LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003
9(56/$*21'(5=2(.)$,//,66(0(179$1 /&,7(&+12/2*<*528319
13 juni 2003
0U--&0*URHQHQ
0U3*-:HUWHQEURHN
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003
,1+28'623*$9( 0. ,QOHLGHQGHVDPHQYDWWLQJ
1
1. ,QOHLGLQJ
3
2. /&,LQKLVWRULVFKSHUVSHFWLHI
4
3. 'HJURHLLQGHMDUHQ
6
3.1 De earn-out formule als basis voor gezonde groei 3.2 De beurskoers als belangrijk element voor de groei 3.3 LCI op het toppunt van de groei 3.4 De regeling van de financiering van LCI Technology Group N.V. 4. +HWMDDUYHUVODJQDGHUEH]LHQ
6 6 7 8 12
4.1 Desinvesteringen België 4.2 Oostenrijk 4.3 SmartPen 4.4 Overige zaken die de aandacht trekken
12 13 13 14
5. 'HGHVLQYHVWHULQJHQLQLQ%HOJLs
15
5.1 Erudict 5.2 Infosoft 6. /&,LQ2RVWHQULMN 6.1 Inleiding 6.2 De verwerving van CCW 6.3 Bröser 6.4 Verdere herstructureringen in de Oostenrijkse groep 6.5 Jaarafsluiting 2000/2001 voor de Oostenrijkse LCI-groep 6.6 Beheersing van de Oostenrijkse groep vanuit Nederland 6.7 De financiële positie van de Oostenrijkse groep 6.8 Onderzoek naar de gang van zaken in Oostenrijk 6.9 Bevindingen bij de accountantscontrole 2000/2001 van CCW 6.10 Afsluitende opmerkingen inzake Oostenrijk 7. +HWSURMHFW6PDUW3HQ 7.1 SmartPen in de jaarverslagen 7.2 Commissarissen en SmartPen 7.3 De rapporten van Deloitte & Touche 7.4 Specifieke financiering voor SmartPen 7.5 Enkele opmerkingen over de organisatie van het project 7.6 Bijzondere kostentoerekeningen aan SmartPen 7.7 Balanspresentatie van SmartPen
15 18 21 21 21 23 23 26 28 28 31 37 41 43 43 44 45 46 47 47 48
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003
7.8 Afsluitende opmerkingen over SmartPen
49
8. 'HSRVLWLHYDQ/&,7HFKQRORJ\*URXSWHQWLMGHYDQGH MDDUDIVOXLWLQJ
50
9. +HWWRH]LFKWGRRUGH5DDGYDQ&RPPLVVDULVVHQ
54
10 6DPHQYDWWLQJ
56
11 $DQVSUDNHOLMNKHLG
56
11.1 Enige relevante wettelijke bepalingen en jurisprudentie 11.2 Sam Asseer 11.3 Commissarissen 11.4 PricewaterhouseCoopers 11.5 Anderen
58 59 60 60 60
12. 5HDFWLHV6DP$VVHHU&RPPLVVDULVVHQHQ3Z&RSFRQFHSW UDSSRUW
61
12.1 Procedure 12.2 Commentaar Sam Asseer 12.3 Commentaar van Commissarissen 12.4 Commentaar van PricewaterhouseCoopers
61 61 64 65
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 1
0. ,1/(,'(1'(6$0(19$77,1*
Tot de taak van curatoren behoort het doen van onderzoek naar de oorzaken van het faillissement. Wanneer dat onderzoek aanwijzingen oplevert dat het faillissement is veroorzaakt door kennelijk onbehoorlijk bestuur en/of - toezicht, dan kunnen bestuurders en de raad van commissarissen onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor het vergoeden van schade, in het uiterste geval tot het betalen van het tekort in de boedel hetgeen tot integrale uitkering aan schuldeisers zou kunnen leiden. In een dergelijk onderzoek wordt tevens de rol van anderen zoals feitelijk leidinggevenden en de accountant betrokken. Het spreekt vanzelf dat bijvoorbeeld ongunstige ontwikkelingen in de markt en onvoorzienbare calamiteiten kunnen hebben bijgedragen tot de uiteindelijke deconfiture. Het door curatoren uitgevoerde onderzoek, waarvan in dit rapport verslag wordt gedaan, heeft – samengevat - tot de navolgende conclusies geleid. (LCI Techology Group NV wordt in dit rapport ook aangeduid met LCITG of - waar dat in de tekst evident - is met LCI). Na een periode van groei en bloei in de periode 1993 tot 2001 die eindigde met het instorten van – kortgezegd - de IT-markt werd LCITG geconfronteerd met bij de Oostenrijkse dochtervennootschappen gepleegde fraude die van een zodanige omvang was, dat de financiële basis onder het concern op slag wegviel. Het financieren van het lanceren van SmartPen, dat op punt van vermarkten stond, werd (mede) daardoor onmogelijk. De uiteindelijke kredietopzegging door de banken was onvermijdelijk en de gevraagde surseance van betaling slechts uitstel van executie, want het faillissement volgde enkele weken later. In dit rapport wordt de jaarrekening 2000/2001 onder de loep genomen en van kanttekeningen voorzien en worden enkele transacties in het boekjaar 2000/2001 kritisch beschouwd. Deze jaarrekening gaf een rooskleuriger beeld van LCI dan (naar deels achteraf moet worden vastgesteld) de werkelijke situatie was. Vervolgens wordt een hoofdstuk gewijd aan de LCI-dochters in Oostenrijk. Getracht is een reconstructie te maken van de aldaar gepleegde malversaties. De oud-eigenaar van CCW, Harald Hinterberger heeft een bedenkelijke rol gespeeld, evenals de voor Oostenrijk eindverantwoordelijke Steven Shorter en de locale accountant die de jaarrekeningen controleerde. LCITG is onmiskenbaar om de tuin geleid door Oostenrijks management en dat geldt ook voor de groepsaccountant PriceWaterhouseCoopers, zij het dat met name bij een nog grondiger review van de werkzaamheden van de locale accountant met betrekking tot de jaarrekening 2000/2001 het opgevoerd zijn van niet bestaande debiteuren wellicht direct aan het licht was gekomen. In het hoofdstuk SmartPen wordt beschreven hoe de pogingen om deze potentiële cashcow voor LCI op de markt te brengen zijn aangepakt en uiteindelijk zijn gestrand toen LCITG inmiddels in te zwaar weer was terechtgekomen. Daarna wordt stilgestaan bij het toezicht door de Raad van Commissarissen. Na een korte samenvatting wordt vervolgens afgesloten met een paragraaf waarin de aansprakelijkheidsvraag aan de orde wordt gesteld. Geconcludeerd wordt dat waar het gaat om de oorzaken van het faillissement noch aan de bestuurder Sam Asseer, noch aan de Raad van Commissarissen verwijten kunnen worden gemaakt met betrekking tot de wijze waarop zij hun taak hebben vervuld. Ook PriceWaterhouseCoopers is geen juridisch verwijt te maken dat zij de fraude in Oostenrijk niet heeft ontdekt en dat zij achteraf bezien ten onrechte jaarrekeningen van LCITG van een goedkeurende verklaring heeft voorzien.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 2
Het rapport bevat niettemin tal van kritische bemerkingen. Een transactie vergt nader onderzoek: de verkoop van aandelen Erudict aan de voormalig eigenaar. Curatoren hebben aanwijzingen dat die transactie ten onrechte in het resultaat van het boekjaar 2000/2001 is verwerkt. Blijkt dat het geval te zijn dan is een onjuiste balans en winst- en verliesrekening gepresenteerd en dan is juridische actie mogelijk. Alle overige kritische kanttekeningen geven curatoren geen aanleiding of handvat voor schadevergoedingacties ten behoeve van de boedel en de gezamenlijke schuldeisers. Het rapport sluit af met een samenvatting van het commentaar van de heer Sam Asseer, de Raad van Commissarissen en PriceWaterhouseCoopers op het hen toegezonden concept van dit rapport en de reactie van curatoren daarop.
1. ,1/(,',1*
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 3
Op 17 december 2001 werd, onder intrekking van de op 13 november 2001 verleende voorlopige surseance van betaling, door de Rechtbank te ’sHertogenbosch het faillissement uitgesproken van LCI Technlogy Group N.V. gevestigd en kantoorhoudend te ’s-Hertogenboch. Tot Rechter-commissaris werd benoemd Mr. R.R.M. de Moor, terwijl de voormalige bewindvoerders Mr. P.G.J. Wertenbroek, advocaat te Eindhoven en Mr. J.J.C.M. Groenen, advocaat te Boxtel tot curatoren werden benoemd. M.i.v. 1 maart 2003 is Mr. W. Schoorlemmer benoemd als Rechter-commissaris in de plaats van Mr. De Moor. Curatoren hebben op 14 december 2001, 30 januari 2002, 15 juli 2002 en 17 december 2002 openbare verslagen gedeponeerd ter griffie van de rechtbank waarin verslag werd gedaan van de toestand van de boedel. Naast het afwikkelen van de boedel hebben curatoren zich beziggehouden met een onderzoek naar de oorzaken van het faillissement. Zij hebben zich daarbij laten bijstaan door de heer H.J. Neeleman RA te Voorschoten, oud bestuursvoorzitter van Ernst & Young Accountants. Dit rapport is een rapport van curatoren. Het onderzoek is gebaseerd op bestudering van de aanwezige bronnen en op interviews met personen uit de organisatie die geacht werden relevante informatie te kunnen geven. Het aan de bronnen ontleende cijfermateriaal is als uitgangspunt genomen. Er is geen accountantscontrole toegepast. Dit verslag is derhalve niet mede de uitkomst van een algemeen accountantsonderzoek. Dat impliceert dat aan dit verslag geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van het gebruikte cijfermateriaal en de toelichting daarop, anders dan ter zake van de onderzochte aspecten, zoals in dit verslag neergelegd. Het is derhalve een verslag van feitelijke bevindingen en daarop gebaseerde conclusies. De belangrijkste bronnen van onderzoek zijn: - De aangetroffen financiële administratie waaronder de jaarrekeningen 1993 t/m 2001 met onderliggende boekhoudkundige bescheiden en correspondentie, alsmede werkdocumenten en correspondentie samenhangend met de jaarlijkse (goedkeurende) accountantsverklaringen; - De aangetroffen juridische corporate files, waaronder contracten en daarmee samenhangende correspondentie; - Notulen van de vergaderingen van de Raad van Commissarissen; - Interviews met betrokkenen. De navolgende heren zijn in het kader van het onderzoek geïnterviewd: B. Stuyfzand (bedrijfsjurist), P. Vercammen (controller België), L. Osté (administrateur), M. Kouwenhoven (groepscontroller), F. Siemerink (groepscontroller), R. Maaskant (corporate controller), S. Shorter (president, tevens directeur LCI Oostenrijk), B. Jans (vice-president SmartPen), L. van Drooge (waarnemend bestuurder), Prof. Ir. R. Maes (voorzitter RvC), Prof. Mr. H. Schonis (lid RvC), J. Tollenaar (lid RvC) en S. Asseer (statutair bestuurder, CEO). De heer Asseer heeft schriftelijke vragen schriftelijk beantwoord. Voorts heeft een gesprek plaatsgevonden met PriceWaterhouseCoopers (PwC). Het onderzoek is afgerond op 17 maart 2003. Het concept van dit rapport is aan de Rechter-commissaris toegezonden. Het concept van dit rapport is tevens aan de heer S. Asseer , Commissarissen en aan PwC toegezonden. Hen is gevraagd desgewenst kanttekeningen te plaatsen bij het dat concept. Allen hebben dat gedaan. Dat commentaar is in dit rapport verwerkt, c.q. besproken in hoofdstuk 12.
2.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 4
/&,,1+,6725,6&+3(563(&7,()
Uit het beeld van de gepubliceerde jaarcijfers komt LCI naar voren als een onderneming die tot het begin van de negentiger jaren een geleidelijke groei met wisselende resultaten heeft vertoond. De aard van de activiteiten, distributie van vooral Kyocera-apparatuur (printers) bracht mee dat men sterk afhankelijk was van de marktontwikkelingen. De volgende cijfers geven daar een beeld van. (in mln guldens) 1985 1990 1993
netto omzet 9,7 112,6 81,3
winst na belastingen 0,3 8,5 -/- 2,2
Het jaar 1993 is een keerpunt. Uit de notulen van de vergaderingen van de Raad van Commissarissen (RvC) in dat jaar, blijkt dat er sprake is van een ernstige bestuurscrisis. Er blijkt een verlies te worden geleden. Eerst wordt de financieel directeur geschorst en wordt S. Asseer benoemd tot Directeur Operationale zaken en Executive Vice President. Direct daarna meldt de enige statutaire directeur zich op medisch advies ziek en keert niet meer terug. Vervolgens wordt Asseer benoemd tot de persoon die – ex artikel 20 van de statuten - tijdelijk belast wordt met het bestuur van de vennootschap (RvC 3-9-1993). Er wordt met hem per 24 augustus 1994 een definitieve arbeidsovereenkomst gesloten. Met de komst van Asseer begint een nieuwe fase in het bestaan van LCI. Hij realiseert zich dat een verbreding van de activiteiten buiten de distributie van apparatuur een levensnoodzaak is voor LCI om zich een plaats te verwerven op het terrein van de nieuwe economie. Het profiel van de onderneming wordt ingrijpend veranderd. Dat wordt, terugkijkend, duidelijk beschreven in het jaarverslag 2000/2001 (pag. 18): ³,Q KHW EHJLQ YDQ GH MDUHQ ¶ ]LMQ ZLM RQ]H DDQGDFKW RS VRIWZDUH HQ GLHQVWYHUOHQLQJJDDQULFKWHQ:LMKHEEHQRQ]HDFWLYLWHLWHQRSKHWJHELHGYDQ DGYLHV HQ SURMHFWPDQDJHPHQW XLWJHEUHLG WRHQ ZLM GH PDUNW ]DJHQ YHUVFKXLYHQQDDUHFRPPHUFH «««««« 7HUZLMO/&,]LFK]HOIHLJHQOLMN]DJDOVHHQOHYHUDQFLHUYDQ,QWHUQHWRSORVVLQJHQ EHYHLOLJLQJ HQ ±RQWZLNNHOLQJ ]LMQ ZLM HULQ JHVODDJG RP RQ]H NHQQLV NQRZ KRZHQRSORVVLQJHQRS]R¶QPDQLHUWRHWHSDVVHQHQYHUGHUXLWWHEUHLGHQGDW HUHHQVWDELHOHYHQZLFKWLVRQWVWDDQWXVVHQK\SHHQUHDOLWHLW´ Het nieuwe beleid luidt een periode van aanmerkelijke groei in, niet in het minst door de acquisitie van interessant geachte ondernemingen in Nederland en daarbuiten. De verdere omzetcijfers geven daar een beeld van. (In mln Euro)
1993 (zie hiervoor) 1998 1999/2000 2000/2001
netto omzet 37,0 187,9 256,8 310,6
winst na belastingen -/- 1,0 5,2 8,7 8,9
Deze fraai ogende lijn werd onverwacht en onverbiddelijk afgebroken door een voorlopige surséance van betaling op 13 november 2001, gevolgd door een faillissement op 17 december 2001. Alle jaarrekeningen zijn gecontroleerd en goedgekeurd door de externe accountant, sinds 1996 PriceWaterhouseCoopers NV. Het laatste jaarverslag (gedateerd 1 juni 2001) is optimistisch van toonzetting
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 5
ook ten aanzien van de toekomstverwachting. Het bevat geen enkele aanwijzing voor bestaande of opdoemende problemen. Waar en hoe ging het dan mis?
3.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 6
'(*52(,,1'(-$5(1
Ten tijde van de beleidswijziging in 1993 was LCI een onderneming van bescheiden omvang. Het had nauwelijks de financiële potentie om de beoogde diversificatie en daarmee gepaard gaande groei geheel op eigen kracht te realiseren. 3.1
'HHDUQRXWIRUPXOHDOVEDVLVYRRUJH]RQGHJURHL Het aandeel LCI was weliswaar sinds 16 juni 1989 op de effectenbeurs van Euronext Amsterdam genoteerd, maar het presteerde niet bovenmatig ten opzichte van de AEX-index. Acquisitie van andere ondernemingen op basis van aandelenruil lag daarom niet direct voor de hand. De oplossing werd voor een belangrijk deel gevonden in de selectie van veelbelovend geachte ondernemingen met een directeurgrootaandeelhouder, die ook na de overname nog bij zijn onderneming betrokken wilde blijven. De overnames geschiedden in beginsel op basis van een earn-out formule. De DGA kreeg een aandeel in de toekomstige winst gedurende een bepaalde periode. De betaling werd als regel verricht in aandelen LCI waarbij de beurskoers op een overeengekomen datum bepalend was voor de omrekening. Op zich was dit een succesformule. Dit systeem kan echter alleen maar goed werken wanneer de beurskoers blijvend een goede ontwikkeling te zien geeft. Om dat te bevorderen was groei van omzet en resultaat, alsmede het ontwikkelen van nieuwe initiatieven een doorlopende opdracht voor de onderneming. Het meerjarenoverzicht in het jaarverslag 2000/2001 (pag. 64) laat op dat punt sprekende cijfers zien voor de 5-jaars-periode 1996 t/m 2001. Een omzetgroei van Euro 95 mln over 1996 naar Euro 310 mln over 2000/2001. De winst nam in die periode toe van Euro 2,4 mln over 1996 tot Euro 8,9 mln over 2000/2001.
3.2
'HEHXUVNRHUVDOVEHODQJULMNHOHPHQWYRRUGHJURHL De in het zelfde jaarverslag (op pag. 13) opgenomen grafiek van het koersverloop van het aandeel LCI sinds 1993 versus de AEX-index en een Nasdaq compositie laat zien dat de LCI-koers ingaande 1995 een “out-performance” ten opzichte van beide indexen vertoont, zij het met forse uitslagen naar boven en beneden. In de jaren 1989/1995 bewoog de koers zich tussen Dfl. 6 en Dfl. 12 met een dieptepunt in 1993 op ongeveer Dfl 1,20. Na 1995 begon de groei goed: Ultimo 1996 Oktober 1997 Oktober 1998 Juli 1999 Juli 2000
Euro 7,15 “ 8,67 “ 9,57 “ 11,20 “ 16,05
Daarna zet de daling in tot Euro 4,20 op 27 juni 2001. Deze daling van de koers geschiedde mede onder invloed van het einde van de New Economy-hype. De dalende koers betekende een einde van het succes van de earn-out formule met aandelen LCI als betaalmiddel voor het aan de in functie gebleven DGA toekomende aandeel in de winst.
3.3
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 7
/&,RSKHWWRSSXQWYDQGHJURHL
De groei leidde tot een wijd vertakt concern. Het jaarverslag 1999/2000 zegt dat LCI zich sterk ontwikkeld heeft als een software- en services groep met 36 dochtermaatschappijen in 14 landen, met bijna 800 personeelsleden waaronder een groot aantal hoogwaardige IT-specialisten. De consolidatie 2000/01 omvat 42 entiteiten in 10 landen. De in het jaarverslag 2000/01 opgenomen gesegmenteerde informatie kent een deling naar twee hoofdgroepen van activiteiten met bijbehorende cijfers (pag. 53). (in mln Euro)
Software Consultancy
Services/Integrations Totaal New Technology
Netto omzet Bedrijfsresultaat
48,1 7,7
262,5 9,0
310,6 16,7
Totaal activa Totaal verplichtingen Garantievermogen + Achtergestelde leningen
40,1 21,4
109,3 70,2
149,4 91,6
Gemiddeld aantal personeelsLeden
57,8 536
488
1024
Met deze cijfers is de reële groei van de groep – retrospectief gezien – aan het einde van een ontwikkeling gekomen. De omzet is weliswaar nog met 21% toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar 1999/2000, doch de bruto marge slechts met 5,5% en het bedrijfsresultaat slechts met 9%. Door de toegenomen financieringslasten was de netto winst na belastingen slechts 2% hoger dan het voorgaande jaar. Dit blijft ver achter bij het nodige groeipad om de in het jaarverslag 1999/2000 uitgesproken verwachting te realiseren (pag. 34). In de Engelstalige versie luidt deze: ³5HFRJQL]LQJ RXU HQYLURQPHQW RI G\QDPLF JURZWK DQG PDLQWDLQLQJ ORQJ WHUP REMHFWLYHVWKHPDQDJHPHQWRI/&,LVFRPPLWWHGWRWKHGRXEOLQJRIHDUQLQJVSHU VKDUHZLWKLQWKHQH[WWKUHH\HDUV´ Deze verwachting wordt herhaald in het jaarverslag 2000/2001. Het management blijft derhalve gecommitteerd om dit doel in mei 2003 te bereiken. Ter illustratie de cijfers van de winst per aandeel in de relevante jaren. 1998/1999 1999/2000 2000/2001 Doel
Euro 0,25 0,34 0,32 0,68
Het concern bevindt zich bij de afsluiting van het boekjaar 2000/2001 op een cruciaal punt, ja zelfs op een keerpunt van wegen, waar gekozen zal moeten worden. Immers: •
De succesvolle earn-out formule is uitgewerkt. De aandelenkoers biedt geen steun meer en betaling van winstaandelen in contanten is een nauwelijks
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 8
haalbare zaak. De eerder overgenomen ondernemingen hebben nimmer dividend aan de holding uitgekeerd; zij hadden de cash-flow nodig om het gekozen groeipad te kunnen financieren.
3.4
•
De handel in producten van derden werd geleidelijk afgestoten om ruimte te maken voor nieuwe ontwikkelingen (software, serviceverlening en connectivity). Wel werden in Oostenrijk nog private label computers vervaardigd, maar de handelsactiviteiten waren per 28-2-2001 afgestoten, mede om de last van de post handelsdebiteuren te reduceren.
•
Een aantal onderzoeksprojecten, en daarvan met name Smartpen, vroegen veel aandacht en investeringen. De ontwikkeling van LCI-Smart Pen, een op biometrics gebaseerd beveiligd authenticatie-instrument was essentieel voor de toekomst van LCI. Blijkens de jaarverslagen werd Smart Pen als een belangrijke toekomstige winstbron gezien. Er zouden echter nog aanzienlijke bedragen nodig zijn om dit product marktgereed te maken. Per einde boekjaar 2000/2001 was in dit project reeds ca. Euro 20 mln als Onderhanden werk geactiveerd ter latere amortisering.
'HUHJHOLQJYDQGHILQDQFLHULQJYDQ/&,7HFKQRORJ\*URXS19 Zoals eerder opgemerkt leidde de groei tot een geografisch wijd vertakte groep, met een kleine holding (begin 2000 nog slechts 4 personen). LCI was een gedecentraliseerd concern waarin de werkmaatschappijen een grote mate van autonomie hadden. Dat was begrijpelijk wanneer de acquisitie-formule in aanmerking wordt genomen. Het verwerven op earn-out basis van ondernemingen in bezit van een directeur-grootaandeelhouder, die als directeur aanbleef, maakte een dergelijke autonomie bijna vanzelfsprekend. De directeur had er belang bij om op basis van zijn eigen netwerk goed op de winkel te passen en waar mogelijk te groeien. Dat betekende onder meer ook het veelal continueren van bestaande bankrelaties. Kort gezegd het aantrekken van eventueel nodige kredietfaciliteiten was een zaak van de directeur ex-eigenaar resp. de aangewezen landen-manager. Deze functionarissen waren verantwoordelijk voor het eigen liquiditeitsbeheer. Het ontsloeg LCI Technology Group N.V. van de zorg om een centrale financiering van het concern te regelen. Een uitzondering bestond voor het belangrijke ontwikkelingsproject SmartPen dat in deze fase nog geen inkomsten van betekenis genereerde. Uit dien hoofde was er op centraal niveau geen “treasury-functie”. Evenmin bestond er een periodieke rapportage aan de holding over de liquiditeitspositie van de afzonderlijke maatschappijen. Het leggen van de verantwoordelijkheid op locaal niveau in combinatie met de earn out-formule werkte bevredigend. Een bijkomend nadeel was dat de winsten vooral op locaal niveau bleven om verdere groei te financieren. Er bestond geen intern dividendbeleid met een “arme” holding als gevolg. Twee factoren maakten dat de financiering van LCI een vraagstuk van bijzondere zorg werd. Allereerst kwam dat door de groei van de groep in Oostenrijk, vooral door de acquisitie van CCW in december 1998 met een flinke debiteurenpositie. Voorts diende de verdere ontwikkeling van het project SmartPen tot en met de marktintroductie gefinancierd te worden. Daarvoor waren aanzienlijke bedragen nodig.Het was mede hierdoor dat de jaarlijkse kasstroom voor de jaren vanaf 1997 ondanks de forse winstinhouding een aanzienlijk tekort vertoonde (bedragen in Eur mln).
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 9
1997 1998 1999 1999/2000 2000/2001
- 4,3 - 5,1 - 7,2 + 0,9 - 24,7
Tussen de beide laatste jaren heeft een verschuiving plaatsgevonden die een verklaring geeft voor de forse omslag. Per balansdatum 1999/2000 heeft een debiteurenswap in Oostenrijk plaatsgevonden tot een bedrag van ca. Eur 25 mln. De daardoor verkregen contanten vloeiden in het begin van het boekjaar 2000/2001 weer terug naar de bank door de terugkoop van de gecedeerde debiteurenportefeuille. De geconsolideerde balanspositie bij de 4 laatste balansafsluitingen is hierna weergegeven, onderscheiden naar het, financieel gezien, korte en lange segment. (NB in 1998 is het boekjaar veranderd van kalenderjaar in een gebroken jaar 1-5 / 30-4): (in mln Euro) Activa Lang Vaste activa Onderhanden projecten Uitgestelde belastingvordering Kort Voorraden Handelsdebiteuren Overige vorderingen Geldmiddelen Totaal Passiva Lang Garantievermogen Kredietinstellingen Voorzieningen Kort Handelscrediteuren Kredietinstellingen Belastingen/Overige schulden Totaal
30-4-2001
30-4-2000
30-4-1999
31-12-1997
22,6 32,0 6,1 60,7
20,8 16,6 3,5 40,9
16,1 6,1 1,5 23,7
7,8 1,8 9,6
15,9 62,7 9,7 0,4 88,7
20,8 42,6 10,0 1,8 75,2
16,8 52,7 13,3 3,1 85,9
12,3 26,2 10,6 3,8 52,9
149,4
116,1
109,6
62,5
57,8 8,4 1,5 67,7
41,6 8,9 2,4 52,9
35,0 9,7 3,0 47,7
16,9 2,4 1,2 20,5
22,1 47,8 11,8 81,7
22,5 24,6 16,1 63,2
22,9 26,7 12,3 61,9
17,7 15,1 9,2 42,0
149,4
116,1
109,6
62,5
De financiering van het lange en korte segment blijkt tot het einde van het boekjaar 2000/2001 redelijk gelijke tred gehouden te hebben met de investeringen. In deze opstelling is de post Onderhanden projecten als “Lang” aangemerkt in afwijking van de rubricering in het gepubliceerde jaarverslag. Reden: het langlopende karakter van het overgrote deel van het geïnvesteerde bedrag.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 10
De investeringen in het lange segment betreffen vooral de post Onderhanden projecten, waarvan met name Smart Pen. Hiervoor konden in 1998 en 2000 achtergestelde converteerbare leningen worden aangetrokken (per 30-4-2001 pro resto Euro 12,3 mln, resterende looptijd twee jaar) alsmede in 1998 twee gewone achtergestelde leningen ad Euro 9,1 mln met een looptijd van 7 jaar (per 30-4-2001 pro resto Euro 6,3 mln). Hetzelfde geldt voor de financiering van het korte segment, waarbij met name de post Handelsdebiteuren aandacht vraagt. De geconsolideerde balans per 30 april 2001 presenteert een totaalbedrag aan Debiteuren van Euro 62,7 mln, waarvan Euro 26 mln voor rekening komt van de Oostenrijkse deelneming. Van dit bedrag heeft Euro 21 mln betrekking op – wat in het jaarverslag 2000/2001 wordt genoemd – “een tijdelijke toename van de handelsdebiteuren als gevolg van vorderingen op Oostenrijkse (semi-)overheidsorganisaties”. De sprong ten opzichte van 30-4-2000 wordt vooral verklaard door de hiervoor genoemde debiteurencessie per die datum. De financiering in het korte segment via kredietinstellingen beloopt per 30 april 2001 Euro 47,8 mln. Voor Oostenrijk is dit Euro 28 mln, dus meer dan de gehele uit dat land stammende debiteurenpost. Het jaarverslag 2000/01 meldt (op pag. 53) dat LCI als concern beschikt over kredietfaciliteiten tot een bedrag van Euro 72,5 mln, waarvan ca. 66% is aangewend (Euro 47,8 mln). Blijkens een intern overzicht uit Oostenrijk belopen de kredietlijnen in dat land per 28 maart 2001 een bedrag van ongeveer Euro 46 mln (ATS 630 mln), waarvan derhalve Euro 28 mln is benut. Een deel van de kredietruimte op concernniveau (34% van de beschikbare faciliteiten) zou op grond van deze gegevens aan Oostenrijk toegeschreven moeten worden. Er moet aan getwijfeld worden of aldus een juist beeld in het jaarverslag wordt gegeven. Uit aangetroffen correspondentie blijkt dat reeds in maart 2001 de betrokken Oostenrijkse banken de kredietlijnen belangrijk willen terugdringen. Bij de jaarafsluiting 2000/2001 was het management voorts bekend met het feit dat de faciliteiten in Oostenrijk naast de locale zekerheidstelling via debiteuren en voorraden nagenoeg geheel waren afgedekt door aan de banken (en enkele crediteuren) afgegeven Letters of Comfort (Patronatserklärungen) van de Nederlandse holding, LCI Technology Group NV. In de jaarrekening 2000/2001 is van het bestaan van deze verklaringen geen melding gemaakt. Intern wordt als reden gegeven dat deze comfortletters niet het gewicht van een garantie hebben. Over Oostenrijk is in het voorgaande reeds in algemene zin het nodige gezegd. In hoofdstuk 6 komt een en ander meer uitgebreid aan de orde. Een belangrijk punt van aandacht was de verdere financiering van de afsluitende ontwikkeling van SmartPen en de daaropvolgende marktintroductie. Deloitte & Touche, Corporate Finance (Brussel) becijferde in een rapport van oktober 2000, dat voor het marktgereed maken van het ontwikkelde prototype van de Smart Pen in de jaren 2000-2002 ongeveer US$ 39 mln benodigd zouden zijn. Latere rapporten van hetzelfde bureau berekenen een negatieve cashflow voor de boekjaren 2002 t/m 2004 van US$ 56 mln (mei 2001) resp. US$ 40 mln (augustus 2001). Het verschil tussen beide berekeningen wordt veroorzaakt door een andere inschatting van de kosten van productie en marketing. Ten tijde van de jaarafsluiting 2000/2001 waren er wel contacten over het verkrijgen van de benodigde lange financiering. Gedacht werd aan het interesseren van gespecialiseerde institutionele beleggers gevolgd door een beursgang. Intern werd
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 11
begin 2001 gewerkt aan de voorbereiding van presentaties aan geïnteresseerden, die in het tweede halfjaar georganiseerd zouden moeten worden. Per balansdatum en ten tijde van de algemene vergadering op 29 juni 2001 bestonden er nog geen harde toezeggingen van mogelijke financiers. Het onderwerp SmartPen komt meer specifiek aan de orde in hoofdstuk 7. Het ontbreken van een toereikende rapportage van de werkmaatschappijen aan de holding over de liquiditeitspositie heeft LCI in ernstige mate parten gespeeld in de kritische periode maart/augustus 2001.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 12
4.
+(7-$$59(56/$*1$'(5%(=,(1 De volgende zaken vermeld in het jaarverslag vragen aandacht in het kader van het onderhavige onderzoek.
4.1
'HVLQYHVWHULQJHQ%HOJLs Onder het kopje Desinvesteringen wordt (op pag. 29) het volgende vermeld: ³/&, RQGHUNHQGH GH NUDFKW YDQ KHW PDQDJHPHQW YDQ /&, (UXGLFW PHW DOV JHYROJ HHQ G\QDPLVFKH JURHL YDQ GLW EHGULMI 'DDURP KHEEHQ ZLM KHW ORFDOH PDQDJHPHQWWRHJHVWDDQRPWZLQWLJSURFHQWYDQKHWKXLGLJHDDQGHOHQNDSLWDDOWH YHUZHUYHQ 'H]H WUDQVDFWLH PRWLYHHUW KHW PDQDJHPHQW YDQ GLW VQHO JURHLHQGH EHGULMIHQ]RUJWYRRUHHQYRRUW]HWWLQJYDQGHZLQVWJURHL´ Voorts wordt in deze paragraaf het volgende vermeld: ´:LM KHEEHQ RQ]H ZLQVWNDQVHQ YHUJURRW GRRU RQV WH FRQFHQWUHUHQ RS RQ]H FRQVXOWDQF\ EHQDGHULQJ (NB tegenover projectmanagement) WHUZLMO ZLM RS KHW]HOIGH PRPHQW /&, ,QIRVRIW KHEEHQ WRHJHVWDDQ RP EXLWHQVWDDQGHUV GH SRRUWHQ WRH WH ODWHQ RP KXQ PDUNWDDQGHHO WH YHUJURWHQ *HEDVHHUG RS GH VWUDWHJLH HQ GH JHYROJWUHNNLQJ GDDUXLW KHHIW /&, KDDU EHODQJ LQ ,QIRVRIW WHUXJJHEUDFKWYDQSURFHQWQDDUYLMIHQYHHUWLJSURFHQW´ Over deze desinvesteringen in België wordt nog een verdere toelichting gegeven. Allereerst op pag. 30/31 in het Directieverslag: ³2QGHU GH EHGULMIVODVWHQ ]LMQ GH GHVLQYHVWHULQJHQ JHGXUHQGH KHW MDDU RSJHQRPHQYDQLQ,QIRVRIWSHUMDQXDULHQLQ(UXGLFW(enz)SHU DSULO 'H]H EHODQJHQ ZHUGHQ DDQ GH YRRUPDOLJH HLJHQDUHQ YHUNRFKW WHJHQ PDUNWZDDUGH DDQ KHW HLQGH YDQ KXQ HDUQRXW WHQHLQGH GH FRQWLQXwWHLW YDQ ZLQVWJHYHQGKHLG YDQ GH]H YHQQRRWVFKDSSHQ WH ZDDUERUJHQ 'H]H GHVLQYHVWHULQJHQ WH]DPHQ PHW GH NRVWHQ YDQ KHW GLVFRQWLQXHUHQ HQ UHRUJDQLVHUHQ YDQ EHSDDOGH DQGHUH EHGULMIVDFWLYLWHLWHQ OHYHUGHQ HHQ QHWWR ERHNZLQVWRSYDQ(XURPOQ´ En verder in de jaarrekening (op pag. 53) in de toelichting op de post Overige Bedrijfslasten met de volgende tekst: ³2QGHU RYHULJH EHGULMIVODVWHQ ]LMQ RSJHQRPHQ NRVWHQ DOV JHYROJ YDQ KHW GLVFRQWLQXHUHQYDQEHSDDOGHEHGULMIVDFWLYLWHLWHQYRRUHHQEHGUDJYDQ(XUR POQ DOVPHGH KHW UHVXOWDDW YDQ JHGHHOWHOLMNH DIVWRWLQJ YDQ DFWLYLWHLWHQ HQ GHHOQHPLQJHQYRRUHHQEHGUDJYDQ(XURPOQUHVXOWHUHQGLQHHQQHWWRZLQVW YDQ(XUR(XUR ´ Deze desinvesteringen en de bijbehorende bedragen vragen een nadere beschouwing op grond van de onderliggende stukken. Dat zal geschieden in hoofdstuk 5.
4.2
2RVWHQULMN
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 13
Onder desinvesteringen (pag. 29) komen niet alleen Belgische investeringen aan de orde maar ook een desinvestering in Oostenrijk en wel in de volgende bewoordingen: ³6LQGVPDDUWOHJW&&:LQ2RVWHQULMN]LFKYROOHGLJWRHRSKHWDVVHPEOHUHQ YDQVHUYHUVHQFRPSRQHQWHQ'HYHUNRRSDFWLYLWHLWHQYDQ&&:ZHUGHQYHUNRFKW DDQGHUGHQ'H]HWUDQVDFWLHKLHOGRRNHHQVDPHQZHUNLQJVRYHUHHQNRPVWLQGLH &&:KHWH[FOXVLHYHUHFKWJHHIWRPGH]HFRPSXWHUVWHDVVHPEOHUHQ´ Hier blijft onvermeld dat met de verkoopactiviteiten tegelijk dochtermaatschappij Interconnect aan dezelfde derden werd verkocht. Ook, dat die derden dezelfde personen zijn die twee jaar eerder CCW aan LCI verkochten en een earn-out contract sloten met als gevolg dat ze tot en met de hier bedoelde verkoop nog manager van CCW zijn. Terwijl op twee plaatsen in het jaarverslag melding wordt gemaakt van het resultaat behaald op de Belgische desinvesteringen, ontbreekt enige aanduiding over het resultaat op de verkoop in Oostenrijk. Ook deze desinvestering vraagt een nadere beschouwing op basis van de onderliggende stukken. Dat zal geschieden in hoofdstuk 6. 4.3
6PDUW3HQ Onder het kopje Balans (pag. 31) wordt aandacht besteed aan de toeneming van het balanstotaal met Euro 33 mln. Daarover wordt opgemerkt: ³'LW LV YRRUQDPHOLMN KHW JHYROJ YDQ GH WRHJHQRPHQ EHGULMIVDFWLYLWHLWHQ GH LQYHVWHULQJHQLQ6PDUW3HQYRRUHHQEHGUDJYDQ(XURPOQHQHHQWLMGHOLMNH WRHQDPH YDQ GH KDQGHOVGHELWHXUHQ RS 2RVWHQULMNVH VHPL RYHUKHLGVRUJDQL VDWLHVYRRUHHQEHGUDJYDQ(XURPOQ´ Dat het hier gaat om handelsdebiteuren van CCW, die bij de verkoop van de handelsactiviteiten zijn achtergebleven, blijft overigens onvermeld. Het project Smart Pen is opgenomen onder de balanspost Voorraden en daarvan Onderhanden werk. In de toelichting komt Smart Pen voor met een bedrag van Euro 19,6 mln, tegen Euro 8,5 mln een jaar eerder. De waarderingsgrondslag van Onderhanden werk luidt als volgt: «« 2QGHUKDQGHQ ZHUN ZRUGW JHZDDUGHHUG RS EDVLV YDQ GH EHVWHGH PDWHULDOHQ HQ DUEHLGVNRVWHQ RQGHU DIWUHN YDQ RS SURMHFWEDVLV EHSDDOGH WH YHUZDFKWHQ YHUOLH]HQHQYRRUXLWJHIDFWXUHHUGHWHUPLMQHQ Dit project vraagt eveneens een nadere beschouwing. Dat zal geschieden in hoofdstuk 7.
4.4
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 14
2YHULJH]DNHQGLHGHDDQGDFKWWUHNNHQ
Onder Overige vorderingen (in de balans 2000/2001 met Euro 11,3 mln) is blijkens de toelichting (pag. 52) een bedrag opgenomen van Euro 6.137.000 (2000 Euro 3.481.000) uit hoofde van verschillen tussen commerciële en fiscale waardering van balansposten en uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie, indien en voorzover het waarschijnlijk is dat deze posten worden gerealiseerd. Deze vordering heeft voor een belangrijk deel een langlopend karakter. Aan het slot van de paragraaf Toekomst in het Directieverslag (pag. 37) wordt een in het voorgaande jaarverslag 1999/2000 uitgesproken verwachting herhaald: ³5HNHQLQJKRXGHQG PHW GH]H RPVWDQGLJKHGHQ KHUKDDOW KHW PDQDJHPHQW YDQ /&, KDDU WRH]HJJLQJ YDQ YRULJ MDDU RP GH ZLQVW SHU DDQGHHO LQ GULH MDDU WH YHUGXEEHOHQ+HWPDQDJHPHQWEOLMIWGHUKDOYHJHFRPPLWWHHUGRPGLWGRHOLQPHL WHEHUHLNHQ´ Ter illustratie: de winst per aandeel was over 1999/2000 Euro 0,34 tegen Euro 0,32 over 2000/2001. Het beoogde doel is derhalve Euro 0,68. Het behalen van dat doel is vrijwel geheel afhankelijk van het succesvol op de markt brengen van de Smart Pen. Zie daarvoor hoofdstuk 7. Tenslotte is de Kasstroom een punt dat de aandacht trekt. Het geconsolideerde kasstroomoverzicht 2000/2001 (pag. 54) geeft een tekort van Euro 24,7 mln tegenover een positief bedrag over 1999/2000 van Euro 0,9. Dit tekort werd geheel gedekt door toeneming van het korte bankkrediet en afname van de liquide middelen. Het tekort ontstaat primair door de toegenomen post handelsdebiteuren in Oostenrijk, zoals reeds enkele malen genoemd, met Euro 20 mln. De resterende Euro 4,7 mln wordt door Smart Pen verklaard. De verslechtering van de netto kasstroom ten opzichte van het vorige jaar is overigens slechts een verschuiving van boekhoudkundige aard. De post handelsdebiteuren was ultimo april 2000 feitelijk niet lager dan ultimo april 2001, eerder nog hoger. Er werd toen echter met een bank cessie van debiteuren voor de balansdatum afgesproken. Achteraf blijkt dit te zijn geschied met het recht van retrocessie na de balansdatum. De vorderingen kwamen daardoor kort na de balansdatum weer terug in de boeken van CCW. Balanseffect: de post debiteuren werd in dat jaar lager, de korte bankfinanciering lager en de netto kasstroom positief. Gaat men aan deze cessie en retrocessie voorbij dan zou 1999/2000 reeds een fors tekort op de netto kasstroom getoond hebben en zou 2000/01 niet zo negatief zijn uitgekomen. Het jaarverslag 1999/2000 biedt geen aanknopingspunt voor deze transactie met de banken. De jaarlijkse kasstroom is onverminderd negatief vanaf het boekjaar 1994. De gehele cashflow is in die jaren nodig geweest om in de groei te kunnen investeren.
5. 5.1
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 15
'('(6,19(67(5,1*(1,1,1%(/*,É (UXGLFW Zoals reeds opgemerkt is volgens het jaarverslag 2000/01 in dat jaar een belang van 20% in Erudict (Brussel) NV, Erudict (Antwerpen) NV en System Solutions Luxemburg SA verkocht aan de voormalige eigenaar, die aan het einde van de oorspronkelijke earn-out periode was gekomen. De toelichting (pag. 29) wekt de indruk dat het initiatief terzake is uitgegaan van de voormalige eigenaar, de heer Luc Dehaene. Volgens een op 25 juli 2002 door Dehaene afgelegde verklaring is het initiatief uitgegaan van CEO Sam Asseer. Zowel door Asseer als door de Corporate Controller is Dehaene in maart/april 2001 voor het eerst telefonisch benaderd over een terugkoop van aandelen. Zijn earn-out periode zou in april 2001 aflopen en hij zou Erudict gaan verlaten. LCI wilde hem behouden. Dehaene was bereid om over terugkoop te praten mits deze transactie gecombineerd zou worden met een bevredigend Profit Sharing Plan dat mede aangewend zou kunnen worden om de aandelenkoop te financieren. Pas na einde april 2001 vinden meer concrete gesprekken plaats over twee overeenkomsten, één voor de koop van de aandelen en één voor het winstdelingsplan. Dat zou allereerst geschieden via letters of intent die daarna in definitieve overeenkomsten zouden worden uitgewerkt. Naar het oordeel van Dehaene kon geen overeenstemming worden bereikt omdat het voorstel tot terugkoop van de aandelen geen samenhang bevatte met een voor hem aanvaardbaar winstdelingsplan. Op 30 mei 2001 ontvangt Dehaene van Maaskant met begeleidende E-mails een letter of intent voor de aandelenkoop en een brief met een voorstel voor een winstdelingsplan, beide gedateerd 26 april 2001. Ook dit laatste stuk heeft het karakter van een intentieverklaring. Het verzoek was eventuele vragen telefonisch af te handelen en zo niet de letter of intent te ondertekenen en per fax te retourneren waarna Asseer voor LCI zal ondertekenen. Op 1 juni 2001 wordt in een telefonisch onderhoud met Asseer en Maaskant door hen aan Dehaene gevraagd de beide stukken nu te ondertekenen. Ze zijn nog niet bindend, zo stellen Asseer en Maaskant, omdat er nog diverse voorbehouden voor verdere onderhandelingen zijn ingebouwd voordat een definitieve overeenkomst zal worden afgesloten. LCI had de ondertekende letter of intent over de koop van de aandelen door Dehaene nodig om aan de groepsaccountant over te leggen. De adviseurs van Dehaene bevestigen deze het niet bindende karakter, waarna hij de beide intentieverklaringen ondertekent. Aldus worden op 1 juni 2001 de op 26 april 2001 gedateerde stukken door beide partijen ondertekend. Deze door Dehaene geschetste gang van zaken vindt bevestiging in een aangetroffen handgeschreven memo van de corporate controller aan de bedrijfsjurist, gedateerd 2 juni 2001. Maaskant schrijft dat LCI twee overeenkomsten met Dehaene heeft afgesloten en wel over de verkoop van 20% van de aandelen in Erudict Brussel, Antwerpen en Luxemburg alsmede een earnout/commission schema voor de komende drie jaar. Stuyfzand wordt gevraagd de “final agreements” uit te werken. Dat wordt dan kort dag, want de beoogde “closing date”, zoals opgenomen in de “letters of intent” van 26 april, is 11 juni 2001. De accountant acht de hem getoonde intentieverklaring betreffende de koop door Dehaene van het 20% belang kennelijk niet toereikend om een verwerking van de
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 16
verkoop in de jaarrekening 2000/01 te aanvaarden. Dat blijkt uit een E-mail op 13 juni van Maaskant aan Dehaene waarin gesuggereerd wordt om de tijdsdruk weg te nemen die voortkomt uit de letter of intent (enkelvoud!) waarin een Closing Date van 11 juni wordt genoemd en tevens “om onze accountant gerust te stellen”. In aansluiting op deze redengeving vraagt Maaskant aan Dehaene om een fax met een voorgestelde tekst terug te zenden aan LCI. Daarin zou Dehaene vragen om de closing date van 11 juni uit te stellen tot een latere datum. Dehaene heeft terzake een brief aan Asseer gezonden, gedateerd 13 juni 2001. Hij zegt daarin meer tijd nodig te hebben om zijn eerdere intenties ten behoeve van een definitieve overeenkomst uit te werken. Hij zegt toe daar op korte termijn op te zullen terugkomen. Vanaf 15 juni 2001 pogen Asseer en Maaskant onophoudelijk Dehaene te bereiken. Op 19 juni 2001 bezoeken beiden Dehaene op zijn kantoor. Zij leggen hem een Share Transfer Agreement voor, gedateerd 15 juni 2001. Volgens zijn verklaring had Dehaene tot dat moment geweigerd een dergelijke overeenkomst te ondertekenen wegens het ontbreken van een daarmede verbonden winstdelingsregeling, die voor hem aanvaardbaar is. Asseer en Maaskant drongen aan om toch akkoord te gaan. In de woorden van Dehaene: ³=LMVWHOGHQGXLGHOLMNGDW GHFRPSDQ\DFFRXQWDQWYDQ/7*3ULFH:DWHUKRXVH&RRSHUVHHQGRFXPHQWQRGLJ KDGGDWEHZHHVGDWHUHHQRYHUGUDFKWZDVYDQYDQGHDDQGHOHQYDQ(UXGLFW 19HQ6\VWHP6ROXWLRQV/X[HPEXUJ6$´. Desondanks weigerde Dehaene zijn fiat te geven. Er werd naar zijn zeggen ter plaatse een uitweg gevonden door het opstellen van een “side letter” waarin werd vastgelegd dat de “Share Transfer Agreement” zou vervallen indien er voor 15 augustus 2001 geen Profit Sharing Agreement tot stand zou komen. In samenhang met deze ter plaatse op 19 juni 2001 door Sam Asseer ondertekende verklaring gericht aan Luc Dehaene, was deze bereid de overeenkomst te ondertekenen. Zijn opmerking over de dan “foute” datering (15 juni 2001), van de overeenkomst in relatie tot de datering van de “side letter” (19 juni 2001) werd gepareerd met de reactie dat het 15 juni 2001 moest blijven “RPGDW DQGHUV KHW MDDUUDSSRUW GLHQGH KHUGUXNW WH ZRUGHQ´ Dat past in de tijdtabel rond de jaarverslaggeving. Het jaarverslag was al in druk en bevatte de in hoofdstuk 4 aangehaalde passages over deze verkoop en de boekwinst was in de jaarrekening verwerkt. De datering van het verslag was 1 juni 2001, de publicatie van de jaarcijfers werd voorzien op 14 juni 2001, de Algemene Vergadering van aandeelhouders op 29 juni 2001. Een meer directe verklaring voor de wens om de ondertekening op 15 juni 2001 te dateren is de volgende. Kennelijk onder druk van vragen van de behandelend accountant van PriceWaterhouseCoopers (PwC), zendt Maaskant met een faxbericht van 15 juni 2001 “the Share Transfer Agreement regarding the sale of Erudict” aan de betrokken accountant. De enige reden dat het stuk nog niet is ondertekend is van logistieke aard; Dehaene is op zakenreis in het buitenland. Uiterlijk 19 juni 2001 zal de ondertekende overeenkomst aan de accountant worden gezonden, aldus Maaskant. Dehaene was op 19 juni 2001 naar zijn zeggen slechts bereid deze overeenkomst te ondertekenen nadat hij de “side letter” van die datum had ontvangen. Het is te verklaren waarom LCI stond op een ondertekening per 15 juni 2001. Curatoren hebben deze door Dehaene geschetste gang van zaken aan Sam Asseer voorgehouden. Diens schriftelijke reactie daarop luidde dat er in april 2001 overeenstemming is bereikt tussen LCI en Dehaene, maar dat de overeenkomst op verzoek van Dehaene nader moest worden uitgewerkt om fiscale redenen.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 17
In de RvC-vergadering op 9 februari 2001 maakt Asseer melding van de mogelijke verkoop van een gedeelte van het belang in Erudict en Infosoft. Commissarissen besluiten dat dergelijke desinvesteringen behoren door te gaan, aangezien die het normale bedrijfsbeleid behoren. De Raad van Commissarissen wordt over dat principe verder geïnformeerd in een telefonische vergadering op 25 april 2001 (11.00 uur). Dit wordt aldus vastgelegd: 6$XSGDWHVWKHERDUGRQWKHSULQFLSOHDJUHHPHQWVZLWK(UXGLFWZKHUHE\0U/ 'HKDHQHZLOOEX\EDFNRI(UXGLFW2IFRXUVHWKHPDLQLVVXHLVDURXQGWKH IDFWWRJLYH0U'HKDHQH WKHIHHOLQJ RI RZQHUVKLS DV KLV HDUQRXW H[SLUHV 7KH ERDUG DVNV DERXW WKH GXUDWLRQ RI 0U 'HKDHQH¶V FRQWUDFW 6$ VWDWHV WKDW WKH LQWHQWLRQLVWRFRYHUWKHQH[WWKUHH\HDUV7KHERDUGJLYHVLWVDJUHHPHQW´ Het management achtte zich aldus formeel gedekt; de goedkeuring werd net voor de jaarafsluiting verkregen. In latere RvC-vergaderingen komt deze zaak niet meer specifiek aan de orde. Dat past in het vorengenoemde principe dat het kopen en verkopen van bedrijven behoort tot de normale bedrijfsactiviteiten, zeker wanneer bij de transactie (mede)eigenaars zijn betrokken voor wie de earn-out periode afloopt. Ook komt het niet aan de orde op 1 juni 2001 wanneer het concept-rapport (d.d. 315-2001) van PwC wordt besproken aanwezigheid van de behandelende accountants. Dat concept noemt wel de aandelentransactie inzake Infosoft maar niet die van Erudict. Op de vraag van commissarissen aan de accountant of er nog een belangrijk punt is te melden antwoordt deze ontkennend: natuurlijk zijn er wel punten van ondergeschikt belang. De financiering van Smart Pen is echter probleem nummer één. Aldus de notulen. De accountant had hier ter informatie van Commissarissen kunnen wijzen op de nog bestaande onduidelijkheden rondom de verkoop van de aandelen aan Dehaene. De bewijsstukken van de Erudict-deal waren toen nog niet toereikend. Het later verstrekte definitieve accountantsrapport gedateerd 1 juni 2001 kent wel een specifieke passage over de aandelentransactie Erudict. 1%RIGLWGHILQLWLHYHUDSSRUWGRRUGH5Y&±QDMXOL±QRJEHVSURNHQLVEOLMNWQLHW XLWGHQRWXOHQ'HJHEHXUWHQLVVHQLQ2RVWHQULMNNULMJHQGDQDOOHDDQGDFKW Op basis van vorenstaande feiten zou gesteld moeten worden dat de aandelentransactie niet tot stand is gekomen en dat er voor de jaarafsluiting op 30 april 2001 ook geen intentieovereenkomst is gesloten zodat deze transactie niet in de jaarrekening 2000/01 verwerkt had kunnen worden. Het lijkt er op dat de accountant op dit punt door het management niet volledig is geïnformeerd, ondanks de ondertekende “Letter of representation” van het management aan PwC, gedateerd 1 juni 2001. In een persbericht van 18 oktober 2001 wordt op indirecte wijze toegegeven dat er feitelijk geen terugkoop van aandelen Erudict heeft plaatsgevonden. Er is daar sprake van het herzien van earn-out contracten. Dan wordt in het persbericht opgemerkt: ³/&, KHHIW UHHGV HHQ DNNRRUG EHUHLNW PHW KHW %HOJLVFKH (UXGLFW 19 ZDDU]HKHWPLQGHUKHLGVDDQGHHOYDQWHUXJNRRSW´. Dit is een indirecte manier om te melden dat de deal van juni 2001 niet is doorgegaan. Het is van belang om na te gaan op welke wijze de gepretendeerde verkoop van 20% van de aandelen aan Dehaene in de jaarrekening 2000/01 is verwerkt. Daarvoor moet teruggevallen worden op interne stukken uit het balansdossier, zoals dat in het archief van LCI is aangetroffen, alsmede op de mededeling in het
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 18
accountantsrapport over 2000/2001. De verkoopprijs volgens het contract beloopt Euro 2,7 mln en de winst op verkoop komt uit op Euro 2.234.000. Deze winst is als bate verwerkt onder Overige bedrijfslasten. De vordering op Dehaene is voor Euro 2.705.000 onder Financiële vaste activa opgenomen, te betalen in drie termijnen in de jaren 2002 t/m 2004. Het jaarresultaat 2000/01 voor belastingen is derhalve met Euro 2,2 mln gunstig beïnvloed door deze transactie (op een totaal van Euro 12,9 mln). Aangezien deze bate belastingvrij is, geldt dit effect ook voor de nettowinst 2000/2001 (Euro 8,9 mln). 5.2
,QIRVRIW Zoals eerder opgemerkt is per 1 januari 2001 een belang van 55% in de tot dan volledige dochteronderneming Infosoft Harelbeke België, verkocht aan 2 naamloze vennootschappen van de vroegere eigenaar, de heer L. Vanpoucke. LCI behield daarna een minderheidsbelang van 45%. Tegelijkertijd werd de Earn-out overeenkomst met Vanpoucke vernieuwd voor de periode 1 januari 2001/30 juni 2004. Infosoft heeft per 31-12-2000, inclusief de winst over de periode 1 mei – 31 december 2000, een boekwaarde van Euro 3.149.000 waarvan 55% uitkomt op afgerond Euro 1.732.000. De prijs wordt blijkens de overeenkomst van 30 april 2001 bepaald op Euro 6.135.000, hetgeen een boekwinst van Euro 4.403.000 oplevert, welk bedrag als bate onder Overige bedrijfslasten (van LCI Technology N.V., een andere Belgische werkmaatschappij) wordt geboekt De totale verkoopprijs bedraagt Euro 6.135.000 en wordt als volgt voldaan: -
Euro 2.960.214 op de datum van ondertekening door Computer Solutions via overboeking van 586.007 aandelen LCI Technology Group N.V. In feite betaalt Computer Solutions NV een deel van de koopsom met aandelen LCI, die mogelijk eerder in het kader van de Earn Out zijn ontvangen;
-
een bedrag van Euro 495.000 ten laatste op 30 september 2001 door Computer Solutions;
-
een bedrag van Euro 2.679.786 ten laatste op 20 december 2004 door Infohard NV.
Van de vordering wegens de verkoop wordt in de balans per 30 april 2001 Euro 3.175.000 opgenomen onder Financiële vaste activa, Dit is het als langlopend aangemerkte deel van de verkoopsom. Enkele bijzondere bepalingen in de overeenkomst zijn de volgende: LCITG blijft borg en garant staan voor de kredieten van Infosoft die lopen bij Artesia bank (volgens kredietbrief van 13 februari 2001), zodat de huidige kredieten minstens op het huidige peil blijven. De balans van Infosoft per 30 april 2001 vermeldt kortlopende schulden aan kredietinstellingen tot een bedrag van Bfrs 55 mln. LCITG zal eveneens borg en garant staan voor bestaande leasing kredieten. Computer Solutions zal haar schulden ten opzichte van Infosoft voldoen tegen uiterlijk 30 september 2001. Hetzelfde geldt voor schulden van LCITG en dochtermaatschappijen jegens Infosoft.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 19
Reeds op 22 juni 2001 blijkt een addendum op de vorenbesproken overeenkomst nodig te zijn omdat Artesia bank het krediet aan Infosoft bij brief van 19 juni 2001 heeft opgezegd. Het blijkt te gaan om een kredietlijn van Brfs 56,5 mln. Gezien de verplichting terzake van LCITG wordt de eerdere overeenkomst aangevuld en gewijzigd en wel in essentie: -
de betaaldatum voor het saldo van de schuld van Computer Solutions wordt gewijzigd van 30 september 2001 in 20 december 2004.
-
Indien LCITG de verplichting om voor het bankkrediet aan Infosoft te blijven zorgen niet binnen 5 maanden nakomt of faillissement zou moeten aanvragen omwille van het niet beschikbaar zijn van de te voorziene kredietlijnen, zijn Computer Solutions en Infohard evenmin gehouden tot nakoming van hun toekomstige verplichtingen conform de overeenkomst van 30 april 2001 en meerbepaald de betaling van het saldo van de koopprijs van de aandelen Infosoft en verkrijgt Computer Solutions de overige 45 % van de aandelen Infosoft om niet.
Onder invloed van de gebeurtenissen in het najaar 2001 doen zowel Infosoft als Computer Solutions bij brieven van 20 november 2001 een beroep op de overeenkomst en het addendum ieder voor het hen regarderende deel van de geldende bepalingen. Computer Solutions acht zich niet meer gehouden tot betaling van het saldo van de koopprijs van de aandelen Infosoft en doet afstand van alle mogelijke aanspraken met betrekking tot earn-out conform het addendum. Voorts wordt overschrijving van de aandelen Infosoft in het aandelenregister verlangd. Het dossier sluit met een vaststellingsovereenkomst van 30 januari 2002 waarin curatoren met Computer Solutions de verkrijging van de laatste 45% van de aandelen Infosoft afkaarten. De RvC is over de desinvestering Infosoft geïnformeerd in een telefoonconferentie op 12 april 2001 (10.00 uur) met als enig agendapunt de verkoop van 55% in Infosoft aan Vanpoucke. De inhoud van de notulen is nagenoeg gelijk aan die betreffende Erudict, zoals hiervoor aangehaald. Zoals reeds eerder gemeld past deze verkoop in de beleidslijn dat het kopen en verkopen van ondernemingen behoort tot de normale bedrijfsactiviteiten. De feitelijk afhandeling past binnen de bevoegdheden van het management. Afsluitend kan de vraag gesteld worden of bij de verwerking van beide transacties in de jaarrekening 2000/2001 in voldoende mate rekening is gehouden met de onzekerheden met betrekking tot de betaling van de koopsom, nog ongeacht of de verkoop aandelen Erudict wel is tot stand gekomen. Behoudens de deelbetaling door Vanpoucke in de vorm van aandelen LCI zijn betrekkelijk lange termijnen voor de betaling overeengekomen (voor een belangrijk deel eerst in 2004). Voorts waren met betrekking tot Infosoft ontbindende voorwaarden voor de betaling overeengekomen die reeds binnen 2 maanden na de jaarafsluiting door de koper werden ingeroepen.
6.
/&,,12267(15,-.
6.1
,QOHLGLQJ
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 20
Curatoren stellen voorop dat het navolgende over Oostenrijk uitsluitend is gebaseerd op bij LCI in ’s-Hertogenbosch aangetroffen documentatie en op uit interviews en van de groepsaccountant verkregen informatie. Overleg met de Oostenrijkse curatoren is moeizaam gebleken. De administraties van de Oostenrijkse LCI bedrijven was niet toegankelijk voor hen. Overigens was dat voor de curator van met name CCW zelf eveneens bijzonder moeilijk: hij had de volledige administratie in dozen ingepakt aangetroffen. Overigens is onderzoek naar de gebeurtenissen in Oostenrijk meer van belang voor de geschiedschrijving dan voor het mogelijk vinden van verhaal voor geleden schade. Aldaar geleden schade komt enkel voor vergoeding aldaar in aanmerking. Een direct belang voor de boedel van LCITG is er niet zozeer. Het verhaal over LCI in Oostenrijk is in belangrijke mate het verhaal van de heer Steven Shorter en later ook de heer Ing. Harald Hinterberger. Shorter kwam in contact met LCI via de verkoop van een eigen onderneming. In een overleg met Asseer vroeg deze hem einde 1995 om LCI in Oostenrijk op te bouwen. Daartoe werd in 1996 een Oostenrijkse (tussen-)holding opgericht onder de naam LCI Technologies AG met Shorter als Vorstand. Als eerste onderneming in dat kader werd begonnen met ProNet GmbH (1996), een Compaq-distributeur die een 40% marktaandeel had. Daarna volgden IT-services (1997) en Interconnect. De beleidslijn werd ingegeven door Asseer’s motto: groei en nog eens groei, zowel met de bestaande ondernemingen als door acquisities opdat aan de aandeelhouders voortgaande groei kon worden getoond. In die lijn werden in 1998 verworven CCW en in 1999 Bröser. CCW was een producent van speciale PC’s onder eigen merk tot een aantal van zeker 30-40.000 per jaar. Ze werden vooral afgezet bij (semi-)overheidsinstellingen en scholen, die goed waren voor 70% van het aantal. Bröser had vergelijkbare activiteiten en zette 12.000 tot 20.000 PC’s af. LCI kwam aldus op het tot dan onbekende terrein van productie met de daarbij behorende investeringen en financieringsvragen van voorraden en debiteuren. 6.2
'HYHUZHUYLQJYDQ&&: In december 1998 ontstaat er contact tussen Shorter van LCI en de heren Roman Steiger en Harald Hinterberger over de verwerving van het gehele kapitaal van CCW-Computerberatungsgesellschaft mbH in Wenen. Dit leidt tot een “share purchase and transfer agreement” gedateerd 17 december 1998. In de verdere ontwikkeling blijkt Hinterberger de leidende persoon te zijn. De koopsom wordt voor een deel bij het afsluiten in contanten voldaan (ATS 18 mln) en zal overigens op earn-out-basis geschieden in de jaren tot en met 31 december 2001, waarvoor bepaalde te behalen winsten overeenkomstig een door de verkopers opgesteld Business Development Plan gerealiseerd moeten worden. Het behaalde winstbedrag over de gehele periode is bepalend. Te beginnen met het jaar 1999 kunnen echter reeds voorschotten op de eindafrekening worden gegeven indien bepaalde doelen worden bereikt. Voorts wordt bij de afsluiting reeds een voorschot op de eindafrekening (ATS 7 mln) gegeven waartegenover de verkopers een onvoorwaardelijke en onherroepelijke bankgarantie (van ATS 5,25
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 21
mln) verstrekken. Deze earn-out geschiedt dus niet in aandelen LCI, maar in hoofdzaak in contanten. De economische eigendom van CCW gaat over op LCI terugwerkend tot 1 januari 1998. Hoe de, in feite meegekochte, winst 1998 in dat boekjaar van LCI is verwerkt, was niet te achterhalen. Het bij acquisitie afspreken dat de (economische) eigendom verworven wordt per het begin van het lopende boekjaar past in de beleidslijn van LCI om goede groeicijfers te kunnen tonen in de jaarrapportage. De in het Business Plan opgenomen beoogde winsten zijn: Boekjaar 1998 (prognose) 1999 (plan) 2000 ( ,, ) 2001 ( ,, )
(mln ATS) 6,7 8,9 9,6 10,3 35,5
Blijkens tijdens het onderzoek van bevraagde personen verkregen informatie, werd bij acquisities een externe deskundige ingeschakeld om een juridisch en fiscaal Due Diligence onderzoek te verrichten. Onder omstandigheden gold dat ook voor de financiële audit. De cijfers werden veelal primair beoordeeld door LCI-personeel. De earn outformule waarbij afgerekend werd in aandelen LCI hield een beveiliging in tegen onjuiste cijfers, zo was de LCI gedachte. De directeur/ex-eigenaar zou daar dan immers zelf nadeel van ondervinden. Bij CCW lag dat echter toch wat anders. De afrekening zou niet in aandelen maar vooral in contanten plaatsvinden. De positie van LCI was daardoor na de acquisitie minder sterk dan in de eerdere earn-out situaties met betaling in aandelen. In het geval van CCW werd op advies van Shorter de accountantsfirma Victoria Wirtschaftstreuhand Gesellschaft voor de Due Diligence als vorenbedoeld ingeschakeld. Victoria was reeds accountant van de tussenholding. Het onderzoek van Victoria beperkte zich tot een bezoek van 3,5 uur op 15 december 1998 met de volgende omschrijving: “Zweck meines Besuches bei CCW war daher lediglich eine – notgedrungenerweise – oberflächliche Durchsicht der Bilanz mit dem Zweck, irgendwelche Auffälligkeiten festzustellen”. De betrokken accountant brengt verslag uit in een memorandum van 23 december 1998 gericht aan “Herrn Shorter”. Hij begint met op te merken dat er in de afgelopen 6 maanden door LCI Österreich en LCI Holland reeds veel onderzoek is gedaan, dat er een uitgebreid informatiememorandum van CCW is overhandigd en dat er een ontwerp-koopovereenkomst is opgesteld. Hij kent deze stukken echter niet. Hij weet slechts dat de koop zal plaatsvinden op basis van een tussentijdse afsluiting per 31 juli 1998. [ NB behalve een gecontroleerde jaarrekening 1997 blijkt er een tussentijds overzicht per 31 juli 1998 aan LCITG te zijn overhandigd.] En vervolgens vermeldt hij het doel van zijn bezoek, zoals hiervoor aangehaald. Dat bezoek hield een gesprek in met onder meer de heren Hinterberger en Shorter (“nicht bis zum Schlusz”) en een rondleiding door het bedrijf. Hem stonden onder meer de volgende documenten ter beschikking: - De door het boekhoudbureau Kanzlei Glaser opgestelde “Jahresabschlusz zum 31. Juli 1998; - Verslag slotbespreking over de fiscale bedrijfscontrole op 8 juli 1998. De accountantscontrole op deze tussentijdse afsluiting moest nog plaatsvinden en werd voorzien in het voorjaar 1999. De jaarrekening 1997 werd door de accountant dr. Glotz gecontroleerd. Het rapport daarover werd echter niet aan Victoria
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 22
voorgelegd. In zijn memorandum baseert de accountant van Victoria zich in belangrijke mate op mededelingen van Shorter, zoals ten aanzien van de waardering en mate van courantheid van de voorraden en de waardering van de vorderingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zijn samenvatting niet verder gaat dan het verkrijgen van een positieve indruk van CCW en de indruk dat de “Jahresabschlusz zum 31. Juli 1998” op zorgvuldige wijze is opgesteld. De accountant wijst er ten slotte nadrukkelijk op dat hij in geen enkel opzicht accountantscontrole-handelingen heeft uitgevoerd en derhalve geen oordeel heeft over de juistheid van de balans en de administratie. Dit memorandum kan dan ook niet beschouwd worden als de uitkomst van een due diligence-onderzoek. Een later uitgebracht rapport over de controle van de cijferafsluiting per 31 juli 1998 is tijdens het onderzoek niet aangetroffen. Wel jaarrapporten van de locale accountant dr. H. Glotz. In de notulen van de RvC wordt de acquisitie CCW niet specifiek genoemd. Wel werden periodiek mededelingen gedaan over mogelijke acquisities in o.m. Oostenrijk. 6.3
%U|VHU In 1999 wordt op vergelijkbare wijze verworven de Computerstudio Ing. Bröser, terugwerkend tot 1 februari 1999. De earn-out periode beslaat het tijdvak 1-2-1999/ 31-1-2002. Blijkens de jaarrekening 1999/2000 van CCW, opgenomen in het accountantsrapport van Dr. Herbert M. Glotz (gedateerd 3 juli 2000), vindt er op grond van een besluit van de aandeelhoudersvergadering een juridische fusie plaats tussen CCW en Bröser. De jaarrekening 1999/2000 van CCW vertoont daardoor een forse groei van de omzet en het resultaat. Ook de post debiteuren neemt belangrijk toe evenals de bankfinanciering en de post Crediteuren. Hoe de earn-out voor de verkopers van resp. CCW en Bröser in de nieuwe situatie na de fusie nog conform de koopcontracten kan worden berekend is niet duidelijk geworden. Deze acquisitie wordt specifiek genoemd in de RvC-vergadering van LCI van 26 november 1999 en krijgt de goedkeuring van Commissarissen.
6.4
9HUGHUHKHUVWUXFWXUHULQJHQLQGH2RVWHQULMNVHJURHS CCW gaat binnen de LCI-groep in Oostenrijk nauw samenwerken met LCIInterconnect Informationssysteme & Service GmbH. CCW heeft als bedrijfsactiviteit “Projektgeschäft + Assembling” en Interconnect “Projectgeschäft + Handel”. Uit de stukken blijkt dat in februari 2001, dus in het boekjaar volgend op dat van de vorengenoemde juridische fusie, wordt nagedacht over een “Umgestaltung der LCIGruppe in Osterreich”. In een intern stuk wordt opgemerkt dat de ontwikkeling van deze groep beïnvloed wordt door een stormachtige groei sinds de oprichting in 1996 mede door de overname van ondernemingen met gedeeltelijk overlappende bedrijfsactiviteiten. Er is sprake van een positieve ontwikkeling van de baten maar ook van een gespannen liquiditeitspositie. In het genoemde stuk wordt schematisch weergegeven hoe de omvorming van de groep in twee stappen zal worden gerealiseerd:
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 23
-
CCW zal zich concentreren op Assembling, dat wil zeggen de samenbouw van “Private Label”-computers uit onderdelen die van een derde onderneming worden gekocht. De handel wordt geheel bij Interconnect geplaatst. De omzet zal dan bestaan uit “Assembling fee”;
-
LCI-Interconnect wordt verkocht aan “Gruppe Hinterberger” (NB de verkoper van CCW aan LCI en nog manager van CCW). In de nieuwe situatie zal Interconnect geheel voor het “Projektgeschäft” zorgen, d.w.z. het contact onderhouden met de cliënten die de “private label” computers van CCW willen afnemen. Dat zijn vooral grote (semi-)overheidsinstellingen die op tender-basis netwerken van deze computers aanschaffen;
-
Sigma is de holding van de Gruppe Hinterberger. Deze vennootschap zal zorgen voor de inkoop van de onderdelen die CCW nodig heeft voor de samenbouw van de private label-computers.
Vanaf november 2000 is reeds een deel van het “Projectgeschäft” van CCW via LCI Interconnect gefactureerd. De bij LCI achterblijvende activiteiten van Interconnect zullen aan LCI-Intercreate worden overgedragen, welke onderneming in LCI-ITServices wordt omgedoopt. In de nieuwe situatie wordt CCW (nieuw) als het ware in de tang geplaatst tussen twee Hinterberger-ondernemingen, die buiten de LCI-groep opereren en die de winst op het “Projektgeschäft” kunnen beïnvloeden. Als effecten van de gehele herstructurering worden genoemd: -
een duidelijke vermindering van de liquiditeitsbehoefte van de Oostenrijkse LCIgroep vanaf de zomer 2001;
-
een veel lagere omzet van deze groep door de wijzigende rol van CCW, die door groei in andere delen van de totale groep gecompenseerd zal moeten worden.
Er worden voor deze herstructurering drie overeenkomsten opgesteld. De definitieve, ondertekende versies konden tijdens het onderzoek niet getraceerd worden. In de beschikbare documentatie bij LCI in Nederland zijn wel ontwerpstukken aangetroffen. Blijkens het (4e) ontwerp “Abtretungsvertrag” (van 6-2-2001) worden de aandelen in LCI-InterConnect Informationssystemen & Service GmbH met een nominaal bedrag van totaal Euro 370.000 op een 50/50 basis verkocht aan de heren Ing. Harald Hinterberger en Roman Steiger voor een prijs van Euro 240.000 elk. Deze prijs kan verrekend worden met aan beide heren uit hoofde van earn out nog toekomende bedragen uit de overeenkomst van 17-12-1998 waarbij zij CCW aan LCI verkochten (Hoe dit is uitgewerkt kon niet worden nagegaan). De verkoper, LCI Technologies Informationssysteme AG (na omdoping LCI Consultants AG), moet instaan voor de juistheid en volledigheid van de balans per 31 januari 2001 van InterConnect. Voorts wordt een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen InterConnect (nieuw) en CCW waarin de nieuwe situatie voor een periode van drie jaar (1-22001/ 31-1-2004) wordt geregeld. Om belangentegenstellingen in de persoon van Hinterberger, die tevens Geschäftsführer van CCW blijft, te mitigeren wordt het bestaande Geschäftsführervertrag terzake aangepast.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 24
Het is uit de documentatie onduidelijk gebleven hoe een goede afgrenzing tussen de situatie voor en na de overdracht, uiteindelijk gesteld op 28 februari 2001, geregeld is. Een goodwillverrekening vindt niet plaats, over lopende contracten wordt niet gesproken en evenmin over oude debiteuren uit de periode tot 28 februari 2001, die bij CCW achterblijven. Blijkens informatie van Shorter, ten tijde van de splitsing, konden de vorderingen op overheidsinstellingen, waarvan de opdracht tot levering via tenders zijn verkregen, niet aan derden worden overgedragen op grond van de tendervoorwaarden. Met Interconnect diende derhalve verrekend te worden de door Interconnect reeds vóór 28 februari 2001 gefactureerde leveranties van CCW en door Interconnect inmiddels geïncasseerd. Op de hieruit voortvloeiende verrekeningen wordt in het vervolg nog teruggekomen. In het boekhoudverslag van de Kanzlei Glaser betreffende de jaarrekening 2000/2001 van CCW wordt onder de handelsvorderingen een vordering op Interconnect van ATS 100 mln opgenomen wegens leveranties door CCW aan Interconnect-klanten tot 28 februari 2001. Of dit bedrag na 30 april 2001 daadwerkelijk betaald is, kon niet worden nagegaan. Volgens een mededeling van Shorter zou dit wel zijn gedaan. De accountant van de holding (PwC) zegt tijdens zijn review bezoek in mei 2001 een betalingsbewijs te hebben gezien. In het accountantsrapport van “Victoria-Wirtschaftsprüfungsund Steuerberatungsgesellschaft” van april 2001 betreffende de controle van het “Rumpfgeschäftsjahr” 1 mei 2000/28 februari 2001 en de jaarafsluiting per 28 februari 2001 betreffende LCI Interconnect wordt melding gemaakt van de wijziging van het boekjaar, de verplaatsing van de vestigingsplaats, de terugtreding van Michael Gross (van LCI) als Geschäftsführer en de vervanging door Roman Steiger. Hinterberger blijft als Geschäfstführer aan. De goedkeuring van de herstructurering werd geregeld binnen de Oostenrijkse tussenholding, LCI Consultants AG (na naamswijziging). De heer Steven Shorter, de verantwoordelijke directeur op holdingniveau in Oostenrijk, had bij dit alles het voortouw. De heer Shorter had met de titel van president LCI Technology Group NV sinds 1 maart 2000 tevens een operationele verantwoordelijkheid in de Nederlandse holding, waarvan Asseer als voorzitter, CEO fungeerde. Het overleg over de herstructurering in Oostenrijk moet voornamelijk tussen hen beiden zijn gevoerd. Bij het ontbreken van behoorlijke schriftelijke vastlegging moet dat vooral mondeling zijn geschied. De beslissing wordt eind januari 2001 in Wenen genomen door de commissarissen van de Oostenrijkse holding (Shorter en Asseer in ieder geval), waaraan te elfder ure door een spoedbenoeming de interne bedrijfsjurist werd toegevoegd. In de notulen van de Raad van Commissarissen wordt van deze zaak pas op 19 mei 2001 melding gemaakt door Asseer. In die vergadering komt de ontwerpjaarrekening 2000/2001 aan de orde: ³6$ H[SODLQHG WKH PRYH LQ $XVWULD ELM 6KRUWHU ZKLFK ZLOO SXW MXVW WKH VDOHV WR VHPLJRYHUQPHQWRXWRI&&:WKHUHIRUHUHGXFLQJWKHORQJRYHUGXHUHFHLYDEOHV EXUGHQLQWKHIXWXUH´ Uit de notulen blijkt niet of commissarissen daarbij documentatie hebben ontvangen. Commissarisen deelden mede dat zij, toen Sam Asseer van de herstructurering vrslag deed, het met die stap een waren omdat die de debiteurenpositie in Oostenrijk leek te verbeteren. R is in die vergadering vervolgens gesproken over de gevolgen van de stap, hegen blijkt uit het vervolg van het verslag. Een commissaris vraagt of de lagere omzet als gevolg zal hebben een verminderde groei van LCI. En Asseer antwoordt bevestigend voor wat betreft
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 25
de korte termijn, maar voegt daar aan toe dat op de langere termijn de winsten op de assemblage een belangrijke winstbijdrage via CCW zullen opleveren. Volgens Shorter zelfs 1,5 tot 2 mln Euro, wat in feite driekwart is van de huidige winst van CCW, aldus Asseer. De corporate controller voegt daar aan toe dat Shorter buitengewoon positief was over deze strategie. In antwoord op tijdens het onderzoek gestelde vragen liet Asseer schriftelijk het volgende weten: ³,W KDV EHHQ GHFLGHG WR GLYHVW WKH FRPPHUFLDO DFWLYLWLHV RI &&: WR UHDFK D UHGXFWLRQ RI WKH H[SRVXUH LQ KDUGZDUH DQG DFFRXQWDQW UHFHLYDEOHV DQG WKH UHODWHG ULVNV ZKLOH WKLV EXVLQHVV RQO\ KDG D VPDOO PDUJLQ 0U 6 6KRUWHU ILUVW UHFRPPHQGHGWKHVXSHUYLVRU\ERDUGRI/&,$XVWULD$*WRVHOOWKHFRPSDQ\WR 0U6KRUWHUDQG0U+LQWHUEHUJHU0U6$VVHHUDVNHG0U66KRUWHUDWWKDWWLPH µZKRVH VLGH DUH \RX RQ¶ DIWHU ZKLFK 0U 6 6KRUWHU GHFLGHG WR VHOO WKH FRPPHUFLDODFWLYLWLHVRI&&:WRWKHQHZFRPSDQ\RI0U+LQWHUEHUJHU´ Dit citaat werpt een vreemd licht op de rol van Shorter in het geheel van de ontwikkelingen in Oostenrijk. Shorter had voor dit incident het volledige vertrouwen van Asseer. Mede om de handen vrij te krijgen voor de marktintroductie van SmartPen benoemde Asseer hem ingaande 1 maart 2000 tot President van LCI Technology Group N.V., belast met de operationele leiding van de gehele groep (notulen RvC 25 februari 2000, jaarverslag 2000/2001 pag. 38) met behoud van zijn specifieke Oostenrijkse functies. Met die bevoegdheden en bijbehorend gezag was hij belast met de uitwerking van de verkoop van CCW en verantwoordelijk voor de afhandeling. De uitkomst daarvan komt aan de orde in de volgende paragrafen. Ook op dit punt is Asseer in antwoord op gestelde vragen duidelijk: ³7KH LQGHSHQGHQW GLUHFWRU 0U 6 6KRUWHU WRJHWKHU ZLWK KLV VWDII LQ $XVWULD ZDV UHVSRQVLEOHIRUWKHWUDQVDFWLRQZLWKWKHDVVLVWDQFHRI9LFWRULDDVDXGLWRU DQGD ODZ\HUDSSRLQWHGE\0U66KRUWHULQ$XVWULD´ Shorter verlaat de holding in Nederland, naar eigen zeggen tijdens het interview met hem, in februari 2001. Hij wilde zijn volle aandacht aan Oostenrijk geven 6.5
-DDUDIVOXLWLQJYRRUGH2RVWHQULMNVH/&,JURHS Aldus wordt het boekjaar 2000/2001 afgesloten. CCW wordt normaal in de balans en de resultatenrekening meegeconsolideerd. Het resultaat is overigens lager dan hiervoor genoemd, namelijk Euro 764.000. Voor Interconnect wordt het resultaat tot de overnamedatum (28-2-2001) meegeconsolideerd met Euro 108.000. De balans van Interconnect wordt uiteraard niet meer in de consolidatie per 30-4-2001 betrokken. Het grote belang van LCI-Oostenrijk blijkt uit de volgende cijfertabellen voor het jaar 2000/2001, waarin de voor LCI Technology gepubliceerde cijfers gesteld worden naast die van de Oostenrijkse groep. %DODQV
(x 1000 Euro)
Vaste activa Voorraden Handelsdebiteuren Overige vorderingen enz. Consolidatieposten Liquide middelen
SHU
Gecons. Balans volgens gepubliceerd jaarverslag
22.602 47.976 62.652 15.852 0 343
LCI-Oostenrijk Belang Oostenrijk volgens consoliin % totaal datie_______ ______________
5.772 8.379 26.025 1.420 16.475 - 48
25,5 17,5 41,5 9,0 n.v.t. n.v.t.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 26 149.425 Eigen vermogen Achtergestelde schulden Garantievermogen Voorzieningen Langlopende schuld Kredietinstellingen Handelscrediteuren Kredietinstellingen Overige schulden
58.023
39.186 18.622 57.808 1.487
8.173 8.173 - 81
8.420 22.133 47.802 11.775
20.929 28.046 956
149.425
58.023
20,9
94,5 58,7
5HVXOWDWHQUHNHQLQJ
(in mln Euro)
Netto omzet Kostprijs van de omzet Bruto bedrijfsresultaat
Gecons. winst- en verliesrekening volgens gepuliceerd jaarverslag
LCI-Oostenrijk volgens consolidatie_____
Belang Oostenrijk in % totaal ______________
310,6 224,9 85,7
136,3 118,3 18,0
43,9 52,6 21,0
68,9 16,8
12,6 5,4
18,3 32,4
3,9
2,5
64,1
12,9
2,9
22,5
4,1
1,0
n.v.t.
8,8
1,9
Aandeel derden in resultaat
0,1
-
Resultaat na belastingen
8,9
1,9
bedrijfslasten Bedrijfsresultaat Rentelast (per saldo) Resultaat voor belastingen Belastingen
21,3
Uit de balanspositie blijkt het zware gewicht van Oostenrijk op de balansverhoudingen van de totale LCI-groep. Bij de handelsdebiteuren 41%, bij de crediteuren 94% en bij de korte schulden aan kredietinstellingen 58%. Wanneer bij de voorraden in geconsolideerd verband het onderhanden werk (vooral Smartpen) wordt geëlimineerd dan beloopt het aandeel van Oostenrijk hier ook meer dan 50%. In de resultatenrekening is het aandeel van de omzet 43%, maar met een lager rendement dan elders. De relatief lagere bedrijfslasten corrigeren dit voor een deel. De zware balansverhoudingen in Oostenrijk komen tot uitdrukking in een fors aandeel van de concern-rentelast, namelijk 64%. 6.6
%HKHHUVLQJYDQGH2RVWHQULMNVHJURHSYDQXLW1HGHUODQG
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 27
Het grote belang van de snel groeiende Oostenrijkse groep verlangde uiteraard een goede beheersing vanuit Nederland met een passend toezicht en controle. Dat is echter niet goed voor elkaar gekomen. Het financiële due-diligence onderzoek bij de acquisitie van CCW wars mager van opzet. Het apparaat van de holding in Nederland was klein van omvang. Met de afzonderlijke werkmaatschappijen bestond maar weinig contact. Allereerst werd dit afgeschermd door de Oostenrijkse tussenholding, waar Shorter de scepter zwaaide. Voorts had Hinterberger weinig op met pottenkijkers uit Nederland. De groepscontrollers die van tijd tot tijd uit Nederland kwamen om onderzoeken te doen werden niet erg geaccepteerd. De accountantscontrole van de belangrijkste Oostenrijkse vennootschappen was in handen van locale “Wirtschaftsprüfer”, die de statutaire jaarrekeningen controleerde. Voorts waren zij al bij de betrokken ondernemingen in functie voor de acquisitie door LCI. Op het punt van de accountantscontrole wordt teruggekomen in paragraaf 6.9. 6.7
'HILQDQFLsOHSRVLWLHYDQGH2RVWHQULMNVHJURHS De financiële positie vormde door de aanhoudende groei een punt van toenemende zorg. De acquisitie van CCW met een portefeuille langlopende (overheids)debiteuren verzwaarde dit aanzienlijk. In hoofdstuk 3 is daar reeds het nodige over opgemerkt. Uit de beschikbare accountantsrapporten blijken de volgende cijfers voor de post Handelsdebiteuren. (in mln ATS) 30-04-1999 30-04-2000 30-10-2000 28-02-2001 30-04-2001
CCW Interconnect 156,3 141,3 1) 22,0 411,6 ? 2) 134,9 4) 385,9 3) (= Euro 28 mln)
Noot 1 Het feitelijke debiteurensaldo per 30-4-2000 beliep ATS 446 mln. Ter verlichting van de financiële positie per balansdatum werd kort voor die datum een transactie met een bank aangegaan, waarbij een groot deel van de portefeuille werd “verkocht” met, naar achteraf is gebleken, de plicht van CCW om deze debiteuren na balansdatum terug te kopen. Het was, naar achteraf is gebleken, in feite een cessie van debiteuren per 27-4-2000 met een retrocessie per 8 juni 2000. De transactie werd gedaan met de “Osterreichische Volksbanken AG” blijkens een brief van 27 april 2000 waaruit de “verkoop” van de debiteuren blijkt, zonder dat over “terugverkoop” wordt gesproken. Dat was op zijn minst misleidend. Er moet dan ook nog een tweede brief zijn geweest, die echter niet is aangetroffen (zie ook paragraaf 3.4). Het ging om een opbrengst van ATS 350 mln. Het balanssaldo “Forderungen an Kunden” daalde daardoor tot ATS 141 mln. In dit verband is een betalingsopdracht van CCW, gedateerd 8 juni 2000, aangetroffen waarin een bedrag van ATS 351.974.797,10 ten gunste van Osterreichische Volksbanken AG wordt overgemaakt met als toelichting “Forderungseinlösung gem. Schreiben von 8.6.2000”. Door de verkoop van Interconnect tezamen met de handelsactiviteiten van CCW per 28 februari 2001 lag een dergelijke transactie bij de jaarafsluiting 2000/2001 niet voor de hand. De post resterende debiteuren bij CCW moest immers binnen een korte termijn naar nihil teruglopen.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 28
Noot 2 Deze informatie is niet beschikbaar gekomen.
Noot 3 Hieronder is een post van ruim ATS 100 mln begrepen wegens vorderingen op Interconnect voor door deze (toen nog als zuster-)onderneming in de periode november 2000-28 februari 2001 gefactureerde bedragen wegens leveringen door CCW aan afnemers. Dit betreft een tegenwaarde van ongeveer Euro 7,3 mln. In de consolidatie is deze laatste post niet in het debiteurenbedrag begrepen. Voor CCW werd ruim Euro 20 mln opgevoerd in plaats van Euro 28 mln. Shorter heeft tijdens het onderzoek medegedeeld dat Interconnect het bedrag van ATS 100 mln in mei 2001 aan CCW heeft overgemaakt. Dit spoort met de bevinding van de groepsaccountant die een betalingsbewijs tijdens het reviewbezoek in mei 2001 heeft gezien. Noot 4 Waartegenover een schuld in concernverband aan CCW van ATS 82 mln. Zoals gezegd, de financiële positie in Oostenrijk was reeds voor de overdracht van de handelsactiviteiten van CCW en de verkoop van Interconnect per 28 februari 2001 uiterst gespannen. Voorts was het bekend dat er bij CCW in Oostenrijk betalingsproblemen waren met tenminste een grote leverancier van componenten voor de samenbouw van de private labelcomputers. Door tussenkomst van advocaten werd op 19 december 2000 een afbetalingsregeling getroffen met leverancier Ingram Macroton GmbH voor een tot ATS 64,5 mln (Euro 4,7 mln) opgelopen rekening, een en ander in aansluiting op oudere afspraken. Als reden voor de betalingsachterstand wordt namens CCW genoemd het trage betalingsgedrag van de cliënten (semi-)overheidsinstellingen. In een brief van 1 maart 2001 aan LCI Technology Group NV wordt door de advocaat van de betrokken leverancier een achterstand in de overeengekomen betalingsregeling geconstateerd en wordt het gehele nog openstaande bedrag (ATS 49 mln + kosten en rente) gevorderd. Daarbij wordt een beroep gedaan op de Patronatserklärung van 5 april 2000 afgegeven door de Nederlandse holding (aangevuld met een nadere verklaring van 7-2-2001) om te zorgen voor een directe kapitaalsversterking van CCW opdat deze dochtermaatschappij haar schuld onverwijld kan voldoen. Het aangetroffen dossier maakt dan een sprong naar 24 augustus 2001 wanneer een brief wordt ontvangen van Derks Star Busmann Advocaten. Namens Ingram Macroton in Wenen wordt een gerechtelijke invorderingsactie aangekondigd wanneer het nog openstaande bedrag plus rente van ATS 30,8 mln niet binnen 10 dagen wordt voldaan. CCW blijkt in gebreke gebleven te zijn om de wekelijkse betalingen van ATS 2 mln te voldoen. Er blijkt per 27 september 2000 ook jegens andere crediteuren van CCW en Data link Handels GmbH (DLI) in Traun een Letter of Support/Patronatserklärung te zijn afgegeven met in de meeste gevallen een looptijd tot 30 april 2001, het einde van het lopende boekjaar. Per balansdatum bestaat de verplichting in formele zin dan niet meer, maar een vernieuwing daarna lag voor de hand. Tenslotte was het management bekend met het onbehagen bij enkele Oostenrijkse banken over de gang van zaken en met name over de onzekerheden als gevolg van de herstructurering van de Oostenrijkse groep.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 29
In een brief van 13 maart 2001 van Bank Austria/Creditanstalt aan LCI Consultants AG in Wenen, de Oostenrijkse (sub-)holding van LCI, wordt een aantal opmerkingen herhaald, die in een bespreking op 9 maart 2001, waarbij de LCIcontroller ter plaatse (Gross) aanwezig was, aan de orde zijn gesteld: •
Naar de mening van de bank is het economisch perspectief van de met enorme kosten ontwikkelde Smart Pen volstrekt ongewis, zodat de aanvaardbaarheid van de activering van de gedane uitgaven onzeker en twijfelachtig is.
•
De overtrekkingsmogelijkheid op het krediet van in totaal ATS 300 mln met ATS 40 mln is maar ten dele afgelost.
•
De financiële gevolgen van de door LCI in de bespreking geschetste herstructurering van de Oostenrijkse groep zijn voor de bank nauwelijks in te schatten. Het krediet wordt op grond daarvan tot uiterlijk 6 april 2001 teruggebracht tot ATS 150 mln.
LCI Consultants AG reageert hierop in een brief van 30 maart 2001. Deze brief wordt ondertekend door Steven Shorter “Vorstand”, echter met plaatsaanduiding ’sHertogenbosch. Voorts wordt verwezen naar een constructief gesprek met de bankiers van Creditanstalt AG en Raiffeisen Zentralbank Österreich waarbij ook de corporate controller aanwezig was. In deze brief committeert Shorter (tevens President van LCI Technology Group N.V.!) de Nederlandse holding om regelingen te treffen het aandelenkapitaal in Oostenrijk nog in april 2001 met ATS 40 mln (Euro 2,9 mln) te verhogen. Uit het jaarverslag 2000/2001 blijkt niet dat deze toezegging is gerealiseerd. Ook Erste Bank (der Österreichischen Sparkassen AG) meldt zich naar aanleiding van de herstructurering in Oostenrijk met een brief van 27-3-2001 aan CCW. De lopende faciliteit bedraagt ATS 240 mln (Euro 17,5 mln) met als belangrijkste dekking de portefeuille debiteuren. Door de afsplitsing van Interconnect zal deze vennootschap vorderingen moeten overnemen en betalen aan CCW waarmee de limiet wordt verminderd. Uit een interne opstelling blijkt dat Interconnect nog in april 2001 ATS 230 mln aan CCW zou moeten overmaken. Uit de beschikbare informatie blijkt dat maar ten dele geëffectueerd te zijn. De resterende kredietruimte (80% van de resterende vorderingen) zal verder verminderd worden met 80% van ontvangen debiteurenbedragen. Dit geldt alleen maar zolang er binnen het debiteurenbestand geen belangrijke veranderingen optreden zoals vorderingen die ouder worden dan 6 maanden of vervallen via een creditnota. Dat zal leiden tot verdere kredietreductie. Er moet een tweewekelijkse rapportage komen van de Openstaande posten. De afdekking van het totale krediet moet uiterlijk per 30 september 2001 voltooid zijn (6 maanden na dato dus). Ter toelichting diene dat door de verkoop van Interconnect deze onderneming de leveranties na 28 februari 2001 zal factureren en de post Debiteuren bij CCW dus door incasso of anderszins naar nihil moet teruglopen, waarvoor een periode van 6 maanden door de bank redelijk wordt geacht. Incasso van de resterende debiteurenportefeuille van CCW bleek na de jaarafsluiting per 30-4-2001 een groeiend probleem. De afsplitsing van Interconnect bleek de nodige administratieve chaos in de debiteurenadministratie te hebben veroorzaakt. Harde schijven leken te zijn vernield, waren althans niet meer toegankelijk. Voorts blijkt volgens mededelingen het externe softwarebureau, dat de gebruikte software van CCW/Interconnect beheerde, in bezit te zijn van Hinterberger.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 30
Dat werkte ook door in de Open Postenlijsten die periodiek ter controle aan de banken moesten worden gezonden in verband met de cessie van deze debiteuren. In een brief van 25 juni 2001 van LCI Consultants AG aan Bank Austria Creditanstalt wordt medegedeeld, dat er helaas drie verschillende OP-lijsten zijn ingestuurd. Ter identificatie van de juiste lijst wordt het eerste blad van de goede lijst meegezonden. Zoiets is niet bevorderlijk voor het vertrouwen aan de zijde van de bank. In augustus 2001 werd LCI Technology Group NV min of meer gelijktijdig overspoeld door aanmaningsbrieven van de Oostenrijkse banken met een beroep op de door de Nederlandse holding aan hen afgegeven “Patronatserklärung/Letter of Comfort”. De aanzienlijke overstand op enkele bankrekeningen, werd niet overeenkomstig de in maart 2001 gemaakte afspraken teruggebracht. Indien niet op korte termijn afdekking zou plaatsvinden dan werden de kredieten opgezegd, zo luidde de boodschap. Op dat moment dringt de werkelijkheid in Nederland door. 6.8
2QGHU]RHNQDDUGHJDQJYDQ]DNHQLQ2RVWHQULMN Onderzoek door een groepscontroller. De ook op holdingniveau in Nederland doorklinkende administratieve problemen vormen aanleiding voor een audit ter plaatse door een van de groepscontrollers van LCITG. Hij begint zijn onderzoek begin juli 2001 en rapporteert daarover op 24 augustus 2001 aan de directie van LCITG. Het memo heeft als titel: Balance sheet analysis CCW GmbH. Het geeft een onthutsend beeld van de gang van zaken. De volgende bevindingen zijn aan het memo ontleend. De verwarring in de administratie en met name in de debiteurenadministratie blijkt maximaal te zijn door de snelle opvolgende veranderingen binnen de Oostenrijkse groep. Het grootboek van CCW werd eerst gecombineerd met dat van Bröser, waarna er delen werden uitgetrokken voor Interconnect en later ook voor DLI. In totaal hebben hier in een periode van twee jaar 8 verschillende personen aan gewerkt. Ten tijde van het onderzoek was geen van hen meer beschikbaar omdat ze de onderneming hadden verlaten. Geconstateerd werd ook dat het geautomatiseerde boekhoudsysteem in oktober 2000 in elkaar geklapt is en dat ondanks een reconstructie het systeem daarna niet meer geheel betrouwbaar was. Van veel boekingen in het systeem bestond geen documentatie, zelfs niet voor aanzienlijke transacties tot bedragen tussen de 100 en 200 mln ATS. Er bestond ook geen archief van de tweewekelijks naar Erste Bank gezonden Openstaande Postenlijsten van de uitstaande debiteuren. Bij detailonderzoek naar de debiteuren bleken merkwaardige boekingen, die op onregelmatigheden wezen. Als uitgangspunt voor het onderzoek diende een “Excel spreadsheet”, gebruikt als sub-grootboek debiteuren van CCW per 24 april 2001. Bij de controle van de debiteuren voor de jaarrekening 2000/2001 is de locale accountant uitgegaan van deze Excel-lijst, naar hij desgevraagd aan de controller heeft medegedeeld. De heer Hinterberger lichtte desgevraagd toe dat deze Excel-lijst niet het werkelijke sub-grootboek vormde, maar uitsluitend werd opgesteld voor rapportage aan Erste Bank ter dekking van de rekening-courant faciliteit. De data van de facturen voorkomend op de spreadsheet blijken niet overeen te komen met de werkelijke factuurdata. Ook dat bevestigde Hinterberger. Hij had de
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 31
data aangepast naar een recent moment om een beter beeld naar de bank te presenteren. Hij voegde hier aan toe dat de verantwoordelijke bank-manager van Erste bank van een en ander op de hoogte was. Uit later onderzoek blijkt dat ook eerder de ten behoeve van de bank opgestelde cessielijsten zijn gemanipuleerd. Het onderzoek leidde dan ook tot de conclusie dat er twee soorten debiteuren voorkwamen op de gewraakte spreadsheet: • •
Debiteuren die geen enkele historische basis in het boekhoudsysteem van CCW hebben. Volgens Hinterberger waren de onderliggende facturen niet door CCW maar door Interconnect uitgezonden. Sommige facturen waren reeds betaald.
Voorts vermeldt het memo: •
Het sub-grootboek omvat twee merkwaardige posten die slechts onderbouwd zijn door interne collectieve, niet geadresseerde, facturen (tezamen voor ATS 277 mln, circa ¼mln).
Helaas is LCITG door de loop der gebeurtenissen niet meer zelf aan een nader onderzoek naar deze merkwaardige collectieve facturen toegekomen. Dat is in handen gekomen van Deloitte en Touche Forensic Services B.V. (zie verder in deze paragraaf). •
Een beoogde “verkoop” van debiteuren door CCW aan Interconnect (ATS 140 mln, circa ¼ mln) werd niet gerealiseerd omdat deze aan Hinterberger verkochte onderneming de financiering niet rond kon krijgen.
Tot zover de bevindingen uit het memo. Het hier aangehaalde interne memo is gebaseerd op een in juli en augustus 2001 in Oostenrijk verricht onderzoek. Dat is dus geruime tijd na de jaarafsluiting per 30 april 2001. In de tussentijd kan er nog het nodige in de administratie zijn veranderd. Dat laat onverlet dat de omschrijving van de specifieke bevindingen wijst in de richting van de administratieve onregelmatigheden en van het vermoeden van onrechtmatige onttrekkingen met de vraag of de ten tijde van het onderzoek opgevoerde debiteuren reëel bestaande, incasseerbare vorderingen op afnemers zijn. Een nader diepgaand onderzoek met een forensisch karakter zou geboden zijn om duidelijkheid te brengen. In het kader van het augustus-onderzoek werd het voorts nodig geacht om de visie van de locale Oostenrijkse accountant te vernemen. Dat kon door verblijf van betrokkene in het buitenland op dat moment slechts een kort overleg zijn. Op grond van dit korte overleg met dr. Glotz komt naar voren dat de locale controle van CCW voor het jaar 2000/2001 in augustus 2001 nog niet is afgerond. De controller begrijpt van hem dat er nog een belangrijk punt open staat. Het betreft de vorderingen wegens inhouding door cliënten voor nog lopende garantieverplichtingen. Die belopen perioden van 1-5 jaar. Dr. Glotz stelt dat de documentatie van deze posten binnen de vennootschap als zeer zwak is aan te merken. De mogelijkheid bestaat dat een substantieel bedrag oninbaar zal blijken te zijn door het ontbreken van behoorlijke documentatie dan wel doordat de cliënt niet meer bestaat. [ Deze mededeling spoort met bevindingen van de controller opgenomen in zijn memo van 24 augustus 2001. Er blijkt een uitloopschema van deze vorderingen (in totaal ATS 69,1 mln) te zijn. Van dit totaalbedrag kon op dat moment een totaal van
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 32
ATS 53,5 mln worden onderbouwd. Voor het verschil zou nog documentatie gevonden moeten worden. ] Dr. Glotz verklaarde voorts dat hij de debiteurensaldi van CCW heeft gecontroleerd op basis van een Excel-lijst die geen weergave van de werkelijke saldi zou zijn. Op grond van deze informatie wordt een afspraak voor nader overleg met dr. Glotz gemaakt. Nader overleg met de locale accountant Blijkens aangetroffen documentatie vindt er op 9 oktober 2001 een verder gesprek plaats tussen dr. Glotz en genoemde controller uit Nederland, maar dan in aanwezigheid van 2 personen van Deloitte & Touche Management Solutions GmbH uit Wenen. De verklaring is dat inmiddels door LCITG bij de fraudeverzekeraar AIG Europe (Netherlands) N.V. aangifte is gedaan van het vermoeden van fraude bij CCW in Oostenrijk. Op 24 september 2001 heeft de verzekeraar aan Deloitte & Touche Forensic Services B.V. verzocht terzake een onderzoek in te stellen. De genoemde documentatie bestaat uit een memo op papier van Deloitte & Touche Management Solutions GmbH, gedateerd 17 oktober 2001. Het is gericht aan directie en controllers van LCI-Netherlands. Het gesprek met dr. Glotz moet derhalve geplaatst worden tegen de achtergrond van het inmiddels begonnen fraude-onderzoek. Zijn mededelingen zullen zonder twijfel beïnvloed zijn door hetgeen sinds de jaarafsluiting per 30 april 2001 bekend is geworden. Gezien de aard van zijn mededelingen wordt het memo hier letterlijk geciteerd voor wat betreft de controle per 30 april 2001: ³:H XQGHUVWDQG IURP 0U *ORW] WKDW KH ZDV RQO\ JLYHQ VKRUW QRWLFH WR SHUIRUPWKHDXGLWRIWKHILVFDO\HDUWRJHWKHUZLWK3:&RQO\ZLWKLQ WKUHHGD\VWLPH,QIDFWQRDXGLWRSLQLRQZDVJLYHQE\*/27=1HYHUWKHOHVV KH LQIRUPHG 3:& WKDW WKH DXGLW ZDV FDUULHG RXW LQ FRPSOLDQFH ZLWK 3:& DXGLW VWDQGDUGV ZKLFK ZHUH UHSRUWHG WR */27= :H DOVR XQGHUVWDQG WKDW */27=GLGQRWILQDOL]HKLVORFDODXGLWQRUWKDWKHSHUIRUPHGDQ\DGGLWLRQDO DXGLWZRUNDVUHSRUWHGWRXVLQWKLV LQWHUYLHZ:H ZHUH VKRZQWKHZRUNLQJ SDSHUV RI *27= ZKLFK PDLQO\ LQFOXGHG LQYHQWRU\ OLVWLQJV $FFRUGLQJ WR */27=QRDGGLWLRQZRUNLQJSDSHUVGRH[LVW $XGLW$SULO ¾ :HXQGHUVWDQGIURP*/27=WKDWGXHWRWKHWLPHSUHVVXUHKLVZRUNZDV PDLQO\EDVHGXSRQDQDO\WLFDOUHYLHZ ¾ :H DOVR XQGHUVWDQG IURP */27= WKDW QRQ RI WKH IROORZLQJ DXGLW SURFHGXUHVZHUHSHUIRUPHG o &RQILUPDWLRQ RI UHFHLYDEOHV DFFRXQWV SD\DEOH RU EDQN DFFRXQWV (YHQWKRXJKLQSULRU\HDUVWKLVDXGLWWHVWKDVEHHQFDUULHGRXWWKH OHWWHUV RI FRQILUPDWLRQ KDYH QRW EHHQ UHWXUQHG WR */27= EXW WR &&:GLUHFWO\WKXVQRVHFXULW\DJDLQVWWKHWKUHDGRIPDQLSXODWLRQLV JLYHQ o 1RGHWDLORIJXDUDQWHHGHEWRUV+DIWUFNOlVVH DPRXQWLQJWR$76 0LRZDVDYDLODEOHGXULQJWKHDXGLWSHULRG ¾ 7KHUHZDVQRVWRFNWDNLQJE\$SULO7KHDPRXQWRILQYHQWRU\DV E\)HEUXDU\ZDVFDUULHGIRUZDUG ¾ )HEUXDU\ WKHUH ZDV D SK\VLFDO VWRFNWDNLQJ FDUULHG RXW ZKLFK ZDVDXGLWHGE\*/27=7KHLQYHQWRU\DWWKHFHQWUDOVWRUHZDV$76 0LR WKHYDOXH RI WKH FRPSXWHUV DW FOLHQWV EHORQJLQJ WR &&: ZDV $76
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 33
0LRDQGWKHFRPSXWHUVEHLQJDWZDUUDQW\ZRUNDPRXQWLQJXSWR$76 0LR$IWHU/&,,QWHU&RQQHFW*PE+ZDVVROGWRWKHIRUPHURZQHURI &&:0U+LQWHUEHUJHUWKHFHQWUDOVWRFNRI&&:ZDVGHFUHDVHGWR 0LR $76 WKH GLIIHUHQFH RI 0LR $76 EHLQJ VROG WR 6LJPD ZKLFK EHFDPHWKHVROHVXSSOLHUVRIFRPSRQHQWVWR&&:VLQFH0DUFK ,Q DGGLWLRQ IURP WKDW SRLQW RI WLPH WKHUH ZHUH QR GLUHFW VDOHV WR ILQDO FXVWRPHUV E\ &&: RQO\ GHOLYHULQJ FRPSXWHUV WR /&, ,QWHU&RQQHFW *PE+ EHLQJ RZQHG E\ 0U +LQWHUEHUJHU (YHQ WKRXJK DFFRUGLQJ WR */27= VLQFH WKLV SRLQW RI WLPH QR SXUFKDVLQJ ZDV GRQH E\ &&: WKH LQYHQWRU\URVHXSWR±0LR$76 2WKHU ¾ $FFRUGLQJWR*/27=KHKDVEHHQJLYHQLQIRUPDWLRQWKDWWKHERUURZHU¶V ILOHRI&&:LVQRWDYDLODEOHDQ\PRUHDWRQHEDQN´ Enkele van deze laatste vaststellingen waren ook al te lezen in het eerder aangehaalde memo van de Nederlandse controller. Daarin werd ook melding gemaakt van de imperfecte verzending van saldobevestigingen door employees van CCW. Bij terugontvangst, rechtstreeks op kantoor van CCW, werden nauwelijks opmerkingen gemaakt door cliënten aangetroffen; 55% van het uitstaande saldo werd aldus bevestigd. (ATS 110 mln op ATS 200). In juli 2001 werd een tweede ronde saldobevestigingen via de advocaat van CCW uitgezonden aan 25 cliënten. Opvallend was dat cliënten die in de eerste ronde een positieve bevestiging terugzonden, dat in juli niet deden.
Onderzoek door Deloitte & Touche Forensic Services B.V. Zoals hiervoor opgemerkt, werd Deloitte & Touche (D&T) op 24 september 2001 ingeschakeld om onderzoek te doen naar een mogelijke fraude bij CCW GmbH in Oostenrijk. Curatoren hebben de beschikking gekregen over een concept “Second interim report preliminary findings Forensic investigation CCW 30 October 2001” In het aan curatoren uitgebrachte definitieve rapport van 25 januari 2002 zijn de bevindingen uit het voorlopige rapport slechts overgenomen voorzover het ging om verdachte betalingen. Voor een bedrag van (“slechts”) circa Euro 700.000 werd bewijs van fraude, zoals in de verzekeringspolis bij AIG Europe (Netherlands) N.V. bedoeld, gevonden. Voor wat betreft de status van de rapportage van D&T citeren curatoren de navolgende passage uit de aanbiedingsbrief bij het definitieve rapport dd. 25 januari 2002: ³:HOOLFKW WHQ RYHUYORHGH GHOHQ ZLM X PHH GDW RQ]H URO ]LFK EHSHUNW WRW HHQ RQGHU]RHN QDDU IHLWHQ HQ RPVWDQGLJKHGHQ :LM GRHQ JHHQ XLWVSUDDN QRFK WUHNNHQFRQFOXVLHVRYHUKHW]RJHQDDPGHGHNNLQJVYUDDJVWXN2Q]HUDSSRUWDJH LV EHGRHOG GH YHU]HNHUDDU WH LQIRUPHUHQ RPWUHQW GH IHLWHQ WRHGUDFKW HQ RPVWDQGLJKHGHQ RRU]DDN YDQ GH GRRU YHU]HNHUGH /&, EHZHHUGH HQ JHFODLPGHVFKDGH´ In dat begeleidend schrijven wordt tevens opgemerkt dat D&T in verband met diverse objectieve onderzoeksbelemmeringen, zoals vermeld in het conceptrapport van 30 oktober 2001, het onderzoek bij CCW in Oostenrijk tijdelijk had gestaakt. Wel is daarna gewerkt aan de schadeopstelling voor de verzekeraar. Tenslotte wordt medegedeeld dat het definitieve rapport door LCI gebruikt kan worden in
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 34
verband met een strafrechtelijke aangifte in Oostenrijk tegen H. Hinterberger. Dat laatste is medio december 2002 gebeurd. Curatoren hebben ondanks een herhaald schriftelijk verzoek nog geen bericht ontvangen van de Staatsanwaltschaft in Wenen of inmiddels een strafrechtelijk onderzoek is gestart. In het concept-rapport begint D&T met te wijzen op de administratieve chaos bij CCW, waarbij de meeste problemen sinds de verkoop van Interconnect (28 februari 2001) ontstaan lijken te zijn. -
Het was onmogelijk vast te stellen of de administratieve bescheiden compleet waren. Ze waren niet op een systematische wijze opgeborgen, maar opgeslagen in dozen. Door een computercrash in oktober 2000 zijn de beschikbare gegevensbestanden niet betrouwbaar. Er zijn sterke aanwijzingen dat deze bestanden met opzet zijn gemanipuleerd. Sinds 28 februari 2001 zijn er twee administratieve systemen, een voor en een na die datum. De financiële personeelsleden die verantwoordelijk waren voor de gesignaleerde problemen zijn niet meer aan CCW verbonden. Om vast te stellen of gegevens met opzet zijn vernietigd en mogelijk zelfs kort voor het management van CCW te verstaan is gegeven om terug te treden, is hulp van derden (accountants/banken) nodig. Het is overigens onvermijdelijk om het grootboek en de sub-grootboeken te reconstrueren.
Bij het doornemen van de bankafschriften vanaf 1 mei 1999 zijn er meerdere verdachte overmakingen naar derden waargenomen tot een totaal bedrag van ATS 41 mln. De debetposities, die uit deze betalingen voortvloeien zijn op verschillende wijzen weggewerkt, veelal via de omzet. Ook in het chequeverkeer blijken onverklaarbare posten te bestaan in de onderzochte perioden. Het gaat om miljoenen ATS. Voordat een conclusie over deze verdachte transacties kan worden getrokken is een nadere verklaring van de accountant resp. de manager CCW en nadere informatie van de bank nodig, aldus D&T. Tot dat moment geldt de volgende mededeling in het concept-rapport: On basis of the now available facts and documents these transactions cannot be qualified as an illegal withdrawal. Dezelfde kwalificatie wordt gebruikt voor verdachte uitgaven voor twijfelachtige kostenposten. Het conceptrapport werpt ook een nieuw licht op het hoge debiteurensaldo van CCW en de cessie van een forse debiteurenportefeuille (ATS 373 mln) op 27 april 2000 aan Volksbank voor een financiering van ATS 350 mln. Op 8 juni 2000 wordt het gefinancierde bedrag met rente (ca. ATS 352 mln) weer terugbetaald aan de bank en komen de debiteuren weer bij CCW terug in de debiteurenadministratie. Eerder in dit rapport is reeds melding gemaakt van deze transacties, die de indruk wekken dat het ging om een tijdelijke balansverkorting op 30 april 2000 zonder verdere complicaties. Blijkens het conceptrapport van D&T is de meerderheid van de vorderingen volgens het sub-grootboek op 27 april 2000 (dus voor de jaarafsluiting 1999/2000) echter gebaseerd op valse facturen, die op verschillende data in het boekjaar 1999/2000 zijn geboekt als omzet. Na de terugbetaling aan de bank in het volgende boekjaar van het totaal van de tijdelijk gecedeerde vorderingen (8-6-2000) worden de debiteuren weer in de administratie opgenomen om vervolgens met credit-nota’s
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 35
teruggeboekt te worden ten laste van de omzet en BTW, dus tegengesteld aan de opboeking in het voorgaande boekjaar.
Het netto effect van alle boekingen is uiteraard nihil, maar ze beïnvloeden wel twee opvolgende boekjaren, of om het conceptrapport van D&T te citeren: 7KHQHWHIIHFWRIDOOWKHVHHQWULHVLV]HUREXWWKDWLQWKHPHDQWLPHDORDQZDV REWDLQHGIURP9RONVEDQNDPRXQWLQJWR$76POQWKHUHYHQXHVIRUWKH\HDU DUHRYHUVWDWHGE\$76POQ (NB Bedoeld zal zijn het jaar 1999/2000) Tot zover de conceptrapportage van D&T Het gevolg van deze verwerkingswijze zou een negatief effect op de omzet 2000/2001 tot een bedrag van ATS 350 mln moeten betekenen.
Het vorenstaande, ontleend aan het concept-rapport van D&T, wijst er op dat de administratieve onregelmatigheden al in het jaar 1999/2000 kunnen zijn ontstaan, zo al niet eerder. Afsluitend kan gesteld worden dat er sterke aanwijzingen zijn voor ernstige onregelmatigheden bij CCW in de boekjaren 1999/2000 en 2000/2001 onder verantwoordelijkheid van Hinterberger, hoofdrolspeler met betrekking tot CCW zowel vóór de overname door LCI, tijdens de periode daarna en tenslotte bij de overname van de handelsactiviteiten per 28 februari 2001, maar dat de omvang en de verantwoordelijkheid door het ontbreken van sluitende bewijzen (nog) niet konden worden vastgesteld. Curatoren moeten vaststellen dat de curator van CCW (daarom?) geen juridische actie tegen Hinterberger heeft ondernomen, zodat het exacte bedrag van oninbaar gebleken debiteuren niet vastgesteld is kunnen worden. 6.9
%HYLQGLQJHQELMGHDFFRXQWDQWVFRQWUROHYDQ&&: Ten aanzien van de locale accountant is het van belang na te gaan hoe hij heeft gefunctioneerd met betrekking tot de controle van CCW voor het jaar 2000/2001. Bij kennisneming van de vorengenoemde bevindingen in de maanden na de jaarafsluiting 2000/2001 van CCW komt onvermijdelijk de vraag op of de accountantscontrole van die jaarrekening aanwijzingen heeft opgeleverd of kon opleveren die passen in hetgeen later aan het licht is gekomen. Met nadruk wordt hier opgemerkt dat de accountantscontrole als zodanig geen object van onderzoek is. Zoals reeds eerder opgemerkt, werd de controle van de jaarrekening van CCW reeds jaren door de locale accountant dr. H. Glotz uitgevoerd. Voorzover bekend is dat in voorgaande jaren probleemloos verlopen. Omtrent de controle van de statutaire jaarrekening is normaal een accountantsrapport uitgebracht. Voor het jaar 2000/2001 is dat ten tijde van het onderzoek van de LCI-controller nog niet gebeurd omdat naar zijn toen gegeven visie nog een belangrijk punt openstond en wel betreffende de volwaardigheid van de vorderingen wegens
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 36
inhoudingen door cliënten voor nog lopende garantieverplichtingen. Dit betreft de statutaire jaarrekening. In het hierna te noemen contact met de groepsaccountant over de jaarrekening komt dit punt als zodanig ook aan de orde. De groepsaccountant dient zodanige zekerheid te verkrijgen over de werkzaamheden van een andere accountant, die een deelneming/werkmaatschappij controleert, dat hij daarop kan steunen ten behoeve van zijn controle van de concernjaarrekening. In dat kader werd jaarlijks aan de locale accountants, die belast waren met de controle van de jaarrekening van een werkmaatschappij, een set Audit instructions gezonden, op grond waarvan op een aangegeven datum een Audit Package waaronder gewaarmerkte jaarstukken (volgens een voorgeschreven formaat) en een ondertekende accountantsverklaring moesten worden aangeleverd. De tekst van de verklaring werd eveneens in de instructies opgenomen en diende als volgt te luiden: ³:HFRQFOXGHGRXUDXGLWLQDFFRUGDQFHZLWKWKHLQVWUXFWLRQVLVVXHGE\WKH SDUHQWFRPSDQ\¶VDXGLWRUVDQGWKHDXGLWPDWHULDOLW\LQFOXGHGWKHUHLQ$VD FRQVHTXHQFHWKHVFRSHRIWKHDXGLWZDVOHVVH[WHQVLYHWKDQWKDWEDVHGRQWKH DXGLWPDWHULDOLW\GHWHUPLQHGIRUWKHILQDQFLDOVWDWHPHQWVRIWKHFRPSDQ\RQD VWDQGDORQHEDVLV´ De groepsaccountant heeft -naar hij mededeelde- van de locale accountant uiteindelijk, na enkele tussenstappen, algehele “clearance” gekregen op de toegezonden jaarstukken. Deze tussenstappen lieten in de rapportage naar de groepsaccountant vragen open die, naar van die zijde werd toegelicht, vooral te maken hadden met de wens van de locale accountant om de controle terzake van de voor consolidatiedoeleinden bestemde cijfers zoveel mogelijk parallel te laten lopen met de controle van de statutaire jaarrekening. De door de locale accountant genoemde open punten hadden aldus niet van doen met het voorgeschreven Audit data-package.
Een van deze tussenstappen is in zoverre van belang dat in de rapportage daarover door de locale accountant een nog op te lossen vraagstuk wordt genoemd. Hij stelt dat de aan Nederland toegezonden cijfers nog een nadere aanpassing vragen. Hij doet dat in de volgende bewoordingen: ³WKHSRWHQWLDOQHHGIRUIXUWKHUYHULILFDWLRQRIDPRXQWVUHWDLQHGE\FXVWRPHUV EDVHGRQDJUHHPHQWVRIZDUUDQW\7KHDPRXQWRI0LR$76LVUHDVRQDEOH LQUHJDUGWRVDOHVRISHULRGVXQGHUZDUUDQW\DQGKDVEHHQIRUIHLWHGE\WKH EDQN7KHPDWWHUZLOOEHFOHDUHGILQDOO\RQWKHEDVLVRIWKHLQIRUPDWLRQUHTXHVWHG IURPWKHEDQNDWEDODQFHVKHHWGDWH´ Opvallend is dat hij nog een aanvullende paragraaf heeft toegevoegd, die letterlijk geciteerd als volgt luidt: ³(PSKDVLVRI0DWWHU :LWKRXWTXDOLI\LQJRXURSLQLRQDERYHZHHPSKDVL]HWKDWWKHDFFRPSDQ\LQJ ILQDQFLDOVWDWHPHQWVKDYHEHHQSUHSDUHGIRUFRQVROLGDWLRQSXUSRVHVDQGWKDW WKH\GRQRWWKHUHIRUHQHFHVVDULO\SURYLGHWKHYLHZQHFHVVDU\WRHQDEOHWKH IRUPLQJRIDVRXQGMXGJHPHQW´
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 37
Tenslotte moet nog gewezen worden op een eveneens op 22 mei 2001 gedateerde NOTE TO THE AUDITORS REPORT, geadresseerd aan de groepsaccountant. Gezien de inhoud wordt deze “note” hier geciteerd: ³LQ RXU IXQFWLRQ RI VWDWXWRU\ DXGLWRU RI &&:&RPSXWHUEHUDWXQJV *PE+ ZH H[SUHVVRXUFRQFHUQWKDWWKHWUHPHQGRXVWLPHO\SUHVVXUHRQWKHEDODQFHVKHHW SURFHGXUHV KDV OHG WR D PLVXQGHUVWDQGLQJ LQ UHJDUG WR ILQDO DFFRXQWLQJ SURFHGXUHV UHVXOWLQJ LQ D PDWHULDO PLVVWDWHPHQW RI SURILW RI WKH SHULRG XQGHU UHYLHZ 7KLVTXDOLILFDWLRQGRHVQRWDSSO\WRWKHGDWDSDFNDJHEHLQJWKHDFWXDOREMHFWRI WKH DXGLW \RX UHTXHVWHG \HVWHUGD\ EXW ZH IHHO DSSURSLDWH XQGHU WKH FLUFXPVWDQFHV WR UHFRPPHQG WKRURXJK DXGLW SURFHGXUHV DIWHU EDODQFHVKHHW GDWHDVWRHIIHFWVRIDJUHHPHQWVDQGLQWHUFRPSDQ\WUDQVDFWLRQVZLWKLPSDFWWR WKHPDWHULDOWUXHDQGIDLUYLHZDVZHOODVWKHJRLQJFRQFHUQFRQFHSW´ Opnieuw merkt de locale accountant nadrukkelijk op dat zijn kanttekening geen betrekking heeft op het reeds ingezonden data-package dat immers het object is van zijn controle ten behoeve van de groepsaccountant. De aanbeveling van dr. Glotz om na de datum van de jaarafsluiting de effecten van de overeenkomsten en van intercompanytransacties met hun invloed op het getrouwe beeld alsmede op het continuïteitsconcept grondig te onderzoeken, wordt door hem nadrukkelijk los gemaakt van de verklaring als onderdeel van het auditpackage. Voor een deel was deze opvatting bij de groepsaccountant niet onbekend. De locale accountant achtte meer kapitaal in CCW gewenst. Die opvatting werd mede ingegeven door contact met de bankier van CCW, die van mening was dat CCW over-leveraged was en daardoor te afhankelijk van de bank. Voor zover de groepsaccountant bekend was, ging het om een bedrag van ruim Euro 1 mln. De directie had aandacht voor dit vraagstuk, dat thuishoorde in het kader van de statutaire jaarrekening en in de plaatselijke financieringsverhoudingen. Het verwijzen naar de effecten van de overeenkomsten en van intercompanytransacties lijkt overigens verder te reiken dan de financiering alleen. Het onderzoek kan echter kennelijk wachten tot na de jaarafsluiting. De door Glotz gemaakte kanttekening met betrekking tot de vorderingen wegens door cliënten ingehouden bedragen voor garantieverplichtingen wordt direct opgelost. Er is een brief van Interconnect (nieuw) d.d. 28 mei 2001 aan CCW, waarin wordt bevestigd dat Interconnect – “zoals reeds bij de onderhandelingen over de verkoop aangekondigd”- bereid is om in aansluiting op de overname van de openstaande vorderingen op cliënten van CCW ook de vorderingen wegens inhouding voor garantieverplichtingen (in de balans van CCW op 30 april 2001 opgenomen voor ATS 69,2 mln) over te nemen “bis spätest 30. Juni 2001”. Een potentieel probleem wordt aldus uit de geconsolideerde balans geëlimineerd. De positie van PwC als groepsaccountant ten aanzien van de werkmaatschappijen is beschreven in het accountantsrapport van 1 juni 2001: ³)XOOVFRSHVWDWXWRU\DXGLWVKDYHEHHQSHUIRUPHGE\ORFDODXGLWRUVZKRLVVXHG XQTXDOLILHGRSLQLRQVRUTXDOLILFDWLRQVIRUFHUWDLQIRUPDOLWLHVQRPDWHULDOLPSDFW :HUHYLHZHGWKHZRUNRIWKHORFDODXGLWRUVUHODWLQJWRWKHVLJQLILFDQW FRPSDQLHV´
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 38
Het forse aandeel van de Oostenrijkse groep in de geconsolideerde cijfers van LCI noodzaakte tot een review ter plaatse op het werk van de locale accountant wilde PwC de verantwoordelijkheid voor de aangeleverde cijfers kunnen dragen. Voor het boekjaar 2000/2001 vond het review in Wenen plaats op 21 t/m 23 mei 2001; het werd uitgevoerd door leden van het Nederlandse controleteam. Het review is tijdens het onderzoek door curatoren besproken met de verantwoordelijke vennoot van PwC. Daarbij werd het volgende medegedeeld: Gesproken werd met de locale accountant, de heer Hinterberger (manager/exeigenaar) en de heer Gross, de locale controller. Voorts werd het magazijn bezocht. Uiteraard kregen de debiteuren aandacht. Onderzocht is of de stand, een bedrag van ATS 205 mln, aansloot op de administratie. Glotz liet zien dat het daadwerkelijk zo was. Ook is gevraagd naar saldobevestigingen van Debiteuren. De locale accountant antwoordde dat bijna 100% van de vorderingen op afnemers bevestigd was. PwC heeft zelf voor 42,8 mln ATS aan bevestigingen gezien. De conclusie van de review-uitkomsten luidt: ³/RFDODXGLWRULVZHOOJURXQGHGDQGDIWHUGRDGGLWLRQDOWHVWRQKLVDXGLWZRUNDQG UHSHDWLQJVRPHFUXFLDOZRUNWKHEDODQFHSRVLWLRQLVDFFXUDWHDQGYDOXDWLRQ DJUHHG´ Ten aanzien van de saldobevestigingen moet het volgende worden opgemerkt. Curatoren hebben inmiddels de beschikking gekregen over afschriften van 22 terugontvangen exemplaren van “Saldenbestätigung zum 24. April 2001”. Daarbij valt het volgende op: • • • •
de saldobiljetten zijn per fax van 26 april 2001 uitgezonden door CCW (afdeling boekhouding, mevrouw Hoffmann); verzocht wordt de bevestiging bij akkoordbevinding per fax te retourneren aan CCW t.a.v. mevrouw Hoffmann; op de biljetten is afgedrukt dat de debiteur verzocht wordt bij geconstateerde verschillen zulks aan de boekhouding te melden door het biljet te retourneren met een overzicht uit de administratie van de debiteur; de biljetten gaan uit van een afsluitdatum van 24 april 2001.
Van de 22 door curatoren ingeziene bevestigingen zijn er 5 gedateerd in april waarvan één zelfs op 3 april. De overige zijn nagenoeg alle op 2, 3 en 4 mei gedateerd. De handtekeningen zijn onduidelijk en op twee na niet voorzien van een aanduiding van de functie van de ondertekenaar, al dan niet met een stempel. Een en ander bevestigt de eerder vermelde mededeling van de locale accountant dat de procedure met betrekking tot het verkrijgen van saldobevestigingen per 30 april 2001 niet door hem is uitgevoerd maar geheel in handen was van CCW zelf. Ook de eerder genoemde groepscontroller maakt hiervan melding in zijn memo. Aangenomen moet worden dat de tijdens het review van de groepsaccountant aan hem getoonde saldobevestigingen behoren tot de door CCW zelf uitgezonden en terugontvangen biljetten. Op grond van de tijdens het onderzoek verkregen informatie en documentatie moet geconcludeerd worden dat het toegepaste controlemiddel van de saldobevestigingen voor de controle van de jaarrekening 2000/2001 van geen waarde is en geen zekerheid heeft kunnen bieden ten aanzien van het bestaan van de vorderingen begrepen in het balanssaldo van CCW per 30 april 2001.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 39
Afsluitend moet worden opgemerkt dat de latere mededelingen van de locale accountant in schril contrast staan met de waarnemingen van de groepsaccountant tijdens het overleg met hem gedurende het review in mei 2001. Op zijn minst zou hij de groepsaccountant hebben moeten wijzen op de ernstige gebreken met betrekking tot het verkrijgen van saldobevestigingen, op grond waarvan deze geen enkele zekerheid konden bieden ten aanzien van het bestaan van de debiteuren. Had hij zulks wel gedaan dan zou het vermoeden van onregelmatigheden stellig reeds op dat moment zijn opgekomen. Het onderzoek van curatoren kan niet verder komen dan deze constatering. 6.10
$IVOXLWHQGHRSPHUNLQJHQLQ]DNH2RVWHQULMN De ondergang van LCI is in belangrijke mate veroorzaakt door alle gebeurlijkheden met en rond CCW. De centrale figuur daarbij is ing. Harald Hinterberger. Hij verkocht zijn vennootschap CCW aan LCI, bleef aan als manager in verband met de overeengekomen earn-out periode, hij was betrokken bij de vele reorganisaties, de administratieve chaos en tenslotte de overdracht van de verkoopactiviteiten van CCW aan Interconnect tezamen met de overname door hemzelf (en Steiger) van de aandelen in deze vennootschap. Een vraagteken moet geplaatst worden bij het fungeren van Hinterberger. Hij was bekend met de gemanipuleerde debiteurenlijsten, die in verband met de gestelde zekerheden voor opgenomen bankkredieten periodiek naar de bank(en) werden gezonden. En naar alle waarschijnlijkheid ook met de Patronatserklärungen die LCI jegens Oostenrijkse banken en crediteuren had afgegeven, zoals dat ook het geval moet zijn geweest met de top van de groep in Nederland Een vraagteken moet ook geplaatst worden bij het fungeren van de locale accountant, dr. Glotz. Op grond van zijn professionaliteit zou hij op enig moment in de achterliggende boekjaren één of meer van de door D&T geconstateerde onregelmatigheden bij zijn controle bemerkt moeten hebben. Gegeven zijn latere mededelingen in het kader van het onderzoek van de Nederlandse controller, is het onbegrijpelijk dat dr. Glotz tijdens het reviewgesprek in mei met de groepsaccountant dergelijke mededelingen niet heeft gedaan. Een onderzoek als het onderhavige biedt niet de mogelijkheid om de gebleken tegenstrijdigheden tot klaarheid te brengen. Onderzoek in Oostenrijk ligt op het terrein van de locale curatoren. Zeker is dat de ten behoeve van de consolidatie op holdingniveau voor het jaar 2000/2001 afgeleverde jaarstukken van CCW niet juist zijn geweest. Hiervoor is melding gemaakt van Patronatserklärungen die door LCI zijn afgegeven ten behoeve van Oostenrijkse banken en crediteuren. Curatoren hebben stukken gevonden waaruit zij afleiden dat bij het management van LCI de overtuiging bestond dat dergelijke Patronatserklärungen (of Letters of Comfort) juridisch niet als een garantie waren aan te merken. Dat verklaart waarom er in de jaarverslagen van LCI geen melding werd gemaakt. Op 20 november 2002 heeft het Oberlandesgericht Wien echter beslist dat een door LCI jegens de Bank für Arbeit und Wirtschaft afgegeven Patronatserklärung een garantie inhoudt ervoor te zorgen dat LCI Consultants AG in staat is haar verplichtingen jegens die bank na te komen. Die bank hoeft de afwikkeling van het faillissement van LCI Consultants AG niet af te wachten en heeft een rechtstreekse vordering op LCI, aldus het Weense Hof. Het afgeven van dergelijke Patronatserklärungen door LCI valt op zich binnen de bevoegdheden van Sam Asseer en is op zich genomen niet in strijd met het belang van LCI. Waar echter “zachte” Letters of Comfort zijn beoogd te geven die naar het
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 40
toepasselijke Oostenrijkse recht als “harde” garanties zijn aan te merken, is het de vraag of dat verantwoord is geweest. Hoewel de claims op LCI uit hoofde van Patronatserklärungen door Oostenrijkse crediteuren en banken vanaf augustus 2001 binnenkwamen hebben die claims op zich de ondergang van LCI niet direct ingeluid. Wel zijn die claims onmiskenbaar een obstakel geweest bij het orde op zaken stellen van de concernfinanciering. Afsluitend: curatoren hebben getracht van hun collega-curatoren in de failliete Oostenrijkse LCI bedrijven informatie te krijgen over de door hen geconstateerde gang van zaken. Met name de eerste curator van CCW , Dr Reiniger, bleek er niet van overtuigd dat er sprake is geweest van fraude. Hij heeft kennis genomen van de rapporten van Deloitte en Touche Forensic Services B.V. maar vond daarin onvoldoende houvast voor het instellen van juridische actie tegen Shorter en/of Hinterberger. Ook het indienen van een strafklacht zag hij niet zitten. Daarbij speelde een rol dat hij als curator de administratie van CCW in dozen verpakt aangeleverd had gekregen. Hij leek er weinig zin in te hebben zelf diepgaand onderzoek te doen, waarbij waarschijnlijk de geringe omvang van de boedel een rol heeft gespeeld. Medio 2002 overleed Dr. Reiniger. Zijn opvolger, Mag. Richter deelde de opstelling van wijlen Dr. Reiniger. Beiden vermoedden, overigens zonder daarvoor enige concrete aanwijzing of reden te geven, dat de oorzaak van de problemen in de Oostenrijkse LCI bedrijven bij LCI in Nederland gezocht moet worden. Mag. Richter houdt het er op dat CCW failliet is gegaan omdat het bedrijf al in 2000 “überschuldet” was. Hij richt zijn pijlen op Oostenrijkse banken die betalingen hebben ontvangen waardoor zij zijn bevoordeeld boven andere schuldeisers.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 41
7.
7.1
+(7352-(&760$573(1 6PDUW3HQLQGHMDDUYHUVODJHQ Het SmartPen-concept betreft een electronisch authenticatie-instrument op biometrische basis in de vorm van een pen. De ontwikkeling van dit concept begon in het begin van de 90er jaren. Omstreeks 1995 heeft LCI de technologie in ontwikkeling (in meerderheid) verworven. In het jaarverslag 1996 wordt er voor het eerst melding van gemaakt (pag. 15): ³'H RQWZLNNHOLQJ YDQ GH 6PDUWSHQ WP GH HQLJH GUDDGOR]H SHQFRPSXWHU WHU ZHUHOG EOHHI LQ KHW PLGGHOSXQW YDQ GH EHODQJVWHOOLQJ VWDDQ 'H LQOHLGHQGH LQWURGXFWLH YDQ GLW SURGXFW LV JHSODQG LQ +HW SURGXFW HQ GH LQWHOOHFWXHOH HLJHQGRPVUHFKWHQ ]LMQZHUHOGZLMGEHVFKHUPGGRRU RFWURRLHQ 6PDUWSHQ WP ]DO JHVFKLNW]LMQYRRUHHQJURRWDDQWDOWRHSDVVLQJHQYDQKDQGWHNHQLQJYHULILFDWLHWRW YROOHGLJHSHUVRRQOLMNHDJHQGDHQFRPPXQLFDWLHIXQFWLHV´ Er wordt samengewerkt met IMEC, het inter-universitaire micro-electronica centrum in Leuven met betrekking tot de verdere ontwikkeling. In het overzicht van de deelnemingen komt in 1996 voor het eerst voor LCISmartPen NV/SA te Zaventem in België. Het is een 75% belang. Ingaande het jaar 1996 worden ontwikkelingskosten ter latere afschrijving geactiveerd. Blijkens het jaarverslag 2000/2001 (staafdiagram op pag. 32) gaat het in de loop der jaren om de volgende (afgeronde) bedragen: 1996 1997 1998 1999 2000
(x Euro 1.000) 900 900 2.000 4.200 11.500 19.500
In de toelichting op de post Onderhanden werk (onder Voorraden) per 30-4-2001 wordt als geactiveerde post een bedrag van 19,6 Euro genoemd. In elk van de jaarverslagen na 1996 wordt ruime aandacht aan de ontwikkeling van SmartPen besteed. Het verslag 1997 spreekt van onderhandelingen met “de grootste scheepsbouwer van marinevloten ter wereld alsmede leidinggevende automobielfabrikanten en vliegtuigconstructeurs” enz. Er worden ook Europese prijzen gewonnen met het concept (pag. 19). In 1998/1999 wordt gesproken over het uitbreiden van het marketingprogramma en het deelnemen aan beurzen. Voorts wordt de verkooporganisatie in Europa en de Verenigde Staten uitgebreid (pag. 19). In 1999/2000 volgt de mededeling dat SmartPen nu wereldwijd is beschermd door inschrijvingen e.d. De pen wordt inmiddels getest door een aantal overheden en leidende financiële en industriële organisaties. De uitkomsten daarvan zullen van groot belang zijn. Het laatste jaarverslag 2000/2001 spreekt over verhoogde investeringen in het project en over de voorbereidingen tot deconsolidatie van het project door middel van een afzonderlijke beursnotering, omdat nog aanzienlijke investeringen voor de
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 42
ontwikkeling van aanvullende toepassingen, voor marketing en voor de productie nodig zullen zijn. Allereerst wordt een onderhandse plaatsing bij grote beleggers nagestreefd als aanloop naar een beursgang (pag. 9 en 66). Het jaarverslag meldt voorts (pag. 35): “2RN DOV GH EHXUVJDQJ LV DIJHURQG ]DO HU HHQUHODWLH EOLMYHQ EHVWDDQ WXVVHQ /&,6PDUW3HQ HQ /&, 7HFKQRORJ\ *URXS 9RRU /&, DOV LPSOHPHQWHHUGHU HQ FRQVXOWDQWRSHHQDDQWDOPDUNWHQ]DO60$57SHQHHQEHODQJULMNHZLQVWEURQ EOLMYHQ” In dit kader maakt het jaarverslag 2000/2001 (op pag. 32) melding van het voornemen om op de Algemene Vergadering van Aandeelhouders naast het gewone dividend (in aandelen ten laste van de agioreserve) een buitengewoon dividend voor te stellen. Dat zal dan geschieden in de vorm van een “claim” met het recht om bij de beursintroductie een aandeel LCI-SmartPen met een korting van 50% van de introductieprijs te verkrijgen. De aandeelhouders zullen per 10 aandelen LCI recht hebben op 1 Claim. Voorts wordt opgemerkt dat niettegenstaande het feit dat LCI SmartPen op het punt staat van een commerciële doorbraak, men al in staat is gebleken om enkele belangrijke contracten af te sluiten met vooraanstaande spelers in enkele doelmarkten. Die projecten bevinden zich in de ontwikkelings- of implementatiefase. De verwachting is dat deze zullen uitmonden in toekomstige lucratieve contracten. Tot zover de openbare verslaglegging. Het is erg moeilijk om buiten deze informatie een goed beeld van de exacte perspectieven op het gebied van de techniek, de marketing en de financiering ten tijde van de zomer 2001 te verkrijgen. De heer Asseer heeft het gehele project buiten de technische ontwikkeling in hoge mate als een éénmansoperatie behandeld. 7.2
&RPPLVVDULVVHQHQ6PDUW3HQ Commissarissen hebben blijkens hun mededelingen het project nauwlettend gevolgd. Zij waren, mede op grond van deskundigheid in eigen kring, overtuigd van de grote mogelijkheden van SmartPen maar waren zich ook bewust van de aanzienlijke investeringen die voor de afronding van de ontwikkeling nog benodigd zouden zijn. Daarbij waren verschillende opties denkbaar: zelf produceren, in licentie door derden en hoe gaat de marketing dan verlopen. Dat vraagt een behoorlijk businessplan. Onder aandrang van Commissarissen is het ontwikkelingsproces uit de sfeer van het wetenschappelijk onderzoek in Leuven weggehaald en in een eigen omgeving in België geplaatst. Voorts hebben Commissarissen verzocht een beeld te kunnen krijgen van de omvang van de benodigde investeringen en van de mogelijkheden van de SmartPen in de markt met als resultante de financieringskansen, waarbij een twee fasen-aanpak voor de hand lag: eerst een financiering via beleggers als aanloop en vervolgens een beursgang. Deloitte & Touche Corporate Finance in Brussel is gevraagd om voorbereidende studies voor deze plannen te maken en heeft op grond daarvan berekeningen gemaakt van de verdere investeringen.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 43
Op grond van deze studies waren commissarissen er van overtuigd op de juiste weg te zijn. 7.3
'HUDSSRUWHQYDQ'HORLWWH 7RXFKH&RUSRUDWH)LQDQFH Tijdens het onderzoek is de beschikking gekregen over enkele van die studies. Allereerst een rapport van Deloitte & Touche, Corporate Finance in Brussel, gedateerd oktober 2000, met de titel “Financial Needs 2000-2002” van LCISmartPen. Het rapport, uitgebracht op papier met een dubbel briefhoofd – D&T en LCI-SmartPen – is kennelijk de aanloop naar het benaderen van financiers via een nog op te stellen “bidbook”. In de paragraaf “Conclusion” wordt vermeld dat voor de periode 2000-2002 naar schatting een bedrag van US$ 38/39 mln nodig zal zijn om een succesvolle doorbraak te bewerkstelligen. Dat geld is vooral nodig voor marketingactiviteiten, voor het versterken van de eigen staf op een breed gebied (management, commercieel en technisch) en tenslotte voor de voorbereiding van een Initial Public Offering in de nabije toekomst via indirecte markt-campagnes zoals tradeshows/roadshows en publications. Dit kostenbedrag zal in latere jaren terugverdiend moeten worden. Deze paragraaf in het rapport van D&T eindigt met de volgende mening: ´'HORLWWH 7RXFKH &RUSRUDWH )LQDQFH LV RI WKH RSLQLRQ WKDW 6PDUW3HQ KDV D KLJKO\YDOXDEOHEXVLQHVVSRWHQWLDOJRLQJIRUZDUGSURYLGHGWKHDERYHPHQWLRQHG IXQGLQJQHHGVZLOOEHPDGHDYDLODEOH,QFDVHWKHVHIXQGLQJQHHGVZRXOGQRWEH REWDLQHG LW ZRXOG VHYHUHO\ MHRSDUGL]H WKH H[LVWHQFH RI WKLV KLJK SURPLVLQJ EXVLQHVV YHQWXUH 7KH ODFN RI D SURYHQ WUDFN UHFRUG ZRXOG HQJHQGHU D VLJQLILFDQW GLVFRXQW IDFWRU DSSOLHG E\ SRWHQWLDO LQYHVWRUV ,Q WKDW FDVH WKH YDOXDWLRQRI6PDUW3HQZRXOGRQO\EHDIUDFWLRQRILWVORQJWHUPSRWHQWLDO´ Dit is een duidelijke uitspraak die neerkomt op “alles of niets”. Overigens is het rapport van D&T voor wat betreft de cijfermatige uitwerking geheel gebaseerd op een van LCI ontvangen “financial business plan”. Dit plan is globaal op de redelijkheid van zekere uitgangspunten beoordeeld, maar er is geen gedetailleerd onderzoek naar de achterliggende cijfers verricht. D&T aanvaardt daarom geen verantwoordelijkheid voor de in het rapport opgenomen cijfers resp. voor de mogelijkheid van afwijkingen van de prognose. Vervolgens zijn aangetroffen twee rapporten van Deloitte & Touche Corporate Finance, getiteld Executive Summary LCI-SmartPen Inc. met als data mei en augustus 2001. Beide stukken zijn opgesteld door D&T op grond van informatie verstrekt door het management team van SmartPen Inc. Dit document moet dan ook voor een goed begrip gelezen worden in samenhang met het complete informatie memorandum van deze Amerikaanse dochteronderneming (voor 95,06%) van LCI. Vandaar de titel Executive Summary. Maar ook de mededeling dat D&T Corporate Finance geen verificatie heeft verricht van de informatie in het memorandum, wijst hier op. Het gaat hier om documenten die de aanloop vormen voor een actie om bij potentiële beleggers interesse voor het project te wekken. Het hoofdstuk Financials geeft aan dat LCI vanaf het begin reeds US$ 20 mln in het project heeft geïnvesteerd en geactiveerd. SmartPen is nu zover ontwikkeld dat de pen aan de vooravond staat van een commerciële doorbraak, waarvoor een businessplan is opgesteld.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 44
Dat plan omvat een 5-jaars-periode met een groot aantal detailprojecten. In die periode moet de inkomstenstroom langzaam op gang komen met royalties en software- onderhoud als belangrijkste bronnen. De eerste 3 jaren van de planperiode (boekjaren 2002 t/m 2004) zullen nog een negatieve cashflow geven. De ommekeer moet komen in de beide volgende jaren via een forse stijging van het “Operating Income” en de bruto winst. De mei-versie van de Executive Summary geeft voor de jaren 2002-2004 een negatieve vrije kasstroom van US$ 56 mln bij een verlies na belastingen van US$ 46 mln. Daarna moet in de volgende twee jaar een positieve kasstroom van US$ 59 mln volgen met een winst van US$ 79 mln. Dit moet vooral door een forse groei bereikt worden in 2005, het laatste jaar van de planperiode. Kennelijk bleek de benodigde investering te fors geacht en de uitkomst te laag, want de augustus-versie geeft lagere bedragen. Dat komt door lagere inschattingen van de kosten met aan het einde een gunstiger uitkomst: negatieve kasstroom in 2002/2004 van US$ 39 mln bij een verlies na belastingen van US$ 30 mln en een positieve kasstroom in de jaren 2004/2005 van US$ 59 mln bij een winst van US$ 84 mln. Het is niet bekend in hoeverre er op basis van de laatste Executive Summary uit augustus 2001 presentaties voor beleggers hebben plaatsgevonden. Er is voor de mei-versie wel een “powerpoint”-presentatie ontworpen (nog ongedateerd) met als titel “Presentation to investors”. Het is zeer waarschijnlijk dat de gebeurtenissen in Oostenrijk alle plannen op dit punt in de weg hebben gestaan. In ieder geval is het tot dat moment in september 2001 niet gelukt om financiering aan te trekken voor de verdere ontwikkeling na 30 april 2001. 7.4
6SHFLILHNHILQDQFLHULQJYRRU6PDUW3HQ Het laatste moment dat financiering voor SmartPen werd aangetrokken was op 9 februari 2001 en wel via een arrangement met Credit Suisse First Boston (Europe) Ltd. Er werd op dat moment een financieringsovereenkomst gesloten bestaande uit een 2% converteerbare obligatie ter grootte van Euro 10 mln met een looptijd van 2 jaar en daarnaast de mogelijkheid om gedurende de komende twee jaar Euro 10 mln op te nemen tegen uitgifte van nieuwe aandelen tegen een koers die is gerelateerd aan de op dat moment geldende beurskoers (met een bepaalde ondergrens). In 2000/2001 is voor een bedrag van Euro 2,5 mln van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze financiering was geheel nodig om dekking te bieden voor de in 2000/2001 via Onderhanden werk geactiveerde bedragen (Euro 15,5 mln, waarvan Euro 11,5 mln voor SmartPen). Vanuit de feitelijke situatie dat er vanaf begin 2001 maandelijks ongeveer een miljoen Euro in verband met SmartPen werd uitgegeven, moet het duidelijk zijn dat niet alleen Oostenrijk (voordat de bom barstte) maar ook SmartPen een oorzaak was van de gespannen financiële situatie. Dit werd klemmender toen CSFB door de dalende beurskoers niet meer bereid bleek om het resterende bedrag van de toegezegde financiering te honoreren.
7.5
(QNHOHRSPHUNLQJHQRYHUGHRUJDQLVDWLHYDQKHWSURMHFW Wanneer de eerder geciteerde uitlatingen over SmartPen in de opvolgende jaarverslagen worden bezien, dan valt op dat de geschetste vooruitzichten voor de
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 45
ontwikkeling en de mogelijke “prospects” achteraf bezien te optimistisch zijn gebleken. Het project werd niet geleid volgens een strak tijdpad met aandacht voor de tijdige besluitvorming over kritische factoren volgens een vast plan. Een interview met de heer Jans heeft dit duidelijk gemaakt. Hij was sinds 1995 bij LCI betrokken toen zijn bedrijf (Versa Versa) als eerste in België door Asseer werd geacquireerd. Na het einde van de earn-out periode in maart 1998 is hij op verzoek van Asseer bij het project SmartPen betrokken. De ontwikkeling zat toen nog bij de Universiteit Leuven. Jans had de indruk dat SmartPen niet op eigen kracht was te financieren, zoals tot dan geschiedde. Zijn advies was om externe financiers bij het project te betrekken. Asseer wilde echter dat LCI zelf voor de financiering zou zorgen. Jans heeft daarop naar zijn zeggen zijn betrokkenheid bij SmartPen op dat moment beëindigd. Begin maart 2001 werd Jans opnieuw door Asseer gevraagd terug te keren bij LCI, nu als Vice-president en assistent van Asseer. Hij begon opnieuw bij SmartPen met als aandachtsgebied het strategisch beleid bij de introductie van de pen. De financiën bleven het uitsluitende terrein van Asseer. Naar de opvatting van Jans diende geïnvesteerd te worden in infrastructuren ten behoeve van de verificatie van de handtekeningen via een databank. Daarvoor zou ondermeer een certificatie-autoriteit nodig zijn. Asseer was echter geporteerd voor een eigen databank waarin handtekeningen konden worden opgeslagen ten behoeve van de verificatie. Het was naar zijn waarneming onduidelijk of er in deze richting al stappen waren gezet. Voor hem stond vast dat Asseer eerst Venture Capital wilde aantrekken en zelf alle beslissingen wilde nemen op het moment dat hij opportuun achtte. Op dit punt schermde hij veel zaken af en was afhoudend naar andere geïnteresseerden toe. (Dit geluid klonk ook door in andere interviews.) Na drie maanden hield Jans het opnieuw voor gezien en vertrok. Ten aanzien van gerezen twijfel over de vraag of LCI onbelemmerd over alle patenten kon beschikken heeft Asseer desgevraagd het volgende medegedeeld: ³$OO FULWLFDO SDWHQWV ZHUH HQGRUVHG WR 6PDUW3HQ 19 DQG VRPH WR /&, 7HFKQRORJK\*URXS19LQWKHSDVWZKLFKWUDQVIHUUHGWKLVSDWHQWVWR6PDUW3HQ 19ZLWKUHJDUGWRWKH,32´ 7.6
%LM]RQGHUHNRVWHQWRHUHNHQLQJHQDDQ6PDUW3HQ Opvallend is het forse bedrag dat in het jaar 2000/2001 aan de geactiveerde kosten werd toegevoegd (Euro 11,5 mln) ten opzichte van voorgaande jaren. Bij een nadere analyse van dit bedrag blijken enkele bijzondere zaken. Uit de interne stukken met betrekking tot de balansafsluiting blijkt dat er in de laatste fase enkele aanvullende boekingen ten laste van de rekening Onderhanden werk SmartPen zijn gebracht en daartegenover ten gunste van het jaarresultaat 2000/2001. Recharge expenses SmartPen Recharge interest SmartPen
(x Euro 1000) 2.396 1.453 3.849
ten gunste van Other operating expenses Interest expenses
Uit de aard van de boeking zou afgeleid kunnen worden dat het hier gaat om een aanvulling op in eerdere jaren reeds doorbelaste bedragen. Die aanwijzing zou ook
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 46
afgeleid kunnen worden uit diverse documenten met onderliggende berekeningen. Het gevolg van deze boekingen is dat in de enkelvoudige resultatenrekening van LCI Technology Group N.V. zowel de rekening Other Operating Expenses als de rekening Interest met een voordelig saldo zijn opgevoerd. Er is dus meer doorbelast aan het project dan de werkelijk in het boekjaar gemaakte kosten. Uit een reactie van de groepsaccountant op het concept van dit rapport van curatoren kan worden afgeleid dat deze recharges in verband moeten worden gebracht met de ´YRRUJHQRPHQDIVSOLWVLQJJHYROJGGRRUQRWHULQJDDQYUDDJYDQ6PDUW3HQHQKHW IHLWGDWDOVGLYLGHQGYRRUVWHOGHDDQGHHOKRXGHUVHHQZDUUDQWRSGH6PDUW3HQ EHXUVLQWURGXFWLHNULMJHQ´ De in Nederland gemaakte kosten werden via de Intercompanyrekening overgebracht naar de Belgische vennootschap LCI SmartPen NV, waar het project in administratie is. De locale accountant (KPMG) verstrekt op 29 mei 2001 de door PwC voorgeschreven verklaring voor consolidatiedoeleinden bij de ingeleverde proefbalans per 30 april 2001, maar plaatst daar een voorbehoud bij met betrekking tot de voor SmartPen doorbelaste en geboekte kosten: ³0RUHVSHFLILFDOO\ZHKDYHQRWEHHQDEOHWRJLYHDQRSLQLRQ - ZKHWKHU WKH LQWHUFRPSDQ\ FKDUJHV IURP /&, 6PDUW3HQ 19 DUH SURSHUWRWKHEXVLQHVVRI/&,6PDUW3HQDQGDUHFRUUHFW - :KHWKHU WKH 6PDUW3HQ UHODWHG GHYHORSPHQW FRVWV SDWHQWV DQG WUDGHPDUNV FDSLWDOL]HGXQGHU%HOJLDQ*$$3FDQEHFDSLWDOL]HGDVWKH&RPSDQ\KDVQRW GHPRQVWUDWHGWRXV««´ En dan volgen bij het tweede punt drie vragen met betrekking tot de continuïteit van het project, over de verkoopkansen, de mogelijkheid om de geactiveerde kosten terug te verdienen en de beschikbaarheid van toereikende financiering voor de voltooiing van de ontwikkeling tot een marktgereed product. Ten aanzien van het eerstgenoemde punt wil KPMG detailinformatie over de door LCI Technology Group gezonden facturen (Euro 6,7 mln) om ze op aanvaardbaarheid te kunnen beoordelen. 7.7
%DODQVSUHVHQWDWLHYDQ6PDUW3HQ Tenslotte moet nog een kanttekening worden geplaatst bij de balanspresentatie van de ontwikkelingskosten SmartPen. Zoals eerder opgemerkt, zijn deze kosten opgenomen onder de Voorraden, subhoofd Onderhanden werk en niet zoals voor de hand zou liggen onder Immateriële activa/Ontwikkelingskosten. Bij de balanspresentatie in België is wel gekozen voor deze laatste optie. Deze presentatie is volgens de corporate controller geschied in overleg met de accountant PwC. Naar diens oordeel zou het hier gaan om een marktrijp product en dus Onderhanden werk in de zin van halffabrikaat. Deze balanspresentatie staat op gespannen voet met de terzake geldende Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In deze richtlijnen worden onder Onderhanden werk verstaan projecten van derden, voor rekening van die derden dan wel halffabrikaten.
7.8
$IVOXLWHQGHRSPHUNLQJHQRYHU6PDUW3HQ Duidelijk is dat SmartPen door LCI tot een uniek product is ontwikkeld en een grote winstpotentie heeft. LCI-Technology Group NV was echter organisatorisch en
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 47
financieel feitelijk niet sterk genoeg om een project als SmartPen geheel op eigen kracht, zonder krachtige partners, tot een goed einde te brengen. Dat laatste geldt stellig voor de introductie van de pen in de markt voor verschillende toepassingen. Er zijn dan infrastructurele voorzieningen nodig voor het electronische verkeer tussen pen en de authenticatie databank(en). De daarvoor benodigde investeringen verlangen allianties met in de toepassing geïnteresseerde partijen. Tot de zomer 2001 was LCI op dit punt niet verder gekomen dan enkele pilotprojecten van beperkte omvang. Het zelf aantrekken van de benodigde middelen voor de marktintroductie (voor de financiering van de “break-through”) was tot dat moment nog niet gelukt. Het ging ook niet om geringe bedragen. Er waren wel verschillende contacten met potentiële financiers maar tot vaste toezeggingen hadden die nog niet geleid. Op dat moment begon het tij te keren ten aanzien van alles wat met New Economy te maken had. LCI was in feite te laat aan de belangrijke beslissingen voor een succesvolle introductie toegekomen. Niet onvermeld mag blijven dat de ontwikkelingen in Oostenrijk elke kans op een goed einde in de weg hebben gestaan.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 48
8.
'(326,7,(9$1/&,7(&+12/2*<*52837(17,-'(9$1'( -$$5$)6/8,7,1* Bij die jaarafsluiting verkeerde de groep in een weinig florissante situatie. De financiering door de Oostenrijkse banken van de groep in Oostenrijk was in een kritieke fase gekomen. Crediteuren konden niet op tijd worden betaald; met tenminste één grote leverancier was een afbetalingsregeling getroffen die niet correct nagekomen werd. Bank Austria/Creditanstalt trok op 13 maart 2001 per brief aan de bel. Het vertrouwen in LCI was aan het verdwijnen. Men verlangde een terugdringen op korte termijn van de overtrekkingsmogelijkheid. Ook Erste Bank komt in een brief van 27 maart 2001 met strikte eisen voor de afbouw van het krediet aan CCW ter financiering van de debiteurenportefeuille. Door de verkoop van de handelsactiviteiten moest die resterende portefeuille op afzienbare termijn uitlopen. De Oostenrijkse banken begonnen hun vertrouwen in LCI te verliezen. Dat er hier een tijdbom van oninbaarheid tikte wist men op dat moment nog niet bij LCI. Ten aanzien van de verdere financiering van de eindontwikkeling en van de marktintroductie van SmartPen bestonden wel contacten met enkele partijen, maar die hadden nog niet geleid tot bindende toezeggingen. En naar uit de rapporten van D&T blijkt ging het daarbij om grote bedragen van tientallen miljoenen dollars. Op het gebied van de financiering bevond LCI-Technology Group zich ten tijde van de jaarafsluiting 2000/2001 in een uiterst moeilijke positie, zonder veel uitzicht van verbetering op redelijk korte termijn. Naarmate het boekjaar 2000/2001 vorderde werd het volgens interne cijferopstellingen geleidelijk duidelijk dat de netto winst voor dat jaar zou achterblijven bij het gepubliceerde resultaat 1999/2000. Op basis van de uitkomsten over het eerste halfjaar (van 1 mei t/m 31 oktober 2000) werd een prognose (“forecast”) voor het gehele jaar 2000/2001 gemaakt en gesteld tegenover de uitkomst 1999/2000 en eerder. Dat gaf het volgende beeld: (in mln Euro) winst voor belastingen winst na belastingen
1998/1999
8,5 5,9
halfjaar
1999/2000 2000/2001
12,8 8,7
7,6 5,1
prognose
2000/2001
10,0 6,7
Geplaatst tegen de achtergrond van de in 1999/2000 uitgesproken verwachting van een verdubbeling van de winst per aandeel, te bereiken in mei 2003, is dit een teleurstellende prognose. Op basis van de uitkomsten over de periode 1 mei 2000 t/m 28 februari 2001 (10 maanden dus) werd opnieuw een prognose voor de jaaruitkomst gemaakt: de winst voor belastingen bleef uitkomen op ongeveer Euro 10,3 mln. Deze laatste prognose omvatte enkele bijzondere posten, die buiten de directe bedrijfsactiviteiten lagen en wel Verkoop Infosoft Q Reorganisatie Nederland
Euro 1 mln Euro 4 mln Euro 2 mln Euro 7 mln
De directe bedrijfsactiviteiten kwamen derhalve uit op 3,3 mln. Uit de definitieve cijfers blijkt dat de verkoopwinst Infosoft inderdaad is gerealiseerd en wel voor een
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 49
hoger bedrag (4,4 mln). De post Q moet betrekking hebben op een beoogde overname, nog voor de jaarafsluiting 2001, van een onderneming op het gebied van componenten, waarbij kennelijk een deel van de winst van het lopende boekjaar meegenomen kon worden. De transactie zou niet zijn doorgegaan omdat de verkopers betaling in contanten wensten in plaats van aandelen LCITG. De voor Q geprognotiseerde winstbijdrage werd daarom niet gerealiseerd. De post Reorganisatie Nederland werd niet nader toegelicht. De alsnog als gerealiseerd verantwoorde verkoop aandelen Erudict voegde verder nog Euro 2,2, mln toe. De bijzondere baten wegens de verkoop van belangen in Belgische deelnemingen zijn reeds eerder in dit rapport genoemd. Tezamen ging het om een bedrag van Euro 6,5 mln op een gepubliceerde winst na belastingen van Euro 8,9 mln. Dit effect werd in het jaarverslag gemitigeerd door tegenover deze bijzonder baten een reeks bijzondere lasten te stellen en te salderen tot een uiteindelijke bate van netto Euro 1,5 mln. Deze saldo-bate is in mindering gebracht op Overige bedrijfslasten. Het jaarverslag 2000/2001 ( pag. 53) licht dit als volgt toe: ³2QGHURYHULJHEHGULMIVODVWHQ]LMQRSJHQRPHQNRVWHQDOVJHYROJYDQKHW GLVFRQWLQXHUHQYDQEHSDDOGHEHGULMIVDFWLYLWHLWHQYRRUHHQEHGUDJYDQ(XUR POQDOVPHGHKHWUHVXOWDDWYDQJHGHHOWHOLMNH DIVWRWLQJYDQDFWLYLWHLWHQHQ GHHOQHPLQJHQYRRUHHQEHGUDJYDQ(XURPOQUHVXOWHUHQGLQHHQQHWWRZLQVW YDQ(XUR(XUR ´ In de interne documentatie van de jaarafsluiting is een specificatie van deze netto uitkomst van Euro 1,5 mln aangetroffen. Het stuk is getiteld: “Consolidated detail other operating expenses, Detail for disclosure purpose”. Deze specificatie geeft een opsomming van diverse als bijzondere last aangemerkte posten passend in de hiervoor aangehaalde omschrijving van het jaarverslag, aldus samengevat: Euro Totale last Verminderd met het belastingeffect, een bate van 35%
7,7 mln 2,7 mln
Blijft bijzondere last van netto
5,0 mln
Vermeerderd met de winst verkoop aandelen in Belgische deelnemingen, aan te merken als Overige Bedrijfsopbrengsten.
6,5 mln
Blijft een netto bate
1,5 mln
Deze specificatie van de presentatie in het jaarverslag verdient een kritische benadering. Allereerst wordt een netto bate in mindering gebracht op de Overige bedrijfslasten, hetgeen op zijn minst ongebruikelijk is. Het wordt echter toegelicht. Maar dat betekent niet dat de presentatie het vereiste inzicht kan geven. De kosten van het discontinueren van bepaalde bedrijfsactiviteiten zijn niet geschat op Euro 5 mln maar op Euro 7,7 mln. Door rekening te houden met een (toekomstige) belastingbate van Euro 2,7 mln (die niet wordt genoemd) worden bruto- en nettobaten met elkaar gesaldeerd. De belastingbate is (onzichtbaar) binnenslijns toegevoegd aan de uitgestelde belastingvordering uit hoofde van (mogelijke) voorwaartse verliescompensatie. Die post wordt ook in de toelichting genoemd (jaarverslag 2000/2001, pag. 52). Deze
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 50
onder Overige vorderingen opgenomen post neemt in 2000/2001 toe met ongeveer Euro 2,7 mln van Euro 3.481.000 tot Euro 6.137.000, maar de lezer kan die toevoeging onmogelijk in verband met het vorenstaande brengen. Een presentatie die de realiteit meer benadert zou hebben geleid tot een bedrijfsresultaat van Euro 14.1 mln (i.p.v. 16,8) een resultaat voor belastingen van Euro 10.2 mln (i.p.v. 12,9 mln) en een belastingpost van Euro 1,4 mln, in de toelichting waarop het effect van de belastingvrije bate (Euro 6,5 mln) wegens de verkoop van aandelen in Belgische deelnemingen vermeld had moeten worden. De geconsolideerde winst- en verliesrekening 2000/2001 zou aldus met hetzelfde eindresultaat, een ander beeld hebben gegeven van de samenstelling van het resultaat. Het resultaat 2000/2001 bevat overigens nog een bijzondere post. Er heeft in dat jaar, blijkens aangetroffen interne opstellingen, een herberekening plaatsgevonden van in eerdere jaren en aanvankelijk in 2000/2001 aan het project SmartPen doorberekende en in het Onderhanden werk geactiveerde kosten. Het betreft: Recharge expenses SmartPen Recharged interest SmartPen Totaal (voor belastingen)
Euro 2,4 mln Euro 1,4 mln Euro 3,8 mln
In de vennootschappelijke jaarrekening 2000/2001 leiden deze aanvullende boekingen ertoe dat de posten Overige bedrijfslasten en Interest een batig saldo vertonen en het venootschappelijk resultaat (na belastingen) een forse winst oplevert van Euro 1.364.000 (tegen Euro 116.000 in 1999/2000). Op grond van het vorenstaande moet achteraf geconcludeerd worden dat de kwaliteit van het resultaat 2000/2001 lager is dan het resultaat 1999/2000 zonder dat zulks uit de gepubliceerde jaarrekening blijkt. Dit is nog afgezien van de ernstige twijfel of de transactie inzake de aandelen Erudict (netto bate Euro 2.249.000) inderdaad tot stand is gekomen en in het resultaat 2000/2001 opgenomen had mogen worden. Betrof dit het resultaat, ook bij de geconsolideerde balans op 30 april 2001 zijn enkele kanttekeningen te plaatsen. Allereerst betreft dit het opvoeren van een uitgestelde belastingvordering van Euro 6.137.000 met als omschrijving (pag. 52, jaarverslag): ³XLWKRRIGHYDQYHUVFKLOOHQWXVVHQFRPPHUFLsOHHQILVFDOHZDDUGHULQJYDQ EDODQVSRVWHQHQXLWKRRIGHYDQYRRUZDDUWVHYHUOLHVFRPSHQVDWLHLQGLHQHQ YRRU]RYHUKHWZDDUVFKLMQOLMNLVGDWGH]HSRVWHQZRUGHQJHUHDOLVHHUG'H]H YRUGHULQJKHHIWYRRUHHQEHODQJULMNGHHOHHQODQJORSHQGNDUDNWHU´
Het realiseren van deze vordering is geheel afhankelijk van toekomstige winsten te realiseren op het project SmartPen. De groepsaccountant merkt in dit verband op: ³'H]HSRVWYDQYRRUZDDUWVHYHUOLHVFRPSHQVDWLHYLQGWKDDUPRJHOLMNKHLGWRW FRPSHQVHUHQYRRUDOPHWZLQVWHQYDQELMYRRUEHHOGFRQVXOWLQJDFWLYLWHLWHQ VRIWHZDUHYHUNRRSHQRXWVRXUFLQJELMYRRUEHHOG'DLPOHUFRQWUDFW XLWFRQWLQXHOH
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 51
EHGULMIVDFWLYLWHLWHQHQGXVQLHWDOOHHQPHWYHUGHULQGHWRHNRPVWJHOHJHQWH UHDOLVHUHQ6PDUW3HQZLQVWHQ´ Voorts moet op grond van niet lang na de jaarafsluiting bekend geworden feiten worden vastgesteld dat de vorderingen op de kopers van de aandelen in de Belgische deelnemingen Erudict en Infosoft (zie paragraaf 5.1 en 5.2), opgenomen onder Financiële vaste activa als “zacht” zijn aan te merken”. Het betreft: Erudict Infosoft
Euro 2.705.000 (te betalen in 2002 t/m 2004) Euro 3.175.000 (grotendeels vervallend in 2004)
Voor Erudict ligt er ongeacht de lange betaaltermijn de vraag of deze transactie inderdaad tot stand is gekomen. Ten aanzien van Infosoft moet naast de lange betaaltermijn gewezen worden op de verplichting van LCITG om voor het bankkrediet aan Infosoft te blijven zorgen. Resumerend: de jaarrekening 2000/2001 geeft achteraf bezien, mede in het licht van na de jaarafsluiting geleidelijk bekend geworden gebeurtenissen en feiten, een te gunstig beeld van de werkelijke positie van LCI per 30 april 2001 en van de vooruitzichten daarna.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 52
9.
+(772(=,&+7'225'(5$$'9$1&200,66$5,66(1 De Raad van Commissarissen kwam frequent bijeen. Het bericht in het jaarverslag 2000/2001 vermeldt 11 vergaderingen (waarvan zesmaal in de vorm van een teleconferentie over specifieke spoedeisende zaken). De notulen van de vergaderingen werden in dit jaar geheel door Asseer opgesteld en later goedgekeurd tijdens een volgende vergadering. In een eerder jaar heeft een notuliste enkele vergaderingen vastgelegd. De aanwezige notulen zijn summier van inhoud en geven vooral een beeld van de informatie aan Commissarissen verstrekt door Asseer. De besluitvorming over zaken waarvan men in het algemeen verwacht dat commissarissen daar bij betrokken zouden worden op basis van verstrekte informatie, is nauwelijks in de beschikbare notulen aangetroffen. Zo is de aankoop van CCW in 1998 niet als specifieke beslissing/informatie in de notulen aangetroffen. Wel de periodieke mededeling van Asseer dat de RvC wordt bijgepraat over mogelijke acquisities in diverse landen, waaronder Oostenrijk. Men ging er kennelijk van uit dat zulks tot de bevoegdheden van de Oostenrijkse subholding behoorde. Ook over de verkoop van de handelsactiviteiten van CCW/Interconnect (februari 2001) is geen besluitvorming aangetroffen. Pas in de notulen van de RvC-vergadering op 19 mei 2001 wordt door Asseer uitgelegd welke veranderingen er in Oostenrijk hebben plaatsgevonden. Dit past in het sinds jaar en dag bij LCI gevolgde beleidsprincipe, dat investeringen en desinvesteringen in – en van andere ondernemingen geen beslissingen waren van commissarissen maar van het bestuur. Over de bespreking van halfjaar- en jaarcijfers wordt uitgebreid verslag gedaan. De externe accountant was aanwezig wanneer de jaarcijfers aan de orde kwamen. Tijdens de interviews met commissarissen kwam naar voren dat de RvC veelal met acquisities werd geconfronteerd wanneer de onderhandelingen vergevorderd dan wel afgerond waren. Men kon dan pas achteraf reageren met indringende vragen. Er was bij commissarissen een gevoel van onbehagen over de kwetsbaarheid van de topleiding van LCI met daaronder een te dunne managementlaag. Op dit punt was LCI feitelijk een eenmansbedrijf met één statutair directeur. Er werd daarom onder meer aangedrongen op de aanstelling van een CFO (Chief Financial Officer). Door de ontwikkelingen in Oostenrijk is dat niet meer gerealiseerd. Door de grote inzet voor en de betrokkenheid van Asseer bij het SmartPen-project meende de RvC dat in het vacuüm aan leiding voor de rest van de groep dringend voorzien moet worden. Over een aantal van deze zaken heeft de voorzitter van de RvC indringend overleg gevoerd met Asseer, naar hij tijdens het onderzoek mededeelde. Ook is door commissarissen aangedrongen op een meer formele procedure rond de RvC-vergadering met toereikende, tijdig verstrekte informatie met betrekking tot relevante agendapunten. Daartoe behoorde ook het opmaken van meer uitgebreide notulen, die tijdiger voor commissarissen beschikbaar moeten komen. Uit een memo van de voorzitter aan Asseer wordt onder meer gesproken over de noodzaak voor commissarissen van het verkrijgen van: “all necessary information to gain a sufficient insight in the strategy, financial and operational condition of the company in order to fulfill our duty as Board of LCI Technology Group (will be made available).”
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 53
Een punt was dat Asseer een ruime definitie hanteerde van de beleidsruimte die hem als CEO toekwam. Het realiseren van de desiderata van commissarissen bleef daardoor een moeizame zaak.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 54
10.
6$0(19$77,1* De directe aanleiding van het faillissement is de grootscheepse fraude in Oostenrijk. Het daarbij laten zou echter tekort doen aan de achterliggende werkelijkheid. De LCI-groep is in een betrekkelijk gering aantal jaren uitgegroeid tot een forse onderneming met een groot aantal werkmaatschappijen in Nederland en daarbuiten die een grote mate van autonomie kenden. De organisatie op centraal niveau heeft daarmede geen gelijke tred gehouden. Dat is ten koste gegaan van een behoorlijke planning en controle, passend bij een onderneming van deze omvang. Het liquiditeitenbeheer was niet gecentraliseerd. Dat heeft zich met name gewroken bij de uitbouw en latere inkrimping van de LCIgroep in Oostenrijk. Het toezicht vanuit de holding in de jaren na de verwerving heeft veel te wensen overgelaten. Met name de verhouding tot Hinterberger en de forse debiteurenportefeuille hadden extra aandacht moeten krijgen. Het ontbreken van een toereikend toezicht (control) vanuit de holding heeft uiteindelijk dramatische gevolgen voor LCI gehad. Onregelmatigheden in de debiteurenportefeuille konden onopgemerkt blijven bestaan tot er geen houden meer aan was. Het concern heeft in feite tot de faillissementsdatum een eenmansleiding gekend in de persoon van S. Asseer. Hij hield belangrijke zaken aan zich, hij overlegde niet meer met zijn naaste medewerkers dan hij strikt nodig achtte. Dat heeft een zeer specifieke bedrijfscultuur gecreëerd, waarbij men van elkaar niet goed wist wat men deed. Toen Asseer de noodzaak inzag van het aanstellen van een operationele manager voor de groep koos hij voor de manager van de Oostenrijkse groep, Shorter, die aldus een dubbelfunctie ging bekleden. In zijn oorspronkelijke functie schermde hij Oostenrijk nogal van de controle uit Nederland af. Gezien de vele vragen die bij het onderzoek over de betrokkene zijn gerezen was dit achteraf bezien een slechte keus van Asseer. Op het gebied van de liquiditeit was LCI-Technology “arm”. De Belgische groep had de eigen cashflow nodig voor financiering van de groei. Dividenden in contanten waren daardoor niet mogelijk. De Oostenrijkse groep, die op het hoogtepunt naar de balans gezien gemiddeld 40% van de totale groep uitmaakte, had nagenoeg voortdurend liquiditeitsproblemen, naar zeggen door de forse groei. Naar we nu weten ook en vooral door de debiteurenfraude, die mogelijk al voor de acquisitie van CCW bestond en telkens vooruit werd geschoven door “verjonging” van de debiteuren via aanpassing van de factuurdata. De banken werden daardoor misleid, maar zijn overigens weinig alert geweest tot het te laat was. De liquiditeitskrapte werd vergroot door de geleidelijke verschuiving van het zwaartepunt van de activiteiten naar de ontwikkeling van SmartPen. Een goed centraal cashmanagement was onder deze omstandigheden een zaak van de eerste orde. Maar daar ontbrak het aan bij LCI. Terugkijkend naar de situatie bij de jaarafsluiting 2000/2001 was het duidelijk dat op korte termijn aanvullende kredieten verkregen zouden moeten kunnen worden. De kwaliteit van het resultaat 2000/2001 was in belangrijke mate gebaseerd op bijzondere baten zonder dat zulks duidelijk uit de jaarrekening kon blijken. De toonzetting van het door het bestuur opgestelde jaarverslag was te optimistisch.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 55
In deze situatie van een verzwakt concern was het aan het licht komen van de fraude in Oostenrijk de doodsteek voor LCI-Technology Group N.V.. De onontdekte fraude maakte het faillissement onder de gegeven omstandigheden onvermijdelijk.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 56
11. $$1635$.(/,-.+(,' Het faillissement van LCI heeft onmiskenbaar geleid tot schade voor aandeelhouders van LCI en voor schuldeisers van LCI en haar (failliete) dochters. Curatoren hebben zich op basis van hun bevindingen, zoals weergegeven in dit rapport, de vraag gesteld of er aanleiding bestaat de statutair bestuurder Sam Asseer en/ of Commissarissen en/of andere betrokkenen binnen LCI en/of derden zoals PwC voor het vergoeden van schade aansprakelijk te stellen. Na zorgvuldige afweging van de feiten en toetsing daarvan aan wet en jurisprudentie komen zij tot de navolgende bevindingen. 11.1 HQLJHUHOHYDQWHZHWWHOLMNHEHSDOLQJHQHQMXULVSUXGHQWLH 11.1.1. Op grond van artikel %: is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. In zijn algemeenheid kan men stellen dat de bestuurder de hem bij de wet en statuten opgedragen taak -binnen de daar gestelde grenzen- met gepaste ijver en nauwgezetheid dient te vervullen en het doel en het belang van de rechtspersoon loyaal moet dienen. Op de vraag waar de concrete grens ligt tussen behoorlijke en onbehoorlijke taakvervulling geeft artikel 2:9 BW geen antwoord. Onbehoorlijke taakvervulling leidt in beginsel tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de vennootschap (, in geval van faillissement: jegens de boedel). De Hoge Raad heeft bepaald dat van aansprakelijkheid alleen sprake is indien de bestuurder van zijn onbehoorlijke taakvervulling een “ernstig verwijt” kan worden gemaakt. Voorts heeft de Hoge Raad beslist dat een bestuurder van een vennootschap jegens een crediteur van de vennootschap uit RQUHFKWPDWLJH GDDG aansprakelijk is indien hem ter zake van de non-betaling aan die crediteur een “voldoende ernstig persoonlijk verwijt” kan worden gemaakt. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. Wanneer een bestuurder in naam van de vennootschap verplichtingen aangaat terwijl hij weet of redelijkerwijs moet begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen en geen verhaal biedt, moet in zijn algemeenheid worden aangenomen dat de bestuurder een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk jegens de wederpartij van de vennootschap aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen. Uit een uitspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat die aansprakelijkheid niet beperkt is tot het DDQJDDQ van degelijke verplichtingen, maar zich ook kan voordoen wanneer hij dergelijke verplichtingen laat GRRUORSHQ terwijl hij weet dat ze niet kunnen worden nagekomen. 11.1.2 Artikel %: stelt in geval van faillissement een bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort in de boedel, indien hij zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Bij het niet voldoen aan de verplichting een correcte boekhouding bij te houden en het niet (tijdig) publiceren van de jaarrekening wordt vermoed dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling het faillissement heft veroorzaakt, maar dat is hier niet aan de orde. Bij “kennelijk onbehoorlijk bestuur” gaat het om onverantwoordelijk, onbezonnen en roekeloos handelen. Het criterium is dat geen redelijk denkend bestuurder -onder dezelfde omstandigheden- aldus gehandeld zou hebben. Het onbehoorlijk handelen of nalaten moet buiten kijf staan. 11.1.3 In artikel %:is bepaald dat de bestuurder die tussentijdse cijfers of het jaarverslag bekend maakt waardoor een misleidende voorstelling wordt gegeven van
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 57
de toestand der vennootschap, tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die dezen dientengevolge lijden. De bestuurder die bewijst dat dit aan hem niet te wijten is, is niet aansprakelijk. 11.1.4 artikel :HWERHN YDQ 6WUDIUHFKW stelt de bestuurder van een vennootschap die opzettelijk een onware balans, verlies en winstrekening of toelichting op een van die stukken openbaar maakt strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vijfde categorie. 11.1.5 artikel %: bepaalt dat de artikelen 2:9 en 2:138 BW van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van de taakvervulling door de Raad van Commissarissen en artikel %: dat Commissarissen in geval van artikel 139 BW naast de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn tenzij zij bewijzen dat zulks niet als een tekortkoming in het toezicht is te wijten. 11.2 6DP$VVHHU Sam Asseer was ten tijde van het verlenen van de voorlopige surseance van betaling en de daaraan voorafgaande jaren statutair bestuurder van LCI. Op de wijze waarop Sam Asseer LCI heeft bestuurd is kritiek mogelijk. - Zo is het hem als eindverantwoordelijk bestuurder aan te rekenen dat voorafgaand aan de acquisitie van de Oostenrijkse bedrijven een te mager due dilligence onderzoek heeft plaatsgevonden. (Het niet ontdekken van) de fraude bij CCW is hem naar het oordeel van curatoren echter niet als een persoonlijk verwijt aan te rekenen. Hij heeft maatregelen genomen om te trachten de gevolgen daarvan af te wenden door direct onderzoeken te laten uitvoeren, maar er was geen redden aan. - SmartPen heeft niet de furore gemaakt die Sam Asseer jaar op jaar aan de buitenwereld (lees: financiers, aandeelhouders en beleggers) in het vooruitzicht heeft gesteld. Zijn overtuigingskracht is imponerend geweest. Succes van de SmartPen was afhankelijk van in zicht zijnde verkopen ervan en het kunnen financieren van de verdere uitontwikkeling en productie. Op beide punten was de werkelijkheid minder rooskleurig dan de voorstelling van zaken zoals die in het jaarverslag 2000/2001 en tijdens de laatste algemene vergadering van aandeelhouders werd gegeven. - Wanneer de Erudict-transactie van juni 2001 zich heeft voltrokken zoals Luc Dehaene onder ede heeft verklaard, dan is sprake geweest van de feiten beschreven in de artikelen 2:139 BW en 336 Sr. Curatoren zullen langs civiele weg (bijvoorbeeld het entameren van een voorlopig getuigenverhoor) de waarheid zoeken en daaraan het gepaste vervolg geven en zij zullen indien dat vervolg daartoe aanleiding geeft bij het Openbaar Ministerie aangifte doen tegen Sam Asseer terzake van het vermoedelijke plegen van het in artikel 336 Sr. strafbaar gestelde feit. Alle feiten en omstandigheden voor het overige afwegend komen curatoren thans tot het oordeel dat Sam Asseer niet zodanige persoonlijk verwijten zijn te maken dat hem een onbehoorlijke taakvervulling is te verwijten als bedoeld in artikel 2:9 BW en de rechtspraak op dit artikel, tenzij de Erudict transactie zich daadwerkelijk blijkt te hebben voltrokken zoals Dehaene heeft verklaard. Kennelijk onbehoorlijk bestuur van artikel 2:138 BW in de hierboven beschreven zin is hem naar het oordeel van curatoren niet te verwijten. 11.3 &RPPLVVDULVVHQ Commissarissen zijn naar het oordeel van curatoren niet in hun taakvervulling tekortgeschoten en er is geen plaats voor aansprakelijkstelling. Zij hebben weliswaar
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 58
meermalen moeten meemaken dat zij door Sam Asseer laat werden geïnformeerd over ingrijpende operationele zaken, maar zij hebben voldoende actief hun toezichthoudende taak vervuld en binnen redelijke termijn na hun aantreden verbetering aangebracht in de tijdigheid en kwaliteit van informatieverstrekking. Als gezegd maakte Sam Aseer in ruime mate gebruik van de beleidsvrijheid die hem als CEO toekwam. 11.4 3ULFH:DWHUKRXVH&RRSHUV Bij de vraag naar eventuele aansprakelijkheid van een accountant wordt in de jurisprudentie van de Hoge Raad getoetst of “de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot” in acht is genomen. In dit rapport zijn enkele vraagtekens gesteld bij de wijze waarop PwC heeft gehandeld. De meest in het oog springende zaken zijn de Erudict transactie, SmartPen en de fraude in Oostenrijk. - PwC heeft verklaard de side-letter van 19 juni 2001 niet te hebben gezien voorafgaand aan het vrijgeven van de goedkeurende verklaring op de jaarrekening 2000/2001. Dat LCI PwC niet op de hoogte heeft gesteld van deze side-letter is PwC niet te verwijten. Terecht beroept PwC zich op de door Sam Asseer getekende letter of representation. - De geconsolideerde winst- en verliesrekening 2000/2001 was niet transparant genoeg t.a.v. de presentatie van bijzondere baten en lasten in het verslagjaar, maar in termen van aansprakelijkheid jegens de boedel binnen de marges van de zorgvuldigheidstoets van de Hoge Raad. - Bij de review van de Oostenrijkse cijfers voor de jaarafsluiting 2000/2001 is PwC niet correct geïnformeerd door haar Oostenrijkse collega die voor de locale controle verantwoordelijk is. Met name de controle van de saldobevestigingen door de Oostenrijkse collega is onvoldoende geweest. Ontdekking van de fraude met debiteuren tijdens de review zou niet tot (een goedkeurende verklaring van) de later vastgestelde jaarrekening hebben geleid en waarschijnlijk tot een eerder faillissement. Maar door het niet ontdekken op zich heeft LCI geen directe schade geleden. Die schade was al door de fraude zelf ontstaan. 11.5 $QGHUHQ Waar curatoren jegens Sam Asseer niet toekomen aan aansprakelijkheid ex artikel 2:138 BW komen zij daar ook niet aan toe jegens anderen die het beleid van de vennootschap (mede) hebben bepaald zonder statutair bestuurder te zijn. De corporate controller is naar het oordeel van curatoren niet aan te merken als (mede)beleidsbepaler in vorenbedoelde zin. Of hij enige medebetrokkenheid bij de Erudict-transactie (in de lezing van Luc Dehaene) heeft gehad zal nader onderzoek moeten uitwijzen. Steven Shorter en Harald Hinterberger hebben bij de Oostenrijkse LCI bedrijven een bedenkelijke rol gespeeld, vandaar de strafaangifte van curatoren bij de Staatsanwaltschaft in Wenen. Wanneer strafwaardig handelen blijkt of civielrechtelijke tekortkoming in de uitoefening van hun vennootschappelijke functies bij Oostenrijkse LCI-dochters dan ligt het op de weg van Oostenrijkse curatoren eventuele schade ten behoeve van hun boedels te verhalen. Nederlandse curatoren hebben een hard hoofd in de actiebereidheid van hun collega’s aldaar. Nederlandse curatoren hebben thans geen directe actie jegens Shorter en Hinterberger.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 59
12. 5($&7,(66$0$66((5&200,66$5,66(1(13Z&23&21&(375$33257 12.1 3URFHGXUH Curatoren hebben het concept van dit rapport op 3 april 2003 toegezonden aan (de raadslieden van) Sam Asseer en Commissarissen en aan PwC en hen gedurende 14 dagen de gelegenheid gegeven desgewenst bij dat concept hun kanttekeningen te plaatsen. Zij hebben allen schriftelijk binnen die termijn gereageerd. Voor zover geplaatste kanttekeningen niet hiervoor zijn verwerkt worden ze in dit hoofdstuk weergegeven. Het aldus aangepaste concept is als definitief openbaar te maken versie naar betrokkenen gestuurd met de aankondiging van de datum dat openbaarmaking zou plaatsvinden. 12.2 FRPPHQWDDU6DP$VVHHU Sam Asseer uit kritiek op: 1. de onderzoeksopzet 2. de schriftelijke presentatie van de onderzoeksgegevens 3. feitelijke onjuistheden in het rapport 4. onjuiste conclusies op basis van onvolledige gegevens 5. de wijze van verspreiding van het rapport Ad 1: de onderzoeksopzet. Sam Asseer is van oordeel dat curatoren het beginsel van hoor en wederhoor geheel hebben geschonden. Hij is vanaf de aanvang van de surseance van betaling door toenmalige bewindvoerders (de latere curatoren) genegeerd; met hem heeft maar eenmaal een gesprek plaatsgevonden, namelijk daags na de surseance op 14 november 2001; in 2001 en 2002 zijn in het geheel geen vragen aan hem gesteld over de gang van zaken binnen LCI ; dat is pas voor het eerst en schriftelijk gedaan op 13 januari 2003 en toen was het concept rapport al klaar; hij heeft geen inzage gekregen in de verslagen van geïnterviewde personen, noch gevraagde bescheiden ontvangen; wanneer aldus verslag wordt uitgebracht dan is het niet toepassen van hoor en wederhoor uitermate kwalijk en onrechtmatig. 5HDFWLHFXUDWRUHQ 6DP $VHHU KHHIW GH JHOHJHQKHLG JHNUHJHQ FRPPHQWDDU WH JHYHQ RS GH UHVXOWDWHQ YDQ KHW RQGHU]RHN YDQ FXUDWRUHQ ELMJHVWDDQ GRRU GH KHHU 1HHOHPDQ YRRUGDW KHW UDSSRUW RSHQEDDU ZHUG JHPDDNW +HW EHJLQVHO YDQ KRRU HQ ZHGHUKRRU ]R VWULNW JHQRPHQDOYDQWRHSDVVLQJLVQLHWJHVFKRQGHQ Ad 2: de schriftelijke presentatie van de onderzoeksgegevens. 2.1 Sam Asseer acht het volstrekt onbegrijpelijk dat de fraude in Oostenrijk als directe aanleiding van het faillissement eerst op bladzijde 53 van het rapport wordt genoemd, terwijl de daaraan voorafgaande pagina’s bol staan van verwijten en onjuiste feiten met betrekking tot het handelen van Sam Asseer. Curatoren hebben niet getracht tot een integer en objectief onderzoek naar de oorzaken van het faillissement te komen en daarvan op gepaste wijze verslag te doen. 5HDFWLHFXUDWRUHQ 'HRSERXZYDQKHWUDSSRUWLVFKURQRORJLVFKHQZHUNWWRHQDDUGHVLWXDWLHZDDULQ/&, NRUW YRRU GH VXUVHDQFH YDQ EHWDOLQJ RS QRYHPEHU YHUNHHUGH &XUDWRUHQ JHYHQ DOGXV LQ]LFKW LQ GH RQWZLNNHOLQJ YDQ JHEHXUWHQLVVHQ GLH HHQ URO KHEEHQ JHVSHHOGELMKHWSURFHVGDWXLWHLQGHOLMNWRWGHRQGHUJDQJYDQ/&,KHHIWJHOHLG 2.2 Sam Asseer meent dat curatoren zich moeten beperken tot het beschrijven van zaken waarbij de boedel belang heeft. Na beschrijving van Oostenrijk (aan het begin
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 60
van het rapport) zouden kwalificaties over de jaarrekening 2000/2001, de transacties Erudict en Infosoft en het wekken van de indruk dat LCI al vanaf februari 2001 wist dat zij haar verplichtingen jegens crediteuren niet meer zou kunnen nakomen, achterwege moeten blijven. Deze stellingen zijn feitelijk en juridisch onjuist en zijn nodeloos zeer schadelijk voor hem en deze passages dienen te worden geschrapt. 5HDFWLHFXUDWRUHQ &XUDWRUHQPHQHQGDWGHEHGRHOGHSDVVDJHVQRFKIHLWHOLMNQRFKMXULGLVFKRQMXLVW]LMQ 'HYHUPHOGLQJHUYDQHQGHEHRRUGHOLQJHUYDQ]LMQPHGHQRGLJRPLQ]LFKWWHJHYHQLQ GH ZLM]H ZDDURS FXUDWRUHQ WRW KXQ RRUGHHO RYHU NRUWJH]HJG EHVWXXUGHUVDDQVSUDNHOLMNKHLG]LMQJHNRPHQ Ad 3. Opmerkingen over feitelijke onjuistheden. 3.1 Jaarrekening 2000/2001. Sam Asseer is van oordeel dat alle opmerkingen met betrekking tot diskwalificaties van de vastgestelde en goedgekeurde jaarrekening 2000/2001 uit dit rapport over de oorzaken van het faillissement dienen te worden geschrapt omdat ze met de oorzaken van het faillissement niets te maken hebben. Hij is bereid samen met commissarissen en PwC de kritiekpunten van curatoren te bespreken. 5HDFWLHFXUDWRUHQ &XUDWRUHQ SODDWVHQ NDQWWHNHQLQJHQ ELM GH]H MDDUUHNHQLQJ DDQ GH KDQG YDQ JHFRQVWDWHHUGHIHLWHQHQSHUVLVWHUHQGDDUELM=H]LMQUHOHYDQWHQYHUPHOGHQVZDDUGLQ KHWOLFKWYDQGHYUDDJ QDDU DDQVSUDNHOLMNKHLG HQ KHW DQWZRRUGYDQ FXUDWRUHQ RS GLH YUDDJ 3.2 Erudict. Sam Asseer is van oordeel dat de conclusies van curatoren dat de “Erudicttransactie” (pagina 15) namelijk dat de aandelentransactie niet tot stand is gekomen, dat er voor de jaarafsluiting op 30 april ook geen intentieovereenkomst is gesloten zodat deze transactie niet in de jaarrekening 2000/2001 had kunnen worden verwerkt en dat het er op lijkt dat de accountant op dit punt door het management niet volledig is geïnformeerd, ieder afzonderlijk en in hun samenhang bezien onjuist zijn. Curatoren baseren zich enkel op de verklaring van Dehaene en die geldt als een onbetrouwbare contractspartner. Curatoren hebben Sam Asseer geen afschrift verstrekt van de verklaring van Dehaene. Hij is bereid met curatoren te spreken over de gang van zaken met betrekking tot de transactie Erudict (en Infosoft) in aanvulling op het schriftelijke antwoord dat hij aan curatoren heeft gegeven op een daarover gestelde vraag. Verwijzing naar artikel 2:139 BW is voorbarig en levert bovendien geen aanspraak van de boedel op hem op. Deze verwijzing naar artikel 336 Sr (een misdrijf) is prematuur en onrechtmatig en dient te worden verwijderd. 5HDFWLHFXUDWRUHQ &XUDWRUHQ KHEEHQ 6DP $VVHU VFKULIWHOLMN JHFRQIURQWHHUG PHW GH GRRU 'HKDHQH JHVFKHWVWHJDQJYDQ]DNHQ'HUHDFWLHYDQ6DP$VHHULVLQKHWUDSSRUWRSSDJLQD DOVQRJ YHUPHOG,QHHQWHKRXGHQYRRUORSLJJHWXLJHQYHUKRRU]DOGXLGHOLMNZRUGHQRI GHYHUPRHGHQVGLHFXUDWRUHQEDVHUHQRSGHYHUNODULQJYDQRQGHUPHHU'HKDHQHMXLVW ]LMQ&XUDWRUHQODWHQHULQGLWUDSSRUWJHHQRQGXLGHOLMNKHLGRYHUEHVWDDQGDW]LMWRWRS KHGHQVOHFKWVPDDUHUQVWLJH YUDDJWHNHQV]HWWHQELMGHWUDQVDFWLH
3.3 SmartPen. Sam Asseer stelt dat de beschrijving van het SmartPen project is gebaseerd op de verklaring van slechts een werknemer, de heer B. Jans en dat dit project geen
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 61
“eenmansoperatie “ was van hem. Curatoren hebben het documentensysteem van SmartPen niet geraadpleegd en wekken ten onrechte de indruk dat er geen mogelijke investeerders in SmartPen bekend waren. 5HDFWLHFXUDWRUHQ 'LWDOOHVJHHIWJHHQDDQOHLGLQJWRWDDQSDVVLQJYDQKHWUDSSRUW 3.4 Oostenrijk. Sam Asseer is van oordeel dat een jarenlange samenspanning tussen Shorter en Hinterberger in Oostenrijk, waarvan het management in Nederland volstrekt onwetend was, LCI Tchnology Group N.V. fataal is geworden. Gezien de achtergrond van Shorter dienen curatoren mededelingen van Shorter te wantrouwen: de financiële positie van de Groep was in het voorjaar 2001 niet slecht, de werkmaatschappijen presteerden naar behoren en de transacties met Erudict en Infosoft hebben niets uitstaande gehad met het oppoetsen van het jaarresultaat, aldus Sam Asseer 5HDFWLHFXUDWRUHQ &XUDWRUHQGHOHQKHWZDQWURXZHQMHJHQV6KRUWHULQLHGHUJHYDOYRRU]RYHUKHW]LMUROLQ 2RVWHQULMN EHWUHIW 'DDU ZDDU 6KRUWHU LQ KHW UDSSRUW WHQ WRQHOH ZRUGW JHYRHUG ZRUGW GXLGHOLMN DDQJHJHYHQ GDW KHW RP GRRU KHP JHJHYHQ LQIRUPDWLH JDDW &XUDWRUHQ QHPHQGHLQKRXGYDQGH ODDWVWH ]LQ 'H ILQDQFLsOH SRVLWLH HWF YRRU NHQQLVJHYLQJ DDQ Ad 4. Conclusies. Sam Asseer vindt de navolgende conclusies over de navolgende onderwerpen in het rapport onjuist en meent dat die uit het rapport verwijderd moeten worden: de transacties Erudict en Infosoft; de financiële positie van LCI Technoloy Group N.V. in het voorjaar van 2001 welke geleid zou hebben tot het verfraaien van het resultaat alsmede tot voorzienbare betalingsproblemen aan crediteuren; negatieve kwalificaties over zijn functioneren; hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan het misdrijf bedoeld in artikel 336 Sr; negatieve kwalificaties m.b.t. de jaarrekening 2000/2001 Sam Asseer is bereid over deze punten van gedachten te wisselen buiten het bestek van dit rapport. 5HDFWLHFXUDWRUHQ $DQ GH EHVFKULMYLQJ YDQ GH WUDQVDFWLH (UXGLFW LV LQ KHW UDSSRUW KHW DQWZRRUGYDQ6DP$VVHHUWRHJHYRHJG,QGLWKRRIGVWXNLVRRNRYHULJHQV KHW FRPPHQWDDU YDQ 6DP $VVHHU RS GLH WUDQVDFWLH ZHHUJHJHYHQ $DQJHJHYHQLVGDWQDGHURQGHU]RHNYROJW &XUDWRUHQKDQGKDYHQKXQRSPHUNLQJHQQDDUDDQOHLGLQJYDQGHILQDQFLsOH SRVLWLHYDQ/&,7HFKQRORJ\*URXS19LQKHWYRRUMDDUYDQ=LMKHEEHQ QLHWVJHVWHOGRYHUYRRU]LHQEDUHEHWDOLQJVSUREOHPHQDDQFUHGLWHXUHQ .DQWWHNHQLQJHQ ELM KHW IXQFWLRQHUHQ YDQ 6DP $VVHHU ]LMQ JHEDVHHUG RS FRQVWDWHULQJHQ 6DP $VHHU LV RRN RQPLVNHQEDDU YDQ ZDDUGH JHZHHVW YRRU/&,LQGHMDUHQYRRUDIJDDQGDDQGHYHUZHUYLQJYDQGH2RVWHQULMNVH EHGULMYHQ HQ GH PRHLOLMNH MDUHQ GDDUQD PDDU LQ GLW UDSSRUW OLJW QLHW GH QDGUXNRSZDWJRHGLVJHJDDQPDDURSZDWHUPLVJLQJ $UWLNHO6ULVWKDQVQLHWDDQGHRUGH &XUDWRUHQKDQGKDYHQKXQNDQWHNHQLQJHQELMKHWMDDUYHUVODJ Ad 5. Verspreiding van het rapport.
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 62
Sam Asseer heeft bezwaar tegen integrale publicatie van dit rapport op internet. Hij vraagt om publicatie van alleen het deel Oostenrijk en (zonodig) SmartPen. Het rapport is geen openbaar verslag ex art 73 a Fw. En er is geen wettelijke reden om aan te nemen dat iedere willekeurige derde recht heeft op volledige kennisneming. De boedel is niet gebaat bij integrale publicatie. Het algemeen belang rechtvaardigt publicatie evenmin nu het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, de stellingen nauwelijks steun vinden in het voorhanden zijnde feitenmateriaal en de ernst van het verwijt van onjuistheid van de jaarrekening 2000/2001 leidt tot vervelende publiciteit voor Sam Asseer. 5HDFWLHFXUDWRUHQ 2QGHUGHHO YDQ GH WDDN YDQ FXUDWRUHQ LV XLW WH ]RHNHQ ZDW GH RRU]DNHQ YDQ KHW IDLOOLVVHPHQW ]LMQ DOVRRN RQGHU]RHN WH GRHQ QDDU PRJHOLMNH EHVWXXUGHUVDDQVSUDNHOLMNKHLG&XUDWRUHQ]LMQEHYRHJGKXQRQGHU]RHNLQWHULFKWHQRS GHZLM]HGLHKHQJRHGGXQNW+HWLVYRRUWVGHWDDNYDQFXUDWRUHQRPSHULRGLHNYHUVODJ WHGRHQYDQKXQEHYLQGLQJHQDUWD)Z +HWVWDDWFXUDWRUHQLQEHJLQVHORRNYULM EHVFKHLGHQ KRUHQG ELM KHW IDLOOLVVHPHQW DDQ KXQ YHUVODJ WH KHFKWHQ WHQHLQGH KHW LQ]LFKW LQ KHW JHYRHUGH EHKHHU HQ GH GDDUELM JHPDDNWH NHX]HV WH YHUJURWHQ ]RGDW VFKXOGHLVHUV GHVJHZHQVW GH UHFKWHUFRPPLVVDULV NXQQHQ YHU]RHNHQ DDQ FXUDWRUHQ HHQDDQZLM]LQJH[DUWLNHO)ZRPLHWVWHGRHQRIWHODWHQ WHJHYHQ&XUDWRUHQ]LMQ JHKRXGHQFUHGLWHXUHQDDQGHHOKRXGHUVHQDQGHUHEHODQJKHEEHQGHQGXLGHOLMNKHLGWH YHUVFKDIIHQ DDQJDDQGH KHWJHHQ ]LM KHEEHQ JHFRQVWDWHHUG ]RZHO DDQJDDQGH GH PRJHOLMNH RRU]DNHQ YDQ KHW IDLOOLVVHPHQW DOV DDQJDDQGH KHWJHHQ ]LM RYHULJHQV KHEEHQ YDVWJHVWHOG DDQJDDQGH KHW JHSOHHJGH EHVWXXU HQ KHW GDDURS JHKRXGHQ WRH]LFKW 'LW UDSSRUW LV JHHQ SHULRGLHN YHUVODJ H[ DUW D )Z PDDU ]RX RQGHUGHHO NXQQHQ XLWPDNHQYDQKHWHHUVWYROJHQGHXLWHUOLMNMXQLWHGHSRQHUHQSHULRGLHNYHUVODJ &XUDWRUHQ JHYHQ GH YRRUNHXU DDQ HHUGHUH HQ DI]RQGHUOLMNH SXEOLFDWLH QX KHW HHQ DIJHURQGGHHOYDQKXQZHUN]DDPKHGHQEHWUHIW &XUDWRUHQ]LMQ]RUJYXOGLJWHZHUNJHJDDQHQKHEEHQGLUHFWEHWURNNHQHQJHOHJHQKHLG JHJHYHQ FRPPHQWDDU RS KHW FRQFHSW UDSSRUW WH JHYHQ DOVPHGH KHQ KHW QDDU DDQOHLGLQJ YDQ KHW FRPPHQWDDU HQ GH YHUZHUNLQJ HUYDQ RSJHVWHOGH GHILQLWLHYH UDSSRUWRSYRRUKDQGWRHJH]RQGHQYyyUSXEOLFDWLHHUYDQ 12.3 FRPPHQWDDUYDQ&RPPLVVDULVVHQ Commissarissen zien graag meer benadrukt dat zij bij hun aantreden geconfronteerd werden met een bestuur dat ruime beleidsvrijheid had. Zij wensen voorst aan te tekenen dat de weergave van de Erudict transactie niet overeenkomstig de werkelijke gang van zaken is. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de principiële instemming met - en de feitelijke uitvoering van een transactie. Nadat het bestuur de principiële instemming had kon het, gelet op de aan hem toekomende bevoegdheden naar eigen inzicht tot uitvoering en structurering overgaan. Omtrent de feitelijke structurering en uitvoering werd de raad van commissarissen niet geïnformeerd. 5HDFWLHFXUDWRUHQ 'HZHUNHOLMNHJDQJYDQ]DNHQ]DO±DOVJH]HJG±EOLMNHQXLWHHQWHKRXGHQYRRUORSLJ JHWXLJHQYHUKRRU9DQXLWGHWRH]LFKWKRXGHQGHWDDNYDQ&RPPLVVDULVVHQEH]LHQLVKHW DDQJHEUDFKWHRQGHUVFKHLGMXLVW Commissarissen wensen voorts te benadrukken dat zij op het moment dat zij van de cijfers in de jaarrekening 2000/2001 op de hoogte werden gesteld, geen enkele aanwijzing van het bestuur dan wel de accountant hadden ontvangen dat de cijfers
LCI Technology Group N.V. definitief rapport 13 juni 2003 Pag. 63
niet juist waren, integendeel de jaarrekening was voorzien van een goedkeurende verklaring. Op de vraag van commissarissen of de accountant al dan niet in aanwezigheid van de directie nog bijzonderheden had te melden die voor commissarissen van belang zijn antwoordde deze ontkennend. Uit de managementletter van de accountant blijkt dat naar het oordeel van de accountant de interne controle adequaat was. 5HDFWLHFXUDWRUHQ &XUDWRUHQ PHQHQ GDW FRPPLVVDULVVHQ LQGHUGDDG PRFKWHQ XLWJDDQ YDQ GH MXLVWKHLG YDQGHDOGXVDDQKHQYHUVWUHNWHLQIRUPDWLH 12.4 FRPPHQWDDUYDQ3ULFHZDWHUKRXVH&RRSHUV PwC reageerde middels een 42 pagina’s tellende brief die moeilijk in enkele zinnen is samen te vatten. PwC maakt bezwaar tegen de korte tijd die is gegeven voor een reactie op het conceptrapport. PwC heeft de indruk gekregen dat het onderzoek van curatoren niet alleen was gericht op de oorzaken van het faillissement, maar tevens op het functioneren van PwC als groepsaccountant. 5HDFWLHFXUDWRUHQ :DDU UHOHYDQW LV UHNHQLQJ JHKRXGHQ PHW RSPHUNLQJHQ HQ NDQWWHNHQLQJHQ LQ YRRUQRHPGVFKULMYHQ +HWZDVHQLVJHHQV]LQVGHRS]HWKHWGRRU3Z&YHUULFKWHZHUNDOVJURHSVDFFRXQWDQW YDQ/&,DDQHQRQGHU]RHNWHRQGHUZHUSHQ