O nd e r ne m e n i n d e S e c t o r e n
Feiten en ontwikkelingen 2008-2010
Zoetermeer, oktober 2009
ISBN:
978-90-371-1009-8
Bestelnummer: A200917 Prijs:
€ 100,-
Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding
9
2
Het MKB in Nederland
11
2.1
Kerngegevens
11
2.2
Ontwikkelingen 2008-2010
13
3
De voedings- en genotmiddelenindustrie
17
3.1
De sector in cijfers
17
3.2
Dynamiek in de sector
19
3.3
Dynamiek in de markt
22
3.4
SWOT-analyse
24
3.5
Strategie
25
3.6
Ondernemen in crisistijd
26
3.7
Perspectief
29
4
Metaal- en elektrotechnische industrie
31
4.1
De sector in cijfers
31
4.2
Dynamiek in de sector
34
4.3
Dynamiek in de markt
38
4.4
SWOT-analyse
41
4.5
Strategie
42
4.6
Ondernemen in crisistijd
43
4.7
Perspectief
46
5
Bouwnijverheid
49
5.1
De sector in cijfers
49
5.2
Dynamiek in de sector
52
5.3
Dynamiek in de markt
54
5.4
SWOT-analyse
58
5.5
Strategie
59
5.6
Ondernemen in crisistijd
59
5.7
Perspectief
63
6
Autosector
65
6.1
De sector in cijfers
65
6.2
Dynamiek in de sector
70
6.3
Dynamiek in de markt
73
6.4
SWOT-analyse
77
6.5
Strategie
78
6.6
Perspectief
79
7
Groothandel
81
7.1
De sector in cijfers
81
7.2
Dynamiek in de sector
83
7.3
Dynamiek in de markt
87 3
4
7.4
SWOT-analyse
90
7.5
Ondernemen in crisistijd
90
7.6
Perspectief
94
8
Detailhandel
97
8.1
De sector in cijfers
8.2
Dynamiek in de sector
101
8.3
Dynamiek in de markt
104
8.4
SWOT-analyse
106
8.5
Strategie
107
8.6
Ondernemen in crisistijd
107
8.7
Perspectief
110
9
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
9.1
De sector in cijfers
113
9.2
Dynamiek in de sector
116
9.3
Dynamiek in de markt
119
9.4
SWOT-analyse
120
9.5
Strategie
121
9.6
Ondernemen in crisistijd
121
9.7
Perspectief
125
10
Transport
127
10.1
De sector in cijfers
127
10.2
Dynamiek in de sector
131
10.3
Dynamiek in de markt
134
10.4
SWOT-analyse
139
10.5
Strategie
140
10.6
Ondernemen in crisistijd
140
10.7
Perspectief
144
11
Zakelijke dienstverlening
11.1
De sector in cijfers
147
11.2
Dynamiek in de sector
150
11.3
Dynamiek in de markt
153
11.4
SWOT-analyse
154
11.5
Ondernemen in crisistijd
155
11.6
Perspectief
158
12
Overige dienstverlening
12.1
De sector in cijfers
161
12.2
Dynamiek in de sector
164
12.3
Dynamiek in de markt
167
12.4
SWOT-analyse
169
12.5
Strategie
170
12.6
Ondernemen in crisistijd
170
12.7
Perspectief
173
97
113
147
161
Samenvatting
'Ondernemen in de sectoren. Feiten en ontwikkelingen 2008-2010', biedt iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij de beleidsvorming en -uitvoering binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven inzicht in de actuele stand van zaken in tien verschillende sectoren uit het bedrijfsleven. Het rapport borduurt voort op de eerder dit jaar verschenen publicatie 'Kleinschalig Ondernemen 2009', waarin een beeld is gegeven van de structuur en economische ontwikkelingen van het bedrijfsleven naar grootteklasse. In beide publicaties staat het MKB centraal.
H e t M KB i n Ne d er la nd In Nederland zijn ongeveer 830.000 ondernemingen actief. Het merendeel van deze ondernemingen (circa 820.000) is actief binnen het MKB. Dit houdt in dat ruim 99% van alle ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot het MKB. Het MKB heeft een belangrijk aandeel in de totale afzet, bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid. In 2008 was het MKB goed voor 43% van de totale afzet van het bedrijfsleven (€ 466 miljard) en voor 49% van de totale bruto toegevoegde waarde (€ 227 miljard). In het MKB zijn ruim 4,1 miljoen personen werkzaam. Dit is meer dan de helft van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven. De gemiddelde arbeidsproductiviteit1 van het MKB ligt met 68.000 euro lager dan de arbeidsproductiviteit voor het totale bedrijfsleven. De winst per MKB-bedrijf is (na correctie van de beloning van de zelfstandigen) ongeveer een kwart lager dan de winst van bedrijven uit het grootbedrijf. De winst van het MKB bedraagt, na correctie van de beloning van de zelfstandigen, € 39 miljard. Bedrijven in het MKB investeren daarentegen evenveel als bedrijven uit het grootbedrijf. De afzet in het MKB is in 2008 gegroeid met 2%. In de tweede helft van 2008 is de groei tot stilstand gekomen. Door verscherping van de internationale kredietcrisis in de tweede helft van 2008, zijn de economische omstandigheden aanmerkelijk verslechterd. Verwacht wordt dat de buitenlandse afzet van het MKB dit jaar (2009) met circa 12% zal afnemen. Doordat Nederland circa een derde deel van zijn productie in het buitenland afzet, heeft dit een grote negatieve impact op de productieontwikkeling van het Nederlandse bedrijfsleven. De binnenlandse afzet van het MKB zal in 2009 dalen met 4%. Per saldo zal het MKB met een afzetdaling van 5,5% geconfronteerd worden. De winst zal met maar liefst 14,5% terugvallen. Ook het aantal werkenden zal, met 67.000, flink afnemen.
V o e d ing s - en g eno tm i dd e l en i nd ust r i e De sector bestaat uit sterk uiteenlopende deelsectoren. De grootste zijn de vlees en vleesverwerking, en de zuivel (dierlijke-voedingsmiddelenindustrie), bak- en zoetwaren, margarine en vetten (overige voedingsmiddelen), en tabaksproducten (genotmiddelen). De toegepaste verwerkingstechnieken variëren van ambachtelijk, zoals in een deel van de bak- en zoetwarenindustrie, tot procesindustrieel, zoals bij de productie van zuivel, meel, suiker, frisdrank, bier en sigaretten. Het MKB telt 4.000 ondernemingen met een werkgelegenheid van 48.000 arbeidsjaren. In 2008 zat de totale sector op de 'nullijn'. Voor 2009 wordt een krimp ver-
1
Bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar.
5
wacht van 2,75% en een stabilisatie in 2010, met een krimp van de werkgelegenheid. De krimp van deze sector is daarmee minder dan gemiddeld elders in het bedrijfsleven, en zéker minder dan in andere delen van de industrie. De sector is relatief sterk afhankelijk van de binnenlandse markt. Sterke punten van de voedings- en genotmiddelenindustrie zijn onder meer de kennisinfrastructuur, de hoge arbeidsproductiviteit, een goede naam als het gaat om prijs/kwaliteit, service, betrouwbaarheid en inspelen op de vraag van de klant. Zwakke punten zijn onder meer de hoge (loon)kosten, de hoge regeldichtheid en het relatief lage investeringsniveau.
M eta a l - en el ek tr ot ec hni s ch e in du st r i e De metaal- en elektrotechnische industrie telt ongeveer 20.000 ondernemingen, hoofdzakelijk MKB. De metaalproductenindustrie is kleinschalig en arbeidsintensief: zij heeft een ondernemingenaandeel van 39%, een werkgelegenheidsaandeel van 30% en een omzetaandeel van 20%. De elektrotechnische industrie laat het tegenovergestelde zien. De machine- en de transportmiddelenindustrie nemen een middenpositie in. De metaal- en elektrotechnische industrie werd in 2008 geconfronteerd met een daling van de omzetvolume met 1,25%. Met name de deelsectoren basismetaal en de machine- en apparatenindustrie kenden een flinke daling in de omzet. De sector als geheel werd in 2008 geconfronteerd met een daling van het omzetvolume van 1,25%. Voor 2009 wordt een daling voorzien met maar liefst ruim 18%. De wereldwijde recessie heeft belangrijke gevolgen voor exportgeoriënteerde sectoren zoals de metaalindustrie. Ook de werkgelegenheid zal (verder) afnemen.
B ouw n i jv er he i d Ruim een op de tien bedrijven in ons land is actief in de bouw. De sector is vrijwel volledig gericht op de binnenlandse markt. Na een zeer sterk 2007, is de bouwproductie ook in 2008 met 6% flink toegenomen. In alle marktsegmenten (woningbouw, utiliteitsbouw, onderhoud, GWW) was in 2008 een flinke groei te zien. In het laatste kwartaal van 2008 is de productie afgenomen. De internationale kredietcrisis en daaruit volgende economische recessie heeft grote gevolgen voor de bouwsector. In 2009 zal het omzetvolume met 5% flink afnemen. De Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW) lijkt zich te kunnen onttrekken aan de malaise in de bouw. De GWW-sector kan profiteren van de (versnelde) overheidsinvesteringen in infrastructuur. Volgend jaar (2010) zal de werkgelegenheid in de bouw sterk teruglopen (7,25%); de productie neemt echter ook nog sterk af (7%).
A u tos e ct or De autosector (detailhandel en groothandel) telt ongeveer 24.000 MKBondernemingen. In de tweede helft van 2008 werd de autosector geconfronteerd met de gevolgen van de kredietcrisis. Uiteindelijk daalde het omzetvolume met 0,75%. Doordat de consument de aanschaf van auto's uitstelt, wordt voor 2009 uitgegaan van een daling van het volume van de omzet met ruim 22 procent. Voor 2010 wordt nog een lichte daling voorzien. De omzetontwikkeling heeft gevolgen voor de werkgelegenheid in de autosector. Deze zal in zowel 2009 als in 2010 afnemen, en wel met respectievelijk 2,25 en 2,75%.
6
G r oo tha n d e l De groothandel heeft in 2008 nog een flinke omzetgroei gerealiseerd. Door gunstige internationale handelsontwikkeling en een sterk groeiende Nederlandse economie, steeg het omzetvolume in 2008 ten opzichte van 2007 met 4%. De groothandel - met circa 62.000 MKB-bedrijven en een werkgelegenheid van 460.000 arbeidsjaren (waarvan ongeveer 325.000 in het MKB) - profiteerde van een sterk groeiende export en wederuitvoer. Ook de binnenlandse afzet van de groothandel nam flink toe. Als gevolg van de economische crisis wordt echter voor 2009 een omzetdaling verwacht van 8,25%. De krimp van de internationale handel en de dalende investeringsbereidheid van producenten en consumenten zijn de belangrijkste oorzaken. De groothandel in investeringsgoederen wordt met de grootste daling geconfronteerd. In de tweede helft van 2009 zal de groothandel profiteren van een licht herstel van de wereldhandel. Naar verwachting zal de volumeontwikkeling in 2010 zich sneller herstellen dan het totale bedrijfsleven als gevolg van een lichte groei van de wereldhandel.
D e ta i lha n d e l De detailhandel is een typische sector van het midden- en kleinbedrijf. Van alle detailhandelsondernemingen behoort meer dan 99% tot het MKB. Dit MKB neemt ongeveer 60% van de totale werkgelegenheid in de sector voor zijn rekening en heeft een omzetaandeel van circa 50%. Deze percentages tonen de kleinschaligheid van de detailhandel. De circa 80.000 ondernemingen in de detailhandel zijn goed voor een werkgelegenheid van bijna 500.000 arbeidsjaren. De detailhandelsbestedingen zijn in 2008 licht toegenomen met 0,25%. De fooddetailhandel kwam op een plus van 1,5% uit. De detailhandel in overige nonfood liet een wisselend beeld zien. Voor 2009 zal de detailhandel over de hele linie met een negatieve ontwikkeling geconfronteerd worden. Het consumentenvertrouwen daalde in september 2007 fors en ligt sindsdien op een laag niveau. De economische recessie leidt tot minder optimisme en heeft gevolgen voor de consumptieve bestedingen. Voor het lopende jaar 2009 wordt een flinke daling verwacht (4,75%). In 2010 zal het volume van de omzet met 2,5% verder afnemen. De werkgelegenheid zal zowel in 2009 als in 2010 dalen, met respectievelijk 2 en 4%.
H o r eca , ca te r in g en v erb l i j fs r ec re a t i e De horeca, catering en verblijfsrecreatie - met 36.000 MKB-bedrijven - realiseerde in 2008 een daling van het omzetvolume met 3,25%. Voor 2009 zijn de verwachtingen uiterst negatief. Het omzetvolume van de totale horecasector zal met 8,25% afnemen. De daling zal het sterkst zijn onder hotels en pensions. Met name het zakelijke segment wordt geconfronteerd met een dalende bezettingsgraad. Verwacht wordt dat de volumeontwikkeling in de horeca zich parallel ontwikkelt aan het economische herstel. Concreet betekent dit dat de verwachtingen voor 2010 nog wat getemperd zijn, maar minder slecht dan in 2009. Het omzetvolume zal naar verwachting afnemen met 2,75%. De werkgelegenheid zal als gevolg van de omzetdaling zowel in 2009 als in 2010 eveneens een afname vertonen, met respectievelijk 4,25 en 2,75%.
T ra n sp o rts ec to r Het goederenvervoer over land en de dienstverlening ten behoeve van het vervoer bepalen het grootste deel van de sectoromzet: 35% respectievelijk 41%. De sectoromzet bedroeg in 2008 73 miljard euro, waarvan 35 miljard door het MKB 7
gerealiseerd werd. De transportsector realiseerde in 2008 een omzetgroei van 1%. De vooruitzichten zijn met name voor 2009 somber. Voor 2009 is de verwachting dat vooral het goederenvervoer over land, de scheep- en luchtvaart en de dienstverlening ten behoeve van het vervoer te maken krijgen met een forse afname van de omzet. Alleen het personenvervoer zal naar verwachting een kleine omzetgroei realiseren. Per saldo zal het omzetvolume in 2009 met 10% fors afnemen. In 2010 zal weer sprake zijn van een licht herstel, een omzetgroei van 0,75%. De werkgelegenheid zal vooral in 2010 sterk afnemen. Voor 2009 wordt een afname van bijna 3% verwacht. In 2010 zal de werkgelegenheid naar verwachting met bijna 6% dalen.
Z a k e l i jk e d i en st ve r l en in g Het belang van de zakelijke dienstverlening binnen het Nederlandse bedrijfsleven is aanzienlijk. Van alle bedrijven in Nederland behoort 22% (185.000 ondernemingen) tot de zakelijke dienstverlening en 20% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven is aan de zakelijke dienstverlening toe te schrijven. De ontwikkeling van het omzetvolume komt grotendeels voort uit de grote afhankelijkheid van de dienstverlening van het bedrijfsleven, in Nederland met name de industrie en de bouw. De negatieve ontwikkeling in deze sectoren komt tot uiting in de omzetverwachting voor de zakelijke dienstverlening. Voor 2009 wordt een omzetdaling van 4% voorzien. In 2009 zijn de vooruitzichten voor de totale sector ronduit negatief. Er wordt een teruggang verwacht in het volume van -4%. In 2010 wordt een stabilisatie van de omzet verwacht voor zowel de zakelijke dienstverlening als het bedrijfsleven in zijn geheel. De werkgelegenheid blijft echter hard achteruitgaan met een daling van 4,25% in 2009 en 2,75% in 2010.
O ve r i ge d i en stv e r le n in g Tot de overige dienstverlening behoren - overwegend kleinschalige - kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven, textielreinigingsbedrijven, vakfotografen, sport- en fitnesscentra, beveiligingsbedrijven en andere persoonlijke diensten. De circa 83.000 ondernemingen zijn sterk gericht op de consument als afnemer. In 2008 nam het omzetvolume met 1,5% toe. Ten opzichte van het totale bedrijfsleven is de verwachting dat de overige dienstverleners in 2009 relatief goed zullen presteren. Met name de volumeontwikkeling van de omzet en de winst zullen minder hard afnemen dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven. Verwacht wordt dat de omzetvolume in 2010 met 0,75% zal afnemen. Hiermee blijft de sector achter bij de ontwikkeling van het totale bedrijfsleven als gevolg van dat consumptieve bestedingen sterker onder druk komen te staan.
8
1
Inleiding
A a n l e id i ng In de eerder dit jaar verschenen publicatie 'Kleinschalig Ondernemen 2009' wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklasse. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal en de belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. In de publicatie 'Ondernemen in de Sectoren. Feiten en ontwikkelingen 2008-2010' staan de sectoranalyses centraal en daarmee is het een logisch vervolg op de eerder genoemde publicatie.
Doel De informatie in 'Ondernemen in de Sectoren' is bestemd voor allen die op een of andere wijze betrokken zijn bij de beleidsvorming en -uitvoering binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven. Het rapport biedt hun inzicht in de actuele stand van zaken in 10 verschillende sectoren uit het bedrijfsleven. Het betreft een beschrijving van de structuur, het economisch functioneren, de marktomstandigheden, de kracht en het investeringsgedrag van de sector.
D e s ec to r en In alle 10 sectoren speelt het MKB-ondernemerschap een grote rol. De MKBondernemers dekken het leeuwendeel van het Nederlandse bedrijfsleven. De sectoren zijn: 1
de voedings- en genotmiddelenindustrie;
2
de metaal- en elektrotechnische industrie;
3
de bouwnijverheid;
4
de autosector;
5
de groothandel;
6
de detailhandel;
7
de horeca, catering en verblijfsrecreatie;
8
de transportsector;
9
de zakelijke dienstverlening;
10 de overige dienstverlening.
H e rk om st va n d e i nfo rma t i e Het economische beeld dat in 'Ondernemen in de Sectoren' wordt geschetst, is eind augustus 2009 vastgesteld. Het geschetste economische beeld is te beschouwen als een actualisering van de informatie uit 'Kleinschalig Ondernemen 2009'. Bij het bepalen van de sectorprognoses is gebruik gemaakt van het model PRISMA-K. Dit is een sectormodel naar grootteklasse voor de korte en middellange termijn, waarmee onder andere exploitatiegegevens en werkgelegenheidsgegevens geraamd worden. De realisatiegegevens, zowel niveaus als mutaties, zijn vooral afkomstig uit de Nationale Rekeningen. De Nationale Rekeningen bevatten realisatiegegevens tot en met 2008 en zijn in augustus 2009 gepubliceerd door het CBS. Ook is gebruik gemaakt van productiestatistieken van het CBS. De productiestatistieken zijn onder andere gebruikt voor de bepaling van grootteklassedata. Ook zijn deze
9
statistieken gebruikt voor de schatting van economische variabelen die in de Nationale Rekeningen ontbreken, zoals omzet en winst. Bij de raming van de prognosejaren 2009 en 2010 is gebruik gemaakt van een groot aantal vrij beschikbare gegevens, zoals conjunctuurinformatie van het CBS, het CPB en de OESO. Ook zijn gegevens gebruikt uit monitoren en jaarlijkse registraties van sectororganisaties en andere binnen het onderzoeksprogramma 'MKB en Ondernemerschap' van het Ministerie van Economische Zaken door EIM ontwikkelde data en informatie. Ten slotte is gebruik gemaakt van het EIM MKB-Beleidspanel. De bijna 2.000 ondernemers uit het MKB zijn speciaal voor deze editie van 'Ondernemen in de Sectoren' ondervraagd over 'Ondernemen in een crisis'.
L ee sw i j ze r Het rapport is als volgt opgebouwd. In de hoofdstukken staat steeds één sector centraal. Het begint met de voedings- en genotmiddelenindustrie en eindigt met de overige dienstverlening (in de volgorde zoals de sectoren zojuist zijn opgesomd). De lezers kunnen dus direct naar de sector van hun keuze. Elk hoofdstuk heeft dezelfde opbouw. Paragraaf 1 gaat in op de structuurgegevens (de sector in cijfers). Paragraaf 2 schetst de situatie in de sector (bedrijvendynamiek, schaalgrootte en netwerkvorming, innovatie) en paragraaf 3 doet dit voor de markt (afnemers, concurrentie). Paragraaf 4 laat de sterke en zwakke kanten van de sector zien. Daarna volgt de strategie van het MKB te midden van de geschetste situaties in paragraaf 5. Paragraaf 6 gaat in op ondernemen in een recessie door het MKB. Het hoofdstuk sluit af met het perspectief voor de sector.
10
2
Het MKB in Nederland
2.1
Kerngegevens 8 2 0. 0 00 M KB - on d er ne mi n ge n In Nederland waren op 1 januari 2009 ongeveer 820.000 ondernemingen actief in het MKB. Ruim 90% van deze bedrijven maakt deel uit van het kleinbedrijf. Dit zijn bedrijven met minder dan 10 werknemers. Het grootbedrijf (100 werknemers en meer) bestaat uit ongeveer 6.000 bedrijven, waarvan twee vijfde 250 of meer werknemers in dienst heeft.
A f z et M KB va n 4 66 m i l ja rd eu ro Het MKB is goed voor 43% van de totale afzet. Binnen het MKB heeft het middenbedrijf meer afzet dan het kleinbedrijf. Gezien het feit dat ruim 90% van alle bedrijven in het MKB behoort tot het kleinbedrijf betekent dit dat bedrijven uit het middenbedrijf gemiddeld (veel) meer afzet genereren dan bedrijven uit het kleinbedrijf. Het MKB is sterk gericht op de binnenlandse markt. Ruim 80% van de afzet (totaal circa 376 miljard euro) wordt in het binnenland gerealiseerd. 19% komt voor rekening van leveringen aan het buitenland. Ongeveer een derde van de totale export van het bedrijfsleven is afkomstig van het MKB. Twee derde van de binnenlandse afzet van het MKB komt voor rekening van de leveringen aan andere bedrijven.
4 m i l j oe n ba n en i n h e t M KB Het MKB telt ruim 4 miljoen banen. Omgerekend naar fulltimebanen, beslaat de werkgelegenheid in het MKB ruim 3,3 miljoen arbeidsjaar. Bijna een kwart van de werkzame personen in het MKB is zelfstandig ondernemer. De gemiddelde arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar) bedraagt 68.000 euro.
M KB go e d v oo r w in st va n 7 2 m i lja r d eu r o Van de totale winst voor belasting die het bedrijfsleven in 2008 behaalde, komt circa 55% voor rekening van het MKB. Bij zelfstandigen maakt evenwel de beloning voor hun arbeid deel uit van de winst. Na correctie voor het toegerekende loon voor zelfstandigen blijft er een aandeel voor het MKB over van ongeveer 40%. De winst voor belasting in het MKB, als percentage van de brutoproductie, bedraagt 15%. Gecorrigeerd voor de beloning van ondernemer en meewerkende gezinsleden, komt de winst uit op 8% van de brutoproductie. In tabel 2.1 staan de kerngegevens van het MKB over 2008 en de ontwikkeling en prognoses voor 2008, 2009 en 2010 weergegeven.
11
tabel 2.1
Kerngegevens MKB* in 2008-2010
2008
2008
2009
2010
niveau (mld. euro) volumemutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % omzet
721
2,00
-6,50
0,25
afzet
466
2,00
-5,50
-0,75
- buitenlandse afzet
90
1,50
-11,75
2,25
- binnenlandse afzet
376
2,00
-4,00
-1,50
bruto toegevoegde waarde
227
2,25
-5,00
-0,75
loonsom
112
2,00
-2,50
-4,75
68
0,75
-3,00
2,75
waarvan:
arbeidsproductiviteit (x 1.000 euro)
volumemutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % winst uit ondernemingen (niveau x mld. euro, nominaal)
72 niveau (x 1.000)
aantal banen in het MKB
-0,25
-14,50
3,00
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar (x 1.000)
4.111
65
-67
-135
3.222
74
-68
-143
889
-9
1
8
3.352
44
-65
-115
waarvan: werknemers zelfstandigen arbeidsvolume
* MKB betreft alle bedrijven in Nederland (exclusief overheid) tot 100 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, september 2009.
D i v er s it e it in se ct or e n In Nederland waren op 1 januari 2009 820.000 ondernemingen actief in het MKB. Tabel 2.2 laat zien dat veruit de grootste groep ondernemingen actief is in de financiële en zakelijke diensten. Ruim een kwart van de actieve ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot deze sector. Deze sector herbergt een breed scala aan bedrijven, zoals de assurantietussenpersonen, ingenieurs- en architectenbureaus en schoonmaakbedrijven. Ook in de detailhandel en de bouw zijn relatief veel ondernemingen actief, op de voet gevolgd door de persoonlijke dienstverlening. Samen zijn deze vier sectoren goed voor bijna 60% van het aantal actieve ondernemingen in het bedrijfsleven in het MKB. Deze sectoren zijn relatief kleinschalig. Dit is te zien aan de gemiddelde ondernemingsgrootte, gemeten in arbeidsjaren (zie tabel 2.2). De sectoren industrie en transport en communicatie kennen relatief veel grote bedrijven.
12
tabel 2.2
Aantal actieve MKB-ondernemingen in het bedrijfsleven per sector, 1 januari 2009, en gemiddelde MKB-ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
sectoren
aantal MKB-ondernemingen
gemiddelde MKB-ondernemings-
(x 1.000)
grootte (in arbeidsjaren)
industrie
47
9,3
102
3,4
groothandel
62
5,2
detailhandel
78
3,8
autosector
24
4,4
horeca
35
4,6
transport en communicatie
29
6,4
221
3,6
persoonlijke dienstverlening
82
3,2
zorgsector
47
4,9
overige sectoren
92
2,2
820
4,1
bouw
financiële en zakelijke diensten
totaal bedrijfsleven MKB
Bron: Prognose kerngegevens MKB, september 2009.
2.2
Ontwikkelingen 2008-2010 V e r tr ou we n on de r on d er n em e rs i s st er k a f g enom en In het voorjaar van 2009 is gebleken dat het vertrouwen in de economie onder ondernemers in het MKB sterk is afgenomen. Het aantal ondernemers dat zegt (enigszins) vertrouwen te hebben in de Nederlandse economie is dit jaar, in vergelijking met het voorjaar van 2008, flink gedaald van 78% naar 53%. Vorig jaar is de daling al ingezet. In 2007 gaf nog 91% van de ondernemers aan vertrouwen te hebben in de Nederlandse economie. De internationale kredietcrisis heeft een belangrijke stempel gedrukt op het vertrouwen. Bijna de helft van de ondernemers zegt helemaal geen vertrouwen meer te hebben in de economie.
G e en g ro e i a a nta l on d er n em in g en i n 20 09 Het aantal ondernemingen zal dit jaar (2009) gelijk blijven aan dat in 2008. Vorig jaar nam het aantal ondernemingen met 2,5% nog flink toe. Door de ongunstige economische ontwikkeling neemt het aantal ondernemingen in sectoren die sterk onder druk staan af, zoals in de industrie, de detailhandel, de autosector, de horeca en de transportsector. Er is nog wel enige groei in de bouw, de communicatiesector en de zorgsector. In de bouw neemt het aantal starters nog altijd toe, zij het aanzienlijk minder dan in voorgaande jaren. De zorgsector ontwikkelt zich nog altijd positief. Met dit gunstige afzetperspectief neemt het aantal ondernemingen eveneens toe. Door de lage toetredingsdrempels is het eenvoudig om als zelfstandige in deze sectoren te starten. In 2010 zal het aantal ondernemingen naar verwachting weer met 1% toenemen. Een deel van de mensen zal er noodgedwongen voor kiezen om als zelfstandige aan de slag te gaan. Ook mensen die geconfronteerd worden met een ontslag, of betrokken zijn bij
13
een reorganisatie, zullen vaker zoeken naar mogelijkheden om toch aan het werk te blijven, bijvoorbeeld als ondernemer.
S t e rk e da l ing b u it en la nd s e a fz et in 2 00 9, l i cht he r st e l in 2 01 0 Het Nederlandse bedrijfsleven is in zwaar weer. Door verscherping van de internationale kredietcrisis in de tweede helft van 2008, zijn de economische omstandigheden aanmerkelijk verslechterd. Verwacht wordt dat de buitenlandse afzet dit jaar (2009) met circa 12% zal afnemen. Er is evenwel een lichtpuntje te zien. De scherpe val van de wereldhandel is vanaf maart 2009 tot staan gebracht. In de maanden daarna is de wereldhandel fractioneel toegenomen in vergelijking met het handelsniveau in de maand maart. Dit heeft tot gevolg dat de Nederlandse uitvoer en wederuitvoer weer licht begint toe te nemen. Doordat Nederland circa een derde deel van zijn productie in het buitenland afzet, heeft dit een grote negatieve impact op de productieontwikkeling van het Nederlandse bedrijfsleven. Voor 2009 wordt uitgegaan van een afzetdaling van het Nederlandse bedrijfsleven van 6%. De afzet van het MKB zal hierbij met 5,5% afnemen. De sectoren die het meest op het buitenland gericht zijn, worden het sterkst getroffen. Ook de horecasector wordt relatief sterk getroffen als gevolg van afnemende zakelijke bestedingen en een consument die de hand op de knip houdt. Onzekerheid over de nabije economische toekomst, maakt dat consumenten in 2009 meer gaan sparen. Hierdoor komen de consumentenbestedingen onder druk te staan. De bestedingen van consumenten worden in 2009 nog gunstig beinvloed door een gunstige koopkrachtontwikkeling. In 2010 zullen de consumptieve bestedingen verder afnemen. De lage inflatie houdt de koopkracht op peil, maar de oplopende werkloosheid maakt de consument voorzichtig om luxe of duurzame bestedingen te doen. De bestedingen in de detailhandel zullen afnemen met 2,5%. Ook de horeca zal de gevolgen ondervinden van een sterk terughoudende consument (afname met 2,75%). De zakelijke bestedingen in de horeca blijven eveneens onder druk, maar zullen in 2010 niet veel verder afnemen. Voor 2010 wordt een verdere exportgroei voorzien. Hierbij is eerder sprake van een traag herstel. Vooral de exportgeoriënteerde sectoren zullen van dit 'herstel' profiteren. De internationale handel zal in 2010 wat verder aantrekken als gevolg van een voorzichtig economisch herstel. De op de buitenlandse markt georiënteerde sectoren zullen hiervan het eerst profiteren.
D a l in g w e rk g e l eg en he i d Dit jaar (2009) zullen veel bedrijven en sectoren geconfronteerd worden met de gevolgen van de kredietcrisis. Terugval in productie heeft een remmende werking op de vraag naar arbeidskrachten. Hoewel de afzet- en productiedaling van het bedrijfsleven al aan het eind van 2008 en het begin van 2009 is ingezet, zullen de werkgelegenheidseffecten zich pas in de tweede helft van het jaar voordoen. De werkgelegenheid komt dan sterk onder druk te staan. In de afgelopen jaren groeide de werkgelegenheid sterk en was er sprake van een grote spanning op de arbeidsmarkt. Doordat het aantal vacatures lang hoog is geweest, zal de werkgelegenheid in 2009 nog niet zo sterk dalen als de afzet. Bedrijven zullen in eerste instantie nog terughoudend zijn met het ontslaan van personeel, waarvoor juist zoveel inspanningen zijn gedaan om het aan te trekken. Als de markt weer gaat aantrekken, zijn deze arbeidskrachten weer hard nodig. Aanpassing van de capaciteit zal dan ook zo lang mogelijk worden uitgesteld. De verwachting is dat
14
het aantal werkenden dit jaar (2009) met ruim 100.000 zal afnemen, tegenover een groei van ruim 100.000 in 2008. Deze daling komt voornamelijk voor rekening van een daling van het aantal werknemers (107.000); het aantal zelfstandigen zal dit jaar nog licht toenemen (1.000). De werkgelegenheid in het MKB zal dit jaar (2009) iets sterker afnemen (1,5%) dan in het grootbedrijf (1,25%). In 2010 zal de daling van de werkgelegenheid substantiëlere vormen aannemen. Het aantal werkzame personen zal dan met circa 230.000 afnemen. Dit jaar wordt alleen in de zorgsector nog enige groei voorzien. De werkgelegenheid in de industrie, de horeca en de financiële en zakelijke dienstverlening zal relatief sterk dalen. In 2010 zal de werkgelegenheid, buiten de zorgsector, over alle bedrijfssectoren sterk teruglopen.
A f na m e w ins t in 2 00 9 De slechte economische ontwikkeling doet de winsten in 2009 met 17,75% afnemen. Het jaar 2009 zal voor veel bedrijven in het teken staan van reductie van kosten, waaronder het laten afvloeien van werknemers. De kostenreductie die gepaard gaat met de afname van de personeelsomvang, vertaalt zich in 2010 in winststijgingen bij de meeste sectoren. De sterkste winstdalingen doen zich voor in de industrie en de transport- en communicatiesector. In deze sectoren zal in 2010 ook weer het grootste winstherstel te zien zijn. S t e rk e a f na m e va n d e in ve st e r ing en in d e k ome n de p er io d e De investeringen in het MKB zullen dit jaar (2009) met een daling van 9,25% veel lager uitvallen dan in 2008. Door de ongunstige economische ontwikkeling en de afgenomen industriële productie, zijn uitbreidingsinvesteringen niet meer aan de orde. Vooral de investeringen in transportmiddelen (met name vrachtauto's) lopen sterk terug. De sterk afgenomen handelsactiviteiten leiden tot belangrijk minder vervoersbewegingen over de weg. Ook de investeringen in gebouwen nemen sterk af. De investeringen in computers zullen iets minder sterk teruglopen. De kredietcrisis heeft tot gevolg dat het voor bedrijven lastiger is om de investeringen gefinancierd te krijgen. De investeringsbereidheid onder ondernemers in het MKB is dit jaar (2009) flink teruggelopen. Sinds het voorjaar 2007 loopt het percentage MKB-ondernemers dat aangeeft plannen te hebben om te investeren, terug. Het percentage ondernemers in het MKB met investeringsplannen bedroeg in het voorjaar van 2007 70%. Dit jaar is de investeringsbereidheid afgenomen tot 55%. De verwachting is dat de investeringen in het MKB ook volgend jaar met 9,5% nog flink afnemen.
15
3
De voedings- en genotmiddelenindustrie
De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie is een naar verhouding grote industriële sector, met een groter aandeel in de nationale industriële productie dan in de meeste andere lidstaten van de Europese Unie. De sector bestaat uit sterk uiteenlopende deelsectoren. De grootste zijn de vlees en vleesverwerking en de zuivel (dierlijke-voedingsmiddelenindustrie), bak- en zoetwaren, margarine en vetten (overige voedingsmiddelen), en tabaksproducten (genotmiddelen). De toegepaste verwerkingstechnieken variëren van ambachtelijk, zoals in een deel van de bak- en zoetwarenindustrie, tot procesindustrieel, zoals bij de productie van zuivel, meel, suiker, frisdrank, bier en sigaretten. Dat brengt ook een verschil in 'schaal' mee: de procesindustrie in de sector (bier en frisdrank, zuivel, voedingsolie, sigaretten) is grootschalig, daarbuiten is veel MKB.
3.1 3.1.1
De sector in cijfers P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Uit de aandelen die de voedings- en genotmiddelenindustrie heeft in het totale Nederlandse bedrijfsleven kan worden afgeleid dat de sector relatief grootschalig is. Minder dan 1% van de ondernemingen is actief in deze sector en deze bedrijven nemen ongeveer 2% van de totale werkgelegenheid, ruim 3% van de toegevoegde waarde, ruim 4% van de totale omzet en zelfs bijna 8% van de totale export voor hun rekening: zie tabel 3.1. tabel 3.1
Aandeel van de voedings- en genotmiddelenindustrie in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
0,5
werkgelegenheid
1,9
omzet
4,5
exportwaarde
7,9
bruto toegevoegde waarde
3,1
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3.1.2
O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 3.2 laat zien dat driekwart van de bedrijven in de sector actief is in de 'overige' voedingsmiddelenindustrie. Deze deelsector, met bak- en zoetwaren, margarine en vetten als zwaartepunten, is goed voor tweederde van de werkgelegenheid, en voor iets meer dan de helft van de omzet. Uit deze verhoudingen (groter aandeel in het ondernemingenbestand dan in de omzet en de werkgelegenheid) kan worden afgeleid dat het accent in deze deelsector ligt op relatief kleinschalige en meer arbeidsintensieve productie. Daarbij moet wél worden aangetekend dat deze deelsector zeer divers van samenstelling is, met enerzijds bijvoorbeeld grootschalige fabricage van meel en suiker, en anderzijds een overwegend kleinschalige bak- en zoetwarenindustrie.
17
De genotmiddelenindustrie is juist overwegend grootschalig: niet meer dan 4% van de bedrijven, maar met 20% een naar verhouding fors aandeel in de omzet van de totale sector. Het gaat om grootschalige procesmatige bedrijvigheid zoals de productie van sigaretten en bier. De dierlijke-voedingsmiddelenindustrie, met slachterijen en de productie van vleeswaren als zwaartepunt, is goed voor ruim een kwart van de omzet. Het omzetaandeel van deze deelsector is wat groter dan zijn aandeel in de bedrijvenpopulatie en de werkgelegenheid van de totale voedings- en genotmiddelenindustrie. Deze deelsector is daarmee wat grootschaliger dan gemiddeld. Ook in deze deelsector zijn er grote verschillen naar bedrijfsgrootte, met de grote vleesverwerker VION naast een groot aantal kleine en middelgrote bedrijven. tabel 3.2
Omvang en samenstelling van de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2008 ondernemingen aantal
werkgelegenheid
omzet
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
€ miljard
in %
industrie
1
22
27
23
19
28
genotmiddelenindustrie
0
4
11
9
14
20
3
75
78
67
35
52
4
100
115
100
68
100
dierlijke-voedingsmiddelen
overige voedingsmiddelenindustrie voedings- en genotmiddelenindustrie totaal Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3.1.3
P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het midden- en kleinbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie bestaat uit circa 4.000 bedrijven, met een totale werkgelegenheid van 48.000 arbeidsjaren en een omzet van 16 miljard euro. Het MKB is goed voor ruim 40% van de werkgelegenheid in de voedings- en genotmiddelenindustrie, 23% van de omzet en 16% van de export. Die verhoudingen maken nog eens duidelijk dat het MKB arbeidsintensief is en sterker afhankelijk van de thuismarkt. Ten opzichte van het voorgaande jaar zijn de aandelen van het MKB echter over de hele linie toegenomen. Zie tabel 3.3. tabel 3.3
Het MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2008
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
4
95
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
48
42
omzet (x € miljard)
16
23
exportwaarde (x € miljard)
5
16
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
3
22
aantal ondernemingen
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
18
3.1.4
O mz e ton tw ik k e l in g De omzet van de voedings- en genotmiddelenindustrie geeft in 2008 een stagnatie te zien. De dierlijke voedingsmiddelensector (vlees en zuivel) en de genotmiddelenindustrie groeien nog licht, maar de 'overige' voedings- en genotmiddelenindustrie krimpt fors: met 7%. De prognose voor 2009 is een omslag naar krimp voor de dierlijke voedingsmiddelen en de genotmiddelenindustrie, en een voortgezette krimp voor de 'overige' voedingsmiddelen, zij het wat minder sterk dan in 2008: zie tabel 3.4. tabel 3.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de voedings- en genotmiddelenindustrie, 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2008
2009
dierlijke-voedingsmiddelenindustrie
2,25
-1,75
genotmiddelenindustrie
1,00
-2,50
-7,00
-5,50
0,00
-2,75
overige voedingsmiddelenindustrie voedings- en genotmiddelenindustrie totaal Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3.1.5
E xp l o ita t ie b ee l d Het exploitatiebeeld van de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie weerspiegelt het relatief zware gewicht van de procesindustrie in de sector: een hoog verbruik (74%) door met name inkoop van grondstoffen, tegenover naar verhouding lage bedrijfskosten (15%), waaronder loonkosten. Per saldo komt de winst voor belastingen op 11%. Zie tabel 3.5. tabel 3.5
Exploitatiebeeld van de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2008 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
74
bruto toegevoegde waarde
26
bedrijfskosten*
15
winst voor belastingen
11
* Onder de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3.2 3.2.1
Dynamiek in de sector B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De bedrijvendynamiek is in de voedings- en genotmiddelenindustrie lager dan elders in het bedrijfsleven. Het aantal bedrijfsoprichtingen is minder dan de helft van het gemiddelde voor het totale MKB, met de kanttekening dat een produc-
19
tiebedrijf doorgaans minder gemakkelijk wordt gevestigd dan een handels- of dienstverlenend bedrijf. De elders in het MKB zichtbare groei van het aantal bedrijven doet zich in de voedings- en genotmiddelenindustrie niet voor. Het aantal ondernemingen in de sector is licht toegenomen; het aantal oprichtingen overtrof het aantal opheffingen: respectievelijk 4,8 en 4,1%. Faillissementen komen in de sector iets vaker voor dan gemiddeld in het Nederlandse bedrijfsleven. Zie tabel 3.6 en 3.7. tabel 3.6
Bedrijvendynamiek in de voedings- en genotmiddelenindustrie, 2007
voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal MKB
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
4,8
10,4
w.v. starters
3,0
7,8
w.v. nieuwe dochters
1,8
2,6
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
4,1
5,6
w.v. faillissementen
0,8
0,6
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
tabel 3.7
Starters in de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2007
sector aantal starters
198
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
0,1
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
0,3
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Het aandeel groeibedrijven is in 2007 in de voedings- en genotmiddelenindustrie bovengemiddeld, maar het aantal ondernemingen dat krimpt, dan wel groei van de omzet combineert met krimp van de werkgelegenheid ('groeikrimpers') is óók licht bovengemiddeld. Elders in het MKB zijn er meer bedrijven met een gelijkblijvende omzet en werkgelegenheid. Zie tabel 3.8. De verklaring voor het verschil is enerzijds de conjunctuur van het moment waar de sector toen (in 2007) meer dan gemiddeld van profiteerde. Maar ook bedrijfsomvang speelt een rol: ondernemingen in de voedings- en genotmiddelenindustrie zijn door de bank genomen groter, en bij grotere bedrijven komt een gelijkblijvende omzet en werkgelegenheid minder voor dan bij kleine.
20
tabel 3.8
Groei en krimp van bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
28
22
gelijkblijvers
48
56
groeikrimpers en overige krimpers
25
23
100
100
totaal Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
3.2.2
S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De gemiddelde onderneming in de voedings- en genotmiddelenindustrie heeft een werkgelegenheid van 29 arbeidsjaren, en behaalt een omzet van ruim € 17 miljoen. Ondanks het feit dat zeven op elke tien bedrijven in de sector behoren tot het kleinbedrijf (minder dan tien werkzame personen) is de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie toch grootschalig. Het grootbedrijf (100 of meer werkzame personen) is goed voor ruim driekwart van de totale omzet. Een vergelijking met andere sectoren en ook met het buitenland bevestigt de grootschaligheid van de sector. Het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie heeft ook een hoger omzetaandeel dan het grootbedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie. Zie tabel 3.9. tabel 3.9
Indicatoren van schaalgrootte in de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2008
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
29 17,0
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
65
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
77
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3.2.3
I nno va t i e Het MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie behaalt blijkens de cijfers van tabel 3.10 afgezet tegen het totale MKB een sterk bovengemiddelde score op innovativiteit, met het accent op productinnovatie. Het gaat in verreweg de meeste gevallen om 'variaties op een thema': een kleine toevoeging of wijziging die zorgt voor een nieuw product. Radicale vernieuwingen komen minder voor dan elders, en het aandeel bedrijven met eigen R&D ligt duidelijk beneden het gemiddelde van de Nederlandse industrie. Radicale vernieuwingen zijn ook vaak 'sectoroverstijgend', met betrokkenheid van de (fijn)chemische industrie bij ontwikkeling van geur- en smaakstoffen en andere additieven voor modificatie en toevoeging van producteigenschappen, en biotechnologiebedrijven en agrarische kennisinstellingen bij de ontwikkeling van gemodificeerde agrarische grondstoffen (land- en tuinbouwproducten). De procesinnovativiteit van de sector is eveneens bovengemiddeld, maar minder sterk dan de productinnovativiteit.
21
De Nederlandse voedingsmiddelenindustrie is onderdeel van een sterk ontwikkelde kennisinfrastructuur met WUR1 en DLO2, samenwerkingsverbanden zoals Food and Health Valley, en innovatieprogramma's zoals Food & Nutrition Delta waarbij grootbedrijf en MKB in de sector samenwerken met kennisinstellingen. tabel 3.10 Aandeel bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB met innovaties in 2009 (in %)
MKB voedings- en soort innovatie
genotmiddelenindustrie
totaal MKB
diensten
55
30
percentage bedrijven met procesinnovaties
19
14
51
44
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
3.3
Dynamiek in de markt
3.3.1
A f ne me r s D e o pma r s va n h e t N e de r la nd se l ev ens m id d e len o l ig op so n ie De vraag naar (bewerkte) levensmiddelen komt in Nederland steeds meer in handen van een beperkt aantal grote supermarktketens. Die ontlenen aan hun positie aanzienlijke marktmacht waarmee ze de inhoud van de winkelschappen kunnen bepalen. Ook de discounters onder hen hebben (in tijden van crisis) grote invloed. De concurrentie tussen supermarkten in Nederland zorgt voor voortdurende druk op prijzen en andere leveringsvoorwaarden. Die leveringsvoorwaarden, van de opdruk op de verpakking tot de bevoorrading van de distributiecentra van detailhandelsondernemingen, stellen ook hoger wordende eisen aan het proces en logistiek van bedrijven. Ze stimuleren verder schaalvergroting in de sector en versterken de eigen merken van de supermarkten.
K wa l it e it sb o rg i ng b in nen d e k e te n Publiciteit over voedingsmiddelen heeft bij de consument een hoge attentiewaarde. Veiligheids- en kwaliteitsrisico's als gevolg van dierziektes, hygiëne- en kwaliteitsproblemen, 'verdachte' ingrediënten en dergelijke worden doorgaans breed uitgemeten in de pers, en kunnen gevolgd worden door kopersstakingen en aangepaste regelgeving van overheden. Producenten van voedingsmiddelen dienen hun kwaliteitsbeleid dus op orde te hebben, inclusief borging van alles wat het bedrijf binnenkomt aan grondstoffen, additieven, etc. Dat vraagt weer om effectieve afspraken, informatie-uitwisseling en controles binnen de hele keten: het gaat voor een belangrijk deel om biologische grondstoffen die bacteriële, schimmel- en andere vormen van verontreiniging kunnen bevatten, temeer omdat ze steeds meer internationaal verhandeld worden.
22
1
Wageningen University and Research Centre.
2
Dienst Landbouwkundig Onderzoek.
D e g r oe i en d e v ra a g na a r 'g e zon d ' De vraag naar gezonde producten neemt verder toe, mede onder invloed van het toenemende aantal mensen met overgewicht. Dit impliceert een groeimarkt voor voedingsmiddelen met een positieve claim inzake gezondheid en tegengaan van overgewicht. Zo'n claim kan worden ontleend aan verlaging van het gehalte aan ('verkeerde') vetten en suiker, of aan toevoegingen in de vorm van micronutriënten zoals vitaminen en mineralen. 3.3.2
C o nc ur r ent i e In tabel 3.11 is een beoordeling door MKB-ondernemers in de sector opgenomen van de concurrentie binnen de voedings- en genotmiddelenindustrie, en de belangrijkste factoren die daarop van invloed zijn. Afgeleid kan worden dat het MKB in de sector een bovengemiddelde onderlinge concurrentie ziet, maar aanzienlijk minder dreiging van nieuwe toetreders. Gezien het geringe aantal starters (zie de tabellen 3.6 en 3.7) is dit laatste logisch. Verder is opvallend dat de onderhandelingsmacht van leveranciers duidelijk zwaarder wordt ingeschat dan die van afnemers: opvallend, gezien de (gegroeide) macht van supermarktketens aan afnemerskant. De onderhandelingsmacht van leveranciers tegenover het MKB in de sector heeft te maken met de schaalgrootte van en verdere schaalvergroting bij de leveranciers van basisgrondstoffen zoals meel, suiker, cacao, plantaardige olie, etc. en van additieven, aroma's en dergelijke. Dat de dreiging van substituten in de voedings- en genotmiddelenindustrie bovengemiddeld is is vrij logisch: varianten op voedingsproducten en snacks zijn vaak vrij eenvoudig gemaakt, en afgezien daarvan kunnen ook ongelijksoortige voedingsproducten elkaars concurrenten zijn ('tapas in plaats van kaas en worst bij de borrel'). Als er veel kleine en middelgrote bedrijven actief zijn in hetzelfde segment van de markt is de concurrentiedruk vaak groot. Vandaar dat de genotmiddelenindustrie, gedomineerd door een aantal grote bedrijven met marktmacht en sterke merken, veel lager scoort op concurrentieperceptie dan het grootste deel van de voedingsmiddelenindustrie. tabel 3.11 Concurrentieperceptie: MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB, 2008
MKB voedings- en genotmiddelenindustrie*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
54
48
dreiging van toetreders
34
48
dreiging van instituties en wet- en regelgeving
33
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
58
48
onderhandelingsmacht van afnemers
43
49
dreiging van substituten
49
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
23
3.3.3
W e t- en r eg e lg ev i ng De voedings- en genotmiddelenindustrie heeft te maken met een zeer dicht netwerk van regelgeving en vrijwillige afspraken en convenanten op het gebied van voedselveiligheid, reclame en etikettering, bestrijding van overgewicht, en reductie van (verpakkings)afval. Voor een belangrijk deel betreft dit Europese regelgeving en de omzetting daarvan in nationale regelgeving, voor een deel ook nationale regels, afspraken of convenanten. De Europese Algemene Levensmiddelenverordening (ALV), van kracht sinds 2005, is binnen de Europese Unie het algemene kader voor levensmiddelenwetgeving en voedselveiligheid. In de ALV is onder meer het traceerbaarheidsprincipe vastgelegd, en de verantwoordelijkheid van producenten. Traceerbaarheid betreft de gehele keten van primaire productie tot en met het eindproduct bij de detailhandel, en zorgt dat producten snel opgespoord en uit de handel genomen kunnen worden als ze gevaar voor de volksgezondheid blijken op te leveren. Vanaf 2002 verzamelt en verschaft de European Food Safety Authority (EFSA) informatie over voedselveiligheidsrisico's en adviseert overheden, mede als basis voor maatregelen en wetgeving op Europees en nationaal niveau. Momenteel wordt de bestaande wetgeving voor additieven en technische hulpstoffen herzien. Daartoe zijn concept-verordeningen opgesteld die de bestaande wetgeving beogen te vereenvoudigen en deels aan te vullen (wetgeving voor enzymen). Deze concept-verordeningen hebben nog geen kracht van wet. Tevens komt er een herziening van de Europese voorschriften voor etikettering van voedingsmiddelen, bedoeld om consumenten te informeren over samenstelling, gebruiksvoorwaarden en herkomst van producten. Ook hierover is de discussie nog gaande. Voor voedings- en gezondheidsclaims van producenten van voedingsmiddelen geldt vanaf juli 2007 een speciale Europese verordening. Deze schrijft voor dat claims wetenschappelijk onderbouwd zijn, en begrijpelijk voor de consument. Tevens bevat de verordening bepalingen tegen misleiding van consumenten.
3.4
SWOT-analyse Ook de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie krijgt te maken met de gevolgen van de huidige economische crisis, maar die tasten de afzet naar verhouding minder aan dan in andere sectoren: mensen moeten tenslotte eten. Wél neemt op langere termijn de conjunctuurgevoeligheid van de sector toe naarmate de verschuiving naar producten met een hogere toegevoegde waarde voortschrijdt: dat zijn de duurdere producten waarop consumenten bezuinigen als zij minder te besteden hebben. De handel in voedingsproducten en de daarvoor gebruikte grondstoffen en halffabricaten internationaliseert verder. Afnemers zoals supermarktketens kopen wereldwijd in, buitenlandse producenten betreden in toenemende mate de Nederlandse markt, en steeds meer Nederlandse producenten exporteren. Dus wordt de vraag steeds indringender in hoeverre de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie kan concurreren met zijn buitenlandse branchegenoten.
24
De sector in Nederland beschikt over een paar sterke punten die zorgen voor een voorsprong: een sterke kennisinfrastructuur, een goede naam op het gebied van prijs voor kwaliteit, service, betrouwbaarheid en flexibel inspelen op de vraag van de klant, en een hoge arbeidsproductiviteit. Daar staan minpunten tegenover in de vorm van hoge loon- en andere bedrijfskosten, (te) lage investeringen om de bakens te verzetten met het oog op veranderende marktverhoudingen, en een vaak te geringe schaalgrootte om het op eigen houtje te kunnen opnemen tegen grote buitenlandse concurrenten. Bovendien geven de prijzen van veel agrarische grondstoffen sterke schommelingen te zien, en liggen sterke prijsstijgingen in het verschiet op wat langere termijn. Landen met een grote landbouwsector, waar dicht bij de bron geproduceerd kan worden en de loonkosten doorgaans lager liggen, zullen de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie sterker beconcurreren. Hierbij kan Oost-Europa genoemd worden, maar ook Brazilië, Canada, Australië en China. Kansen zijn er zeer zeker ook voor Nederlandse bedrijven. Specialisatie in producten die ook in de (qua volume) traag groeiende markt voor voedingsmiddelen nog groeipotentie hebben, biedt mogelijkheden: verder 'bewerkte' producten met een hogere toegevoegde waarde, die snel en makkelijk te bereiden zijn, goed zijn voor de gezondheid en bijzonder van smaak en samenstelling. Bedreigingen zijn de druk op de prijzen door inkopers van supermarktondernemingen en verzwakking van de agrarische basis in Nederland. tabel 3.12 SWOT-analyse van de voedings- en genotmiddelenindustrie
sterke punten
zwakke punten
− kennisinfrastructuur
− hoge loon- en andere kosten
− hoge arbeidsproductiviteit
− geringe schaalgrootte t.o.v. concurrenten
− service en betrouwbaarheid
buitenland
− verhouding prijs/kwaliteit
− laag investeringsniveau
− flexibiliteit
− verzwakkende agrarische basis
kansen
bedreigingen
− speciale producten met een hoge toege-
− groei buitenlandse concurrentie
voegde waarde − opkomende middenklasse NIC's* bedienen
− prijsstijgingen agrarische grondstoffen − inkoopmacht supermarktketens
* NIC = Newly Industrialized Country. Bron: EIM, 2008.
3.5
Strategie De eerder al genoemde deelnemers aan het MKB-Beleidspanel van EIM hebben in 2009 vragen beantwoord over de nadruk die zij in hun bedrijfsbeleid leggen op respectievelijk vernieuwing van producten, diensten of bedrijfsprocessen (innovatie), marketingactiviteiten gericht op verbeteren van verkoopprestaties (marketing), kostenoptimalisering en service bieden aan klanten. De uitkomsten in tabel 3.13 laten zien dat ondernemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie
25
iets sterker nadruk leggen op marketing en innovatie. De scores op kostenbeheersing en service wijken nauwelijks af van die in andere sectoren, in het geval van service omdat vrijwel iederéén dat als speciaal aandachtspunt zegt te beschouwen. tabel 3.13 Strategie van MKB-bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
MKB voedings- en
totaal MKB
genotmiddelenindustrie (in %)
(in %)
nadruk op innovatie
54
45
nadruk op marketing
55
52
nadruk op kostenbeheersing
74
73
nadruk op service aan klanten
91
96
strategie
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
3.6
Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
C r is is h e eft g ro t er e i mpa c t op h et M KB in d e i nd us t ri e da n o p h et M KB a ls t ota a l ; cr i s is t re ft he t m i dd en b ed r i jf z wa a rd e r da n h et k le i nb e dr i j f 60% van de MKB-bedrijven in de industrie is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbedrijf in de industrie (10 t/m 99 werkzame personen) is het vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (66% versus 56%). 57% van de bedrijven in het industriële MKB is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf in de industrie heeft beduidend vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (71% versus 54%). 24% van de MKB-bedrijven in de industrie is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 47% is het met deze stelling oneens en 29% staat er neutraal tegenover. De corresponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt verschilt het middenbedrijf in de industrie niet van het kleinbedrijf.
26
Aan de ondernemers in het industriële MKB is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 24% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 76% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,3, wat overeenkomt met het gemiddelde in het MKB als totaal. Uit tabel 3.14 blijkt dat de MKB-bedrijven in de industrie - in volgorde van afnemende belangrijkheid - het meest getroffen worden door: − een sterker geworden margedruk; − een teruggelopen omzet; − een teruggelopen winstgevendheid. Vanzelfsprekend bestaat er een sterk verband tussen de teruggelopen winstgevendheid en de aspecten 'margedruk' en 'teruggelopen omzet'. Het zijn ook precies deze drie gevolgen van de crisis die door het MKB in de industrie sterker worden ervaren dan door het MKB als totaal. Het meest opvallende is wel dat alle negatieve gevolgen van de crisis beduidend sterker worden ervaren door het middenbedrijf in de industrie dan door het kleinbedrijf. Dit ligt overigens in lijn met het algemene oordeel over de impact van de crisis zoals deze hiervoor in deze paragraaf is beschreven. tabel 3.14 Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
industrie
industrie
industrie
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
22
37
25
20
in enige mate van toepassing
31
35
32
30
niet van toepassing
47
28
43
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
21
36
24
19
in enige mate van toepassing
34
36
34
30
niet van toepassing
45
28
42
50
0
0
0
1
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd in sterke mate van toepassing
9
21
11
12
in enige mate van toepassing
32
39
34
30
niet van toepassing
59
40
55
56
0
0
0
2
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
14
16
15
13
in enige mate van toepassing
19
25
20
19
niet van toepassing
67
59
66
67
0
0
0
1
100
100
100
100
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd
weet niet totaal
27
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
industrie
industrie
industrie
totaal MKB
de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd in sterke mate van toepassing
14
22
15
17
in enige mate van toepassing
24
29
25
21
niet van toepassing
62
49
60
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
18
34
21
24
in enige mate van toepassing
28
39
30
29
niet van toepassing
54
27
49
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
29
41
31
28
in enige mate van toepassing
27
38
29
33
niet van toepassing
44
21
40
38
0
0
0
1
100
100
100
100
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders in sterke mate van toepassing
5
7
5
6
in enige mate van toepassing
14
28
17
22
niet van toepassing
81
65
78
69
0
0
0
3
100
100
100
100
weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
I nd ust r i e st e lt z i ch st e rk e r t ew e e r t e ge n de c r is i s da n h et M KB in he t a l ge me en ; he t i nd ust r ië l e m i dd en b ed r i jf is nog be du i d end a c t ie ve r da n h et k l ei nb e d ri j f Uit tabel 3.15 blijkt dat het MKB in de industrie, als sector die bovengemiddeld door de crisis getroffen is, zich tegen de gevolgen daarvan ook bovengemiddeld teweer heeft gesteld. Het totaal van maatregelen oogt als een evenwichtige mix van defensieve en offensieve acties. Ook binnen een aspect, bijvoorbeeld het personeelsbeleid, is te zien dat positieve (personeel aannemen) en negatieve acties (personeel ontslaan) naast elkaar voorkomen. Het veel zwaarder dan het kleinbedrijf getroffen middenbedrijf heeft ook veel vaker acties ondernomen dan het kleinbedrijf in de industrie.
28
tabel 3.15 Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB industrie in afnemende volgorde van belang)
maatregel die als gevolg van de crisis is genomen
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
totaal
industrie
industrie
industrie
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen debiteurenbeleid aangescherpt
43
64
47
39
efficiency van het bedrijf verhoogd
40
69
45
40
nieuwe markten opgezocht
39
64
44
33
investeringen uitgesteld
30
51
34
31
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
30
47
33
32
reclame-uitgaven teruggeschroefd
31
36
32
35
prijzen van de producten/diensten verlaagd
27
53
32
26
nieuwe leveranciers gezocht
27
29
27
21
extra reclame gemaakt
16
25
18
15
kredietmogelijkheden sterker benut
15
26
17
15
extra investeringen gedaan
13
22
15
13
de relatie met de huisbankier verstevigd
9
19
11
8
personeel moeten ontslaan
4
29
9
5
nieuw personeel aangetrokken
5
21
8
9
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of afgestoten
5
13
6
8
overgestapt naar een andere huisbank
3
3
3
4
arbeidstijdverkorting aangevraagd
1
12
3
1
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
3.7 3.7.1
Perspectief I ns pe l en o p dy na m i ek Ondernemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie hebben in het voorjaar van 2009, dus toen de economische neergang zich al manifesteerde, vragen beantwoord over hun plannen voor het lopende jaar. Die blijken nog relatief 'offensief': iets vaker dan gemiddeld zijn er in de sector plannen voor investeringen in nieuwe producten, en veel vaker plannen voor investeringen in nieuwe interne processen. Daar staat echter tegenover dat er minder plannen zijn voor risicovolle projecten en voor initiatieven om zich te onderscheiden (van concurrenten) dan elders in het MKB. Plannen om méér te gaan investeren dan in het voorgaande jaar zijn er minder vaak dan gemiddeld, maar plannen om minder te gaan investeren zijn er ook betrekkelijk weinig. Zie tabel 3.16. Het totaalbeeld uit de antwoorden is, dat de voedings- en genotmiddelenindustrie wellicht toch wat minder 'offensief' te werk gaat dan de plannen voor investeringen in vernieuwing suggereren: het gaat vooral om procesvernieuwing, en die kan ook gericht zijn op efficiëntieverbetering en besparing op arbeidskosten.
29
tabel 3.16 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB (% van aantal bedrijven) MKB voedings- en genot-
totaal MKB
middelenindustrie (in %)
(in %)
investeren in nieuwe producten
50
47
investeren in vernieuwing interne processen
68
54
8
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
60
66
meer investeren
23
25
minder investeren
13
21
risicovolle projecten opzetten
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
3.7.2
P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De verwachting voor het lopende jaar is krimp van omzet en werkgelegenheid in de voedings- en genotmiddelenindustrie, maar minder dan gemiddeld elders in het bedrijfsleven (zie tabel 3.17), en zéker minder dan in andere delen van de industrie. Het gaat om een omzetdaling van bijna 8% (waarde) die voor een deel voor rekening komt van dalende prijzen. De werkgelegenheid neemt naar verwachting af met 2%. Het resultaat is een daling van de winst met bijna 17%. De verwachting voor volgend jaar (2010) is een stabilisatie van de omzet. De prognose voor het totale bedrijfsleven is echter terugkeer naar een 'plusje', zij het een kleine. Deze ontwikkeling spoort met de historische trend van een conjunctuurcurve die voor de voedings- en genotmiddelenindustrie minder sterke uitslagen naar boven én naar beneden laat zien dan elders in de economie, en met name elders in de industrie. De prognose voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid voor volgend jaar is versterkte krimp. Dit zou deels verband kunnen houden met de eerder genoemde plannen voor investeringen in procesverbetering (zie tabel 3.16), al moet hierbij worden aangetekend dat de werkgelegenheid ook elders in het bedrijfsleven een flinke deuk oploopt, volgens de prognose. Het resultaat is herstel na de winstdaling in 2009, al komt de voedings- en genotmiddelenindustrie 'onder de streep' nog niet verder dan praktisch een nulgroei. Elders in het bedrijfsleven voorziet de prognose dan weer een redelijke groei van de winsten. Zie tabel 3.17 voor de details. tabel 3.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
− volumeontwikkeling
-2,75
0,00
-7,25
0,00
− prijsontwikkeling
-5,25
0,00
-1,50
0,25
− waardeontwikkeling
-7,75
0,00
-8,75
0,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-2,00
-2,75
-2,00
-3,25
-16,75
0,25
-17,75
6,00
omzet
winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
30
4
Metaal- en elektrotechnische industrie
De metaal- en elektrotechnische industrie kent vijf deelsectoren. Al deze deelsectoren hebben hun eigen kenmerken, produceren hun eigen producten en bedienen andere markten. De eerste deelsector bestaat uit industriële bedrijven in de basismetaal. Deze bedrijven zorgen voor de primaire productie van staal en non-ferro metaal (in Nederland vooral aluminium). Verder bestaat deze sector uit gieterijen en verwerkingsbedrijven die basisproducten als plaat produceren. De tweede deelsector, de metaalproductenindustrie, is naar het aantal bedrijven groter van omvang. De productie van de bedrijven in deze deelsector loopt sterk uiteen. Het aanbod van producten varieert van schroeven en bouten via opslagtanks en fusten tot plezierjachten, en van smeed- en metaalconstructiewerk tot vervaardiging van fijnmechanische onderdelen. Ook lasbedrijven en oppervlaktebehandelaars behoren tot deze deelsector. De derde deelsector is de machine- en apparatenbouw. Deze sector produceert onder andere productiemachines, transportwerktuigen, motoren, pompen & appendages en huishoudelijke apparaten. De vierde deelsector, de elektrotechnische industrie, produceert elektrische apparaten en componenten en medische apparaten & instrumenten en meet- en regelapparatuur. Tot de elektrische apparaten behoren ook computers, televisies en telecomapparatuur. De vijfde en laatste deelsector is de transportmiddelenindustrie. Zij produceert auto's en auto-onderdelen, carrosserieën, schepen (inclusief reparatie) en fietsen, en is toeleverancier van bedrijven in de lucht- en ruimtevaartsector.
4.1 4.1.1
De sector in cijfers P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en De metaal- en elektrotechnische industrie vertegenwoordigt 2% van het totaal aantal ondernemingen in Nederland. Gezamenlijk zorgen zij voor 6% van de werkgelegenheid (in arbeidsjaren) en eveneens 6% van de omzet. Hieruit kan worden afgeleid dat de sector grootschaliger is dan gemiddeld. tabel 4.1
Aandeel van de metaal- en elektrotechnische industrie in het totale bedrijfsleven in 2008
aandeel in % aantal ondernemingen
2
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
6
omzet
6
exportwaarde bruto toegevoegde waarde
13 5
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
31
Opvallend is de grote bijdrage (13%) van deze sector aan de totale Nederlandse exportwaarde. De metaal- en elektrotechnische industrie heeft een aandeel van 5% in de totale bruto toegevoegde waarde van het bedrijfsleven in Nederland. 4.1.2
O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 4.2 geeft een overzicht van de bijdrage van de vijf deelsectoren in het totaal van de metaal- en elektrotechnische industrie. Hieruit blijkt dat de metaalproductenindustrie en de machine- en apparatenindustrie de grootste deelsectoren zijn qua aantal ondernemingen en werkgelegenheid. De metaalproductenindustrie is veel kleinschaliger van opzet dan de machine- en apparatenindustrie, gezien de vergelijking van het vestigingenaandeel en werkgelegenheidsaandeel. De elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie is de grootste deelsector qua omzet. De ondernemingen werken hier op een grotere schaal dan in de andere twee genoemde deelsectoren. De transportmiddelenindustrie is relatief klein in omvang. tabel 4.2
Omvang en samenstelling van de metaal- en elektrotechnische sector in 2008 ondernemingen
werkgelegenheid
omzet
aantal
arbeidsjaren
in €
(x 1.000)
in %
in %
basismetaalindustrie
0
2
24
7
8
8
metaalproductenindustrie
8
39
99
30
20
20
machine- en apparatenindustrie
6
29
93
28
26
26
en optische industrie
4
19
71
21
30
31
transportmiddelen industrie
2
12
46
14
16
16
20
100
332
100
99
100
(x 1.000)
in %
miljard
elektrotechnische, instrumenten-
totaal metaal- en elektrotechnische industrie Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4.1.3
P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie bestaat uit 19.000 ondernemingen, waarmee het een aandeel in de sector heeft van 98%. Gezamenlijk bieden deze ondernemingen een werkgelegenheid van 176.000 arbeidsjaren. Dit is een aandeel van 53% in de totale werkgelegenheid in de sector. Het grootbedrijf in de sector zorgt voor bijna tweederde van de omzetwaarde. Daarnaast zijn de grote ondernemingen verantwoordelijk voor ruim driekwart van de exportwaarde. In het MKB wordt 33% en in het grootbedrijf 60% van de omzet in het buitenland gerealiseerd. Daarmee is de sector relatief sterk internationaal georienteerd. Met name de deelsectoren machine- en apparatenindustrie en de transportmiddelenindustrie halen grote delen van hun omzet uit het buitenland, terwijl de andere drie deelsectoren zich meer op de binnenlandse markt richten.
32
tabel 4.3
Het MKB in de metaal- en elektrotechnische sector in 2008
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
19
97
176
53
omzet (x € miljard)
36
36
exportwaarde (x € miljard)
12
24
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
10
43
aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4.1.4
O mz e ton tw ik k e l in g In 2008 heeft de metaal- en elektrotechnische industrie te maken gekregen met een daling in het volume van de omzet van -1,25%. Een aantal deelsectoren liet nog een lichte groei zien, maar de deelsectoren basismetaal en de machine- en apparatenindustrie kenden een flinke daling in de omzet. Voor 2009 raamt EIM de volumedaling voor de gehele sector op ruim 18%. De grootste afname wordt verwacht in de deelsectoren transportmiddelenindustrie en de basismetaalindustrie, met dalingen van respectievelijk 25% en 28%. Ook de andere deelsectoren zullen met een sterke omzetdaling geconfronteerd worden. tabel 4.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de metaal- en elektrotechnische sector 2008-2009 (in % van het voorgaande jaar)
2008
2009
basismetaalindustrie
-4,00
-28,00
metaalproductenindustrie
-0,50
-13,00
machine- en apparatenindustrie
-3,75
-15,00
elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie
0,25
-17,00
transportmiddelenindustrie
1,75
-25,00
-1,25
-18,50
totaal metaal- en elektrotechnische industrie Bron: Prognoses kerngegevens MKB (2009 raming).
4.1.5
P ro du ct i vi t e it Uit onderzoek van het Innovatieplatform blijkt dat de productiviteitsgroei van veel Nederlandse bedrijven achterblijft bij die van bedrijven in het buitenland in dezelfde sector. Daarom wil het Innovatieplatform in samenwerking met andere partijen als Syntens, SenterNovem en de vakbonden bedrijven aanzetten om hun productiviteit te verhogen. Dit door middel van de campagne 'Slimmer Werken'. Uit onderzoek van EIM blijkt dat bedrijven die aan activiteiten op het terrein van sociale innovatie doen, gemiddeld een hogere productiviteitsgroei realiseren van 9 procentpunt1. Naast investeringen in nieuwe producten en diensten en technologie/ICT dragen op het terrein van sociale innovatie met name wijzigingen in de interne werk- en taakverdeling positief bij aan de ontwikkeling van de productiviteit.
1
Hauw, P.A. van der, M.N. Pasaribu en P.T. van der Zeijden, Slimmer werken: gebruik, mogelijkheden en opbrengsten in de praktijk. Eindrapportage, EIM, Zoetermeer, 2009.
33
4.1.6
E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 4.5 toont het gemiddelde exploitatiebeeld van ondernemingen in de metaal- en elektrotechnische industrie. De bruto toegevoegde waarde is 26% van de brutoproductie. De sector kenmerkt zich door de hoge verbruikskosten van 74%. Dit wordt vooral veroorzaakt door de inkoop van grondstoffen en onderdelen voor de productie. Het grootste deel van de brutoproductie gaat op aan bedrijfskosten - met name loonkosten - en dit maakt de sector gevoelig voor de ontwikkeling van de lonen. Hier moet worden aangetekend dat er verschillen bestaan tussen de arbeidsintensieve en de kapitaalintensieve deelsectoren. Onder de streep blijft er 4% van de brutoproductie over als winst voor belastingen. tabel 4.5
Exploitatiebeeld van de metaal- en elektrotechnische industrie in 2008
in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
74
bruto toegevoegde waarde
26
bedrijfskosten
24
waarvan: − loonkosten
19
mutatie voorzieningen en bijzondere baten en lasten
-1
winst voor belastingen
4
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4.2 4.2.1
Dynamiek in de sector B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Ieder jaar vernieuwt het ondernemingenbestand door oprichtingen en opheffingen van bedrijven. Oprichtingen kunnen zowel starters als nieuwe dochterondernemingen zijn. Opheffingen kunnen voorkomen als gevolg van faillissementen, door fusies of door bedrijfsovernames. In de metaal- en elektrotechnische industrie worden minder bedrijven (9,2%) opgericht dan gemiddeld in het Nederlandse bedrijfsleven (10,4%). Zowel in aantal starters als in aantal nieuwe dochterondernemingen blijft de sector iets achter bij het gemiddelde. Ook het aantal opheffingen ligt in de sector iets lager dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven. Het percentage faillissementen is daarentegen wat hoger.
34
tabel 4.6
Bedrijvendynamiek in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven in 2008
metaal- en elektro-
totale
technische industrie
bedrijfsleven
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
9,2
10,4
− starters
7,0
7,8
− nieuwe dochters
2,2
2,6
aantal opheffingen (in % van het totaal aantal bedrijven)
5,3
5,6
1,1
0,6
waarvan:
waarvan: − faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
In 2008 zijn in de metaal- en elektrotechnische sector 2.044 bedrijven opgericht. Dat is bijna 3% van het totaal aantal starters in Nederland. Dit komt vrijwel overeen met het aandeel in het totale ondernemingenbestand. Voor het starten van een bedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie zijn hoge investeringen vereist, met name in de kapitaalintensieve deelsectoren. Doordat eenvoudiger bewerkingen en productie van grotere series naar lagelonenlanden verplaatst worden, wordt de toetredingsdrempel in Nederland hoger. Startende bedrijven moeten immers investeren in moderne machines die hoogwaardige producten kunnen leveren. In deze (geavanceerde) markt is ook specialistische kennis en ervaren personeel benodigd, wat (hoge) investeringen in R&D vereist en de toetreding bemoeilijkt. tabel 4.7
Starters in de metaal- en elektrotechnische industrie in 2008
metaal- en elektrotechnische industrie aantal starters metaal- en elektrotechnische industrie
2.044
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2008-1987 (in %)
4,1
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
2,9
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
56
Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Van de ondernemingen in de metaal- en elektrotechnische industrie behoort 22% tot de categorie van de snelle en normale groeiers. Dit komt overeen met het gemiddelde in het totale bedrijfsleven, maar ten opzichte van 2007 is dit percentage met 10% gedaald. In de categorie groeikrimpers en krimpers scoort de sector hoger dan het totale bedrijfsleven.
35
tabel 4.8
Groei en krimp van bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven in 2008 (in % van het aantal bedrijven)
groeitype
% bedrijven in de
% bedrijven in het totale
sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
22
22
gelijkblijvers
52
56
groeikrimpers en overige krimpers*
27
23
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
4.2.2
S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g Het grootste deel (74%) van de bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie behoort tot het kleinbedrijf (< 10 werkzame personen). Slechts 26% behoort tot het midden- en grootbedrijf (>= 10 werkzame personen). Het grootbedrijf (> 100 werkzame personen) zorgt voor 47% van de werkgelegenheid en 64% van de totale omzet in de sector. De gemiddelde omzet bedraagt in 2008 € 5 miljoen en is daarmee iets toegenomen ten opzichte van 2007 (€ 4,9 miljoen). De gemiddelde ondernemingsgrootte in arbeidsjaren is vrijwel gelijk gebleven. tabel 4.9
Indicatoren van schaalgrootte in de metaal- en elektrotechnische industrie in 2008
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
17
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
5,0
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
74
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
64
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
47
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4.2.3
I nno va t i e Innovaties kunnen op verschillende terreinen plaatsvinden. Bedrijven kunnen geheel nieuwe producten en/of diensten of producten en/of diensten die nieuw zijn voor de bedrijfstak aanbieden aan de afnemers. Hier scoort het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie iets hoger dan gemiddeld in het totale Nederlandse MKB (zie tabel 4.10). Een derde vorm van innovatie is het vernieuwen of verbeteren van interne bedrijfsprocessen. Ook hier heeft het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie een hogere score (59%) dan gemiddeld (44%). Wel moet hierbij worden aangetekend dat er binnen de sector aanzienlijke verschillen bestaan. Met name binnen de deelsector metaalproductenindustrie ligt het percentage bedrijven dat innoveert lager. In deze deelsector zijn veel metaalconstructiebedrijven, smederijen en lasbedrijven actief.
36
tabel 4.10 Aandeel bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2008 (in %), 2009
MKB metaal- en elektrotechnische soort innovatie
industrie
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt
36
30
21
14
59
44
percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor de bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
U i tb r e id i ng su bs i d i e- in st ru m ent en v oo r i nno va ti e Innovatie en technologische ontwikkeling zijn van groot belang voor de toekomst van de metaal- en elektrotechnische industrie. In Nederland kunnen bedrijven gebruik maken van een aantal subsidieregelingen van het Ministerie van Economische Zaken. Belangrijke instrumenten zijn de InnovatiePrestatieContracten (IPC), innovatievouchers en innovatiekredieten. De IPC-regeling heeft tot doel om door middel van samenwerking en kennisoverdracht te komen tot meerjarige innovaties. Deze regeling is uitgebreid met een ZorgInnovatiePrestatieContract (ZIPC). Dit ZIPC kan met name interessant kan zijn voor MKB-bedrijven in de deelsector elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie die producten en/of diensten aan de zorgsector levert. Innovatievouchers zijn bedoeld om de kennisoverdracht tussen MKB-bedrijven en universiteiten te bevorderen. De innovatievoucher is een virtuele tegoedbon die MKB-ondernemers kunnen gebruiken om informatie van kennisinstellingen te kopen en hier hun voordeel mee te doen in de vorm van innovaties. Het Innovatiekrediet is een derde instrument om R&D-projecten met een hoog risico te financieren. De regeling is bedoeld voor innovatieve projecten die binnen een aantal jaren leiden tot nieuwe producten, of voor de technische ontwikkeling van een product1. Naast deze regelingen wijst de FME metaal- en elektrotechnische bedrijven op garantieregelingen als de regeling garantie ondernemersfinanciering (GO), de garantieregeling voor het MKB (BBMKB) en de groeifaciliteit. Garantiestellingen en borgstellingsregelingen zijn volgens de FME bij het bedrijfsleven nog onvoldoende bekend en banken maken tot op heden nog onvoldoende van de mogelijkheden gebruik bij de verlening van kredieten2.
A a n da c ht vo o r s oc ia l e en d uu rz a m e in nov a t i e Naast innovaties in technologie wordt innovatie in de interne bedrijfsprocessen van een steeds groter belang. Bedrijven moeten ook intern gericht zijn op organisatorische verbeteringen en vernieuwingen en investeringen in mensen. Het voordeel van technologische innovatie valt vaak tegen als er in de organisatie niet flexibel op veranderingen kan worden ingespeeld. Ook het lerend vermogen in de organisatie en de verhoging van het gemiddelde opleidingsniveau behoeven de aandacht binnen de metaal- en elektrotechnische sector. Daarnaast dienen 1
Voor meer informatie over deze programma's en regelingen zie www.senternovem.nl.
2
FME, Nieuw: regeling Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), 2009.
37
bedrijven optimaal gebruik te maken van de talenten van werknemers, bijvoorbeeld door taken lager in de organisatie te leggen en initiatief van werknemers te stimuleren1. Daarnaast komt in Nederland meer aandacht voor duurzaamheid. Het Ministerie van Economische Zaken wil innovaties in duurzame goederen en diensten ondersteunen, omdat duurzame innovaties in toenemende mate economische groei met zich mee kunnen brengen, bijvoorbeeld doordat de duurzame innovaties ook op de buitenlandse markt afgezet worden. Het programma Milieu & Technologie is bedoeld om milieugerichte innovaties te stimuleren en hiermee de vervuiling door de industrie tegen te gaan. Onlangs heeft de overheid extra subsidiebudget vrijgemaakt om meer bedrijven in de maakindustrie van het programma gebruik te kunnen laten maken2.
4.3
Dynamiek in de markt
4.3.1
A f ne me r s A f z et ma rk te n in du st r i e ha r d ge ra a k t Veel afzetmarkten van de metaal- en elektrotechnische industrie zijn hard geraakt door de economische crisis. De vraag op afzetmarkten zoals de autoindustrie, de consumentenelektronica-industrie en de bouw nemen sterk af. De meeste afnemers voor de metaal- en elektrotechnische industrie zijn bedrijven die ook op industrieel gebied actief zijn. Daarnaast levert een aantal deelsectoren aan de consumentenmarkt. De deelsectoren hebben te maken met verschillende groepen afnemers in hun klantenbestand. Het grootste gedeelte van de productie in de basismetaalindustrie wordt afgezet in de bouw. Doordat de woningmarkt is ingezakt, worden deze bedrijven geconfronteerd met een dalende vraag naar hun producten. De metaalproductenindustrie heeft door de grote verscheidenheid aan producten te maken met veel verschillende afnemers. Zij kent zowel producten die bestemd zijn voor de particuliere markt als voor andere bedrijven. De internationale markt voor metaalproducten is in de tweede helft van 2008 aanzienlijk verslechterd. Bedrijfsmatige afnemers stellen investeringen door de dalende productie, slechte vooruitzichten en financieringsproblemen uit3. De afnemers van de machine-industrie zijn alle industrieën. Voor de Nederlandse bedrijfstak ligt het zwaartepunt bij de voedings- en genotmiddelenindustrie en de chemische industrie. Kleine en middelgrote specialisten in de machineindustrie leveren apparaten en onderdelen aan de hoofdaannemers en eindproducenten. Bedrijfsinterne transportsystemen worden zowel afgenomen door de industrie als door handels- en overslagbedrijven. Doordat afzetmarkten te maken krijgen met een dalende vraag worden de investeringen in machines uitgesteld. Ook de elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie kent een breed scala aan afnemers. Bedrijven in deze deelsector leveren direct aan bedrijfsmatige eindgebruikers of indirect via de groothandel. De grootste klanten zijn industriële bedrijven, installatiebedrijven en elektriciteits- en distributiebedrijven. De gezondheidszorg is afnemer van medische instrumenten en producten. De elek-
38
1
Geest, L. van der, en M. Meijer, Staaltjes van vernuft. Ondernemerschap in de metaalverwerkende industrie in tijden van economische crisis, NYFER, Utrecht, 2009.
2
FME, Tien miljoen extra voor duurzame innovaties, 2009.
3
ABN AMRO, Visie op Sectoren 2009. Industrie. Metaalproductenindustrie, 2009.
trotechnische groothandel heeft ondanks de economische crisis de omzet in 2008 zien groeien. Capaciteitsuitbreidingen bij industriële bedrijven zullen uitblijven, maar onderhoud moet door blijven gaan. Dit zorgt voor een bodem onder de vraag naar elektrotechnische producten1. Ook de transportmiddelenproducenten kennen een divers klantenbestand. Schepen en offshore-installaties worden afgenomen door rederijen en particuliere schippers. De schepen voor speciale doelen zijn bestemd voor overheidsinstellingen, baggerbedrijven, oliemaatschappijen, visserijbedrijven en andere gebruikers. Jachten en tweewielers zijn bestemd voor de particuliere markt. Klanten van carrosseriebouwers zijn beroeps(goederen)vervoerders en de zogenoemde eigen rijders. De meeste afnemers van deze deelsector voelen de gevolgen van de economische crisis en stellen hun aankopen uit.
V e r sch u iv in g va n w erk za a mh ed en na a r to e le ver a n ci e rs n ee mt t oe De productie in de metaal- en elektrotechnische industrie wordt in toenemende mate een ketenactiviteit. Voor de ontwikkeling en productie van hoogwaardige producten is in toenemende mate specialistische kennis nodig. De fabrikanten van eindproducten (OEM'ers) verschuiven daarom werkzaamheden naar toeleveranciers. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de time-to-market te reduceren. Standaardonderdelen worden uitbesteed en voor de ontwikkeling van complexe onderdelen werkt men samen met kennisinstellingen en andere bedrijven. In het algemeen wordt met minder toeleveranciers samengewerkt, maar is de samenwerking wel intensiever. Toeleveranciers van onderdelen concentreren zich op activiteiten waar zij in uitblinken. Zij richten zich bijvoorbeeld op het ontwerp, op het testen, de werkvoorbereiding, gebruiksondersteuning en andere vormen van service aan de opdrachtgever. Om beter in staat te zijn om aan klantspecifieke eisen te voldoen, wordt modulair ontwerpen steeds belangrijker 2. Hierdoor kunnen gemakkelijker aanpassingen aangebracht worden aan het product zonder dat het gehele ontwerp opnieuw gedaan moet worden. Dit levert tijdsbesparing op en vermindert daarmee de time-to-market.
V a n ou ts ou rc en na a r ins ou rc en De productieketens worden in toenemende mate internationaal. Jarenlang kozen Nederlandse bedrijven ervoor om de productie naar lagelonenlanden in Azië of Oost-Europa te verplaatsen. Door problemen met de communicatie, logistiek en de kwaliteit wordt dit de laatste tijd weer teruggedraaid. Westerse bedrijven hebben geïnvesteerd in productietechnologieën en automatisering, waardoor de internationale concurrentiepositie is verbeterd. Daarbij komt dat als gevolg van de economische crisis bedrijven een lagere bezettingsgraad en daarmee overcapaciteit hebben binnen het bedrijf. In plaats van het outsourcen van activiteiten naar andere bedrijven worden deze weer teruggehaald om het eigen personeel aan het werk te houden (insourcen). Het is weliswaar belangrijk om de samenwerkingsverbanden met toeleveranciers in stand te houden, maar om te overleven zijn in sommige gevallen (tijdelijk) dergelijke maatregelen nodig3.
1
ABN AMRO, Visie op Sectoren 2009. Industrie. Elektrotechnische groothandel, 2009.
2
ABN AMRO, Visie op Sectoren 2009. Industrie. Machine-industrie, 2009.
3
Jan Kamminga in ABN AMRO's VOS 2009.
39
4.3.2
C o nc ur r ent i e Ieder jaar stelt EIM een ranglijst samen van de concurrentie in 58 sectoren in het MKB. Dit gebeurt aan de hand van het model van Porter. Volgens dit model kan de mate van concurrentie bepaald worden op basis van 6 factoren. Dit betreft de concurrentie van bestaande aanbieders (interne concurrentie), de dreiging van (nieuwe) toetreders, de dreiging van substituten, de onderhandelingsmacht van leveranciers, de onderhandelingsmacht van afnemers en de druk van instituties en wet- en regelgeving. Deze laatste factor zal nog uitgebreider behandeld worden in de volgende paragraaf. In de metaal- en elektrotechnische sector ervaren MKB-bedrijven iets minder concurrentie van bestaande aanbieders dan gemiddeld in het totale Nederlandse MKB. Wat betreft de dreiging van toetreders scoort de sector met 45% iets lager dan gemiddeld (48%). Zowel de onderhandelingsmacht van leveranciers als de onderhandelingsmacht van afnemers wordt in de metaal- en elektrotechnische sector vaker ervaren dan gemiddeld in het totale MKB. De dreiging van substituten wordt in de sector aanzienlijk minder sterk ervaren. De sector levert unieke en hoogwaardige producten, waardoor men geen verschuiving naar andere producten vreest. Een tweede verklaring is de specialistische kennis die vaak nodig is om een product te maken. Veel bedrijven in de sector hebben een eigen specialisme en bedienen een nichemarkt waardoor concurrenten niet in staat zijn om deze producten of diensten te leveren. tabel 4.11 Concurrentieperceptie in de transportsector en in het totale MKB, 2008
metaal- en elektrotechnische sector*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
42
48
dreiging van toetreders
45
48
druk van instituten en wet- en regelgeving
27
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
49
48
onderhandelingsmacht van afnemers
55
49
dreiging van substituten
32
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
4.3.3
T oe ne m end e int e rna t i ona l e co ncu r r ent i e Veel bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie maken deel uit van internationale productieketens en zijn exportgeoriënteerd. De verplaatsing van (massa)productie brengt vooral een voordeel mee in de loonkosten die in Azië en Oost-Europa lager zijn, en in het verkorten van de afstand tot een aantal afzetmarkten. Internationaal neemt de concurrentie steeds meer toe1. De Rabobank benadrukt daarom het belang van onderscheidend vermogen door middel van innovatie voor de Nederlandse bedrijven. ABN AMRO concludeert dat veel Nederlandse fabrikanten in de sector te klein zijn om optimaal te concurreren op de wereldmarkt. Fusies, overnames en andere samenwerkingsverbanden zouden dit
1
40
Rabobank, Cijfers & Trends. Industrie, 2009.
kunnen veranderen1. Naast het uitbesteden van activiteiten aan lagelonenlanden halen met name MKB-bedrijven (gedeelten van) activiteiten terug naar Nederland. Dit in veel gevallen door overcapaciteit als gevolg van de economische crisis, maar ook door eerdere problemen met kwaliteit en communicatie. Sleutelwoorden om internationaal te kunnen concurreren zijn voor de metaal- en elektrotechnische industrie dus efficiencyverbetering (kostenverlaging), innovatie (onderscheidend vermogen) en verdere samenwerking. 4.3.4
B eh ou de n va n te chn i sch e va k k ra ch t en De metaal- en elektrotechnische industrie had jarenlang te maken met een gebrek aan technisch personeel. De ontwikkeling van een simpele waardeketen van ontwerp, productie en afzet naar een complex geheel aan ketenactiviteiten zorgt voor vraag naar specialistische kennis. Uit de Arbeidsmarktmonitor Metalektro2 blijkt dat bedrijven zich als gevolg van de economische crisis ontdaan hebben van flexibel personeel zoals uitzendkrachten en gedetacheerden. Daarnaast zijn tijdelijke contracten niet verlengd. Daarentegen doen veel bedrijven er alles aan om vast personeel te behouden. Zo wil men voorkomen dat er krapte ontstaat als de economie weer aantrekt. Door middel van de WerkTijdVerkortings-regeling (WTV) en de deeltijd-WW proberen bedrijven hun goede personeel te behouden. Daarnaast geven bedrijven (interne) trainingen en cursussen om de kennis van het personeel te vergroten. Doordat de komende jaren de vergrijzing doorzet verwachten veel bedrijven op de langere termijn moeite te hebben om de vacatures op te vullen. De WTV-regeling is gestart op 30 november 2008 en is inmiddels op 21 maart 2009 komen te vervallen. In plaats daarvan heeft de overheid de deeltijd-WW ingevoerd om bedrijven de mogelijkheid te bieden om vakkrachten te behouden. Werkgevers kunnen deeltijd-WW aanvragen na instemming van vakbonden of personeelsvertegenwoordigers. Ook moeten bedrijven met de vakbonden afspraken maken over scholing en training tijdens de deeltijd-WW. Het gaat bij een aanvraag deeltijd-WW in eerste instantie om een periode van drie maanden waarna er twee keer een verlenging van zes maanden aangevraagd kan worden3.
4.4
SWOT-analyse Tabel 4.12 toont de SWOT-analyse van de metaal- en elektrotechnische industrie. De sector heeft een aantal sterke punten. Zo leveren bedrijven uit deze sector hoogwaardige en specialistische producten. Daarnaast bezit Nederland een goede infrastructuur, waardoor de onderdelen en eindproducten snel gedistribueerd kunnen worden. Andere sterke punten zijn de internationale oriëntatie en de hoogwaardige technische kennis en innovatieve ideeën die in de bedrijven aanwezig zijn. In Nederland ontbreekt een echte industriecultuur, zoals die in landen als Duitsland wel aanwezig is. De industrie is relatief klein om met grote spelers op de wereldmarkt te kunnen concurreren. Nederlandse bedrijven kennen hoge arbeids- en energiekosten in vergelijking met andere (industriële) landen. Ook bestaat er een kenniskloof tussen de universiteiten en het bedrijfsleven.
1
ABN AMRO, Visie op Sectoren 2009. Metaalproductenindustrie, 2009.
2
Kriechel, B., A. de Grip, G. van Breugel en J. Coenen, Arbeidsmarktmonitor Metalektro. Editie 2009, ROA, Maastricht, 2009.
3
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Deeltijd WW om band met bedrijf te behouden, 2009.
41
De Nederlandse metaal- en elektrotechnische industrie kan de loonkosten verlagen door gebruik te maken van goedkope arbeid in bijvoorbeeld Oost-Europa. Daarnaast kan de productiviteit onder andere door sociale innovatie verhoogd worden. Ook ICT-oplossingen en verdere automatisering bieden nog mogelijkheden om de productie efficiënter te maken. Er kan voordeel behaald worden uit de openheid van de internationale markten. Specialistische en hoogwaardige producten kunnen de afzet in het buitenland vergroten. Innovaties kunnen op de mondiale markt afgezet worden. Bedreigingen voor de sector zijn de economische crisis en de daarmee samenhangende daling van de wereldhandel. Dit kan gepaard gaan met het verlies aan belangrijke vakkrachten. Dit heeft krapte ten gevolg wanneer de economie weer aantrekt. Toenemende internationale concurrentie vormt met name een bedreiging voor bedrijven die massaproducties uitvoeren. tabel 4.12 SWOT-analyse van de metaal- en elektrotechnische industrie
sterke punten
zwakke punten
− specialismen zoals machines voor de voe-
− ontbrekende industriecultuur
dingsmiddelenindustrie en producten voor de gezondheidszorg
− kleinschaligheid (met het oog op mondiale concurrentie)
− goede infrastructuur voor fysieke distributie
− relatief hoge arbeids- en energiekosten
− internationale oriëntatie
− kenniskloof tussen universiteiten en bedrij-
− hoogwaardige technische kennis en innova-
ven/omzetten van kennis in producten
tiviteit − just-in-time levering/leverbetrouwbaarheid kansen
bedreigingen
− verlaging van de loonkosten door gebruik te
− economische crisis en daling van de wereld-
maken van goedkope arbeid in Oost-Europa en Azië − openheid van internationale markten: door specialisatie/hoge kwaliteit van producten buitenlandse afzet vergroten − productiviteitsverbetering (onder anderen door sociale innovatie)
handel − arbeidsmarkt: verlies aan vakkrachten met krapte als gevolg als de economie weer aantrekt − toenemende internationale concurrentie − slechte bereikbaarheid van met name bedrijfsterreinen
− mogelijkheden van ICT en verdere automatisering − vermarkten van Nederlandse innovaties op mondiaal niveau Bron: EIM, 2009.
4.5
Strategie Een strategie zorgt voor houvast voor het maken van toekomstige keuzes en kan voorkomen dat een bedrijf verkeerde beslissingen neemt1. Ruim 40% van de bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie heeft een schriftelijke strategie of een schriftelijk ondernemingsplan (zie tabel 4.13). Daarmee scoort de sector hoger dan gemiddeld in het totale Nederlandse MKB (37%).
1
42
Geest, L. van der, en M. Meijer, Staaltjes van vernuft. Ondernemerschap in de metaalverwerkende industrie in tijden van economische crisis, NYFER, Utrecht, 2009.
Vrijwel alle bedrijven (98%) geven aan nadruk te leggen op service aan klanten. Ook kostenbeheersing komt bij veel bedrijven (77%) nadrukkelijk in de strategie voor. Bedrijven in de metaal- en elektrotechnische sector leggen relatief vaak nadruk op innovatie. Innovaties zijn van groot belang voor deze sector om zich te kunnen onderscheiden van concurrenten en om internationaal de concurrentie aan te blijven gaan. Uit onderzoek van ROA blijkt ook dat veel bedrijven (40%) ernaar streven om binnen 5 jaar een innovatiegerichte strategie te hebben ontwikkeld1. Samenwerking in de keten en focus op de afnemers kunnen bedrijven helpen bij het maken van keuzes voor de bedrijfsstrategie2. Nadruk op marketing komt in de strategie van de bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie minder voor dan gemiddeld in het totale MKB. tabel 4.13 Strategie van MKB-bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
MKB metaal- en elektrotechstrategie
nische industrie (in %)
totaal MKB (in %)
tegie of ondernemingsplan
42
37
nadruk op innovatie
52
45
nadruk op marketing
41
52
nadruk op kostenbeheersing
77
73
nadruk op service aan klanten
98
96
in het bezit van een schriftelijke stra-
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
4.6
Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
C r is is h e eft g ro t er e i mpa c t op h et M KB in d e i nd us t ri e da n o p h et M KB a ls t ota a l ; cr i s is t re ft he t m i dd en b ed r i jf z wa a rd e r da n h et k le i nb e dr i j f 60% van de MKB-bedrijven in de industrie is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbe1
Kriechel, B., A. de Grip, G. van Breugel en J. Coenen, Arbeidsmarktmonitor Metalektro. Editie 2009, ROA, Maastricht, 2009.
2
Rabobank, Cijfers & Trends. Elektrotechnische industrie, mei 2009.
43
drijf in de industrie (10 t/m 99 werkzame personen) is het vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (66% versus 56%). 57% van de bedrijven in het industriële MKB is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf in de industrie heeft beduidend vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (71% versus 54%). 24% van de MKB-bedrijven in de industrie is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 47% is het met deze stelling oneens en 29% staat er neutraal tegenover. De corresponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt verschilt het middenbedrijf in de industrie niet van het kleinbedrijf. Aan de ondernemers in het industriële MKB is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 24% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 76% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,3, wat overeenkomt met het gemiddelde in het MKB als totaal. Uit tabel 4.14 blijkt dat de MKB-bedrijven in de industrie - in volgorde van afnemende belangrijkheid - het meest getroffen worden door: − een sterker geworden margedruk; − een teruggelopen omzet; − een teruggelopen winstgevendheid. Vanzelfsprekend bestaat er een sterk verband tussen de teruggelopen winstgevendheid en de aspecten 'margedruk' en 'teruggelopen omzet'. Het zijn ook precies deze drie gevolgen van de crisis die door het MKB in de industrie sterker worden ervaren dan door het MKB als totaal. Het meest opvallende is wel dat alle negatieve gevolgen van de crisis beduidend sterker worden ervaren door het middenbedrijf in de industrie dan door het kleinbedrijf. Dit ligt overigens in lijn met het algemene oordeel over de impact van de crisis zoals deze hiervoor in deze paragraaf is beschreven. tabel 4.14 Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
industrie
industrie
industrie
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
22
37
25
20
in enige mate van toepassing
31
35
32
30
niet van toepassing
47
28
43
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
21
36
24
19
in enige mate van toepassing
34
36
34
30
niet van toepassing
45
28
42
50
0
0
0
1
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal
44
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
industrie
industrie
industrie
totaal MKB
vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd 9
21
11
12
in enige mate van toepassing
32
39
34
30
niet van toepassing
59
40
55
56
0
0
0
2
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
14
16
15
13
in enige mate van toepassing
19
25
20
19
niet van toepassing
67
59
66
67
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
14
22
15
17
in enige mate van toepassing
24
29
25
21
niet van toepassing
62
49
60
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
18
34
21
24
in enige mate van toepassing
28
39
30
29
niet van toepassing
54
27
49
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
29
41
31
28
in enige mate van toepassing
27
38
29
33
niet van toepassing
44
21
40
38
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders in sterke mate van toepassing
5
7
5
6
in enige mate van toepassing
14
28
17
22
niet van toepassing
81
65
78
69
0
0
0
3
100
100
100
100
weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
45
I nd ust r i e st e lt z i ch st e rk e r t ew e e r t e ge n de c r is i s da n h et M KB in he t a l ge me en ; he t i nd ust r ië l e m i dd en b ed r i jf is nog be du i d end a c t ie ve r da n h et k l ei nb e d ri j f Uit tabel 4.15 blijkt dat het MKB in de industrie, als sector die bovengemiddeld door de crisis getroffen is, zich tegen de gevolgen daarvan ook bovengemiddeld teweer heeft gesteld. Het totaal van maatregelen oogt als een evenwichtige mix van defensieve en offensieve acties. Ook binnen een aspect, bijvoorbeeld het personeelsbeleid, is te zien dat positieve (personeel aannemen) en negatieve acties (personeel ontslaan) naast elkaar voorkomen. Het veel zwaarder dan het kleinbedrijf getroffen middenbedrijf heeft ook veel vaker acties ondernomen dan het kleinbedrijf in de industrie. tabel 4.15 Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB industrie in afnemende volgorde van belang)
maatregel die als gevolg van de crisis is genomen
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
totaal
industrie
industrie
industrie
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen debiteurenbeleid aangescherpt
43
64
47
39
efficiency van het bedrijf verhoogd
40
69
45
40
nieuwe markten opgezocht
39
64
44
33
investeringen uitgesteld
30
51
34
31
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
30
47
33
32
reclame-uitgaven teruggeschroefd
31
36
32
35
prijzen van de producten/diensten verlaagd
27
53
32
26
nieuwe leveranciers gezocht
27
29
27
21
extra reclame gemaakt
16
25
18
15
kredietmogelijkheden sterker benut
15
26
17
15
extra investeringen gedaan
13
22
15
13
de relatie met de huisbankier verstevigd
9
19
11
8
personeel moeten ontslaan
4
29
9
5
nieuw personeel aangetrokken
5
21
8
9
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of afgestoten
5
13
6
8
overgestapt naar een andere huisbank
3
3
3
4
arbeidstijdverkorting aangevraagd
1
12
3
1
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
4.7 4.7.1
Perspectief I ns pe l en o p dy na m i ek Door de dalende afzetten zijn bedrijven genoodzaakt om maatregelen te treffen. MKB-bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie is gevraagd naar hun plannen voor het komende jaar. Daarbij geven de meeste bedrijven (73%) aan
46
dat zij initiatieven willen nemen om zich te onderscheiden van de concurrenten. Specialisatie en het bedienen van nichemarkten biedt kansen1. Daarnaast zijn veel bedrijven in de sector van plan om te investeren in de vernieuwing van interne processen. Verdere automatisering, procesinnovaties en het gebruik van ICT kunnen helpen om de kosten te reduceren. Ruim de helft van de ondernemingen heeft daarnaast de intentie om te investeren in nieuwe producten. Het zal op termijn moeilijker worden om zich te onderscheiden van concurrenten met het bestaande producten- en dienstenpakket. Hierdoor worden nieuwe aanvullende producten en diensten steeds belangrijker. Het is zaak om ook in de toekomst de aanwezige technische kennis en innovativiteit in te zetten voor de ontwikkeling van nieuwe producten. Wat betreft de uitgaven aan vernieuwing scoort de metaal- en elektrotechnische sector op vergelijkbaar niveau met het totale MKB. Ruim een kwart (27%) van de MKB-bedrijven zegt meer te willen uitgeven aan vernieuwing. Daartegenover staat een vijfde van de bedrijven die juist minder willen uitgeven aan vernieuwing. MKB-bedrijven in de sector zijn meer dan gemiddeld bereid om risicovolle projecten op te zetten. tabel 4.16 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB (% van het aantal bedrijven)
MKB metaal- en elektrotechnische industrie (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
53
47
investeren in vernieuwing interne processen
70
54
risicovolle projecten opzetten
24
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
73
66
meer uitgeven aan vernieuwing
27
25
minder uitgeven aan vernieuwing
20
21
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
4.7.2
P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De economische crisis heeft grote gevolgen voor de prognoses van de omzet, werkgelegenheid en winst in de metaal- en elektrotechnische industrie. De omzet zal in 2009 naar verwachting sterk afnemen met een waardedaling van 18,5%. Met name het volume daalt sterk, en de prijzen dalen licht. De werkgelegenheid zal zowel in 2009 als in 2010 afnemen. De winst zal in 2009 met ruim 133% afnemen, wat dus betekent dat er verlies geleden wordt. In 2010 vindt dan weer een tekenomslag plaats naar een positief resultaat. Uit de prognoses blijkt dat verwacht wordt dat de metaal- en elektrotechnische sector meer dan gemiddeld getroffen zal worden door de economische situatie.
1
Rabobank, Cijfers & Trends. Metaalproductenindustrie, 2009.
47
tabel 4.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de metaalen elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven voor 2009 en 2010 (mutatie t.o.v. voorgaand jaar) metaal- en elektrotechnische industrie
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-18,50
2,00
-7,25
0,00
-0,75
0,25
-1,50
0,25
-19,00
2,25
-8,75
0,25
-3,50
-8,50
-2,00
-3,25
-133,25
-162,25*
-17,75
6,00
omzet − volumeontwikkeling − prijsontwikkeling − waardeontwikkeling werkgelegenheid (in arbeidsjaren) winst
* Let wel, in 2010 wordt weer een positief resultaat behaald. Door het negatieve resultaat in 2009 betekent dit een vermenigvuldiging met een negatief percentage. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
48
5
Bouwnijverheid
In de sector bouw zijn ruim 102.000 ondernemingen actief, die een werkgelegenheid bieden van 479.000 arbeidsjaren. De sector is onder te verdelen in de: − burgerlijke en utiliteitsbouw (hoofd- en onderaannemers B&U); − grond-, weg- en waterbouw (GWW); − afwerkers van gebouwen (schilders, stukadoors, wand-, vloer- en overige afwerking); − bouwinstallatiebedrijven (elektrotechnische installatiebedrijven, centraleverwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven, en loodgieters-, fittersen sanitairinstallatiebedrijven).
5.1 5.1.1
De sector in cijfers P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Ruim één op de tien bedrijven in Nederland is actief in de sector bouw. De bouw is goed voor 8% van de totale werkgelegenheid. Het omzetaandeel blijft met 6% hierbij enigszins achter. De sector is vrijwel geheel op het binnenland georiënteerd: slechts 1% van de totale exportomzet komt voor rekening van de bouw. tabel 5.1
Aandeel van de sector bouw in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
12
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
8
omzet
6
exportwaarde
1
bruto toegevoegde waarde
7
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5.1.2
O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or De bouw bestaat uit 102.000 ondernemingen die tezamen een werkgelegenheid bieden van 470.000 arbeidsjaren. De totale omzet in 2008 bedroeg € 94 miljard. In de sector bouw worden vier deelsectoren onderscheiden: burgerlijke en utiliteitsbouw, grond-, weg- en waterbouw, afwerkers en bouwinstallatiebedrijven. Tabel 5.2 toont de onderlinge verhouding van de deelsectoren wat betreft hun omvang en schaalgrootte. De meeste ondernemingen zijn actief in de deelsector burgerlijke en utiliteitsbouw. Deze deelsector levert ook de grootste bijdrage aan de werkgelegenheid en de omzet van de sector bouw. De afwerkers, zoals schilders en stukadoors, werken aanzienlijk kleinschaliger dan de grond-, weg- en waterbouwbedrijven. Met een relatief groot aandeel in het aantal ondernemingen is de bijdrage van de afwerkers aan de omzet en werkgelegenheid in de totale bouw relatief gering.
49
tabel 5.2
Omvang en samenstelling van de sector bouw in 2008 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
burgerlijke en utiliteitsbouw
42
41
175
37
41
43
grond-, weg- en waterbouw
12
12
91
19
23
24
afwerkers
33
32
78
17
10
10
bouwinstallatiebedrijven
16
16
126
27
21
23
102
100
470
100
94
100
totaal
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5.1.3
P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het leeuwendeel (ruim 99%) van de bedrijven behoort tot het MKB. Het MKB neemt, met een werkgelegenheid van 347.000 arbeidsjaar, driekwart van de werkgelegenheid in de bouwsector voor zijn rekening. Het aandeel in de totale bruto toegevoegde waarde bedraagt eveneens ongeveer driekwart. Van de totale gerealiseerde omzet in de sector bouw komt € 58 miljard (62%) tot stand in het MKB. tabel 5.3
Het MKB in de sector bouw in 2008
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
aantal ondernemingen
102
100
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
346
74
58
62
1
33
22
73
omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard) Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5.1.4
O mz e ton tw ik k e l in g Na een zeer sterk 2007, is de bouwproductie ook in 2008 met 6% flink toegenomen. De sector profiteerde van de toegenomen bedrijvigheid. In alle marktsegmenten (woningbouw, utiliteitsbouw, onderhoud, GWW) was in 2008 een flinke groei te zien. Vooral in de eerste drie kwartalen van 2008 was sprake van een forse groei. Nieuwbouw van woningen en utiliteitsbouw hebben voor een omzetstijging gezorgd. Ook de herstel en verbouw (renovaties) gaf een sterke groei te zien. In het laatste kwartaal is de productie afgenomen. De internationale kredietcrisis en daaruit volgende economische recessie heeft grote gevolgen voor de bouwsector. Enerzijds is de bouwsector conjunctuurgevoelig en zal hij de gevolgen ondervinden van de terugvallende economische ontwikkeling. Dit houdt in dat investeringen en onderhoud uitgesteld worden of zelfs helemaal afgeblazen worden, en dat een afnemende investeringsbereidheid ontstaat. Anderzijds heeft de sector te maken met de gevolgen op de kredietverleningsmarkt: hogere risicoopslagen op rentes en het verkrappen van de kredietfaciliteiten zorgen voor vraaguitval bij consumenten en bedrijven. Projecten die zich nog in de fase van
50
planvorming, ontwerp of vergunningverlening bevinden zullen op grote schaal worden uitgesteld. Door terugvallende nieuwbouw en financieringsproblemen rond grotere bouwprojecten, zal de sector dit jaar (2009) met een daling van 5% worden geconfronteerd. De Grond-, weg- en waterbouw (GWW) lijkt zich te kunnen onttrekken aan de malaise in de bouw. De GWW-sector kan profiteren van de (versnelde) overheidsinvesteringen in infrastructuur. tabel 5.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de sector bouw, 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2008
2009
burgerlijke en utiliteitsbouw
6,75
-9,50
grond-, weg- en waterbouw
3,50
0,25
afwerkers
5,75
-1,25
bouwinstallatiebedrijven
6,50
-1,50
totaal
6,00
-5,00
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5.1.5
E xp l o ita t ie b ee l d De sector bouw realiseert een winst voor belastingen van 9% van de brutoproductie (zie tabel 5.5). Hierbij moet rekening gehouden worden met het gegeven dat uit de winsten van het kleinbedrijf de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden gefinancierd moeten worden. Gezien de grote omvang van het aantal zelfstandigen zonder personeel, zal het winstpercentage, gecorrigeerd voor de beloning van de zelfstandigen, beduidend lager uitvallen. Het verbruik (grondstoffen, materialen etc.) maakt, met een aandeel van 64%, een uitermate belangrijk deel uit van de brutoproductie. De loonkosten vormen de belangrijkste component in de bedrijfskosten. tabel 5.5
Exploitatiebeeld van de sector bouw in 2008 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
64
bruto toegevoegde waarde
36
bedrijfskosten*
23
waarvan: loonkosten
21
winst voor belastingen
9
* Onder de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
51
5.2 5.2.1
Dynamiek in de sector B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Sinds 2004 groeit het aantal starters in het totale bedrijfsleven. Dit is het gevolg van een stimulerend overheidsbeleid gericht op ondernemerschap, waarbij het steeds eenvoudiger wordt om een bedrijf op te richten. Ook een gunstig afzeten winstperspectief draagt hier belangrijk aan bij, maar ook 'push-factoren' zoals (dreigende) werkloosheid. De bedrijvendynamiek is in de sector bouw in vergelijking met de rest van het bedrijfsleven uitermate hoog. De sector bouw laat een zeer sterke groei van het aantal starters zien. De gemiddelde groei van het aantal starters per jaar bedraagt voor de periode 1987-2007 5,4%. Het aandeel starters in het totaal aantal ondernemingen ligt in de bouw tweemaal zo hoog als in het totale bedrijfsleven (zie tabel 5.6). Inmiddels komt een kwart van alle starters in Nederland voor rekening van de starters in de sector bouw (zie tabel 5.7). De sterke groei van de bouwproductie vanaf 2005 is een krachtige impuls voor het aantal starters. Deze groei bestaat vooral uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers). Het is in de bouw eenvoudig om als zelfstandige zonder personeel een eigen bedrijf te starten. Aantrekkelijk aan de bouwsector is het gunstige inkomens- en winstperspectief. Daarnaast heeft de markt een sterk lokaal karakter en is er slechts in beperkte mate sprake van prijsconcurrentie. Ook de krappe arbeidsmarkt voor vakbekwaam personeel speelt een rol bij de groei van het aantal zzp'ers. Het aantal ondernemingen in de sector is sterk toegenomen, met een aantal oprichtingen dat het aantal opheffingen verre overtreft, respectievelijk 16,8 en 5,8%. De laatste jaren is het aantal bedrijfsbeëindigingen vrij stabiel gebleven. In 2007 heeft ruim 5% van alle bedrijven in de bouw de activiteiten gestaakt. Dit komt ongeveer overeen met het gemiddelde in het Nederlandse bedrijfsleven. De bedrijfsbeëindigingen bestaan voor slechts een klein gedeelte uit faillissementen. tabel 5.6
Bedrijvendynamiek in de sector bouw en het totale MKB, 2007
sector bouw
totaal MKB
16,8
10,4
14,3
7,8
- nieuwe dochters
2,5
2,6
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
5,8
5,6
0,7
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) w.v. - starters
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
52
tabel 5.7
Starters in de sector bouw in 2007
sector aantal starters
16.645
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
5,4
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
23,9
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p In tabel 5.8 worden drie groeitypen onderscheiden. Het aantal ondernemingen dat krimpt, dan wel groei van de omzet combineert met krimp van de werkgelegenheid ('groeikrimpers') is in de sector bouw bovengemiddeld. Elders in het MKB zijn er meer bedrijven met een gelijkblijvende omzet en werkgelegenheid. tabel 5.8
Groei en krimp van bedrijven in de sector bouw vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven
% bedrijven in het
in de sector
totale bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
21
22
gelijkblijvers
50
56
groeikrimpers en overige krimpers
29
23
100
100
groeitype
totaal Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
5.2.2
S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De bouwsector wordt sterk gekenmerkt door zijn kleinschaligheid: 91% van de bedrijven behoort tot het kleinbedrijf (minder dan 10 personen in dienst). Daarnaast blijkt deze kleinschaligheid uit de gemiddelde ondernemingsgrootte van 5 arbeidsjaren. De grote bedrijven zijn in hoofdzaak te vinden bij de GWW-sector. Dit zijn vaak zeer grote ondernemingen. Dit komt ook tot uitdrukking in het hoge omzetpercentage van het grootbedrijf (39%) ten opzichte van het aandeel ondernemingen van het grootbedrijf (0,3%). tabel 5.9
Indicatoren van schaalgrootte in de sector bouw in 2008
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
5 0,9
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
91
werkgelegenheidsaandeel grootbedrijf in de sector (in %)
26
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
39
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
53
5.2.3
I nno va t i e De Nederlandse bouwwereld loopt voorop als het gaat om het toepassen en adopteren van nieuwe ontwikkelingen. De bouw en infrastructuur zijn vergeleken met andere bedrijfstakken echter niet bijster innovatief. Als er al geïnnoveerd wordt, gaat het meestal om beperkte procesinnovaties. Veel van de innovaties in de B&U-bedrijven en de afwerkersbedrijven hebben betrekking op nieuwe bouwstoffen. Dit zijn artikelen die door of voor de toeleverende bedrijven uit de bouwmaterialenindustrie worden ontwikkeld. Op dit moment vinden hoe langer hoe meer kunststofbouwmaterialen hun weg naar de bouwplaats. In de afbouwsector wordt bijvoorbeeld veel gewerkt met sneldrogende materialen. Het gebruik van geprefabriceerde producten heeft wel een aanzienlijke impact op het proces. Dit levert een bijdrage aan de verbetering van de efficiency van de bouw. De rol van toeleverancier gaat in veel gevallen verder dan het alleen maar toeleveren: ook wordt de montage op de bouwplaats verzorgd. De voorfase van het bouwproces wordt hiermee belangrijker. tabel 5.10 Aandeel bedrijven in de sector bouw en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2009 (in %)
soort innovatie
MKB sector bouw
totaal MKB
14
30
8
14
32
44
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor bedrijfstak vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5.3 5.3.1
Dynamiek in de markt A f ne me r s M a rk t De deelmarkten in de bouw zijn: woningbouw, utiliteitsbouw, en grond-, wateren wegenbouw (infrastructuur). Binnen deze deelmarkten zijn nieuwbouw, herstel- en verbouw, en onderhoud te onderscheiden, deels ook als specialisme van aannemers. Opdrachtgevers/afnemers zijn overheden (rijk, provincie, gemeente, waterschap), projectontwikkelaars, woningbouwverenigingen, private opdrachtgevers (met name bedrijven), onderwijs en zorginstellingen, en tot slot ook particuliere woningeigenaren. De deelmarkt infrastructuur (grond-, water- en wegenbouw) is grotendeels een overheidsmarkt, met Rijkswaterstaat als een zeer belangrijke opdrachtgever. In de utiliteitsbouw ligt een minder sterk accent bij de overheid, al is de Rijksgebouwendienst hier een grote opdrachtgever. Voor utiliteit én infrastructuur geldt overigens dat de lagere overheden bij elkaar voor de bouw een grotere markt vertegenwoordigen dan het rijk, maar dat beide genoemde rijksoverheidsinstellingen wél een sterke invloed hebben op eisen aan en voorwaarden voor bouwen infrastructuurprojecten. In de woningbouw hebben opdrachtnemers te maken met woningbouwverenigingen, projectontwikkelaars en private eigenaren (met name voor onderhoud en kleine verbouwingen).
54
W on i ng bo uw De nieuwbouw loopt terug, het aantal aangevraagde bouwvergunningen is vanaf de tweede helft van 2008 fors afgenomen en de orderportefeuilles lopen in de tweede helft van 2009 leeg. Ook de doorstroom stagneert en als gevolg daarvan de instroom van starters op de woningmarkt. Woningen voor starters die in de afgelopen periode in groten getale op het programma zijn gezet, blijven daardoor onverkocht. De economische crisis heeft gezorgd voor forse krimp van de markt: voor het lopende en het komende jaar wordt voor de nieuwbouw van woningen een ongekende teruggang van circa 25% verwacht, en de huidige prognose stelt herstel pas ná 2011 in het vooruitzicht. Het merendeel van de nieuwbouw (circa 60%) betreft koopwoningen. De belangrijke rol die corporaties vervullen bij herstructurering heeft ervoor gezorgd dat in de afgelopen jaren het aandeel van nieuwbouwproductie via corporaties is toegenomen. Dit aandeel zal in de komende jaren weer licht afnemen.
H e r st e l- e n v e r bou w va n w on in g en Voor de herstel- en verbouw van woningen is een zekere terugval te verwachten, maar minder dan in de nieuwbouw. Deze deelmarkt is niet zo conjunctuurgevoelig. De markt is afhankelijk deels van beslissingen over stedelijke vernieuwing door gemeenten en provincies en deels van opdrachten van particuliere woningbezitters. Overheden hebben aangegeven te willen investeren in stedelijke vernieuwing en woningbezitters zijn bij het huidige economische sentiment niet in voor een nieuwe woning, maar mogelijk wat eerder voor een verbouwing. Het zal alleen enige tijd kosten om voornemens in opdrachten om te zetten.
U t i l it e its b ouw De productie in de utiliteitsbouw is in 2008 nog flink toegenomen, maar in 2009 slaat de crisis toe en krimpt de markt. De neergang komt met name voor rekening van de grootste deelsector, die van bedrijven en (private) kantoren. De markt van de 'budgetsector' (overheid, onderwijs, zorg) wordt minder door de conjunctuur geraakt. Evenals bij de woningbouw reageert ook bij de utiliteitsbouw de afzet van de herstel- en verbouw minder heftig op de ontwikkeling van de conjunctuur.
I nf ra s tr uc tuu r /g ro nd -, w a t er - en w e ge nb ou w De deelsector infrastructuur geeft na een bescheiden groei in 2008 in het eerste jaar van de huidige economische crisis een vergeleken met de ontwikkeling in de woning- en utiliteitsbouw vrij bescheiden teruggang te zien in het lopende en het komende jaar. Tegenover een uitbreiding van de investeringen door de rijksoverheid staat een krimp bij de lagere overheden en bij het bouwrijp maken van terreinen voor woning- en utiliteitsbouw. Verder zijn bedrijven belangrijke opdrachtgevers: nutsbedrijven, transportbedrijven, havenbedrijven en luchthavens, maar ook geprivatiseerde bedrijven als ProRail. In de afgelopen jaren is het aandeel van onderhoud binnen de deelsector infrastructuur toegenomen naar 40% van de productie. De verwachte ontwikkeling volgt de algemene trend, maar in sterk afgezwakte vorm: een lichte teruggang in het lopende en komende jaar, gevolgd door een eveneens licht herstel daarna.
55
O nd e rho ud va n ge bo uwe n Onderhoud aan gebouwen was in 2008 goed voor zo'n 20% van de bouwproductie in de woning- en utiliteitsbouw. Evenals in de infrastructuur is onderhoud veel minder conjunctuurgevoelig dan nieuwbouw. De verwachting voor het lopende jaar is niettemin krimp, maar vergeleken met de nieuwbouw een vrij matige krimp. Volgend jaar is de krimp marginaal, en daarna wordt (licht) herstel voorzien. 5.3.2
C o nc ur r ent i e In de Perceptie voor Concurrentie-Index (PCI) worden 58 sectoren gerangschikt naar concurrentiedruk. De concurrentie wordt gemeten aan de hand van zes krachten: interne rivaliteit, dreiging van toetreders, dreiging van substituten, macht van afnemers, macht van leveranciers en institutionele omgeving. In 2008 scoorde de sector bouw hoog. In de ranglijst van 58 sectoren komt de deelsector afwerkers op plaats 8, en de deelsector bouwinstallatiebedrijven op plaats 11. Door het inzakken van de nieuwbouw in de afgelopen jaren, zijn de grote hoofdaannemers hun werkterrein gaan verleggen naar de markt voor het midden- en kleinbedrijf: de renovatie- en onderhoudsmarkt. Op deze markt vormen zij steeds meer concurrenten van het MKB. Een andere concurrentieverhogende factor zijn de vele starters in deze branche. De drempel om in deze sector te starten is laag. Het MKB in de sector ziet de dreiging van toetreders dan ook bovengemiddeld. De dreiging van instituties en wet- en regelgeving is eveneens bovengemiddeld. Een hoge concurrentiedruk binnen de GWW-sector komt vooral voort uit scherpe controle door de NMa. De NMa heeft de afgelopen jaren een grootscheeps onderzoek gedaan naar de bouwfraude binnen de sector. tabel 5.11 Concurrentieperceptie: MKB in de sector bouw en het totale MKB, 2008
MKB sector bouw*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
46
48
dreiging van toetreders
55
48
dreiging van instituties en wet- en regelgeving
39
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
50
48
onderhandelingsmacht van afnemers
53
49
dreiging van substituten
42
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5.3.3
O ntw ik k e l in g en o p de a r b e i dsm a rk t va n d e bouw S t e rk e u i tst oo t va n a r be i d in 20 10 De teruglopende bouwproductie leidt met enige vertraging tot uitstoot van arbeid. Als eerste zijn flexibele arbeidskrachten zoals uitzendkrachten en zzp'ers daarvan het slachtoffer. In 2010 volgen faillissementen en gedwongen ontslagen op grote schaal, en zal naar verwachting één op de tien arbeidsplaatsen verdwijnen.
56
P roa ct i ef a rb e id sma rk tbe l e i d g ew ens t me t he t o o g o p d e to ek o ms t Het herstel na afloop van de crisis zal gepaard gaan met een sterk toenemende vraag naar 'handjes' én technische specialisten. Een flink aantal daarvan is in de voorafgaande periode afgehaakt. Bovendien neemt het omvangrijke leeftijdscohort van na de oorlog afscheid, wat voor versterkte uitstroom zorgt. De behoefte aan nieuwe aanwas zal zich dan dringend doen voelen. Opleiden van vakmensen en technische specialisten kost echter tijd. En de ervaring leert dat in crisistijd niet alleen de werkgelegenheid terugloopt, maar ook de bereidheid om te investeren in het opleiden van de nieuwe generatie bouwwerknemers (bijvoorbeeld door te zorgen voor voldoende stageplaatsen). Derhalve is er alle aanleiding voor een proactief arbeidsmarktbeleid waarmee de uitstroom beperkt wordt en de instroom vergroot. Hiermee kan worden voorkomen dat straks opdrachten blijven liggen als de markt weer aantrekt, bij gebrek aan werknemers die ze uit kunnen voeren.
N i eu w e pe r son e e lsa a n wa s v oo r d e bo uw De bouw vraagt mede vanwege de fysieke eisen die het werk stelt meer dan andere sectoren om jonge werknemers, en heeft de demografische trend van vergrijzing en 'ontgroening' dus tegen. Reden te meer voor het ontplooien van activiteiten waarmee de belangstelling van de jongeren voor een opleiding en werk in de bouw wordt aangewakkerd. In dit verband is vormen vrouwen en allochtonen een bron van nieuwe aanwas, waarvan de bouw nog weinig gebruik maakt. Hier zit op de arbeidsmarkt de grootste 'reserve'.
B eh oe ft e a a n f l ex i b i l it e it Er vindt in de bouwsector een verschuiving in de organisatie van arbeid plaats, om tegemoet te komen aan de behoefte aan flexibiliteit. Die behoefte vloeit voort uit het projectgebonden karakter van het werk en de fluctuaties in de bedrijvigheid als gevolg van conjunctuurschommelingen. Ter vergroting van de flexibiliteit is het beroep op tijdelijke arbeid van zzp'ers en flexwerknemers in de voorbije periode sterk toegenomen. Daarnaast worden meer onderaannemers ingeschakeld: deels voor het opvangen van fluctuaties en het vergroten van de flexibiliteit, en deels als gevolg van een trend naar een sterkere mate van arbeidsverdeling binnen het bouwproces (met meer inschakeling van specialistische onderaannemers).
H o ge r e e is en a a n sc ho l in g Opdrachtgevers verwachten van hun opdrachtnemer in toenemende mate dat hij kan ontwerpen of in elk geval méédenken bij het ontwerp. Die ontwerpen worden bovendien complexer, onder andere als gevolg van de 'multifunctionaliteitstrend' waarbij bebouwing, infrastructuur én integratie binnen het omliggende gebied deel uitmaken van één totaalproject. De arbeidsverdeling van hoofd- en (toenemende aantallen) onderaannemers vraagt bij de eindverantwoordelijke hoofdaannemer om meer competenties op het gebied van coördinatie en projectmanagement. En tot slot vraagt de ontwikkeling van nieuwe materialen en bouwmethoden ook meer en andere competenties van uitvoerende werknemers. Gevolg van deze ontwikkeling zijn stijgende eisen aan de opleiding van bouwwerknemers.
57
A r b e id s pr od uc ti v it e it Wat betreft de arbeidsproductiviteit van de bouw is vastgesteld dat die sinds de jaren negentig nauwelijks is toegenomen. Tekortkomingen bij coördinatie en samenwerking binnen de bouwketen en daarmee samenhangende hoge faalkosten liggen daaraan ten grondslag, aldus partijen in en rond de bouw. Een simpele en zeker zo zwaarwegende verklaring voor de achterblijvende arbeidsproductiviteit is echter het gegeven dat industriële vervaardiging van bouwmaterialen en componenten nu eenmaal efficiënter en goedkoper is. Gegeven het feit dat er geen enkele aanwijzing is dat de Nederlandse bouw het slechter doet dan de Belgische, de Duitse of de Engelse kan óók de conclusie worden getrokken dat de verschuiving naar de voorfase (meer industriële fabricage van bouwmaterialen en -componenten) heeft gezorgd voor efficiënter en goedkoper bouwen. En de consequentie hiervan is een stagnerende arbeidsproductiviteit in de uitvoerende bouw.
5.4
SWOT-analyse Sterke punten van de bouw zijn de internationale concurrentiepositie van de natte waterbouw (met de baggersector als vlaggenschip), een positie op de eigen thuismarkt die buitenlandse concurrenten goeddeels buiten de deur houdt, en een vergeleken met het buitenland effectieve infrastructuur voor bijtijdse aflevering van materieel en materiaal op de bouwplaats. Een zwak punt is de samenwerking binnen de bouwketen tussen aannemers en onderaannemers, en ook tussen aannemers en opdrachtgevers: gebrek aan vertrouwen, en (daarom) 'dichtgetimmerde' contracten en bestekken, ten koste van de flexibiliteit. Dit is mede oorzaak van het volgende zwakke punt: hoge faalkosten. Verder heeft de bouw te maken met een hoge last aan wetten, regels en voorschriften van de rijksoverheid, maar zeer nadrukkelijk óók van lokale overheden. Achtergrond is uiteraard mede de gevoeligheid van ingrepen in de omgeving in een land waar elke vierkante meter telt. Verder slaagt de bouw er onvoldoende in om vakmensen en technische specialisten aan te trekken door het imago van het werk. De fluctuaties in de bedrijvigheid spelen hierbij een rol (werkzekerheid), maar ook arbeidsomstandigheden zoals werk buiten en buiten 'kantooruren' (bijvoorbeeld onderhoud aan wegen en spoor). Kansen bieden de investeringen in de infrastructuur, noodzakelijk om de gevolgen van de wereldwijde klimaatverandering het hoofd te bieden; ook op langere termijn wanneer hierbij in het buitenland verkoopbare expertise wordt opgebouwd. Op het gebied van woning- en utiliteitsbouw liggen er kansen bij de aanpassing van de bestaande voorraad aan de hogere eisen op het gebied van duurzaamheid en energiezuinigheid, en bij de veranderende samenstelling van de bevolking met een groeiend aantal ouderen die zelfstandig willen blijven wonen, maar wél met extra eisen aan voorzieningen en woonomgeving. Bedreigingen zijn op langere termijn een niet langer groeiende of zelfs afnemende bevolking, en een gebrek aan vakmensen als gevolg van imago en fluctuaties in de bedrijvigheid. De te verwachten massale uitstoot van arbeid door de crisis zal bij conjunctureel herstel gevolgd worden door nieuwe, ernstige tekorten aan vakmensen en technici. Tot slot is de onzekerheid over de opbrengst van een in-
58
vestering in een nieuw procédé of product een hobbel voor technische vernieuwing in de bouw: dat zet een negatieve premie op innoveren. tabel 5.12 SWOT-analyse van de sector bouw sterke punten
zwakke punten
- Positie natte waterbouw
- Hoge faalkosten
- Positie binnenlandse markt
- Samenwerking binnen de keten
- Logistiek binnen de keten
- Imago sector arbeidsmarkt - Wet- en regelgevingslast
kansen
bedreigingen
- Investeringen infrastructuur
- Bevolkingskrimp
- Duurzaam en energiezuinig bouwen
- Gebrek aan vakmensen
- Voorzieningen voor ouderen
- Moeizaam innoveren
Bron: EIM, 2009.
5.5
Strategie De deelnemers aan het MKB-Beleidspanel van EIM hebben in 2009 vragen beantwoord over de nadruk die zij in hun bedrijfsbeleid leggen op respectievelijk vernieuwing van producten, diensten of bedrijfsprocessen (innovatie), marketingactiviteiten gericht op verbeteren van verkoopprestaties (marketing), kostenoptimalisering en service bieden aan klanten. De uitkomsten in tabel 5.13 laten zien dat in vergelijking met andere sectoren in de sector bouw minder sterk de nadruk wordt gelegd op marketing, innovatie en kostenbeheersing. De score op service wijkt niet af van andere sectoren, omdat vrijwel iederéén dat als speciaal aandachtspunt zegt te beschouwen. tabel 5.13 Strategie van MKB-bedrijven in de sector bouw en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
strategie
MKB sector x (in %)
totaal MKB (in %)
nadruk op innovatie
29
45
nadruk op marketing
36
52
nadruk op kostenbeheersing
66
73
nadruk op service aan klanten
98
96
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5.6
Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd.
59
De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
C r is is t r eft h et m i dd en be d r i jf in d e bo uw z wa a rd e r da n h et k le i nb e dr i j f 51% van de MKB-bedrijven in de bouwnijverheid is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbedrijf in de bouwnijverheid (10 t/m 99 werkzame personen) is het beduidend vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (75% versus 50%). 55% van de bouwbedrijven in het MKB is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf in de bouw heeft beduidend vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (76% versus 53%). 29% van de MKB-bedrijven in de bouw is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 59% is het met deze stelling oneens en 12% staat er neutraal tegenover. De corresponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt is het kleinbedrijf in de bouw iets positiever dan het middenbedrijf: 29% binnen het kleinbedrijf is het met deze stelling eens, versus 22% binnen het middenbedrijf. Aan de ondernemers in het MKB in de bouw is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 23% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 77% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,2, wat fractioneel lager is dan het gemiddelde in het MKB als totaal (gemiddeld 6,3)
C o nc ur r ent i e en ma r ged r uk in h et M K B in d e bo uw s te rk er t oe g en om en d a n i n h e t M KB in h et a l g e me en ; he t m id d en bed r i j f k r i jg t a a n z i en l i jk z wa a r de r e k la p pe n da n h et k l ei nb e d ri j f Uit tabel 5.14 blijkt dat de MKB-bedrijven in de bouw - in volgorde van afnemende belangrijkheid - het meest getroffen worden door: − een sterker geworden margedruk; − een heviger concurrentie op de eigen markt; − een teruggelopen omzet; − een teruggelopen winstgevendheid. Vanzelfsprekend bestaat er een sterk verband tussen de teruggelopen winstgevendheid en de aspecten 'margedruk' en 'teruggelopen omzet' en ook tussen 'heviger concurrentie' en 'margedruk'. Het zijn ook precies de eerste twee van deze gevolgen van de crisis die door het MKB in de bouw sterker worden ervaren dan door het MKB als totaal. De overige aspecten scoren ongeveer op het gemiddelde MKB-niveau. Het meest opvallende is wel dat op een na alle negatieve gevolgen van de crisis beduidend sterker worden ervaren door het middenbedrijf in de bouw dan door het kleinbedrijf. Dit ligt overigens in lijn met het algemene oordeel over de impact van de crisis zoals deze hiervoor in deze paragraaf is beschreven.
60
tabel 5.14 Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
bouw
bouw
bouw
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
19
25
20
20
in enige mate van toepassing
28
34
28
30
niet van toepassing
53
41
52
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
20
23
20
19
in enige mate van toepassing
35
45
36
30
niet van toepassing
45
32
44
50
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
14
15
14
12
in enige mate van toepassing
34
50
35
30
niet van toepassing
52
35
51
56
0
0
0
2
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd in sterke mate van toepassing
9
11
9
13
in enige mate van toepassing
20
38
21
19
niet van toepassing
71
51
70
67
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
16
20
16
17
in enige mate van toepassing
20
33
21
21
niet van toepassing
64
47
63
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
33
54
34
24
in enige mate van toepassing
30
34
30
29
niet van toepassing
37
12
36
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
38
55
39
28
in enige mate van toepassing
39
39
39
33
niet van toepassing
23
6
22
38
0
0
0
1
100
100
100
100
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal
61
gevolg van de crisis en mate
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
bouw
bouw
bouw
waarin dit van toepassing is
totaal MKB
veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders in sterke mate van toepassing
11
7
11
6
in enige mate van toepassing
25
35
25
22
niet van toepassing
64
58
64
69
0
0
0
3
100
100
100
100
weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
B ouw h ee ft r e la ti e f va a k d e p r ij z en v er la a g d Uit tabel 5.15 blijkt dat het MKB in de bouw zich op veel punten ongeveer 'gemiddeld' tegen de gevolgen van de crisis teweer heeft gesteld. Wel gaat de eerder geconstateerde hoge margedruk gepaard met een hoog aandeel bedrijven dat de prijzen heeft verlaagd. Het totaal van maatregelen is een mix van defensieve en offensieve acties, waarbij de defensieve overwegen. Het zwaarder dan het kleinbedrijf getroffen middenbedrijf heeft ook vaker acties ondernomen dan het kleinbedrijf in de bouw. tabel 5.15 Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB bouw in afnemende volgorde van belang) maatregel die als gevolg van de crisis is genomen
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
totaal
bouw
bouw
bouw
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen debiteurenbeleid aangescherpt
44
72
46
39
reclame-uitgaven teruggeschroefd
40
54
41
35
efficiency van het bedrijf verhoogd
33
74
36
40
prijzen van de producten/diensten verlaagd
33
69
36
26
nieuwe markten opgezocht
30
50
31
33
investeringen uitgesteld
29
47
31
31
nieuwe leveranciers gezocht
20
26
21
21
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
19
26
20
32
kredietmogelijkheden sterker benut
16
23
17
15
extra reclame gemaakt
9
11
9
15
extra investeringen gedaan
8
10
8
13
de relatie met de huisbankier verstevigd
6
23
7
8
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of afgestoten
7
6
7
8
nieuw personeel aangetrokken
5
18
6
9
personeel moeten ontslaan
2
21
4
5
overgestapt naar een andere huisbank
4
3
4
4
arbeidstijdverkorting aangevraagd
1
2
1
1
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
62
5.7 5.7.1
Perspectief I ns pe l en o p dy na m i ek Ondernemers in de sector bouw hebben in het voorjaar van 2009, dus toen de economische neergang zich al manifesteerde, vragen beantwoord over hun plannen voor het lopende jaar. De sector blijkt zeer terughoudend. Minder dan gemiddeld zijn er in de sector plannen voor investeringen in nieuwe producten en in vernieuwing van interne processen. Veel bedrijven hebben wel plannen om zich te onderscheiden, zij het in mindere mate dan elders in het MKB. Plannen om méér te gaan investeren dan in het voorgaande jaar zijn er minder dan gemiddeld (zie tabel 5.16). tabel 5.16 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de sector bouw en het totale MKB (% van aantal bedrijven)
MKB sector bouw (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
34
47
investeren in vernieuwing interne processen
43
54
risicovolle projecten opzetten
13
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
59
66
meer investeringen
15
25
minder investeringen
19
21
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5.7.2
P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st Voor 2009 en 2010 wordt uitgegaan van een flinke daling van de nieuwbouwproductie van woningen. Door het uitblijven van een doorstroom in woningen komen diverse projecten in financiële problemen. Huizen worden veel moeilijker vooraf verkocht, waardoor projecten uitgesteld moeten worden. Vooral het segment utiliteitsbouw ondervindt de gevolgen van de economische crisis. Daling van de productie komt voor rekening van de marktsector. Nieuwbouwproductie daalt sterk als gevolg van uitblijvende investeringen. De Grond-, weg- en waterbouw (GWW) lijkt zich te kunnen onttrekken aan de malaise in de bouw. De GWW-sector kan profiteren van de (versnelde) overheidsinvesteringen in de infrastructuur. Per saldo zal de bouwproductie in 2009 met 5% afnemen. Vooral door het ver terugvallen van investeringen in kantoorgebouwen en andere bedrijfsgebouwen zal de bouwproductie in 2010 nog verder afnemen (-7%). Dit jaar (2009) zal de werkgelegenheid door de dalende bouwproductie afnemen. Het aantal werkenden in de sector bouw zal naar verwachting met 1,25% afnemen. De bouwbedrijven zullen met de afnemende productie nog niet direct personeel afstoten. Personeel zal zo lang mogelijk in huis worden gehouden, vooral ook omdat veel inspanning is gepleegd om geschikt personeel te krijgen. Met een verdere val van de bouwproductie zal in 2010 toch flink ingegrepen worden in het personeelsbestand. Verwacht wordt dat de werkgelegenheid met 7,25% zal krimpen. Als gevolg van de flinke daling van de bouwproductie zal de winst in de bouwnijverheid in 2009 met 9% flink afnemen. De winstdaling valt fors uit doordat de aanpassing van de capaciteit vertraagd plaatsvindt. In 2010 zal de werkgelegenheid in de bouw wel sterk teruglopen; echter de productie neemt ook sterk af.
63
Dit heeft tot gevolg dat de winst in 2010 wederom, zij het minder sterk, zal dalen (-2,75%). tabel 5.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de sector bouw en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) bouw
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-5,00
-7,00
-7,25
0,00
1,50
0,75
-1,50
0,25
− waardeontwikkeling
-3,50
-6,25
-8,75
0,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-1,25
-7,25
-2,00
-3,25
winst
-9,00
-2,75
-17,75
6,00
omzet − volumeontwikkeling − prijsontwikkeling
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
64
6
Autosector
In de autosector zijn ruim 24.000 ondernemingen actief. Zij bieden een werkgelegenheid van 135.000 arbeidsjaren. Daarmee speelt de sector een bescheiden rol in het totale Nederlandse bedrijfsleven. De sector kan worden opgesplitst in de volgende twee deelsectoren: − de autogroothandel; importeurs van personen- en bedrijfswagens, en − de autodetailhandel; auto- en reparatiebedrijven, autoservicebedrijven en benzinestations. De autogroothandel haalt zijn omzet vooral uit investeringsgoederen. Hierbij moet gedacht worden aan het leveren van transportmiddelen aan bedrijven. Daarnaast komt een gedeelte van de omzet voort uit leveringen aan de autodetailhandel: de zogenoemde intermediaire leveringen. De autodetailhandel haalt zijn omzet uit de verkoop van nieuwe en gebruikte auto's en het uitvoeren van reparaties, keuringen en onderhoud. Een groot aantal van deze bedrijven haalt ook omzet uit de verkoop van brandstoffen. Voor benzinestations is de verkoop van brandstoffen logischerwijs de belangrijkste omzetgenerator. Daarnaast halen zij een gedeelte van de omzet uit de verkoop van gemaksartikelen in de shop.
6.1 6.1.1
De sector in cijfers P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Het aandeel van de autosector in het Nederlandse bedrijfsleven is qua aantal ondernemingen 3% en qua werkgelegenheid 2%. Het omzetaandeel ligt met 5% enigszins hoger. De sector is sterk op de binnenlandse markt gericht. tabel 6.1
Aandeel van de autosector in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen per 31-12-2008 (x 1.000)
3
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
2
omzet in € miljard
5
exportwaarde in € miljard
0
bruto toegevoegde waarde in € miljard
2
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
6.1.2
O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 6.2 toont de verdeling van het aantal ondernemingen, de werkgelegenheid en de omzet naar de twee deelsectoren. Het overgrote deel van de ondernemingen (86%) in de autosector is actief in de deelsector autodetailhandel en benzinestations. Zij zijn goed voor 81% van de werkgelegenheid in de sector. Hun omzetaandeel is met 64% relatief gering, wat duidt op het grootschaliger karakter van de autogroothandel.
65
tabel 6.2
Omvang en samenstelling van de autosector in 2008 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
omzet
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
€ miljard
in %
3
14
26
19
27
36
benzinestations
21
86
109
81
46
64
totale sector
24
100
135
100
73
100
autogroothandel autodetailhandel en
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
6.1.3
P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r In de autosector zijn vrijwel alleen MKB-bedrijven actief. Zij zorgen gezamenlijk voor 78% van de werkgelegenheid, 64% van de omzet en 65% van de bruto toegevoegde waarde in de sector. Een klein aantal grote ondernemingen zorgt dus voor ruim een derde van de totale omzet en bruto toegevoegde waarde. tabel 6.3
Het MKB in de autosector in 2008
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
24
99
106
78
47
64
exportwaarde (x € miljard)
1
85
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
5
65
aantal ondernemingen (x 1.000) werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard)
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
6.1.4
O mz e ton tw ik k e l in g De autogroothandel heeft de laatste jaren relatief iets beter gepresteerd dan de autodetailhandel en de benzinestations. In de tweede helft van 2008 werd de autosector geconfronteerd met de gevolgen van de kredietcrisis. Uiteindelijk daalde het omzetvolume met 0,75%. Voor 2009 wordt een afname van het volume in de autosector verwacht van ruim 22%, waarbij de verwachting is dat de autogroothandel (-25%) nu iets slechter zal presteren dan de autodetailhandel en de benzinestations (-20%). tabel 6.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de autosector, 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2008
2009
0,25
-25,00
autodetailhandel en benzinestations
-1,25
-20,00
totale sector
-0,75
-22,25
autogroothandel
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
66
A u tov e rk o p en na a r de ve r sc h il l en d e ma rk t en De omvang en de ontwikkeling van de verkopen van voertuigen verschilt per deelmarkt. In tabel 6.5 staat de ontwikkeling van de verkopen van nieuwe en gebruikte personenauto's, nieuwe bestelwagens en nieuwe trucks voor de periode 2004 tot en met 2008. De verkoop van personenauto's daalde in 2008 ten opzichte van 2007. De deelmarkten voor bedrijfsvoertuigen vertonen juist een groei in 2008 ten opzichte van 2007. tabel 6.5
Autoverkopen 2004-2008 naar de verschillende deelmarkten
jaar
nieuwe personenauto's
gebruikte personenauto's
nieuwe bestelwagens
nieuwe trucks
2004
483.745
1.856.356
86.789
14.664
2005
465.196
1.804.392
65.899
14.872
2006
483.999
1.842.734
64.837
19.929
2007
504.300
1.895.849
79.831
17.402
2008
498.980
1.874.899
84.659
19.496
Bron: BOVAG-RAI, RDC Datacentrum.
V e rk oo p n ie uw e p er so ne na u to 's da a l t In 2008 zijn bijna een half miljoen personenauto's op kenteken gezet. Dit betekent een lichte daling (-1%) ten opzichte van 2007. Hiermee komt een einde aan een korte periode van groeiende verkoopcijfers in 2006 en 2007. BOVAG en RAI Vereniging verwachtten voor 2008 een verkoop van 487.000 personenauto's. De uiteindelijke verkoopcijfers liggen dus iets boven verwachting. Vanwege de economische crisis voorspellen BOVAG en RAI Vereniging voor 2009 een terugval in de autoverkopen naar 475.0001. De verkoopcijfers voor het eerste kwartaal van 2009 zijn inmiddels bekend. Daaruit blijkt dat de verkoop van nieuwe personenauto's fors is teruggelopen. Er werden in het eerste kwartaal bijna 125.000 nieuwe auto's verkocht, wat een daling van 25% ten opzichte van het eerste kwartaal van 2008 betekent2.
V e rk oo p g eb ru ik te p e rso n ena u to 's Ook de verkoop van gebruikte personenauto's laat in 2008 een daling van 1% zien ten opzichte van 2007. Er werden in 2008 in totaal bijna 1.875.000 auto's verkocht. De professionele autobedrijven verkochten ruim 1 miljoen auto's en namen hiermee 56% van de totale verkopen voor hun rekening (zie figuur 6.1). De overige 44% werd door particulieren verkocht. Na een opvallende daling van het percentage verkopen via professionele bedrijven in 2007 (van 58,4% in 2006 naar 55,6% in 2007) lijkt het aandeel zich nu te stabiliseren.
1
BOVAG/RAI Vereniging, Bijna een half miljoen personenauto's verkocht in 2008, Persbericht, 2009.
2
CBS, Monitor motor- en autobranche eerste kwartaal 2009, 2009.
67
figuur 6.1 Verkoop gebruikte personenauto's naar afzetkanaal
1.200.000
1.000.000
800.000
600.000
400.000
200.000
0 2005
2006 professionele autobedrijven
2007
2008
particulieren
Bron: BOVAG.
V e rk oo p b ed r i jf sv oe rt u ig e n n e em t t o e De markt voor bedrijfsvoertuigen laat na een terugval in 2005 (door de afschaffing van het grijze kenteken voor particulieren) al drie jaar een stijging in het aantal verkopen zien. Het aantal nieuwe bestelwagens is in 2008 met 6% toegenomen tot een totaal van bijna 85.000. De BOVAG en RAI Vereniging verwachten dat deze markt in 2009 door de economische crisis zal teruglopen. Voor 2009 is de prognose dat er 75.000 bestelwagens op kenteken zullen worden gezet. De verkoop van nieuwe trucks steeg in 2008 met 12% ten opzichte van 2007. Hiermee is de eerdere verwachting van een verkoopplus met 8% ruimschoots waargemaakt. Vooral in het eerste kwartaal van 2008 werden veel nieuwe trucks op kenteken gezet. Op dit moment worden er echter nauwelijks orders geplaatst en de BOVAG en RAI Vereniging verwachten dan ook dat de verkoop in 2009 fors zal afnemen1. Het ING Economisch Bureau verwacht dat het aantal truckregistraties in 2009 zal terugvallen met 35%. Als gevolg van de economische crisis worden investeringen uitgesteld. Veel truck- en trailerfabrikanten hebben daarnaast te maken met een grote voorraad nieuw materieel die in de afgelopen jaren is opgebouwd. Strenge milieueisen (Euronormen) en technologische ontwikkelingen zijn positieve punten voor de fabrikanten, omdat (transport)bedrijven hierdoor sneller vervangingsinvesteringen zullen doen2.
68
1
BOVAG en RAI Vereniging, Registraties zware bedrijfswagens 2008 plussen met 18,2 procent, persbericht, 2009.
2
ING Economisch Bureau, Truck- en trailermarkt uit de wolken. Gekelderde verkoop werkt na euforische jaren ontnuchterend, 2009.
R e pa ra t i e en o nd e rh oud De omzet van autoservicebedrijven is in 2008 toegenomen. Er speelt hierbij een aantal belangrijke ontwikkelingen een rol. Het autopark neemt al jaren in omvang toe. Er komen daarnaast steeds meer oude auto's op de weg. Door de economische crisis zullen meer mensen de koop van een nieuwe auto uitstellen, waardoor de vraag naar onderhoud toeneemt. Andere invloeden die de omzet doen toenemen zijn de weersomstandigheden en stijgende prijzen1. Er is ook een aantal zaken die de ontwikkeling van het volume in de reparatie en onderhoudsmarkt negatief beïnvloeden. Door betere kwaliteit van onderdelen vragen nieuwe auto's om minder onderhoud. Omdat de betrouwbaarheid van de auto's toeneemt, zullen autobezitters reguliere onderhoudsbeurten eerder overslaan. Het autopark wordt ouder en bezitters van oude auto's zullen kleine schades minder snel laten herstellen. Ook neemt de veiligheid op de Nederlandse wegen (door toenemende veiligheidsvoorzieningen in de auto's, lagere maximumsnelheden en een groeiend aantal rotondes) toe, waardoor er minder schade zal ontstaan. Tot slot vergen de elektrische auto's minder onderhoud dan de conventionele auto's2. Smeermiddelen zijn niet meer nodig, een versnellingsbak ontbreekt en het aantal essentiële onderdelen is kleiner. Na een jarenlange daling van de schadelast nam dit in zowel 2008 als in 2007 toe. Brancheorganisatie Focwa noemt als mogelijke oorzaak een verandering in het consumentenbedrag. Autobezitters leken weer vaker bereid om kleine schades te laten herstellen. In 2008 zijn stijgende prijzen van onderdelen en een relatief hoog aantal hagelschades belangrijke oorzaken van de toename in de schadelast3. In 2008 heeft de autosector voor het eerst te maken gekregen met een dalend aantal APK-keuringen. Het nieuwe regime betekent dat nieuwe benzineauto's pas na 4 jaar voor het eerst gekeurd behoeven te worden, vervolgens twee keer om de 2 jaar en daarna ieder jaar. De auto's die in 2005 geproduceerd zijn, moeten pas in 2009 gekeurd worden. Tot 2007 steeg het aantal APK-keuringen jaarlijks. In 2008 daalde het aantal APK's (voor lichte voertuigen) met 2% ten opzichte van 20074. 6.1.5
E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 6.6 toont het gemiddelde exploitatiebeeld van ondernemingen in de autosector in 2008. De toegevoegde waarde is 51% van de brutoproductie en is daarmee gelijk aan 2007. De bedrijfskosten van ondernemingen zijn 40% van de brutoproductie en zijn daarmee voor het tweede achtereenvolgende jaar iets gedaald. Veruit het grootste deel van de bedrijfskosten (29% van de brutoproductie) gaat op aan de lonen voor werknemers. Andere belangrijke kostenposten zijn huisvestings- en energiekosten. Na betaling van de kosten blijft 11% van de brutoproductie over als winst voor belastingen. Hiervan moeten ondernemers en eventueel meewerkende gezinsleden nog betaald worden. Ook kunnen hier investeringen mee gefinancierd worden.
1
CBS, Monitor motor- en autobranche, 2008.
2
Rabobank, Blik in de toekomst. Verder in automotive, 2009.
3
FOCWA, Jaarbericht 2008. Tegenwind en lichtpuntjes, 2009.
4
RijksDienst Wegverkeer (RDW), Jaarverslag 2008. Een jaar met twee gezichten, 2009.
69
tabel 6.6
Exploitatiebeeld van de autosector in 2008 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
49
bruto toegevoegde waarde
51
bedrijfskosten*
40
waarvan: − loonkosten mutatie voorzieningen en bijzondere baten en lasten
29 -14
winst voor belastingen
25
* Onder de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Uit de BOVAG Branche Barometer blijkt dat dealers in 2008 gemiddeld een rendement behaalden van 0,37% van de omzet, wat een daling betekent van bijna 0,5% ten opzichte van 2007. Belangrijke oorzaken zijn de dalende prijzen van gebruikte auto's, langere statijden en kostenstijgingen. Met name de personeelskosten, de huisvestingskosten en de financieringskosten zijn gestegen. Wat positief opvalt, is het aantal in rekening gebrachte uren van monteurs. Doordat dealers in staat zijn om in de werkplaats effectiever en efficiënter te werken, nam dit toe per bedrijf van 1.379 uur in 2007 naar 1.418 uur in 20081.
6.2
Dynamiek in de sector
6.2.1
B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Het aantal starters in het totale Nederlandse bedrijfsleven groeit sinds 2004. Oorzaken zijn een stimulerend overheidsbeleid en een gunstig perspectief (afzet en omzet). In economische slechtere tijden zal ook (de dreiging van) werkloosheid de start van een eigen bedrijf als alternatief naar voren brengen. De dynamiek in de autosector ligt laag in vergelijking met het totale MKB. Er worden minder bedrijven gestart en opgeheven dan gemiddeld in het Nederlandse MKB. Zowel het percentage startende bedrijven als het percentage dochterondernemingen ligt lager dan gemiddeld. Hierdoor blijft het aantal oprichtingen met 6,9% van het totaal aantal bedrijven in de autosector ver achter bij het gemiddelde in het totale MKB van 10,4% (zie tabel 6.7). Het aantal opheffingen ligt relatief laag, maar het percentage faillissementen komt vrijwel overeen met het gemiddelde.
1
70
BOVAG, BOVAG Branche Barometer brengt kostenstijging in kaart, persbericht, 2009.
tabel 6.7
Bedrijvendynamiek in de autosector, 2007
autosector
totaal MKB
6,9
10,4
- starters
5,1
7,8
- nieuwe dochters
1,8
2,6
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
4,0
5,6
0,5
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) waarvan:
waarvan: - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
Het aantal starters in de autosector is niet hoog. In 2008 startten 1.352 nieuwe bedrijven, wat neerkomt op 1,9% van het totaal aantal starters in Nederland. De overlevingskans van nieuwe bedrijven na 5,5 jaar is 49%. Er bestaat een aantal drempels die het starten van een bedrijf in de autosector moeilijk maken. Er moeten grote investeringen gedaan worden in onder andere auto's en autoonderdelen en -accessoires (inkoop), meetapparatuur, gereedschap, de werkplaats en de showroom. tabel 6.8
Starters in de autosector in 2008
sector aantal starters
1.352
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
2,0
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
1,9
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
49
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Van de bedrijven in de autosector behoort 18% tot het groeitype snelle en normale groeiers. Hiermee blijft de sector iets achter in vergelijking met het percentage snelle en normale groeiers (22%) in het totale bedrijfsleven. Er zijn relatief iets meer bedrijven in de autosector in de categorieën gelijkblijvers en groeikrimpers en overige krimpers dan in het totale bedrijfsleven. tabel 6.9
Groei en krimp van bedrijven in de autosector vergeleken met bedrijfsleven in 2008 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
18
22
gelijkblijvers
57
56
groeikrimpers* en overige krimpers
25
23
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
71
6.2.2
S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De autosector is in vergelijking met andere sectoren erg kleinschalig. Ruim negentig procent van de bedrijven behoort tot het kleinbedrijf. Slechts 11% behoort tot het midden- en grootbedrijf en heeft dus meer dan 10 werknemers in dienst. Deze grotere bedrijven hebben wel aandelen in de omzet en de werkgelegenheid van respectievelijk 36 en 22 procent (tabel 6.10). De gemiddelde ondernemingsgrootte in arbeidsjaren is 6 en ook hieruit blijkt de kleinschaligheid van de sector. tabel 6.10 Indicatoren van schaalgrootte in de autosector in 2008
autosector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
2,8
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
89
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
36
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (%)
22
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
6.2.3
I nno va t i e Innovaties door bedrijven kunnen op verschillende terreinen plaatsvinden. Bedrijven kunnen geheel nieuwe producten en/of diensten aanbieden, een product of dienst aanbieden dat nieuw is voor de bedrijfstak en/of interne bedrijfsprocessen vernieuwen of verbeteren. De autosector heeft ten opzichte van het totale MKB minder innovatieve bedrijven. Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in het gegeven dat innovaties eerder in de productie dan in de handel plaatsvinden. Hiermee komen de innovaties voor rekening van de auto-industrie, omdat de autogroothandel en -detailhandel deze producten slechts verkopen. Ook innovaties op het terrein van nieuwe of alternatieve brandstoffen vinden al eerder in de keten plaats. Benzinestations dragen alleen zorg voor de verkoop van de brandstoffen. Verbeteringen in het interne bedrijfsproces komen in de autosector vaker voor, maar het aantal hierbij betrokken bedrijven blijft nog altijd ver achter bij het gemiddelde in het totale MKB. tabel 6.11 Aandeel bedrijven in de autosector en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2009 (in %)
soort innovatie percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
MKB autosector
totaal MKB
19
30
8
14
32
44
percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor de bedrijfstak vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
72
6.3
Dynamiek in de markt
6.3.1
A f ne me r s Het Nederlandse autopark neemt nog steeds in omvang toe. In 2008 waren er 7.756.800 personenauto's en 1.125.000 bedrijfsauto's. Hiermee groeide het aantal personenauto's met 2,1% en het aantal bedrijfsauto's met 2,7% ten opzichte van 2007. Het gemiddelde autobezit in Nederland ligt al een aantal jaren rondom 1 auto per 2,2 inwoners.
C o ns um ent en k i ez en v oo r k le i ne r, z u in ig e r en s ch on er In de verkoop van personenauto's is het afgelopen jaar een verschuiving te zien naar kleinere en milieuvriendelijkere modellen. De Nederlandse overheid stimuleert de aanschaf van zuinigere en schonere modellen onder andere door fiscale maatregelen. Sinds 1 januari 2008 geldt voor zuinige zakenauto's een lagere bijtelling en particulieren kunnen profiteren van een korting op de aanschafbelasting (BPM) en van een lagere motorrijtuigenbelasting (MRB). Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal hybride auto's in 2008 verdubbeld is. De stijging wordt grotendeels veroorzaakt door het zakelijk gebruik, maar ook het aantal particulieren dat een hybride in bezit heeft is gestegen1. Bij de particulieren zijn het met name de ouderen (50-plus) die een hybride aanschaffen. Mogelijke verklaring voor het feit dat vooral ouderen deze auto's aanschaffen, zou de relatief hogere nieuwprijs kunnen zijn. Er zijn ook nog maar weinig goedkopere tweedehandsauto's in dit segment doordat deze modellen pas kortgeleden op de markt gekomen zijn. Ondanks de sterke toename nemen de hybride auto's nog maar een klein gedeelte van het Nederlandse wagenpark voor hun rekening. Van de ruim 7,5 miljoen personenauto's in Nederland rijdt 80% op benzine, 17% op diesel en 3% op LPG. De hybride auto's hebben op dit moment een aandeel van 0,3%. Het aandeel van benzineauto's in de verkopen is in 2008 t.o.v. 2007 weer iets toegenomen. Het aandeel van dieselauto's in de verkopen liet een daling zien van 3%-punten. Daartegenover stond een toename van de aandelen van LPG- en elektra-auto's. Zie figuur 6.2.
1
CBS, Aantal hybride personenauto's verdubbeld, webmagazine, 2009.
73
figuur 6.2 Verdeling verkochte personenauto's naar de verschillende brandstofsoorten in 2008
Verkoop personenauto's 2008 2,3% 1,9%
0,1%
25,1%
70,6%
Benzine
Diesel
LPG
Elektra
Overige
Bron: BOVAG, RAI Vereniging, CBS.
E l ek t r is ch e a ut o k omt er a a n Inmiddels is duidelijk geworden dat de bijtelling voor elektrische auto's verlaagd wordt naar 10% en dat de vrijstelling van de aanschafbelasting voor deze auto's tot 2018 verlengd wordt. Hiermee hoopt de Nederlandse overheid dat fabrikanten en leveranciers gestimuleerd worden om de elektrische auto verder te ontwikkelen. Ook moet het binnen afzienbare tijd een betaalbaar alternatief voor de consument gaan worden1. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is positief over de elektrische auto en zal indien mogelijk in de toekomst examens aan gaan bieden in elektrische auto's. Omdat er geen versnellingsbak aanwezig is, zal het rijbewijs beperkt worden tot het rijden in een automaat2.
S lo op r eg e l in g mo et z o rg e n v oo r he r st e l va n d e vr a a g Door de economische crisis hebben autobedrijven te maken gekregen met een dalende verkoop van auto's. Hierdoor heeft een aantal Europese landen de sloopregeling in het leven geroepen. De regeling komt erop neer dat personen die hun oude auto eerder voor de sloop aanbieden en tegelijkertijd inruilen voor een jongere auto een premie ontvangen van de Nederlandse overheid. In Nederland varieert de premie afhankelijk van bouwjaar, type en leeggewicht van € 750 tot € 1.750. De BOVAG heeft provincies een oproep gestuurd om te onderzoeken of er mogelijk een extra provinciale slooppremie voor oude auto's kan komen. Hiermee wil zij het effect van de nationale slooppremie proberen te vergroten3. In een aantal steden (Amsterdam, Den Haag) is al sprake van een bonus bovenop
74
1
ANP, De Jager verlaagt bijtelling elektrische auto's, 2009.
2
Verkeerspro.nl, CBR ziet geen belemmeringen voor elektrische auto, 2009.
3
BOVAG, Extra premie van provincies bovenop sloopregeling, 2009.
de slooppremie. De RAI Vereniging is echter bang dat de premie in Amsterdam te laat ingaat, waardoor mensen hun aankoop uitstellen. Zij lopen hiermee het risico dat het budget dat beschikbaar is voor de Nationale Slooppremie al aardig uitgeput is op het moment dat zij een auto willen aanschaffen1. Door middel van de sloopregeling hopen de betrokken partijen de economie een impuls te geven en het milieu te ontlasten.
M ot or f ie ts e n e lek t r isc he sco ot e r a l s a lt e rna ti ef v oo r d e a u to In 2008 zijn bijna 17.000 motorfietsen verkocht: een toename met 5% ten opzichte van 2007. De groei wordt deels verklaard doordat 55-plussers de motorfiets (her)ontdekken als eerste of tweede vervoermiddel. Ook zorgen de toenemende fileproblematiek en de hoge autokosten ervoor dat de motorfiets steeds vaker wordt ingezet voor het dagelijkse woon-werkverkeer2. Een alternatief vervoermiddel is de elektrische scooter. De verkoop van elektrische scooters steeg in het eerste kwartaal van 2009 met 78% ten opzichte van het eerste kwartaal 2008. Doordat de accu eenvoudig is op te laden en er ongeveer 100 kilometer mee kan worden afgelegd, is de elektrische scooter goed geschikt voor dagelijkse gebruik in de stad of voor woon-werkverkeer3. 6.3.2
C o nc ur r ent i e EIM stelt jaarlijks een ranglijst op van de concurrentie in 58 sectoren in het Nederlandse MKB. Dit gebeurt aan de hand van het model van Porter. De concurrentie wordt bepaald door 6 factoren. Dat zijn de concurrentie van bestaande aanbieders, de dreiging van toetreders, de druk van instituties en wet- en regelgeving, onderhandelingsmacht van leveranciers, onderhandelingsmacht van afnemers en de dreiging van substituten. De autosector wordt gekenmerkt door een hoge concurrentie van bestaande aanbieders. Hier scoort de sector met 59% van de bedrijven hoger dan gemiddeld in het MKB. In de Nederlandse markt bestaat een scheiding tussen het merkgebonden en het niet-merkgebonden of universele verkoopkanaal. Binnen het merkgebonden kanaal vallen de producenten, importeurs en dealers van nieuwe auto's. Op dit moment zijn er in Nederland ongeveer 30 importeurs (fabrieks- en zelfstandige importeurs) die nieuwe auto's vanuit het buitenland importeren. De nieuwe auto's worden door de importeurs afgezet bij een aantal autobedrijven die de verkooprechten in een bepaalde regio hebben (merkdealers). Bij onderhoud en reparatie maken de merkdealers gebruik van originele auto-onderdelen van de fabrikant. In het universele kanaal worden auto-onderdelen voor het onderhoud en de reparatie van auto's ingekocht op de zogenaamde aftermarket. Op deze markt zijn ongeveer 150 importeurs actief die voornamelijk leveren aan universele groothandels. Deze groothandels leveren onderdelen voornamelijk aan universele garages, maar ook aan dealerbedrijven, industriële bedrijven, schadeherstelbedrijven, fastfitters en rechtstreeks aan consumenten. Schadeherstelbedrijven voeren vooral reparaties aan het casco van auto's uit, omdat hier hoge in-
1
RAI Vereniging, Succesvolle sloopregeling wordt verstoord!, 2009.
2
BOVAG-RAI Vereniging, Animo voor motorrijden stijgt, 2009.
3
BOVAG, Verkoop elektrische scooters stijgt met 78%, 2009.
75
vesteringen in apparatuur voor vereist zijn. Fastfitters richten zich op enkele specifieke onderdelen zoals banden, uitlaten en schokdempers1. Doordat de Europese distributieverordening het dealers toelaat om meerdere automerken aan te bieden en om vestigingen te openen buiten de door fabrikanten opgelegde werkingsgebieden is de onderlinge concurrentie in de autosector verscherpt2. Omdat vooral de grote dealerholdings van deze mogelijkheden gebruik maken, wordt hun dominante positie versterkt. Een ander gevolg van de verordening is dat verkoop en onderhoud niet langer aan elkaar gekoppeld zijn, waardoor de concurrentie op de aftersalesmarket sterk toeneemt. Consumenten met auto's ouder dan drie jaar kunnen kiezen voor onderhoud bij universele garages die vaak goedkoper zijn. De onderhandelingsmacht van zakelijke partijen (leasemaatschappijen, fleetowners/wagenparkbeheerders en fastfitterindustrie) sturen steeds grotere onderhoudsvolumes en zetten de prijzen in dit segment onder druk. Dit verklaart de relatief grote onderhandelingsmacht van afnemers in de autosector. Ook de druk van instituties en wet- en regelgeving wordt in de autosector vaker ervaren dan gemiddeld in het MKB. Voor de komst van nieuwe toetreders wordt echter het minst gevreesd. tabel 6.12 Concurrentieperceptie: MKB in de autosector en het totale MKB, 2008
MKB autosector*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
59
48
dreiging van toetreders
37
48
druk van instituties en wet- en regelgeving
49
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
63
48
onderhandelingsmacht van afnemers
58
49
dreiging van substituten
42
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
6.3.3
W e t- en r eg e lg ev i ng S t i mu l er en a a n scha f va n s cho ne e n zu i ni g e a u to 's In het kader van verbetering van de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van VROM een subsidie ter beschikking gesteld voor de aanschaf van een nieuwe bestelauto die voldoet aan de Euro 5-norm. Omdat alle nieuwe vrachtwagens, bussen en bestelauto's vanaf 1 oktober 2009 aan deze norm moeten voldoen, vervalt de subsidieregeling dan weer3. Deze maatregel valt binnen de plannen van het kabinet om de consument te laten kiezen voor kleinere of milieuvriendelijkere auto's.
76
1
RAI Vereniging, Marktinformatie auto-onderdelen en garage-equipment, 2009.
2
ABN AMRO.
3
BOVAG, Nu ook subsidie voor nieuwe, schone bestelwagens, 2009.
M ont i - we tg ev in g ve r l eng d Lange tijd konden autofabrikanten zelf hun distributievorm kiezen en bepalen welke eisen zij stellen aan de dealers; ook mocht informatie exclusief gehouden worden. Hierdoor werd de consument in zijn keuze voor een garage beperkt. Met de Monti-wetgeving of Block Exemption Regulation (BER) wilde de Europese Unie meer (prijs)concurrentie tussen het merkgebonden en het universele kanaal bewerkstelligen. Het universele kanaal wil dat technische kennis van autofabrikanten die voor onderhoud en reparatie nodig is ook voor hen vrijgegeven wordt. Het merkgebonden kanaal is hier op tegen omdat het concurrentie van deze 'goedkopere' autobedrijven wil voorkomen. Het vrijgeven van technische informatie verloopt volgens de FOCWA 1 nog met horten en stoten, maar moet wel een positief effect hebben in de nabije toekomst. Inmiddels heeft de Europese Unie besloten dat de BER nog in stand zal worden gehouden tot 2013. Autofabrikanten kunnen hierdoor voorlopig doorgaan met het opzetten van eigen dealernetwerken2. Na 2013 wil de Europese Commissie een einde maken aan de uitzondering op de antitrustregels bij de verkoop van nieuwe auto's, maar voor de reparatiesector blijven zij mogelijk wel overeind. 6.3.4
T a nk sta t io nv e i l ing en b l ij v en b es ta a n Eind jaren negentig heeft het kabinet besloten om tot 2024 alle tankstations langs de snelweg te veilen. Hierdoor zouden meer aanbieders van brandstoffen de mogelijkheid krijgen om zich langs de snelweg te vestigen, waardoor er meer concurrentie ontstaat en de prijzen zouden kunnen dalen. Inmiddels zijn 5 veilingen gehouden en blijkt dat de grote merken vooralsnog dominant blijven. Er wordt nu meer inzicht gegeven in de zogenaamde biedboeken, waarin onder andere litergegevens en omzetgegevens van de shops staan. Hiermee kunnen kleine ondernemers en nieuwe toetreders zich een beeld vormen van het tankstation dat geveild gaat worden3. Ook sommige provincies en gemeenten zijn inmiddels bezig met het ontwikkelen van eigen veilingen van tankstations op secundaire wegen. De BOVAG geeft aan dat hij dit onwenselijk vindt, omdat er op deze wegen al een felle concurrentie woedt met hoge kortingen aan de pomp.
6.4
SWOT-analyse Tabel 6.13 toont de SWOT-analyse van de autosector. Een sterk punt van de sector is het groeiende assortiment aan merken, modellen en accessoires, mede als gevolg van overheidsmaatregelen om 'schoner, duurzamer en kleiner' te stimuleren. De sector is verder sterk in ICT-tpepassingen. Een zwak punt is de kleinschaligheid van de sector. Afnemers en leveranciers hebben hierdoor grote onderhandelingsmacht. Ook heeft de sterke concurrentie binnen de sector een drukkend effect op de rendementen en de winst. Onlangs heeft zoals gezegd de Europese Commissie besloten om de Montiwetgeving tot 2013 te handhaven. Dit biedt kansen voor de autosector omdat hierdoor de mogelijkheid bestaat om meer merken te voeren. Daarnaast zorgt de langere levensduur van auto's voor een groter aanbod van oude auto's voor on-
1
FOCWA, FOCWA Jaarbericht 2008, 2009.
2
EC, Kroes gunt autosector voorlopig rust, www.europa-nu.nl, 2009.
3
BOVAG Beleidsinfo, Niet ingrijpen bij tankstationveiling gemiste kans, www.bovagbeleidsinfo.nl, 2009.
77
derhoud en reparaties. De gewijzigde consumentenvoorkeuren en het fiscale klimaat bieden grotere kansen voor de verkoop binnen het segment 'kleiner, schoner en duurzamer'. Belangrijkste bedreiging vormt de economische crisis in de vorm van uitgestelde aankopen van nieuwe auto's, het overslaan van onderhoudsbeurten en substitutie door andere vervoermiddelen. Daarnaast voeren afnemers als leasemaatschappijen, fleetowners en fastfitters steeds meer de onderhoudsstromen, stijgt hun onderhandelingsmacht en komen de prijzen van onderhoud en reparaties onder druk te staan. tabel 6.13 SWOT-analyse van de autosector sterke punten
zwakke punten
− groeiend assortiment van merken, modellen,
− sterke concurrentie
accessoires, etc. − gebruik van ICT (elektronische bestelsystemen, internet, etc.)
− innoverend vermogen − lage rendementen/marges en winst − kleinschaligheid
kansen
bedreigingen
− Monti-wetgeving; maakt het mogelijk om
− dalende verkoopcijfers door economische
meerdere merken te voeren − langere levensduur auto's zorgt voor groter aanbod voor reparatie en onderhoudsmarkt − gewijzigde consumentenvoorkeuren
crisis − opkomst alternatieven als motor- en bromfietsen − dalend onderhoudsvolume door verbeterde kwaliteit onderdelen, grotere onderhoudsintervallen, afname aantal APK-keuringen − sterke druk op de rendementen door stijging onderhandelingsmacht afnemers − toenemende complexiteit auto's − verkoop van auto's via particulieren (internet)
Bron: EIM, 2008.
6.5
Strategie Iets meer dan een derde van de MKB-bedrijven in de autosector heeft de beschikking over een schriftelijke strategie of een schriftelijk ondernemingsplan. Hiermee scoort de sector iets lager dan het gemiddelde in het totale MKB. De meeste MKB-bedrijven in de autosector geven aan dat zij in de strategie de nadruk leggen op service aan klanten. Een goede service is belangrijk om zich te onderscheiden van de concurrenten. Daarnaast geven veel bedrijven (71%) aan dat zij nadruk leggen op kostenbeheersing. In tijden dat het economisch minder gaat zal ook deze strategie meer aandacht krijgen, al blijft de sector hier iets achter bij het gemiddelde in het totale MKB. De dalende verkopen kunnen een verklaring zijn voor het relatief grote aantal bedrijven dat nadruk legt op marketingactiviteiten. Relatief weinig bedrijven leggen daarentegen nadruk op vernieuwing van producten, diensten of bedrijfsprocessen.
78
tabel 6.14 Strategie van MKB-bedrijven in de autosector en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
strategie
MKB autosector (in %)
totaal MKB (in %)
dernemingsplan
35
37
nadruk op innovatie
33
45
nadruk op marketing
62
52
nadruk op kostenbeheersing
71
73
nadruk op service aan klanten
92
96
in bezit van een schriftelijke strategie of on-
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
6.6 6.6.1
Perspectief I ns pe l en o p dy na m i ek De MKB-ondernemers in de autosector is gevraagd naar hun plannen voor het komend jaar (zie tabel 6.15). Opvallend is het hoge percentage bedrijven dat wil investeren in vernieuwing van de interne processen. Hier scoort de autosector met 61% van het aantal bedrijven aanzienlijk hoger dan gemiddeld (54%) in het totale MKB. Daarnaast geeft meer dan de helft van de bedrijven aan dat zij initiatieven willen nemen om zich te onderscheiden van de concurrenten. De sterke concurrentie in de sector maakt deze initiatieven noodzakelijk om te kunnen overleven. Ruim 40% van de bedrijven wil investeren in nieuwe producten. Daarbij zal vooral rekening gehouden moeten worden met de trend naar kleiner, zuiniger en schoner. Door in te spelen op de wensen van de consument en de stimulerende (fiscale) maatregelen van de overheid kan de verkoop van auto's mogelijk gestimuleerd worden. Twintig procent van de bedrijven in de autosector geeft aan meer te gaan uitgeven aan vernieuwing. Hiermee scoort de sector lager dan gemiddeld in het totale MKB. Daartegenover staat een kwart van de bedrijven die juist minder zegt te willen uitgeven. Hier scoort de autosector juist hoger dan gemiddeld. Dit betekent dat de uitgaven aan vernieuwing in de autosector in het komend jaar lager zullen liggen dan gemiddeld in het totale MKB. Deze terughoudendheid zou verklaard kunnen worden door de sombere prognoses voor de economische ontwikkeling.
79
tabel 6.15 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de autosector en het totale MKB (% van aantal bedrijven)
MKB autosector (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
41
47
investeren in vernieuwing interne processen
61
54
risicovolle projecten opzetten
12
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
54
66
meer uitgeven aan vernieuwing
20
25
minder uitgeven aan vernieuwing
25
21
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
6.6.2
P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De prognoses voor de ontwikkelingen van de omzet, werkgelegenheid en winst laten vooral in 2009 een sterke daling zien. Doordat consumenten de aanschaf van auto's uitstellen wordt uitgegaan van een daling van het volume van de omzet met ruim 22 procent. De prijzen zullen naar verwachting nog een lichte stijging laten zien. De werkgelegenheid in de autosector zal in zowel 2009 als 2010 afnemen met respectievelijk 2,25 en 2,75 procent. Voor de winst wordt in 2009 een forse daling van 18 procent voorzien, maar in 2010 zal de winst weer iets (2,5 procent) toenemen. tabel 6.16 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) autosector
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-22,25
-0,50
-7,25
0,00
0,75
1,00
-1,50
0,25
-21,50
0,50
-8,75
0,25
-2,25
-2,75
-2,00
-3,25
-18,00
2,50
-17,75
6,00
omzet − volumeontwikkeling − prijsontwikkeling − waardeontwikkeling werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De prognoses voor de autosector laten een negatiever beeld zien dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven. Met name de omzet neemt in 2009 sterker af dan gemiddeld, doordat het volume van de omzet sterk daalt. De werkgelegenheid daalt in beide jaren in lijn met het gemiddelde in het totale bedrijfsleven. Voor de winst wordt een even sterke daling voorzien in 2009, maar de verwachting is dat de winst zich minder snel herstelt in 2010.
80
7
Groothandel
Kenmerkend voor groothandelsbedrijven is dat zij voor eigen rekening en risico goederen verhandelen die zij niet zelf produceren. Deze goederen worden geleverd aan bedrijfsmatige afnemers. Het voortstuwen van goederenstromen vormt de hoofdfunctie van de groothandel. Verder worden de voorwaarden waaronder toeleveranciers kunnen en willen verkopen, door de groothandel getransformeerd tot voorwaarden waaronder afnemers kunnen en willen kopen. De groothandel biedt voor het vervullen van deze functie niet alleen een assortiment goederen aan, maar ook een pakket van materiële en immateriële bijbehorende diensten, zoals logistieke diensten, financiering, scholing en pre- en aftersales services. De groothandelssector omvat, naast handelsbemiddeling, de groothandel in agrarische producten en levende dieren, in voedings- en genotmiddelen, in consumptiegoederen, in investeringsgoederen, in intermediaire goederen en in bouwmaterialen.
7.1 7.1.1
De sector in cijfers P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en 8% van het aantal ondernemingen in Nederland zijn groothandels. Het gaat om ongeveer 63.000 bedrijven. Deze bedrijven zijn goed voor een werkgelegenheid van bijna 460.000 arbeidsjaren en een jaaromzet in 2008 van € 365 miljard. Groothandels zijn sterk internationaal georiënteerd. De bijdragen aan de omzet van het Nederlandse bedrijfsleven is 24%. Echter de sector neemt ruim 40% van de nationale goederenexport voor zijn rekening. tabel 7.1
Aandeel van de groothandel in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
8
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
8
omzet
24
exportwaarde
42
bruto toegevoegde waarde
9
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7.1.2
O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e gr oo tha n d e l De grootste deelsectoren van de groothandel zijn de investeringsgoederen en consumptiegoederen. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het aantal ondernemingen, arbeidsjaren en de omzet. De handel in investeringsgoederen betreft voornamelijk machines, apparaten en technische toebehoren die in de industrie, de agrarische sector en de bouwnijverheid worden afgezet. De handel in consumptiegoederen richt zich voornamelijk op de detailhandel, horeca, instellingen en bedrijfsmatige afnemers in andere delen van de dienstensector.
81
tabel 7.2
Omvang en samenstelling van de groothandel in 2008 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
omzet
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
€ miljard
in %
5
8
14
3
2
1
levende dieren
6
9
32
7
32
9
voedings- en genotmiddelen
8
12
70
15
67
18
consumptiegoederen
17
27
104
23
77
21
investeringsgoederen
13
21
127
28
94
26
intermediaire goederen
9
15
68
15
69
19
bouwmaterialen
5
7
43
9
24
6
63
100
460
100
365
100
handelsbemiddeling agrarische producten en
totale sector Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7.1.3
P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r 99% van de ondernemingen komt uit het MKB. Gezamenlijk zijn zij verantwoordelijk voor 71% van de werkgelegenheid in de groothandel. De bijdrage aan de omzet en de exportwaarde ligt iets lager, namelijk op 62%. tabel 7.3
Het MKB in de groothandel in 2008
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
62
99
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
325
71
omzet (x € miljard)
226
62
exportwaarde (x € miljard)
99
62
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
28
68
aantal ondernemingen
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7.1.4
O mz e ton tw ik k e l in g In 2008 heeft de groothandel nog een sterke ontwikkeling doorgemaakt; ten opzichte van 2007 is de omzet met gemiddeld 4% gegroeid. Door de economische crisis wordt echter voor 2009 een omzetdaling verwacht van gemiddeld 8,25%. De groothandels in investeringsgoederen krijgen de grootste klappen met een verwachte omzetdaling van 13%. De krimp van de internationale handel en de dalende investeringsbereidheid van producenten en consumenten zijn de belangrijkste oorzaken1. De groothandels in agrarische producten en levende dieren en de groothandels in voedings- en genotmiddelen hebben relatief minder last van de economische crisis. De verwachting is dat zij te maken krijgen met een omzetdaling van respectievelijk -1,25% en -1%. De producten die deze groothandels verhandelen zijn minder conjunctuurgevoelig.
1
82
Rabobank, Cijfers en Trends, mei 2009.
tabel 7.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de groothandel 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2008
2009
handelsbemiddeling
4,00
-8,25
agrarische producten en levende dieren
3,00
-1,25
voedings- en genotmiddelen
3,50
-1,00
consumptiegoederen
4,50
-9,50
investeringsgoederen
4,00
-13,00
intermediaire goederen
4,75
-7,50
bouwmaterialen
3,75
-5,50
totaal groothandel
4,00
-8,25
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7.1.5
E xp l o ita t ie b ee l d Het exploitatiebeeld van de groothandel laat zien dat het aandeel van de toegevoegde waarde in de brutoproductie in 2008 62% bedraagt. De nettowinst heeft een aandeel van 21% in de brutoproductie. Het aandeel nettowinst is de laatste jaren constant, maar staat onder druk. De groothandel tracht dit op te vangen door kostenverlaging, productiviteitsverbetering en aanpassing van het dienstenpakket. Dit leidt tot uitstoot van arbeid, conceptwijzigingen en schaalvergroting. De loonkosten bedragen ongeveer een kwart van de brutoproductie. tabel 7.5
Exploitatiebeeld van de groothandel in 2008 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
38
bruto toegevoegde waarde
62
bedrijfskosten*
40
waarvan: loonkosten
27
mutatie voorzieningen en bijzondere baten en lasten winst voor belastingen
1 21
* Onder de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7.2 7.2.1
Dynamiek in de sector B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Het aandeel starters afgezet tegen het totaal aantal ondernemingen in de groothandel is 6,4%. Dit ligt onder het landelijke gemiddelde van 10,4%. Het aantal opheffingen en faillissementen ligt met respectievelijk 5,3% en 0,5% dicht tegen het landelijk gemiddelde.
83
tabel 7.6
Bedrijvendynamiek in de groothandel, 2007
groothandel
totaal MKB
6,4
10,4
- nieuwe dochters
2,6
2,6
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
5,3
5,6
0,5
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) w.v. - starters
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
In 2007 was de groothandel goed voor ruim 6% van alle starters. Over het algemeen is de groothandelssector voor toetreders gemakkelijk te betreden, al geldt dit niet voor alle sectoren. De feitelijke toetredingsdrempel is voor de kapitaalgoederengroothandel bijvoorbeeld hoog. Minimale schaalgrootte en benodigde kennis en ervaring zijn hier een duidelijke hindernis voor toetreding. De overlevingskans van de gemiddelde ondernemer na 5,5 jaar ligt op 39%. Dit is onder het landelijke gemiddelde en illustreert zowel de gemakkelijke toegang tot de sector als de navenante risico's die starters in deze sector lopen. tabel 7.7
Starters in de groothandel in 2007
sector aantal starters
4. 380
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
3,4
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
6,3
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
39
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Bedrijven met een groeiende werkgelegenheid behoren tot de categorie 'snelle en normale' groeiers. Bij de groothandel behoort een groter aandeel van de bedrijven tot deze categorie in vergelijking met het totale bedrijfsleven. In 2008 was het aandeel van deze groep 34%, terwijl het aandeel in het totale bedrijfsleven 22% was. Tot de categorie 'krimpers' behoren bedrijven met een dalende werkgelegenheid. De zogenaamde 'groeikrimpers' maken deel uit van deze categorie en hebben een groeiende omzet maar een dalende werkgelegenheid. 21% van de bedrijven in de groothandel behoort tot deze categorie. In het totale bedrijfsleven is dit percentage 23%.
84
tabel 7.8
Groei en krimp van bedrijven in de groothandel vergeleken met bedrijfsleven in 2008 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in de
% bedrijven in het totale
sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
34
22
gelijkblijvers
45
56
groeikrimpers en overige krimpers
21
23
100
101
groeitype
totaal Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
7.2.2
S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De gemiddelde ondernemingsgrootte is relatief klein, namelijk 7 arbeidsjaren. De omzet per onderneming is echter aanzienlijk. Het grootbedrijf is van grote betekenis in de groothandel. De grote bedrijven zijn verantwoordelijk voor 29% van de werkgelegenheid en voor 38% van de omzet. tabel 7.9
Indicatoren van schaalgrootte in de groothandel in 2008
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
7
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
5,8
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
85
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
38
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in%)
29
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De inbedding in samenwerkingsverbanden blijkt uit het gegeven dat bijna 30% van de ondernemingen in de groothandel deelneemt in commerciële netwerken (horizontale en verticale samenwerkingsverbanden). De belangrijkste doeleinden van samenwerking zijn inkoop- en verkoopvoordelen, vooral via formele samenwerkingsvormen. tabel 7.10 Samenwerkingsvormen in de groothandel, 2005
samenwerkingsvorm
groothandel (in%)
totaal MKB (in%)
informele kleine netwerken
35
41
inkoopvereniging
27
24
franchiseorganisatie
11
10
verkoop-/marketingorganisaties
12
8
retail- of in-/verkoopvereniging
9
8
overige (waaronder dealerorganisatie)
6
9
Bron: EIM, 2005.
Schaalvergroting vergroot de haalbaarheid van noodzakelijke investeringen in procesinnovatie en assortiments- en dienstenverbreding. Verder draagt schaal-
85
vergroting bij aan de versterking van de inkoopmacht en verkoopmacht, ook bij fabrikanten en afnemers. Samenwerking met toeleveranciers en afnemers biedt mogelijkheden voor een verdere ketenoptimalisatie. 7.2.3
I nno va t i e Innovatie kan worden gedefinieerd als doelbewuste introductie van nieuwe producten, diensten, bedrijfsprocessen en/of distributiesystemen, gericht op resultaatverbetering. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen product-, dienst- en procesinnovatie. Product- en dienstinnovatie zijn gericht op de ontwikkeling en introductie van een nieuw product of een nieuwe dienst of de vernieuwing van een bestaand product of een bestaande dienst. Procesinnovaties zijn gericht op het vernieuwen van bestaande productieprocessen of organisatorische processen. De groothandel kan als een innovatieve sector worden beschouwd. Uit tabel 7.11 blijkt dat bijna de helft van alle groothandels uit het MKB in de periode 20062008 nieuwe producten of diensten heeft geïntroduceerd. Bij het gemiddelde MKB is dit percentage 30%. De innovativiteit van de sector blijkt ook uit het onderzoek naar de herkomst van octrooien in de regio Midden-Nederland. Het cluster transport en logistiek was in deze regio koploper met de meeste bedrijven die octrooien aanvragen in de periode 2003-2006. 1 op de 6 bedrijven kwam uit dit cluster en binnen dit cluster waren de bedrijven voornamelijk groothandels1. Vernieuwing van producten en/of diensten is enerzijds op de industrie gebaseerd en anderzijds op impulsen vanuit de afnemerszijde. Gegeven de basisfuncties van de groothandel, waarbij de groothandel de fysieke eigenschappen van de producten veelal onveranderd laat, is de innovatiegerichtheid van de sector groot te noemen. Ook ten aanzien van vernieuwingen of verbeteringen van interne bedrijfsprocessen scoort de groothandel hoger dan het totale MKB, namelijk 55% versus 44%. Verbeterde logistieke processen en toepassing van ICT in de bedrijfsvoering leiden tot een verbetering van de beheersing van goederenstromen en daarmee uiteindelijk ook tot betere financiële bedrijfsresultaten. De groothandel heeft een hoge automatiseringsgraad, zowel in absolute als relatieve zin. Door ICTontwikkelingen worden markten en toegevoegde waarde in de keten steeds transparanter. Groothandelsbedrijven proberen onder meer door adequate Ebusinesstoepassingen en aanvullende diensten hun toegevoegde waarde veilig te stellen. tabel 7.11 Aandeel bedrijven in de groothandel en het totale MKB industrie met innovaties in de periode 2006-2008 (in %)
soort innovatie
MKB groothandel
totaal MKB
46
30
de bedrijfstak
24
14
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
55
44
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten percentage bedrijven met producten en diensten nieuw voor
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1
86
KvK Midden-Nederland, Vernieuwend ondernemen in Midden-Nederland, 2009.
7.3 7.3.1
Dynamiek in de markt A f ne me r s De plaats die de groothandel in het handels- en distributietraject inneemt en de daarmee samenhangende typen leveranciers en afnemers, zijn sterk afhankelijk van de aard van de producten waarin gehandeld wordt. Zo vormt de grondstoffengroothandel een schakel tussen oerproducenten en de verwerkende industrie. Daarentegen koopt de consumptiegoederengroothandel in bij de verwerkende industrie en/of bij de oerproducent (landbouwproducten) in binnen- of buitenland en verkoopt de consumptiegoederengroothandel aan de detailhandel en grootverbruikers (horeca, ziekenhuizen, kantoren e.d.). De groothandel in kapitaalgoederen wordt beleverd door (binnen- en buitenlandse) fabrikanten en importeurs en zet af aan alle bedrijfssectoren, van oerproducenten (landbouw) en verwerkende industrie tot aan de dienstensector (bijvoorbeeld kantoormachines aan de zakelijke dienstverlening). Verder volgt de groothandel de marktontwikkeling of anticipeert erop. De voorraadhoudende groothandel is vanzelfsprekend gericht op de markten voor logistieke dienstverleners (groothandelsbedrijven, transportbedrijven, expediteurs, opslagen overslagbedrijven). De typische handelsbedrijven importeren, exporteren of verzorgen driehoekshandel tussen derde landen. Segmentatiemogelijkheden voor de afzet van de groothandel liggen al grotendeels vooraf besloten in de deelsector waarin de bedrijven werkzaam zijn. Segmenteren op (functies van) afnemers komt vooral voor in de handel in voedings- en genotmiddelen, waar bijvoorbeeld de horecagroothandel en de versgroothandel zich in gespecialiseerd hebben. Internationaal opererende handelshuizen segmenteren op geografische basis ('alles voor een bepaalde regio'), maar ook op productsoorten. Substitutie van goederen en diensten die de groothandelssector biedt, is nauwelijks aan de orde. De groothandelsfuncties wat betreft fysieke goederenstromen, kennis- en informatieoverdracht naar boven en naar beneden in de productiekolom en financiering zijn blijvend. De partijen in de productiekolom die de functies daadwerkelijk vervullen veranderen daarentegen wel. Daarbij vervangt de zogeheten functionele groothandel de institutionele of omgekeerd.
V e ra nd e r in ge n in d e k et en De meeste veranderingen in de keten ontstaan 'bottom-up', maar worden gevolgd door zaken die juist top-down zijn zoals wet- en regelgeving. Wet- en regelgeving inzake productkwaliteit en consumentenbescherming, internationalisering van toeleveranciers en afnemers, scherpe kostenconcurrentie en 'just-intime' leveranties betekenen dat zelden een enkele partij in de productie- en handelskolom de keten naar eigen hand kan zetten. Een voorbeeld van een geval waarin een van de marktpartijen wél overheersende invloed heeft is de handel in grondstoffen. De stijging van de grondstofprijzen heeft een structureel karakter. Door de consolidatie in de sector en de geringe investeringen in het verleden krijgen de producenten van grondstoffen een steeds dominantere positie. Zo blijkt dat de vijf grootste producenten van aluminium meer dan de helft van de markt in handen hebben. Bij ijzererts beheersen de grootste leveranciers inmid-
87
dels meer dan driekwart van het aanbod en soortgelijke ontwikkelingen spelen bij andere delfstoffen1. De rollen tussen de groothandels, fabrikanten en logistieke dienstverleners vervagen steeds meer. Fabrikanten integreren voorwaarts in de keten, detaillisten achterwaarts. Ook nemen logistieke dienstverleners activiteiten van groothandels over en zijn ontwikkelingen rondom het internet van toenemende betekenis. Markten worden door het internet steeds transparanter en partijen in de keten kunnen sneller met elkaar contact leggen. Van belang is dan ook hoe de individuele groothandel op al deze ontwikkelingen reageert en anticipeert om eventuele vraaguitval te reduceren en zo mogelijk te compenseren. 7.3.2
C o nc ur r ent i e De concurrentieomgeving van de groothandel wordt steeds complexer. Buitenlandse groothandels worden steeds actiever op de Nederlandse markt. Daarnaast is er de trend dat detaillisten achterwaarts in de keten gaan schuiven en fabrikanten voorwaarts2. Ook nemen logistieke dienstverleners activiteiten van de groothandel over. Elementen als marketing, uitgekiende fysieke distributie, after sales en co-makership worden voor de groothandel steeds belangrijker. De onderlinge concurrentie wordt daarnaast nog eens versterkt door de recessie. De brede internationale oriëntatie van veel groothandelsbedrijven geeft hen een goede uitgangspositie bij de toenemende internationalisering en liberalisering van het handelsverkeer, maar maakt hen wel kwetsbaar indien het internationale handelsverkeer stilvalt zoals in de huidige recessie. Uit tabel 7.12 blijkt dat de eigen perceptie van de concurrentiepositie van de MKB-bedrijven in de groothandel relatief weinig verschilt van de gemiddelde perceptie van het totale MKB. Wel wordt de onderhandelingsmacht van leveranciers en afnemers in de groothandel sterker gevonden dan het totale MKB. tabel 7.12 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de groothandel en in het totale MKB in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
MKB groothandel (in %)*
totaal MKB (in %)*
mate van concurrentie
49
50
dreiging van toetreders
47
47
dreiging van substituten
41
41
onderhandelingsmacht van leveranciers
52
49
onderhandelingsmacht van afnemers
61
53
* Het percentage drukt het aantal MKB-ondernemers uit dat het (zeer) sterk eens is met de stelling. Bron: EIM Monitor determinanten bedrijfsprestaties, 2008.
88
1
Jong, G. de, Ondernemen in de groothandel 2002, sectorscoop, EIM, 2001.
2
Rabobank, Cijfers en Trends 2008. www.nvg.nl.
In het sectorrapport Groothandel is het Ministerie van Economische Zaken (EZ) van mening dat de Nederlandse groothandel tot de wereldtop behoort en een sterke bijdrage levert aan de productiviteitsgroei van de Nederlandse economie1. Volgens EZ zijn er goede mogelijkheden om de snelle productiviteitsgroei voor de komende vier jaar vol te houden op een niveau van 3,5% groei per jaar. De huidige recessie was bij het schrijven van dit rapport nog niet voorzien. Maar de belangrijkste kansen voor de groothandel om te groeien in productiviteit blijven overeind. Dit zijn: − Het verder invoeren van 'best practices' bij voornamelijk de opslag- en distributiecentra van middelgrote spelers. − Het realiseren van schaalvergroting onder middelgrote spelers om overhead te reduceren en om inkoopvoordelen te realiseren. − Het verbeteren van commerciële vaardigheden bij hoger geschoold personeel en de praktijkgerichtheid van middelbaar personeel. − Meer elektronisch bestellen met een uniforme productcodering door de keten. − Het verhogen van de planningsflexibiliteit en verlagen van wachttijden door verruiming van venstertijden en geluidsnormen voor distributieactiviteiten. Volgens EZ dient de groothandel te expanderen en nieuw concurrentievoordeel aan te boren, om de voorsprong te behouden en het hoge productiviteitsniveau te benutten. De mogelijkheden voor expansie liggen volgens EZ voornamelijk in het vergroten van het Nederlandse marktaandeel in de internationale handel (in plaats van in de lokale handel in het buitenland) en in het uitrollen van de relatief hoge toegevoegde waarde-activiteiten van Nederlandse groothandels (zoals technisch advies) in Europa. Echter expansie van de groothandel wordt voornamelijk beperkt door gebrek aan internationale uniformiteit. Pluriforme Europese standaarden voor identieke producten en verschillende interpretaties van EUregels (zoals bijvoorbeeld over keurmerken) belemmeren de Nederlandse concurrentiepositie en de export. De volgende bedreigingen worden door Ministerie EZ genoemd: − Moeilijke bedrijfsoverdracht bij de grote groep kleine en middelgrote (familie)bedrijven door intransparantie van de markt en weinig interesse van investeerders vanwege beperkte exitmogelijkheden. − Beperkte penetratie van e-commerce (minder dan 30% van de omzet in 2007) door fragmentatie en het ontbreken van productstandaarden. − Onvoldoende commerciële dan wel praktijkgerichte opleidingen. − Krappe en niet-uniforme venstertijden2.
W e t- en r eg e lg ev i ng Voornamelijk de agrarische groothandel en de groothandel in voedings- en genotmiddelen zijn gevoelig voor wet- en regelgeving op het gebied van consumentenbelangen. De groothandel in bouwmaterialen is gevoelig voor milieueisen die de toegestane productrange dicteren en voor arbo-eisen die het gebruik van bouwstoffen limiteren (draagbaar gewicht). Verder is de Europese wetgeving inzake 'eerlijke' EU-handel van belang (antidumping, tegengaan van oneerlijke
1
Ministerie van Economische Zaken, Sectorrapport: Groothandel, Den Haag, 2007.
2
Ministerie van Economische Zaken, Sectorrapport: Groothandel, Den Haag, 2007.
89
handelspraktijken, CE-markering) en zijn de regels inzake de mondiale vrijhandel in het kader van de WTO relevant (samenwerkingsovereenkomsten, quota). Tevens is in Nederland per 1 januari 2006 het Besluit Beheer Verpakkingen in werking getreden om het gebruik van verpakkingen te verminderen. Voortaan zijn ondernemers verplicht om de hoeveelheid verpakkingen door te geven en een bijdrage te betalen voor het inzamelen en recyclen van de verpakkingen. Het kabinet heeft de verpakkingenbelastingen ingevoerd als onderdeel van de plannen om de belastingdruk te verschuiven van arbeid naar milieubelastende zaken. Op het gebied van wet- en regelgeving is uit de dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties gebleken, dat 42% van de MKB-ondernemers in de groothandel de invloed van wet- en regelgeving op de winst als sterk tot zeer sterk ervaart. Dit percentage ligt voor het gemiddelde MKB (43%) nog wat hoger.
7.4
SWOT-analyse In onderstaand schema zijn de sterke, zwakke punten van de groothandelssector benoemd, alsmede de kansen en bedreigingen die voor deze sector zijn voorzien. tabel 7.13 SWOT-analyse van de groothandel sterke punten
zwakke punten
- innovatiekracht
- hoge loonkosten
- internationale oriëntatie
- lage overlevingskans door concurrentiedruk
- hoge productiviteitsgroei
- kwetsbaar bij krimp internationale handel
- lage toetredingsdrempel kansen
bedreigingen
- schaalvergroting
- toenemende integratie en transparantie in
- internationalisering - samenwerking toeleveranciers en afnemers
de keten - bedrijfsoverdracht - regelgeving overheid
Bron: EIM, 2008.
7.5
Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
90
C r is is h e eft g ro t er e i mpa c t op h et M KB in d e g ro ot ha n de l da n op h et M KB a l s t ota a l 67% van de MKB-bedrijven in de groothandel is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het kleinbedrijf in de groothandel (1 t/m 9 werkzame personen) is het iets vaker met deze stelling oneens dan het middenbedrijf (10 t/m 99 werkzame personen): (68% versus 60%). 63% van de bedrijven in het MKB in de groothandel is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het kleinbedrijf in de groothandel heeft iets vaker een verslechtering ervaren dan het middenbedrijf (64% versus 56%). 25% van de MKB-bedrijven in de groothandel is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 52% is het met deze stelling oneens en 23% staat er neutraal tegenover. De corresponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt verschilt het middenbedrijf in de groothandel nauwelijks van het kleinbedrijf. Aan de ondernemers in het MKB in de groothandel is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 32% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 68% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,2, wat fractioneel lager is dan het gemiddelde in het MKB als totaal (gemiddeld 6,3).
C r is is t r eft h et m i dd en be d r i jf in d e gr oo tha n d e l ov e rw eg en d z wa a r d e r d a n he t k l e in b ed r i jf Uit tabel 7.14 blijkt dat de MKB-bedrijven in de groothandel - in volgorde van afnemende belangrijkheid - het meest getroffen worden door: − een sterker geworden margedruk; − een teruggelopen omzet; − een teruggelopen winstgevendheid. Vanzelfsprekend bestaat er een sterk verband tussen de teruggelopen winstgevendheid en de aspecten 'margedruk' en 'teruggelopen omzet'. Het zijn ook vooral deze drie gevolgen van de crisis die door het MKB in de groothandel sterker worden ervaren dan door het MKB als totaal. De meeste negatieve gevolgen van de crisis worden sterker ervaren door het middenbedrijf in de groothandel dan door het kleinbedrijf. Uitzonderingen hierop zijn 'het overstappen van klanten naar goedkopere aanbieders' en de 'verslechterde vooruitzichten voor de komende maanden'.
91
tabel 7.14 Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf
gevolg van de crisis en mate
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
waarin dit van toepassing is
groothandel
groothandel
groothandel
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
29
38
30
20
in enige mate van toepassing
40
34
39
30
niet van toepassing
31
28
31
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
24
31
25
19
in enige mate van toepassing
37
47
38
30
niet van toepassing
39
22
37
50
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
21
19
20
12
in enige mate van toepassing
31
44
33
30
niet van toepassing
48
37
47
56
0
0
0
2
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
16
28
17
13
in enige mate van toepassing
11
22
13
19
niet van toepassing
73
50
70
67
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
12
19
13
17
in enige mate van toepassing
17
28
18
21
niet van toepassing
71
53
69
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
19
22
19
24
in enige mate van toepassing
31
37
32
29
niet van toepassing
50
41
49
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
32
34
32
28
in enige mate van toepassing
26
47
28
33
niet van toepassing
42
19
40
38
0
0
0
1
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal
92
gevolg van de crisis en mate
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
waarin dit van toepassing is
groothandel
groothandel
groothandel
totaal MKB
veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders 8
0
7
6
in enige mate van toepassing
22
31
23
22
niet van toepassing
70
69
70
69
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
G r oo tha n d e l s te l t z ic h st e rk er t ew e er t e ge n de c r is i s da n h et M KB in h et a lg em e en ; he t m idd e nb e dr i j f o nd e rn e emt m e e r a c t ie da n he t k l e in be d r i jf Uit tabel 7.15 blijkt dat het MKB in de groothandel, als sector die bovengemiddeld door de crisis getroffen is, zich tegen de gevolgen daarvan ook bovengemiddeld teweer heeft gesteld. Het totaal van maatregelen oogt als een evenwichtige mix van defensieve en offensieve acties. Ook binnen een aspect, bijvoorbeeld het reclamebeleid, is te zien dat positieve (extra reclame gemaakt) en negatieve acties (reclame-uitgaven teruggeschroefd) naast elkaar voorkomen. Het zwaarder dan het kleinbedrijf getroffen middenbedrijf in de groothandel heeft op veel aspecten ook vaker acties ondernomen dan het kleinbedrijf.
93
tabel 7.15 Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB groothandel in afnemende volgorde van belang)
maatregel die als gevolg van de crisis is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
totaal
genomen
groothandel
groothandel
groothandel
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen debiteurenbeleid aangescherpt
55
75
58
39
efficiency van het bedrijf verhoogd
42
75
46
40
nieuwe markten opgezocht
41
72
45
33
investeringen uitgesteld
43
56
44
31
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
40
47
41
32
laagd
40
47
41
26
reclame-uitgaven teruggeschroefd
40
38
40
35
nieuwe leveranciers gezocht
27
31
28
21
extra reclame gemaakt
23
25
23
15
kredietmogelijkheden sterker benut
14
25
15
15
stoten
12
3
11
8
personeel moeten ontslaan
10
16
11
5
extra investeringen gedaan
8
25
10
13
nieuw personeel aangetrokken
2
34
7
9
de relatie met de huisbankier verstevigd
1
19
4
8
arbeidstijdverkorting aangevraagd
0
9
1
1
overgestapt naar een andere huisbank
0
3
0**
4
prijzen van de producten/diensten ver-
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of afge-
*
Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf.
** Minder dan 0,5%. Bron: EIM, 2009.
7.6
Perspectief
7.6.1
I ns pe l en o p dy na m i ek De strategische trends die voor de toekomst van met name de distribuerende, voorraadhoudende groothandel een rol spelen, kunnen gevonden worden in 'Facing the Forces of Change@', een publicatie van de Amerikaanse groothandelsorganisatie National Association of Wholesaler Distributors (NAW). In het rapport 'Facing the Forces of Change@: Lead the way in the Supply Chain' worden de volgende vier trends in de groothandelsdistributie als maatgevend beschouwd tot 20121:
1
94
Fein, A.J., 'Lead the way in the supply chain' in Facing the forces of change, NAW Institute for Distribution Excellence.
− Private Label Products: Het gebruik van huismerken1 in de groothandelsdistributie zal de komende jaren aanzienlijk toenemen. Daarbij speelt het uitbesteden (global sourcing) van de productie aan lagelonenlanden als Azië en ZuidAmerika een belangrijke rol. − Demand-Driven Channels: De komende vijf jaar zal de noodzaak toenemen om de traditionele ketenstructuur om te buigen naar een vraaggestuurde keten. Deze verandering vereist innovatie op ieder niveau binnen de keten. Door het gebruik van internet zal de transparantie binnen de keten toenemen. − New profit models: Fabrikanten zullen hun aandeel in de winstmarge van de groothandelsdistributeurs vergroten en willen steeds meer betaald worden naar geleverde prestaties. − Connected customers: Groothandelsdistributeurs kunnen niet meer om het gebruik van internet heen. Klanten van de groothandel zijn voortdurend online op zoek naar product- en marktinformatie en maken op basis hiervan hun keuze voor bepaalde producten of diensten. Om deze reden moeten groothandelsdistributeurs de online technologie toepassen en de klanten toestaan informatie te verzamelen en orders te plaatsen via internet. 7.6.2
T oek om st p la nn en va n be d r i jv en MKB-ondernemers in de groothandel werken in een innovatieve en concurrerende omgeving zoals ook eerder aangegeven in dit hoofdstuk. Dit blijkt ook uit de dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties. Bijna driekwart (74%) van de MKBondernemers is van plan om zich het komende jaar te onderscheiden van concurrenten tegenover tweederde (66%) in het totale MKB. Ook investeert meer dan de helft van de ondernemers in de groothandel in nieuwe producten of diensten of in de verbetering of vernieuwing van interne bedrijfsprocessen. tabel 7.16 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de groothandel en het totale MKB (% van aantal bedrijven)
MKB sector groothandel (in %) totaal MKB (in %) investeren in nieuwe producten
52
47
investeren in vernieuwing interne processen
52
54
risicovolle projecten opzetten
19
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
74
66
meer uitgeven aan vernieuwing
27
25
minder uitgeven aan vernieuwing
20
21
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
7.6.3
P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De groothandel blijft onder druk staan. In de eerste helft van 2009 heeft de groothandel de gevolgen ondervonden van een toenemende concurrentie en de stilgevallen wereldhandel, die extra zwaar drukte op de groothandelssector. In de tweede helft van 2009 zal de groothandel profiteren van een licht herstel van de wereldhandel. Over geheel 2009 bezien zal de ontwikkeling van het omzetvolume die van het totale bedrijfsleven volgen.
1
Voorbeelden van belangrijke huismerken in Nederland zijn Hema, Albert Heijn, kledingketens als Hennes & Mauritz, Zara of Mango en bedrijven als Ikea, Australian Home Made en Oil & Vinegar.
95
Naar verwachting zal de volumeontwikkeling in 2010 zich sneller herstellen dan het totale bedrijfsleven als gevolg van een lichte groei van de wereldhandel; de prijzen blijven echter onder druk staan. tabel 7.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) groothandel (in %)
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
- volumeontwikkeling
-8,25
1,25
-7,25
0,00
- prijsontwikkeling
-1,50
-1,25
-1,50
0,25
- waardeontwikkeling
-9,75
0,00
-8,75
0,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-1,00
-4,00
-2,00
-3,25
-24,00
0,25
-17,75
6,00
omzet
winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
96
8
Detailhandel
De detailhandel zorgt ervoor dat de door andere ondernemingen geproduceerdegoederen (nieuw en tweedehands) en geleverde diensten ter beschikking komen van consumenten en andere eindgebruikers. Er zijn circa 80.000 ondernemingen in Nederland die de detailhandel als hoofdfunctie hebben. Hiertoe behoren winkels uit de gevestigde detailhandel, verkooppunten uit de ambulante handel, postorderbedrijven en internetbedrijven. Daarnaast wordt detailhandel uitgeoefend als nevenfunctie door onder andere groothandels, land- en tuinbouwbedrijven, producenten en dienstverleners. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) onderscheidt ongeveer 50 detailhandelsbranches. Een branche is een groep bedrijven met min of meer hetzelfde homogene assortiment en dezelfde verkoopmethode. EIM heeft deze branches op basis van hun producten en het aankoopgedrag van consumenten samengevoegd tot vijf deelsectoren: − food; − wonen, doe-het-zelf (DHZ) en huishoudelijke artikelen; − textiel, kleding en schoeisel; − overige non-food; − niet in winkel en reparatie (onder meer ambulante handel en postorder/internetbedrijven). Bij het beschrijven van trends en ontwikkelingen wordt vaak een grovere indeling gehanteerd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen food en nonfood.
8.1 8.1.1
De sector in cijfers P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en De detailhandel bestrijkt 10% van het totale aantal ondernemingen behorende tot het Nederlandse bedrijfsleven. Het aandeel van de detailhandel in de totale werkgelegenheid, omzet en bruto toegevoegde waarde is kleiner. De detailhandelsondernemingen zijn dus relatief kleinschalig. Het aandeel in de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven is met nog geen 1% marginaal. De detailhandel werkt voor de eigen markt, die veelal een lokale of regionale reikwijdte heeft. Zie tabel 8.1. tabel 8.1
Aandeel van de detailhandel in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
10
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
8
omzet
6
exportwaarde bruto toegevoegde waarde
0,2 4
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
97
Toch is de betekenis van de detailhandel als sector groot. Het is namelijk de laatste schakel in de kolom en heeft het rechtstreekse contact met de consument. Iedere burger kent de detailhandel: zijn producten, dienstverlening, prijzen, marketingacties en verschijningsvormen. Dit kan niet van andere sectoren gezegd worden. 8.1.2
O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or De detailhandel is te splitsen in enerzijds de gevestigde detailhandel ofwel de winkels en anderzijds de detailhandel 'niet in winkel'. Tot die laatste categorie behoren in hoofdzaak de ambulante handel en postorder- en internetwinkels. Deze categorie neemt 22% van het aantal ondernemingen voor zijn rekening, maar 'slechts' 9% van de werkgelegenheid en 6% van de omzet in de totale sector. Dit laat zien dat het om zeer kleinschalige bedrijvigheid gaat. De gevestigde detailhandel bestaat weer uit twee groepen: de fooddetailhandel met 17% van het aantal ondernemingen en de non-fooddetailhandel met 61% van het aantal ondernemingen. De fooddetailhandel opereert relatief grootschalig, getuige de aandelen in werkgelegenheid (33%) en omzet (39%), wat met name aan de supermarkten is toe te schrijven. De non-fooddetailhandel is een zeer variabele groep met 'wonen, doe-het-zelf, verf- en huishoudelijke-artikelenzaken', 'textiel, kleding en schoeisel' en 'overige non-food' (in volgorde van afnemende schaalgrootte van de ondernemingen). Zie tabel 8.2. tabel 8.2
Omvang en samenstelling van de detailhandel in 2008 ondernemingen aantal
werkgelegenheid
omzet
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
€ miljard
in %
13
17
162
33
35
39
14
18
99
20
20
22
10
13
73
15
11
12
23
30
117
24
18
20
en reparatie
18
22
43
9
5
6
totale sector
79
100
494
100
90
100
detailhandel food detailhandel in wonen, DHZ, verf en huishoudelijke artikelen detailhandel in textiel, kleding en schoeisel detailhandel in overig nonfood detailhandel niet in winkel
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De detailhandel telt ruim 770.000 werkzame personen, waarvan 657.000 werknemers en 113.000 ondernemers. De supermarkten zijn de grootste werkgever met 220.000 werkzame personen (35% van het totaal), maar ook de winkels in het modesegment en die in het vrijetijdssegment zijn grote werkgevers met beide 100.000 werkzame personen. Kenmerkend voor de detailhandel zijn de talrijke kleine banen. Van alle banen is een kwart een voltijdbaan (26%) en driekwart een deeltijdbaan (74%). Twee van de vijf banen zijn kleiner dan 16 uur per week. In de sector werken relatief veel scholieren en studenten als oproepkrachten, voor wie deze kleine banen zeer aantrekkelijk zijn als bijverdienste. De gemiddelde leeftijd van de werknemers is
98
dan ook laag: 47% is 25 jaar of jonger en 17% is ouder dan 45 jaar. De deeltijdbanen en het werk in de detailhandel blijken ook in trek te zijn bij vrouwen. Van alle werknemers is 63% een vrouw1. De dynamiek in het werknemersbestand is relatief hoog, wat deels is toe schrijven aan de kleine banen en jonge werknemers. De detailhandel heeft dan ook veel vacatures, ook in deze tijd. Aan het einde van het eerste kwartaal van 2009 waren er 11.500 vacatures (bij 16% van de ondernemingen). Eind juni 2008 waren dat er 19.000, dat nu als een recordhoogte te boek staat. 8.1.3
P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het MKB in de detailhandel heeft een sterke positie: het realiseert ruim de helft van de omzet (52%) en toegevoegde waarde (54%) in de detailhandel. Het werkgelegenheidsaandeel is nog groter (61%). Voor een deel komt de kracht van het MKB voort uit de omvangrijke (horizontale) samenwerking in de detailhandel en de wijze waarop dit ingevuld wordt (formulewinkels). Zie 'Schaalgrootte en netwerkvorming'. tabel 8.3
Het MKB in de detailhandel in 2008
aantal ondernemingen (x 1.000) werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
78
100*
301
61
47
52
0,4
41
9
54
* Afgerond. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
8.1.4
O mz e ton tw ik k e l in g Het volume van de omzet in de detailhandel is in 2008 net in de plus uitgekomen (+0,25% ten opzichte van 2007). De fooddetailhandel kwam op 1,5% uit. Een prijsstijging zorgde nog voor een behoorlijke waardestijging van de omzet. De non-fooddetailhandel toont een wisselend beeld. De deelsectoren 'wonen, DHZ, verf en huishoudelijke artikelen' en 'textiel, kleding en schoeisel' zagen de omzet in volume dalen, terwijl de deelsector 'overige non-food' de omzet in volume zag stijgen. De volumestijging in de detailhandel niet in winkel komt voor rekening van de internetwinkels. Deze zien hun verkopen steeds meer toenemen. Voor 2009 zal de detailhandel over de hele linie met een negatieve ontwikkeling geconfronteerd worden. Zie tabel 8.4.
1
Bron: HBD.
99
tabel 8.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de detailhandel, 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2008
2009
1,50
-1,25
detailhandel in wonen, DHZ, verf- en huishoudelijke artikelen
-1,50
-6,50
detailhandel in textiel, kleding en schoeisel
-2,00
-4,50
detailhandel in overige non-food
1,75
-8,25
detailhandel niet in winkel en reparatie
1,50
-1,75
totale sector
0,25
-4,75
detailhandel food
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Van de ondernemers in de detailhandel is 64% tevreden over de behaalde omzet in 2008. In 2008 steeg de omzet vooral in de supermarkten. Hier was weer sprake van een prijsstijging, na een lange periode van prijsverlagingen om marktaandelen te behouden en veroveren. Ook goed ging het met de omzet in de rijwielzaken. Zij profiteerden van een toenemende vraag naar de elektrische fiets. Bij de speelgoedzaken droeg het groeiende segment gaming bij aan de omzetgroei. Verder deden de tuincentra het met hun uitgebreide en trendy assortiment goed. Ook de wit- en bruingoedzaken en de huishoudelijke-artikelenzaken kwamen na een matige start uiteindelijk in 2008 op een omzetplus terecht, dankzij de productinnovatie respectievelijk het goedkope segment. In het eerste kwartaal van april 2009 is de omzet in de detailhandel gedaald met -2,8%. Dit betreft een volumedaling van -5% met een prijsstijging van +2%. Er is vooral een teruglopende omzet in branches zoals woonzaken (met name keuken-, meubel- en slaapspeciaalzaken), modezaken, schoenenzaken, DHZ-zaken, foodspeciaalzaken en computershops1. Bron: HBD. 8.1.5
P ro du ct i vi t e it De omzet per m 2 winkelvloeroppervlakte bedraagt in de detailhandel gemiddeld € 3.000, exclusief BTW. Voor de foodzaken ligt dit kengetal op € 6.500 en voor de non-foodzaken op € 2.100. De vloerproductiviteit fluctueert slechts weinig in de loop der jaren. De omzet per kracht bedraagt in de detailhandel € 227.000. De omzet per werkzame persoon ligt een stuk lager, namelijk op € 109.600. Dit verschil toont nogmaals het belang van deeltijdwerk in deze sector. Bij foodzaken is de arbeidsproductiviteit hoger (€ 260.000) dan bij non-foodzaken (€ 202.000).
8.1.6
E xp l o ita t ie b ee l d In tabel 8.5 is het exploitatiebeeld gegeven van ondernemingen in de detailhandel. De toegevoegde waarde is 57% van de brutoproductie. Dat is iets hoger dan in voorgaande jaren. Het feit dat - in vergelijking met jaren geleden - steeds meer ondernemingen collectief inkopen en samenwerken met een vaste groep van le-
1
100
Bron: HBD.
veranciers maakt dat de marges op peil blijven, ondanks de toenemende concurrentie. De bedrijfskosten van ondernemingen in de detailhandel bedragen 49% van de brutoproductie. Dat is iets hoger dan in 2007 en 2006. De bedrijfskosten bestaan voor bijna de helft uit personeelskosten. Bij de foodzaken is dat 52% en bij de non-foodzaken 44%. Daarnaast wegen de huisvestingskosten relatief zwaar: bij foodzaken 17% en bij non-foodzaken 24% van de bedrijfskosten. Ondernemingen in de ambulante handel hebben overigens een afwijkende kostenstructuur. Bij hen liggen de huisvestingskosten weliswaar lager, maar deze worden gecompenseerd door de hogere autokosten en afschrijvingen op investeringsgoederen zoals verkoopwagens. tabel 8.5
Exploitatiebeeld van de detailhandel in 2008 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
43
bruto toegevoegde waarde
57
bedrijfskosten*
49
winst voor belastingen
10
* Onder de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Het gemiddelde huishoudinkomen van ondernemers in de detailhandel lag in 2003 op € 44.600. Dat is 6% lager dan dat van alle Nederlandse huishoudens. De gemiddelde winst uit het bedrijf bedroeg voor deze ondernemers € 30.700. De hoogste inkomens uit het bedrijf worden gehaald door ondernemers en partners die volledig afhankelijk zijn van het bedrijf, namelijk gemiddeld € 48.600. Ter vergelijking: in het totale bedrijfsleven lag dit op € 60.9001.
8.2
Dynamiek in de sector
8.2.1
B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng In de detailhandel worden minder nieuwe bedrijven opgericht dan gemiddeld in het MKB. Het aantal oprichtingen bedraagt 8,4% van het totaal aantal detailhandelsbedrijven (tegenover 10,4% in het totale MKB). Toch zijn nog altijd ruim 7.300 'nieuwkomers' in de detailhandel. Dat is ruim 10% van het totaal aantal starters in Nederland. Zie tabellen 8.6 en 8.7. Hiertegenover staat een groter aantal opheffingen in de detailhandel dan in het totale MKB (7,4% tegenover 5,6%). De opheffingen zijn overigens niet vaak een gevolg van faillissement. Het aantal faillissementen in deze sector is lager dan in het totale MKB. Bedrijfsbeëindigingen als gevolg van verkoop/overname (of ver-
1
Bron: HBD/ITS, 2007.
101
huur van het pand) en de pensioengerechtigde leeftijd bereiken komen frequent voor. tabel 8.6
Bedrijvendynamiek in de detailhandel, 2007
detailhandel
totaal MKB
8,4
10,4
- starters
6,3
7,8
- nieuwe dochters
2,1
2,6
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
7,4
5,6
0,2
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) w.v.
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
tabel 8.7
Starters in de detailhandel in 2007
detailhandel aantal starters gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %) aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
7.326 0,7 10,5
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
37
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
In de detailhandel is de overlevingskans van nieuwe bedrijven van 5,5 jaar 37%. Dit percentage is al jaren een vrij stabiel gegeven. Uit ITS-onderzoek uit 2007 blijkt dat de overlevingskans groter is bij bedrijven die door man én vrouw zijn opgericht, bij bedrijven die door de 2 e generatie niet-westerse allochtonen zijn opgericht, bij bedrijven die door autochtonen zijn opgericht en bij bedrijven die door 35-plussers zijn opgericht. Voorts is gebleken dat de overlevingskans in de DHZ-branche het grootst is en die in de ambulante handel het kleinst.
G r oe i e n k r im p Van de ondernemingen in de detailhandel is 17% als snelle of normale groeier aan te wijzen, 60% als een gelijkblijver en 23% als een groeikrimper of krimper. Dit beeld komt min of meer overeen met dat van het totale bedrijfsleven: de detailhandel heeft echter iets meer gelijkblijvers en iets minder groeiers. De groei komt vooral van bestaande, succesvolle ketens die hun aantal filialen, franchisewinkels en winkelvloeroppervlak uitbreiden.
102
tabel 8.8
Groei en krimp van bedrijven in de detailhandel vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in de
% bedrijven in het
detailhandel
totale bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
17
22
gelijkblijvers
60
56
groeikrimpers en overige krimpers
23
23
100
100
groeitype
totaal Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
8.2.2
S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De detailhandel is in vergelijking met andere sectoren uit het bedrijfsleven kleinschalig. Het kleinbedrijf (tot 10 werkzame personen) bestrijkt 93% van alle vestigingen. Nog geen 1% van het aantal vestigingen betreft een grootbedrijf (100 of meer werkzame personen). Dat grootbedrijf neemt overigens wel 48% van de omzet voor zijn rekening en 39% van de werkgelegenheid. Zie tabel 8.9. tabel 8.9
Indicatoren van schaalgrootte in de detailhandel in 2008
totale detailhandel gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
0,9
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
93
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
48
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector
39
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Commerciële samenwerking is het antwoord van het MKB op het steeds sterker wordende grootwinkelbedrijf in de sector. Op dit moment is circa 42% van alle detailhandelsvestigingen aangesloten bij een grootwinkelbedrijf (bedrijf met minimaal 7 vestigingen of 100 werkzame personen), franchiseketen of in/verkoopvereniging. In sommige branches is de samenwerkingsgraad wel meer dan 75%, zoals bij de drogisterijen, parfumerieën, optiekzaken, speelgoedzaken en DHZ-zaken. Deze formulewinkels bepalen in grote mate het beeld op de Alocaties in de binnensteden. Wanneer de (historische) winkelpanden het gewenste aantal m 2 niet in zich hebben, dan worden door de ketens vaak meer vestigingen in één straat geëxploiteerd om toch het complete assortiment te bieden. tabel 8.10 Samenwerking in de detailhandel (in % van het aantal verkooppunten)
omschrijving ongebonden zelfstandige vestigingen
gehele detailhandel (in %) 58
aangesloten bij een grootwinkelbedrijf, franchiseketen en/of in- en verkooporganisatie
42
Bron: HBD, 2009.
103
Franchising neemt als vorm van commerciële samenwerking sterk toe. Het komt vooral veel voor in de branches doe-het-zelf, supermarkten, dierenspeciaalzaken, bodyfashionzaken, videotheken, telecomzaken en rijwielhandels. In 2008 telde Nederland 669 franchisegevers, waarvan 86 in de fooddetailhandel en 202 in de non-fooddetailhandel. Zie tabel 8.11. Het totaal aantal franchisewinkels bedraagt nu bijna 16.000. Zij hebben circa 168.000 medewerkers in dienst en realiseren een omzet ruim € 2,25 miljard. Vergeleken met 2007 zijn genoemde kengetallen gestegen. tabel 8.11 Franchising in de detailhandel, 2008
totale food
non-food
detailhandel
86
202
288
4.916
10.965
15.881
aantal medewerkers in dienst bij franchisenemers
91.051
76.897
167.948
omzet franchisevestigingen (mln. euro, incl. BTW)
11.600
11.046
22.646
aantal franchisegevers aantal franchisevestigingen
Bron: Nederlandse Franchise Vereniging (NFV), 2009.
8.2.3
I nno va t i e De detailhandel brengt continu innovatieve producten aan de man, maar scoort op innovatiemaatstaven - in vergelijking met het totale MKB - niet hoog qua vernieuwing of verbeteringen van bedrijfs- of productieprocessen. Zie tabel 8.12. Toch vinden veel innovaties (d.w.z. voor de sector nieuwe toepassingen) plaats. Gedacht kan worden aan de multichannel-benadering via webwinkels, de takeaway producten en fruitomaten in de food, de experiencecenters in de elektrobranche, de bezorg- en afhaalservices, de 'to go'-winkels, de samenwerking met designers en de beleveniswinkels. En dan hebben we het nog niet over de inrichtingen en presentaties in de winkels (gericht op koopmomenten, gericht op totaalconcepten of -oplossingen). tabel 8.12 Aandeel bedrijven in de detailhandel en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2009 (in %)
soort innovatie
MKB detailhandel
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
26
30
percentage bedrijven met procesinnovaties
11
14
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
32
44
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
8.3 8.3.1
Dynamiek in de markt A f ne me r s Nederlandse huishoudens hebben in 2008 gemiddeld voor bijna € 13.000 in de detailhandel besteed. Dat is 31% van alle consumptieve uitgaven. Hiervan kwam 42% in de fooddetailhandel en 58% in de non-fooddetailhandel terecht. Vergeleken met 2007 zijn de uitgaven aan food met 6% gestegen en die aan non-food met 1%.
104
De koopkracht bleef in 2008 op peil en de consument bleef nog lange tijd zijn geld uitgeven. Met de goede Sinterklaas- en Kerstaankopen leek de detailhandel nog weinig last te hebben van de kredietcrisis van oktober 2008 en de economische recessie die daarop volgde. Toch werd de recessie al snel daarna gevoeld. De bestedingen aan keukens, meubels, kleding, schoenen, lederwaren, computers en DHZ-artikelen nemen af. Dit zijn goederen waarmee vaak grote bedragen gemoeid zijn en waarvan de aankoop uitgesteld wordt. Volgens de ondernemers letten klanten nu vaker op de prijs en aanbiedingen of kiezen voor goedkopere producten. Ook vragen consumenten vaker om kortingen in met name de modebranche en wonenbranche. Twee op de vijf ondernemers zeggen dat het gemiddelde bonbedrag is gedaald ten opzichte van een jaar geleden. Daarnaast denken consumenten langer na voordat ze tot de aanschaf overgaan. Dit geldt vooral voor de DHZ-, elektro- en wonenbranche1. 8.3.2
C o nc ur r ent i e Ondernemers in de detailhandel ervaren een grotere concurrentie van bestaande aanbieders dan MKB-bedrijven in het algemeen. Daarnaast ervaren zij een relatief grotere onderhandelingsmacht van leveranciers. Hiertegenover staat een relatief geringere onderhandelingsmacht van de afnemers i.c. de consumenten. Dit is uit de tabel 'concurrentieperceptie' af te lezen. Uit die tabel is verder te zien dat er in de detailhandel minder dreiging uitgaat van nieuwe toetreders. De dreiging vanuit instituties en wet- en regelgeving is ook minder dan in het MKB als geheel. tabel 8.13 Concurrentieperceptie: MKB in de detailhandel en het totale MKB, 2008
MKB detailhandel*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
59
48
dreiging van toetreders
37
48
dreiging van instituties en wet- en regelgeving
32
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
52
48
onderhandelingsmacht van afnemers
37
49
dreiging van substituten
44
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
Het kopen via internet neemt sterk toe. Dit betekent een toenemende concurrentie voor de gevestigde detailhandel, maar tegelijkertijd ook een extra verkoopkanaal en kans voor de gevestigde detailhandel. Tussen 2005 en 2008 is het aantal Nederlanders dat wel eens via internet iets gekocht heeft, gestegen van 46% naar 60%. In totaal werd in 2008 voor € 2,2 miljard online besteed. Dat is 35% meer dan in 2007. Het aandeel van de webwinkels in de markt voor non-food bedraagt nu 5% en groeit jaarlijks2.
1
Bron: HBD.
2
Bron: Blauw Research, Thuiswinkel.org, HBD.
105
Het CBS telde in 2008 4.200 actieve postorder- en internetbedrijven. Zij doen voor 100% aan verkoop via internet. In 2000 waren dit er nog 800. Daarnaast zijn er zeer veel fysieke winkels(s) en andere bedrijven die internetverkoop 'erbij doen'. Het Handelsregister van de Kamer van Koophandel telt 13.300 adressen van postorder- en internetbedrijven en de brancheorganisatie voor de thuiswinkelbranche gaat uit van circa 20.000 webwinkels. Een groot deel hiervan wordt tot de gevestigde detailhandel gerekend of behoort tot de dienstverlenende sector. 8.3.3
W i nk e lt i j de n en - lo ca t i es In de detailhandel speelt het onderwerp koopzondag regelmatig op. Zo ook in 2009. Het kabinet wil het beleid omtrent de koopzondagen aanscherpen. De verwachting is overigens dat dit pas na de huidige regeringsperiode gaat spelen. Ook de discussie over detailhandelslocaties buiten de binnensteden en de wijken stadsdeelwinkelcentra is een terugkerend fenomeen. De vrijheid die gemeenten hierin hebben gekregen, de hoge huurprijzen op A-locaties, de onbereikbare binnensteden en de schaalvergroting in de detailhandel doen de vraag naar en het aanbod op perifere locaties toenemen. De hiërarchische structuur van winkelcentra vervaagt door de thematische invullingen van winkelcentra.
8.4
SWOT-analyse De detailhandel is een zeer diverse sector. Een SWOT-schema is dan ook niet zomaar op te stellen. Sterke en zwakke punten gelden vaak niet voor de gehele sector, maar voor slechts een deel daarvan. Hetzelfde geldt voor de kansen en bedreigingen. Toch kan gesteld worden dat de detailhandel sterk is in juist die diversiteit en het brede scala aan winkelformules, genres en niveaus, én zeer efficiënt werkt. Minder sterk zijn het innovatievermogen, de vergrijzing onder ondernemers en de bereikbaarheid. Kansen liggen vooral in de vraagzijde van de markt, hoewel de recessie tijdelijk roet in het eten gooit. Bedreigend zijn onder andere de stijgende kosten. tabel 8.14 SWOT-analyse van de detailhandel sterke punten
zwakke punten
- diversiteit in aanbod, prijs- en kwaliteits-
- beperkt innovatievermogen
niveau - differentiatie in winkelformules - toenemende efficiency in bedrijfsprocessen (inkoop, logistiek, marketing)
- vergrijzing en te weinig aandacht voor bedrijfsoverdracht - afnemende bereikbaarheid van locaties in binnensteden
kansen
bedreigingen
- groeiende vraag naar gezondheid, duur-
- plannen voor aanscherping van koopzonda-
zaamheid en milieu
genbeleid
- groei aantal huishoudens
- stijgende exploitatiekosten (o.a. huurprijzen)
- groei van online winkelen
- economische crisis drukt de uitgaven van consumenten - groei webwinkels van niet-retailers
Bron: EIM, 2008.
106
8.5
Strategie De detailhandel is een sector waarin relatief veel kleine bedrijven voorkomen. Kenmerkend voor dit kleinbedrijf is dat het zich vooral bezighoudt met de dag van vandaag en niet zozeer met de dag van morgen. Toch wijkt de sector wat betreft zijn strategische focus en accenten niet veel af van het MKB als totaal. In hun strategie leggen vrijwel alle ondernemers de nadruk op service aan de klanten. Bijna driekwart van de ondernemers legt het accent op kostenbeheersing en de helft op innovatie en marketing. Ten aanzien van de marketing scoort de detailhandel hoger dan het MKB als totaal en dat is logisch gezien het feit dat de detailhandel zijn omzet juist moet hebben van een goede marketing. tabel 8.15 Strategie van MKB-bedrijven in de detailhandel en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
MKB detailhandel (in %)
totaal MKB (in %)
nadruk op innovatie
44
45
nadruk op marketing
60
52
nadruk op kostenbeheersing
74
73
nadruk op service aan klanten
98
96
strategie
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
8.6
Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
C r is is h e eft g e r ing e r e im pa ct op h et M KB in d e d eta i lha nd e l da n o p h et M KB a ls t ota a l 40% van de MKB-bedrijven in de detailhandel is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbedrijf in de detailhandel (10 t/m 99 werkzame personen) is het vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (52% versus 39%). 40% van de bedrijven in het MKB in de detailhandel is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf in de detailhandel heeft iets vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (48% versus 40%).
107
31% van de MKB-bedrijven in de detailhandel is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 44% is het met deze stelling oneens en 25% staat er neutraal tegenover. Hiermee ligt het MKB in de detailhandel in lijn met het MKB als totaal, waarbinnen de corresponderende percentages 31, 45 en 24 bedragen. Op dit punt zijn er ook geen noemenswaardige verschillen tussen het middenbedrijf en het kleinbedrijf in de detailhandel. Aan de ondernemers in het MKB in de detailhandel is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 17% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 83% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,4, wat een tiende hoger is dan het gemiddelde in het MKB als totaal. Uit tabel 8.16 blijkt dat de MKB-bedrijven in de detailhandel het meest getroffen worden door een sterker geworden margedruk en toegenomen concurrentie. Natuurlijk staan deze aspecten niet los van elkaar. tabel 8.16 Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf
gevolg van de crisis en mate
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
waarin dit van toepassing is
detailhandel
detailhandel
detailhandel
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
14
10
14
20
in enige mate van toepassing
38
35
38
30
niet van toepassing
48
55
48
50
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen in sterke mate van toepassing
13
7
12
19
in enige mate van toepassing
34
34
34
30
niet van toepassing
53
59
54
50
weet niet totaal
0
0
0
1
100
100
100
100
vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd 7
3
7
12
in enige mate van toepassing
32
39
32
30
niet van toepassing
61
58
61
56
0
0
0
2
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd in sterke mate van toepassing
8
10
8
13
in enige mate van toepassing
24
28
24
19
niet van toepassing
68
62
68
67
0
0
0
1
100
100
100
100
weet niet totaal
108
gevolg van de crisis en mate
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
waarin dit van toepassing is
detailhandel
detailhandel
detailhandel
totaal MKB
de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd in sterke mate van toepassing
14
21
15
17
in enige mate van toepassing
21
29
21
21
niet van toepassing
65
50
64
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
24
17
24
24
in enige mate van toepassing
37
43
37
29
niet van toepassing
39
40
39
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
27
33
28
28
in enige mate van toepassing
39
40
39
33
niet van toepassing
34
27
33
38
0
0
0
1
100
100
100
100
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders
5
3
5
6
in enige mate van toepassing
39
20
38
22
niet van toepassing
56
77
57
69
in sterke mate van toepassing
weet niet totaal
0
0
0
3
100
100
100
100
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
D e ta i lha n d e l st e lt z ic h g l o ba a l t e ge n de c r is i s t e we e r ov er e enk om st ig h et M KB a ls t ota a l Uit tabel 8.17 blijkt dat het MKB in de detailhandel zich globaal op overeenkomstige wijze als het MKB als totaal tegen de gevolgen van de crisis teweer heeft gesteld. Opvallend is dat de intensiteit van de genomen maatregelen tussen het kleinbedrijf en het middenbedrijf soms aanzienlijk verschilt. Dit zonder dat daar een vast patroon in is te ontdekken: op sommige aspecten scoort het kleinbedrijf hoger dan het middenbedrijf en op andere aspecten is het tegenovergestelde het geval.
109
tabel 8.17 Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB detailhandel in afnemende volgorde van belang)
maatregel die als gevolg van de crisis is ge-
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
totaal
nomen
detailhandel
detailhandel
detailhandel
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen efficiency van het bedrijf verhoogd
49
71
50
40
reclame-uitgaven teruggeschroefd
37
32
36
35
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
33
29
33
32
debiteurenbeleid aangescherpt
29
19
28
39
nieuwe markten opgezocht
27
16
26
33
investeringen uitgesteld
24
32
24
31
prijzen van de producten/diensten verlaagd
21
39
22
26
nieuwe leveranciers gezocht
19
26
20
21
extra reclame gemaakt
14
39
16
15
extra investeringen gedaan
14
23
14
13
kredietmogelijkheden sterker benut
12
23
13
15
nieuw personeel aangetrokken
13
26
13
9
overgestapt naar een andere huisbank
10
3
10
4
de relatie met de huisbankier verstevigd
7
17
7
8
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of afgestoten
5
7
5
8
personeel moeten ontslaan
3
7
3
5
arbeidstijdverkorting aangevraagd
0
3
0**
1
*
Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf.
** Minder dan 0,5%. Bron: EIM, 2009.
8.7 8.7.1
Perspectief I ns pe l en o p dy na m i ek De detailhandel is van plan om in het komende jaar flink in te zetten op de eigen profilering; tweederde van de detaillisten zal daartoe initiatieven ondernemen. Daarnaast zal vooral geïnvesteerd worden in vernieuwing van interne processen en in nieuwe producten. Zie tabel 8.18.
110
tabel 8.18 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de detailhandel en het totale MKB (% van aantal bedrijven)
MKB detailhandel (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
47
47
investeren in vernieuwing interne processen
50
54
7
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
67
66
meer uitgeven aan vernieuwing
25
25
minder uitgeven aan vernieuwing
20
21
risicovolle projecten opzetten
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
De dynamiek in de detailhandel is altijd enorm groot. Ten tijde van dit schrijven is een tweede prijzenoorlog tussen de supermarkten aan de gang, waarbij de 'Euroweken' tegen de 'Hamsterweken' strijden. Tegelijkertijd wordt een strijd geleverd om de winkels van Super de Boer door Jumbo en Schuitema/Plus. Ook doen winkelketens meer en meer op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. AH gaat zich bezighouden met leerwerktrajecten in de achterstandswijken en begint een pilot in Amsterdam en het Leger des Heils begint in samenwerking met V&D een outlet-winkelketen. En zo zijn er nog tal van voorbeelden die aangeven dat de detailhandel niet stil zit. 8.7.2
P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st Wat gaan de jaren 2009 en 2010 brengen? De ondernemers in de detailhandel zijn er niet gerust op: het detaillistenvertrouwen lag in het 2 e kwartaal van 2009 op ongeveer hetzelfde lage niveau als in het 1 e kwartaal. De index bedraagt -29, d.w.z. dat er 29% meer pessimisten dan optimisten zijn. De economische recessie leidt tot minder optimisme, hoewel de daling van het vertrouwen al in 2007 was ingezet1. Deze daling komt overigens overeen met het verloop van het consumentenvertrouwen. Dit daalde in september 2007 fors en ligt sindsdien op een laag peil2. De prognoses laten zien dat het jaar 2009 zwaar zal eindigen. In 2010 zal het volume van de omzet met 2,5% dalen bij een prijsstijging van 0,5%. De werkgelegenheid zal in het komende jaar met 4% dalen. Hiermee zijn de vooruitzichten voor de detailhandel minder gunstig dan die voor het totale MKB.
1
HBD, 2009.
2
CBS, 2009.
111
tabel 8.19 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) detailhandel
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-4,75
-2,50
-7,25
0,00
1,00
0,50
-1,50
0,25
- waardeontwikkeling
-3,75
-2,00
-8,75
0,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-2,00
-4,00
-2,00
-3,25
-32,50
-9,25
-17,75
6,00
omzet - volumeontwikkeling - prijsontwikkeling
winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
112
9
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
Net als in 2008 was 2009 voor de horeca het jaar van het rookverbod en van de financiële crisis. De kleinschalige horeca - met name cafés - ondervond vooral hinder van het rookverbod. De hotels en restaurants in het hogere segment voelden vooral de financiële crisis met teruglopende omzetten. Enerzijds door daling van de bezettingsgraad, anderzijds door daling van de tarieven (dat laatste geldt met name voor de hotels in het hogere segment). De horecasector omvat hotels, restaurants, cafetaria's, lunchrooms, cafés, cateraars en verblijfsrecreatie. In totaal gaat het om 36.000 bedrijven die tezamen goed zijn voor 196.000 voltijdbanen. De omzet over 2008 bedroeg voor de gehele sector € 19 miljard, wat 2% uitmaakt van de totale Nederlandse bruto toegevoegde waarde.
9.1 9.1.1
De sector in cijfers P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en De 36.000 horecabedrijven vormen samen ongeveer 4% van alle Nederlandse bedrijven. De werkgelegenheid binnen deze bedrijven gemeten in fte vormt 3% van de totale Nederlandse werkgelegenheid. Dit percentage geeft echter een vertekend beeld van de betekenis van de sector voor de Nederlandse werkgelegenheid. Het percentage ligt aanzienlijk hoger wanneer gekeken wordt naar het aantal werkzame personen in de branche in verhouding tot de Nederlandse beroepsbevolking. Veel mensen werken er op deeltijdbasis of als seizoenkracht, waardoor 1 fte doorgaans bezet wordt door meerdere werknemers. tabel 9.1
Aandeel van de horecasector in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
4
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
3
omzet
1
exportwaarde
0
bruto toegevoegde waarde
2
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Ook de exportwaarde van '0' die in tabel 9.1 is gegeven, levert een wat vertekend beeld op van de betekenis van de sector voor de Nederlandse uitvoer. De gegeven exportwaarde is een gemiddelde voor een gevarieerde sector, waarin onderdelen zitten die juist een hoge exportwaarde hebben zoals hotels en de verblijfsrecreatie (waaronder toeristische bestemmingen als pretparken en themaparken). 9.1.2
O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or De horecasector is gevarieerd. De verschillende indelingen die er bestaan geven een goed beeld van wat voor typen bedrijven er allemaal onder vallen. Dat geldt
113
met name voor de indeling die brancheorganisatie Horeca Nederland hanteert. Zij hanteert de volgende indeling in zes subsectoren: − drankvoorzienende bedrijven: hieronder vallen de cafés, bars discotheken en zaalbedrijven; − restaurants; − hotels: hieronder vallen zowel de zakelijke als toeristische hotels; − fastservice: hieronder vallen de cafetaria's, grillrooms, lunchrooms, station outlets, fastservice en ijssalons; − toerisme, recreatie, sport en cultuur: deze sector is het breedst en omvat onder meer campings, sportaccommodaties en dagattracties. Deze indeling loopt deels parallel aan de indeling van het CBS. Met deze laatste wordt duidelijk wat de betekenis is van deze subsectoren voor de gehele branche. Zoals in tabel 9.2 weergegeven, vormen de restaurants samen met het fastservicesegment de helft van de Nederlandse horeca in termen van aantal ondernemingen. Deze bedrijven zijn goed voor 45% van de totale werkgelegenheid (in fte's) en realiseren daarmee 40% van de totale omzet in de branche. Wat opvalt in onderstaande cijfers is dat de betrekkelijk kleine subsector van hotels en pensions een buitenproportioneel deel van de totale omzet in de branche genereren. De 2.000 hotels/pensions (2% van alle horecabedrijven) hebben in 2008 circa € 4 miljard aan omzet geboekt (20% van de totale omzet in de branche). tabel 9.2
Omvang en samenstelling van de horecasector in 2008 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
omzet
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
€ miljard
in %
2
7
33
17
4
20
3
7
11
6
1
7
restaurants, cafetaria's etc.
18
50
87
45
7
40
cafés etc.
10
28
36
18
4
19
3
7
28
14
2
13
36
100
196
100
19
100
hotels/pensions vakantiecentra en jeugdherbergen
besloten horeca-inrichting totale sector Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
9.1.3
P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Net als in de meeste andere sectoren behoren de meeste horecabedrijven tot het midden- en kleinbedrijf. De sector telt ongeveer 80 bedrijven met meer dan 100 mensen in dienst; zij vormen nog geen één procent van de gehele sector. De overige 99% (circa 35.000 bedrijven) behoort tot het midden- en kleinbedrijf. In 55% van alle ondernemingen werken niet meer dan twee mensen. Ondanks hun geringe aantal nemen de grote bedrijven een substantieel deel van de werkgelegenheid en omzet voor hun rekening. Zo zijn de tachtig grootste bedrijven goed voor 16% van de werkgelegenheid (31.000 fte's) en goed voor 26% van de omzet (€ 5 miljard).
114
tabel 9.3
Het MKB in de horecasector in 2008
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
35
99
164
84
14
74
exportwaarde (x € miljard)
0
0
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
7
74
aantal ondernemingen per 31-12-2007 (x 1.000) werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard)
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
9.1.4
O mz e ton tw ik k e l in g De verwachtingen ten aanzien van de volumeontwikkeling zijn in de gehele branche negatief. Van een omzetdaling was al sprake in 2008; deze daling zet zich naar verwachting versterkt door in 2009. De daling zal het sterkst zijn onder hotels en pensions. Met name het zakelijke segment heeft de bezettingsgraad zien dalen. Uit onderzoek van Horwath HTL uitgevoerd onder 288 drie-, vier- en vijfsterrenhotels blijkt dat al in 2008 de gemiddelde bezettingsgraad is gedaald van 72,5% (in 2007) tot 68,1 (in 2008). De bezettingsgraad daalde het hardst voor de vijfsterrenhotels. Met name dit segment heeft gemerkt dat grote internationale bedrijven zeer kritisch kijken naar hun uitgaven. Veel van deze bedrijven staan hun personeel het verblijf in een vijfsterrenhotel niet meer toe. Als gevolg hiervan hebben onder meer het Sheraton Amsterdam Airport en HN Amsterdam Centre besloten de vijfde ster te laten vervallen en als viersterrenhotel veder te gaan1. Een onderdeel van de branche dat zich wat omzetontwikkeling onderscheidt van de rest van de branche is dat van de attractieparken. In het najaar van 2009 meldde de vereniging van attractieparken een goed seizoen achter de rug te hebben. Hoewel deze vereniging een afname van het aantal Amerikaanse, Britse en Spaanse bezoekers constateerde, nam het bezoek van Nederlandse gasten toe. Een belangrijke stimulerende factor was het gunstige weer. tabel 9.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de horecasector, 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2008
2009
hotels/pensions
-1,00
-12,00
vakantiecentra en jeugdherbergen
-3,25
1,25
restaurants, cafetaria's etc.
-4,50
-7,00
cafés etc.
-5,00
-9,75
besloten horeca-inrichting
-1,25
-9,00
totaal
-3,25
-8,25
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1
Horwath HTL, september 2009.
115
9.1.5
E xp l o ita t ie b ee l d In 2008 is in de horeca een winst geboekt van 11 procent (winst voor belastingen). Hiermee daalde het rendement met twee procent ten opzichte van 2007. Deze winst voor belastingen is overigens inclusief het inkomen van de eigenaar voor zover het om een eenmanszaak gaat. In tabel 9.5 is een overzicht gegeven van de kostenstructuur in de sector. De brutoproductie verwijst naar de omzet vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde waarde. Het verbruik heeft betrekking op de waarde van de grondstoffen, hulpstoffen en halffabricaten. Wanneer de kostenstructuur van de branche wordt vergeleken met die in andere branches valt op dat de brutomarge vrij hoog is. En hoewel de loonkosten zwaar drukken op het exploitatiebeeld, vallen deze in vergelijking met andere sectoren laag uit. Daar waar de loonkosten in de horeca in 2008 26% van de brutoproductie vormden, ligt dit percentage in bijvoorbeeld de zakelijke dienstverlening rond de 40. tabel 9.5
Exploitatiebeeld van de horecasector in 2008 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
52
bruto toegevoegde waarde
48
bedrijfskosten*
32
- waarvan loonkosten
26
mutatie voorzieningen en bijzondere baten en lasten winst voor belastingen
6 11
* Onder de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
9.2 9.2.1
Dynamiek in de sector B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng In 2007 werden er ongeveer 2.400 horecabedrijven opgericht. Deze jonge bedrijven vormen 6,7 procent van de totale branche. In vergelijking met andere sectoren is dit percentage laag. Over de gehele linie van het Nederlandse bedrijfsleven vormen bedrijven die jonger zijn dan 1 jaar ruim 10 procent van alle bedrijven. Ongeveer een derde van de nieuwe horecabedrijven is overigens opgericht als dochter en komt daarmee voort uit een bestaand bedrijf. Naast de oprichtingen waren er in ditzelfde jaar circa 2.100 bedrijfsopheffingen. In ten minste 300 gevallen ging het om een gedwongen opheffing vanwege faillissement.
116
tabel 9.6
Bedrijvendynamiek in de horecasector, 2007
sector x
totaal MKB
6,7
10,4
- nieuwe dochters
2,3
2,6
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
5,9
5,6
0,9
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) w.v.
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
tabel 9.7
Starters in de horecasector, in 2007
detailhandel aantal starters
2.400
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
1,3
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
3,1
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
42
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
De cijfers met betrekking tot de bedrijvendynamiek passen in het eerder geschetste beeld van de tegenwind die de sector op moment ondervindt. Het achterblijven van nieuwe bedrijfsoprichtingen, de stijging van het aantal opheffingen en faillissementen zullen voortkomen uit de teruglopende omzetten. Dat het aantal bedrijfsoprichtingen ook in betere tijden achterblijft ten opzichte van andere sectoren wordt doorgaans toegeschreven aan de toetredingsbarrières waarmee starters in deze branche worden geconfronteerd.
G r oe i e n k r im p Twintig procent van alle horecaondernemingen is in de periode 2002-2007 gegroeid. De werkgelegenheid (uitgedrukt in fte) was in deze bedrijven in 2007 hoger dan in 2002. Hiermee loopt de horeca iets achter op het algehele midden- en kleinbedrijf, waar bij 22 procent van de bedrijven de werkgelegenheid toenam. In tabel 9.8 is een overzicht gegeven. Opvallend in dit overzicht is het aantal bedrijven dat is gekrompen. Ondanks de tegenwind die de sector al enige tijd ervaart is het aantal krimpende bedrijven beperkt (in vergelijking met het totale Nederlandse MKB).
117
tabel 9.8
Groei en krimp van bedrijven in de horecasector vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in de
% bedrijven in het totale
sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
20
22
gelijkblijvers
61
56
groeikrimpers en overige krimpers
19
23
100
100
groeitype
totaal Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
9.2.2
N e tw e rk vo r m ing Samenwerking wordt over het algemeen gezien als een belangrijke bron en versneller voor product- en dienstontwikkeling. In dit kader staat samenwerking vaak in het teken van kennisuitwisseling. Of dit voor de horeca ook opgaat is de vraag. Veel samenwerking tussen horecaondernemers vindt op lokaal niveau plaats in de vorm van organisatie van publieksevenementen. Op landelijk niveau wordt nogal een samengewerkt (al dan niet met de branchevereniging als initiatiefnemer) ten behoeve van publiekscampagnes. Van alle horecaondernemers zegt bijna een derde wel eens samen te werken en daarbij kennis uit te wisselen (zie tabel 9.9). Zoals gezegd kan hierbij niet worden vastgesteld wat de precieze aard van de samenwerking is. tabel 9.9
Samenwerking in de horecasector
omschrijving
horecasector (in %)
MKB totaal
maakt gebruik van extern netwerk om kennis uit te wisselen
32
42
werkt samen met andere bedrijven of kennisinstellingen
10
29
Bron: Determinanten van bedrijfsprestaties MKB.
9.2.3
I nno va t i e Er bestaan veel innovaties ten behoeve van horecabedrijven. Deze lopen uiteen van gadgets tot aan toepassingen die een meer significante bijdrage leveren aan de verbetering van de bedrijfsvoering of dienstverlening. In de vorige editie van 'Ondernemen in de sectoren' werd in dit kader al stilgestaan bij het digital ordering system (waarbij gasten zelf gerechten kunnen bestellen via een scherm in de eettafel) en My Order waarbij klanten via hun mobiele telefoon hun bestelling kunnen doorgeven. De innovaties die sindsdien zijn gepresenteerd zijn vergelijkbaar. Zoals bijvoorbeeld het nieuwe concept 'Online table'. Dit is een internetapplicatie waarbij mensen thuis via internet een specifieke tafel kunnen reserveren in een restaurant. Ongeveer een derde van de horecabedrijven doet aan innovatie. Zij hebben aangegeven in de afgelopen twee jaar hun dienstverlening vernieuwd te hebben. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze vernieuwing betrekking kan hebben op de invoering van een nieuw concept of systeem (bijvoorbeeld een betalings- of orderingssysteem) dat niet door de ondernemer zelf is ontwikkeld maar door hem is ingekocht. Een oriëntatie op innovaties in de sector leert dat de meeste worden ontwikkeld in andere branche. Het gaat veelal om vernieuwde ICTtoepassingen die met name door ICT-bedrijven zijn bedacht en ontwikkeld.
118
tabel 9.10 Aandeel bedrijven in de horecasector en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2009 (in %)
soort innovatie
horecasector
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
31
30
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
50
44
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
9.3
Dynamiek in de markt
9.3.1
Ga st en In het algemeen geldt dat de totale branche in 2009 te maken heeft met een afname van het aantal gasten. Opmerkelijk is daarbij dat de gasten die zijn blijven komen er niet minder zijn gaan besteden. Dit algemene beeld gaat echter niet op voor alle onderdelen van de branche. Hier wordt kort per onderdeel van de branche de belangrijkste ontwikkeling beschreven: − De hotels en pensions hebben hun aantal gasten het hardst zien afnemen. Dit geldt vooral voor de buitenlandse gasten. Het aantal Nederlandse gasten is in het afgelopen jaar goed op peil gebleven. Zoals eerder in dit hoofdstuk is aangegeven hebben de hotels in het hogere segment het meest last gehad van de crisis. In dit segment heeft men het bezoekersaantal (tevergeefs) op peil proberen te houden met prijsverlagingen. − Voor de verblijfsrecreatie werden de effecten van het economische tij gecompenseerd door een mooie zomer. Het aantal Nederlandse bezoekers steeg, terwijl het aantal buitenlandse bezoekers afnam (met name uit Amerika, Groot-Brittannië, Spanje). − De horecagelegenheden aan zee hebben in 2009 - vanwege het goede weer een beter zomerseizoen gehad dan in 2008. − Restaurants: het aantal restaurants dat aangeeft het aantal klanten te hebben zien dalen, is toegenomen tot 45%1. De bestedingen per klant zijn in de restaurants op peil gebleven.
9.3.2
C o nc ur r ent i e De tegenwind die de branche op dit moment ondervindt, is vooral het gevolg van externe factoren (economische crisis en rookverbod). Minder dan in andere branches het geval is, worden de tegenvallende resultaten toegeschreven aan (een verharde) concurrentie. Aan de ondernemers is gevraagd de mate van concurrentie met andere horecabedrijven te duiden op een schaal van 0 tot 100. Daar waar de gemiddelde score voor het gehele MKB op 48 ligt, scoort de horeca hier 40. Uit de cijfers met betrekking tot concurrentieperceptie zoals in tabel 9.11 gegeven, is vooral af te lezen dat de horeca bovengemiddeld te maken zegt te hebben met de onderhandelingsmacht van leveranciers. Dit gegeven zal vooral ook voortkomen uit de langlopende en omvattende contracten die vaak in het restaurant- en caféwezen worden gesloten met brouwerijen.
1
Horeca Barometer, Periode eerste kwartaal 2009, Synovate/Bedrijfschap Horeca en Catering, april 2009.
119
tabel 9.11 Concurrentieperceptie: MKB in de horecasector en het totale MKB, 2009
horeca
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
40
48
dreiging van toetreders
41
48
dreiging van instituties en wet- en regelgeving
31
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
54
48
onderhandelingsmacht van afnemers
46
49
dreiging van substituten
50
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
9.3.3
B ed r i jf so mg ev i ng De horeca is een sector waar de resultaten in het afgelopen jaar bij uitstek zijn bepaald door externe factoren. Bijna vijftig procent (49%) van alle horecaondernemers die te maken hebben gehad met een omzetdaling, wijt die aan de economische crisis. Daarnaast geeft bijna een derde (29%) aan dat het rookverbod hieraan heeft bijgedragen. Voor de sector van cafés, bars en zalenverhuurbedrijven geeft zelfs meer dan de helft (55%) aan dat het rookverbod geleid heeft tot minder inkomsten. Opvallend is dat horecaondernemers die het afgelopen jaar te maken hebben gehad met een stijging van de omzet, dit vooral toewijzen aan interne veranderingen (veranderingen waarvoor zij zelf verantwoordelijk waren). De volgende oorzaken zijn genoemd1: − andere formule/kaart/aanpak (11%); − betere naamsbekendheid (8%); − bedrijf is in de opbouwfase (7%); − meer feesten, bruiloften e.d. (6%); − promotie en reclame (6%).
9.4
SWOT-analyse De verslechterende marktomstandigheden in de laatste twee jaar hebben een beroep gedaan op de veerkracht van veel horecaondernemers. Dat de branche veerkracht heeft kan in de eerste plaats worden afgeleid uit de werkgelegenheid, die in de meeste horecabedrijven op peil is gebleven. Ruim een vijfde van de ondernemers geeft zelfs aan in het afgelopen jaar gegroeid te zijn. Voorts blijkt de veerkracht uit het relatief beperkt aantal bedrijfsopheffingen (waaronder faillissementen); dit aantal ligt ondanks de economische tegenwind onder het aantal bedrijfsoprichtingen.
1
120
Horeca Barometer, Periode: eerste kwartaal 2009, Synovate, Bedrijfschap Horeca en Catering, april 2009.
In onderstaand schema is een SWOT-analyse gemaakt op basis van de economische basisgegevens uit voorgaande tabellen. tabel 9.12 SWOT-analyse van de horecasector
sterke punten
zwakke punten
− lage bestedingselasticiteit. Ondanks crisis
− hoge prijselasticiteit bij hotels
en teruglopend horecabezoek, zijn de be-
− afhankelijkheid van seizoenen en het weer
stedingen per gast op peil gebleven
− beschikbaarheid goed personeel
− werkgelegenheid is op peil gebleven
− beperkt innovatief vermogen (weinig innovatie met significante betekenis) − relatief weinig startende ondernemers − relatief veel faillissementen
kansen
bedreigingen
− veel ondernemers zagen mogelijkheden om
− economische crisis
omzet op peil te houden door o.a. introduc-
− rookverbod (bedreiging beperkt zich tot cafés)
tie nieuw concept, vernieuwing kaart, cam-
− prijsverlagingen bij hotels
pagnes, e.d. Bron: EIM, 2008.
9.5
Strategie Aan ondernemers is gevraagd welke strategie zij de komende tijd hanteren. De sector is eenduidig. Alle ondernemers geven aan de klant centraal te willen stellen en de nadruk te willen leggen op de service aan klanten. Voorts geeft een substantieel deel (tweederde) aan te gaan letten op de kosten. tabel 9.13 Strategie van MKB-bedrijven in de horeca en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
strategie
MKB sector x (in %)
totaal MKB (in %)
nadruk op innovatie
45
45
nadruk op marketing
44
52
nadruk op kostenbeheersing
66
73
100
96
nadruk op service aan klanten Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
9.6
Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd.
121
De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
C r is is h e eft g ro t er e i mpa c t op d e s ect o r h o re ca , ca te r in g en v er b l i jf sr e c rea t ie da n op h et M K B a ls t ota a l 62% van de MKB-bedrijven in de sector 'horeca, logies en verblijfsrecreatie', vanaf hier in deze paragraaf te noemen 'de sector', is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbedrijf in de sector (10 t/m 99 werkzame personen) is het vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (73% versus 56%). 51% van de bedrijven in de sector is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf heeft iets vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (61% versus 49%). 30% van de MKB-bedrijven in de sector is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 50% is het met deze stelling oneens en 20% staat er neutraal tegenover. De corresponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt verschilt het middenbedrijf in de sector niet veel van het kleinbedrijf. Aan de ondernemers in de sector is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 24% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 76% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,3, wat overeenkomt met het gemiddelde in het MKB als totaal.
S ect o r k a mp t me t f i na nc i e r in gs pr ob l e me n , to eg e nom e n c on cu rr en t ie e n d ruk o p h e t re nd e me nt Uit tabel 9.14 blijkt dat de MKB-bedrijven in de sector - in volgorde van afnemende belangrijkheid - het meest getroffen worden door: − verslechterde mogelijkheden voor financiering van investeringen; − een teruggelopen winstgevendheid; − een heviger concurrentie op de eigen markt; − een sterker geworden margedruk; − een teruggelopen omzet. Vanzelfsprekend bestaat er een sterk verband tussen de teruggelopen winstgevendheid en de aspecten 'margedruk', 'concurrentie' en 'teruggelopen omzet'. Sommige negatieve gevolgen van de crisis worden door het kleinbedrijf in de sector 'horeca, catering en verblijfsrecreatie' even sterk of zelfs nog sterker (overstappen van klanten) ervaren dan door het middenbedrijf. Dat is opvallend, omdat in de andere sectoren het middenbedrijf vrijwel altijd op alle aspecten zwaarder is getroffen dan het kleinbedrijf.
122
tabel 9.14 Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf in de sector horeca, logies en verblijfsrecreatie gevolg van de crisis en mate
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
waarin dit van toepassing is
in de sector
in de sector
in de sector
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
17
27
20
20
in enige mate van toepassing
34
40
36
30
niet van toepassing
49
33
44
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
23
25
24
19
in enige mate van toepassing
28
33
29
30
niet van toepassing
49
42
47
50
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
13
16
14
12
in enige mate van toepassing
31
21
28
30
niet van toepassing
56
63
58
56
0
0
0
2
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
21
17
19
13
in enige mate van toepassing
20
22
21
19
niet van toepassing
59
61
60
67
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
30
30
30
17
in enige mate van toepassing
20
23
21
21
niet van toepassing
50
47
49
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
16
36
22
24
in enige mate van toepassing
21
16
20
29
niet van toepassing
63
48
58
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
18
25
21
28
in enige mate van toepassing
40
40
40
33
niet van toepassing
42
35
39
38
0
0
0
1
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal
123
gevolg van de crisis en mate
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
waarin dit van toepassing is
in de sector
in de sector
in de sector
totaal MKB
veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders 11
1
8
6
6
18
10
22
83
81
82
69
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing in enige mate van toepassing niet van toepassing weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
S ect o r wi jk t a f in re c la m e ge d ra g t en o pz i cht e va n h e t M KB in t ota a l Uit tabel 9.15 blijkt dat de maatregelen die het MKB in de sector in het kader van de crisis genomen heeft, qua intensiteit in hoge mate in lijn liggen met het algemene beeld binnen het MKB. Het meest opvallend is het reclamebeleid. Enerzijds heeft een grotere groep dan in het totale MKB de reclame-uitgaven teruggeschroefd, anderzijds is er ook een grotere groep die juist extra reclame heeft gemaakt. tabel 9.15 Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen in het MKB in de sector horeca, logies en verblijfsrecreatie (in afnemende volgorde van belang) maatregel die als gevolg van de crisis is genomen
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
totaal
sector
sector
sector
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen reclame-uitgaven teruggeschroefd
41
47
43
35
investeringen uitgesteld
40
28
36
31
efficiency van het bedrijf verhoogd
35
35
35
40
debiteurenbeleid aangescherpt
31
29
31
39
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
30
24
28
32
nieuwe markten opgezocht
17
40
24
33
extra reclame gemaakt
20
32
24
15
prijzen van de producten/diensten verlaagd
18
30
22
26
nieuwe leveranciers gezocht
18
27
21
21
extra investeringen gedaan
16
12
15
13
kredietmogelijkheden sterker benut
16
10
14
15
9
33
13
9
11
8
10
8
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of afgestoten
9
6
8
8
personeel moeten ontslaan
3
9
5
5
overgestapt naar een andere huisbank
3
1
3
4
arbeidstijdverkorting aangevraagd
0
1
0
1
nieuw personeel aangetrokken de relatie met de huisbankier verstevigd
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
124
9.7 9.7.1
Perspectief I ns pe l en o p dy na m i ek In het afgelopen jaar hebben horecaondernemers veel nagedacht over manieren om hun omzet en marges op peil te houden. De veranderingen die zij hebben overwogen en eventueel ook hebben doorgevoerd betroffen met name veranderingen binnen de bestaande bedrijfseconomische kaders en binnen het bestaande bedrijfsconcept. Veranderingen betroffen onder meer: het aanpassen van de kaart, het organiseren van een actie (bijvoorbeeld kortingsactie), het uitvoeren van een mailing of andere publiciteitscampagne. Het komende jaar zal dit beeld hetzelfde zijn. Bijna iedere horecaondernemer geeft aan de dienstverlening zodanig te willen aanpassen dat deze beter aansluit op de behoefte van de klanten. Maar daarvoor heeft hij een beperkt budget beschikbaar. De beoogde veranderingen moet daarmee vooral worden gezien als fine tuning. tabel 9.16 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de horecasector en het totale MKB (% van aantal bedrijven)
horecasector (MKB) (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
53
47
investeren in vernieuwing interne processen
55
54
7
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
65
66
meer uitgeven aan vernieuwing
29
25
minder uitgeven aan vernieuwing
25
21
risicovolle projecten opzetten
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
9.7.2
P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De verwachtingen voor 2009 zijn ongunstig. Zoals eerder is aangegeven, verwacht men dat de omzet met 8,25% zal teruglopen ten opzichte van 2008. Binnen de horeca zullen de hotels de grootste daling meemaken. Zoals eerder is aangegeven is de financiële crisis een belangrijke oorzaak van de omzetterugval. Verwacht wordt daarom dat de volumeontwikkeling in de horeca zich parallel ontwikkelt aan het economische herstel. Concreet betekent dit dat de verwachtingen voor 2010 nog wat getemperd zijn, maar minder slecht dan in 2009. Tabel 9.17 geeft een overzicht.
125
tabel 9.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de horecasector en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) horeca
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-8,25
-2,75
-7,25
0,00
2,75
1,75
-1,50
0,25
- waardeontwikkeling
-5,75
-1,00
-8,75
0,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-4,25
-2,75
-2,00
-3,25
winst
-9,00
2,00
-17,75
6,00
omzet - volumeontwikkeling - prijsontwikkeling
Bron: EIM.
126
10 Transport
De transportsector bestaat uit vier deelsectoren: personenvervoer, goederenvervoer over land, goederenvervoer over water en door de lucht en dienstverlening ten behoeve van vervoer. De ondernemingen in de transportsector houden zich bezig met het vervoeren van personen en/of goederen over land (spoor, weg en via pijpleidingen), over water (binnenvaart en zeevaart) en door de lucht (luchtvaart). Vaak vindt dit plaats in opdracht van derden. De deelsector dienstverlening ten behoeve van vervoer bestaat uit een grote verscheidenheid aan ondernemingen, zoals verladers, expediteurs, op- en overslagbedrijven en reisbureaus.
10.1 De sector in cijfers 1 0. 1. 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en In omvang heeft de transportsector maar een beperkt aandeel in het Nederlandse bedrijfsleven (zie tabel 10.1). Toch is de sector van groot belang voor de Nederlandse economie. De ondernemingen vervoeren goederen van de productieplaatsen naar de eindbestemming. Daarnaast speelt de sector een belangrijke rol in de doorvoer van goederen vanuit de lucht- en zeehavens naar het (Europese) achterland. Het aandeel van 6% in de exportwaarde geeft aan dat de sector relatief sterk internationaal georiënteerd is. Nederland heeft een open economie met belangrijke handelspartners in Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. tabel 10.1 Aandeel van de transportsector in het totale bedrijfsleven in 2008
aandeel in % aantal ondernemingen
3
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
6
omzet
5
exportwaarde
6
bruto toegevoegde waarde
5
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 0. 1. 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 10.2 geeft een overzicht van de omvang en samenstelling van de vier deelsectoren. In totaal waren in 2008 ongeveer 24.000 ondernemingen in de transportsector actief, met een gezamenlijke werkgelegenheid van 327.000 arbeidsjaren en een omzet van € 73 miljard. Het personenvervoer is in omvang de kleinste deelsector. Het is een arbeidsintensieve sector, gezien het grotere aandeel in de werkgelegenheid. Het goederenvervoer over land heeft het grootste aandeel (34%) in de werkgelegenheid. In aantal ondernemingen is de deelsector scheep- en luchtvaart verantwoordelijk voor een aandeel van 51%. De omzet van deze deelsector is 'slechts' 18% van de totale omzet in de transportsector. De dienstverlening ten behoeve van het
127
vervoer genereert met een klein aandeel in het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid het grootste deel van de omzet in de totale transportsector. tabel 10.2 Omvang en samenstelling van de sector ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
omzet
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
in € miljard
in %
personenvervoer
2
10
56
17
4
6
goederenvervoer over land
6
25
112
34
26
35
13
51
81
25
13
18
3
14
78
24
30
41
24
100
327
100
73
100
scheep- en luchtvaart dienstverlening t.b.v. vervoer totaal Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 0. 1. 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Van het totaal aantal ondernemingen behoort 99% tot het MKB. Deze bedrijven zorgen gezamenlijk voor iets meer dan de helft (53%) van de werkgelegenheid in de sector. In omzet en bruto toegevoegde waarde zijn de MKB-bedrijven in de transportsector verantwoordelijk voor respectievelijk 48 en 45%. Een klein aantal grote ondernemingen genereert een groot gedeelte van de omzet en de toegevoegde waarde van de hele sector. Ook het aandeel van het MKB in de exportwaarde ligt aanzienlijk lager; een aantal grote ondernemingen vertegenwoordigt het grootste deel (62%) van de exportwaarde en is dus sterk internationaal actief. tabel 10.3 Het MKB in de transportsector in 2008
aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
24
98
172
53
35
48
8
38
11
45
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 0. 1. 4 O mz e ton tw ik k e l in g Over heel 2008 nam de omzet van de transportsector met 1% toe. Alle deelsectoren zagen hun omzet toenemen, maar het goederenvervoer over land kende de grootste toename. Voor 2009 is de verwachting dat vooral het goederenvervoer over land, de scheep- en luchtvaart en de dienstverlening ten behoeve van het vervoer te maken krijgen met een forse afname van de omzet. Alleen het personenvervoer zal naar verwachting een kleine omzetgroei realiseren.
128
tabel 10.4 Volumeontwikkeling van de omzet in de transportsector 2008-2009 (in % van het voorgaande jaar)
2008
2009
personenvervoer
1,25
0,50
goederenvervoer over land
1,50
-10,00
scheep- en luchtvaart
0,75
-13,25
dienstverlening t.b.v. vervoer
1,00
-10,00
totaal
1,00
-10,00
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
P e rs on env e rv oe r In de taxibranche ondervindt men hinder van deregulering en de nieuwe tariefstructuur. In de nieuwe situatie wordt de ritprijs bepaald op basis van een opstaptarief en een tarief per kilometer. Door de drukte op de wegen en het ontstaan van opstoppingen hebben taxiondernemers te maken met tijd die niet in rekening kan worden gebracht. De Rabobank geeft aan dat de opbrengst van een taxirit in de stad daardoor in een jaar tijd met 25% is gedaald1. Volgens ING2 is de laatste jaren een vernieuwingsslag gaande binnen het Nederlandse bussenpark. Oorzaak hiervan is nieuwe wet- en regelgeving die eisen stelt aan de kwaliteit van de bussen. Onder andere vloerverlaging, toepassing van alternatieve brandstoffen en de implementatie van nieuwe informatiesystemen zijn belangrijke oorzaken voor kostprijsverhoging. In het openbaar vervoer ligt de leeftijd van de bussen lager dan de gemiddelde leeftijd van bussen in Nederland, die op dit moment 7 jaar is.
G o ed e re nv er vo e r ov er la n d Het beroepsgoederenvervoer over de weg heeft de afgelopen jaren het meest geprofiteerd van de economie. In 2008 is echter het tekort aan rijdend materieel opgelost en was er een daling van de rendementen3. Vooral grensoverschrijdend vervoer en vervoerders voor bedrijven in de bouw, automotive en industrie en containervervoerders hebben te maken gekregen met een dalende vraag naar vervoer.
S c he e p- e n lu ch tva a rt In 2008 kenden zowel de binnenvaart als de zee- en kustvaart een omzetstijging. In het eerste kwartaal van 2008 waren de omzetten ten opzichte van 2007 respectievelijk 17 en 13% hoger dan in 20074. De luchtvaart kreeg in het tweede kwartaal van 2008 te maken met omzetdalingen. Over heel 2008 nam de omzet met 3 procent af.
1
Rabobank, Cijfers & Trends. Transport en communicatie, 2009.
2
ING, Bussen en de openbaar vervoermarkt, Amsterdam, 2009.
3
Rabobank, Cijfers & Trends. Transport en communicatie, 2009.
4
CBS, Omzet transport in het eerste kwartaal van 2009 fors lager, webmagazine, 6 juli 2009.
129
D i e ns tv er l en i ng t en b eho e ve va n h et v er vo e r De dienstverlening ten behoeve van vervoer kende in 2008 tot het vierde kwartaal omzetstijgingen, maar kreeg in het vierde kwartaal ook te maken met een omzetdaling. Toch groeide het omzetvolume - evenals in 2007 - over het hele jaar het sterkst in deze deelsector.
C r is is ma a t r eg e l en Om de financieel-economische crisis het hoofd te bieden heeft de transportsector de overheid verzocht om maatregelen. De sociale partners in de sector hebben gezamenlijk een noodplan opgesteld met maatregelen bij minder werkaanbod. Het gaat om uitbreiding van de tijd-voor-tijd-regeling, de verplichte opname van atv-dagen en het behoud van pre-pensioenrechten voor chauffeurs die werkloos raken als gevolg van de crisis. Daarnaast bestaat de behoefte aan een mobiliteitscentrum transport. Een dergelijk centrum kan onder andere tijdelijk overbodige werknemers detacheren bij andere bedrijven of overtollig personeel begeleiden naar een nieuwe baan1. Er wordt veel verwacht van sectorbrede samenwerkingsverbanden (verschillende modaliteiten). Een absolute voorwaarde hierbij is dat de samenwerkende bedrijven vertrouwen hebben in elkaar2. Transport en Logistiek Nederland stelt dat horizontale en verticale samenwerking binnen de sector kunnen zorgen voor 20 tot 30 procent milieubesparing. 1 0. 1. 5 E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 10.5 toont het gemiddelde exploitatiebeeld van een bedrijf in de transportsector. Veertig procent van de brutoproductie bestaat uit bruto toegevoegde waarde. Het overgrote deel hiervan gaat op aan bedrijfskosten, waardoor er slechts 7% van de brutoproductie overblijft als winst voor belastingen. Hieruit moeten in geval van bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid ook de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden nog betaald worden. tabel 10.5 Exploitatiebeeld van de transportsector in 2008
in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
60
bruto toegevoegde waarde
40
bedrijfskosten
34
waarvan:
27
− loonkosten winst voor belastingen Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
130
1
TLN, Ontslagen voorkomen, Transport & Logistiek 8 januari 2009, pp. 19.
2
TLN, Samenwerking in tijden van recessie: Lust of Last?, Transport & Logistiek 19 maart 2009, pp. 24-27.
7
De dieselprijs is in 2008 eerst fors gestegen om vervolgens na juli weer te dalen. Gemiddeld over het jaar was de diesel in 2008 17,4% duurder dan in 20071. Naast de stijging van de brandstofprijzen is de Motorrijtuigenbelasting aanzienlijk verhoogd. Per 1 januari 2008 zijn de tarieven aangepast aan de door de overheid vastgestelde inflatiecorrectie (1,5%) en per 1 februari 2008 zijn de tarieven met gemiddeld 7,2% verhoogd. De gemiddelde stijging ten opzichte van 2007 kwam hiermee op 8,2%. De loonkosten zijn gemiddeld met 3,2% toegenomen en de afschrijvingskosten met gemiddeld 3,6%2. Voor de binnenvaart geldt dat de brandstofkosten over 2008 met 27,7% gestegen zijn ten opzichte van 2007. Ook in deze deelsector werd de stijging in de eerste helft van het jaar veroorzaakt, waarna de gasolieprijs door de slechte economische vooruitzichten gedaald zijn.
10.2 Dynamiek in de sector 1 0. 2. 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De bedrijvendynamiek in de sectoren wordt in de eerste plaats bepaald door het aantal gestarte en opgeheven ondernemingen. Hieronder wordt per deelsector op de dynamiek ingegaan.
P e rs on env e rv oe r In het personenvervoer kende de taxibranche sinds de deregulering in 2000 aanvankelijk een sterke groei van het aantal geregistreerde bedrijven. Inmiddels loopt het aantal taxibedrijven al een aantal jaren terug. Het kabinet heeft ingezet op een klantgericht taxivervoer. Om dit te bereiken moest de taxibranche dynamischer en concurrerender worden. In 2008 stonden er bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer 35.710 Nederlandse taxi's geregistreerd. Vanuit de branche en de politiek zijn klachten en vragen gekomen over het vervoer door buitenlandse (met name Duitse) taxi's op Nederlands grondgebied, wat oneerlijke concurrentie tot gevolg zou hebben. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat actie ondernomen richting de Duitse overheid en brancheorganisatie3.
G o ed e re nv er vo e r ov er la n d Het aantal faillissementen in de transportsector is in 2008 sterk gestegen (zie figuur 10.1). In 2007 gingen nog 69 vergunninghouders van de NIWO failliet, in 2008 waren dat er 894. Opvallend is het verloop van het aantal faillissementen gedurende het jaar. In het eerste kwartaal van 2008 lag het aantal faillissementen (11) nog ver beneden het aantal (23) in het eerste kwartaal van 2007. In alle andere kwartalen lag het aantal faillissementen in 2008 hoger dan in 2007.
1
TLN, Dieselprijs in 2008: Weer hoger, Transport & Logistiek 22 januari 2009.
2
Mars, W., Ontwikkeling kostenniveau binnenlands vrachtautovervoer in 2008 en 2009. Geactualiseerde raming december 2008, NEA, Zoetermeer, december 2008.
3
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Jaarverslag 2008, 2009.
4
NIWO, Meer faillissementen in het wegvervoer in 2008, 2009.
131
Per saldo is het aantal transportbedrijven met een vergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg toegenomen met 158. Dit wordt vooral verklaard door het eerste halfjaar van 2008 toen er een gebrek aan transportcapaciteit bestond en men nog goede mogelijkheden zag om een bedrijf te starten. Het aantal Nederlandse wegvervoerbedrijven komt hiermee op 12.256 waarvan er 10.083 een Europese vergunning hebben voor grensoverschrijdend vervoer1. figuur 10.1
Ontwikkeling van het aantal faillissementen
180
160
140
38
120 23 4e kwartaal
31
100
3e kwartaal
36
26
2e kwartaal
80 29 25
60
38
29
15 14
40
26
28
46 23
22
11
0 2004
20
17 47
20
1e kwartaal
2005
2006
2007
2008
Bron: NIWO.
S c he e p- e n lu ch tva a rt In de binnenvaart is sprake van schaalvergroting zowel qua schepen als qua bedrijven. De binnenvaart bestaat uit 3.650 bedrijven die gezamenlijk 6.500 schepen onder Nederlandse vlag bezitten. Ongeveer 90% van de schepen is het eigendom van zelfstandige schippers. De overige 10% is van een rederij. Het vervoeraandeel van de binnenvaart op basis van tonnage bedraagt 30,5% ten opzichte van modaliteiten als de weg en het spoor2. Door de investeringsgolf die de afgelopen jaren in de binnenvaart heeft plaatsgehad kan overcapaciteit ontstaan. Daarbij komt de afnemende vraag naar vervoerscapaciteit door de afgenomen vervoersstromen als gevolg van de economische crisis. Deze ontwikkelingen dragen bij aan grotere concurrentie, waardoor er soms onder de kostprijs gevaren wordt3. Samenwerking wordt gezien als mogelijkheid om de marktmacht van de binnenschippers enigszins te vergroten. In 2008 waren in de luchtvaartbranche 245 bedrijven actief. De totale luchtvloot in Nederland is 2.742 luchtvaartuigen groot. Ten opzichte van 2007 is dit een
132
1
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Jaarverslag 2008, 2009.
2
Bureau Voorlichting Binnenvaart, Waardevol transport. De toekomst van het goederenvervoer en de binnenvaart in Europa 2010-2011, 2009.
3
Rabobank, Cijfers & Trends. Binnenvaart, 2009.
toename van 2,4%. Ongeveer 80% van de luchtvloot bestaat uit vleugelvliegtuigen, 3% uit hefschroefvliegtuigen en 17% uit ballonvaartuigen1.
D i e ns tv er l en i ng t en b eho e ve va n h et v er vo e r De dienstverlening ten behoeve van het vervoer is gegroeid van 6.665 in 2007 naar 6.845 bedrijven in 2008 (+3%). Uit onderzoek van vakblad Logistiek blijkt dat schaalvergroting een belangrijke trend is onder logistieke dienstverleners2. Bijna de helft van de bedrijven geeft aan dat zij de mogelijkheden van schaalvergroting verkennen. 1 0. 2. 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De transportsector heeft een groot aantal kleine bedrijven. Het ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf is 82% (zie tabel 10.6). Slechts 18% van de ondernemingen behoort dus tot het midden- en grootbedrijf. Zij zorgen gezamenlijk voor 52% van de omzet en 47% van de werkgelegenheid in de sector. De gemiddelde omzet per onderneming is in 2008 aanzienlijk gestegen tot € 3 miljoen (2007: € 2,6 miljoen). Gemiddeld hebben de ondernemingen een omvang van 13 arbeidsjaren. tabel 10.6 Indicatoren van schaalgrootte in de transportsector in 2008
transportsector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
13
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
3,0
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
82
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
52
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
47
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Transport en Logistiek Nederland stelt dat samengaan of samenwerken goede antwoorden kunnen zijn op de dalende rendementen. Op dit moment wordt er in de sector vooral samengewerkt op het terrein van opslag en distributie3. Het leveren van maatwerk en partnership met de opdrachtgevers kunnen transportbedrijven helpen om dalende rendementen tegen te gaan en de economische crisis te overleven. In de binnenvaart ziet ABN de mogelijkheid om door middel van schaalvergroting en het vormen van samenwerkingsverbanden de transportkosten te verlagen. Doordat er meer schepen per ondernemer en daarnaast grotere schepen komen, dreigt er overcapaciteit. Als op de lange termijn de economie en daarmee de vraag naar transport weer aan zal trekken zal de overcapaciteit een drukkend effect kunnen hebben op de tarieven4.
1
Rabobank, Cijfers & Trends. Binnenvaart, 2009.
2
Logistiek, TNO en NDL/HDC, Logistieke Top 2008: Schaalvergroting is trend, www.logistiek.nl, 2008.
3
Transport en Logistiek Nederland, Transport & Logistiek, 25 juni 2009, pp. 10.
4
ABN AMRO, Visie op de Sectoren. Transport en Logistiek. Binnenvaart, 2009.
133
1 0. 2. 3 I nno va t i e Innovaties van bedrijven kunnen op verschillende terreinen plaatsvinden. Er kunnen nieuwe producten en/of diensten aan de klanten worden aangeboden. Het percentage bedrijven in de transportsector dat een dergelijke innovatie gedaan heeft, blijft met 16% achter bij het percentage van het totale Nederlandse MKB (zie tabel 10.7). Ook het percentage bedrijven met producten en/of diensten die nieuw zijn voor de bedrijfstak ligt lager dan gemiddeld. Een derde vorm van innoveren, is het vernieuwen of verbeteren van de interne bedrijfsprocessen. Ook op dit terrein scoort de transportsector met 37% lager dan gemiddeld in het totale MKB. tabel 10.7 Aandeel bedrijven in de transportsector en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2008 (in %)
soort innovatie percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
MKB transportsector
totaal MKB
16
30
6
14
37
44
percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor de bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
De Commissie Van Laarhoven roept de Nederlandse logistieke sector op om te innoveren en op die manier de Nederlandse logistieke regiefunctie te versterken1. De commissie stelt dat Nederland de concurrentie met andere Europese landen op innovatiekracht kan winnen. Dit vereist wel een sectorbrede inspanning en een actieve overheid. Transport en Logistiek Nederland denkt dat uit de activiteiten van de Commissie Van Laarhoven concrete innovaties zullen voortvloeien. Voorbeelden die genoemd worden zijn een Logistiek Topinstituut in Breda en het 'cross chain control centre' ('4C'). Het idee is dat een logistieke verkeerstoren de logistieke ketens van verschillende verladers organiseert en regisseert, om zo een efficiencyverbetering te realiseren2.
10.3 Dynamiek in de markt 1 0. 3. 1 A f ne me r s De eerste drie kwartalen van 2008 waren voor de transportsector positief, maar in het vierde kwartaal van 2008 kregen de eerste bedrijven met de crisis te maken. De Nederlandse transportsector is inmiddels hard geraakt door de recessie en teruglopende internationale vervoersstromen.
134
1
Commissie Van Laarhoven, Naar een vitaler supply chain door krachtige innovatie. Eindrapportage Commissie van Laarhoven, 2006.
2
TLN, Anticiperen op toekomst. Samengaan en samenwerken als antwoord op dalende rendementen, Transport & Logistiek, 25 juni 2009.
P e rs on env e rv oe r De Taskforce Toekomstvisie Taxi heeft een aantal adviezen geformuleerd om de situatie in de (straat)taximarkt te verbeteren. Naar aanleiding hiervan heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een pakket maatregelen opgesteld onder andere om klanten van taxibedrijven een betrouwbaar en betaalbaar product geleverd te laten krijgen. Bij het voorgestelde tariefsysteem wordt de ritprijs bepaald op basis van een opstaptarief, de gereden kilometers en de tijdsduur van de rit. Voorwaarde is wel dat de gemiddelde prijs voor de klant niet hoger wordt en dat de klant na de rit een gespecificeerde bon krijgt1. Ook komt er een onafhankelijk landelijk meldpunt voor klachten. De Rabobank ziet vooral kansen voor taxivervoer in het voor- en natraject van reizigers met het openbaar vervoer. Het openbaar vervoer richt zich immers met name op de zogenoemde dikke stromen. Onrendabele trein- en busstations worden opgeheven of het aantal opstapmogelijkheden wordt verminderd. Voor afnemers zal deze ontwikkeling het openbaar vervoer een slechter alternatief doen zijn ten opzichte van de auto. Daarnaast biedt het (regio)taxi's kansen om de reiziger voor de deur op te halen of af te leveren.
G o ed e re nv er vo e r De afnemers van het goederenvervoer en de logistieke dienstverlening bevinden zich in de gehele productieketen. Zowel grondstoffen als halffabricaten en eindproducten worden door de bedrijven in deze deelsectoren vervoerd en opgeslagen. Belangrijke afnemers bevinden zich in de sectoren bouw, industrie en de groot- en detailhandel. De belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot de afnemers in de verschillende sectoren zullen behandeld worden.
O ve r la nd De transport- en logistieke sector is vroegcyclisch. Voor het goederenvervoer over land oefent met name het verladend bedrijfsleven de vraag naar transport uit. In 2008 kreeg de sector te maken met een terugval in de vervoersstromen. Afnemers in sectoren als de industrie, de automotive en de bouw merkten de effecten van de economische crisis. Belangrijk gevolg is dat de tarieven onder druk komen. Daarnaast beschouwen veel opdrachtgevers het transport als een commodity. − Eerste uitkomsten ecocombi positief: In verschillende landen lopen tests met ecocombi's om de effecten van grote vrachtwagens op de verkeersveiligheid, productiviteit en het milieu te testen. In Nederland rijden op dit moment zo'n 200 ecocombi's. Onderzoek van de Universiteit van Leuven naar de effecten van ecocombi's binnen Europa heeft uitgewezen dat de inzet ervan de Europese burgers jaarlijks 24 tot 29 miljard euro kan opleveren. TLN en de EVO hopen dat de uitkomsten van het rapport er mede voor zorgen dat EU-richtlijn met betrekking tot maten en gewichten van vrachtwagens wordt aangepast. Hierdoor zou grensoverschrijdend vervoer naar andere EU lidstaten mogelijk worden.
1
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Huizinga scherpt regels straattaxi aan, nieuwsbericht 9 juli 2009.
135
− Ladingdiefstal neemt af: Het aantal aangiften van diefstal van voertuigen met lading en van diefstal alleen lading is in 2008 gedaald met respectievelijk 6,4% en 11,9% ten opzichte van 2007. De Inspectie Verkeer en Waterstaat noemt als mogelijke verklaring de inzet van een lokvrachtauto en de toegenomen aandacht voor lading- en voertuigdiefstal. De daling zet zich echter niet voort in 2009. In het eerste kwartaal is het aantal diefstallen van zowel voertuigen als ladingen met ongeveer 40% toegenomen ten opzichte van het eerste kwartaal van 20081. TLN en de EVO willen dat de politiek actie onderneemt om deze stijging aan te pakken. Het is waarschijnlijk dat de recessie bijdraagt aan de toename van ladingdiefstal. Andere maatregelen die genomen kunnen worden om de veiligheid te verbeteren, zijn het aanleggen van beveiligde parkeerplaatsen en het opzetten van een landelijk team om criminelen op te sporen2.
O ve r wa t e r De grootste segmenten in de binnenvaart zijn de droge bulkvaart, de containervaart, de natte bulkvaart en de sleep- en duwvaart. Belangrijke afnemers van de binnenvaart zijn te vinden in de agrarische sector (granen), de bouw (zand, grind en andere droge bulk), de chemische industrie (olie en andere natte bulk) en de groot- en detailhandel (containers met consumptiegoederen). Door dalende bedrijvigheid in een aantal sectoren en een afname van de wereldhandel krimpt het ladingaanbod. De vraag naar vervoer is in de binnenvaart erg afhankelijk van de bedrijvigheid in de zeehavens. In de eerste helft van 2008 groeide de vraag mee met de economie. In het najaar is het ladingaanbod snel gedaald3. De Rabobank verwacht dat door de afnemende vraag en de dalende vrachtprijzen 2009 een moeilijk jaar zal worden. Mogelijk kan de binnenvaart wel meer dan het goederenvervoer over de weg profiteren van de gedaalde brandstofprijzen4.
D o or d e luc ht In de luchtvaart was in 2008 sprake van een daling van het aantal vluchten van 1,2% ten opzichte van 2007: het aantal passagiers daalde met 0,2% en het goederenvervoer met 2,7%. Het postvervoer kreeg in 2008 te maken met een daling van 15,2% ten opzichte van het jaar ervoor. Het luchtvrachtvervoer is met name fors afgenomen in de tweede helft van 2008. De eerste 5 maanden lag het vervoerde gewicht nog hoger dan in 2007, daarna was sprake van een lichte krimp, waarna het in september fors afnam. Belangrijkste luchtvrachtpartners waren de Verenigde Staten (VS), China en Kenia. Het luchtvrachtvervoer van en naar de VS daalde 16%, van en naar China steeg het met 10% en van en naar Kenia steeg het luchtvrachtvervoer over het hele jaar met 12%. Het passagiersvervoer kreeg behalve met de economische crisis te maken met de invoering van de ticketbelasting per 1 juli 2008. Tot en met juli
136
1
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Veiligheidsbalans 2008. Ontwikkeling 1999-2008, juli 2009.
2
Transport en Logistiek Nederland, Ladingdiefstal neemt fors toe, Transport & Logistiek, 25 juni 2009.
3
ABN AMRO, Visie op de sectoren. Transport en Logistiek. Binnenvaart, 2009.
4
Rabobank, Cijfers & Trends. Binnenvaart, 2009.
steeg het aantal passagiers, maar vanaf augustus zette de daling in1. Per 1 juli 2009 is de ticketbelasting (vliegtaks) weer afgeschaft. Naar schatting zijn vorig jaar zo'n 800.000 passagiers minder passagiers vanuit Nederland vertrokken, maar omdat zij kozen voor een luchthaven net over de grens bleek het milieueffect gering2.
D i e ns tv er l en i ng t en b eho e ve va n v e rvo e r De afname van de wereldhandel en de als gevolg daarvan dalende vervoerstromen hebben ook gevolgen voor de dienstverlening ten behoeve van het vervoer. De crisis wordt als minder ernstig ervaren in logistieke activiteiten als warehousing en value added logistics of value added services3. Het aanbieden van onderscheidende dienstverlening en het voordeel van expediteurs dat zij geen grote investeringen in bedrijfsmiddelen hoeven terug te verdienen, maakt dat deze deelsector beter bestand is tegen de verslechterde omstandigheden. 1 0. 3. 2 C o nc ur r ent i e De ondernemers in de transportsector ervaren een iets grotere concurrentie van bestaande aanbieders dan gemiddeld in het MKB. Met name het personenvervoer kent hevige onderlinge concurrentie door deregulering van de taximarkt en de aanbestedingstrajecten voor het openbaar vervoer. In het vervoer over land krijgen ondernemingen te maken met concurrentie vanuit nieuwe Oost-Europese lidstaten. De arbeidskosten zijn verantwoordelijk voor de grootste verschillen tussen de kosten voor vervoer. Hoewel de lonen in landen als Polen en Tsjechië de afgelopen jaren hoger geworden zijn, bestaan er nog steeds behoorlijke verschillen met West-Europese landen. De in 2007 toegetreden landen Bulgarije en Roemenië kennen nog lagere loonkosten. De verwachting is dat door de toenemende welvaart in Oost-Europa de verschillen tussen de landen steeds kleiner zullen worden, al zal dit nog wel een aantal jaren in beslag nemen. Het gaat in de sector om een vrij homogeen product waardoor leveranciers en afnemers een grote keuze hebben tussen verschillende aanbieders. De onderhandelingsmacht van leveranciers ligt in alle deelsectoren iets hoger dan gemiddeld in het totale MKB. Onderhandelingsmacht van afnemers ligt met name in het personenvervoer en het goederenvervoer over land relatief hoog.
1
Centraal Bureau voor de Statistiek, Luchtvervoer in de tweede helft van 2008 sterk afgenomen, artikel, 29 juni 2009.
2
Het Parool, Vliegtaks wordt weer afgeschaft, 25 maart 2009.
3
Lange, F. van, Logistieke top zoekt naar unieke dienstverlening, www.logistiek.nl, 2009.
137
tabel 10.8 Concurrentieperceptie in de transportsector en in het totale MKB, 2008
MKB transportsector*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
51
48
dreiging van toetreders
49
48
dreiging van instituties en wet- en regelgeving
30
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
52
48
onderhandelingsmacht van afnemers
57
49
dreiging van substituten
40
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1 0. 3. 3 W e t- en r eg e lg ev i ng De Taskforce Toekomstvisie Taxi heeft een aantal aanbevelingen voor vermindering van de regeldruk in de taxisector gedaan. Zo adviseert zij om de ondernemersvergunning af te schaffen omdat vooral kleine ondernemers belemmeringen ervaren en de vergunning geen zekerheid geeft over de diensten die verleend worden. Daarnaast zou er onderzoek gedaan moeten worden naar de rij- en rusttijdenwet die in Nederland ook voor taxichauffeurs geldt. Internationaal wordt de taxiondernemer hiervoor vrijgesteld met het afwijkende werkpatroon ten opzichte van vrachtwagen- en touringcarchauffeurs als voornaamste verklaring1. Het pakket van maatregelen dat is opgesteld om de straattaxi in Nederland betrouwbaar en betaalbaar te maken, heeft ook op het gebied van wet- en regelgeving gevolgen. Gemeenten krijgen meer bevoegdheden met betrekking tot de eisen die zij mogen stellen aan de lokale opstapmarkt. Daarbij kunnen zij gebruik maken van de informatie die door het nieuwe klachtenmeldpunt wordt aangeleverd. Chauffeurs krijgen een vervoersplicht en mogen ritten dus niet langer weigeren. Daarnaast wordt hun vakbekwaamheid niet langer geregeld door de ondernemingsvergunning, maar in de CAO Taxi vastgelegd2. Al een aantal jaren zijn er plannen om kilometerheffing in Nederland in te voeren. In 2007 is het besluit genomen om in 2011 de kilometerprijs in Nederland in te voeren. Het wetsvoorstel laat echter nog even op zich wachten, maar de grote lijnen liggen inmiddels vast. Vaste voertuigbelastingen zullen in de loop van de tijd vervangen worden door bedragen per kilometer. Afhankelijk van de voertuigkenmerken en de milieuklasse wordt een basistarief in rekening gebracht. Daarbovenop komt een spitstarief. Door de invoering van het systeem hoopt men de files te verminderen, wat de transportsector kosten zal besparen. Het geïnde geld wordt voor verbetering van de infrastructuur gebruikt3.
138
1
Taskforce Toekomstvisie Taxi, Toekomst voor de Taxi. Rapport van de Taskforce Toekomstvisie Taxi, onder voorzitterschap van prof. dr. Hugo. B. Roos, EO Economisch Onderzoek, 2008.
2
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Huizinga scherpt regels straattaxi aan, nieuwsbericht 9 juli 2009.
3
Transport en Logistiek Nederland, Binnenkort meer duidelijk. Kilometerprijs in Nederland komt weer een stap dichterbij, Transport & Logistiek, 19 maart 2009.
Het aantal overtredingen van de rij- en rusttijdenwet in het goederenvervoer over de weg is in 2008 een stuk hoger uitgekomen (29%) dan in 2007 (24%) en in 2006 (21%)1. De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) verklaart de toename door de komst van de digitale tachograaf die per 1 mei 2006 voor nieuwe voertuigen verplicht werd. Hierdoor worden overtredingen beter inzichtelijk bij controles. Toenemende fraude met de digitale tachograaf zal in 2009 verder aandacht krijgen van het IVW. De uitvoering en handhaving van de rij- en rusttijdenwet zorgde in sommige gevallen voor onevenredig hoge boetes2. Het IVW heeft hierom het initiatief genomen tot oprichting van een Europees meldpunt.
10.4 SWOT-analyse Tabel 10.9 toont een overzicht van de sterke en zwakke punten en de kansen en bedreigingen van de transportsector. Een sterk punt van de sector is de goede internationale positie en reputatie. De geleverde dienstverlening is van goede kwaliteit. Daarnaast heeft Nederland een goede geografische ligging: de ligging aan open water, de goede achterlandverbindingen en mainports als de Rotterdamse haven en Schiphol zorgen voor een goede infrastructuur. Lage rendementen vormen al lange tijd een zwakte van de transportsector. Door de economische crisis is de druk op de prijzen en rendementen toegenomen. In verhouding tot andere (Oost-Europese) landen heeft de sector te maken met hoge loonkosten. Er is pas relatief laat geïnvesteerd in automatisering en ICT. Het innovatief vermogen van de transportsector blijft achter bij dat van het totale Nederlandse bedrijfsleven. Innovatie een aanpassingsvermogen zijn vooral in deze tijd belangrijk. De sector moet kunnen inspelen op de veranderingen in de markt en meerwaarde bieden aan klanten. tabel 10.9 SWOT-analyse van de transportsector sterke punten
zwakke punten
− goede internationale positie en reputatie
− lage rendementen
− goed vestigingsklimaat (zee- en luchtha-
− hoge loonkosten
vens, open water, distributienetten) − geografische ligging: goede verbindingen
− beperkt innovatief vermogen − (dreigende) overcapaciteit
met het achterland − belangrijke sector van de economie − goede kwaliteit van de dienstverlening kansen
bedreigingen
− uitbreiding van de EU
− financieel-economische crisis
− verplaatsing van productie naar lagelonen-
− concurrentie van tot de EU toegetreden
landen zorgt voor toenemende vraag naar transport − nichemarkten van maatoplossingen en ho-
Oost-Europese landen − geografische ligging ten opzichte van de uitgebreide EU is relatief verslechterd
gere toegevoegde waarde − intermodaal transport Bron: EIM, 2009.
1
Inspectie Verkeer en Waterstaat, Jaarverslag 2008, 2009.
2
Transport en Logistiek Nederland, Onredelijke boetes rij- en rusttijden, 2008.
139
De uitbreiding van de Europese Unie en de verplaatsing van productie naar lagelonenlanden bieden de transportsector kansen. De vraag naar vervoer zal hierdoor toenemen. Het bieden van maatoplossingen voor uitzonderlijk vervoer biedt goede mogelijkheden om de rendementen in de sector te verhogen. De verschillende vervoersmodaliteiten zouden nog beter met elkaar kunnen samenwerken. De onderlinge concurrentie kan hiermee verminderd worden. Grote bedreiging is de financieel-economische crisis die de vraag naar vervoer aanzienlijk heeft doen afnemen. Het gevaar is dat veel personeel de sector verlaat waardoor op het moment dat de economie weer aantrekt een tekort aan geschikte arbeidskrachten zal ontstaan. De concurrentie met de lage lonen van de toegetreden Oost-Europese landen vormt een andere bedreiging.
10.5 Strategie Ruim een derde van de MKB-bedrijven geeft aan dat zij de beschikking heeft over een schriftelijke strategie of ondernemingsplan. Hiermee scoren zij op een vergelijkbaar niveau met de rest van het MKB. De nadruk in de strategie komt vooral te liggen op service aan de klanten, omdat dit een belangrijk middel is om zich te onderscheiden van andere bedrijven in de sector. Daarnaast zijn ook meer bedrijven in de transportsector dan gemiddeld in het totale MKB, die de nadruk leggen op kostenbeheersing. Op marketingactiviteiten om de verkoopprestaties te verbeteren en op vernieuwing van producten, diensten en/of bedrijfsprocessen (innovatie) wordt minder dan gemiddeld nadruk gelegd. tabel 10.10
Strategie van MKB-bedrijven in de transportsector en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
MKB transport-
totaal MKB
sector (in %)
(in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
34
37
nadruk op innovatie
42
45
nadruk op marketing
40
52
nadruk op kostenbeheersing
81
73
nadruk op service aan klanten
96
96
strategie
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
10.6 Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
140
C r is is h e eft v ee l g r ot ere im pa ct o p h et M KB in d e tra ns po rt se ct or da n o p h et M KB a ls to ta a l 73% van de MKB-bedrijven in de transportsector is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbedrijf in de transportsector (10 t/m 99 werkzame personen) is het iets vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (76% versus 71%). 69% van de bedrijven in het MKB in de transportsector is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf in de transportsector heeft vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (79% versus 66%). 23% van de MKB-bedrijven in het transport is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 57% is het met deze stelling oneens en 20% staat er neutraal tegenover. De corresponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt verschilt het middenbedrijf in de transportsector niet noemenswaard van het kleinbedrijf. Aan de ondernemers in het MKB in de transportsector is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 38% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 62% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 5,7, wat veruit het laagste is van alle sectoren binnen het MKB (gemiddelde score totale MKB: 6,3). Uit tabel 10.11 blijkt dat de MKB-bedrijven in de transportsector - in volgorde van afnemende belangrijkheid - het meest getroffen worden door: − een sterker geworden margedruk; − een heviger geworden concurrentie; − een teruggelopen omzet; − een teruggelopen winstgevendheid. Vanzelfsprekend bestaat er een sterk verband tussen de teruggelopen winstgevendheid en de aspecten 'margedruk' en 'teruggelopen omzet'. Ook mag worden aangenomen dat de heviger geworden concurrentie tot margedruk heeft geleid. Het zijn ook precies deze vier gevolgen van de crisis die door het MKB in de transportsector beduidend sterker worden ervaren dan door het MKB als totaal. Wat verder opvalt is, dat op een na alle negatieve gevolgen van de crisis sterker worden ervaren door het middenbedrijf in de transportsector dan door het kleinbedrijf.
141
tabel 10.11
Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
transport
transport
transport
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
41
42
41
20
in enige mate van toepassing
41
29
39
30
niet van toepassing
18
29
20
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
36
41
37
19
in enige mate van toepassing
38
32
37
30
niet van toepassing
26
27
26
50
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
18
21
19
12
in enige mate van toepassing
35
40
36
30
niet van toepassing
47
39
45
56
0
0
0
2
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
13
18
14
13
in enige mate van toepassing
29
32
30
19
niet van toepassing
58
50
56
67
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
22
23
23
17
in enige mate van toepassing
21
38
25
21
niet van toepassing
57
39
52
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
40
54
44
24
in enige mate van toepassing
32
21
29
29
niet van toepassing
28
25
27
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
43
49
44
28
in enige mate van toepassing
33
38
34
33
niet van toepassing
24
13
22
38
0
0
0
1
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal
142
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
transport
transport
transport
totaal MKB
veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders 9
1
7
6
in enige mate van toepassing
23
31
25
22
niet van toepassing
68
68
68
69
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
T ra n sp o rts ec to r st e lt z ic h v a n a l l e M KB -s ec to re n he t st e rk st t eg en de c r is i s te w ee r ; h et m i d de n be d r i jf i s n og be du i de n d a ct i ev er da n h e t k l e in be d r i jf Uit tabel 10.12 blijkt dat het MKB in de transportsector, als sector die waarschijnlijk het zwaarste door de crisis getroffen is, zich tegen de gevolgen daarvan ook bovengemiddeld teweer heeft gesteld (zelfs het sterkst van alle sectoren). Het totaal van maatregelen oogt als een evenwichtige mix van defensieve en offensieve acties. Ook binnen een aspect, bijvoorbeeld het personeelsbeleid, is te zien dat positieve (personeel aannemen) en negatieve acties (personeel ontslaan) naast elkaar voorkomen. Het veel zwaarder dan het kleinbedrijf getroffen middenbedrijf heeft ook vaker acties ondernomen dan het kleinbedrijf in de transportsector.
143
tabel 10.12
Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB transportsector in afnemende volgorde van belang)
maatregel die als gevolg van de crisis is genomen
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
totaal
transport
transport
transport
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen debiteurenbeleid aangescherpt
53
72
58
39
efficiency van het bedrijf verhoogd
44
73
52
40
nieuwe markten opgezocht
47
55
49
33
investeringen uitgesteld
39
57
43
31
reclame-uitgaven teruggeschroefd
36
45
38
35
prijzen van de producten/diensten verlaagd
30
51
35
26
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
30
40
33
32
nieuwe leveranciers gezocht
31
34
32
21
kredietmogelijkheden sterker benut
20
26
21
15
de relatie met de huisbankier verstevigd
14
24
17
8
nieuw personeel aangetrokken
13
26
16
9
extra reclame gemaakt
16
9
14
15
personeel moeten ontslaan
11
16
13
5
extra investeringen gedaan
11
12
12
13
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of afgestoten
10
16
12
8
arbeidstijdverkorting aangevraagd
4
5
4
1
overgestapt naar een andere huisbank
1
3
2
4
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
10.7 Perspectief 1 0. 7. 1 I ns pe l en o p dy na m i ek Volgens Transport en Logistiek Nederland is de strategie van de bedrijven van doorslaggevend belang voor de toekomst1. Om weer gezond uit de huidige crisis te komen, kiezen bedrijven voor verschillende strategieën. Een derde kiest voor een offensieve strategie, bijvoorbeeld door te investeren in ICT of de verbetering van marketing en verkoop. Ongeveer een kwart kiest voor defensieve strategieën, bijvoorbeeld door middel van het verkleinen van het wagenpark of het uitbesteden van onderhoudstaken. De meerderheid van de bedrijven kiest voor managementstrategieën als acquisitie en samenwerking en de verbetering van de productiviteit van de werknemers.
1
144
Transport en Logistiek Nederland, Europese Transport Barometer 2009: Uitdagend jaar, Transport & Logistiek, 28 mei 2009.
Ondernemers in het MKB is gevraagd naar hun plannen voor het komende jaar. Uit tabel 10.13 blijkt dat 60% van de MKB-bedrijven in de transportsector in het komende jaar initiatieven wil nemen om zich te onderscheiden van de concurrentie. Gezien de druk op de rendementen door de hevige prijsconcurrentie zien veel bedrijven zich genoodzaakt om zich te richten op het toevoegen van waarde. Veel opdrachtgevers voor transport beschouwen het vervoer als een commodity1. Bedrijven kunnen zich bijvoorbeeld onderscheiden door het leveren van maatwerk en het aanbieden van aanvullende diensten. Specialisatie op specifieke (typen) goederen of zich richten op bepaalde bestemmingen kan goede mogelijkheden bieden. De helft van de ondernemingen in de transportsector wil zich richten op investeringen in de vernieuwing van de interne processen en bijna de helft (44%) wil investeren in nieuwe producten. Bij beide vormen van investeringen blijft de transportsector enigszins achter bij het gemiddelde in het totale MKB. Slechts 11% van de MKB-bedrijven in de transportsector is van plan om het komende jaar risicovolle projecten op te zetten. Relatief weinig bedrijven zijn van plan om meer uit te gaan geven aan vernieuwing. Daartegenover staat een relatief groot aantal bedrijven dat meer wil investeren in vernieuwing. tabel 10.13
Plannen voor het komende jaar van het MKB in de transportsector en het totale MKB (% van het aantal bedrijven)
MKB transportsector (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
44
47
investeren in vernieuwing interne processen
50
54
risicovolle projecten opzetten
11
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
60
66
meer uitgeven aan vernieuwing
19
25
minder uitgeven aan vernieuwing
29
21
Bron: Determinanten Bedrijfsprestaties MKB.
1 0. 7. 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De vooruitzichten voor de transportsector zijn met name voor 2009 somber. De verwachting is dat de omzet met bijna 12% zal afnemen. Dit wordt verklaard door een grote afname van het volume en een lichte daling van de prijs. De werkgelegenheid zal vooral in 2010 sterk afnemen. Voor 2009 wordt een afname van bijna 3% verwacht. De winstontwikkeling laat een forse afname van 85% zien in 2009 en een grote toename van bijna 156% in 2010. Ten opzichte van het totale bedrijfsleven scoort de transportsector in 2009 aanzienlijk slechter. In 2010 scoort de sector qua omzet en winstgroei beter dan het totale bedrijfsleven, maar de werkgelegenheid neemt sterker af dan in het totale bedrijfsleven.
1
Een commodity is een dienst met een lage toegevoegde waarde die op basis van prijs wordt gekozen.
145
tabel 10.14
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar transportsector
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-10,00
0,75
-7,25
0,00
-2,00
0,75
-1,50
0,25
-11,75
1,25
-8,75
0,25
-2,75
-5,75
-2,00
-3,25
-85,00
155,75
-17,75
6,00
omzet - volumeontwikkeling - prijsontwikkeling - waardeontwikkeling werkgelegenheid (arbeidsjaren winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
146
11 Zakelijke dienstverlening
De zakelijke dienstverlening bestaat uit rechtskundige dienstverlening, accountancy, administratie, belastingadvies, arbeidsbemiddeling, marketing en ICTdiensten waarbij het vaak gaat om hoogwaardige informatie- en communicatietechnologie (ICT). De zakelijke dienstverlening verzorgt overheadactiviteiten van andere bedrijven, maar levert ook flexibele arbeidskrachten. Ook gaat het om activiteiten van technische dienstverleners als architecten en ingenieurs, bemiddeling in onroerend goederen, en verhuurbedrijven van machines en andere roerende goederen. Kortom, dynamische bedrijven met een hoge professionaliteit met een zeer divers aanbod van diensten.
11.1 De sector in cijfers 1 1. 1. 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en De zakelijke dienstverlening is van groot belang voor de Nederlandse economie. Maar liefst 22% van de bedrijven in Nederland en 20% van de werkgelegenheid behoort tot de zakelijke dienstverlening. De exportwaarde is met 5% relatief laag. Dit komt omdat deze bedrijven zich voornamelijk lokaal en regionaal oriënteren. tabel 11.1 Aandeel van de zakelijke dienstverlening in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
22
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
20
omzet
9
exportwaarde
5
bruto toegevoegde waarde
16
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or De zakelijke dienstverlening bestaat uit vijf brancheclusters of deelsectoren, namelijk: uitzendbureaus, juridische en economische dienstverlening, architectenen ingenieursbureaus, marketingbureaus en overige zakelijke dienstverlening. In de zakelijke dienstverlening zijn 185.000 ondernemingen actief die in 2008 verantwoordelijk zijn voor ongeveer 1,2 miljoen arbeidsjaren en een omzet van € 133 miljard. Juridische en economische dienstverlening en de overige zakelijke dienstverlening zijn de grootste deelsectoren in termen van het aantal ondernemingen en omzet. Als er gekeken wordt naar werkgelegenheid, dan zijn de uitzendbureaus en de overige zakelijke dienstverlening de belangrijkste sectoren.
147
tabel 11.2 Omvang en samenstelling van de zakelijke dienstverlening 2008 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
omzet
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
€ miljard
in %
7
4
426
36
18
14
66
36
220
19
29
22
bureaus
22
12
101
9
15
11
marketingbureaus
18
10
47
4
13
9
71
38
389
33
58
44
185
100
1.183
100
133
100
uitzendbureaus juridische en economische dienstverleners architecten- en ingenieurs-
overige zakelijke dienstverlening totale sector Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r 99% van de bedrijven komt uit het midden- en kleinbedrijf. Het MKB is daarnaast verantwoordelijk voor ruim de helft van de werkgelegenheid, omzet, exportwaarde en bruto toegevoegde waarde in de sector. tabel 11.3 Het MKB in de zakelijke dienstverlening in 2008
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
aantal ondernemingen
183
99
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
678
57
omzet (x € miljard)
73
55
exportwaarde (x € miljard)
10
54
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
40
55
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 4 O mz e ton tw ik k e l in g De ontwikkelingen in de omzet zijn in 2008 voor alle deelsectoren - met uitzondering van de marketingbureaus - nog positief. In 2009 zijn de vooruitzichten voor de totale sector ronduit negatief. Er wordt een teruggang verwacht in het volume van 4%. De uitzendbranche krijgt de grootste klappen met een teruggang van 28%. De uitzendbranche is erg gevoelig voor de afname in economische activiteit omdat bedrijven zich als eerste ontdoen van tijdelijk personeel. De schade valt voor de architecten- en ingenieursbureaus nog het meest mee, met een gelijkblijvende omzet. Bij de juridische en economische dienstverleners is sprake van een lichte daling. De verwachting is dat de vraaguitval beperkt blijft omdat branches zoals accountancy en advocaten minder conjunctuurgevoelig zijn. De toenemende juridisering van de maatschappij zorgt nog voor groei. Ook is er een sterkere behoefte aan zekerheid bij bedrijven; men probeert steeds
148
meer risico´s af te dekken. Het aantal adviezen voor overnames en fusies loopt wel sterk terug1. tabel 11.4 Volumeontwikkeling van de omzet in de zakelijke dienstverlening, 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2008
2009
juridische en economische dienstverleners
4,25
-0,50
architecten- en ingenieursbureaus
3,00
0,00
-2,00
-5,50
uitzendbureaus
0,50
-28,00
overige zakelijke dienstverlening
3,50
-2,00
totale sector
2,75
-4,00
marketingbureaus
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 5 E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 11.5 toont het exploitatiebeeld van de zakelijke dienstverlening. De brutoproductie wordt gedefinieerd als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Een groot deel van de kosten bestaat uit bedrijfskosten, namelijk 48%. De loonkosten zijn relatief hoog en bedragen 40% van de brutoproductie. Dit is niet verwonderlijk omdat in de zakelijke dienstverlening personeel de belangrijkste productiefactor is. In 2008 is in de zakelijke diensten een gemiddelde winst geboekt van 12% van de brutoproductie. De winst voor belasting is inclusief het inkomen voor zelfstandigen (geen directeuren van B.V.). tabel 11.5 Exploitatiebeeld van de zakelijke dienstverlening in 2008 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
42
bruto toegevoegde waarde
58
bedrijfskosten*
48
waarvan loonkosten
40
mutatie voorzieningen en bijzondere baten en lasten
-2
winst voor belastingen
12
* Onder de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1
Rabobank, Cijfers en Trends, 2009.
149
11.2 Dynamiek in de sector 1 1. 2. 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De zakelijke dienstverlening is een dynamische sector. Met het grote aantal starters is zij een belangrijke aanjager van nieuwe bedrijvigheid. Het aantal starters is met ruim 20.000 hoog. Het aantal starters als aandeel in de totale bedrijvenpopulatie ligt in deze sector (12,6%) ook duidelijk hoger dan in het totale MKB (10,4%). De zakelijke dienstverlening is goed voor bijna 30% van het totaal aantal starters in 2008. tabel 11.6 Bedrijvendynamiek in de zakelijke dienstverlening, 2007
zakelijke dienstverlening
totaal MKB
12,6
10,4
- starters
9,1
7,8
- nieuwe dochters
3,5
2,6
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
5,0
5,6
0,5
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) w.v.
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
tabel 11.7 Starters in de zakelijke dienstverlening in 2008
zakelijke dienstverlening aantal starters
20.762
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %) aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
6,9 29,8
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Tabel 11.8 toont dat er in de zakelijke dienstverlening relatief meer snelle en normale snelle groeiers zijn dan in het totale bedrijfsleven gemiddeld. Dit is te verklaren door de gunstige omzetontwikkeling in de zakelijke dienstverlening ten opzichte van andere sectoren. Daarnaast heeft de huidige kenniseconomie gezorgd voor een ´upgrading´ van het opleidingsniveau van ondernemers en werknemers in vrijwel alle sectoren, maar vooral in de dienstensector.
150
tabel 11.8 Groei en krimp van bedrijven in de zakelijke dienstverlening vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in
% bedrijven in het
de sector
totale bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
26
22
gelijkblijvers
54
56
groeikrimpers en overige krimpers
20
23
100
100
groeitype
totaal Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
1 1. 2. 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g N e tw e rk vo r m ing Zakelijke aanbieders hebben te maken met machtsconcentratie, schaalvergroting, ketenvorming en internationalisering. Bedrijfsgerichte samenwerking tussen kleine en middelgrote bedrijven kan een belangrijke functie hebben voor het realiseren van de omzetgroei. Men noemt dit ook wel bedrijfsnetwerken. In dit kader is er sprake van een toenemende integratie tussen het MKB en grootschaliger marktpartijen. De ontwikkelingen op het gebied van ICT zijn een drijfveer om samen te werken. In het begin kwam deze drijfveer tot uitdrukking in het streven om distributieprocessen (transport, opslag, voorraadbeheer) efficiënter te laten verlopen. Hiermee is veelal een kostenreductie gerealiseerd. De laatste jaren ligt de nadruk zowel op efficiëntie van het voortbrengings- en distributieproces als op keteneffectiviteit1. Naast deze grootschalige ontwikkelingen constateren we bij de zakelijke dienstverleners ook kleinschalige specialisatie op het gebied van hoogwaardige en ambachtelijke diensten met een sterk accent op het persoonlijk contact met de consument. In de meeste sectoren van de zakelijke dienstverlening is een consolidatieslag gaande, al verschilt de reden daarvoor per sector of branche. Bij de accountancykantoren vindt schaalvergroting of intensievere samenwerking plaats door verscherpte kwaliteits- en regelgevingsvoorwaarden en tevens de investeringen in automatisering, training en opleiding van het personeel. Vooral kleine kantoren zoeken aansluiting bij grote kantoren omdat de investeringen niet meer op te brengen zijn2. Ook bij de assurantiebureaus is dit gaande door de hoge vraaguitval, het stringente wettelijke beleid en toegenomen concurrentie.
S c ha a lg ro ot te Het merendeel van de ondernemingen in de zakelijke dienstverlening is kleinschalig en voornamelijk gericht op het bedrijfsleven. De gemiddelde ondernemingsgrootte bedraagt 6 arbeidsjaren met een gemiddelde omzet van 0,7 mil-
1
Zie F. Pleijster, hoofdstuk 3 EIM op basis van MKB-Beleidspanel in sectorscoop Diensten 2003, EIM, januari 2003.
2
ABN AMRO, visie op zakelijke dienstverlening 2009.
151
joen. Het aandeel van het kleinbedrijf is 93%. Het grootbedrijf in de zakelijke dienstverlening heeft een omzetaandeel van 45%. tabel 11.9 Indicatoren van schaalgrootte in de zakelijke dienstverlening in 2008
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
0,7
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
93
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
45
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 2. 3 I nno va t i e De zakelijke dienstverlening bestaat uit een veelheid van dienstverleners en administratieve productie. Innovatie is nodig om de administratieve en dienstverlenende processen te stroomlijnen met minder verspilling. Daarnaast gaat het om het verhogen van flexibiliteit en standaardiseren van het proces en het verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening, zoals levertijd en diversiteit van producten. Het belang van innovatie is groot, maar bij bedrijven zie je het fenomeen dat tijd en middelen ontbreken om aan innovatie te doen. Bij innovatie wordt vaak gedacht aan jongeren. Hoewel jongeren steeds vaker voor de hogere opleiding kiezen, zit de kennis van de (beroeps)bevolking echter in toenemende mate in ´grijze´koppen. 1 Ook kunnen risicomijdend gedrag en gebrek aan ondernemerschap voor belemmeringen zorgen. Het aantal bedrijven in de zakelijke dienstverlening dat vernieuwingen pleegt aan interne bedrijfsprocessen, is iets meer dan de helft. Dit is iets hoger dan het gemiddelde van de MKB-bedrijven (44%). Ook scoort het MKB in de zakelijke dienstverlening hoger met betrekking tot het percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten dan het 'gemiddelde' MKB. tabel 11.10
Aandeel bedrijven in de zakelijke dienstverlening en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2008 (in %)
MKB zakelijke soort innovatie
dienstverlening
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
36
30
producten of diensten nieuw voor de bedrijfstak
20
14
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
51
44
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1
152
Kennis en economie 2007, CBS 2007.
11.3 Dynamiek in de markt 1 1. 3. 1 A f ne me r s Afnemers van zakelijke diensten letten met name op de prijs-kwaliteitverhouding van geleverde diensten. De kwaliteitseisen van de afnemers van diensten zullen blijven toenemen bij het grote aanbod van diensten. Een potentiële afnemer van adviesdiensten wordt op allerlei manieren beïnvloed. De dienstverleners proberen zich te profileren, waarbij een aantal categorieën worden onderscheiden: fullservice bureaus, in een product of marktsegment gespecialiseerde kantoren, fullservice kantoren, multinationale firma´s en eenpitters. De onderhandelingsmacht van afnemers is in de ogen van dienstverleners net iets groter dan in de ogen van het totale MKB. De onderhandelingsmacht van afnemers is de laatste jaren door de mogelijkheden van internet sterk toegenomen. Men kan veel informatie vergaren en makkelijker vergelijken. De verkoop van producten en diensten via elektronische netwerken (e-commerce) is de afgelopen jaren gegroeid. De industrie en de handel doen relatief veel aan e-commerce. De zakelijke dienstverlening blijft hierbij achter. Diensten lijken moeilijker online te verkopen dan goederen. Hoewel het belang van e-commerce in het Nederlandse bedrijfsleven is gegroeid, presteert Nederland niet veel beter dan gemiddeld in de Europese Unie. Bedrijven in Ierland bijvoorbeeld verkopen ruim twee keer zoveel via elektronische netwerken als Nederlandse bedrijven. Ook in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk vindt relatief veel meer e-commerce plaats dan in Nederland.1 Ook is een trend waarneembaar van het outsourcen van administratieve werkzaamheden naar lagelonenlanden. Voorbeelden zijn softwareontwikkeling, opstellen van jaarrekeningen en andere accountantswerkzaamheden. 2 1 1. 3. 2 C o nc ur r ent i e Het concurrentieprofiel van de zakelijke dienstverlening ziet er voor de grootschalige multinationale ondernemingen, waarvan in Nederland diverse hoofdkantoren zijn gevestigd, anders uit dan bij de kleinschalige ondernemingen en zelfstandige beroepsbeoefenaren. De grootschalige multinationals hebben hun kracht in de schaalgrootte en het volledige dienstenaanbod. Grote verschillen en ondoorzichtigheid van nationale marktregels in de zakelijke dienstverlening remmen de buitenlandse concurrentie. Deze scheppen informatiebarrières, die vooral nadelig werken voor kleine en middelgrote ondernemingen. Europese harmonisering van regelgeving voor de bedrijfstak levert geleidelijk aan welvaartswinsten op. Kleinschalige ondernemingen en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren halen daarentegen hun kracht uit specialisme en lokale marketing. Zij ondervinden vooral concurrentie van soortgenoten. Door commerciële samenwerking proberen steeds meer ondernemers zich steeds meer te onderscheiden. De laatste jaren is er sprake van toenemende concurrentie in de verschillende deelsectoren van de zakelijke dienstverlening. Bij de juridische en economische dienstverleners blijft de concurrentie groot. Door de toegenomen marktwerking hebben de notarissen bijvoorbeeld te maken met toegenomen concurrentie. No-
1
CBS.
2
Rabobank, Cijfers en Trends, 2009.
153
tarissen moeten daardoor meer klantgericht gaan werken. Er wordt steeds meer ingezet op professionalisering van het ondernemerschap. Door de vele fraudezaken met vastgoed heeft deze branche wel reputatieschade opgelopen. Advocaten blijven een sterke positie hebben. Door het beperkte aanbod is het de vraag of er wel voldoende concurrentie is. Advocaten vragen relatief hoge tarieven waardoor een deel van de markt onbenut blijft, namelijk het midden- en kleinbedrijf dat deze tarieven niet kan ophoesten1. Bij de economische adviesbureaus neemt het aantal zzp'ers toe door de lage toetredingsdrempels. Dit maakt de markt niet transparanter. Er zijn kwaliteitsverschillen tussen de bureaus. Om kwaliteit herkenbaar te maken kunnen bureaus een certificaat behalen via hun beroepsorganisaties. De concurrentie blijft hevig. Klanten verlangen steeds meer, en onderscheidend vermogen creëren wordt steeds belangrijker. Nieuwe trend is dat bureaus abonnementen aangaan met klanten zodat er een langdurige relatie kan ontstaan. In de uitzendbranche is het aantal niet gecertificeerde bedrijven groot en er komen steeds meer malafide bureaus die hun werknemers onder de CAO-afspraken uitbetalen en geen premies afdragen2. Met certificering probeert men de fraudegevoeligheid te verkleinen. tabel 11.11
Concurrentieperceptie: MKB in de zakelijke dienstverlening en het totale MKB, 2008
MKB zakelijke dienstverlening*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
46
50
dreiging van toetreders
57
47
dreiging van instituties en wet- en regelgeving
27
31
onderhandelingsmacht van leveranciers
41
49
onderhandelingsmacht van afnemers
57
53
dreiging van substituten
38
41
* Het percentage drukt het aantal MKB-ondernemers uit dat het (zeer) sterk eens is met de stelling. Bron: EIM Monitor determinanten bedrijfsprestaties, 2008.
11.4 SWOT-analyse Hieronder is een overzicht gegeven van de sterke en zwakke punten van de zakelijke dienstverlening (interne analyse), alsmede van de kansen en bedreigingen voor deze sector (externe analyse).
154
1
Rabobank, Cijfers en Trends, 2009.
2
ABN AMRO, Visie op de zakelijke dienstverlening, 2009.
tabel 11.12
SWOT-analyse van de zakelijke dienstverlening
sterke punten
zwakke punten
- hoog kennisniveau
- fraudegevoeligheid uitzendbranche
- certificering en kwaliteitskeurmerken
- onbenut MKB-potentioneel advocatuur
- hoge dynamiek in de sector
- vele zzp'ers maken markt niet transparant
- innovatiebereidheid kansen
bedreigingen
- juridisering van de samenleving
- conjunctuurgevoeligheid (m.n. uitzendbranche)
- kwaliteitskeurmerken, certificering
- imago notarissen
- behoefte aan zekerheid
- outsourcen administratieve werkzaamheden
- professionalisering van ondernemerschap
naar lagelonenlanden
- schaalvergroting als tegenwicht tegen concentratie van afnemers Bron: EIM, 2008.
11.5 Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
C r is is h e eft e ve n gr ot e i m pa c t op h et M K B in de za k e l ijk e d i en stv e r le n i ng a ls op h et M K B a ls to ta a l; c r is i s t r ef t h e t m id de nb e dr i j f zwa a r de r d a n he t k l e in b ed r i jf 57% van de MKB-bedrijven in de zakelijke dienstverlening is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbedrijf in de zakelijke dienstverlening (10 t/m 99 werkzame personen) is het vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (67% versus 56%). 47% van de bedrijven in de zakelijke dienstverlening in het MKB is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf in de zakelijke dienstverlening heeft vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (62% versus 46%). 39% van de MKB-bedrijven in de zakelijke dienstverlening is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 35% is het met deze stelling oneens en 26% staat er neutraal tegenover. De corres-
155
ponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt verschilt het middenbedrijf in de zakelijke dienstverlening niet noemenswaard van het kleinbedrijf. Aan de ondernemers in het zakelijke dienstverlening in het MKB is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 20% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 80% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,4, wat een tiende punt hoger is dan het gemiddelde in het MKB als totaal. Uit tabel 11.13 blijkt dat de MKB-bedrijven in de overige dienstverlening - in volgorde van afnemende belangrijkheid - het meest getroffen worden door: − een sterker geworden margedruk; − een teruggelopen omzet; − een teruggelopen winstgevendheid; − heviger concurrentie. Vanzelfsprekend bestaat er een sterk verband tussen de teruggelopen winstgevendheid en de aspecten 'margedruk' en 'teruggelopen omzet'. Ook mag worden aangenomen dat de heviger geworden concurrentie tot margedruk heeft geleid. Alle gevolgen van de crisis worden door het MKB in de zakelijke dienstverlening in ongeveer gelijke mate ervaren als door het MKB als totaal. Alle in tabel 11.13 opgenomen negatieve gevolgen van de crisis worden beduidend sterker ervaren door het middenbedrijf in de zakelijke dienstverlening dan door het kleinbedrijf. tabel 11.13
Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
zakelijke
zakelijke
zakelijke
dienst-
dienst-
dienst-
verlening
verlening
verlening
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
19
34
20
20
in enige mate van toepassing
19
27
20
30
niet van toepassing
62
39
60
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
19
33
20
19
in enige mate van toepassing
20
33
21
30
niet van toepassing
61
34
59
50
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
11
22
11
12
in enige mate van toepassing
26
32
27
30
niet van toepassing
63
46
62
56
0
0
0
2
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd
weet niet totaal
156
gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
zakelijke
zakelijke
zakelijke
dienst-
dienst-
dienst-
verlening
verlening
verlening
totaal MKB
de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd in sterke mate van toepassing
13
16
13
13
in enige mate van toepassing
17
28
18
19
niet van toepassing
70
56
69
67
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
16
26
17
17
in enige mate van toepassing
21
21
21
21
niet van toepassing
63
53
62
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
18
34
19
24
in enige mate van toepassing
30
28
30
29
niet van toepassing
52
38
51
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
22
38
23
28
in enige mate van toepassing
30
44
31
33
niet van toepassing
48
18
46
38
0
0
0
1
100
100
100
100
4
6
5
6
in enige mate van toepassing
16
22
16
22
niet van toepassing
80
72
79
69
0
0
0
3
100
100
100
100
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders in sterke mate van toepassing
weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
Z a k e l i jk e d i en st ve r l en in g st e lt z i ch g lo ba a l teg e n de c r is i s t e we e r o v er e enk oms t ig h et M KB a l s to ta a l Uit tabel 11.14 blijkt dat het MKB in de zakelijke dienstverlening zich globaal even sterk als het MKB als totaal tegen de gevolgen van de crisis teweer heeft gesteld. D intensiteit van de genomen maatregelen verschilt tussen het kleinbedrijf en het middenbedrijf soms aanzienlijk.
157
tabel 11.14
Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB zakelijke dienstverlening in afnemende volgorde van belang)
maatregel die als gevolg van de crisis is genomen
kleinbedrijf
middenbedrijf
MKB*
zakelijke
zakelijke
zakelijke
dienstverlening dienstverlening dienstverlening
totaal MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen debiteurenbeleid aangescherpt
35
71
37
39
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
37
36
37
32
efficiency van het bedrijf verhoogd
31
72
34
40
nieuwe markten opgezocht
31
53
33
33
reclame-uitgaven teruggeschroefd
29
42
30
35
investeringen uitgesteld
28
48
29
31
verlaagd
21
34
22
26
nieuwe leveranciers gezocht
20
21
20
21
extra reclame gemaakt
13
24
13
15
kredietmogelijkheden sterker benut
13
22
13
15
extra investeringen gedaan
11
24
12
13
8
22
9
8
gestoten
8
15
8
8
nieuw personeel aangetrokken
6
24
7
9
personeel moeten ontslaan
2
39
4
5
overgestapt naar een andere huisbank
3
5
3
4
arbeidstijdverkorting aangevraagd
1
7
1
1
prijzen van de producten/diensten
de relatie met de huisbankier verstevigd bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of af-
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector in zeer hoge mate bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
11.6 Perspectief 1 1. 6. 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De huidige crisis overziend, blijft de behoefte aan kwalitatief goede medewerkers de komende jaren bestaan, met name in de hightech sectoren. Het aanbod van potentiële arbeidskrachten zal echter teruglopen als gevolg van de veranderende leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking. Tegelijkertijd is het groeitempo van de Nederlandse bevolking afgenomen. Wil men groei blijven realiseren, dan zal de schaarste aan arbeidskrachten door de zakelijke dienstverlening voor een groot deel opgevangen moeten worden door een arbeidsproductiviteitsstijging. Uit tabel 11.15 blijkt dat bedrijven in de zakelijke dienstverlening over het algemeen meer bereid zijn om het komende jaar te investeren. Deze sector is in vergelijking met het totale MKB meer bereid om te investeren in nieuwe producten, risicovolle projecten op te zetten, initiatieven te nemen om zich te onderscheiden van de concurrentie en meer uit te geven aan vernieuwing.
158
tabel 11.15
Plannen voor het komende jaar van het MKB in de zakelijke dienstverlening en het totale MKB (% van aantal bedrijven)
MKB zakelijke dienst-
totaal MKB
verlening (in %)
(in %)
investeren in nieuwe producten
49
47
investeren in vernieuwing interne processen
58
54
risicovolle projecten opzetten
22
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
70
66
meer uitgeven aan vernieuwing
29
25
minder uitgeven aan vernieuwing
20
21
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1 1. 6. 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De verwachting is dat de omzet in 2009 met 4% zal dalen. Deze verwachting is daarmee iets positiever dan die bij het totale bedrijfsleven, waar een daling van 7,25% wordt verwacht. In 2010 wordt een stabilisatie van de omzet verwacht voor zowel de zakelijke dienstverlening als het bedrijfsleven in zijn geheel. De werkgelegenheid blijft echter hard achteruitgaan met een daling van 4,25% in 2009 en 2,75% in 2010. De daling is in 2009 is sterker dan in het totale bedrijfsleven. De winstgevendheid zal zich in 2010 echter herstellen doordat het volume gelijk blijft maar de arbeidskosten dalen. tabel 11.16
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-4,00
0,50
-7,25
0,00
2,25
1,25
-1,50
0,25
- waardeontwikkeling
-1,75
1,50
-8,75
0,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-4,25
-2,75
-2,00
-3,25
winst
-2,50
9,50
-17,75
6,00
omzet - volumeontwikkeling - prijsontwikkeling
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
159
12 Overige dienstverlening
De sector overige dienstverlening bestaat voornamelijk uit dienstverlenende bedrijven die gericht zijn op de verzorging van personen. De sector kent vier belangrijke deelsectoren. De eerste deelsector is de milieudienstverlening. Hierin zijn bijvoorbeeld afval(water)inzamelingsbedrijven en saneerders van milieuverontreiniging actief. De tweede deelsector bestaat uit ideële en belangenorganisaties zoals bedrijfs- en werkgeversorganisaties. De derde deelsector betreft bedrijven in de cultuur, sport en recreatie. Hierin zijn onder andere het filmwezen en fitness- en sportscholen vertegenwoordigd. De vierde deelsector, overige dienstverlening, bestaat uit persoonlijke dienstverleners als kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven, vakfotografen en het begrafeniswezen. Ook textielreinigingsbedrijven en beveiligings- en opsporingsbedrijven behoren tot deze sector. In de overige dienstverlening is maatwerk van groot belang. Er bestaat in de Nederlandse maatschappij een groeiende behoefte aan veiligheid, gezondheid en zekerheid. Bedrijven in deze sector moeten flexibel en creatief zijn om aan de veranderende consumentenbehoeften te kunnen blijven voldoen.
12.1 De sector in cijfers 1 2. 1. 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en De sector overige dienstverlening vertegenwoordigt 10% van het totale Nederlandse bedrijfsleven. Het aandeel in de werkgelegenheid ligt met 5% aanzienlijk lager, wat aangeeft dat de sector veel kleine ondernemingen bevat. De overige dienstverlening is verantwoordelijk voor 3% van de totale omzet en 4% van de totale bruto toegevoegde waarde. De ondernemingen in de overige dienstverlening zijn sterk op de binnenlandse markt gericht, gezien de zeer geringe bijdrage aan de exportwaarde (afgerond 0%). tabel 12.1 Aandeel van de overige dienstverlening in het totale bedrijfsleven in 2008 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
10
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
5
omzet
3
exportwaarde
0
bruto toegevoegde waarde
4
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 2. 1. 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 12.2 geeft een overzicht van de bijdrage van de vier deelsectoren in het totaal van de sector overige dienstverlening. In 2008 zijn 83.000 bedrijven in de sector actief, die gezamenlijk een werkgelegenheid bieden van 319.000 arbeidsjaren. Hiermee is het aantal ondernemingen ten opzichte van 2007 toegenomen, maar de werkgelegenheid in arbeidsjaren is licht gedaald. De omzet-
161
waarde van de sector overige dienstverlening is € 40 miljard, waarmee de omzet vrijwel gelijk gebleven is aan die in 2007. De deelsector milieudienstverlening is relatief grootschalig. In aantal ondernemingen is het aandeel beperkt (1%) maar de bedrijven dragen wel voor 10% bij aan de werkgelegenheid en zelfs voor 23% aan de totale omzet in de sector. De grootste bijdrage aan de werkgelegenheid en de omzet wordt geleverd door de deelsector cultuur, sport en recreatie, met aandelen van respectievelijk 44% en 47%. In aantal ondernemingen is de deelsector overige dienstverlening het grootst (52% van het totaal). Hiermee wordt de grote verscheidenheid aan (vooral kleinschalige) bedrijven binnen deze deelsector nogmaals benadrukt. tabel 12.2 Omvang en samenstelling van de overige dienstverlening ondernemingen
werkgelegenheid
aantal (x 1.000) milieudienstverlening
omzet
arbeidsjaren in %
(x 1.000)
in %
in € miljard
in %
1
1
31
10
9
23
saties
13
15
78
24
4
10
cultuur, sport en recreatie
27
32
141
44
19
47
overige dienstverlening
43
52
70
22
8
20
totale sector
83
100
319
100
40
100
ideële en belangenorgani-
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 2. 1. 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het MKB in de overige dienstverlening bestaat uit 82.000 ondernemingen (99% van het totaal). Dit MKB biedt een werkgelegenheid van 264.000 arbeidsjaren (aandeel: 83%) en realiseert een omzet van € 28 miljard (aandeel: 71%). De exportwaarde van het MKB is € 1 miljard en dat is 79% van het totaal. In de overige dienstverlening worden met name diensten verleend aan personen, waarmee het verzorgingsgebied niet erg groot is. Het grootbedrijf in de sector levert met een klein aantal ondernemingen nog ruim een kwart van de bruto toegevoegde waarde. tabel 12.3 Het MKB in de overige dienstverlening in 2008
aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard) * Afgerond. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
162
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector
82
99
264
83
28
71
1
79
12
74
1 2. 1. 4 O mz e ton tw ik k e l in g De overige dienstverlening kende in 2008 een groei in het omzetvolume van 1,5% ten opzichte van 2007. De deelsector overige dienstverlening scoorde relatief iets slechter dan de andere drie deelsectoren. Door de economische crisis worden veel uitgaven aan luxe goederen en diensten bij bijvoorbeeld kappers en schoonheidssalons uitgesteld of achterwege gelaten. Klanten bezoeken kappers en schoonheidsinstituten minder vaak en ondergaan minder uitgebreide behandelingen dan voorheen1. De milieudienstverlening heeft in 2008 een groei van 1,75% gerealiseerd. Ook de afzet in de deelsectoren ideële en belangenorganisaties en cultuur, sport en recreatie nam in 2008 toe, met respectievelijk 1,25% en 1,5%. Voor 2009 raamt EIM dat de overige dienstverlening het slechtst zal presteren met een afname van 1%. Voor de deelsectoren milieudienstverlening en ideële en belangorganisaties wordt nog een lichte groei verwacht. Voor de totale sector wordt in 2009 een lichte afname van 1% verwacht. tabel 12.4 Volumeontwikkeling van de omzet in de overige dienstverlening 2008-2009 (in % t.o.v. het voorgaand jaar)
2008
2009
milieudienstverlening
1,75
0,25
ideële en belangenorganisaties
1,25
0,00
cultuur, sport en recreatie
1,50
-1,50
overige dienstverlening
1,00
-2,25
totale sector
1,50
-1,00
Bron: Prognoses kerngegevens MKB (2009 raming).
1 2. 1. 5 E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 12.5 toont het gemiddelde exploitatiebeeld van ondernemingen in de overige dienstverlening in 2008. De bruto toegevoegde waarde bedraagt 44% van de brutoproductie. Het grootste gedeelte van de bedrijfskosten gaat op aan de loonkosten. Er blijft onder aan de streep nog 8% van de brutoproductie over als winst voor belastingen. Hiervan moet nog wel de beloning voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden betaald worden.
1
CBS, Kwartaalomzet kappers en schoonheidssalons voor het eerst in jaren gedaald, 2009.
163
tabel 12.5 Exploitatiebeeld van de overige dienstverlening in 2008
in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
56
bruto toegevoegde waarde
44
bedrijfskosten
35
waarvan: loonkosten
28
mutaties voorzieningen en bijzondere baten en lasten
1
winst voor belastingen
8
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
12.2 Dynamiek in de sector 1 2. 2. 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Het ondernemingenbestand vernieuwt ieder jaar door oprichtingen en opheffingen van bedrijven. Oprichtingen kunnen zowel starters als nieuwe dochterondernemingen zijn. Opheffingen kunnen voorkomen als gevolg van faillissementen, door fusies of door bedrijfsovernames. De overige dienstverlening kent een grote dynamiek. In 2008 lag het aantal oprichtingen met 13,3% hoger dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven (10,4%). Ook het aantal opheffingen lag met 6,3% hoger dan gemiddeld (5,6%). tabel 12.6 Bedrijvendynamiek in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven in 2008
aantal oprichtingen (in % van het totaal aantal bedrijven)
overige
totale
dienstverlening
bedrijfsleven
13,3
10,4
waarvan: − starters
11,3
7,8
− nieuwe dochters
2,0
2,6
aantal opheffingen (in % van het totaal aantal bedrijven)
6,3
5,6
0,3
0,6
waarvan: − faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
In 2008 zijn in de overige dienstverlening ruim 8.600 bedrijven gestart. Daarmee heeft de sector een aandeel van 12,4% in het totaal aantal starters in Nederland. Starten in de overige dienstverlening gaat relatief eenvoudig. Er zijn in veel gevallen geen grote investeringen vereist.
164
tabel 12.7 Starters in de overige dienstverlening in 2008
overige dienstverlening aantal starters in 2008
8.603
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2008-1987 (in %)
5,6
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland
12,4
overlevingskans na 5,5 jaar (in %) Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Van de bedrijven in de overige dienstverlening behoort 17% tot de categorie snelle en normale groeiers. Hiermee scoort de sector iets lager dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven. Dit is ook het geval in de categorie groeikrimpers en snelle krimpers. Daarmee zijn de bedrijven meer dan gemiddeld vertegenwoordigd in de categorie gelijkblijvers. Ten opzichte van 2007 is dit percentage aanzienlijk gestegen: van 39% naar 66% van de bedrijven in de sector in 2008. tabel 12.8 Groei en krimp van bedrijven in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven in 2008 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het groeitype
% bedrijven in de sector
totale bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
17
22
gelijkblijvers
66
56
groeikrimpers en overige krimpers*
17
23
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
1 2. 2. 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g Binnen de sector overige dienstverlening zijn veel zzp'ers actief. Het grootste deel (94%) behoort tot het kleinbedrijf. Slechts 6% behoort tot het midden- en grootbedrijf en heeft dus meer dan 10 werknemers in dienst. Het grootbedrijf (meer dan 100 werknemers) zorgt gezamenlijk voor 17% van de werkgelegenheid en 29% van de totale omzet binnen de sector. De gemiddelde omzet is vrijwel gelijk gebleven aan die van 2007 en bedraagt € 0,5 miljoen. Ook de gemiddelde ondernemingsgrootte is met 4 arbeidsjaren gelijkgebleven aan die van vorig jaar.
165
tabel 12.9 Indicatoren van schaalgrootte in de overige dienstverlening
overige dienstverlening gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
4
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
0,5
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
94
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
29
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
17
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De behoefte aan commerciële samenwerking in de overige dienstverlening neemt toe1. Bijvoorbeeld in de kappersbranche en de kinderopvang wordt steeds aansluiting gezocht bij formules. Belangrijke beweegredenen kunnen inkoopvoordelen en heldere communicatie naar de klant zijn. 1 2. 2. 3 I nno va t i e Innovaties kunnen op verschillende terreinen plaatsvinden. Bedrijven kunnen geheel nieuwe producten en/of diensten aanbieden of producten en/of diensten die nieuw zijn voor de eigen bedrijfstak. Op beide soorten van innovatie scoort de sector overige dienstverlening met aandelen van respectievelijk 36% en 17% van de bedrijven iets hoger dan gemiddeld in het totale Nederlandse MKB (30% en 14%). Vooral in de branches kunsten en media & entertainment worden unieke (nieuwe) producten geleverd. Daarnaast wordt dit relatief hoge percentage verklaard door een steeds veranderende vraag van de consumenten naar nieuwe en andere producten en/of diensten, waar bedrijven op inspelen. Het percentage bedrijven met interne innovaties blijft met een percentage van 40% iets achter bij het gemiddelde in het MKB van 44%. tabel 12.10
Aandeel bedrijven in de overige dienstverlening en het totale MKB met innovaties in de periode 2006-2008 (in %), 2009
MKB overige soort innovatie
dienstverlening
totaal MKB
36
30
17
14
40
44
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor de bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1
166
Rabobank, Cijfers & Trends. Dienstverlening, 2009.
12.3 Dynamiek in de markt 1 2. 3. 1 A f ne me r s In het algemeen zijn de klanten van de overige dienstverleners niet alleen geïnteresseerd in de functionaliteit van een dienst. Emoties en ervaringen spelen een steeds belangrijkere rol.
V e r g ri j z in g z or gt vo o r to e ne me nd e v ra a g Door de toenemende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de vraag naar verzorging toe. Met name dienstverleners als pedicures, fysiotherapeuten en gezondheidscentra zullen te maken krijgen met een groeiende consumentenvraag. Daarnaast komen er steeds meer nieuwe (vormen van) persoonlijke diensten. De ouderen willen langer zelfstandig blijven en op door hen uitgekozen momenten zorg en andere persoonlijke diensten aangeboden krijgen1. Ook voor de deelsector cultuur, sport en recreatie vormen ouderen een belangrijke doelgroep, omdat zij over het algemeen voldoende tijd en financiële middelen beschikbaar hebben.
E -c om me r ce in op k om st Verkopen via internet wordt ook voor de overige dienstverlening steeds belangrijker. Een voorbeeld hiervan vormt de digitalisering in de uitvaartbranche. Het is inmiddels mogelijk om herinneringen vast te leggen via weblog en online fotoalbums. Deze kunnen dan op een digitale grafzerk geplaatst worden2. Uitvaarten kunnen nu ook online geregeld worden. Mensen kunnen een boekje laten samenstellen met daarin hun wensen voor de uitvaart, wat daarna wordt thuisgezonden. De verwachting is dat vooral de doelgroep van 40- tot 60-jarigen van deze dienst gebruik zullen gaan maken3. Ook in de branche van de motor- en autorijscholen wordt de markt door het internet steeds transparanter 4. Door de grote waarde die gehecht wordt aan individuele mobiliteit is er een toenemende belangstelling voor het behalen van het rijbewijs. Jongeren zijn opgegroeid met de computer en oriënteren zich vaak via dit medium. Door het opzetten van een goede en actuele website kan een rijschoolhouder zich onderscheiden van de andere aanbieders. 1 2. 3. 2 C o nc ur r ent i e Ieder jaar stelt EIM een ranglijst samen van de concurrentie in 58 sectoren in het MKB. Dit gebeurt aan de hand van het model van Porter, waarbij de mate van concurrentie bepaald wordt aan de hand van 6 factoren. Dit betreft de concurrentie van bestaande aanbieders (interne concurrentie), de dreiging van toetreders, de dreiging van substituten, de onderhandelingsmacht van leveranciers, de onderhandelingsmacht van afnemers en de druk van instituties en wet- en regelgeving. Deze laatste factor zal in de volgende paragraaf uitgebreider aan de orde komen.
1
Rabobank, Cijfers & Trends. Dienstverlening, 2009.
2
ABN AMRO, Visie op de Sectoren. Zakelijke dienstverlening. Uitvaartbranche, 2009.
3
Toegezien, Uitvaart kan nu ook online geregeld worden, www.techzine.nl, 2009.
4
Rabobank, Cijfers & Trends. Auto- en motorrijscholen, 2009.
167
In de sector overige dienstverlening ervaren ondernemers iets minder concurrentie van bestaande aanbieders (zie tabel 12.11). De interne concurrentie ligt in de deelsector overige dienstverlening (bijvoorbeeld kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven en wasserijen) nog wel iets hoger dan gemiddeld. De dreiging van nieuwe toetreders tot de markt ligt in de overige dienstverlening iets hoger dan gemiddeld. In veel gevallen is voor de start van het bedrijf geen ondernemersdiploma nodig en liggen de investeringen laag. Door de lage toetredingsdrempels is het relatief eenvoudig om een bedrijf te starten. De onderhandelingsmacht van leveranciers en afnemers wordt minder sterk ervaren. De afnemers van producten en/of diensten hebben beperkt invloed op bijvoorbeeld de prijs. Wel ervaren bedrijven in de overige dienstverlening met 43% een iets grotere dreiging van substituutproducten dan gemiddeld in het totale MKB (42%). tabel 12.11
Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de overige dienstverlening en het totale MKB, 2009
overige dienstverlening*
totaal MKB*
concurrentie van bestaande aanbieders
45
48
dreiging van toetreders
52
48
druk van instituten en wet- en regelgeving
29
32
onderhandelingsmacht van leveranciers
44
48
onderhandelingsmacht van afnemers
38
49
dreiging van substituten
43
42
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (krachten van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties.
1 2. 3. 3 W e t- en r eg e lg ev i ng W i j z i g ing en We t op d e K i nd e ro pva ng Sinds de invoering van de Wet op de Kinderopvang zijn het aanbod en het gebruik van formele kinderopvang sterk gegroeid. In 2008 heeft een belangrijke wijziging plaatsgevonden in de Wet op de Kinderopvang. Ouders gaan meer betalen voor de opvang van hun kinderen. Er is een maximum uurprijs gesteld van € 6,10 voor alle vormen van kinderopvang. Ouders moeten alle kosten die daarbovenuit komen zelf betalen. Ook komt er een normaantal van de uren per dag of dagdeel dat de kinderopvangcentra bij de ouders in rekening mag brengen. Eveneens komt er een landelijk register waar alle formele opvang is opgenomen. Kinderopvangcentra, gastouderbureaus en gastouders worden door de gemeenten in dit landelijke register ingeschreven. Het kabinet kan kwaliteitseisen stellen aan de kinderopvangcentra en aan de vorm van het betalingsverkeer tussen ouders, gastouders en het gastouderbureau1.
1
168
Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Wijzigingen in de Wet kinderopvang; samenvatting, 2009 en www.kinderopvangouders.nl Feiten over de Kinderopvang.
W i j z i g ing We t op d e A ttr a c t ie - en S p e e lt oe st e l le n In 2008 heeft er een wijziging plaatsgevonden aan het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. De wijziging heeft betrekking op de aan te leveren documenten voor attractietoestellen die al in 1997 op de markt waren. Er kan eenmalig een goedkeuring afgegeven worden met een geldigheid van een halfjaar, wanneer de vereiste documenten bij de eerste keuring niet aanwezig zijn. De gevolgen van deze wijziging voor de administratieve lasten bedragen eenmalig 1,5 miljoen euro1. Een groot gedeelte van de toestellen zal bij scholen staan, maar ook bedrijven in de deelsector cultuur, sport en recreatie zullen de gevolgen van deze wijziging eenmalig ervaren.
12.4 SWOT-analyse Tabel 12.12 toont een overzicht van de sterke en zwakke punten en de kansen en bedreigingen van de overige dienstverlening. Een sterk punt is de grote verscheidenheid aan producten en diensten. Het gaat in veel gevallen om unieke diensten. Daarnaast heeft de sector een bovengemiddeld innovatief vermogen. Een zwak punt van de overige dienstverlening is de hevige concurrentie in bepaalde branches. Met name kappers en schoonheidssalons hebben te maken met een groot aantal concurrenten. Kansen voor de sector zijn de vergrijzing van de samenleving en de daarmee samenhangende toenemende vraag naar persoonlijke dienstverlening. Ook de digitalisering van producten en diensten biedt mogelijkheden om consumenten snel van nieuwe producten te voorzien. Bedreigingen vloeien vooral voort uit de economische crisis. Het consumentenvertrouwen is gedaald, waardoor mensen minder besteden aan met name luxe goederen. De sector kent lage toetredingsdrempels waardoor er betrekkelijk eenvoudig een bedrijf in de overige dienstverlening gestart kan worden. Door wijzigingen in de Wet op de Kinderopvang wordt de dienstverlening duurder. Dit kan de vraag negatief gaan beïnvloeden. tabel 12.12
SWOT-analyse van de overige dienstverlening
sterke punten
zwakke punten
− grote verscheidenheid aan producten en
− grote concurrentie
diensten − innoverend vermogen kansen
bedreigingen
− toenemende vraag naar persoonlijke dienst-
− dalend consumentenvertrouwen
verlening
− economische crisis
− groeiende doelgroepen (met name ouderen)
− lage toetredingsdrempels
− verkopen via internet/e-commerce
− wijzigingen Wet op de Kinderopvang
Bron: EIM, 2009.
1
Ministerie van VWS, Wijziging Nadere regels attractie- en speeltoestellen, Staatscourant nr. 161, 21 augustus 2008, pag. 8.
169
12.5 Strategie Bijna 40% van de MKB-bedrijven in de overige dienstverlening geeft aan dat zij hun strategie of ondernemingsplan schriftelijk hebben vastgelegd. Daarmee scoort de sector op gelijk niveau met het gemiddelde in het totale MKB. De meeste bedrijven in de sector overige dienstverlening geven aan dat zij in de strategie nadruk leggen op de service aan de klanten. Een goede service is belangrijk om de dienst te onderscheiden van die van de concurrenten. Daarnaast legt tweederde van de bedrijven nadruk op kostenbeheersing. Hiermee blijft de sector iets achter bij het gemiddelde in het totale MKB. Meer dan gemiddeld wordt door de MKB-bedrijven in de overige dienstverlening nadruk gelegd op marketingactiviteiten en innovatie. Bedrijven willen de verkoopprestaties verbeteren en daarbij vernieuwingen doorvoeren in producten, diensten en bedrijfsprocessen. tabel 12.13
Strategie van MKB-bedrijven in de overige dienstverlening en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2009
strategie
overige dienstverlening
totaal MKB
strategie of ondernemingsplan
37
37
nadruk op innovatie
47
45
nadruk op marketing
59
52
nadruk op kostenbeheersing
67
73
nadruk op service aan klanten
97
96
in bezit van een schriftelijke
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
12.6 Ondernemen in crisistijd De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2009). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'ondernemen in crisistijd' voorgelegd. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − algemeen oordeel over de impact van de crisis; − de effecten van de crisis voor het eigen bedrijf; − de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de crisis te beperken.
C r is is h e eft ie ts g e ri nge r e i m pa ct o p he t M KB i n d e ov e r ig e d i ens tv erl e n in g da n o p h e t M KB a ls t ota a l 47% van de MKB-bedrijven in de overige dienstverlening is het oneens met de stelling 'dat de crisis nauwelijks speelt op de markt waarop het eigen bedrijf actief is'. In het MKB in het totaal is 55% van de bedrijven het hiermee oneens. Het middenbedrijf in de overige dienstverlening (10 t/m 99 werkzame personen) is het vaker met deze stelling oneens dan het kleinbedrijf (1 t/m 9 werkzame personen): (57% versus 46%).
170
38% van de bedrijven in het MKB in de overige dienstverlening is van mening dat als gevolg van de crisis de situatie op de markt waarop zij opereren in het afgelopen halfjaar is verslechterd (MKB totaal: 50%). Het middenbedrijf in de overige dienstverlening heeft beduidend vaker een verslechtering ervaren dan het kleinbedrijf (54% versus 37%). 25% van de MKB-bedrijven in de overige dienstverlening is het eens met de stelling 'dat de crisis het eigen bedrijf meer kansen dan bedreigingen biedt'. 37% is het met deze stelling oneens en 38% staat er neutraal tegenover. De corresponderende percentages binnen het MKB als totaal bedragen 31, 45 en 24. Op dit punt verschilt het middenbedrijf in de overige dienstverlening niet van het kleinbedrijf. Aan de ondernemers in het MKB in de overige dienstverlening is de vraag gesteld welk rapportcijfer zij geven aan de economische situatie op hun markt, bezien vanuit het perspectief voor de komende maanden. 12% deelt hiervoor een onvoldoende uit (lager dan een 6) en 88% dus een voldoende. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,6, wat het hoogste is van alle sectoren binnen het MKB. De gemiddelde score in het MKB als totaal bedraagt 6,3. Uit tabel 12.14 blijkt dat de MKB-bedrijven in de overige dienstverlening het meest getroffen worden door een sterker geworden margedruk en heviger concurrentie. Het kan haast niets anders dan dat de grotere margedruk het gevolg is van de toegenomen concurrentie. tabel 12.14
Gevolgen van de crisis voor het eigen bedrijf
kleinbedrijf gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
middenbedrijf
MKB*
overige dienst- overige dienst- overige dienstverlening
verlening
verlening
totaal MKB
in procenten van het aantal bedrijven de omzet is teruggelopen in sterke mate van toepassing
12
25
13
20
in enige mate van toepassing
29
36
29
30
niet van toepassing
59
39
58
50
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
12
18
12
19
in enige mate van toepassing
27
38
28
30
niet van toepassing
61
44
60
50
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
10
17
10
12
in enige mate van toepassing
24
35
24
30
niet van toepassing
66
48
66
56
0
0
0
2
100
100
100
100
totaal winstgevendheid teruggelopen
weet niet totaal vooruitzichten in de komende maanden zijn verslechterd
weet niet totaal
171
kleinbedrijf gevolg van de crisis en mate waarin dit van toepassing is
middenbedrijf
MKB*
overige dienst- overige dienst- overige dienstverlening
verlening
verlening
totaal MKB
de mogelijkheden voor financiering van de dagelijkse bedrijfsvoering zijn verslechterd in sterke mate van toepassing
13
15
13
13
in enige mate van toepassing
10
25
10
19
niet van toepassing
77
60
77
67
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
14
22
14
17
in enige mate van toepassing
18
29
18
21
niet van toepassing
68
49
68
59
0
0
0
3
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
16
26
17
24
in enige mate van toepassing
26
33
26
29
niet van toepassing
58
41
57
46
0
0
0
1
100
100
100
100
in sterke mate van toepassing
17
28
17
28
in enige mate van toepassing
27
30
27
33
niet van toepassing
56
42
56
38
0
0
0
1
100
100
100
100
weet niet totaal de mogelijkheden voor financiering van investeringen zijn verslechterd
weet niet totaal de concurrentie op de eigen markt is heviger geworden
weet niet totaal margedruk sterker geworden
weet niet totaal veel klanten zijn overgestapt naar goedkopere aanbieders in sterke mate van toepassing
6
10
6
6
in enige mate van toepassing
25
22
25
22
niet van toepassing
69
68
69
69
0
0
0
3
100
100
100
100
weet niet totaal
* Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector vrijwel volledig bepaald door die van het kleinbedrijf. Bron: EIM, 2009.
O ve r i ge d i en stv e r le n in g on d er ne em t m in de r t eg e n de c r is i s da n he t M KB i n h et a lg em e en ; h et m i dd e nb ed r i jf is b ed u i de nd a ct i ev e r da n he t k l e in be d r i jf Uit tabel 12.15 blijkt dat het MKB in de overige dienstverlening, als sector die benedengemiddeld door de crisis getroffen is, zich tegen de gevolgen daarvan ook minder teweer heeft gesteld. Het totaal van maatregelen oogt als een evenwichtige mix van defensieve en offensieve acties. Ook binnen een aspect, bijvoorbeeld het reclamebeleid, is te zien dat positieve (extra reclame) en negatieve acties (minder reclame) naast elkaar voorkomen.
172
Het zwaarder dan het kleinbedrijf getroffen middenbedrijf heeft ook vaker acties ondernomen dan het kleinbedrijf in de overige dienstverlening. tabel 12.15
Maatregelen die als gevolg van de crisis zijn genomen (MKB overige dienstverlening in afnemende volgorde van belang)
kleinbedrijf maatregel die als gevolg van de crisis
middenbedrijf
overige dienst- overige dienst-
is genomen
verlening
verlening
MKB* overige dienst- totaal verlening
MKB
percentage bedrijven dat deze maatregel heeft genomen debiteurenbeleid aangescherpt
21
30
22
39
efficiency van het bedrijf verhoogd
31
77
33
40
nieuwe markten opgezocht
28
56
29
33
investeringen uitgesteld
25
38
26
31
producten-/dienstenaanbod uitgebreid
31
39
31
32
reclame-uitgaven teruggeschroefd
28
48
29
35
verlaagd
13
21
13
26
nieuwe leveranciers gezocht
13
20
13
21
extra reclame gemaakt
18
26
18
15
kredietmogelijkheden sterker benut
13
13
13
15
extra investeringen gedaan
17
21
17
13
de relatie met de huisbankier verstevigd
3
12
4
8
personeel moeten ontslaan
3
21
4
5
nieuw personeel aangetrokken
7
21
8
9
afgestoten
9
5
9
8
overgestapt naar een andere huisbank
5
0
5
4
arbeidstijdverkorting aangevraagd
0**
5
prijzen van de producten/diensten
bedrijfsactiviteit(en) afgebouwd of
*
1
Omdat de sector veel meer kleinbedrijven dan middenbedrijven telt, wordt de totaalscore van het MKB in de sector vrijwel volledig bepaald door die van het kleinbedrijf.
** Minder dan 0,5%. Bron: EIM, 2009.
12.7 Perspectief 1 2. 7. 1 I ns pe l en o p d e dyna m iek Door de economische crisis en het afnemende consumentenvertrouwen kan de vraag naar de dienstverlening afnemen. Aan de MKB-bedrijven is in het voorjaar van 2009 gevraagd naar hun plannen voor het komende jaar. Daaruit blijkt dat bijna tweederde van de MKB-bedrijven in de overige dienstverlening initiatieven wil nemen om zich te onderscheiden van de concurrentie. Ook wil meer dan de helft (54%) investeren in vernieuwing van de interne processen. Meer dan gemiddeld in het totale MKB geven overige dienstverleners aan meer uit te willen gaan geven aan vernieuwing en minder dan gemiddeld geeft men aan minder uit te willen gaan geven.
173
tabel 12.16
Plannen voor het komende jaar van het MKB in de overige dienstverlening en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven)
MKB overige dienst-
totaal MKB
verlening (in %)
(in %)
investeren in nieuwe producten
44
47
investeren in vernieuwing interne processen
54
54
risicovolle projecten opzetten
15
14
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
65
66
meer uitgeven aan vernieuwing
28
25
minder uitgeven aan vernieuwing
12
21
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1 2. 7. 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st Voor de overige dienstverlening wordt verwacht dat de omzet licht zal afnemen in zowel 2009 (-1%) als 2010 (-0,75 %). De werkgelegenheid zal vooral in 2010 afnemen, maar ook in 2009 wordt al een lichte daling verwacht. De winst zal in 2009 afnemen met 5,25%, maar in 2010 wordt verwacht dat er weer een toename van de winst zal optreden. Ten opzichte van het totale bedrijfsleven is de verwachting dat de overige dienstverleners in 2009 relatief goed zullen presteren. Met name de volumeontwikkeling van de omzet en de winst zullen minder hard afnemen dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven. De waardeontwikkeling zal in 2009 naar verwachting zelfs toenemen, met daartegenover een afname van 8,75% in het totale bedrijfsleven. In 2010 zal de sector echter achterblijven bij de ontwikkeling van het totale bedrijfsleven. Dit is vooral het gevolg van het feit dat de consumptieve bestedingen sterker onder druk komen te staan. tabel 12.17
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2009 en 2010 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2009
2010
2009
2010
-1,00
-0,75
-7,25
0,00
- prijsontwikkeling
2,50
1,00
-1,50
0,25
- waardeontwikkeling
1,25
0,25
-8,75
0,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-0,25
-2,25
-2,00
-3,25
winst
-5,25
4,00
-17,75
6,00
omzet - volumeontwikkeling
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
174
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A200916
30-10-2009
A200915
17-8-2009
Springen over de Grens Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven
A200914
16-6-2009
Global Entrepreneurship Monitor 2008
A200913
15-5-2009
The Netherlands Internationale benchmark ondernemerschap 2009 A200912
20-5-2009
A200911
3-4-2009
Kleinschalig Ondernemen 2009 Kopstaartbedrijven
A200910
1-4-2009
Ondernemerschap in de wijk
A200909
27-3-2009
A200908
half juni 2009
A200907
24-3-2009
Monitor Inkomens Ondernemers
A200906
19-3-2009
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200905
17-3-2009
Afhankelijkheid in de metaalsector
A200904
12-3-2009
Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap
A200903
5-2-2009
Van werknemer tot ondernemer Review: Internationalisering van het Nederlandse MKB
Ten years entrepreneurship policy: a global overview
A200902
13-1-2009
Toekomst concurrentiepositie MKB
A200901
13-1-2009
MKB in regionaal perspectief
A200815
19-12-2008
Succes met samenwerking
A200814
16-12-2008
Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Neder-
A200813
8-12-2008
Sociaal ondernemerschap
A200812
8-12-2008
Ondernemen in de Sectoren
A200811
28-10-2008
A200810
23-9-2008
A200809
8-9-2008
Internationale benchmark ondernemerschap
A200808
3-9-2008
Nalevingskosten van wetgeving voor startende
landse MKB
Ondernemerschap in de zorg In- en uitstroom in de detailhandel
bedrijven A200807
september 2008
Stimulering van ondernemerschap in middelgrote
A200806
18-9-2008
A200805
8-7-2008
A200804
14-7-2008
Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008
Ondernemerschap in de regio
A200802
27-3-2008
Herstructurering van winkelgebieden
A200801
25-2-2008
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714
21-12-2007
Technologiebedrijven in het MKB
A200713
19-12-2007
MKB in regionaal perspectief
A200712
15-11-2007
Voor het gewin of voor het gezin?
A200711
7-11-2007
A200710
25-10-2007
A200709
13-9-2007
gemeenten HRM-beleid in het MKB
Van onbemind tot onmisbaar Ondernemen in de Sectoren Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs
175
A200708
21-6-2007
Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707
21-6-2007
Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706
13-6-2007
Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705
10-5-2007
Internationale benchmark ondernemerschap
A200704
5-4-2007
Dat loont!
A200703
5-3-2007
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702
1-3-2007
Flexibele arbeid in het MKB
A200701
8-1-2007
Entrepreneurship in the Netherlands; High growth enterprises; Running fast but still keeping control
A200613
8-1-2007
A200612
januari 2007
Geef richting, geen regels!
A200611
22-9-2006
Ondernemen in de Sectoren
A200610
18-9-2006
Met ervaring aan de start
A200609
20-7-2006
Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
A200608
18-9-2006
Pensioen voor ondernemers
A200607
24-7-2006
MKB regionaal bekeken
A200606
19-7-2006
MKB in regionaal perspectief 2006
A200605
29-6-2006
De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in
A200604
19-6-2006
Kleinschalig Ondernemen 2006
A200603
17-5-2006
Internationale Benchmark 2005
A200602
12-4-2006
Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld
A200601
20-3-2006
Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015
A200516
14-2-2006
Small Business Governance
A200515
16-1-2006
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid;
A200514
9-1-2006
A200513
14-12-2005
A200512
31-1-2006
A200511
8-11-2005
A200510
3-11-2005
A200509
6-10-2005
Creatieve bedrijvigheid in Nederland
A200508
20-9-2005
Ondernemen in de Sectoren
A200507
1-9-2005
A200506
19-7-2005
A200505
6-10-2005
A200504
27-6-2005
Kleinschalig Ondernemen 2005
A200503
15-6-2005
Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en
A200502
17-5-2005
Bedrijfsgroei in Nederland
het MKB
Periode 1987-2005 Kritisch kopen in het MKB Financiering van bedrijfsinvesteringen problematisch, of niet? Entrepreneurship in the Netherlands, Business transfer Internationale Benchmark Ondernemerschap 2004 Transsectorale innovatie door diffusie van technologie
Meer MKB-bedrijven in openbare aanbestedingen? Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU Entrepreneurship in the Netherlands; SMEs and International co-operation
VWO-onderwijs Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrepreneurship Monitor 2004 A200501
176
26-4-2005
Spin-offs van grote bedrijven in Nederland