Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
Leereenheid 2 Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming 1 1.1 1.2 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 4
Communicatieproces: vigilant interaction theory (VIT) Janis en Mann Hirokawa cum suis Nieuwe informatie: persuasive arguments theory (PAT) Kern van de theorie PAT als verklaring van polarisatie Sommen: social decision schemes theory (SDS) Werkwijze: combinatieregels ontdekken Resultaten: enkele ontdekte combinatieregels Samenvatting
Terugkoppeling 1 Uitwerking van de opgaven Literatuurverwijzing
1
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
Introductie In een roman van John Grisham (1992) worden twee leden van het Amerikaanse hooggerechtshof vermoord. Een rechtenstudente ontdekt waarom en legt haar bevindingen neer in The Pelican Brief. Daarna wordt zij eveneens achtervolgd. Wat had ze in de archieven gevonden? Eerdere uitspraken van de rechters. Op basis daarvan viel te voorspellen dat de rechters in een geagendeerde beslissing over een vogelreservaat vóór het milieu zouden stemmen. Dit strookte niet met de wensen van een projectontwikkelaar. Die huurde een moordenaar om de rechters op voorhand te elimineren. Een drastische manier om de uitkomst van groepsbesluitvorming te beïnvloeden. De projectontwikkelaar verhinderde het hooggerechtshof om gebruik te maken van de informatie-verwerkende vermogens van al zijn leden. In deze leereenheid zullen we beschrijven hoe een groep deze vermogens van zijn leden benut. Centraal staat de vraag: Wat bepaalt de kwaliteit van een groepsoordeel? Welk mechanisme leidt tot het besluit? De leereenheid is opgebouwd uit drie paragrafen. Iedere paragraaf formuleert het antwoord dat een bepaalde theorie op de centrale vraag geeft: – Volgens de 'vigilant interaction theory' hangt de kwaliteit van het groepsoordeel af van de communicatie die ervoor zorgt dat de groep zich blijft richten op de keuze, en daarbij onbevooroordeeld te werk blijft gaan; waakzaamheid is de kern van het mechanisme; – Volgens de 'persuasive arguments theory' komt een hoogwaardig groepsoordeel tot stand door een mechanisme waarin argumenten worden uitgewisseld; – Volgens de 'social decision schemes theory' hangt de kwaliteit van het groepsoordeel vooral af van de manier waarop bij aanvang van de discussie de individuele meningen verdeeld zijn; de 'beslisregel' is het mechanisme dat de voorkeuren combineert.
Centraal leerdoel
Leerdoelen Deze leereenheid heeft als centraal leerdoel dat u drie theorieën beheerst die verklaren hoe groepen tot een oordeel komen. Wij verwachten van u dat u na bestudering van deze leereenheid in staat bent om deze theorieën in eigen woorden weer te geven. Bovendien verwachten wij dat u de theorieën in praktijksituaties kunt toepassen, door zelf verklaringen, voorspellingen en/of praktische conclusies te verbinden aan de verklarende mechanismen.
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
1
Communicatieproces: vigilant interaction theory (VIT)
Wat bepaalt de kwaliteit van een groepsbesluit? Volgens de waakzaamheidstheorie wordt die kwaliteit bepaald door de communicatie binnen de groep. Cruciaal is de voortdurende inspanning van de groep om de alternatieven onbevooroordeeld tegen elkaar af te wegen. De waakzaamheidstheorie wordt ook wel 'vigilance theory' genoemd, 'vigilant interaction theory' of 'vigilant interformation processing theory'; we zullen soms de afkorting VIT hanteren. VIT kan ook worden gebruikt als een bron voor maatstaven om de kwaliteit van besluitvorming te beoordelen. Zij benadrukt bepaalde aspecten van communicatie binnen de groep als zo'n maatstaf, in het bijzonder de inspanningen van de groep om op de voorliggende keuze te blijven letten. Volgens VIT beïnvloedt de manier waarop groepsleden over problemen, oplossingen en gevolgen praten, de manier waarop ze daarover denken, en die denkwijze bepaalt op haar beurt weer de kwaliteit van de keuzen die de groep maakt. Zo beschouwd kan communicatie leiden tot een verkeerde inschatting van problemen, het stellen van verkeerde doelen, een onjuiste beoordeling van alternatieven, het gebruik van onjuiste informatie of het trekken van onjuiste gevolgtrekkingen. In deze paragraaf gaan we dieper op VIT in. Eerst beschrijven we de oorspronkelijke versie van Irving L. Janis en Leon Mann. Vervolgens behandelen we een moderne versie van de theorie die door diverse onderzoekers is ontwikkeld, waaronder Randy Y. Hirokawa. 1.1
Janis en Mann
Aan de waakzaamheidstheorie ligt het idee ten grondslag dat mensen slechts met tegenzin besluiten nemen. Psychologen noemen dit de conflict-theorie: ieder ervaart een situatie waarin hij moet kiezen als onaangenaam. Zeker als moet worden gekozen tussen alternatieven die ieder hun onaantrekkelijke kanten hebben, brengt een keuze psychische spanning met zich mee. Janis en Mann (1977) hebben de karakteristieke stress-reacties beschreven van functionarissen die voor een belangrijke beslissing staan. Zulke besluitvormers reageren geprikkeld, eten minder of lijden zelfs aan slapeloosheid. De gevoelens van spanning kunnen verder leiden tot zelfverwijt: "Hoe kon ik überhaupt in deze situatie terecht komen, waarin ik uit twee kwaden moet kiezen?" Als een natuurlijke reactie op al deze stress ontstaat volgens Janis en Mann de wens om de verontrustende keuze te vermijden. In het kielzog daarvan vermijdt men ook liever informatie die aan de keuze herinnert: zulke informatie wordt als storend ervaren, ze maakt onrustig. Als mensen slechts met tegenzin besluiten nemen, ligt het voor de hand te pleiten voor 'vigilantie', voor oplettendheid en waakzaamheid. Als mensen storende informatie het liefst negeren, kan een remedie worden gezocht in een objectieve, onbevooroordeelde afweging van voor- en nadelen van alle alternatieven. Binnen deze benadering kan besluitvorming worden beoordeeld op de gevolgde procedure. Janis & Mann hebben zeven criteria opgesteld om de kwaliteit van de besluitvormingsprocedure te bepalen (Janis & Mann 1977:11):
3
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
The decision maker, to the best of his ability and within his information-processing capabilities 1. thoroughly canvasses a wide range of alternative courses of action; 2. surveys the full range of objectives to be fulfilled and the values implicated by the choice; 3. carefully weighs whatever he knows about the costs and risks of negative consequences, as well as the positive consequences, that could flow from each alternative; 4. intensively searches for new information relevant to further evaluation of the alternatives; 5. correctly assimilates and takes account of any new information or expert judgement to which he is exposed, even when the information or judgment does not support the course of action he initially prefers; 6. reexamines the positive and negative consequences of all known alternatives, including those originally regarded as unacceptable, before making a final choice; 7. makes detailed provisions for implementing or executing the chosen course of action, with special attention to contingency plans that might be required if various known risks were to materialize. Wanneer een besluitvormer op de zeven criteria tezamen redelijk scoort, dan verwerkt hij de informatie op waakzame wijze: hij doet dan aan 'vigilant information processing' (Janis & Mann: 1977:12). Uiteraard bestaan er gradaties van oplettendheid. Zo kan ieder van de criteria worden opgevat als een tienpunts-schaal en let iemand pas onvoldoende op als hij op ieder criterium extreem laag scoort. Het historische onderzoek van Janis naar politieke besluitvorming leverde al in 1972 ondersteuning voor de waakzaamheidstheorie. Wanneer Janis zich in het bijzonder op besluitvormende groepen richt, formuleert hij zeven gebreken, die kunnen worden opgevat als even zovele tekortkomingen op de algemene criteria (Janis 1982:9-10): "At least seven major defects in decision-making contribute to failures to solve problems adequately. First, the group's discussions are limited to a few alternatives courses of action (often only two) without a survey of the full ranges of alternatives. Second, the group does not survey the objectives to be fulfilled and the values implicated by the choice. Third, the group fails to reexamine the course of action initially preferred by the majority of members from the standpoint of nonobvious risks and drawbacks that had not been considered when it was originally evaluated. Fourth, the members neglect courses of action initially evaluated as unsatisfactory by the majority of the group: They spend little or no time discussing whether they have overlooked nonobvious gains or whether there are ways of reducing the seemingly prohibitive costs that had made the alternatives seem undesirable. Fifth, the members make little or no attempt to obtain information from experts who can supply sound estimates of losses and gains to be expected from alternative courses of actions. Sixth, selective bias is shown in the way that groups reacts to factual information and relevant judgement from experts, the mass media, and outside critics. The members show interest in facts and opinions that support their initially preferred policy and take up time in their meetings to discuss them, but they tend to ignore facts and opinions that do not support their initially preferred policy. Seventh, the members spend little time deliberating about how the chosen policy
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
might be hindered by bureaucratic inertia, sabotaged by political opponents, or temporarily derailed by the common accidents that happen to the best of well-laid plans. Consequently, they fail to work out contingency plans to cope with foreseeable setbacks that could endanger the overall success of the chosen course of action. Op basis van deze citaten kunnen we - fictief - aangeven, welke adviezen Janis een besluitvormende groep zou geven: "Groepsbesluitvorming is riskant. Vaak gaat een groep te snel van start, en overziet dan complete oplossingsrichtingen. Zo handicapt zij zichzelf onnodig. En zodra een bepaalde optie binnen de groep enigszins wordt aanvaard, is het verdraaid moeilijk de leden daar weer vanaf te krijgen. Maar weinig groepen gaan uit zichzelf op zoek naar informatie die hun initiële voorkeur ondergraaft - net als individuele besluitvormers zoeken zij liever bevestiging van hun ideeën. Evenmin staan groepen te popelen om de alternatieven die niet meteen op nummer één staan, nog serieus te nemen, laat staan dat zij proberen die alternatieven te verbeteren. Eigenlijk zou ik u dat moeten adviseren wat Karl Popper iedere wetenschapper voorhoudt: Houd er geen lieveling op na. Probeer met man en macht uw theorie (initiële groepsvoorkeur) te weerleggen, bedenk eerst wat uw plan van aanpak onmogelijk zou maken en zoek dan of die condities zich niet voordoen. Wees alert. Blijf alert: kijk tot vlak voor de uiteindelijke beslissing onbevooroordeeld naar alle alternatieven. Wees gespitst op wat er mis kan gaan - ook al kost u dat moeite, zou u er veel liever niet bij stilstaan." Diverse van de risico's van groepsbesluitvorming waar Janis op wijst, zijn in deze cursus al behandeld. We herinneren aan het meerderheidseffect en de groepsvalentie. Ook zijn (delen) van het fasenmodel van besluitvorming te herkennen. Dit laatste wordt benadrukt in de variant van de waakzaamheidstheorie van Hirokawa cum suis. Terwijl Janis vooral oog heeft voor wat er fout kan gaan in een groep, komen hieronder naast de remmende ook de stimulerende invloeden aan bod. 1.2
Hirokawa cum suis
In de moderne variant van VIT wordt communicatie gezien als een middel dat groepsleden gebruiken om tot besluiten te komen. Communicatie beïnvloedt de kwaliteit van groepsbesluiten: positief of negatief; stimulerend of remmend (Gouran & Hirokawa 1983, Hirokawa & Scheerhorn 1986). Communicatie tussen de groepsleden beïnvloedt hun waakzaamheidsniveau, hun 'vigilance'. Zoals gezegd, beïnvloedt de manier waarop groepsleden praten over de problemen, oplossingen en gevolgen waar de groep voor staat, de manier waarop zij daarover denken, met alle gevolgen van dien voor de uiteindelijke keuze-kwaliteit. De waakzaamheidstheorie begint met de veronderstelling dat de uiteindelijke keuze het resultaat is van voorafgaande deelbeslissingen. Hirokawa en Rost (1992:269, vertaling Ou) noemen er vier: (a) Behoeft de huidige situatie verandering of verbetering? (b) Wat willen we bereiken met onze beslissing om het probleem aan te pakken? (c) Over welke alternatieven beschikken wij? (d) Wat zijn de positieve en negatieve kanten van deze alternatieven?
5
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
Door groepsbesluitvorming begripsmatig te onderscheiden in deelbesluiten, kan VIT factoren formuleren die bijdragen tot de kwaliteit van besluiten. Volgens VIT wordt de kwaliteit vooral bepaald door de invloed van groepsinteractie op de zojuist genoemde vier punten, die op het niveau van een groep kunnen worden aangeduid als het verrichten van een taakanalyse (toont de groep in redelijke mate dat zij weet wat van haar wordt verwacht?), het kiezen van criteria, het opsommen en beoordelen van de alternatieven. Binnen diverse organisaties is getoetst in hoeverre VIT de praktijk kan beschrijven, verklaren of voorspellen. Hirokawa en Rost vergeleken negen Amerikaanse groepen die commercieel onderzoek naar hart- en vaatziekten aanstuurden. Zij stelden vier hypothesen op over de verhouding tussen groepen met hoge en lage besluitvormingskwaliteit: H1: Groepen met hogere besluitvormingskwaliteit zullen een effectievere taakanalyse hebben verricht; H2: Groepen met hogere besluitvormingskwaliteit zullen op effectievere wijze criteria hebben gekozen voor de beoordeling van de alternatieven; H3: Groepen met hogere besluitvormingskwaliteit zullen op effectievere wijze de positieve kwaliteiten van de alternatieven hebben beoordeeld; H4: Groepen met hogere besluitvormingskwaliteit zullen op effectievere wijze de negatieve kwaliteiten van de alternatieven hebben beoordeeld. Elk van deze hypothesen heeft betrekking op een facet van waakzaamheid. Op ieder facet kan een groepslid door wat te zeggen een remmende of een stimulerende invloed uitoefenen. Iemand die ervoor pleit de activiteiten van de groep af te stemmen op de nieuwe plannen van de organisatie, stimuleert bijvoorbeeld de taakanalyse. Toen de uitlatingen van de negen stuurgroepen waren gescoord, ontstond de volgende tabel. Behalve de uitlatingen, is ook een (onafhankelijke) maatstaf voor de kwaliteit van het groepsbesluit opgenomen. Tabel 2.1
Taakanalyse: - stimulerend - remmend Criteria-keuze: - stimulerend - remmend Evaluatie positieve kwaliteiten: - stimulerend - remmend Evaluatie negatieve kwaliteiten: - stimulerend - remmend
Onderzoeksresultaten Hirokawa en Rost 1992
1
2
3
Groepen 4 5
6
7
8
9
.12 .02
.10 .04
.08 .04
.08 .03
.06 .05
.07 .07
.06 .08
.04 .04
.05 .07
.06 .01
.09 .03
.09 .02
.08 .03
.12 .04
.08 .03
.08 .05
.06 .03
.07 .05
.14 .04
.08 .03
.12 .05
.10 .04
07 .06
.08 .04
.04 .07
.05 .09
.03 .06
.09 .01
.06 .03
.06 .02
.05 .03
.05 .02
.06 .03
.03 .01
.02 .01
.02 .02
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
Aantal uitlatingen Kwaliteit van besluitvorming Leesvoorbeeld
121 5
134 4
141 4
117 3
131 3
156 3
143 1
135 1
167 1
In tabel 2.1 staat bijvoorbeeld te lezen dat groep 7 besluiten heeft genomen van een lage kwaliteit (score 1 op een vijf-puntsschaal) en dat binnen die groep relatief weinig uitlatingen werden gedaan met het oogmerk de taakanalyse te stimuleren (0.6, de helft van de score van groep 1 op dit conto). De gegevens in tabel 2.1 ondersteunen de hypothesen 1 en 3, en verlenen deels steun aan de hypothesen 2 en 4. H1 De kwaliteit van het besluit en de frequentie van uitlatingen die de taakanalyse stimuleren hangen sterk samen (r= .90), terwijl diezelfde kwaliteit matig negatief samenhangt met de frequentie van uitingen die de taakanalyse remmen (r= -.68). Vandaar dat een groep meer kans heeft om een besluit van hoge kwaliteit te nemen, indien de leden meer uitlatingen doen de taakanalyse stimuleren, en minder die de taakanalyse remmen. H2 De kwaliteit van het besluit en de frequentie van uitlatingen die de keuze van criteria stimuleren hangen zwak samen (r= .19), terwijl diezelfde kwaliteit sterk negatief samenhangt met de frequentie van uitingen die de criteria-keuze remmen (r= -.81). Vandaar dat de besluitkwaliteit minder afhangt van de inspanningen van de groep om criteria te ontwikkelen, dan van de afwezigheid van pogingen om de ontwikkeling van criteria te verhinderen of te vertragen. H3 De kwaliteit van het besluit en de frequentie van uitlatingen die de beoordeling van positieve aspecten van alternatieven stimuleren hangen sterk samen (r= .92), terwijl diezelfde kwaliteit matig negatief samenhangt met de frequentie van uitingen die die beoordeling remmen (r= -.78). Vandaar dat de besluitkwaliteit duidelijk stijgt door een effectieve beoordeling van de positieve kanten van de alternatieven. H4 De kwaliteit van het besluit en de frequentie van uitlatingen die de beoordeling van negatieve aspecten van alternatieven stimuleren hangen sterk samen (r= .96), terwijl diezelfde kwaliteit verrassend genoeg ook positief samenhangt met de frequentie van uitingen die die beoordeling remmen (r= .29). Vandaar dat de besluitkwaliteit minder af lijkt te hangen van de frequentie van uitlatingen die de beoordeling van negatieve kanten van de alternatieven remmen, dan van de frequentie van uitlatingen die de groep stimuleren om zich in te spannen om negatieve aspecten van de alternatieven op te sporen.
Opgave 2.1 Ex-president Richard Nixon belicht in zijn autobiografie Six crises over belangrijke beslissingen uit zijn loopbaan. In 1948 moest hij als Congreslid plotseling beslissen om al dan niet de procedure op te starten voor een parlementair onderzoek naar Alger Hiss. Van deze hoge ambtenaar werd beweerd dat hij communist zou zijn. Zowel vervolgen als niet-vervolgen was voor Nixon minder aantrekkelijk. In die periode was Nixon naar eigen zeggen "(...) mean to live with, at home and with my friends. I was quick-tempered with the members of my staff." Hoe zou u Nixon's toestand beschrijven?
7
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
2
Nieuwe informatie: persuasive arguments theory (PAT)
Wat bepaalt de kwaliteit van een groepsbesluit? Volgens de 'persuasive arguments theory' wordt die kwaliteit bepaald door de mate waarin de groepsleden argumenten uitwisselen, zodat (althans sommige) groepsleden nieuwe argumenten verwerven. Net als in de waakzaamheidstheorie trekt deze theorie dus een zware wissel op het verloop en de inhoud van de discussie. In deze paragraaf beschrijven we eerst de kern van de 'persuasive arguments theory' (soms afgekort tot PAT). Ook schetsen we twee toepassingen van PAT. Vervolgens gaan we in op het zogenaamde polarisatieverschijnsel: de tendens dat groepen na de bespreking een andere (gemiddelde) mening hebben dan ervoor, en dat deze verschuiving het oorspronkelijke groepsgemiddelde meer extreem maakt. PAT is ontwikkeld als een verklaring voor polarisatie. 2.1
Kern van de theorie
De 'persuasive arguments theory' is opgesteld door Eugene Burnstein en Amiram Vinokur. In de kern komt de theorie erop neer dat groepsleden onder de invloed van de uitwisseling van argumenten informatie - van mening veranderen. Men noemt dit informationele invloedsuitoefening. Sociaal-psychologen plegen twee basisprincipes voor sociale beïnvloeding te onderscheiden: het informatie- en het beloningsprincipe. Het informatieprincipe gaat ervan uit dat mensen behoefte hebben aan juiste informatie, aan ordening en structurering van kennis, opvattingen en standpunten. Bij onzekerheid hierover vergelijkt men zich met andere mensen, bijvoorbeeld met groepsgenoten. Festinger's cognitieve dissonantietheorie is gebaseerd op het informatieprincipe. Het beloningsprincipe gaat ervan uit dat mensen behoefte hebben aan beloning; groepen beschikken over diverse sancties: positieve en negatieve. Met de twee principes corresponderen de informationele en de normatieve invloedsuitoefening (zie bv. Kok 1994:55 en Meertens 1994:32). Volgens PAT verloopt de informationele invloed binnen een groep via een bepaald mechanisme: groepsleden wisselen argumenten uit, zodat (althans sommige) groepsleden nieuwe argumenten verwerven. Voor de exacte formulering laten we de theoretici zelf aan het woord (Burnstein en Vinokur 1977:316-317, vertaling Ou): "Aan PAT ligt het idee ten grondslag dat iemand die twee alternatieven met elkaar vergelijkt, argumenten voortbrengt. Een vergelijking van de alternatieven X en Y kan niet zonder ideeën, beelden of gedachten die kenmerken van X en Y tot uitdrukking brengen. Dit argumentatieproces veronderstelt een reservoir aan argumenten; de inhoud van dat reservoir verschilt per cultuur. Om de alternatieven te vergelijken, put een individu uit het reservoir waarover hij beschikt. Niet alle argumenten zijn even gemakkelijk te achterhalen, het ene argument heeft een grotere kans om herinnerd te worden dan het andere. Argumenten hebben ook een verschillende richting (pro of contra alternatief X); ten slotte zijn niet alle argumenten even overtuigend. Argumenten kunnen dus verschillen in hun beschikbaarheid, hun richting en hun overtuigingskracht. Wanneer in het reservoir waaruit een bepaalde groep put de
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
meerderheid van de argumenten pleiten voor alternatief X, zal de gemiddelde groepsmening (een statistische maat) een weerspiegeling zijn van de richting en de omvang van die argumenten. Wie nadenkt, of deelneemt aan een discussie zal waarschijnlijk meer van die argumenten te horen krijgen. Zodoende is het goed te begrijpen dat een groepsdiscussie ertoe leidt dat de groep als het ware nog meer overtuigt raakt van de gemiddelde mening. Omdat 'de groep' niet bestaat, is het nauwkeuriger om te zeggen dat de groepsleden opschuiven in de richting van de 'gemiddelde mening'. En vooral de groepsleden die voor de discussie ver van de gemiddelde mening afstaan, zullen van mening veranderen: zij staan bij uitstek bloot aan argumenten die nieuw voor hen zijn. Laten we PAT met een eenvoudig voorbeeld illustreren. Het reservoir bevat zes argumenten pro-X (a t/m f) en drie argumenten pro-Y (l, m en n). Wanneer drie personen die allemaal gematigd voor X zijn de kwestie bespreken, kan de uitkomst van de discussie worden voorspeld, mits van te voren bekend is hoe de argumenten over de groepsleden zijn verdeeld. In het geval dat ieder dezelfde argumenten had overwogen, zal de discussie geen enkele verandering teweeg brengen: ze blijven gematigd positief over X. Maar het is ook denkbaar dat het eerste lid gedacht had aan de argumenten a, b en m, het tweede aan c, d en m, en het derde aan e, f en m. Met andere woorden, de situatie waarin ieder hetzelfde tegenargument overweegt, maar verschillende argumenten-pro. In dit geval kan een aanzienlijke meningsverandering worden voorspeld! En wel ten gunste van X. De omgekeerde meningsverandering zal het gevolg zijn van een verdeling van argumenten waarin ieder lid over dezelfde argumenten-pro, maar over verschillende argumenten contra beschikt: discussie zal dan leiden tot een verschuiving in de richting van Y. Wij nemen aan dat de groepsleden beschikken over de argumenten in het reservoir, en dat de verdeling tussen pro en contra argumenten in het reservoir overeenkomt met de distributie daarvan in de groep. Gegeven die aanname, en gegeven kennis over de mate waarin de argumenten die de groepsleden hebben elkaar overlappen, kunnen de voorkeuren na afloop van de discussie worden voorspeld." Meertens (1994) legt PAT uit aan de hand van een voorbeeld, waarin wordt aangenomen dat de discussie zich beperkt tot twee alternatieven, waarvan één het meest riskant is; bovendien wordt verondersteld dat het groepsgemiddelde bij aanvang dichter bij het riskante dan het conservatieve alternatief ligt. "Volgens deze theorie is het individuele antwoord vóór de discussie het resultaat van het afwegen van argumenten. (...) Tijdens de discussie geven de groepsleden in het algemeen niet alleen hun standpunt weer, maar ook de argumenten die zij daarvoor hebben. Deze uitwisseling van argumenten is op te vatten als een vorm van informationele beïnvloeding. Als de groepsleden voor de discussie al tot risico neigden, zullen er in de discussie overwegend riskante argumenten naar voren worden gebracht. (...) Gedeeltelijk zullen de groepsleden hetzelfde hebben overwogen; in dat geval overlappen hun argumenten elkaar. Voor een ander deel zullen argumenten van een groepslid voor de anderen nieuw zijn. Worden zij ook nog als juist, als geldig, gezien, dan hebben de groepsleden na de discussie meer argumenten dan ervoor, namelijk de argumenten die zij al hadden, plus de nieuwe die zij van elkaar hebben overgenomen. Gegeven het
9
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
overwicht aan riskante argumenten voor de discussie, zullen de meeste groepsleden na de discussie een groter overwicht aan riskante argumenten hebben dan ervoor. Alle beschikbare argumenten op dat moment afwegende, zullen de meeste groepsleden hun antwoord in riskante richting verschuiven. De groep als geheel vertoont een risky shift." (Meertens 1994:44-45). Opgave 2.2 PAT benadrukt het belang van de discussie als vehikel voor de verspreiding van kennis en argumenten. Voor de discussie kent ieder zijn eigen argumenten, na afloop tenzij ieder precies hetzelfde dacht - zijn daar de argumenten van de anderen bijgekomen. Volgens Vinokur en Burnstein ligt dan de conclusie voor de hand, dat de groep zal opschuiven in de richting van de 'nieuwe', geopenbaarde argumenten. Deze conclusie is inderdaad plausibel. Kunt u haar nog sterker maken door er een voorbehoud aan toe te voegen? Vul de volgende zin aan: De conclusie is waarschijnlijk, tenzij ... Aan 'persuasive arguments theory' kunnen diverse praktische conclusies worden verbonden. We noemen er twee: – Wie belang heeft bij de uitkomst van een groepsdiscussie, kan deze voorspellen aan de hand van PAT. Als de voorspelling onverhoopt tegen zijn voorkeur indruist, kan hij besluiten actie te ondernemen. Maar als de voorspelling spoort met zijn voorkeuren, kan hij 'achterover leunen' en het groepsproces ongestoord laten verlopen, vertrouwend op de goede afloop. – Wie belang stelt in produktieve groepen, zou kunnen proberen het discussieverloop te beïnvloeden. Vooral de voorzitter is vaak in een positie om de discussie zo vorm te geven, dat groepsleden kennis kunnen nemen van de argumenten die aan hun collega's bekend, maar voor hèn nieuw zijn. De kwetsbaarheid van groepen voor bepaalde denkfouten is een van de redenen om het discussieverloop te beïnvloeden. In een onderzoek dat PAT toetste (en niet weerlegde) bleek dat groepen nog meer dan individuen de zogenaamde representativeness-bias vertonen. Deze denkfout houdt in dat bij de diagnose van een bepaald geval onvoldoende aandacht wordt geschonken aan de beschikbare cijfers over de mate waarin zulke gevallen voorkomen. Stel dat bekend is dat 0,1 % van alle Nederlandse vrouwen advocaat is (de 'base-rate') en dat over mevrouw X wordt verteld dat zij feministe is; u wordt gevraagd om te schatten hoe waarschijnlijk het is dat X een advocaat is. Veel mensen letten dan bijna alleen op de persoonlijke informatie en negeren de base-rate: Zij is feministe, en zal dus wel advocaat zijn. Volgens onderzoek van Argote c.s. (1986) blijken groepen nog meer te varen op de persoonlijke informatie (en de base-rate te veronachtzamen) dan individuen al doen. Hetgeen het belang van een 'facilitair' discussieverloop en een sturende voorzitter onderstreept! Volgens onderzoek van Vinokur, Burnstein, Sechrest & Wortman (1985) is een vaardige voorzitter ook in staat om zowel de procedures als de processen te beïnvloeden. Onderzocht werden conferenties van een nationaal gezondheidsinstituut waarin een panel van experts en consumenten gezamenlijk nieuwe medische technologieën beoordeelden. De deelnemers aan zes conferenties werden ondervraagd. Zo kregen de onderzoekers 'rapportcijfers' over het
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
besluit, het besluitvormingsproces, de voorzitter, de hoeveelheid en de kwaliteit van de uitgewisselde informatie. Volgens dit onderzoek hangt een faciliterende opstelling van de voorzitter sterk samen met een goed resultaat. Ook het verloop van de conferentie en de inhoud van de uitgewisselde informatie bleken van invloed. De voorzitter werd behulpzaam genoemd ('facilitative chair') indien hij participatie bevorderde, de discussie gericht hield op de taak, verschillend standpunten onder woorden bracht en aangaf waarover de groep het al wel of niet eens was. De vaardige voorzitter zorgde verder voor stimulerende procedures en een stimulerend proces. 'Facilitative procedure' staat voor een plan van aanpak (agenda en tijdpad), afspraken over het discussieverloop en (eventueel) de taakverdeling over subgroepen. 'Facilitative process' staat voor een ordelijk verloop, waarin de leden samenwerken door elkaar informatie aan te reiken en gezamenlijk de implicaties van die informatie te doorgronden, waarin de leden het gevoel hadden voortdurend voortgang te boeken, een en ander zonder persoonlijke conflicten (Vinokur et al. 1985:74, cf. Brown 1988: 161-2). Ook andere bronnen bevestigen de noodzaak van een actieve voorzitter. Tegenstanders van PAT zijn paradoxaal genoeg zo'n bron. Volgens Stasser en Titus (1985) gaat PAT mank, omdat in een normaal discussieverloop veel van potentieel nieuwe informatie niet wordt onthuld. Groepsleden hebben de neiging om vooral te praten over wat iedereen al weet. Stasser en Titus hebben dit getoetst door in een experiment vijf proefpersonen in de rol van politici te laten kiezen tussen twee kandidaten, D en A. Ieder van de politici kent twee (dezelfde) positieve kenmerken van D; ieder kent ook één positieve eigenschap van A, maar dit is een verschillende. De groep als geheel beschikt dus over vijf argumenten pro-A, en maar over twee argumenten pro-D. Volgens PAT zou de voorkeur dan uiteindelijk naar A uitgaan. Maar in het experiment besprak men vooral wat ieder wist en koos men voor D! Stasser noemt een verdeling als die bij kandidaat A een 'verborgen groepsprofiel', en volgens hem blijft dat profiel ook in en na de discussie verborgen (Stasser 1988). Hoewel dit resultaat twijfels oproept over PAT, bevestigt het de praktische conclusie dat het de moeite loont om via het discussieverloop de verspreiding van informatie te bevorderen.
2.2
PAT als verklaring van polarisatie
Persuasive arguments theory is ontwikkeld als een verklaring van het zogenaamde polarisatieverschijnsel. Voor een goed begrip van PAT leggen we uit wat polarisatie inhoudt, en hoe PAT het verschijnsel verklaart. We zullen zien dat deze verklaring behelst dat polarisatie alleen op het niveau van de groep bestaat, en expliciet niet bij de individuele leden. Wat is polarisatie? Groepspolarisatie is het verschijnsel dat het gemiddelde oordeel van een groep na discussie bìnnen die groep meer in de richting ligt van de opvatting die het meest populair was. Groepspolarisatie treedt op als de initiële individuele antwoorden overwegend aan één kant van de antwoordschaal liggen, als de antwoorden een zekere spreiding vertonen en als er een groepsdiscussie over het onderwerp plaatsvindt (Meertens 1994:50).
11
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
Hoe een groep verschuift, polarisatie vertoont, kan worden verduidelijkt met twee figuren. We nemen aan dat de groepsleden moeten kiezen uit de alternatieven X en Y, en dat hun voorkeuren zijn uit te drukken op een zevenpunts-schaal. In onderstaande figuren markeert een asterisk de groepsvoorkeur. Figuur 2.1 Gemiddelde groepsvoorkeur, voorafgaand aan interactie
1
2
3
4
5
6
7
* Figuur 2.2 Gemiddelde groepsvoorkeur, na discussie
1
2
3
4
5
6
7
* Figuur 2.1 brengt tot uitdrukking dat het groepsgemiddelde links van het midden ligt: een lichte voorkeur voor X. Vervolgens toont Figuur 2.2 de situatie na de discussie: het polarisatie-effect is opgetreden. Het groepsgemiddelde is verschoven: van het neutrale punt op de schaal af, in de richting van de pool die oorspronkelijk al de voorkeur genoot (lees: het gemiddelde van de individuele keuzen weergaf). In dit geval lag het gemiddelde van de individuele besluiten links van het midden van de schaal (figuur 2.1), en is conform het polarisatie-effect nog meer naar links opgeschoven. Polarisatie werd vroeger - ten onrechte - aangeduid als het 'risky shiftverschijnsel'. Dit kwam omdat in het oorspronkelijk onderzoek de groep moest kiezen tussen meer of minder riskante alternatieven. Toen later bleek dat polarisatie ook een voorzichtig standpunt versterkt, eigenlijk ieder oorspronkelijk in de groep aanwezig standpunt versterkt, was het etiket 'risky shift' al ingeburgerd. Ten onrechte hadden de wetenschappers even meer oog gehad voor de toevallige inhoud van de taak (risico nemen) dan voor het achterliggende sociale proces: polarisatie maakt een groep meer extreem, niet per se meer riskant (cf. Myers & Lamm 1976; Davis 1980:163). Deze geschiedenis is van belang, omdat de onjuiste naamgeving het hardnekkige misverstand in het leven heeft geroepen, dat individuen in groepsverband altijd meer riskante beslissingen zullen nemen. Opgave 2.3 In de vorige leereenheid (sociale invloed) hebben we beschreven dat individuen zich onder bepaalde omstandigheden inderdaad in groepsverband riskanter gedragen dan zij individueel zouden doen. Dit verschijnsel staat bekend als ... ? Verklaringen voor polarisatie
Het polarisatie-verschijnsel is in tal van experimenten opgetreden. Er zijn diverse theorieën bedacht om het verschijnsel te begrijpen. Voorlopig lopen de verklaringen uiteen, de sociaal-psychologen zijn het onderling nog niet eens. Een van de verklaringen
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
verwijst naar de gespreide verantwoordelijkheid: niemand weet zich persoonlijk verantwoordelijk. Deze uitleg past beter bij risky shift dan bij andere gevallen van polarisatie. Een andere verklaring gaat ervan uit dat degenen die veel risico durven nemen, veel zelfvertrouwen uitstralen, waardoor veel groepsleden geneigd zullen zijn hen als leiders te percipiëren en hen te volgen. Prominent is de verklaring dat polarisatie optreedt als gevolg van conformisme aan groepsnormen (normatieve invloed), bijvoorbeeld in de situatie waarin de groepsleden wedijveren om het sociaal meest gewenste standpunt in te nemen. Ieder groepslid neemt aan dat hij het dichtst bij het meest wenselijke standpunt staat; wanneer hij in de discussie merkt dat dit niet het geval is, schuift hij op om zichzelf zodoende gunstiger voor te stellen -vergelijk de gang van zaken op veel partijcongressen waar de afgevaardigden het bestuur opzadelen met zeer extreme standpunten. Diverse verklaringen van polarisatie zijn bekend (Meertens 1994; cf. Baron et al. 1992; Brown 1988; Harrison 1987:297; Isenberg 1986; Nutt 1988:45). Ons gaat het vooral om PAT als verklaring voor polarisatie. PAT benadrukt dat nieuwe argumenten tijdens de discussie aan het licht komen. Burnstein en Vinokur (1973; cf. Crott et al. 1991) geven een geheel eigen uitleg aan het polarisatieverschijnsel; in deze explicatie draait het om het onderscheid tussen het gedrag van de individuen en het 'gedrag' van de groep. Polarisatie is een verschijnsel op groepsniveau. De individuen polariseren in hun denken en doen helemaal niet, integendeel, zij depolariseren. Onderstaande figuren maken dit duidelijk; de gemiddelde groepsvoorkeur is wederom met een asterisk gemarkeerd. Ditmaal zijn de individuele voorkeuren toegevoegd; zij worden met een stip aangegeven. Figuur 2.3 Individuele voorkeuren (•) en gemiddelde groepsvoorkeur (*), voorafgaand aan interactie
1 •••
2 •
3
4
5 •
6
7 •
* Figuur 2.4 Individuele voorkeuren (•) en gemiddelde groepsvoorkeur (*), na discussie
1 •
2 •••
3
4 ••
5
6
7
* In dit eenvoudige voorbeeld bestaat de groep uit zes leden (•). Voor de discussie bedraagt het groepsgemiddelde 3. Dit gemiddelde komt
13
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
tot stand door de individuele voorkeuren voor standpunt 7 (1x), standpunt 5 (1x), standpunt 2 (1) en standpunt 1 (3x). In de groepsdiscussie openbaren zich nieuwe argumenten. Volgens PAT kan worden aangenomen dat de meeste argumenten de aanvankelijke gemiddelde groepsvoorkeur ondersteunen. Individuen passen daarop hun mening aan: zij laten zich overtuigen en schuiven op in de richting van het oorspronkelijke groepsgemiddelde. In dit voorbeeld schuift de 'rechts-extremist' van positie 7 op naar positie 4. Doorgaans zullen de meeste groepsleden minder extreem worden: in denken en doen depolariseren zij. Toch polariseert 'de groep' als geheel. PAT verklaart dit met de veronderstelling dat voor items met een lage (linkse) gemiddelde eerste keus, er meer overtuigende argumenten in het reservoir zitten op of rondom het gemiddelde van de initiële keuzen. Die overvloed aan argumenten maakt dat individuen aanvankelijk vooral voor een 'lage' positie kiezen. Hieruit volgt dat tijdens de discussie de impact van argumenten op leden met hoge posities sterker zal zijn dan op degenen met lage posities. In andere woorden, de hoge personen veranderen meer in de richting van de lage, dan vice versa. De som van alle individuele meningsveranderingen moet het gemiddelde dan wel verder naar links duwen. De individuen worden milder, de groep als geheel extremer. Zo is het polarisatie-effect een gevolg van de verschillende mate waarin de leden depolariseren! Anders gezegd is de neiging van een lid om van mening te veranderen groter, naarmate verder afstaat van dat gemiddelde in de tegenovergestelde richting van het oorspronkelijke groepsgemiddelde. Is dat gemiddelde laag, zullen de individuen aan de hoge kant meer van mening veranderen dan de leden aan de lage kant - zoals de figuren 2.3 en 2.4 ook laten zien. Ieder schuift op in de richting van de overheersende positie, maar degenen die het verst verwijderd zitten van de overheersende pool, zullen het sterkst veranderen.
3
Sommen: social decision schemes theory (SDS)
Wat bepaalt de kwaliteit van een groepsbesluit? Volgens de 'social decision schemes' theorie wordt die kwaliteit bepaald door sommen. De theoretici zoeken naar schema's, regels die voor iedere verdeling van de individuele voorkeuren aangeven welke kans bestaat, dat de groepsvoorkeur naar een bepaald alternatief zal uitgaan. We zullen 'social decision schemes' soms afkorten tot SDS. Achter SDS gaan verwante benaderingen schuil, die zich eveneens bezighouden met het zoeken naar wiskundige beschrijvingen voor het groepsproces. Deze algemene aanpak staat bekend als 'social combination approach'. Waar theorieën als VIT en PAT de nadruk leggen op de inhoud van het groepsproces, gaan de sociale combinatie-benadering daar vrijwel aan voorbij. Ongeacht hoe het proces verloopt, zij voorspellen de uitkomst op basis van twee gegevens: (a) het beslissingsschema van de groep en (b) de aanvankelijke verdeling van de individuele voorkeuren over de alternatieven. Wanneer VIT en PAT worden gecontrasteerd met de sociale combinatie-benadering, worden zij geplaatst als sociale communicatietheorieën. Voor hen doet de inhoud van de discussie ertoe, voor SDS
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
niet. Anders gezegd blijft het groepsproces voor SDS-theoritici een zwarte doos, waarin zij niet hoeven te kijken om voorspellingen te doen. Ze letten op de input (individuele voorkeuren) en voorspellen de output (de groepsbeslissing). SDS is dus een wiskundige benadering die kan voorspellen, maar niet direct inzicht biedt in de mechanismen van groepsinvloed (cf. Brown 1988:148). Hoewel SDS binnen de sociale combinatie-aanpak enkele concurrenten heeft, zullen wij gemakshalve de term SDS soms gebruiken om de specifieke theorie (van Davis c.s.) aan te duiden, en dan weer als pars pro toto voor de gehele benadering. De grote namen op dit gebied zijn James H. Davis, Garold Stasser & Patrick R. Laughlin. Deze paragraaf is opgebouwd uit twee subparagrafen. In §3.1 schetsen we de werkwijze van SDS: de wiskundige zoektocht naar combinatieregels. In §3.2 presenteren we wat het onderzoek heeft opgeleverd: diverse combinatieregels. Aan het eind van de paragraaf tonen we toepassingen van SDS om zo het belang van de theorie nog eens te benadrukken.
3.1
Werkwijze: combinatieregels ontdekken
SDS concentreert zich op de keuzen die groepen maken, wanneer zij goed gespecificeerde en bekende alternatieven krijgen voorgelegd. Denk aan de jury die moet kiezen uit de alternatieven 'schuldig' en 'niet-schuldig'. De groep is dan als het ware het mechanisme dat de individuele meningen combineert, en de discussie kan worden opgevat als het proces waardoor de combinatie tot stand komt. De ambitie van SDS is om combinatieregels te ontdekken, vaste patronen die (bepaalde soorten) groepen gebruiken om de individuele voorkeuren te combineren. Zulke combinatieregels worden ook beslisregels genoemd, of 'social decision schemes'. De beslisregel kan ook worden gedefinieerd als de mate van overeenstemming (bv. unanimiteit, meerderheid) die vereist is om tot een gezamenlijke groepsuitspraak te komen. Een groep kan zich bewust zijn van de beslisregel die zij gebruikt, maar dat hoeft niet. Soms zijn beslisregels voorgeschreven ('bij stemmingen geeft de meerderheid de doorslag') of berusten zij op conventie, zoals wanneer de voorzitter van het team eerst luistert en dan formuleert wat hij beschouwt als de consensus. Binnen SDS zijn diverse beslisregels onderzocht. Bekende beslisregels zijn 'truth wins', 'truth supported wins', 'strict equiprobality', 'strict proportionality', 'majority, equiprobability otherwise'. De beslisregel 'truth wins' houdt in dat indien ook maar één groepslid het juiste alternatief kent of ontdekt, het absoluut zeker is dat de groep als geheel dit alternatief zal kiezen. Bij de beslisregel 'truth supported wins' moeten minimaal twee groepsleden het juiste alternatief kennen om de groep tot dat oordeel te bewegen. Voor een definitie van diverse beslisregels zij verwezen naar Davis (1973) en Laughlin (1980). Stel dat u in de Verenigde Staten voor een jury komt te staan. Er zijn vijf juryleden. U weet dat u onschuldig bent aan de misdaad die u ten laste wordt gelegd. U weet verder dat de jury beslist volgens 'truth supported wins'. Hoe schat u uw kansen in? Volgens SDS kan uw situatie als volgt worden beschreven. Een groep van een bepaalde omvang (r=5) moet een keuze maken uit een verzameling alternatieven (n=2): {A1= schuldig, A2= onschuldig}. Een bijzondere eigenschap van SDS is dat altijd alle mogelijke inputs en
15
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
uitkomsten worden beschreven. Dat is in dit geval handig, want we weten niet welke juryleden voor of tegen u zijn. Theoretisch kunnen de individuele juryleden op zes manieren zijn verdeeld. De verhouding tussen onschuldig en schuldig kan immers zes waarden aannemen: 5:0, 4:1, 3:2, 2:3, 1:4, 0:5. Deze verhoudingen worden 'splits' genoemd. Omdat we weten dat de jury beslist volgens 'truth supported wins', komt u met absolute zekerheid vrij bij de 'splits' 5:0, 4:1, 3:2 en 2:3. U heeft geen meerderheid nodig, wel meer dan één voorstander. We hopen met dit eenvoudige voorbeeld te hebben laten zien, dat het de moeite loont om de beslisregels te hanteren die een bepaald soort groepen hanteert. Maar hoe valt te achterhalen, welke beslisregel een groep hanteert? SDS begint de zoektocht niet met een enquête langs de groepsleden om zodoende hun mening te achterhalen. In plaats daarvan worden alle theoretische denkbare 'splits' uitgeschreven. Sommige verdelingen zijn minder interessant: bij een verdeling 5:0 ligt vrijspraak voor de hand. Omdat het groepsbesluit bij andere verdelingen minder eenvoudig is te voorspellen, worden binnen SDS de gevolgen van verschillende beslisregels voorspeld. "Als de groep beslisregel Z zou hanteren, dan zou de kans P zijn dat de uitkomst 'vrijspraak' is". Technisch uitgedrukt: binnen SDS probeert men erachter te komen wat dij is, dat wil zeggen de kans dat een groep die begint met de i-ste split uiteindelijk zal uitkomen op alternatief j. Neem het geval van 4 personen, en 3 alternatieven. Dan moeten eerst alle splits worden uitgeschreven (in dit geval 15) en kan vervolgens voor iedere split, gegeven een beslisregel, de kans worden berekend die ieder alternatief heeft om bij die verdeling door de groep als geheel te worden gekozen. In tabel 2.2 geven de eerste drie kolommen de splits weer, alle mogelijke verdelingen van de individuele voorkeuren over de drie alternatieven. Rechts daarvan staat voor twee beslisregels uitgeschreven, welke kans die regels toedichten aan iedere groepsuitkomst. De beslisregels zijn TWIN (truth wins) en MAEQ (majority, otherwise equiprobability). TWIN werd al behandeld; MAEQ voorspelt dat de groep de meerderheid volgt - voor de gevallen waarin geen meerderheid bestaat, is het net zo waarschijnlijk dat de groep kiest voor alternatief 1, als voor 2 of 3. We nemen verder aan dat het eerste alternatief het 'juiste' alternatief is. Tabel 2.2
Verdeling van individuele voorkeuren A1
A2
A3
4 3 3 2 2 2
0 1 0 2 1 0
0 0 1 0 1 2
Matrices die corresponderen met de SDS voor drie keuze-alternatieven in een groep van 4 personen, op basis van de beslisregels TWIN en MAEQ Per split, voorspelde kans op groepsuitkomst op basis van TWIN A1 A2 A3 1.00 .00 .00 1.00 .00 .00 1.00 .00 .00 1.00 .00 .00 1.00 .00 .00 1.00 .00 .00
Per split, voorspelde kans op groepsuitkomst op basis van MAEQ A1 A2 A3 1.00 .00 .00 1.00 .00 .00 1.00 .00 .00 .33 .33 .33 .33 .33 .33 .33 .33 .33
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
1 1 1 1 0 0 0 0 0 Leesvoorbeeld
3 2 1 0 4 3 2 1 0
0 1 2 3 0 1 2 3 4
1.00 1.00 1.00 1.00 -
.00 .00 .00 .00 -
.00 .00 .00 .00 -
.00 .33 .33 .00 .00 .00 .33 .00 .00
1.00 .33 .33 .00 1.00 1.00 .33 .00 .00
.00 .33 .33 1.00 .00 .00 .33 1.00 1.00
Deze matrix drukt onder meer uit dat bij de verdeling 1-1-2, de beslisregel TWIN voorspelt dat (het juiste) alternatief 1 met absolute zekerheid zal worden gekozen, terwijl de beslisregel MAEQ dat alternatief slechts een kans van 1/3 toedicht. Dit illustreert dat verschillende beslisregels tot uiteenlopende voorspellingen leiden. Overigens schrijft SDS voor dat alle mogelijke verdelingen zijn gedefinieerd. Dit betekent dat TWIN in het bovenstaande geval niet mag worden toegepast. Zij behoeft aanvulling voor de 15 gevallen die nu onbeschreven zijn gebleven. Zulke subroutines zijn eenvoudig toe te voegen. We nemen nu aan dat alle gehanteerde beslisregels leiden tot volledig ingevulde matrices. Wanneer zo diverse voorspellingen zijn gedaan (voorspellingen die verschillen, al naar gelang de beslisregel die van toepassing wordt geacht) worden experimenten gehouden. Groepen krijgen de beschreven keuze daadwerkelijk voorgelegd; soms wel honderden keren. Op die manier worden gegevens verkregen over de werkelijke kans dat een groep die begint met de i-ste split uitkomt op alternatief j. Vervolgens kan eenvoudig worden vastgesteld, welke beslisregel de daadwerkelijke uitkomst het best benadert. De hypothetische combinatieregel die voorspellingen levert die het dichtst bij de waargenomen groepsgedragspatronen liggen, wordt aangenomen de regel te zijn die daadwerkelijk van kracht is. Met deze wetenschap kunnen dan vervolgens voor soortgelijke groepen (groepen met dezelfde omvang en taaksoort) voorspellingen worden gedaan. Uit onderzoek naar (gesimuleerde) jury's kwam bijvoorbeeld naar voren, dat de kans op het oordeel onschuldig 56/100 bedroeg, de kans op schuldig 27/100 en de kans op een 'verdeelde' jury (die niet tot oordeel komt) 17/100. Deze gegevens kregen extra betekenis in het licht van de voorspellingen die waren gedaan op basis van verschillende beslisregels. Model 1 houdt zich aan de wet, en voorspelt daarom onder andere dat het zeker is (kans = 1) dat een jury al bij de verdeling onschuldig 2: schuldig 10 niet tot een oordeel komt; de wet schrijft immers unanimiteit voor.
Waargenomen: Beslisregel 1 (cfm. de wet) voorspelde:
17
kans op onschuldi g .56 .05
kans op schuldig .27 .00
kans op verdeelde jury .17 .95
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
Beslisregel 2 voorspelde: Beslisregel 3 voorspelde: Beslisregel 4 voorspelde: Beslisregel 5 voorspelde:
.37 .62 .06 .93
.32 .22 .05 .00
.31 .16 .89 .07
Zelfs op het blote oog valt te constateren, dat de jury's zich niet hielden aan de wettelijk voorgeschreven beslisregel-1. De beste voorspeller is beslisregel-3. Volgens SDS kan dan worden gezegd dat zulke groepen (mock juries) bij beslissingen de beslisregel-3 hanteren (Davis 1973).
3.2
Resultaten: enkele ontdekte combinatieregels
Binnen SDS als onderzoekstraditie zijn diverse soorten groepen ontdekt, waarvan de uitkomst kan worden voorspeld met een bepaalde combinatieregel. Zoals gezegd zijn de voorspellingen op basis van SDS contextgebonden; de onderzoekers hebben zich gehouden aan een bepaalde indeling van taken. Zo blijkt 'truth wins' de beslisregel die het beste past bij enkele 'intellectuele taken', zoals het ontdekken van het verband tussen woorden (gegeven 'koekje' en 'grap', is het juiste antwoord 'Weesper mop'). Gelet op de aard van de taak is het plausibel dat de groep met het antwoord instemt, zodra één groepslid het heeft gevonden. Voor iets moeilijker intellectuele taken (begrijpen dat het antwoord juist is vergt enig inzicht), zou de beslisregel 'truth supported wins' beter voldoen: de oplossing moet niet alleen in de groep voorhanden zijn, zij moet ook enige steun genieten. Laughlin formuleerde dit anders. Volgens hem hangt de minimaal benodigde omvang van een winnende subgroep af van de mate waarin het antwoord aantoonbaar juist is. Een jury staat niet voor een 'intellective task' (door Davis 'problem solving' genoemd) maar voor de moeilijkere taak van 'decision making', een kwestie van oordeelsvermogen in een situatie waarin de feiten ambigu zijn en een 'juist' antwoord ontbreekt. Het gedrag van jury's kan dan aardig worden beschreven aan de hand van een beslisregel die is gebaseerd op een meerderheid van 2/3. Meer in het algemeen volgt uit het SDS-onderzoek dat de beslisregel varieert met de moeilijkheid van de taak. Hoe moeilijker het is om aan te tonen dat een voorstel juist is, des te meer gedraagt de groep zich volgens een soort meerderheidsregel. Dit heeft als keerzijde dat makkelijker problemen eerder via 'truth wins' worden afgewikkeld (cf. Larson & Christensen 1993:23). In enkele gevallen werd niet alleen gelet op omvang en taaksoort, maar tevens op statusverschillen binnen de groep. Zo werd een taak onderzocht met een juist antwoord (intellective task) en twee judgmental tasks. Gevarieerd werd de groepssamenstelling: met en zonder grote statusverschillen. Bij de judgmental tasks bleken de statusverschillen een relevant verschil: zijn binnen de groep grote statusverschillen, dan geldt de beslisregel 'power wins', zonder die verschillen, geldt 'majority wins'. Bij de intellective task maakten de statusverschillen geen verschil; in beide gevallen volgt de groep de regel 'truth wins' (Stasser et al. 1988:299). McGrath heeft de moeite genomen om onderzoek uit verschillende richtingen te beschrijven in termen van beslisregels (McGrath 1984).
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
Hij doet dat voor vrijwel elk van de acht taaksoorten van zijn 'task circumflex'. Globaal samengevat ontstaat het volgende schema: Tabel 2.3
Taaksoorten en beslisregels, op basis van McGrath (1984:119)
Taaktype 1 Planning tasks 2 Creativity tasks
Bijbehorende combinatieregel Any idea is truth or
3 Intellective tasks 3a Eureka: tasks with demonstrable and compelling right answers 3b Geometrisch: tasks with demonstrable but hard to demonstrate answers 3c Tasks based on a consensus of expert opinion 4 Decision-making tasks
Any truth is welcome Truth wins
Truth supported wins
Truth with much support wins
5 Cognitive conflict tasks 6 Mixed-motive tasks 6a Negotiate
Two-thirds majority wins or, more generally: Strong majority wins Majority wins
6b Bargain
(majority of power/resources, not just a headcount) Majority wins
6c Coalition formation
(majority of power/resources, not just a headcount) Minimum majority wins
7 Contests/ battles/ competitive tasks 8 Performances/ psycho-motoric tasks
allocation of rewards among coalition members according to a balance of both parity and equality rules Error avoided wins
-
SDS heeft niet alleen beslisregels ontdekt. Doordat de methode voorschrijft dat aan iedere verdeling van individuele voorkeuren een voorspelling over de groepsvoorkeur wordt verbonden, is er meer geleerd. Davis (1992:19) heeft erop gewezen dat SDS duidelijk heeft gemaakt dat eenvoudige beslisregels vaak niet voldoen, al was het maar omdat zij in sommige gevallen niet tot een voorspelling komen. Een van de lessen is dat de meerderheidsregel vaak tekort schiet,
19
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
alleen al omdat er soms geen meerderheid is, en wel een groepsuitkomst. Voor de beslisregels van SDS betekent dit, dat veel regels complex zijn, dat wil zeggen opgebouwd uit verschillende regels, waarbij is gedefinieerd welk deel van de regel onder welke omstandigheden geldt (denk aan majority, equiprobability otherwise). "In short, for many interesting decision environments, the empirically best description of the consensus process in terms of the social decision scheme matrix is not necessarily symmetric, tidy, or in accordance with the implications of conventional wisdom. (For example, the strong majority needed for decision in criminal trials apparently has a higher probability of prevailing if the majority favors acquittal rather than conviction.) Rules of thumb, such as 'majority rules', are generally incomplete upon close inspection and in the end are unreliable guides to intuition." Toepassingen van SDS Wat SDS heeft uitgevonden, kan op tal van manieren praktisch worden benut. Voor de hand ligt om te proberen te voorspellen welk besluit een groep zal nemen, gegeven informatie over de taaksoort, en de oorspronkelijke splits (de voorkeuren van de groepsleden). Als die voorspelling niet bevalt, kan actie worden ondernomen, zoals de plot van The Pelican Brief laat zien. De uitkomsten van SDS kunnen verder worden benut wanneer moet worden beslist over de samenstelling van een bepaalde groep. Bij een besluitvormende taak (à la jury) ligt het, gegeven de geconstateerde beslisregel dat 2/3 meerderheid nodig is, niet voor de hand om slechts één wijze persoon in de groep op te nemen. Terwijl bij eenvoudige taken de aanwezigheid van één of twee deskundigen volstaat (truth wins/truth supported wins). Binnen de marketing wordt SDS onder meer toegepast door degenen die proberen 'decision making units' te beïnvloeden: de groepen die inkoopbeslissingen nemen. Zo stellen Wilson c.s. (1991:464): "Marketers can improve selling strategies if they understand how the buying center responds to the vendor selection task. For example, a group decision process that reflects the majority rule model is likely to require marketers to gain the support of more persons in the buying center than would be needed for other decision processes." Wilson c.s. hebben een geheel nieuwe beslisregel ontdekt, waarin de aanschafbeslissingen worden onderscheiden in 'modified rebuy' en 'new task', en de mate van risico in laag, midden en hoog. Op basis van die onderscheidingen kwamen zij tot een eigen beslisregel die zij het 'contingency paradigm' noemen (CP). In vergelijking met andere beslisregels (meerderheid, unanimiteit, weighted probability, equiprobability) voorspelt CP beter: 49% van de (104) onderzochte gevallen werden correct voorspeld, tegenover 20% juiste voorspellingen door het beste alternatieve model. Dankzij zulke creatieve toepassingen van SDS kan dus vrij eenvoudig winst worden behaald.
4
Samenvatting
In deze leereenheid zijn drie theorieën behandeld, die alle antwoord geven op de vraag naar de kwaliteit van het groepsoordeel, althans naar de mechanismen die verklaren hoe een groep tot een oordeel
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
komt. Wij beschouwen deze leereenheid als geslaagd, wanneer u nu VIT, PAT en SDS in eigen woorden kunt weergeven en hen in praktijksituaties kunt toepassen, door zelf verklaringen, voorspellingen en/of praktische conclusies te verbinden aan die mechanismen. Zelfs in de meest beknopte weergave van VIT moet aandacht worden besteed aan de waakzaamheid die tijdens het groepsproces (vooral de communicatie) nodig is. Betere resultaten zijn te verwachten indien de groep gericht blijft op de uiteindelijke keuze, en daartoe de gebruikelijke besluitvormingsfasen doorloopt. VIT waarschuwt vooral voor een verlies aan objectiviteit bij de beoordeling van de voorliggende alternatieven. Iedere adequate beschrijving van PAT vermeldt de aanwezigheid van een (cultureel bepaald) reservoir van argumenten, en het feit dat groepsleden daar niet dezelfde argumenten uit putten. Tegen die achtergrond kan de dynamiek worden begrepen (de uitwisseling van argumenten die voor sommige leden nieuw zijn) die Vinokur en Burnstein zien als de motor van groepsbesluitvorming. Bij SDS bestaat het verklarend 'mechanisme' uit de beslisregel die de groep hanteert.Wie SDS wil beschrijven behoeft geen wiskundeknobbel te hebben - maar dat helpt wel! SDS onderzoekt groepen die zich bezig houden met een bepaalde taak. Per type groep wordt voor enkele beslisregels per oorspronkelijke verdeling van de individuele voorkeuren voorspeld wat de kans is op bepaalde groepsbesluiten. Door deze voorspellingen te vergelijken met de uitkomsten van empirisch onderzoek naar hetzelfde type groepen, kan worden vastgesteld welke beslisregel het beste bij de groep past. Gewapend met die beslisregel zijn vervolgens voorspellingen mogelijk voor dat type, voorzover de aanvankelijke verdeling van individuele voorkeuren bekend is.
Terugkoppeling 1 2.1
2.2
2.3
Uitwerking van de opgaven
In overeenstemming met de waakzaamheidstheorie vertoont de beslisser die voor een onaangename keuze staat (Nixon) stressreacties. Hij toont de gespannen reactie van iemand in een keuze-conflict. Als zodanig wordt hij ook opgevoerd door Janis & Mann (1977:46). Zij voegen er aan toe dat de spanning bij Nixon zo hoog opliep dat hij een besluit moest nemen, louter om de spanning te ontladen. Op bestuurs- en bedrijfskundigen maakt het betoog een wat eenzijdige en naïeve indruk. De conclusie is waarschijnlijk, tenzij de informatie op politieke wijze wordt beoordeeld, althans niet op rationele wijze. Anders gezegd: soms wordt meer belang gehecht aan wie iets zegt, dan wat hij zegt. Deïndividuatie.
Literatuurverwijzing
21
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
Argote, L., M.A. Seabright & L. Dyer, 'Individual versus group use of base-rate and individuating information', in: Organizational Behavior and Human Decision Processess 38 (1986): 65-75 Baron, R.S., N.L. Kerr & N. Miller (eds.), Group process, group decision, group action. Open University Press, Buckingham 1992 Brown, R., Group processes: dynamics within and between groups. Oxford: Basil Blackwell 1988 Burnstein, E. & A. Vinokur, 'Persuasive argumentation and social comparison as determinants of attitude polarization', in: Journal of Experimental Social Psychology 13 (1977): 315-332 Burnstein, E. & A. Vinokur, 'Testing two classes of theories about group induced shifts in individual choice', in: Journal of Experimental Social Psychology 9 (1973): 123-137 Crott, H.W., K. Szilvas & J.A. Zuber, 'Group decision, choice shift, and polarization in consulting, political and local political scenarios: an experimental investigation and theoretical analysis', in: Organizational Behavior and Human Decision Processes 49 (1991): 22-41 Davis, J.H., 'Group decision and procedural justice', pp. 157-229 in: M. Fishbein (ed.), Progress in social psychology, vol. 1, Lawrence Erlbaum, Hillsdale New Jersey 1980 Davis, J.H., 'Group decision and social interaction: a theory of social decision schemes', in: Psychological Review 80 (1973) n.2: 97-125 Davis, J.H., 'Some compelling intuitions about group consensus decisions, theoretical and empiral research, and interpersonal aggregation phenomena: selected examples, 1950-1990', in: Organizational Behavior and Human Decision Processes 52 (1992) 1: 3-38 Davis, J.H., T. Kameda & M.F. Stasson, 'Group risk taking: selected topics', in: J.F. Yates (ed.), Risk-taking behavior, John Wiley Chichester 1992 Grisham, J., The Pelican Brief, Dell Publishing, New York 1992 Harrison, E.F., The managerial decision-making process, Houghton Mifflin Company, Boston 1987 Hirokawa, R.H. & M.S. Poole (eds.), Communication and group decision making. Sage, New York 1986 Hirokawa, R.Y. & K.M. Rost, 'Effective group decision making in organizations. Field test of the vigilant interaction theory', in: Management Communication Quarterly 5 (1992): 3: 267-288 Hirokawa, R.Y., D.S. Gouran & A.E. Martz, 'Understanding the sources of faulty group decision making: a lesson from the Challenger disaster', in: Small Group Behavior 19 (1988) 4: 411433 Hirokwawa, R.Y., 'Group communication and decision-making performance: a continued test of the functional perspective', in: Human Communcation Research 14 (1988): 487-515 Isenberg, D.J., 'Group polarization: a critical review and metaanalysis', in: Journal of Personality and Social Psychology 50 (1986): 1141-1151 Janis, I.L. & D.D. Wheeler, A practical guide for making decisions, Free Press, New York 1980
Leereenheid 2: Mechanismen van groepsgewijze meningsvorming
Janis, I.L. & L. Mann, Decision making, a psychological analysis of conflict, choice, and commitment, Free Press, New York 1977 Janis, I.L., 'Causes and consequences of defective policy-making: a new theoretical analysis', in: F.A. Heller (ed.), Decisionmaking and leadership, Cambridge University Press, Cambridge 1992 Janis, I.L., Crucial decisions: leadership in policymaking and crisis management, New York, Free Press 1989 Janis, I.L., Groupthink: psychological studies of policy decisions and fiascoes. Boston, Houghton Mifflin 1982
Kok, G.J., 'Verandering van attitudes en gedrag: individuele en sociale determinanten', in: J. op de Weegh (red.), Attitudes, deel 2 van de Ou-cursus Sociale Psychologie, Ou, Heerlen 1994 Korsten, A.F.A., Kritieke besluitvorming in kleine groepen. Het werk van Irving L. Janis over stress in kleine groepen bij kritieke beslissingen in het openbaar bestuur, manuscript, Ou, Heerlen, juni 1990 Larson, J.R. & C. Christensen, 'Groups as problem-solving units: toward a new meaning of social cognition', in: M.A. Hoog & R.L. Moreland (eds.), Social processes in small groups I: theoretical perspectives, Special issue of British Journal of Social Psychology vol 32 (1993) part 1: 5-30 Laughlin, P.R. & G.C. Futoran, 'Collective induction: social combination and sequential transition', in: Journal of Personality and Social Psychology 48 (1985): 608-613 Laughlin, P.R., 'Social combination processes of cooperative problem-solving groups on verbal intellective tasks', pp. 127155 in: M. Fishbein (ed.), Progress in social psychology, vol. 1, Lawrence Erlbaum, Hillsdale New Jersey 1980 McGrath, J.E., Groups: interaction and performance. Englewood Cliffs, New Jersey: Prentice-Hall 1984 Meertens, R.W., 'Beïnvloedingsprocessen in groepen', in: J. op de Weegh (red.), Groepen, deel 4 van de Ou-cursus Sociale Psychologie, Ou, Heerlen 1994 Myers, D.G. & H. Lamm, 'The group polarization phenomenon', in: Psychological Bulletin 83 (1976): 602-627 Nutt, P.C., Making tough decisions: tactics for improving managerial decision making, San Francisco, Jossey Bass 1988 Prentice-Dunn, S. & R.W. Rogers, 'Deindividuation and the selfregulation of behavior', in: P.B. Paulus, Psychology of group influence, Lawrence Erlbaum, Hillsdale New Jersey 1989 (1980) Stasser, G. & W. Titus, 'Pooling of unshared information in group decision making: biased information sampling during group discussion', in: Journal of Personality and Social Psychology 48 (1985): 1467-8 Stasser, G., 'Computer simulation as a research tool: the DISCUSS model of group decision making', in: Journal of Experimental Social Psychology 24 (1988): 393-422 Stasser, G., N.L. Kerr & J.H. Davis, 'Influence processes and consensus models in decision-making groups', in: P.B. Paulus, Psychology of group influence, Lawrence Erlbaum, Hillsdale New Jersey 1989 (1980)
23
Open Universiteit
Groepsbesluitvorming - verhoog uw teamproductiviteit
Vinokur, A. et al., 'Group decision making by experts: field study of panels evaluating medical technologies', in: Journal of Personality and Social Psychology 49 (1985) 70-84 Wilson, E.J., G.L. Lilien & D.T. Wilson, 'Developing and testing a contingency paradigm of group choice in organizational buying', in: Journal of Marketing Research vol 27 (Nov 1991): 452-466 Yetton, P. & P.Bottger, 'The relationships among group size, member ability, social decision schemes, and performance', in: Organizational Behavior and Human Performance 32 (1983): 145-159 Zanten, W.P.C. van, ’Meer invloed op de besluitvorming voor de personeelsfunctionaris als managementteamlid’, in het Kluwer Bedrijfswetenschappen Handboek HRM in de praktijk, 7/4 – 1.1, aflevering 7 (augustus 1998): blz 1 t/m 12