O nd e r ne m e n i n d e S e c t o r e n
Feiten en ontwikkelingen 2007-2009
Zoetermeer, november 2008
ISBN:
978-90-371-0987-0
Bestelnummer: A200812 Prijs:
€ 100,-
Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding
9
2
Het MKB in Nederland
11
2.1
Kerngegevens
11
2.2
Ontwikkelingen 2007-2009
13
3
Voedings- en genotmiddelenindustrie
17
3.1
De sector in cijfers
17
3.2
Dynamiek in de sector
19
3.3
Dynamiek in de markt
23
3.4
SWOT-analyse
25
3.5
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
26
3.6
Perspectief
30
4
Metaal- en elektrotechnische industrie
33
4.1
De sector in cijfers
33
4.2
Dynamiek in de sector
36
4.3
Dynamiek in de markt
40
4.4
SWOT-analyse
43
4.5
Strategie
44
4.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
45
4.7
Perspectief
49
5
Bouwnijverheid
51
5.1
De sector in cijfers
51
5.2
Dynamiek in de sector
54
5.3
Dynamiek in de markt
57
5.4
SWOT-analyse
61
5.5
Strategie
62
5.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
62
5.7
Perspectief
67
6
Autosector
71
6.1
De sector in cijfers
71
6.2
Dynamiek in de sector
75
6.3
Dynamiek in de markt
78
6.4
SWOT-analyse
81
6.5
Strategie
82
6.6
Perspectief
83
7
Groothandel
85
7.1
De sector in cijfers
85
7.2
Dynamiek in de sector
88
3
4
7.3
Dynamiek in de markt
91
7.4
SWOT-analyse
94
7.5
Perspectief
95
8
Detailhandel
99
8.1
De sector in cijfers
8.2
Dynamiek in de sector
103
8.3
Dynamiek in de markt
105
8.4
SWOT-analyse
109
8.5
Strategie
110
8.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
111
8.7
Perspectief
115
9
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
9.1
De sector in cijfers
117
9.2
Dynamiek in de sector
124
9.3
Dynamiek in de markt
128
9.4
SWOT-analyse
130
9.5
Strategie
131
9.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
131
9.7
Perspectief
135
10
Transport
139
10.1
De sector in cijfers
139
10.2
Dynamiek in de sector
143
10.3
Dynamiek in de markt
146
10.4
SWOT-analyse
150
10.5
Strategie
151
10.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
152
10.7
Perspectief
156
11
Zakelijke dienstverlening
11.1
De sector in cijfers
159
11.2
Dynamiek in de sector
162
11.3
Dynamiek in de markt
165
11.4
SWOT-analyse
167
11.5
Strategie
167
11.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
168
11.7
Perspectief
172
12
Overige dienstverlening
12.1
De sector in cijfers
175
12.2
Dynamiek in de sector
178
12.3
Dynamiek in de markt
180
12.4
SWOT-analyse
181
12.5
Strategie
182
12.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het MKB
183
12.7
Perspectief
187
99
117
159
175
Samenvatting
'Ondernemen in de sectoren. Feiten en ontwikkelingen 2007-2009', biedt iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij de beleidsvorming en -uitvoering binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven inzicht in de actuele stand van zaken in tien verschillende sectoren uit het bedrijfsleven. Het borduurt voort op de eerder dit jaar verschenen publicatie 'Kleinschalig Ondernemen 2008', waarin een beeld is gegeven van de structuur en economische ontwikkelingen van het bedrijfsleven naar grootteklasse. In beide publicaties staat het MKB centraal.
H e t M KB i n Ne d er la nd In Nederland zijn ongeveer 793.000 ondernemingen actief. Het merendeel van deze ondernemingen (circa 787.000) is actief binnen het MKB. Dit houdt in dat ruim 99% van alle ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot het MKB. Het MKB heeft een belangrijk aandeel in de totale afzet, bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid. In 2007 was het MKB goed voor 43% van de totale afzet van het bedrijfsleven (€ 435 miljard) en voor 48% van de totale bruto toegevoegde waarde (€ 214 miljard). In het MKB zijn ruim 3,9 miljoen personen werkzaam. Dit is meer dan de helft van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven. De gemiddelde arbeidsproductiviteit1 van het MKB ligt met 65.000 euro lager dan de arbeidsproductiviteit voor het totale bedrijfsleven. De winst per MKB-bedrijf is (na correctie van de beloning van de zelfstandigen) ongeveer twee keer zo laag als de winst van bedrijven uit het grootbedrijf. De winst van het MKB bedraagt, na correctie van de beloning van de zelfstandigen, € 38 miljard. Bedrijven in het MKB investeren daarentegen evenveel als bedrijven uit het grootbedrijf. De afzetgroei in het MKB is geleidelijk aan het afnemen en zal in de tweede helft van 2008 tot stilstand komen. Er wordt een afzetgroei van 2,5% en een winstgroei van 3,25% verwacht. Het aantal werkenden zal met 60.000 toenemen. De forse afzwakking van het groeitempo is het gevolg van de internationale kredietcrisis, de sterk gestegen grondstoffen- en energieprijzen en de ongunstige internationale economische ontwikkeling.
V o e d ing s - en g eno tm i dd e l en i nd ust r i e De voedings- en genotmiddelenindustrie is zeer divers gezien de toegepaste verwerkingstechnieken en varieert van ambachtelijk (bijvoorbeeld bak- en zoetwarenindustrie) tot procesindustrieel (bijvoorbeeld zuivel, meel, suiker, frisdranken, bier en sigaretten). Het MKB telt 4.000 ondernemingen met een werkgelegenheid van 49.000 arbeidsjaren. In 2007 steeg het omzetvolume van de totale sector met 2%. Voor 2008 en 2009 wordt een groei verwacht van respectievelijk 1,25 en 0,75%, met een krimp van de werkgelegenheid. De ontwikkeling van deze sector blijft daarmee achter bij die in het totale bedrijfsleven. Hierin komt de minder sterke conjunctuurgevoeligheid van de markt van voedingsmiddelen tot uiting. De sector is relatief sterk afhankelijk van de binnenlandse markt. Sterke punten van de voedings- en genotmiddelenindustrie zijn onder meer de innovati-
1
Bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar.
5
viteit, de kennisinfrastructuur, een goede naam als het gaat om prijs/kwaliteit, service, betrouwbaarheid en inspelen op de vraag van de klant en de hoge arbeidsproductiviteit. Zwakke punten zijn onder meer de hoge (loon)kosten, de hoge regeldichtheid en het relatief lage investeringsniveau.
M eta a l - en el ek tr ot ec hni s ch e in du st r i e De metaal- en elektrotechnische industrie telt ongeveer 19.000 ondernemingen, hoofdzakelijk MKB. De metaalproductenindustrie is kleinschalig en arbeidsintensief: zij heeft een ondernemingenaandeel van 39%, een werkgelegenheidsaandeel van 30% en een omzetaandeel van 20%. De elektrotechnische industrie laat het tegenovergestelde zien. De machine- en de transportmiddelenindustrie nemen een middenpositie in. Vooral de transportmiddelenindustrie, basismetaalindustrie en metaalproductenindustrie hebben een goed jaar achter de rug. De sector als geheel scoorde in 2007 een groei van 5,75%. De vooruitzichten op korte termijn zien er minder gunstig uit. De flink afgenomen economische groei van Europese landen heeft belangrijke gevolgen voor exportgeoriënteerde sectoren zoals de metaalindustrie. De omzet zal minder sterk toenemen en de winst zal zelfs iets afnemen: in 2008 en 2009 zal het volume van de omzet met respectievelijk 2 en 1% toenemen. De werkgelegenheid zal (verder) afnemen.
B ouw n i jv er he i d Een op de tien bedrijven in ons land is actief in de bouw. De sector is vrijwel volledig gericht op de binnenlandse markt. De sector heeft in 2007 een uiterst gunstig jaar doorgemaakt. De sector is zeer conjunctuurgevoelig en profiteerde van de toegenomen bedrijvigheid. In alle marktsegmenten (woningbouw, utiliteitsbouw, onderhoud, GWW) was in 2007 een flinke groei te zien. De totale omzet van de sector bouw steeg met 6,5%. In 2008 zal het omzetvolume nog flink toenemen met 5,75%. Op alle deelmarkten wordt een groei voorzien. In 2009 zal de groei afnemen. Vooral door terugvallende nieuwbouw zal de groei in 2009 uitkomen op 1,75%. De productie blijft evenwel op een hoog niveau. De werkgelegenheid in de bouw zal dit jaar bovengemiddeld toenemen, met 4,5%, gemeten in arbeidsvolume. Volgend jaar zal de werkgelegenheid, door de stabilisatie van de bouwproductie, nog met 1% toenemen. Deze toename komt vooral voor rekening van de zelfstandigen.
A u tos e ct or De autosector (detailhandel en groothandel) telt ongeveer 23.000 MKBondernemingen. Na een jarenlange daling van het aantal verkochte auto's zit de autoverkoop vanaf 2006 weer in de lift. De autogroothandel presteerde de afgelopen jaren relatief iets beter dan de autodetailhandel en de benzinestations. In 2007 bedroeg de volumegroei voor de gehele autosector 1,5%. Voor 2008 wordt eveneens een volumegroei van 1,5% verwacht. De afvlakkende economische ontwikkeling, de hogere brandstofkosten en een terughoudendheid van consumenten om financiële verplichtingen aan te gaan, zullen een rem zetten op de vraag naar auto's. Voor 2009 wordt uitgegaan van een marginale stijging met 0,5%. Het aantal werknemers zal dit jaar met een groei van 0,25% vrijwel gelijk blijven. Voor volgend jaar wordt een daling met 0,5% voorzien.
6
G r oo tha n d e l De groothandel heeft in 2007 een flinke omzetgroei gerealiseerd. Door gunstige internationale handelsontwikkeling en een sterk groeiende Nederlandse economie, steeg het omzetvolume in 2007 ten opzichte van 2006 met 6,25%. De groothandel - met circa 60.000 MKB-bedrijven en een werkgelegenheid van 445.000 arbeidsjaren (waarvan bijna 320.000 in het MKB) - profiteerde van een sterk groeiende export en wederuitvoer. Ook de binnenlandse afzet van de groothandel nam flink toe. De vooruitzichten voor de groothandel in 2008 en 2009 zijn naar verhouding redelijk gunstig, met een groei van respectievelijk 4,25 en 3,5%. De groothandel vormt een belangrijke schakel in het proces van ketenintegratie en efficiency. De functie die hij daarin vervult is sterk afhankelijk van de producten die gevoerd worden. Als sterke punten van de groothandel gelden de hoge informatiseringsgraad, de logistieke ervaring, scherpe prijzen door productiviteitsgroei en het grote aantal gecertificeerde bedrijven. De groothandel investeert sterk in verbetering van logistieke processen, waardoor er een aanzienlijke arbeidsproductiviteit gerealiseerd kan worden.
D e ta i lha n d e l De detailhandel is een typische sector van het midden- en kleinbedrijf. Van alle detailhandelsondernemingen behoort meer dan 99% tot het MKB. Dit MKB neemt ongeveer 60% van de totale werkgelegenheid in de sector voor zijn rekening en heeft een omzetaandeel van circa 50%. Deze percentages tonen de kleinschaligheid van de detailhandel. De circa 80.000 ondernemingen in de detailhandel zijn goed voor een werkgelegenheid van ruim 500.000 arbeidsjaren. De detailhandelsbestedingen zijn in 2007 toegenomen met 2,75%. De detailhandel in overige non-food heeft in 2007 de hoogste volumegroei gerealiseerd. Voor het lopende jaar 2008 wordt nog nauwelijks groei verwacht. Voor 2009 wordt een afname van de omzet met 1% voorzien. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn de afname van het consumentenvertrouwen en de stagnatie van het reëel besteedbaar inkomen. Ook de vraag naar werknemers zal afnemen. Dit jaar neemt de werkgelegenheid nog met 0,50% toe, maar in 2009 wordt een afname van 0,5% verwacht.
H o r eca , ca te r in g en v erb l i j fs r ec re a t i e De horeca, catering en verblijfsrecreatie - met 36.000 MKB-bedrijven - realiseerde in 2007 een groei van het omzetvolume van 2,25%. De hotels en pensions scoorden, met de catering, als deelsector het hoogst met een groei van 3,5%. 2007 markeert ook een omslagpunt. Terwijl in de eerste helft nog sprake was van toename van de bestedingen (positieve volumeontwikkeling), zijn deze sinds het derde kwartaal afgenomen. Een sterk dalend consumentenvertrouwen, de kredietcrisis en sterk gestegen grondstoffen- en energieprijzen zorgen in 2008 voor een omzetdaling met 0,75%. Ook enkele ingrijpende maatregelen zoals het ingestelde rookverbod spelen hierbij een rol. In 2009 wordt met 1,25% een nog sterkere omzetdaling verwacht. De werkgelegenheid blijft in 2008 nog gelijk, maar zal als gevolg van de omzetdaling, in 2009 eveneens een afname vertonen (0,75%).
7
T ra n sp o rts ec to r Het goederenvervoer over land en de dienstverlening ten behoeve van het vervoer bepalen het grootste deel van de sectoromzet: 35% respectievelijk 41%. De sectoromzet bedroeg in 2007 64 miljard euro, waarvan 30 miljard door het MKB gerealiseerd werd. De transportsector profiteerde in 2007 van de gunstige economische ontwikkeling, waardoor de omzet met 5,5% toenam. Het transport is relatief sterk internationaal georiënteerd: circa een kwart van de MKB-omzet en een derde van de totale sectoromzet wordt met de export behaald. De vooruitzichten voor de transportsector zijn gematigd. De sector zal duidelijk de afzwakking van de internationale economische ontwikkeling ondervinden. Voor 2008 en 2009 laten de prognoses een groei van de volumeontwikkeling van de omzet zien van 2, respectievelijk 1,25%.
Z a k e l i jk e d i en st ve r l en in g Het belang van de zakelijke dienstverlening binnen het Nederlandse bedrijfsleven is aanzienlijk. Van alle bedrijven in Nederland behoort 22% (175.000 ondernemingen) tot de zakelijke dienstverlening en 19% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven is aan de zakelijke dienstverlening toe te schrijven. De ontwikkeling van het omzetvolume komt grotendeels voort uit de grote afhankelijkheid van de dienstverlening van het bedrijfsleven, in Nederland met name de industrie en de bouw. Voor de verschillende deelsectoren valt nog steeds een toename te verwachten van de omzet (+ 3,25%), maar een heel stuk gematigder dan in de afgelopen paar jaar. In 2009 zal de groei verder teruglopen (+ 1,5%) als gevolg van de verdere afzwakking van de internationale economische groei.
O ve r i ge d i en stv e r le n in g Tot de overige dienstverlening behoren - overwegend kleinschalige - kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven, textielreinigingsbedrijven, vakfotografen, sport- en fitnesscentra, beveiligingsbedrijven en andere persoonlijke diensten. De circa 77.000 ondernemingen zijn sterk gericht op de consument als afnemer. In 2007 nam het omzetvolume met 2,25% toe. De minder positieve economische teneur, ingeluid door de kredietcrisis in de Verenigde Staten, leidt tot een minder sterke groei van de consumptieve bestedingen in 2008 en 2009 met een omzettoename van respectievelijk 1,75 en 0,5%. De grootste groei laten de deelsectoren milieudienstverlening en cultuur, sport en recreatie zien.
8
1
Inleiding
A a n l e id i ng In de eerder dit jaar verschenen publicatie 'Kleinschalig Ondernemen 2008' wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklasse. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal en de belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. In de publicatie 'Ondernemen in de Sectoren. Feiten en ontwikkelingen 2007-2009' staan de sectoranalyses centraal en daarmee is het een logisch vervolg op de eerder genoemde publicatie.
Doel De informatie in 'Ondernemen in de Sectoren' is bestemd voor allen die op een of andere wijze betrokken zijn bij de beleidsvorming en -uitvoering binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven. Het rapport biedt hun inzicht in de actuele stand van zaken in 10 verschillende sectoren uit het bedrijfsleven. Het betreft een beschrijving van de structuur, het economisch functioneren, de marktomstandigheden, de kracht en het investeringsgedrag van de sector.
D e s ec to r en In alle 10 sectoren speelt het MKB-ondernemerschap een grote rol. De MKBondernemers dekken het leeuwendeel van het Nederlandse bedrijfsleven. De sectoren zijn: 1
de voedings- en genotmiddelenindustrie;
2
de metaal- en elektrotechnische industrie;
3
de bouwnijverheid;
4
de autosector;
5
de groothandel;
6
de detailhandel;
7
de horeca, catering en verblijfsrecreatie;
8
de transportsector;
9
de zakelijke dienstverlening;
10 de overige dienstverlening.
H e rk om st va n d e i nfo rma t i e Het economische beeld dat in 'Ondernemen in de Sectoren' wordt geschetst, is eind augustus 2008 vastgesteld. Het geschetste economische beeld is te beschouwen als een actualisering van de informatie uit 'Kleinschalig Ondernemen 2008'. Bij het bepalen van de sectorprognoses is gebruik gemaakt van het model PRISMA-K. Dit is een sectormodel naar grootteklasse voor de korte en middellange termijn, waarmee onder andere exploitatiegegevens en werkgelegenheidsgegevens geraamd worden. De realisatiegegevens, zowel niveaus als mutaties, zijn vooral afkomstig uit de Nationale Rekeningen. De Nationale Rekeningen bevatten realisatiegegevens tot en met 2007 en zijn in augustus 2008 gepubliceerd door het CBS. Ook is gebruik gemaakt van productiestatistieken van het CBS. De productiestatistieken zijn onder andere gebruikt voor de bepaling van grootteklassedata. Ook zijn deze
9
statistieken gebruikt voor de schatting van economische variabelen die in de Nationale Rekeningen ontbreken, zoals omzet en winst. Bij de raming van de prognosejaren 2008 en 2009 is gebruik gemaakt van een groot aantal vrij beschikbare gegevens, zoals conjunctuurinformatie van het CBS, het CPB en de OESO. Ook zijn gegevens gebruikt uit monitoren en jaarlijkse registraties van sectororganisaties en andere binnen het onderzoeksprogramma 'MKB en Ondernemerschap' van het Ministerie van Economische Zaken door EIM ontwikkelde data en informatie. Ten slotte is gebruik gemaakt van het EIM MKB-Beleidspanel. De bijna 2.000 ondernemers uit het MKB zijn speciaal voor deze editie van 'Ondernemen in de Sectoren' ondervraagd over maatschappelijk verantwoord ondernemen/duurzaamheid.
L ee sw i j ze r Het rapport is als volgt opgebouwd. In de hoofdstukken staat steeds één sector centraal. Het begint met de voedings- en genotmiddelenindustrie en eindigt met de overige dienstverlening (in de volgorde zoals de sectoren zojuist zijn opgesomd). De lezers kunnen dus direct naar de sector van hun keuze. Elk hoofdstuk heeft dezelfde opbouw. Paragraaf 1 gaat in op de structuurgegevens (de sector in cijfers). Paragraaf 2 schetst de situatie in de sector (bedrijvendynamiek, schaalgrootte en netwerkvorming, innovatie) en paragraaf 3 doet dit voor de markt (afnemers, concurrentie). Paragraaf 4 laat de sterke en zwakke kanten van de sector zien. Daarna volgt de strategie van het MKB temidden van de geschetste situaties in paragraaf 5. Paragraaf 6 gaat in op maatschappelijk verantwoord ondernemen/duurzaamheid van het MKB. Het hoofdstuk sluit af met het perspectief voor de sector.
10
2
Het MKB in Nederland
2.1
Kerngegevens 7 8 7. 0 00 M KB - on d er ne mi n ge n In Nederland waren op 1 januari 2008 ongeveer 787.000 ondernemingen actief in het MKB. Ruim 90% van deze bedrijven maakt deel uit van het kleinbedrijf. Dit zijn bedrijven met minder dan 10 werknemers. Het grootbedrijf (100 werknemers en meer) bestaat uit ongeveer 5.000 bedrijven, waarvan twee vijfde 250 of meer werknemers in dienst heeft.
A f z et M KB va n 4 35 m i l ja rd eu ro Het MKB is goed voor 43% van de totale afzet. Binnen het MKB heeft het middenbedrijf meer afzet dan het kleinbedrijf. Gezien het feit dat ruim 90% van alle bedrijven in het MKB behoort tot het kleinbedrijf betekent dit dat bedrijven uit het middenbedrijf gemiddeld (veel) meer afzet genereren dan bedrijven uit het kleinbedrijf. Het MKB is sterk gericht op de binnenlandse markt. Ruim 80% van de afzet (totaal circa 350 miljard euro) wordt in het binnenland gerealiseerd. 19% komt voor rekening van leveringen aan het buitenland. Ongeveer een derde van de totale export van het bedrijfsleven is afkomstig van het MKB. Twee derde van de binnenlandse afzet van het MKB komt voor rekening van de leveringen aan andere bedrijven.
4 m i l j oe n ba n en i n h e t M KB Het MKB telt 4 miljoen banen. Omgerekend naar fulltimebanen, beslaat de werkgelegenheid in het MKB bijna 3,3 miljoen arbeidsjaar. Ongeveer een kwart van de werkzame personen in het MKB is zelfstandig ondernemer. De gemiddelde arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar) bedraagt 65.000 euro.
M KB go e d v oo r w in st va n 7 0 m i lja r d eu r o Van de totale winst voor belasting die het bedrijfsleven in 2007 behaalde, komt bijna 60% voor rekening van het MKB. Bij zelfstandigen maakt evenwel de beloning voor hun arbeid deel uit van de winst. Na correctie voor het toegerekende loon voor zelfstandigen blijft er een aandeel voor het MKB over van 43%. De winst voor belasting in het MKB, als percentage van de brutoproductie, bedraagt 16%. Gecorrigeerd voor de beloning van ondernemer en meewerkende gezinsleden, komt de winst uit op 9% van de brutoproductie. In tabel 2.1 staan de kerngegevens van het MKB over 2007 en de ontwikkeling en prognoses voor 2007, 2008 en 2009 weergegeven.
11
tabel 2.1
Kerngegevens MKB* in 2007-2009
2007
2007
2008
2009
niveau (mld. euro) volumemutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % omzet
661
4,5
2,75
1,50
afzet
435
4
2,5
1,25
4,8
2,8
2,3
waarvan: - buitenlandse afzet
84
- binnenlandse afzet
351
4
2,5
1
bruto toegevoegde waarde
214
4
2,5
1,3
loonsom
104
4,5
1,5
-0,5
1,25
0,75
arbeidsproductiviteit (x 1.000 euro)
65
1,25
volumemutaties t.o.v. voorafgaand jaar in % winst uit ondernemingen (niveau x mld. euro, nominaal)
70 niveau (x 1.000)
aantal banen in het MKB
8
3,25
3,00
mutaties t.o.v. voorafgaand jaar in %
4.004
104
60
-3
3.087
94
39
-17
918
10
21
14
3.289
83
50
-1
waarvan: werknemers zelfstandigen arbeidsvolume
* MKB betreft alle bedrijven in Nederland (exclusief overheid) tot 100 werkenden. Bron: Prognose kerngegevens MKB, september 2008.
D i v er s it e it in se ct or e n In Nederland waren op 1 januari 2008 bijna 790.000 ondernemingen actief in het MKB. Tabel 2.2 laat zien dat veruit de grootste groep ondernemingen actief is in de financiële en zakelijke diensten. Ruim een kwart van de actieve ondernemingen in het bedrijfsleven behoort tot deze sector. Deze sector herbergt een breed scala aan bedrijven, zoals de assurantietussenpersonen, ingenieurs- en architectenbureaus en schoonmaakbedrijven. Ook in de detailhandel en de bouw zijn relatief veel ondernemingen actief, op de voet gevolgd door de persoonlijke dienstverlening. Samen zijn deze vier sectoren goed voor 58% van het aantal actieve ondernemingen in het bedrijfsleven in het MKB. Deze sectoren zijn relatief kleinschalig. Dit is te zien aan de gemiddelde ondernemingsgrootte, gemeten in arbeidsjaren (zie tabel 2.2). De sectoren industrie en transport en communicatie kennen relatief veel grote bedrijven.
12
tabel 2.2
Aantal actieve MKB-ondernemingen in het bedrijfsleven per sector, 1 januari 2008, en gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
sectoren
aantal ondernemingen
gemiddelde ondernemingsgrootte
(x 1.000)
(in arbeidsjaren)
industrie
46
9,2
bouw
93
3,7
groothandel
60
5,3
detailhandel
80
3,8
autosector
23
4,5
horeca
36
4,7
transport en communicatie
28
6,2
204
3,7
persoonlijke dienstverlening
77
3,3
zorgsector
47
4,7
overige sectoren
93
2,3
787
4,2
financiële en zakelijke diensten
totaal bedrijfsleven
Bron: Prognose kerngegevens MKB, september 2008.
2.2
Ontwikkelingen 2007-2009 V e r tr ou we n on de r on d er n em e rs i s st er k a f g enom en In het voorjaar van 2008 is gebleken dat het vertrouwen in de economie onder ondernemers in het MKB sterk is afgenomen. Het aantal ondernemers dat zegt (enigszins) vertrouwen te hebben in de Nederlandse economie is dit jaar, in vergelijking met het voorjaar van 2007, gedaald van 91% naar 78%. Sinds 2004 is het ondernemersvertrouwen ieder jaar toegenomen. De internationale kredietcrisis heeft een belangrijke stempel gedrukt op het vertrouwen. Hoewel de verwachtingen voor 2008 nog altijd gunstig zijn: de export blijft toenemen, de werkgelegenheid zal ook nog licht toenemen, heeft de ondernemer minder vertrouwen in de economie dan een jaar geleden. Ruim 40% van de ondernemers in het MKB geeft dan ook aan vertrouwen te hebben in de economische ontwikkeling, tegenover bijna driekwart in 2007. Ruim een op de vijf ondernemers zegt helemaal geen vertrouwen meer te hebben in de economie.
F l ink e g ro e i a a nta l on de r ne m in ge n De groei van het aantal ondernemingen is dit jaar (2008) met 3% flink, maar minder sterk dan in het afgelopen jaar. In 2007 bedroeg de groei 3,75%. Een gunstig afzet- en winstperspectief voor veel sectoren en een gunstig stimulerend overheidsbeleid gericht op ondernemerschap, waarbij het steeds eenvoudiger wordt om een bedrijf op te richten, dragen bij aan de positieve ontwikkeling. Minder van invloed op de groei is de ontwikkeling van het aantal starters. Sinds 2004 zijn veel ondernemers gestart. Het starten van een bedrijf heeft vaak een langdurige voorbereidingstijd, waardoor de startende bedrijven tot en met 2006 een positieve invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het aantal ondernemingen. Deze positieve invloed is in 2007 vrijwel geheel verdwenen. Vooral in de
13
bouw, de zakelijke dienstverlening en de zorg is er een sterke stijging van het aantal zelfstandigen. Voor 2009 wordt uitgegaan van een groei van het aantal ondernemingen van 1,75%.
G r oe i b u it en la n ds e e n bi n ne n la n ds e a fz et De Nederlandse afzet van het MKB neemt in 2007 met 3,5% flink toe. Ook in 2008 zal het MKB flink kunnen groeien. Alle afzetcategorieën dragen stevig bij aan de afzetgroei. Niet alleen de export en investeringen dragen belangrijk bij aan de afzetgroei, ook de consumptieve bestedingen blijven op peil. De sterke groei van de werkgelegenheid betekent dat er een toenemend aantal consumenten is die meer te besteden hebben. Bovendien is het vertrouwen van de consumenten in de economie hoog. De consument geeft meer uit aan luxe goederen en diensten zoals kleding, consumentenelektronica, hotels en restaurants.
G r oe i va n d e w er k g e le ge nh e i d De groei van de werkgelegenheid is 2 jaar hoog geweest. Vooral de vraag naar gekwalificeerde arbeidskrachten is hoog. Met name in de bouw leidt dit tot capaciteitsproblemen. De krachtige afzetgroei vertaalde zich in 2007 in een flinke werkgelegenheidsgroei in het MKB met 104.000 banen. Deze toename bestond voor 94.000 personen uit werknemers en voor 10.000 personen uit zelfstandigen. Dit jaar (2008) zullen meer bedrijven en sectoren geconfronteerd worden met het moeilijk kunnen vinden van gekwalificeerd personeel. Het zal dan voor veel bedrijven langer duren voordat men geschikte mensen heeft gevonden. Dit resulteert in 2008 dan ook in een beperktere groei van de werkgelegenheid, namelijk met 1,5%. Ook de terugval in productiegroei en de stijging van de reële lonen hebben een remmende werking op de vraag naar arbeidskrachten. Een indicator van een afnemende werkgelegenheidsgroei is de daling van het aantal uitzenduren in het eerste kwartaal van 2008. In 2009 zal de werkgelegenheid niet meer groeien. De sterkste werkgelegenheidsgroei zal dit jaar te zien zijn in de bouw. In de industrie zal de werkgelegenheid, vooral als gevolg van een terugvallende afzet, technologische ontwikkeling en verbetering van de arbeidsproductiviteit, afnemen. Volgend jaar wordt nog een flinke werkgelegenheidsgroei voorzien in de zorgsector. De werkgelegenheid in de industrie zal nog sterker dalen. Ook in de detailhandel, de autosector en de horeca zal de werkgelegenheid afnemen.
A f na m e w ins tg ro e i De groei van de afzet in 2007 heeft zich in 2007 vertaald in een winstgroei in het MKB van 8,25%. Een goede kostenbeheersing in het Nederlandse bedrijfsleven draagt belangrijk bij aan de gunstige winstontwikkeling, evenals een stijging van arbeidsproductiviteit. Hogere energiekosten en hogere loonkosten beperken de winstgroei in 2008 en 2009. De winst zal met respectievelijk 3,25 en 3% duidelijk minder sterk toenemen. De sterkste winststijging doet zich voor in de bouw. In de detailhandel is sprake van een afname van het winstniveau. Dit is niet alleen een gevolg van de onderlinge concurrentie van supermarkten, maar ook van de opkomst van het winkelen via internet. Dit heeft een belangrijk prijsdrukkend effect voor het bestaande winkelaanbod.
14
A f na m e va n d e in ve st e ri n ge n in de k o me nd e pe r i od e De investeringen in het MKB zullen dit jaar met 1,5% lager uitvallen dan in 2007. Het accent ligt op gebouwen, transportmiddelen en computers. De terugvallende economische groei zal tot gevolg hebben dat uitbreidingsinvesteringen minder noodzakelijk zijn. Bovendien zijn ondernemers wat voorzichtiger met het oog op de negatieve effecten van de internationale kredietcrisis en zijn financiële instellingen terughoudender met het verstrekken van kredieten. In 2009 zullen de investeringen in het MKB naar verwachting verder terugvallen met 2,5%. In het voorjaar van 2008 tekende zich al een omslag af. Sinds 2004 neemt ieder jaar de investeringsbereidheid onder ondernemers in het MKB een beetje toe. In het voorjaar van 2005 gaf nog 63% van de MKB-ondernemers aan te zullen investeren. Het percentage ondernemers in het MKB met investeringsplannen in het voorjaar van 2008 is met 69% fractioneel lager dan vorig jaar, toen 70% van de ondernemers in het MKB aangaf investeringsplannen te hebben.
15
3
Voedings- en genotmiddelenindustrie
De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie heeft een groter aandeel in de nationale industriële productie dan in de meeste andere lidstaten van de Europese Unie. Het is daarmee een belangrijke industriële sector, met een aantal sterk uiteenlopende deelsectoren. De grootste zijn vlees en vleesverwerking en zuivel (dierlijke-voedingsmiddelenindustrie), bak- en zoetwaren, margarine en vetten (overige voedingsmiddelen), en tabaksproducten (genotmiddelen). De toegepaste verwerkingstechnieken variëren van ambachtelijk, zoals in een deel van de bak- en zoetwarenindustrie, tot procesindustrieel, zoals bij de productie van zuivel, meel, suiker, frisdrank, bier en sigaretten.
3.1
De sector in cijfers
3 . 1 . 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Uit de aandelen die de voedings- en genotmiddelenindustrie heeft in het totale Nederlandse bedrijfsleven kan worden afgeleid dat de sector relatief grootschalig is. Rond 1% van de ondernemingen is actief in deze sector, maar zij nemen 2% van de totale werkgelegenheid voor hun rekening, 3% van de toegevoegde waarde, 4% van de totale omzet en zelfs 8% van de totale export: zie tabel 3.1. tabel 3.1
Aandeel van de voedings- en genotmiddelenindustrie in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
1
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2
omzet
4
exportwaarde
8
bruto toegevoegde waarde
3
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3 . 1 . 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 3.2 laat zien dat driekwart van de bedrijven in de sector werkzaam is in de 'overige' voedingsmiddelenindustrie. Deze deelsector, met bak- en zoetwaren, margarine en vetten als zwaartepunten, is goed voor twee derde van de werkgelegenheid, en voor iets meer dan de helft van de omzet. Uit deze verhoudingen (groter aandeel in het ondernemingenbestand dan in de omzet en de werkgelegenheid) kan worden afgeleid dat het accent ligt op relatief kleinschalige en meer arbeidsintensieve productie. Dat is echter een 'gemiddelde' van enerzijds grootschalige fabricage van meel en suiker, en anderzijds een overwegend kleinschalige bak- en zoetwarenindustrie. De genotmiddelenindustrie is juist overwegend grootschalig: deze omvat slechts 4% van de bedrijven, maar is goed voor 13% van de werkgelegenheid en 20% van de omzet van de totale sector. Het gaat om grootschalige procesmatige bedrijvigheid zoals de productie van sigaretten en bier. De dierlijke-voedingsmidde-
17
lenindustrie, met slachterijen en de productie van vleeswaren als zwaartepunt, is goed voor ruim een kwart van de sectoromzet. Deze deelsector heeft een wat groter aandeel in de omzet van de totale voedings- en genotmiddelenindustrie dan in de bedrijvenpopulatie en de werkgelegenheid, en is daarmee wat grootschaliger dan gemiddeld. tabel 3.2
Omvang en samenstelling van de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
dierlijke-voedingsmiddelenindustrie
1
22
27
23
18
28
genotmiddelenindustrie
0
4
11
9
13
20
overige voedingsmiddelenindustrie
3
75
79
67
33
52
totale sector
4
100
118
100
63
100
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3 . 1 . 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het midden- en kleinbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie omvat 4.000 bedrijven, met een totale werkgelegenheid van 49.000 arbeidsjaren en een omzet van € 14 miljard. Zij verkopen een kwart daarvan aan het buitenland, duidelijk minder dan bijvoorbeeld het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie. Het MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie is derhalve sterker afhankelijk van de thuismarkt. Uiteraard is het MKB goed voor het overgrote merendeel van de bedrijven. Ook nog twee op elke vijf werknemers zijn bij die bedrijven te vinden. Het MKB-omzetaandeel ligt een stuk lager, en voor het aandeel in de totale export van de sector geldt dat in nog wat sterkere mate. Zie verder tabel 3.3. tabel 3.3
Het MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2007
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
4
95
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
49
42
omzet (x € miljard)
14
23
exportwaarde (x € miljard)
4
16
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
3
24
aantal ondernemingen
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3 . 1 . 4 O mz e ton tw ik k e l in g De voedings- en genotmiddelenindustrie heeft in 2007 een omzetgroei gerealiseerd van 2%. In de dierlijke-voedingsmiddelensector (vlees en zuivel) lag de groei hoger: bijna 4%. De prognose voor 2008 laat een teruggang zien naar 1% groei. De overige voedingsmiddelenindustrie groeit naar verwachting het sterkst (2%). Ook voor de andere sectoren wordt een groei voorzien, maar vooral met een duidelijk lagere groei in de dierlijke-voedingsmiddelenindustrie. Zie tabel 3.4.
18
tabel 3.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de voedings- en genotmiddelenindustrie, 2007-2008 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2007
2008
dierlijke-voedingsmiddelenindustrie
3,75
0,50
genotmiddelenindustrie
1,25
1,00
overige voedingsmiddelenindustrie
1,75
2,00
totale sector
2,00
1,00
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3 . 1 . 5 E xp l o ita t ie b ee l d Het in tabel 3.5 gepresenteerde gemiddelde exploitatiebeeld van de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie weerspiegelt het relatief zware gewicht van de procesindustrie in de sector: een hoog verbruik (75%) door met name inkoop van grondstoffen, tegenover naar verhouding lage bedrijfskosten (17%) en met name lage loonkosten (10%). De sector neemt in dit opzicht een positie in tussen enerzijds de chemische industrie en anderzijds de maakindustrie in de metaal- en elektrotechnische en in de overige industrie. Per saldo valt de winst voor belastingen met 8% gunstig uit. tabel 3.5
Exploitatiebeeld van de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2007 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
75
bruto toegevoegde waarde
25
bedrijfskosten*
17
winst voor belastingen
8
* Tot de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
3.2
Dynamiek in de sector
3 . 2 . 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De bedrijvendynamiek in de voedings- en genotmiddelenindustrie ligt beneden die van het totale bedrijfsleven. Er zijn in 2007 ongeveer evenveel bedrijven opgericht als opgeheven: 4,6%, respectievelijk 4,2% van het aantal bedrijven in de sector. In het totale bedrijfsleven is het geboortecijfer in dezelfde periode een stuk hoger: ruim 10%. Een hogere toetredingsdrempel voor industriële bedrijven verklaart dit lage cijfer ten dele: een industriële starter moet meer investeren dan bijvoorbeeld een starter in de dienstensector. Maar: ook in de metalektro is het geboortecijfer aanzienlijk hoger dan in de voedings- en genotmiddelenindu-
19
strie. Dat is waarschijnlijk te verklaren uit een groter aantal ZZP'ers, voor wie de toetredingsdrempel weer laag ligt. Het aantal faillissementen is wat hoger dan gemiddeld in het bedrijfsleven, maar niet hoger dan elders in de industrie. Zie verder tabel 3.6. tabel 3.6
Bedrijvendynamiek in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven, 2007
voedings- en genot-
totale
middelenindustrie
bedrijfsleven
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
4,6
10,3
- nieuwe dochters
1,7
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
4,2
5,5
0,9
0,5
w.v.
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
Het aantal starters in de voedings- en genotmiddelenindustrie is relatief gering: het aandeel van de sector in alle Nederlandse starters zoals weergegeven in tabel 3.7 blijft met 0,3% ruim achter bij het aandeel van 1% in het totaal aantal ondernemingen in Nederland (tabel 3.1). Ruim vijf jaar na de eerste inschrijving bestaat bijna 43% van de nieuwe ondernemingen nog. tabel 3.7
Starters in de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2007
sector aantal starters in 2007
192
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
0,1
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
0,3
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
42,8
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Zoals tabel 3.8 laat zien hadden groeibedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2007 een aandeel van 38%, wat ongeveer overeenkomt met het gemiddelde van het totale bedrijfsleven. Ongeveer de helft is gekrompen. Dit zijn er duidelijk meer dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven. Het aandeel dat zich heeft gehandhaafd op hetzelfde niveau is overeenkomstig minder.
20
tabel 3.8
Groei en krimp van bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
38
36
gelijkblijvers
15
25
groeikrimpers en overige krimpers*
48
39
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
3 . 2 . 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De gemiddelde onderneming in de voedings- en genotmiddelenindustrie heeft een werkgelegenheid van 28 arbeidsjaren, en behaalt een omzet van ruim €15 miljoen. Op elke tien bedrijven in de sector behoren er zeven tot het kleinbedrijf (minder dan 10 werkzame personen). Het grootbedrijf (100 of meer werkzame personen) is echter goed voor 77% van de totale omzet. Zie tabel 3.9. Vergelijking met andere sectoren en ook met het buitenland maakt duidelijk dat de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie relatief groot van schaal is. Het grootbedrijf heeft bijvoorbeeld een hoger omzetaandeel dan het geval is in de metaal- en elektrotechnische industrie. tabel 3.9
Indicatoren van schaalgrootte in de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2007
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
28 15,1
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
70
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
77
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Samenwerking in de industrie1 komt betrekkelijk weinig voor: één op de zes bedrijven werkt samen. Als er wordt samengewerkt, betreft dit vooral technologische samenwerking: productie, productontwikkeling en informatievoorziening. Dit gebeurt grotendeels met soortgelijke bedrijven, maar ook binnen de bedrijfskolom, met opdrachtgevers en toeleveranciers. Toeleveranciers- en uitbestedersrelaties komen echter in de voedings- en genotmiddelenindustrie minder voor dan bijvoorbeeld in de metaal- en elektrotechnische industrie, maar daar staat samenwerking binnen de voedselketen met het oog op het waarborgen van voedselveiligheid weer tegenover. Zie verder de tabellen 3.10 en 3.11.
1
Er zijn geen gegevens beschikbaar voor afzonderlijke sectoren, zoals de voedings- en genotmiddelenindustrie.
21
tabel 3.10 Samenwerking in de industrie
omschrijving
gehele sector
aantal samenwerkende bedrijven
17%
aantal bedrijven met plannen voor samenwerking binnen 2 jaar
7%
belangrijkste reden om samen te werken
kostenreductie
belangrijkste beleidsterrein waarop samengewerkt wordt
technologie
Bron: EIM, 2005.
De komende jaren is versterking van samenwerkingsrelaties te verwachten op grond van: − ketenaansprakelijkheid met het oog op voedselveiligheid, − ontwikkeling van nieuwe producten en technieken waarvoor samenwerking noodzakelijk is met kennisinstellingen en bedrijven waar gespecialiseerde kennis aanwezig is die men zelf niet in huis heeft, − groeiende import van grondstoffen en halffabrikaten met de daarvoor noodzakelijke kwaliteitscontrole, − noodzaak om activiteiten waarvoor men zelf onvoldoende geëquipeerd of te duur is af te stoten en aan partners over te laten. tabel 3.11 Samenwerkingsvormen in de industrie
samenwerkingsvorm
aantal bedrijven in %
kleine bedrijfsnetwerken
67
inkoopvereniging
15
franchiseorganisatie
3
retail- of in-/verkoopvereniging
9
dealerorganisatie
10
Bron: EIM, 2005.
3 . 2 . 3 I nno va t i e Het MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie behaalt blijkens de cijfers van tabel 3.12 een bovengemiddelde score op innovativiteit, met het accent op productinnovatie. Het gaat in verreweg de meeste gevallen om 'variaties op een thema': een kleine toevoeging of wijziging die zorgt voor een nieuw product. Radicale vernieuwingen komen minder voor dan elders. Dynamiek en scherpe concurrentie in de sector zorgen voor continue druk om iets nieuws te bedenken: nieuwe producten, en productiemethoden waarmee goedkoper en/of flexibeler gewerkt kan worden, de houdbaarheid verbeterd kan worden, enzovoorts. Druk uit de omgeving komt van consumenten die vragen om gezonde en gevarieerde voeding, Europese en nationale overheden die eisen stellen aan kwaliteit, gezondheid, etikettering en traceerbaarheid, en grootafnemers in de levensmiddelenhandel die maximale druk zetten op de prijs, voor steeds grotere quanta van gegarandeerde standaardkwaliteit.
22
tabel 3.12 Aandeel bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB met innovaties in de periode 2005-2007 (in %)
MKB sector voedings- en genotsoort innovatie
middelenindustrie
totaal MKB
53
27
23
13
61
39
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt percentage bedrijven met producten/diensten nieuw voor bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
3.3
Dynamiek in de markt
3 . 3 . 1 A f ne me r s K wa l it e it sga ra nt i es g evr a a g d Hygiëne- en kwaliteitsproblemen met, en 'verdachte' ingrediënten in voedingsmiddelen zorgen doorgaans voor grote krantenkoppen: iedereen wil weten wat er in zijn maag terechtkomt en wat hij daar niet wil hebben. Het vervolg varieert van kopersstakingen tot aangescherpte regelgeving en controles door overheden. Voor de langere termijn promoveert dit gegeven kwaliteit en effectief ketenbeheer tot een 'unique selling point' op zich voor veel voedingsmiddelen.
G e zo nd he i d a l s to eg ev oe g d e wa a r d e De vraag naar gezonde producten neemt verder toe, mede door de obesitasepidemie: een toenemend aantal mensen met overgewicht, en genereert een groeimarkt voor voedingsmiddelen met een positieve claim inzake gezondheid en tegengaan van overgewicht. Die claim kan worden ontleend aan verlaging van het gehalte aan ('verkeerde') vetten en suiker, of aan toevoegingen in de vorm van micronutriënten zoals vitaminen en mineralen.
I nk o op ma c ht va n su p erma rk te n Schaalvergroting aan afnemerskant (supermarkten) zorgt voor meer inkoopmacht tegenover voedingsmiddelenproducenten. Die macht wordt vertaald in druk op de prijzen, in eisen aan te leveren hoeveelheden en kwaliteit, en aan verpakking en etikettering. Bovendien zoeken de grote detailhandelsondernemingen in een wijdere geografische cirkel naar leveranciers. Hun leveringsvoorwaarden stellen ook hoger wordende eisen aan proces en logistiek van bedrijven, en stimuleren schaalvergroting in de sector. Zij zijn ook een stimulans voor versterking van eigen merken, waarmee zij directe vraag van consumenten kunnen genereren waar de handel moeilijk omheen kan.
N i eu w e we lv a a r t, n ie uwe v ra a g na a r lu x e Op de Aziatische en Zuid-Amerikaanse groeimarkten stijgt de koopkracht in hoog tempo, en daarmee de vraag naar luxere producten. Daaronder ook voedings- en
23
genotmiddelen. Traditionele producten worden aangevuld met import en ter plaatse geproduceerde uitheemse voedingsmiddelen, waarbij met een westerse levensstijl geassocieerde producten populair zijn. Deze ontwikkeling biedt de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie kansen op het gebied van export en investeren. 3 . 3 . 2 C o nc ur r ent i e Uit tabel 3.13 is af te lezen dat (het MKB in) de voedings- en genotmiddelenindustrie aanzienlijk minder last heeft van nieuwe toetreders of de dreiging daarvan dan het gemiddelde bedrijfsleven. In paragraaf 3.2.1 (tabel 3.7) is al vastgesteld dat het 'geboortecijfer' in de sector ook laag ligt: er zijn dus niet veel nieuwe toetreders. Dit heeft te maken met de rijpe markt, waar de concurrentieverhoudingen redelijk uitgekristalliseerd zijn, en nieuwkomers derhalve zware strijd moeten leveren om binnen te komen. De voedings- en genotmiddelenindustrie schat de onderhandelingsmacht van haar leveranciers daarentegen hoger in dan gemiddeld. Dit hangt samen met het gegeven dat leveranciers van belangrijke grondstoffen vaak grote, internationaal opererende ondernemingen zijn. Ook de macht van afnemers wordt hoger ingeschat. De dreiging van substituutproducten is in de sector eveneens bovengemiddeld. Producten zoals vleeswaren, zuiveltoetjes, koekjes, snacks, snoep en dergelijke concurreren direct met soortgelijke producten, maar tot op zekere hoogte ook met alternatieven, bijvoorbeeld koeken met candybars, of vleeswaren met kaas. tabel 3.13 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustriesector en het totale MKB*, 2007
MKB sector voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
62
50
dreiging van toetreders
36
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
57
51
onderhandelingsmacht van afnemers
58
54
dreiging van substituten
50
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
3 . 3 . 3 B ed r i jf so mg ev i ng De Europese Algemene Levensmiddelenverordening1, van kracht sinds 2005, is binnen de Europese Unie het algemene kader voor levensmiddelenwetgeving en voedselveiligheid. In de ALV is onder meer het traceerbaarheidsprincipe vastgelegd, en de verantwoordelijkheid van producenten. Traceerbaarheid betreft de gehele keten 'van boer tot bord', en zorgt dat producten snel opgespoord en uit de handel genomen kunnen worden als gevaar voor de volksgezondheid blijkt. Vanaf 2002 verzamelt en verschaft de European Food Safety Authority (EFSA)
1
24
ALV 178/2002.
informatie over voedselveiligheidsrisico's en adviseert overheden, mede als basis voor maatregelen en wetgeving op Europees en nationaal niveau1. Momenteel wordt de bestaande wetgeving voor additieven en technische hulpstoffen herzien. Daartoe zijn concept-verordeningen opgesteld die de bestaande wetgeving beogen te vereenvoudigen en deels aan te vullen (wetgeving voor enzymen). Deze concept-verordeningen zaten na de zomer van 2008 nog 'in de pijplijn' en hebben dus nog geen kracht van wet2. Tevens is een herziening op komst van de Europese voorschriften voor etikettering van voedingsmiddelen, bedoeld om consumenten te informeren over samenstelling, gebruiksvoorwaarden en herkomst van producten. Ook hierover is de discussie nog gaande. De vanaf 2006 van kracht zijnde Europese wetgeving inzake de hygiëne van voedingsmiddelen (het 'Hygiënepakket') zorgt vooral voor uniformering van nationale voorschriften op dit punt. Het gaat hier om methoden om hygiëne-gerelateerde knelpunten in het productieproces op te sporen en de risico's daarvan te beperken. Voor Nederlandse producenten heeft deze wetgeving weinig gevolgen: zij wijkt niet af van (op basis van nationale regelgeving en afspraken) al gehanteerde procedures. Voor voedings- en gezondheidsclaims van producenten van voedingsmiddelen geldt vanaf juli 2007 een speciale Europese verordening3. Deze schrijft voor dat claims wetenschappelijk onderbouwd zijn, en begrijpelijk voor de consument. Tevens bevat de verordening bepalingen tegen misleiding van consumenten.
3.4
SWOT-analyse De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie heeft de vraag naar haar producten in de afgelopen periode zien groeien. Nu zich een conjunctuuromslag lijkt aan te dienen krijgt de bedrijfstak weer te maken met de langetermijntrend, dat de groei van de vraag naar voedingsmiddelen structureel beneden de groei van de vraag naar andere producten en diensten ligt. De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie heeft wél enkele ijzers in het vuur die de sector een voorsprong verschaffen op veel buitenlandse concurrenten, zoals een sterke kennisinfrastructuur (met name Wageningen Universiteit), een goede naam als het gaat om prijs/kwaliteit, service, betrouwbaarheid en inspelen op de vraag van de klant (flexibiliteit, innovativiteit), en een hoge arbeidsproductiviteit. Daar staan minpunten tegenover in de vorm van hoge loon- en andere bedrijfskosten, een (te) geringe inspanning om de bakens te verzetten met het oog op veranderende marktverhoudingen, via investeringen en samenwerking met concullega's en binnen de bedrijfskolom, en een vaak te geringe schaalgrootte om het op eigen houtje te kunnen opnemen tegen grote buitenlandse concurrenten.
1
Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid: zie http://www.efsa.europa.eu/EFSA/.
2
Bron en nadere informatie: http://www.fnli.nl.
3
Verordening (EG) nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. Zie ook: Verordening (EG) nr. 109/2008 tot wijziging van deze verordening.
25
In het afgelopen jaar zijn bovendien de prijzen van een aantal agrarische grondstoffen sterk gestegen. Groeiende concurrentie is te verwachten uit landen met een grote landbouwsector, waar dicht bij de bron geproduceerd kan worden (en meestal tegen lagere loonkosten). Met name Oost-Europa (Polen) moet hierbij genoemd worden, maar ook bijvoorbeeld Brazilië, Canada, Australië en China. Kansen voor Nederlandse bedrijven zijn aanwezig in specialisatie op producten die ook in de qua volume traag groeiende markt voor voedingsmiddelen nog groeipotentie hebben: verder 'bewerkte' producten met een hogere toegevoegde waarde, die snel en makkelijk te bereiden zijn, goed zijn voor de gezondheid en bijzonder van smaak en samenstelling. Bedreigingen voor de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie zijn de druk op de prijzen door de inkopers van supermarktondernemingen, verzwakking van de agrarische basis in Nederland, en een geringe bereidheid om voor zichzelf te beginnen. Zie verder tabel 3.14. tabel 3.14 SWOT-analyse van de voedings- en genotmiddelenindustrie
Sterke punten
Zwakke punten
- kennisinfrastructuur
- hoge loon- en andere kosten
- hoge arbeidsproductiviteit
- hoge regeldichtheid (met name EU) en ad-
- service en betrouwbaarheid - verhouding prijs/kwaliteit - innovativiteit - flexibiliteit
ministratieve lasten - (te) geringe schaalgrootte in vgl. met buitenlandse concurrenten - laag investeringsniveau - geringe samenwerking - ondernemerschap
Kansen
Bedreigingen
- speciale producten zoals gezondheids- en
- toenemende concurrentie uit Oost-Europa en
kant-en-klaarproducten - automatisering als wapen tegen concurrentie uit lagelonenlanden - opschuiven in de waardeketen naar producten met een hogere toegevoegde waarde - functie als ketenregisseur in Oost-Europa
uit andere werelddelen - sterke prijsstijgingen van (een aantal) agrarische grondstoffen - inkoopmacht detailhandel (supermarktondernemingen) - overname door buitenlandse ondernemingen
Bron: EIM, 2008.
3.5
Maatschappelijk verantwoord ondernemen De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk verantwoord ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming behalve naar winst te streven (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'.
26
De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op milieu- en energiegebied − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op het bedrijfsimago. 3 . 5 . 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u E ne r g ie b ewu st z i jn i n h et ei g en b ed r i jf g r oe i t, ma a r d e ve r ta a ls la g na a r e ne r gi e b es pa r en de ma a t re g e le n wo rd t nie t a l t i jd g ema a k t Van de MKB-ondernemingen in de industrie geeft 56% aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering steeds belangrijker zal worden. Daarmee loopt deze sector voor op het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41% beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Het uitvoeren van energiebesparende maatregelen kan interessant zijn voor de bedrijfsvoering, zegt 60% van alle ondervraagde MKB-ondernemingen in de industriële sector. Toch meent 61% dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen financieel voordeel oplevert en geeft 57% aan niet te weten welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn. Bijna de helft van de ondervraagden zegt moeite te hebben met het vinden van een betrouwbare adviseur op energiegebied. Een derde van de ondervraagden heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies is gezocht over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen of dat de mate van betrouwbaarheid van adviseurs moeilijk te bepalen is. Van het energiebedrijf wordt door 60% van de ondervraagden verwacht dat het actief bijdraagt in het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door het overgrote deel in zowel passieve als actieve vorm gevolgd. Slechts een kwart zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de industrie nog geen gemeengoed geworden: 62% maakt hier geen gebruik van. Daarmee wijkt de sector overigens niet af van het gemiddelde gebruik van groene stroom in het Nederlandse MKB.
P os it i e f t e ge nov e r k l i ma a tn eut ra a l on d er ne men o nda nk s a fw e z ig he i d va n fi na n c ie e l vo or d ee l of v er b et e re nd e ff ec t op c on cu rr en t i ep os it i e Het treffen van extra milieubesparende maatregelen levert per saldo geen financieel voordeel op voor het eigen bedrijf, en het inspelen op het milieubeleid heeft geen verbeterend effect op de concurrentiepositie van het bedrijf, meent ruim driekwart van de sector. Niettemin staat twee derde van de ondervraagden positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen.
K l i ma a t ne ut ra a l g ed ra g b in ne n h e t e ig en b ed r ij f Door twee derde van de ondervraagden wordt in actieve of passieve vorm bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. 55% van de ondervraagde bedrijven let op het verminderen van papiergebruik, waarvan meer dan de helft vanuit een bewuste strategie. Voor bijna de helft van de ondervraagde bedrijven in de sector industrie is het
27
produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing op het eigen bedrijf. Waar van toepassing, probeert 42% vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. 55% van de ondervraagde bedrijven geeft aan te zoeken naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. Meer dan de helft hiervan geeft aan dit actief te doen. 92% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector is niet milieugecertificeerd. In het Nederlandse MKB als geheel is dit geen uitzonderlijk percentage. 3 . 5 . 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u F l ink e v er la g in g in e ne rg i ek os te n w o rd t mo ge l ij k g ea ch t vo or d e s ec t o r a ls g eh e e l, ma a r b in ne n h e t e ig en b ed r i jf is ta me l i jk on b ek en d h oe d i t t e rea l i se r en Meer dan de helft van de ondervraagde bedrijven in de industriële sector denkt dat bedrijven in de sector hun energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Opvallend is dat, zoals hierboven is genoemd, 61% van de ondervraagden vindt dat voor het eigen bedrijf het treffen van extra energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel oplevert. 57% zegt bovendien voor het eigen bedrijf niet te weten welke extra energiebesparende maatregelen nog te nemen zijn. figuur 3.1 Meningen over energiekosten en energiebesparende maatregelen
Bedrijven in branche kunnen energiekosten flink verlagen door extra energiebesparende maatregelen Uitvoeren van energiebesparende maatregelen interessant voor eigen bedrijf
Industrie
Energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor eigen bedrijf
Totaal MKB
Extra mogelijke energiemaatregelen voor eigen bedrijf onbekend
Erg moeilijk om betrouwbare adviseur te vinden
0
10
20
30
40
50
60
70
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
E ne r g ie e n m i l i eu g e en o nd e rw e rp va n g e sp r ek on d er b ra n ch eg en ot en , ma a r a ls p ro du ct w e l int e r essa nt 29% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector denkt dat bedrijven in de branche goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende
28
producten en adviezen aan te bieden. Dit percentage ontloopt het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel (33%) nauwelijks. Met branchegenoten wordt over klimaatvraagstukken die voor de branche spelen niet vaak gesproken. Slechts 16% doet dit met enige regelmaat.
'C ra d l e t o cra d l e' h ee ft p o te nt i ee l v oo r de in dus t ri ë l e se ct or 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. Dit nieuwe concept is bij de ondervraagde MKB-ondernemingen in de industriële sector niet erg bekend: 7% zegt precies te weten wat dit concept omvat. 3 . 5 . 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d A a n hou d en de o ve rh e i dsa a n da cht vo o r mi l i eu en e ne r g ie b i e dt d e se ct o r ge en n i euw e o mz etk a n s en Binnen de industriële sector van het Nederlandse MKB is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer sterk (91%). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt 70% van de ondervraagden. Net zoals het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel, denkt 80% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. MKB-bedrijven in de industriële sector lijken overigens meer effect te verwachten van vrijwillige afspraken op milieugebied dan van wet- en regelgeving (66%). 3 . 5 . 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de industrie geeft 44% van de ondervraagde MKB-bedrijven aan bovengemiddeld aandacht te geven aan het personeel. Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt de sector industrie van alle ondervraagde MKBondernemingen het vaakst bevestigend: 85% is het geheel met de stelling eens. 97% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector zegt geen producten te verkopen waarvoor kinderarbeid is ingezet. Ook hierin is de industrie samen met de sector Vervoer, Opslag & Communicatie het stelligst. 81% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector geeft aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. In het Nederlandse MKB als geheel ligt dat op nagenoeg hetzelfde niveau (79%). In de industrie geeft 87% van de ondervraagde MKB-bedrijven aan dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is. Toch is ruim een kwart van de sector actief op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten en geeft nog eens 20% van de ondervraagden aan hier wel naar op zoek te zijn, maar niet actief. Daarmee is de sector ten opzichte van andere sectoren binnen het Neder-
29
landse MKB het sterkst op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten of productiemethoden.
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Door 45% van de MKB-ondernemingen in de industriële sector wordt het belangrijk gevonden voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet. 72% vindt het een risico als het eigen bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Nog eens 72% vindt dat 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' gunstig is voor het imago van het eigen bedrijf als werkgever. Wat de klanten van MKB-bedrijven in de industriële sector betreft, lijkt het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf niet van groot belang: driekwart van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industrie geeft aan niet te merken dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
3.6
Perspectief
3 . 6 . 1 I ns pe l en o p dy na m i ek In de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie daalt de werkgelegenheid dit en het komende jaar. Toch heeft de sector momenteel te maken met tekorten aan voedingsmiddelentechnologen en andere technisch geschoolde medewerkers, en die tekorten kunnen zelfs nog groter worden, afgaande op de prognoses voor in- en uitstroom van medewerkers. Oorzaken zijn de pensionering van de naoorlogse generatie die voor een grote uitstroom zorgt, het (te) geringe aantal aanmeldingen bij het technisch onderwijs dat voor de sector opleidt, én de veranderende eisen aan nieuwe medewerkers. Wat betreft die veranderende eisen: door de eerder geschetste kansen en bedreigingen neemt het volume van routinewerk af, onder meer als gevolg van verplaatsing van routinematige activiteiten naar elders. Er komt een sterker accent te liggen op productontwikkeling en innovativiteit. De kwaliteitseisen stijgen door de verschuiving op de markt naar producten met meer toegevoegde waarde en door voedselveiligheidseisen van overheden. En als gevolg hiervan wordt er een beroep gedaan op meer en andere kennis (additieven, be- en verwerkingstechnieken, et cetera). Deze veranderende eisen zorgen voor een stijgende vraag naar hoger geschoolde medewerkers, die in combinatie met de vervangingsvraag van afzwaaiende babyboomers zorgt voor een flinke kloof tussen het aantal medewerkers waar de sector behoefte aan heeft enerzijds, en het aantal afstuderenden dat het onderwijs verlaat bij ongewijzigd beleid anderzijds. Vandaar dat er initiatieven zijn genomen in samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en onderwijs om het aantal voedingsmiddelentechnologen op middelbaar en hoger niveau op te krikken, en de uitstroom naar functies buiten de sector te beperken1.
1 Human capital roadmap food & nutrition. Samen werken aan een levendige arbeidsmarkt voor de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie, Utrecht, 2007.
30
tabel 3.15 Strategie van MKB-bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
MKB sector voedings- en
strategie
genotmiddelenindustrie
totaal MKB
(in %)
(in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
27
35
in strategie nadruk op innovatie
71
46
in strategie nadruk op marketing
50
48
in strategie nadruk op kostenbeheersing
91
74
in strategie nadruk op service aan klanten
94
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
tabel 3.16 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB (% van aantal bedrijven), 2008
MKB sector voedings- en
totaal MKB
genotmiddelenindustrie (in %)
(in %)
investeren in nieuwe producten
56
47
investeren in vernieuwing interne processen
45
49
risicovolle projecten opzetten
17
19
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
71
64
meer uitgeven aan vernieuwing
40
33
minder uitgeven aan vernieuwing
17
13
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
3 . 6 . 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De prognose voor de ontwikkeling in het lopende en het komende jaar is een afnemende groei van de omzet. Zowel het afzetvolume als de prijzen in de voedings- en genotmiddelenindustrie stijgen in 2009 naar verwachting minder dan in het voorgaande jaar. De werkgelegenheid krimpt verder. Gegeven de (lichte) groei van de omzet neemt de arbeidsproductiviteit echter toe, waardoor de winstgevendheid in de sector toeneemt. Met deze vooruitzichten scoort de voedings- en genotmiddelenindustrie aanzienlijk beter dan gemiddeld. Zie verder tabel 3.17.
31
tabel 3.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
2008
2008
2009
2009
omzet - volumeontwikkeling
1,25
0,75
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
8,25
4,25
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
9,50
5,00
6,25
4,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-1,00
-2,50
1,50
0,00
winst
10,50
7,00
2,75
1,50
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
32
4
Metaal- en elektrotechnische industrie
De metaal- en elektrotechnische industrie kent vijf deelsectoren. Al deze sectoren hebben zo hun eigen kenmerken, produceren andere producten en bedienen andere markten. De eerste deelsector bestaat uit industriële bedrijven in de basismetaal. Deze sector zorgt voor de primaire productie van staal en non-ferro metaal (in Nederland vooral aluminium). Verder bestaat deze sector uit gieterijen en verwerkingsbedrijven die basisproducten als plaat produceren. De tweede deelsector, de metaalproductenindustrie, is naar aantal bedrijven groter van omvang. De productie van de bedrijven in deze deelsector loopt sterk uiteen. Het aanbod van producten varieert van schroeven en bouten via opslagtanks en fusten tot plezierjachten, en van smeed- en metaalconstructiewerk tot vervaardiging van fijnmechanische onderdelen. Ook lasbedrijven en oppervlaktebehandelaars behoren tot deze deelsector. De derde deelsector is de machine- en apparatenbouw. Deze sector produceert onder anderen productiemachines, transportwerktuigen, motoren, pompen & appendages en huishoudelijke apparaten. De vierde deelsector, de elektrotechnische industrie, produceert elektrische apparaten en componenten en medische apparaten & instrumenten en meet- en regelapparatuur. Tot de elektrische apparaten behoren ook computers, televisies en telecomapparatuur. De vijfde en laatste deelsector is de transportmiddelenindustrie. Zij produceert auto's en auto-onderdelen, carrosserieën, schepen (incl. reparatie) en fietsen, en levert toe aan de lucht- en ruimtevaart.
4.1
De sector in cijfers
4 . 1 . 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en De metaal- en elektrotechnische industrie vertegenwoordigt 2% van het totaal aantal ondernemingen in het Nederlandse bedrijfsleven (zie tabel 4.1). Gezamenlijk zorgen zij voor 6% van de werkgelegenheid en 7% van de omzet. Hieruit kan worden afgeleid dat de sector grootschaliger is dan gemiddeld. Opvallend is ook de grote bijdrage (14%) aan de totale Nederlandse exportwaarde. De metaal- en elektrotechnische industrie is verantwoordelijk voor 5% van de totale bruto toegevoegde waarde van het bedrijfsleven in Nederland. tabel 4.1
Aandeel van de metaal- en elektrotechnische industrie in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
2
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
6
omzet
7
exportwaarde bruto toegevoegde waarde
14 5
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
33
4 . 1 . 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 4.2 geeft een overzicht van het aandeel van de vijf deelsectoren in de totale metaal- en elektrotechnische industrie. De basismetaalindustrie is een grootschalige deelsector: met slechts 2% van het totaal aantal ondernemingen is zij wel goed voor 7% van de werkgelegenheid en 8% van de totale omzet. De metaalproductenindustrie vertegenwoordigt 39% van het totaal aantal ondernemingen en 30% van de totale werkgelegenheid in de sector. Daarmee is zij qua omvang op deze twee aspecten de belangrijkste deelsector. Het geeft aan dat het een relatief kleinschalige en arbeidsintensieve deelsector is. De machine- en apparatenindustrie is iets grootschaliger met 29% van het ondernemingenbestand, 28% van de werkgelegenheid en 26% van de totale omzet. Op basis van de omzet is de elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie de grootste deelsector, met een aandeel van 31% van de totale omzet. Qua aantal ondernemingen en werkgelegenheid is zij relatief klein met aandelen van 19 respectievelijk 21%, waarmee deze deelsector relatief grootschalig is. De transportmiddelenindustrie is goed voor 12% van het aantal ondernemingen, 14% van de werkgelegenheid en 16% van de totale omzet. tabel 4.2
Omvang en samenstelling van de metaal- en elektrotechnische industrie in 2007
ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
basismetaalindustrie
0
2
24
7
6
8
metaalproductenindustrie
7
39
97
30
18
20
machine- en apparatenindustrie
6
29
91
28
24
26
en optische industrie
4
19
70
21
28
31
transportmiddelen industrie
2
12
45
14
15
16
19
100
326
100
93
100
elektrotechnische, instrumenten-
totaal metaal- en elektrotechnische industrie Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4 . 1 . 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r In het MKB van de metaal- en elektrotechnische industrie zijn 18.000 ondernemingen actief. Zij zorgen samen voor een werkgelegenheid van 164.000 arbeidsjaren. Veel ondernemingen in de sector (98%) vallen onder het MKB. Het grootbedrijf zorgt echter wel voor meer dan de helft van de totale werkgelegenheid en voor twee derde van de omzet. Van de omzet wordt ruim een derde (35%) in het buitenland gerealiseerd. Daarmee is de sector relatief sterk internationaal georiënteerd. Met name de deelsectoren machine- en apparatenindustrie en transportmiddelen halen grote delen van hun omzet uit het buitenland, terwijl de andere deelsectoren zich meer op de binnenlandse markt richten.
34
tabel 4.3
Het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie in 2007
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
18
98
164
50
omzet (x € miljard)
31
34
exportwaarde (x € miljard)
11
22
9
40
aantal ondernemingen (x 1.000) werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
bruto toegevoegde waarde (x € miljard) Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4 . 1 . 4 O mz e ton tw ik k e l in g De metaal- en elektrotechnische industrie laat een afnemende groei van de omzet zien. De omzetgroei bedroeg het afgelopen jaar 5,75%. Voor 2008 raamt EIM de toename voor de gehele sector op zo'n 2%. In 2007 heeft de elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie een bescheiden groei van 3,25% laten zien. EIM verwacht voor deze deelsector in 2008 de grootste toename. De transportmiddelenindustrie heeft met 7,50% de beste ontwikkeling doorgemaakt. Ook de deelsector basismetaal heeft een forse toename van de omzet van 7% behaald. tabel 4.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de metaal- en elektrotechnische industrie totaal en per deelsector, 2007-2008 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2007
2008
basismetaalindustrie
7,00
0,50
metaalproductenindustrie
6,50
1,00
machine- en apparatenindustrie
5,50
1,75
elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie
3,25
3,75
transportmiddelenindustrie
7,50
2,75
totaal metaal- en elektrotechnische industrie
5,75
2,00
Bron: Prognoses kerngegevens MKB, (2008 raming).
De arbeidsproductiviteit in de Nederlandse industrie ligt hoog. De productiviteit van buitenlandse bedrijven die in Nederland opereren ligt echter nog iets hoger en de productiviteitsgroei is de laatste jaren internationaal gezien ook wat achtergebleven. Het is dan ook van belang dat er de komende jaren wordt ingezet op een versnelling van de arbeidsproductiviteitsgroei. Dit kan door in te zetten op een groter aantal starters en snelle groeiers en door middel van het aantrekken van buitenlandse bedrijven1. Voor de verschillende deelsectoren geldt dat de arbeidsproductiviteit aanzienlijk kan verschillen. In de arbeidsintensieve metaalproductenindustrie ligt de arbeidsproductiviteit relatief laag. Daartegenover ligt de arbeidsproductiviteit in de kapitaalintensieve elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie relatief hoog. Hier zal bij de ontwikkeling van beleid terdege rekening mee moeten worden gehouden. 1
Ministerie van Economische Zaken, Industrie een wereld van oplossingen. Industriebrief 2008, 2008.
35
4 . 1 . 5 E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 4.5 toont het gemiddelde beeld van de exploitatie in de metaal- en elektrotechnische industrie. De sector kenmerkt zich door hoge verbruikskosten van 74%. Dit heeft vooral te maken met de inkoop van grondstoffen en onderdelen voor de productie. Van de bruto toegevoegde waarde gaat een groot gedeelte op aan hoge bedrijfskosten. Voor deze sector zijn de loonkosten een grote kostenpost. Dit maakt de sector gevoelig voor de ontwikkeling van de loonkosten. Hierbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat er verschillen bestaan tussen de arbeidsintensieve en de kapitaalintensieve deelsectoren. Naast de loonkosten worden tot de bedrijfskosten gerekend: afschrijvingen, rentekosten, belastingen & subsidies en bijzondere baten & lasten. Uiteindelijk blijft van de brutoproductie slechts 4% over als winst voor belastingen. tabel 4.5
Exploitatiebeeld van de metaal- en elektrotechnische industrie in 2007
in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
74
bruto toegevoegde waarde
26
bedrijfskosten
22
waarvan: - loonkosten winst voor belastingen
19 4
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4.2
Dynamiek in de sector
4 . 2 . 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Elk jaar vernieuwt het ondernemingenbestand door oprichtingen, nieuwe dochters, bedrijfsovernames en fusies en opheffingen. De dynamiek in de metaal- en elektrotechnische industrie komt met 9,4% van het aantal bedrijven ongeveer overeen met het gemiddelde in het totale bedrijfsleven (zie tabel 4.6). Het aantal nieuwe dochterondernemingen ligt iets onder het gemiddelde. Ook het aantal opheffingen ligt in de sector iets lager dan gemiddeld in het totale bedrijfsleven. Wel is het percentage faillissementen wat groter.
36
tabel 4.6
Bedrijvendynamiek in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven in 2007
metaal- en elektro-
totale
technische industrie
bedrijfsleven
9,4
10,3
- nieuwe dochters
2,4
2,7
aantal opheffingen (in % van het totaal aantal bedrijven)
5,2
5,5
1,1
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) waarvan:
waarvan: - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
In 2007 zijn in de metaal- en elektrotechnische industrie 2.031 bedrijven gestart. De sector heeft hiermee een aandeel van 3% van het totaal aantal starters in Nederland. Dit komt vrijwel overeen met het aandeel van het ondernemingenbestand. Voor het starten van een bedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie zijn hoge investeringen vereist. Er moeten kapitaalgoederen aangeschaft worden en het duurt langer voordat een rendabele exploitatie bereikt is. Het is echter de vraag in hoeverre de oprichting van bedrijven door zelfstandigen zonder personeel invloed heeft op de startcijfers in deze sector. Verder zijn veel bedrijven die ingeschreven worden in de industrie (aanvankelijk nog) niet in de sector actief. De verplaatsing van eenvoudiger bewerkingen en de productie van grotere series naar lagelonenlanden zorgen ervoor dat de toetredingsdrempel hoger wordt. Starters moeten immers investeren in moderne machines die efficienter werken, maar tegelijkertijd ook duurder in aanschaf zijn. tabel 4.7
Starters in de metaal- en elektrotechnische industrie in 2007
metaal- en elektrotechnische industrie aantal starters metaal- en elektrotechnische industrie in 2007
2.031
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
4,3
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
3,0
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
54
Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Van de actieve ondernemingen in de metaal- en elektrotechnische industrie behoort 32% tot de categorie van de snelle en normale groeiers. Daarmee scoort de sector iets minder dan het gemiddelde in het totale bedrijfsleven. In de categorieën groeikrimpers scoort de sector hoger dan het totale bedrijfsleven.
37
tabel 4.8
Groei en krimp van bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
groeitype
% bedrijven in de
% bedrijven in het totale
sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
32
36
gelijkblijvers
26
25
groeikrimpers en overige krimpers*
43
39
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
4 . 2 . 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g Het grootste deel van de metaal- en elektrotechnische industrie is kleinschalig. Achtenzeventig procent behoort tot het kleinbedrijf (zie tabel 4.9). Slechts 22% behoort tot het midden- en grootbedrijf en heeft dus meer dan 10 werknemers in dienst. Het grootbedrijf (100 of meer werkzame personen) zorgt voor twee derde van de totale omzet in de sector. De gemiddelde omzet per onderneming bedraagt € 4,9 mln. De gemiddelde ondernemingsgrootte in arbeidsjaren is 17. In de metaal- en elektrotechnische industrie zijn een aantal grote en gezichtsbepalende bedrijven actief. Daartegenover staat echter een groot aantal kleine bedrijfjes die het gemiddelde sterk doen dalen. tabel 4.9
Indicatoren van schaalgrootte in de metaal- en elektrotechnische industrie in 2007
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
17
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
4,9
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
78
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
66
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
4 . 2 . 3 I nno va t i es Innovatie en technologische vernieuwing zijn van groot belang voor de continuïteit van de metaal- en elektrotechnische industrie. Sinds 1 januari 2007 kunnen bedrijven gebruikmaken van het InnovatiePrestatieContract (IPC). Dit is een regeling van het Ministerie van Economische Zaken die tot doel heeft om door middel van samenwerking en kennisoverdracht te komen tot meerjarige innovatie. Hierbij kunnen MKB-bedrijven een maximale subsidie van € 50.000 per bedrijf ontvangen. Zij dienen daartoe samen te werken met andere bedrijven en collectief een innovatieplan in te dienen. Ieder bedrijf levert een eigen plan in van de activiteiten die tot innovatie leiden1.
1
38
Federatie Dunne Plaat, Plaatnieuws, jaargang 8, januari 2007.
Een ander instrument dat gebruikt wordt om R&D-projecten met een hoog risico te financieren zijn de innovatiekredieten. Voor sommige ontwikkelingsprojecten van nieuwe producten, processen of diensten is het moeilijk om op de kapitaalmarkt financiering te krijgen. Met de invoering van de innovatiekredieten hoopt het Ministerie van Economische Zaken dit probleem op te lossen1. Een tweede knelpunt voor innovatie, naast het krijgen van financiering, is volgens de FME de kenniskloof tussen het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. Samenwerking tussen bedrijven, universiteiten en kennisinstellingen in publiekprivate verbanden is van groot belang voor innovaties. Wanneer het bedrijfsleven hierin de regievoerende rol krijgt, is het mogelijk om op basis van de vraag vanuit de markt te innoveren 1. Innovaties kunnen plaatsvinden op verschillende terreinen. Zo kunnen bedrijven nieuwe producten en/of diensten aanbieden aan de afnemers. Hierbij scoort de metaal- en elektrotechnische industrie boven het gemiddelde in het totale Nederlandse MKB (zie tabel 4.10). Daarnaast kunnen bedrijven vernieuwingen of verbeteringen doorvoeren in het interne bedrijfsproces. Ook hier heeft de sector met 61% van het aantal bedrijven een hogere score dan gemiddeld (39%). Er moet wel worden aangetekend dat er binnen de sector aanzienlijke verschillen bestaan. Zo concurreren een groot aantal metaalconstructiebedrijven, smederijen, lasbedrijven en een flink aantal zzp'ers met name op prijs. Zij zijn (daardoor) minder innovatief dan de bedrijven in deze sector die elektronica, machines en apparaten, en andere hoogwaardige producten produceren. tabel 4.10 Aandeel bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB industrie met innovaties in de periode 2005-2007 (in %), 2008
MKB metaal- en elektrotechnische soort innovatie
industrie
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt
40
27
29
13
61
39
percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor de bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
Innovaties in de metaal- en elektrotechnische industrie liggen met name in een toenemend gebruik van robots en andere nieuwe middelen als lasertechniek in het productieproces2. Deze innovaties hebben ten doel om de productiviteit van de bedrijven te verbeteren. Afhankelijk van de verschillende deelsectoren zullen innovatieve gereedschappen en bewerkingstechnieken en de verschillende mogelijkheden van automatisering de productiviteit behoorlijk kunnen verhogen.
1
FME CWM, Jaarverslag 2007. Beweging voor de grenzeloze industrie, 2008.
2
Metaalmagazine, EMO 2007 laat zien: laser is een 'normaal' gereedschap, 2007.
39
4.3
Dynamiek in de markt
4 . 3 . 1 A f ne me r s De meeste afnemers van de metaal- en elektrotechnische industrie zijn bedrijven die ook actief zijn op industrieel gebied. De verschillende deelsectoren hebben ook verschillende groepen afnemers. Voor de basismetaalindustrie geldt dat het grootste gedeelte van de productie wordt afgezet in de bouw. De metaalproductenindustrie kent veel verschillende afnemers. Zij produceert producten die voor de particuliere markt bestemd zijn, maar ook producten voor andere bedrijven. De productie varieert zoals al eerder gezegd sterk: van schroeven en bouten via opslagtanks en fusten tot plezierjachten en van smeeden metaalconstructiewerk tot de vervaardiging van fijnmechanische onderdelen. Lasbedrijven en oppervlaktebehandelaars behoren ook tot deze deelsector. Al deze bedrijven kennen weer een andere samenstelling van hun klantenbestand. De afnemers van de machine-industrie zijn alle andere industrieën. Voor de Nederlandse bedrijfstak ligt het zwaartepunt bij de voedings-, genotmiddelen- en chemische industrie. Kleine en middelgrote specialisten in de machine-industrie leveren apparaten en onderdelen voor complete machines en machinesystemen aan hoofdaannemers en eindproducenten. Bedrijfsinterne transportsystemen worden zowel afgenomen door de industrie als door handels- en overslagbedrijven. De elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie kent ook een breed scala aan afnemers. Deze bedrijven leveren rechtstreeks aan andere bedrijven of via de groothandel. De grootste klanten zijn de industrie, installatiebedrijven en elektriciteits- en distributiebedrijven. De gezondheidszorg is afnemer van medische instrumenten en producten. Ook de transportmiddelenproducenten kennen een divers klantenbestand. Schepen en offshore-installaties worden afgenomen door rederijen en particuliere schippers. De schepen voor speciale doelen gaan naar overheidsinstellingen, baggerbedrijven, oliemaatschappijen, visserijbedrijven en andere gebruikers. Jachten en tweewielers zijn bestemd voor de particuliere markt. Klanten van carosseriebouwers zijn beroeps(goederen)vervoerders en de zogenoemde 'eigen rijders'. Eigen rijders bezitten transportmiddelen voor het vervoer van goederen, maar het bedrijf heeft een andere kernactiviteit.
P ro du ct i e to en em en d ee n 'k et ena ct iv i te i t' Door de trend naar het ontwikkelen en produceren van producten met een hogere toegevoegde waarde neemt de behoefte aan beter opgeleide werknemers toe. Specialistische kennis heeft men vaak niet zelf in huis en veel bedrijven zijn dan ook genoodzaakt om samen te werken met kennisinstellingen en andere bedrijven. Daarmee wordt de productie in de metaal- en elektrotechnische industrie in toenemende mate een ketenactiviteit. De productie van werktuigen, transportmiddelen, machines en apparaten is een samenspel tussen de ontwerpers en fabrikanten van eindproducten en de toeleveranciers van onderdelen en componenten. De verwachting is dat voor de toeleveranciers van onderdelen in de komende jaren meer werk zal gaan zitten in ontwerp, het testen, de werkvoorbereiding, gebruiksondersteuning en andere vormen van service aan de opdrachtgever. De toeleveranciers krijgen meer verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en dienen daarvoor hun specialisme en kennis van hun primaire proces in
40
huis te hebben en verder te ontwikkelen. De opdrachtgevers (OEM'ers1) en de toeleveranciers zullen binnen het netwerk steeds afhankelijker van elkaar worden2. De EVD ziet een groeiende trend in de internationalisering van de metaal- en elektrotechnische industrie van ad hoc contracten naar langetermijnsamenwerkingsverbanden3. Ook nemen de schaalgrootte en de waarde van de internationale projecten toe. Belangrijk bij de samenwerking is dat een bredere basis ook een grotere spreiding van het risico betekent.
I nt er na t i ona l is e r in g en d e v e rp la a ts in g va n d e p r od uc t ie De productieketens worden in toenemende mate internationaal. Nederlandse bedrijven verplaatsen steeds vaker de productie naar lagelonenlanden in Azië of Oost-Europa. Ook neemt de afzet naar het buitenland toe. Een derde van de omzet gaat inmiddels naar afnemers in het buitenland. Belangrijkste doel van de productiebedrijven in de sector is het reduceren van de kosten. Fabrikanten die productievestigingen in lagelonenlanden hebben, kunnen zowel profiteren van een loonkostenvoordeel als van de innovatiekracht van de sector in Nederland. In Nederland vinden volop investeringen plaats in automatisering van productieen bedrijfsprocessen4. De grote bedrijven zijn met het verplaatsen van de productie naar het buitenland begonnen, maar inmiddels volgt ook het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie. De productieverplaatsing door de afnemers zorgt ook voor wegvallende orders voor toeleveranciers, met name in het MKB. Vooral kleine toeleveranciers zien zich dan ook genoodzaakt om op zoek te gaan naar andere/nieuwe markten voor hun producten. De grotere toeleveranciers zoeken de oplossing eerder bij de ontwikkeling van nieuwe producten, ook eigen producten waarmee zij zelf OEM'er worden5. 4 . 3 . 2 C o nc ur r ent i e Jaarlijks stelt EIM een ranglijst samen van de concurrentie in 58 sectoren in het MKB. Dit gebeurt aan de hand van het model van Porter. Volgens dit model kun je de mate van concurrentie bepalen aan de hand van 6 factoren. Dit zijn de concurrentie van bestaande aanbieders, de dreiging van toetreders, de dreiging van substituten, de onderhandelingsmacht van afnemers en de onderhandelingsmacht van leveranciers (zie tabel 4.11). De zesde factor betreft de institutionele omgeving en die zal in de volgende paragraaf behandeld worden. De MKB-bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie ervaren gemiddeld iets minder concurrentie van bestaande aanbieders dan gemiddeld in het totale Nederlandse MKB. Wat betreft de onderhandelingsmacht van toetreders scoort de sector gemiddeld, maar de onderhandelingsmacht van afnemers is iets groter dan in het totale MKB. Bijna de helft (48%) van de bedrijven in de sector ervaart de dreiging van nieuwe toetreders. Opvallend is de lage score op het gebied van de dreiging van substituten. De sector blijft met 34% van de bedrijven ver beneden het gemiddelde in het totale MKB. De metaal- en elektrotechnische
1
OEM = Original Equipment Manufacturer, de maker en eigenaar van het eindproduct.
2
ABN Amro, Visie op de sectoren. Industrie. Metaalproductenindustrie, 2008.
3
EVD, Holland Metal Industry, 2006.
4
ABN Amro, Visie op de sectoren. Industrie. Metaalbewerkingsindustrie, 2008.
5
Braaksma, R.M., Productieverplaatsing en toeleveren. Gevolgen van productieverplaatsing voor toeleveranciers in het MKB, EIM, 2006.
41
industrie levert een dermate uniek of kwalitatief hoogwaardig product dat er geen dreiging van een verschuiving naar andere producten wordt gevreesd. Dit kan ook te maken hebben met het specialisme dat veel bedrijven in de sector hebben en de specifieke kennis die nodig is om het product te kunnen maken. tabel 4.11 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB*, 2007
MKB sector metaal- en elektrotechnische industrie
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
44
50
dreiging van toetreders
48
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
53
51
onderhandelingsmacht van afnemers
60
54
dreiging van substituten
34
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste scoren en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
4 . 3 . 3 B ed r i jf so mg ev i ng W e t- en r eg e lg ev i ng De FME stelt in haar jaarverslag dat de administratieve lasten een van de belangrijkste knelpunten van de sector zijn. Met de komst van het Activiteitenbesluit zijn veel bedrijven die eerder vergunningplichtig waren voor de Wet Milieubeheer niet langer verplicht om een vergunning aan te vragen. Het volstaat om de algemene regels die opgesteld zijn, na te leven. Dit scheelt aanzienlijk in de administratieve lasten bij het aanvragen en het naleven van vergunningen. Een andere belangrijke wijziging op het gebied van wet- en regelgeving is de invoering van de verpakkingsbelasting in 2007. De verandering in de belastingwetgeving met betrekking tot het onderhanden werk heeft in 2007 in de sector voor onduidelijkheid gezorgd. Het was voor de bedrijven niet langer toegestaan om alleen aan het einde van een project de gehele winst te nemen, maar er moet ook tussentijds winst ingeboekt worden. Hierover moeten in 2008 nog duidelijkere afspraken gemaakt worden tussen de belastingdienst en het bedrijfsleven/de brancheverenigingen.
I nt er na t i ona l is e r in g Een belangrijke trend in de bedrijfsomgeving van de metaal- en elektrotechnische industrie is de verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden in OostEuropa en Azië. Daarbij spelen zowel de loonkosten als de afstand tot de afzetmarkt een belangrijke rol. Industriële bedrijven in de metaal- en elektrotechniek behalen een groot gedeelte van hun omzet in het buitenland. Toch is er ook een tegengestelde ontwikkeling aan de gang. Met name bedrijven uit het MKB halen de productie weer terug vanuit de lagelonenlanden1. Bedrijven
1
42
ABN Amro, Visie op de sectoren. Industrie. Machine-industrie, 2008.
hebben logistieke en/of managementproblemen of de benodigde kwaliteit vraagt productie in de landen met een meer geavanceerde industrie.
T ek o r t a a n t ec hn is ch pe r so ne e l Nog steeds is het gebrek aan voldoende technisch personeel een belangrijk knelpunt1. De eerder genoemde ontwikkeling van een simpele waardeketen van ontwerp, productie en afzet naar een complex geheel aan ketenactiviteiten zorgt voor een grote vraag naar specialistische kennis. Het openstellen van de grenzen voor de werknemers uit landen die recent zijn toegetreden tot de Europese Unie heeft nog geen groot positief effect gehad. In 2007 heeft de SER een advies Arbeidsmigratie uitgebracht. Dit advies zal moeten leiden tot concrete wet- en regelgeving die het gemakkelijker moet maken om technisch personeel van buiten de EU naar Nederland te halen. De Raad dringt aan op een sterke verbetering van de kwaliteit en de efficiency van een nieuw toelatingsmodel. Belangrijke algemene stelregel moet worden dat een kennismigrant wordt toegelaten met enkele voorwaarden. Het beleid moet gewijzigd worden van 'nee, tenzij' naar 'ja, mits'. Voor de binnenkomst van arbeidsmigranten moet er één loket worden ingesteld waar zowel werkgevers als werknemers terecht kunnen voor informatie en documenten. De overheid moet niet alleen transparanter worden in de opgestelde wet- en regelgeving en procedures, maar ook in de communicatie en de service van de verschillende betrokken instanties2. Verder vinden allerhande activiteiten plaats om de relaties tussen de verschillende scholen en het bedrijfsleven in de metaal- en elektrotechnische industrie te verbeteren3.
4.4
SWOT-analyse Tabel 4.12 bevat de SWOT-analyse van de Nederlandse metaal- en elektrotechnische industrie. De sector heeft een aantal belangrijke sterke punten. Zo levert de Nederlandse industrie hoogwaardige en specialistische producten voor andere sectoren. Nederland bezit een goede infrastructuur voor de fysieke distributie van onderdelen en eindproducten en de sector heeft een goede naam op het gebied van leverbetrouwbaarheid. Belangrijk zijn ook de internationale oriëntatie en de technische kennis en innovatieve ideeën die in de sector aanwezig zijn. In Nederland ontbreekt een echte industriecultuur, zoals die in een land als Duitsland wel duidelijk aanwezig is. Een ander zwak punt is de beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel. Ook blijven de relatief hoge kosten voor arbeid en energie een probleem. Daarnaast blijft de sector relatief bezien te klein om te kunnen concurreren op de wereldmarkt en vindt er onvoldoende 'valorisatie' van beschikbare kennis naar producten plaats. Het reduceren van de loonkosten door gebruik te maken van arbeid in de lagelonenlanden biedt bedrijven in de sector de kans om hun concurrentiepositie te verbeteren. Andere manieren om de productie efficiënter te maken zijn automatisering van interne bedrijfsprocessen en daarmee het verhogen van de productiviteit. Verder bieden opkomende economieën kansen om de afzet te vergroten. De Nederlandse metaal- en elektrotechnische sector heeft een groot aantal innovatieve producten die men kan vermarkten op wereldwijde schaal. Tevens kan 1
FME, Jaarverslag 2007. Beweging voor de grenzeloze industrie, 2008.
2
SER, Arbeidsmigratiebeleid, 2007/2.
3
FME-CWM, Jaarverslag 2007. Beweging voor de grenzeloze industrie, 2008.
43
men de ketenregiefunctie uitbreiden waarmee men kan profiteren van de verschillende voordelen van een internationaal vertakte organisatie. Bedreigingen voor de sector zijn de stijgende loonkosten en de hiermee samenhangende concurrentie van massaproductie in lagelonenlanden. Op de arbeidsmarkt speelt het almaar groeiende tekort aan technisch geschoold personeel. Ook wordt de goede infrastructuur voor fysieke productie bedreigd door congestie op de wegen, wat leidt tot slechtere bereikbaarheid van met name de bedrijfsterreinen. tabel 4.12 SWOT-analyse van de metaal- en elektrotechnische industrie
Sterke punten
Zwakke punten
- specialismen zoals machines voor de voe-
- personeelsschaarste (met name technisch
dingsmiddelenindustrie en producten voor de maritieme sector - goede infrastructuur voor fysieke distributie
geschoold) - ontbrekende industriecultuur - kleinschaligheid (met het oog op de mondiale concurrentie)
- internationale oriëntatie
- hoge arbeids- en energiekosten
- technische kennis en innovativiteit
- omzetten van kennis in producten
- just-in-time levering/leverbetrouwbaarheid Kansen
Bedreigingen
- verlaging loonkosten door gebruik te maken
- stijgende loonkosten: de metaal- en elek-
van goedkope arbeid vanuit Oost-Europa en
trotechnische industrie is erg gevoelig voor
Azië
veranderingen in de lonen
- openheid van internationale markten: door
- openheid van internationale markten: con-
specialisatie/hoge kwaliteit verhogen van de
currentie van massaproductie vanuit lagelo-
afzet in snel groeiende economieën zoals
nenlanden
China - productiviteitsverbetering
- slechte bereikbaarheid van met name bedrijfsterreinen
- mogelijkheden van ICT en de inzet van robots in het productieproces/de automatise-
- ontbreken van 'level playing field' door overheidsopdrachten elders
ring - vermarkten van innovaties van Nederlandse bedrijven op mondiaal niveau
- arbeidsmarkt: te gering aanbod van technisch geschoolden en obstakels voor buitenlandse kenniswerkers
- uitbouwen 'ketenregiefunctie' Bron: EIM, 2008.
4.5
Strategie Voor de toekomst van een bedrijf is het van belang om een heldere strategie op te stellen. Van de MKB-bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie zegt 37% een schriftelijk strategie- of ondernemingsplan te bezitten. Daarmee scoort de sector op een vergelijkbaar niveau als gemiddeld voor het totale Nederlandse MKB (zie tabel 4.13).
44
De meeste bedrijven geven hierbij aan dat zij nadruk leggen op service aan klanten (98%) en op kostenbeheersing (73%). Ook legt bijna de helft van de bedrijven nadruk op marketing. Opvallend is dat relatief veel bedrijven in de metaalen elektrotechnische sector nadruk leggen op innovatie. Dit geeft aan dat de bedrijven in deze sector gemiddeld meer belang hechten aan innoverend vermogen. Dit is belangrijk om zich te kunnen onderscheiden van concurrenten en om internationaal de concurrentie aan te blijven gaan. tabel 4.13 Strategie van MKB-bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
MKB metaal- en
strategie
elektrotechnische
totaal MKB
industrie (in %)
(in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
37
35
in strategie de nadruk op innovatie
59
46
in strategie de nadruk op marketing
47
48
in strategie de nadruk op kostenbeheersing
73
74
in strategie de nadruk op service aan klanten
98
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
4.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk verantwoord ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming naast het streven naar winst (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op milieu- en energiegebied − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op het bedrijfsimago.
4 . 6 . 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u E ne r g ie b ewu st z i jn i n h et ei g en b ed r i jf g r oe i t, ma a r d e ve r ta a ls la g na a r e ne r gi e b es pa r en de ma a t re g e le n wo rd t nie t a l t i jd g ema a k t Van de MKB-ondernemingen in de industrie geeft 56% aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering steeds belangrijker zal
45
worden. Daarmee loopt deze sector voor op het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41% beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Het uitvoeren van energiebesparende maatregelen kan interessant zijn voor de bedrijfsvoering, zegt 60% van alle ondervraagde MKB-ondernemingen in de industriële sector. Toch meent 61% dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen financieel voordeel oplevert en geeft 57% aan niet te weten welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn. Bijna de helft van de ondervraagden zegt moeite te hebben met het vinden van een betrouwbare adviseur op energiegebied. Een derde van de ondervraagden heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies is gezocht over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen of dat de mate van betrouwbaarheid van adviseurs moeilijk te bepalen is. Van het energiebedrijf wordt door 60% van de ondervraagden verwacht dat het actief bijdraagt in het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door het overgrote deel in zowel passieve als actieve vorm gevolgd. Slechts een kwart zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de industrie nog geen gemeengoed geworden: 62% maakt hier geen gebruik van. Daarmee wijkt de sector overigens niet af van het gemiddelde gebruik van groene stroom in het Nederlandse MKB.
P os it i e f t e ge nov e r k l i ma a tn eut ra a l on d er ne men o nda nk s a fw e z ig he i d va n fi na n c ie e l vo or d ee l of v er b et e re nd e ff ec t op c on cu rr en t i ep os it i e Het treffen van extra milieubesparende maatregelen levert per saldo geen financieel voordeel op voor het eigen bedrijf, en het inspelen op het milieubeleid heeft geen verbeterend effect op de concurrentiepositie van het bedrijf, meent ruim driekwart van de sector. Niettemin staat twee derde van de ondervraagden positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen.
K l i ma a t ne ut ra a l g ed ra g b in ne n h e t e ig en b ed r ij f Door twee derde van de ondervraagden wordt in actieve of passieve vorm bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. 55% van de ondervraagde bedrijven let op het verminderen van papiergebruik, waarvan meer dan de helft vanuit een bewuste strategie. Voor bijna de helft van de ondervraagde bedrijven in de sector industrie is het produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing voor het eigen bedrijf. Waar van toepassing, probeert 42% vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. 55% van de ondervraagde bedrijven geeft aan te zoeken naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. Meer dan de helft hiervan geeft aan dit actief te doen. 92% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector is niet milieugecertificeerd. In het Nederlandse MKB als geheel is dit geen uitzonderlijk percentage.
46
4 . 6 . 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u F l ink e v er la g in g in e ne rg i ek os te n w o rd t mo ge l ij k g ea ch t vo or d e s ec t o r a ls g eh e e l, ma a r b in ne n h e t e ig en b ed r i jf is ta me l i jk on b ek en d h oe d i t t e rea l i se r en Meer dan de helft van de ondervraagde bedrijven in de industriële sector denkt dat bedrijven in de sector hun energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Opvallend is dat, zoals hierboven is genoemd, 61% van de ondervraagden vindt dat voor het eigen bedrijf het treffen van extra energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel oplevert. 57% zegt bovendien voor het eigen bedrijf niet te weten welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn. figuur 4.1 Meningen over energiekosten en energiebesparende maatregelen
Bedrijven in branche kunnen energiekosten flink verlagen door extra energiebesparende maatregelen Uitvoeren van energiebesparende maatregelen interessant voor eigen bedrijf
Industrie
Energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor eigen bedrijf
Totaal MKB
Extra mogelijke energiemaatregelen voor eigen bedrijf onbekend
Erg moeilijk om betrouwbare adviseur te vinden
0
10
20
30
40
50
60
70
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
E ne r g ie e n m i l i eu g e en o nd e rw e rp va n g e sp r ek on d er b ra n ch eg en ot en , ma a r a ls p ro du ct w e l int e r essa nt 29% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector denkt dat bedrijven in de branche goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende producten en adviezen aan te bieden. Dit percentage ontloopt het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel (33%) nauwelijks. Met branchegenoten wordt over klimaatvraagstukken die voor de branche spelen niet vaak gesproken. Slechts 16% doet dit met enige regelmaat.
'C ra d l e t o cra d l e' h ee ft p o te nt i ee l v oo r de in dus t ri ë l e se ct or 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige
47
manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. Dit nieuwe concept is bij de ondervraagde MKB-ondernemingen in de industriële sector niet erg bekend: 7% zegt precies te weten wat dit concept omvat. 4 . 6 . 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d A a n hou d en de o ve rh e i dsa a n da cht vo o r mi l i eu en e ne r g ie b i e dt d e se ct o r ge en n i euw e o mz etk a n s en Binnen de industriële sector van het Nederlandse MKB is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer sterk (91%). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt 70% van de ondervraagden. Net zoals het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel, denkt 80% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. MKB-bedrijven in de industriële sector lijken overigens meer effect te verwachten van vrijwillige afspraken op milieugebied dan van wet- en regelgeving (66%). 4 . 6 . 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de industrie geeft 44% van de ondervraagde MKB-bedrijven aan bovengemiddeld aandacht te geven aan het personeel. Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt de sector industrie van alle ondervraagde MKBondernemingen het vaakst bevestigend: 85% is het geheel met de stelling eens. 97% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector zegt geen producten te verkopen waarvoor kinderarbeid is ingezet. Ook hierin is de industrie samen met de sector Vervoer, Opslag & Communicatie het stelligst. 81% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industriële sector geeft aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. In het Nederlandse MKB als geheel ligt dat op nagenoeg hetzelfde niveau (79%). In de industrie geeft 87% van de ondervraagde MKB-bedrijven aan dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is. Toch is ruim een kwart van de sector actief op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten en geeft nog eens 20% van de ondervraagden aan hier wel naar op zoek te zijn, maar niet actief. Daarmee is de sector ten opzichte van andere sectoren binnen het Nederlandse MKB het sterkst op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten of productiemethoden.
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Door 45% van de MKB-ondernemingen in de industriële sector wordt het belangrijk gevonden voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet. 72% vindt het een risico als het eigen bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Nog eens 72% vindt dat 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' gunstig is voor het imago van het eigen bedrijf als werkgever.
48
Wat de klanten van MKB-bedrijven in de industriële sector betreft, lijkt het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf niet van groot belang: driekwart van de ondervraagde MKB-bedrijven in de industrie geeft aan niet te merken dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
4.7
Perspectief
4 . 7 . 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De verplaatsing van massaproductie naar lagelonenlanden en de daarmee samenhangende verschuiving naar producten met een hogere toegevoegde waarde vraagt om een aantal aanpassingen. Zo ontstaat een grotere vraag naar hoger opgeleid personeel op terreinen als ontwerp, testen, werkvoorbereiden, gebruiksondersteuning en andere vormen van service. In het uiterste geval ontstaat door de verplaatsing van de productie een kop-staartbedrijf dat alleen het ontwerp, de marketing en de verkoop voor zijn rekening neemt. Eventueel kunnen er nog specifieke aanpassingen aan het standaardproduct plaatsvinden. Er resteert door de internationalisering dus een ander type bedrijf dan traditioneel in de industrie het geval was. In de huidige situatie is er sprake van een soort industrieel project- en managementbureau dat het gehele proces van ontwerp, aansturen van de uitbestede productie, kwaliteitscontrole en de logistiek van en naar de productielocaties aanstuurt. Er is inmiddels echter ook gebleken dat veel bedrijven (met name in het MKB) problemen ondervinden op het gebied van logistiek en kwaliteit van de geproduceerde goederen. Uit tabel 4.14 blijkt dat 68% van de bedrijven in de metaal- en elektrotechnische sector van plan is om initiatieven te nemen om zich te onderscheiden van de concurrenten. De metaal- en elektrotechnische industrie scoort op alle terreinen boven het gemiddelde van het totale Nederlandse MKB. Opvallend is met name het grote aantal bedrijven (65%) dat van plan is om te investeren in nieuwe processen. Ook is een relatief groot aantal bedrijven bereid om risicovolle projecten op te zetten. tabel 4.14 Plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
MKB sector metaal- en elektoekomstplannen
trotechnische sector (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
54
47
investeren in nieuwe processen
65
49
risicovolle projecten opzetten
33
19
den van concurrenten
68
64
meer uitgeven aan vernieuwing
36
33
minder uitgeven aan vernieuwing
19
13
initiatieven nemen om zich te onderschei-
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
49
4 . 7 . 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De flink afgenomen economische groei van Europese landen heeft belangrijke gevolgen voor exportgeoriënteerde sectoren zoals de metaalindustrie. De omzet zal minder sterk toenemen en de winst zal zelfs iets afnemen. De prijsontwikkeling heeft een positieve invloed op de waardeontwikkeling van de omzet. De prijzen op de binnenlandse markt stijgen sterker dan de prijzen op de buitenlandse markt1. De internationale kredietcrisis, de sterk gestegen grondstoffen en energieprijzen en de sterkere euro hebben met name gevolgen voor de export. De werkgelegenheid in de sector geeft in tegenstelling tot bij het totale bedrijfsleven een negatieve ontwikkeling zien. tabel 4.15 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. het voorgaand jaar)
metaalindustrie
totaal bedrijfsleven
2008
2008
2009
2009
omzet - volumeontwikkeling
2,00
1,00
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
4,25
4,50
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
6,50
5,75
6,25
4,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-0,50
-2,50
1,50
0,00
winst
-2,25
-2,25
2,75
1,50
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1
50
CBS, Realisaties: metaal- elektrotechnische en transportmiddelenindustrie, industriemonitor, 2008.
5
Bouwnijverheid
In de sector bouw zijn 93.000 ondernemingen actief, die een werkgelegenheid bieden van 467.000 arbeidsjaren. De sector is onder te verdelen in de: − burgerlijke en utiliteitsbouw (hoofd- en onderaannemers B&U); − grond-, weg- en waterbouw (GWW); − afwerkers van gebouwen (schilders, stukadoors, wand-, vloer- en overige afwerking); − bouwinstallatiebedrijven (elektrotechnische installatiebedrijven, centrale verwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven, en loodgieters-, fittersen sanitairinstallatiebedrijven).
5.1
De sector in cijfers
5 . 1 . 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Ongeveer één op de tien bedrijven in Nederland is actief in de sector bouw. De bouw is goed voor 8% van de totale werkgelegenheid. Het omzetaandeel blijft met 6% hierbij enigszins achter. De sector is vrijwel geheel op het binnenland georiënteerd: slechts 1% van de totale exportomzet komt voor rekening van de bouw. tabel 5.1
Aandeel van de sector bouw in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
12
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
8
omzet
6
exportwaarde
1
bruto toegevoegde waarde
6
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5 . 1 . 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or De bouw bestaat uit 93.000 ondernemingen die tezamen een werkgelegenheid bieden van 467.000 arbeidsjaren. De totale omzet in 2007 bedroeg 86 miljard euro. In de sector bouw worden vier deelsectoren onderscheiden: burgerlijke en utiliteitsbouw, grond-, weg- en waterbouw, afwerkers en bouwinstallatiebedrijven. Tabel 5.2 toont de onderlinge verhouding van de deelsectoren wat betreft hun omvang en schaalgrootte. De meeste ondernemingen zijn actief in de deelsector burgerlijke en utiliteitsbouw. Deze deelsector levert ook de grootste bijdrage aan de werkgelegenheid en de omzet van de sector bouw. In tabel 5.2 is te zien dat de afwerkers aanzienlijk kleinschaliger werken dan de grond-, weg- en waterbouw en de bouwinstallatiebedrijven. Met een relatief groot aandeel in het aantal ondernemingen is de bijdrage van de afwerkers aan de omzet en werkgelegenheid in de totale bouw relatief gering.
51
tabel 5.2
Omvang en samenstelling van de sector bouw in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
omzet
aantal
arbeidsjaren
waarde
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
(x € miljard)
in %
burgerlijke en utiliteitsbouw
38
41
173
37
37
43
grond-, weg- en waterbouw
11
12
90
19
21
24
afwerkers
30
32
78
17
9
10
bouwinstallatiebedrijven
15
16
125
27
19
23
totaal
93
100
467
100
86
100
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5 . 1 . 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het leeuwendeel (ruim 99%) van de bedrijven behoort tot het MKB. Het MKB neemt driekwart van de werkgelegenheid in de sector voor zijn rekening. Het aandeel in de totale bruto toegevoegde waarde bedraagt eveneens ongeveer driekwart. Van de totale gerealiseerde omzet in de sector bouw komt 53 miljard euro (61%) tot stand in het MKB. tabel 5.3
Het MKB in de sector bouw in 2007
MKB (waarde) aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
MKB (in % van de sector)
93
99
344
74
53
61
1
31
20
70
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5 . 1 . 4 O mz e ton tw ik k e l in g De sector bouw heeft in 2007 een uiterst gunstig jaar doorgemaakt. De sector is zeer conjunctuurgevoelig en profiteerde van de toegenomen bedrijvigheid. In alle marktsegmenten (woningbouw, utiliteitsbouw, onderhoud, GWW) was in 2007 een flinke groei te zien. De totale omzet van de sector bouw steeg met 6,5%. Vooral veel nieuwbouw van woningen en utiliteitsbouw heeft voor een flinke omzetstijging gezorgd. Ook de herstel en verbouw (renovaties) geeft een sterke groei te zien. Door de aantrekkende economie is in 2007 weer meer ruimte gekomen om de bestedingen op de onderhoudsmarkt op te voeren. In toenemende mate maken woningbezitters de afweging tussen het verbouwen van de eigen woning en verhuizen. Steeds meer wordt er gekozen voor het verbouwen van de eigen woning. De hoge huizenprijzen in combinatie met een stijgende rente, maken de keuze voor verhuizen minder aantrekkelijk. De utiliteitsbouw heeft geprofiteerd van toenemende investeringen in nieuwbouw en onderhoud. Door de groeiende gebouwenvoorraad neemt de behoefte aan onderhoud nog steeds toe. De gunstige economische ontwikkeling heeft een positief effect op de investeringsbereidheid gehad.
52
Vooral als gevolg van een forse toename van de overheidsinvesteringen heeft de grond-, weg- en waterbouw een sterkere groei doorgemaakt dan in voorgaande jaren. Ook vanuit de marktsector was weer sprake van een grotere vraag. Na een sterke groei in 2006, stabiliseerde het onderhoud aan de infrastructuur. De sector is conjunctuurgevoelig en zal de gevolgen ondervinden van de terugvallende economische ontwikkeling, het wegvallen van het inhaaleffect van uitgestelde investeringen en onderhoud, en afnemende investeringsbereidheid. Ook het bereiken van de capaciteitsgrenzen en het moeilijk vinden van geschikt personeel, remmen in 2008 de groei van de productie. In de eerste helft van 2008 was de groei echter nog zeer fors, zodat de groei met 5,75% op jaarbasis nog vrij hoog uit zal vallen. tabel 5.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de bouw, 2007-2008 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2007
2008
burgerlijke en utiliteitsbouw
7,75
6,75
grond-, weg- en waterbouw
3,50
3,25
afwerkers
5,75
5,25
bouwinstallatiebedrijven
6,50
6,00
totaal
6,50
5,75
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
5 . 1 . 5 E xp l o ita t ie b ee l d De sector bouw realiseert een winst voor belastingen van 14% van de brutoproductie (zie tabel 5.5). Hierbij moet rekening gehouden worden met het gegeven dat uit de winsten van het kleinbedrijf de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden gefinancierd moeten worden. Gezien de grote omvang van het aantal zelfstandigen zonder personeel, zal het winstpercentage, gecorrigeerd voor de beloning van de zelfstandigen, beduidend lager uitvallen. Het verbruik (grondstoffen, materialen etc.) maakt, met een aandeel van 64%, een uitermate belangrijk deel uit van de brutoproductie. De loonkosten vormen de belangrijkste component in de bedrijfskosten. tabel 5.5
Exploitatiebeeld van de sector bouw in 2007 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
64
bruto toegevoegde waarde
36
bedrijfskosten*
26
waarvan: loonkosten
22
winst voor belastingen
10
* Tot de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
53
5.2
Dynamiek in de sector
5 . 2 . 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Sinds 2004 groeit het aantal starters in het totale bedrijfsleven. Dit is het gevolg van een stimulerend overheidsbeleid gericht op ondernemerschap, waarbij het steeds eenvoudiger wordt om een bedrijf op te richten. Ook een gunstig afzeten winstperspectief draagt hier belangrijk aan bij, maar ook 'push-factoren' zoals (dreigende) werkloosheid. Vooral de sector bouw laat een sterke groei van het aantal starters zien. In 2006 is het aantal startende bedrijven in de sector bouw met ongeveer een derde gestegen. Dit geeft aan dat de bouw een zeer dynamische sector is. De bouw blijft met deze groei ver voor op het totale bedrijfsleven, met een groeipercentage van 12%. Het aandeel van de sector bouw in het totaal aantal startende bedrijven is toegenomen van 19 naar 23%. Met de sterke groei van het aantal nieuwe bedrijven is het aandeel starters onder de in de totale bouwsector actieve bedrijven eveneens toegenomen, van 13 naar ruim 16%. De sterke groei van de bouwproductie vanaf 2005 is een krachtige impuls voor het aantal starters. Deze groei bestaat vooral uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers). Het is in de bouw eenvoudig om als zelfstandige zonder personeel een eigen bedrijf te starten. Aantrekkelijk aan de bouwsector is het gunstige inkomens- en winstperspectief. Daarnaast heeft de markt een sterk lokaal karakter en is er slechts in beperkte mate sprake van prijsconcurrentie. Ook de krappe arbeidsmarkt voor vakbekwaam personeel speelt een rol bij de groei van het aantal zzp'ers. Tegenover oprichtingen staan opheffingen. Tot en met 2003 nam het aantal opheffingen sterk toe. De laatste jaren is het aantal bedrijfsbeëindigingen op een iets lager niveau vrij stabiel gebleven. In 2006 heeft ruim 5% van alle bedrijven in de bouw de activiteiten gestaakt. Dit komt ongeveer overeen met het gemiddelde in het Nederlandse bedrijfsleven. De bedrijfsbeëindigingen bestaan voor slechts een klein gedeelte uit faillissementen. Per saldo blijft het aantal ondernemingen in de sector sterk toenemen. Starters in de bouwnijverheid hebben goede papieren om de eerste 5,5 jaar te overleven met een aandeel overlevers van 53%. tabel 5.6
Bedrijvendynamiek in de bouwsector en het MKB totaal, 2006
sector bouw aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
totaal MKB
16,4
9,9
- nieuwe dochters
2,6
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
5,4
5,5
0,7
0,6
waarvan:
waarvan: - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
54
tabel 5.7
Starters in de bouwsector, 2006
sector aantal starters
14.463
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2006-1987 (in %)
5,7
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
23,4
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
53
Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p In tabel 5.8 worden drie groeitypen onderscheiden. De verdeling naar groeitype in de sector bouw komt ongeveer overeen met die van het totale Nederlandse bedrijfsleven. In 2006 is binnen de sector bouw 36% van de bedrijven, in termen van werkgelegenheid, te typeren als een snelle of normale groeier. 41% is aan te merken als een bedrijf dat krimpt1. tabel 5.8
Groei en krimp van bedrijven in de sector bouw vergeleken met het totale bedrijfsleven in 2006 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
36
37
gelijkblijvers
23
26
groeikrimpers en overige krimpers
41
37
100
100
totaal Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
5 . 2 . 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De bouwsector wordt sterk gekenmerkt door zijn kleinschaligheid: 93% van de bedrijven behoort tot het kleinbedrijf (minder dan 10 personen in dienst). Daarnaast blijkt deze kleinschaligheid uit de gemiddelde ondernemingsgrootte van 5 arbeidsjaren. De grote bedrijven zijn in hoofdzaak te vinden bij de GWW-sector. Dit zijn vaak zeer grote ondernemingen. Dit komt ook tot uitdrukking in het hoge omzetpercentage van het grootbedrijf (39) ten opzichte van het aandeel ondernemingen van het grootbedrijf (0,3%).
1
Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt.
55
tabel 5.9
Indicatoren van schaalgrootte in de sector bouw in 2007
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
5 0,9
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
93
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
39
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Ongeveer een op de vijf bedrijven in de sector bouw zegt daadwerkelijk in een samenwerkingsverband te participeren. In vergelijking met andere sectoren van het bedrijfsleven is samenwerken in de bouw een beperkt verschijnsel. Samenwerking heeft veelal de vorm van een netwerk. Al eerder is aangegeven dat het werken met zzp'ers een belangrijk fenomeen is. De trend van de verschuiving van werkgelegenheid van werknemers richting zelfstandigen maakt het vormen van een netwerk waarop de aannemer kan terugvallen van groot belang. Aannemers hebben te maken met grote opdrachtgevers (waaronder woningcorporaties, hoofdaannemers en professionele beleggers in vastgoed) die vooral zaken doen met marktpartijen die in staat zijn grote contracten tegen scherpe tarieven aan te gaan. Het belang van samenwerking wordt door brancheorganisaties onderkend. Door Bouwend Nederland en UNETO-VNI worden bijvoorbeeld de workshops 'Samen werken aan samenwerking' georganiseerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan vertaling van markttrends naar werkbare succesformules binnen een bedrijf en aan succesvolle vormen van strategische samenwerking op het niveau van projecten, gezamenlijke concepten en op te richten nieuwe ondernemingen. Ook franchising komt als samenwerkingsvorm voor. Vooral in het bouwinstallatiesegment is sprake van een toename van het aantal franchise- en marketingformules. Schaalvergroting zal hier een strategische keuze zijn om de gefragmenteerde markt waarop dit segment actief is, goed te kunnen bewerken. 5 . 2 . 3 I nno va t i e De Nederlandse bouwwereld loopt voorop als het gaat om het toepassen en adopteren van nieuwe ontwikkelingen. De bouw en infrastructuur zijn vergeleken met andere bedrijfstakken echter niet bijster innovatief. Als er al geïnnoveerd wordt, gaat het meestal om beperkte procesinnovaties. Volgens een recent onderzoek1 scoorden de bedrijfstakken die tot de bouw gerekend worden rond de 55ste plaats van 58 onderzochte bedrijfstakken. Alleen de bouwinstallatiebranche kan met een 26ste plaats als enigszins innovatief gezien worden. Veel van de innovaties in de B&U-bedrijven en de afwerkersbedrijven hebben betrekking op nieuwe bouwstoffen. Dit zijn artikelen die door of voor de toeleverende bedrijven uit de bouwmaterialenindustrie worden ontwikkeld. Op dit moment vinden hoe langer hoe meer kunststof bouwmaterialen hun weg naar de bouwplaats. In de afbouwsector wordt bijvoorbeeld veel gewerkt met sneldrogende materialen.
1
56
Jong, J.P.J. de, en A.P. Muizer (2005), De meest innovatieve sector van Nederland, ranglijst van 58 sectoren, Zoetermeer.
Het bouwproces leent zich echter niet voor grote procesvernieuwingen. Het bouwproces is betrekkelijk traditioneel. Het gebruik van geprefabriceerde producten heeft wel een aanzienlijke impact op het proces. Dit levert een bijdrage aan de verbetering van de efficiency van de bouw. De rol van toeleverancier gaat in veel gevallen verder dan het alleen maar toeleveren: ook wordt de montage op de bouwplaats verzorgd. De voorfase van het bouwproces wordt hiermee belangrijker. tabel 5.10 Aandeel bedrijven in de bouw en het totale MKB met innovaties in de periode 2005-2007 (in %)
soort innovatie
MKB sector bouw
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt
11
27
7
13
26
39
percentage bedrijven met producten/diensten nieuw voor bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5.3
Dynamiek in de markt
5 . 3 . 1 M a rk t De onderscheiden subsectoren in de bouw zijn - met wisselende accenten - op de volgende deelmarkten actief: woningbouw, utiliteitsbouw en grond-, weg- en waterbouw. Binnen deze categorieën is verder onderscheid te maken naar nieuwbouw, herstel/verbouw en onderhoud.
W on i ng bo uw Nieuwbouw Een belangrijke indicatie voor de bouwproductie vormt het aantal bouwvergunningen. In 2007 zijn 88.000 bouwvergunningen afgegeven. Dit is lager dan in 2006 (96.000), maar hoger dan in 2005 (83.000). Voor 2008 wordt uitgegaan van hetzelfde hoge aantal vergunningen. Het beleid van de overheid om gemeenten en provincies meer ruimte te geven voor woningbouw is positief van invloed op de vergunningverlening. Verwacht wordt dat na 2008 het aantal vergunningen zal afnemen. Een rem op het aantal vergunningen gaat uit van een toenemende verschuiving naar complexere stedelijke vernieuwingsprojecten en de betaalbaarheid van woningen. Gemiddeld bedraagt de periode tussen het verlenen van een vergunning en de oplevering anderhalf jaar. Het aantal opgeleverde woningen is in 2007 met 11% toegenomen tot ruim 80.000. Hoewel de nieuwbouwproductie stijgt, blijft de woningbehoefte onveranderd groot. Het leeuwendeel van de nieuwbouw komt voor rekening van de zogenoemde nieuwbouw voor de markt (koopwoningen, met een aandeel van 60%). De belangrijke rol die corporaties vervullen bij herstructurering heeft ervoor ge-
57
zorgd dat in de afgelopen jaren het aandeel van nieuwbouwproductie via corporaties is toegenomen. Dit aandeel zal in de komende jaren weer licht afnemen. Een actueel probleem waarmee de bouwsector wordt geconfronteerd is de normering rond fijnstof. In sommige delen van het land is het gehalte van fijnstof in de buitenlucht dusdanig hoog dat geen bouwvergunning kan worden afgegeven. Bijna de helft van de ruimtelijke plannen loopt hierdoor risico. Door nieuwe wetgeving en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren, wordt uiteindelijk verwacht dat meer dan 90% van de projecten doorgang kan vinden.
H e r st e l en v er bo uw va n wo n ing e n De ontwikkeling van het besteedbaar inkomen en de economische ontwikkeling hebben invloed op de herstel- en verbouwactiviteiten. Ook de stedelijke vernieuwing heeft tot resultaat dat de herstel- en verbouwmarkt van woningen groeit. Eveneens leiden onevenwichtigheden in de kwalitatieve vraag en aanbod van woningen tot een toename van de verbouwmarkt. Woningeigenaars overwegen vaker om hun eigen woning te renoveren, vanwege een gebrek aan doorgroeimogelijkheden op de (bestaande) woningmarkt. De toename van de woningvoorraad en het ouder worden ervan heeft eveneens een positief effect op herstel- en verbouwwerkzaamheden.
U t i l it e its b ouw De totale productie binnen de utiliteitsbouw kende de afgelopen jaren een flinke groei, vooral als gevolg van de gunstige economische ontwikkeling. De utiliteitsbouw is sterk afhankelijk van de economische ontwikkeling. Bij gunstige perspectieven zijn bedrijven meer bereid te investeren. Vanuit alle sectoren is in 2007 nog veel geïnvesteerd in nieuwbouw. De afzwakking van de economische groei zal zijn effect op de utiliteitsbouw echter niet missen. Dit jaar loopt de groei al sterk terug. Volgend jaar zal vooral de nieuwbouw een terugval laten zien. Er is een stagnatie in het aantal verleende bouwvergunningen. Vooral opdrachtgevers uit de publieke sector zijn terughoudend. De kantorenmarkt zal evenwel nog blijven groeien door de ontwikkeling van grootschalige kantoorlocaties. Het aandeel in de bouwproductie van herbouw, uitbreiding, herstel en verbouw van utiliteitsgebouwen neemt toe. (Oudere) gebouwen moeten aangepast worden aan de eisen van deze tijd, zoals op het gebied van comfort, praktischer indeling en uitbreiden van te kleine panden. Daarnaast spelen overheidsmaatregelen een rol, zoals strengere eisen wat brandveiligheid en energiezuinigheid betreft.
De GWW Afgelopen jaren is de bouwproductie van grond-, water- en wegenbouwkundige werken, na een krimp in de periode tussen 2002 en 2004, weer voorzichtig gegroeid. De groei kwam vooral voor rekening van onderhoudswerken en investeringen in spoor- en wegennet. De GWW-markt kan worden gesplitst naar type opdrachtgever. De grootste opdrachtgever is de rijksoverheid. Zij is verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud van rijkswegen, vaarwegen, waterkeringen en megaprojecten zoals de Betuwelijn en de HSL, projecten die inmiddels in een eindstadium verkeren. Nieuwe mega-
58
projecten die in de startblokken staan, zijn Ruimte voor de Rivier en de Mainportontwikkeling Rotterdam. Een tweede belangrijke categorie van opdrachtgevers wordt gevormd door de lagere overheden; hierbij moet men denken aan gemeenten, waterschappen en provinciale overheden. De derde belangrijke groep opdrachtgevers bestaat uit bedrijven, en wel vooral de nutsbedrijven, de vervoersbedrijven, de havenbedrijven en de luchthavens. In de afgelopen jaren is het belang van onderhoud en beheer sterk toegenomen tot een aandeel van ruim 40% in de totale GWW-productie. Het onderhoudsniveau zal zich de komende jaren stabiliseren.
O nd e rho ud va n ge bo uwe n Een belangrijk deel van de bouwproductie bestaat uit onderhoud. Onderhoud is veel minder conjunctuurgevoelig dan nieuwbouw. De ontwikkeling van de onderhoudsproductie is meer afhankelijk van de ontwikkeling van de gebouwenvoorraad. Deze neemt steeds verder toe en wordt ouder. Natuurlijk kan onderhoud uitgesteld worden, maar dat mondt dan uit in achterstallig onderhoud hetgeen weer tot groot onderhoudswerk leidt. In de jaren dat de bouwproductie terugloopt, vormt onderhoudswerk min of meer de kurk waar de bouw op drijft. Wel is het zo dat in jaren van recessie de groei van het onderhoud enigszins vertraagd wordt, maar in de regel wordt dit ingehaald op het moment dat de economie aantrekt. Een deel van de vertraging van de groei wordt overigens veroorzaakt doordat woningbezitters onderhoudswerken zelf uit gaan voeren als het tij enigszins tegenzit. 5 . 3 . 2 C o nc ur r ent i e In de Perceptie voor Concurrentie-Index (PCI) worden 58 sectoren gerangschikt naar concurrentiedruk. De concurrentie wordt gemeten aan de hand van zes krachten: interne rivaliteit, dreiging van toetreders, dreiging van substituten, macht van afnemers, macht van leveranciers en institutionele omgeving. In 2006 scoorde de sector bouw hoog. In de ranglijst van 58 sectoren komt de deelsector burgerlijke en utiliteitsbouw op plaats 3. Door het inzakken van de nieuwbouw in de afgelopen jaren, zijn de grote hoofdaannemers hun werkterrein gaan verleggen naar de markt voor het midden- en kleinbedrijf: de renovatie- en onderhoudsmarkt. Op deze markt vormen zij steeds meer concurrenten van het MKB. Een andere concurrentieverhogende factor zijn de vele starters in deze branche. De drempel om in deze sector te starten is laag. De hoge concurrentiedruk binnen de GWW-sector komt vooral voort uit scherpe controle door de NMa. De NMa heeft de afgelopen jaren een grootscheeps onderzoek gedaan naar de bouwfraude binnen de sector.
59
tabel 5.11 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de bouwsector en het totale MKB*, 2007
MKB sector bouw
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
51
50
dreiging van toetreders
54
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
53
51
onderhandelingsmacht van afnemers
60
54
dreiging van substituten
42
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5 . 3 . 3 A r b e id sma rk t De toegenomen bouwproductie komt tot uitdrukking in de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de bouw. In 2006 is de werkgelegenheid in de bouw voor het eerst in jaren weer gegroeid, gevolgd door een sterke toename in 2007. Ook dit jaar wordt een flinke groei van de werkgelegenheid voorzien, namelijk met 4,5%. Volgend jaar zal, de ontwikkeling van de bouwproductie volgend, de groei van de werkgelegenheid nog beperkt zijn. De toename komt vooral voor rekening van de zelfstandigen. Aan de sterke toename van het aantal zelfstandigen komt nog altijd geen eind. Dit jaar zal het aantal zelfstandigen toenemen met 8,3%. Ook volgend jaar is de verwachte stijging met 4,1% nog altijd fors. Het aantal werknemers zal volgend jaar naar verwachting iets afnemen. Er vindt in de bouwsector een verdere verschuiving in de arbeidsverhoudingen plaats. Flexibilisering van de arbeid in de bouw uit zich vooral in de toename van het aantal zzp'ers. Het aandeel van de zelfstandigen blijft toenemen. In 2007 bedroeg het aandeel zelfstandigen in het aantal werkzame personen in het MKB in de sector bouw 33%. Daarnaast gaat de verschuiving van werkzaamheden van de hoofdaannemer richting onderaannemer nog altijd door. Werkzaamheden worden steeds vaker uitbesteed. Als gevolg van de toenemende bouwproductie ontstaan er steeds meer arbeidsplaatsen in de sector bouw. Echter door vergrijzing van het personeelsbestand, jaarlijkse uittreding uit de branche en nog altijd een toenemend aantal werknemers die voor zichzelf beginnen, is er sterke behoefte aan instroom in de bouwsector. De afnemende groei en de volgend jaar stagnerende bouwproductie neemt een deel van spanning op de arbeidsmarkt weg. De vervangingsvraag blijft echter aanwezig. Uit de maandelijkse conjunctuurmeting van het EIB blijkt, halverwege dit jaar, dat een kwart van de bouwbedrijven nog altijd op zoek is naar extra personeel. Zonder uitzondering is in alle bedrijfssectoren sterk behoefte aan personeel. Met een dalende werkloosheid en dus een toenemende krapte op de arbeidsmarkt, is daarmee de concurrentie om arbeidskrachten hevig worden.
60
Niet alleen doen zich knelpunten voor in de bouw met betrekking tot de uitvoerende functies. De vraag naar kaderpersoneel, onder andere door een steeds verder toenemende complexiteit van het bouwproces, neemt ook toe. Er worden diverse initiatieven genomen om banen en opleiding in de bouw onder de aandacht te brengen. Zo is door werkgevers- en werknemersorganisaties de instroomcampagne 'The Skyline is Yours' gelanceerd, waarbij de bouw naar de scholen toekomt en leerlingen in de gelegenheid worden gesteld bouwplaatsen te bezoeken. Doel is om zo het traditionele beeld van beroepen in de bouw bij te stellen.
5.4
SWOT-analyse Bij de nieuwbouw van huizen ligt al geruime tijd het accent op starterswoningen. Demografische ontwikkelingen van de Nederlandse bevolking leiden echter tot verschuivingen in de woningbehoefte. De gebouwde omgeving moet leeftijdsbestand worden. Het gaat daarbij om woningen die ook voor ouderen geschikt zijn en eventueel voorzien zijn of kunnen worden van domotica. De meeste woonvoorzieningen voor ouderen voldoen niet meer aan de eisen die er in de huidige tijd aan gesteld worden. Kamers zijn te klein, badkamers niet toegankelijk voor bijvoorbeeld de rolstoel. Dit schept kansen voor zowel bouwondernemingen als installatiebedrijven. De klimaatverandering (global heating) leidt tot kansen in vooral de waterbouw. Een aantal recente rampen heeft ertoe geleid dat er meer aandacht komt voor waterkeringen, zowel in binnen- als buitenland. Op het gebied van ontwerp en bouw van dit soort kunstwerken heeft de Nederlandse bouwnijverheid een voortrekkersrol. Overigens is de concurrentiepositie van het Nederlandse bouwbedrijf op de thuismarkt ten opzichte van buitenlandse bouwondernemingen erg sterk. Wanneer buitenlandse bedrijven al actief zijn op de Nederlandse markt, betreft het vooral nichespelers. De bouw is sterk onderhevig aan wet- en regelgeving. Deze leidt er vaak toe dat bouwprojecten lang worden uitgesteld en in een aantal gevallen worden afgeblazen. Een ander probleem van de bouwnijverheid is het imago naar de buitenwereld, en dan met name daar waar het gaat om de concurrentie met andere bedrijfstakken bij het aantrekken van jongeren. Het gaat daarbij niet alleen om de concurrentie bij de werving van lager technisch opgeleide jongeren, maar ook bij middelbaar en hoger opgeleiden. Een oplossing wordt door een aantal bedrijven gevonden in het aantrekken van personeel uit Oost-Europa. Alles tezamen is het moeilijk om de ontgroening, c.q. de vergrijzing van het staande personeel tegen te gaan. Overigens beschikt de bouw over gekwalificeerd bouwplaatspersoneel. Zwak is de prijsconcurrentie op de binnenlandse markt. Er blijkt nog steeds vooral op prijs geconcurreerd te worden; het gaat hierbij niet alleen om hoofdaanneming, maar ook om onderaanneming. De concurrentiepositie tegenover branchevreemde bedrijven en doe-het-zelvers is in het kleine onderhoud niet sterk.
61
tabel 5.12 SWOT-analyse van de sector bouw
Sterke punten
Zwakke punten
- Vakbekwaamheid
- Imago van de sector naar de arbeidsmarkt
- Positie natte waterbouw
- Concurrentiepositie onderhoud
- Concurrentiepositie binnenlandse markt Kansen
Bedreigingen
- Vergrijzing: leeftijdsbestendig bouwen
- Tekort aan (kader)personeel
- Klimaatverandering
- Wet- en regelgeving - Vergrijzing staand personeel
Bron: EIM, 2008.
5.5
Strategie Ongeveer een op de drie MKB-bedrijven in de bouw beschikt over een ondernemingsplan of een op papier gestelde strategie. In de strategie/het ondernemingsplan wordt vooral de nadruk gelegd op de service aan klanten. In vergelijking met het totale MKB wordt minder nadruk gelegd op innovatie, marketing en kostenbeheersing. tabel 5.13 Strategie van MKB-bedrijven in de bouw en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
MKB sector strategie
bouw (in %)
totaal MKB (in %)
in bezit van een schriftelijk(e) strategie of ondernemingsplan
34
35
in strategie meeste nadruk op innovatie
39
46
in strategie meeste nadruk op marketing
32
48
in strategie meeste nadruk op kostenbeheersing
65
74
in strategie meeste nadruk op service aan klanten
95
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming behalve dat zij naar winst streeft (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen:
62
− de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op het gebied van milieu en energie − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op het bedrijfsimago. 5 . 6 . 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u E ne r g ie b ewu st z i jn b in ne n he t e ig en be d r ij f i s in d e s ect o r bou wn i jv e r h e i d n og g e en g em ee ngo e d In de bouwnijverheid geeft 32% van de ondervraagde MKB-ondernemingen aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering steeds belangrijker zal worden. Daarmee loopt deze sector iets achter op het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41% beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Ruim de helft van de ondervraagde MKB-bedrijven in de bouwnijverheid denkt dat het uitvoeren van energiebesparende maatregelen niet interessant is voor de bedrijfsvoering. Bijna driekwart van de respondenten meent dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen financieel voordeel oplevert. Daarnaast weet 75% niet welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn voor het eigen bedrijf. Bijna de helft van de ondervraagden zegt moeite te hebben bij het vinden van betrouwbare advisering omtrent energiemaatregelen. Een derde van de ondervraagden heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen gezocht is of dat de mate van betrouwbaarheid van de adviseurs moeilijk te bepalen is. Van het energiebedrijf wordt door 55% van de ondervraagden verwacht dat dit actief bijdraagt aan het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door ruim de helft van de ondervraagden in passieve of actieve vorm gevolgd. 47% zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de bouwnijverheid nog geen gemeengoed geworden: 60% maakt hier geen gebruik van. Het aandeel dat geen groene stroom gebruikt binnen het Nederlandse MKB als geheel is even groot.
P os it i e f t e ge nov e r k l i ma a tn eut ra a l on d er ne men , o nd ank s n i et ho og g e spa nn en ve r wa ch t in ge n ov e r fi na n ci e e l vo ord e e l of v er b et e r ing in c on cu rr en t i ep os it i e Ruim driekwart van de sector meent dat het treffen van extra milieubesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel oplevert voor het eigen bedrijf en dat het inspelen op het milieubeleid geen verbeterend effect heeft op de concurrentiepositie van het bedrijf. Toch staat bijna twee derde van de ondervraagden positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen.
K l i ma a t ne ut ra a l g ed ra g b in ne n e ig en b e dr i j f Door 59% van de ondervraagden wordt in actieve of passieve vorm bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. 37% van de ondervraagde bedrijven let op het verminderen van papiergebruik, waarvan meer dan de helft vanuit een bewuste strategie.
63
Voor ruim een derde van de ondervraagde bedrijven in de sector bouwnijverheid is het produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing op het eigen bedrijf. Waar van toepassing, probeert 48% vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. 42% van de ondervraagde bedrijven geeft aan te zoeken naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. Meer dan de helft hiervan geeft aan dit actief te doen. 92% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector bouwnijverheid is niet milieugecertificeerd. In het Nederlandse MKB als geheel is dit geen uitzonderlijk percentage. 5 . 6 . 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u F l ink e v er la g in g in e ne rg i ek os te n w o rd t mo ge l ij k g ea ch t vo or d e s ec t o r a ls g eh e e l, ma a r b in ne n h e t e ig en b ed r i jf is re d e li jk o nb ek en d h oe d i t t e rea l i se r en Ruim een derde van de ondervraagde bedrijven in de sector bouwnijverheid denkt dat bedrijven in de sector hun energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Opvallend is dat, zoals hierboven is genoemd, 75% van de ondervraagden vindt dat voor het eigen bedrijf het treffen van extra energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel oplevert. Een even groot aandeel zegt bovendien voor het eigen bedrijf niet te weten welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn. figuur 5.1 Meningen over energiekosten en energiebesparing
Bedrijven in branche kunnen energiekosten flink verlagen door extra energiebesparende maatregelen Uitvoeren van energiebesparende maatregelen interessant voor eigen bedrijf
Bouwnijverheid
Energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor eigen bedrijf Extra mogelijke energiemaatregelen voor eigen bedrijf onbekend
Totaal MKB
Erg moeilijk om betrouwbare adviseur te vinden
0
20
40
60
80
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
D e s ec to r b ouw n ij v er hei d z ie t b ro od i n en e rg i e Door ruim driekwart van de ondervraagden wordt niet op regelmatige basis met branchegenoten gesproken over klimaatvraagstukken die voor de branche spelen. 18% zegt dit wel met enige regelmaat te doen.
64
49% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector bouwnijverheid denkt dat bedrijven in de branche goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende producten en adviezen aan te bieden. Met deze verwachting loopt de sector ruim voor op het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel (33%). tabel 5.14 MKB-ondernemingen in de sector bouwnijverheid die voor de bedrijven in de branche verwachten goede zaken te kunnen door het aanbieden van energiebesparende producten en adviezen
Bouwnijverheid
Totaal MKB
geheel mee eens
30
21
tamelijk mee eens
19
14
7
12
geheel mee oneens
28
32
geen mening
16
19
-
2
tamelijk mee oneens
weet niet Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
'C ra d l e t o cra d l e' b i e dt i n te r es sa nt e mo g e l ij k he d en v oo r d e s ec to r b ou wn i jv e rh e id 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. Dit nieuwe concept is bij de ondervraagde MKB-ondernemingen in de sector bouwnijverheid niet erg bekend: 4% weet precies wat dit concept omvat. 5 . 6 . 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d A a n hou d en de o ve rh e i dsa a n da cht vo o r mi l i eu en e ne r g ie b i e dt d e se ct o r ge en n i euw e o mz etk a n s en Binnen de sector bouwnijverheid is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer sterk (93%). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt 71% van de ondervraagden. Ruim driekwart van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector bouwnijverheid verwacht niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. Op milieugebied verwachten MKB-bedrijven in de sector bouwnijverheid meer effect van vrijwillige afspraken dan van wet- en regelgeving (52%). 5 . 6 . 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de sector bouwnijverheid geeft 43% van de ondervraagde MKB-bedrijven aan bovengemiddeld aandacht te geven aan het personeel. Op een derde van de ondervraagde bedrijven is deze vraag niet van toepassing vanwege de afwezigheid van personeel.
65
Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt men in de sector bouwnijverheid over het algemeen bevestigend: 94% is het met de stelling eens. 92% van de ondervraagde MKBbedrijven in de sector bouwnijverheid zegt geen producten te verkopen waarvoor kinderarbeid is ingezet. 8% weet niet of dit het geval is. 85% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector bouwnijverheid geeft aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. Daarmee loopt de sector iets voor op het Nederlands MKB als geheel (79%). De meeste ondernemingen zeggen dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is (81%). 15% van de ondervraagde ondernemingen in de sector bouwnijverheid is op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten en nog eens 20% van de ondervraagden zegt hier wel naar op zoek te zijn, maar niet actief. Daarmee wijkt de sector nauwelijks af van het Nederlandse MKB als geheel.
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Ruim de helft van de MKB-ondernemingen in de sector bouwnijverheid vindt het belangrijk voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het bedrijf doet. 65% vindt het een risico als het eigen bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Driekwart van de ondervraagde ondernemingen vindt dat 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' gunstig is voor het imago van het eigen bedrijf als werkgever. Het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf lijkt voor klanten in de sector bouwnijverheid het belangrijkst: ruim een derde van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector bouwnijverheid merkt dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In alle andere onderzochte sectoren wordt dit in mindere mate gemerkt. tabel 5.15 MKB-ondernemingen die merken dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen
Bouwnijverheid
Totaal MKB
geheel mee eens
20
15
tamelijk mee eens
14
13
tamelijk mee oneens
16
17
geheel mee oneens
45
49
geen mening
4
6
weet niet
-
1
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
66
5.7
Perspectief
5 . 7 . 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De bouwproductie zal dit jaar nog flink toenemen. Voor de daaropvolgende jaren wordt een stagnatie verwacht. Groei kan op twee manieren gerealiseerd worden, namelijk door de inzet van meer personeel en door de inzet van meer kapitaal, dan wel het arbeidsextensiever maken van de bouw door het naar de voorfase halen van het bouwproces. Hoe je het ook wendt of keert, er blijft onveranderlijk een grote behoefte aan personeel. In de strijd om de steeds maar afnemende stroom schoolverlaters is de bouw al jaren bezig met het oppoetsen van het imago van de bouwvak. Diverse initiatieven worden ontplooid om de bouwsector als werkgever onder de aandacht te brengen. Dit jaar is de voor de derde keer de Dag van de Bouw georganiseerd. Dit is een initiatief van branchevereniging Bouwend Nederland en de bij haar aangesloten leden. De open dag is onderdeel van de campagne 'De Bouw maakt het' en heeft als doel meer bekendheid te geven aan de vele positieve kanten van de bedrijfstak. Bezoekers krijgen een gevarieerde indruk van hetgeen de sector op het gebied van vakmanschap, dynamiek, innovatie en kwaliteit te bieden heeft. De vele opengestelde bouwlocaties, verdeeld over alle provincies, varieerden van woningbouwprojecten en scholen tot verzorgingscentra en wegenprojecten. De krapte op de bouwarbeidsmarkt begint in de loop van dit jaar wat af te nemen. Dit betekent niet dat de aandacht voor de instroom kan verslappen. De vervangingsvraag zal door de invloed van vergrijzing in de komende jaren toenemen. Om voldoende jongeren voor de bouw te interesseren is door werkgevers- en werknemersorganisaties de instroomcampagne 'The Skyline is Yours' gelanceerd, waarbij de bouw naar de scholen toekomt en leerlingen in de gelegenheid worden gesteld bouwplaatsen te bezoeken. Niet alleen is er aandacht voor VMBO-verlaters. Ook richt men zich op MBO-/HBO-niveau. Men voorziet vooral problemen voor het invullen van UT-personeel. Bouwend Nederland is niet zo lang geleden begonnen met BouwTalent. Dit is een opleidingsinfrastructuur voor MBO- en HBO-niveau. De leerlingen krijgen gedurende twee tot drie jaar een leerwerkplaats aangeboden. Hierdoor wordt bereikt dat theorie en praktijk goed op elkaar aansluiten. Alleen instroom is daarbij niet voldoende: er moet ook doorstroom plaats kunnen vinden. Hiervoor is het loopbaantraject Bouw en Infra in het leven geroepen. In het kader hiervan kan een werknemer in de bouw eens in de vijf jaar aanspraak maken op een loopbaanassessment, waarbij een persoonlijk leerplan wordt opgesteld. Dit leerplan is erop gericht mensen een toekomstperspectief te bieden en op die manier de employability te waarborgen. Wil men de bouwproductie op niveau houden, dan zal de schaarste aan arbeidskrachten door de sector bouw voor een groot deel opgevangen moeten worden door een arbeidsproductiviteitsstijging. De arbeidsproductiviteitsstijging zal - behalve door kwalitatief goed personeel gerealiseerd kunnen worden door voldoende en juiste investeringen voor producten/diensten alsook nieuwe processen. Zoals al eerder is aangegeven, worden in de bouwsector beschikbaar komende technieken, materialen etc. vrij snel toegepast. In de afbouwsector worden bijvoorbeeld veelvuldig sneldrogende materialen, afschermsystemen en steigersystemen gebruikt. Echter in vergelijking met de rest van het bedrijfsleven liggen investeringsplannen voor nieuwe producten en processen op een lager niveau.
67
tabel 5.16 Plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de sector bouw en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven)
toekomstplannen
MKB sector bouw (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
40
47
investeren in nieuwe processen
35
49
risicovolle projecten opzetten
17
19
van concurrenten
50
64
meer uitgeven aan vernieuwing
30
33
minder uitgeven aan vernieuwing
10
13
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
5 . 7 . 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De vooruitzichten voor de sector zijn gematigd. Dit jaar (2008) zal het omzetvolume nog flink toenemen met 5,75%. Op alle deelmarkten wordt een groei voorzien. In 2009 zal de groei afnemen. Vooral door terugvallende nieuwbouw zal de groei in 2009 uitkomen op 1,75%. De productie blijft evenwel op een hoog niveau. De sterkste groei doet zich dit jaar voor in de woningbouw. Het hoge productieniveau van 2007 zal ook naar verwachting in 2008 gerealiseerd worden. Er wordt zelfs nog een lichte toename verwacht. Er is sprake van een krappe woningmarkt: de behoefte aan woningen is uitermate groot. Door de vergrijzing is er een sterke behoefte aan nieuwbouw, met name aan zogenoemde 'nultredenwoningen'. Met het aantal afgegeven vergunningen van 88.000, zal de nieuwbouwproductie dit jaar op hetzelfde of een iets hoger niveau dan vorig jaar uitkomen. De groei in herstel en verbouw blijft gestadig toenemen. Voor volgend jaar wordt uitgegaan van een lichte toename van de totale woningbouwproductie. In de daarop volgende jaren zal de nieuwbouwproductie iets afnemen. De bestaande woningvoorraad wordt ouder en daarom zal de behoefte aan herstel en verbouw, en onderhoud (licht) blijven toenemen. Er begint nu weer meer financiële ruimte te komen om onderhoud te laten uitvoeren, zowel aan woningen als aan utiliteitsgebouwen. De nieuwbouwproductie in de utiliteitsbouw kende in 2007 nog een ongekende groei. Onder invloed van de afzwakkende economie zal de productiegroei in de utiliteitsbouw dit jaar terugvallen. Minder gunstige vooruitzichten en de internationale problemen op de kredietmarkt hebben een negatief effect op de investeringsbereidheid van de marktsector. De bouwproductie in de zakelijke dienstverlening kent echter wel een forse groei. Door verder teruglopende leegstand in de kantorensector, zal er nog wel sterk geïnvesteerd worden in nieuwbouw. De ontwikkeling van nieuwe grootschalige kantoorlocaties geeft een impuls aan de nieuwbouwproductie. Ook in 2009 zal de zakelijke dienstverlening een groeisector vormen. De GWW-markt zal dit jaar minder sterk groeien dan in 2007. Een drukkend effect gaat uit van het aflopen van de onderhoudsimpuls van de overheid. Deze werkzaamheden vormen evenwel een stabiele sector.
68
Er wordt ook weer meer geïnvesteerd in nieuwbouw van het wegennet en het spoor. De installatiebranche zal zich eveneens gunstig ontwikkelen. De hoge installatieintensiteit van gebouwen, in combinatie met een vooralsnog toenemende nieuwbouwproductie, geeft een positieve impuls. Een groei van herstel- en verbouwwerkzaamheden zal ook de vraag naar allerlei installatievoorzieningen bevorderen. De afbouwsector loopt vertraagd mee in de ontwikkeling van de bouwproductie. Ook voor deze sector zijn de vooruitzichten gunstig. Door de toenemende bouwproductie is de behoefte aan capaciteit groot. De werkgelegenheid in de bouw zal dit jaar bovengemiddeld toenemen, met 4,5%, gemeten in arbeidsvolume. Volgend jaar zal de toename, door de stabilisatie van de bouwproductie, nog met 1% toenemen. Deze toename komt vooral voor rekening van de zelfstandigen. Aan de sterke toename van het aantal zelfstandigen komt nog altijd geen eind. Dit jaar zal het aantal zelfstandigen toenemen met 8,3%. Ook volgend jaar is een verwachte stijging met 4,1% nog altijd fors. Er zal door vergrijzing, jaarlijkse uittreding en nog altijd een toenemend aantal werknemers die voor zichzelf beginnen meer behoefte zijn aan nieuwe werknemers. Dit kan echter een knelpunt gaan vormen gezien de krapte op de arbeidsmarkt, waardoor de uitvoering van de werkzaamheden een serieus probleem wordt. Door een minder sterke productiegroei, zal de krapte op de arbeidsmarkt in 2009 enigszins afnemen. Als gevolg van de gunstige ontwikkeling van de bouwproductie en verdere efficiencyslagen, gepaard gaande met een (trendmatige) toename van de arbeidsproductiviteit, neemt de winst in de sector bouw dit jaar met 11,75% toe. Een verhogend effect op de winst gaat eveneens uit van de voortdurende toename van het aantal zelfstandigen. Deze zelfstandigen zorgden, in de vorm van personeel, eerder voor personeelskosten en moeten nu uit de winst worden beloond. Voor 2009 wordt rekening gehouden met een iets lagere winststijging (8%), met name als gevolg van een minder sterke productiestijging en hogere loonkosten. tabel 5.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de bouw en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) bouw 2008
totaal bedrijfsleven 2009
2008
2009
omzet - volumeontwikkeling
5,75
1,75
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
3,50
3,75
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
9,25
5,50
6,25
4,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
4,50
1,00
1,50
0,00
11,75
8,00
2,75
1,50
winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
69
6
Autosector
In de autosector zijn 23.000 ondernemingen actief. Deze ondernemingen bieden samen een werkgelegenheid van 135.000 arbeidsjaren. Daarmee is de rol van de sector in het totale Nederlandse bedrijfsleven bescheiden. De sector kan worden opgesplitst in de volgende twee deelsectoren: − de autodetailhandel; auto- en reparatiebedrijven, autoservicebedrijven en benzinestations, en − de autogroothandel; importeurs van personen- en bedrijfswagens. De eerste deelsector haalt zijn omzet uit de verkoop van nieuwe en gebruikte auto's en het uitvoeren van reparaties, keuringen en onderhoud. Verder haalt een groot aantal van deze bedrijven omzet uit de verkoop van brandstoffen. Voor benzinestations geldt dit vanzelfsprekend als de belangrijkste omzetgenerator, met daarnaast de verkoop van allerlei gemaksartikelen in de shop. De tweede deelsector haalt zijn omzet met name uit investeringsgoederen, waarbij gedacht moet worden aan het leveren van transportmiddelen aan bedrijven. Daarnaast komt een gedeelte van de omzet nog voort uit de leveringen aan de autodetailhandel: de zogenoemde intermediaire leveringen.
6.1
De sector in cijfers
6 . 1 . 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Ongeveer 3% van de bedrijven in Nederland is actief in de autosector. De autosector is goed voor 2% van de totale werkgelegenheid. Het omzetaandeel ligt met 5% hierbij enigszins hoger. tabel 6.1
Aandeel van de autosector in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen per 31-12-2007
3
werkgelegenheid in arbeidsjaren
2
omzet in € miljard
5
exportomzet in € miljard
0
bruto toegevoegde waarde (ba) in € miljard
2
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De autosector is sterk op de binnenlandse markt gericht. Ook het aandeel in de bruto toegevoegde waarde is met 2% maar van een geringe betekenis.
71
tabel 6.2
Omvang en samenstelling van de autosector in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) autogroothandel
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
3
14
26
19
25
36
autodetailhandel en benzinestations
20
86
109
81
44
64
totale sector
23
100
135
100
70
100
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Tabel 6.2 toont de verdeling van het aantal ondernemingen, de werkgelegenheid en de omzet over de verschillende deelsectoren. Het overgrote deel van de ondernemingen is actief in de deelsector autodetailhandel en benzinestations. Zij zorgen ook voor 81% van de werkgelegenheid in arbeidsjaren. Qua omzet heeft de autogroothandel met 36% een belangrijker aandeel in het geheel. 6 . 1 . 2 P os it i e va n h et M KB in d e a u tos e cto r In de autosector zijn met name MKB-ondernemingen actief. Zij zorgen gezamenlijk voor 79% van de werkgelegenheid in arbeidsjaren en 66% van de omzet. Dit betekent dat een klein aantal grote ondernemingen zorgt voor een derde van de totale omzet in de sector. De MKB-ondernemingen in de autosector leveren een grote bijdrage (86%) aan de exportwaarde van de sector. tabel 6.3
Het MKB in de autosector in 2007
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
23
99
106
79
46
66
exportwaarde (x € miljard)
1
86
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
6
72
aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard)
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
6 . 1 . 3 O mz e ton tw ik k e l in g Na een jarenlange daling van het aantal verkochte auto's zit de autoverkoop vanaf 2006 weer in de lift. De autogroothandel presteerde de afgelopen jaren relatief iets beter dan de autodetailhandel en de benzinestations. In 2007 bedroeg de volumegroei voor de gehele autosector 1,5%. Voor 2008 wordt eveneens een volumegroei van 1,5% verwacht.
72
tabel 6.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de autosector, 2007-2008 (in % t.o.v. het voorgaand jaar)
2007
2008
autogroothandel
1,75
1,75
autodetailhandel en benzinestations
1,50
1,50
totaal
1,50
1,50
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
A u tov e rk o p en na a r de ve r sc h il l en d e ma rk t en De volumeontwikkeling verschilt tussen de te onderscheiden deelmarkten. In tabel 6.5 wordt dit getoond. Geconcludeerd kan worden dat de groei van het volume met name veroorzaakt is door toenemende verkoop van bedrijfswagens. tabel 6.5
Autoverkopen 2002-2007
jaar
nieuwe personenauto's
gebruikte personenauto's
nieuwe bedrijfsvoertuigen
2002
510.702
1.849.195
95.537
2003
488.841
1.862.125
90.973
2004
483.745
1.856.356
101.453
2005
465.196
1.804.392
80.771
2006
483.999
1.842.734
84.760
2007
504.300
1.895.849
97.234
Bron: BOVAG/RAI, 2008.
N i eu w e pe r son ena ut o' s Na een eerste stijging van de verkoop van nieuwe auto's in 2006, was er ook in 2007 een groei van het aantal verkochte nieuwe auto's. In 2007 zijn ruim 504.000 nieuwe auto's op kenteken gezet, wat een stijging van 4,2% betekent ten opzichte van 2006. BOVAG en RAI vereniging hadden voor 2007 een verkoop van ongeveer 500.000 auto's voorspeld. Voor 2008 verwachtten BOVAG en RAI vereniging een terugval in de autoverkopen naar 487.000. Dit zou met name veroorzaakt worden door een aantal belastingmaatregelen en de daling in de koopkracht en het consumentenvertrouwen. Men verwachtte voor januari 2008 nog een stijging, omdat de belastingmaatregelen pas per 1 februari van kracht zouden worden. De modellen die na deze datum duurder zouden worden, zouden nog voor een verkooppiek kunnen zorgen. Inmiddels zijn de cijfers over het eerste kwartaal al bekend en hieruit blijkt dat er in januari minder auto's verkocht zijn ten opzichte van januari 2007, maar dat de totale verkoop voor de eerste 3 maanden met 1,3% is gestegen.
G e br u ik t e p er so ne na uto 's Ook de markt voor de gebruikte auto's heeft de stijgende lijn weer te pakken. In 2007 zijn er volgens cijfers van de BOVAG 1.895.849 gebruikte auto's verkocht. Dit is een toename van 2,9% ten opzichte van 2006 toen het aantal op 1.842.734 uitkwam.
73
De professionele autobedrijven namen in 2007 55,6% van deze verkopen voor hun rekening. Daarmee is het aandeel van de particulieren weer toegenomen. In 2006 was het aandeel van de professionele bedrijven nog 58,4%. Dit betekende een kleine breuk in de dalende trend die in 2002 was ingezet van 60,5% naar 57,9% in 2005. Nu lijkt de daling echter des te harder te zijn voortgezet.
B ed r i jf swa g ens Na een dip in het aantal verkopen in 2005, die veroorzaakt werd door het afschaffen van het grijs kenteken voor particulieren, laat deze markt in zowel 2006 als 2007 weer een behoorlijke stijging zien. Als we deze markt nader bekijken, blijkt dat in het segment van de lichte bedrijfswagens 80.000 bestelauto's zijn geregistreerd. Dit is een toename van 24% ten opzichte van 2006; hiermee komt dit segment weer ongeveer op hetzelfde volume als voor de afschaffing van het belastingvoordeel van het grijs kenteken voor particulieren. De markt voor trucks liet een grote daling in verkoopcijfers zien. Werden er in 2006 nog 18.861 nieuwe trucks geregistreerd, in 2007 daalde het aantal naar 15.830 (daling van 16%). BOVAG/RAI wijt deze daling aan de invoering van de digitale tachograaf en de uitstootnorm EURO IV in 2006, waardoor aankopen naar voren geschoven zijn en er dus in december 2006 veel trucks verkocht werden. Voor 2008 wordt een stijging van de truckverkopen met 8% verwacht.
R e pa ra t i e en o nd e rh oud Op de markt voor reparaties en onderhoud spelen verschillende ontwikkelingen een belangrijke rol. Er zijn een aantal factoren die een positieve invloed hebben op de grootte van deze deelmarkt. Zo neemt het wagenpark al jaren in omvang toe. Ook komen er steeds meer oude auto's op de weg die meer onderhoud vragen. Een aantal factoren heeft echter ook een negatief effect op het volume van de reparatie- en onderhoudsmarkt. Nieuwe auto's vragen door de kwaliteitsverbetering van de onderdelen om minder onderhoud. De betrouwbaarheid van de auto's neemt toe, waardoor tussentijdse reguliere beurten vaak worden overgeslagen. Ook de toegenomen veiligheid op de wegen zorgt ervoor dat er minder schade ontstaat door ongevallen. Een ander bijeffect van het ouder wordende wagenpark is dat bezitters van een oudere wagen eerder zullen besluiten om kleine schades niet te laten herstellen. In andere gevallen zullen zij ervoor kiezen om wel te laten herstellen, maar dan door een universele garagehouder en niet door de naar verhouding vaak duurdere merkdealer1. Alle effecten bij elkaar resulteren erin dat de reparatie- en onderhoudsmarkt in Nederland inkrimpt. In 2008 krijgt de autosector voor het eerst te maken met een dalend aantal APKkeuringen. De invoering van het nieuwe regime betekent dat de nieuwe auto's uit het bouwjaar 2005 dit jaar nog niet gekeurd hoeven te worden. In de oude situatie moesten nieuwe auto's na 3 jaar voor het eerst gekeurd worden en daarna ieder jaar. In de nieuwe situatie vindt de eerste APK-keuring na 4 jaar plaats, daarna tweemaal na 2 jaar en ten slotte ieder jaar. Jaarlijks steeg het aantal
1
74
London Economics, Developments in car retailing and after-sales markets under Regulation № 1400/2002, 2006.
doorgangen met 2 tot 3 procent, maar de wijziging van het 3-1-1 naar het 4-22-1 regime betekent een afname van zo'n 100.000 APK's ten opzichte van 2007 1. 6 . 1 . 4 E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 6.6 toont het gemiddelde exploitatiebeeld van de autosector in 2007. De bedrijfskosten komen op 41% van de brutoproductie. Het grootste deel (28%) van de bedrijfskosten in de autosector komt voor rekening van de lonen. Verder worden onder bedrijfskosten verstaan: afschrijvingen, rentekosten, belastingen/subsidies en bijzondere baten en lasten. De winst (10% van de brutoproductie) is bestemd als beloning voor de ondernemer en eventueel meewerkende familieleden en voor het doen van investeringen. tabel 6.6
Exploitatiebeeld van de autosector in 2007
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
49
bruto toegevoegde waarde
51
bedrijfskosten
41
winst voor belastingen
10
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
6.2
Dynamiek in de sector
6 . 2 . 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Elk jaar vernieuwt het ondernemingenbestand door de oprichting en opheffing van bedrijven. De autosector kent echter geen grote dynamiek. Het aantal oprichtingen in de autosector blijft met 6,7% van het totaal aantal ondernemingen duidelijk achter bij dat in het totale Nederlandse bedrijfsleven (10,3%). Ook het percentage nieuwe dochterondernemingen ligt beneden het gemiddelde (zie tabel 6.7). Het aantal opheffingen is naar verhouding laag, maar het percentage faillissementen komt overeen met het gemiddelde in het totale Nederlandse bedrijfsleven.
1 Autokompas, 2007 was voorlopig hoogtepunt. Eerste verwachte daling in aantal APKdoorgangen, www.autokompas.nl, 29 februari 2008.
75
tabel 6.7
Bedrijvendynamiek in de autosector en het totale bedrijfsleven, 2007
autosector aantal oprichtingen (in % van het totaal aantal bedrijven)
totale bedrijfsleven
6,7
10,3
- nieuwe dochters
1,9
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
3,9
5,5
0,5
0,5
waarvan:
waarvan: - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
Het aantal starters in de autosector is niet hoog. In 2007 startten er bijna 1.300 ondernemingen in de autosector, wat neerkomt op ongeveer 2% van het aantal starters in Nederland. Na 5,5 jaar bestaat nog ongeveer de helft van het aantal ondernemingen. Het starten in de autosector is niet makkelijk. Er moeten grote investeringen worden gedaan in auto's, onderdelen en gereedschappen. Verder zijn de benodigde bedrijfspanden relatief groot en dus kostbaar. tabel 6.8
Starters in de autosector in 2007
autosector aantal starters in de autosector in 2007
1.292
gemiddelde mutatie van het aantal starters 2007 t.o.v. 1987 (in %)
2,1
aandeel van de autosector in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
1,9
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
49
Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Van de actieve ondernemingen in de autosector behoort 24% tot de categorie snelle en normale groeiers. Daarmee kent de sector een aanzienlijk lager percentage dan het gemiddelde in het totale bedrijfsleven. In de categorieën gelijkblijvers en groeikrimpers en overige krimpers scoort de autosector relatief hoger dan gemiddeld (zie tabel 6.9). tabel 6.9
Groei en krimp van bedrijven in de autosector vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
24
36
gelijkblijvers
29
25
groeikrimpers en overige krimpers*
46
39
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
76
6 . 2 . 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De autosector heeft een groot aandeel kleine bedrijven. Ruim negentig procent van de ondernemingen behoort tot het kleinbedrijf. Slechts 10% behoort tot het midden- en grootbedrijf en heeft dus meer dan 10 werknemers in dienst. Gezamenlijk zorgen deze grotere bedrijven wel voor 34% van de omzet en 21% van de totale werkgelegenheid in de autosector (zie tabel 6.10). De gemiddelde omzet per onderneming bedraagt € 3 mln. De gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) is slechts 6, waaruit ook de kleinschaligheid in de sector blijkt. tabel 6.10 Indicatoren van schaalgrootte in de autosector in 2007
autosector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
3,0
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
91
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
34
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
21
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
6 . 2 . 3 I nno va t i e Innovaties van bedrijven kunnen op verschillende terreinen plaatsvinden. Zo kunnen bedrijven geheel nieuwe producten en/of diensten aanbieden. Het kan hierbij ook gaan om producten en/of diensten die al via andere kanalen werden aangeboden, maar die wel nieuw zijn voor het bedrijf, of voor de bedrijfstak. Op beide gebieden scoort de autosector lager dan het gemiddelde in het MKB. Mogelijke verklaring hiervoor is dat de meeste innovaties al eerder in de productieketen zullen plaatsvinden. Hiermee komen de innovaties voor rekening van de auto-industrie. Naast de innovaties gericht op de klant is het ook mogelijk om het interne bedrijfsproces te vernieuwen en te verbeteren. Hierbij blijkt dat de autosector op een vergelijkbaar niveau presteert met het gemiddelde in het Nederlandse MKB (zie tabel 6.11). tabel 6.11 Aandeel bedrijven in de autosector en het totale MKB met innovaties in de periode 2005-2007 (in %)
soort innovatie percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op
MKB autosector
totaal MKB
11
27
6
13
37
39
de markt percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuwe voor de bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten van bedrijfsprestaties MKB.
77
6.3
Dynamiek in de markt
6 . 3 . 1 A f ne me r s Het autobezit per inwoner in Nederland is de laatste jaren redelijk stabiel. Op 1 januari 2008 waren er in totaal 7.597.000 personenauto's. Dit betekent gemiddeld 1 auto op 2,2 inwoners. De gemiddelde aanschafprijs van nieuwe auto's is de laatste jaren toegenomen. In 2000 bedroeg de aanschafprijs € 19.367 en in 2006 was deze toegenomen tot € 24.6101.
C o ns um ent g r i j pt d e ma c ht Volgens een studie van Car Internet Research Program (CIRP) en Capgemini zorgen snelle veranderingen in het consumentengedrag voor grote verschuivingen in de autoverkoopbranche. Door een toenemend gebruik van internet worden de automobilisten bij de aanschaf van een nieuwe auto minder afhankelijk van de dealer. Om weer inzicht te krijgen in het koopgedrag van de consument en om de merkentrouw te bevorderen zullen de dealers een andere houding aan moeten nemen. Er moet weer meer persoonlijk contact met de consument komen. De relatie dealer-klant moet evenwichtiger worden door openheid en wederzijds vertrouwen op te bouwen2.
C o ns um ent en g ed ra g: zu i n ig er en sch on e r Er is al enige tijd een verandering in het consumentengedrag gaande. De consument wil vooral een zuinigere en schonere auto. Jarenlang was er door de autofabrikanten ingezet op rijeigenschappen, comfort en veiligheid. Doordat auto's duurder zijn geworden verschuift de autoverkoop van de zwaardere en duurdere klassen D en E naar de lagere segmenten A en B. Het B-segment blijft in Nederland het populairst, al kiezen veel consumenten ook steeds vaker voor een auto in het A-segment3. De autogebruikskosten zijn flink gestegen, met name door de stijgende brandstofprijzen. Andere verklaringen die gegeven worden voor de groei in aanschaf van kleinere auto's zijn sociaalmaatschappelijke ontwikkelingen. Hierbij kan gedacht worden aan de kleiner wordende gezinnen en een toenemend aantal alleenstaanden4.
M ot or - en b r om fi e ts a l s a l te r na t i ev en vo o r de a u to Door het almaar toenemende aantal files op de Nederlandse wegen, kiezen steeds meer mensen voor alternatieven als de motor- en de bromfiets. De verkoop van nieuwe motorfietsen leek enige tijd te stabiliseren rond de 16.000. Nu lijkt er echter een kentering in aantocht. Branchedeskundigen verklaren deze toename met name vanuit een toenemend gebruik van de motorfiets voor het woon-werkverkeer. Vooral lichte motoren worden weer meer verkocht, omdat voor dergelijke doeleinden geen zware motoren vereist zijn 5. De bromfiets werd
78
1
BOVAG, Kerncijfers. Auto en Mobiliteit, 2007.
2
CIRP en Capgemini, Snelle veranderingen in consumentengedrag leiden tot grote verschuivingen in de autoverkoopbranche, 2006.
3
Autokompas, Inflatie in de middenklasse, 2008.
4
Autokompas, Aardverschuiving in consumentengedrag, 2007.
5
RDC Datacentrum, Motorfiets in opmars, 2008.
al eerder genoemd als alternatief voor de auto1. In 2007 zijn er ruim 28.950 bromfietsen verkocht, wat een groei betekent van 7,2% ten opzichte van 2006. De snorfietsenverkoop kende een nog grotere stijging (19,4%) ten opzichte van 20062. De brom- en snorfiets zijn vooral populair in de steden. Uit onderzoek in opdracht van de BOVAG is gebleken dat de fiets met trapondersteuning een oplossing kan bieden in de mobiliteitsproblematiek. Kamerlid Atsma wil zich sterk maken om de fiets, en dan met name de E-bike, meer politieke en beleidsmatige aandacht te geven en te stimuleren bijvoorbeeld onder forensen. Door middel van een hogere belastingvrije vergoeding op de aanschaf van een elektrische fiets kan deze aantrekkelijk gemaakt worden als alternatief voor de auto. Dit levert zowel voordelen op voor de stedelijke bereikbaarheid als voor het milieu en de volksgezondheid3.
O pk o ms t e le k t r isc he a ut o /m i l i euv r i en de l i jk e a lt e rna t ie ve n Door de stijgende brandstofprijzen en de toenemende aandacht voor het milieu zoekt de consument naar nieuwe alternatieven. Het aandeel van de benzineauto's in de totale autoverkopen daalt sinds 2004, al is het aandeel in de nieuwe registraties nog altijd 70%. Nieuwe personenauto's die op diesel rijden, maken ruim 28% van de verkoop uit. Groeiende segmenten zijn LPG en elektra: in 2007 bedroeg hun aandeel in de verkopen respectievelijk 1,4 en 0,4%. De elektrische auto gaat een nieuw segment in de automarkt vormen. Elektrisch rijden is schoner en met een kilometerprijs van 3 tot 5 cent een stuk goedkoper dan de benzineauto4. Het ombouwen van diesel- en benzineauto's naar schonere alternatieven als LPG en elektriciteit is nog kostbaar, waardoor de consument diep in de buidel zal moeten tasten. 6 . 3 . 2 C o nc ur r ent i e Ieder jaar stelt EIM een ranglijst samen van de concurrentie in 58 sectoren in het MKB. Dit gebeurt aan de hand van het model van Porter. Volgens dit model kun je concurrentie bepalen aan de hand van 6 factoren. Dat zijn de concurrentie van bestaande aanbieders, de dreiging van toetreders, de dreiging van substituten, de onderhandelingsmacht van afnemers en de onderhandelingsmacht van leveranciers (zie tabel 6.12). De zesde factor is de institutionele omgeving, en daar zal in de hiernavolgende paragraaf verder op ingegaan worden. De autosector wordt gekenmerkt door relatief veel concurrentie. Met 67% van de bedrijven in de autosector die van bestaande aanbieders concurrentie ervaren scoort de sector hoger dan het gemiddelde voor het totale Nederlandse MKB. Er zijn in de autosector twee verkoopkanalen te onderscheiden; het (merk)gebonden en het niet-(merk)gebonden of universele kanaal. De Europese distributieverordening laat de dealers toe om meerdere automerken aan te bieden. Ook is het toegestaan om vestigingen te openen buiten de door fabrikanten opgelegde werkingsgebieden. Daardoor wordt de concurrentie tussen bestaande aanbieders verscherpt. Omdat vooral grote dealerholdings van deze mogelijkheden gebruik maken, wordt hun dominante positie versterkt. Verder heeft de verordening bijgedragen aan een grotere concurrentie in de aftermarket. Verkoop en
1
Bovag, Bromfiets steeds populairder als alternatief voor de auto, 2007.
2
Bovag, Verkopen gemotoriseerde tweewielers in de lift, 2008.
3
Bovag Beleidsinfo, E-bike moet forens verleiden, 2008.
4
FEM Business, De stille toekomst van autorijden, 2008.
79
onderhoud zijn van elkaar losgekoppeld, waardoor met name consumenten met auto's ouder dan drie jaar kiezen voor onderhoud bij universele garages, die vaak goedkoper zijn1. Deze toegenomen keuzevrijheid verklaart deels de grotere onderhandelingsmacht van afnemers in de autosector. In Europa staat Nederland op de tweede plaats wat betreft het aantal onbemande benzinestations. Op dit moment is ruim 15% van de stations onbemand2. In 2010 zal hun aandeel gestegen zijn tot ongeveer 33%. Met name langs de secundaire wegen zal hun aandeel fors toenemen. Langs de snelwegen zullen de grote spelers in de brandstoffenmarkt hun positie behouden. Het aantal stations zal weer iets afnemen, omdat vooral de kleine stations een te lage omzet behalen en in de prijsconcurrentie het onderspit zullen delven3. tabel 6.12 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de autosector en het totale MKB*, 2008
MKB autosector
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
67
50
dreiging van toetreders
38
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
61
51
onderhandelingsmacht van afnemers
59
54
dreiging van substituten
39
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
6 . 3 . 3 O mg ev i ngs fa c to r en Op dit moment is er een discussie gaande over de zogenoemde Monti-wetgeving. Autofabrikanten konden zelf hun distributievorm kiezen en bepalen welke eisen zij stellen aan de dealers. Verder was het toegestaan om informatie achter te houden. Hiermee werd de consument in zijn keuze voor een garage beperkt, waardoor de prijzen voor onderhoud en reparaties door de merkdealers hoog gehouden konden worden. De Europese Unie wilde via de Monti-regelgeving bewerkstelligen dat er meer (prijs)concurrentie zou ontstaan tussen het merkgebonden en het universele kanaal. Ook zou het voor de consument eenvoudiger moeten worden om grensoverschrijdend aankopen van nieuwe voertuigen te doen4. Ernst&Young constateert dat de regelgeving tot nu toe niet de verwachte verschuivingen heeft veroorzaakt. De merkdealer doet voor zijn onderdelen maar mondjesmaat inkopen via het aftermarket-kanaal, en blijft vooral beleverd worden via de importeur5.
80
1
ABN Amro, Visie op sectoren. Automotive. Personenauto's, 2008.
2
ABN Amro, Visie op sectoren. Automotive. Tankstations, 2008.
3
JBR Organisatie-adviseurs B.V., Eén op de drie tankstations onbemand in 2010, 2006.
4
EC DG Concurrentie, Distributie en klantenservice van motorvoertuigen in de Europese Unie, 2002.
5
Ernst&Young, Aftermarket, www.ey.nl.
Ook is er een discussie over het recht om te repareren. Merkonafhankelijke dealers willen dat autofabrikanten technische gegevens van hun merk moeten afstaan, zodat ook deze dealers hun reparatiewerkzaamheden goed kunnen verrichten. Het merkgebonden kanaal is hierop tegen, omdat het de concurrentie van deze 'goedkopere' autobedrijven wil voorkomen. Het besluit van de Europese Commissie om de Monti-wetgeving ook na 2010 al dan niet te handhaven is van groot belang voor de toekomst van de reparatie- en onderhoudsmarkt1. Het Nederlandse kabinet heeft plannen om belastingen op het gebied van mobiliteit te 'vergroenen'. Mogelijk komen er strafmaatregelen met betrekking tot vervuilende brandstoffen en voertuigen om zo de aanschaf en het gebruik van milieuvriendelijke alternatieven te stimuleren. Ook zijn er maatregelen mogelijk op het terrein van de Motorrijtuigenbelasting (MRB). Zo wordt er nog gediscussieerd over een verlaging van de MRB voor auto's op biobrandstoffen of voor zuinige auto's2. Ook pleiten de Nederlandse regering en de BOVAG voor een verlaging van het BTW-tarief op 'groene' producten en diensten. Zo moet het BTW-tarief van alle fietsgerelateerde producten en diensten wat hen betreft definitief naar 6%3.
6.4
SWOT-analyse In tabel 6.13 is de SWOT-analyse van de autosector opgenomen. De grote keuze aan onder andere merken, modellen en accessoires én het gebruik van ICT zijn sterke punten van de autosector. Een zwakte van de autosector is de hevige concurrentie, waardoor de marges en de winst onder druk staan4. Mede doordat veel innovaties al in de auto-industrie plaatsvinden, is het innoverend vermogen in de sector klein. De Monti-wetgeving die in 2003 van kracht is geworden, biedt bedrijven de kans om meerdere merken te gaan voeren. Ook de langere levensduur van de auto's zorgt voor kansen op de onderhoudsmarkt. Specialisatie en voortdurende investeringen in apparatuur en personeel bieden mogelijkheden om ook in de toekomst in deze markt te blijven bestaan5. De autosector is erg conjunctuurgevoelig. Het vertrouwen van de consument in de economische ontwikkeling speelt een belangrijke rol. Door belastingverhogingen, stagnatie van het besteedbaar inkomen en een lager consumentenvertrouwen is de verwachting dat het verkoopvolume in 2008 lager zal zijn dan dat in 2007. Alternatieven zoals de motor-, brom- en snorfiets en ook de elektrische fiets zorgen voor een grotere concurrentie van alternatieve vervoersmogelijkheden. Met name voor het woon-werkverkeer en voor het verkeer in de steden worden deze alternatieven steeds aantrekkelijker. Verder zorgen een verlaging van de APK-frequentie en het dalende onderhoudsvolume voor een lagere vraag op de reparatie- en onderhoudsmarkt. De toenemende complexiteit van nieuwe auto's noodzaakt bedrijven om grote investeringen te doen om de werkplaats op
1
Autokompas, Een vrije markt, 2007.
2
Bovag, 'Groene' belastingplannen bieden perspectief', 2008.
3
Bovag, BTW tarief fietsenmakers definitief omlaag naar 6%', 2008.
4
EC, Speech Neelie Kroes, 2006.
5
ABN Amro, Visie op sectoren. Automotive. Schadeherstel, 2008.
81
een voldoende kwaliteitsniveau te houden1. Door de toename van de verkoop van auto's via internet, zullen dealers steeds minder direct contact hebben met de klant. Om inzicht te houden in de wensen en het koopgedrag van de consument zullen de bedrijven moeten proberen om dit contact weer op te bouwen. tabel 6.13 SWOT-analyse van de autosector
Sterke punten
Zwakke punten
- groeiend assortiment van merken, model-
- sterke concurrentie
len, accessoires, etc. - gebruik van ICT (zoals elektronische bestelsystemen, internet, etc.)
- innoverend vermogen - lage rendementen/marges en winst - kleinschaligheid
Kansen
Bedreigingen
- Monti-wetgeving; maakt het mogelijk om
- afnemend consumentenvertrouwen
meerdere merken te voeren - langere levensduur auto's zorgen voor gro-
- invoeren 'groene' belastingen - opkomst alternatieven als motor- en brom-
ter aanbod voor de reparatie en onder-
fietsen. Verlaging BTW-tarieven op fietsser-
houdsmarkt
vice - dalend onderhoudsvolume door grotere onderhoudsintervallen en afname aantal APKkeuringen - sterke druk op rendementen/marges - toenemende complexiteit auto's - verkoop van auto's via internet
Bron: EIM, 2008.
6.5
Strategie Voor de toekomst van de autobedrijven is de ontwikkeling van een heldere strategie van groot belang. Allerlei eerder genoemde ontwikkelingen met betrekking tot wet- en regelgeving, veranderend consumentengedrag, dalend volume van onderhoud&reparaties en een toenemende (prijs)concurrentie maken een duidelijke strategie noodzakelijk. Veel (45%) MKB-bedrijven in de autosector hebben een op schrift gesteld strategie- of ondernemingsplan. Daarmee scoort de sector hoger dan gemiddeld in het totale MKB (zie tabel 6.14). De meeste autobedrijven geven aan dat zij in hun strategie de nadruk leggen op service aan de klant. Een goede service is immers een belangrijk middel om het bedrijf te onderscheiden van de concurrenten. Merkdealers verkopen hetzelfde product, omdat iedere dealer dezelfde auto kan leveren. Service aan de klant is ook voor andere sectoren van groot belang, maar krijgt zoals uit tabel 6.14 blijkt in de autosector relatief iets meer aandacht dan gemiddeld in het totale MKB. Ook leggen veel bedrijven in de autosector relatief meer nadruk op kostenbeheersing en marketing. De nadruk op innovatie ligt op een gelijk niveau met het gemiddelde in het totale MKB.
1
82
ABN Amro, Visie op sectoren. Automotive. Personenauto's, 2008.
tabel 6.14 Strategie in de autosector en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
Strategie
MKB autosector
totaal MKB
(in %)
(in %)
In bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
45
35
In strategie nadruk op innovatie
44
46
In strategie nadruk op marketing
54
48
In strategie nadruk op kostenbeheersing
91
74
In strategie nadruk op service aan de klant
97
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
6.6
Perspectief
6 . 6 . 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De groei van de automarkt zal naar verwachting in het komende jaar stagneren. Factoren als het invoeren van 'groene' belastingen, het teruglopende besteedbaar inkomen en het dalende consumentenvertrouwen zullen invloed hebben op de verkoop van nieuwe en gebruikte auto's. Uit tabel 6.15 blijkt dat het MKB in de autosector op alle genoemde plannen lager scoort dan gemiddeld in het totale Nederlandse MKB. De meeste bedrijven geven aan dat zij plannen hebben om initiatieven te nemen om zich te onderscheiden van de concurrenten; in de autosector betreft dit de helft van de bedrijven. De verkoop van auto's via internet maakt dat dealers moeten proberen om het contact met de consument te herstellen. Met name op de reparatie- en onderhoudsmarkt zijn investeringen in apparatuur en personeel nodig om ook in de toekomst marktaandeel te behouden. Dertig procent van de bedrijven zegt van plan te zijn om in het komende jaar meer uit te geven aan vernieuwing. Door de toenemende aandacht voor het milieu en de dreiging van alternatieven zoals de motor- en bromfiets is het voor de autosector ook belangrijk om nieuwe producten aan te gaan bieden. Zo kunnen schonere en zuinigere auto's meer consumenten aanspreken. Veertig procent van de MKB-bedrijven in de autosector geeft aan ook daadwerkelijk van plan te zijn om in het komende jaar in nieuwe producten te investeren. tabel 6.15 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de autosector en het totale MKB (% van het aantal bedrijven)
MKB autosector
totaal MKB
(in %)
(in %)
investeren in nieuwe producten
40
47
investeren in vernieuwing interne processen
35
49
risicovolle projecten opzetten
17
19
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
50
64
meer uitgeven aan vernieuwing
30
33
minder uitgeven aan vernieuwing
10
13
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
83
6 . 6 . 2 P ro gn os es va n d e o mz et , we rk ge l eg en h ei d e n w i ns t De afvlakkende economische ontwikkeling, hogere brandstofkosten en een terughoudendheid van consumenten om financiële verplichtingen aan te gaan, zullen een rem zetten op de vraag naar auto's. Voor 2009 wordt uitgegaan van een marginale stijging met 0,5%. Het aantal werknemers zal dit jaar met een groei van 0,25% vrijwel gelijk blijven. Voor volgend jaar wordt een daling met 0,5% voorzien. De winst in de autosector zal dit jaar nog licht toenemen met 1,5%. Volgend jaar zal de winstgroei marginaal zijn. De groei van de winst blijft daarmee achter bij het totale bedrijfsleven. tabel 6.16 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. het voorgaande jaar) autosector 2008
totaal bedrijfsleven 2009
2008
2009
omzet - volumeontwikkeling
1,50
0,50
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
2,00
2,25
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
3,50
2,75
6,25
4,25
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
0,25
-0,50
1,50
0,00
winst
1,00
0,50
2,75
1,50
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Inmiddels zijn de eerste gegevens over 2008 beschikbaar. De Europese autoverkoop is door de hoge brandstofprijzen de laatste maanden gedaald. Nederland wist echter in tegenstelling tot andere Europese landen in mei 2008 een stijging in het aantal verkopen van 9,1% ten opzichte van vorig jaar mei te realiseren. Volgens gegevens van het CBS is de omzet van de motor- en autobranche in het eerste kwartaal van 2008 hoger uitgekomen dan in dezelfde periode in 2007. Met name de omzetten in de segmenten bedrijfsauto's en motorfietsen zijn toegenomen1. Een verklaring voor de verschillen tussen de Europese landen kan de BOVAG niet geven, al geven zij wel aan dat de cijfers zich moeilijk laten vergelijken vanwege de verschillende situaties op de Europese automarkten2.
84
1
CBS, Monitor motor- en autobranche eerste kwartaal 2008, 2008.
2
Volkskrant, Europese autoverkoop keldert door dure brandstof, 13 juni 2008.
7
Groothandel
Tot de sector groothandel behoren ondernemingen die voor eigen rekening en risico goederen verhandelen die buiten de eigen onderneming zijn vervaardigd en die aan bedrijfsmatige afnemers - niet zijnde eindverbruikers - worden afgeleverd. Het 'voortstuwen' van goederenstromen vormt de hoofdfunctie van de groothandel. Verder worden de voorwaarden waaronder toeleveranciers kunnen en willen verkopen, door de groothandel getransformeerd tot voorwaarden waaronder afnemers kunnen en willen kopen. De groothandel biedt voor het vervullen van deze functie niet alleen een assortiment goederen aan, maar ook een pakket van materiële en immateriële bijbehorende diensten, zoals logistieke diensten, financiering, scholing en pre- en aftersales services. De groothandelssector omvat, naast handelsbemiddeling, de groothandel in agrarische producten en levende dieren, in voedings- en genotmiddelen ('food'), in consumptiegoederen ('nonfood'), in investeringsgoederen, in intermediaire goederen en in bouwmaterialen.
7.1
De sector in cijfers
7 . 1 . 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Met circa 60.000 ondernemingen en een werkgelegenheid van 445.000 arbeidsjaren, bedraagt de jaaromzet van de groothandel in 2007 342 miljard euro. De bijdrage van de groothandel aan het totale bedrijfsleven bedraagt wat betreft het aantal ondernemingen 8%. De bijdrage aan de werkgelegenheid bedraagt eveneens 8%. Verder neemt de sector 42% van de nationale goederenexport voor zijn rekening. tabel 7.1
Aandeel van de groothandel in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
8
werkgelegenheid in arbeidsjaren
8
omzet
24
exportomzet
42
bruto toegevoegde waarde
9
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7 . 1 . 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e gr oo tha n d e l De qua werkgelegenheid en omzet grootste deelsector van de groothandel is die in investeringsgoederen. Daarna volgt de groothandel in consumptiegoederen (non-food). De handel in investeringsgoederen betreft voornamelijk machines, apparaten en technische toebehoren die in de industrie, de agrarische sector en de bouwnijverheid worden afgezet. De handel in consumptiegoederen richt zich voornamelijk op de detailhandel, horeca, instellingen en bedrijfsmatige afnemers in andere delen van de dienstensector.
85
tabel 7.2
Omvang en samenstelling van de groothandel in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
omzet
aantal
arbeidsjaren
waarde
(x 1.000) handelsbemiddeling
in %
(x 1.000)
in %
(x € miljard)
in %
5
8
14
3
2
1
levende dieren
5
9
31
7
30
9
voedings- en genotmiddelen
7
12
68
15
63
18
consumptiegoederen
17
27
101
23
72
21
investeringsgoederen
13
21
123
28
88
26
intermediaire goederen
9
15
66
15
65
19
bouwmaterialen
4
7
41
9
22
6
60
100
445
100
342
100
agrarische producten en
totaal
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7 . 1 . 3 P os it i e va n h et M KB in d e g ro ot ha n de l Het MKB in de groothandel is verhoudingsgewijs kleinschalig. De gemiddelde MKB-onderneming heeft een werkgelegenheid van 5 arbeidsjaren, terwijl het gemiddelde ruim 7 bedraagt wanneer het grootbedrijf wordt meegerekend. Het aandeel van het MKB in de totale groothandelssector ligt, wat betreft de omzet en toegevoegde waarde, rond de 60%. tabel 7.3
Het MKB in de groothandel in 2007
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
60
99
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
318
72
omzet (x € miljard)
204
60
exportwaarde (x € miljard)
97
64
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
27
65
aantal ondernemingen (x 1.000)
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7 . 1 . 4 O mz e ton tw ik k e l in g Door een gunstige internationale handelsontwikkeling en een sterk groeiende Nederlandse economie, maakt de groothandel een sterke ontwikkeling door in 2007. Het volume van de omzet van de groothandel is in 2007 ten opzichte van 2006 met 6,25% gestegen. Zowel de buitenlandse als de binnenlandse afzet van de groothandel is gegroeid. De groothandel in investeringsgoederen en de groothandel in intermediaire goederen1 tonen met respectievelijk 7,25% en 6,75% de sterkste volumegroei, als gevolg van de toenemende investeringen in de industrie en de bouwnijverheid. Verder heeft de groothandel in consumptiegoederen
1
86
De handel in intermediaire goederen betreft voornamelijk brandstoffen, metalen, hout- en bouwmaterialen en chemische producten.
geprofiteerd van de toegenomen koopkracht. Voor 2008 wordt een omzetgroei verwacht van gemiddeld 4,25%. tabel 7.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de groothandel in 2007 en 2008 (in % t.o.v. het voorgaande jaar) omzetontwikkeling (in % t.o.v. het voorgaand jaar) 2007
2008
handelsbemiddeling
6,00
4,25
groothandel in agrarische producten en levende dieren
3,75
3,00
groothandel in voedings- en genotmiddelen
4,25
3,50
groothandel in consumptiegoederen
6,50
4,50
groothandel in investeringsgoederen
7,25
4,00
groothandel in intermediaire goederen
6,75
5,00
groothandel in bouwmaterialen
5,00
3,75
totaal groothandel
6,25
4,25
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
7 . 1 . 5 E xp l o ita t ie b ee l d Het exploitatiebeeld van de groothandel laat zien dat het aandeel van de toegevoegde waarde in de brutoproductie in 2007 63% bedraagt. De nettowinst heeft een aandeel van ongeveer 21% in de brutoproductie. De handelsmarge voor de groothandel staat de laatste jaren sterk onder druk; de groothandel tracht dit op te vangen door kostenverlaging, productiviteitsverbetering en (waar mogelijk) aanpassingen van het dienstenpakket. Als gevolg van kostenreductie is de uitstoot van arbeid in alle deelsectoren onvermijdelijk gebleken. Daarnaast leidt de onder druk staande handelsmarge tot conceptwijzigingen en schaalvergroting. Ten slotte bedraagt het aandeel van de loonkosten in de brutoproductie 26% in 2007. tabel 7.5
Exploitatiebeeld van de groothandel in 2007 (in % van de brutoproductie)
waarde (in % van de brutoproductie) brutoproductie
100
verbruik
37
bruto toegevoegde waarde
63
bedrijfskosten*
42
waarvan: loonkosten
26
winst voor belastingen
21
* Tot de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognose kerngegevens MKB.
87
7.2
Dynamiek in de sector
7 . 2 . 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Het aantal oprichtingen (starters en nieuwe dochters) als percentage van het totaal aantal actieve bedrijven in de groothandel ligt met 6,3% lager dan gemiddeld voor het totale bedrijfsleven (10,3%). In de groothandel is het aandeel opheffingen met 5,3% vergelijkbaar met dat in het totale bedrijfsleven. tabel 7.6
Bedrijvendynamiek in de groothandel en het totale bedrijfsleven, 2007
groothandel aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
totale bedrijfsleven
6,3
10,3
- nieuwe dochters
2,5
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
5,3
5,5
0,5
0,5
waarvan:
waarvan: - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
De groothandelssector is van oudsher voor (potentiële) toetreders gemakkelijk te betreden. In 2007 is de groothandel goed voor ruim 6% van alle starters. De feitelijke toetredingsdrempel tot de sector is in een aantal branches betrekkelijk hoog. In de kapitaalgoederengroothandel vormen de minimale schaalgrootte en de benodigde kennis en ervaring een duidelijke hindernis. Voor de groothandel die met fysieke distributie in eigen beheer gepaard gaat, is het ook duidelijk dat de startdrempel verhoudingsgewijs hoog ligt. De overlevingskans van de gemiddelde starter in de groothandel ligt met 38% na 5,5 jaar duidelijk onder het gemiddelde van het totale bedrijfsleven (ongeveer 47%). Dit illustreert zowel de gemakkelijke toegang tot de sector als de navenante risico's die starters in deze sector lopen. tabel 7.7
Starters in de groothandel in 2007
groothandel aantal starters in 2007
4.311
gemiddelde mutatie per jaar van het aantal starters in 2007 t.o.v. 1987 (in %)
3,4
aandeel van de groothandel in het totale aantal starters in Nederland (in %)
6,3
overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
38
Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Tot de categorie 'snelle en normale groeiers' behoren bedrijven met een groeiende werkgelegenheid. Van alle groothandelsbedrijven behoort ongeveer de helft tot deze categorie en in het totale bedrijfsleven bedraagt dit percentage slechts 36. Tot de categorie 'krimpers' behoren bedrijven met een dalende werkgelegenheid. De zogenaamde 'groeikrimpers' maken deel uit van deze categorie en heb-
88
ben een groeiende omzet maar een dalende werkgelegenheid. Van alle groothandelsbedrijven behoort 34% tot deze categorie; in het totale bedrijfsleven bedraagt dit percentage 39. tabel 7.8
Groei en krimp van bedrijven in de groothandel en in het totale bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
groeitype
% bedrijven
% bedrijven
in de groothandel
in het totale bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
47
36
gelijkblijvers
20
25
groeikrimpers en overige krimpers
34
39
100
100
totaal Bron: Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
7 . 2 . 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De gemiddelde ondernemingsgrootte binnen de groothandel is klein, maar de gemiddelde omzet en de toegevoegde waarde zijn aanzienlijk. De betekenis van het grootbedrijf, met in totaal ongeveer 500 ondernemingen met 100 of meer werkzame personen, is duidelijk zichtbaar. Het grootbedrijf heeft een omzetaandeel van 40% en een werkgelegenheidsaandeel van 28% in de totale groothandel. tabel 7.9
Indicatoren van schaalgrootte in de groothandel in 2007
groothandel gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
7 5,7
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de groothandel (in %)
89
omzetaandeel van het grootbedrijf in de groothandel (in %)
40
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf (in %)
28
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De inbedding in samenwerkingsverbanden blijkt uit het gegeven dat bijna 30% van de ondernemingen in de groothandel deelneemt in commerciële netwerken. De belangrijkste doeleinden van samenwerking zijn inkoop- en verkoopvoordelen, voornamelijk via formele samenwerkingsvormen.
89
tabel 7.10 Samenwerkingsvormen in de groothandel in 2005 (in %)
samenwerkingsvorm
groothandel (in %)
totaal MKB (in %)
informele kleine bedrijfsnetwerken
35
41
inkoopvereniging
27
24
franchiseorganisatie
11
10
verkoop-/marketingorganisatie
12
8
retail- of in-/verkoopvereniging
9
8
overige (waaronder dealerorganisatie)
6
9
Bron: EIM, 2005.
7 . 2 . 3 I nno va t i e Continue vernieuwing vormt een van de belangrijkste voorwaarden voor het bedrijfsleven om binnen steeds dynamischer concurrentieomgevingen goed te kunnen functioneren1. Vernieuwing gecombineerd met winstgevendheid is bepalend voor het economische succes van bedrijven op de lange termijn. Het meest gehanteerde onderscheid naar vormen van innovatie is dat naar product-, diensten procesinnovatie. Product- en dienstinnovaties zijn gericht op de ontwikkeling en introductie van een nieuw product of een nieuwe dienst of op de vernieuwing van een bestaand product of een bestaande dienst. Daarnaast zijn procesinnovaties gericht op het vernieuwen van bestaande productieprocessen of organisatorische processen. Doorgaans leidt een product- of dienstinnovatie tot een verbetering in de efficiëntie of tot een verbetering in de kwaliteit van een product of dienst. Een procesinnovatie leidt vaak tot een verbetering van de efficiëntie door middel van bijvoorbeeld kostenbesparing. In de praktijk echter gaat de ontwikkeling van een nieuw product vaak gepaard met een aanpassing in het onderliggende productieproces. Andersom kan een vernieuwing in een productieproces leiden tot een verbeterd product. De door EIM ontwikkelde dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties verschaft jaarlijks inzicht in hoe circa 2.500 Nederlandse ondernemingen in het MKB hun bedrijfsvoering organiseren. Als aspecten van bedrijfsvoering worden bijvoorbeeld strategie en innovatie onderscheiden. Een specifieke strategische doelstelling vormt de vernieuwing van producten, diensten of bedrijfsprocessen. Voor 2008 is gebleken dat bijna de helft (49%) van de MKB-ondernemers in de groothandel de nadruk legt op vernieuwing in zijn bedrijfsstrategie. Voor het totale MKB bedraagt het percentage gemiddeld 45%. Verder is op het gebied van vernieuwing gebleken dat MKB-ondernemers in de groothandel bovengemiddeld scoren. Zo heeft bijvoorbeeld 43% van de MKB-ondernemers in de groothandel in de periode 2005-2008 nieuwe producten of diensten op de markt gebracht, tegenover een gemiddelde van 27% in het totale MKB. Daarnaast scoren de MKBondernemers in de groothandel relatief hoog op het op eigen kracht ontwikkelen
1
90
Jong, J.P.J. de, W.E.J. Bodewes en S. Harkema (2007), Winst door Innovatie: Hoe ondernemers kansen zien en pakken, SDU Academic Service: Den Haag.
van verbeteringen of vernieuwingen ten aanzien van productie- of leveringsmethoden1. Vernieuwing van producten en/of diensten in de groothandel is enerzijds op de industrie gebaseerd (consumptiegoederen, bouwmaterialen) en anderzijds op impulsen vanuit de afnemerszijde. Gegeven de basisfuncties van de groothandel, waarbij de groothandel de fysieke hoedanigheden van de producten veelal onveranderd laat, is de innovatiegerichtheid van de sector naar verhouding groot te noemen. Verder leiden verbeterde logistieke processen en toepassing van ICT in de bedrijfsvoering tot een verbetering van de beheersing van goederenstromen en daarmee uiteindelijk ook tot betere financiële bedrijfsresultaten. De automatiseringsgraad van de groothandelssector is en blijft hoog, zowel in absolute als in relatieve zin. tabel 7.11 Vernieuwing van producten, diensten of bedrijfsprocessen in de groothandel en in het totale MKB in de periode 2005-2008 (in % van het aantal bedrijven)
MKB
totaal
groothandel
MKB
(in %)
(in %)
bedrijven die nieuwe producten/diensten op de markt hebben gebracht
43
27
bedrijven die nieuwe producten/diensten op de markt hebben gebracht
23
13
bedrijven die producten/diensten op eigen kracht hebben ontwikkeld
26
16
bedrijven die verbeteringen/vernieuwingen hebben doorgevoerd in de
50
39
34
19
37
29
bedrijven die zelf aan R&D hebben gedaan
33
22
bedrijven die budget of specifiek middelen gereserveerd hebben voor
17
12
die nieuw zijn voor de bedrijfstak
productie-/leveringsmethoden bedrijven die verbeteringen/vernieuwingen op eigen kracht hebben ontwikkeld en hebben doorgevoerd in de productie-/leveringsmethoden bedrijven die met andere bedrijven/instellingen samenwerken om vernieuwingsprojecten uit te voeren
vernieuwingsinspanningen Bron: EIM Monitor determinanten bedrijfsprestaties, 2008.
7.3
Dynamiek in de markt
7 . 3 . 1 M a rk t pa rt i j en va n d e g ro ot ha n de l De plaats die de groothandel in het handels- en distributietraject inneemt en de daarmee samenhangende soorten leveranciers en afnemers, zijn sterk afhankelijk van de soorten producten waarin gehandeld wordt. Zo vormt de grondstoffengroothandel een schakel tussen oerproducenten en de verwerkende industrie. Daarentegen koopt de consumptiegoederengroothandel in bij de verwerkende in-
1
Deze gegevens zijn verzameld via een telefonische enquête, die is afgenomen in de maanden mei en juni 2008. Voor meer informatie over de monitor determinanten van bedrijfsprestaties, zie www.ondernemerschap.nl, tabblad datasets.
91
dustrie en/of bij de oerproducent (landbouwproducten) in het binnen- of buitenland en verkoopt hij aan de detailhandel en aan grootverbruikers (horeca, ziekenhuizen, kantoren e.d.). De groothandel in kapitaalgoederen wordt beleverd door (binnen- en buitenlandse) fabrikanten en importeurs en zet af aan alle bedrijfssectoren, van oerproducenten (landbouw) en verwerkende industrie tot aan de dienstensector (bijvoorbeeld kantoormachines aan de zakelijke dienstverlening). Verder volgt de groothandel de marktontwikkeling of anticipeert erop. De voorraadhoudende groothandel is vanzelfsprekend gericht op de markten voor logistieke dienstverleners (groothandelsbedrijven, transportbedrijven, expediteurs, opslag- en overslagbedrijven). De typische handelsbedrijven importeren, exporteren of verzorgen driehoekshandel tussen derde landen. Segmentatiemogelijkheden voor de afzet van de groothandel liggen al grotendeels vooraf besloten in de deelsector waarin de bedrijven werkzaam zijn. Segmenteren op (functies van) afnemers komt vooral voor in de handel in voedings- en genotmiddelen en in die in consumptiegoederen, waar bijvoorbeeld de horecagroothandel en de versgroothandel zich in gespecialiseerd hebben. Internationaal opererende handelshuizen segmenteren op geografische basis ('alles voor een bepaalde regio'), maar ook op productsoorten. Substitutie van de goederen en diensten die de groothandelssector biedt is nauwelijks aan de orde. De groothandelsfuncties wat betreft fysieke goederenstromen, kennis- en informatieoverdracht naar boven en naar beneden in de voortbrengingskolom en financiering zijn blijvend. De partijen in de productiekolom die de functies daadwerkelijk vervullen veranderen daarentegen wel. Daarbij vervangt de zogeheten functionele groothandel de institutionele of omgekeerd.
V e ra nd e r in ge n in d e k et en De meeste veranderingen in de keten ontstaan 'bottom-up', maar worden gevolgd door zaken die juist top-down zijn, zoals wet- en regelgeving. Wet- en regelgeving inzake productkwaliteit en consumentenbescherming, internationalisering van toeleveranciers en afnemers, scherpe kostenconcurrentie en 'just-intime' leveranties betekenen dat zelden een enkele partij in de productie- en handelskolom de keten naar eigen hand kan zetten. Een voorbeeld van een geval waarin een van de marktpartijen wél overheersende invloed heeft is de handel in grondstoffen. De stijging van de grondstofprijzen heeft een structureel karakter. Door de consolidatie in de sector en de geringe investeringen in het verleden krijgen de producenten van grondstoffen een steeds dominantere positie. Zo blijkt dat de vijf grootste producenten van aluminium meer dan de helft van de markt in handen hebben. Bij ijzererts beheersen de grootste leveranciers inmiddels meer dan driekwart van het aanbod; soortgelijke ontwikkelingen spelen bij andere delfstoffen1. 7 . 3 . 2 C o nc ur r ent i e po s it i e Als gevolg van globalisering en internationalisering wordt de concurrentieomgeving van de groothandel steeds complexer. Naast het feit dat buitenlandse groothandels steeds actiever worden op de Nederlandse markt, wijzigt de taak van handelsondernemingen door global sourcing. Handelsondernemingen dienen de gebruiker of consument te bedienen met producten tegen een lage prijs en anderzijds ontleent menigeen zijn concurrentiepositie aan een hoge logistieke customer service. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de eisen aan de 1
92
Jong, G. de, 'Ondernemen in de groothandel 2002, sectorscoop', EIM, 2001.
logistieke component van productkwaliteit toenemen. Klanten dienen snel bediend te worden met een klantspecifiek product1. Uit de dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties is gebleken dat de eigen perceptie van de concurrentiepositie van de MKB-bedrijven in de groothandel relatief weinig verschilt van de gemiddelde perceptie van het totaal MKB. Wel wordt de mate van concurrentie sterker ervaren door MKB-ondernemers in de groothandel dan gemiddeld in het MKB. Tevens wordt de onderhandelingsmacht van leveranciers en afnemers sterker ervaren door MKB-ondernemers in de groothandel dan gemiddeld in het MKB. De sterke onderhandelingsmacht van afnemers heeft met name voor de groothandel in voedings- en genotmiddelen nadelige gevolgen. De groothandel in voedings- en genotmiddelen is enerzijds gevoelig voor de trend van het minimaliseren van de voorraden bij de (sterk geconcentreerde) detailhandel en ondervindt anderzijds zware druk op de handelsmarge door de marktmacht van de betrekkelijk kleine groep van grote afnemers. tabel 7.12 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de groothandel en in het totale MKB in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
MKB groothandel
totaal MKB
(in %)*
(in %)*
mate van concurrentie
54
50
dreiging van toetreders
42
47
dreiging van substituten
51
51
onderhandelingsmacht van leveranciers
61
54
onderhandelingsmacht van afnemers
46
43
* Het percentage drukt het aantal MKB-ondernemers uit dat het (zeer) sterk eens is met de stelling. Bron: EIM Monitor determinanten bedrijfsprestaties, 2008.
In dit verband is de conclusie van het Ministerie van Economische Zaken (EZ), dat de Nederlandse groothandel tot de wereldtop behoort en een sterke bijdrage levert aan de productiviteitsgroei van de Nederlandse economie2. Volgens EZ zijn er goede mogelijkheden om de snelle productiviteitsgroei voor de komende vier jaar vol te houden op een niveau van 3,5% groei per jaar. De belangrijkste operationele factoren daartoe zijn: − Het verder invoeren van 'best practices' bij voornamelijk de opslag- en distributiecentra van middelgrote spelers. − Het realiseren van schaalvergroting onder middelgrote spelers om overhead te reduceren en om inkoopvoordelen te realiseren. − Het verbeteren van commerciële vaardigheden bij hoger geschoold personeel en de praktijkgerichtheid van middelbaar personeel. − Meer elektronisch bestellen met een uniforme productcodering door de keten. − Het verhogen van de planningsflexibiliteit en verlagen van wachttijden door verruiming van venstertijden en geluidsnormen voor distributieactiviteiten.
1
Logistiek Nederland, 'ICT voor de groothandel: niet ieder pakket past', 10 juni 2008.
2
Ministerie van Economische Zaken, 'Sector rapport: Groothandel', Den Haag, april 2007.
93
Volgens EZ dient de groothandel te expanderen en nieuw concurrentievoordeel aan te boren, om de voorsprong te behouden en het hoge productiviteitsniveau te benutten. De mogelijkheden voor expansie liggen volgens EZ voornamelijk in het vergroten van het Nederlandse marktaandeel in de internationale handel (in plaats van in de lokale handel in het buitenland) en in het uitrollen van de relatief hoge toegevoegde waarde activiteiten van Nederlandse groothandels (zoals technisch advies) in Europa. Echter expansie van de groothandel wordt voornamelijk beperkt door gebrek aan internationale uniformiteit. Pluriforme Europese standaarden voor identieke producten en verschillende interpretaties van EUregels (zoals bijvoorbeeld over keurmerken) belemmeren de Nederlandse concurrentiepositie en de export. Mogelijke implicaties voor het overheidsbeleid voor deze sector zijn: − Verbeteren van middelbaar-beroepsonderwijs (VMBO, MBO en HBO) door bijvoorbeeld het toelaten van private onderwijsinstellingen. − Vergemakkelijken van bedrijfsoverdracht door het steunen van Alternext met fiscale stimulansen. − Faciliteren van zelfgefinancierde sectorinitiatieven voor de ontwikkeling van uniforme productcodes en e-commerce. − Verruimen van venstertijden, voertuigrestricties en geluids- en milieueisen.
W e t- en r eg e lg ev i ng Voornamelijk de agrarische groothandel en de groothandel in voedings- en genotmiddelen zijn gevoelig voor wet- en regelgeving op het gebied van consumentenbelangen. Daarnaast is de groothandel in bouwmaterialen gevoelig voor milieueisen die de toegestane productrange dicteren en voor arbo-eisen die het gebruik van bouwstoffen limiteren (draagbaar gewicht). Verder is de Europese wetgeving inzake 'eerlijke' EU-handel van belang (antidumping, tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, CE-markering) en zijn de regels inzake de mondiale vrijhandel in het kader van de WTO relevant (samenwerkingsovereenkomsten, quota). Tevens is in Nederland per 1 januari 2006 het Besluit Beheer Verpakkingen in werking getreden om het gebruik van verpakkingen te verminderen. Voortaan zijn ondernemers verplicht om de hoeveelheid verpakkingen door te geven en een bijdrage te betalen voor het inzamelen en recyclen van de verpakkingen. Het kabinet heeft de verpakkingenbelastingen ingevoerd als onderdeel van de plannen om de belastingdruk te verschuiven van arbeid naar milieubelastende zaken. Op het gebied van wet- en regelgeving is uit de dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties gebleken, dat 42% van de MKB-ondernemers in de groothandel de invloed van wet- en regelgeving op de winst als sterk tot zeer sterk ervaart. Dit percentage ligt voor het gemiddelde MKB (43%) nog wat hoger.
7.4
SWOT-analyse Relatief sterke punten van de Nederlandse groothandel ten opzichte van andere landen zijn, naar eigen beleving van de groothandel1: − Logistieke kracht: ervaring en een hoog peil van onderliggende informatisering zorgen ervoor dat zowel fysieke distributie als ketenregie verzorgd is.
1
94
Bron: 'Verwachtingen van de groothandel inzake de uitbreiding van de Europese Unie', EIM, 2003.
− De kwaliteit van geleverde producten en bijbehorende diensten is relatief hoog. − Veel gecertificeerde bedrijven zorgen ervoor dat de betrouwbaarheid van een ononderbroken keten gewaarborgd is. − Een breed dienstenpakket wat zowel kapitaalgoederen als consumptiegoederen betreft. − Scherpe prijzen door productiviteitsgroei. Relatief zwakke punten van de Nederlandse groothandel ten opzichte van andere landen zijn de volgende: − Loonkosten zijn en blijven voorlopig nog erg hoog. − Hoge transportkosten; vooral de grotere afstanden maken Nederland minder competitief ten opzichte van bijvoorbeeld Duitsland en Tsjechië. − Voor fysieke distributie komt Nederland steeds meer in de periferie van de EU te liggen; de doorvoerfunctie kan wellicht behouden blijven en voor pure handel speelt locatie geen doorslaggevende rol. In het sectorrapport groothandel van het Ministerie van Economische Zaken (april 2007) worden de volgende bedreigingen of structurele barrières genoemd: − Moeilijke bedrijfsoverdracht bij de grote groep kleine en middelgrote (familie)bedrijven door intransparantie van de markt en weinig interesse van investeerders vanwege beperkte exitmogelijkheden. − Beperkte penetratie van e-commerce (minder dan 30% van de omzet in 2007) door fragmentatie en het ontbreken van productstandaarden. − Onvoldoende commerciële dan wel praktijkgerichte opleidingen. − Krappe en niet-uniforme venstertijden1. Daarnaast bedragen de kosten van files voor de groothandel volgens berekeningen van EIM circa 1,4 miljard euro per jaar. Volgens het Nederlands Verbond van de Groothandel (NVG) kan de groothandel niet voldoen aan de eisen van klanten voor een doelmatige distributie, vanwege files en door het hanteren van spertijden in steden. Een andere belemmerende factor vormt de nieuwe Verpakkingsbelasting volgens de NVG. Deze belemmert de exportkansen van de Nederlandse groothandel en leidt tot een verzwaring van de administratievelastendruk2.
7.5
Perspectief
7 . 5 . 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De strategische trends die voor de toekomst van met name de distribuerende, voorraadhoudende groothandel een rol spelen, kunnen gevonden worden in 'Facing the Forces of Change@', een publicatie van de Amerikaanse groothandelsorganisatie National Association of Wholesaler Distributors (NAW). In het rapport 'Facing the Forces of Change@: Lead the way in the Supply Chain' worden de volgende vier trends in de groothandelsdistributie als maatgevend beschouwd tot 20123:
1
Ministerie van Economische Zaken, 'Sectorrapport: Groothandel', Den Haag, april 2007.
2
NVG, 'Groothandel groeit sterk', december 2007.
3
Fein, A.J., 'Lead the way in the supply chain' in Facing the forces of change, NAW Institute for Distribution Excellence.
95
− Private Label Products − Demand-Driven Channels − New Profit Models − Connected Customers.
P r iva te L a b e l P r o duc ts Het gebruik van huismerken1 in de groothandelsdistributie zal de komende jaren aanzienlijk toenemen. Daarbij speelt het uitbesteden (global sourcing) van de productie aan lagelonenlanden als Azië en Zuid-Amerika een belangrijke rol.
D e ma n d -D r iv en C ha n nel s De komende vijf jaar zal de noodzaak toenemen om de traditionele ketenstructuur om te buigen naar een vraaggestuurde keten. Deze verandering vereist innovatie op ieder niveau binnen de keten. Door het gebruik van internet zal de transparantie binnen de keten toenemen.
N e w pr of i t mo de l s Fabrikanten zullen hun aandeel in de winstmarge van de groothandelsdistributeurs vergroten en willen steeds meer betaald worden naar geleverde prestaties.
C o nn ec te d cu sto m er s Groothandelsdistributeurs kunnen niet meer om het gebruik van internet heen. Klanten van de groothandel zijn voortdurend online op zoek naar product- en marktinformatie en maken op basis hiervan hun keuze voor bepaalde producten of diensten. Om deze reden moeten groothandelsdistributeurs de online technologie toepassen en de klanten toestaan informatie te verzamelen en orders te plaatsen via internet. 7 . 5 . 2 T oek om st p la nn en va n be d r i jv en MKB-ondernemers in de groothandel kunnen verschillende strategieën volgen om de concurrentiepositie van hun bedrijf te behouden of te verbeteren. Uit de dataset Determinanten van Bedrijfsprestaties is gebleken dat driekwart van de MKBondernemers van plan is om zich komend jaar te onderscheiden van concurrenten. Daarnaast wordt er door meer dan de helft van de ondernemers in de groothandel geïnvesteerd in nieuwe producten of diensten of in de verbetering of vernieuwing van interne bedrijfsprocessen. Vernieuwing en onderscheidend vermogen worden door de MKB-ondernemers in de groothandel als sterke troeven beschouwd.
1
96
Voorbeelden van belangrijke huismerken in Nederland zijn Hema, Albert Heijn, kledingketens als Hennes & Mauritz, Zara of Mango en bedrijven als Ikea, Australian Home Made en Oil & Vinegar.
tabel 7.13 Plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de groothandel en het totaal MKB (in % van het aantal bedrijven)
MKB
totaal
groothandel
MKB
(in %)*
(in %)*
investeren in nieuwe producten of diensten
56
47
investeren in verbetering of vernieuwing van interne bedrijfsprocessen
58
49
risicovolle projecten opzetten of uitvoeren
30
19
initiatieven nemen om zich te onderscheiden van concurrenten
76
64
meer uitgeven aan vernieuwing
38
33
minder uitgeven aan vernieuwing
12
13
* Het percentage drukt het aantal MKB-ondernemers uit dat met 'ja' antwoordt (ja zeker/ja waarschijnlijk). Bron: EIM Monitor determinanten bedrijfsprestaties, 2008.
7 . 5 . 3 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De vooruitzichten voor de groothandel in 2008 en 2009 zijn naar verhouding redelijk gunstig. Op het gebied van volume en waarde ontwikkelt de groothandel zich naar verwachting beter dan het totale bedrijfsleven. Dit geldt eveneens voor de groei van de werkgelegenheid in de groothandel ten opzichte van het totale bedrijfsleven. De ontwikkeling van de winst van de groothandel is naar verwachting fractioneel gunstiger dan die van het totale bedrijfsleven. tabel 7.14 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. het voorgaande jaar) groothandel (in %)
totaal bedrijfsleven (in %)
2008
2009
2008
2009
- volumeontwikkeling
4,25
3,50
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
0,75
0,75
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
5,00
4,25
6,25
4,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,25
0,75
1,50
0,00
winst
3,25
2,00
2,75
1,50
omzet
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
97
8
Detailhandel
De detailhandel zorgt ervoor dat de door andere ondernemingen geproduceerde goederen en geleverde diensten ter beschikking komen van de consumenten en andere eindgebruikers. Ongeveer 80.000 ondernemingen in Nederland hebben de detailhandel als hoofdfunctie. Daarvan zijn circa 20.000 ambulante handelaren en circa 3.000 postorder- en internetbedrijven die rechtstreeks aan de consumenten verkopen. Ook wordt de detailhandel door ondernemingen in andere sectoren als nevenfunctie uitgeoefend. Enkele voorbeelden zijn de (zelfbedienings)groothandels, land- en tuinbouwbedrijven en productiebedrijven met factory outlets. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) onderscheidt ongeveer 50 detailhandelsbranches. Een branche is een groep bedrijven met min of meer hetzelfde homogene assortiment en die dezelfde verkoopmethode hanteert. EIM heeft deze branches op basis van hun producten en het aankoopgedrag van consumenten samengevoegd tot vijf deelsectoren: − food; − woninginrichting, doe-het-zelf (DHZ) en huishoudelijke artikelen; − textiel, kleding en schoeisel; − overige non-food; − niet in winkel en reparatie (onder meer ambulante handel en postorder/internetbedrijven). Bij het beschrijven van trends en ontwikkelingen wordt vaak een grovere indeling gehanteerd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen food en nonfood.
8.1
De sector in cijfers
8 . 1 . 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Van alle ondernemingen in het Nederlandse bedrijfsleven behoorde in 2007 10% tot de detailhandel. Het aandeel in de werkgelegenheid (gemeten in arbeidsjaren) komt op 9%. Het aandeel in de omzet is 6%. Het aandeel van de sector in de bruto toegevoegde waarde is met 4% gering en in de exportwaarde minimaal (0,2%). Omdat de detailhandel voor iedereen zichtbaar aanwezig is en een grote dynamiek kent, is de betekenis van deze sector in maatschappelijk opzicht zeer groot.
99
tabel 8.1
Aandeel van de detailhandel in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
10
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
9
omzet
6
exportwaarde
0,2
bruto toegevoegde waarde
4
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
8 . 1 . 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or Tabel 8.2 toont een overzicht van het aantal ondernemingen, de werkgelegenheid en de omzet in de verschillende deelsectoren van de detailhandel. In de totale sector zijn 80.000 ondernemingen actief die werk bieden aan ruim 500.000 personen (in arbeidsjaren). Gezamenlijk behalen de bedrijven een omzet van € 84 miljard. tabel 8.2
Omvang en samenstelling van de detailhandel in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
detailhandel food
14
17
165
33
33
39
detailhandel in wonen, DHZ,
15
18
101
20
19
22
10
13
75
15
10
12
detailhandel in overige non-food
24
30
119
24
17
20
detailhandel niet in winkel en
18
22
44
9
5
6
80
100
503
100
84
100
verf- en huishoudelijke artikelen detailhandel in textiel, kleding en schoeisel
reparatie totale sector Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De deelsector detailhandel in food heeft een aandeel van 17% in het aantal ondernemingen; hij zorgt echter wel voor een derde van de werkgelegenheid en voor 39% van de totale omzet. Daarmee is duidelijk dat het hier gaat om een grootschalige deelsector, waarin onder andere supermarkten en versspeciaalzaken actief zijn. Hier tegenover staan ondernemingen met een kleinschalige opzet en bedrijfsvoering. Deze zijn met name actief in de deelsectoren detailhandel in overige non-food (o.a. media, optiek, juwelier, rijwielen) en detailhandel 'niet in winkel en reparatie' (o.a. ambulante handel en internetbedrijven). Deze twee laatstgenoemde deelsectoren hebben gezamenlijk meer dan de helft (52%) van het aantal ondernemingen, maar bieden werkgelegenheid aan een derde van de totale sector en behalen iets meer dan een kwart (26%) van de totale omzet.
100
8 . 1 . 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Bijna alle ondernemingen in de detailhandel behoren tot het MKB. Deze MKBbedrijven nemen samen 61% van de werkgelegenheid en 51% van omzet van de sector voor hun rekening. Hiermee wordt de kleinschaligheid van de sector getoond. Tabel 8.3 illustreert verder dat er sprake is van een klein aantal zeer grote bedrijven. De helft van de omzet en van de bruto toegevoegde waarde wordt door deze bedrijven gerealiseerd. Het gaat hierbij om € 41 mld. aan omzet en een bruto toegevoegde waarde van € 8 mld. Ook is dit beperkte aantal grote spelers goed voor 40% van de totale werkgelegenheid in de sector, oftewel bijna 200.000 arbeidsjaren. tabel 8.3
Het MKB in de detailhandel in 2007
aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
80
100*
306
61
43
51
0,4
44
9
52
* Afgerond. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
8 . 1 . 4 O mz e ton tw ik k e l in g De detailhandel heeft een redelijk jaar achter de rug. De groei die in 2005 en 2006 was ingezet, is in 2007 doorgezet. Het volume van de omzet in de detailhandel zwakte ten opzichte van 2006 echter wel af. In 2007 bedroeg de groei van het volume nog 2,75% ten opzichte van 2006. Voor het lopende jaar 2008 wordt nog nauwelijks groei verwacht. tabel 8.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de detailhandel, 2007 en 2008 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2007
2008
detailhandel food
2,75
1,25
detailhandel in wonen, DHZ, verf- en huishoudelijke artikelen
0,75
-1,50
detailhandel in textiel, kleding en schoeisel
2,25
-2,00
detailhandel in overige non-food
4,25
2,00
detailhandel niet in winkel en reparatie
3,75
1,50
totale sector
2,75
0,25
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De omzetontwikkeling verloopt in de verschillende deelsectoren natuurlijk niet gelijk. Daarvoor zijn de marktomstandigheden te divers. Tussen de non-foodbranches bestaan aanzienlijke verschillen. Over het algemeen zijn deze branches conjunctuurgevoelig. Als het economisch minder gaat, worden uitgaven aan bijvoorbeeld woninginrichting en elektronica even uitgesteld. Als
101
het economisch weer beter gaat, profiteren deze deelsectoren relatief het meest. De detailhandel in wonen, DHZ, verf- en huishoudelijke artikelen is daarvan het duidelijkste voorbeeld. Deze deelsector kende in 2007 maar een matige groei, terwijl in 2006 nog een groei van 8,50% werd gerealiseerd. De verwachting is dat in 2008 het volume van de omzet afneemt. De detailhandel in overige nonfood heeft in 2007 de hoogste volumegroei gerealiseerd. Ook het volume van de omzet in de detailhandel in textiel, kleding en schoeisel groeide met 2,25%. De detailhandel 'niet in winkel en reparatie' kende een redelijk sterke groei. Dit wordt deels verklaard door verkopen via internet. Steeds meer Nederlandse consumenten kopen producten of diensten online. In 2007 boekten de internetverkopers (inclusief de postorderbedrijven) een omzetgroei van 10%. Ook de gemiddelde uitgave per bestelling neemt toe. De detailhandel food presteerde in 2007 qua volumegroei van de omzet op een vergelijkbaar niveau met 2006. Het volume van de omzet nam met 2,75% toe. Met name de supermarkten behaalden in 2007 een hogere omzet, wat ten koste ging van de versspeciaalzaken. De omzet van de supermarkten groeide met 4,4% ten opzichte van 2006, de omzet in de speciaalzaken liet daarentegen vrijwel geen (0,3%) groei zien. Van iedere euro die in 2007 in foodwinkels werd uitgegeven, kwam gemiddeld 85 eurocent in de kassa's van de supermarkten terecht1. 8 . 1 . 5 E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 8.5 toont het gemiddelde exploitatiebeeld van de bedrijven in de detailhandel. Van de brutoproductie gaat 42% op aan verbruikskosten. Daarmee blijft 58% van de brutoproductie over als bruto toegevoegde waarde. tabel 8.5
Exploitatiebeeld van de detailhandel in 2007 (in % van de brutoproductie)
in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
42
bruto toegevoegde waarde
58
bedrijfskosten
48
waarvan: - loonkosten
40
winst voor belastingen
10
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
Opvallend zijn de hoge bedrijfskosten van 48%. Veruit het grootste gedeelte daarvan bestaat uit loonkosten. Onder de bedrijfskosten vallen ook afschrijvingen, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Uiteindelijk blijft er 10% van de brutoproductie over als winst voor belastingen. Dit dient mede als beloning voor de onderneming en eventueel meewerkende gezinsleden.
1
102
CBS, Opnieuw omzetgroei detailhandel, 2008.
8.2
Dynamiek in de sector
8 . 2 . 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De detailhandel kent een grote dynamiek. Elk jaar vernieuwt het ondernemingenbestand door oprichtingen, nieuwe dochterbedrijven, bedrijfsovernames, fusies en opheffingen. Opheffingen kunnen onder andere het gevolg zijn van faillissementen en vergrijzing van de ondernemers. In 2007 lag het aantal oprichtingen in de detailhandel met 8,4% onder het gemiddelde (10,3%) van het totale bedrijfsleven in Nederland (zie tabel 8.6). Het aantal opheffingen was bovengemiddeld. Daarvan is in de detailhandel een kleiner aandeel veroorzaakt door faillissementen dan in het totale bedrijfsleven het geval is. tabel 8.6
Bedrijvendynamiek in de detailhandel en het totale bedrijfsleven in 2007
detailhandel aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
totale bedrijfsleven
8,4
10,3
- nieuwe dochters
2,0
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
7,2
5,5
0,2
0,5
waarvan:
waarvan: - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
In 2007 werden ruim 7.300 bedrijven opgericht, wat neerkomt op bijna 11% van het totaal aantal starters in Nederland (zie tabel 8.7). De laatste jaren is het aantal starters in de detailhandel sterk toegenomen. De meeste starters beginnen een bedrijf in de branches waar een relatief laag starterskapitaal nodig is: postorder- en internetbedrijven. Ook zijn er veel starters in kleding- en textielbranches en in winkels in educatie- en vrijetijdsartikelen. Na 5,5 jaar bestaat nog maar 37% van het totaal aantal gestarte bedrijven. Hier zijn verschillende oorzaken aan te wijzen: lage winstgevendheid, ziekte van de ondernemer of het (weer) in loondienst treden van de ondernemer. tabel 8.7
Starters in de detailhandel in 2007
detailhandel aantal starters in de detailhandel in 2007 gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %) aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %) overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
7.326 0,7 10,7 37
Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Van de bedrijven in de detailhandel behoorde 34% tot de categorie snelle en normale groeiers, vergelijkbaar met het totale bedrijfsleven. In de categorie ge-
103
lijkblijvers heeft de detailhandel een groter aandeel dan de rest van het bedrijfsleven (zie tabel 8.8). tabel 8.8
Groei en krimp van bedrijven in de detailhandel vergeleken met totale bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
groeitype
% bedrijven in de
% bedrijven in het
detailhandel
totale bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
34
36
gelijkblijvers
30
25
groeikrimpers en overige krimpers*
36
39
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
8 . 2 . 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De detailhandel telt een groot aantal kleine bedrijven. Vierennegentig procent van de bedrijven in de sector behoort tot het kleinbedrijf. Slechts 6% behoort tot het midden- en grootbedrijf en heeft dus meer dan 10 werknemers in dienst. Het grootbedrijf, meer dan 99 werknemers in dienst, is verantwoordelijk voor 49% van de omzet en 39% van de werkgelegenheid in de detailhandel. De grote bedrijven maken gebruik van schaalvoordelen, zoals inkoopmacht, kostenvoordelen, eigen merken en mediamacht. Ook de kleine bedrijven proberen door samenwerking en netwerkvorming met collega-bedrijven en handelspartners dergelijke voordelen te behalen. De gemiddelde omzet per onderneming is gelijkgebleven aan die in 2006 en bedraagt € 0,7 miljoen. De gemiddelde ondernemingsgrootte in arbeidsjaren is 6. tabel 8.9
Indicatoren van schaalgrootte in de detailhandel in 2007
detailhandel gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
6 0,7
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
94
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
49
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
39
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
8 . 2 . 3 I nno va t i e Innovaties van bedrijven kunnen op verschillende terreinen plaatsvinden. Zo kunnen bedrijven geheel nieuwe producten en/of diensten aanbieden. Het kan hierbij ook gaan om producten en/of diensten die al via andere kanalen werden aangeboden, maar die wel nieuw zijn voor het bedrijf of voor de bedrijfstak. Op deze beide terreinen scoort het MKB in de detailhandel iets beneden het gemiddelde van het totale Nederlandse MKB (zie tabel 8.10).
104
Verder kunnen er verbeteringen of vernieuwingen van het interne bedrijfsproces doorgevoerd worden. Ook hierbij scoort de detailhandel met 34% van het aantal bedrijven beneden het gemiddelde in het totale MKB (39%). tabel 8.10 Aandeel bedrijven in de detailhandel en het totale MKB met innovaties in de periode 2005-2007 (in %), 2008
soort innovatie
MKB detailhandel
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt
24
27
7
13
34
39
percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
Een verklaring voor de relatief lage score voor innovativiteit ligt deels in het feit dat de detailhandel een andere rol heeft in de bedrijfskolom. De detailhandel biedt wel nieuwe producten en diensten aan op de markt, maar de ontwikkeling vindt plaats in andere bedrijven. Bijvoorbeeld toeleveranciers in de industrie zorgen voor de innovaties. Vernieuwingen die in de detailhandel plaatsvinden, hebben vaak betrekking op het invoeren van een nieuwe bedrijfsformule of op andere nieuwe winkelconcepten. Innovaties op het gebied van verbetering of vernieuwing van interne bedrijfsprocessen betreffen verschillende ontwikkelingen. Met name supermarktketens en drogisterijketens verbeteren hun processen door bijvoorbeeld de ontwikkeling naar een hogere efficiency, snelle leveringen, kortere voorraden, automatiseren van bestelprocedures en het gebruik van managementinformatie. Het kleinere MKB volgt in een minder hoog tempo.
8.3
Dynamiek in de markt
8 . 3 . 1 A f ne me r s De Nederlandse consument heeft in 2007 voor € 80,5 miljard in de detailhandel besteed. Daarmee komt ongeveer een derde van de consumptieve bestedingen bij deze sector terecht. Tot augustus 2007 was het consumentenvertrouwen in Nederland groot, maar daarna is een daling ingezet. Met het verschijnen van de overheidsbegroting en de berichten over kredietcrises in het buitenland daalde het consumentenvertrouwen. Ook de koopbereidheid is sinds die tijd gedaald. Verklaringen hiervoor zijn dat de consumenten pessimistisch zijn geworden over de eigen financiële situatie en dat consumenten de tijd niet rijp achten om grote aankopen te doen. De aandacht van de consument zal in de komende tijd weer wat verschuiven naar de prijs van de producten en diensten1.
1
ABN Amro, Visie op de sectoren. Retail. Supermarkten, 2008.
105
In 2008 nemen de lonen door de krapte op de arbeidsmarkt met 3,25% toe, tegen een groei in 2007 van 1,8%. Het bruto modaal inkomen stijgt in beide jaren met 1,7%. De koopkracht (het vrij besteedbaar inkomen) neemt echter af. Dit komt door de hogere kosten voor energie, brandstof en zorg. Door de loonstijging neemt de particuliere consumptie toe. In 2008 zijn volgens het Centraal Planbureau (CPB) de totale gezinsuitgaven groter dan het totale beschikbare inkomen. Dit is mogelijk doordat mensen bijvoorbeeld meer lenen of hun spaartegoeden aanwenden1. De verkopen via internet zijn in 2007 ten opzichte van 2006 met 10% toegenomen en bedragen inmiddels ongeveer € 4 miljard euro, waarvan € 1,6 miljard aan detailhandelsproducten2. De groei van het aantal internetbedrijven heeft naast concurrentie voor de gevestigde detailhandel nog een ander belangrijk effect. De consument heeft door de transparantie van internet inzicht in de prijzen van de producten en diensten bij verschillende aanbieders. Als de consument besloten heeft om het product toch in de winkel aan te schaffen, wordt de verkoper geconfronteerd met de laagste prijs3. De Nederlandse bevolking neemt in omvang en aantal huishoudens de komende jaren toe. Er komen steeds meer eenpersoonshuishoudens. De gemiddelde omvang van de huishoudens zal daardoor in de toekomst steeds kleiner worden4. Door de langere levensverwachting komen er steeds meer ouderen in Nederland. Hierdoor groeit het aantal alleenstaanden. De vergrijzing onder de Nederlandse bevolking biedt de detailhandel mogelijkheden. Ouderen blijven steeds langer zelfstandig wonen. Ook verwacht het CBS een groeiend aantal alleenstaanden op middelbare leeftijd5. Door al deze ontwikkelingen zal de vraag naar kleine hoeveelheden en gemakkelijk te bereiden producten toenemen. Een andere belangrijke bevolkingstrend is de groei van het aantal nieuwe Nederlanders6. De vraag naar nicheproducten vanuit verschillende etnische bevolkingsgroepen zal hierdoor toenemen. Ook neemt de aandacht voor gezondheid onder de Nederlandse consumenten toe. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de afname van het aantal rokers en de toenemende aandacht voor milieu, duurzaamheid en (voedsel)veiligheid. Ook de aandacht in de media voor sport en bewegen neemt (vooral onder de jeugd) toe. Deze gezondheidstrend heeft belangrijke gevolgen voor het productassortiment, met name in de supermarkten. Er komt meer 'functioneel voedsel' (calciumrijke melk/cholesterolverlagende margarine) en meer producten die gericht zijn op consumenten met een dieet7.
106
1
CPB, Nieuwsbrief, 2008/2.
2
Rabobank, Cijfers & Trends. Detailhandel non-food, 2008.
3
ABN Amro, Visie op de sectoren. Retail. Online retail, 2008.
4
CBS, Bevolking. Kerncijfers naar diverse kenmerken, 2008.
5
CBS, In 2050 meer en kleinere huishoudens, webmagazine, 2007.
6
Rabobank, Cijfers & Trends. Detailhandel food, 2008.
7
HBD, Supermarkten. Trends en ontwikkelingen, www.hbd.nl, 2008.
8 . 3 . 2 C o nc ur r ent i e Ieder jaar stelt EIM een ranglijst samen van de concurrentie in de 58 sectoren in het Nederlandse MKB. Dit gebeurt aan de hand van het model van Porter. De mate van concurrentie in een sector wordt bepaald aan de hand van zes factoren. Dit zijn de concurrentie van bestaande aanbieders, de dreiging van toetreders, de dreiging van substituten, de onderhandelingsmacht van afnemers en de onderhandelingsmacht van leveranciers (zie tabel 8.11). De zesde factor betreft de institutionele omgeving en die zal in de volgende paragraaf behandeld worden. De detailhandel kent een grote concurrentie tussen bestaande aanbieders. Met 56% van het totaal aantal bedrijven dat concurrentie ervaart scoort het MKB in de detailhandel hoger dan het gemiddelde in het totale MKB. De dreiging van toetreders en de onderhandelingsmacht van afnemers worden veel minder sterk ervaren en worden ieder door 44% van de MKB-bedrijven in de detailhandel genoemd. Een mogelijke verklaring voor de grote concurrentie van bestaande aanbieders is dat veel MKB-bedrijven in de detailhandel dezelfde homogene producten aanbieden. Deze merken worden door leveranciers verstrekt aan de winkels, waardoor de bedrijven van hen afhankelijk zijn. Dit verklaart tevens de relatief hoge score voor onderhandelingsmacht van leveranciers. Ook staat de sector, zoals uit de vorige paragraaf al bleek, bekend als weinig innovatief. Hierdoor zullen de MKBbedrijven in de detailhandel met name concurreren op prijs. tabel 8.11 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de detailhandel en het totale MKB*, 2007
MKB detailhandel
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
56
50
dreiging van toetreders
42
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
53
51
onderhandelingsmacht van afnemers
44
54
dreiging van substituten
43
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
8 . 3 . 3 O mg ev i ngs fa c to r en De zesde factor die de mate van concurrentie bepaalt, is de institutionele omgeving. In de detailhandel gelden verschillende wetten en regels. Het is sterk afhankelijk van de branche waarin het bedrijf actief is met welke wetten en regels men te maken krijgt. Een aantal belangrijke wijzigingen die in 2007 plaatsvonden zullen kort behandeld worden.
E ur op e se r e ge l g ev in g In de afgelopen jaren heeft er ook op Europees niveau een aantal belangrijke wijzigingen plaatsgevonden. Er is veel nieuwe wet- en regelgeving van kracht geworden onder andere op het gebied van (voedsel)veiligheid, gezondheid en volksgezondheid. Zo heeft het instellen van milieuzones in de binnensteden con-
107
sequenties voor de detailhandel. Gemeenten in Nederland kunnen milieuzones instellen zonder het nut en de noodzaak aan te tonen en zonder dat de effecten op de economie duidelijk zijn. Het Platform Detailhandel Nederland stelt dat er oneerlijke concurrentie op nationaal en Europees niveau ontstaat. Verder zouden ongeveer 100.000 bestelauto's niet meer inzetbaar zijn en vervangen moeten worden. Zo wil het Platform de mogelijkheid van een ontheffing ingevoerd hebben, waarvan bedrijven die de financiële consequenties van het strengere milieubeleid niet kunnen dragen, gebruik kunnen maken1.
I mp l em en ta t i e co nsu men te na u to r it e it Vooral voor de bedrijven in de foodsector is in 2007 een belangrijke wijziging doorgevoerd op het gebied van voedselveiligheid. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) heeft een nieuw handhavingsbeleid geïmplementeerd2. De VWA maakt een indeling naar de ernst van een overtreding en het interventiebeleid wordt voortaan bekendgemaakt via internet. De veranderde inrichting van controle en naleving kunnen voor onduidelijkheden zorgen over de regels waaraan de detailhandelsbedrijven in deze deelsector zich hebben te houden.
M e er r u im te v oo r gr oo ts cha l i ge w in k e l ve st ig i ng De Nederlandse binnensteden kampen met een aantal problemen. Er is maar beperkte beschikbare ruimte, waardoor de huren hoog zijn. Daarbij komen de slechte bereikbaarheid en problemen met de bevoorrading. Hierdoor vestigen ketens en formules zich steeds vaker buiten de bestaande winkelcentra. Daardoor verzwakt de concurrentiepositie van de detaillisten die veelal gevestigd zijn op locaties in de binnenstad3.
I nf or ma t i ev e rst r ek k in g a a n d e co ns um ent Bij het aanbieden van producten en/of diensten aan de consument is de ondernemer verplicht om informatie op de verpakking op te nemen. Het betreft hier onder andere de inhoud en de prijs, zodat de consument in staat is om een gegronde afweging te maken. Veel ondernemers ondervinden problemen om aan deze verplichting te voldoen en daarom heeft het kabinet besloten om de regelgeving rondom etikettering op sommige terreinen te versoepelen. 'De Prijzenwet wordt aangepast en de etiketteringsvoorschriften worden gemoderniseerd'4. Ook zal worden onderzocht hoe de ondernemer op een andere manier informatie aan de consument kan verstrekken.
A a n da c ht vo o r w i nk e l c ri m i na l it e it Een groot probleem voor de detailhandel is de winkelcriminaliteit. De schade die bedrijven in de sector oplopen, wordt geschat op een jaarlijks bedrag van € 1 miljard. Daarvan is ongeveer 20% schade door inbraken, overvallen, geweld en vernielingen. Ongeveer 40% wordt veroorzaakt door interne fraude en diefstal
108
1
Platform Detailhandel Nederland, Detailhandel vreest milieuzones, 2008.
2
HBD, Wat deed het HBD voor u in 2007. Verantwoordingsverslag Hoofdbedrijfschap Detailhandel, pp. 42, 2008.
3
Rabobank, Cijfers & Trends. Detailhandel non-food, 2008.
4
EZ, Actieplan detailhandel, pp. 9, 2006.
van werknemers en circa 30% wordt besteed aan preventieve maatregelen. Positief is dat de schade jaarlijks iets terugloopt. Het lijkt erop dat de preventieve maatregelen en de samenwerking met de politie een positief effect hebben1. Geweld en agressie tegen winkeliers en winkelmedewerkers komt in ongeveer 15% van de winkels voor.
8.4
SWOT-analyse Tabel 8.12 toont een overzicht van de sterke en zwakke punten en de kansen en bedreigingen van de detailhandelssector. De sterke punten zijn het ruime assortiment dat de sector aanbiedt en ook de kennis van de klanten die de bedrijven over het algemeen in huis hebben. Verder heeft de sector de beschikking over een fijnmazig distributienetwerk, waardoor de producten en diensten snel geleverd kunnen worden. Door toenemende efficiency in de interne bedrijfsprocessen en toenemende samenwerking met collegabedrijven en leveranciers wordt de sector aanzienlijk sterker. Zwak punt blijft het weinig innovatieve vermogen van de sector. Veel nieuwe producten en/of diensten worden ontwikkeld door de (voedings- en genotmiddelen)industrie. Voor de interne bedrijfsprocessen maken met name de kleinere bedrijven in de sector nog te weinig gebruik van ICT-mogelijkheden en kennisdeling. Veel bedrijven in de detailhandel zullen de komende jaren van eigenaar moeten wisselen. Er wordt echter nog maar weinig aandacht besteed aan de vergrijzing in het ondernemersbestand. Hierbij komt dat veel ondernemers op de korte termijn denken en minder vanuit een langetermijnstrategie. Door demografische ontwikkelingen ontstaan steeds meer en kleinere huishoudens, wat kansen biedt voor de kleinschalige detailhandelssector. Ook de toenemende belangstelling voor gezondheid, duurzaamheid en milieu geeft detaillisten de kans om zich te specialiseren in duurzame producten en diensten. Door overheidsbeleid wordt het mogelijk gemaakt om op een grotere schaal nieuwe winkels te vestigen. De sterke toename van verkopen via internet geeft internet- en postorderbedrijven de kans om grote omzetgroei te realiseren. De afname van het consumentenvertrouwen in de loop van 2007 zorgt voor een afname van de consumptieve bestedingen. Met name de conjunctuurgevoelige deelsectoren (wonen, DHZ, verf- en huishoudelijke artikelen/textiel, kleding en schoeisel) zullen dit merken. Ook de vraag naar luxe artikelen zal dalen. Hogere exploitatiekosten en een dalende/minder snel stijgende omzet zullen ervoor zorgen dat de winst voor belastingen afneemt. Hiermee komt vooral de beloning voor de eigenaar en de eventueel meewerkende familieleden onder druk te staan. De online verkoop van producten door niet-retailers zorgt voor een afname van het volume van de omzet in de detailhandel. Door branchevervaging neemt de concurrentie vanuit andere sectoren toe.
1
Platform Detailhandel Nederland, Nationaal Onderzoek Winkelcriminaliteit 2006.
109
tabel 8.12 SWOT-analyse in de detailhandel
Sterke punten
Zwakke punten
- fijnmazig distributienetwerk
- beperkt innoverend vermogen
- ruim aanbod (A-merken, private labels,
- te weinig gebruik van ICT-mogelijkheden
nieuwe producten)
(managementinformatie) en kennisdeling (benchmark)
- kennis van de consument
- vergrijzing met beperkte aandacht voor bedrijfsoverdracht
- toenemende efficiency in bedrijfsprocessen
- veel ondernemers denken op korte termijn en te weinig vanuit strategie
- toenemende horizontale en verticale samenwerking Kansen
Bedreigingen
- groeiende belangstelling voor gezondheid,
- afname consumentenvertrouwen, afnemen-
duurzaamheid en milieu
de koopbereidheid in sommige deelsectoren
- meer en kleinere huishoudens
- dalende vraag naar luxe artikelen
- meer ruimte voor grootschalige winkelvesti-
- stijging exploitatiekosten hoger dan de om-
ging door overheidsbeleid - online verkoop van artikelen
zetgroei - online verkoop door niet-retailers - branchevervaging
Bron: EIM, 2008.
8.5
Strategie Voor de toekomst van een bedrijf is het van belang om een strategie te ontwikkelen. Door voortdurende veranderingen in onder andere de wet- en regelgeving, de vraag en het gedrag van consumenten en de bedrijfskosten is een duidelijke strategie een middel om de concurrentie aan te kunnen blijven gaan. Van de ondernemingen in de detailhandel zegt 25% de beschikking te hebben over een op schrift gestelde strategie of ondernemingsplan (zie tabel 8.13). Daarmee blijft de sector achter bij het totale Nederlandse MKB (35%). In de strategie leggen vrijwel alle MKB-bedrijven in de detailhandel nadruk op service aan klanten. Naast de prijs is service een belangrijk middel om zich van concurrenten te onderscheiden. In de detailhandel wordt ook relatief veel aandacht gegeven aan het beheersen van kosten en aan marketing. Het eerste met name om de prijsconcurrentie te kunnen blijven voeren. De marketing is belangrijk om de consument te stimuleren om het product te kopen en daarmee de omzet van de sector te verhogen. Op het gebied van een op innovatie gerichte strategie scoort de sector relatief iets lager dan gemiddeld in het totale MKB.
110
tabel 8.13 Strategie van MKB-bedrijven in de detailhandel en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
strategie
MKB detailhandel
totaal MKB
(in %)
(in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
25
35
in strategie nadruk op innovatie
45
46
in strategie nadruk op marketing
66
48
in strategie nadruk op kostenbeheersing
81
74
in strategie nadruk op service aan klanten
99
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
8.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming behalve dat zij streeft naar winst (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op het gebied van milieu en energie − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op het bedrijfsimago.
8 . 6 . 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u
E ne r g ie b ewu st z i jn g ro ei t in d e se ct or d et a i l ha n d e l, ma a r de v er ta a l s la g na a r ext ra e ne r g ieb e spa r en d e ma a t re g el en w or dt n i et a lt i j d g e ma a k t In de detailhandel geeft 52% van de ondervraagde MKB-ondernemingen aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering steeds belangrijker zal worden. Daarmee loopt deze sector iets voor op het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41% beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Van de respondenten zegt 58% dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen financieel voordeel oplevert. Een aandeel van 60% weet niet welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn.
111
De helft van de ondervraagden vindt het moeilijk betrouwbare advisering omtrent energiemaatregelen te vinden. Een derde van de ondervraagden heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen is gezocht of dat de mate van betrouwbaarheid van de adviseurs moeilijk te bepalen is. Van het energiebedrijf wordt door 72% van de ondervraagden verwacht dat het actief bijdraagt aan het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door een even groot deel van de ondervraagden in zowel passieve als actieve vorm gevolgd. 27% zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de detailhandel nog geen gemeengoed geworden: 67% maakt hier geen gebruik van. Het aandeel dat geen groene stroom gebruikt binnen het Nederlandse MKB als geheel is ongeveer even groot.
P os it i e f t e ge nov e r k l i ma a tn eut ra a l on d er ne m ing e n , on da nk s g e en h oo gg es pa n n en ve r wa ch t in ge n o v er f ina nc i ee l v oo r de e l of v e rb et e re nd e f fe ct o p c on cu rr en t ie po s it i e Driekwart van de sector meent dat het treffen van extra milieubesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor het eigen bedrijf oplevert en dat het inspelen op het milieubeleid geen verbeterend effect heeft op de concurrentiepositie van het bedrijf. Toch staat ruim twee derde van de ondervraagden positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen.
K l i ma a t ne ut ra a l g ed ra g b in ne n h e t e ig en b ed r ij f Door 61% van de ondervraagden wordt in actieve of passieve vorm bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. 58% van de ondervraagde bedrijven let op het verminderen van papiergebruik, waarvan twee derde vanuit een bewuste strategie. Voor ruim een derde van de ondervraagde bedrijven in de detailhandel is het produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing op het eigen bedrijf. Waar van toepassing, zegt 36% vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. 38% van de ondervraagde bedrijven geeft aan te zoeken naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. Iets minder dan de helft hiervan zoekt actief. 90% van de ondervraagde detailhandelsbedrijven is niet milieugecertificeerd. Binnen het Nederlandse MKB als geheel is dit geen uitzonderlijk percentage. 8 . 6 . 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u
F l ink e v er la g in g in e ne rg i ek os te n w o rd t mo ge l ij k g ea ch t vo or d e s ec t o r a ls g eh e e l, ma a r b in ne n h e t e ig en b ed r i jf is vaa k o nb ek en d h o e d it t e r ea l is e re n Ruim de helft van de ondervraagde bedrijven in de detailhandel denkt dat bedrijven in de sector hun energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Opvallend is dat, zoals hierboven is genoemd, 58% van de ondervraagden meent dat voor het eigen bedrijf het treffen van extra energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel oplevert. Bovendien zegt 60% van de ondervraagde ondernemingen voor het eigen bedrijf niet te weten welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn.
112
tabel 8.14 Meningen over energiekosten en energiebesparende maatregelen
Handel & reparatie consumentenartikelen
Totaal MKB
verwachting dat bedrijven in de branche de energiekosten flink kunnen verlagen
55
57
58
65
60
65
extra energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor eigen bedrijf onbekendheid met mogelijke extra energiebesparende maatregelen voor eigen bedrijf Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
E ne r g ie e n m i l i eu g e en o nd e rw e rp va n g e sp r ek on d er b ra n ch eg en ot en , ma a r a ls p ro du ct k a n en e rg i e i nt er e ssa n t z i jn Door driekwart van de ondervraagden wordt vaak met branchegenoten gesproken over klimaatvraagstukken die voor de branche spelen. 18% zegt dit niet vaak, maar wel met enige regelmaat te doen. Een derde van de ondervraagde MKB-bedrijven in de detailhandel verwacht dat bedrijven in de sector goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende producten en adviezen aan te bieden. Met dit percentage loopt de sector gelijk met het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel.
'C ra d l e t o cra d l e' m og el i j k n ie uw e tr en d vo or d e d et a i l ha n de l 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. Dit nieuwe concept is bij de ondervraagde detailhandelsbedrijven niet erg bekend: 7% zegt precies te weten wat dit concept omvat. 8 . 6 . 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d
A a n hou d en de o ve rh e i dsa a n da cht vo o r mi l i eu en e ne r g ie b i e dt d e se ct o r ge en n i euw e o mz etk a n s en Binnen de sector is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer hoog (92%). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt ruim driekwart van de ondervraagden. Net zoals het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel, denkt 80% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de detailhandel niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. Op milieugebied verwachten de bedrijven meer effect van vrijwillige afspraken dan van wet- en regelgeving (56%).
113
8 . 6 . 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e
B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de detailhandel zegt 53% van de ondervraagde MKB-bedrijven bovengemiddeld aandacht te geven aan het personeel. Op een deel van de ondervraagde bedrijven is deze vraag niet van toepassing omdat zij geen personeel hebben. Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt men over het algemeen bevestigend: 97% is het met de stelling eens. In de detailhandel is men ten opzichte van andere sectoren het minst zeker over de vraag of het eigen bedrijf producten verkoopt waarvoor kinderarbeid is ingezet. 16% weet dit niet. 2% van de ondervraagde ondernemingen zegt deze producten wel te verkopen. tabel 8.15 MKB-ondernemingen in de sector handel & reparatie consumentenartikelen en de verkoop van producten of diensten waarvoor kinderarbeid is ingezet
Handel & reparatie consumentenartikelen Ja
Totaal MKB
2
1
Nee
83
91
Weet niet
16
8
Wil niet zeggen
-
0,1
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
77% van de bedrijven geeft aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. Daarmee loopt de sector in de pas met het Nederlands MKB als geheel (79%). De meeste ondernemingen zeggen dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is (84%). 15% van de ondervraagde ondernemingen in de detailhandel is op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten. Van de ondervraagden zegt 20% hier wel naar op zoek te zijn, maar niet actief. Daarmee wijkt de sector nauwelijks af van het Nederlandse MKB als geheel.
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Bijna de helft van de MKB-ondernemingen in de detailhandel vindt het belangrijk voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet. 72% vindt het een risico als het eigen bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Driekwart van de ondervraagde ondernemingen vindt dat 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' gunstig is voor het imago van het eigen bedrijf als werkgever. Het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf lijkt voor klanten in de detailhandel van gemiddeld belang: 28% van de ondervraagde MKB-bedrijven in deze sector merkt dat de klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit ligt ongeveer in lijn met het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel. Zie ook www.mitex.nl
114
8.7
Perspectief
8 . 7 . 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De detailhandel is iedere dag in beweging en is daarmee een dynamische sector. Ook in het komende jaar zullen weer veel veranderingen plaats gaan vinden. Om in te spelen op de veranderende economie, ontwikkelingen in de markt en de bedrijfsomgeving worden er van de bedrijven aanpassingen en nieuwe oplossingen gevraagd. Het innoverende vermogen van de detailhandel is echter juist een zwak punt. Zo maken bedrijven in de detailhandel nog maar weinig gebruik van de mogelijkheden van het verkopen van producten en/of diensten via internet. In 2012 zal naar verwachting 20% van de non-foodomzet via internet geboekt worden. Het is voor bedrijven in de sector van belang dat zij hun mogelijkheden op dit terrein verkennen. Door het dalende consumentenvertrouwen en de afname van de koopbereidheid, met name in de conjunctuurgevoelige deelsectoren, zal de consument weer meer aandacht besteden aan de prijs. Ook zullen uitgaven aan luxe artikelen nog even uitgesteld worden. Steeds meer bedrijven gaan hun assortiment uitbreiden met andersoortige producten. Hierdoor wordt het onderscheid tussen food- en non-foodwinkels en branches minder duidelijk. Bekende voorbeelden zijn supermarktketens als de Aldi en drogisterijketens als Kruidvat. Naast de branchevervaging zorgt ook de toetreding van buitenlandse winkelketens (Saturn, Mediamarkt, Jysk, Hornbach) de afgelopen jaren voor een toenemende concurrentie. Al deze ontwikkelingen vragen om de aandacht van bedrijven in de detailhandel. tabel 8.16 Plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de sector detailhandel en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
toekomstplannen
MKB detailhandel
totaal MKB
(in %)
(in %)
investeren in nieuwe producten
47
47
investeren in nieuwe processen
47
49
risicovolle projecten opzetten
11
19
initiatieven nemen om zich te onderscheiden van concurrenten
71
64
meer uitgeven aan vernieuwing
30
33
minder uitgeven aan vernieuwing
11
13
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
De toekomstplannen van de MKB-bedrijven in de detailhandel laten ook de dynamiek van de sector zien. Ruim 70% van de ondernemers wil in het komende jaar initiatieven nemen om zich te onderscheiden van concurrenten (zie tabel 8.16). Ook blijkt dat de bedrijven gemiddeld minder bereid zijn om risicovolle projecten op te zetten. Dit kan mede verklaard worden door het dalende consumentenvertrouwen en het stagnerende besteedbaar inkomen. Hierdoor zullen consumenten uitgaven aan met name luxe artikelen gaan uitstellen. Op de andere terreinen scoren de MKB-bedrijven in de detailhandel op vergelijkbaar niveau met het totale MKB.
115
8 . 7 . 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De toekomstverwachting voor de detailhandel laat verschillende ontwikkelingen zien. Tabel 8.17 illustreert dat er tussen 2008 en 2009 in de sector grote verschillen bestaan. Voor het lopende jaar wordt nog een toename van de omzet en werkgelegenheid verwacht. Wat betreft de omzet, werkgelegenheid en winst presteert de detailhandel onder het gemiddelde in het totale bedrijfsleven. De verwachting voor de detailhandel in 2009 vertoont een heel ander beeld. EIM verwacht een afname van het volume van de omzet van 1%. Daarmee presteert de sector ver beneden de gemiddelde ontwikkeling van de omzet in het totale bedrijfsleven (+1,5%). Belangrijkste oorzaken zijn de afname van het consumentenvertrouwen en de stagnatie van het reëel besteedbaar inkomen. Ook de vraag naar werknemers zal afnemen. Dit jaar neemt de werkgelegenheid nog met 0,50% toe, maar in 2009 wordt een afname van 0,5% verwacht. tabel 8.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. het voorgaande jaar) detailhandel 2008
totaal bedrijfsleven 2009
2008
2009
omzet - volumeontwikkeling
0,25
-1,00
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
2,25
2,25
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
2,50
1,25
6,25
4,25
werkgelegenheid
0,50
-0,50
1,50
0,00
-6,25
-4,50
2,75
1,50
winst Bron: EIM, 2008.
116
9
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
Naast hotels, restaurants/cafetaria's/lunchrooms en (eet)cafés behoren ook de catering en verblijfsrecreatie tot de sector horeca, catering en verblijfsrecreatie. Ruim driekwart van de totale omzet van € 18 miljard wordt gerealiseerd door het midden- en kleinbedrijf, waarvan de helft door restaurants en een kwart door cafés. Het aandeel van de zakelijke bestedingen ligt naar schatting op circa 30 procent van de totale omzet. De sector kent elk jaar weer een aanzienlijk aantal starters met een grote diversiteit qua bedrijfstype.
9.1
De sector in cijfers
9 . 1 . 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en De horeca, catering en verblijfsrecreatie speelt qua omvang een bescheiden rol in het Nederlandse bedrijfsleven. De omzet is slechts 1 procent van die van het totale bedrijfsleven. Qua ondernemingen en werkgelegenheid is het aandeel respectievelijk 5 en 3 procent. De horecabedrijven zijn voornamelijk gericht op het binnenland. Hotels en recreatiebedrijven zijn iets meer georiënteerd op buitenlandse gasten of afnemers. tabel 9.1
Aandeel van de horeca, catering en verblijfsrecreatie in het totale bedrijfsleven in 2007 (in procenten)
aandeel in % aantal ondernemingen
5
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
3
omzet
1
exportwaarde
0
bruto toegevoegde waarde
2
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
9 . 1 . 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or De werkgelegenheid in de circa 36.000 actieve ondernemingen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie bedroeg in 2007 omgerekend naar fulltime krachten 206.000 arbeidsjaren. De totale omzet van de sector bedraagt € 18 miljard exclusief BTW. Het aandeel van de bestedingen door het bedrijfsleven in de horeca ligt naar schatting op circa 30 procent van dit bedrag. De omzetaandelen, het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid van de verschillende deelsectoren zijn in tabel 9.2 weergegeven. De restaurants en cafetaria's vormen met 50 procent van de ondernemingen en 40 procent van de totale horeca-omzet de grootste deelsector. Het omzetaandeel van de fastfood- en maaltijdverstrekkers en de contractcatering1 in de sector, is in 2007 niet verder toegenomen.
1
Hiertoe behoren gecaterde bedrijfsrestaurants, onderwijscatering en institutionele catering.
117
De horeca, catering en verblijfsrecreatie is een sector met veel jonge werknemers1. De gemiddelde leeftijd van werkenden is 33,8 jaar. Dit is beduidend lager dan het gemiddelde van alle sectoren (39,8 jaar). Slechts de uitzendbranche kent een lagere gemiddelde leeftijd van werkenden. Het aandeel jongeren tot 25 jaar is met circa 31 procent het grootst in deze sector. Samen met de groep van 25-34 jaar (23 procent) vormen zij meer dan de helft van alle werknemers in de horeca. Wederom is een dergelijke leeftijdsverdeling alleen terug te vinden onder de uitzendkrachten. Van 2001 tot en met 2007 is de gemiddelde leeftijd gedaald met circa 0,2 jaar. Over deze periode is alleen in de energiesector de gemiddelde leeftijd eveneens gedaald. tabel 9.2
Omvang en samenstelling van de horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
hotels en pensions
2
7
35
17
4
20
vakantiecentra en jeugdherbergen
3
7
12
6
1
7
restaurants en cafetaria's
18
50
92
45
7
40
cafés
10
28
38
18
3
19
3
7
30
14
2
13
36
100
206
100
18
100
catering totaal Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
9 . 1 . 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r De horeca, catering en verblijfsrecreatie is een typische MKB-sector. Van de totale sectoromzet neemt het MKB driekwart voor zijn rekening. Restaurants en cafetaria-achtige bedrijven zijn overwegend kleinschalig, maar kennen ook veel middelgrote bedrijven. Cateraars en hotels daarentegen kennen veel grote bedrijven. De schaalvergroting in de horeca van de laatste jaren zet door. tabel 9.3
Het MKB in de horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2007
MKB (waarde) aantal ondernemingen (x 1.000)
MKB (in % van de sector)
36
100
169
82
13
73
exportwaarde (x € miljard)
0
.
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
7
72
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard)
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1
118
CBS, 2008. Vergrijzing van bedrijfstakken en beroepen. In: Sociaaleconomische trends, 3 e kwartaal 2008. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
9 . 1 . 4 O mz e ton tw ik k e l in g Gemiddeld genomen was 2007 een goed jaar voor de totale Nederlandse economie. De economische groei kwam uit op 3,5 procent1, een fractie meer dan in 2006. Met name door de forse toename van het reëel besteedbaar inkomen zijn de consumptieve bestedingen toegenomen. Door een aantal macro-economische ontwikkelingen is 2007 echter ook een jaar geweest met enkele negatieve ontwikkelingen. De kredietcrisis, de zwakke dollar en sterk gestegen grondstoffenen energieprijzen zorgden voor een scherpe daling van het consumentenvertrouwen in de tweede helft van het jaar. tabel 9.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2007 en 2008 (in procenten t.o.v. het voorgaand jaar)
2007
2008
hotels en pensions
3,50
2,00
vakantiecentra en jeugdherbergen
2,75
0,50
restaurants en cafetaria's
2,50
-3,00
-1,50
-2,00
catering
3,50
2,00
totaal
2,25
-0,75
cafés
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De ontwikkelingen in de economie in zijn geheel vertaalden zich ook door naar de horeca, catering en verblijfsrecreatie. Over heel 2007 zijn de bestedingen toegenomen met 2,25 procent (zie tabel 9.4). Maar 2007 markeert ook een omslagpunt. Terwijl in de eerste helft nog sprake was van toename van de bestedingen (positieve volumeontwikkeling), zijn deze sinds het derde kwartaal afgenomen2. Naar verwachting zal deze trend zich doorzetten in 2008, waardoor de volumeontwikkeling van de omzet zal afnemen met 0,75 procent (zie tabel 9.4). Dit geldt voornamelijk voor de particuliere consumptie. De zakelijke bestedingen zullen nog wel toenemen. De daling van de consumptieve bestedingen betekent nog niet automatisch dat de omzet ook afneemt. Volgens het CBS gaat de negatieve volumeontwikkeling gepaard met een stijging boven de inflatie van de prijzen. Hierdoor is tot nog toe de omzet steeds gegroeid. Een belangrijke ontwikkeling voor de gehele sector is de instelling van het rookverbod per 1 juli 2008. Uit een recent onderzoek uitgevoerd door Synovate3 blijkt dat horecaondernemers negatieve effecten ondervinden van deze maatregel. Bij 42 procent van de horecaondernemers is de omzet in juli en augustus van 2008 gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2007. De omzet is gemiddeld met 4 procent gedaald. Dit geldt met name voor de drankverstrekkende ondernemin-
1
CBS, 2008. De Nederlandse economie. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
2
CBS, 2008.
3
Synovate, 2008, Rapport: Onderzoek effecten rookvrije horeca. Amsterdam. In opdracht van Bedrijfschap Horeca.
119
gen, waaronder: cafés, eetcafés, discotheken, zalenbedrijven en overige drankverstrekkers. De sterkste omzetdaling heeft plaatsgevonden bij de discotheken (21,6 procent), gevolgd door de cafés (14,6 procent). Twee derde van de horecaondernemers noemt ook expliciet het rookverbod als oorzaak voor de daling. Het lijkt aannemelijk dat zij daarin gelijk hebben, aangezien in de periode kort vóór het rookverbod nog sprake was van 0,3 procent groei ten opzichte van het vorige jaar.
A a n bo d z i jd e In de sector is sprake van groei van het aantal ketens en merken. Horecaondernemingen moeten zich voortdurend aanpassen aan en inspelen op veranderende voorkeuren van de consument, de koopkrachtontwikkeling, het toerisme en de ontwikkelingen in zakelijke bestedingen. De verschillende subsectoren van de horeca, catering en verblijfsrecreatie ontwikkelen zich door de diversiteit aan bedrijfstypen dan ook niet hetzelfde. De omzetontwikkelingen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie zijn daarbij ook gerelateerd aan de ontwikkelingen in de andere sectoren.
H o te l s en p en s ion s De hotels en pensions ontwikkelen zich met een groei van 2 procent in 2008 boven het horecagemiddelde. De bezettingsgraad is vrij hoog en stijgt nog steeds. Hierdoor stijgt het aantal overnachtingen en daarmee de kamerprijzen. In het brancherapport 'Hotels' van ABN Amro1 worden een aantal ontwikkelingen genoemd die hieraan ten grondslag liggen. Ten eerste staat de groeiende vraag naar hotelaccommodatie in verband met de algehele economische groei van de laatste jaren, de groei van het aantal congressen in Nederland en de opkomst van lage vliegtarieven (o.a. EasyJet en RyanAir). Dit alles leverde een positief effect op voor het inkomende toerisme en een groei van de zakelijke vraag naar hotelaccommodatie. Een andere ontwikkeling in deze deelsector is de schaalvergroting. De bedrijven worden gemiddeld steeds groter, terwijl ook de opbouw van de sector naar bedrijfstype verandert. De kloof tussen grote en kleinere ondernemingen zal mede daardoor steeds groter worden. De hotelketens hebben het meest geprofiteerd van de voorspoedige ontwikkelingen tussen 2005 en 2007. Overnames en samenwerking spelen een nadrukkelijke rol in dit horecasegment. Ook innovatie en onderscheidende dienstverlening zijn ontwikkelingen die invloed uitoefenen op de volumeontwikkeling. Nieuwe toetreders en andersoortige bedrijfsconcepten boren specifieke doelgroepen aan (bijv. senioren en zorgbehoevenden) en zorgen voor meer bestedingen. Toevoegingen, zoals luxe en convenience aan de dienstverlening, spelen in op de veranderende vraag van consumenten. Voorbeelden hiervan zijn: business corners (internet), wellnessactiviteiten (fitness en sauna), winkels, kinderopvang, kapper et cetera.
1
120
ABN Amro, 2008. Visie op Sectoren 2008: Hotels.
V a k a n t ie c ent ra en je ugd h er b er g en De uitgaven van een positieve consument aan recreatie en cultuur nemen weer toe, waardoor de verblijfsrecreatie in 2007 te maken krijgt met 0,5 procent groei van het omzetvolume. Hierop zijn de vakantiebestedingen en de ontwikkeling van het aantal buitenlandse vakanties van Nederlanders van invloed. De Nederlandse verblijfsrecreatie blijft opboksen tegen de concurrentie van goedkope vliegreizen naar vakantiebestemmingen. Dergelijke vakanties kunnen soms goedkoper zijn dan een vakantiehuisje in Nederland. De vakantiecentra kampen ook met latere boekingen. Uit het onderzoek 'Gastvrij Nederland' van de RECRON1 blijkt er bij Nederlandse consumenten wel degelijk animo bestaat om in het eigen land op vakantie te gaan. De reden dat vaak toch gekozen wordt voor een buitenlandse bestemming heeft te maken met de eenzijdigheid van de Nederlandse campings en vakantieparken. Verder moeten recreatieondernemers op de veranderende markt anticiperen. De markt verandert als gevolg van huidige en toekomstige demografische, economische, sociaal-culturele en internationale ontwikkelingen. Vooral in en rond de grote steden zal grote behoefte aan dagrecreatieve attracties zijn. Met name de nieuwe Nederlanders zullen hun vertier de komende jaren daar zoeken2. Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen vormen een doelgroep die jong en vitaal is en steeds kapitaalkrachtiger en zelfbewuster wordt. Steeds minder wordt de vakantie alleen doorgebracht in het land van herkomst; meer en meer recreeert deze groep in sauna/hammams en ook attractie- en bungalowparken. Actieve recreatie en beweging zijn daarbij specifieke componenten die belangrijk gevonden worden. Als de recreatiebranche weet in te spelen op deze ontwikkelingen kan dit een positieve uitwerking hebben op de volumeontwikkeling voor de binnenlandse verblijfsrecreatie.
R e sta ura nt s, ca f eta r ia ' s De grootste omslag in de binnenlandse horeca, catering en verblijfsrecreatie vindt plaats op de deelmarkt voor de restaurants, cafetaria's etc. In 2008 is een afname van de omzetvolume van 3 procent geraamd, terwijl vorig jaar nog een stijging van 2,5 procent is gerealiseerd. Het ongunstige beeld wordt met name bepaald door de voorzichtige houding van de consument. Verder speelt volgens het brancherapport 'Restaurants' van ABN Amro3 ook de toenemende concurrentie uit andere deelsectoren een rol in de negatieve volumeontwikkeling. De concurrentie komt uit de hoek van hotels en cafés, maar bijvoorbeeld ook retailbedrijven begeven zich steeds meer op dit terrein. Een andere ontwikkeling is de veranderende behoefte van de consument. Deze is steeds meer op zoek naar snelheid, gemak, kwaliteit, gezondheid en variëteit. Met name het gezondheidsconcept is een manier om zich te onderscheiden en zal aan terrein winnen. Kwaliteit is een belangrijk aspect voor de restaurantsector. Deze wordt gewaarborgd door de vakbekwaamheid en kwalificaties van het personeel. Vandaar dat het bewaken en verbeteren van de kwaliteit in het onderwijs van belang is. Met name de afstemming van theorie op praktijk dient goed te zijn, zodat voldoende
1
Zie ook Recron, www.recron.nl.
2
Recreatie: magazine over recreatie en toerisme, februari 2008.
3
ABN Amro, 2008. Visie op Sectoren 2008: Restaurants.
121
vakkundige en gemotiveerde medewerkers voor de branche beschikbaar blijven en komen. Ook cafetaria's ondervinden de negatieve gevolgen van de onder druk staande koopkracht. Cafetaria's opereren op een sterk verzadigde markt. Toch komt een groot gedeelte van de Nederlanders nog steeds regelmatig bij een cafetaria of fastfoodzaak. Uit onderzoek van Pleon en Motivaction International1 blijkt dat 95 procent wel eens buitenshuis warm eten haalt. Een cafetaria of snackbar staat op de tweede plek van favoriete afhaallocaties, alleen voorafgegaan door supermarkten. Het gemak en de snelheid van bereiding zijn de belangrijkste redenen om te kiezen voor een cafetaria of snackbar. Wel hebben cafetaria's steeds meer last van het imago dat zij vooral ongezonde voeding stimuleren. Uit het eerdergenoemde onderzoek komt naar voren dat 48 procent vindt dat de snackbar/cafetaria gezonder zou moeten zijn. Volgens de respondenten zou deze verandering moeten plaatsvinden door een gezonder assortiment, een andere bereidingswijze, gezondere frites of gezondere snacks. In de branche richt de campagne2 'verantwoord frituren' zich, naast de voorlichtingsbijeenkomsten voor de ondernemers, voornamelijk op de communicatie naar de consument.
Cafés Als enige deelsector vertoonden in 2007 de cafés een dalende afzetontwikkeling. Ook in 2008 zal een daling van de consumptieve bestedingen plaatsvinden met 2 procent. De populariteit van het café als algemene uitgaansgelegenheid of ontmoetingsplaats blijft afnemen. Het rookverbod versterkt de dalende trend. Om deze reden richten steeds meer cafés zich op het verstrekken van maaltijden, en verandert het karakter in eetcafés. Verder zal de toename van het gebruik van dranken in de horeca buiten het café doorzetten. De totale hoeveelheid in Nederland geconsumeerd bier neemt af. Dit geldt zowel voor het thuisgebruik als voor de bieromzet in de horecamarkt. Oorzaak van de daling is de concurrentie van andere dranken en de veranderende samenstelling van de bevolking. Daarnaast is er de concurrentie van thuistapsystemen, die een zeer positieve invloed hebben op de bierbeleving bij consumenten thuis. Verwacht wordt dat de druk op de prijzen in de retail nog enige tijd zal aanhouden. De winsten van bierbrouwerijen staan ook nog onder druk door de veroordelingen door de Europese Commissie voor kartelvorming 3.
C a t e r in g Onder druk van kostenbesparingen in het bedrijfsleven en in keukens van inrichtingen, heeft de groei in de catering een aantal jaren onder druk gestaan. Inmiddels vertoont de deelsector bedrijfskantines, catering en keukens van bejaardencentra weer een groei in het omzetvolume. Door de ontwikkeling van het bedrijfsleven heeft in 2007 een flinke toename van de uitbesteding plaatsgevonden, resulterend in een groei van 3,5 procent. In 2008 wordt wederom een groei verwacht van 2 procent. Toepassing van ruimere openingstijden, sfeerverhoging,
122
1
Pleon en Motivaction International, (2007). In opdracht van Farm Frites. (zie www.distrifood.nl).
2
In samenwerking met Voorlichtingsbureau Margarine Vetten Oliën de campagne Verantwoord Frituren verder uitdragen.
3
FD, Kartelboete drukt winst Bavaria, 3 april 2008.
gezondere voeding, meer variatie en kwaliteitsverhoging versterken de omzetontwikkeling. De catering en de besloten horeca-inrichtingen volgen de ontwikkelingen op de voedingsmarkt. Overgewicht bijvoorbeeld is wereldwijd een explosief groeiend probleem. Ook in Nederland nemen overgewicht en ernstig overgewicht (obesitas) toe. Gemiddeld heeft 40 procent van de volwassen Nederlanders overgewicht en is 10 procent obees1. Het aandeel van de biologische omzet dat door bedrijfscateraars wordt bereikt in bedrijfsrestaurants, neemt, al dan niet onder invloed hiervan, toe2. De Vereniging Nederlandse cateringorganisaties (Veneca) werkt aan de invulling van het derde convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw. Van 2008 tot en met 2010 is het de bedoeling om te komen tot 10 procent biologische afzet per jaar. Dit lijkt in een branche met dagelijks 2 miljoen consumenten haalbaar. Het streven is dat in de komende jaren het gehele assortiment in het bedrijfsrestaurant biologisch zal zijn. Het levert veel op als werknemers gestimuleerd worden dagelijks een portie fruit en groente tot zich te nemen. Door groenten en fruit op de werkplek aantrekkelijk te maken, kunnen verzuimdagen en ziektekosten gereduceerd worden. 9 . 1 . 5 E xp l o ita t ie b ee l d In 2007 is in de horeca een winst geboekt van 13 procent van de brutoproductie. Ten opzichte van 2006 is dit een toename van 3 procentpunt. Deze winst voor belasting is inclusief het inkomen voor zelfstandigen (geen directeuren van BV's). In tabel 9.5 staat een overzicht van de kostenstructuur in de horecasector. De brutoproductie wordt hier aangemerkt als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Het verbruik is in deze sector een belangrijke component met een aandeel van 49 procent. Dit verbruik bestaat uit de aanschaf van grondstoffen, hulpstoffen en (steeds toenemend) halffabrikaten, alsmede uit het verbruik aan bijvoorbeeld accountants- en administratiekosten. De loonkosten drukken met circa een kwart vrij zwaar op het exploitatiebeeld. In vergelijking met andere arbeidsintensieve sectoren, zoals de zakelijke dienstverlening (39 procent loonkosten) vallen de loonkosten nog relatief laag uit.
1
In de preventienota Langer Gezond Leven 2004-2007 heeft het kabinet zich ten doel gesteld de toename van overgewicht in Nederland een halt toe te roepen en voor kinderen ernaar te streven de trend te keren. Alle partijen gaan vanuit hun eigen rol de consument en andere betrokkenen benaderen voor een gezonde lifestyle.
2
Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw.
123
tabel 9.5
Exploitatiebeeld van de horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2007 (in procenten van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
49
bruto toegevoegde waarde
51
bedrijfskosten*
37
waarvan: loonkosten
25
winst voor belastingen
13
* Tot de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
9.2
Dynamiek in de sector
9 . 2 . 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng Het aantal starters in de sector bedroeg in 2007 ruim 2.100 bedrijven (tabel 9.7). Over de periode vanaf 1987 was de aanwas van het aantal horecabedrijven 6,7 procent (inclusief oprichting van dochterbedrijven) (tabel 9.6). In vergelijking met het totale bedrijfsleven (9,9 procent) scoort de horeca op dit vlak benedengemiddeld. Het aandeel bedrijfsbeëindigingen is in deze sector relatief hoog. In 2007 werd 6,6 procent van de bedrijven opgeheven, tegenover een landelijk gemiddelde van 5,5 procent. tabel 9.6
Bedrijvendynamiek in de horeca, catering en verblijfsrecreatie, 2007
sector
totale bedrijfsleven
6,7
9,9
- nieuwe dochters
2,4
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
6,6
5,5
1,1
0,6
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven) w.v.
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
Een van de oorzaken voor het achterblijven van het aantal starters in de horeca zijn de relatief grote toetredingsbarrières waarmee starters worden geconfronteerd. Van de starters in de horeca blijkt echter 'slechts' 42 procent na 5,5 jaar nog als zodanig actief te zijn, hetgeen lager ligt dan bijvoorbeeld in de zakelijke dienstverlening (51 procent).
124
tabel 9.7
Starters in de horeca, catering en verblijfsrecreatie, 2007
sector aantal starters in de sector in 2007
2.171
gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %)
1,2
aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
3,2
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
42
Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p De bedrijven verdeeld naar groeitype geven in de horeca een ander beeld dan in het totale bedrijfsleven (tabel 9.8). Wel komt dit, ten opzichte van 2006, steeds meer overeen met het totale Nederlandse bedrijfsleven. Het aandeel groeiers (snelle en normale) is toegenomen tot 37 procent. Het percentage groeikrimpers1 en overige krimpers ligt in de horeca (51 procent) veel hoger dan in het totale bedrijfsleven (39 procent). De relatieve kleinschaligheid ten opzichte van andere sectoren en de negatieve omzetontwikkelingen in de horeca spelen hierbij een rol. tabel 9.8
Groei en krimp van bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie vergeleken met het totale bedrijfsleven in 2007 (in procenten van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
37
36
gelijkblijvers
13
25
groeikrimpers en overige krimpers
51
39
100
100
totaal Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid.
9 . 2 . 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De horeca, catering en verblijfsrecreatie is zoals gezegd een typische MKBsector. Het merendeel van de 36.000 actieve ondernemingen is kleinschalig. In tabel 9.9 zijn de indicatoren van schaalgrootte in 2007 weergegeven. Het aandeel van het kleinbedrijf in het aantal ondernemingen is 92 procent. Restaurants en cafetaria-achtige bedrijven zijn zoals gezegd overwegend kleinschalig, maar kennen ook veel middelgrote bedrijven. Daarentegen zijn er in de hotelsector en bij de cateraars veel grootschalige bedrijven. Het totale grootbedrijf in de horeca zorgt voor 18 procent van de totale werkgelegenheid en heeft een omzetaandeel van 27 procent. In arbeidsjaren gemeten bedraagt de gemiddelde ondernemingsgrootte 6.
1
Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt.
125
tabel 9.9
Indicatoren van schaalgrootte in de horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2007
totale sector ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
92
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
27
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
18
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
6 0,5
Bron: CBS, EIM.
N e tw e rk vo r m ing Binnen de horeca bestaan veel samenwerkingsverbanden zoals hotelketens. Daarnaast kiezen sommige hotelketens voor een gespecialiseerd restaurantmerk voor hun restaurant en laat men het beheren en de uitvoering daarvan volledig los. Ook binnen de fastfoodsector zijn samenwerkingsverbanden ontstaan, die op verschillende gebieden gebruik maken van de gezamenlijke kennis, middelen en kracht. Gestimuleerd door de hoge verbruikskosten (zie tabel 9.5) zijn er gelegenheidsformaties die de inkoopvolumes samenvoegen om hogere kortingen bij leveranciers te bedingen. 9 . 2 . 3 I nno va t i e en d e to ek oms t Innovatie is elk vernieuwend middel dat bijdraagt aan het succes van een horecabedrijf. Het hoeft dus niet alleen technologische vernieuwing te zijn. Vaak zijn innovaties te herkennen in de vorm van een bedrijfsformule, een nieuwe werkmethode of nieuwe producten of productiemiddelen1. In tabel 9.10 staat het percentage bedrijven in de horecasector weergegeven dat nieuwe producten/diensten of nieuwe bedrijfsprocessen heeft geïntroduceerd. De vernieuwing in deze sector vindt met name plaats door de introductie van nieuwe producten en/of diensten voor deze bedrijfstak (18 procent ten opzichte van 13 procent landelijk). Daarentegen blijft de vernieuwing van bedrijfsprocessen (20 procent) ver achter ten opzichte van het totale bedrijfsleven in Nederland (38 procent). Een horecabedrijf kan op veel manieren inspiratie voor innovatie opdoen. Ten eerste kan een horecabedrijf aan toekomstverkenning doen. Innovaties beginnen vaak met ideeën die inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Intelligente logistiek, e-business en voedselmonitoring (vanaf het moment van productie tot het moment van consumptie) worden gezien als thema's die de komende jaren verder van invloed zullen zijn op de horeca. Onder intelligente logistiek wordt bijvoorbeeld verstaan: het 'slim' inrichten van logistieke processen, zoals het digitaal leveren van informatie of het digitaal 'uitruilen' van gegevens.
1
126
www.horecainnovatie.nl.
tabel 9.10 Aandeel bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale MKB met innovaties in de periode 2005-2007 (in procenten)
soort innovatie
horeca, catering en
totale
verblijfsrecreatie
bedrijfsleven
introductie van nieuwe producten en/of diensten op de markt
25
27
18
13
20
38
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
E nk e l e sp r ek en de v oo rbe e l d en va n i nn ova t i e i n d e h o re ca 1 − 'Digital table ordering systeem' Eén van de laatste en meest aansprekende voorbeelden van horeca-innovatie is een 'digital table ordering systeem', een soort digitale besteltafel waarbij de kaart en een foto van de gerechten worden geprojecteerd op de eettafel. Daarbij kan de klant e-mail lezen, contact maken met andere tafels, een achtergrondtafelkleed kiezen of een spelletje spelen terwijl hij wacht op zijn bediening. − 'MyOrder' Een ander innovatief voorbeeld is de proef van 'mobiel' bestellen en betalen in horecazaken. Met behulp van de internetverbinding in mobiele telefoontoestellen bekijkt men een menukaart, plaatst men een bestelling en betaalt men uiteindelijk de rekening. Ook met andere methoden van mobiel betalen is men momenteel aan het experimenteren in de sector2. − 'HorecaCadeau' Een nieuw initiatief van Uitgeverij Vizier. Elke maand worden alle startende horeca-ondernemers verrast met een cadeaudoos met daarin producten, brochures en flyers van toeleveranciers. − 'Yotel' Een ander voorbeeld is dat klanten via internet een dinerbon als cadeau kunnen versturen. De dinerbon wordt via de mobiele telefoon verzonden3. Dit concept van Yovite heeft de horecaprijs 'FIZZ Award' ontvangen in de categorie: 'meest innovatieve business idee van de branche'. Op de Schipholterminal D opent in 2008 een zogeheten Yotel, een innovatief en nieuw design hotelconcept met 56 kamers. Het is een hotel achter de paspoortcontrole, bedoeld voor transferpassagiers4.
A n d er e b ra nc h es en sa m en w erk i ng De horecaondernemers maken relatief gezien weinig gebruik van kennis en middelen van derden. Voor zover hiervan wel gebruik wordt gemaakt, vormen de
1
Zie: www.horecainnovatie.nl.
2
Zie onder andere: www.missethorica.nl (27 december 2007) en WTC Amsterdam.
3
Bron: Die Geschäftsidee, nr. 5/06, p. 4 www.yovite.com.
4
ANP, www.yotel.com.
127
brancheorganisaties de belangrijkste partij. Van belang is dat het horecabedrijf over de eigen branchegrenzen heenkijkt. Innovaties zijn vaak vernieuwingen die bij bedrijven in andere branches plaatsvinden en kunnen worden overgenomen in een nieuwe omgeving. Innovaties zijn ook vaak vernieuwingen die samen met andere belanghebbenden ook in de branche kunnen worden ontwikkeld. Het werven van nieuwe gasten bijvoorbeeld gebeurt veelal via de algemene promotiekanalen en door samenwerking met andere bedrijven (musea, bioscopen, etc.). Met name in de hotelsector scoort samenwerking hoog. Wat verder opvalt in vergelijking met andere sectoren is de belangrijke rol die het personeel in de horeca en recreatie speelt als stimulator van innovaties.
9.3
Dynamiek in de markt
9 . 3 . 1 A f ne me r s D e k u nst o m ga s te n t e b l i j ve n bo e i en Veel ondernemers proberen hun vaste gasten te blijven boeien door regelmatig aanpassingen in het bedrijf door te voeren. Dit kunnen veranderingen in het menu of interieur zijn, maar ook samenwerking met andere bedrijven, sponsoring of speciale verjaardagsacties. Goed ondernemerschap is immers luisteren naar de gasten. In het algemeen weten ondernemers behoorlijk veel van hun gasten. NAW-gegevens, bezoekfrequentie en bestedingen zijn in de meeste gevallen bekend.
B ez o ek f r eq ue nt i es en ge m i dd e l de u it ga v en In het eerste kwartaal van 2007 werd de drankensector wekelijks gemiddeld door een derde van de Nederlanders bezocht. De gemiddelde uitgaven in de drankensector bedroegen in het eerste kwartaal van 2007 € 11,- per persoon per bezoek. Gemiddeld werd het meest uitgegeven in eetcafés (€ 15,90), discotheken (€ 15,60) en zalen-/partycentra (€ 14,60). Dit bedrag is echter inclusief het aandeel eten en entreegelden1. In de fastfoodsector lag het bezoekersaandeel in het eerste kwartaal van 2007 op 50 procent, wat betekent dat deze sector wekelijks gemiddeld door circa 5,5 miljoen Nederlanders werd bezocht. De gemiddelde uitgaven in de fastfoodsector lagen in het eerste kwartaal van 2007 op € 5,- per persoon per bezoek. Pannenkoekenrestaurants zitten hier ruim boven met een gemiddeld besteed bedrag van ruim € 10,- per bezoek. De restaurantsector had in het eerste kwartaal van 2007 wekelijks gemiddeld ruim 4 miljoen Nederlanders (38 procent) te gast. De gemiddelde uitgaven in de restaurantsector bedroegen in het eerste kwartaal van 2007 ruim € 16,- per persoon per bezoek. Duidelijke uitschieter zijn de Hollands/Franse restaurants, waar het gemiddeld besteed bedrag op ruim € 31,- per bezoek ligt. 9 . 3 . 2 C o nc ur r ent i e Concurrentie van bestaande aanbieders wordt door 41 procent van de MKBbedrijven in de horeca beleefd, tegen 50 procent van het totale bedrijfsleven (zie tabel 9.11). Concurrentie wordt binnen de horeca vaak niet onderkend. De prijs-
1
128
Bedrijfschap Horeca en CBS, 2007. In: Barometer voor Horeca, Catering en Verblijfsrecreatie. nr. 2, juni 2007.
stelling van de concurrentie kennen en weten welke kwaliteit deze levert is waardevolle informatie om de concurrentieslag aan te kunnen gaan. De dreiging van toetreders in deze sector is relatief gering. In het totale bedrijfsleven wordt deze dreiging meer ervaren (47 procent) dan onder MKB-bedrijven in de horeca (42 procent).
O nd e rha n d e l ing sma cht De horeca is een typische leveranciersgedreven sector. Concurrentievoordeel wordt dan doorgaans behaald door kostenbesparing en vereenvoudiging van werkprocessen. Daarbij wordt in de bedrijfsvoering hoofdzakelijk uitgegaan van de geboden mogelijkheden door leveranciers. De onderhandelingsmacht van de leveranciers is met 54 procent (versus 51 totale bedrijfsleven) dan ook relatief groot, terwijl afnemers (43 versus 54 procent) relatief minder macht hebben. De dreiging van substituten zoals eetgelegenheid bij pompstations en horecavoorzieningen bij winkel- en sportcentra speelt in de horeca een grote rol. Zie tabel 9.11. tabel 9.11 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale bedrijfsleven*, 2007
MKB horeca, catering en
totale
verblijfsrecreatie
bedrijfsleven
concurrentie van bestaande aanbieders
41
50
dreiging van toetreders
42
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
54
51
onderhandelingsmacht van afnemers
43
54
dreiging van substituten
54
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totale bedrijfsleven' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
9 . 3 . 3 B ed r i jf so mg ev i ng B ed r i jf sv oe r in g De horeca doet relatief meer aan service naar de klant dan aan kostenbeheersing. Als succesfactoren kunnen genoemd worden: een goede financiële structuur om klappen op te kunnen vangen, een goed bedrijfseconomisch beleid en een goed commercieel beleid. De restaurants moeten letten op de prijs-kwaliteitverhouding, en cafébedrijven verbeteren de marketing en zoeken naar meer efficiency.
C o l l ec t ie v e re g e li ng B es l u it V e rpa k k i ng en Het Bedrijfschap Horeca & Catering heeft met Nedvang een collectieve regeling afgesloten die geldt voor alle horecabedrijven die per jaar minder dan 15.000 kg verpakkingen in omloop brengen1. Met deze collectieve regeling voldoen bedrij-
1
www.kenniscentrumhoreca.nl/milieu/Pages/BesluitVerpakkingen.aspx.
129
ven op een eenvoudige manier aan hun wettelijke verplichtingen uit het Besluit Verpakkingen. Het Besluit Verpakkingen heeft als doel de milieubelasting van verpakkingen te verminderen door preventie, hergebruik en recycling van verpakkingen. Met het Besluit legt de overheid de verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven. Onder verpakkingen worden verstaan alle denkbare verpakkingen voor het transport van goederen of de verkoop aan consumenten. Dus bijvoorbeeld tubes, doosjes, flessen, blikken, draagtasjes, nietjes, tape, dozen, kratten, pallets en wikkelfolie. Het overheidsbeleid is erop gericht om verpakkingsmateriaal zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Dat betekent dat zo min mogelijk verpakkingsmateriaal wordt gebruikt, dat verpakkingen meermalen worden gebruikt en dat materialen worden hergebruikt.
9.4
SWOT-analyse In tabel 9.12 zijn de sterke en zwakke punten, alsmede de kansen en bedreigingen voor de sector puntsgewijs weergegeven. tabel 9.12 SWOT-analyse van de horeca, catering en verblijfsrecreatie
Sterke punten
Zwakke punten
- vakmanschap
- invloed seizoenpatronen
- creativiteit ondernemer
- bereikbaarheid binnensteden
- veel mogelijkheden om zich op nieuwe doel-
- ongunstige prijsontwikkelingen
groepen te richten
- (tegenstrijdige) regeldruk en vergunningen*
- starters brengen nieuwe ideeën mee
- verloop personeel
- loyale gast gevoelig voor aandacht, kwaliteit
- leveranciers hebben onderhandelingsmacht
en vertrouwen
- toeristen en recreantenbelasting
- gezondheidsmanagement personeel voorkomt verzuim - omzettoename door prijsdifferentiatie naar moment van de dag of week Kansen
Bedreigingen
- toename aantal kapitaalkrachtige senioren
- algemeen rookverbod
en eenpersoonshuishoudens - consument kiest voor een belevenis - vliegtax is kans voor binnenlandse vakantiebestemmingen
- kredietcrisis, afgenomen consumentenvertrouwen - goedkope buitenlandse vakantiealternatieven - administratievelastendruk
- verantwoording voor voedselveiligheid
- kloof tussen beroepsonderwijs en praktijk
- vaker outsourcing en minder eigen bereiding
- groter aanbod van kwalitatief goed gemaks-
- toename dagrecreatie door nieuwe Nederlanders - ruimere openingstijden
voedsel door branchevreemde aanbieders - alcohol- en drugsgebruik jongeren - dreiging substituten
* Zie ook www.bedrijvenloket.nl; Branchewijzer Horeca; inzicht in vergunningen en vereisten horecaondernemer. Bron: EIM, 2008.
130
9.5
Strategie Ruim een derde van de horecabedrijven heeft de strategie van de onderneming of een ondernemingsplan schriftelijk vastgelegd (zie tabel 9.13). De meeste nadruk ligt op service aan klanten. Naar verhouding leggen de horecabedrijven ook veel nadruk op marketing, vergeleken met het totale bedrijfsleven. De kostenbeheersing is eveneens een strategisch aspect waar de horecabedrijven relatief veel nadruk op leggen. tabel 9.13 Strategie van MKB-bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale MKB (in procenten van het aantal bedrijven), 2008
strategie
MKB horeca
totale
(in %)
bedrijfsleven (in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
36
35
in strategie meeste nadruk op innovatie
44
46
in strategie meeste nadruk op marketing
54
48
in strategie meeste nadruk op kostenbeheersing
78
74
100
95
in strategie meeste nadruk op service aan klanten Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
9.6
Maatschappelijk verantwoord ondernemen De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming behalve dat zij naar winst streeft (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op het gebied van milieu en energie − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op het bedrijfsimago.
9 . 6 . 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u E ne r g ie b ewu st z i jn b in ne n he t e ig en be d r ij f i s e r g ho og in d e s e cto r l o g i es en ma a l t i jd en In de sector 'horeca, logies en verblijfsrecreatie', van hieraf in deze paragraaf te noemen 'de sector', geeft 75 procent van de ondervraagde MKB-ondernemingen aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering
131
steeds belangrijker zal worden. Daarmee loopt deze sector aan kop in het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41 procent beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Ruim driekwart van alle ondervraagde MKB-bedrijven in de sector denkt dat het uitvoeren van energiebesparende maatregelen interessant kan zijn voor de bedrijfsvoering. Van de respondenten denkt 57 procent dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo financieel voordeel oplevert. Ten opzichte van andere sectoren is de sector 'horeca, catering en verblijfsrecreatie' hierin het meest optimistisch. Bijna de helft van de bedrijven denkt nog extra energiebesparende maatregelen te kunnen nemen. Ook hierin is de sector ten opzichte van andere sectoren het meest positief (zie tabel 9.14). tabel 9.14 Verwachtingen van MKB-ondernemingen in de sector horeca, catering en verblijfsrecreatie ten aanzien van energiebesparende maatregelen
horeca, logies en verblijfsrecreatie
totaal MKB
Energiebesparende maatregelen zijn interessant voor de bedrijfsvoering
78,4
54,2
56,9
30,8
47,5
31,7
Extra energiebesparende maatregelen leveren per saldo financieel voordeel op Bekend met de mogelijke extra energiebesparende maatregelen in het eigen bedrijf Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
Tegelijkertijd zegt 56 procent van de ondervraagden dat het moeilijk is een betrouwbare adviseur in energiemaatregelen te vinden. 21 procent heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies is gezocht over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen of dat de mate van betrouwbaarheid van de adviseurs moeilijk te bepalen is. Van het energiebedrijf wordt door 73 procent van de ondervraagden verwacht dat dit actief bijdraagt aan het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door ruim driekwart van de ondervraagden in passieve of actieve vorm gevolgd. 21 procent zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de sector nog geen gemeengoed geworden: 55 procent maakt hier geen gebruik van. In de sector wordt ten opzichte van het Nederlandse MKB als geheel het meest gebruik gemaakt van groene stroom.
P os it i e f t e ge nov e r k l i ma a tn eut ra a l on d er ne men o nda nk s g ee n v e r w a ch t ing en o ve r f ina nc ie e l v oo rd e e l of v er b et er i n g in c onc ur r ent i e po s i t ie Het treffen van extra milieubesparende maatregelen levert per saldo geen financieel voordeel op voor het eigen bedrijf, en het inspelen op het milieubeleid heeft geen verbeterend effect op de concurrentiepositie van het bedrijf, meent twee derde van de ondervraagde bedrijven. Toch staat twee derde van de ondervraagden positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen.
132
K l i ma a t ne ut ra a l g ed ra g b in ne n h e t e ig en b ed r ij f v oo r e en d ee l va n u it e e n be wu st e st ra t eg i e Door 69 procent van de ondervraagden wordt in actieve of passieve vorm bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. 55 procent van de ondervraagde bedrijven let op het verminderen van papiergebruik, waarvan de helft vanuit een bewuste strategie. Voor 42 procent is het produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing voor het eigen bedrijf. Waar dat wel van toepassing is, probeert 43 procent vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. Daarnaast geeft 37 procent van de ondervraagde bedrijven aan te zoeken naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. Iets meer dan de helft hiervan zoekt actief. 89 procent van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector is niet milieugecertificeerd. In het Nederlandse MKB als geheel is dit geen uitzonderlijk percentage. 9 . 6 . 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u B er e i dh e id t ot e xt ra ene r g i eb es pa re nd e ma a t re g e l en i s in d e s ect o r a a n z i en l i jk . M o g el i jk k ne l p unt is h et v in de n va n b et r ou wba a r a dv i es Ruim twee derde van de ondervraagde bedrijven denkt dat bedrijven in de sector hun energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Zoals hierboven is genoemd, denkt 78 procent van de ondervraagden dat het uitvoeren van energiebesparende maatregelen interessant kan zijn voor de eigen bedrijfsvoering. Opvallend hierbij is dat 51 procent van de ondervraagde bedrijven voor het eigen bedrijf niet weet welke extra energiebesparende maatregelen nog uit te voeren zijn. Wellicht hangt dit samen met het vinden van een betrouwbare adviseur; 56 procent geeft aan dit erg moeilijk te vinden. tabel 9.15 Kansen op energiegebied voor bedrijven in de sector en de verwachtingen hieromtrent voor het eigen bedrijf
horeca, catering en
totaal
verblijfsrecreatie
bedrijfsleven
Verlaging energiekosten voor bedrijven in de branche door
70
47,2
51,3
65,1
55,8
43,2
extra maatregelen Onbekendheid met mogelijk uitvoerbare extra energiebesparende maatregelen binnen het eigen bedrijf Moeilijkheden bij het vinden van betrouwbaar advies Bron: MKB-Beleidspanel.
K l i ma a t vr a a g stuk k en ge e n ge sp r ek s on de r we r p on d er b ra n ch eg en ot en , ma a r a ls p ro du ct b i ed t h et k l ima a t mo ge l i jk h ed e n Door bijna driekwart van de ondervraagden wordt niet op regelmatige basis met branchegenoten gesproken over klimaatvraagstukken die voor de branche spelen. 8 procent zegt dit wel met enige regelmaat te doen. In de sector verwacht 39 procent van de ondervraagde MKB-bedrijven dat bedrijven in de branche goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende producten en adviezen aan te bieden. Met dit percentage loopt de sector voor op het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel (33 procent).
133
'C ra d l e t o cra d l e' on b ek e n d in d e s ect o r 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. Dit nieuwe concept is bij de ondervraagde MKB-ondernemingen in de sector niet erg bekend: 7 procent zegt precies te weten wat dit concept omvat. 9 . 6 . 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d Binnen de sector is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer sterk (91 procent). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt 85 procent van de ondervraagden. Ook denkt 85 procent van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. Op milieugebied verwachten zij meer effect van vrijwillige afspraken dan van wet- en regelgeving (61 procent). 9 . 6 . 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de sector horeca, catering en verblijfsrecreatie geeft 50 procent van de ondervraagde MKB-bedrijven aan bovengemiddeld aandacht te geven aan het personeel. Op een deel van de ondervraagde bedrijven is deze vraag niet van toepassing omdat zij geen personeel hebben. Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt men in de sector over het algemeen bevestigend: 93 procent is het met de stelling eens. Het eigen bedrijf verkoopt geen producten waarvoor kinderarbeid is ingezet, zegt 86 procent van de ondervraagde bedrijven. 14 procent weet dit niet met zekerheid te zeggen. Driekwart van de ondervraagde bedrijven geeft aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. Daarmee loopt de sector nagenoeg gelijk met het Nederlandse MKB als geheel (79 procent). Ook zegt driekwart van de ondernemingen dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is. 11 procent van de ondervraagde ondernemingen is op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten. Van de ondervraagden zegt een kwart hier wel naar op zoek te zijn, maar niet actief.
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Bijna de helft van de MKB-ondernemingen in de sector vindt het belangrijk voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet. 56 procent vindt het een risico als het eigen bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Driekwart van de ondervraagde ondernemingen vindt dat 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' gunstig is voor het imago van het eigen bedrijf als werkgever.
134
Het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf lijkt voor klanten in de sector van gemiddeld belang: een kwart van de ondervraagde MKBbedrijven merkt dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit ligt ongeveer in lijn met het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel.
9.7
Perspectief
9 . 7 . 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale MKB worden mede bepaald door de inschattingen en interactie van marktveranderingen, sectorveranderingen en de kwaliteit van medewerkers. tabel 9.16 Plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de horeca en het totale bedrijfsleven (in procenten van het aantal bedrijven)
toekomstplannen
MKB horeca
totaal bedrijfs-
(in %)
leven (in %)
investeren in nieuwe producten
42
47
investeren in nieuwe processen
50
49
risicovolle projecten opzetten
12
19
initiatieven nemen om zich te onderscheiden van concurrenten
66
64
meer uitgeven aan vernieuwing
35
33
minder uitgeven aan vernieuwing
13
13
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
I nno va t i v it e it De innovatieve voornemens in de horecabranche zullen naar verwachting minder op de voorgrond staan onder invloed van de ongunstige economische vooruitzichten. De investeringsplannen in de horeca voor het komende jaar zijn minder dan in het totale bedrijfsleven (zie tabel 9.16). Met name de bereidheid om te investeren in risicovolle projecten blijft flink achter (12 procent versus 19 procent). Ook de voornemens om te investeren in nieuwe producten zijn met 42 procent benedengemiddeld. Slechts de vernieuwing in processen is op evenredig niveau. Mogelijk kunnen kostenbesparingen van processen als verklaring hiervoor dienen.
M a rk t v era nd e r ing e n Kenmerkend is dat de horecaondernemers de meerwaarde van samenwerken en de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor milieu en voedselveiligheid beseffen. Zo is er bijvoorbeeld in de laatste jaren meer aandacht geweest voor de brandveiligheid. Daarnaast is er in de horeca inmiddels een inburgering van technologie: e-business. De voedselmonitoring is de komende jaren van grote invloed. Toch loopt men in de horeca qua vernieuwing achter op andere sectoren, wat onder meer blijkt uit het geringe animo voor het opzetten van risicovolle projecten (zie tabel 9.16).
135
V e i l i gh e i d De Nederlandse samenleving verhardt, en velen wijten dit aan doorgeschoten tolerantie en een gebrek aan eigen verantwoordelijkheid. Het veiligheidsbeleid, in de praktijk vormgegeven en uitgevoerd door een combinatie van uiteenlopende partijen, wordt op allerlei gebieden aangescherpt. Er komt stringentere regelgeving en de overheid verwacht een actievere, participerende rol, ook van het bedrijfsleven1. In dit kader is het actieplan veilig ondernemen noemenswaardig2. Sinds 2006 is er extra aandacht voor vernieling in en om de horeca. Van alle horecabedrijven in Nederland geeft 23 procent aan te maken te hebben met vernieling. Extra inspanning wordt gepleegd om de vernieling terug te dringen. Dit vindt bijvoorbeeld plaats met behulp van: meer (camera)toezicht, vandalismebestendigheid en meer aandacht voor de sociale oorzaken achter de vernielingen (bijvoorbeeld te grote drukte). 9 . 7 . 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De economische vooruitzichten in de horeca, catering en verblijfsrecreatie zijn minder gunstig dan voor het totale bedrijfsleven. In dat opzicht is de horeca een sector waar het afgenomen consumentenvertrouwen duidelijk weerspiegeling heeft. De economische groei neemt naar verwachting in 2008 en 2009 toe met respectievelijk 2,5 en 1,5 procent. Daarentegen wordt in de horeca een omzetdaling verwacht van respectievelijk 0,75 procent in 2008 en 1,25 procent in 2009. Het sterk gedaalde consumentenvertrouwen, de kredietcrisis en sterk gestegen grondstoffen- en energieprijzen bepalen de teneur in 2008 en verder. Daarbij spelen enkele ingrijpende maatregelen zoals het ingestelde rookverbod. tabel 9.17 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in procenten t.o.v. voorgaand jaar) horeca, catering en verblijfsrecreatie
totale bedrijfsleven
2008
2008
2009
2009
omzet - volumeontwikkeling
-0,75
-1,25
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
3,75
3,75
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
3,00
2,50
6,25
4,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
-0,75
1,50
0,00
-0,75
1,00
2,75
1,50
winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De winstgevendheid in de horeca, catering en verblijfsrecreatie zal in 2008 vrijwel gelijk blijven aan die in het voorgaande jaar. Bovendien zijn ondernemers voorzichtig met het verhogen van de prijzen in verband met een negatief prijsi-
136
1
EIM in de Markt, 1-2004.
2
Nationaal platform criminaliteitspreventie, 2007. Actieplan veilig ondernemen deel 3. Den Haag: NPC.
mago. De vrees voor klantenverlies maakt dat de prijsstijgingen vooralsnog relatief beperkt zijn. De prijsontwikkeling zal met 3,75 procent niet ver boven het landelijke gemiddelde uitkomen. In 2009 wordt een lichte stijging van de winst verwacht (1 procent). De waardeontwikkeling ligt ruim onder het niveau van het totale Nederlandse bedrijfsleven. In 2008 is dit 3 procent ten opzichte van 6,25 procent en in 2009 2,5 procent ten opzichte van 4,25 procent landelijk.
137
10 Transport
De sector vervoer en logistiek (ook wel transportsector genoemd) kan worden onderverdeeld in vier deelsectoren, te weten: vervoer over land, vervoer over water, vervoer door de lucht en dienstverlening ten behoeve van vervoer. De ondernemingen in de transportsector houden zich bezig met het transporteren en vervoeren van personen en/of goederen over land (spoor, weg en via pijpleidingen), over water (binnenvaart en zeevaart) of door de lucht (luchtvaart), vaak in opdracht van derden. De dienstverlening ten behoeve van het vervoer betreft een grote verscheidenheid aan bedrijven, zoals verladers, expediteurs, op- en overslagbedrijven en reisbureaus.
10.1 De sector in cijfers 1 0. 1. 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Het aandeel van de transportsector in het totaal aantal ondernemingen in Nederland is relatief gezien klein (3%). Toch gaat het om een belangrijke sector voor de Nederlandse economie. Zowel voor het vervoer van goederen van de productieplaatsen naar de eindbestemming als voor de doorvoer van goederen vanuit de (lucht)havens is de transportsector van groot belang. De werkgelegenheid in arbeidsjaren bedraagt 5% van die in het totale Nederlandse bedrijfsleven. De sector zorgt voor 5% van de omzet en 6% van de totale exportwaarde. Daarmee wordt duidelijk dat het transport relatief sterk internationaal georiënteerd is. Vijf procent van de bruto toegevoegde waarde in het totale bedrijfsleven komt vanuit de transportsector. tabel 10.1 Aandeel van de transportsector in het totale bedrijfsleven in 2007
aandeel in % aantal ondernemingen
3
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
5
omzet
5
exportwaarde
6
bruto toegevoegde waarde
5
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 0. 1. 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or In tabel 10.2 staat een overzicht van het aantal ondernemingen, de werkgelegenheid in arbeidsjaren en de omzet van de verschillende deelsectoren. In totaal waren er in 2007 ongeveer 24.000 ondernemingen in de transportsector actief. De transportsector was goed voor een werkgelegenheid van 319.000 arbeidsjaren. De omzet bedroeg € 64 miljard.
139
tabel 10.2 Omvang en samenstelling van de transportsector in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
omzet
aantal
aantal
in €
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
in %
miljard
in %
personenvervoer
2
10
55
17
4
6
goederenvervoer over land
6
25
110
34
23
35
13
51
79
25
11
18
3
14
76
24
26
41
24
100
319
100
64
100
scheep- en luchtvaart dienstverlening t.b.v. vervoer totaal Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 0. 1. 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Van het totaal aantal ondernemingen behoort 99% tot het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Het aandeel van het MKB bij de andere grootheden ligt logischerwijs aanzienlijk lager. Zo zorgen de MKB-bedrijven voor de helft van de werkgelegenheid en voor ruim de helft (52%) van de totale omzet in de transportsector. Ook de aandelen in de exportwaarde en de bruto toegevoegde waarde liggen met 36 respectievelijk 44% een stuk lager. Hiermee wordt duidelijk dat een klein aantal ondernemingen dermate groot is dat zij een aanzienlijke bijdrage leveren aan de prestaties van de totale sector. Deze grote ondernemingen zijn ook meer internationaal actief, wat blijkt uit het gegeven dat zij bijna twee derde van de exportwaarde voor hun rekening nemen. tabel 10.3 Het MKB in de transportsector in 2007
MKB (waarde) aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
MKB (in % van de sector)
24
99
165
52
30
46
7
36
10
44
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 0. 1. 4 O mz e ton tw ik k e l in g Door de gunstige economische ontwikkelingen nam de omzet van de transportsector in 2007 met 5,5% toe. Alle deelsectoren zagen hun omzet groeien, maar met name het goederenvervoer over land en de scheep- en luchtvaart zetten in 2007 veel meer om dan in 2006. Voor 2008 wordt vooral in de dienstverlenende deelsector een relatief hoge omzetgroei van 2,5% verwacht. Ook voor de andere deelsectoren wordt een volumegroei van de omzet geraamd, al is de verwachting dat deze beduidend lager zal zijn dan in 2007.
140
tabel 10.4 Volumeontwikkeling van de omzet in de transportsector 2007-2008 (in % van het voorgaande jaar)
2007
2008
personenvervoer
3,25
1,25
goederenvervoer over land
6,00
2,00
scheep- en luchtvaart
5,75
1,75
dienstverlening t.b.v. vervoer
5,25
2,50
totaal
5,50
2,00
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
De omzetontwikkeling zal in de vier deelsectoren verschillend zijn. Voor elk van de deelsectoren zal kort beschreven worden welke factoren hierbij een rol hebben gespeeld en ook in de toekomst een rol zullen spelen.
P e rs on env e rv oe r De taxibranche is het afgelopen jaar volop in de publiciteit geweest. In 2007 is de nieuwe tariefstructuur ingevoerd voor alle straattaxi's. Hierbij wordt de ritprijs bepaald door een opstaptarief (inclusief de eerste 2 kilometer) en een kilometertarief. Wachttijden in files of voor een rood stoplicht worden niet meer meegerekend, zodat het voor consumenten beter in te schatten is wat een taxirit ongeveer zal gaan kosten1. De meeste taxibedrijven bieden zowel straat- als contractwerk aan. Gemeten in omzet heeft het straattaxivervoer een aandeel van zo'n 20 tot 30%. Het contractvervoer bestaat vooral uit leerlingenvervoer van en naar scholen, collectief vraagafhankelijk vervoer (als alternatief voor openbaar vervoer) en groepsvervoer voor dagbehandeling2.
G o ed e re nv er vo e r ov er la n d Transportondernemers in het goederenvervoer over de weg vinden 2007 over het algemeen genomen een goed jaar. De vrachtprijzen waren ten opzichte van 2006 iets verbeterd en liggen daarmee op een redelijk niveau. De bedrijvigheid viel met name in de laatste maanden van 2007 tegen. Ook het vertrouwen van de transportondernemers nam in de loop van 2007 af. TLN verklaart deze daling hoofdzakelijk vanuit de stijgende brandstofprijzen en het tekort aan chauffeurs. Verder noemen zij de onzekerheid over de economische groei in de toekomst. Als de koopkracht van de consumenten door een stijgende inflatie daalt, zal dit ook een negatieve invloed hebben op het transport van goederen3.
S c he e p- e n lu ch tva a rt De arbeidskosten in de binnenvaart zijn in 2007 met 7,2% gestegen ten opzichte van 2006. Gemiddeld zijn de brandstofkosten in 2007 met 1,9% gestegen. De
1
Taxi Administratie, Per 1 november: Nieuwe tariefstructuur een feit, 2007.
2
EIM, Preventieve doorlichting van de taxibranche, 2008.
3
Transport en Logistiek Nederland, Conjunctuurbericht, 4 de kwartaal 2007.
141
kostenontwikkeling voor reparatie en onderhoud laat een toename van 4,5% zien1. Volgens onderzoek van de Rabobank is 2007 een uitstekend jaar geweest voor de binnenvaart. Door uitbreiding van de capaciteit verbetert de concurrentiepositie. Wel moet hier de kanttekening bij geplaatst worden dat er grote verschillen bestaan tussen de bedrijven. De omzetontwikkeling kan onder andere tussen de verschillende ladingsoorten aanzienlijk verschillen2.
D i e ns tv er l en i ng t en b eho e ve va n h et v er vo e r Het volume van de omzet groeide het meest in deze deelsector. De vraag naar logistieke dienstverlening nam in 2007 toe. De economische groei en de toegenomen vervoersstromen zijn de belangrijkste oorzaken. 1 0. 1. 5 E xp l o ita t ie b ee l d Tabel 10.5 toont het gemiddelde exploitatiebeeld van de transportsector. Ruim veertig procent van de brutoproductie bestaat uit bruto toegevoegde waarde. Hiervan gaat het grootste gedeelte op aan bedrijfskosten. De sector kent met name hoge loonkosten. Naast de loonkosten worden tot de bedrijfskosten gerekend: afschrijvingen, rentekosten, belastingen & subsidies en bijzondere baten & lasten. Uiteindelijk blijft er 7% van de brutoproductie over als winst voor belastingen. Hieruit moet bij de bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid (zoals de eenmanszaak) ook de beloning voor de ondernemer en eventuele gezinsleden nog betaald worden. In 2006 bleef er van de brutoproductie gemiddeld nog zo'n 9% onder de streep over. De daling wordt in zijn geheel verklaard door een toename van de bedrijfskosten met 3% van de brutoproductie. Het gaat hierbij dan vooral om de gestegen brandstofprijzen. tabel 10.5 Exploitatiebeeld van de transportsector in 2007
in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
59
bruto toegevoegde waarde
41
bedrijfskosten
34
waarvan: - loonkosten winst voor belastingen Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
142
1
NEA, Kostenontwikkeling binnenvaart 2006-2007, 2008.
2
Rabobank, Cijfer & Trends. Transport. Binnenvaart, 2008.
27 7
10.2 Dynamiek in de sector 1 0. 2. 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De bedrijvendynamiek in de sectoren wordt in de eerste plaats bepaald aan de hand van het aantal gestarte en opgeheven ondernemingen. De dynamiek verschilt tussen de onderscheiden sectoren. In 2007 daalde het aantal faillissementen in de Nederlandse transportsector met 39% naar 2401.
P e rs on env e rv oe r In de deelsector personenvervoer kende de taxibranche sinds de deregulering aanvankelijk een sterke groei van het aantal geregistreerde bedrijven. Hier kwam echter in 2002 verandering in; het aantal bedrijven daalde weer. Het kabinet heeft ingezet op een klantgericht taxivervoer. Daarom moest de taxibranche dynamischer worden en de concurrentie moest worden bevorderd. In 2007 waren er volgens gegevens van het CBS 3.935 taxibedrijven. In 2006 waren dit er nog ruim 4.000. Van de bedrijven in de taxibranche is ruim 60% een eenmansbedrijf en slechts 5% heeft meer dan vijf mensen in dienst2.
G o ed e re nv er vo e r ov er la n d De stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) is in Nederland verantwoordelijk voor de afgifte en het intrekken van vergunningen voor het beroepsgoederenvervoer over de weg. In 2007 zijn er 52 vergunningen bijgekomen en kwam het totaal aantal op 12.098 vergunningen. Daarvan zijn 9.826 vergunninghouders in het bezit van een Eurovergunning voor grensoverschrijdend vervoer. De overige 2.272 vergunninghouders hebben alleen de beschikking over een binnenlandse vergunning, wat er 150 meer zijn dan op 1 januari 20073.
S c he e p- e n lu ch tva a rt In de binnenvaart zijn ongeveer 3.500 bedrijven actief. Het aantal bedrijven is redelijk stabiel, de wijzigingen treden vooral op in het aantal schepen. Van de Nederlandse binnenvloot is ongeveer 90% van de schepen van een zelfstandige schipper en 10% is het eigendom van een rederij. Zelfstandige schippers hebben vaak de beschikking over 1 of 2 binnenschepen. De binnenvaartsector wordt dan ook gekenmerkt door zijn kleinschaligheid. Bij een onderscheid naar de verschillende ladingtypen zijn er vooral veel schepen (circa 62%) in het segment droge lading (bulk). In de segmenten natte lading (bulk), sleep- en duwvaart en de passagiersvaart zijn met aandelen van respectievelijk 10%, 12% en 11% van de binnenschepen aanzienlijk minder bedrijven actief4. Door de goede vooruitzichten in de binnenvaart is er de laatste jaren veel geïnvesteerd in nieuwe schepen.
1
Het Financieele Dagblad, Meer faillissementen in Nederlandse transportsector, 8 augustus 2008.
2
EIM, Preventieve doorlichting van de taxibranche. Een analyse van de kwetsbaarheid van de taxibranche voor georganiseerde criminaliteit, 2008.
3
NIWO, Jaarverslag 2007, 2008.
4
Bureau Voorlichting Binnenvaart, Waardevol Transport. De toekomst van het goederenvervoer en de binnenvaart in Europa 2007-2008, 2007.
143
Doordat de schepen steeds groter worden, heeft tegelijkertijd een schaalvergroting plaatsgevonden. Veel kleine en oudere schepen zijn de laatste jaren gesloopt. In de deelsector vervoer door de lucht zijn ongeveer 235 bedrijven actief. Het betreft hier onder andere luchtvaartmaatschappijen en ballonvaartbedrijven. De Nederlandse luchtvloot bestaat uit ongeveer 2.700 luchtvaartuigen. Het overgrote deel (80%) betreft verschillende typen vleugelvliegtuigen. Het aandeel hefschroefvliegtuigen in 2007 is 3% en het aandeel van de ballonvaartuigen is 17%1. De luchtvaartsector is weinig dynamisch. De luchtvloot is in 2007 wel licht (2%) gegroeid, maar door de hoge investeringen die benodigd zijn, is de toetredingsdrempel hoog.
D i e ns tv er l en i ng t en b eho e ve va n h et v er vo e r In deze deelsector opereren 6.665 bedrijven. In 2006 waren dit er nog 6.110, wat een groei in aantal bedrijven betekent van 9%. De toegenomen vervoersstromen zorgen voor een grotere vraag naar logistieke dienstverleners. Belangrijke trends die van invloed zijn op de dynamiek in deze deelsector zijn de toenemende complexiteit, de globalisatie en de daaruit voortvloeiende vraag naar flexibiliteit. Consumenten worden steeds veeleisender, willen een grotere variëteit en willen sneller hun producten. De globalisatie zorgt voor grotere en complexere logistieke ketens. De toegenomen complexiteit maakt het nodig dat bedrijven snel en flexibel kunnen inspelen op veranderingen in de markt. Dit vraagt om specialistische kennis die vervoerbedrijven vaak zelf niet in huis hebben2. Samenwerking, fusies en aankopen zijn in de sector een belangrijke trend. Uit onderzoek van Robert Lieb in de Europese logistieke dienstverlening blijkt dat bijna de helft van het aantal bedrijven in zijn onderzoek in 2007 bij een dergelijk proces betrokken was3. Uit het onderzoek blijkt verder dat de uitbreidingen van de logistieke sector in het buitenland doorgaan. Europese logistieke dienstverleners gaan vooral verder met het vestigen van eigen bedrijven in groeimarkten, met name in Oost-Europese regio's en Rusland. 1 0. 2. 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De transportsector kent vele kleine bedrijven. Het aandeel van het kleinbedrijf in de sector is 85%. Slechts 15% behoort tot het midden- en grootbedrijf en heeft meer dan 10 werknemers in dienst. Zij zorgen echter gezamenlijk wel voor de helft van het werkgelegenheidsaandeel en voor 54% van de omzet in de transportsector (zie tabel 10.6). De gemiddelde omzet per onderneming is gestegen ten opzichte van 2006 (€ 2,5 mln.) en komt uit op € 2,6 mln. Gemiddeld hebben de ondernemingen een grootte (in arbeidsjaren) van 13.
144
1
CBS, Nederlandse luchtvloot op peildatum 31 december, 2008.
2
Timmermans, Outsourcing van servicelogistiek: maak een gefundeerde keuze, www.logistiek.nl, 2008.
3
TLN, Groei, ondanks prijsdruk. Trends in de logistieke dienstverlening, Transport en Logistiek, 25 januari 2008.
tabel 10.6 Indicatoren van schaalgrootte in de transportsector in 2007
transportsector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
13
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
2,6
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
85
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
54
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
48
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
In de transportsector wordt relatief maar weinig samengewerkt. Slechts 22% van de bedrijven in de sector werkt samen en maar 15% van de niet-samenwerkende bedrijven heeft plannen om in de komende 2 jaar samen te gaan werken (zie tabel 10.7). Veel bedrijven zien collega's nog vaak als directe concurrenten, waardoor samenwerking niet mogelijk is. De belangrijkste reden om samen te werken is het reduceren van kosten. Hierbij kan bijvoorbeeld sprake zijn van het gezamenlijk inkopen van brandstof, omdat dit schaalvoordelen oplevert. Verder werkt ruim een kwart van de bedrijven samen om sterker te staan tegen de concurrentie en ook ruim een kwart om verzekerd te zijn van bedrijfsondersteuning. De samenwerking in de transportsector is vooral gericht op de dienstverlening zelf. Samenwerking om de goederenstromen te beheersen (29%) en gericht op automatisering (14%) komen beduidend minder voor. tabel 10.7 Samenwerking in de transportsector
omschrijving
transportsector
aantal samenwerkende bedrijven
22%
aantal bedrijven met plannen voor samen-
15% van de niet-samenwerkers
werking binnen 2 jaar drie belangrijkste redenen om samen te
1 kostenreducties doorvoeren (36%)
werken
2 sterker staan tegen concurrenten (26%) 3 verzekerd zijn van continue bedrijfsondersteuning (26%)
drie belangrijkste beleidsterreinen waarop
1 de dienstverlening zelf (74%)
samengewerkt wordt
2 beheersen van de goederenstromen (29%) 3 automatisering (14%)
Bron: EIM, 2006.
Tabel 10.8 toont een overzicht van de verschillende vormen van samenwerking. In veruit de meeste gevallen (66%) gaat het in de transportsector om informele kleine bedrijfsnetwerken. Het gaat hierbij om samenwerking met niet gelijksoortige bedrijven die elkaar in het distributieproces aanvullen of samen één of enkele facilitaire diensten delen. Op grote afstand volgen de retail-, in- en verkoopvereniging (10%) en de inkoopvereniging (7%).
145
tabel 10.8 Samenwerkingsvormen in de transportsector
samenwerkingsvorm
aantal bedrijven in %
informele kleine bedrijfsnetwerken
66
inkoopvereniging
7
franchiseorganisatie
5
verkoop-/marketingorganisatie
5
retail- of in-/verkoopvereniging
10
overige (w.o. dealerorganisatie, vrijwillig filiaalbedrijf)
7
Bron: EIM, 2006.
1 0. 2. 3 I nno va t i e De innovaties van bedrijven kunnen plaatsvinden op verschillende terreinen. Zo kunnen bedrijven nieuwe producten en/of nieuwe diensten aanbieden aan de klanten. In de afgelopen drie jaar heeft slechts 20% van de ondernemers in de transportsector een dergelijke innovatie gedaan. Daarmee blijft de sector achter bij het totale Nederlandse MKB, waar 27% een nieuwe vorm van dienstverlening of een nieuw product heeft geïntroduceerd. Ook wat betreft het percentage bedrijven met producten en/of diensten die nieuw zijn voor de bedrijfstak scoort de transportsector laag. Slechts 3% heeft in de afgelopen drie jaar op een dergelijke manier geïnnoveerd tegenover 13% in het Nederlandse MKB. Een andere vorm van innovatie is het vernieuwen of verbeteren van de bedrijfsprocessen. Hier scoort de transportsector met ruim een derde van het aantal bedrijven op gelijk niveau met het gemiddelde in het totale MKB. De behoefte van bedrijven om kosten te reduceren en het verbeteren van de concurrentiepositie ten opzichte van andere modaliteiten kunnen verklaringen zijn voor het feit dat deze vorm van innoveren bij een hoger percentage bedrijven voorkomt. tabel 10.9 Aandeel bedrijven in de transportsector en het totale MKB met innovaties in de periode 2005-2007 (in %)
soort innovatie percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
MKB transportsector
totaal MKB
20
27
3
13
36
39
percentage bedrijven met producten en/of diensten nieuw voor de bedrijfstak vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
10.3 Dynamiek in de markt 1 0. 3. 1 A f ne me r s P e rs on env e rv oe r In de taxibranche is op 1 oktober 2007 een nieuwe tariefstructuur ingevoerd. Voor de consument heeft deze als voordeel dat het van tevoren makkelijker wordt om in te schatten wat een rit gaat kosten. Afrekening gebeurt niet langer
146
op basis van de duur van de rit, maar op basis van een instaptarief en een tarief per kilometer. Een andere mogelijkheid is om een vaste ritprijs af te spreken. Wat betreft het overige openbaar (personen)vervoer richt de overheid zich steeds meer op de zogenoemde dikke stromen. Onrendabele trein- en busstations worden opgeheven of het aantal opstapmogelijkheden wordt verminderd. Voor een gedeelte van de afnemers zal dit betekenen dat het openbaar vervoer een minder goed alternatief wordt voor de auto.
G o ed e re nv er vo e r De afnemers van de transport- en logistieke dienstverlening bevinden zich in de gehele productieketen. Zowel grondstoffen als halffabrikaten en eindproducten worden vervoerd en opgeslagen. De meeste afnemers komen vanuit sectoren als de bouw, de industrie en de handel1. Voor de verschillende deelsectoren in het goederenvervoer zullen de belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot de afnemers behandeld worden.
O ve r la nd Voor het goederenvervoer over land oefent met name het verladend bedrijfsleven de vraag naar transport uit. Economische groei zorgt voor extra vraag naar vervoer. Ook de verplaatsing van productielocaties zorgt voor meer vraag naar vervoer van de productieplaats naar de afzetmarkt.
O ve r wa t e r Door het fileprobleem in het wegvervoer en de capaciteitsproblemen op het spoor lijkt de binnenvaart een aantrekkelijk alternatief. Belangrijke afnemers zijn te vinden in de bouwsector (zand, grind en andere droge bulk), de agrarische sector (granen), de chemische industrie (olie en andere natte bulk) en de groothandel en detailhandel (containers met consumentengoederen). Het aandeel van de binnenvaart in tonkilometer ten opzichte van de andere modaliteiten lag in 2006 op ongeveer 34%2. Het aflopen van belangrijke bouwprojecten als de Betuweroute en de HSL zorgt ervoor dat een gedeelte van de vervoersvraag wegvalt. In de binnenvaart zijn ongeveer 3.500 bedrijven actief. De laatste jaren spelen vooral schaalvergroting en hogere investeringen in nieuwe schepen een belangrijke rol. In 2007 lieten de verschillende deelmarkten in de binnenvaart een andere ontwikkeling zien. Zo was er vooral veel vraag in het segment droge bulk. Dit met name door een goede economie en grotere bedrijvigheid in de bouwsector. De tankvaart kreeg te maken met een kleiner ladingaanbod, onder andere door de zachte winter3.
D o or d e luc ht In de luchtvaart registreerde het CBS in 2007 een totaal van ruim 479.000 vluchten, een toename van 2,6% ten opzichte van 2006. Het totaal aantal pas-
1
ING Economisch Bureau, Internationale handel biedt tegenwicht aan conjuncturele vertraging, 2008.
2
European Commission, Market observation for inland navigation in Europe, 2007.
3
Rabobank, Cijfer & Trends. Transport. Binnenvaart, 2008.
147
sagiers was 50.517.673 en het totale goederenvervoer bedroeg 1.668.673 ton. Ten opzichte van 2006 betekent dit een toename van 4,0% aan passagiers en een toename van 5,5% van het goederenvervoer. De derde deelsector die in de luchtvaart wordt onderscheiden is het postvervoer. Deze deelsector kende een lichte groei van 1,9% na een forse afname in 2006 ten opzichte van 2005 van 12,5%. Door de invoering van de ticketbelasting is de verwachting dat met name het passagiersvervoer in 2008 niet zal toenemen of zelfs zal dalen. Significance en SEO Economisch Onderzoek hebben een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van een ticketbelasting. Het niet-zakelijke segment is met name prijsgevoelig en de ticketbelasting zal bij de lage tarieven voor hun tickets een groter deel van de prijs uitmaken1. Nu al is merkbaar dat passagiers uitwijken naar luchthavens in Duitsland en België, of minder of zelfs helemaal niet meer gaan vliegen.
D i e ns tv er l en i ng t en b eho e ve va n v e rvo e r In de logistieke dienstverlening speelt een aantal ontwikkelingen een belangrijke rol. Van de Nederlandse logistieke dienstverleners realiseert bijna 70% in meer of mindere mate omzet in het buitenland. Ook opdrachtgevers zullen door samenwerkingsverbanden en overnames steeds verder internationaliseren, waardoor zij in staat zijn om een steeds groter afzetgebied te bedienen. Hierdoor zullen de relaties in de logistiek, die in sommige gevallen al generaties lang bestaan, tussen opdrachtgevers en logistieke dienstverleners opnieuw ingevuld worden2. Veel logistieke dienstverleners zien zich genoodzaakt om verder uit te breiden in het buitenland. De opdrachtgevers oefenen immers druk op hen uit om geïntegreerde, werelddekkende diensten te verlenen3. 1 0. 3. 2 C o nc ur r ent i e Jaarlijks stelt EIM een overzicht op van de concurrentie in 58 sectoren in het MKB. De mate van concurrentie wordt bepaald aan de hand van het model van Porter, waarbij 6 factoren van belang zijn. Deze factoren zijn de concurrentie van bestaande aanbieders, de dreiging van toetreders, de dreiging van substituten, de onderhandelingsmacht van afnemers en de onderhandelingsmacht van leveranciers (zie tabel 10.10). De zesde factor betreft de institutionele omgeving, die in de volgende paragraaf behandeld zal worden. Omdat het in de transportsector gaat om een vrij homogeen product hebben de afnemers en leveranciers een grote keuze uit de verschillende aanbieders. Dit verklaart de relatief hoge score van deze factoren in de transportsector ten opzichte van het totale MKB. Met name de bedrijven in de deelsector goederenvervoer over land ondervinden concurrentie van bedrijven uit de nieuwe EU-lidstaten. Belangrijke kostenposten voor het goederenvervoer over de weg zijn de lonen en de brandstofprijzen. Uit cijfers van NEA blijkt dat de loonkosten in 2007 met 4,7% zijn toegenomen en dat de brandstofkosten gemiddeld met 0,9% zijn gestegen. Voor 2008 verwacht
148
1
Significance en SEO Economisch Onderzoek, Effecten van de verschillende heffingsvarianten op de Nederlandse luchtvaart, 2007.
2
ING Bank, Internationalisering logistiek dienstverlening: trends en kansen, 2007.
3
TLN, Groei, ondanks prijsdruk. Trends in de logistieke dienstverlening, Transport en Logistiek, 25 januari 2008.
NEA een toename van 4,5% van de loonkosten en 7,1% van de brandstofkosten1. Omdat vervoerders uit de Oost-Europese lidstaten met lagere lonen werken, zal de concurrentie van bestaande aanbieders groot blijven. Hier scoort de transportsector dan ook gemiddeld iets hoger (53% ten opzichte van 50%) dan het gemiddelde voor het totale MKB. tabel 10.10 Concurrentieperceptie in de transportsector en in het totale MKB*, 2007
MKB transportsector
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
53
50
dreiging van toetreders
49
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
52
51
onderhandelingsmacht van afnemers
58
54
dreiging van substituten
44
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
In het personenvervoer heerst met name in de taxibranche de dreiging van nieuwe toetreders. Door deregulering is het eenvoudiger geworden om een taxibedrijf te starten. Door de nieuwe tariefstructuur wordt het voor bestaande aanbieders moeilijk om op prijs te concurreren. Ook de bepaling dat de consumenten die geen keuze voor een bepaalde taxi kunnen maken de eerste in de rij moeten nemen, beperkt de concurrentie. 1 0. 3. 3 B ed r i jf so mg ev i ng De verschillende deelsectoren van de transportsector hebben allemaal te maken met andere wet- en regelgeving. Daar komt nog bij dat binnen deze deelsectoren op dit punt tussen de bedrijfstypen grote verschillen kunnen bestaan. De belangrijkste wijziging in de wet- en regelgeving heeft betrekking op het goederenvervoer over land. De nieuwe Wet Goederenvervoer over de Weg zal naar verwachting op 1 januari 2009 in werking treden. Dit zorgt voor een aantal belangrijke wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie. Zo wordt de inschrijvingsplicht voor het eigen vervoer geschrapt. Ook de vergunning voor binnenlands goederenvervoer wordt afgeschaft. In plaats daarvan moeten vervoerders een Eurovergunning aanvragen die zowel geldt voor binnenlands als voor internationaal vervoer. Verder wordt de financiële draagkracht verlaagd naar het Europese minimum2. Het zal daarmee gemakkelijker worden om een transportbedrijf te starten. De Europese commissie heeft strikte richtlijnen opgesteld om prijsafspraken tussen scheepvaartmaatschappijen tegen te gaan. Ook kartelvorming tussen de rederijen is vanaf 17 oktober 2008 verboden. Het uitwisselen van informatie over
1
NEA, Ontwikkeling kostenniveau binnenlands vrachtautovervoer in 2007 en 2008, 2007.
2
NIWO, Laatste stand van zaken nieuwe Wet wegvervoer goederen, 2008.
149
bijvoorbeeld toeslagen, capaciteit en ladingvolumes is toegestaan mits het de concurrentie niet beperkt1. Maatregelen waar de hele transportsector mee te maken heeft, zijn die met betrekking tot milieu. Voor het verminderen van de CO2 heeft de Europese Commissie onlangs een voorstel gepresenteerd dat betrekking heeft op de uitstoot door nieuwe personenauto's. Voor andere modaliteiten gelden ook wel wettelijke normen voor luchtverontreinigende emissies, maar deze zijn niet even streng. CE Delft heeft onderzoek gedaan naar de uitstoot bij de verschillende vervoersmodaliteiten. Zowel de huidige milieueffecten als een prognose van de toekomstige uitstoot in 2010 en 2020 worden beschreven. Belangrijkste conclusie is dat dé schoonste manier van vervoer niet bestaat. Factoren als schaalgrootte van het transport en de beladingsgraad spelen een belangrijkere rol in de milieuprestatie. Verder is het effect van de technologie heel groot. Nieuwe voertuigen reduceren de luchtverontreinigende emissies aanzienlijk2. Door de invoering van Euro-5 en 6-motoren en de relatief snelle vervanging van de voertuigen in het wegvervoer nemen de luchtverontreinigende emissies in deze deelsector in de toekomst het snelst af. Voor het vervoer per spoor en over water (binnenvaart en zeevaart) gelden langere levensduren voor het materieel.
10.4 SWOT-analyse In tabel 10.11 wordt de SWOT-analyse van de transportsector getoond. Sterke punten van de sector zijn de goede geografische ligging van Nederland en een goed vestigingsklimaat. De ligging aan open water en goede achterlandverbindingen zorgen samen met de Rotterdamse haven en Schiphol voor een goede infrastructuur. Daar komt bij dat de transportsector belangrijk is voor de Nederlandse economie en er over het algemeen genoeg capaciteit voorhanden is om aan de toenemende vraag naar vervoer te kunnen voldoen. De lage rendementen in de sector vormen een zwakte. Belangrijke oorzaken zijn de hoge loonkosten in verhouding tot andere landen. Dit zorgt ervoor dat de sector over het algemeen weinig innovatief is.
150
1
EVO, Scheepvaartkartel definitief verleden tijd, www.evo.nl, 2008.
2
Den Boer, L.C., Brouwer, F.P.E. en H.P. van Essen, STREAM Studie naar TRansport Emissies van Alle Modaliteiten, Delft, CE, 2008.
tabel 10.11 SWOT-analyse van de transportsector
Sterke punten
Zwakke punten
- Goede internationale positie en reputatie
- Lage rendementen
- Goed vestigingsklimaat (zee- en luchtha-
- Hoge loonkosten
vens, open water, distributienetten) - Geografische ligging: goede verbindingen
- Beperkt innovatief vermogen
met achterland - Belangrijke sector van de economie - Voldoende capaciteit Kansen
Bedreigingen
- Uitbreiding van de EU
- Congestie op de wegen
- Verplaatsing productie naar lagelonenlanden
- Stijgende brandstofkosten
vraagt meer transport door een toename van de goederenstromen - Economische groei
- Tekort aan geschikte arbeidskrachten
- Nichemarkten van maatoplossingen en ho-
- Toenemende concurrentie van nieuwe toe-
ge(re) toegevoegde waarde
treders van de EU - Geografische ligging ten opzichte van de uitgebreide EU is relatief verslechterd
Bron: EIM, 2007.
Kansen liggen voor de sector in de uitbreiding van de Europese Unie, de verplaatsing van productie naar lagelonenlanden en de economische groei. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de vraag naar vervoer toeneemt. Ook kunnen bedrijven zich richten op nichemarkten voor uitzonderlijk vervoer. Hier worden vaak maatoplossingen gevraagd, waardoor het mogelijk is om een hogere toegevoegde waarde te behalen. De sector wordt door een aantal ontwikkelingen bedreigd. Zo is de toenemende congestie op de Nederlandse wegen een groeiend probleem. Verder zorgen de sterk gestegen brandstofprijzen voor nog lagere rendementen. Ook heeft de sector te kampen met een gebrek aan goed personeel. Verder is door de uitbreiding van de Europese Unie de concurrentie vanuit deze toegetreden landen groter geworden. De toetreding van de nieuwe EU-landen heeft ervoor gezorgd dat de geografische ligging van Nederland relatief is verslechterd. In het geheel bezien is Nederland verder van het centrum komen te liggen.
10.5 Strategie Een derde van de MKB-bedrijven in de transportsector geeft aan een schriftelijke strategie of ondernemingsplan te bezitten. Daarmee scoort de sector op een vrijwel gelijk niveau met het Nederlandse MKB. In de strategie leggen veruit de meeste (97%) bedrijven de nadruk op de service aan klanten. Dit is in overeenstemming met het beeld in het Nederlandse MKB. Verder legt 77% van de bedrijven in de transportsector de nadruk op kostenbeheersing. Innovatie en vooral marketing krijgen binnen de transportsector veel minder nadruk dan het geval is in het gehele MKB (zie tabel 10.12).
151
tabel 10.12 Strategie van MKB-bedrijven in de transportsector en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven)
strategie
MKB transport
totaal MKB
(in %)
(in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
33
35
in strategie nadruk op innovatie
34
46
in strategie nadruk op marketing
28
48
in strategie nadruk op kostenbeheersing
77
74
in strategie nadruk op service aan klanten
97
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
10.6 Maatschappelijk verantwoord ondernemen 1 De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming behalve dat zij streeft naar winst (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op het gebied van milieu en energie − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op het bedrijfsimago. 1 0. 6. 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u E ne r g ie b ewu st z i jn b in ne n he t e ig en be d r ij f gr oe i t i n de s ec to r V e rv o er , o ps la g en c om mun i ca t i e In de sector vervoer, opslag en communicatie geeft 55% van de ondervraagde MKB-ondernemingen aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering steeds belangrijker zal worden. Daarmee loopt de sector iets voor op het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41% beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Van alle ondervraagde bedrijven in deze sector denkt 60% dat het uitvoeren van energiebesparende maatregelen interessant kan zijn voor de bedrijfsvoering.
1
152
Zie ook 'Tien vuistregels voor duurzaam ondernemen, www.logistiek.nl'.
Toch denkt ruim twee derde van de respondenten dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen financieel voordeel oplevert. Ruim driekwart weet daarnaast niet welke extra energiebesparende maatregelen zij nog kunnen nemen. Van de ondervraagden meent 36% dat het erg moeilijk is een betrouwbare adviseur te vinden. 39% heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies is gezocht over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen of dat de mate van betrouwbaarheid van de adviseurs moeilijk te bepalen is. Van het energiebedrijf wordt door 57% van de ondervraagden verwacht dat dit actief bijdraagt aan het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door ruim driekwart van de ondervraagden in passieve of actieve vorm gevolgd. 22% zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de sector Vervoer, opslag en communicatie nog geen gemeengoed geworden: 75% maakt hier geen gebruik van. In de sector wordt ten opzichte van het Nederlandse MKB als geheel (62%) het minst gebruik gemaakt van groene stroom.
P os it i ev e ho ud i ng t eg en ov e r k l ima a tn eu tra a l o nd e rn em en , on da nk s o nt b rek en va n pos i t ie ve v e rwa ch ti ng en o ve r f ina nc i ee l v oo rd e e l of v e rb e te r in g va n d e c onc ur r en t ie po s it i e Ruim twee derde van de ondervraagde bedrijven meent dat het treffen van extra milieubesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor het eigen bedrijf oplevert en dat het inspelen op het milieubeleid geen verbeterend effect heeft op de concurrentiepositie van het bedrijf. Toch staat tweederde van de ondervraagden positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen.
K l i ma a t ne ut ra a l g ed ra g b in ne n h e t e ig en b ed r ij f Door 51% van de ondervraagden wordt in actieve of passieve vorm bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. 47% van de ondervraagde bedrijven let op het verminderen van papiergebruik, waarvan meer dan de helft vanuit een bewuste strategie. Voor 74% is het produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing voor het eigen bedrijf. Waar van toepassing, probeert 46% vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. Daarnaast geeft 42% van de ondervraagde bedrijven aan te zoeken naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. Tweederde hiervan zoekt actief. 85% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector vervoer, opslag en communicatie is niet milieugecertificeerd. In het Nederlandse MKB als geheel is dit geen uitzonderlijk percentage. 1 0. 6. 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u E ne r g ie b es pa r en d e ma a t r eg e l en z i jn int e r essa nt v oo r he t e ig en b e dr i j f ma a r b i nn en d e s e cto r is d e v er wa c ht in g da t de en e rg i ek o st en no g f l i nk om la a g k u nn en v er h ou di ng sg ew i j s la a g Van de ondervraagde bedrijven in de sector vervoer, opslag en communicatie denkt 38% dat bedrijven in hun sector de energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Opvallend is dat 55% voor het eigen bedrijf verwacht dat het beheersen van de energiekosten een steeds belangrijker aspect wordt in de bedrijfsvoering. Daarnaast meent 60% dat het uitvoeren van extra energiebesparende maatregelen voor het eigen bedrijf interessant kan zijn.
153
figuur 10.1
Meningen over energiebesparing en energiekosten
Vervoer, opslag en communicatie
Bedrijven in branche kunnen energiekosten flink verlagen door extra energiebesparende maatregelen Beheersen van energiekosten wordt steeds belangrijker in eigen bedrijfsvoering Uitvoeren van energiebesparende maatregelen interessant voor eigen bedrijf
Totaal MKB
0
10
20
30
40
50
60
70
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
K l i ma a t g e en on d er w erp va n ge sp r ek on d er b ra n ch eg en ot en , ma a r o v er h et k li ma a t a ls p ro du ct is e en d e e l va n de se ct or w e l en tho us ia st Door twee derde van de ondervraagden wordt niet op regelmatige basis met branchegenoten gesproken over klimaatvraagstukken die voor de branche spelen. 10% zegt dit wel met enige regelmaat te doen. In de sector verwacht 20% van de ondernemingen dat bedrijven in de branche goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende producten en adviezen aan te bieden. Met dit percentage loopt de sector iets achter op het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel (33%).
'C ra d l e t o cra d l e' is i nte r e ssa n t v oo r d e se ct or V e rv oe r, o ps la g en c om mun i ca t i e 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. Dit nieuwe concept is bij de ondervraagde MKB-ondernemingen in de sector vervoer, opslag en communicatie niet erg bekend: 6% zegt precies te weten wat dit concept omvat.
154
1 0. 6. 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d A a n hou d en de o ve rh e i dsa a n da cht vo o r mi l i eu en e ne r g ie b i e dt d e se ct o r ge en n i euw e o mz etk a n s en Binnen de sector is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer sterk (90%). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt 80% van de ondervraagden. 85% van de bedrijven verwacht niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. Op milieugebied verwachten de bedrijven in hun branche meer effect van vrijwillige afspraken dan van wet- en regelgeving (53%). 1 0. 6. 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de sector vervoer, opslag en communicatie geeft 48% van de ondervraagde MKB-bedrijven aan bovengemiddeld aandacht te schenken aan het personeel. Op een deel van de ondervraagde bedrijven is deze vraag niet van toepassing omdat zij geen personeel in dienst hebben. Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt men in de sector over het algemeen bevestigend: 86% is het met de stelling eens. Het eigen bedrijf verkoopt geen producten waarvoor kinderarbeid is ingezet, zegt 97% van de ondervraagde bedrijven. 3% weet dit niet met zekerheid te zeggen. Bijna driekwart van de ondervraagde bedrijven geeft aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. Daarmee loopt de sector nagenoeg gelijk met het Nederlandse MKB als geheel (79%). Ruim driekwart van de ondernemingen meent dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is. 17% van de ondernemingen is op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten. Van de ondervraagden zegt 13% hier wel naar op zoek te zijn, maar niet actief.
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Van de ondervraagde MKB-ondernemingen in de sector vervoer, opslag en communicatie vindt 36% het belangrijk voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet. Ten opzichte van andere sectoren wordt hier het minst belang aan gehecht. tabel 10.13 Belangrijk voor MKB-ondernemingen in de sector vervoer, opslag en communicatie om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet
vervoer, opslag & communicatie
totaal MKB
Ja, belangrijk
37
49
Nee, niet belangrijk
63
49
-
2
Weet niet Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
155
Voor 65% vormt het een risico als het eigen bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Van de ondernemingen is 69% van mening dat 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' gunstig is voor het imago van het eigen bedrijf als werkgever. Het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf lijkt voor klanten in de sector vervoer, opslag en communicatie van gemiddeld belang: een kwart van de bedrijven merkt dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit spoort ongeveer met het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel.
10.7 Perspectief 1 0. 7. 1 I ns pe l en o p dy na m i ek Door de wereldwijde economische groei nemen de internationale handelsstromen toe. Verder zorgt de verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden in Azië en Oost-Europa voor een toename van de vervoersstromen. In het beroepsgoederenvervoer over de weg heeft dit in 2007 geleid tot aanzienlijke investeringen in rollend materieel. Hierdoor heeft het wegvervoer kunnen profiteren van het extra aanbod. Het gemiddelde rendement is daarmee wel verbeterd, maar is volgens de Rabobank nog steeds onder de maat1. In het goederenvervoer over de weg en het water neemt schaalvergroting nog steeds toe. Hiermee wordt de vervoerscapaciteit uitgebreid. Het wegvervoer kampt met een aantal belangrijke problemen. Zo is er een tekort aan personeel in de sector. Dit kan mede verklaard worden door de Europese beperking van de arbeidstijden en de invoering van de digitale tachograaf. Een ander knelpunt is de toenemende congestie op de wegen. Uit de Economische Wegwijzer van TLN en EVO blijkt dat de economische schade door filevorming in 2007 is opgelopen tot 700 miljoen euro. Het kabinet heeft besloten om de problemen aan te pakken door de aanleg van nieuwe infrastructuur2. Een andere bedreiging voor het wegvervoer is dat Europese overheden het gebruik van andere vervoersmodaliteiten zoals het spoor en de binnenvaart stimuleren. Ook de binnenvaart heeft echter problemen met het vinden van gekwalificeerde medewerkers. In 2007 deed vooral het segment droge bulk goede zaken, maar de tankvaart staat onder druk. Ook in de containervaart lijkt de sterkste groei voorbij. Verder is er een krapte ontstaan op de scheepsreparatiemarkt. Tezamen met de stijgende brandstofprijzen zorgen deze knelpunten voor grote kostenstijgingen in de binnenvaart3. Uit tabel 10.14 blijkt dat ongeveer twee derde van het MKB in de transportsector in het komende jaar van plan is om initiatieven te nemen om zich te onderscheiden van de concurrenten. Vaak wordt transport door opdrachtgevers nog beschouwd als een commodity (een dienst met een lage toegevoegde waarde die op basis van prijs wordt afgerekend). Mede met het oog op het verhogen van de rendementen en de winstgevendheid in de sector is het voor de bedrijven in de transportsector van belang om zich bij nieuwe ontwikkelingen te richten op het toevoegen van waarde. Kansen liggen bijvoorbeeld in het aanbieden van aanvul-
156
1
Rabobank, Transport en communicatie, Rabobank Cijfer & Trends, 2008.
2
TLN, Kabinet erkent belang van mobiliteit voor de economie, 2008.
3
NEA, Kostenontwikkeling binnenvaart 2006-2007, 2008; CBRB, NEA ziet sterke kostenstijgingen in de binnenvaart, www.cbrb.nl, 2008.
lende logistieke dienstverlening bij het transport. Ook kunnen bedrijven zich concentreren op bepaalde segmenten. Zo kan specialisatie op specifieke typen goederen of bepaalde bestemmingen goede mogelijkheden bieden. Maatwerkoplossingen zullen aan de vraag van opdrachtgevers kunnen voldoen en daarmee de rendementskansen voor de transportsector verbeteren1. Het kabinet gaat een innovatieprogramma en imagocampagne opzetten voor transport en logistiek. Hiervoor trekt men de komende periode 30 miljoen euro uit2. tabel 10.14 Plannen voor het komende jaar van het MKB in de transportsector en het totale MKB (% van het totale aantal bedrijven)
MKB transportsector (in %)
totale MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
47
47
investeren in vernieuwing interne processen
52
49
risicovolle projecten opzetten
20
19
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
64
64
meer uitgeven aan vernieuwing
35
33
minder uitgeven aan vernieuwing
13
13
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1 0. 7. 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st De vooruitzichten voor de transportsector zijn gematigd. De sector zal duidelijk de afzwakking van de internationale economische ontwikkeling ondervinden. Voor 2008 en 2009 laten de prognoses een groei van de volumeontwikkeling van de omzet zien van 2, respectievelijk 1,25%. De ontwikkeling blijft daarmee achter bij die van 2007. Als de prijsontwikkeling wordt meegenomen, komt de totale waardeontwikkeling voor 2008 op 5% en voor 2009 op 3,5%. Verder laten de prognoses zien dat wat betreft de werkgelegenheid en de winst de transportsector voor 2008 slechtere prestaties levert dan het totale bedrijfsleven. Met name de winst in 2008 blijft naar verwachting sterk achter.
1
Rabobank, Beroepsgoederenvervoer over de weg, Rabobank Cijfers & Trends, 2008.
2
TLN, Akkoord transportsector met Kabinet, www.tln.nl, 2008.
157
tabel 10.15 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. het voorgaande jaar)
transportsector 2008
totale bedrijfsleven 2009
2008
2009
omzet - volumeontwikkeling
2,00
1,25
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
3,00
2,25
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
5,00
3,50
6,25
4,25
werkgelegenheid (in arbeidsjaren)
0,75
0,00
1,50
0,00
-7,50
1,75
2,75
1,50
winst Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
158
11 Zakelijke dienstverlening
De zakelijke dienstverlening bestaat uit rechtskundige dienstverlening, accountancy, administratie, belastingadvies, arbeidsbemiddeling, marketing en ICTdiensten waarbij het vaak gaat om hoogwaardige informatie- en communicatietechnologie (ICT). De zakelijke dienstverlening verzorgt overheadactiviteiten van andere bedrijven, maar levert ook flexibele arbeidskrachten. Ook gaat het om activiteiten van technische dienstverleners als architecten en ingenieurs, bemiddeling in onroerende goederen, en verhuurbedrijven van machines en andere roerende goederen. Kortom, dynamische bedrijven met een hoge professionaliteit met een zeer divers aanbod van diensten.
11.1 De sector in cijfers 1 1. 1. 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Het belang van de zakelijke dienstverlening binnen het Nederlandse bedrijfsleven is aanzienlijk. Van alle bedrijven in Nederland behoort 22% tot de zakelijke dienstverlening en 19% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven is aan de zakelijke dienstverlening toe te schrijven. Het omzetaandeel bedraagt 9%. De zakelijke dienstverleners zijn met een exportaandeel van 5% minder exportgericht. Dit is vooral toe te schrijven aan het veelal lokale en regionale verzorgingsgebied waarin deze bedrijven opereren. tabel 11.1 Aandeel van de zakelijke dienstverlening in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
22
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
19
omzet
9
exportwaarde
5
bruto toegevoegde waarde
16
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or De zakelijke dienstverlening is te verdelen in vijf brancheclusters of deelsectoren, te weten: uitzendbureaus, juridische- en economische dienstverlening, architecten- en ingenieursbureaus, marketingbureaus en overige zakelijke dienstverlening. Tabel 11.2 toont voor een aantal kenmerken de verschillen in omvang van deze deelsectoren. De juridische en economische dienstverlening en de overige zakelijk dienstverlening vormen veruit de grootste groep als het gaat om het aantal ondernemingen. Qua werkgelegenheid springen de uitzendbureaus en de overige zakelijke dienstverlening eruit. De werkgelegenheid in de totaal 175.000 actieve ondernemingen in de zakelijke dienstverlening bedroeg in 2007 ruim 1,1 miljoen arbeidsjaren. Gezamenlijk werd er een omzet behaald van € 127 miljard.
159
tabel 11.2 Omvang en samenstelling van de zakelijke dienstverlening in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) uitzendbureaus
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
7
4
413
36
18
14
63
36
213
19
28
22
bureaus
21
12
99
9
14
11
marketingbureaus
17
10
45
4
12
9
67
38
377
33
55
44
175
100
1.148
100
127
100
juridische en economische dienstverlening architecten- en ingenieurs-
overige zakelijke dienstverlening totale sector
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Binnen de zakelijke dienstverlening behoort 99% van de bedrijven tot het MKB. Het MKB in deze sector is goed voor ruim de helft van de werkgelegenheid, omzet en bruto toegevoegde waarde. Het grootbedrijf in de zakelijke dienstensector bestaat uit grootschalige makelaars, uitzendbureaus, leasemaatschappijen, ingenieursbureaus en detacheringsbedrijven in de softwaresector. Andere grootschalige dienstverleners zijn het beurs- en tentoonstellingswezen en de veilingbedrijven. De exportwaarde van het MKB in de zakelijke dienstverlening bedraagt in 2007 € 10 miljard (zie tabel 11.3). Dit is relatief weinig; de oorzaak is dat een groot aantal MKB-dienstverleners meer gericht is op dienstverlening aan (andere) bedrijven in het binnenland. tabel 11.3 Het MKB in de zakelijke dienstverlening in 2007
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
aantal ondernemingen
175
99
werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren)
650
57
omzet (x € miljard)
68
53
exportwaarde (x € miljard)
10
53
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
38
55
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 4 O mz e ton tw ik k e l in g De prognoses en ontwikkelingen voor de zakelijke dienstverleners zijn opgenomen in tabel 11.4. De ontwikkeling van het omzetvolume komt grotendeels voort uit de grote afhankelijkheid van de dienstverlening aan het bedrijfsleven, in Nederland met name de industrie en de bouw. Voor de verschillende deelsectoren valt nog steeds een toename te verwachten van de omzet, maar een heel stuk gematigder dan in de afgelopen paar jaar. Met name op de financiële markten is er heel wat onrust ontstaan naar aanleiding
160
van de crisis op de hypotheekmarkt in de Verenigde Staten. Daarnaast staat de olieprijs al geruime tijd hoog en staat de dollarkoers al een poos onder druk.1 Een probleem waarmee alle sectoren geconfronteerd worden is de krapte op de arbeidsmarkt. Hierdoor komen lonen onder druk te staan en zal de contractloonstijging in de marktsector toenemen. tabel 11.4 Volumeontwikkeling van de omzet in de zakelijke dienstverlening, 2007-2008 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2007
2008
juridische en economische dienstverlening
5,50
4,50
architecten- en ingenieursbureaus
4,50
4,00
marketingbureaus
1,75
-1,50
14,25
2,00
overige zakelijke dienstverlening
5,00
3,75
totale sector
5,50
3,25
uitzendbureaus
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 1. 1. 5 E xp l o ita t ie b ee l d In tabel 11.5 is een overzicht van de exploitatiestructuur in de zakelijke dienstverlening opgenomen. De brutoproductie wordt gedefinieerd als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Aangezien personeel in de dienstensector de belangrijkste productiefactor is, beslaan de bedrijfskosten incl. de loonsom - met 46% een aanzienlijk deel van de totale kosten. De loonkosten bedragen maar liefst 39% van de brutoproductie. In 2007 is in de zakelijke diensten een gemiddelde winst geboekt van 13% van de brutoproductie. De winst voor belasting is inclusief het inkomen voor zelfstandigen (geen directeuren van B.V.'s). tabel 11.5 Exploitatiebeeld van de zakelijke dienstverlening in 2007 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
42
bruto toegevoegde waarde
58
bedrijfskosten*
46
waarvan: loonkosten winst voor belastingen
39 13
* Tot de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1
CPB.
161
11.2 Dynamiek in de sector 1 1. 2. 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De zakelijke dienstverlening kenmerkt zich door groei, die tot uitdrukking komt in de bedrijvendynamiek. Deze dynamische sector is met een keur aan startende ondernemers een belangrijke aanjager van nieuwe bedrijvigheid. Het aantal starters is met bijna 22.000 hoog (zie tabel 11.7). Het duidelijk verbeterde imago om ondernemer te worden in Nederland speelt hierbij een rol. In de afgelopen decennia was het meer de uitbesteding van dienstenactiviteiten door andere bedrijven die de drijvende kracht achter de groei van de zakelijke dienstverlening was. Het aantal oprichtingen ligt in de zakelijke dienstverlening boven het gemiddelde voor het totale bedrijfsleven (zie tabel 11.6). tabel 11.6 Bedrijvendynamiek in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, 2007
aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
zakelijke
totale
dienstverlening
bedrijfsleven
12,1
10,3
- nieuwe dochters
3,5
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
4,5
5,5
0,5
0,5
w.v.
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
Het klimaat om in de zakelijke dienstverlening te overleven lijkt gezien het relatief geringere aantal opheffingen gunstig ten opzichte van andere sectoren. De overlevingskans na 5,5 jaar bedrijfsvoering bedraagt maar liefst 51%. Mogelijk heeft dit ook te maken met het starten op parttime-basis. In vergelijking met het gemiddelde voor de OESO (36,1%) en de EU (30,1%) werken nieuwe ondernemers in Nederland veel vaker parttime in de onderneming (47,2%). Nederland scoort vanuit internationaal perspectief vrij matig als het gaat om het aandeel potentiële snelle groeiers en de innovativiteit van nieuwe ondernemers.1 tabel 11.7 Starters in de zakelijke diensten, 2007
sector aantal starters in 2007 gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %) aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %) overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
21.796 7,0 31,9 51
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
1
162
Global Entrepreneurship Monitor, EIM, 2007, een wereldwijd onderzoeksproject waaraan circa 40 landen deelnemen, www.ondernemerschap.nl.
G r oe i e n k r im p De bedrijven verdeeld naar groeitype geven in de zakelijke dienstverlening een gunstiger beeld dan in het totale Nederlandse bedrijfsleven: de sector heeft relatief veel (snelle en normale) groeiers. De relatief gunstigere omzetontwikkelingen ten opzichte van andere sectoren spelen hierbij mede een rol. Daarnaast heeft de huidige kenniseconomie gezorgd voor een 'upgrading' van het opleidingsniveau van ondernemers en werknemers in vrijwel alle sectoren, maar vooral in de dienstensector. Dit is mede een verklaring voor het vertoonde beeld in tabel 11.8. tabel 11.8 Groei en krimp van bedrijven in de zakelijke dienstverlening vergeleken met het totale bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
45
36
gelijkblijvers
22
25
groeikrimpers en overige krimpers*
33
39
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
1 1. 2. 2 N e tw e rk vo r m ing e n scha a l gr oo tt e N e tw e rk vo r m ing Zakelijke aanbieders hebben te maken met machtsconcentratie, schaalvergroting, ketenvorming en internationalisering. Bedrijfsgerichte samenwerking tussen kleine en middelgrote bedrijven kan een belangrijke functie hebben voor het realiseren van omzetgroei. Men noemt dit ook wel bedrijfsnetwerken. In dit kader is er sprake van een toenemende integratie tussen het MKB en grootschalige(r) marktpartijen. De ontwikkelingen op het gebied van ICT zijn een drijfveer om samen te werken. Aanvankelijk kwam deze drijfveer tot uitdrukking in het streven om distributieprocessen (transport, opslag, voorraadbeheer) efficiënter te laten lopen. Hiermee is veelal een belangrijke kostenreductie gerealiseerd. De laatste jaren ligt de nadruk zowel op efficiëntie van het voortbrengings- en distributieproces als op keteneffectiviteit.1 Naast deze grootschaliger ontwikkelingen constateren we bij de zakelijke dienstverleners ook kleinschalige specialisatie op het gebied van hoogwaardige en ambachtelijke diensten met een sterk accent op het persoonlijke contact met de consument.
1
Zie F. Pleijster, hoofdstuk 3 EIM op basis van MKB-Beleidspanel in Sectorscoop Diensten 2003, EIM, januari 2003.
163
tabel 11.9 Indicatoren van schaalgrootte in de zakelijke dienstverlening in 2006
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
7 0,7
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
94
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
47
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
S c ha a lg ro ot te Het merendeel van de bijna 164.000 actieve ondernemingen in de zakelijke dienstverlening is kleinschalig en voornamelijk gericht op het bedrijfsleven. In arbeidsjaren gemeten bedraagt de gemiddelde ondernemingsgrootte 7, bij een gemiddelde omzet van € 0,7 miljoen. Het aandeel van het kleinbedrijf in het totaal aantal ondernemingen is 94%. Het grootbedrijf in de zakelijke dienstverlening heeft een omzetaandeel van 47% en een werkgelegenheidsaandeel van 44% (zie tabel 11.9). 1 1. 2. 3 I nno va t i e De zakelijke dienstverlening bestaat uit een veelheid van dienstverlening en administratieve productie. Innovatie is nodig om de administratieve en dienstverlenende processen te stroomlijnen met minder verspilling. Daarnaast gaat het om het verhogen van flexibiliteit en standaardiseren van het proces. Daarmee kan de kwaliteit van de dienstverlening, zoals levertijd en diversiteit van producten, verhoogd worden. Ook de productiviteit en inzet van mensen in de dienstverlenende bedrijven kan daardoor toenemen. Het vermogen om producten en processen te vernieuwen steunt onder meer op research en development, innovatie en de kennis om dit te kunnen doen. Binnen organisaties is voornamelijk het tekort aan tijd en middelen (geld en de juiste mensen) een belangrijke belemmering voor innovatie. Bij de juiste mensen wordt vaak gedacht aan jongeren. Hoewel jongeren steeds vaker voor een hogere opleiding kiezen, zit de kennis van de (beroeps)bevolking echter in toenemende maten in 'grijze koppen'.1 Ook kunnen risicomijdend gedrag en gebrek aan ondernemerschap voor belemmeringen zorgen. Het aantal bedrijven in de zakelijke dienstverlening met verbeteringen in interne bedrijfsprocessen is niet laag, maar met 43% wel minder dan de helft van het totaal aantal bedrijven. Dit percentage ligt iets hoger dan het MKB-gemiddelde (zie tabel 11.10). Het inspelen op een steeds veranderende klantvraag is cruciaal om concurrerend te blijven. De klant staat bij dienstverlenende organisaties dan ook centraal. Innovatie in flexibiliteit en efficiëntie van interne bedrijfsprocessen - het primaire proces - is daarbij noodzakelijk. Industriële bedrijven kiezen al jaren voor innovatieve oplossingen om dit te realiseren. Uit onderzoek blijkt dat het voor dienstverleners belangrijk is om vanuit het klantperspectief verspilling uit te bannen en het werkproces te stroomlijnen.
1
164
Kennis en economie 2007, CBS 2007.
tabel 11.10 Aandeel bedrijven in de zakelijke dienstverlening en het totale MKB met innovaties in de afgelopen drie jaar (in %)
MKB sector zakelijke soort innovatie
diensten
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten op de markt
31
27
14
13
43
39
percentage bedrijven met producten/diensten nieuw voor bedrijfstak percentage bedrijven met vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
11.3 Dynamiek in de markt 1 1. 3. 1 A f ne me r s Afnemers van zakelijke diensten letten met name op de prijs-kwaliteitverhouding van geleverde diensten. Als het aanbod van diensten groot blijft zullen ook de kwaliteitseisen blijven toenemen. Een potentiële afnemer van adviesdiensten wordt op allerlei manieren beïnvloed. De dienstverleners proberen zich op onderscheidende wijze te profileren. Daarbij kan een aantal categorieën worden onderscheiden: fullservice bureaus; in een product of marktsegment gespecialiseerde kantoren, fullservice kantoren, multinationale firma's en éénpitters. De onderhandelingsmacht van afnemers is in de ogen van dienstverleners net iets groter dan in de ogen van het totale MKB (zie tabel 11.11). De onderhandelingsmacht van afnemers is de laatste jaren door de mogelijkheden van internet sterk toegenomen. Men kan veel informatie vergaren en makkelijker vergelijken. De verkoop van producten en diensten via elektronische netwerken (e-commerce) is de afgelopen jaren gegroeid. De industrie en de handel doen relatief veel aan e-commerce. De zakelijke dienstverlening blijft hierbij achter. Diensten lijken moeilijker online te verkopen dan goederen. Hoewel het belang van e-commerce in het Nederlandse bedrijfsleven is gegroeid, presteert Nederland niet veel beter dan gemiddeld in de Europese Unie. Bedrijven in Ierland bijvoorbeeld verkopen ruim twee keer zoveel via elektronische netwerken als Nederlandse bedrijven. Ook in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk vindt relatief veel meer ecommerce plaats dan in Nederland.1
1
CBS.
165
tabel 11.11 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de zakelijke-dienstensector en het totale MKB*, 2007
MKB sector zakelijke diensten
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
43
50
dreiging van toetreders
55
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
42
51
onderhandelingsmacht van afnemers
56
54
dreiging van substituten
37
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1 1. 3. 2 C o nc ur r ent i e Het concurrentieprofiel van de zakelijke dienstverlening ziet er voor de grootschalige multinationale ondernemingen, waarvan in Nederland diverse hoofdkantoren zijn gevestigd, anders uit dan bij de kleinschalige ondernemingen en zelfstandige beroepsbeoefenaren. De grootschalige multinationals hebben hun kracht in de schaalgrootte en het volledige dienstenaanbod. Grote verschillen en ondoorzichtigheid van nationale marktregels in de zakelijke dienstverlening remmen de buitenlandse concurrentie. Deze scheppen informatiebarrières, die vooral nadelig werken voor kleine en middelgrote ondernemingen. Europese harmonisering van regelgeving voor de bedrijfstak levert geleidelijk aan welvaartswinsten op. Kleinschalige ondernemingen en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren halen daarentegen hun kracht uit specialisme en lokale marketing. Zij ondervinden vooral concurrentie van soortgenoten. Door commerciële samenwerking proberen steeds meer ondernemers zich te onderscheiden. Het verkopen van diensten vereist, naast een structureel andere aanpak dan de verkoop van producten1, vooral ook het in contact komen met potentiële afnemers. De dienstverlener bepaalt een groot deel van het dienstenaanbod. Het ondernemen van gerichte acquisitieacties dóór deze dienstverlener is van groot belang. Tot voor een aantal jaren was in een aantal dienstenmarkten sprake van een aanbiedersmarkt. Hoge tarieven waren het gevolg. Ook waren er te beschermde markten (notarissen) en een zekere mate van luiheid ten aanzien van de marktgerichte benadering. Zo nu en dan een bezoek aan een vereniging brengen volstond, en een groot aantal zakelijke dienstverleners behaalde mooie resultaten. Acquisitiegerichtheid was beperkt aanwezig. Dit werd zelfs in een aantal sectoren gezien als een 'vergrijp tegen de beroepsstand', zoals bij notarissen, accountants en architecten. Historische factoren bepalen zo in sterke mate de geringe acquisitiekracht van veel organisaties. Veel dienstverleners hadden dus vanuit de historie een sterke antipathie tegen 'verkopen'. De aanbiedersmarkt, het hoge opleidingsniveau en de vaak theoretische scholing zijn hier mede debet aan.
1
166
Bron: www.costreduction.nl.
De laatste jaren is er sprake van een kentering. De verhevigde concurrentie in een vaak verzadigde markt heeft veel dienstverleners wakkergeschud en klantgerichter gemaakt. De dreiging van toetreders blijft bestaan.
11.4 SWOT-analyse Hieronder zijn in tabel 11.12 puntsgewijs een aantal karakteristieke punten van de zakelijke dienstverlening opgenomen. tabel 11.12 SWOT-analyse van de zakelijke dienstverlening
Sterke punten
Zwakke punten
- kennis en vakmanschap
- onafhankelijk toezicht notariaat (nog) te laag
- certificering makelaar in plaats van afschaf-
- reductie administratieve lasten is minder
fing beschermde titel - innovatievermogen door hightech karakter
werk voor administratiekantoren - fraudegevoeligheid uitzendbranche
- toenemende samenwerking - kwaliteitskeurmerken, certificeringen Kansen
Bedreigingen
- toename juridisering maatschappij
- lage instroom bèta's en tekort specialisten IT
- terugbrengen administratieve lasten bedrijfs-
- minimumeisen bij Europese aanbestedingen
leven biedt kansen IT-branche - beroep op adviesbureaus vanwege verander-
voor architecten- en ingenieursbureaus - sterke (prijs)concurrentie marketingbureaus
de wet- en regelgeving - efficiencybewustzijn bij afnemers gunstig voor toelevering zakelijke dienstverlening - uitbreiding Europese Unie
- imago reclame omlaag door irritatie bij consument - conjunctuurgevoeligheid
Bron: EIM, 2008.
11.5 Strategie Bijna 40% van de zakelijke dienstverlening heeft de strategie van de onderneming of een ondernemingsplan schriftelijk vastgelegd, waar in het totale MKB 35% aan schriftelijke vastlegging doet. De meeste nadruk ligt, met een ruime voorsprong, op service aan klanten. Dit verschilt eigenlijk niet van het MKB als totaal. De zakelijke dienstverleners leggen veel minder nadruk op kostenbeheersing (61%) vergeleken met het totale bedrijfsleven (74%). Er wordt in de zakelijke dienstverlening minder nadruk gelegd op innovatie en marketing dan in het totale bedrijfsleven.
167
tabel 11.13 Strategie van MKB-bedrijven in de zakelijke diensten en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
strategie
MKB sector zakelijke
totaal MKB
diensten (in %)
(in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
39
35
in strategie nadruk op innovatie
45
46
in strategie nadruk op marketing
42
48
in strategie nadruk op kostenbeheersing
61
74
in strategie nadruk op service aan klanten
96
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
11.6 Maatschappelijk verantwoord ondernemen De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming behalve dat zij streeft naar winst (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'. De antwoorden op deze vragen zijn in dit hoofdstuk verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op milieu- en energiegebied − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op het bedrijfsimago. 1 1. 6. 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u E ne r g ie b ewu st z i jn i n h et ei g en b ed r i jf is i n d e s e cto r V e rhu u r en za k el i j k e d ie nst ve r l en in g ove r h et a lg em e en n ie t e rg h oo g In de sector zakelijke dienstverlening geeft 20% van de ondervraagde MKBondernemingen aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering steeds belangrijker zal worden. Daarmee loopt deze sector iets achter op het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41% beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Van alle ondervraagde MKB-bedrijven in de zakelijke dienstverlening denkt ruim de helft dat het uitvoeren van energiebesparende maatregelen niet interessant is voor de bedrijfsvoering. Daarbij meent driekwart van de respondenten dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen financieel voordeel oplevert. Ruim twee derde van de respondenten weet daarnaast niet welke extra energiebesparende maatregelen nog mogelijk zijn.
168
Van de ondervraagden meent 33% dat het erg moeilijk is een betrouwbare adviseur te vinden. 35% heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies is gezocht over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen of dat de mate van betrouwbaarheid van de adviseurs moeilijk te bepalen is. Van het energiebedrijf wordt door 51% van de ondervraagden verwacht dat dit actief bijdraagt aan het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door ruim de helft van de ondervraagden in actieve of passieve vorm gevolgd. 48% zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de sector zakelijke dienstverlening nog geen gemeengoed: 58% van de ondervraagde bedrijven in de zakelijke dienstverlening maakt hier geen gebruik van. Daarmee wijkt de sector nauwelijks af van het Nederlandse MKB als geheel (62%).
P os it i ev e ho ud i ng t eg en ov e r k l ima a tn eu tra a l o nd e rn em en , m a a r d e ze w o rd t ov er h et a lg em e en n i et v er ta a ld na a r con cr e te k l ima a tn eut ra l e ma a t re g e le n b inn en h et e i ge n be d r i jf Driekwart van de ondervraagde bedrijven is van mening dat het treffen van extra milieubesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor het eigen bedrijf oplevert en ook dat het inspelen op het milieubeleid geen verbeterend effect op de concurrentiepositie van het bedrijf heeft. Toch staat 62% van de ondervraagden positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen. Door 36% van de ondervraagde MKB-ondernemingen in de zakelijke dienstverlening wordt bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. Van de ondervraagde bedrijven let ruim twee derde op het verminderen van papiergebruik, waarvan de meesten vanuit een bewuste strategie. Voor 62% is het produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing voor het eigen bedrijf. Waar van toepassing, probeert de helft vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. In de sector is 18% van de bedrijven actief op zoek naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. 67% zegt hier in het geheel niet naar op zoek te zijn. 98% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de zakelijke dienstverlening is niet milieugecertificeerd. Ten opzichte van andere sectoren in het MKB is dit percentage het hoogst, maar niet uitzonderlijk. 1 1. 6. 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u E en d e e l va n d e s ec to r d e nk t da t de e n er g iek os t en b inn e n de b ra n ch e f l i nk om la a g k u nn en. T o ch is i n h et e ig en b ed ri j f h et e ne rg i e be wu st z i j n ov e r h et a lg em e en n i et h oo g Van de ondervraagde bedrijven in de zakelijke dienstverlening denkt 41% dat bedrijven in hun sector de energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Opvallend is dat slechts 20% het beheersen van energiekosten als een groeiend belang ziet in het eigen bedrijf. Ook weet een groot deel niet welke extra energiebesparende maatregelen voor het eigen bedrijf mogelijk zijn en denkt driekwart van de ondervraagden dat dergelijke maatregelen per saldo geen financieel voordeel opleveren.
169
figuur 11.1
Meningen over energiekosten en energiebesparende maatregelen
Bedrijven in branche kunnen energiekosten flink verlagen door extra energiebesparende maatregelen
Verhuur en zakelijke dienstverlening
Beheersen van energiekosten wordt steeds belangrijker in eigen bedrijfsvoering Energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor eigen bedrijf Extra mogelijke energiemaatregelen voor eigen bedrijf onbekend
Totaal MKB
0
20
40
60
80
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
K l i ma a t vr a a g stuk k en ge e n on de rw e r p va n ge sp r ek on d er b ra nch e ge no t en , ma a r h et k l ima a t a l s p r od uct w or d t v oo r de se ct or a ls k a ns r i jk g e z i en Ruim driekwart van de bedrijven geeft aan niet vaak met branchegenoten te spreken over klimaatvraagstukken die voor de sector spelen (78%). 14% zegt dit wel met enige regelmaat te doen. Door 35% van de respondenten wordt verwacht dat bedrijven in de sector goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende producten en adviezen aan te bieden. Met dit percentage loopt de sector nagenoeg gelijk met het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel (33%).
'C ra d l e t o cra d l e' vo o r e e n de e l i nt e re ssa n t voo r d e se ct o r Ve r huu r en z a k el i jk e d i ens tv e r le n ing 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. Binnen het MKB is in de zakelijke dienstverlening dit nieuwe concept 'Cradle to cradle' het meest bekend; 16% van de ondervraagde MKB-bedrijven zegt te weten wat het concept omvat.
170
tabel 11.14 Bekendheid met de term 'Cradle to cradle' en de verwachting van Nederlandse MKB-ondernemingen dat 'Cradle to cradle' interessante kansen biedt voor de branche
bekendheid met de precieze betekenis van de term 'Cradle to cradle' Industrie
7
Bouwnijverheid
4
Handel & reparatie consumentenartikelen
7
Logies & maaltijden
6
Vervoer, opslag & communicatie
6
Financiële instellingen
4
Zakelijke dienstverlening Overig
16 3
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
1 1. 6. 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d A a n hou d en de o ve rh e i dsa a n da cht vo o r mi l i eu en e ne r g ie b i e dt d e se ct o r ge en n i euw e o mz etk a n s en Binnen de zakelijke dienstverlening is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer sterk (90%). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt 44% van de ondervraagden. 77% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de zakelijke dienstverlening verwacht niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. Slechts 17% meent van wel. Op milieugebied verwacht iets meer dan de helft van de bedrijven in de sector meer effect van vrijwillige afspraken dan van wet- en regelgeving (55%). 14% heeft hier geen mening over of weet het niet. 1 1. 6. 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de sector zegt 39% van de ondervraagde MKB-bedrijven bovengemiddeld aandacht te schenken aan het personeel. Op een deel van de bedrijven is deze vraag niet van toepassing omdat zij geen personeel hebben. Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt men over het algemeen bevestigend: 93% is het met de stelling eens. Het eigen bedrijf verkoopt geen producten waarvoor kinderarbeid is ingezet, zegt 96% van de ondervraagde bedrijven. 3% weet dit niet met zekerheid te zeggen. Ruim driekwart van de bedrijven in de zakelijke dienstverlening geeft aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. Daarmee loopt de sector nagenoeg in de pas met het Nederlandse MKB als geheel (79%).
171
Driekwart van de ondernemingen meent dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is. 5% heeft hier geen mening over. Van de ondernemingen is 18% op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten. 15% zegt hier wel naar op zoek te zijn, maar niet in een actieve vorm.
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Van de MKB-ondernemingen in de zakelijke dienstverlening vindt 45% het belangrijk voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet. 58% ziet het als een risico wanneer het bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Ruim twee derde van de respondenten denkt dat potentiële werknemers het aantrekkelijk vinden wanneer het bedrijf maatschappelijk verantwoord onderneemt. Voor de klanten in deze sector lijkt volgens de ondervraagde MKB-bedrijven het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf van minder belang: slechts 21% van de bedrijven in deze sector merkt dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit laatste komt redelijk overeen met het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel.
11.7 Perspectief 1 1. 7. 1 I ns pe l en o p dy na m i ek In de dienstensector zal de komende jaren een sterke behoefte zijn aan kwalitatief goede medewerkers, zeker voor de hightech sectoren. Het aanbod van potentiële arbeidskrachten zal echter teruglopen als gevolg van de veranderende leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking. Tegelijkertijd is het groeitempo van de Nederlandse bevolking afgenomen. Wil men groei blijven realiseren, dan zal de schaarste aan arbeidskrachten door de zakelijke dienstverlening voor een groot deel opgevangen moeten worden door een arbeidsproductiviteitsstijging. Een randvoorwaarde voor R&D en innovatie is de beschikbaarheid van voldoende kennis om dit ook daadwerkelijk te kunnen doen. Het aantal jongeren met een voltooide hogere opleiding is de laatste jaren gestaag toegenomen.1 Dit is grotendeels veroorzaakt door een toenemend aantal vrouwen dat met succes een hogere opleiding voltooit. Deze vrouwen kiezen vaak voor de minder exacte richtingen. De arbeidsproductiviteitsstijging zal, behalve door kwalitatief goed personeel, gerealiseerd kunnen worden door voldoende en juiste investeringen in producten en/of diensten, evenals in nieuwe processen. Uit de toekomstplannen van de zakelijke dienstverleners in tabel 11.15 blijkt dat een relatief groot aantal bedrijven dit ook van plan is.
1
172
Bron: Kennis en economie, 2006, CBS; zie www.cbs.nl.
tabel 11.15 Plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de sector zakelijke diensten en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven)
MKB sector zakelijke toekomstplannen
totaal MKB (in %)
diensten (in %)
investeren in nieuwe producten
51
47
investeren in nieuwe processen
52
49
risicovolle projecten opzetten
25
19
van concurrenten
65
64
meer uitgeven aan vernieuwing
39
33
minder uitgeven aan vernieuwing
13
13
initiatieven nemen om zich te onderscheiden
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1 1. 7. 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st Uit tabel 11.16 blijkt dat verwacht wordt dat de omzet van het bedrijfsleven in 2008 zal toenemen met 2,5%. Voor de zakelijke dienstverlening is de verwachting nog iets gunstiger, namelijk 3,25%. Over heel 2008 wordt nog een behoorlijke toename in werkgelegenheid verwacht, maar voor 2009 zijn de vooruitzichten op dit moment minder positief. Zowel de volumeontwikkeling, de waardeontwikkeling als de winst neemt in beide jaren toe, zij het dat in alle gevallen de groei in 2009 terugloopt ten opzichte van 2008. Dit valt te verklaren uit de minder positieve economische tendens, ingeluid door de kredietcrisis in de Verenigde Staten. 1 tabel 11.16 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2008
2009
2008
2009
- volumeontwikkeling
3,25
1,50
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
3,50
3,50
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
6,75
5,00
6,25
4,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
3,75
1,25
1,50
0,00
winst
5,00
4,25
2,75
1,50
omzet
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1
Bron: Economisch beeld 2008-2009, 2008, CPB; zie www.cpb.nl.
173
12 Overige dienstverlening
De sector overige dienstverlening bestaat voornamelijk uit dienstverlenende bedrijven die gericht zijn op de verzorging van personen, zoals kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven, vakfotografen en overige persoonlijke dienstverleners waaronder bijvoorbeeld het begrafeniswezen. Daarnaast wordt de sector gevormd door een groot scala aan diensten in de sfeer van cultuur, sport en recreatie zoals het filmwezen, fitness- en sportscholen. Ook textielreinigingsbedrijven, beveiligings- en opsporingsbedrijven, milieudienstverlening en belangenorganisaties behoren tot de sector. De toenemende behoefte aan veiligheid, gezondheid en zekerheid in onze maatschappij vraagt om een toenemende creativiteit in de geboden service en diensten. Maatwerk is daarbij voor de klant van belang; dit in tegenstelling tot een standaarddienst. De klant zoekt vooral in de cultuur, sport & fitness en filmwezen een al dan niet unieke beleving.
12.1 De sector in cijfers 1 2. 1. 1 P os it i e i n he t Ne d er la nd s e be d r i jfs l ev en Het belang van de overige dienstverlening binnen het totale Nederlandse bedrijfsleven is als volgt uit te drukken. Qua ondernemingen bedraagt het aandeel van de sector 10%. Qua werkgelegenheid en bruto toegevoegde waarde is dat aandeel minder groot, namelijk 5%, respectievelijk 4% van het totale Nederlandse bedrijfsleven. De bedrijven in de overige dienstverlening zijn amper exportgericht. tabel 12.1 Aandeel van de overige dienstverlening in het totale bedrijfsleven in 2007 (in %)
aandeel in % aantal ondernemingen
10
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
5
omzet
3
exportwaarde
0
bruto toegevoegde waarde
4
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 2. 1. 2 O mva n g en sa me ns te l l in g va n d e se ct or In tabel 12.2 zijn de verschillen tussen de deelsectoren van de overige dienstverlening te zien, voor een aantal kenmerken. De omzetwaarde van de overige dienstverlening is in 2007 € 39 miljard, waarvan het grootste gedeelte in de deelsector sport, cultuur en recreatie wordt gerealiseerd. De 78.000 bedrijven bieden een werkgelegenheid van 309.000 arbeidsjaren. De overige dienstverleners vormen qua aantal ondernemingen de grootste groep binnen de sector (52%), wat de diversiteit van de sector benadrukt. De milieudienstverleners vormen in dit opzicht daarentegen de kleinste groep (1%).
175
tabel 12.2 Omvang en samenstelling van de overige dienstverlening in 2007 ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) milieudienstverlening
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
1
1
30
10
9
23
ideële en belangenorganisaties
12
15
75
24
4
10
cultuur, sport en recreatie
25
32
137
44
18
47
overig
40
52
68
22
8
20
totale sector
78
100
309
100
39
100
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 2. 1. 3 P os it i e va n h et M KB in d e s ec to r Het MKB vormt qua werkgelegenheid en omzet respectievelijk 81 en 69% van de sector. Het kleinbedrijf in de overige dienstverlening bestaat uit kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven, fotografen etc. De exportwaarde van het MKB in de overige dienstverlening beloopt in 2007 € 1 miljard (zie tabel 12.3). Dit is vanwege het feit dat de MKB-dienstverleners met name gericht zijn op persoonlijke dienstverlening en daardoor logischerwijs een klein verzorgingsgebied hebben. tabel 12.3 Het MKB in de overige dienstverlening in 2007
MKB (waarde)
MKB (in % van de sector)
78
100
251
81
26
69
1
79
12
72
aantal ondernemingen werkgelegenheid (x 1.000 arbeidsjaren) omzet (x € miljard) exportwaarde (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard) Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 2. 1. 4 O mz e ton tw ik k e l in g In tabel 12.4 zijn de ontwikkelingen en prognoses voor de overige dienstverlening opgenomen. De bedrijven in de overige dienstverlening ondervinden een positieve impuls door de voordelen van goede economische omstandigheden in 2007. De ontwikkeling van het omzetvolume komt grotendeels voort uit de grote afhankelijkheid van de ontwikkeling van de consumptieve bestedingen. De bedrijven in de milieudienstverlening en de cultuur, sport en recreatie lopen iets voorop met volumeontwikkelingen van respectievelijk 2,75% en 2,5%. De uitgaven aan persoonlijke verzorging en gezondheid zullen achterblijven bij de gemiddelde groei van de particuliere bestedingen. De inkomenssituatie blijft ongeveer gelijk in 2008, wat in principe niet ongunstig is voor deze sector. Per saldo wordt verwacht dat de consumptieve bestedingen in 2008 licht zullen toenemen. De overige dienstverlening zal naar schatting met 1,75% in volume kunnen groeien. Vooral aan luxere producten en diensten gaat de consument steeds meer besteden. Zo zullen fitnesscentra en sportscholen verder kunnen groeien. Verzekeraars gaan in een aantal gevallen allianties aan
176
met fitnesscentra en dragen bij in de kosten. Wel neemt de concurrentie onder de centra toe door de toename van het aantal vestigingen en de opkomst van filiaalketens. Hierdoor staat de prijs onder druk. Door de vergrijzende bevolking neemt de vraag naar voetverzorging, schoonheidsverzorging en met name luxere producten de komende jaren verder toe. De uitvaartbranche laat mede door de toenemende aantallen crematies en begrafenissen een onveranderd afzetperspectief zien. Bij de afzet van de kappers zal er weer sprake zijn van een lichte groei. In deze dienstverlenende branche zijn veel parttime werkende zelfstandigen. Deze zetten de markt- en financiële positie van de huidige bedrijven onder druk. De milieudienstverlening zoals de afvalwaterinzameling en -behandeling, afvalinzameling, afvalbehandeling, exploitatie van stortplaatsen, sanering milieuverontreiniging, ontwikkelt zich sterk onder invloed van de toenemende bedrijvigheid. tabel 12.4 Volumeontwikkeling van de omzet in de overige dienstverlening, 2007-2008 (in % t.o.v. het voorgaande jaar)
2007
2008
milieudienstverlening
2,75
2,00
ideële en belangenorganisaties
1,25
1,25
cultuur, sport en recreatie
2,50
2,00
overige dienstverlening
1,25
0,75
totale sector
2,25
1,75
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 2. 1. 5 E xp l o ita t ie b ee l d De brutoproductie wordt hier gedefinieerd als de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Uit de exploitatiestructuur (tabel 12.5) blijkt dat de bedrijfskosten - met daarin opgenomen loonkosten - 35% van de totale brutoproductie bedragen. tabel 12.5 Exploitatiebeeld van de overige dienstverlening in 2007 (in % van de brutoproductie)
waarde in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
55
bruto toegevoegde waarde
45
bedrijfskosten*
35
waarvan: loonkosten winst voor belastingen
27 9
* Tot de bedrijfskosten worden gerekend: afschrijvingen, loonkosten, rentekosten, belastingen en subsidies en bijzondere lasten/baten. Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
177
12.2 Dynamiek in de sector 1 2. 2. 1 B ed r i jv en dy na m i ek S ta r t en op h eff i ng De dynamiek in de overige dienstverlening is flink. In de overige dienstverlening ligt het aantal opheffingen met 6% boven het aantal opheffingen in het totale bedrijfsleven, wat op 5,5% ligt. Het aantal oprichtingen ligt met ruim 13% flink hoger dan in het totale bedrijfsleven, waar het aantal oprichtingen 10% is. tabel 12.6 Bedrijvendynamiek in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, 2007
totale overige dienstverlening aantal oprichtingen (in % van totaal aantal bedrijven)
bedrijfsleven
13,3
10,3
- nieuwe dochters
2,2
2,7
aantal opheffingen (in % van totaal aantal bedrijven)
6,0
5,5
0,3
0,5
w.v.
w.v. - faillissementen Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
Het aantal startende bedrijven in de sector is met een aantal van ruim 8.000 hoog. Deze hoeveelheid komt overeen met 12,4% van het totaal aantal starters in Nederland. Vooral branches als beveiliging en opsporing, fitnesscentra, uitvaartverzorging en exploitatie van speelautomaten kennen veel starters. De overlevingskans in de overige diensten ligt, na 5,5 jaar, op 51%. tabel 12.7 Starters in de overige dienstverlening in 2007
sector aantal starters in 2007 gemiddelde mutatie aantal starters per jaar 2007-1987 (in %) aandeel in het totaal aantal starters in Nederland (in %) overlevingskans na 5,5 jaar (in %)
8.483 5,9 12,4 51
Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
G r oe i e n k r im p Het aantal groeiende bedrijven in de sector is relatief laag in vergelijking met dat in het totale bedrijfsleven. Het aantal van stabiel gebleven bedrijven daarentegen, is hoger dan het gemiddelde (zie tabel 12.8).
178
tabel 12.8 Groei en krimp van bedrijven in de overige dienstverlening vergeleken met bedrijfsleven in 2007 (in % van het aantal bedrijven)
% bedrijven in het totale groeitype
% bedrijven in de sector
bedrijfsleven
snelle en normale groeiers
20
36
gelijkblijvers
39
25
groeikrimpers en overige krimpers*
41
39
100
100
totaal
* Een groeikrimper is een bedrijf waarbij ondanks een groeiende afzet de werkgelegenheid terugloopt. Bron: Bedrijvendynamiek & Werkgelegenheid.
1 2. 2. 2 S c ha a lg ro ot te en ne tw er k v or m in g De ontwikkelingen op het gebied van ICT, het toenemende belang van efficiëntie in de bedrijfsvoering, keteneffectiviteit, beschikken over klant- en marktkennis (o.a. via benchmarking) en het opbouwen van concurrerend vermogen zijn meestal drijfveren om samen te werken in netwerken. Er ontstaan dan strategische samenwerkingsverbanden om de beperkte schaalgrootte en de negatieve gevolgen daarvan te compenseren. Dit zijn bijvoorbeeld franchiseorganisaties, inkoopcombinaties, dealerschappen en dergelijke. In de overige dienstverlening werkt een derde van de MKB-bedrijven met andere bedrijven in de kolom samen. Uit tabel 12.9 valt af te leiden dat de gemiddelde ondernemingsgrootte in de overige dienstverlening in 2007 op 4 arbeidsjaren ligt, met een gemiddelde omzet van € 0,5 miljoen. De overige dienstverlening kent zowel kleinschalige als grootschalige bedrijven. 94% van de ondernemingen heeft minder dan tien werknemers in dienst en behoort daarmee tot het kleinbedrijf. Het grootbedrijf met een ondernemingenaandeel van 6% zorgt daarentegen wel voor 31% van de omzet en 19% van de werkgelegenheid. tabel 12.9 Indicatoren van schaalgrootte in de overige dienstverlening in 2007
totale sector gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren) gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
4 0,5
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
94
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
31
Bron: Prognoses kerngegevens MKB.
1 2. 2. 3 I nno va t i e Het inspelen op een steeds veranderende klantvraag is cruciaal om concurrerend te blijven. De klant dient dan ook centraal te staan bij dienstverlenende organisaties. Kijken we naar de percentages van overige dienstverlenende bedrijven met procesinnovaties, dan zien we in tabel 12.10 dat de overige diensten duidelijk beter presteren dan het totale MKB. Anders is het voor bedrijfsprocessen. Het aantal bedrijven in de overige dienstverlening dat verbeteringen in de interne
179
bedrijfsprocessen heeft doorgevoerd, ligt met 42% nauwelijks hoger dan het MKB-gemiddelde van 39%. tabel 12.10 Aandeel bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB industrie met innovaties in de periode 2005-2007 (in %)
MKB overige soort innovatie
dienstverlening
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
36
27
percentage bedrijven met procesinnovaties
17
13
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
42
39
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
12.3 Dynamiek in de markt 1 2. 3. 1 A f ne me r s De overige-dienstensector is sterk gericht op leveringen aan de consument. Daarmee is de ontwikkeling van de particuliere consumptie van belang voor de afzetontwikkeling. Voor de consument zijn de 'overige diensten' vaak een sluitpost. Als het slecht gaat wordt hier als eerste op bezuinigd. Vorig jaar was het consumentenvertrouwen nog groot en nam de werkloosheid steeds verder af, daarentegen neemt het consumentenvertrouwen in 2008 af en neemt de werkloosheid nauwelijks verder af. Consumenten zijn vanwege toegenomen onzekerheid meer afwachtend geworden met bestedingen. De consument wordt veeleisender en mondiger. Zo is er steeds meer vraag vanuit de consument om buiten de reguliere openingstijden gebruik te maken van de diensten, waarop de dienstverleners op hun beurt weer inspelen. De behoefte en uitgaven aan recreatieve goederen blijven in toenemende mate stijgen. Het aandeel van deze goederen in het totale consumptiepakket is dan ook gegroeid. Vanaf 2002 tot 2006 blijft het aandeel van de recreatieve bestedingen in de totale consumptieve bestedingen vrijwel constant1 en groeit het mee met het totaal. 1 2. 3. 2 C o nc ur r ent i e De overige dienstverlening ondervindt sterke concurrentie van (de detailhandel in) duurzame goederen. Binnen de overige dienstverlening is de concurrentie van bestaande aanbieders bijna gelijk aan de situatie in het totale MKB (zie tabel 12.11). In sommige branches is het wel zo dat er een behoorlijke concurrentie is op het vlak van arbeid (zoals bijvoorbeeld de schoonmaakbranche). Het gebruik van goedkopere arbeidskrachten en de komst van ondernemers uit het Oostblok nemen toe, wat tot deze interne concurrentiedruk heeft geleid.
1
180
Bron: CBS.
tabel 12.11 Concurrentieperceptie van MKB-bedrijven in de overige-dienstensector en het totale MKB*, 2007
MKB sector zakelijke diensten
totaal MKB
concurrentie van bestaande aanbieders
50
50
dreiging van toetreders
51
47
onderhandelingsmacht van leveranciers
47
51
onderhandelingsmacht van afnemers
42
54
dreiging van substituten
44
43
* Er is gebruik gemaakt van een meetschaal op basis van drie vragen per aspect (kracht van Porter), waarbij 0 = laagste score en 100 = hoogste score. Het 'totaal MKB' betreft een gemiddelde over alle bedrijfstakken. Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
12.4 SWOT-analyse Hieronder zijn puntsgewijs een aantal sterke en zwakke punten van de zakelijke dienstverlening opgenomen, evenals de kansen en bedreigingen voor de sector vanuit de markt.
181
tabel 12.12 SWOT-analyse van de overige dienstverlening
Sterke punten
Zwakke punten
- kennis en vakmanschap
- oneigenlijke concurrentie
- samenwerking, ook met opdrachtgever
- kwetsbaarheid/criminaliteit
- daling ziekteverzuim door betere arbeidsom- - aantrekken voldoende bekwaam personeel standigheden, mede door betere (arbo)wetgeving - schaalvergroting en toename strategische
- personeelsverloop
samenwerkingsverbanden - oog voor veiligheid en toename gebruik
- ontwikkeling innovatie en efficiency
technische hulpmiddelen Kansen
Bedreigingen
- uitbreiding Europese Unie
- conjunctuurgevoeligheid
- wet administratievelastenverlichting
- goedkope concurrentie uit Oostblok
- per 1 januari 2005 nieuwe internationale
- payrolling ondermijnend voor CAO schoon-
eisen aan jaarrekeningen
maak
- kwaliteitskeurmerken en certificeringen
- kopiëren pinpas
- grotere opdrachtgevers willen minder toele-
- milieumaatregelen
veranciers - kosten- en imagovoordelen door schoon-
- afname klantentrouw en bezoekfrequenties
maak overdag - open grenzen
- prijsconcurrentie
- particuliere markt schoonmaakbedrijven
- huidige administratievelastendruk te hoog
gunstig - wet kinderopvang voor kinderdagverblijven Bron: EIM, 2008.
12.5 Strategie De strategie van de onderneming of een ondernemingsplan is door bijna 40% van de overige dienstverlening schriftelijk vastgelegd. De meeste nadruk ligt op service aan klanten, nagenoeg gelijk aan het gemiddelde van het totale MKB. Naar verhouding leggen de overige dienstverleners meer nadruk op innovatie vergeleken met het totale bedrijfsleven. De nadruk op kostenbeheersing blijft in de overige dienstverlening licht achter.
182
tabel 12.13 Strategie van MKB-bedrijven in de overige diensten en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven), 2008
MKB sector zakelijke strategie
diensten (in %) totaal MKB (in %)
in bezit van een schriftelijke strategie of ondernemingsplan
38
35
in strategie nadruk op innovatie
53
46
in strategie nadruk op marketing
45
48
in strategie nadruk op kostenbeheersing
72
74
in strategie nadruk op service aan klanten
96
95
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
12.6 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het MKB De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een meting van het MKBBeleidspanel (zomer 2008). Het panel bestaat uit een representatieve groep van ruim 2.000 MKB-bedrijven in alle sectoren van het bedrijfsleven, uitgezonderd de agrarische sector en de 'vrije beroepen'. Aan hen zijn uiteenlopende vragen rondom het thema 'Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen' (MVO) voorgelegd. De meest gangbare omschrijving van MVO is dat een onderneming behalve dat zij naar winst streeft (profit), ook rekening houdt met het effect van de activiteiten op het milieu (planet) en oog heeft voor de menselijke aspecten binnen en buiten het bedrijf (people). Het gaat erom een balans te vinden tussen 'people', 'planet' en 'profit'. De antwoorden op deze vragen zijn in deze paragraaf verwoord, waarbij achtereenvolgens aan de orde komen: − de houding en het gedrag van het eigen bedrijf ten opzichte van energie en milieu − verwachtingen voor de sector op het gebied van energie en milieu − verwachtingen over het overheidsbeleid op het gebied van milieu en energie − de bereidheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in brede zin (profit, planet, maar ook people) en de perceptie op de invloed van maatschappelijk ondernemerschap op het bedrijfsimago. 1 2. 6. 1 V e ra nt wo or d on de r ne me n : en e rg i e & m i l ie u E ne r g ie b ewu st z i jn i n h et ei g en b ed r i jf is r e de l i jk g ro ot, ma a r d e ve r ta a l s la g na a r co nc re te e x tra e ne r g ie b es pa r e nde ma a t re g e le n wo rd t n og n i et a lt i jd g em a a k t In de overige dienstverlening geeft 42% van de ondervraagde MKBondernemingen aan dat het beheersen van de energiekosten binnen de eigen bedrijfsvoering steeds belangrijker zal worden. Daarmee loopt deze sector nagenoeg gelijk met het Nederlandse MKB als geheel, waar gemiddeld 41% beheersing van de energiekosten ziet als een groeiend belang in de bedrijfsvoering. Van alle ondervraagde MKB-bedrijven in de sector overige dienstverlening denkt 42% dat het uitvoeren van energiebesparende maatregelen niet interessant is voor de bedrijfsvoering. Daarbij meent 70% van de respondenten dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen finan-
183
cieel voordeel oplevert. Daarnaast weet 72% van de respondenten niet welke extra energiebesparende maatregelen nog mogelijk zijn. Van de ondervraagden meent 45% dat het erg moeilijk is een betrouwbare adviseur te vinden. Bijna een derde heeft hier geen mening over of weet het niet, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat er nog geen advies is gezocht over extra uit te voeren energiebesparende maatregelen of dat de mate van betrouwbaarheid van de adviseurs moeilijk te bepalen is. 68% van de ondervraagden verwacht van het energiebedrijf dat dit actief bijdraagt aan het verlagen van de energiekosten van het eigen bedrijf. De ontwikkeling van energiekosten wordt door 61% van de ondervraagden in passieve of actieve vorm gevolgd. 38% zegt dit in het geheel niet te doen. Het gebruik van groene stroom is in de sector overige dienstverlening nog geen gemeengoed geworden: 63% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de sector maakt hier geen gebruik van. Daarmee wijkt de sector nauwelijks af van het Nederlandse MKB als geheel (62%).
P os it i ev e ho ud i ng t eg en ov e r k l ima a tn eu tra a l o nd e rn em en , on da nk s g e en ho o gg es pa nn e n ve r wa c ht in g en ov e r f i na n c ie e l vo or d e el o f ve r be t e r en d eff e ct op c on cu rr e nt i ep os i t ie 80% van de ondervraagde bedrijven meent dat het treffen van extra milieubesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel oplevert voor het eigen bedrijf en dat het inspelen op het milieubeleid geen verbeterend effect heeft op de concurrentiepositie van het bedrijf. Toch staat 63% positief tot zeer positief tegenover klimaatneutraal ondernemen.
K l i ma a t ne ut ra a l g ed ra g b in ne n h e t e ig en b ed r ij f Door 47% van de ondervraagde MKB-ondernemingen in de overige dienstverlening wordt bijgehouden hoeveel afval het eigen bedrijf voortbrengt. Meer dan de helft hiervan houdt dit actief bij. Ruim de helft van de bedrijven let op het verminderen van papiergebruik, waarvan de meeste vanuit een bewuste strategie. Voor 36% is het produceren of verkopen van milieuvriendelijke producten naar eigen zeggen niet van toepassing voor het eigen bedrijf. Waar wel van toepassing, probeert 39% vanuit een bewuste strategie milieuvriendelijke producten te produceren of verkopen. In de overige dienstverlening is 15% van de bedrijven actief op zoek naar milieuvriendelijker productiemethoden, producten of diensten. 63% zegt hier in het geheel niet naar op zoek te zijn. 93% van de ondervraagde MKB-bedrijven in de overige dienstverlening is niet milieugecertificeerd. Ten opzichte van andere sectoren in het MKB is dit percentage niet uitzonderlijk. 1 2. 6. 2 K a ns en b i nn en d e se ct or op h et g eb i e d va n ene r g i e & m i l ie u F l ink e v er la g in g in e ne rg i ek os te n w o rd t mo ge l ij k g ea ch t vo or d e s ec t o r a ls g eh e e l, ma a r b in ne n h e t e ig en b ed r i jf is ta me l i jk on b ek en d h oe d i t t e rea l i se r en 50% van de ondernemingen in de overige dienstverlening denkt dat bedrijven in hun sector de energiekosten nog flink kunnen verlagen door energiebesparende maatregelen. Opvallend daarbij is dat 70% van de respondenten meent dat het treffen van extra energiebesparende maatregelen het eigen bedrijf per saldo geen financieel voordeel oplevert. Daarnaast weet 72% van de respondenten niet welke extra energiebesparende maatregelen nog mogelijk zijn.
184
figuur 12.1
Meningen over energiebesparende maatregelen
Bedrijven in branche kunnen energiekosten flink verlagen door extra energiebesparende maatregelen
Overige dienstverlening
Energiebesparende maatregelen per saldo geen financieel voordeel voor eigen bedrijf Extra mogelijke energiemaatregelen voor eigen bedrijf onbekend
Totaal MKB
0
20
40
60
80
Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
K l i ma a t vr a a g stuk k en ge e n 'ho t to p ic ' on de r b ra n ch eg en ot en . He t k l i ma a t a l s p ro duc t i s v oor de bra nch e n ie t e rg int e r essa nt Ruim driekwart van de bedrijven in de sector overige dienstverlening geeft aan niet op regelmatige basis met branchegenoten te spreken over klimaatvraagstukken die voor de branche spelen (78%). 11% zegt dit wel met enige regelmaat te doen. Door een kwart van de respondenten wordt verwacht dat bedrijven in de branche goede zaken kunnen doen door klanten energiebesparende producten en adviezen aan te bieden. Met dit percentage loopt de sector iets achter op het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel (33%).
'C ra d l e t o cra d l e' is i nte r e ssa n t v oo r s ec to r O v e r ig e d i ens tv e rl e ni ng 'Cradle to cradle' is een ontwerpconcept van architect William McDonough en chemicus Michael Braungart, waarbij uitsluitend veilige en volledig herbruikbare grondstoffen worden gebruikt bij het ontwerpen en ontwikkelen van producten. Producten worden dusdanig ontworpen dat zij na gebruik op een hoogwaardige manier kunnen worden hergebruikt in een nieuw product of een voedende functie hebben. In de sector overige dienstverlening is de term 'Cradle to cradle' het minst bekend; slechts 3% van de ondervraagde MKB-bedrijven zegt te weten wat het concept omvat.
185
tabel 12.14 'Cradle to cradle' biedt interessante kansen voor bedrijven in mijn branche'
overige dienstverlening Geheel mee eens
totaal MKB
2
16
Tamelijk mee eens
23
18
Tamelijk mee oneens
42
16
Geheel mee oneens
23
35
Geen mening
11
9
-
6
Weet niet Bron: MKB-Beleidspanel 2008.
1 2. 6. 3 V e r tr ou we n in d e ov e rhe i d A a n hou d en de o ve rh e i dsa a n da cht vo o r mi l i eu en e ne r g ie b i e dt d e se ct o r ge en n i euw e o mz etk a n s en Binnen de overige dienstverlening is de verwachting dat de aandacht voor het milieu ook na het huidige kabinet zal aanhouden zeer sterk (90%). Overheidsaandacht voor het milieu betekent voor het eigen bedrijf vooral een lastenverhoging, vindt 60% van de ondervraagden. 85% van de bedrijven in de sector verwacht niet dat overheidsaandacht voor het milieu het eigen bedrijf nieuwe omzetkansen biedt. Slechts 5% verwacht het tegenovergestelde. Op milieugebied verwacht iets meer dan de helft van de bedrijven in hun branche meer effect van vrijwillige afspraken dan van wet- en regelgeving (55%). 10% heeft hier geen mening over. 1 2. 6. 4 M a a ts cha pp e l i jk v e ra n tw oo r d on de rn e me n: p r of i t, p lan et , ma a r o ok p e op l e B er e i dh e id in d e se ct or to t (m e er ) M V O In de sector overige dienstverlening geeft 45% van de ondervraagde MKBbedrijven aan bovengemiddeld aandacht te schenken aan het personeel. Op een deel van de bedrijven is deze vraag niet van toepassing omdat zij geen personeel hebben. Op de stelling 'Als ik zelf iets kan doen tegen kinderarbeid, dan zal ik dat zeker niet laten' antwoordt men in de sector overige dienstverlening over het algemeen bevestigend: 94% is het met de stelling eens. Het eigen bedrijf verkoopt geen producten waarvoor kinderarbeid is ingezet, zegt 95% van de ondervraagde bedrijven. 5% weet dit niet met zekerheid te zeggen. Van de ondervraagde bedrijven geeft 84% aan best bereid te zijn meer te betalen voor grondstoffen en handelsproducten, als de producenten daardoor eerlijk loon krijgen. Daarmee loopt de sector iets voor op het Nederlandse MKB als geheel (79%). Ruim driekwart van de ondernemingen meent dat alles wat het eigen bedrijf op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen redelijkerwijs kan doen, wel gebeurd is (78%). 11% heeft hier geen mening over of weet het niet. Van de ondernemingen in de sector is 16% actief op zoek naar meer maatschappelijk verantwoorde producten. 20% zegt hier wel naar op zoek te zijn, maar niet in een actieve vorm.
186
M VO v oo ra l e en i ma g ok w e st i e? Van de ondervraagde MKB-ondernemingen in de sector overige dienstverlening vindt 55% het belangrijk voor het eigen bedrijf om de omgeving te vertellen over de 'goede dingen' die het doet. Voor 59% vormt het een risico als het eigen bedrijf wordt aangekeken op oneerlijke handel. Twee derde van de bedrijven denkt dat potentiële werknemers het aantrekkelijk vinden wanneer het bedrijf maatschappelijk verantwoord onderneemt. Voor de klanten in de sector lijkt volgens de bedrijven het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van het bedrijf van minder belang: slechts 27% van de bedrijven merkt dat hun klanten steeds meer eisen stellen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit laatste ligt in lijn met het gemiddelde van het Nederlandse MKB als geheel.
12.7 Perspectief 1 2. 7. 1 I ns pe l en o p dy na m i ek De minder gunstige economische situatie en het afnemende consumentenvertrouwen kunnen in de komende jaren zorgen voor een lichte afname in de omzetontwikkelingen in de overige dienstverlening. In tabel 12.15 blijkt uit de toekomstplannen een relatief hoger percentage voor het investeren in nieuwe producten. Innovatie ligt echter wel lager. De klant van de overige dienstverlener is niet alleen geïnteresseerd in de functionaliteit van een dienst: ook emoties en ervaringen spelen een steeds grotere rol. tabel 12.15 Plannen voor het komende jaar van MKB-bedrijven in de sector zakelijke diensten en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven)
MKB sector zakelijke toekomstplannen
diensten (in %)
totaal MKB (in %)
investeren in nieuwe producten
56
47
investeren in nieuwe processen
44
49
risicovolle projecten opzetten
21
19
concurrenten
75
64
meer uitgeven aan vernieuwing
29
33
minder uitgeven aan vernieuwing
14
13
initiatieven nemen om zich te onderscheiden van
Bron: Determinanten bedrijfsprestaties MKB.
1 2. 7. 2 P ro gn os es va n o mz e t, w e rk ge l eg en he i d en w in st Uit tabel 12.16 blijkt dat verwacht wordt dat de omzet van het bedrijfsleven in 2008 zal toenemen met 2,5%. Voor de overige dienstverlening is de verwachting minder gunstig, namelijk 1,75%. Over heel 2008 wordt nog een behoorlijke toename in werkgelegenheid verwacht, maar voor 2009 zijn de vooruitzichten minder positief. De winst zal in
187
2009 zelfs afnemen. Dit valt te verklaren uit de minder positieve economische teneur, ingeluid door de kredietcrisis in de Verenigde Staten.1 tabel 12.16 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2008 en 2009 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
2008
2008
2009
2009
omzet - volumeontwikkeling
1,75
0,50
2,50
1,50
- prijsontwikkeling
2,50
2,75
3,50
2,75
- waardeontwikkeling
4,25
3,25
6,25
4,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,25
0,50
1,50
0,00
winst
3,25
-2,00
2,75
1,50
Bron: Prognoses & kerngegevens MKB.
1
188
Bron: Economisch beeld 2008-2009, 2008, CPB; zie www.cpb.nl.
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A200811
28-10-2008
A200810
23-9-2008
Ondernemerschap in de zorg
A200809
8-9-2008
Internationale benchmark ondernemerschap
A200808
3-9-2008
Nalevingskosten van wetgeving voor startende
A200807
september 2008
A200806
18-9-2008
A200805
8-7-2008
In- en uitstroom in de detailhandel
bedrijven Stimulering van ondernemerschap in middelgrote gemeenten HRM-beleid in het MKB Global Entrepreneurship Monitor 2007 the Netherlands A200804
14-7-2008
Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008
Ondernemerschap in de regio
A200802
27-3-2008
Herstructurering van winkelgebieden
A200801
25-2-2008
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714
21-12-2007
Technologiebedrijven in het MKB
A200713
19-12-2007
MKB in regionaal perspectief
A200712
15-11-2007
Voor het gewin of voor het gezin?
A200711
7-11-2007
A200710
25-10-2007
A200709
13-9-2007
A200708
21-6-2007
Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707
21-6-2007
Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706
13-6-2007
Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705
10-5-2007
Internationale benchmark ondernemerschap
A200704
5-4-2007
Dat loont!
A200703
5-3-2007
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702
1-3-2007
Flexibele arbeid in het MKB
A200701
8-1-2007
Entrepreneurship in the Netherlands;
Van onbemind tot onmisbaar Ondernemen in de Sectoren Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs
High growth enterprises; Running fast but still keeping control A200613
8-1-2007
A200612
januari 2007
Geef richting, geen regels!
A200611
22-9-2006
Ondernemen in de Sectoren
A200610
18-9-2006
Met ervaring aan de start
A200609
20-7-2006
Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
A200608
18-9-2006
Pensioen voor ondernemers
A200607
24-7-2006
MKB regionaal bekeken
A200606
19-7-2006
MKB in regionaal perspectief 2006
A200605
29-6-2006
De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in
A200604
19-6-2006
Kleinschalig Ondernemen 2006
A200603
17-5-2006
Internationale Benchmark 2005
A200602
12-4-2006
Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld
A200601
20-3-2006
Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015
Bedrijfsgroei in Nederland
het MKB
189
A200516
14-2-2006
Small Business Governance
A200515
16-1-2006
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid;
A200514
9-1-2006
A200513
14-12-2005
A200512
31-1-2006
A200511
8-11-2005
A200510
3-11-2005
A200509
6-10-2005
Creatieve bedrijvigheid in Nederland
A200508
20-9-2005
Ondernemen in de Sectoren
A200507
1-9-2005
A200506
19-7-2005
A200505
6-10-2005
A200504
27-6-2005
Kleinschalig Ondernemen 2005
A200503
15-6-2005
Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en
A200502
17-5-2005
Periode 1987-2005 Kritisch kopen in het MKB Financiering van bedrijfsinvesteringen problematisch, of niet? Entrepreneurship in the Netherlands, Business transfer Internationale Benchmark Ondernemerschap 2004 Transsectorale innovatie door diffusie van technologie
Meer MKB-bedrijven in openbare aanbestedingen? Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU Entrepreneurship in the Netherlands; SMEs and International co-operation
VWO-onderwijs Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrepreneurship Monitor 2004 A200501
26-4-2005
Spin-offs van grote bedrijven in Nederland
A200417
11-4-2005
Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in
A200416
12-4-2005
MKB-locaties
A200415
29-3-2005
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200414
24-3-2005
Internationalisering in het Nederlandse MKB
A200413
21-3-2005
MKB in een periode van deflatie; risico's en stra-
het MKB
tegieën Ondernemen in de zorg
A200412
9-3-2005
A200411
17-2-2005
De bron van vernieuwing
A200410
25-4-2005
Oudere versus jongere starters
A200409
5-1-2005
A200408
18-11-2004
Succesvol op weg op de elektronische snelweg!!
A200407
14-3-2005
Toetredingsbarrières in de praktijk: Veranderin-
De kracht van de organisatie
gen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij A200406
12-10-2004
Ga direct naar een standaard reïntegratietraject,
A200405
14-9-2004
Ondernemen in de Sectoren
A200404
11-8-2004
Innovatief ondernemerschap en de rol van de
A200403
11-8-2004
A200402
5-7-2004
A200401
22-6-2004
Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003
A200318
15-6-2004
Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het
A200317
28-5-2004
ga niet langs start
brancheorganisaties: Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004
midden- en kleinbedrijf
190
Wordt de spoeling dun?
A200316
22-4-2004
Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial
A200315
10-3-2004
Rechtsvormkeuze in het MKB
A200314
12-3-2004
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode
Activities (GEM)
1987-2002 A200313
18-2-2004
Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik
A200312
12-2-2004
Ondernemen in het Ambacht 2004
A200311
10-2-2004
Ondernemen in de Industrie 2004
A200310
5-2-2004
Ondernemen in de Diensten 2004
A200309
22-1-2004
A200308
20-1-2004
Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004
191