schoolleerstof valt (huiswerk), uit-het-hoofd-Ieren en probleemoplossend leren. Denkvaardigheden
Denkvaardigheden moeten via eenvoudig denken aangeleerd worden, eerst het zien van verschillen en vervolgens het leren van begrippen, naar het moeilijkere denken, namelijk eerst leren eenvoudige regels te volgen en dan steeds meer samengestelde regel, associatief leren. Motorisch vaardigheden
Het leren van motorische vaardigheden gebeurt meestal via deelvaardigheden die uiteindelijk tot de hoofdvaardigheid moet leiden. Bij het leren zwemmen leren de leerlingen eerst de beenbewegingen en vervolgens de armbewegingen en dan een combinatie van beide, waarbij het kijken-en-nadoen (model-Ieren) een grote rol speelt. Tijdens het oefenen is feedback van de leraar naar de leerling belangrijk om te weten of de leerling de vaardigheid onder de knie krijgt, maar ook ter stimulering van de leerling om nog beter zijnjhaar best te doen. Niet aileen zijn motorprogramma's van basisvaardigheden nodig, maar zijn ook denkvaardigheden en parate kennis vereist. Bij autorijden zijn arm, voet en hoofdbewegingen noodzakelijk om de auto te besturen, maar weten waar het stuur zit, kennis over schakelen, het kennen van de verkeersregels en adequaat reageren op wat er op de weg gebeurd zijn belangrijk om geen ongelukken te maken. Werkstrategieen
Een werkstrategie is een persoonlijke manier om met situaties en problemen om te gaan en wordt dan ook bepaald door een aantal persoonlijke karaktereigenschappen, zoals werktempo, zelfvertrouwen en creativiteit. Bij het aanbieden van leerstof is het belangrijk dat een strategie wordt gevolgd die tot een succesvolJe aanpak leidt. Soms moet een leerling in zijn tekortkomingen, zoals een langzaam werktempo en niet in staat tot zelfstandig werken, geholpen worden om een bepaalde manier van werken te leren. Voorwaarde om te leren is dat de persoon weet hoe hijjzij moet leren. Attitudes
Een attitude is een persoonlijke voorkeur die een bepaald gedrag tot gevolg heeft. Attitudes kunnen betrekking hebben op het omgaan met anderen en op bepaalde voorkeuren voor kunst, beroep of sport. Attitudes worden door associatief-Ieren, of model-Ieren, waarbij iemand anders het "grote" voorbeeld is, verworven.
- leren - 18 -
2.5 Invloed van motlvatle op het leerproces Een belangrijke factor In het leerproces is de motivatie. Er zijn een aantal motivatietheorieen: 1.
Behavlourlstische motivatletheorie De consequentles van het leergedrag hebben Invloed op de prestatle. De extrlnsleke motivatie is gekoppeld aan bekrachtiging, welke positief (beloning In de vorm van lofprljzen en aandacht) of negatief (straf In de vorm van misprijzen, en sancties) kan zijn [10].
2.
Humanistische motivatietheorie Het leergedrag wordt veroorzaakt doordat de persoon zelf geinteresseerd en geboeid is (Intrinsieke motivatie) (10].
Hleronder voigt een voorbeeld van de intrinsieke en extrinsleke motlvatle en het effect van bekrachtlging. Wanneer een kind op een stoel klimt en zodoende ontdekt dal het dan naar buiten kan kijken, is dat een Intrinsieke motlvatie am dat nag een keer te doen. Valt het kind met stoel en aI om omdat het te onhandig heeft geprobeerd op de stoel te kllmmen, dan is dat Intrinsieke demotivatie. Wanneer de vader of de moeder het kind uitbundig prijzen om zijn ontdekking, dan wordt het extrinsiek gemotiveerd; komt de vader of de moeder kwaad aanhollen dan wordt het extrinsiek gedemotiveerd. Belangrijk is te zorgen dat de intrinsieke motivatie van het kind niet wordt aangetast door te vee! beloning of afstrafflng van buitenaf, waardoor het kind zijn gedrag tevee! op de omgevlng gaat afstemmen. Te veel beloning veroorzaakt een afname van het plezier omdat de opbrengst als gevolg van de handeling van primair belang wordt. Een kind dat te vaak gestraft wordt zal de ongewenste handeling nlet meer doen om de straf te ontropen en nlet omdat het begrljpt waarom het gestraft wordt. 3.
Cognitieve motivatietheorie Het oorzakelijk verklaren van de eigen successen en mlslukkingen binnen het leerproces kan aan een aantal factoren worden toegeschreven vol gens de theorie van Weiner [10]. Deze factoren zijn: 1. Plaats van de oorzakelijkheld: intern (inspanning en bekwaamheid) of extern (geluk en gemoedstoestand) 2. Temporele stabiliteit: stablel (capaciteiten, moeilijkheidsgraad) of Instablel Qnspanning, toeval) 3. Contro/eerbaarheid: controle over inzet of geen controle over capaclteiten/vaardlgheden 4. Globaliteitsdimensie: globaal of specifiek De sterkte van de motlvatle wordt In grate mate bepaald door de grootte van succesverwachting. De studlemotivatle Is gunstiger als goade studieresultaten kunnen worden toegeschreven aan Interne oorzaken die stabiel zijn of variabel maar controleerbaar. De studiemotivatie neemt af wanneer slechte studleresultaten het gevolg zijn van externe variabelen en controleerbare oorzaken.
-Ieren - 19 -
2.6 Leerontwikkeling De hersengebieden van een kind zijn betrekkelijk overzichtelijk In vergelijking met volwassenen. Totdat kinderen op school komen hebben zij geen bewuste strategieen om dingen te onthouden. Leren gaat vanzelfsprekend. Op school wordt het leermateriaal op een gestructureerde manier aangeboden, dingen gaan steeds meer met elkaar samenhangen. Naarmate het kind meer leert, is er bewuste aandacht nadig om het nleuwe geleerde op een zlnvolle manler te onthouden. Wanneer de mens ouder wordt. zljn steeds meer trucs en systemen nodlg.
2.7 Leren met een handicap Blnnen de groep verstandelijk gehandicapten is sprake van een grote variatle In behoefte en capaciteiten, zadat een indlvldueel leerprogramma belangrijk Is. In het algemeen geldt dat: de leermogelijkheden van verstandelijk gehandicapten beperkt zijn doordat ze moeite hebben met het ordenen en verwerken van prikkels uit de omgeving; het concentratievermogen kleiner en de leersnelheid minder is; geschreven taal vaak niet begrepen wordt en dat ze moeite hebben met het generaliseren van het geleerde. Door de leerstof vaak te herhalen en het toepassen van het geleerde In de praktijk kunnen dingen makkelijker onthouden worden. Ook het Inspelen op soclale waardering en de gevoelens van plezier hebben een positieve uitwerking op de voortgang van het leerproces. Belangrijk is dat het leren gericht Is op basisvaardigheden en zelfredzaamheid [2, 19]. Bij gehandicapte kinderen is het belangrijk dat veel aandacht uitgaat naar de manier waarop het gehandicapte kind leert, nog belangrijker is dat voorwaarden geschapen worden voor het leren leren, met het oog waarop kinderen leren ordenen. plannen en feedback ontvangen [19]. Een gehandicapte aanzetten tot het spelen vraagt vaak veel Inlevingsvermogen en tijd van de verzorger/begelelder. Doordat vaak een aantal (basls)vaardigheden verelst zijn om een spel te kunnen spelen Is het belangrijk dat dlt spel goed geanalyseerd wordt. De verzorger/begeleider kan vervolgens inschatten welke vaardigheden het kind beheerst, waar problemen te verwachten zijn en of het kind het spel wei kan leren spelen. Via de verschillende tussenstappen, die leder belonend moeten zijn, kan het spel op een plezierige manier worden aangeleerd. Door het kind te helpen met het leren spelen heeft het kind de kans om zlchzelf te ontplooien, zelfvertrouwen te verwerven en zelfrespect [6]. Voorbeeld: Knikkeren de bedoeling van het spel begrijpen verschillende houdlngen kunnen aannemen knikker en de knikkerpot van de achtergrond kunnen onderscheiden de roUende knikker en de knikkerpot kunnen fixeren beoordelen van richting. afstand. snelheid en kracht goede handmotoriek redelijke ontwikkeling van de oog-hand coordinatie kleuren van elkaar onderschelden
-Ieren - 20-
3
SPEEL/LEER(HULP)MIDDELEN VOOR GEHANDICAPTEN
3.1 Inleiding In het derde en laatste hoofdstuk van dit werkstuk staan de spee/jleermidde/en voor gehandicapte kinderen centraal. Er is gekeken wat speel/leermiddelen zijn en waar ze ingezet kunnen worden. Vervolgens is aandacht geschonken hoe de ontwikkelaars, aanschaffers en gebruikers met speel/leermiddelen omgaan. Tot slot wordt aandacht geschonken aan een mogelijk nieuw speeljleermiddel, Compact Disc Interactief (CD-I) voor gehandicapte kinderen. 3.2 Wat zijn speeljleermiddelen? Een speel/leermiddel is vaak een combinatie van verschillende elementen, te weten plezier, uitdaging en leren. V~~r speeljleermiddelen komen speelgoed, speciaal ontwikkeld gehandicapten-speelgoed, maar ook voorwerpen uit de omgeving in aanmerking. De context waarin deze middelen worden aangeboden, bepaalt welk element de meeste aandacht geniet, en dus of het meer een speelmiddel of meer een leermiddel is. Zo wordt in een speel-o-theek speelgoed primair geleend om het plezier, waarbij de leerfunctie van het speelgoed van secundair belang is. Een therapeut daarentegen schrijft primair oefeningen voor met een bepaald doel waarbij secundair gezocht wordt naar speelse elementen om het aantrekkelijk te maken [20,21,26]. Speel/leermiddelen zijn hulpmiddelen die worden ingezet om de ontwikkeling van een kind te stimuleren. Bij afwijkingen ten gevolge van een handicap kunnen ze vanuit twee benaderingswijzen worden ingezet. De eerste benadering werkt vanuit de disability, er wordt gekeken hoe de afwijking te compenseren valt. De tweede benadering werkt vanuit de ability, er wordt gekeken hoe de afwijking te omzeilen valt [25]. Speel/leer(hulp)middelen moeten aantrekkelijk genoeg zijn om het gehandicapte kind te prlkkelen tot spelen. Voorwaarden hiervoor zijn dat er plezier aan het spel beleefd wordt, dat het spel begrepen wordt, dat resultaat wordt geboekt, soms pas na talloze herhalingen en dat er een beloning voigt in de vorm van geluid, licht of beweging wanneer de opdracht juist is uitgevoerd. Prikkeling ontstaat ook als gevolg van de aanwezigheid van een competitie-element, zoals bij gezelschapspelen het gevoel van willen winnen. Door een spel met meerdere mensen te spelen kan een gezellige sfeer ontstaan. 3.3 Speeljleermiddelen bij de producenten De speelgoedmarkt v~~r gehandicapten kinderen is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Tot tien jaar terug bestond er slechts een bedrijf (Depex) dat spelmateriaal produceerde voor gehandicapten, verder maakten creatieve ouders aangepast speelgoed voor hun kind. Anno 1992 zijn er een zestal bedrijven die in Nederland spelmateriaal voor gehandicapten ontwerpen en dit op de markt brengen [23]. Ideeen voor nieuwe speel/leer(hulp)middelen ontstaan doordat praktijkmensen (verzorgers, ouders, enzovoorts) met een probleemgeval komen waarvoor ze graag een oplossing zouden zien in de vorm van een speel/leermiddel, maar ook door zelf regelmatig bij instellingen te informeren naar
- speel/leermiddelen - 21 -
behoefte [23]. De ontwerpen worden getoetst op hun bruikbaarheid, haalbaarheid, kosten en afzetmogelijkheden. Voordat een produkt op de markt komt, wordt het eerst op instellingen/scholen uitgeprobeerd, om te kijken of veranderingen en/of aanpassingen nodig zijn [22]. Bij het ontwerpen van spelmateriaal voor gehandicapten liggen eisen zoals degelijkheid (kwijlbestendig, makkelijk te repareren) en veiligheid (gifvrije lak, geen splinterhout) voor de hand. Waar vaak geen rekening mee wordt gehouden is het feit dat door de lichamelijke beperking als gevolg van bijvoorbeeld de motorische handicap het kind of het spelmateriaal niet kan pakken (beperkte reikwijdte) of het niet ziet liggen door zijn/haar houding (buiklig, ruglig, zijlig of op de staplank). De speelgoedfirma 'Barry Emons' heeft een aantal hulpmiddelen ontworpen om in dit probleem te voorzien, onder andere de speeltafel (zie katalogus 1991/1992 nummer 02.01), speel/leersysteem (01.01) of de activiteitentafel (02.11) (zie bijlage 1). Deze hulpmiddelen zorgen ervoor dat het spelmateriaal toegankelijk wordt gemaakt voor het kind. De afnemers van de speelgoedfirma's zijn in drie groepen onder te verdelen [23]:
1.
de grote instellingen, de kinderdagverb/ijven, deze worden benaderd door het verspreiden van de catalogus, het organiseren van beurzen en het sturen van vertegenwoordigers
2.
de thuiszorg, deze worden benaderd via beurzen en hulpverleners (ouders zien speelgoed gebruikt worden in instellingen en door fysiotherapeuten/ergotherapeuten)
3.
de export, deze wordt geactiveerd door buitenlandse beurzen.
3.4
Speel/leer(hulp)middelen bij de aanschaffers en gebruikers
Door de vele verschillende stoornissen, beperkingen en handicaps zijn gehandicapten een zeer heterogene groep, met ieder individuele behoeften en ontwikkelingsmogelijkheden. Het is de taak van ouders en therapeuten om de maximale ontwikkelingsgrens van het gehandicapte kind te zoeken, en het bereiken hiervan te stimuleren. Het aanbieden van geschikte speeljleermiddelen is hierbij erg belangrijk. Instellingen en particulieren verwerven spelmateriaal via de volgende bronnen [20]:
1.
spee/goed van 'gewone' kinderen, dit speelgoed wordt vaak aangepast door de spelregels te veranderen.
2.
spee/goed speciaa/ ontwikke/d voor gehandicapten, dit speelgoed is prijzig, kent een hoge kwaliteit en is vaak goed doordacht.
3. zelfgemaakt spee/goed, waarbij de ideeen onder andere uit kindertijdschriften, damesbladen en de vakbladen komen.
- speel/leermiddelen - 22 -
Blj de aanschaf of het maken van nleuw spelmaterlaal wordt er op de volgende punten gelet [20, 26,
27]: de multifunctlonaliteit van het speelgoed de stevlgheid, degelijkheld, en veiligheid van het spelmateriaal de aanwezigheid van voldoende "horen en zienD-elementen het spelmaterlaal dient zlchzelf zo goed mogelijk uit te leggen; weten hoe het gaat, nlet te langdradig en met snel resultaat zo min mogelijk batterlj-speelgoed de aantrekkelijkheld van het spelmateriaal de fantasiemogelijkheden van het spel de verschillende spelonderdelen moeten los te verkrijgen zijn
Zoals eerder is opgemerkt hebben gehandicapte kinderen vaak een motorische achterstand, waardoor de mogelijkheden om zeIt te bewegen beperkt zijn. Het kind is vaak van een therapie en de juiste speeljleermiddelen afhankelljk om tot bewegen te komen. Bewegen Is noodzakelijk om lichaamsbesef te ontwlkkelen. Belangrijke aspecten hiervan zijn het verkrljgen van een goede coordinatie en een julst rlchtingsgevoel (ronddraaien, hoog/laag, links/rachts, voor/achter) en het leren Inschatten van snelheden. Lichaamsbesef kan door speeljleermiddelen (balstoel, schommels) gestimuleerd worden. Verder is het belangrljk om deze klnderen de dlngen te laten ervaren die voor ons vanzelfsprekend zljn, zoals het laten zien hoe een boterham wordt klaargemaakt In plaats van het kant en klaar voor te zetten [24]. Kant en klaar speelgoed is gemaakt v~~r een bepaald doel. Voor een gehandicapt kind is dit doel vaak nlet haalbaar en dit werkt frustrerend. Het zijn vaak de eenvoudige dingen die een kind plezler verschaffen, zoals een plastic zak waar blokken Ingestopt kunnen worden, een bak met knijpers op kleur sorteren of een schoolbord waarop met water figuren getekend kunnen worden die snel weer opdrogen [24]. Aanpassingen van spelmateriaal worden uitgevoerd om het speelgoed toegankelijker v~~r het gehandicapte kind te maken, bijvoorbeeld een knikkerbaan waar de knikkers In een trechter gegoold moeten worden, een bromtol met een vergroot voetstuk, gezelschapsspelen zelf vergroten (grotere pionnen, grotere dobbelsteen en een groter bord). Andere aanpasslngen zorgen ervoor dat het spel begrijpelijk voor het kind worden zoals het veranderen van de spelregels, het spel in klelnere stapjes ontleden en aanbleden. Een voorbeeld van een veelgemaakte aanpassing is een dobbelsteen met kleuren of een dobbelsteen die maximaal drie stippen per vlak kent, wanneer een speier nlet kan werken met de gewone stlppendobbelsteen. Aan de elsen die de oudere gehandicapte aan het spelmateriaal stelt zal In de komende jaren meer aandacht besteed moeten worden. De groep volwassen gehandicapten wordt door de vergrijzing steeds groter. V~~r deze mensen Is spelen, het doen van spelletjes, het creatlef bezig zljn, een belangrijk onderdeel van hun dagvulling. Door de problemen die de vergrijzing met zich meebrengt, zullen extra elsen aan het spelmaterlaal worden gesteld, zo zal het spelmaterlaal in een volwassen vorm verpakt moeten zljn, en groter uitgevoerd, dus bij gezelschapsspelen een groter bord, grotere plonnen en een grotere dobbelsteen. Er is nog maar weinig geschikt speelgoed voor gehandicapte volwassenen, zodat onderzoek ten aanzien van specificaties zlnvol zou kunnen zljn.
- speel/leermiddelen • 23 •
3.5 Samenvatting van de verkenning op het gebled van speeljleermlddelen voor gehandlcapte kinderen Blj de verschillende Instellingen voor gehandicapte kinderen bestaat een groot aanbod van speeljleermlddelen, maar er is geen duideJijk overzicht van wat er is en door wie dat gebruikt kan worden. Er bestaat behoefte aan uitwisseling tussen de verschillende instellingen wat betreft de creatieve ideeen en uitvindingen van begeleiders. therapeuten, technicl en ouders. Een eerste Slap In deze richting Is gezet door Joke Meys en Ineke Vermeulen. Zij hebben verschillende insteilingen aangeschreven om informatie te verzamelen omtrent gebruikte spelen en speelgoed op de betreffende instelling. De resultaten ziin gebundeld In het boekje Spe/mogelijkheden voor meervoudig gehandicapten kinderen Ou1l1989) [28]. De technische dlenst binnen een instelling krijgt veel speeljleermiddelen die door gebruik stuk gegaan ziin. Ze krijgen ook speel/leermlddelen die door de huidlge vorm nlet door het kind gebruikt kunnen worden met de vraag om ze zodanig aan te passen dat het kind er wei mee kan spelen. Met name bij het speelgoed dat oorspronkelljk bedoeld is voor normale kinderen zijn vaak aanpassingen noodzakelijk. Over de speeljleermiddelen, speciaal ontwikkeld voor gehandlcapten, beslaat een zekere tevredenheid. Deze speeljleermiddelen hebben een hoge kwaliteit, zijn duurzaam In het gebrUlk en vaak goed doordacht. De prijs is echter aan de hoge kant. Op de instellingen wordt speelgoed vaak zel1 gemaakt, en de spel-Ideeen zeit bedacht. Een laatste opmerking moet gemaakt worden ten aanzien van speel/leermiddelen voor gehandicapte kinderen. Ondanks dat er veel aanpassingen zijn ultgevoerd om het spelmateriaal toegankelijker te maken, tonen kinderen vaak weinig eigen initiatief. Een interessante vraag is hoe het komt dat het voor een gehandlcapt kind moeilijk is om zelfstandig te spelen. Een mogelijke oorzaak hlervoor Is dat door een hersenstoornis het kind een spel nlet kan onthouden, het zich moeilijk kan concentreren, het moeilijk te motlveren Is en weinig tot geen 01 anders ontwikkelde fantaslemogelijkheden heeft.
3.6
CD-I als speel/leermiddel voor gehandicapte klnderen
Tot slot wil ik een verband leggen met mijn atstudeeronderzoek, een evaluatie van het CD-I programma AHet Station", speclaal ontwlkkeld voor verstandelijk gehandlcapten. Elm van de doelstellingen van dit project is te onderzoeken of CD-I programma's als nleuwe speeljleermogelijkheden blnnen het onderwijs voor verstandelijk gehandicapten kunnen worden aangeboden, en zo ja op welke manler het in het onderwijsprogramma kan worden opgenomen? De laatste jaren is de computer steeds meer een bekend en vertrouwd apparaat in onze omgeving geworden. Op steeds meer scholen wordt de computer met succes gebruikt om spelenderwljs leerprogramma's aan te bled en. Steeds meer mensen binen de gehandicaptenzorg zljn de mening toegedaan dat de computer in het bestaan van de gehandicapte moet worden geintegreerd. Met behulp van CD-I (Compact Disc Interactief) - spelers kunnen ook leerprogramma's spelenderwijs worden aangeboden met als grote voordeel dat de gebrulker aellef om moet gaan met aangeboden programma's, waarln veel mogelijkheden zijn met betrekking tot geluid, beeld en tekst. In het nog af te ronden werkstuk CD-I a/s speeljleermiddel voor gehandicapten wordt dit nader beschreven.
- speeljleermiddelen - 24 -
CD-I programma's zouden een uitstekend speeljleermiddel kunnen zijn, juist voor gehandicapte kinderen. 8elangrijk is dat uitvoerig onderzoek gedaan wordt op welke mogelijke gebieden programma's kunnen worden aangeboden en aan welke eisen deze programma's moeten voldoen.
- speeljleermiddelen - 25 -
Referenties Literatuur
[1]
Atkinson, R.L., e.a. (1985), Psychology
[2]
Krenzer, R.,(l986), Spe/en met gehandicapte kinderen
[3}
Colvin, J., Engelen, P., (1986), Wat zullen we spelen? Nieuwe inzichten op het gebled van spel en speltheraple, De Psych%og 21, (4): 175 - 177.
[4]
Gerritse, N., (1991), Kind, Spel en Ontwikkeling, Tijdschrift voor Klnderrevalldatie, Vriendenkring (3) : 10 - 13.
[5]
Groot de, R., (1991), Waarom Kinderen (moeten) Spelen, de betekenis van spe/ en spee/goed In onze cultuur, Tijdschrift voor Kinderrevalidatie, Vriendenkring (3) : 4 - 9.
[6]
Holk, B. (1977) De motorische ontwikkeling van normale en geretardeerde kinderen.
[7]
Horne, B.M., Plilleo, C.C. (1976) A Comparative Study of the Spontaneous Play Activities of Normal and mentally Defective Children, uit Play, its role In devolopment and evolution.
[8]
Kohnstamm, R., (1987), Kleine ontwikkelingspsychologie, deel 1. Het jonge kind, Deventer.
[9]
Van der Kooij, R. Hellendoorn, J.(1986), Play, Play Therapy & Play Research, proceedings of the international symposium.
[10]
lefrancois, G.L. (1991), Psychology for teaching
[111
leyden van de , J. (1986), Psychologische tunctieleer, Deventer
[12]
Michon, JA, Eyckman, E.G. J., Klerk de, L.F.W. (1976) Handboek der Psychonomie, Hoofdstuk 17 Motorische vaardigheden, Deventer
[13]
Neer van, R., (zi), deel1: Leertheorieen en de betekenis voor het onderwijs, Den Bosch
[14]
Sesam (zj), Het leven der volken, deel: De Spelende Mens.
[15]
Schmidt, R.A.(1982) Motor control and learning, hoofdstuk 14: motor programs and motor behaviour, Champaign
[16]
Stone, L. J., Church, J., (1978), Beknopte ontwikkelingspsych%g/e, AmsterdamjBrussel.
[17]
Wijs, de H., (1991), Speelgoed kiezen een verwarrende bezigheid, Tijdschrift voor Kinderrevalidatie, de Vriendenkring (3): 14 - 19.
- referenties - 26 -
Documentatie [18]
Speelgoedfolders uitgebracht door de Stichting Nationaal Informatiesysteem Gehandicapten (IDC). Utrecht 1989.
[19]
Folder Richtlijnen voor software. een uitgave van het NIZW blnnen het project Compact, 1991.
[28]
Meys, J., Vermeulen, I., (1989), Spe/moge/ijkheden voor meervoudlg gehaooicapten, Fiad.
Persoonlijke communicatie [20]
Frankenhuizen, H., spel-uur begeleidster op Eckartdal te Eindhoven. 6 mei 1992 en 26 mel 1992 (memo BMGT /92.235/92.301).
[21]
Bosker. J. (hoofd). Kruine, E. (ergoterapeute), Quack. G. (Kleuterleldster). werkzaam op het Medisch Kleuterdagverblijf Tomteboe te Eindhoven op 19 mei en 25 juni 1992 (memo BMGT/92.403/92.404).
[221
Horten, P., vertegenwoordiger van de speelgoedfirma Alberts en Nienhuis B.V.• 26 meil992 (memo BMGT/92.300).
[23]
Emons, B., eigenaar van Barry Emons, een speelgoedfirma v~~r spelmateriaal en hulpmiddelen voor (meervoudig) gehandicapten, op 9 juni 1992 (memo BMGT /92.323).
[24]
Haar van der, R.(logopediste), Nicole (ergotherapeut), Tineke (Orthopedagoog). werkzaam op het revalidatiecentrum Heliomare te Wijk aan Zee op 15 jull 1992 (memo BMGT/92.460).
[25]
Groot de, R., orthopedagoog, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, op 16 jull 1992 (memo BMGT/92.453)
[26]
Kuppenveld, J. speltherapeute op 16 juni 1992 (memo BMGT/92.334)
[27]
Nattali. D., student van de opleiding voor activiteitenbegeleiding op 8 juli 1992 (memo BMGT/92.449)
lIIustraties omslag Barry Emons katalogus Spe/materiaal en Hulpmidde/en, 1991/1992
- referenties - 27 -