Lassen in Nederland: Sectoren en beroepsprofielen Onderzoek in opdracht van SOM en NIL
V.I. Simmelink Amsterdam, oktober 1996
13/oktober 1996 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.: 020 - 6373623 Fax: 020 - 6362645
[email protected] www.dijk12.nl
Inhoud Pagina 1
Inleiding 1.1 Achtergrond en aanleiding onderzoek 1.2 Opzet en uitvoering onderzoek 1.3 Selectie sectoren en branches 1.4 Steekproef 1.5 Selectie voor interviews 1.6 Interpretatie en gebruikswaarde van ramingen in dit rapport
7 7 7 8 9 10 11
2
Contouren lasmarkt: resultaten telefonische enquête 2.1 Respons 2.2 Kenmerken onderzoekspopulatie 2.3 Waar wordt gelast? 2.4 Aantallen lassers 2.5 Lasprocessen 2.6 Laswerkzaamheden
13 13 13 15 16 19 21
3
Lassen in sectoren 3.1 Landbouwmechanisatie 3.2 Overige industrie 3.2.1 Deelsector (petro)chemische industrie 3.2.2 Deelsector overige industrie (zonder (petro)chemische industrie) 3.3 Basismetaal 3.4 Metaalproduktenindustrie 3.5 Machine-industrie 3.6 Elektrotechnische industrie 3.7 Transportmiddelenindustrie 3.7.1 Deelsector scheepsbouw 3.7.2 Deelsector overige transport 3.8 Bouw 3.9 Installatietechniek
23 24 27 30 34 36 39 44 48 54 56 59 62 65
4
Beroepsprofielen van lassers en werknemers die lassen 4.1 Storings-/onderhoudsmonteur-A 4.2 Storings-/onderhoudsmonteur-B 4.3 Constructiewerker/-lasser 4.4 Lasser-A 4.5 Lasser-B 4.6 Installatiemonteur/-lasser 4.7 Landbouwmechanisatiemonteur 4.8 Scheepslasser 4.9 IJzerwerker 4.10 Leidinggevenden van lassers
71 72 75 78 80 82 85 87 90 92 94
Pagina 5
Samenvatting resultaten en conclusies 5.1 Inleiding 5.2 Belangrijkste kwantitatieve resultaten 5.3 Kerngegevens onderzochte sectoren 5.4 Profielen en ramingen aantallen profielhouders 5.5 Trends en ontwikkelingen 5.6 Arbeidsmarkt 5.7 Leidinggevenden van lassers 5.8 Bijscholing en bijscholingsbehoefte lassers
95 95 97 98 98 100 102 104 104
Voorwoord Voor u ligt de samenvatting van het onderzoek naar het lassen in Nederland dat de Stichting Opleidingen Metaal SOM en het Nederlands Instituut voor Lastechniek NIL gezamenlijk hebben laten uitvoeren. De SOM is het landelijk orgaan voor het secundair beroepsonderwijs in de Metaal en heeft als belangrijke taak de kwaliteit van het vakmanschap te waarborgen en te bevorderen. In samenwerking met bedrijfsleven en onderwijsveld worden de eisen opgesteld waaraan het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen moeten voldoen. Tot de doelstelling van het NIL behoort de zorg voor onderzoek en kennisoverdracht door voorlichting en advisering, het in overleg met het bedrijfsleven vaststellen van kennis en vaardigheidseisen, het toetsen, diplomeren en eventueel certificeren hiervan en het beheer en de organisatie van (inter)nationale contacten en activiteiten voor de lasbranche. Een voorwaarde voor hoogwaardige dienstverlening is voor beide organisaties gelegen in de beschikbaarheid over betrouwbare en actuele informatie over de (arbeids)markt, de beroeps-praktijk en de ontwikkelingen daarin. Het laatste landelijke onderzoek van het NIL dateert echter alweer van bijna tien jaar geleden. De lastechniek is bovendien van groot economisch belang voor een uiteenlopend aantal industriële sectoren en wordt gekenmerkt door een sterke diversiteit aan technieken, toepassingen en nieuwe ontwikkelingen. Met dit nieuwe onderzoek hebben SOM en NIL dan ook informatie verkregen op grond waarvan de nodige vernieuwingen kunnen plaatsvinden. Bijvoorbeeld met betrekking tot: • de afstemming van het onderwijs op het bedrijfsleven in het algemeen, • de kwalificatiestructuur in Nederland, mede in relatie tot de European Federation for Welding, Joining and Cutting (EWF), • het reguliere en cursorische opleidingsaanbod, • en examinering en certificering. De SOM heeft het onderzoek financieel mogelijk gemaakt. Het onderzoek is uitbesteed aan DIJK12 Beleidsonderzoek en is uitgevoerd door de heren I. Simmeling en F. Heere. Vanuit de SOM is het onderzoek gecoördineerd door de heer H.A. Haring (Onderzoek en Beleidsadviezen) en de heer P. Van Dijck (Opleidingsontwikkeling). Bij de NIL werd het aanspreekpunt en de coördinatie verzorgd door de heren H. Hendriks en J.B. van den Brug. Het onderzoek is mede tot stand gekomen door de inzet van vele anderen. Wij willen hen danken voor hun inzet en bijdragen. Allereerst is dit de Commissie Statistiek en Prognose van het NIL die het onderzoek heeft begeleid. Hierin waren naast NIL en SOM de volgende organisaties vertegenwoordigd: Aluminium Centrum, Metaalunie, FME, Innovatie Centra Nederland, de Gezamenlijke Lasgroepen, Hoogovens Groep BV, ROC Cuyk en Velatec. In de tweede, en zeker niet in de laatste plaats gaat een speciaal woord van dank uit naar de vele gesprekspartners bij de bedrijven die hun tijd en inzicht beschikbaar stelden tijdens de ruim 2.500 telefonische enquêtes en de honderdtwintig diepte-interviews. SOM en NIL spreken de verwachting uit dat de verkregen onderzoeksgegevens een belangrijke en bruikbare basis zullen vormen voor de ontwikkeling en actualisering van kwalificaties, opleidingen en exameneisen op het gebied van de lastechniek in Nederland. J. Eijkelenboom Algemeen directeur SOM
J.B. van den Brug Directeur NIL
1
Opzet en uitvoering van het onderzoek
1.1
Achtergrond en aanleiding onderzoek
De laswereld is zeer divers. In zeer uiteenlopende bedrijven en sectoren houden verschillende typen werknemers zich voltijds of deeltijds bezig met laswerkzaamheden. Er is een breed scala van lasprocessen en specifieke toepassingen ontstaan. Lassen heeft een tegelijkertijd traditioneel en modern karakter: het gaat om verbindingstechnieken die al decennia lang worden toegepast èn om zich steeds innoverende processen en materialen. Het lassen is dus steeds in beweging. Het laatste onderzoek naar lassen dateert van 1987.1 Gezamenlijk hebben SOM en NIL de lasmarkt in Nederland opnieuw in kaart laten brengen. Het gaat daarbij om een representatief overzicht van de arbeidsmarkt: van bedrijven en sectoren waar wordt gelast, en van het aantal lassers in Nederland. Voorts wilden SOM en NIL beroepsprofielen verkrijgen van lassers en van werknemers die lassen. Op basis daarvan kunnen onder meer de behoeften aan (bij)scholing en certificering worden geïnventariseerd. Deze vragen vormden aanleiding tot een onderzoek onder bedrijven. 1.2
Opzet en uitvoering onderzoek
Het onderzoek is in drie fasen uitgevoerd. Fase 1
Oriëntatie, voorbereiding Een aantal gesprekken met deskundigen in het veld, aangevuld met de verzameling van documentatie en literatuur.
Fase 2
Kwantificering: contouren van de arbeidsmarkt Door middel van een telefonische enquête onder bedrijven is cijfermateriaal verkregen omtrent het aantal bedrijven waar wordt gelast, het aantal lassers (voltijds, deeltijds) en de lasprocessen die worden toegepast. Om zicht te krijgen op de soort bedrijven waar gelast wordt en het aantal lassers (voltijd, deeltijd, in vaste dienst) is een telefonische enquête uitgevoerd onder vierduizend bedrijven (via een steekproef verkregen). De telefonische enquête is voorafgegaan door een aankondigingsbrief van SOM en NIL, waarin de vragen werden vermeld. Het betrof een zeer korte vragenlijst bestaande uit zes vragen, die in een paar minuten kon worden beantwoord. De vragen hadden betrekking op de aard en omvang van het bedrijf, de aanwezigheid van laswerk in het bedrijf, het aantal mensen dat laswerk verricht en het aantal lassers in vaste dienst, voltijd en deeltijd. Verder is in de enquête gevraagd naar de aanwezige lasprocessen en naar de laswerkzaamheden (constructie, pijp).
1
NIL-Werkgroep Statistiek en Prognose: Het belang van de lastechniek in Nederland en de opleidingsbehoefte, Voorschoten, 1987. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
7
Fase 3
1.3
Kwalitatieve invulling Door middel van telefonische en persoonlijke interviews bij bedrijven die in fase 2 waren geënquêteerd zijn de kwantitatieve resultaten aangevuld en vervolmaakt. Hiervoor is een select deel van de in fase 2 reeds geënquêteerde bedrijven opnieuw benaderd voor een interview. De interviews zijn gehouden met functionarissen die deskundig zijn op het gebied van het laswerk bij betreffend bedrijf (hoofden technische dienst, bedrijfsleiders, lasbazen e.d.). In totaal zijn honderdtwintig interviews afgenomen, waarvan honderd telefonisch en twintig 'face to face'. De 'face to face'-interviews hebben vooral plaatsgevonden met functionarissen bij grote bedrijven, in verband met het aantal lasprocessen aldaar en de complexiteit daarvan. In de interviews is onder meer ingegaan op de toegepaste lasprocessen, materialen, werkzaamheden van lassers, aansturing van het laswerk, kwaliteitszorg en certificaten, arbeidsmarkt en bijscholing.
Selectie sectoren en branches
Ten behoeve van het onderzoek is in overleg met de opdrachtgever een selectie gemaakt van branches en bedrijfsklassen waar lassen aan de orde is, dan wel waar substantieel laswerk werd vermoed.1 Daarbij is vrij ruim geselecteerd. Zo is besloten het onderzoek bijvoorbeeld ook te richten op de (staal)bouw en de installatiebranche. Desalniettemin is het mogelijk dat er ook buiten de voor dit onderzoek geselecteerde branches wordt gelast, zoals bijvoorbeeld in autoreparatiebedrijven (garages) en onderhoudsdiensten van instellingen in bijvoorbeeld de gezondheidszorg of bij woningbouwverenigingen en dergelijke. Het laswerk en het aantal lassers in deze branches werd echter op voorhand als te weinig substantieel en relevant beschouwd. Bij de uitvoering van het onderzoek is een clustering gemaakt van bedrijfsklassen. Overzicht 1 geeft aan uit welke bedrijfsklassen de clusters zijn opgebouwd.2
1
Hiervoor is gebruik gemaakt van de indeling die de Kamers van Koophandel hanteren (BIK '95). Zie: Adressen & Bedrijfsinformatie Catalogus, KvK/NV Databank (1995, gegevens betreffen 1994). Vervolgens is ook gekeken naar de mate waarin per bedrijfsklasse leerlingwezenopleidingen voorkomen waarin lassen aan de orde is.
2
Deze terminologie wekt wellicht verwarring. In de BIK-taxonomie (ingevoerd in 1995) wordt de industrie een 'sectie' genoemd (een digit), en de vervaardiging van textiel een 'afdeling' (twee digits). Voorheen werden deze niveaus aangeduid als respectievelijk 'bedrijfstak' en 'bedrijfsklasse'.
8
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Overzicht 1
Clustering van bedrijfsklassen
#
Clusters, sectoren
Bedrijfsklassen *
1
Landbouwmechanisatie
Dienstverlening tbv. de akker- en tuinbouw
2
Overige industrie
Vervaardiging van voedingsmiddelen & dranken Vervaardiging van textiel Vervaardiging van kleding Vervaardiging van leer & lederwaren (excl. kleding) Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet & vlechtwerk (excl. meubels) Vervaardiging van papier, karton en papier- & kartonwaren Uitgeverijen, drukkerijen Aardolie- & steenkoolverwerkende industrie Vervaardiging van chemische produkten Vervaardiging van produkten van rubber & kunststof Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- & gipsprodukten Vervaardiging van meubels/overige goederen
3
Basismetaal
Vervaardiging van metalen in primaire vorm
4
Metaalproduktenindustrie
Vervaardiging van produkten van metaal
5
Machine-industrie
Vervaardiging van machines & apparaten
6
Elektrotechnische industrie
Vervaardiging van elektrische machines, apparaten & benodigdheden
7
Transportmiddelenindustrie
Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van transportmiddelen (excl. auto's en aanhangwagens)
8
Bouw
Algemene burgerlijke & utiliteitsbouw (o.a. staalbouw)
9
Installatietechniek
Loodgieters-, fitterswerk; installatie van sanitair Installatie van CV- & luchtbehandelingsapparatuur
*
Volgens BIK'95 van de Kamers van Koophandel.
In dit rapport worden verder de clusternamen gehanteerd (als 'sector'). 1.4
Steekproef
Ten behoeve van de telefonische enquête is een steekproef getrokken bij de Kamers van Koophandel. In totaal zijn meer dan vierduizend bedrijven geselecteerd binnen de in paragraaf 1.3 genoemde de sectoren. Ten behoeve van de steekproef is in overleg met de opdrachtgever stratificatie aangebracht1. Daarbij zijn de volgende keuzes gemaakt: in het onderzoek moest nadruk komen te liggen op de sectoren in de Metaal, en bovendien moesten in ieder geval voldoende grote bedrijven in het onderzoek worden betrokken. Met betrekking tot de steekproef is dit als volgt uitgewerkt: 1. Relatieve oververtegenwoordiging van de Metaal/Metalektro (basismetaal, metaalproduktenindustrie, machine-industrie, elektrotechnische industrie en transportmiddelenindustrie): in totaal zijn uit de Metaal/Metalektro 2.500 bedrijven geselecteerd;
1 Door middel van een stratificatie kan de vertegenwoordiging in de steekproef van een specifieke bedrijfsklasse of grootteklasse worden beïnvloed. Zodoende kan bijvoorbeeld worden ingezoomd op een sector waarvan wordt verwacht dat lassen van relatief groot belang is.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
9
2. 3.
4.
Selectie van alle grote bedrijven (tweehonderd en meer werknemers) in alle sectoren1; Relatieve ondervertegenwoordiging van kleine bedrijven: a. In de Metaal/Metalektro is een kwart van de eenmanszaken in de steekproef meegenomen; daardoor is de oververtegenwoordiging van eenmanszaken ten behoeve van het onderzoek verminderd; b. In de landbouwmechanisatie en bouwnijverheid zijn de bedrijven met minder dan vijf werknemers niet in de steekproef meegenomen; Bij de overige industrie zijn uitsluitend bedrijven met vijftig of meer werknemers geselecteerd.2
De uiteindelijke steekproefaanvraag zag er als volgt uit. Tabel 1
Aantal bedrijven per sector (N=4.000)
Sector
Abs.
%
Landbouwmechanisatie
100
3%
Overige industrie
900
23%
Basismetaal
29
1%
Metaalproduktenindustrie
1245
31%
Machine-industrie
572
14%
Elektrotechnische industrie
267
7%
Transportmiddelenindustrie
387
10%
Bouw
250
6%
Installatietechniek
250
6%
4.000
100% *
Totaal *
Door afrondingen kan het totaal afwijken van 100%.
1.5
Selectie voor interviews
Na de uitvoering van de telefonische enquête en de analyse van resultaten hiervan, zijn interviews gehouden met functionarissen bij bedrijven (hoofden technische dienst, bedrijfsleiders, lasbazen e.d.) om dieper in te gaan op de problematiek. Bij de selectie van bedrijven voor deze interviews is de volgende werkwijze gevolgd: 1. 2.
Bedrijven waar laswerk aan de orde is. Het lasproces en het aantal lasprocessen bij bedrijven (een, twee of meer lasprocessen) vormden het tweede selectiecriterium. De interviews zijn een representatieve weergave van het aantal en type lasprocessen zoals aangetroffen in de telefonische enquête. In de interviews zijn alle lasprocessen afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien.
1 Bij een a-selecte steekproeftrekking zou deze grootteklasse weliswaar evenredig zijn vertegenwoordigd, maar tegelijkertijd in absolute aantallen te gering zijn om daar uitspraken op te kunnen baseren (in absolute zin zijn er veel meer kleine dan grote bedrijven in Nederland). 2
Gedachte: laswerkzaamheden worden waarschijnlijk vooral aangetroffen in het storings- en onderhoudswerk. Kleine bedrijven zullen in mindere mate een technische dienst hebben dan grotere.
10
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
3.
4. 5.
1.6
Binnen de netto-onderzoekspopulatie is een a-selecte steekproef getrokken gericht op lasproces(sen). Omdat honderdtwintig interviews moesten worden gerealiseerd zijn - rekening houdende met een respons van ongeveer vijftig procent - tweehonderdveertig bedrijven geselecteerd. Hierbij zijn de volgende criteria en aantallen toegepast: 20 bedrijven met uitsluitend Autogeenlassen; 20 bedrijven met uitsluitend BMBE-lassen; 30 bedrijven met uitsluitend MIG/MAG-lassen; 20 bedrijven met uitsluitend TIG-lassen; een bedrijf met uitsluitend Onder Poederdek-lassen (OP-lassen); 60 met twee lasprocessen; 50 bedrijven met drie lasprocessen; 39 bedrijven met vier lasprocessen. Na bovenstaande selectie naar lasproces en het aantal lasprocessen bleek een voldoende representatieve dekking van grootteklassen gerealiseerd. Op basis van die selectie is bezien of de sectoren voldoende waren vertegenwoordigd. Indien dat niet het geval was is dit gecorrigeerd door a-select bedrijven uit een bepaalde sector te trekken. Die vertegenwoordiging betreft in de eerste plaats de Metaal waar de prioriteit van het onderzoek op lag: afgesproken werd dat minstens de helft van de interviews in de Metaal zou worden afgenomen. Daarnaast is gezorgd voor een relatief sterke vertegenwoordiging van de overige industrie, met het oog op de grote diversiteit in deze sector. Interpretatie en gebruikswaarde van ramingen in dit rapport
De voornaamste resultaten van de telefonische enquête (zoals 'Wordt in het bedrijf gelast?' en 'Het aantal vaste en tijdelijke werknemers dat laswerk verricht') kennen - uitgaande van een betrouwbaarheid van 95% - een afwijking van maximaal 2,5% naar boven en 2,5% naar beneden. Deze hebben betrekking op de volledige onderzoekspopulatie van 1.401 bedrijven, verdeeld over negen sectoren. Op subniveau (bijv. sector) zijn de afwijkingen (veel) groter. De resultaten van de telefonische enquête zijn gewogen en opgehoogd met de gegevens van de KvK als uitgangspunt (het aantal bedrijven per sector en grootteklasse). Dit had met name tot doel om het totale aantal lassers vast te kunnen stellen. Op basis van de weging en ophoging is tevens bezien in hoeverre de enquête een betrouwbaar en representatief beeld geeft. Na weging en ophoging van de enquêteresultaten naar het aantal werknemers per bedrijf, blijkt dat de enquête betrekking heeft op ongeveer 930.000 personen in negen sectoren. Indien specifiek wordt gekeken naar de Metaalsectoren komt het totaal na weging en ophoging uit op ongeveer 378.000 werknemers. Als het aantal werknemers in de Metaal als uitgangspunt wordt genomen, kan worden gesteld dat de resultaten van de telefonische enquête een representatieve afspiegeling vormt van de werkelijkheid. Naar sector gezien doen zich grotere verschillen voor. Zo geeft de enquête wellicht een oververtegenwoordiging te zien van de metaalproduktenindustrie en een ondervertegenwoordiging van basismetaal en machine-industrie.1 Dit heeft tevens betrekking op het aantal lassers in de betreffende sectoren. Het is hierbij wellicht zo dat het aantal lassers in de metaalproduktenindustrie iets aan de hoge kant is geraamd, en het aantal lassers in de basismetaal en de machine-industrie aan de lage 1
Hiervoor kunnen verschillende oorzaken gelden. Eén daarvan is dat bedrijven die bij de KvK te boek staan als machineindustrie in de telefonische enquête hebben aangegeven dat zij niet tot de machine-industrie behoren maar bijvoorbeeld tot de metaalproduktenindustrie. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
11
kant. In dit rapport is desondanks uitgegaan van de gegevens die zijn afgeleid van de opgehoogde resultaten van de telefonische enquête. In het onderzoek is het aantal lassers steeds afgerond op tientallen. Daar moet echter geen absolute waarde aan worden toegekend. Dat is onder meer gedaan om afwijkingen naar de totaaltellingen te minimaliseren. Bovendien, naarmate de resultaten specifieker en gedetailleerder worden, worden de (statistische) afwijkingen groter en moeten de ramingen (zoals het aantal lassers in sectoren en het aantal lassers behorend tot een bepaald beroepsprofiel) als indicatief worden beschouwd.
12
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
2
Contouren lasmarkt: resultaten telefonische enquête
In fase 2 van het onderzoek heeft een telefonische enquête plaatsgevonden onder meer dan vierduizend bedrijven (bruto)1. Deze enquête is uitgevoerd in de maand februari 1996. Aan de telefonische benadering van bedrijven is een aankondiging van SOM en NIL voorafgegaan: een brief waarin het onderzoek werd aangekondigd en toegelicht, en waarin de te stellen vragen werden weergegeven. 2.1
Respons
De benadering van de meer dan vierduizend geselecteerde bedrijven heeft de volgende respons en non-respons opgeleverd. Tabel 2
Respons en non-respons telefonische enquête
Benaderingen en respons
Abs.
%
Benaderingen
4.067
100%
Respons
2.525
62%
Non-respons, waarvan: • weigering (geen zin / geen tijd) • geen of onjuiste gegevens bedrijf • geen geschikte respondent • bedrijf of respondent niet bereikbaar • (min. driemaal benaderd)
1.542
38% 434 217 131 760
11% 5% 3% 19%
Een respons van 62% op een bedrijvenenquête mag zeer bevredigend worden genoemd. De door SOM en NIL verstuurde vooraankondiging heeft hoogstwaarschijnlijk een positief effect gehad op de respons van bedrijven. De bedrijven - en vaak ook de juiste respondenten - waren door die brief al op de hoogte van het onderzoek, en wisten welke vragen zouden worden gesteld. Dit heeft de uitvoering van het onderzoek vergemakkelijkt. De netto-populatie van de telefonische enquête telt 2.525 bedrijven. 2.2
Kenmerken onderzoekspopulatie
Bij het in kaart brengen van de lasmarkt zijn twee dimensies van belang: sector en grootteklasse. In deze paragraaf worden de kenmerken van de onderzoekspopulatie omschreven. Het gaat om in totaal 2.525 bedrijven. Sectoren In tabel 3 wordt aangegeven hoeveel bedrijven per sector in de telefonische enquête zijn vertegenwoordigd. Dit is een representatieve afspiegeling van de stratificering die bij de steekproeftrekking is aangebracht.
1
De NV Databank van de KvK heeft 4.067 bedrijven aangeleverd. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
13
Tabel 3
Aantal bedrijven per sector (N=2.525) Bedrijven
Sector Abs.
%
Landbouwmechanisatie *
95
4%
Overige industrie **
561
22%
Basismetaal
22
1%
Metaalproduktenindustrie
769
31%
Machine-industrie
270
11%
Elektrotechnische industrie
184
7%
Transportmiddelenindustrie
165
7%
Bouw *
183
7%
Installatietechniek
200
8%
Anders
76
3%
Totaal
2.525
100%
* **
In de landbouwmechanisatie en bouw is de grootteklasse 'minder dan vijf werknemers' niet meegenomen. In de overige industrie zijn de grootteklassen 'minder dan vijftig werknemers' niet meegenomen.
Grootteklassen In tabel 4 is een dwarsdoorsnede van de onderzoekspopulatie naar grootteklassen weergegeven. Ook hier is de verdeling van de respons een goede weerspiegeling van de vooraf bepaalde stratificatie in de steekproef, waarbij het aantal grote bedrijven ten opzichte van de realiteit is overgewaardeerd en het aantal kleine bedrijven ondergewaardeerd. Tabel 4
Aantal bedrijven per grootteklasse (N=2.525)
Aantal werknemers in vaste dienst
Bedrijven Abs.
%
1 werknemer
285
11%
2 - 10 werknemers
806
32%
10 - 50 werknemers
589
23%
50 - 200 werknemers
530
21%
200 - 500 werknemers
225
9%
500 en meer werknemers
90
4%
2.525
100%
Totaal
Tweederde deel van de onderzochte bedrijven heeft minder dan vijftig werknemers in dienst (66%), en 43% minder dan tien. Grote bedrijven (tweehonderd en meer werknemers) vormen samen dertien procent van de onderzoekspopulatie.
14
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
2.3
Waar wordt gelast?
In deze paragraaf wordt weergegeven bij hoeveel onderzochte bedrijven wordt gelast. Daarbij wordt per sector en per grootteklasse aangegeven in welke mate lassen van belang is. Van de 2.525 ondervraagde bedrijven wordt bij 55% laswerk verricht; dit zijn 1.401 bedrijven. In onderstaande tabellen wordt per bedrijfs- en grootteklasse aangegeven hoe groot de aantallen en percentages bedrijven zijn waar laswerk voorkomt. De percentages zijn berekend op het aantal bedrijven per sector (zie § 2.2). Tabel 5
Mate waarin per bedrijfsklasse wordt gelast (n=1.401) Bedrijven
Sector Abs.
%
Landbouwmechanisatie *
65
68%
Overige industrie **
328
58%
Basismetaal
16
73%
Metaalproduktenindustrie
509
66%
Machine-industrie
188
70%
Elektrotechnische industrie
71
39%
Transportmiddelenindustrie
114
69%
Bouw *
34
18%
Installatietechniek
57
28%
Anders
19
25%
1.401
55%
Totaal (gemiddeld) * **
In de landbouwmechanisatie en bouw zijn bedrijven met minder dan vijf werknemers niet meegenomen. In de overige industrie zijn de grootteklassen met minder dan vijftig werknemers niet meegenomen.
In totaal wordt in 55% van de onderzochte bedrijven gelast. Over heel Nederland bezien gaat het om ongeveer 28.000 bedrijven in de onderzochte sectoren en grootteklassen. Hierbij doen zich relatief grote verschillen voor tussen de diverse sectoren. Lassen komt meer dan dit gemiddelde voor in de sectoren die tot de metaal worden gerekend, te weten de basismetaal, de machine-industrie, de transportmiddelenindustrie en de metaalproduktenindustrie (variërend van 66% tot 73%). Ook de landbouwmechanisatie bevindt zich nog boven het gemiddelde (68%), evenals de overige industrie (58%). In de bouw, de installatietechniek en de elektrotechnische industrie wordt verhoudingsgewijs het minst gelast (tussen 18% en 39%). In de volgende tabel wordt weergegeven in welke mate lassen voorkomt in de verschillende grootteklassen. In de tabel wordt een percentage gegeven voor alle grootteklassen (een totaalgemiddelde). De percentages per grootteklassen moeten aan dat gemiddelde worden gerelateerd.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
15
Tabel 6
Mate waarin per grootteklasse wordt gelast (N=2.525) Bedrijven
Aantal werknemers in vaste dienst Abs.
%
1 werknemer
115
40%
2 - 10 werknemers
400
50%
10 - 50 werknemers
335
57%
50 - 200 werknemers
322
61%
200 - 500 werknemers
161
72%
500 en meer werknemers
68
76%
1.401
55%
Totaal (gemiddeld)
Tabel 6 laat een oplopende curve zien: naarmate de grootteklasse toeneemt, is lassen voor meer bedrijven van belang. In de helft van de kleine bedrijven (tussen twee en tien werknemers) is laswerk aan de orde. Daarentegen wordt bij meer dan driekwart van de grote bedrijven (vijfhonderd en meer werknemers) gelast. 2.4
Aantallen lassers
In deze paragraaf wordt weergegeven hoeveel werknemers laswerk verrichten. Het gaat daarbij om vaste werknemers en inleenkrachten. Voor beide categorieën wordt onderscheid gemaakt tussen voltijd- en deeltijdlassers: de voltijdlasser heeft lassen als hoofdtaak, dat wil zeggen dat deze werknemer ten minste 32 uur per week last. Daarbij gaat het om de totale tijdsbesteding aan lassen, dus inclusief voorbereiding, afwerking en nabewerking. De deeltijdlasser last minder dan 32 uur per week. De volgende tabel is een weergave van de aantallen lassers per sector, uitgesplitst naar vaste werknemers en inleenkrachten, en tevens naar voltijd of deeltijd. Het gaat hierbij om ramingen (zie hoofdstuk 1).
16
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Tabel 7
Totaal aantal lassende vaste werknemers en inleenkrachten per sector, en het aandeel voltijdlassers in beide groepen (n=1.401)
Sector
Totaal
Landbouwmechanisatie
2.070
Vaste werknemers 2.050
Inleenkrachten 20 *
wv. 70 voltijds (3%) Overige industrie
8.840
6.860
(niemand voltijds) 1.980
wv. 1.070 voltijds (16%) Basismetaal
1.280
1.210
wv. 1.110 voltijds (56%) 70 *
wv. 800 voltijds (66%) Metaalproduktenindustrie
26.820
23.860
wv. 70 voltijds (100%) 2.960
wv. 10.100 voltijds (42%) Machine-industrie
13.110
11.990
wv. 2.020 voltijds (68%) 1.120
wv. 5.100 voltijds (43%) Elektrotechnische industrie
960
880
wv. 790 voltijds (71%) 80 *
wv. 150 voltijds (17%) Transportmiddelenindustrie
13.470
12.040
wv. 20 voltijds (25%) 1.430
wv. 4.220 voltijds (35%) Bouw
3.340
3.250
wv. 1.220 voltijds (85%) 90 *
wv. 1.850 voltijds (57%) Installatietechniek
5.100
4.770
wv. 30 voltijds (33%) 330
wv. 640 voltijds (13%) Totaal
74.990
66.910
wv. 230 voltijds (70%) 8.080
wv. 24.000 voltijds (36%)
wv. 5.490 voltijds (68%)
In totaal verrichten in Nederland ongeveer 75.000 personen laswerk. Dit zijn zowel vaste werknemers als inleenkrachten. Met name in de metaalproduktenindustrie zijn veel lassers werkzaam. Daarnaast tellen ook de machine-industrie en transportmiddelenindustrie een groot aantal lassers. In totaal zijn bijna dertigduizend werkzame personen (vaste en tijdelijke werknemers) ten minste 32 uur per week bezig met laswerk (voltijds). Dit is 39% van het totaal aantal lassers. Vaste werknemers Het percentage vaste werknemers met lassen als hoofdtaak is het hoogst in de sectoren basismetaal, bouw, metaalproduktenindustrie en machine-industrie. Daar staat tegenover dat het percentage vaste werknemers met lassen als deeltaak het hoogst is in de sectoren landbouwmechanisatie, installatietechniek, overige industrie en elektrotechnische industrie. Van de in totaal 66.910 werknemers in vaste dienst die laswerk verrichten, last 36% ten minste 32 uur per week (voltijds). Dit betekent dat de meeste vaste werknemers die laswerk verrichten het lassen als deeltaak hebben.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
17
Inleenkrachten In totaal zijn bij 378 van de 1.401 bedrijven (27%) inleenkrachten werkzaam die laswerkzaamheden verrichten.1 Het gaat om in totaal 8.080 inleenkrachten. Tweederde deel van de 8.080 inleenkrachten (68%) last ten minste 32 uur per week. Het percentage inleenkrachten met lassen als hoofdtaak is relatief groot in de sectoren: • basismetaal: 100% • transportmiddelenindustrie: 85% • machine-industrie: 71% • installatietechniek: 70% • metaalproduktenindustrie: 68% Meer dan tweederde deel van de inleenkrachten last voltijds (5.490, dit is 68% van 8.080). Ten opzichte van de vaste werknemers lassen veel meer inleenkrachten voltijds. Het totale aantal vaste en tijdelijke werknemers met lastaken wordt in onderstaande tabel weergegeven voor de verschillende grootteklassen. Tabel 8
Aantal lassende vaste werknemers èn inleenkrachten per grootteklasse, en het aandeel voltijdlassers in beide groepen (n=1.401)
Grootteklasse
Totaal
1 werknemer
3.330
Vaste werknemers 2.580
Inleenkrachten 750
wv. 570 voltijds (22%) 2 – 10 werknemers
15.110
10 – 50 werknemers
22.930
50 - 200 werknemers
18.900
200 - 500 werknemers
8.690
500 en meer werknemers
6.030
Totaal
74.990
14.180
wv. 520 voltijds (69%) 930
wv. 2.800 voltijds (20%) 21.550
wv. 400 voltijds (43%) 1.380
wv. 7.960 voltijds (37%) 16.830
wv. 1.020 voltijds (74%) 2.070
wv. 7.970 voltijds (47%) 7.700
wv. 1.290 voltijds (62%) 990
wv. 2.620 voltijds (34%) 4.070
wv. 570 voltijds (58%) 1.960
wv. 2.080 voltijds (51%) 66.910 wv. 24.000 voltijds (36%)
wv. 1.690 voltijds (86%) 8.080 wv. 5.490 voltijds (68%)
De meeste lassers (absoluut en relatief) zijn werkzaam in bedrijven met tussen tien en vijftig werknemers: het gaat om bijna 23.000 vaste en tijdelijke werknemers.
1
Er zijn 41 bedrijven (3%) die wel lassende inleenkrachten hebben, maar hiervan geen aantal kunnen noemen.
18
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Vaste werknemers Wanneer wordt gekeken naar het verband tussen grootteklasse en sector, blijkt voor de sectoren met de meeste lassers het volgende: • in de metaalproduktenindustrie bevinden zich de meeste lassende werknemers in de grootteklassen 2-10 werknemers (6.470) en 10-50 werknemers (8.820); • in de machine-industrie geldt hetzelfde: bijna vijfduizend van de twaalfduizend lassende werknemers is werkzaam bij een bedrijf met tussen tien en vijftig werknemers; Tussen de sectoren onderling doet zich de volgende verhouding van grootteklassen voor: de metaalprodukten-industrie heeft 27% van haar lassende werknemers in de grootteklasse 10-50. Voor de machine-industrie en transportmiddelenindustrie is dit respectievelijk 18% en 15%. De machine-industrie heeft relatief de meeste van haar lassende werknemers in de grootteklasse 1050 werknemers, namelijk 41%. Voor de metaalproduktenindustrie en de transportmiddelenindustrie is dit respectievelijk 37% en 31%. Tot slot kan voor de sectoren waar in absoluut opzicht minder lassende werknemers werkzaam zijn het volgende worden opgemerkt1: • in de landbouwmechanisatie ligt de nadruk sterk op de kleinste bedrijven: 60% van de lassende werknemers is werkzaam bij een bedrijf met tussen twee en tien werknemers; • in de basismetaal is sprake van een nadruk op de grotere bedrijven: meer dan 50% van de lassende werknemers is werkzaam bij een bedrijf met tussen vijftig en tweehonderd werknemers. De overige sectoren scoren in deze verdeling over grootteklassen redelijk gemiddeld, waarbij moet worden opgemerkt dat de bouw iets meer dan gemiddeld scoort in de klassen 10-50 werknemers en 50-200 werknemers, en de installatietechniek iets meer dan gemiddeld in de klassen 2-10 en 50-200 werknemers. Inleenkrachten Met name in de grootteklassen 10-50 en 500 en meer werknemers zijn inleenkrachten voltijds als lasser werkzaam (resp. 74% en 86%). Ook de allerkleinste bedrijven scoren hierbij iets boven gemiddeld. Het percentage inleenkrachten dat lassen als deeltaak heeft is het hoogst in de grootteklassen 2-10 werknemers en 50-200 werknemers. 2.5
Lasprocessen
In de telefonische enquête is bij de bedrijven nagegaan welke lasprocessen worden toegepast. Daarbij is rekening gehouden met combinaties van diverse lasprocessen. Vooraf moet worden opgemerkt dat het autogene proces uitsluitend betrekking heeft op lassen; autogene metaalbewerking wordt buiten beschouwing gelaten.
1
Hierbij is het niet zinvol in te gaan op de overige industrie, omdat daaruit uitsluitend bedrijven met vijftig of meer werknemers zijn geselecteerd. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
19
Tabel 9
Lasprocessen (n=1.401; meer dan één antwoord mogelijk1)
Lasprocessen in bedrijf
Bedrijven Abs.
%
Autogeenlassen
441
33%
Booglassen met Beklede Elektroden
678
50%
MIG/MAG-lassen
953
70%
TIG-lassen
555
46%
Onder-poederlassen *
20
2%
Overige lasprocessen **
43
3%
Onbekend, weet niet
77
5%
* **
Ook wel 'poederlassen' of 'poederdek-lassen' genoemd. Genoemd zijn onder meer: puntlassen (veertien keer), hoogfrequent lassen (drie keer), kunststoflassen (twee keer), spiegellassen (twee keer), projectielassen, rollassen, thermietlassen, elektrogaslassen en 'electron beam'lassen (alle één keer).
De 1.401 bedrijven noemen in totaal 2.931 lasprocessen. Dat betekent dat per bedrijf gemiddeld 2,1 lasprocessen voorkomen. Het lasproces dat het meest voorkomt is het MIG/MAG-lassen: in totaal noemt 70% van de onderzochte bedrijven dit lasproces. Het booglassen met beklede elektroden wordt door de helft van de onderzochte bedrijven genoemd, en het TIG-lassen wordt door bijna de helft van de onderzochte bedrijven genoemd. In overzicht 2 wordt aangegeven in welke sectoren en grootteklassen de lasprocessen meer dan gemiddeld voorkomen.2 Dit moet worden gerelateerd aan het percentage dat in bovenstaande tabel is weergegeven.
1
Percentering op het aantal cases (totaal 1.401).
2
Dit gemiddelde is bepaald op alle voorkomende lasprocessen per bedrijf.
20
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Overzicht 2
In welke sectoren en grootteklassen komen lasprocessen meer dan gemiddeld voor?
Lasprocessen
Meer dan gemiddeld in sector:
Meer dan gemiddeld in grootteklasse:
Autogeen (gemiddeld: 33%)
Overige industrie Installatietechniek
(54%) (83%)
1 werknemer 50-200 werknemers 200-500 werknemers 500 en meer werknemers
(38%) (37%) (51%) (60%)
BMBE (gemiddeld: 50%)
Landbouwmechanisatie Overige industrie
(66%) (66%)
1 werknemer 50-200 werknemers 200-500 werknemers 500 en meer werknemers
(57%) (56%) (61%) (60%)
MIG/MAG (gemiddeld: 70%)
Metaalproduktenindustrie Machine-industrie Transportmiddelenindustrie
(82%) (79%) (84%)
2-10 werknemers 10-50 werknemers
(72%) (80%)
TIG (gemiddeld: 46%)
Overige industrie Basismetaal Metaalproduktenindustrie Machine-industrie Elektrotechnische industrie
(55%) (56%) (48%) (57%) (48%)
50-200 werknemers 200-500 werknemers 500 en meer werknemers
(52%) (57%) (72%)
Onder Poederdek (gemiddeld: 2%)
Metaalproduktenindustrie Machine-industrie Transportmiddelenindustrie
(3%) (4%) (4%)
50-200 werknemers 200-500 werknemers 500 en meer werknemers
(3%) (6%) (3%)
Bij het Autogeenlassen springt vooral de installatietechniek er uit: daar wordt het Autogeenlassen veelvuldig toegepast. Ook in de overige industrie wordt veel autogeen gelast. Het elektrodenlassen is vooral populair in de landbouwmechanisatie en de overige industrie. De processen MIG/MAG en TIG worden vooral toegepast in de metaal- en elektrotechnische industrie; TIG wordt daarnaast ook toegepast in de overige industrie. Hoewel op kleine schaal toegepast, wordt het poederlassen iets meer dan gemiddeld toegepast in de sectoren metaalproduktenindustrie, machine-industrie en de transportmiddelenindustrie. Het Autogeenlassen en BMBE komt relatief meer voor in de eenmansbedrijven. Het MIG/MAGlassen komt meer dan gemiddeld voor in de kleine en middelgrote bedrijven (2-50 werknemers). 2.6
Laswerkzaamheden
Laswerkzaamheden kunnen een indicatie zijn van de complexiteit en het niveau van het laswerk. Constructielassen is over het algemeen eenvoudiger dan pijplassen. Bij de onderzochte bedrijven is nagegaan welke laswerkzaamheden worden verricht: constructielassen (hoek- en plaatlassen) of pijplassen, dan wel beide.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
21
Tabel 10
Laswerkzaamheden in bedrijf (n=1.401)
Laswerkzaamheden
Bedrijven Abs.
%
Uitsluitend constructielassen (hoek- en plaatlassen)
635
45%
Uitsluitend pijplassen
92
7%
Zowel constructielassen als pijplassen
617
44%
Weet niet
57
4%
1.401
100%
Totaal
Het is vooral constructielassen - al dan niet in combinatie met pijplassen - dat bij de meeste bedrijven voorkomt. Uitsluitend pijplassen is een uitzondering; dit geldt voor zeven procent van de bedrijven. In onderstaand overzicht wordt aangegeven in welke sectoren en grootteklassen meer dan gemiddeld uitsluitend constructielassen, uitsluitend pijplassen, dan wel een combinatie van beide laswerkzaamheden voorkomt. Overzicht 3
In welke sectoren en grootteklassen komen laswerkzaamheden meer dan gemiddeld voor?
Type lassen
Meer dan gemiddeld in sector:
Meer dan gemiddeld in grootteklasse:
Uitsluitend constructielassen (gemiddeld: 45%)
Landbouwmechanisatie Basismetaal Metaalproduktenindustrie Machine-industrie Elektrotechnische industrie Transportmiddelenindustrie Bouw
(57%) (50%) (53%) (46%) (69%) (50%) (70%)
2-10 werknemers 10-50 werknemers
(52%) (54%)
Uitsluitend pijplassen (gemiddeld: 7%)
Basismetaal Installatietechniek
(13%) (61%)
1 werknemer
(10%)
Constructielassen èn pijplassen (gemiddeld: 44%)
Overige industrie Machine-industrie
(64%) (47%)
50-200 werknemers 200-500 werknemers 500 en meer werknemers
(50%) (64%) (59%)
Bedrijven die uitsluitend constructielaswerk verrichten, kunnen vooral worden aangetroffen in de specifieke metaalsectoren, en daarnaast ook meer dan gemiddeld in de landbouwmechanisatie en de (staal)bouw. In de installatietechniek is uitsluitend pijplassen van belang. De combinatie van constructielassen en pijplassen komt relatief vaak voor in de sectoren overige industrie en machineindustrie. Naast constructielassen wordt in deze sectoren relatief veel pijplaswerk verricht (bijvoorbeeld in de petrochemie of in de machine- en apparatenbouw). In de bedrijven vanaf vijftig werknemers is veelal een combinatie van constructielassen en pijplassen van belang. Bij de kleine en middelgrote bedrijven (minder dan 50 werknemers) wordt vooral constructielaswerk verricht. Uitzondering hierop wordt gevormd door de bedrijven met een werknemer: hier komt pijplassen meer dan gemiddeld voor.
22
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
3
Lassen in sectoren
Aansluitend op de telefonische enquête, waarin vooral kwantitatieve informatie over de lasmarkt is verzameld, zijn interviews afgenomen bij bedrijven waar laswerk wordt verricht. In totaal zijn honderdtwintig interviews uitgevoerd, waarvan twintig persoonlijk en honderd telefonisch. Het aantal interviews per sector is afgeleid van de mate waarin per sector het lassen van belang was. De interviews hebben extra informatie opgeleverd over de negen sectoren. Tevens zijn op basis van de interviews beroepsprofielen van lassers opgesteld. In dit hoofdstuk worden alle negen sectoren afzonderlijk beschreven. Vervolgens zullen in hoofdstuk 4 de beroepsprofielen van lassers worden weergegeven. De beschrijvingen van de sectoren en de beroepsprofielen zijn gescheiden, omdat een specifiek profiel in meer dan een sector kan voorkomen. In dit hoofdstuk wordt per paragraaf ingegaan op een van de negen sectoren. Daarbij wordt het lassen ingebed in haar specifieke context. Lassen kan immers zowel een hoofdtaak als een deeltaak zijn van de werknemers in de betreffende sector, en kan andere verschijningsvormen aannemen. Aan het begin van elke paragraaf worden telkens de kerngegevens voor de betreffende sector - zoals verkregen uit de telefonische enquête en beschreven in het eerste deel van dit rapport - weergegeven. Daarbij wordt tevens de omvang van de sector volgens de Kamers van Koophandel weergegeven (aantal bedrijven). Daarbij is rekening gehouden met de selectiecriteria en -aantallen zoals beschreven in paragraaf 1.4. Een belangrijke opmerking vooraf: bij de afbakening van de sectoren is de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel aangehouden, volgens de BIK'95. Bij de omschrijving van het lassen in een sector komen telkens de volgende aandachtspunten aan de orde: •
Inleiding typering van de sector en de bedrijven waar laswerk voorkomt.
•
Laswerk: typering van de (las-)activiteiten van de bedrijven, de toegepaste lasprocessen en niveau en complexiteit van het laswerk.
•
Kwaliteit, certificering en keur: de aansturing van het laswerk, de interne controle, de eventuele externe controle of certificering (keur) van persoon, produkt, produktie en/of organisatie (bedrijf).
•
Trends en ontwikkelingen
•
Arbeidsmarkt: vacaturevervulling, werving, inleenkrachten.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
23
3.1
Landbouwmechanisatie
Inleiding De landbouwmechanisatie betreft de 'dienstverlening ten behoeve van de akker- en tuinbouw'.1 De kerngegevens van de landbouwmechanisatie worden in het volgend overzicht kort weergegeven. Sector: Landbouwmechanisatie
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
1.135 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
68%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 2.050 vaste werknemers, wv. 70 voltijds (3%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 20 inleenkrachten, wv. niemand voltijds
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
BMBE
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Constructielassen
* **
Bron: telefonische enquête bedrijven. Met uitzondering van bedrijven met minder dan vijf werknemers. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95).
Typering sector en bedrijven De bedrijven in de landbouwmechanisatie houden zich bezig met reparatie en onderhoud van landbouwvoertuigen (tractoren) en -werktuigen. Meestal wordt deze hoofdactiviteit gecombineerd met een of meer van de volgende nevenactiviteiten: • verkoop van landbouwvoertuigen en werktuigen (meestal als dealer) • verkoop van accessoires, toebehoren en middelen (bv. oliën) en aanverwante artikelen (bv. gereedschappen voor tuinonderhoud); • loonbedrijf en/of grondverzet; • (soms) reparatie van auto's. Opbouw grootteklassen In het onderzoek zijn landbouwmechanisatiebedrijven met minder dan vijf werknemers buiten beschouwing gelaten. Toch is in het onderzoek de nadruk op kleine bedrijven groot: bijna tweederde deel van de bedrijven in het onderzoek behoort tot de grootteklasse 5-10 werknemers. Gegevens van de Kamers van Koophandel: 88% van de landbouwmechanisatiebedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst, en 73% zelfs minder dan vijf. Ten opzichte van de andere onderzochte sectoren ligt in de landbouwmechanisatie de sterkste nadruk op kleine bedrijven. Bedrijven met vijftig of meer werknemers vormen in deze sector een uitzondering. Landbouwmechanisatiebedrijven ademen vaak een kleinschalige en familiale sfeer. Vaak hebben deze bedrijven hun oorsprong in smederijen. Met de opkomst en groei van de mechanisering van de landbouw2 zijn deze smederijen zich steeds meer gaan richten op reparatie en onderhoud van landbouwvoertuigen en -werktuigen. Daar is na verloop van tijd soms de verkoop van voertuigen en werktuigen, en soms ook van allerhande accessoires, middelen en aanverwante artikelen bijgekomen. De mechanisering van de landbouw was aanvankelijk uitsluitend mechanisch; met de modernisering van de voertuigen en werktuigen heeft daar vervolgens de elektrotechniek en elektronica haar intrede gedaan. 1
Bedrijfsindeling Kamers van Koophandel 1994 (volgens BIK'95).
2
Waar landbouw wordt gebruikt dient ook akkerbouw te worden verstaan.
24
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
In veel gevallen is het bedrijf - evoluerend van smederij tot landbouwmechanisatiebedrijf - van generatie op generatie overgegaan. De voor- en achtervoegsels Gebroeders en & Zn. kunnen regelmatig bij de familienaam worden aangetroffen. De klanten van landbouwmechanisatiebedrijven zijn vooral loonbedrijven en land- en tuinbouwers (als particulieren of in maatschappen). De sector landbouwmechanisatie is sterk seizoensgebonden. Wat het preventief onderhoud betreft is sprake van een tegenfase ten opzichte van het buitenseizoen: in de winter heeft de boer het niet druk maar het landbouwmechanisatiebedrijf wel. Wat het reparatiewerk betreft valt de werkdruk van de boeren en de landbouwmechanisatiebedrijven samen. Laswerk Bij meer dan tweederde deel van de landbouwmechanisatiebedrijven wordt gelast (68%). In deze sector verrichten ongeveer 2.050 vaste werknemers laswerk. Vrijwel al deze vaste werknemers hebben lassen als deeltaak (97%). In de landbouwmechanisatie wordt vooral reparatielaswerk verricht. Dit wordt meestal in het bedrijf zelf uitgevoerd. Een klein deel van de bedrijven bouwt zelf nieuwe landbouwwerktuigen. Enkele bedrijven hebben naast reparatie en eventueel nieuwbouw ook dienstverlening 'te velde', dat wil zeggen dat tractoren en werktuigen op locatie worden gerepareerd. Een van deze bedrijven kenschetst deze specifieke dienstverlening als de wegenwacht van de landbouw. Daarbij kan laswerk aan de orde komen. Lasproces Over het algemeen kan worden gesteld dat in de landbouwmechanisatie vooral de lasprocessen worden toegepast die geschikt zijn voor zware belastingen. Het meest toegepaste proces in de landbouwmechanisatie is het BMBE.1 Daarnaast wordt in deze sector relatief veel MIG/MAG-gelast. TIG-lassen komt in deze sector op beperkte schaal voor, evenals Autogeenlassen. Autogeen is beter geschikt voor het dunne spul, zegt een van de bedrijven, en dat komt nu eenmaal in de landbouwmechanisatie minder vaak voor. Niveau en complexiteit De bedrijven in de landbouwmechanisatie noemen het laswerk eenvoudig ('gooi- en smijtwerk'). Het gaat vrijwel uitsluitend om constructiewerkzaamheden ter reparatie van de landbouwvoertuigen en -werktuigen, zoals spatborden, onderdelen van de werktuigen die aan de tractor gekoppeld kunnen worden (bv. voor ploegen, zaaien, bewerken, rooien, oogsten) en hefmechanismen en dergelijke. De landbouwmechanisatie heeft veel te maken met elektrotechniek en elektronica, en het belang daarvan neemt nog steeds toe. De mate waarin de landbouwmechanisatiemonteur reparaties verricht aan elektrische en elektronische onderdelen is mede afhankelijk van zijn persoonlijke interesse en vaardigheden. Over het algemeen kan worden gesteld dat de jongere landbouwmechanisatiemonteurs hierin vaardiger zijn dan de oudere monteurs.2 Handvaardigheidsniveau De landbouwmechanisatiemonteur bezit vooral basisvaardigheden: zijn laswerk is veelal eenvoudig en er hoeft niet of nauwelijks in moeilijke posities te worden gelast. 1
Eén landbouwmechanisatiebedrijf heeft een lasapparaat uit 1943 staan (een Heemaf) waarmee nog volop wordt gelast (met elektroden). Volgens de woordvoerders van dit bedrijf doet dit lasapparaat niet onder voor modernere lasapparatuur, dat wil zeggen voor toepassing in de landbouwmechanisatie. 2 In de 'evolutie' van smederij naar landbouwmechanisatiebedrijf is in eerste instantie het mechanische werk ingetreden (motoren, transmissies, hydrauliek, hefmechanismen). De intrede van elektrotechniek en elektronica is van veel recenter datum.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
25
Geen van de geïnterviewde landbouwmechanisatiebedrijven kent de NIL-niveaus. Gezien het feit dat de bedrijven aangeven dat de werknemers vooral basisvaardigheden lassen bezitten, en het feit dat het uitsluitend om constructielaswerk gaat, zou de gemiddelde handvaardigheid kunnen worden ingeschaald op niveau 1 en 2.1 Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Het laswerk in de landbouwmechanisatie wordt in beperkte mate aangestuurd. De monteur weet in de meeste gevallen zelf welke las moet worden gelegd. Meestal wordt daarover wel kort overlegd met de leidinggevenden, en eventueel ook met de klant. Er wordt niet of nauwelijks gewerkt aan de hand van een tekening. Soms wordt een schetsje gemaakt. Lasmethodebeschrijvingen (LMB) of Welding Procedure Specifications (WPS) zijn in de landbouwmechanisatie nergens aangetroffen. Controle intern Voor landbouwmechanisatiebedrijven is de kwaliteit van de gelegde las in zoverre van belang, dat de gelegde las sterk genoeg moet zijn voor de belasting die er op wordt uitgeoefend. Dit is met name van belang voor dragende delen (bv. de ophanging en aandrijving van de werktuigen aan de tractor). Deze kwaliteitseis is vooral gebaseerd op ervaringsfeiten en inzicht. Meestal wordt 'voor de zekerheid' een extra dikke las gelegd; daarbij wordt gelet op de aanhechting en doorlassing. De las hoeft meestal niet esthetisch verantwoord te zijn. Het laswerk wordt uitsluitend visueel gecontroleerd, in eerste instantie door de lasser zelf, en meestal ook door een leidinggevende. Het enige criterium daarbij is dat het sterk genoeg is. Volgens de bedrijven is deze visuele controle in alle gevallen afdoende. Controle extern en keur Externe controle van laswerk is in de landbouwmechanisatie niet aan de orde, evenmin als keur of certificering van laswerk. De bedrijven zijn hier nuchter over: De klant komt wel verhaal halen als er iets is afgebroken. Bedrijfscertificering Geen enkel geïnterviewd landbouwmechanisatiebedrijf is gecertificeerd. Zolang de klanten daar niet om vragen zal dat ook niet gebeuren, zegt men. Trends en ontwikkelingen De landbouwmechanisatiebedrijven signaleren voor het laswerk nauwelijks trends of ontwikkelingen. De meeste bedrijven geven aan te weinig met lassen bezig te zijn om trends en ontwikkelingen in lastechnologie bij te houden. Technologische vernieuwingen op lasgebied druppelen hierdoor langzaam en slechts gedeeltelijk door in de landbouwmechanisatie. Voor de landbouwmechanisatie als geheel worden wel enkele trends gesignaleerd: Enkele bedrijven wijzen op de saneringen in de landbouw, die ook gevolgen zullen hebben voor de landbouwmechanisatie. Eén bedrijf is zelfs uitermate somber: De landbouw, en dus ook de landbouwmechanisatie, is gedoemd te verdwijnen... • Eén bedrijf dat ook voor de tuinbouw werkt, signaleert een toename in het gebruik van aluminium. Vooralsnog wordt dit specifieke laswerk uitbesteed; op termijn wil men echter het aluminiumlassen in eigen beheer gaan uitvoeren. Daarvoor moet een TIG-lasapparaat worden aangeschaft. •
1
Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat individuele werknemers een betere handvaardigheid kunnen bezitten.
26
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Arbeidsmarkt Eerder is gebleken dat ongeveer tweeduizend vaste werknemers in de sector landbouwmechanisatie laswerk verrichten (2.050), waarvan een (zeer) beperkt deel voltijds (3%, dit zijn zeventig vaste werknemers). Het aantal inleenkrachten die lassen in de landbouwmechanisatie is verwaarloosbaar (ongeveer twintig inleenkrachten). Bij de negen geïnterviewde bedrijven zijn in totaal 31 werknemers die laswerk verrichten. Lassen is in alle gevallen een deeltaak, van meestal beperkte omvang. Werving en selectie Het verloop van personeel in de landbouwmechanisatie is beperkt. Over het algemeen blijven werknemers lang bij bedrijven in dienst. Bij de negen geïnterviewde bedrijven worden jaarlijks minder dan vijf vacatures vervuld. Een vervangingsvraag voor de gehele sector is op basis van deze geringe aantallen niet te bepalen. Over het algemeen kan voor de sector landbouwmechanisatie worden gesteld dat bij de werving en selectie een beperkte waarde wordt toegekend aan kennis en ervaring van lassen. Wanneer nodig, wordt personeel via informele kanalen geworven (via-via). Soms heeft men stagiaires die in vaste dienst kunnen worden genomen. De bedrijven hechten er waarde aan een mogelijke nieuwe medewerker al persoonlijk te kennen, of eventueel over hem informatie te kunnen inwinnen. Naast technische vaardigheden zijn karakter en mentaliteit belangrijke selectiecriteria. Een respondent: het liefst hebben we een jonge jongen, een boerenzoon. Inleenkrachten In de landbouwmechanisatie blijft de inzet van inleenkrachten voor laswerk beperkt tot ongeveer twintig inleenkrachten in totaal (op moment van onderzoek1). Dat is ten opzichte van de omvang van de gehele sector een verwaarloosbaar aantal. Om die reden kan worden gesteld dat het fenomeen 'inleenkrachten die lassen' in de sector landbouwmechanisatie nauwelijks voorkomt. 3.2
Overige industrie
Inleiding Ten behoeve van het onderzoek is een clustering van bedrijfsklassen uit de industrie gemaakt. Deze sector is 'overige industrie' genoemd. De overige industrie bestaat uit bedrijfsklassen waar laswerk verwacht wordt. Een aantal voorbeelden van bedrijfsklassen die onder de noemer overige industrie zijn geschaard: (petro)chemische industrie voedingsmiddelenindustrie textielindustrie papierindustrie grafische industrie rubberindustrie enzovoorts2
• • • • • • •
1
Dit opgehoogde aantal is afkomstig uit de telefonische enquête onder bedrijven.
2
Zie ook § 1.3. 'Sectoren en branches'. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
27
Uit de sector overige industrie zijn uitsluitend bedrijven met vijftig of meer werknemers in het onderzoek betrokken. De overweging daarbij was dat in die grootteklassen laswerk kan worden aangetroffen in het storings- en onderhoudswerk; in bedrijven met minder dan vijftig werknemers zou laswerk in mindere mate van belang zijn. De kerngegevens van de sector overige industrie worden in het volgend overzicht weergegeven. Sector: Overige industrie
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
1.684 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
58%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 6.860 vaste werknemers, wv. 1.070 voltijds (16%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 1.980 inleenkrachten, wv. 1.110 voltijds (56%)
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
Autogeenlassen, BMBE en TIG
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Combinatie constructielassen en pijplassen
* **
Bron: telefonische enquête bedrijven. Uitsluitend bedrijven met 50 of meer werknemers. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95).
Typering sector en bedrijven De sector overige industrie is een verzameling van zeer uiteenlopende bedrijfsklassen. Het is daardoor onmogelijk de bedrijven die tot deze sector behoren kort en dekkend te typeren. Een omschrijving van de overige industrie kan uitsluitend in algemene bewoordingen worden gevat. De voornaamste gemeenschappelijke factor van bedrijven in de overige industrie is dat het gaat om procesgerichte industrieën. Hoofdactiviteiten, produkten Wellicht geeft het volgende overzicht van hoofdactiviteiten en produkten van de geïnterviewde bedrijven in de overige industrie een indruk van de grote verscheidenheid in deze sector: • papier en papierwaren (algemeen) • bankbiljetten, postzegels en andere waardepapieren • verpakkingsmiddelen (oa. kartonnen sigarendoosjes) • voedingsmiddelen (oa. meel, salades, zuivel) • leer en lederwaren (oa. schoeisel) • glas (ramen) • autobanden • farmaceutica • grondstoffen verf, coatings en lak • nylon halffabrikaten, hogedrukslangen en spuitgietgranulieten • petrochemie (raffinaderij) Opbouw grootteklassen Driekwart van de bedrijven in de sector overige industrie heeft volgens de Kamers van Koophandel in 1994 minder dan tien werknemers in dienst (en tweederde minder dan vijf), vijftien procent heeft tussen tien en vijftig werknemers in dienst, en zes procent meer dan vijftig. Van drie procent van de bedrijven kent de KvK de bedrijfsomvang niet. Hiermee vertoont de overige industrie - in vergelijking met de andere onderzochte sectoren - een vrij gemiddelde grootte-opbouw.
28
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Laswerk Hoewel bij meer dan de helft (57%) van de industriële bedrijven (met vijftig of meer werknemers) laswerk voorkomt, blijft het aantal werknemers dat laswerk verricht relatief klein: op de in totaal ongeveer 320.000 werknemers in de overige industrie blijken nog geen zevenduizend vaste werknemers te lassen (dit is ongeveer twee procent).1 De grote diversiteit van de sector overige industrie komt ook tot uitdrukking in het laswerk. In eerste opzicht lijkt die diversiteit te groot om heldere lijnen te ontdekken. Na nadere beschouwing kan echter een aantal tegenstellingen worden geconstateerd, die met name voortkomen uit de aard van het laswerk. In het laswerk in de sector overige industrie kunnen de volgende tegenstellingen worden geconstateerd: • eenvoudig laswerk versus hoogwaardig laswerk • niet-gecertificeerd laswerk versus gecertificeerd laswerk • reparatielassen (storing en onderhoud) versus produktielassen (nieuwbouw) • lassen als marginale deeltaak versus lassen als belangrijke deeltaak (en soms als hoofdtaak) Deze tegenstellingen zijn vooral van belang voor gedachtenvorming en analyse; in de praktijk zijn de onderscheiden minder scherp en absoluut, kortom, zijn de overgangen tussen niveaus en kenmerken vloeiender. In de beschrijving van de sector overige industrie zal aan deze tegenstellingen worden gerefereerd. Alle bedrijven in de overige industrie voeren storings- en onderhoudswerk uit aan de machines en gereedschappen met als streven het produktieproces optimaal gaande te houden. Het onderhoud als ondersteunende activiteit is vaak verdeeld over verschillende terreinen: mechanisch onderhoud; elektrotechnisch onderhoud (zwakstroom, bv. voor meet- en regeltechniek, PLC); onderhoud energievoorziening (sterkstroom, soms gecombineerd met elektrotechnisch onderhoud).2
• • •
Het laswerk in de overige industrie vindt vooral plaats als onderdeel van het mechanisch onderhoud. Het zijn monteurs van de technische dienst die lassen. De technische diensten in de overige industrie verrichten vooral reparatielaswerk, teneinde storingen en onvolkomenheden in het produktieproces te verhelpen. Bijkomende taken op lasgebied zijn preventief onderhoud, revisie en nieuwbouw/-installatie van machines en gereedschappen. Storingen hebben echter altijd een hogere prioriteit dan preventief onderhoud, revisie en nieuwbouw. Het verhelpen van storingen - en het daartoe behorende reparatielaswerk - is meestal hollen of stilstaan, zoals bedrijven het uitdrukken. Onderhoud, revisie en nieuwbouw kunnen worden gepland, met andere woorden, daarbij is minder haast geboden dan bij het verhelpen van acute storingen. Een storing komt altijd onverwacht en moet zo snel mogelijk worden opgelost. Het is vaak kunst- en vliegwerk, zegt een hoofd mechanisch onderhoud. Een gebroken schakel moet zo snel mogelijk worden hersteld. De enige eis die daarbij geldt is dat de schakel - en daarmee de keten - weer intact is. Om die redenen vraagt storings- en onderhoudswerk om bijzondere vaardigheden: snelheid van handelen, veelzijdigheid ('multi skill'), improvisatievermogen enzovoorts.
1
Samen met de bouw heeft de overige industrie hiermee het kleinste percentage lassende werknemers.
2
Bedrijven wijzen overigens op de vervagende grenzen tussen mechanisch en elektrotechnisch onderhoud. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
29
Tweedeling overige industrie Bovenstaande geldt niet voor de gehele sector overige industrie: de (petro)chemische industrie vormt een uitzondering op de rest van de industrie. In de (petro)chemische industrie wordt het laswerk (en de kwaliteit daarvan) heel anders gepercipieerd en gewaardeerd dan in de andere bedrijfsklassen in de sector overige industrie. Die verschillen zijn voldoende substantieel en significant om te kunnen spreken van een tweedeling van de sector overige industrie (in feite als twee deelsectoren). In het volgend overzicht worden de grootste onderlinge verschillen ten aanzien van het laswerk weergegeven. Overige industrie (rest)
(Petro)chemische industrie
De las moet snel worden gelegd; de produktie mag niet stilliggen.
De kwaliteit van de las is belangrijker dan de tijd die er aan wordt besteed.
In de overige industrie wordt vooral constructielaswerk verricht.
In de (petro)chemische industrie wordt relatief veel pijplaswerk verricht.
Een (zeer) beperkt deel van het laswerk moet worden gecertificeerd.
Een substantieel deel van het laswerk in de (petro)chemische industrie moet worden gecertificeerd. Om die reden zijn de kwaliteitseisen hoog (veelal hoger dan in andere bedrijfsklassen).
De nadruk ligt op het verhelpen van storingen en het uitvoeren van onderhoud.
Storing en onderhoud enerzijds en nieuwbouw anderzijds zijn beide belangrijke (hoewel onderling gescheiden) bezigheden.
In de verdere beschrijving van de sector overige industrie zal het onderscheid tussen (petro)chemische industrie en de overige industriële bedrijfsklassen worden aangehouden. 3.2.1 Deelsector (petro)chemische industrie Volgens de Kamers van Koophandel telde de gehele (petro)chemische industrie in 1994 ongeveer veertienhonderd bedrijven. Met uitzondering van de bedrijven met minder dan vijftig werknemers (een selectie die ook voor het onderzoek is uitgevoerd) gaat het om in totaal ongeveer 460 bedrijven. Lasproces In de gehele sector overige industrie komen drie lasprocessen meer dan gemiddeld voor, te weten Autogeenlassen, BMBE en TIG-lassen. In de deelsector (petro)chemische industrie ligt de nadruk op TIG-lassen. Het TIG-proces heeft voor (petro)chemische bedrijven de volgende mogelijkheden en voordelen: 1.
Hoogwaardigheid TIG geeft een mooie, zuivere en beheersbare las, nabewerking is niet of nauwelijks nodig.
2.
Materiaal TIG-lassen is uitermate geschikt voor grondnaden, corrosievaste materialen en nonferromaterialen (zoals aluminium).1
3.
Certificering en TIG Over het algemeen wordt laswerk dat gecertificeerd moet worden vaker verricht met TIG. Kwaliteit gaat dan boven snelheid (zie het kopje 'Kwaliteit, certificering en keur').
1
Voor laswerk in de buitenlucht is TIG-lassen (vanwege de windgevoeligheid) echter minder geschikt dan bijvoorbeeld BMBE.
30
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Niveau en complexiteit In de (petro)chemische industrie worden hoge eisen gesteld aan het laswerk, zowel in het storingsen onderhoudswerk (reparatielassen) als in de nieuwbouw (produktielassen). Het niveau van het laswerk is gemiddeld hoog. Het laswerk betreft zowel constructielassen (bv. ketels en vaten) als pijplassen; de nadruk ligt echter op pijplassen ('piping'). Er moet veel in moeilijke posities worden gelast. Het laswerk is over het geheel bezien gecompliceerd. In de (petro)chemische industrie is sprake van hoogwaardig laswerk. Veel laswerk wordt gecontroleerd (door middel van NDO of DO), al dan niet ten behoeve van certificering (zie verder 'Kwaliteit, certificering en keur'). Een deel van het laswerk in de (petro)chemische industrie heeft echter een beperkt niveau en is niet gecompliceerd. Handvaardigheidsniveau In directe samenhang met de hoogwaardigheid van het laswerk in de (petro)chemische industrie, ligt de handvaardigheid van de lassers in de (petro)chemische industrie op een gemiddeld hoog niveau. Bedrijven laten (een deel van) de eigen monteurs/lassers certificeren, en/of huren gecertificeerde inleenkrachten in. Het gemiddelde handvaardigheidsniveau van deze vaste lassers en inleenkrachten kan worden gelijkgesteld aan NIL-niveaus 3 en 4. Niet alle laswerk in de (petro)chemische industrie vereist grote handvaardigheid: er zijn ook monteurs die uitsluitend over basisvaardigheden beschikken. Hun handvaardigheid kan worden gelijkgesteld aan de NIL-niveaus 1 en 2. Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Het laswerk in de (petro)chemische industrie wordt in sterke mate aangestuurd met Welding Procedure Specifications (WPS1). Bedrijven leggen bestanden aan van WPS'en door het eigen laswerk te beschrijven, of door zich op de markt te begeven en gebruik te maken van de bevindingen van andere bedrijven. Toepassing van WPS'en is gericht op optimalisering van kwaliteit en continuïteit. Andere relevante aspecten zijn wellicht veiligheid en aansprakelijkheid. Controle intern De meeste bedrijven in de (petro)chemische industrie hebben een eigen kwaliteitsdienst. Deze voert metingen en testen uit en communiceert met externe kwaliteitsinspecteurs. De goedkeuring van laswerk wordt door deze kwaliteitsdienst gecoördineerd. Naast de kwaliteitsdienst zijn ook direct leidinggevenden (al dan niet zelf meewerkend) verantwoordelijk voor controle van het laswerk. Controle extern en keur Bij alle geïnterviewde bedrijven in de (petro)chemische industrie is externe keur en certificering aan de orde: het meeste laswerk moet worden gecertificeerd.2 In de meeste gevallen wordt het laswerk gecontroleerd door het Stoomwezen. Soms zijn (ook) Bureau Veritas en kwaliteitsnormen van de Gasunie aan de orde. Bedrijven in de (petro)chemische industrie hebben daarvoor meestal gecertificeerd monteur/lassers in vaste dienst. Daarnaast wordt veel gebruik gemaakt van inleenkrachten: 1
Ook wel Lasmethodebeschrijvingen. Daarnaast komen Lasmethodekwalificaties voor (LMK), waaraan goedkeuring is gekoppeld.
2
Er is een sterke samenhang tussen de certificering van laswerk en de toepassing van WPS'en. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
31
alle geïnterviewde bedrijven zetten inleenkrachten in op laswerk. De meesten daarvan zijn in bezit van geldige certificaten (zie 'Arbeidsmarkt: inleenkrachten'). Bedrijfscertificering Alle bedrijven in de (petro)chemische industrie hebben een (en soms meer) bedrijfscertificaten. Naast ISO gaat het vooral om het Stoomwezencertificaat. Voorts zijn soms ook specifieke certificeringen voor de (petro)chemische industrie aan de orde. De verlenging van certificaten wordt door de keuringsinstanties soms overgelaten aan een kwaliteitsinspecteur van het bedrijf zelf. Trends en ontwikkelingen De geïnterviewde bedrijven in de (petro)chemische industrie signaleren de volgende trends en ontwikkelingen in het laswerk: 1.
WPS Het lasproces zal in toenemende mate worden voorgeschreven met Welding Procedure Specifications. Uiteindelijk streven is de kwaliteit van de las en het laswerk te optimaliseren en standaardiseren. Met behulp van de WPS kan de theorie van het lassen - soms omvangrijk en complex - worden ondervangen: de lasser hoeft die theorie niet per se te beheersen.
2.
Flexibele arbeidsmarkt De flexibilisering van de arbeidsmarkt zal verder doorzetten: het aandeel (gecertificeerde) inleenkrachten zal blijven toenemen. De meeste bedrijven proberen met een minimale ploeg van eigen monteurs/lassers te draaien: de overige laswerkzaamheden zullen worden verricht door inleenkrachten, dan wel worden uitbesteed aan andere bedrijven. Daarmee probeert men fluctuaties op de markt op te vangen, en worden grote eigen projecten (revisie, nieuwbouw) uitgevoerd. De flexibilisering van de arbeidsmarkt is in de (petro)chemische industrie al enige tijd gaande; bedrijven verwachten hierin echter een verdere toename.
3.
Kwaliteitszorg De kwaliteitszorg zal verder worden uitgebreid en verbeterd. Bovendien zal de kwaliteitszorg worden ingebed in Europese normeringen en structuren. Hoewel de kwaliteitszorg in de (petro)chemische industrie al van groot belang is, zal dit belang volgens de bedrijven nog verder gaan toenemen.
4.
Automatisering Een aantal bedrijven wijst op een toenemende automatisering van het laswerk. Voordelen van geautomatiseerd laswerk zijn: de hoogwaardigheid, de snelheid (en daardoor kostenbesparing) en de constante kwaliteit.
Arbeidsmarkt Werving en selectie De meeste bedrijven in de deelsector (petro)chemische industrie gaan uit van een kern van eigen monteurs/lassers met daar omheen een schil van inleenkrachten. Men streeft er naar om die kern zo klein mogelijk te houden. Door per moment te bepalen hoeveel tijdelijke werknemers nodig zijn, proberen de bedrijven een optimum te realiseren in de personeelsbezetting (en te reageren op fluctuaties op de markt).
32
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
De flexibele arbeidsmarkt is voor de (petro)chemische industrie van groot belang: een aanzienlijk deel van het laswerk wordt verricht door inleenkrachten.1 Deze inleenkrachten worden betrokken via gespecialiseerde uitzendbureaus of 'subcontractors'. De instroomeisen die aan de vaste werknemers2 worden gesteld, liggen hoog. Zij moeten vooral allround inzetbaar zijn. Een deel van hen moet bovendien lasserskwalificaties op zak hebben. Inleenkrachten De verhouding tussen vaste werknemers en inleenkrachten varieert sterk. Dit hangt voor een deel af van het laswerk dat in de (petro)chemische bedrijven aan de orde is: storing en onderhoud enerzijds en nieuwbouw anderzijds. Daarin doen zich sterke verschillen voor tussen afzonderlijke bedrijven. Voorbeeld: een petrochemisch bedrijf heeft veertien monteurs in vaste dienst; die zijn volledig gecertificeerd en zijn allround inzetbaar (als 'trouble shooters') in het onderhoudswerk. Tegelijkertijd worden soms rond driehonderd gecertificeerde inleenkrachten ingezet bij de nieuwbouw van tanks en leidingsystemen. De inzet van inleenkrachten is onderhevig aan sterke schommelingen in het werkaanbod. Die schommelingen worden veroorzaakt door enerzijds de markt en anderzijds de interne planning van nieuwbouw en groot onderhoud. Ander voorbeeld: een bedrijf dat grondstoffen voor de verfindustrie produceert heeft een mechanische werkplaats met in totaal twaalf monteurs. Daarvan zijn tien monteurs in vaste dienst. Twee van die tien zijn gecertificeerd. De twee monteurs die als inleenkracht werkzaam zijn, zijn eveneens gecertificeerd. De bedrijven in de (petro)chemische industrie zijn niet onverdeeld positief over de kwaliteit van het aanbod van inleenkrachten. Een aantal bedrijven heeft negatieve ervaringen met het inlenen van lassers. Centraal probleem is dat inleenkrachten niet (of deels) waarmaken wat wordt beloofd. Lasserskwalificaties en certificaten blijken bij de werving en selectie van inleenkrachten geen garantie voor kwaliteit. Door ervaring wijzer laten bedrijven de inleenkrachten altijd proeflassen als ook maar lichte twijfel bestaat over de kwalificaties van de betreffende inleenkracht. Eén bedrijf laat de subcontractor betalen voor de kosten van afgekeurde proeflassen, want het liep echt de spuigaten uit. Ter illustratie: dit bedrijf liet in 1995 bijna driehonderd proeflassen maken: 27% daarvan werd afgekeurd. Het jaar daarvoor werden zelfs meer dan vijfhonderd proeflassen gemaakt, waarvan 28% werd afgekeurd.3 Bedrijven die ervaringen hebben met inleenkrachten, geven aan dat hierbij sprake is van een zekere (natuurlijke) selectie, zowel ten aanzien van de uitzendbureaus (subcontractors) als van de inleenkrachten zelf. Na verloop van tijd blijkt welke uitzendbureaus de beste inleenkrachten sturen en het meest betrouwbaar zijn als het aankomt op de lasserskwalificaties. En ook van de inleenkrachten wordt op den duur duidelijk welke wel en welke niet geschikt zijn. Na die selectie hopen de bedrijven uiteindelijk de beste subcontractors en inleenkrachten over te houden, een vast bestand waarvan men telkens weer gebruik wil kunnen maken.
1
Uit de kerngegevens van de gehele sector overige industrie blijkt dat in deze sector bijna tweeduizend inleenkrachten op lasgebied werkzaam zijn. Hoewel specifieke gegevens van de twee onderscheiden deelsectoren ontbreken, mag worden aangenomen dat een relatief groot deel van deze inleenkrachten in de deelsector (petro)chemische industrie werkt.
2
'De harde kern', ook wel 'vliegende keep'.
3
Genoemd bedrijf geeft een zogenaamde 'laspas' uit. Hierop worden van inleenkrachten de volgende gegevens genoteerd en gecontroleerd: materialen die hij kan lassen, lasprocessen die hij beheerst, eerdere werkervaringen bij het bedrijf en de lasserskwalificaties. De laspas is een bewijs van ervaring en lasvaardigheid, waarmee het bedrijf streeft naar een betere kwaliteit van inleenkrachten. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
33
3.2.2 Deelsector overige industrie (zonder (petro)chemische industrie) In paragraaf 3.2.1 is aangegeven dat de deelsector (petro)chemische industrie ongeveer 460 bedrijven telt (met meer dan vijftig werknemers). Uitgaande van dat aantal, en het totaal aantal bedrijven voor de gehele sector, namelijk 1.393 (zie paragraaf 3.1), kan het aantal bedrijven voor de overige industrie zonder de (petro)chemische industrie worden geschat op tussen negenhonderd en duizend bedrijven met meer dan vijftig werknemers. Op deze bedrijven heeft het hierna volgende betrekking. Lasproces De belangrijkste eisen die in de deelsector overige industrie aan het laswerk worden gesteld zijn toepasbaarheid en doelmatigheid: de onderbreking van de produktie moet tot een minimum worden beperkt. Om die reden wordt door bedrijven in de rest van de overige industrie vooral Autogeenlassen en BMBE toegepast. In de voedingsmiddelenindustrie wordt op de werkvloer niet met elektroden gelast: de restmaterialen van BMBE kunnen het produkt 'vervuilen'. Daarnaast komen in deze bedrijfsklasse veel roestvrijstaal (RVS), andere gelegeerde metalen en aluminium voor. Om die redenen wordt in de voedingsmiddelenindustrie vaak gekozen voor bijvoorbeeld het TIG-proces. Niveau en complexiteit In de overige industrie blijven niveau en complexiteit van het laswerk in de meeste gevallen beperkt. Het gaat vooral om constructielaswerk (zowel hoek- als plaatlassen, vooral plaatjes, kokertjes en stripjes). Waar pijplaswerk voorkomt, blijven factoren als druk en temperatuur beperkt. Een deel van de bedrijven in deze deelsector besteedt dergelijk pijplaswerk echter liever uit, omdat niveau en complexiteit daarvan de capaciteit van de eigen mensen ontstijgen. Gecertificeerd laswerk komt in de overige industrie in beperkte mate voor. De eigen monteurs ontberen hiervoor meestal de kennis en vaardigheden. Dit laswerk wordt om die reden verricht door inleenkrachten, of wordt uitbesteed aan gespecialiseerde bedrijven.1 Handvaardigheidsniveau Volgens een aantal bedrijven komt het laswerk in de deelsector overige industrie overeen met bakken en braden. Het niveau is beperkt, de lassers bezitten vooral basisvaardigheden (zie ook het profiel storings-/onderhoudsmonteur-A). Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Bij overige industriële bedrijven is niet of nauwelijks sprake van aansturing van het lasproces door middel van bijvoorbeeld een WPS. Ook tekeningen worden in beperkte mate gebruikt. Het meeste laswerk wordt ter plekke bepaald en aangestuurd. De monteur overlegt meestal met andere monteurs of met (direct) leidinggevenden. Controle intern Er worden geen hoge kwaliteitseisen aan het laswerk gesteld. De belangrijkste eisen die aan het laswerk in de overige industrie worden gesteld zijn: als het maar vast zit... en (als het om pijpen of leidingen gaat) als het maar niet lekt... De las hoeft over het algemeen niet volgens het boekje te worden gelegd. Esthetische eisen zijn evenmin van belang. De las wordt vooral visueel en proefondervindelijk gecontroleerd: men bekijkt de aanhechting en doorlassing, en zet (indien van toepas1
Zie bijvoorbeeld de profielbeschrijving 'lasser-B'.
34
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
sing) druk op de gelaste leiding. Soms wordt steekproefsgewijs een fotolas gemaakt of wordt een andere vorm van NDO uitgevoerd. De bevindingen worden intern aangewend voor bijsturing en verbetering van het laswerk. Een factor die hierbij van belang is: het laswerk wordt uitgevoerd als interne ondersteunende activiteit, en niet voor derden. Controle extern en keur Het meeste laswerk in de deelsector overige industrie behoeft niet te worden gecertificeerd. Hierop bestaan echter uitzonderingen: certificering is wel van belang voor (gas-)leidingen boven een zekere diameter, of leidingen en vaten waarop druk moet worden uitgeoefend.1 Gezien de beperkte mate waarin certificering aan de orde is, loont het voor bedrijven niet de moeite hiervoor de eigen monteurs te certificeren. Bij certificaatlassen maken bedrijven daarom een keuze tussen: • het inlenen van gecertificeerde lassers (inleenkrachten), of; • het uitbesteden van gecertificeerd laswerk. Bedrijfscertificering In de deelsector is (specifiek voor het laswerk) in beperkte mate sprake van certificering op bedrijfsniveau. Trends en ontwikkelingen Bij de meeste bedrijven in de deelsector overige industrie is het laswerk zodanig marginaal, dat trends en ontwikkelingen niet worden gevolgd. Het is de ver-van-mijn-bed-show, zegt één van de respondenten desgevraagd. Toch wijzen enkele bedrijven in deze deelsector op de opkomst van het TIG-lassen, veelal ten koste van het Autogeenlassen. Enkele andere bedrijven denken dat het belang van kwaliteitszorg zal toenemen: de integrale kwaliteitszorg die deze bedrijven nastreven heeft ook haar weerslag op het technisch onderhoud: de bedrijfsleiding wordt kritischer op de technische dienst. Het streven is minimalisering van produktieverlies door bijvoorbeeld meer preventief onderhoud te verrichten, of door uitgevoerde reparaties vast te leggen in logboeken zodat het storings- en onderhoudswerk kan worden gestandaardiseerd, gearchiveerd en geoptimaliseerd. Een van de instrumenten in dat proces is de WPS: voor zover mogelijk wordt het laswerk met WPS'en aangestuurd. Arbeidsmarkt Werving en selectie De technische diensten van bedrijven in deze deelsector kennen over het algemeen een beperkt verloop. De uitbreidings- en vervangingsvraag blijft beperkt. De instroomeisen die aan onderhoudsmonteurs worden gesteld hebben vooral betrekking op mechanisch onderhoud; lassen is slechts één van de instroomeisen. Er wordt minder waarde aan toegekend dan bijvoorbeeld in de (petro)chemische industrie. Een zekere lasvaardigheid wordt door bedrijven vooral als een pre gezien ('is mooi meegenomen'). Inleenkrachten In de overige industrie wordt in veel mindere mate dan in de (petro)chemische industrie gebruik gemaakt van inleenkrachten. Incidenteel wordt de vaste ploeg van de technische dienst aangevuld met een inleenkracht. Die inleenkracht hoeft niet per se lascertificaten op zak te hebben.
1
De certificering vindt plaats door bijvoorbeeld Stoomwezen of Gasunie. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
35
3.3
Basismetaal
Inleiding De basismetaal heeft als omschrijving 'vervaardiging van metalen in primaire vormen'.1 De kerngegevens van de sector basismetaal worden in het volgend overzicht weergegeven. Sector: Basismetaal
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
342 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
73%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 1.210 vaste werknemers, wv. 800 voltijds (66%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 70 inleenkrachten, wv. 70 voltijds (100%)
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
TIG
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Uitsluitend constructielassen *** Uitsluitend pijplassen
* ** ***
Bron: telefonische enquête bedrijven. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95). Aandeel van eenmanszaken met driekwart verminderd. De combinatie constructielassen-pijplassen komt in de basismetaal nauwelijks voor. Bij een deel van de bedrijven overheerst het constructielassen, bij een ander deel het pijplassen.
Typering sector en bedrijven Bedrijven in de basismetaal verwerken grondstoffen tot primaire vormen van metaal (plaat, profiel, buis). Dat kunnen zowel ferro- en non-ferrometalen als legeringen zijn. Volgens de bedrijfsinformatie van de Kamers van Koophandel worden in de basismetaal de volgende methoden van vervaardiging, verwerking en bewerking van metaal toegepast: vervaardiging van ferro- en non-ferroprodukten en legeringen, koudtrekken, koudvervormen, draadtrekken, gieten. De geïnterviewde bedrijven zijn actief in: • verwerken van schroot tot basismetalen • produceren van draad (diameters van 3 tot 30 mm.) • produktie van bouwonderdelen (bv. dakranden en afvoeren van aluminium en lood), toelevering aan de bouwnijverheid • produktie van buizen en pijpen (staal) Opbouw grootteklassen De basismetaal is een in omvang beperkte sector: in 1994 telde de gehele basismetaal volgens de Kamers van Koophandel 386 bedrijven. Ten opzichte van de andere sectoren in dit onderzoek zijn in de basismetaal (veel) meer middelgrote en grote bedrijven: 26% van de bedrijven heeft tussen tien en vijftig werknemers in dienst, en 16% vijftig of meer werknemers. In de basismetaal ligt derhalve (veel minder nadruk op kleine bedrijven en eenmanszaken: 41% van de basismetaalbedrijven heeft minder dan vijf werknemers in dienst.2
1
Bedrijfsindeling KvK 1994 (volgens BIK'95).
2
Vergelijk: in de metaalproduktenindustrie is dit 62%, in de bouw 60%, in de installatietechniek eveneens 60% en in de landbouwmechanisatie meer dan 73%.
36
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Laswerk Uit de kerngegevens blijkt dat in bijna driekwart (73%) van de bedrijven in de basismetaal wordt gelast. In totaal verrichten 1.210 vaste werknemers laswerk, waarvan tweederde deel (800) voltijds. Het aantal inleenkrachten in de basismetaal is beperkt: zeventig stuks. Het laswerk in de sector basismetaal vindt vooral plaats ten behoeve van het onderhoud van machines, werktuigen en gereedschappen. Daarnaast is produktielassen aan de orde. Een groot deel van het laswerk in de basismetaal ten behoeve van de produktie is geautomatiseerd. Incidenteel is handmatig produktielaswerk aan de orde; gezien het marginale aandeel daarvan wordt dit buiten beschouwing gelaten.1 Lasproces In principe worden in de basismetaal alle lasprocessen toegepast. Het meest toegepaste proces is het TIG-lassen. Daarnaast zijn ook het MIG/MAG-lassen en vormen van geautomatiseerd lassen (met name onder poeder) van belang. In de basismetaal is een niet onaanzienlijk deel van het laswerk geautomatiseerd. Bijvoorbeeld de produktie van buizen en pijpen is sneller, beter en goedkoper te realiseren met behulp van lasmachines en -automaten (half- of volautomaten). Niveau en complexiteit De aard van de produktie - en daardoor van het storings- en onderhoudswerk - is van invloed op het niveau en de complexiteit van het laswerk. Het gaat om de volgende kenmerken en factoren: • Bij de verwerking van metalen is in de sector basismetaal vaak sprake van ovens. Het laswerk vormt onderdeel van het onderhoud van die ovens. Dergelijk laswerk moet zodanig worden uitgevoerd, dat de constructie voldoende hittebestendig is. Dit stelt specifieke eisen aan de kwaliteit van het laswerk. • Er wordt gewerkt met zware constructies: hijs- en hefwerktuigen (kranen e.d.). • Een deel van het laswerk is geautomatiseerd; de lasmachine en -robot moet worden ingesteld en bediend. Handvaardigheidsniveau De handvaardigheid van werknemers in de basismetaal is vrijwel uitsluitend van belang voor het laswerk ten behoeve van storing en onderhoud. Bij het geautomatiseerde lassen komt geen handvaardigheid te pas. De handvaardigheid van de monteurs in de basismetaal loopt sterk uiteen. Sommigen lassen slechts enkele uren per week en bezitten (mede daardoor) vooral basisvaardigheden. Dit kan worden gelijkgesteld met de NIL-niveaus 1 (en eventueel 2). Zij verrichten vooral constructielaswerk (hoeken plaatlassen). Andere werknemers in de basismetaal lassen (veel) vaker en zijn handvaardiger. Zij verrichten zowel constructielaswerk als pijplaswerk (bv. aan leidingsystemen). Op basis van de interviews met bedrijven zou hun handvaardigheid kunnen worden vergeleken met de NIL-niveaus 3 en 4. Het gaat hierbij om niet-gecertificeerde lassers. Een klein deel van de werknemers die laswerk verrichten heeft hiervoor certificaten op zak. Deze gecertificeerden hebben meestal een handvaardigheid die vergelijkbaar is met NIL-niveau 4. Deze certificaatlassers verrichten zowel constructie- als pijplaswerk.2
1
Bij een geïnterviewd bedrijf besteedt één werknemer wekelijks ongeveer een uur aan het lassen van aluminium dakranden.
2
Zie verder de profielbeschrijvingen in hoofdstuk 4. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
37
Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Een deel van het laswerk wordt aangestuurd met tekeningen en WPS'en. Het betreft het laswerk aan de zware constructies (bv. aan hijskranen) en het gecertificeerde laswerk (bv. aan ovens). Het merendeel van het laswerk (storing en onderhoud) wordt echter vooral mondeling aangestuurd; de monteur bepaalt in samenspraak met collega's of leidinggevende op welke wijze het laswerk moet worden uitgevoerd. Zelfstandig opererende monteurs doen dit zonder overleg. Controle intern Het reparatielaswerk wordt vooral visueel gecontroleerd, meestal door direct leidinggevenden. Bij een (klein) aantal bedrijven is externe keur van laswerk aan de orde. Deze bedrijven controleren het certificaatlaswerk eerst zelf, voordat het voor externe keur wordt aangeboden. Men doet vooral NDO (bijvoorbeeld drukproeven of ultrasoon onderzoek). Controle extern en keur Laswerk aan ovens vereist dusdanige kwaliteitseisen dat certificering aan de orde is.1 Daarnaast is certificering en externe keur aan de orde voor pijplaswerk, bijvoorbeeld voor gasleidingen. Gecertificeerd laswerk aan bijvoorbeeld gasleidingen wordt echter veelal uitbesteed: het loont voor bedrijven niet de moeite daarvoor eigen monteurs te certificeren.2 Bedrijfscertificering Vanuit oogpunt van laswerk zijn in de basismetaal geen relevante bedrijfscertificaten aangetroffen. De meeste bedrijven zijn bijvoorbeeld wel ISO-gecertificeerd. Trends en ontwikkelingen De geïnterviewde bedrijven in de basismetaal signaleren nauwelijks trends en ontwikkelingen specifiek in het laswerk. De graad van automatisering van het laswerk zal wellicht nog iets toenemen, maar dat zijn volgens bedrijven vooral graduele verschillen. Daarnaast zal het belang van TIGlassen voor het storings- en onderhoudswerk nog iets toenemen. Arbeidsmarkt De basismetaal telt in totaal ongeveer twaalfhonderd vaste werknemers met lastaken, waarvan achthonderd (tweederde deel) die lassen als dagtaak hebben. Het aantal inleenkrachten is beperkt (zeventig). Werving en selectie Het aantal geïnterviewde bedrijven is te klein om uitspraken te doen over de vervangings- en uitbreidingsvraag van de sector basismetaal. Zie voor aantallen de specifieke profielbeschrijvingen in hoofdstuk 4. Inleenkrachten Het aantal inleenkrachten dat in de basismetaal werkt is beperkt: in totaal gaat het om gemiddeld ongeveer zeventig inleenkrachten (zie 'Kerngegevens'). Deze inleenkrachten zijn overigens wel allemaal voltijds actief als lasser. Een aantal bedrijven in de basismetaal (die regelmatig inleenkrachten inhuren) plaatst kanttekeningen bij de waarde van de certificaten en laskwalificaties van inleenkrachten. Men heeft twijfels over 1 Bijvoorbeeld omdat de leverancier het onderhoud van de ovens uitsluitend aan het bedrijf overlaat wanneer het laswerk door gecertificeerde lassers of monteurs wordt uitgevoerd. 2
Certificering bijvoorbeeld volgens normen van de Gasunie.
38
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
de wijze waarop certificaten worden verkregen c.q. verleend. Deze twijfels worden gevoed door ervaringen met gecertificeerde inleenkrachten die hun laskwalificaties niet blijken waar te maken. 3.4
Metaalproduktenindustrie
Inleiding De metaalproduktenindustrie is gericht op de 'vervaardiging van produkten van metaal, met uitzondering van machines en transportmiddelen'.1 Van alle metaalsectoren is de metaalproduktenindustrie de grootste sector. De kerngegevens van de sector metaalproduktenindustrie worden in het volgend overzicht weergegeven. Sector: Metaalproduktenindustrie
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
7.446 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
66%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 23.860 vaste werknemers, wv. 10.100 voltijds (42%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 2.960 inleenkrachten, wv. 2.020 voltijds (68%)
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
MIG/MAG, TIG en OP-lassen
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Constructielassen
* **
Bron: telefonische enquête bedrijven. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95). Aandeel van eenmanszaken met driekwart verminderd.
Typering sector en bedrijven Tot de sector metaalproduktenindustrie behoren onder andere constructiewerkplaatsen, bankwerkerijen, gereedschapslijperijen, en produktiebedrijven met een zeer uiteenlopend pakket van metaalprodukten. Ook de vervaardiging van lasinrichtingen behoort tot de sector metaalproduktenindustrie. Hoofdactiviteiten, produkten In totaal zijn in de sector metaalproduktenindustrie 24 bedrijven geïnterviewd. Dit zijn vrijwel zonder uitzondering produktie- of constructiebedrijven. Een enkel bedrijf voert naast de produktie ook reparatie en/of onderhoud uit. Voorbeelden van hoofdactiviteiten van de geïnterviewde bedrijven zijn: • produktie ramen, wandbekleding, spanten, frames e.d. (halffabrikaten bouw) • produktie fietsen • bouw/produktie van tanks, ketels, boilers e.d. • produktie metalen verpakkingsmiddelen • produktie RVS-produkten (bv. waterzuiveringssystemen) • produktie trechters, silo's en transportbanden (voor zand- en grindwinning) • bouw installaties (bv. voor de petrochemie) • produktie luchtbehandelingssystemen • constructiebedrijven (diverse metaalprodukten, bv. ankers, gietprodukten) • bouw van hijskranen (voor de 'off shore') 1
Bedrijfsindeling KvK 1994 (volgens BIK '95). DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
39
produktie van sloten en brandkasten produktie winkelinrichtingen, displays e.d. produktie pompen, drukvaten
• • •
Drie bedrijven wijken enigszins af van de grootste gemene deler van de metaalproduktenindustrie: een bedrijf produceert, repareert en onderhoudt landbouwvoertuigen en -gereedschappen (en zou in principe ook tot de landbouwmechanisatie gerekend kunnen worden); een tweede bedrijf (een eenmanszaak) wordt ingeschakeld voor gecertificeerd laswerk in de beton- en waterbouw; tot slot zou de fietsenproducent ook in de sector transportmiddelenindustrie ingedeeld kunnen worden. Opbouw grootteklassen De grootte-opbouw van de metaalproduktenindustrie is als volgt: • 74% van de bedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst, en 62% minder dan vijf werknemers; • 18% van de bedrijven heeft tussen tien en vijftig werknemers; • 3% van de bedrijven heeft vijftig of meer werknemers.1 In vergelijking met de overige sectoren heeft de metaalproduktenindustrie een vrij gemiddelde grootte-opbouw. Ook in deze sector ligt de nadruk op kleine bedrijven. Laswerk Lassen is van belang bij tweederde deel van de bedrijven in de sector metaalproduktenindustrie. Deze sector loopt daarmee in de pas met de andere metaalsectoren (bv. machine-industrie, basismetaal en transportmiddelenindustrie). In absoluut opzicht telt de metaalproduktenindustrie de meeste lassers, bijna 24.000. Dit is ongeveer vijftien procent van alle werknemers in deze sector. Ook het aantal inleenkrachten is in deze sector het grootst, namelijk bijna drieduizend. Lasproces In de metaalproduktenindustrie komen alle lasprocessen voor, in uiteenlopende mate. De interviews bevestigen het beeld van de telefonische enquête wat betreft de lasprocessen. In de metaalproduktenindustrie zijn MIG/MAG-, TIG- en OP-lassen belangrijke lasprocessen. Het MIG/MAG-lassen is daarvan het belangrijkste lasproces: driekwart van de bedrijven past het MIG/MAG-proces toe, en gemiddeld wordt met MIG/MAG meer dan de helft van het laswerk verricht. Het TIG-lassen is voor meer dan de helft van de bedrijven van belang; gemiddeld wordt ongeveer een kwart van het laswerk in deze bedrijven uitgevoerd met behulp van het TIG-proces. Uit de interviews blijkt verder dat BMBE in de metaalproduktenindustrie eveneens een belangrijk lasproces is: evenals het MIG/MAG-proces wordt BMBE toegepast door driekwart van de bedrijven (al is de hoeveelheid laswerk van dit lasproces beperkter, namelijk ongeveer eenderde deel). Naast genoemde drie lasprocessen wordt in de metaalproduktenindustrie ook autogeen gelast, zij het in mindere mate: dit lasproces komt bij ongeveer eenzesde deel van de bedrijven voor. Bij de keuze voor een specifiek lasproces speelt de persoonlijke voorkeur van de lasser een bepaalde rol. Wanneer zich keuzes voordoen zal de lasser kiezen voor het lasproces dat hem het meest aanspreekt, waaruit hij de meeste voldoening haalt en waarmee hij het best uit de voeten kan. Niveau en complexiteit Het laswerk in de sector metaalproduktenindustrie varieert van zeer eenvoudig tot hoogwaardig. In principe komen in deze sector ten aanzien van het lassen alle gradaties van niveau en complexiteit 1
Gegevens KvK betreffende 1994. Van de overige vijf procent is de bedrijfsomvang bij de KvK onbekend.
40
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
voor. In zekere zin kan het type laswerk (constructielassen of pijplassen) een indicatie zijn van het niveau en de complexiteit. In de sector metaalproduktenindustrie ligt de nadruk op constructielassen; gemiddeld kan ongeveer driekwart van het laswerk worden gezien als constructielassen, het overige laswerk (ongeveer een kwart) is pijplassen.1 Afhankelijk van de hoofdactiviteit of het produkt ligt voor wat het constructie-lassen betreft de nadruk op hoeklassen of plaatlassen. Handvaardigheidsniveau De handvaardigheid van lassers en werknemers die lassen in de metaalproduktenindustrie loopt uiteen van basisvaardigheden via gevorderd tot gespecialiseerd. Er bestaat samenhang tussen de handvaardigheid en de tijdsbesteding aan het lassen (is lassen een deeltaak of een dagtaak?), en tevens tussen de handvaardigheid en de mate van certificering: lassers met uitsluitend basisvaardigheden zijn vrijwel altijd ongecertificeerd, terwijl gevorderde of gespecialiseerde lassers in zekere mate wel gecertificeerd zijn. In de metaalproduktenindustrie komen verschillende profielen voor, met verschillende handvaardigheidsniveaus.2 Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Bijna zestig procent van de bedrijven in de metaalproduktenindustrie voert het laswerk uit volgens WPS. Een aantal van hen past daarbij lasmethodebeschrijvingen toe uit het bestand WP-Select. De toepassing van WPS hangt meestal samen met de certificeringseis. De certificerende instantie controleert meestal ook de WPS. Een minderheid van de bedrijven die volgens WPS werken heeft een eigen kwaliteitshandboek. De aansturing van het laswerk maakt deel uit van integrale kwaliteitszorg. De WPS is in dat kader een bruikbaar instrument. De overige bedrijven (rond veertig procent van de bedrijven in deze sector) werken niet met WPS maar volgens tekening. Op die tekeningen is het laswerk in uiteenlopende mate gespecificeerd. Bij routinematig laswerk - bijvoorbeeld seriematige produktie - blijft de tekening meestal in de kast. Routinematig laswerk komt voor bij tussen een kwart en eenderde deel van de bedrijven. Controle intern Bij alle geïnterviewde bedrijven in de metaalproduktenindustrie wordt het laswerk - behalve door de lasser zelf - gecontroleerd door leidinggevenden. Deze controle kan op uiteenlopende wijze worden uitgevoerd. Visuele controle wordt overal en te allen tijde toegepast. Daarbij zijn maatvoering, doorlassing en afwerking de belangrijkste aandachtspunten. En - zoals een bedrijfswoordvoerder aangeeft - het moet er mooi uitzien. Bij bijna de helft van de geïnterviewde bedrijven controleert een interne kwaliteitsdienst (cq. kwaliteitsinspecteur) de kwaliteit van onder meer het laswerk. Dit zijn met name de bedrijven die te maken hebben met externe keur c.q. certificering. In een aantal gevallen voert de kwaliteitsdienst intern onderzoek uit, bijvoorbeeld drukproeven of andere vormen van non-destructief onderzoek. Een groot ketelbouwbedrijf heeft een eigen röntgentechnologische dienst voor het fotolaswerk. Dit kan worden beschouwd als uitzondering: de meeste bedrijven die fotolaswerk maken, besteden de controle daarvan uit (zie 'Controle extern en keur'). Controle extern en keur Ongeveer tweederde deel van de bedrijven in de metaalproduktenindustrie laat haar produkten extern controleren en keuren.3 Meestal wordt daarvoor het laswerk gefotografeerd. 1 Eerder bleek uit de telefonische enquête dat in de metaalproduktenindustrie meer dan gemiddeld uitsluitend constructielassen aan de orde is. 2
Zie de profielbeschrijvingen in hoofdstuk 4.
3
Soms een deel van de produkten, soms alle. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
41
Meest genoemde keur in deze sector is die van het Stoomwezen (onder andere van belang bij bedrijven die ketels of leidingsystemen bouwen). Naast het Stoomwezen worden de volgende certificeerders regelmatig genoemd: Lloyds (bijvoorbeeld door bedrijven die in of voor de off-shore of de petrochemie actief zijn), TüV, ASME1, Bureau Veritas en Gastec. Een deel van de bedrijven die onder keur werken stelt zich hierin afwachtend op: men laat van de wensen of eisen van opdrachtgevers afhangen of produkten worden gekeurd of gecertificeerd. Deze bedrijven geven aan dat externe certificering niet vanzelfsprekend meerwaarde biedt, omdat men de eigen kwaliteitseisen stelt en realiseert en ook zonder de keur een volwaardig produkt denkt te leveren. De certificering heeft voor deze bedrijven vooral een markttechnische waarde, meer dan een intrinsieke waarde. Een aantal geïnterviewde bedrijven wijst nadrukkelijk op het belang van internationale certificaten en keurmerken. Volgens hen zou men zich uit de markt prijzen als men zich niet zou richten op certificaten die de landsgrenzen overschrijden. Men denkt daarbij bijvoorbeeld aan Europese en Amerikaanse normen. Sterk op Nederland gerichte certificering wordt door deze bedrijven als een beperking gezien. Bedrijfscertificering Ongeveer de helft van de bedrijven in de metaalproduktenindustrie heeft een ISO-certificaat (9001 en/of 9002); nog eens eenvijfde deel zegt bezig te zijn met de voorbereiding op de audit. Naast ISO wordt in een aantal gevallen ook ASME genoemd als bedrijfscertificaat; dit geldt voor ongeveer eenzesde deel van de bedrijven (bv. toeleveranciers voor de petrochemie, of producenten van leidingsystemen).2 Trends en ontwikkelingen Ongeveer eenderde deel van de geïnterviewde bedrijven in de metaalproduktenindustrie wijst op het toenemende belang van kwaliteitszorg, niet alleen voor het lassen maar voor het gehele produktieproces. Deze bedrijven noemen dit de belangrijkste ontwikkeling in deze sector. Processen en laswerkzaamheden worden in toenemende mate voorgeschreven, vastgelegd, aangestuurd en gecontroleerd, en ook de lasser wordt steeds kritischer benaderd en gecontroleerd. Dit alles met als doelstelling de kwaliteit van het (las)werk te verbeteren en optimaliseren en (daarmee) op kosten te besparen. Een tweede trend die bedrijven signaleren, is de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de bedrijfsvoering: men denkt dat in de toekomst nog meer gebruik zal worden gemaakt van inleenkrachten, of dat de mate van uitbesteding verder zal toenemen. In mindere mate worden de volgende trends gesignaleerd: • afname van het laswerk door toename van andere verbindingstechnieken (bv. lijmen) of door produktinnovaties; • verschuiving van ferro- naar non-ferromaterialen (vooral aluminium); • verschuivingen in toegepaste lasprocessen (bedrijfsspecifiek): een deel verwacht een verschuiving naar het MIG/MAG-proces (bv. produktie ankers of metalen verpakkingsmiddelen), een ander deel verwacht meer te gaan TIG-lassen (bijv. in fietsenproduktie of ketelbouw). 1
American Society for Mechanical Engineering. Een keur die veel voorkomt in de 'piping'. In ASME zijn de procedure en de lasserskwalificatie direct gekoppeld. Op grond van een omschreven procedure en een daaruit voortvloeiende WPS maakt de lasser een werkstuk. Bij goedkeuring van gevolgde procedure en werkstuk ontvangt de lasser voor de betreffende WPS een certificaat. Die certificering wordt in zijn logboek opgenomen. 2
ASME komt relatief veel voor in de 'piping' en aanverwante werkgebieden. Zie ook de beschrijving van de sector machine-industrie.
42
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Ongeveer eenderde deel van de geïnterviewde bedrijven in de metaalproduktenindustrie signaleert geen relevante trend of ontwikkeling in het laswerk, dan wel volgt dat niet. Arbeidsmarkt De sector metaalproduktenindustrie heeft ten opzichte van de andere onderzochte sectoren het grootste aantal werknemers met lastaken: tegen de 24.000. Ongeveer tienduizend vaste werknemers (42%) hebben lassen als deeltaak. Ook het aantal inleenkrachten is zowel in relatief als absoluut opzicht het grootst in de metaalproduktenindustrie: bijna drieduizend inleenkrachten met lastaken (2.960, waarvan tweederde deel voltijds). Bij de geïnterviewde bedrijven zijn in totaal ongeveer tweehonderdvijftig werknemers die laswerk verrichten. Het grootste deel daarvan heeft aan lassen een dagtaak: er zijn ongeveer honderdvijftig voltijdlassers, tegen honderd deeltijdlassers. De deeltijdlassers lassen gemiddeld ongeveer dertig procent van hun tijd. Dat betekent dat de honderd deeltijdlassers gezamenlijk ongeveer dertig fulltime-equivalenten vormen.1 Werving en selectie Opvallend vaak melden de geïnterviewde bedrijven dat zij (op moment van onderzoek) geen vacatures hebben voor deeltijd- of voltijdlassers. Meer dan de helft van de bedrijven heeft geen lassers nodig, en bij de overige bedrijven blijft het aantal vacatures (gemiddeld op jaarbasis) beperkt.2 De bedrijven lijken zich voorzichtig op te stellen bij het inschatten van de eigen vervangings- en uitbreidingsvraag. Om overcapaciteit te voorkomen werkt men bij voorkeur met een minimale personeelsbezetting, die bij pieken in de werkdruk wordt aangevuld met flexibele werknemers (uitzendkrachten, oproepkrachten e.d.). In totaal kunnen tien van de 24 geïnterviewde bedrijven een jaarlijkse vervangings/uitbreidingsvraag schatten. Voor zowel deeltijd- als voltijdlassers ligt deze vraag rond zes à zeven procent. De bedrijven waar deze vraag aan de orde is, maken van de volgende wervingskanalen gebruik om kandidaten voor de vacatures te vinden: • informele werving (via-via); dit is het belangrijkste wervingskanaal; • enkele (grotere) bedrijven hebben een jaarlijkse instroom van werknemers uit de eigen bedrijfsopleiding (bedrijfsschool); het gaat om uitstromers van leerlingwezenopleidingen (aankomend beroepsbeoefenaren). Voor de werving van flexibele werknemers (inleenkrachten) is het uitzendbureau veruit het belangrijkste wervingskanaal. Inleenkrachten Zoals gezegd vullen ook de bedrijven in de metaalproduktenindustrie het vaste personeelsbestand regelmatig aan met inleenkrachten, teneinde te kunnen blijven reageren op fluctuaties van de markt. Ongeveer eenderde deel van de bedrijven had op moment van onderzoek inleenkrachten in dienst. Eveneens eenderde deel had op dat moment geen inleenkrachten, maar maakte op andere momenten wel van deze mogelijkheid gebruik (in uiteenlopende mate en regelmaat). In totaal maakt dus ongeveer tweederde deel van de bedrijven in de metaalproduktenindustrie voor laswerk regelmatig gebruik van inleenkrachten. De aantallen zijn sterk wisselend, omdat ze afhangen van fluctuaties in de 1
Het beeld dat uit de interviews naar voren komt, wijkt enigszins af van de telefonische enquête, waaruit blijkt dat 42% van de werknemers die lassen dit voltijds doen. Dit wordt vooral veroorzaakt door vier grote bedrijven met relatief grote aantallen voltijdlassers (respectievelijk veertig, tweemaal vijfentwintig en twintig voltijdlassers). Deze vier bedrijven beïnvloeden de verhouding voltijd-deeltijdlasser onevenredig sterk. 2
Een complicerende factor bij het berekenen van arbeidsmarktgegevens is de onvoorspelbaarheid van de vervangings- en uitbreidingsvraag. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
43
markt. Op moment van interview waren (bij eenderde deel van de bedrijven) ongeveer vijftig inleenkrachten werkzaam, waarvan het merendeel als voltijdlasser. 3.5
Machine-industrie
Inleiding De machine-industrie houdt in 'het vervaardigen van machines en apparaten'.1 De kerngegevens van de machine-industrie worden in het volgend overzicht kort weergegeven. Sector: Machine-industrie
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
4.228 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
70%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 11.990 vaste werknemers, wv. 5.100 voltijds (43%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 1.120 inleenkrachten, wv. 790 voltijds (71%)
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
MIG/MAG, TIG en OP-lassen ***
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Constructielassen Combinatie constructielassen en pijplassen ****
* ** *** ****
Bron: telefonische enquête bedrijven. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95). Aandeel van eenmanszaken met driekwart verminderd. Soms in combinatie met Plasmalassen. Beide mogelijkheden liggen in feite vlak boven het gemiddelde. Uitsluitend pijplassen komt in de machineindustrie daarentegen nauwelijks voor.
Typering sector en bedrijven De nadruk ligt op de produktie van genoemde machines, motoren en apparaten. Daarnaast onderhouden, repareren en reviseren sommige bedrijven de eigen machines, motoren en apparaten. Deze onderhoudstaak wordt zowel binnen als buiten het eigen bedrijf verricht. Daarvoor is veelal een eigen constructiewerkplaats ingericht. Een aantal voorbeelden van de produkten van een aantal geïnterviewde bedrijven in de machineindustrie: • pompen en compressoren • transportmiddelen tbv. zandwinning en -transport • professionele grasmaaimachines (bv. voor plantsoenendiensten) • onderdelen van machines en motoren (bv. voor de voedingsmiddelenindustrie) • liften en aanverwante hefmechanismen • machines en transportbanden voor uiteenlopende industriële toepassingen • landbouwmachines en -werktuigen • tanks, dompelhuizen, hydraulische leidingsystemen, oliegevulde drukvaten • hijskranen en componenten daarvan (bijv. takelblokken, katrollen, spanschroeven) De machine-industrie levert onder andere aan de industrie (in principe alle geledingen), nutsbedrijven (bijv. waterleidingbedrijf), delfstoffenwinning (bijv. 'offshore'), bouw, enzovoorts.
1
Bedrijfsindeling KvK 1994 (volgens BIK'95).
44
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Opbouw grootteklassen Ten opzichte van de andere onderzochte sectoren - met uitzondering van de basismetaal - heeft de sector machine-industrie een licht afwijkende opbouw naar grootteklassen: kleine bedrijven (tot tien werknemers) zijn weliswaar in de meerderheid (65%), maar de nadruk op deze grootteklasse is minder sterk dan in de andere sectoren (met uitzondering opnieuw van de basismetaal). De machineindustrie heeft relatief vooral veel middelgrote bedrijven (10-50 werknemers), namelijk 23%.1 Laswerk In de machine-industrie gaat het vooral om produktielaswerk, te weten nieuwbouw van machines, motoren en apparaten. Dat betreft zowel contructielassen als pijplassen. In grove lijnen wordt gelast aan het frame en de behuizing van de machine, en aan eventuele leidingen en pijpen (bijvoorbeeld 'nozzles', appendages, hydraulische systemen). In het laswerk van het plaatwerk (bijvoorbeeld behuizing) gaat aan de uiteindelijke lasverbinding meestal een hechtlas vooraf. Het reparatielassen kan in principe door dezelfde werknemer worden verricht als degene die het produktielaswerk verricht. Waar echter ook storings- en onderhoudswerkzaamheden van machines en apparaten op locatie worden verricht, gaat het veelal om twee verschillende werknemers. Lasproces In de machine-industrie worden diverse lasprocessen toegepast. Ten opzichte van andere sectoren zijn dat meer dan gemiddeld MIG/MAG-lassen, TIG-lassen en OP-lassen2. Naast deze hoofdprocessen wordt in de machine-industrie regelmatig puntlassen toegepast (voor plaatwerk, bijvoorbeeld de behuizing). Niveau en complexiteit Het laswerk in de machine-industrie varieert wat niveau en complexiteit betreft van basisniveau tot gespecialiseerd niveau. Met andere woorden, er lopen lassers rond die uitsluitend basisvaardigheden bezitten, maar ook lassers die alle laswerkzaamheden (constructie, pijp) in alle posities kunnen uitvoeren. In principe heeft elk bedrijf een of enkele lassers die alles aankunnen. Handvaardigheidsniveau Ongeveer de helft van de bedrijven kent de NIL-niveaus en zegt de eigen lassers daarop te kunnen inschalen. Deze bedrijven hebben in elk geval lassers met handvaardigheden die liggen op de NILniveaus 3 en 4 (naast lassers met minder handvaardigheid). Over het algemeen is per bedrijf het aantal lassers met basisvaardigheden groter dan het aantal lassers met betere lasvaardigheden. Kwaliteit, certificering en keur Ten opzichte van de andere sectoren liggen de kwaliteitseisen in de machine-industrie hoog. Dit uit zich in alle stadia van het kwaliteitsproces: aansturing, interne en externe controle en certificering. Aansturing Het laswerk in de machine-industrie wordt vrijwel altijd aangestuurd met behulp van WPS'en. De WPS kan zowel door de klant worden aangeleverd als door de eigen ontwerpafdeling en/of tekenkamer. De WPS is onze bijbel, zegt een van de respondenten. Daar mag de lasser niet van afwijken. Wel 1
Vergelijk bijvoorbeeld met de landbouwmechanisatie (8%), de transportmiddelenindustrie (9%), de overige industrie (15%) en de bouw en installatietechniek (beide 17%). De basismetaal is de enige sector met een hoger percentage bedrijven in deze grootteklasse (26%). 2
Daarnaast komt ook Plasmalassen voor, evenals OP-lassen een volledig geautomatiseerd lasproces. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
45
kan de lasser meestal feedback geven over de toepassing van de WPS. Immers, pas wanneer de feitelijke las wordt gelegd blijkt of het beoogde resultaat kan worden gerealiseerd. Een aantal bedrijven in de machine-industrie (met name waar certificering van belang is) heeft een formele overlegstructuur, waarin met lassers wordt overlegd over hun bevindingen met de uitvoering van de WPS'en. De meerwaarde die dat kan opleveren bestaat uit intrinsieke verbetering van het laswerk (proces, volgorde, vulling naad e.d.) en uit eventuele vermindering van het aantal lassen.1 De mate waarin in de machine-industrie met WPS'en wordt gewerkt hangt samen met de (hoge) kwaliteitseisen die aan de produkten worden gesteld. Die eisen worden meestal geformuleerd en gecontroleerd door specifieke kwaliteitssystemen (keur, certificering). Controle intern De kwaliteitseisen in de machine-industrie zijn relatief hoog. De interne kwaliteitscontrole - onder andere van het laswerk - is daardoor duidelijk gestructureerd. Behalve dat de lasser zelf verantwoordelijk wordt gehouden voor de kwaliteit van zijn werk, worden interne controles uitgevoerd door direct leidinggevenden (meewerkend, niet-meewerkend). Dit kunnen zijn voorlieden, werkplaatschefs, bedrijfsleiders en dergelijke. Het gaat dan vooral om visuele controles. Grotere bedrijven hebben meestal een eigen kwaliteitsdienst (cq. -inspecteur) voor de interne controle van (onder andere) het laswerk. Deze kwaliteitsdienst bemoeit zich meestal al met de aansturing door middel van de WPS (indien niet van toepassing: de tekening). Daarop aansluitend kan de kwaliteitsdienst zelf het laswerk onderzoeken, bijvoorbeeld met NDO. In dat geval moet bijvoorbeeld een fotolas worden gemaakt. De kwaliteitsdienst voert dergelijke controles steekproefsgewijs uit. Indien van toepassing dient de interne controle van het laswerk door de kwaliteitsdienst als voorbereiding op externe controle en keur. Controle extern en keur In de sector machine-industrie wordt een deel van het laswerk extern gecontroleerd en gecertificeerd. De externe controle en keur zijn meestal gekoppeld aan de toepassing van WPS'en. Een lasser maakt een proeflas volgens een bepaalde WPS. Dat proefwerkstuk wordt extern beoordeeld (zowel destructief als non-destructief2). Op basis daarvan verleent de keuringsinstantie goedkeuring. Dat certificaat geldt tegelijkertijd de gevolgde werkwijze (vastgelegd in de WPS) en de lasser die het produkt maakt. De lasser kan de beoordeelde las toevoegen aan zijn persoonlijk logboek.3 Dat wil zeggen dat hij voor die WPS gecertificeerd is. Bij de geïnterviewde bedrijven in de machine-industrie is tussen tien en twintig procent van de lassers gecertificeerd. Wanneer bij de overige bedrijven gecertificeerd laswerk aan de orde is, zet men daarvoor de niet-gecertificeerde lassers in (die het keurwerk kunnen maken), of besteedt men het certificaatlassen uit. Bedrijfscertificering Naast de veel voorkomende ISO-certificering (de 9000-serie, meestal ISO 9001 of 9002) zijn in de machine-industrie de volgende specifieke kwaliteitssystemen en keurende instanties van belang: Stoomwezen, Lloyds, TüV, Bureau Veritas, Det Norske Veritas, ASME en VCA.4 1
Volgens lassers en direct leidinggevenden zijn ontwerpers en tekenaars over het algemeen geneigd om te veel lassen te bepalen. De ontwikkeling en toepassing van een WPS is een vertaalslag van theorie naar praktijk, en daarin kunnen altijd spanningen optreden.
2
Verschillende vormen van NDO, zoals radiografisch (röntgen, X-ray), ultrasoon en magnetisch onderzoek.
3
Ook wel 'bewijs van lasvaardigheid' of 'procedure qualification record' genoemd.
4
Veiligheidschecklist Aannemers, een systeem dat bijvoorbeeld ook in de petrochemie wordt toegepast.
46
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Trends en ontwikkelingen Bedrijven in de machine-industrie signaleren verschillende trends en ontwikkelingen in de lasmarkt: 1.
Toename gecertificeerd laswerk De meeste bedrijven in de machine-industrie verwachten dat steeds meer laswerk zal worden gecertificeerd.
2.
WPS Volgens geïnterviewde bedrijven in de machine-industrie zal in de toekomst het lassen steeds meer worden gespecificeerd en omschreven door middel van WPS'en. Dit hangt direct samen met de toename van het gecertificeerde laswerk. Bedrijven leggen bestanden aan van WPS'en en zorgen dat lassers voor belangrijke WPS'en hun certificaten blijven behouden.
3.
Mechanisering/automatisering In de machine-industrie wordt iets meer dan gemiddeld het OP-lassen toegepast. OP-lassen vindt uitsluitend geautomatiseerd plaats. Bedrijven waar deze mechanisering/automatisering aan de orde is, verwachten dat het laswerk in de toekomst in toenemende mate zal worden geautomatiseerd.
4.
Optimalisering van benutting van technische mogelijkheden Een aantal respondenten wijst op het verband tussen technologische ontwikkelingen en de benutting daarvan. Dit is in principe vergelijkbaar met de ontwikkeling in de computerindustrie: de hardware en software lopen als technologische voorzieningen voor op de benutting daarvan door de werknemer. Voor het lassen geldt volgens een aantal bedrijven hetzelfde: de benutting van de lastechnische voorzieningen (apparatuur, toevoegmaterialen, processen, materialen) is niet optimaal. Door de lasser beter aan te sturen (vooral met behulp van WPS'en) en te controleren, en hem zonodig op te waarderen door middel van interne of externe training en scholing, kan de meeste winst worden behaald in het gebruik van de technische mogelijkheden.
Arbeidsmarkt Bijna twaalfduizend vaste werknemers van de machine-industrie verrichten laswerk. Bijna de helft daarvan (5.100 vaste werknemers) hebben lassen als dagtaak. Naast de vaste werknemers verrichten meer dan elfhonderd inleenkrachten laswerk, waarvan bijna driekwart voltijds (resp. 1.120 en 790 inleenkrachten). Werving en selectie Onder de vaste werknemers in de machine-industrie die laswerk verrichten is de vervangings- en uitbreidingsvraag beperkt: bij de dertien geïnterviewde bedrijven worden jaarlijks ongeveer twintig vaste medewerkers aangenomen (en ingezet voor laswerk). Daarbij moet worden opgemerkt dat onder deze dertien bedrijven zich enkele jonge, groeiende bedrijven bevonden. Daarnaast wordt een deel van de uitbreidings- en vervangingsvraag vervuld met inleenkrachten (flexibele arbeid). Bij de werving en selectie van nieuwe werknemers stellen bedrijven in de machine-industrie over het algemeen de volgende instroomeisen: • LBO- of MBO-niveau of leerlingwezenopleiding in richting metaalbewerking en/of werktuigbouwkunde; • relevante werkervaring; • tekeninglezen, eventueel WPS lezen, interpreteren en toepassen; • lassen: ten minste basisvaardigheden. Certificaten kunnen een indicatie zijn van de ervaring en handvaardigheid van de kandidaat. CertiDIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
47
ficaten zijn volgens veel bedrijven echter geen enkele garantie van kwaliteit. Bij de selectie van mogelijk nieuwe werknemers laten de meeste bedrijven in de machine-industrie een proeflas maken. Dit geldt zowel voor kandidaten zonder als kandidaten met lascertificaten op zak.1 Een aantal bedrijven hecht geen waarde aan lasdiploma's of certificaten: dat leren we ze wel als ze hier werken. Inleenkrachten Op een totaal van bijna twaalfduizend werknemers die lassen zet de machine-industrie meer dan elfhonderd inleenkrachten in (9%). Hierin doen zich uiteraard pieken en dalen voor. Met behulp van inleenkrachten proberen bedrijven te reageren op de fluctuaties op de markt en in de orderportefeuille. In principe laten bedrijven in de machine-industrie de inleenkrachten hetzelfde werk verrichten als de vaste werknemers. Over de kwaliteit en kwalificatie van inleenkrachten lopen de meningen vrij sterk uiteen. Een deel van de bedrijven is daarover ontevreden: men vindt dat inleenkrachten vaak minder kunnen dan ze beloven of dan hun certificaten beloven. Om die reden laten deze bedrijven inleenkrachten altijd een proeflas maken. Een deel van de inleenkrachten struikelt over die proeflas: het bedrijf stuurt hen onverrichter zake weer naar huis. Alle bedrijven die met inleenkrachten werken kunnen wel soortgelijke ervaringen met inleenkrachten noemen. Voor sommige bedrijven heeft dit geleid tot een zekere scepsis ten aanzien van inleenkrachten: als inleenkrachten echt goed waren, hadden ze al lang een vaste baan, zeggen sommige van deze bedrijven. Het beoordelingsvermogen van de uitzendbureaus die inleenkrachten sturen laat volgens bedrijven ook vaak te wensen over. Andere bedrijven zijn echter tevreden over inleenkrachten. Soms vindt men zelfs de inleenkrachten qua lasvaardigheden en beroepsinstelling beter dan de eigen lassers. Een van deze bedrijven zegt: Een inleenkracht moet elke dag opnieuw examen doen. Dat legt de inleenkracht een zekere prestatiedruk op. Hierbij moet overigens worden vermeld dat deze bedrijven werken met een bestand(je) van vaste inleenkrachten dat het eindresultaat is van een selectie: in de loop der jaren heeft men vele inleenkrachten beoordeeld, waarvan uiteindelijk alleen de besten zijn overgebleven. 3.6
Elektrotechnische industrie
Inleiding De sector elektrotechnische industrie wordt omschreven als 'de vervaardiging van elektrische machines, apparaten en benodigdheden'.2 Opmerkingen vooraf Bij de definitie van sector elektrotechnische industrie moeten - met het oog op metaalbewerking in het algemeen en het laswerk in het bijzonder - enkele opmerkingen worden geplaatst. De metaalbewerking is op zekere wijze ingekapseld in de elektrotechnische bedrijven: ten opzichte van de elektrotechniek (de kernactiviteit van het bedrijf) vervult de metaalbewerking - en daarin het lassen - in principe een secundaire, ondersteunende rol. Die rol is in een aantal gevallen zelfs van ondergeschikt belang: metaalbewerking is een duidelijke deeltaak. 1
Een aantal bedrijven is sceptisch over de voorgelegde lascertificaten en -kwalificaties. We waaien daar altijd snel met de duim doorheen, zegt een 'supervisor repair' van een fabriek voor pompen en compressoren. Een certificaat zegt hem niet zo veel. Elke (nieuwe) inleenkracht moet proeflassen om zijn ware kunde te bewijzen.
2 In de bedrijfsindeling (BIK'95) van de KvK is dit bedrijfsklasse 31. De vervaardiging van kantoormachines en computers (bedrijfsklasse 30) en de vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatie-apparatuur en benodigdheden (bedrijfsklasse 32) zijn in het onderzoek buiten beschouwing gelaten.
48
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Een tweede opmerking sluit aan op de eerste. Een deel van de bedrijven vervaardigt weliswaar een elektrotechnisch hoofdprodukt, maar de werkzaamheden van de lassers worden slechts in beperkte mate (soms zelfs helemaal niet) door de elektrotechniek bepaald. Het elektrotechnische produkt is daardoor niet altijd de doorslaggevende factor voor de indeling van een bedrijf door de Kamers van Koophandel. Mede hierdoor draagt de afbakening van de sector elektrotechnische industrie een zekere ambivalentie in zich. Vanuit verschillende overwegingen kan een bedrijf zich echter rekenen tot de sector elektrotechnische industrie. Daarop aansluitend kan worden gesteld dat grotere bedrijven een dusdanige organisatie kunnen hebben, dat de elektrotechniek en de metaalbewerking sterk gescheiden zijn, bijvoorbeeld in verschillende afdelingen, divisies, werkmaatschappijen of vestigingen. Het verband tussen elektrotechniek en metaalbewerking is daardoor zwak. Enkele voorbeelden: • Onder de geïnterviewde bedrijven bevindt zich een groot installatiebedrijf, dat zowel elektrotechnische installaties als verwarmings- en luchtbehandelingssystemen installeert. Dit bedrijf zou in principe ook kunnen worden ingedeeld in de sector installatietechniek. • Een ander (groot) bedrijf produceert een veelvoud aan produkten die zowel mechanisch als elektrotechnisch zijn. Het laswerk vindt plaats op de mechanische afdelingen (de lasserijen), waardoor het bedrijf in principe tot de metaalproduktenindustrie zou kunnen worden gerekend. Dit bedrijf staat echter bij de Kamers van Koophandel te boek als elektrotechnisch bedrijf. Bovenstaande opmerkingen hebben gevolgen voor de wijze waarop de elektrotechnische industrie (zoals in het onderzoek betrokken) en het in deze sector uitgevoerde laswerk moeten worden beschouwd. De kerngegevens van de sector elektrotechnische industrie worden in het volgend overzicht weergegeven. Sector: Elektrotechnische industrie
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
975 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
39%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 880 vaste werknemers, wv. 150 voltijds (17%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 80 inleenkrachten, wv. 20 voltijds (25%) ***
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
TIG
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Constructielassen
* ** ***
Bron: telefonische enquête bedrijven. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95). Aandeel van eenmanszaken met driekwart verminderd. Dit zijn verwaarloosbare aantallen.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
49
Typering sector en bedrijven Enkele voorbeelden van produkten en hoofdactiviteiten van de elektrotechnische bedrijven die ten behoeve van dit onderzoek zijn geïnterviewd: • reparatie en revisie van elektromotoren en elektrisch gereedschap (drie bedrijven) • produktie van elektromotoren (gelijkstroom) • produktie van lichtreclame (zuilen, gevels e.d.) • produktie van branders t.b.v. de petrochemische industrie (zgn. pilootbranders, milieutechnische fakkelinstallaties) • installatie van elektrotechnische installaties en verwarmings- en luchtbehandelingssystemen • produktie van verlichting en lichttechniek • produktie van keukenapparatuur tbv. de luchtvaart • produktie van mechanische en elektrotechnische produkten (bv. bekastingen, bewegwijzering, reclamezuilen, telefooncellen e.d.) In de elektrotechnische industrie worden dus niet uitsluitend produktiebedrijven aangetroffen, maar ook bedrijven die zich richten op reparatie en revisie van elektromotoren en elektrotechnisch gereedschap. De lassers worden zowel aangetroffen in de direct aan de hoofdactiviteit gelieerde werkzaamheden als in de ondersteuning daarvan (bijvoorbeeld storing en onderhoud). Opbouw grootteklassen Ten opzichte van de andere onderzochte sectoren heeft de elektrotechnische industrie een vrij gemiddelde grootte-opbouw: • 72% van de bedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst, • en 62% minder dan vijf werknemers; • 16% van de bedrijven heeft tussen tien en vijftig werknemers; • 6% van de bedrijven heeft vijftig of meer werknemers.1 Laswerk Het percentage bedrijven in de elektrotechnische industrie waar lassen voorkomt is ten opzichte van de andere onderzochte sectoren laag, namelijk 39%.2 Ook het aantal werknemers dat in deze sector last blijft beperkt: het gaat om ongeveer 880 vaste werknemers. Ten opzichte van de totale sectoromvang (plm. 27.000 werknemers) vormen deze lassende werknemers ongeveer drie procent. De meesten hebben lassen als deeltaak. Lasproces In de elektrotechnische industrie worden in principe alle lasprocessen toegepast. Uit de telefonische enquête is gebleken dat in de elektrotechnische industrie het TIG-proces meer dan gemiddeld wordt toegepast. Dit wordt bevestigd door de interviews bij bedrijven. Bij de interviews is TIG-lassen - en dan met name bij de grotere bedrijven - inderdaad veelvuldig aangetroffen: ongeveer driekwart van de bedrijven past het TIG-proces toe. Eén bedrijf heeft het TIG-lassen deels geautomatiseerd. Naast het TIG-proces passen elektrotechnische bedrijven ook het MIG/MAG-proces veelvuldig toe. Ten opzichte van TIG-lassen wordt MIG/MAG-lassen vooral toegepast waar een zekere produktie (eventueel seriematig) moet worden gerealiseerd. Het TIG-lassen wordt vooral gebruikt voor de kwalitatief hoogwaardige laswerkzaamheden, waarbij de afwerking een hogere prioriteit heeft dan de produktiesnelheid. Voorts wordt TIG-lassen in de elektrotechnische industrie vaker toegepast bij het verbinden van non-ferromaterialen. Bij ongeveer de helft van de geïnterviewde elektrotechni1
Gegevens van de KvK betreffende 1994. Van de overige 6% is de bedrijfsomvang bij de KvK onbekend.
2
Alleen de sectoren installatietechniek (28%) en bouw (18%) scoren lager (zie tabel 6 in § 2.3).
50
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
sche bedrijven wordt BMBE toegepast. In de sector elektrotechnische industrie wordt relatief het minst autogeen gelast: één elektrotechnisch installatiebedrijf last autogeen (aandeel ongeveer 80%, naast MIG/MAG en TIG), en in een ander bedrijf wordt in het storings- en onderhoudswerk autogeen gelast (als pijpfitten). Bij geen van de onderzochte elektrotechnische bedrijven is OP-lassen aangetroffen. Niveau en complexiteit In de elektrotechnische industrie is sprake van zowel produktielassen als reparatie- cq. revisielassen. Een bedrijf richt zich met name op installatielaswerk (pijplassen, pijpfitten), dat bijna volledig op locatie plaatsvindt. Niveau en complexiteit van het lassen in de geïnterviewde elektrotechnische bedrijven lopen sterk uiteen: er is sprake van zowel eenvoudig als van hoogwaardig laswerk.1 In sommige bedrijven komen verschillende niveaus samen. Voorbeeld: een produktiebedrijf met een breed pakket van produkten, onderscheidt ferrolassen en non-ferrolassen. Niveau en complexiteit van het ferrolassen zijn beperkter dan van het non-ferrolassen. Aluminiumlassen is meer een kwestie van gevoel, zegt de respondent. Met name de warmtetoevoer en -beheersing maken het non-ferrolassen moeilijker. Volgens deze respondent zijn de ferro- en de non-ferrolassers niet goed uitwisselbaar: de nonferrolasser kan gemakkelijker de ferrolasser vervangen dan omgekeerd (zie ook 'Handvaardigheidsniveau'). Bij de meeste geïnterviewde bedrijven ligt de nadruk op constructielassen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de constructie of reparatie van het huis of het frame van een elektromotor, of om storing en onderhoud in de verlichtingsindustrie. In het algemeen kan worden gesteld dat bij de meeste elektrotechnische bedrijven zowel hoeklassen als plaatlassen voorkomt, in ongeveer gelijke mate. Bij de produktie van elektrotechnische produkten, zoals elektromotoren of zuilen voor lichtreclame, kan naast constructielassen ook hechtlassen aan de orde zijn. De hechtlasser doet dan het voorbereidende werk voor de aflasser (het feitelijke laswerk). Voor de hechtlasser is vooral de (juiste) maatvoering van belang. Bij een minderheid van bedrijven in de elektrotechnische industrie (ongeveer een kwart) is (ook) pijplassen van belang. Het gaat dan om hoogwaardig produktiewerk (bijvoorbeeld de produktie van fakkelinstallaties) of om installatietechnisch werk, waarvoor met name autogeen wordt gelast. Handvaardigheidsniveau Uit de grote diversiteit in niveau en complexiteit in deze sector volgt een even grote diversiteit in de handvaardigheid van de betreffende werknemers. De elektrotechnische industrie heeft zowel werknemers met basisvaardigheden (lassen is dan meestal een deeltaak) als gevorderde lassers in dienst. Het handvaardigheidsniveau hangt samen met het produkt of de hoofdactiviteit van het bedrijf, en de mate waarin certificering van belang is. In globale termen kan over de elektrotechnische industrie het volgende worden gezegd: • in het storings- en onderhoudswerk (ondersteuning van de elektrotechnische produktie) zijn vooral basisvaardigheden van belang; hoewel degenen die lassen (monteurs, bankwerkers, lassers) meestal geen certificaten op zak hebben, zou men hun lasvaardigheden kunnen gelijkstellen met NIL-niveau 1 en 2; • in bedrijven met hoogwaardige produkten of activiteiten, zoals de produktie van milieutechnische fakkelinstallaties of keukenapparatuur voor de luchtvaart, of de revisie van elektromotoren, gaat het vooral om hoogwaardig laswerk (waaronder pijplassen); de lassers beschikken over gevorderde lasvaardigheden, waarvoor zij meestal gecertificeerd zijn; hun niveau kan 1
Tot het eenvoudige laswerk behoort ook het hechtlassen. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
51
worden gelijkgesteld met NIL-3 en 4; overigens verrichten niet alle produktie- of revisiebedrijven hoogwaardig laswerk: de werknemers die lassen als (soms kleine) deeltaak hebben, beschikken meestal uitsluitend over basisvaardigheden; de werknemers die vooral (of zelfs uitsluitend) hechtlassen, beschikken over basisvaardigheden. het lassen van ferro- en non-ferromaterialen vereist verschillende handvaardigheidsniveaus: het lassen van staalsoorten vereist over het algemeen vooral basisvaardigheden, het lassen van aluminium vereist vooral gevorderde vaardigheden.
•
• •
Kwaliteit, certificering en keur Aansturing In de meeste elektrotechnische bedrijven wordt het lassen aangestuurd met tekeningen. De mate waarin specifiek het lassen (volgorde, naadvulling e.d.) wordt voorgeschreven loopt daarbij uiteen. Bij een minderheid van bedrijven (maximaal een kwart) wordt het lassen aangestuurd met behulp van een WPS. Meestal ligt hieraan een certificeringseis van de klant ten grondslag. Controle intern Alle elektrotechnische bedrijven laten het laswerk controleren door de direct verantwoordelijke leidinggevende, bovenop de eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit van degene die de las legt. Bij de bedrijven die niet onder keur werken - de meerderheid - blijft deze controle beperkt tot steekproefsgewijze visuele controle, waarbij de kwaliteitseisen niet hoog zijn. Een klein aantal bedrijven (met name produktiebedrijven) hanteert verdergaande controlemiddelen, zoals bijvoorbeeld meetapparatuur (drukmeting) of penetreervloeistof. Deze interne kwaliteitscontrole wordt meestal uitgevoerd door een eigen kwaliteitsinspecteur of kwaliteitsdienst. Eén bedrijf (een producent van keukenapparatuur voor de luchtvaartindustrie) werkt onder keur (zie 'Controle extern en keur'). In dat kader wordt dit bedrijf genoodzaakt te werken met interne logboeken, waarin de lasser zijn werkzaamheden en lasuren moet bijhouden. De interne controle wordt in dit bedrijf vooral uitgevoerd door een eigen kwaliteitsdienst. Controle extern en keur Ongeveer de helft van de geïnterviewde bedrijven werkt onder externe controle en/of keur (dit zijn voornamelijk elektrotechnische produktiebedrijven). Een deel van de eigen werknemers van deze bedrijven is hiervoor in bezit van lasserskwalificaties. De keuringsinstanties die worden genoemd zijn Stoomwezen, Lloyds, Bureau Veritas en RLD. Enkele bedrijven werken uit eigener beweging onder externe controle en/of keur: een producent van elektromotoren laat haar produkten voorzien van Kema Keur, en twee bedrijven laten fotolassen maken om zich te verzekeren van goede en veilige produkten. Voor de overige bedrijven is externe controle of keur niet of nauwelijks van belang (hieronder zijn zowel elektrotechnische revisie- als produktiebedrijven). Deze bedrijven laten overigens wel laswerk controleren/certificeren, of eventueel een van de lassers daarvoor certificeren, als een klant dat vraagt of eist, maar stellen zich in principe daarin afwachtend op. Certificatie van lassers of laswerk is meer uitzondering dan regel.1 Bedrijfscertificering De meeste produktiebedrijven in de elektrotechnische industrie zijn in bezit van een ISO-certificaat (ISO 9001 of ISO 9002), dan wel zijn bezig met het verkrijgen daarvan. Daarentegen zijn de revi1
Incidenteel worden hiervoor gecertificeerde inleenkrachten ingehuurd.
52
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
sie- en reparatiebedrijven (bijv. van elektromotoren) meestal niet ISO-gecertificeerd. Het eerder genoemde produktiebedrijf van keukenapparatuur voor de luchtvaart is in bezit van een bedrijfscertificaat van de Rijksluchtvaartdienst (het T-150-certificaat van de RLD). Volgens de woordvoerder van dit bedrijf is dit certificaat 'strenger' dan het ISO-certificaat, waardoor een ISOcertificering overbodig is. Trends en ontwikkelingen Ongeveer eenderde deel van de geïnterviewde bedrijven ziet binnen het lassen geen duidelijke trends of ontwikkelingen. Daaronder is een aantal dat zegt zich ook niet bezig te houden met trends of ontwikkelingen, gezien het feit dat lassen een ondersteunende (en in zekere zin ook ondergeschikte) functie heeft binnen de bedrijfsvoering. De elektrotechnische bedrijven die wel trends en ontwikkelingen binnen het lassen signaleren, noemen het volgende: 1.
Materiaalgebruik Een revisiebedrijf van elektromotoren (met vrij hoogwaardig laswerk) wijst op veranderend materiaalgebruik, en daardoor ook toepassing van andere lasprocessen: er wordt steeds meer RVS en aluminium toegepast; daardoor verschuiven de lasprocessen van BMBE naar MIG/MAG en TIG.
2.
Kwaliteitszorg Een aantal bedrijven wijst op een toenemende kwaliteitszorg: laswerkzaamheden (processen, technieken en procedures) worden in toenemende mate aangestuurd (met WPS of tekening) om de kwaliteit van het produkt te optimaliseren en te standaardiseren. Dit wordt genoemd door zowel bedrijven waar lassen in de produktie plaatsvindt als in het storings- en onderhoudswerk. Een van de produktiebedrijven werkt (naar aanleiding van certificering) met logboeken, waarin de lasser zijn werkzaamheden en lasuren moet registreren. Een ander produktiebedrijf - waar het laswerk door de technische dienst wordt verricht - is bezig de kwaliteit van storing en onderhoud (en daarbinnen het lassen) te verbeteren. De mechanisch monteurs worden strakker aangestuurd en gecontroleerd.
3.
Knelkoppelingen Het geïnterviewde installatiebedrijf wijst op trends die ook door de sector installatietechniek zijn gesignaleerd: een toenemend gebruik van knelkoppelingen bij installatiewerk (CV- en luchtbehandelingssystemen), waardoor het aantal lassen per installatie kan worden gereduceerd, en een toenemend gebruik van kunststof leidingen waardoor lijmen als verbindingstechniek steeds vaker wordt toegepast. In de installatietechniek zal volgens dit bedrijf bovendien het belang van 'pre fab'-elementen toenemen. Deze elementen worden aangeleverd door gespecialiseerde lasbedrijven. Dit bedrijf wijst tevens op het in omvang afnemende belang van het Autogeenlassen in de installatietechniek, hoewel men verwacht dat dit proces nooit helemaal zal verdwijnen. Op locatie is Autogeenlassen uiteindelijk toch het meest praktisch.
4.
Uitbesteding Een aantal bedrijven verwacht dat in de toekomst meer laswerk zal worden uitbesteed (uit overweging van kosten en baten).
5.
Automatisering Het bedrijf dat keukenapparatuur voor de luchtvaart produceert, verwacht voor haar eigen marktsegment een toenemend belang van de automatisering van het laswerk. Het TIG-lassen in dit bedrijf is reeds deels geautomatiseerd.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
53
Arbeidsmarkt De elektrotechnische industrie zet een beperkt aantal mensen in voor laswerkzaamheden: in totaal gaat het om minder dan negenhonderd vaste werknemers (880) en een beperkt aantal flexibele arbeidskrachten (tachtig inleenkrachten). De mate waarin vaste en flexibele werknemers in de elektrotechnische industrie voltijds lassen, is beperkt: 17% van de vaste werknemers en 25% van de inleenkrachten. Werving en selectie De elektrotechnische industrie maakt gebruik van diverse wervingskanalen, zoals informele werving (via-via) en advertenties. Ook interne doorstroming wordt voor functies waarin moet worden gelast gezien als een 'wervingsmethode': het bedrijf kan uit eigen mensen selecteren voor de betreffende vacatures. Een secure bankwerker kan een goede lasser worden, zegt een woordvoerder van een bedrijf dat onder haar eigen werknemers recruteert. Selectie onder de eigen werknemers heeft als grootste voordeel dat men precies weet wat iemands mogelijkheden en beperkingen zijn. Hoewel elektrotechnische bedrijven in verhouding weinig gebruik maken van inleenkrachten (zie het volgende punt), hanteert men de betreffende uitzendbureaus als wervingskanaal. Ook uitzendkrachten die voor andere werkzaamheden dan lassen worden ingehuurd, kunnen worden geselecteerd voor vacatures waarin lassen aan de orde komt. Het grote installatiebedrijf heeft een eigen bedrijfsopleiding, waarin leerlingen worden opgeleid voor SOM, VEV en Intechnium. Uitstromers van de bedrijfsschool die in bezit zijn van een lascertificaat (NIL-1 bijvoorbeeld) kunnen worden geselecteerd voor vacatures waarin lassen van belang is. Inleenkrachten Uit de telefonische enquête is gebleken dat de elektrotechnische industrie op beperkte schaal gebruik maakt van inleenkrachten voor laswerk: in de gehele sector zijn ongeveer tachtig inleenkrachten werkzaam, waarvan ongeveer twintig meer dan 32 uur per week lassen (voltijds). Ten opzichte van de totale sectoromvang zijn dit kleine aantallen. Uit de interviews is gebleken dat ongeveer eenderde deel van de geïnterviewde bedrijven regelmatig met inleenkrachten werkt. De aantallen blijven overigens per bedrijf beperkt tot enkelen. Elektrotechnische bedrijven huren inleenkrachten in als het bijvoorbeeld gaat om fotolaswerk, of om het lassen van grote diameters. Het komt ook voor dat men inleenkrachten zonder certificaten inhuurt om de eigen capaciteit te vergroten.1 Een alternatief voor het inhuren van inleenkrachten voor laswerk is het uitbesteden van laswerk (bijvoorbeeld voor gespecialiseerd laswerk). Ongeveer een kwart van de geïnterviewde elektrotechnische bedrijven maakt regelmatig van deze mogelijkheid gebruik. 3.7
Transportmiddelenindustrie
Inleiding De sector transportmiddelenindustrie is samengesteld uit bedrijven die zich richten op: • de vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers • de vervaardiging van transportmiddelen (excl. auto's, aanhangwagens en opleggers)2 1
Meestal moeten de betreffende inleenkrachten een proeflas maken alvorens aan het werk te kunnen. Uit ervaring wijzer geworden zeggen bedrijven dat een certificaat onvoldoende garantie biedt.
2
Bedrijfsindeling KvK 1994 (volgens BIK'95).
54
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
De kerngegevens van de sector transportmiddelenindustrie worden in het volgend overzicht weergegeven. Sector: Transportmiddelenindustrie
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
2.595 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
69%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 12.040 vaste werknemers, wv. 4.220 voltijds (35%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 1.430 inleenkrachten, wv. 1.220 voltijds (85%)
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
MIG/MAG en OP-lassen
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Constructielassen
* **
Bron: telefonische enquête bedrijven. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95). Aandeel van eenmanszaken met driekwart verminderd.
Typering bedrijven Tot de sector transportmiddelenindustrie behoren uiteenlopende bedrijfsklassen, zoals de scheepsbouw (nieuwbouw en reparatie), de carrosseriebouw en dergelijke. In de transportmiddelenindustrie zijn uiteenlopende typen bedrijven aangetroffen waar wordt gelast. De geïnterviewde bedrijven hebben de volgende hoofdactiviteiten: • scheepsbouw (nieuwbouw en reparatie) • tankwagenbouw • produktie en onderhoud van autobussen • carrosseriebouw, aanhangwagens, opleggers • reparatie van scooters, brommers en motoren • produktie van fietsen. Eén geïnterviewd bedrijf wijkt enigszins af van de rest; dit bedrijf verricht laswerkzaamheden aan spoorrails. In de beschrijving van de sector transportmiddelenindustrie zal dit bedrijf regelmatig als uitzondering of afwijking worden beschreven. Opbouw grootteklassen Ten opzichte van de andere sectoren telt de transportmiddelenindustrie relatief veel kleine bedrijven: op de landbouwmechanisatie na heeft de transportmiddelenindustrie de meeste kleine bedrijven. De grootte-opbouw van de sector transportmiddelenindustrie is als volgt: 83% van de bedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst, en 75% minder dan vijf werknemers; 9% van de bedrijven heeft tussen tien en vijftig werknemers; 4% van de bedrijven heeft vijftig of meer werknemers.1
• • • •
Laswerk Binnen de sector transportmiddelenindustrie kan onderscheid worden gemaakt tussen het laswerk in de scheepsbouw en het laswerk van de overige bedrijven in deze sector. Het laswerk in de scheepsbouw heeft een specifiek karakter, en wijkt significant af van het laswerk in de overige bedrijven in deze sector. In de scheepsbouw: 1. wordt relatief meer gelast dan binnen andere bedrijven in de transportmiddelenindustrie; 1
Gegevens KvK betreffende 1994. Van de overige vier procent is de bedrijfsomvang bij de KvK onbekend. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
55
2. 3. 4. 5. 6.
is duidelijker sprake van verschillen in complexiteit van het voorkomende laswerk; is lassen onder keur relatief belangrijk (het gaat vooral om produktgebonden certificering); wordt OP-lassen vaker toegepast; is de conjunctuurgevoeligheid groter; zijn in het laswerk specifieke en kenmerkende trends en ontwikkelingen gaande.
Om die reden worden twee deelsectoren onderscheiden, de scheepsbouw en de overige transportmiddelenbedrijven. In § 3.7.1 wordt de scheepsbouwindustrie beschreven en vervolgens in § 3.7.2 de overige transportmiddelenindustrie. 3.7.1 Deelsector scheepsbouw Het gaat in deze deelsector om de nieuwbouw en reparatie van schepen. Volgens de Kamers van Koophandel gaat het in totaal om ongeveer vijfhonderd bedrijven.1 Laswerk Lassen is in de scheepsbouw van relatief groot belang. Lasproces Binnen de scheepsbouw komen evenals binnen de gehele sector transportmiddelenindustrie twee lasprocessen meer dan gemiddeld voor, namelijk MIG/MAG- en OP-lassen. Bij de geïnterviewde bedrijven werd in mindere mate ook BMBE en TIG gelast. In één bedrijf wordt, naast MIG, met electrogas gelast. Volgens dit bedrijf is dat echter meer een gietproces. Het gemechaniseerde OP-lassen wordt binnen de scheepsbouw gebruikt om lange rechte stukken plaat te lassen (plaatvelden). In drie van de vier onderzochte scheepswerven is dit proces aan de orde. Elk van deze bedrijven zet hiervoor enkele werknemers (een à twee) in als operator van de lasmachine/-automaat. Het materiaal dat wordt gelast is vrijwel altijd scheepsbouwstaal. De processen MIG/MAG, BMBE en OP-lassen lenen zich daar goed voor. Het zijn bovendien 'snelle' lasprocessen, hetgeen belangrijk is in de scheepsbouw omdat er veel en over lange afstanden moet worden gelast (bv. grote plaatvelden). Een enkele keer wordt ook TIG gelast voor aluminium of RVS. Dit is vooral aan de orde bij leiding- en appendagesystemen in schepen. Niveau en complexiteit De complexiteit van het laswerk in de scheepsbouw loopt sterk uiteen. Bij de bedrijven is zowel eenvoudig als complex laswerk aangetroffen. Onderliggende punten zijn kenmerkend voor de complexiteit van het laswerk in de deelsector scheepsbouw: 1. Over het algemeen kan worden gesteld dat het laswerk voor nieuwbouw van schepen eenvoudiger is dan het laswerk voor reparatie en onderhoud. In de nieuwbouw van schepen heeft het laswerk een seriematig karakter. Het laswerk laat zich bovendien beter voorschrijven en sturen. Dat geldt in mindere mate voor de scheepsreparatie: bij het repareren en onderhouden van schepen wordt van de lasser meer inzicht, creativiteit en improvisatievermogen vereist dan in de nieuwbouw. 2. In de reparatie en onderhoud is het materiaal dat gelast moet worden vaak lastiger (vuiler, minder voorbewerkt). In de nieuwbouw wordt meer met nieuwe en 'schone' materialen gewerkt. 1
Daarbij is het aandeel van eenmanszaken met driekwart verminderd.
56
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
3. 4.
Een deel van het laswerk in de scheepsbouw betreft uitsluitend eenvoudige hechtlassen met BMBE. IJzerwerkers maken doorgaans deze hechtlassen (meestal samen met maathelpers1) waarna lassers het laswerk afmaken (zie de profielbeschrijvingen in hoofdstuk 5). Het overige laswerk kan worden onderverdeeld in drie soorten laswerk, met een oplopende moeilijkheidsgraad: hoek-, knie- en stuiklassen.2 Hierbinnen valt nog onderscheid te maken tussen: 'onder de hand', 'verticaal neerwaarts' en 'verticaal opwaarts' lassen. Onder de hand lassen is het eenvoudigst, verticaal opwaarts (stapelen) is het moeilijkst.3
Binnen een bedrijf komt vaak zowel eenvoudiger als moeilijker laswerk voor. Hierop worden meestal verschillende lassers ingezet. Lassers die het complexere laswerk beheersen, worden ook voornamelijk op complexer laswerk ingezet. Handvaardigheidsniveau Het handvaardigheidsniveau van de lasser in de scheepsbouw loopt uiteen van eenvoudig seriematig laswerk tot complex en hoogwaardig laswerk. Het handvaardigheidsniveau varieert van NIL-niveau 1 of 2 voor hechtlassen en seriematig laswerk tot NIL-niveau 3 of 4 voor het complexere laswerk, zoals stuiklassen en reparatielaswerk. Ook het lassen van leidingsystemen en appendages in schepen is complexer van aard. Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Lassers worden meestal aangestuurd door een voorman, die in sommige gevallen een speciale lastechnische opleiding heeft genoten. IJzerwerkers werken over het algemeen zelfstandig aan de hand van tekeningen en schetsen. Maathelpers verrichten eenvoudig laswerk en worden aangestuurd door een ijzerwerker. In twee van de vier geïnterviewde scheepsbouwbedrijven worden WPS'en gebruikt. WPS'en worden echter lang niet altijd geraadpleegd; ze worden met name gebruikt voor nieuwe lastechnieken en/of lasmaterialen die beperkt voorkomen. Bijvoorbeeld chemicaliëntankers worden van een speciaal soort hoogwaardig staal vervaardigd dat normaal niet wordt toegepast. In een dergelijk geval wordt van een WPS uitgegaan. Bij laswerk onder keur zal eerder van een WPS worden uitgegaan dan bij overig laswerk. Routinematig laswerk verricht de lasser op eigen inzicht en/of instructie van de voorman. Hiervoor wordt in de regel geen WPS geraadpleegd. De lassers werken over het algemeen met tekeningen of schetsen en laslijsten waarop staat aangegeven wat er moet worden gelast. De instructies die hierop staan zijn niet zo compleet als in een WPS. Controle intern Het laswerk wordt meestal steekproefsgewijs gecontroleerd door een voorman of kwaliteitscontroleur. De lasser controleert/meet ook zijn eigen werk.
1
De maathelper is iemand die de ijzerwerker assisteert en het eenvoudiger werk doet. Qua lassen is er geen noemenswaardig verschil tussen de maathelper en ijzerwerker. Zie verder de profielbeschrijving in hoofdstuk 4.
2
Stuiklassen komt zowel binnen de reparatie als nieuwbouw voor.
3
Een stuik is een verstevigingsstuk tussen twee scheepswanden. Hierop komen grote krachten te staan. Aan een stuiklas worden dan ook hoge kwaliteitseisen gesteld. Het verticaal opwaarts lassen (stapelen) van een stuik wordt in de scheepsbouw als het meest complexe laswerk beschouwd. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
57
Controle extern en keur Een klein gedeelte van de lassers die het moeilijker laswerk doen is gecertificeerd. Bij alle vier geinterviewde bedrijven in de scheepsbouw komt externe controle van het laswerk voor. Keurende instanties waarmee deze bedrijven te maken hebben zijn vooral het Bureau Veritas en Lloyds.1 Niet al het laswerk behoeft echter te worden gekeurd. Bijvoorbeeld binnengaats schepen hoeven niet te worden gekeurd, terwijl dat voor buitengaats schepen verplicht is. Voor een externe controle maakt de controleur een berekening van het formaat van het schip voor het aantal controlepunten. Behalve punten waar krachten op komen te staan (bv. stuiken of hoeken) worden ook willekeurige punten op de scheepshuid voor controle aangegeven. Het laswerk op de controlepunten wordt vervolgens gefotografeerd en gecontroleerd. Slechte of twijfelachtige lassen moeten opnieuw worden gelegd. Wanneer aan alle eisen is voldaan wordt goedkeuring verleend. Bedrijfscertificering Geen van de vier geïnterviewde bedrijven heeft een ISO-certificaat. Twee bedrijven zijn met de voorbereiding op ISO-certificering bezig. Trends en ontwikkelingen Een belangrijke ontwikkeling in de scheepsbouw is de uitbesteding van het lassen van casco's (nieuwbouw) naar het buitenland. Het is voordeliger om bijvoorbeeld casco's elders (Oost-Europa, Azië) te laten bouwen en die vervolgens in Nederland te assembleren en af te bouwen. Deze trend heeft zich al een aantal jaren geleden ingezet en zet volgens sommige bedrijven verder door. Bedrijven die zelf casco's en secties blijven bouwen, wijzen op een toenemende automatisering en mechanisering van het laswerk. Grote plaatvelden kunnen goedkoper en beter machinaal (onder poederdek) worden gelast dan handmatig. Een lasmachine verdient zichzelf snel terug, volgens een bedrijf. In het ontwerp van casco's wordt er steeds meer rekening mee gehouden dat vooral het handmatige laswerk tot een minimum beperkt blijft. Om te kunnen reageren op conjunctuurbewegingen ('dalen') streeft een deel van de scheepswerven naar een minder eenzijdige lasser: men wil hen ook elders kunnen inzetten. Pieken in de produktie kunnen worden opgevangen met inleenkrachten. Een trend is het inhuren van buitenlandse lassers. Eén bedrijf gaat regelmatig naar Engeland om daar tijdelijk lassers te werven. Kwaliteitszorg Volgens de meeste bedrijven worden de kwaliteitseisen die opdrachtgevers stellen steeds strenger. Dit betreft zowel kwaliteitseisen met betrekking tot het lassen als de organisatie van het bedrijf. Voor twee bedrijven is dit de reden dat zij zich voorbereiden op de aanvraag van een ISOcertificaat. Arbeidsmarkt Werving en selectie De scheepsbouw is een sterk conjunctuurgevoelige sector. Dientengevolge schommelt het aantal benodigde lassers nogal. Dit is voor de meeste bedrijven reden om terughoudend te zijn in hun aannamebeleid van voltijdlassers. Pieken worden opgevangen met inleenkrachten. Een enkele goede inleenkracht krijgt een vast contract aangeboden. Ter indicatie: één bedrijf heeft op jaarbasis veertig tot vijftig inleenkrachten en neemt jaarlijks één à twee voltijdlassers in vaste dienst.
1
Ook genoemd zijn ABS (American Bureau of Shipping) en Germanische Lloyd.
58
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Inleenkrachten De bedrijven zijn wisselend tevreden over de kwaliteit van inleenkrachten. Eén bedrijf zegt goede contacten met het uitzendbureau te hebben en te werken met een vaste club inleenkrachten. Het bedrijf kent de inleenkrachten meestal al en weet welke kwaliteit ze krijgen. Een scheepswerf waar inbouw en afwerking van schepen de hoofdactiviteit is, zegt dat inleenkrachten onvoldoende allround zijn. Volgens dit bedrijf voldoen negen van de tien inleenkrachten niet aan de gestelde eisen. Volgens twee andere bedrijven is de kwaliteit van inleenkrachten wisselend. Zij laten de inleenkrachten van te voren altijd proeflassen. Volgens één bedrijf voldoet dan ongeveer zo'n 60% niet aan de norm. Onder de inleenkrachten zijn regelmatig allochtonen, met name Turken en Marokkanen. Volgens sommige bedrijven leidt dit wel eens tot communicatieproblemen op de werkvloer (taalproblemen). Voor één bedrijf is dat de reden dat zij geen lassers meer aannemen die het Nederlands of Engels onvoldoende beheersen. 3.7.2 Deelsector overige transport In deze subparagraaf wordt nader ingegaan op het laswerk in de overige bedrijven binnen de transportmiddelenindustrie. Hiertoe behoren vijf produktiebedrijven waar sprake is van chassisbouw en/of carrosseriebouw, twee bedrijven in de tweewielerindustrie en een spooronderhoudsbedrijf. Volgens de Kamers van Koophandel gaat het om ongeveer 2.100 bedrijven.1 Laswerk Lasproces In de transportmiddelenindustrie komen MIG/MAG-lassen en OP-lassen meer dan gemiddeld voor. Bij de acht geïnterviewde bedrijven die niet tot de scheepsbouw behoren, is OP-lassen echter niet aangetroffen. MIG/MAG is wel het meest voorkomende lasproces, op afstand gevolgd door BMBE en TIG. In het bedrijf dat laswerkzaamheden uitvoert aan spoor- en tramrails wordt gebruik gemaakt van 'Termietlassen'. Termietlassen is eigenlijk meer een giet- dan een lasproces. Het is een relatief duur proces, maar wel snel. En snelheid is van belang, want oponthoud kost geld. Een produktiebedrijf van fietsen maakt vooral gebruik van hardsolderen en lijmen (van frames). Lassen is eigenlijk nog nauwelijks aan de orde. Het bedrijf heeft echter tien werknemers naar een TIG-lascursus gestuurd. Door middel van TIG-lassen kunnen frames waar deuken in zitten worden hersteld zodat deze alsnog gebruikt kunnen worden. Niveau en complexiteit Het meeste laswerk, zoals voor het opbouwen van carrosserieën, is vrij eenvoudig. De lassers zijn doorgaans niet gecertificeerd. Bij de meeste bedrijven is uitsluitend constructie-lassen aan de orde (zowel hoek- als plaatlassen). Pijplassen komt relatief weinig voor. In deze deelsector wordt voornamelijk staal gelast. Daarnaast wordt met RVS, aluminium en andere non-ferromaterialen gewerkt.2 Het laswerk heeft vooral betrekking op chassis (vooral ferro) en carrosserieën (vooral aluminium en RVS).
1
Met een ondervertegenwoordiging van eenmanszaken: dat aandeel is met driekwart verminderd.
2
Eén bedrijf vormt hierop een uitzondering: in dit onderhoudsbedrijf (autobussen) wordt uitsluitend RVS en aluminium gelast. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
59
Handvaardigheidsniveau Het handvaardigheidsniveau van de lassers is in de deelsector overige transport over het algemeen niet hoog. Het niveau kan ongeveer worden gelijkgesteld aan NIL-niveau 1/2. Voor de meeste lassers is lassen een deeltaak.1 Carrosseriebouw, montage en assemblage behoren in dat geval tot de hoofdtaak. Het relatief eenvoudige laswerk is bij alle geïnterviewde bedrijven aan de orde. Sommige bedrijven hebben daarnaast nog enkele lassers die op een hoger niveau zitten qua handvaardigheid. Deze lassers kunnen worden ingeschaald op NIL-niveau 3, en in enkele gevallen op niveau 4.2 Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Bij alle geïnterviewde bedrijven in de overige transport wordt gebruik gemaakt van WPS'en. Dit gebeurt echter sporadisch, en meestal alleen wanneer de klant dit eist. Een WPS wordt dan vooral opgesteld ter legitimering en goedkeuring van het laswerk naar de opdrachtgever toe. De lassers zelf raadplegen deze lasmethodebeschrijvingen niet altijd. De aansturing van de lasser wordt gedaan door de voorman of werkplaatschef. Voor het merendeel werkt de lasser echter zelfstandig met behulp van tekeningen en schetsen. Daarop staan de basisgegevens van het laswerk aangegeven. Dit is minder gedetailleerd voorgeschreven dan in een lasmethodebeschrijving en laat ruimte over voor interpretatie van de lasser (of voorman). Op de tekening staat bijvoorbeeld wel waar er dient te worden gelast, maar niet in detail hoe de las eruit moet zien en welk toevoegmateriaal moet worden gebruikt. Dit gaat veelal op routine.3 Controle intern Interne controle op het laswerk is uitsluitend visueel. Een geïnterviewde stelt dat een vakman kan zien wanneer een las goed is. Een vakman leest dat af aan bijvoorbeeld de aanhechting, vorm en inbranding van de las. Praktijkervaring en gevoel zijn daarbij van belang. Het laswerk wordt gecontroleerd door de voorman of werkplaatschef en de lassers zelf. Sommige bedrijven hebben een interne kwaliteitsdienst. Lassers controleren ook elkaars werk. Eén bedrijf stelt: Het is bij ons tussen de collega's onderling een beetje een prestigekwestie om goed laswerk af te leveren. Collega's overleggen met elkaar over het laswerk en voeren zo een 'sociale kwaliteitscontrole' uit. Controle extern en keur Er is doorgaans geen externe kwaliteitscontrole op het laswerk. De verantwoording wordt hier aan de bedrijven zelf gelaten. Destructief en non-destructief onderzoek komt in de carrosseriebouw nauwelijks voor. Er zijn twee bedrijven in de carrosseriebouw geïnterviewd waar sprake is van een (gedeeltelijke) externe kwaliteitscontrole op het laswerk: • Eén bedrijf maakt onder andere 'rolbeugels' voor autobussen die in Engeland worden verkocht. In Engeland zijn deze rolbeugels verplicht. Uit veiligheidsoverwegingen wordt dit laswerk gekeurd. De lassers in dit bedrijf die dit laswerk verrichten zijn hiervoor ook gediplomeerd (meestal MIG/MAG NIL-niveau 2). • Een ander bedrijf last onder meer tanks voor tankwagens waarin chemicaliën worden vervoerd. Dit laswerk moet aan strenge kwaliteitseisen voldoen en wordt gekeurd door het Stoomwezen. Het bedrijf schat dat ongeveer vijftien procent van het laswerk in het bedrijf onder keur is. Ze hebben hiervoor twee gediplomeerde lassers in dienst (MIG/MAG en TIG, 1
Lassers in het spooronderhoudsbedrijf zijn voltijdlassers.
2
Bij één bedrijf moet het handvaardigheidsniveau van alle lassers hoog zijn (vervaardiging aanhangwagens, lassen van koudgewalste profielen). Volgens dit bedrijf komt er veel routine bij kijken om dat goed te doen. Men kiest hier bewust voor voltijdlassers. Het bedrijf gaat uit van de filosofie dat de snelheid, efficiëntie en kwaliteit van het laswerk zullen toenemen naarmate iemand meer last.
3
Het spooronderhoudsbedrijf vormt hierop een uitzondering: de lassers worden strikt aangestuurd, en alles gaat volgens vooropgesteld plan.
60
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
NIL-niveaus 3 en 4). Twee andere bedrijven hebben te maken met externe kwaliteitscontrole door de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Dit betreft echter geen controle op het laswerk maar meer een controle op het ontwerp van het produkt. Kwaliteitsinspecteurs controleren de berekeningen voor de dragende en dynamisch belaste onderdelen waar de grootste krachten op komen te staan. Veelal wordt dit alleen op tekening gecontroleerd. Het ontwerp (en uiteraard het produkt) moet voldoende stevig zijn met het oog op de verkeersveiligheid. In het spooronderhoudsbedrijf is controle en keur van het laswerk van wezenlijk belang. In dit bedrijf staat veiligheid voorop. Lassers hebben een speciaal paspoort van de NS dat hen toegang verschaft tot de locatie waar zij moeten lassen. De lassers hebben hiervoor een cursus gevolgd. Bovendien moeten ze elk jaar 'proeflassen' maken die door de NS op sterkte worden gecontroleerd. Als extra veiligheidsmaatregel moet de lasser elke lasverbinding op de rails voorzien van zijn eigen code. Dit wordt in de computer geregistreerd. De lasser zet dus als het ware zijn handtekening onder de las.1 Bedrijfscertificering Een minderheid van de geïnterviewde bedrijven heeft een ISO-certificaat. Voorts is het spooronderhoudsbedrijf in het bezit van het VCA-certificaat. Trends en ontwikkelingen De meeste bedrijven in de overige transportmiddelenindustrie zeggen dat zich in het laswerk op korte termijn niet veel veranderingen zullen voordoen. Er zijn wel ontwikkelingen gaande, maar die zijn volgens de geïnterviewde bedrijven niet recent. Het gaat om de volgende trends en ontwikkelingen: 1.
Lasprocessen Autogeenlassen is al vrij onbelangrijk, en zal naar verwachting nog verder afnemen.
2.
Materialen: kunststoffen en aluminium In autobussen worden kunststoffen in toenemende mate toegepast. Het frame van de autobus zal volgens geïnterviewde bedrijven echter voorlopig van metaal blijven, omdat dit nog altijd sterker is dan kunststoffen. Volgens een deel van de bedrijven neemt in deze deelsector de toepassing van aluminium en andere non-ferromaterialen toe.
3.
Andere verbindingstechnieken Lassen wordt steeds vaker vervangen door lijmen (hangt samen met toenemende toepassing van kunststoffen).
4.
Hoeveelheid laswerk Er wordt constant bezien hoe men op de hoeveelheid laswerk kan besparen. Dit kan bijvoorbeeld door met grotere platen te werken, zodat er minder lasnaden zijn. In de spoorbouw worden ook steeds langere spoorrails uit één stuk gemaakt.
5.
Automatisering Een andere manier om minder handmatig te lassen is automatisering. De verwachting van bedrijven is dat de automatiseringsgraad van het laswerk zal blijven toenemen.
1
Als er bijvoorbeeld een trein ontspoort vanwege een slecht gelegde las, kunnen uit veiligheidsoverwegingen alle lassen die deze lasser heeft gemaakt worden gecontroleerd. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
61
Arbeidsmarkt Werving en selectie Een paar bedrijven zeggen dat zij het komende jaar waarschijnlijk extra werknemers zullen werven. Dit betreft in eerste instantie carrosseriebouwers. Lassen is voor deze functie een deeltaak waar in het wervingsproces expliciet niet veel aandacht aan wordt besteed. Eén bedrijf verwoordt het als volgt: je werft een constructiebankwerker of een carrosseriebouwer, geen lasser. Een aantal bedrijven stelt SOM, VAM, of VOC als opleidingseis, voor anderen is LTS voldoende. Men gaat er dan impliciet van uit dat de kandidaat het basisniveau MIG/MAG lassen beheerst. Maar het meeste moeten ze in het bedrijf zelf bijleren. Het spooronderhoudsbedrijf zal mogelijkerwijs sterk uitbreiden in de toekomst. Dit heeft te maken met het afstoten van alle (las)onderhoudswerkzaamheden aan het spoor door de NS. Inleenkrachten Voor de carrosseriebouw wordt door een aantal bedrijven gebruik gemaakt van inleenkrachten om pieken in de werkdrukte op te vangen. Ook is dit voor bedrijven een methode om werknemers te werven. Een goede inleenkracht kan eventueel in aanmerking komen voor een openstaande vacature. De kwaliteit van inleenkrachten wordt wisselend genoemd. Qua lassen voldoen de meesten wel, het ontbreekt hen echter soms aan kennis en inzicht in het produkt. 3.8
Bouw
Inleiding De sector bouw bestaat uit bedrijven die actief zijn in de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw.1 De kerngegevens van de sector bouw worden in het volgend overzicht weergegeven. Sector: Bouw
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
4.534 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
18%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 3.250 vaste werknemers, wv. 1.850 voltijds (57%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 90 inleenkrachten, wv. 30 voltijds (33%) ***
Lasprocessen meer dan gemiddeld toegepast
(Geen enkel)
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Uitsluitend constructielassen
* ** ***
Bron: telefonische enquête bedrijven. Met uitzondering van bedrijven met minder dan vijf werknemers. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95). Dit zijn verwaarloosbare aantallen.
Typering sector en bedrijven In de bouw zijn diverse bouwbedrijven aangetroffen waar wordt gelast. De geïnterviewde bouwbedrijven zijn met name werkzaam in de burgerlijke en de utiliteitsbouw. De overige bouwbedrijven houden zich (ook) bezig met: • wegwerkzaamheden • bouw van silo's, loodsen, hallen, magazijnen 1
Klasse 452111 in de Bedrijfsindeling van de KvK 1994 (volgens BIK'95).
62
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
• •
stalbouw, interieurbouw voor stallen onderhoudswerkzaamheden aan tramrails.1
Opbouw grootteklassen Driekwart van de bedrijven (74%) in de sector bouw heeft minder dan tien werknemers in dienst, en zestig procent minder dan vijf werknemers. Hoewel de bedrijven met minder dan vijf werknemers dus een niet onaanzienlijk deel van de sector bouw vormen, is deze grootteklasse in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Overweging hierbij was de verwachting dat in (heel) kleine bouwbedrijven niet wordt gelast. Deze aanname is in het onderzoek bevestigd: vooral in de grotere bouwbedrijven (globaal: tussen twintig en vijftig werknemers) wordt gelast. Deze bedrijven beschikken vaak over een aparte afdeling technische dienst of een materieeldienst waar het laswerk wordt verricht. Laswerk In de sector bouw wordt - ten opzichte van de andere sectoren die in het onderzoek zijn betrokken het minst gelast. Achttien procent van de werknemers verricht weleens laswerk. Over het algemeen is lassen bij deze bedrijven bovendien van ondergeschikt belang. De meeste geïnterviewde bedrijven hebben alleen enkele part-time lassers in dienst die hooguit een halve dag per week lassen.2 Geïnterviewde bouwbedrijven besteden het leeuwendeel van het laswerk uit aan onderaannemers. Een substantieel deel van het laswerk in de bouwsector betreft onderhoud en reparatie van materieel en gereedschap voor het eigen bedrijf. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het lassen van een afgebroken handvat van een betonmolen of ander materieel. Voor de meeste geïnterviewde bedrijven is dit (vrijwel) het enige laswerk dat in het bedrijf voorkomt. Er wordt in de bouwsector relatief weinig laswerk verricht voor derden. Lasproces Bij de meeste geïnterviewde bedrijven wordt hoofdzakelijk MIG/MAG en BMBE gelast. MIG/MAG wordt door deze bedrijven als lasproces vooral in het bedrijf zelf toegepast terwijl BMBE vooral wordt gebruikt voor laswerk op locatie.3 Bij geen van de geïnterviewde bedrijven komt TIG-lassen voor. Eén onderhoudsbedrijf van tramrails last onder poederdek. Eén klein aannemersbedrijf last af en toe autogeen. Het gros van het laswerk is constructielaswerk. Er wordt vrijwel uitsluitend staal gelast. Andere materialen (zoals aluminium) komen af en toe voor. Pijplassen is bij de geïnterviewde bedrijven niet of nauwelijks aan de orde. Niveau en complexiteit Het laswerk in de bouw is meestal eenvoudig: niveau en complexiteit van het laswerk blijven beperkt. Dit hangt samen met de wijze waarop bedrijven hun kwaliteitseisen formuleren: als het maar vast zit... en als het afbreekt merken we het wel...
1
Dit is een belangrijke nevenactiviteit voor het betreffende bouwbedrijf. Daarin is laswerk aan de orde. Eigenlijk valt dit onder de sector transport. Voor bouwprojecten heeft het bedrijf geen lassers in dienst. 2
Bij elf geïnterviewde bedrijven zijn in totaal 46 vaste werknemers die lassen. Hieronder zijn elf voltijdlassers (24%) en 35 deeltijdlassers (76%). Uit de interviews komt dus vooral het deeltijdkarakter van het laswerk tot uiting. Uit de telefonische enquête echter komt de sector bouw juist naar voren als een sector waarin relatief meer voltijdlassers voorkomen. In de telefonische enquête bedraagt het aantal voltijd lassers 57%.
De cijfers van de telefonische enquête zijn gebaseerd op een veel groter aantal bedrijven en dus het meest betrouwbaar. In de elf interviews is één bedrijf aangetroffen waar twintig deeltijdlassers werken. Als dit bedrijf buiten beschouwing zou worden gelaten stijgt het aantal voltijdlassers bij de geïnterviewde bedrijven tot 44%. 3
BMBE-lasapparatuur is lichter en handzamer dan MIG/MAG-lasapparatuur. Bovendien is BMBE minder windgevoelig. Op locatie (bijvoorbeeld buiten) wordt daarom meestal met elektroden gelast. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
63
Handvaardigheidsniveau Het handvaardigheidsniveau van de lasser in de bouw kan geschat worden op de NIL-niveaus 1 en 2. De meeste bouwbedrijven kennen overigens de NIL-niveaus niet. Kwaliteit, certificering en keur Aansturing Werknemers in de bouw die lassen worden in (zeer) beperkte mate aangestuurd: zij lassen vooral naar eigen inzicht. Indien sprake is van aansturing door een direct leidinggevende, betreft het vaak mondelinge instructies. Incidenteel wordt gebruik gemaakt van tekeningen of schetsen. Een beperkt aantal bouwbedrijven past WPS'en toe. Het betreft bijvoorbeeld een bedrijf dat silo's bouwt en een bedrijf dat tramrails 'oplast'. In beide bedrijven is sprake van laswerk dat volgens een voorgeschreven en door de opdrachtgever goedgekeurd proces moet worden uitgevoerd.1 Controle intern Het laswerk wordt vooral visueel gecontroleerd. Bij sommige bouwbedrijven vindt een nadere interne controle plaats als het gaat om laswerk voor derden. Ook die nadere controle is echter meestal visueel. Controle extern en keur Certificering van het laswerk is voor bouwbedrijven vrijwel nooit aan de orde. Tien van de elf geïnterviewde bedrijven hebben geen gecertificeerde lassers. Eén bedrijf heeft wel een gecertificeerd lasser. Dit is een monteur die een NIL-certificaat heeft voor BMBE op niveau 2. Het bedrijf verlangt deze certificering uit veiligheidsoverwegingen, de opdrachtgever heeft dit gevraagd noch geeist.2 Er is nauwelijks sprake van externe controle op het laswerk. Bedrijven die alleen voor eigen onderhoud en reparatie lassen hebben hier niet mee te maken. Voor de overige bedrijven geldt echter ook bijna allemaal dat de opdrachtgever geen controle op het laswerk uitvoert. Twee bedrijven hebben wel te maken met externe controle van het laswerk. Dit zijn bedrijven waar ook volgens WPS'en wordt gelast, en die eerder zijn aangehaald onder het kopje 'aansturing': • Het bedrijf dat silo's maakt doet dat volgens het KIWA-keurmerk. De gehele bouw van de silo (mestbassin), van het betongieten tot het lassen van de stalen banden rondom de silo, valt onder deze keur.3 • Bij het bedrijf dat tramrails 'oplast' heeft de opdrachtgever eenmalig de toegepaste lasmethode gecontroleerd. De las moet een bepaalde hardheid hebben. Daarvoor zijn door de RTD testen gedaan waarbij het lasproces is vastgelegd. Zolang het bedrijf volgens deze vastgestelde lasmethode werkt, is verdere controle overbodig. Bedrijfscertificering Van de elf geïnterviewde bedrijven zeggen er twee in het bezit te zijn van een ISO-certificaat. Eén van deze bedrijven heeft bovendien het VCA-certificaat. Vier bedrijven zijn bezig het ISOcertificaat te behalen. 1
Om de silo's worden ijzeren banden gelast volgens een vastgestelde lasmethode. De versleten tramrails worden opgelast (dwz. van een extra laag voorzien). Deze extra laag moet voldoende hardheid hebben. Ook dit lasproces vindt plaats volgens een vastgestelde en door de opdrachtgever goedgekeurde lasmethode.
2
De gecertificeerde werknemer is onderhoudsmonteur voor apparatuur die gebruikt wordt voor wegwerkzaamheden, zoals asfalteermachines.
3
KIWA keurt tweejaarlijks de silo's die onder KIWA-keur zijn vervaardigd.
64
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Trends en ontwikkelingen Geïnterviewde bouwbedrijven kunnen zich moeilijk een voorstelling maken van trends en toekomstige ontwikkelingen in het laswerk. Daarvoor besteedt men te weinig aandacht aan het lassen. De bedrijven in de bouw waarvoor lassen relatief iets meer van belang is, zien echter evenmin relevante trends of ontwikkelingen op lasgebied. Arbeidsmarkt Van alle onderzochte sectoren wordt in de bouw het minst gelast: bij achttien procent van de bedrijven is laswerk aan de orde. In totaal zijn er 3.250 vaste werknemers die laswerk verrichten. Meer dan de helft van die werknemers heeft lassen als dagtaak (57%, dit zijn 1.850 vaste werknemers). Het aantal inleenkrachten die in de sector bouw laswerk verrichten blijft beperkt: negentig inleenkrachten, waarvan eenderde deel voltijds last. Werving en selectie In de sector bouw is werving van lassers nauwelijks aan de orde. Twee van de elf geïnterviewde bedrijven verwachten dat zij het komende jaar mogelijk iemand aan zullen nemen voor laswerk. Het betreft hier één voltijdlasser en één deeltijdlasser. De overige bedrijven zeggen niemand nodig te hebben voor (onder andere) laswerk. Inleenkrachten In de bouw geldt de onderlinge afspraak dat niet met inleenkrachten wordt gewerkt. 3.9
Installatietechniek
Inleiding In de installatietechniek gaat het om loodgieters-, fitterswerk en installatie van sanitair, en om de installatie van CV- & luchtbehandelingsapparatuur.1 Voorafgaande aan de specifieke omschrijving van de situatie in de installatietechniek ten aanzien van het laswerk, worden in onderstaand overzicht alle kerngegevens van de sector installatietechniek kort herhaald. Sector: Installatietechniek
Kerngegevens *
Aantal bedrijven in sector volgens KvK
5.064 bedrijven **
Percentage bedrijven waar wordt gelast
28%
Totaal aantal vaste werknemers die lassen
Plm. 4.770 vaste werknemers, wv. 640 voltijds (13%)
Totaal aantal inleenkrachten die lassen
Plm. 330 inleenkrachten, wv. 230 voltijds (70%)
Lasproces meer dan gemiddeld toegepast
Autogeenlassen
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Pijplassen
* **
1
Bron: telefonische enquête bedrijven. Bron: KvK/Databank 1994 (volgens BIK'95).
Bedrijfsindeling KvK 1994 (volgens BIK'95). DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
65
Typering sector en bedrijven De installatiebedrijven waar wordt gelast zijn met name actief in de toelevering aan de bouw, en daarvan met name utiliteitsbouw (scholen, kantoren, nutsbedrijven). De meeste installatiebedrijven installeren verwarming,- koeling- en/of luchtbehandelingssystemen. Daarnaast wordt ook storing en onderhoud verricht aan dergelijke installaties. Opbouw grootteklassen De sector installatietechniek wordt gekenmerkt door een relatief groot aandeel van kleine bedrijven: 77% van de bedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst, waarvan zestig procent minder dan vijf werknemers.1 Het percentage grote bedrijven (vijftig of meer werknemers) blijft met drie procent beperkt.2 Laswerk De sector installatietechniek heeft - ten opzichte van de andere onderzochte sectoren - het op een na laagste percentage bedrijven waar laswerk wordt verricht, namelijk 28% (alleen de bouw scoort met 18% lager). Van de ongeveer 65.000 werknemers verrichten minder dan vijfduizend werknemers laswerkzaamheden (dit is ongeveer zeven procent). Het grootste deel daarvan heeft lassen als deeltaak. In de installatietechniek is zowel nieuwbouw (montage, installatie) aan de orde als storing en onderhoud (reparatielaswerk). De nadruk ligt bij de meeste bedrijven op de nieuwbouw. Voornaamste gegeven van het laswerk in de installatietechniek is het feit dat vooral op locatie wordt gewerkt. Een deel van de bedrijven voert echter ook voorbereidende werkzaamheden binnen het eigen bedrijf uit; daardoor kan het verblijf op locatie tot een minimum worden beperkt. Het laswerk in de werkplaats heeft een vrij sterke overlap met constructie- en montagewerk. Voorzover mogelijk worden delen van de installatie in de werkplaats (bijvoorbeeld verdeelstukken) voorgelast en -gemonteerd. Het installatiewerk vindt echter logischerwijs altijd op locatie plaats. Lassen wordt in de installatiebranche vooral toegepast bij CV-installaties (met name grote diameters), bijvoorbeeld in de utiliteitsbouw. Daarnaast wordt geleverd aan grote projecten, waarbij woningbouwverenigingen de opdrachtgever zijn (bijvoorbeeld appartementencomplexen). Tot slot wordt gelast aan installaties bestemd voor de industrie/bedrijven (bijvoorbeeld petrochemie, nutsbedrijven). Vooral kleine installatiebedrijven richten zich op storing en onderhoud van CV-installaties in woonhuizen. Het belang van laswerk in deze activiteit is echter tanende, omdat in toenemende mate met kunststofleidingen en klemkoppelingen wordt gewerkt (zie 'Trends en ontwikkelingen'). Het overgrote deel van het laswerk betreft pijplassen (pijpen, buizen, leidingen). Een klein deel is constructielaswerk; dit vindt met name plaats in de voorbereidende fase (deels in het bedrijf, deels op locatie). In de installatietechniek worden vooral staalsoorten gelast. Het aanverwante hardsolderen heeft betrekking op het verbinden van koper. Lasproces In de installatietechniek wordt vooral autogeen gelast. Daarnaast zijn de processen BMBE en MIG/MAG van belang. TIG komt in de installatietechniek vrij weinig voor. Op locatie hebben de meeste installateurs voorkeur voor Autogeenlassen; de MIG/MAG-apparatuur 1 Alleen de landbouwmechanisatie (87% minder dan tien werknemers) en de transportmiddelenindustrie (83% minder dan tien werknemers) hebben relatief meer kleine bedrijven. 2
Gegevens van de KvK betreffende 1994.
66
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
is minder mobiel dan de Autogeenapparatuur. Bovendien heeft Autogeenlassen het voordeel dat kan worden voorverwarmd. Voorbereidende laswerkzaamheden in het bedrijf zelf (constructielassen) worden veelal MIG/MAG gelast. Een aanverwante verbindingstechniek is hardsolderen: een deel van de installateurs past dit proces toe bij het verbinden van koperen leidingen. Voordeel van hardsolderen is dat men de pijpen met de vlam kan voorverwarmen en manipuleren. Hardsolderen wordt bovendien beschouwd als een makkelijker lasproces dan bijvoorbeeld Autogeenlassen of MIG/MAG-lassen. Niveau en complexiteit Het laswerk in de installatietechniek wordt door bedrijven beschouwd als vrij eenvoudig. De moeilijkheidsgraad van het laswerk in deze branche wordt vooral bepaald door de omstandigheden en posities waarin de monteurs moeten lassen. Wat praktijkvaardigheden betreft zitten de monteurs/lassers volgens de bedrijven boven het niveau van basisvaardigheden. Een directeur van een klein installatiebedrijf, die zelf ook nog last, omschrijft de moeilijkheidsgraad van het laswerk in de installatietechniek als volgt: Lassen in de praktijk, dat is vier meter hoog op een ladder, met meer dan vijf meter slang tussen je zuurstoffles en lastang, en dan met behulp van een spiegel in een rottig hoekje iets lassen waar je nauwelijks bij kunt... Het is niet het laswerk dat moeilijk is, het is vooral de positie en de omgeving waarin moet worden gelast. dat vergt improvisatievermogen en creativiteit van de installatiemonteur/-lasser. Handvaardigheidsniveau Bij de bedrijven is nagegaan in hoeverre kon worden aangegeven op welk NIL-niveau de installatiemonteurs zich bevinden. Daarbij is gebleken dat slechts een beperkt aantal bedrijven op de hoogte is van de NIL-systematiek. Daardoor is het niet mogelijk een gemiddeld niveau van vaardigheden te bepalen. Wel is duidelijk dat het veelal beperkt blijft tot niveau van basisvaardigheden, met andere woorden, NIL-niveau 1 en 2. Kwaliteit, certificering en keur Aansturing In de installatietechniek wordt het laswerk vooral aangestuurd door middel van tekeningen, eventueel aangevuld met mondelinge toelichting. Nergens is sprake van lasmethodebeschrijvingen. De monteurs kunnen op basis van de meegeleverde tekening het laswerk verrichten. De tekenkamer levert de tekening van een nieuwe installatie aan. Daarin vormt het laswerk een onderdeel. De zelfstandige installatiemonteur kan uit de tekening afleiden waar hij lassen moet aanbrengen, en hoe hij dat moet doen. In de installatietechniek bestaan geen leidinggevenden of afdelingen die zich bezighouden met specifiek de aansturing van het laswerk. Controle intern Een aantal respondenten formuleert de kwaliteitseisen in de installatietechniek als volgt: Als het maar vast zit... en als het maar niet lekt... In de meeste gevallen zijn druk en temperatuur van de te lassen installaties niet zodanig dat stringenter kwaliteits- (en veiligheids)eisen aan de orde zijn. De druk van bijvoorbeeld waterleidingen blijft beperkt tot enkele bars. Sommige bedrijven voeren zelf drukproeven uit op anderhalf maal de gemiddelde druk, om zeker te weten dat alle lassen sluiten. Meestal blijft de controle van de kwaliteit van de las beperkt tot visuele controle. Daarbij is het esthetisch argument van ondergeschikt belang, de lassen in de installatie worden toch meestal aan het oog onttrokken. Bij de visuele controle wordt vooral gelet op de aanhechting en de vorm en afdichting van de las.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
67
Controle extern en keur Voor bepaalde produkten of installaties zijn externe controles (keur) van belang. Keur is bijvoorbeeld aan de orde bij leidingwerk van pijpen met een diameter van meer dan zestig millimeter (twee duim), en/of voor gasleidingen of stoomleidingen. Een voorbeeld van een keuringsinstantie is Gastec. Soms bepaalt de opdrachtgever dat certificering van het laswerk aan de installatie extern moet worden gecontroleerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor woningbouwverenigingen of nutsbedrijven. Bij externe controle en certificering wordt bepaald op hoeveel punten de las moet worden gecontroleerd. Het gaat daarbij vooral om controles door middel van radiografisch onderzoek (röntgenfoto's, fotolassen).1 Het aantal vereiste foto's (controlepunten) per installatie wordt bijvoorbeeld aangegeven als 'tien procent plus één'. In de meeste gevallen heeft de keur betrekking op produkt of procedure, los van de vraag of de betreffende lasser gecertificeerd is (als persoon).2 In het onderzoek in deze sector zijn nauwelijks bedrijven aangetroffen die eigen installatiemonteurs laten certificeren. Daarvoor komt gecertificeerd laswerk op te kleine schaal voor (het loont niet de moeite). Bedrijven in de installatietechniek hanteren om die redenen ten aanzien van gecertificeerd laswerk twee strategieën. Deze worden afhankelijk van de keur en de eis van de opdrachtgever toegepast.3 De eerste strategie is dat gecertificeerde lassers worden ingehuurd (inleenkrachten). Dit gebeurt echter niet zeer veelvuldig: over de gehele sector bezien zijn dit er ongeveer 330 (zie hoofdstuk 2 'Contouren van de lasmarkt'). De tweede strategie is dat men de fotolassen laat leggen door eigen installatiemonteurs/lassers. Dit zijn vooral de ervaren en handvaardige monteurs. Bedrijven in de installatietechniek stellen zich hierbij pragmatisch op: wanneer het gaat om produktcertificering is persoonscertificering in principe overbodig. De fotolassen worden extern gecontroleerd. Dankzij de relevante ervaring van de installatiemonteurs/lassers die deze fotolas leggen, worden volgens de betreffende bedrijven weinig fotolassen afgekeurd. Onze ongecertificeerde lassers doen daarin niet onder voor gecertificeerde lassers, zeggen bedrijven. Met andere woorden, niet-gecertificeerde werknemers kunnen laswerk leveren dat gecertificeerd wordt. In het verlengde hiervan is gebleken dat het NIL-certificatenstelsel in de sector installatietechniek vrij onbekend is: slechts een kleine minderheid van de geïnterviewde bedrijven kent het NIL. Geen van die bedrijven heeft haar werknemers door NIL laten certificeren. Enkele bedrijven zijn overigens wel in staat om haar installatiemonteurs/lassers in te schalen op het handvaardigheidsniveau (schaal 1 tot en met 4). Bedrijfscertificering In de installatietechniek zijn verschillende bedrijfscertificaten van belang. Zes van de tien geïnterviewde bedrijven hebben een bedrijfscertificaat: • Twee bedrijven hebben het certificaat 'waarborginstallateur' (ook wel waarborgcertificaat genoemd). Enkele andere bedrijven willen dit certificaat op termijn behalen. Het waarborgcertificaat is speciaal voor installatiebedrijven ontwikkeld. Het betreft een specificatie van de ISO-systematiek naar de installatietechniek. Volgens de bedrijven neemt het aantal bedrijven met een waarborg de laatste jaren steeds verder toe. De meeste bedrijven vinden dit een goede ontwikkeling. Een kleiner bedrijf noemt het echter onzin en de doodsteek voor kleinere bedrijven. Wel is het zo dat opdrachtgevers steeds vaker vragen naar een 1
Bijvoorbeeld door RTD of SGS. Daarnaast wordt ook ultrasoon en magnetisch onderzoek uitgevoerd.
2
Volgens een respondent wordt de controle soms achterwege gelaten wanneer de gasleidingen door een gecertificeerd lasser zijn gelast. Andere respondenten spreken dit tegen.
3
Sommige opdrachtgevers vragen bijvoorbeeld om Stoomwezen. Dan is het van belang een gecertificeerd lasser in te zetten (Strategie 1). Andere opdrachtgevers willen dat er fotolassen worden gemaakt en gecontroleerd; dit geldt bijvoorbeeld voor gas- en nutsbedrijven. In dat geval is het niet van belang dat de lasser zelf een certificaat op zak heeft (Strategie 2).
68
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
• •
•
'waarborginstallateur'. Een bedrijf heeft het KIWA keurmerk (voor bovengrondse tanks). Een bedrijf had zowel een IS0 9001-certificaat als een VCA-certificaat. Het betreft een groot bedrijf, dat zich op diverse markten richt (naast specifieke CV-installaties ook werktuigbouw, meet- en regeltechniek, telematica, elektrotechniek, sprinklertechniek). De certificering is niet uitsluitend voor de installatiewerkzaamheden van belang.1 Twee bedrijven waren bezig met de voorbereiding op ISO 9001-certificering.
Trends en ontwikkelingen De meeste bedrijven constateren een afname van het laswerk. Belangrijkste oorzaak daarvan is het toenemende belang van kunststoffen en de dito toepassing van knelkoppelingen,2 vooral bij dunnere buizen en leidingen. Met name in de woningbouw zal het laswerk volgens geïnterviewde bedrijven gaan afnemen: de installaties zijn daar kleiner en de leidingen dunner. Ook in de utiliteitsbouw wordt steeds meer gewerkt met knelkoppelingen en kunststof leidingen, maar daar zal het laswerk niet zo snel afnemen of verdwijnen omdat dikkere leidingen van staal moeten zijn. Een andere trend in de installatietechniek is het toenemende belang van andere lasprocessen (MIG/MAG, maar ook TIG), ten nadele van het meer traditionele Autogeenlassen. Een aantal bedrijven geeft echter aan dat Autogeenlassen wellicht in belang vermindert, maar dat het proces nooit helemaal uit de installatietechniek zal verdwijnen. Arbeidsmarkt In de installatietechniek verrichten tegen de vijfduizend vaste werknemers laswerk (4.770). De meesten hebben lassen als deeltaak (87%). Daarnaast worden ongeveer zeshonderd inleenkrachten ingezet (640), waarvan zeventig procent lassen als dagtaak heeft. Vervanging en uitbreiding Het verloop onder installatiemonteurs is beperkt: bij de tien geïnterviewde bedrijven zijn in geheel 1995 minder dan vijf aankomend installatiemonteurs (in vaste dienst) aangenomen. Twee bedrijven hadden op moment van onderzoek nog een vacature openstaan. Over het algemeen vinden installatiebedrijven dat de vacatures voor installatiemonteurs moeilijk vervulbaar zijn. Een nadelig element daarbij is de mate waarin autogeen wordt gelast: dat lassen heeft minder aantrekkelijke kanten (hitte, vonken), waardoor de aantrekkingskracht voor potentiële nieuwkomers (bijvoorbeeld jongeren) beperkt is. Werving en selectie De werving en selectie van lassers verloopt in de installatietechniek vaak via het informele circuit. De monteurs beginnen meestal op een lager niveau en worden dan in het bedrijf verder opgeleid. Enkele bedrijven hebben werknemers in dienst die hun leerlingwezenopleiding in het bedrijf hebben gevolgd (Intechnium, SOM).
1 Dit bedrijf heeft verschillende vestigingen, en heeft in totaal meer dan achthonderd werknemers. Voor het onderzoek is de hoofdvestiging bezocht, waar ongeveer tweehonderdvijftig werknemers werken. Het laswerk aan installaties wordt verricht door de afdeling werktuigbouw. In totaal verrichten 45 installatiemonteurs laswerk. 2
De toepassing van knelkoppelingen hangt bij elk project af van de afweging van kosten en baten: wanneer is het goedkoper om niet te lassen maar een knelkoppeling te gebruiken? Doordat knelkoppelingen steeds goedkoper worden, valt de kosten-batenafweging steeds vaker ten nadele van het lassen uit. In kwalitatief opzicht doen knelkoppelingen volgens de meeste installatiebedrijven niet onder voor laswerk. Niet alle bedrijven zijn het hier overigens mee eens, volgens hen zal laswerk (voorlopig) toch beter zijn dan een knelkoppeling. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
69
Inleenkrachten Meer dan de helft van de geïnterviewde bedrijven werkt wel eens met inleenkrachten. Deze bedrijven hebben veelal een eigen bestand van inleenkrachten. De inleenkrachten komen veelal van bevriende relaties. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van uitzendbureaus.
70
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
4
Beroepsprofielen van lassers en werknemers die lassen
In dit hoofdstuk worden de beroepsprofielen in de onderzochte sectoren omschreven. Het gaat hierbij uitsluitend om werknemers in vaste dienst. Voor bepaalde beroepsprofielen is sprake van een direct en eenduidig verband met een specifieke sector, dat wil zeggen, sommige beroepsprofielen worden uitsluitend in bepaalde sectoren aangetroffen. Waar dit het geval is, zal worden verwezen naar de sectorbeschrijving in het voorafgaande hoofdstuk. Daarentegen zijn er beroepsprofielen die in meerdere sectoren worden aangetroffen. Ook dit zal in de betreffende profielomschrijvingen worden aangegeven. De volgende negen beroepsprofielen zijn onderscheiden: 1. Storings-/onderhoudsmonteur-A (SO-monteur-A) 2. Storings-/onderhoudsmonteur-B (SO-monteur-B) 3. Constructiewerker/-lasser 4. Lasser-A 5. Lasser-B 6. Installatiemonteur/-lasser 7. Landbouwmechanisatiemonteur 8. Scheepslasser 9. IJzerwerker Bij vier beroepsprofielen is onderscheid tussen een A- en B-niveau aangebracht. Het gaat om een strikt neutrale naamgeving, die duidt op een niveau-onderscheid: niveau B is hoger dan niveau-A. In elke paragraaf van dit hoofdstuk wordt een afzonderlijk beroepsprofiel omschreven. In het eerste deel van elke profielbeschrijving wordt ingegaan op: • de sectoren waarin het profiel voorkomt; • de functie- en profielnaam; • typering van het werk van de profielhouder; • opleiding en ervaring; • bijscholing en bijscholingsbehoefte. Vervolgens wordt schematisch het beroepsprofiel weergegeven. Daarin wordt voor alle relevante items aangegeven hoe het beroepsprofiel er uitziet (aantal profielhouders, hoofd- en neventaken, inhoud van het laswerk, complexiteit, verantwoordelijkheid, transfer1 enz.). In de paragraaf (§ 4.10) wordt ingegaan op leidinggevenden van lassers. Ten aanzien van de gegeven aantallen profielhouders wordt opgemerkt dat het gaat om indicatieve cijfers (ramingen). Per beroepsprofiel wordt het totale aantal profielhouders weergegeven. Voor de profielen die in meerdere sectoren voorkomen gaat het om een optelling. In hoofdstuk 5 wordt een overzicht gegeven waarin alle ramingen van het aantal profielhouders worden uitgesplitst naar de sectoren waarin de profielen voorkomen (zie § 5.4).
1
Transfer geeft de mate aan waarin vaardigheden in andere situaties kunnen worden toegepast. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
71
4.1
Storings-/onderhoudsmonteur-A
Sectoren De SO-monteur-A is een veel voorkomend beroepsprofiel; hij is werkzaam in uiteenlopende bedrijven en sectoren. Behalve in de landbouwmechanisatie, de scheepsbouw en de installatietechniek is de SO-monteur-A werkzaam in alle onderzochte sectoren. Het betreft een algemeen beroepsprofiel met een sectorspecifieke invulling. Functienamen en profielnaam In de beroepspraktijk zijn voor het beroepsprofiel SO-monteur-A de volgende functienamen aangetroffen: monteur, storingsmonteur, onderhoudsmonteur, storings- en onderhoudsmonteur en mechanisch monteur. Het functieniveau wordt door bedrijven vaak aangegeven met voorvoegsels als 'hulp', 'tweede', 'eerste' en 'hoofd-'. De eerste monteur en de hoofdmonteur hebben meestal leidinggevende verantwoordelijkheden (meewerkend). Typering werk van profielhouder De SO-monteur-A vormt (als medewerker van de TD cq. het mechanisch onderhoud) de ondersteuning van de produktie. In zijn takenpakket ligt de nadruk op het repareren en in optimale conditie houden van machines en gereedschappen, dat wil zeggen op storing en onderhoud. Lassen is voor de SO-monteur-A een deeltaak. De tijd die hij aan lassen besteedt varieert sterk. Soms blijft het lassen beperkt tot hooguit een uurtje per week. De SO-monteur-A verricht geen laswerk volgens certificatienormen. Volgens de meeste bedrijven zegt dit echter niets over de handvaardigheid of vindingrijkheid van de SO-monteur-A, die is volgens hen vaak groot. Het werk van de SO-monteur-A is allround: hij moet in principe alle aspecten van het mechanisch onderhoud beheersen. Naast het laswerk zijn dat vaardigheden op het gebied van constructie, montage, assemblage, metaalbewerking, enzovoorts. Een essentiële vaardigheid van de SO-monteur-A is zijn vermogen om een storing te lokaliseren en analyseren. Hierover vindt veelal overleg met andere monteurs van de TD plaats. Het storings- en onderhoudswerk wordt vaak gezamenlijk uitgevoerd. Opleiding en ervaring Het opleidingsniveau van SO-monteur-A ligt rond LBO-niveau, aangevuld met bijscholing. Een enkeling heeft een opleiding op MBO-niveau genoten. Een deel van de profielhouders heeft in aansluiting op de reguliere opleiding een lascursus gevolgd, veelal op niveau van basisvaardigheden. Vooral met het oog op het allround-karakter van zijn werk, moet de SO-monteur-A over een gedegen werkervaring beschikken om zelfstandig te kunnen werken (en lassen). Volgens bedrijven duurt het enkele jaren voordat de monteur op dat niveau terecht komt. Het opdoen en uitbouwen van die ervaring vindt vooral 'on the job' plaats. Het leren kennen van de bedrijfseigen machines en gereedschappen is daarbij van cruciaal belang.1 Deze werkervaring wordt idealiter aangevuld met een stevige dosis inventiviteit, improvisatievermogen en gezond verstand. Dat helpt om de storing zo snel en effectief mogelijk te kunnen lokaliseren, analyseren en verhelpen. Het is vaak kunst- en vliegwerk, zegt een hoofd mechanisch onderhoud. Bijscholing en bijscholingsbehoefte De mate van bijscholing op lasgebied blijft voor dit profiel beperkt. Wanneer SO-monteurs-A cursussen hebben gevolgd, betreft het vooral basisvaardigheden lassen. De beperkte bijscholing hangt samen met de beperkte omvang van lassen als deeltaak. 1
Bijvoorbeeld wanneer een nieuwe machine wordt geïnstalleerd door de leverancier, zijn de eigen SO-monteurs-A aanwezig om te observeren, te leren, en soms om mee helpen.
72
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Ook de huidige (latente of manifeste) bijscholingsbehoefte van SO-monteurs-A is volgens de bedrijven beperkt. Af en toe worden SO-monteurs-A met onvoldoende lasvaardigheden naar een cursus gestuurd. Dit kunnen zowel aankomende SO-monteurs-A zijn als SO-monteurs-A die geruime tijd in het vak zitten maar volgens het bedrijf tekort schieten (theoretisch of praktisch). In de werving en selectie van SO-monteurs-A speelt lassen als instroomeis een ondergeschikte rol. Bedrijven laten in dat geval een juist aangenomen SO-monteur-A bijscholen op lasgebied. Tot slot is scholing soms van belang bij nieuwe ontwikkelingen in het bedrijf, zoals bij de aanschaf van nieuwe machines en/of apparaten, of een veranderend materiaalgebruik. Dergelijke ontwikkelingen kunnen er toe leiden dat SO-monteurs-A een nieuw lasproces moeten kunnen toepassen (bijvoorbeeld TIG). Overzicht 4
Beroepsprofiel storings-/onderhoudsmonteur-A
Item
SO-monteur-A
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
• • • • • • • •
Aantal profielhouders
Tussen 12.850 en 15.800
Hoofdtaak
Het op gang houden van de produktie. Dat wil zeggen: het voorkomen en verhelpen van storingen die zich in machines en gereedschappen voordoen (mechanisch onderhoud).
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Lassen is deeltaak, maar de tijdsbesteding varieert sterk. Lassen blijft soms beperkt tot hooguit een uurtje per week (incl. voorbereiding en in-/afstelling apparatuur). De tijdsbesteding aan lassen (tbv. reparaties) is echter in hoge mate onvoorspelbaar; een storing komt in principe altijd onverwacht. Daardoor kan de tijdsbesteding aan lassen per dag en per week sterk uiteenlopen. Lassen tbv. van onderhoud daarentegen kan door de TD wel in zekere mate worden gepland (bv. wanneer produktie of machine stil ligt).
Neventaken
• • • •
Werkplek
Thuisbasis van de SO-monteur-A is de werkplaats: daar huist de technische dienst, verantwoordelijk voor het mechanisch onderhoud. Storings- en onderhoudswerk kan zowel in de werkplaats als op de werkvloer (aan de machine) worden uitgevoerd, afhankelijk van omstandigheden en mogelijkheden.
Voorbereiding lassen a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. Industrie, metaal: lassen in beperkte mate op basis van tekeningen; meestal 'op zicht'. Bouw: soms met tekeningen, soms uitsluitend op basis van ervaring. b. WPS niet of nauwelijks van belang
(Petro)chemische industrie Overige industrie (zonder (petro)chemische industrie) Basismetaal Metaalproduktenindustrie Machine-industrie Elektrotechnische industrie (beperkte aantallen) Overige transport (zonder scheepsbouw) Bouw
Constructie/constructiebankwerken Metaalbewerking Demontage/montage (Assistentie bij) opbouw/assemblage nieuwe machines
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
73
Vervolg overzicht 4 Item
SO-monteur-A
Uitvoering lassen: a. Lasproces b. Type laswerk c. Materialen
a. In principe alle lasprocessen. Keuze voor lasproces hangt af van verschillende factoren: • waar moet worden gelast (werkvloer of werkplaats)? Op de werkvloer vooral met Autogeen en BMBE, in de werkplaats vooral MIG/MAG en TIG. • gaat het om constructie- of om pijplaswerk? Constructielassen in principe met alle processen, maar relatief vaker met Autogeen en BMBE; Pijplassen vooral met TIG en MIG/MAG. • hoe snel moet de las worden gelegd? Lassen om storingen op te lossen zijn in hoge mate bepalend voor de procesvoortgang. Als de produktie stil ligt wordt gekozen voor het snelste proces, bijvoorbeeld BMBE of MIG/MAG. TIG is dan vaak te langzaam. • sector Bijvoorbeeld in de (staal)bouw ligt de nadruk op MIG/MAG en BMBE. • persoonlijke voorkeur cq. specialisme van de profielhouder. Wanneer meerdere lasprocessen mogelijk zijn kan de persoonlijke voorkeur en/of het specialisme van de lasser een rol spelen. b. Nadruk op (eenvoudig) constructielassen. Pijplassen is in mindere mate van belang. c. Groot scala van materialen: nadruk ligt op staal. Afhankelijk van sector, bedrijf en produkt komen in principe echter alle materialen voor (ferro, non-ferro).
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
a. Beperkte kwaliteitseis. Vooral als het maar vast zit... b. Interne controle beperkt. Leidinggevende TD houdt toezicht.
Certificering en keur
Geen certificaten, verricht geen laswerk tbv. keur. Moet laswerk waarbij certificering aan de orde is overlaten aan gecertificeerde collega's, dan wel aan gecertificeerde inleenkrachten.
Complexiteit
Nadruk op eenvoudig laswerk. Beperkte complexiteit.
Niveau handvaardigheid
Vooral basisvaardigheden.
Zelfstandigheid
Kleine bedrijven: SO-monteur-A heeft grote zelfstandigheid. Grote bedrijven: Vaker sprake van Technische Dienst. Daarin is de SOmonteur-A redelijk zelfstandig. Binnen TD overleg over laswerk. Supervisie van leidinggevende TD.
Verantwoordelijkheid
Beperkt.
Transfer
Heeft allround vaardigheden (van alles een beetje). Op veel plekken inzetbaar, maar vooral minder complexe laswerkzaamheden. Nadruk op praktisch improvisatievermogen.
74
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
4.2
Storings-/onderhoudsmonteur-B
Sectoren De storings- en onderhoudsmonteur-B (SO-monteur-B) wordt aangetroffen in drie van de negen onderzochte sectoren: de (petro)chemische industrie, de basismetaal en de (staal)bouw. Verhoudingsgewijs zijn de meeste SO-monteurs-B werkzaam in de (petro)chemische industrie; in de basismetaal en bouw gaat het om (zeer) beperkte aantallen. Functienamen en profielnaam De functienamen van de SO-monteur-B zijn in principe dezelfde als die van de SO-monteur-A (monteur, storings- en onderhoudsmonteur enz.). Soms komen lasserskwalificaties tot uitdrukking in de aanduiding 'certificaatlasser' (als toevoeging op de eigenlijke functienaam). Typering werk van profielhouder Dit beroepsprofiel staat in verband met het hieraan voorafgaande profiel van de SO-monteur-A. Het voornaamste verschil doet zich voor in het laswerk. Over het algemeen kan worden gesteld dat de SO-monteur-B op een hoger niveau last dan de SO-monteur-A, en dat hij het laswerk verricht volgens certificatienormen. De SO-monteur-B heeft lasserskwalificaties voor relatief hoogwaardig laswerk; bij uitzondering heeft hij (ook) certificaten voor eenvoudig laswerk. Tot slot kan worden opgemerkt dat de SO-monteur-B niet uitsluitend laswerk verricht volgens certificatienormen, maar in principe alle voorkomende laswerkzaamheden. Het belangrijkste verschil tussen de SO-monteur-A en SO-monteur-B is het extra laswerk dat laatstgenoemde kan en mag verrichten: laswerk dat volgens certificatienormen moet worden verricht, en eventueel ten behoeve van certificering radiografisch of met een andere niet-destructieve methode moet worden gecontroleerd. Afhankelijk van de wens of eis van het bedrijf - i.c. de interne kwaliteitsdienst - of de leverancier (bv. van machines of gereedschappen) is de SO-monteur-B in bezit van lasserskwalificaties (certificaten). Daarnaast verschillen beide profielen op de aspecten tijdsbesteding, handvaardigheid, lasproces, laswerk enzovoorts. Opleiding en ervaring Het opleidings- en ervaringsniveau van de SO-monteur-B ligt ten opzichte van de SO-monteur-A iets hoger: LBO-niveau of een leerlingwezenopleiding (bv. SOM), aangevuld met bijscholing. Een enkeling heeft een opleiding op MBO-niveau genoten. In aansluiting daarop heeft de SO-monteur-B meer bijscholing op lasgebied gevolgd, teneinde zijn lasserskwalificaties te verwerven en behouden. Het ervaringsniveau van de SO-monteur-B is veelal hoog. Volgens bedrijven duurt het ettelijke jaren voordat iemand op het vereiste niveau van handvaardigheid, zelfstandigheid en kennis zit. Idealiter komt het gewenste opleidings- en ervaringsniveau van de profielhouder tot uitdrukking in het vermogen om storingen snel te lokaliseren, analyseren en verhelpen. Bijscholing en bijscholingsbehoefte Het belang van bijscholing hangt voor dit profiel samen met de certificeringseisen waaraan de SOmonteur-B moet (blijven) voldoen. De SO-monteur-B moet zijn laskennis en lastechnieken op peil houden. Het gaat zowel om de handvaardigheid als om de theoretische achtergronden van processen en technieken (bijvoorbeeld het lassen van non-ferromaterialen). De meeste bedrijven verzorgen dan ook regelmatig bijscholing voor SO-monteurs-B. Het gaat daarbij vooral om de hogere niveaus (NIL 3 en 4 en vergelijkbare niveaus).
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
75
Overzicht 5
1
Beroepsprofiel storings-/onderhoudsmonteur-B
Item
SO-monteur-B 1
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
• • •
Aantal profielhouders
Tussen 1.150 en 1.450
Hoofdtaak
Het op gang houden van de produktie. Dat wil zeggen: het voorkomen en verhelpen van storingen die zich in machines en gereedschappen voordoen (mechanisch onderhoud). De SO-monteur-B verricht daarvoor onder meer het gecertificeerde laswerk.
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Lassen is deeltaak. Voor de SO-monteur-B is lassen echter een belangrijker deeltaak dan voor de SO-monteur-A. Zijn tijdsbesteding varieert van enkele uren tot twintig uur per week (incl. voorbereiding en in-/afstelling apparatuur).
Neventaken
• • • • •
Werkplek
Thuisbasis van de SO-monteur-B is de werkplaats: daar huist de TD, verantwoordelijk voor het mechanisch onderhoud. Storings- en onderhoudswerk kan zowel in de werkplaats als op de werkvloer (aan de machine) worden uitgevoerd, afhankelijk van omstandigheden en mogelijkheden.
Voorbereiding lassen: a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. Industrie, metaal: lassen zowel 'op zicht' als op basis van tekeningen (relatief meer volgens tekening dan de SO-monteur-A in industrie en metaal). Bouw: soms met tekeningen, soms uitsluitend op basis van ervaring. b. WPS vaak van toepassing, vooral voor certificaatlaswerk. Een aantal bedrijven is bezig het laswerk voor storing en onderhoud vast te leggen in WPS-en, zodat men in de toekomst uit een archief kan putten en sneller en efficiënter kan werken. Voor een deel van het laswerk tbv. storing en onderhoud zal een WPS echter onmogelijk blijven, vanwege het onvoorspelbare karakter van veel storingen en het daaruit voortvloeiende laswerk.
Uitvoering lassen: a. lasproces b. type laswerk c. materialen
a. In principe alle lasprocessen. Keuze voor lasproces hangt af van verschillende factoren (zie profiel SO-monteur-A). Ook hier geldt dat lassen (en de daarvoor benodigde tijd) bepalend is voor de procesvoortgang. De SOmonteur-B werkt relatief vaker met MIG/MAG en TIG dan de SOmonteur-A. Relatief veel certificaatlaswerk moet worden uitgevoerd met TIG. b. Constructielassen en pijplassen. Voor het certificaatlaswerk ligt de nadruk op pijplassen. c. Groot scala van materialen: nadruk ligt op staal. Afhankelijk van sector, bedrijf en produkt komen in principe echter alle materialen voor (ferro, non-ferro).
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
a. Kwaliteitseisen lopen uiteen van Als het maar vast zit... tot de voorgeschreven eisen voor certificaatlaswerk (omschreven in WPS). Die kwaliteitseisen liggen hoger dan de algemene eisen. b. Beperkte interne controle. Leidinggevende TD houdt toezicht. Over certificaatlaswerk meer overleg en strengere controle.
(Petro)chemische industrie Basismetaal (beperkte aantallen) Bouw (beperkte aantallen)
Constructie/constructiebankwerken Metaalbewerking Demontage/montage (Assistentie bij) opbouw en assemblage van nieuwe machines. Nieuwbouw (bv. van tanks of vaten)
Op een aantal punten overlappen de beroepsprofielen van de SO-monteur-A en SO-monteur-B elkaar.
76
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Item
SO-monteur-B
Certificering en keur
Naast ongecertificeerd laswerk verricht de profielhouder ook gecertificeerd laswerk tbv. storing en onderhoud. Certificaatlaswerk vooral van belang voor storing en onderhoud van specifieke machines of produktiemiddelen. Certificering t.g.v.: • bedrijf zelf: uit overwegingen van kwaliteit en veiligheid hanteren (vooral de grotere bedrijven) • leverancier: ivm. garantie of het in optimale conditie houden van bepaalde geleverde machines (status: advies, eis) moet de lasser in bezit zijn van lasserskwalificaties Voorbeelden van certificaten: NIL, Stoomwezen, TüV, ASME.
Complexiteit
Zowel eenvoudig als hoogwaardig laswerk. De SO-monteur-B beheerst ook het lassen van non-ferromaterialen zoals aluminium (beter dan de SOmonteur-A). Het lassen van non-ferromaterialen (vooral aluminium) is moeilijker dan het lassen van ferro-materialen, vooral vanwege de warmtebeheersing.
Niveau handvaardigheid
Zowel basisvaardigheden als gevorderde vaardigheden. Voor lassen van nonferromaterialen of het lassen van pijpen en leidingen zijn vooral gevorderde handvaardigheden nodig.
Zelfstandigheid
Grote zelfstandigheid. Over certificaatlaswerk vindt regelmatig overleg plaats binnen de TD, met de interne kwaliteitsdienst (of kwaliteitsinspecteur), of eventueel met het certificerende instituut.
Verantwoordelijkheid
Over het geheel bezien beperkt. Een deel van de SO-monteurs-B heeft echter al enige leidinggevende verantwoordelijkheden. Op termijn is in principe doorgroei naar niet-meewerkend leidinggevende functies mogelijk.
Transfer
Wat lassen betreft is de transfer van de SO-monteur-B groter dan die van de SO-monteur-A: hij is meer gericht op en gespecialiseerd in lassen, bezit daarin meer vaardigheden en kan op meer laswerk en ook gecompliceerder laswerk worden ingezet. Tegelijkertijd is de SO-monteur-B als monteur minder allround inzetbaar dan de SO-monteur-A (die in het algemeen meer allround vaardigheden en een groter praktisch improvisatievermogen bezit).
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
77
4.3
Constructiewerker/-lasser
Sectoren Het profiel constructiewerker/-lasser is een algemeen en veel voorkomend profiel. De profielhouder is in grote aantallen werkzaam in de sectoren metaalproduktenindustrie, machine-industrie, en in mindere mate in de basismetaal, transportmiddelenindustrie (zowel in scheepsbouw als in de overige transport), bouw (met name staalbouw), installatietechniek en elektrotechnische industrie. Samen met de SO-monteur-A komt de constructiewerker/-lasser in de meeste (deel)sectoren voor, namelijk in acht van de elf onderscheiden (deel)sectoren. Het profiel draagt vele aspecten van metaalbewerking in zich. Functienamen en profielnaam De meest gangbare functienamen zijn constructiebankwerker en constructiewerker. Daarnaast gelden functienamen als bankwerker, metaalbewerker. In de transportmiddelenindustrie gaat het om carrosseriebouwers en chassisbouwers. De profielhouder heeft constructiewerk (of constructiebankwerken) als hoofdtaak; lassen is een belangrijke deeltaak. Om die reden is hier gekozen voor de profielnaam 'constructiewerker/-lasser'. Typering werk van profielhouder De constructiewerker/-lasser heeft als voornaamste taak het vervaardigen van constructies. Tot het constructiewerk behoren in principe alle vaardigheden van metaalbewerking, zoals buigen, knippen, boren, zagen, monteren/assembleren, afwerken, nabewerken (vijlen, slijpen, afbramen) enzovoorts. Hechten en lassen vormen onderdeel van het pakket van taken en werkzaamheden van de constructiewerker/-lasser. Gemiddeld besteedt de constructiewerker/-lasser maximaal de helft van zijn tijd aan laswerk (inclusief voorbereiding, uitvoering en nabewerking).1 De rest van de tijdsbesteding betreft constructiewerkzaamheden. Opleiding en ervaring De constructiewerker/-lasser bevindt zich meestal op LBO-niveau. In een aantal gevallen is dit aangevuld met SOM (constructiebankwerken, constructiewerken/-lassen) of VOC (Vakopleiding Carrosseriebedrijf). Meestal is aansluitend op de reguliere opleiding bijscholing gevolgd op lasgebied (met name basisvaardigheden). Het werk van de constructiewerker/-lasser is over het algemeen niet seriematig. Ruime praktijkervaring is van doorslaggevend belang voor het goed kunnen uitoefenen van de functie. De constructiewerker/-lasser moet er in groeien. Bijscholing en bijscholingsbehoefte Een deel van de constructiewerker/-lassers heeft een leerlingwezenopleiding gevolgd of voltooid, waarin een moduul werd besteed aan lassen. Derhalve beschikten zij al over basisvaardigheden toen zij in dienst traden als (aankomend) constructiewerker. Voor de overige constructiewerker/-lassers geldt dit niet, en betreft de bijscholing vooral de basisvaardigheden. Daarnaast wordt af en toe bijgeschoold, bijvoorbeeld een cursus voor nieuwe apparatuur of een opfriscursus theorie. De meeste bedrijven eisen voor constructiewerker/-lassers basisvaardigheid van de lasprocessen MIG/MAG en BMBE (en soms TIG). Bij de werving- en selectieprocedure laten sommige bedrijven de constructiewerker/-lasser in spe eerst proeflassen.
1
Het aantal lasuren verschilt per bedrijf. Lassen vormt echter vrijwel nooit de hoofdtaak.
78
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Overzicht 6
Beroepsprofiel constructiewerker/-lasser
Item Constructiewerker/-lasser Sectoren • Basismetaal (Waar komen profielhouders voor?) • Metaalproduktenindustrie • Machine-industrie • Elektrotechnische industrie (beperkte aantallen) • Scheepsbouw • Overige transport • Bouw • Installatietechniek (beperkte aantallen) Tussen 15.800 en 19.350 Aantal profielhouders Het uitvoeren van constructiewerk en bijbehorend laswerk. Hoofdtaak Lassen is vrijwel altijd een deeltaak. Tijdsbesteding tot ongeveer de helft Deeltijd of voltijd? (lassen) van de dagtaak. Neventaken • Metaalbewerking (slijpen, boren, zagen, buigen, vijlen, afbramen, etc.) • Montage, assemblage • (Soms) plaatwerken (knippen, ponsen e.d.) • Lassen (evt. ook hechten) • Voorbereiding laswerk (aantekenen waar gelast moet worden, inspannen werkstuk, in-/afstelling lasapparatuur, etc.) • Nabewerken van de las (vijlen, slijpen, afbramen) Meestal in het bedrijf op de werkvloer. In de bouw en scheepsbouw wordt Werkplek ook wel eens buiten het bedrijf gelast (op de bouwplaats, op het schip, in het dok). a. In de meeste gevallen werkt de constructiewerker/-lasser veel met tekeVoorbereiding lassen: ningen. Soms zijn uitsluitend schetsen of laslijsten van toepassing. a. Tekeninglezen b. WPS niet/nauwelijks van toepassing. WPS (lezen, interpreteren) a. Vooral MIG/MAG: ook veel BMBE Uitvoering lassen: b. Vooral constructielassen; soms pijplassen a. lasproces c. Vooral staal. In mindere mate wordt RVS gelast, soms aluminium. b. type laswerk c. materialen a. Wat lassen betreft zijn de kwaliteitseisen niet bijzonder streng. Wanneer Kwaliteit en nazorg lassen: het dragende en dynamisch belaste componenten betreft, moet de last a. kwaliteitseis wel voldoende sterk zijn. b. interne controle b. Interne controle beperkt zich over het algemeen tot visuele controle door de voorman of werkplaatschef. In sommige bedrijven controleert een kwaliteitsdienst het laswerk. Lassers controleren ook hun eigen en soms elkaars werk. Verreweg de meeste constructiewerker/-lassers hebben geen certificaten Certificering en keur (laskwalificaties). Certificaten zijn uitzonderingen; indien van toepassing gaat het in de meeste gevallen om certificaten voor niet-hoogwaardig laswerk (tot NIL-niveau 2) Vooral eenvoudig constructielaswerk (zowel hoek- als plaatlassen). PijplasComplexiteit sen komt in beperkte mate voor. Uiteenlopend van beperkte handvaardigheid (basisvaardigheid lassen) tot Niveau handvaardigheid gevorderde vaardigheden (afhankelijk van ervaring, opleiding / bijscholing en gemiddelde tijdsbesteding aan lassen). Vrij grote zelfstandigheid. Wel overleg met of toezicht door leidinggevenZelfstandigheid den en collega's. Beperkt. Soms wordt de constructiewerker/-lasser geassisteerd door een Verantwoordelijkheid onervaren constructiewerker/-lasser. Die verricht bijvoorbeeld voorbereidend werk. De profielhouder is dan verantwoordelijk voor deze assistent. Redelijk goede transfer: de constructiewerker/-lasser heeft wat lassen aanTransfer gaat vrij algemeen inzetbare kennis en vaardigheden (al blijft de complexiteit van het laswerk veelal beperkt).
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
79
4.4
Lasser-A1
Sectoren Lasser-A komt in vijf (deel)sectoren voor, namelijk in de metaalproduktenindustrie, machineindustrie, elektrotechnische industrie, overige transportmiddelenindustrie (zonder scheepsbouw) en de bouw. Functienamen en profielnaam De volgende functienamen zijn het meest aangetroffen: lasser, booglasser, produktiemedewerker. Als profielnaam wordt gekozen 'lasser'. Typering werk van profielhouder Lasser-A wordt in principe ingezet voor produktiewerk (als het werkaanbod dat toelaat). Zijn werk heeft een vrij sterk seriematig karakter. Niveau en complexiteit van het laswerk blijven beperkt. De lasser-A is niet in bezit van certificaten (lasserskwalificaties). Binnen dit profiel kan in principe een niveau-onderscheid worden aangebracht. Een deel van de lassers-A verricht dermate eenvoudig, seriematig laswerk, dat zou kunnen worden gesproken van een assistent-lasser. De profielhouders die zich op dat (lage) niveau bevinden, staan onder voortdurend toezicht. Zij verrichten uitsluitend eenvoudig en seriematig laswerk. Opleiding en ervaring Het opleidings- en ervaringsniveau van de lasser-A loopt vrij sterk uiteen. Het profiel heeft in principe een lage drempel; met een beperkte vooropleiding en beperkte laservaring kan men al wel voor dit werk worden ingezet. Het opleidingsniveau van het profiel lasser-A varieert van on- en laaggeschoold tot LBO-niveau, en soms tot primair leerlingwezenniveau (waarbij de opleiding geen specifiek lasberoep betrof, maar een beroep waarbij lassen een onderdeel vormt, dat wil zeggen dat de leerlingwezenopleiding een lasmoduul bevatte). Het ervaringsniveau varieert evenzeer: sommige lassers-A hebben een beperkte praktijkervaring, anderen zitten al jaren in dit vak. Voor sommige lassers-A is dit werk het eindstation: de bedrijven verwachten niet dat zij dit niveau zullen ontstijgen, ondanks een toenemende praktijkervaring. Bijscholing en bijscholingsbehoefte De bijscholing en bijscholingsbehoefte van de lasser-A blijven beperkt.
1
'Lasser-A' is een (neutrale) naamgeving. In de volgende paragraaf wordt het beroepsprofiel van Lasser-B beschreven. Tussen Lasser-A en Lasser-B bestaat een niveau-onderscheid.
80
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Overzicht 7
Beroepsprofiel lasser-A
Item
Lasser-A
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
• • • • •
Aantal profielhouders
Tussen 7.100 en 8.800
Hoofdtaak
Eenvoudig en seriematig produktielaswerk.
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Zowel deeltijd als voltijd; nadruk op voltijd
Neventaken
• • • •
Werkplek
Binnen bedrijf, op werkvloer.
Voorbereiding lassen: a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. Tekeningen in beperkte mate van toepassing. De lasser-A is in beperkte mate verantwoordelijk voor de voorbereiding van het laswerk. Een ervaren collega of leidinggevende instrueert hem over het laswerk (mondeling). b. WPS in redelijke mate van toepassing (meer dan tekening): de profielhouder kan daaruit alle benodigde specificaties voor het laswerk aflezen. WPS dient tevens als instructie (bv. als een nieuwe lasser wordt ingewerkt) en als standaardisatie van het laswerk. WPS komt tegemoet aan een beperkte theoretische kennis van het lassen.1 Niet alle bedrijven laten overigens de lasser-A volgens WPS werken. Bovendien wordt bij seriematig laswerk de WPS vooral in het begin gevolgd. Op een gegeven moment verdwijnt de WPS 'in de kast'.
Uitvoering lassen: a. lasproces b. type laswerk c. materialen
a. Vooral MIG/MAG. Daarnaast ook TIG. BMBE in (zeer) beperkte mate, Autogeenlassen niet van toepassing. Geautomatiseerd laswerk veelal Onder Poeder, soms (half)geautomatiseerd met MIG/MAG. b. Vooral constructielassen (hoek, plaat). Pijplassen in beperkte mate. c. In principe alle materialen (afhankelijk van bedrijf en produktie).
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
a. Gemiddelde kwaliteitseisen. b. Door leidinggevenden (steekproefsgewijs). Sommige bedrijven hebben een interne kwaliteitsdienst/-inspecteur.
Certificering en keur
Niet van toepassing.
Complexiteit
Beperkt. Vrijwel uitsluitend eenvoudig constructielaswerk.
Niveau handvaardigheid
Vooral basisvaardigheden. Lassers-A met geruime ervaring en inzicht kunnen hun praktische vaardigheden op een hoger niveau hebben gebracht.
Zelfstandigheid
Beperkt. Laswerk strikt aangestuurd en omschreven (evt. met WPS).
Verantwoordelijkheid
Beperkt. Buiten eigen werk geen verantwoordelijkheden.
Transfer
Vrij beperkt inzetbaar op lasgebied. Vrij eenzijdige kennis en vaardigheden wat lassen betreft.
Metaalproduktenindustrie Machine-industrie Elektrotechnische industrie (beperkte aantallen) Overige transport (beperkte aantallen) Bouw
Bedienen van lasmachines (in-/afstelling machine door ander). Metaalbewerking (beperkt) Bankwerken (beperkt) Allerhande werkzaamheden ('karweitjes')
1
Hieruit kan worden afgeleid dat het werken volgens WPS niets zegt over de betreffende lasser. Een lasser-A (met beperkte laservaring en beperkte theoretische kennis) kan volgens WPS werken, maar hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld een lasser-B (gespecialiseerd, allround, mogelijk gecertificeerd, en met gedegen ervaring en kennis). DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
81
4.5
Lasser-B1
Sectoren Lasser-B is vooral werkzaam in de metaalproduktenindustrie en machine-industrie. Daarnaast wordt hij aangetroffen in de overige transport (bv. carrosseriebouw) en in de elektrotechnische industrie (in beperkte aantallen). Functienamen en profielnaam Er zijn verschillende functienamen voor het profiel lasser-B, zoals certificaatlasser, specialist en dergelijke. De profielnaam 'lasser-B' is fictief. Typering werk van profielhouder De lasser-B wordt vooral ingezet op produktielaswerk dat gecertificeerd moet worden. Het gaat vooral om laswerk in en aan tanks en drukvaten, en leidingsystemen. Daarnaast verricht hij produktielaswerk dat niet gecertificeerd hoeft te worden (afhankelijk van de te realiseren produktie). Het laswerk van de lasser-B kenmerkt zich door een beperkte seriematigheid en/of routinematigheid. Het gaat om produkten die gestandaardiseerd zijn, of waarbij telkens nieuwe combinaties van bestaande onderdelen en deelprodukten worden gemaakt (als variatie op een thema). Opleiding en ervaring Het gemiddelde opleidingsniveau is ongeveer LBO- en MBO-niveau. Een niet onaanzienlijk deel van de lassers-B heeft een leerlingwezenopleiding gevolgd. Over het algemeen laten bedrijven hun onervaren lassers niet snel certificeren. De lasser-B beschikt - naast de gewenste lasserskwalificaties - over geruime praktijkervaring. Dat is bijvoorbeeld een belangrijk aspect bij het werven van nieuwe lassers. 'Enkele jaren ervaring' strekt daarbij tot aanbeveling. Bijscholing en bijscholingsbehoefte Vrijwel alle profielhouders hebben aansluitend op hun reguliere opleiding gerichte bijscholing gehad op lasgebied, en worden nog steeds regelmatig bijgeschoold. Dit hangt nauw samen met de certificeringseisen waaraan zij moeten (blijven) voldoen. Lascursussen worden behalve extern ook vaak intern verzorgd. Het gaat vooral om cursussen op hoog handvaardigheidsniveau (aangevuld met de bijbehorende theoretische kennis). In bedrijven waar een groter aantal lassers-B voorkomt, zijn regelmatig lascoördinatoren aanwezig. Deze lascoördinator houdt zich naast het geven van lasinstructies (cursussen) ook bezig met het ontwikkelen, archiveren en coördineren van lasmethodebeschrijvingen. Bovendien houdt hij de voor het bedrijf relevante trends en ontwikkelingen op lasgebied en kwaliteitszorg in de gaten. Nieuwe ontwikkelingen en technologieën kunnen reden zijn tot het overgaan op nieuwe lasprocessen, lasapparatuur (c.q. -machines) en/of andere lasmethoden. Het is dan ook nodig de lassers op dit gebied instructies te geven en van tijd tot tijd bij te scholen.
1
'Lasser-B' is een is een (neutrale) naamgeving. In de vorige paragraaf is het beroepsprofiel van lasser-A beschreven. Tussen lasser-B en lasser-A bestaat een niveau-onderscheid. Lasser-B verricht laswerk dat gecertificeerd moet worden, of op een soortgelijk niveau ligt. Een deel van de lassers-B is daadwerkelijk gecertificeerd. Tot dit beroepsprofiel zou men tevens inleenkrachten kunnen rekenen. Deze flexibele werknemers worden op projectbasis ingehuurd. De inleenkracht leidt in principe een nomadisch bestaan. In de praktijk komt het echter ook regelmatig voor dat hij langere tijd bij hetzelfde bedrijf werkzaam is, dan wel met tussenpozen. In de interviews is uitsluitend ingegaan op de vaste werknemers die lassen, in dit geval de lassers-B in vaste dienst. De inleenkrachten blijven in de profielbeschrijving buiten beschouwing.
82
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
De bijscholingsbehoefte van lassers-B is vrij sterk, en betreft zowel theoretische als praktische vaardigheden, en dan met name op een hoger niveau. Subprofielen binnen het profiel 'lasser-B' Binnen dit beroepsprofiel kunnen de volgende subprofielen worden onderscheiden: 1. Pijplasser-B 2. Plaatlasser-B 3. Ketel-/tanklasser-B 4. Overige lasser-B De onderverdeling hangt samen met de hoofdtaken van de profielhouders van de subprofielen. Hoewel alle profielhouders in principe gecertificeerd produktielaswerk verrichten, geven de hoofdtaken (het lassen van voornamelijk pijpen, het lassen van voornamelijk platen, het lassen van voornamelijk ketels en tanks) toch significante verschillen. Rest een categorie met zeer uiteenlopende produktie- en lastaken, die is omschreven als 'overig lasser-B'. Onderstaand wordt weergegeven welk aandeel de subprofielhouders in het hoofdprofiel vormen. Tevens wordt aangegeven wat hun belangrijkste taken zijn, en welke lasprocessen in de subprofielen vooral worden toepassen. Subprofielen
Aandeel subprofiel binnen hoofdprofiel
Omschrijving
Pijplasser-B
Plm. 25%
Het onder keur lassen van pijpen, leidingen, buizen en eventueel appendages. Lasprocessen: BMBE, MIG/MAG en TIG
Plaatlasser-B
Plm. 25%
Het onder keur lassen van platen en plaatstukken. Zowel hoek- als plaatlassen. Lasprocessen: BMBE, MIG/MAG en TIG
Ketel-/tanklasser-B
Plm. 20%
Het onder keur lassen van ketels en tanks, zowel handmatig als geautomatiseerd. Lasprocessen: MIG/MAG en Poeder
Overige lasser-B
Plm. 30%
Overig gecertificeerd produktielaswerk (niet eerder genoemd). Lasprocessen: BMBE, MIG/MAG en TIG
In het volgende overzicht wordt het hoofdprofiel lasser-B nader omschreven.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
83
Overzicht 8
Beroepsprofiel lasser-B
Item
Lasser-B
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
• • • •
Metaalproduktenindustrie Machine-industrie Elektrotechnische industrie (beperkte aantallen) Overige transport
Aantal profielhouders
Tussen 11.300 en 13.850
Hoofdtaak
Het verrichten van produktielaswerk dat gekeurd / gecertificeerd moet worden.
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Veelal voltijds.
Neventaken
Machinaal lassen: het in-/afstellen en bedienen van de lasmachine/automaat.
Werkplek
Vooral binnen bedrijf, op de werkvloer. Deels ook op locatie (bv. in tanken ketelbouw).
Voorbereiding lassen: a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. Tekeninglezen van groot belang. b. Veel certificaatlaswerk wordt met WPS verricht. Bedrijven streven hierbij naar maximalisering: met WPS kan werkwijze en kwaliteit worden gestandaardiseerd en geoptimaliseerd.
Uitvoering lassen: a. lasproces b. type laswerk c. materialen
a. De lasser-B beheerst meestal verschillende lasprocessen. De nadruk ligt echter op TIG-lassen. Dit hangt samen met het feit dat het TIG-proces hoogwaardig laswerk mogelijk maakt. In samenhang daarmee: relatief veel gecertificeerd laswerk wordt met TIG verricht. Naast TIG wordt ook met MIG/MAG en BMBE gelast. Voor het geautomatiseerde laswerk gaat het vooral om OP-lassen (of daaraan verwante processen); in mindere mate is MIG/MAG van belang (meestal half-geautomatiseerd). b. Constructie- en pijplassen. Tussen subprofielen doen zich verschillen voor: • pijplasser-B: vrijwel uitsluitend pijplassen; • plaatlasser-B: vrijwel uitsluitend constructielassen, met nadruk op plaatlassen; • ketel-/tanklasser-B: zowel constructie- als pijplassen, met nadruk op constructielassen; • overige lasser-B: zowel constructie- als pijplassen. c. Alle materialen, met lichte nadruk op RVS en non-ferro (aluminium).
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
a. Hoge kwaliteitseisen. b. Vrij strikte interne controle. In grotere bedrijven is vaak een interne kwaliteitsdienst, die certificaatlaswerk coördineert en meestal ook onderzoekt voordat het voor goedkeuring/certificering wordt aangeboden.
Certificering en keur
De profielhouder is in bezit van lasserskwalificaties. De nadruk ligt op kwalificaties voor hoogwaardig en veelal complex laswerk. Breed scala aan certificaten (Stoomwezen, NIL, SGS, Gastec, Bureau Veritas, ASME, TüV enz.)
Complexiteit
Een deel van het werk is seriematig en routinematig: de complexiteit blijft dan meestal beperkt. De lasser-B verricht zowel constructie- als pijplaswerk. In beide gevallen varieert de complexiteit van eenvoudig tot complex(er) laswerk. De complexiteit varieert tussen de onderscheiden subprofielen: • pijplasser-B: relatief complex en hoogwaardig laswerk; • plaatlasser-B: relatief eenvoudig laswerk; • ketel-/tanklasser-B: zowel eenvoudig als complex laswerk; • overige lasser-B: zowel eenvoudig als complex laswerk.
84
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Vervolg overzicht 8 Item
Lasser-B
Niveau handvaardigheid
Vooral gevorderde en gespecialiseerde handvaardigheden. In NILterminologie zou dit vooral op niveaus 3 en 4 kunnen worden geplaatst.
Zelfstandigheid
Vrij zelfstandig. Moet zich wel houden aan WPS en instructies van leidinggevenden.
Verantwoordelijkheid
Naast eigen laswerk heeft een beperkt deel van de lassers-B leidinggevende verantwoordelijkheden. Het gaat daarbij vooral om meewerkend leidinggevende taken.
Transfer
Transfer van kennis en vaardigheden is relatief goed. Qua lasvaardigheden is de lasser-B vrij allround; hij kan gemakkelijk elders worden ingezet.
4.6
Installatiemonteur/-lasser
Sectoren De installatiemonteur/-lasser wordt in twee sectoren aangetroffen: de meesten zijn werkzaam in de sector installatietechniek; daarnaast zijn installatiemonteurs/-lassers werkzaam in de elektrotechnische industrie (nieuwbouw en installatie). Functienamen en profielnaam Werknemers die tot dit profiel behoren, hebben de volgende functienamen: installatiemonteur, verwarmingsmonteur, CV-monteur, monteur/installateur. Veel bedrijven specificeren het functieniveau en de ervaring van de monteurs. Meestal zijn dit de functie-aanduidingen 'hulpmonteur', 'tweede monteur' en 'eerste monteur' of 'hoofdmonteur'.1 In deze profielomschrijving zal 'installatiemonteur/lasser' worden gehanteerd. Hoewel deze profielnaam als zodanig niet in de beroepspraktijk voorkomt, is ze gekozen omdat ze het best de lading dekt. Typering werk van profielhouder De installatiemonteur/-lasser voert laswerk uit aan systemen voor verwarming (CV), koeling en luchtbehandeling. Het gaat meestal om installaties waarin leidingen en buizen met grotere diameters worden toegepast. Bij de meeste bedrijven ligt de nadruk op de nieuwbouw en installatie (inclusief inbedrijfstelling) van verwarmings-, koelings- en luchtbehandelingssystemen. Bij een minderheid van bedrijven behoort ook storing en onderhoud aan dergelijke installaties tot de orderportefeuille. Opleiding en ervaring Het gemiddelde opleidingsniveau van de installatiemonteur/-lassers ligt rond LBO-plus-niveau: een opleiding LTS of ambachtsschool, meestal aangevuld met specifieke bijscholing op installatiegebied, en soms ook op lasgebied. Een deel van de werknemers heeft een leerlingwezenopleiding (bv. Intechnium, SOM) of een (andere) opleiding gericht op installatiewerk gevolgd en/of voltooid. De bedrijven in de installatiebranche hechten veel waarde aan praktijkervaring. De installatiemonteur/-lasser moet het vak al doende leren. De meeste installatiemonteurs/-lassers hebben een ruime werkervaring.
1
In deze reeks kan het loopbaanperspectief worden herkend. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
85
Bijscholing en bijscholingsbehoefte Specifieke bijscholing van installatiemonteurs op lastechnisch gebied (praktijkvaardigheden of theorie van lasproces of toevoegmaterialen) is in beperkte mate aan de orde. De enige relevante bijscholing voor de installatiemonteur betreft vooral basisvaardigheden.1 Een aantal bedrijven wijst op de beperkte aansluiting van het bijscholingsaanbod op de specifieke beroepspraktijk in de installatietechniek. Het aanbod is onvoldoende specifiek voor de omstandigheden waarmee de installatiemonteur in de praktijk te maken krijgt. Voor die uiteenlopende omgevingsfactoren en de daaruit voortvloeiende praktijkvaardigheden zijn volgens bedrijven onvoldoende geschikte opleidingen. Lasdiploma's vormen over het algemeen geen instroomeis voor dit profiel. Als iemand onvoldoende kennis heeft van de basisvaardigheden van lassen, kan dat in en door het bedrijf worden bijgebracht. De bijscholingsbehoefte van installatiemonteur/-lassers blijft derhalve voor bedrijven beperkt. Overzicht 9
Beroepsprofiel installatiemonteur/-lasser
Item
Installatiemonteur/-lasser
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
• •
Aantal profielhouders
Tussen 4.600 en 5.700
Hoofdtaak
Het installeren en in bedrijf stellen van systemen voor verwarming (CV), koeling en luchtbehandeling.
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Van enkele uren per week of maand tot voltijds (13% last voltijds, vooral bij grotere bedrijven). Gemiddelde tijdsbesteding: plm. twintig uur per week. In kleine bedrijven is over het algemeen de lastijd beperkter dan in grote(re) bedrijven. Ook in de woningbouw is de lastijd kleiner dan in utiliteitsbouw.
Neventaken
• • • • • •
Storing en onderhoud van installaties (waarbij lassen een werkzaamheid kan zijn) Montage en assemblage Eenvoudige metaalbewerking (zagen, slijpen e.d.) Loodgieten, pijpfitten, solderen (zacht, hard) Voorbereidend werk tbv. installaties (veelal in de werkplaats) Aan- en afvoer materialen en benodigdheden.
Werkplek
Meestal op locatie, soms in bedrijf zelf (meestal voorbereidend laswerk, bijvoorbeeld verdeelstukken).
Voorbereiding lassen: a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. Vooral tekeninglezen (installatie als geheel met onderdelen). De lassen worden daarop aangegeven, maar niet gespecificeerd. b. WPS niet van toepassing.
Uitvoering lassen: a. lasproces b. type laswerk c. materialen
a. Vooral Autogeenlassen (meeste laswerk op locatie). Daarnaast ook BMBE. In de werkplaats (voorbereiding) ook MIG/MAG. TIG in beperkte mate. Naast lassen: hardsolderen. Van toepassing op ongeveer een kwart van de installatiemonteurs/-lassers. b. Vooral pijplassen: buizen, leidingen en pijpen van installaties. c. Vooral staalsoorten. Bij hardsolderen: koper.
Item
Installatiemonteur/-lasser a. Geen stringente kwaliteitseisen. Druk en temperatuur in installaties zijn niet zodanig dat strenge eisen worden genoodzaakt (kwaliteit, veiligheid). Bv. waterleidingen: maximaal enkele bars. Uitzondering: gasleidingen die moeten worden gekeurd / gecertificeerd. b. Vooral visuele controle (intern). Soms drukproeven als test voor ingebruikname (globaal: tot anderhalf maal de gemiddelde werkdruk).
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
1
Installatietechniek Elektrotechnische industrie
Genoemd zijn: ROI Intechnium, Filarc, SOM.
86
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Vervolg overzicht 9 Item Certificering en keur
Installatiemonteur/-lasser Certificering (cq. laskwalificaties) meestal niet van belang. Hoewel ongecertificeerd, kan een deel van de installatiemonteurs fotolassen leggen tbv. certificering (bv. bepaalde diameters gasleidingen). Hierbij wordt niet de lasser gecontroleerd maar de las. Alternatief voor bedrijf (als de installatiemonteur het niet kan of mag doen): inhuren certificaatlasser.
Complexiteit
Sterke nadruk op pijplassen. Constructielassen is in veel mindere mate aan de orde (bv. beugeltjes). Complexiteit van laswerk wordt vooral bepaald door bijkomende factoren als de omgeving, de positie (moeilijk bereikbaar) en dergelijke. De installatiemonteur/-lasser moet op basis van tekening ter plekke vaststellen waar en hoe hij de las moet leggen.
Niveau handvaardigheid
Vooral basisvaardigheden, in combinatie met praktische vindingrijkheid, vooral bepaald door omgevingsfactoren: • moeilijke posities (bv. staand op ladder, op hoogte werken); • spiegellassen (Autogeenlassen met spiegel). Dergelijke praktische vaardigheden moeten (volgens bedrijven) in de praktijk worden aangeleerd en ontwikkeld.
Zelfstandigheid
Groot: werkt veelal zelfstandig op locatie (al dan niet in ploegverband).
Verantwoordelijkheid
Ervaren installatiemonteur kan leidinggevende verantwoordelijkheden dragen: werkend in ploegverband op locatie kan de (ervaren en sociaalvaardige) installatiemonteur verantwoordelijk zijn voor de werkuitvoering en de kwaliteitseisen. Het gaat om meewerkend-leidinggevende verantwoordelijkheden.
Transfer
Wat lassen betreft een goede transfer. Beschikt over vrij algemeen inzetbare kennis en vaardigheden ten aanzien van lassen.
4.7
Landbouwmechanisatiemonteur
Sectoren De landbouwmechanisatiemonteur is werkzaam in de sectoren landbouwmechanisatie en (in mindere mate) in de metaalproduktenindustrie. Functienamen en profielnaam Voor de profielhouder zijn de volgende functienamen gangbaar: monteur, trekkermonteur en landbouwmonteur. Voor de eenduidigheid wordt dit beroepsprofiel 'landbouwmechanisatiemonteur' genoemd. Deze functienaam komt als zodanig niet in de beroepspraktijk voor. Het laswerk is een zodanig beperkte deeltaak dat de toevoeging 'lasser' niet in de profielnaam is opgenomen.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
87
Typering werk van profielhouder De landbouwmechanisatiemonteur voert laswerk uit ten behoeve van reparatie en onderhoud van landbouwvoertuigen en -werktuigen.1 Daarnaast is in beperkte mate nieuwbouw van werktuigen en bijbehorende constructies aan de orde. Sommige bedrijven zijn tevens loonbedrijf of grondverzetbedrijf; hier wordt de landbouwmechanisatiemonteur ook ingezet voor onderhoud van het eigen materieel. Belangrijkste typering van het laswerk van de landbouwmechanisatiemonteur is dat lassen een (klein) onderdeel van zijn (brede) takenpakket is. Een goede monteur zegt nooit 'dat kan ik niet', aldus een bedrijf. Gevraagd naar de hoofdtaak van de landbouwmechanisatiemonteur antwoordt een ander bedrijf van alles en nog wat. De landbouwmechanisatiemonteur verenigt in principe verschillende werkgebieden in zich: constructie (waarin lassen thuishoort), montage-onderhoud, motorvoertuigentechniek enzovoorts. Opleiding en ervaring Het opleidingsniveau van de landbouwmechanisatiemonteurs loopt uiteen van LBO- tot MBOniveau. Over het algemeen kan worden gesteld dat de oudere monteurs gemiddeld een lagere opleiding hebben genoten dan de jongeren. De oudere landbouwmechanisatiemonteurs hebben veelal een opleiding op LBO-niveau genoten (bv. LTS, ambachtsschool of landbouwschool). Daarop aansluitend hebben zij in de beroepspraktijk hun praktijkervaring opgedaan, zijn als het ware 'meegegroeid' met de gehele sector landbouwmechanisatie (zie het hoofdstuk 'Lassen in sectoren'). De jongere landbouwmechanisatiemonteurs hebben ten minste een LBO-opleiding voltooid, meestal aangevuld met een leerlingwezenopleiding (bv. motorvoertuigentechniek of landbouwmechanisatie), of met een MBO-opleiding (bv. MTS, MLS). Het hogere opleidingsniveau is noodzakelijk om de steeds complexer wordende werkzaamheden in de landbouwmechanisatie te kunnen verrichten. Bij de werving en selectie van landbouwmechanisatiemonteurs zijn de opleidingseisen in de loop der jaren steeds belangrijker en hoger geworden. Naast de reguliere opleiding is voor de meeste landbouwmechanisatiebedrijven de praktijkvorming van cruciaal belang. Er is nog nooit een vakman direct van school gekomen, zegt één van de respondenten. De diversiteit van de landbouwmechanisatie moet vooral in de beroepspraktijk worden verkend en gekend. Bijscholing en bijscholingsbehoefte De bijscholing van landbouwmechanisatiemonteurs op lasgebied is beperkt, er zijn nauwelijks bedrijven die hun monteurs op lasgebied laten bijscholen. Het gaat in de landbouwmechanisatie vooral om eenvoudig (constructie-)laswerk. De daarvoor benodigde basisvaardigheden zijn door de meeste landbouwmechanisatiemonteurs verworven in hun opleiding (LTS, maar ook leerlingwezenopleiding met een lasmoduul, soms MTS). Basisvaardigheden lassen vormen een instroomeis, doch hieraan wordt door bedrijven niet dogmatisch vastgehouden. Als het om een goede kandidaat-monteur gaat die onvoldoende kan lassen, neemt men hem in de regel toch aan met het idee dat de benodigde basisvaardigheden in de praktijk kunnen worden aangeleerd. De bijscholingsbehoefte is evenzeer beperkt: de meeste landbouwmechanisatiebedrijven zeggen geen behoefte te hebben aan (extra) bijscholing voor lassers. Hierop zijn twee uitzonderingen: een geïnterviewd bedrijf wil haar lassers boven de hand leren lassen, een ander bedrijf overweegt een cursus TIG-lassen voor enkele landbouwmechanisatiemonteurs.
1
Zie de sectorbeschrijving van de landbouwmechanisatie in hoofdstuk 3.
88
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Overzicht 10
Beroepsprofiel landbouwmechanisatiemonteur
Item
Landbouwmechanisatiemonteur
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
• •
Aantal profielhouders
Tussen 2.250 en 2.750
Hoofdtaak
Onderhoud van landbouwvoertuigen en -werktuigen.
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Uitsluitend (kleine) deeltaak: gemiddeld rond vier uur per week lassen (0,1 fte).
Neventaken
Breed en divers takenpakket, lassen is in feite een van de (vele) neventaken. Andere neventaken zijn: • metaalbewerking algemeen • demonteren, repareren, monteren en afstellen van transmissies • demonteren, repareren (evt. vervangen), monteren en afstellen van hydraulische componenten • voor een deel van de landbouwmechanisatiemonteurs: demonteren, repareren (evt. vervangen), monteren en afstellen van elektrische en elektronische componenten • voor loonbedrijven: besturen, bedienen en berijden van landbouwvoertuigen en -werktuigen • in de metaalproduktenindustrie: constructie van landbouwvoertuigen en – werktuigen
Werkplek
Meestal in bedrijf (werkplaats). In sommige bedrijven op locatie (in loonbedrijven of als 'wegenwacht van de landbouw').
Voorbereiding lassen: a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. Tekeningen zijn niet of nauwelijks van belang. b. WPS niet van toepassing.
Uitvoering lassen: a. lasproces b. type laswerk c. materialen
a. Vooral BMBE; ook veel MIG/MAG. (BMBE en MIG/MAG geven sterke las; BMBE is bovendien geschikter voor het lassen op locatie, wat soms voorkomt) b. Vooral constructielassen c. Vooral staal(soorten). In beperkte mate RVS en gietijzer, koper en aluminium. Oorzaak: de meeste bedrijven hebben niet de apparatuur voor het verbinden / lassen van non-ferromaterialen (zoals aluminium).
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
a. Beperkte kwaliteitseisen: als het maar vast zit... De las moet meestal wel sterk zijn (bv. voor dragende delen, assen, hefmechanismen e.d.). b. Uitsluitend visuele controle.
Certificering en keur
Certificaten van produkt of persoon: niet van toepassing
Complexiteit
Nadruk op eenvoudig constructielassen. Beperkte complexiteit.
Niveau handvaardigheid
Vooral basisvaardigheden lassen (relatief laag niveau). Werk vereist wel improviserend en creatief vermogen. Nadruk op allroundvaardigheden (waaronder lassen).
Zelfstandigheid
Groot. De landbouwmechanisatiemonteur overlegt meestal wel met een leidinggevende, en soms met de klant, maar is bij zijn taakuitoefening volledig zelfstandig.
Verantwoordelijkheid
Beperkt. Het zijn merendeels kleine bedrijven. In sommige bedrijven heeft de bedrijfsleider of directeur zelf ook uitvoerende taken als landbouwmechanisatiemonteur, en is een combinatie aan de orde van uitvoerende en leidinggevende verantwoordelijkheden.
Transfer
Beperkt (wat lassen betreft). Vrij eenvoudige lasvaardigheden vereist, beperkte algemene toepasbaarheid.
Landbouwmechanisatie Metaalproduktenindustrie
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
89
4.8
Scheepslasser
Sectoren De scheepslasser is uitsluitend werkzaam in de deelsector scheepsbouw (transportmiddelenindustrie), en daarin met name bij bedrijven waar schepen worden gebouwd (nieuwbouw). De scheepslasser komt in de scheepsbouw voor naast de ijzerwerker (zie § 4.9). Functienamen en profielnaam Met het profiel scheepslasser worden werknemers in de scheepsbouw aangeduid die lassen als hoofdtaak hebben. Meestal zijn het voltijdlassers. De functiebenaming die hiervoor door bedrijven wordt gehanteerd is doorgaans gewoon 'lasser'. Omdat het laswerk in de scheepsbouw een eigen karakter heeft is hier gekozen voor de profielnaam scheepslasser. Typering werk van profielhouder Hoofdtaak van de scheepslasser is lassen. De meeste scheepslassers die zijn aangetroffen hebben nauwelijks tot geen neventaken. In sommige bedrijven doen de scheepslassers ook ijzerwerk. In de scheepsbouw komt zowel eenvoudig als moeilijker laswerk voor. Hierop worden meestal verschillende lassers ingezet.1 Scheepslassers zijn zowel werkzaam in de nieuwbouw (en ombouw) van schepen als in onderhoud en reparatie. Met name in de sectiebouw (nieuwbouw) wordt erg veel gelast. Hier wordt het schip in elkaar gezet. IJzerwerkers hechten de platen en profielen van de scheepswand en de scheepslasser last het af. Dat gebeurt handmatig of machinaal. In toenemende mate wordt voor grote plaatvelden onder poederdek gelast. Opleidingsniveau Scheepslassers zijn vaak ongeschoold of hebben een LBO-opleiding. Er zijn relatief veel allochtonen en inleenkrachten die dit werk doen. Scheepslassers die moeilijker laswerkzaamheden verrichten hebben meestal bijscholing op lasgebied gehad. Bijscholing en bijscholingsbehoefte Bijscholing van scheepslassers is voortdurend aan de orde. Met name op hoger niveau (vergelijkbaar met NIL-niveaus 3 en 4) is dit van belang. Deze bijscholing betreft zowel theoretische als praktische vaardigheden.2 Een instroomeis voor de scheepslasser is de beschikking over lasvaardigheid en laservaring. Bij de werving en selectie is het leggen van een proeflas vaak een onderdeel. Dat is voor het bedrijf de doorslaggevende proeve van bekwaamheid.
1
Hoewel het niveau van de scheepslassers kan verschillen, wordt door de geïnterviewde bedrijven geen onderscheid gemaakt in functiebenaming.
2
Bijscholing verzorgd door onder andere de eigen bedrijfsschool, reguliere onderwijsinstellingen (bv. LTS), leveranciers van lasapparatuur (bijvoorbeeld OP-lasmachines) en de SOM (cursorisch onderwijs).
90
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Overzicht 11
Beroepsprofiel scheepslasser
Item
Scheepslasser
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
Scheepsbouw. Relatief meer in de nieuwbouw (sectiebouw) van schepen dan in onderhoud en reparatie.
Aantal profielhouders
Tussen 2.250 en 2.750
Hoofdtaak
Verrichten van laswerk in en aan schepen (nieuwbouw, reparatie).
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Vrijwel altijd voltijdlassers.
Neventaken
• •
Werkplek
In het bedrijf: op de werkvloer, op de helling, in het dok.
Voorbereiding lassen: a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. Hangt af van de complexiteit van het laswerk. Complexer laswerk vaker mbv. tekeningen (of schetsen of laslijsten). b. WPS ligt aan veel laswerk ten grondslag. Bij het meeste (routinematige) laswerk wordt WPS echter meestal niet geraadpleegd.
Uitvoering lassen: a. lasproces b. type laswerk c. materialen
a. Vooral MIG/MAG (en electrogas), ook onder poederdek en BMBE; b. Vooral grote afstanden lassen en hoek-, knie- en stuiklassen; c. Vooral scheepsbouwstaal, soms hoogwaardige(r) staalsoorten.
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
a. De kwaliteitseisen in de scheepsbouw zijn over het algemeen hoog. Met name voor buitengaatse schepen. b. Vrij strikte interne controle door lasbazen / lasinstructeurs.
Certificering en keur
Certificaten alleen van belang voor het laswerk op hoger niveau (NIL 3-4). Ongeveer 10% van de scheepslassers op dat niveau heeft een lasdiploma (vooral meewerkend voorlieden). De overige lassers zijn niet gediplomeerd. Keur (externe controle) komt in de scheepsbouw veelvuldig voor. Er zijn verschillende instanties aangetroffen die het laswerk controleren. Meest genoemd zijn Lloyds en Bureau Veritas. De RTD controleert het laswerk steekproefsgewijs. Vooral controle op laswerk waar grote krachten op komen te staan.
Complexiteit
Van eenvoudig tot complex. Oplopend in moeilijkheidsgraad zijn: hoekknie- en stuiklassen. Hierbinnen valt nog te onderscheiden (eveneens oplopend in moeilijkheidsgraad) 'onder de hand', 'verticaal neerwaarts' en 'verticaal opwaarts' lassen.
Niveau handvaardigheid
Zowel redelijk laag als hoog handvaardigheidsniveau. Verschilt per bedrijf. In één groot scheepsbouwbedrijf dat NIL-niveaus onderscheidt en waar zowel nieuwbouw als reparatie aan de orde is, is de verhouding van scheepslassers: • NIL niveau 2: 30% • NIL niveau 3: 40% • NIL niveau 4: 30%
Zelfstandigheid
De scheepslasser werkt over het algemeen zelfstandig. Voorbereiding (en aansturing) van het laswerk en controle gebeurt vaak door de (meewerkend) voorman.
Verantwoordelijkheid
Voorman, chef is verantwoordelijk.
Transfer
Beperkte transfer. Scheepslassers op een hoger handvaardigheidsniveau zijn verhoudingsgewijs op uiteenlopender laswerk inzetbaar. In sommige bedrijven is de scheepslasser ook inzetbaar op ijzerwerk.
Aan- en afvoer materialen en benodigdheden; Soms ijzerwerken als neventaak.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
91
4.9
IJzerwerker
Sectoren Het profiel ijzerwerker is uitsluitend aangetroffen in de scheepsbouw (deelsector van de transportmiddelenindustrie). Dit is niet het enige lassersprofiel dat in de scheepsbouw voorkomt; in deze sector zijn ook scheepslassers en constructiewerker/-lassers aangetroffen (zie § 5.4). Functienamen en profielnaam Tot dit beroepsprofiel worden zowel maathelpers als ijzerwerkers gerekend. Beiden voeren in principe hetzelfde laswerk uit, namelijk hechtlassen. In hun overige taken en werkzaamheden doet zich echter een niveauverschil voor. Maathelper en ijzerwerker worden gezamenlijk gerekend tot het beroepsprofiel 'ijzerwerker'.1 Typering werk van profielhouder Het profiel ijzerwerker heeft betrekking op werknemers in de scheepsbouw die zowel ijzerwerk (constructielassen) als (hecht)lassen in hun takenpakket hebben. Een ijzerwerker voert constructiewerkzaamheden uit aan een schip ('het 'ijzerwerk'), met als voornaamste doel het vervaardigen en samenstellen van scheepsconstructies. Dit kan zowel nieuwbouw als reparatie en onderhoud betreffen. Tot de werkzaamheden behoren onder meer: hechtlassen, spanten buigen, plaatwerken en metaalbewerking (slijpen, boren, zagen, snijbranden, afbramen, etc.). Het lassen blijft meestal beperkt tot een deeltaak. IJzerwerkers werken vaak samen met een zogenoemde maathelper. De maathelper ondersteunt de ijzerwerker: hij verricht het eenvoudige, voorbereidende en ondersteunende werk. De maathelper personifieert de eerste stap in de loopbaan van een ijzerwerker. Qua laswerk komen de functies maathelper en ijzerwerker vrijwel overeen. Het betreft vooral het hechten van platen en profielen, en eenvoudig constructielaswerk. De ijzerwerker bepaalt op basis van tekeningen en/of instructies waar gehecht moet worden. Binnen het ijzerwerk kan onderscheid worden gemaakt tussen 'groot' en 'klein' ijzerwerk. Groot ijzerwerk is het grote constructiewerk. Dit betreft de sectiebouw (assemblage) van het schip. Hierbij is met name hechten van toepassing. Klein ijzerwerk is typisch constructiewerk. Dit heeft betrekking op de inbouw van interieurs, trappen, railingen, etc. Hierbij is met name constructielassen van toepassing. Sommige bedrijven streven ernaar om ijzerwerkers meer allround te maken.2 Dat betekent dat ijzerwerkers op lasgebied worden bijgeschoold, en dat anderzijds ook voltijdlassers bijgeschoold worden op het gebied van ijzerwerk (constructiewerk). In kleinere bedrijven zijn ijzerwerkers doorgaans meer allround dan in de grotere bedrijven. Opleidingsniveau IJzerwerkers hebben doorgaans de SOM-opleiding scheepsmetaalbewerking gevolgd3 en hebben een ruime werkervaring. Zij zijn vrijwel altijd als maathelper begonnen en doorgegroeid tot ijzerwerker. De gemiddelde maathelper doet er volgens bedrijven zes tot zeven jaar over om door te groeien tot ijzerwerker (vakman). Training 'on the job' is erg belangrijk in de scheepsbouw. Maathelpers zijn ongeschoold of hebben een LBO-opleiding. Een aantal van hen heeft de opleiding 1
Zie voor een nadere omschrijving hoofdstuk 10 van Assistent-opleidingen SOM, Beroepsprofielen en arbeidsmarkt, V.I. Simmelink & F. Heere (1995). 2
Als de functies te gespecialiseerd zijn kan een 'stuwmeer' ontstaan. De scheepslasser moet wachten tot de ijzerwerker klaar is met een sectie voordat hij kan beginnen met aflassen.
3
Volgens een aantal bedrijven is het nodig dat een goede ijzerwerker zowel de primaire als secundaire opleiding heeft gevolgd.
92
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
scheepsmetaalbewerking gevolgd (bv. via de SOM) en is 'in opleiding' voor ijzerwerker (dat wil zeggen, doorloopt in het bedrijf alle stadia om uiteindelijk te kunnen uitgroeien tot volleerd vakman). Bijscholing en bijscholingsbehoefte Het laswerk van de ijzerwerker blijft vooral beperkt tot hechtlassen. Daarbij is maatvoering van groter belang dan handvaardigheid. De bijscholing op het gebied van lassen is voor ijzerwerkers doorgaans van ondergeschikt belang, temeer omdat de meeste ijzerwerkers in hun vooropleiding al (ruim) voldoende basisvaardigheden op lasgebied hebben verworven. Enkele geïnterviewde bedrijven willen hun werknemers (waaronder de ijzerwerkers) meer allround maken. Met name de lasvaardigheden van de ijzerwerkers blijven in dat streven ondermaats: in deze bedrijven (een minderheid) is derhalve sprake van een bijscholingsbehoefte, met name wat de handvaardigheden betreft. Eén van de bijkomende vaardigheden is de bediening van lasautomaten. Overzicht 12
Beroepsprofiel ijzerwerker
Item
IJzerwerker
Sectoren (Waar komen profielhouders voor?)
Scheepsbouw (nieuwbouw, reparatie)
Aantal profielhouders
Tussen 2.850 en 3.450
Hoofdtaak
Het vervaardigen en samenstellen van scheepsconstructies. Daartoe behoren werkzaamheden als hechtlassen, spanten buigen, plaatwerken, metaalbewerking (slijpen, boren, zagen, snijbranden, etc.).
Deeltijd of voltijd? (lassen)
Lassen is vrijwel altijd een deeltaak. Hoeveelheid laswerk verschilt per bedrijf.
Neventaken
• • • •
Werkplek
In het bedrijf, op de werkvloer, op de helling, in het dok.
Voorbereiding lassen: a. Tekeninglezen b. WPS (lezen, interpreteren)
a. De ijzerwerker werkt vanaf tekening en/of schetsen. b. Er wordt voor dit laswerk meestal niet met WPS'en gewerkt. Wel wordt het laswerk aangegeven op de tekening of de laslijst.
Uitvoering lassen: a. lasproces b. type laswerk c. materialen
a. Vooral BMBE, ook MIG/MAG. b. Vooral hechtlassen (met name bij groot ijzerwerk) en eenvoudig constructielassen (met name bij klein ijzerwerk). c. Vooral scheepsbouwstaal.
Kwaliteit en nazorg lassen: a. kwaliteitseis b. interne controle
a. Laswerk beperkt zicht meestal tot hechtlassen; de ijzerwerker doet de hechtlas, iemand anders legt de las. Als kwaliteitseis is met name de maatvoering van de hechtlas van belang. b. Visuele controle door voorman/leidinggevende.
Certificering en keur
Verreweg de meeste ijzerwerkers hebben geen lasdiploma's. Indien de ijzerwerker in het bedrijf meer allround is en meer lastaken heeft is hij soms wel gediplomeerd.
Complexiteit
Nadruk op hechtlassen, eenvoudig constructielaswerk.
Hechtlassen, constructielassen Voorbereiding laswerk (aantekenen waar gelast moet worden). Nabewerken van de las (m.n. slijpen, afbramen) Uitzoeken van materialen en samenstellen
Niveau handvaardigheid
Laag handvaardigheidsniveau.
Zelfstandigheid
IJzerwerker werkt zelfstandig. De maathelper assisteert en staat onder toezicht van de ijzerwerker.
Verantwoordelijkheid
IJzerwerker is verantwoordelijk voor directe werkuitvoering. Verder beperkt verantwoordelijk.
Transfer
Wat lassen betreft is de transfer van de ijzerwerker beperkt. Transfer is afhankelijk van de mate van allround zijn. Sommige ijzerwerkers worden ook ingezet op eenvoudiger produktielaswerk.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
93
4.10 Leidinggevenden van lassers In de interviews is nagegaan door wie lassers worden aangestuurd dan wel van wie de lassers leiding ontvangen. Uit de interviews blijkt het volgende. 1.
Bij het grootste deel van de bedrijven ontvangt de lasser leiding van iemand die zelf geen lasachtergrond heeft. Dat is het geval bij tweederde deel van de geïnterviewde bedrijven (82 van 120 bedrijven).
2.
Bij eenderde deel van de bedrijven ontvangt de lasser leiding van iemand die wel een lastechnische achtergrond heeft. In de meeste gevallen betreft dit een (meewerkend) leidinggevende die ervaring heeft opgedaan, bijvoorbeeld doordat hij (in deeltijd) heeft gelast. Daarnaast hebben leidinggevenden lascursussen gevolgd.
3.
Van bovengenoemde (38) bedrijven waarvan de leiding (enige) lasachtergrond heeft, zijn acht bedrijven waar de leidinggevenden een kaderopleiding hebben gevolgd. Dat betreft: één bedrijf waar een leidinggevende een LPI-achtergrond heeft (Laspraktijkingenieur); zes bedrijven waar leidinggevenden een MLT-achtergrond hebben (Middelbaar Lastechnicus), en; één bedrijf waar de leidinggevende een LS-achtergrond heeft (Lasspecialist).
4.
Meewerkend leidinggevenden die zelf ook voltijds lassen zijn in beperkte mate bij enkele bedrijven aangetroffen.
5.
De leidinggevenden met een lasachtergrond (en dan met name met een kaderopleiding) zijn vooral werkzaam bij sectoren en bedrijven waar relatief veel wordt gelast (metaalproduktenindustrie, machine-industrie, petrochemie). In andere sectoren komen ook leidinggevenden met een lasachtergrond voor. Dit betreft echter relatief minder leidinggevenden; bovendien gaat het dan vooral om laservaring, meer dan om een lasopleiding.
94
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
5
Samenvatting resultaten en conclusies
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten van het onderzoek samengevat. Tevens worden enkele conclusies geformuleerd. 5.1
Inleiding
De Stichting Opleidingen Metaal (SOM) en het Nederlands Instituut voor Lastechniek (NIL) hebben gezamenlijk onderzoek laten uitvoeren naar de lasmarkt in Nederland. De aanleiding tot dit onderzoek komt vooral voort uit de grote diversiteit van het lassen: er zijn vele lasprocessen, vele laswerkzaamheden, vele soorten bedrijven waar wordt gelast, en bij lassen worden zeer uiteenlopende materialen toegepast. Mede daardoor voelden SOM en NIL behoefte aan een overzicht van lassen en de lasmarkt. De centrale vragen van dit onderzoek waren onder meer: • In welke sectoren en bedrijven wordt laswerk verricht? • Welke lassers kunnen worden onderscheiden? Of anders: welke (beroeps-)profielen van lassers kunnen worden opgesteld? • Welke trends en ontwikkelingen doen zich voor op de arbeidsmarkt voor lassers en in de technologie en beroepspraktijk van het lassen? Opzet en uitvoering onderzoek Na een voorbereidende fase is onderhavig onderzoek uitgevoerd door middel van een telefonische enquête onder meer dan 4.000 bedrijven. Aansluitend op deze enquête zijn in een kwalitatieve fase van onderzoek honderdtwintig interviews gehouden met bedrijven waar laswerk wordt verricht. Bij de aanvang van het onderzoek is bepaald in welke sectoren van de Nederlandse economie mogelijk wordt gelast. Het onderzoek is uitgevoerd in de volgende sectoren: 1. Landbouwmechanisatie 2. Overige industrie (zonder Metaal) 3. Basismetaal 4. Metaalproduktenindustrie 5. Machine-industrie 6. Elektrotechnische industrie 7. Transportmiddelenindustrie 8. Bouw 9. Installatietechniek Deze sectoren tellen in totaal 72.550 ondernemingen.1 Steekproef en stratificatie Binnen bovengenoemde sectoren is een zogenaamde gestratificeerde steekproef getrokken, omdat niet alle bedrijven in bovengenoemde sectoren in het onderzoek zijn meegenomen. De belangrijkste selectie heeft plaatsgevonden naar grootteklasse: in elk van de sectoren werd lassen vooral in bepaalde grootteklassen verwacht. Zo zijn bedrijven met minder dan vijf werknemers in de sectoren 1
Gegevens betreffen 1994. Adressen & Bedrijfsinformatie Catalogus 1994, NV Databank, Kamers van Koophandel en Fabrieken, Woerden (1995). In dit totaal zijn alle grootteklassen meegenomen. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
95
bouw en landbouwmechanisatie buiten beschouwing gelaten, en zijn in overige industrie uitsluitend bedrijven met meer dan vijftig werknemers in het onderzoek betrokken. Aan de andere kant zijn àlle grote bedrijven (met tweehonderd of meer werknemers) in de genoemde sectoren geselecteerd. Tot slot zijn in de metaalsectoren de eenmansbedrijven ondervertegenwoordigd. Ten gevolge van deze selecties en keuzes resteerden in de betrokken sectoren 46.212 bedrijven. Daaruit is de uiteindelijke steekproef van meer dan 4.000 bedrijven getrokken. In deze samenvatting worden de belangrijkste resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven. Respons Van de meer dan 4.000 benaderde bedrijven hebben meer dan 2.500 bedrijven aan de telefonische enquête meegewerkt. Bedrijven waar wordt gelast In 55% van de geënquêteerde bedrijven wordt laswerk verricht. Omgerekend naar heel Nederland komt dit neer op in totaal ongeveer 28.000 bedrijven. Lassers in Nederland In Nederland zijn ongeveer 5,9 miljoen personen werkzaam. In de onderzochte sectoren gaat het om ongeveer 1,4 miljoen werkzame personen, waarvan ruim een miljoen in de industrie (inclusief Metaal).1 Uit het onderzoek komt naar voren dat in de onderzochte sectoren en grootteklassen in totaal ongeveer 75.000 werknemers laswerk verrichten. Daaronder zijn ongeveer 67.000 werknemers in vaste dienst en ongeveer 8.000 inleenkrachten. De 75.000 werknemers die lassen vormen ongeveer vijf procent van alle werknemers in de betrokken sectoren (in 1994). Ten opzichte van de gehele beroepsbevolking vormen de werknemers die laswerk verrichten meer dan één procent van het totaal aantal werknemers in Nederland (in 1994). De economische waarde van lassen De economische waarde van lassen kan worden uitgedrukt met behulp van de verhouding tussen het aantal lassers enerzijds en de omzetcijfers per sector anderzijds. Ongeveer driekwart van de werknemers die lassen (rond 55.000 personen) is werkzaam in de metaal- en elektrotechnische industrie (Metalektro). Deze 55.000 lassende werknemers vormen ongeveer vijftien procent van het totale aantal werknemers in de Metalektro. In 1994 realiseerde de Metalektro een omzet van bijna 85 miljard gulden.2 Met uitzondering van de basismetaal ontlopen de deelsectoren (zoals de metaalproduktenindustrie) elkaar hierin niet veel: globaal realiseert elke deelsector een omzet tussen vijftien en achttien miljard gulden. Tot slot zijn in de industrie (incl. Metaal) bijna 65.000 werknemers actief die laswerk verrichten. Dit is meer dan zes procent van het totaal aantal werknemers in de gehele industrie. Volgens de FME-CWM realiseerde de industrie in 1994 rond 280 miljard gulden omzet.
1
Werkzame beroepsbevolking van 15 tot en met 64 jaar. Enquête Beroepsbevolking, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag (1995).
2
Deze gegevens zijn ontleend aan Kerncijfers metalektro-industrie van FME-CWM (1996). Onder Metalektro wordt verstaan: basismetaal, metaalproduktenindustrie, machine-industrie, elektrotechnische en optische industrie en transportmiddelenindustrie. Hierbij moeten enkele kanttekeningen worden geplaatst: bij FME-CWM zijn vooral middelgrote en grote bedrijven aangesloten, terwijl in het onderzoek ook kleine bedrijven zijn meegenomen. Bovendien zijn in het onderzoek niet alle sectoren van FME-CWM meegenomen (bijvoorbeeld de optische industrie niet). Hierdoor is de vergelijking met FME-CWM-gegevens niet helemaal zuiver.
96
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
5.2
Belangrijkste kwantitatieve resultaten
De telefonische enquête onder bedrijven heeft de volgende kwantitatieve resultaten opgeleverd. Sectoren en bedrijven waar wordt gelast Bij meer dan de helft van de ondervraagde bedrijven is laswerk aan de orde (55%). Over geheel Nederland bezien gaat het om in totaal ongeveer 28.000 bedrijven in de betreffende sectoren en grootteklassen. In de sectoren machine-industrie, basismetaal, transportmiddelenindustrie, metaalproduktenindustrie en landbouwmechanisatie wordt in relatief veel bedrijven gelast. Daarentegen wordt in de bouw, de installatietechniek en de elektrotechnische industrie in relatief weinig bedrijven gelast. Totaal aantal lassers (voltijds en deeltijds) In totaal zijn in de onderzochte sectoren ongeveer 75.000 werknemers die laswerk verrichten. Daaronder zijn ongeveer 67.000 vaste werknemers en ongeveer 8.000 inleenkrachten (tijdelijke werknemers). Voltijds of deeltijds lassen Het grootste deel van de vaste werknemers die laswerk verrichten heeft lassen als deeltaak. Van de ongeveer 67.000 vaste werknemers lassen ongeveer 24.000 werknemers voltijds. In tegenstelling tot de vaste werknemers heeft het grootste deel van de inleenkrachten lassen als dagtaak. Van de ongeveer 8.000 inleenkrachten lassen ongeveer 5.500 inleenkrachten voltijds. Aantallen lassers per sector De meeste lassers zijn werkzaam in de sector metaalproduktenindustrie: in totaal ongeveer 27.000 vaste werknemers en inleenkrachten. Ook in de transportmiddelenindustrie (ongeveer 13.500) en de machine-industrie (ongeveer 13.000) zijn veel lassers werkzaam. In de sectoren elektrotechnische industrie en landbouwmechanisatie zijn de absolute aantallen vaste en tijdelijke werknemers die lassen beperkt: respectievelijk ongeveer 1.000 in de elektrotechnische industrie en ongeveer 2.000 in de landbouwmechanisatie. In vier sectoren zijn relatief veel inleenkrachten met lastaken werkzaam: in de metaalproduktenindustrie (ongeveer 3.000), de overige industrie (ongeveer 2.000), de transportmiddelenindustrie (ongeveer 1.400) en in de machine-industrie (ongeveer 1.100 inleenkrachten). Daarentegen blijven in vijf sectoren de aantallen lassende inleenkrachten beperkt: in de installatietechniek zijn ongeveer 330 inleenkrachten werkzaam; in de sectoren bouw, elektrotechnische industrie, basismetaal en landbouwmechanisatie ligt het aantal inleenkrachten telkens onder de honderd. Toegepaste lasprocessen Over alle sectoren bezien is MIG/MAG het meest toegepaste lasproces: in 70% van alle bedrijven wordt MIG/MAG gelast. Daarnaast zijn ook BMBE (50%) en TIG (46%) vaak toegepaste lasprocessen. Het Autogeenlassen wordt van de vier hoofdprocessen relatief het minst toegepast (33%). Tot slot wordt Onder Poederdek-lassen toegepast door twee procent van de bedrijven. Laswerkzaamheden De meest voorkomende laswerkzaamheden hebben betrekking op constructielassen: bij 45% van alle bedrijven is uitsluitend constructielassen van toepassing, en bij 44% is een combinatie van constructie- en pijplassen aan de orde. Bedrijven waar uitsluitend pijplassen voorkomt vormen een uitzondering: dit geldt voor zeven procent van alle bedrijven.
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
97
5.3
Kerngegevens onderzochte sectoren
De telefonische enquête onder meer dan 2.500 bedrijven in negen sectoren heeft voor elke sector een reeks kerngegevens opgeleverd. Deze kerngegevens worden in overzicht 13 weergegeven. Overzicht 13
Kerngegevens onderzochte sectoren
Sector LandbouwmechaKerngegevens nisatie
Overige industrie
Basismetaal
Metaalproductenindustrie
Machineindustrie
Totale omvang sector (aantal werknemers
17.500
320.000
17.000
154.000
116.000
27.000
Percentage bedrijven waar wordt gelast
68%
58%
73%
66%
70%
Totaal aantal vaste wns. die lassen
2.050
6.860
1.210
23.860
70
1.070
800
20 *
1.980
-
Lasproces meer dan gemiddeld toegepast
BMBE
Laswerkzaamheden meer dan gemiddeld verricht
Constructie
wv. voltijds lassen Totaal aan inleenkrachten die lassen wv. voltijds lassen
* **
5.4
Elektro- Transporttechnische middelenindustrie industrie
Bouw
Installatietechniek
64.000
151.000
65.000
39%
69%
18%
28%
11.990
880
12.040
3.250
4.770
10.100
5.100
150
4.220
1.850
640
70 *
2.960
1.120
80 *
1.430
90 *
330
1.110
70 *
2.020
790
20 *
1.220
30 *
230
Autogeen, BMBE, TIG
TIG
TIG
MIG/MAG, Poeder
-
Autogeen
MIG/MAG, MIG/MAG, TIG, PoeTIG, Poeder der
Conbinatie Constructie Constructie Constructie, Constructie Constructie Constructie construcóf pijp ** óf tie-pijp combinatie constructiepijp
De absolute aantal die hieraan ten grondslag liggen zijn dermate klein, dat aan deze ramingen niet veel waarde kan worden toegekend. De combinatie constructielassen-pijplassen komt in de basismetaal nauwelijks voor. Bij een deel van de bedrijven overheerst het constructielassen, bij een ander deel het pijplassen.
Profielen en ramingen aantallen profielhouders
Op basis van interviews bij honderdtwintig bedrijven zijn beroepsprofielen van lassers opgesteld. In totaal zijn negen profielen van lassers onderscheiden: 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 98
Storings-/onderhoudsmonteur-A (SO-monteur-A) Storings-/onderhoudsmonteur-B (SO-monteur-B) Constructiewerker/-lasser Lasser-A Lasser-B Binnen dit profiel zijn de volgende subprofielen onderscheiden: pijplasser-B plaatlasser-B tank-/ketellasser-B overige lasser-B Installatiemonteur/-lasser Landbouwmechanisatiemonteur Scheepslasser IJzerwerker
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Pijp
Per profiel is een berekening gemaakt van het aantal profielhouders, werkzaam bij de geïnterviewde bedrijven. Per sector is vervolgens een optelling gemaakt van de aantallen profielhouders (van een of meerdere profielen). Deze sectortotalen zijn gerelateerd aan de kwantitatieve resultaten van de telefonische enquête (het aantal werknemers in elke sector dat laswerk verricht, voltijds en deeltijds). Op die manier is een raming gemaakt van het aantal profielhouders van elk beroepsprofiel, uitgesplitst naar de sectoren waarin dat profiel voorkomt. In het overzicht op de volgende pagina worden de aantallen profielhouders weergegeven, per sector en in totaal. Omdat het gaat om ramingen, is bij alle aantallen en totalen een bandbreedte aangehouden met een onder- en bovenwaarde van tien procent. Overzicht 14
Profiel Sector
Ramingen aantallen profielhouders en de sectoren waarin zij werkzaam zijn (vaste werknemers) (Bandbreedte min/plus 10%; ramingen afgerond op vijftigtallen)
SOSOConstructiemonteur-A monteur-B werker/lasser
Lasser-A
Lasser-B
Installatie- Landbouw- Scheepsmonteur/ mechlasser -lasser monteur
Landbouwmechanisatie
Basismetaal
2200-2700
3950-4850 400-500
3950-4850 Beperkt aantal (200-250)
500-600
1100-1350
1300-1600
4600-5600
5700-7000 9450-11550
Machineindustrie
2250-2750
6200-7600
850-1050
1500-1800
Elektrotechnische industrie
Beperkt aantal (150-200)
Beperkt aantal (50-100)
Beperkt aantal (50-100)
Beperkt aantal (50-100)
Scheepsbouw
Bouw
400-500
2700-3300
750-950
Beperkt aantal (100-500)
500-700
800-1200
2250-2750 2850-3450
1950-2350
Beperkt aantal (50-100)
1600-1950
450-550
300-400
1150-1450 15800-19350 7100-8800
5850-7150 5000-6150
2900-3600
Beperkt aantal (150-200) 1285015800
21450-26250
10800-13200
750-950
Installatietechniek Totaal
1850-2250
850-1050
Metaalproduktenindustrie
Overige transportmiddelen
Totaal
1850-2250
(Petro)chemische 1350-1650 industrie Overige industrie
IJzerwerker
4100-5000
1130013850
4250-5200
4600-5700 2250-2750 2250-2750 2850-3450 60150-73900
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
99
5.5
Trends en ontwikkelingen
In deze paragraaf wordt ingegaan op een aantal trends en ontwikkelingen die op basis van de interviews bij bedrijven kunnen worden gesignaleerd. Een eerste conclusie is dat niet alle bedrijven trends of veranderingen binnen hun bedrijfsbeleid zien met betrekking tot het lassen. Bedrijven denken meer na over laswerk en trends en ontwikkelingen daarin naarmate het laswerk voor hen van groter belang is. Het zijn dus vooral de bedrijven waar veel wordt gelast die gedachten hebben over mogelijke veranderingen ten aanzien van het laswerk. Dat zijn met name bedrijven in de metaalproduktenindustrie, de transportmiddelenindustrie, machine-industrie, de scheepsbouw en de (petro)chemische industrie. In willekeurige volgorde zijn de volgende trends en ontwikkelingen gesignaleerd. 1.
Kwaliteitszorg Er is (nog steeds) een tendens naar een toenemende zorg voor kwaliteit; bedrijven zoeken naar systemen van kwaliteitsborging. Dat geldt integraal voor de bedrijven als geheel (bijvoorbeeld ISO), maar ook voor het laswerk in het bijzonder. De verhoging van de kwaliteit van het lassen wordt doorgaans en in toenemende mate gezocht in lasmethodebeschrijvingen (WPS of LMB). Dat wil zeggen dat de kwaliteitseisen van het laswerk en datgene dat de lasser moet doen steeds meer en steeds gedetailleerder worden vastgelegd. Door deze lasmethodebeschrijvingen wordt de interpretatieruimte van de lasser beperkt: hij moet immers volgens voorschrift lassen. Dit toenemend gebruik van WPS is waarschijnlijk niet alleen een gevolg van een beleidsdoelstelling van het bedrijf naar een integraal hogere bedrijfskwaliteit, die ook voor het lassen geldt. Ze is ook min of meer het gevolg van de ontwikkelingen binnen het lassen zelf. Naarmate dat de keuzemogelijkheden binnen het lassen (de lasprocessen, de lasvolgorde en werkwijze en dergelijke) toenemen, zoeken bedrijven naar standaardisatie en optimalisatie van kwaliteit op de werkvloer. Een consequentie voor het werk van de lasser is dat zijn interpretatie- en beslissingsruimte afneemt, waardoor in feite het belang van zijn theoretische kennis afneemt. Om echter aan de WPS-voorschriften te kunnen voldoen moet de lasser de WPS uiteraard kunnen lezen en interpreteren èn moet hij aan het vereiste handvaardigheidsniveau voldoen. Kortom: de bewegingsvrijheid en interpretatieruimte van de lasser worden beperkt, en het accent verschuift van theoretische kennis naar handvaardigheid.
2.
Certificering Bedrijven geven in principe de voorkeur aan certificeringen die voor het bedrijf een zekere meerwaarde op de markt vertegenwoordigen. Het gaat daarbij enerzijds om bedrijfscertificeringen en anderzijds om procedure- en/of produktcertificeringen, waarbij soms ook de werknemers worden gecertificeerd. Dit lijkt een trend te zijn. Over het algemeen kan worden gesteld dat persoonscertificering voor bedrijven niet de hoogste prioriteit genieten. De persoonlijke certificering van lassers is vooral aan de orde als het wordt voorgeschreven of vereist door klanten/opdrachtgevers.1
1 Bij veel bedrijven heerst overigens enige begripsverwarring rondom de begrippen 'gediplomeerd' en 'gecertificeerd'. Het is bedrijven niet altijd duidelijk wat de certificaten betekenen. Veel bedrijven noemen lassers die ooit een lasopleiding of -cursus hebben gevolgd 'gecertificeerd'.
100
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Bedrijven die met gecertificeerde lassers werken (in vaste of tijdelijke dienst) zijn niet altijd onverdeeld positief over de certificaten voor lassers. Hoewel wordt voldaan aan de eisen van opdrachtgevers of keuringsinstanties vindt men dat de lascertificaten te weinig garantie bieden voor kwaliteit. Dat blijkt vooral bij bedrijven die veel met gecertificeerde inleenkrachten werken (voor laswerk). Veel bedrijven zijn daardoor voorzichtiger en afwachtender geworden en zijn er toe overgegaan om de inleenkracht een proeflas te laten maken alvorens hem in te zetten.1 3.
Efficiëntie Bij bedrijven is het streven naar kostenbeheersing uiteraard altijd aan de orde. Lassen is een relatief arbeidsintensieve verbindingstechniek. Bedrijven zoeken derhalve altijd naar beperking van het laswerk. De volgende middelen en alternatieven zijn daarbij aan de orde. Automatisering Dit alternatief wordt door redelijk veel bedrijven genoemd als een mogelijke trend voor de toekomst. Afgezien van kostenbesparing kan door automatisering een meer constante kwaliteit worden bereikt. Daarnaast mag worden verondersteld dat de technologische ontwikkelingen met betrekking tot de automatiseringsmogelijkheden nog lang niet zijn uitgeput. De lasautomatisering heeft niet uitsluitend betrekking op het eenvoudige laswerk maar gaat ook steeds meer gelden voor het hoogwaardige laswerk (dat op dit moment vooral door gecertificeerde lassers wordt verricht). Deze vorm van efficiëntie heeft met name gevolgen voor de voltijdlassers. Deze bevinden zich vooral in de beroepsprofielen lasser-A en lasser-B en de scheepslasser. Automatisering geldt niet zozeer op de beroepsprofielen waarin lassen een deeltaak is (bijvoorbeeld de storings- en onderhoudsmonteurs). Reductie van de hoeveelheid laswerk Er is een tendens om het aantal lassen te verminderen door bij de produktontwikkeling en werkvoorbereiding voortdurend vragen te stellen als: is het absoluut noodzakelijk om deze las te leggen? en: kunnen wij het aantal lassen verminderen, bijvoorbeeld door grotere plaatstukken te gebruiken? Ook deze vorm van efficiëntie wordt door redelijk veel bedrijven genoemd. Produktinnovatie Daarin wordt gezocht naar het reductie van het laswerk door andere verbindingstechnieken te gebruiken, zoals lijmverbindingen en knelkoppelingen. (Dit wordt overigens door minder bedrijven genoemd dan punten 1 en 2) Uitbesteding naar het buitenland Deze vorm van kostenbeheersing is vrijwel uitsluitend aangetroffen binnen de scheepsbouw. Dat wil niet zeggen dat bedrijven in andere sectoren helemaal niets naar het buitenland uitbesteden, maar dat het niet om substantiële aantallen gaat en niet voldoende voorkomt om het in de interviews als trend te kunnen signaleren. Uitbesteding naar het buitenland verhoudt zich misschien ook slecht met een andere doelstelling van bedrijven, namelijk verhoging van de kwaliteit. Het lijkt dat men meer dan vroeger het lassen in eigen bedrijf en eigen beheer en onder eigen controle wil laten uitvoeren. Men zoekt de kostenbeheersing vooral in de eigen logistiek, het eigen produktieproces en optimalisering van de mogelijkheden om met (gecertificeerde) inleenkrachten te werken (zie verder
1
Een deel van de bedrijven wentelt de kosten van het proeflassen overigens af op de uitzendbureaus. DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
101
onder 'Arbeidsmarkt'). 4.
Ontwikkeling technologie Als technologische ontwikkelingen noemen bedrijven: 'lijmen' als alternatieve verbindingstechniek; toenemend gebruik van aluminium en andere non-ferro materialen; dit geldt met name voor de metaalprodukten- en machine-industrie; toenemende toepassing van het TIG-lasproces. Op het gebied van het lassen zelf zien veel bedrijven niet zozeer nieuwe ontwikkelingen als wel optimalisering van de huidige situatie en mogelijkheden. Volgens veel bedrijven worden de huidige mogelijkheden en technologie ten aanzien van het lassen niet optimaal benut. In plaats van nieuwe ontwikkelingen te volgen en toe te passen zoekt men meer naar onderuitputting en optimalisering van de bestaande situatie. Op dit moment zijn er weinig specialisten die non-ferromaterialen (zoals aluminium) lassen; in het onderzoek zijn non-ferro-specialisten niet of nauwelijks aangetroffen. Indien nonferromaterialen worden toegepast, wordt het laswerk verricht door werknemers die ook ferromaterialen lassen (voltijds of deeltijds). Tegelijkertijd is wel een toenemend gebruik van aluminium en andere non-ferromaterialen gesignaleerd. De voordelen van non-ferromaterialen (zoals aluminium) zijn velerlei: nonferromaterialen geven hoogwaardiger verbindingen, zijn lichter, bieden meer mogelijkheden tot recycling, en zijn gemakkelijker te bewerken. Wanneer de trend naar meer nonferromaterialen doorzet, ontstaat in de toekomst wellicht wèl een gespecialiseerd nonferrolasser.
5.6
Arbeidsmarkt
Zoals eerder vermeld zijn in de onderzochte sectoren in totaal ongeveer 75.000 werknemers die laswerk verrichten. Voor een goed begrip voor de arbeidsmarkt moet onderscheid worden gemaakt tussen voltijdlassers (de profielen van lassers en scheepslasser), de deeltijdlassers (de profielen waar lassen een deeltaak is) en de inleenkrachten die lassen. 1.
Deeltijdlassers Het grootste deel van de vaste werknemers die laswerk verrichten, heeft lassen als deeltaak. Van de ongeveer 67.000 vaste werknemers lassen ongeveer 43.000 werknemers in deeltijd (64%). De arbeidsmarkt van deze groep moet uiteraard worden gerelateerd aan de kerntaak of activiteit van het beroep (installatie, onderhoud e.d.). Vanuit dit onderzoek kunnen dus nauwelijks conclusies worden getrokken over de arbeidsmarkt van deeltijdlassers. Ten aanzien van lassen binnen het takenpakket kan echter wèl worden geconcludeerd dat het lassen als deeltaak redelijk stabiel is. Er zijn niet veel verschuivingen te constateren. Een toenemende toepassing van lijmverbindingen en knelkoppelingen zal waarschijnlijk minder laswerk met zich meebrengen; echter, dit zijn wellicht vooral graduele verschillen.
2.
Voltijdlassers Er lassen ongeveer 24.000 werknemers voltijds (36% van totaal). Deze lassers bevinden zich met name in de profielen lasser-A, lasser-B en scheepslasser. Vanuit de interviews is nergens een grote vraag naar deze lassers naar voren gekomen. Vacatures voor lassers worden ook nauwelijks 'als moeilijk vervulbaar' beschouwd. De bedrijven
102
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
zijn daarnaast erg voorzichtig als het om de vervangingsvraag gaat: men weet vaak niet of de functies van voltijdlassers wel vervangen worden als de huidige vaste medewerkers die lassen vertrekken bij het bedrijf. Als de arbeidsmarkt van deze groep wordt bezien, kan zelfs eerder worden geconcludeerd dat deze markt van voltijdlassers in vaste dienst onder druk staat. Dat vindt zijn oorzaak in twee ontwikkelingen: a. Bij bedrijven is een trend gaande om het laswerk en de kosten van het laswerk nauwkeurig te beschouwen (efficiëntie). Daardoor zal er meer gebruik van lasautomatisering en dergelijke toenemen. Tegelijkertijd is er bij de bedrijven geen constatering gedaan dat het laswerk bij bedrijven (enorm) gaat toenemen. Dit betekent een neerwaartse druk op het aantal voltijd lassers in vaste dienst. b. Vrijwel alle bedrijven waar relatief veel produktielaswerk voorkomt onderzoeken de mogelijkheden om inleenkrachten op tijdelijke basis in te zetten (voor zover al niet aan de orde bij bedrijven). Om die reden zijn bedrijven ook voorzichtig met het bepalen van de vervangingsvraag van lassers: men is er niet zeker van of men de lassers in vaste dienst al dan niet zal vervangen door inleenkrachten. Dit betekent overigens niet zozeer dat er minder laswerk aan de orde is, maar dat het aantal vaste werknemers die voltijds lassen afneemt. 3.
Inleenkrachten Dit onderzoek is gericht geweest op lassers die voltijd of deeltijd lassen in (vaste) dienst van het bedrijf. In de enquête is echter ook de markt van de inleenkrachten nagegaan. Van de ongeveer 75.000 lassers zijn er ongeveer 67.000 vaste werknemers en ongeveer 8.000 inleenkrachten. Dit betekent dat ongeveer tien procent van het totale aantal lassers inleenkracht is. Het onderzoek is niet zozeer gericht op deze inleenkrachten. Uit nadere analyse van de onderzoeksresultaten blijkt echter het volgende: a. Uit de telefonische enquête is gebleken dat ruim tweederde deel van inleenkrachten voltijds last. b. Vanuit de interviews onder bedrijven komt naar voren dat de bedrijven die relatief grote groepen inleenkrachten inzetten, hen vooral inzetten op produktielaswerk.Het betreft zowel gecertificeerde als ongecertificeerde inleenkrachten. Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat de inleenkrachten vooral voltijds lassen (68%), en vooral moeten worden gezocht in de profielen lasser-A, lasser-B en scheepslasser. Indien de volledige groep voltijdlassers wordt bezien - de 24.000 voltijdlassers in vaste dienst, opgeteld bij de 6.000 voltijds lassende inleenkrachten - dan is het relatieve belang van de groep inleenkrachten veel groter dan tien procent, namelijk ongeveer twintig procent (6.000 van 30.000). Veel bedrijven waar produktielassen aan de orde is, overwegen meer gebruik te gaan maken van de flexibele markt: bedrijven die nu al inleenkrachten inhuren gaan dat in de toekomst wellicht meer doen, en bedrijven die nu nog geen inleenkrachten inhuren overwegen dat in de toekomst wel te gaan doen. Ten gevolge daarvan zal het aantal inleenkrachten wellicht gaan toenemen, zowel in absoluut als relatief opzicht (binnen de groep voltijdlassers. Deze ontwikkeling zal uiteraard ook neveneffecten hebben. Bedrijven die op dit moment veel met gecertificeerde inleenkrachten werken, zullen de verantwoordelijkheden naar de aanbodzijde (de lassers zelf en de uitzendbureaus) gaan toeschuiven. Deze aanbodzijde zal in toenemende mate zelf voor certificering moeten zorgen. Een soortgelijk neveneffect zal zich manifesteren ten aanzien van de bijscholing en diplomering van inleenkrachten: de bedrijven gaan er van uit dat de inleenkrachten over voldoende
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
103
bekwaamheden en bevoegdheden beschikken om het laswerk naar behoren te verrichten. 5.7
Leidinggevenden van lassers
Leidinggevenden van lassers met een lastechnische achtergrond zoals bijvoorbeeld MLT, LPI of LS zijn in (zeer) beperkte mate aangetroffen. Ook leidinggevenden die zelf laswerk verrichten vormen een uitzondering. Over het geheel bezien komt uit het onderzoek naar voren dat bij tweederde deel van de bedrijven de lassers worden aangestuurd door leidinggevenden die zelf geen lasachtergrond (ervaring, diploma) hebben. 5.8
Bijscholing en bijscholingsbehoefte lassers
Bij de bedrijven is nagegaan welke bijscholing de lassers hebben gevolgd en volgen, en welke latente en manifeste bijscholingsbehoeften men bij de lassers constateert. De mate waarin specifieke bijscholing wordt gevolgd en waarin bedrijven bijscholingsbehoeften constateren, hangt samen met verschillende factoren. De belangrijkste zijn het belang van lassen in het takenpakket (is het een hoofd- of een neventaak?) en tevens met de mate waarin per beroepsprofiel certificering aan de orde is. Tussen de negen beroepsprofielen van lassers loopt de mate van bijscholing op lasgebied en de door bedrijven geconstateerde bijscholingsbehoefte sterk uiteen. In onderstaand overzicht worden bijscholing en bijscholingsbehoefte per profiel weergegeven.
104
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
Overzicht 15
Bijscholing en bijscholingsbehoefte in negen beroepsprofielen
Profiel
Bijscholing lassen
Bijscholingsbehoefte lassen
SO-monteur-A
Beperkt. Vooral niveau basisvaardigheden lassen. (Lassen is een in omvang beperkte deeltaak). SO-monteurs-A met onvoldoende basisvaardigheden volgen weleens een cursus. Nadruk ligt echter op de praktijktraining.
Eveneens beperkt. Voor sommige SO-monteursA theoretisch en praktisch deficit. Bijscholingsbehoefte aan de orde bij ontwikkelingen (aanschaf nieuwe machines en/of apparaten, nieuw lasproces, veranderend materiaalgebruik e.d.).
SO-monteur-B
Van belang. Met name voor verlengen van certificaten / lasserskwalificaties, op peil houden van laskennis en vaardigheden, nieuwe ontwikkelingen (processen, materialen, bewerkingen, machines e.d.). Bijscholing vooral voor hogere niveaus (NIL 3 en 4 en vergelijkbare niveaus).
Regelmatige manifeste bijscholingsbehoefte: theoretische en praktische kennis en vaardigheden. op peil houden vakkennis, behouden huidige lasserskwalificaties en verkrijgen nieuwe lasserskwalificaties.
Constructiewerker/-lasser
Vrij beperkt belang. Af en toe een lascursus, bijvoorbeeld voor nieuwe apparatuur of een opfriscursus theorie. Een deel van de constructiewerker/-lassers heeft in opleiding al (voldoende) leren lassen. Voor de overige profielhouders geldt dit niet, en betreft de bijscholing vooral basisvaardigheden.
Vrij beperkt. De meeste bedrijven eisen voor constructiewerker/-lassers basisvaardigheden MIG/MAG en BMBE (en soms TIG). Bij werving en selectie laten sommige bedrijven eerst proeflassen. Bijscholingsbehoefte vooral wanneer aan die instroomeis niet kan worden voldaan. Deficits vooral op niveau basisvaardigheden. Daarnaast: op peil houden kennis en vaardigheden.
Lasser-A
(Zeer) beperkt. Het percentage lassers dat speci- Geen. Gezien het feit dat de taakuitoefening een fieke bijscholing op lasgebied heeft gevolgd, is beperkte handvaardigheid vereist, constateren bedrijven voor lassers geen bijscholingsbehoefverwaarloosbaar klein. te.
Lasser-B
Van belang. Met name voor verlengen en verkrijgen van certificaten / lasserskwalificaties. Het gaat vooral om cursussen op hoger theoretisch en praktisch niveau.
Van belang, met name voor hogere niveaus. Nadruk op nieuwe processen, materialen, toepassingen. 'Up to date' houden van vakkennis en certificeringseisen.
Installatiemonteur/-lasser
Beperkt. De enige relevante bijscholing betreft vooral (algemene) basisvaardigheden op lasgebied.
Beperkt. Laswerk moet volgens bedrijven vooral in de praktijk worden aangeleerd. Daar leert de monteur omgaan met de specifieke omstandigheden die het laswerk beïnvloeden. Daarvoor is volgens bedrijven onvoldoende cursusaanbod.
Landbouw mechanisatiemonteur
Beperkt. Het gaat vooral om eenvoudig (constructie-)laswerk, waarvoor basisvaardigheden lassen voldoende zijn. De meeste profielhouders beschikken vanuit hun opleiding al over (ruim) voldoende lasvaardigheden.
Beperkt. Er is in beperkte mate sprake van deficits op lasgebied. De meeste landbouwmechanisatiebedrijven zeggen geen behoefte te hebben aan (extra) bijscholing van hun monteurs. Nadruk ligt op praktijkoefening.
Scheepslasser
Van belang. Bijscholing is voortdurend aan de orde, met name op hoger niveau (vergelijkbaar met NIL-niveaus 3 en 4). Het gaat zowel om theoretische als praktische vaardigheden. Ook bediening van lasmachines en -automaten is regelmatig aan de orde.
Van belang. Op peil houden van theoretische en praktische vaardigheden van de scheepslasser. Deficits ook in automatisering en robotisering van laswerk en mogelijk andere vernieuwingen en ontwikkelingen.
IJzerwerker
Beperkt. Het laswerk van de ijzerwerker blijft vooral beperkt tot hechtlassen; daarvoor zijn beperkte handvaardigheden en theoretische kennis nodig. Bijscholing lassen is voor ijzerwerkers doorgaans van ondergeschikt belang.
Beperkt. Over het algemeen beschikken ijzerwerkers over de benodigde theoretische en praktische kennis en vaardigheden. Uitzondering: sommige bedrijven streven naar bredere inzetbaarheid (meer allround, 'multi skill'). Bij ijzerwerkers doen zich dan deficits voor (m.n. handvaardigheden lassen).
DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 1996
105