Ondernemen in de Sectoren Feiten en ontwikkelingen 2003-2005
Zoetermeer, augustus 2004
ISBN: 90-371-0929-2 Bestelnummer: A200405 Prijs: € 100,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave 1
Inl ei din g
7
2
Vo ed in g s- en g en o tm id d el en in d u s t ri e
9
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief
9 12 16 20 23
3
M et a al- en el e k tr o t ec h n i sch e ind us t ri e
27
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
27 30 33 37 40 42
4
O li e- , ch e mi sch e , ru b b e r- en k u n st s to fv er we r k en d e i n d u s t ri e
43
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
43 46 49 52 56 58
5
O v e rig e in d u s t r ie
59
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief
59 61 65 69 72
6
Bouw ni jve rh e id
75
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
75 78 81 83 87 89
7
Au to se ct or
91
7.1 7.2 7.3 7.4
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen
91 94 99 101
3
4
7.5 7.6
Perspectief Meer informatie over de sector
104 106
8
Gr oo tha n d el
10 7
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
107 109 113 115 118 120
9
De t ai lh and el
12 1
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
121 124 129 133 136 138
10
Ho re ca , ca t er in g en v er b l ij f sr ec r e at i e
13 9
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
139 142 146 150 153 156
11
Tr an sp o r t s ec to r
15 7
11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
157 161 165 169 172 174
12
Po st en t el ec omm un i c at i e
17 7
12.1 12.2 12.3 12.4 12.5
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Perspectief Meer informatie over de sector
177 179 186 187 189
13
F ina nci ë le d ien s tv er l e n ing
19 1
13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
191 193 197 200 203 205
14
Za k el ij k e d ie n s tv e rl e n in g
20 7
14.1 14.2 14.3 14.4 14.5 14.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
207 210 213 216 219 221
15
O v e rig e d i en s tv e r le ni ng
22 3
15.1 15.2 15.3 15.4 15.5
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief
223 225 227 229 233
16
Zo rg se ct o r
23 7
16.1 16.2 16.3 16.4 16.5
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Perspectief Meer informatie over de sector
237 239 242 244 245
5
1
Inleiding
Aanleiding In de eerder dit jaar verschenen publicatie 'Kleinschalig Ondernemen 2004' wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklasse. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal en de belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. In de publicatie 'Ondernemen in de Sectoren. Feiten en ontwikkelingen 2003-2005 ' staan de sectoranalyses centraal en daarmee is het een logisch vervolg op de eerder genoemde pu1 blicatie. Zij vervangt de vijf Sectorscopen uit eerdere jaren. Doel De informatie in 'Ondernemen in de Sectoren' is bestemd voor allen die op een of andere wijze betrokken zijn bij de beleidsvorming en -uitvoering binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven. Het rapport biedt hun inzicht in de actuele stand van zaken in 15 verschillende sectoren uit het bedrijfsleven. Het betreft een beschrijving van de structuur, het economisch functioneren, de marktomstandigheden, de kracht en het investeringsgedrag van de sector. Dit laatste onderwerp is als thema van dit jaar geselecteerd. De sectoren In alle 15 sectoren speelt het MKB-ondernemerschap een grote rol. De MKBondernemers dekken het leeuwendeel van het Nederlandse bedrijfsleven. De sectoren zijn: 1 de voedings- en genotmiddelenindustrie; 2 de metaal- en elektrotechnische industrie; 3 de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie; 4 de overige industrie; 5 de bouwnijverheid; 6 de autosector; 7 de groothandel; 8 de detailhandel; 9 de horeca, catering en verblijfsrecreatie; 10 de transportsector; 11 de post en telecommunicatie; 12 de financiële dienstverlening; 13 de zakelijke dienstverlening; 14 de overige dienstverlening; 15 de zorgsector. Herkomst van de informatie Dit rapport bouwt onder meer voort op de informatie in 'Kleinschalig Ondernemen 2004'. Het economische beeld van 'Ondernemen in de Sectoren' past op hoofdlijnen binnen het kader van het Centraal Economisch Plan 2004 van het CPB.
1
Getiteld 'Ondernemen in de Industrie', 'Ondernemen in het Ambacht', 'Ondernemen in de Groothandel', 'Ondernemen in de Detailhandel' en 'Ondernemen in de Diensten'
7
Bij het bepalen van de sectorprognoses is gebruik gemaakt van het KTO-model. Dit is een sectormodel naar grootteklasse voor de korte en middellange termijn, waarmee onder andere exploitatiegegevens en werkgelegenheidsgegevens geraamd worden. Daarnaast is gebruik gemaakt van realisatiegegevens afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), gegevens uit monitoren en jaarlijkse registraties van sectororganisaties en andere binnen het onderzoeksprogramma 'MKB en Ondernemerschap' van het Ministerie van Economische Zaken door EIM ontwikkelde data en informatie. Ten slotte is gebruik gemaakt van het EIM-MKB-Beleidspanel. De circa 1.800 deelnemers i.c. ondernemers uit het MKB zijn speciaal voor 'Ondernemen in de Sectoren' ondervraagd over hun investeringsgedrag. Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. Per hoofdstuk staat één sector centraal. Het rapport begint met de voedings- en genotmiddelenindustrie en eindigt met de zorgsector (in de volgorde zoals de sectoren zojuist zijn opgesomd). De lezers kunnen dus direct naar de sector van hun keuze. Elk hoofdstuk heeft dezelfde opbouw. Paragraaf 1 gaat in op de structuurgegevens (de sector in cijfers). Paragraaf 2 schetst de marktomstandigheden, waarbij aan de orde komen de afnemers, leveranciers, toetreders, concurrentie, nieuwe producten/diensten en de sectorspecifieke wet- en regelgeving. Paragraaf 3 laat de kracht van de sector zien aan de hand van de bedrijvendynamiek, schaalgrootte en netwerkvorming, het innovatievermogen en sectorspecifieke feiten en ontwikkelingen met betrekking tot de bedrijfsvoering. Paragraaf 4 gaat vervolgens in op het reeds genoemde thema Investeringen. Paragraaf 5 sluit het hoofdstuk af met een overzicht van de sectororganisaties, websites, vakbladen en evenementen, met als doel de lezers de weg naar meer informatie over de sector te wijzen.
8
2
Voedings- en genotmiddelenindustrie
De voedings- en genotmiddelenindustrie is in Nederland een grote industriële sector. De sector heeft in Nederland een groter aandeel in de nationale industriële productie dan het geval is in de meeste andere lidstaten van de Europese Unie. De sector bestaat uit sterk uiteenlopende deelsectoren naar product- en procestechnologie. De grootste zijn de vlees en vleesverwerking, zuivel, bak- en zoetwaren, margarine en vetten, en tabaksproducten. De toegepaste verwerkingstechniek varieert van ambachtelijk, zoals in een deel van de bak- en zoetwarenindustrie, tot procesindustrieel, zoals bij de productie van zuivel, meel, suiker, frisdrank, bier en sigaretten.
2.1
De sector in cijfers
2 . 1. 1 O m van g De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie behaalde in 2003 met inzet van 130.000 arbeidsjaren een omzet van 57 miljard euro. Hiervan wordt bijna de helft in het buitenland behaald. Tegenover een betrekkelijk gering aandeel in het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid van het totale Nederlandse bedrijfsleven staat een groter aandeel in de omzet en toegevoegde waarde. Dat tekent de grotere schaal en de hogere arbeidsproductiviteit van industriële productie. Het meest opvallend is de grote bijdrage van de sector aan de Nederlandse export: 14% van de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven. Zie tabel 2.1. tabel 2.1
De voedings- en genotmiddelenindustrie in 2003 voedings- en genot-
aandeel van de voe-
middelenindustrie
dings- en genotmiddelenindustrie in totaal
totaal aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
MKB
bedrijfsleven (in %)
5
4
1
130
52
2
omzet (x € miljard)
57
12
5
exportomzet (x € miljard)
27
4
14
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
16
3
4
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
Het midden- en kleinbedrijf is zoals gebruikelijk goed voor het merendeel van de ondernemingen, en ook voor 40% van de werkgelegenheid in de sector. Het aandeel van het MKB in de omzet van de sector ligt rond 20% en het aandeel in de export van de sector rond 15%. Het midden- en kleinbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie is vooral te vinden in de bak- en zoetwarenindustrie, met relatief minder kapitaalen meer arbeidsintensieve producties. Producenten van 'primaire' producten zijn daarentegen overwegend grootschalig, met een hoge kapitaal- en een lage arbeidsintensiteit. Het gaat hier om producten als zuivel, suiker, cacao en meel, die voornamelijk of in elk geval in belangrijke mate grondstof zijn voor verdere bewerking tot eindproduct. Andere procesmatige en (dus) grootschalige producties zijn die van bier, frisdranken en tabak, en van diervoeding. De vlees- en vleesverwerkende industrie neemt op dit punt
9
een tussenpositie in, met een wat grootschaliger 'primaire bewerking' (slachterijen) en een wat kleinschaliger productie van eindproducten zoals snacks en vleeswaren.
2 . 1. 2 Sa men st ellin g Tabel 2.2 laat zien dat de genotmiddelenindustrie weinig bedrijven telt, maar met 20% een naar verhouding fors aandeel heeft in de omzet van de totale sector. Het gaat om grootschalige procesmatige bedrijvigheid zoals de productie van sigaretten en bier. De dierlijke-voedingsmiddelenindustrie, met slachterijen en productie van vleeswaren als zwaartepunt, is goed voor ruwweg een kwart van de bedrijvigheid. Deze deelsector heeft een wat groter aandeel in de omzet dan in het aantal bedrijven en is dus ook wat grootschaliger dan gemiddeld. De 'overige' voedingsmiddelenindustrie is het spiegelbeeld van deze beide: hier is driekwart van alle bedrijven in de sector te vinden, die goed zijn voor tweederde van de werkgelegenheid, maar slechts voor iets meer dan de helft van de omzet. Het accent ligt derhalve op naar verhouding kleinschaliger en arbeidsintensievere producties. Daarbij moet overigens wél worden aangetekend dat deze deelsector zeer divers van samenstelling is, met enerzijds de grootschalige zuivel- en frisdrankindustrie en anderzijds bijvoorbeeld de overwegend kleinschalige bak- en zoetwarenindustrie. tabel 2.2
De voedings- en genotmiddelenindustrie verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
omzet
in %
(x 1.000)
in %
€ miljoen
in %
dierlijke-voedingsmiddelenindustrie
1
22
30
23
16
28
genotmiddelenindustrie
0
4
12
9
11
20
overige voedingsmiddelenindustrie
3
75
88
67
30
52
totaal
5
100
130
100
57
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
2 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De vooruitzichten voor de voedings- en genotmiddelenindustrie geven afgaande op de omzetontwikkeling in 2003 en de verwachting voor 2004 een weinig rooskleurig beeld. Met een krimp van 1,25% voor 2004 blijft de sector duidelijk achter bij de andere sectoren in de industrie. Dit heeft te maken met een afzet die 'structureel' achterblijft bij die van andere producten, gezien de trage bevolkingsgroei in de belangrijkste afzetgebieden in Europa en het feit dat de totale voedingsmiddelenafzet weinig gevoelig is voor bijvoorbeeld introductie van innovaties. Verder is de binnenlandse markt een belangrijk afzetgebied. Supermarktketens beschikken hier over aanzienlijke inkoopmacht, en zetten die door de onderlinge concurrentie ook maximaal in om de laagste prijs te bedingen bij hun leveranciers in de voedingsmiddelenindustrie. Tot slot is de trend ook in voedingsmiddelen een verschuiving naar producten met een hogere toegevoegde waarde: specialiteiten, kant-en-klaarproducten, snacks, etc. Het accent binnen de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie ligt echter meer op maximaal efficiënte, procesmatige productie.
10
De ontwikkeling van de toegevoegde waarde in het afgelopen decennium geeft voor de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie wél een grotere stijging te zien dan 1 voor de belangrijkste concurrenten binnen de EU . tabel 2.3
Ontwikkeling van het omzetvolume in de voedings- en genotmiddelenindustrie 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
dierlijke voedingsmiddelenindustrie
-2,50
-1,00
genotmiddelenindustrie
-3,75
-4,00
overige voedingsmiddelenindustrie
-2,25
-0,50
totaal
-2,50
-1,25
Bron: EIM (2004 raming).
Arbeidsproductiviteit Door het relatief grote gewicht van het procesindustriële grootbedrijf in de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie is de arbeidsproductiviteit, volgens OESOgegevens, een van de hoogste van de wereld. Exploitatiebeeld Het exploitatiebeeld van de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie weerspiegelt het relatief zware gewicht van de procesindustrie in de sector: een hoog verbruik (73%) voor met name inkoop van grondstoffen, tegenover naar verhouding lage bedrijfskosten (18%) en met name lage loonkosten (14%). De sector neemt in dit opzicht een positie in tussen enerzijds de chemische industrie en anderzijds de maakindustrie in de metaal- en elektrotechnische en in de overige industrie. tabel 2.4
Exploitatiebeeld van de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
73
bruto toegevoegde waarde
27
bedrijfskosten
18
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
14 11
Bron: CBS, bewerking EIM.
1
Bron: Berenschot, SWOT Voedings- en genotmiddelen. Resultaten van de electronic boardroomsessie van 14 april 2004. Zie http://www.minez.nl > dossiers > index > industriebrief > documenten.
11
2.2
Marktomstandigheden
2 . 2. 1 A fneme rs Supermarkten zijn de grootste klant De voedings- en genotmiddelenindustrie vervaardigt overwegend consumentenproducten. De belangrijkste afnemers zijn de groothandel en de detailhandel in levensmiddelen, met de supermarktketens als de grootste partij. Het resterende deel betreft halffabrikaten voor andere onderdelen van de bedrijfstak, zoals suiker, cacao, meel en zetmeel, en levering van diervoeding aan de agrarische sector. Een klein deel (met name zetmeelderivaten) gaat naar de chemische en farmaceutische, en naar de papierindustrie. Schaalvergroting aan afnemerskant zorgt voor meer inkoopmacht Schaalvergroting aan afnemerskant, met name van grensoverschrijdende supermarktondernemingen, zorgt voor meer inkoopmacht tegenover voedingsmiddelenproducenten. Bovendien vergroten discounters momenteel hun marktaandeel, en zoeken de grote detailhandelsondernemingen in een grotere geografische cirkel naar geschikte leveranciers. Dit vergroot de druk op de prijzen en andere leveringsvoorwaarden van voedingsmiddelenproducenten. Het stimuleert ook schaalvergroting in de industrie, en versterking van eigen merken: die genereren rechtstreekse vraag van consumenten waar de handel moeilijk omheen kan. Vraagbepalende factoren De trend naar meer luxe, naar gemaksvoeding en naar een groter aantal eetmomenten (tussendoortjes) zorgt met name voor groei in het segment snacks, bak- en zoetwaren, en in het algemeen: van bewerkte voedingsmiddelen met een hogere toegevoegde waarde. Gelijktijdig is er een toenemende vraag naar gezonde producten, mede met het oog op het toenemende aantal Nederlanders met overgewicht. Dit impliceert een groeimarkt voor voedingsmiddelen met een positieve claim inzake gezondheid en tegengaan van overgewicht. Zo'n claim kan worden ontleend aan verlaging van het gehalte aan ('verkeerde') vetten en suiker, of aan toevoegingen in de vorm van micronutriënten zoals vitaminen en mineralen. Negatieve publiciteit over voedingsmiddelen heeft bij de consument een hoge attentiewaarde: dierziektes, hygiëne- en kwaliteitsproblemen, 'verdachte' ingrediënten en dergelijke worden vaak breed uitgemeten in de pers. Dit leidt tot kopersstakingen, kritische consumenten en strengere regelgeving van overheden, en tot kwaliteit en effectief ketenbeheer als een 'unique selling point' op zich voor veel voedingsmiddelen. Een snel groeiende, deels een westerse levensstijl adopterende middenklasse vergroot de markt voor westerse voedingsmiddelen in Zuid-Amerika en Azië. Dat vergroot de exportkansen voor de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie.
2 . 2. 2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten Uitbraken van dierziektes zoals mond- en klauwzeer, varkens- en vogelpest en de hoge attentiewaarde bij consument en media van problemen met de voedselveiligheid in het algemeen zijn op zichzelf al een stimulans voor producenten van voedingsmiddelen om meer grip te krijgen op de kwaliteit van de geleverde 'grondstoffen'. Zij kunnen zo
12
voorkomen dat zij het slachtoffer worden van affaires die zware imagoschade kunnen opleveren. Tevens worden voor bederf en aantasting door schimmels en insecten gevoelige agrarische grondstoffen in de hele wereld ingekocht, met alle risico's van dien. Daarom worden garanties en certificaten gevraagd, afspraken gemaakt om de herkomst van producten precies te kunnen volgen, en als meest vérgaande stap ook leveranciers overgenomen (achterwaartse integratie). Dit heeft in de afgelopen jaren geleid tot een versterkte ketenintegratie binnen de sector. Overheden schrijven die vanuit hun verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid ook voor, om de herkomst van eventuele schadelijke stoffen en de verspreiding daarvan met het oog op te nemen maatregelen snel in kaart te kunnen brengen. Grote detailhandelsconcerns (supermarkten) hebben in de afgelopen jaren hun inkoopmacht vergroot door internationale overnames en verdere bundeling van hun inkoop. Hun scherpe onderlinge concurrentie wordt onder meer vertaald in een voortdurende druk op toeleverende fabrikanten van voedingsmiddelen om tegen de laagste prijs te leveren. Daarbij oriënteren zij zich breed op mogelijke leveranciers. Deze ontwikkeling leidt via grotere orders en meer formele eisen (zoals financiële en kwaliteitsgaranties) ook tot schaalvergroting bij leveranciers.
2 . 2. 3 T oe trede rs Binnenland Het aantal toetredende nieuwe ondernemingen ligt in de voedings- en genotmiddelenindustrie zeer laag. Enerzijds is er voor industriële activiteiten onvermijdelijk een hogere toetredingsdrempel dan in andere sectoren, gezien de noodzakelijke investeringen in machines, apparatuur en gereedschappen. Anderzijds steekt het aantal nieuwe bedrijven in deze sector ook uiterst mager af bij dat in andere industriële sectoren: in de metaal- en elektrotechnische industrie is het aantal starters bijvoorbeeld een aantal malen groter. Ook de mutatie over de gehele periode vanaf 1987 is gering: 0,2%. Verder vormen starters in de voedings- en genotmiddelenindustrie 0,3% van alle starters in Nederland, terwijl in deze sector 1% van de ondernemingen te vinden is. Zie tabel 2.5. tabel 2.5
Startende bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie: aantal en ontwikkeling gehele voedings- en genotmiddelenindustrie
aantal starters in de voedings- en genotmiddelenindustrie 2002
134
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
0,2
aandeel van de voedings- en genotmiddelenindustrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002 overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
0,3 54
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
Buitenland De Europese economische integratie heeft in de voedings- en genotmiddelenindustrie gezorgd voor schaalvergroting en grensoverschrijdende fusies en overnames. Buitenlandse bedrijven hebben Nederlandse overgenomen en andersom. Daarnaast worden productieactiviteiten verplaatst naar elders. Deze ontwikkeling drukt het geboortegetal van nieuwe ondernemingen. De toetreding van met name een prominent landbouwland als Polen tot de Europese Unie kan een extra impuls zijn voor verplaatsing van productie.
13
2 . 2. 4 C o n cu r ren tie De concurrentie wordt in toenemende mate een internationale concurrentie. De Europese economische eenwording zorgt voor schaalvergroting en expansie over landsgrenzen, zowel aan aanbieders- als aan afnemerskant (internationaal opererende supermarktketens) in dynamische interactie. Een grote Europese markt is ook aantrekkelijk voor derden, en zal dus als volgende stap invasies vanuit bijvoorbeeld de VS uitlokken. Met een product dat zich duidelijk onderscheidt van andere producten kunnen fabrikanten van voedings- en genotmiddelen een voorsprong nemen op de concurrentie. Zij kunnen daartoe een nieuw product of een nieuwe variant ontwikkelen, eigenschappen zoals de houdbaarheid verbeteren, een sterk A-merk ontwikkelen, gezondheidsbevorderende ingrediënten toevoegen, met de gevestigde naam van een regionale specialiteit 'meeliften', of (geloofwaardige) garanties bieden voor 'veilig' voedsel, via keurmerken, beheersing van de keten of anderszins. Een restrictief Europees beleid ten aanzien van Genetically Modified Organisms producten (producten waarvoor genetisch gewijzigde organismen worden gebruikt) kan de sector een potentieel concurrentienadeel bezorgen ten opzichte van de (Amerikaanse) concurrentie. De concurrentiepositie van de voedingsmiddelenindustrie in Nederland wordt negatief beïnvloed door minder aanvoer van agrarische grondstof uit eigen land, zij het in lichte mate. Het gaat daarbij met name om dierlijke voedingsmiddelen (vlees, zuivel), met milieuregelgeving en ook anderszins hoge kosten van agrarische productie als achtergrond. Door de trend van opschuiven in de waardeketen, naar producten met een hogere toegevoegde waarde, neemt het gewicht van de inkoopkosten structureel weer af. Verdere liberalisering van de internationale handel in agrarische producten zal de concurrentieverhoudingen in delen van de sector echter zeker beïnvloeden.
2 . 2. 5 We t- en regel ge ving Sectorspecifieke wet- en regelgeving Op het gebied van voedselveiligheid en gezondheid is de regeldichtheid hoog. De desbetreffende wetgeving en richtlijnen beïnvloeden het speelveld van de voedings- en genotmiddelenindustrie in sterke mate. Met name de Europese Commissie komt met nieuwe regelgeving die de sector raakt. Per 2005 wordt een nieuwe EU-richtlijn van kracht inzake de traceerbaarheid van (grondstoffen van) voedingsmiddelen. Voedingsmiddelenproducenten dienen de bevoegde autoriteiten in geval van calamiteiten binnen een bepaalde termijn aan te kunnen geven wat de herkomst is van de door hen gebruikte grondstoffen, en aan wie de producten geleverd zijn. Een trend in de voedingsmiddelenindustrie is toevoeging van micro-nutriënten (vitamines, mineralen en dergelijke) die positieve effecten claimen voor de gezondheid van de gebruiker. Er is Europese regelgeving in voorbereiding inzake dergelijke gezondheidsclaims van voedingsmiddelen: ze moeten bewijsbaar zijn en wetenschappelijk onderbouwd. Maar volgens de voorgestelde richtlijn zullen ook hard te maken gezondheidsclaims níet worden toegestaan voor 'ongezonde' producten. Dit is nog een punt van discussie tussen Europese Commissie en vertegenwoordigers van de voedingsmiddelenindustrie.
14
Het Europese landbouwregime heeft gevolgen voor een deel van de voedingsmiddelenindustrie. Dat regime bestaat uit gegarandeerde prijzen voor een aantal landbouwproducten die grondstoffen zijn voor de voedingsmiddelenindustrie, quota voor sommige (suiker) producten, heffingen op importen van buiten de Europese Unie, en bij export naar landen buiten de Unie: restituties ter compensatie van de (door de industrie) te duur ingekochte grondstoffen. Deze restituties zijn echter gebonden aan een in WTOverband overeengekomen plafond. Ze compenseren de vergeleken met concurrenten van buiten de Europese Unie hogere grondstofkosten daardoor niet volledig. Bovendien brengt het 'bewijzen' van het recht op restitutie administratieve lasten mee die vooral voor kleinere bedrijven zwaar kunnen wegen. De globale trend is richting aanpassing aan wereldmarktprijzen. Op korte termijn is er echter onzekerheid over het voor de tien nieuwe toetreders tot de Unie geldende overgangsregime (prijsverschillen voor landbouwproducten betekenen concurrentievoordeel voor plaatselijke producenten), en op langere termijn over de wereldwijde afbouw van heffingen en subsidies voor landbouwproducten. Recent zijn binnen WTO-verband principeafspraken gemaakt over wereldwijde reductie van exportsubsidies en importheffingen voor landbouwproducten. Echter, pas na uitwerking daarvan in vervolgonderhandelingen komt er zicht op mogelijke effecten voor de industrie. Sinds 1995 zijn alle bedrijven die voedsel bereiden, verwerken, behandelen, verpakken, vervoeren, distribueren of verhandelen volgens de warenwetregeling hygiëne van le1 vensmiddelen verplicht tot het voeren van een HACCP-systeem . Dit houdt in dat zij een systeem moeten hanteren dat voldoet aan de zeven principes van HACCP. Er zijn meerdere mogelijkheden om aan de regelgeving te voldoen. Beleidskoers in komende jaren In 2006 zullen in Nederland de Keuringsdienst van Waren en de RVV worden samengevoegd tot één agentschap: de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Binnen de Europese Unie staat waarborgen van gezondheid (met name voedselveiligheid) en milieu hoog op de agenda. De Europese Commissie bereidt onder andere verplichte etikettering voor van voedingsmiddelen waarvoor genetisch gemanipuleerde organismen zijn gebruikt. Binnen de WTO is een verdere liberalisering van de wereldhandel in landbouwproducten in de maak, met een reductie van exportsubsidies en importheffingen als inzet. Binnen de Europese Unie liggen na de afspraken over afbouw van de gegarandeerde zuivelprijzen ook aanpassingen van het suikerregime in het verschiet.
1
Hazard Analysis and Critical Control Point.
15
2 . 2. 6 Sa men ge vat schema 2.1
Marktomstandigheden voor de voedings- en genotmiddelenindustrie dierlijke-voedings-
genotmiddelen-
overige voedings-
middelenindustrie
industrie
middelenindustrie
tegenover afnemers
+/-
-
+
tegenover leveranciers
-
+/-
+/-
tegenover toetreders
-
-
+/-
m.b.t. concurrentie
--
+/-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
-
-
-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de voedings- en genotmiddelenindustrie. Bron: EIM.
2.3
Kracht van de sector
2 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek De bedrijvendynamiek ligt in de voedings- en genotmiddelenindustrie beneden die van het totale bedrijfsleven. Er is sprake van een geringer aantal oprichtingen en opheffingen van bedrijven en een wat groter aantal krimpende bedrijven. Vergeleken met de andere sectoren in de industrie zijn de scores van tabel 2.6 eveneens laag, dat wil zeggen gelijk aan het niveau van de 'overige' industrie, maar duidelijk beneden het niveau van de chemische en kunststofverwerkende industrie en de metaal- en elektrotechnische industrie. Het aandeel nieuwe dochters bij de oprichtingen is daarentegen betrekkelijk groot in vergelijking met andere sectoren. Oprichtingen zijn derhalve wat vaker afkomstig van bestaande ondernemingen. tabel 2.6
Bedrijvendynamiek in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in % van het totaal aantal bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− − −
snelle en normale groeiers
36
37
gelijkblijvers
22
28
groeikrimpers en overige krimpers
43
35
aantal oprichtingen in % van het totaal
3,7
5,5
1,7
2,4
3,9
5,6
1,1
0,6
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
16
2 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie is door de bank genomen een grootschalige sector met een gemiddelde ondernemingsgrootte van 28 arbeidsjaren. Weliswaar behoort ruim tweederde van alle bedrijven tot het kleinbedrijf, maar dit aandeel is laag in vergelijking met de meeste andere sectoren. Bovendien is het grootbedrijf er goed voor bijna 80% van de omzet. De voedings- en genotmiddelenindustrie is zéker grootschalig in vergelijking met niet-industriële sectoren, maar ook binnen de industrie is alleen de chemische industrie gemiddeld groter. Het gemiddelde van de sector wordt overigens bepaald door enerzijds grootschalige procesindustriële activiteiten zoals productie van bier en frisdrank, sigaretten, zuivel, suiker en meel, en anderzijds veel kleinschaliger producties, variërend van kaasboerderijen en warme bakkers tot fabrikanten van zoetwaren, groente- en fruitconserven en vleeswaren. tabel 2.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele voedings- en genotmiddelenindustrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in %)
71
omzetaandeel van het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in %)
79
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in %)
60
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
28
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
12,4
Bron: CBS, EIM.
2 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen De industrie is in het bedrijfsleven koploper als het gaat om indicatoren van innovativiteit. Recente cijfers voor het totale MKB (alle sectoren) geven aan dat 34% van de bedrijven in de voorgaande drie jaar nieuwe producten of diensten heeft geïntroduceerd. Voor het industriële MKB is dit 48%. Voor vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen gaat het om respectievelijk 60% (MKB totaal) en 66% (MKB indu1 strie) . Tabel 2.8 laat zien dat bij het middenbedrijf (MB) in de voedings- en genotmiddelenindustrie minder bedrijven met productinnovaties aanwezig zijn dan gemiddeld in de industrie, maar méér bedrijven met procesinnovaties. Dit geeft aan dat binnen de sector in Nederland een relatief accent ligt op nieuwe bewerkingsmethoden.
1
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel, meting van juli 2003.
17
tabel 2.8
Aandeel bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MB industrie* met innovaties in de periode 1998-2000 (in %)
soort innovatie
MB voedings- en
totaal MB
genotmiddelenindustrie
industrie
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
78
86
percentage bedrijven met procesinnovaties
76
69
* MB = bedrijven van 10-100 werkzame personen. Bron: CBS, 2002 (publ. Kennis en Economie).
Producten en diensten Een belangrijke vorm van innovatie in de voedingsmiddelenindustrie heeft betrekking op verschillende vormen van 'bewaartechniek': het zodanig bewerken en verpakken van beperkt houdbare voedingsmiddelen dat ze langer geschikt zijn voor consumptie. Dat kan zowel het tegengaan van bederf of van aantasting door plaagdieren inhouden als van uitdroging, verkleuring en dergelijke. Een tweede vorm van innovatie is toevoeging aan voedingsmiddelen van additieven die de gezondheid van de gebruiker ten goede komen of potentieel schadelijke effecten van het primaire product tegengaan dan wel neutraliseren. Dit is momenteel een hot item, vanwege de snel groeiende markt voor 'nutriceuticals': voedingsproducten die de gezondheid (heten te) bevorderen. Verder staat er ook Europese wetgeving op stapel inzake gezondheidsclaims van voedingsmiddelen. Een derde vorm van innovatie is het synthetiseren van primaire voedingsproducten tot grondstoffen met nieuwe eigenschappen. Voorbeeld is de transformatie van zetmeel naar zoetstof of zelfs een non-food toepassing zoals lijm. Een deel van de innovatie in de voedingsmiddelenindustrie is afkomstig van genetische modificatie van organismen. Deze producten worden door de primaire sector (land- en tuinbouwbouwproducten) aan de voedingsmiddelenindustrie geleverd, maar de inputs komen van veredelaars die de gewenste eigenschappen mede afstemmen op de behoeften van de industrie. Tot zover de bronnen van wat kan worden beschouwd als de basisinnovaties in de voedingsmiddelenindustrie. Dat is echter de top van een innovatiepiramide die verder grotendeels bestaat uit toepassingsinnovaties, waarbij variaties en varianten worden gecreeerd: nieuwe combinaties van bestaande ingrediënten. Marketing en niet-technologische vernieuwingen (reclame, verpakking, distributie, etc.) spelen hierbij een grotere rol dan nieuwe technologie. Bedrijfsprocessen Innovatie in de voedings- en genotmiddelenindustrie is voor een belangrijk deel proces1 innovatie , vaak tot stand gebracht in samenwerking tussen machine- en apparatenbouwers en hun opdrachtgevers in de voedingsmiddelensector. Hierbij ligt een toenemend accent op productiestraten waar verschillende bewerkingen direct aansluitend plaatsvinden zonder menselijk ingrijpen. Dit wordt mogelijk gemaakt door steeds 'intelligentere' en programmeerbare meet- en regelapparatuur voor systeemintegratie, procesbewaking en detectie van storingen, etc.
1
18
Graaff, C.C. van de, M. Lankhuizen, P. Gibcus, en M.J. Overweel, De innovativiteit van de Nederlandse industrie. Editie 2003, EIM, Zoetermeer, 2003. Zie hoofdstuk 7 (blz. 33 e.v.): De voedings- en genotmiddelenindustrie.
2 . 3. 4 B ed rij fs v oerin g Een duidelijke trend in de voedingsmiddelenindustrie is richting producten met een hogere toegevoegde waarde. Die trend speelt in op de groeiende vraag naar gemaksvoeding en naar speciale, 'onderscheidende' voedingsproducten: consumenten willen lekker eten, maar hebben minder tijd en vaak ook minder vaardigheid om het klaar te maken. Kant-en-klaarmaaltijden en voorbewerkte maaltijdcomponenten zijn de oplossing. Dat vereist investeringen in product- én procesinnovatie. Bij procesinnovatie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bewaartechniek (houdbaarheid). De Nederlandse voedingsmiddelenindustrie is traditioneel vooral sterk in procesmatige vervaardiging van grote hoeveelheden, maar het 'onderscheidend vermogen' is op grond daarvan een relatief zwak punt. Een uitgesproken sterk punt is daarentegen de aanwezige kennisinfrastructuur op agro-voedingsgebied, met grote voedingsmiddelenbedrijven, de universiteit van Wageningen en enkele speciale onderzoekinstellingen als kern. Ook heeft de traditioneel sterke Nederlandse voedingsmiddelenindustrie gezorgd voor een eveneens sterke machine- en apparatenbouw op dit gebied. Afgezet tegen de concurrentie binnen Europa haalt de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie een ruime voldoende, met een betere ontwikkeling van de omzet in de afgelopen jaren dan die van de belangrijkste concurrenten. De sector heeft in Nederland vergeleken met deze concurrenten een naar verhouding grote omvang, en (dankzij het grote aandeel procesindustrie) een hoge arbeidsproductiviteit. Europese regelgeving voor de traceerbaarheid van grondstoffen voor voedingsmiddelen is voor de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie eerder een plus- dan een minpunt: men is met ketenbeheer al vrij ver, en de verplichting gaat nu ook gelden voor buitenlandse concurrenten die deels nog aan het begin van het traject staan. Knelpunt bij toepassing van de HACCP-regels is een soms verschillend antwoord van 1 instanties zoals de Keuringsdienst van Waren en de RVV op de vraag wanneer een bedrijf voldoet aan de opgelegde verplichting. Voor de industrie is het een betrekkelijk ondergeschikt vraagstuk, maar kleinere bedrijven weten soms niet aan welke eisen zij moeten voldoen, en welke investeringen daarvoor nodig zijn.
2 . 3. 5 Sa men ge vat schema 2.2
Kracht van de voedings- en genotmiddelenindustrie sterke punten
zwakke punten
− minder dynamiek en meer
bedrijvendynamiek
krimpbedrijven dan elders in de industrie schaalgrootte/netwerkvorming
− grootschaligheid en 'slagkracht' in Europees verband
− ketenintegratie innovatievermogen
− procesinnovaties
− productinnovaties
bedrijfsvoering
− hoge arbeidsproductiviteit
− 'onderscheidend' vermogen
Bron: EIM.
1
Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.
19
2.4
Investeringen
2 . 4. 1 O m van g en o ntwikkeli ng In de industriesectoren hebben acht op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2003. Dat is iets meer dan in het totale MKB, waar ruim zeven op de tien geïnvesteerd hebben. Hiernaast is het gemiddelde bedrag dat gemoeid is met de investeringen in de industrie bovengemiddeld (€ 189.000 voor MKB-bedrijven in de industrie tegenover € 163.000 in het totale MKB). Aan het begin van 2004 waren de MKB'ers voorzichtig met hun investeringsplannen voor dit jaar. Hierbij is de opmerking op zijn plaats dat de MKB-ondernemers aan het begin van het jaar vaak hun eigen investeringen onderschatten. Ongeveer een kwart van de ondernemers die in 2003 geïnvesteerd hebben heeft een deel hiervan in samenwerking met andere bedrijven gedaan. tabel 2.9
Investeringen in de industrie industrie
% investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
80
73
23
24
189
163
− ja
65
61
− misschien
11
11
− nee
24
28
% investerende bedrijven dat hiervoor met andere bedrijven samenwerkt gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000)
plannen voor investeringen in 2004 (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Figuur 2.1 laat een daling van de investeringen zien voor ongeveer drie op de tien MKBbedrijven, tegenover een stijging van bijna twee op de tien bedrijven. Dit heeft met name te maken met de tegenvallende conjunctuur, waardoor er minder financiële mogelijkheden waren om te investeren. figuur 2.1 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
industrie
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80% een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
De omvang van de investeringen is in de meeste gevallen volgens planning. Overigens blijkt uit tabel 2.10 dat veel ondernemers geen investeringsplannen op schrift stellen.
20
100%
Voor de ondernemers die méér investeerden dan gepland, waren de belangrijkste redenen dat er extra investeringen werden gedaan of dat de investeringen duurder uitvielen dan was verwacht, bijvoorbeeld door prijsstijgingen. figuur 2.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
industrie
0%
20% meer
40%
60%
80%
(ongeveer) gelijk
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
tabel 2.10 Investeringsplannen in de industrie industrie
totaal MKB
Investeringsplannen (in %)
− meerjarenplan
29
25
− jaarlijks plan
27
23
− geen plan op schrift
44
52
− extra investeringen
36
37
− andere investeringen
12
19
− duurder dan verwacht
35
44
Reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
2 . 4. 2 I nve s terin gsd oele n e n typ en in ves te ri nge n Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. In een neergaande conjunctuurbeweging letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij wat minder aan uitbreiding. Dat blijkt ook uit tabel 2.11. De efficiencyinvesteringen komen in de industrie nog wat vaker voor dan gemiddeld. Hiernaast zijn ook de uitbreidingsinvesteringen relatief hoog. De industriesectoren lopen meestal voorop in het economische herstel. In tabel 2.11 wordt ook inzicht gegeven in de verschillende investeringstypen. Ongeveer de helft van de ondernemers die in 2003 investeerden, deed dit onder meer in nieuwe producten en/of diensten. Voor de industrie is dit ook de categorie die het meest gegroeid is: bijna driekwart geeft een stijging aan van het geïnvesteerde bedrag ten opzichte van 2002.
21
tabel 2.11 Investeringsdoelen en investeringstypen in de industrie industrie
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
52
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
60
51
− efficiencyverbetering
75
63
− vervanging bestaande middelen
62
74
− verbetering service
57
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
63
53
− bedrijfsmiddelen
93
91
− nieuwe markten en/of producten
48
41
− kennis, opleiding en scholing
57
64
− internet en ICT
57
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
2 . 4. 3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n Investeringen kunnen gevoed worden door verscheidene financieringsbronnen. Tabel 2.12 laat zien dat een belangrijk deel van de investeringen vanuit de eigen onderneming gefinancierd wordt. Ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers heeft voor de investeringen in 2003 geld geleend bij een bank. Het aantal ondernemers dat geld heeft verkregen via een risicokapitaalverstrekker is minimaal. Dit geldt overigens ook voor de meer informele kapitaalverstrekking via familie of kennissen. Over het geheel genomen wordt 80% van de investeringen met eigen geld gefinancierd. Ruim een kwart van de ondernemers in de industrie heeft in 2003 een knelpunt ervaren bij de investeringen. De MKB-ondernemer in de industrie heeft het relatief lastig (ten opzichte van het totale MKB) met het vinden van een geschikt product of een geschikte dienst en met het vinden van een geschikte leverancier. Minder problemen komen voort uit wet- en regelgeving, in vergelijking met ondernemers uit andere sectoren.
22
tabel 2.12 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie industrie
totaal MKB
− winst uit onderneming
81
84
− overig eigen geld
50
43
− holding
12
10
− geleend geld bij banken
24
28
% van het investeringsbedrag gefinancierd met eigen geld
82
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
27
24
− financiering
61
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
24
15
− vinden van geschikte leverancier
30
17
− toepassing van de investering
27
21
− wet- en regelgeving
30
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %)
63
62
financieringsbronnen (%)
aard van de knelpunten (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
2.5
Perspectief
2 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 De prognose voor het lopende jaar houdt voor de voedings- en genotmiddelenindustrie een lichte daling in van het omzetvolume. Dankzij een prijsstijging is de groei in euro's desondanks licht positief. Voor het komende jaar is de prognose dat de prijzen per saldo vrijwel stabiel zullen blijven, bij een herstelde volumegroei. Zowel de verwachte groei als de winst in beide jaren blijft achter bij die van het bedrijfsleven in zijn totaliteit. Hetzelfde geldt voor de werkgelegenheid, die vooral in 2004 een forse daling laat zien. Gegeven de omzetprognose betekent dit een flinke stijging van de arbeidsproductiviteit. Volgend jaar zal de werkgelegenheid naar verwachting nog steeds afnemen, maar nog slechts weinig (zie tabel 2.13). tabel 2.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
2004
2004
2005
2005
omzet
− − −
volumeontwikkeling
-1,25
0,75
1,25
2,00
prijsontwikkeling
1,50
0,25
1,00
1,25
waardeontwikkeling
0,25
1,00
2,25
3,25
-5,25
-1,25
-2,00
0,50
2,25
2,00
6,00
8,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2004.
23
De voedings- en genotmiddelenindustrie is voor een belangrijk deel van de omzet afhankelijk van de export. De prognoses voor deze sector zijn daarom relatief gevoelig voor ontwikkelingen in de wereldhandel. Ter illustratie is in tabel 2.14 vergeleken hoe deze sector zich zou ontwikkelen bij een groei van de relevante wereldhandel van 7% (huidige verwachting), en bij een groei van 9%. Hieruit blijkt dat de voedings- en genotmiddelenindustrie weliswaar ook bij een sterkere groei van de wereldhandel qua ontwikkeling nog achterblijft bij het totale bedrijfsleven, maar deze achterstand wel inloopt. De gevoeligheid van deze sector voor ontwikkelingen in de loonkosten is daarentegen beperkt (zie tabel 2.15). Weliswaar hebben hogere loonkosten een positieve invloed op de consumptieve bestedingen, maar de bestedingen aan voeding zijn juist relatief ongevoelig voor schommelingen in besteedbaar inkomen. Bovendien hebben hogere loonkosten een negatieve invloed op de internationale concurrentiepositie van deze sector. tabel 2.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
bij 7% groei*
bij 7% groei* bij 9% groei
bij 9% groei
0,75
1,50
2,00
2,50
-1,25
-0,50
0,50
0,75
0,75
1,50
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 2.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
loonkosten omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
0% stijging
0% stijging
1% stijging
1% stijging
0,75
0,75
2,00
2,00
-1,25
-1,50
0,50
0,50
0,75
0,75
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
2 . 5. 2 Ee n blik v oo rui t Toetreding van nieuwe EU-lidstaten De toetreding in 2004 van tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie creëert een nieuw speelveld voor de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie. Met name de toetreding van Polen zorgt voor kansen én bedreigingen, vanwege de grote agrarische sector en een verwerkende industrie die zich echter nog moet aanpassen aan westelijke maatstaven van voedselveiligheid en efficiëntie. Een combinatie van Nederlandse technische en marketingkennis met plaatselijke productie ligt hier voor de hand, met Nederlandse bedrijven als 'ketenregisseur'. Overigens hebben Nederlandse ondernemers in de sector daar in de aanloop naar de feitelijke toetreding al werk van gemaakt.
24
Nederlandse kennisinfrastructuur is een 'asset' van de sector De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie heeft verder een zeer goede kennisinfrastructuur op het gebied van agro- en voedingsmiddelentechnologie tot haar beschikking (Wageningen, Lelystad, het Nederlandse tuinbouwcomplex, veilingen). In de afgelopen jaren is de toegevoegde waarde van de sector in Nederland sneller gegroeid dan bij buitenlandse concurrenten. Dit is mogelijk een indicatie voor een effectieve switch naar producten met een hogere toegevoegde waarde: de markten dus, waar de internationale vraag van consumenten momenteel in de lift zit. Een dergelijke switch vraagt om investeringen in nieuwe product-marktcombinaties, en dus om een combinatie van nieuwe en gewijzigde producten met bijbehorende wijzigingen van de bewerkingstechniek (specialties in kleinere series, dus snel en flexibel om kunnen schakelen) én van de marketing (nadruk op kwaliteit en 'bijzonder' in plaats van op standaard en prijs, nieuwe doelgroepen, andere distributiekanalen). Mogelijk is de huidige trage ontwikkeling mede het gevolg van een aanpassingsproces dat op langere termijn weer groei genereert: een soort 'incubatietijd' dus. Voedingsmiddelenindustrie van haar agrarische wortels gescheiden? Een bedreiging voor (een deel van) de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie is de aanvoer van agrarische grondstoffen over grotere afstand. Ruimtegebrek en (dus) hoge grondprijzen, regelgeving en andere bronnen van kosten zorgen dat er minder aanvoer komt vanuit de Nederlandse agrarische sector. Binnen Europa zal productie worden verplaatst naar nieuwe lidstaten zoals Polen, of zullen zich uit die landen afkomstige nieuwe concurrenten aandienen. Op wereldniveau speelt de discussie over reductie en afschaffen van bestaande heffingen en subsidies ter bescherming van de eigen agrarische productie. De gevolgen daarvan voor de voedings- en genotmiddelenindustrie zijn echter niet op voorhand duidelijk. Enerzijds stagneert voor sommige producenten van voedingsmiddelen hun aanvoer van (plaatselijk agrarische) grondstoffen, en zorgt zo'n ontwikkeling ongetwijfeld voor nieuwe concurrentieverhoudingen. Dat geldt bijvoorbeeld voor een sterk beschermde en 'gereguleerde' productie als die van suiker, en ook voor de zuivelsector die afhankelijk is van verse aanvoer over niet al te grote afstand. Anderzijds profiteren grote delen van de bedrijfstak van lagere grondstofprijzen en minder administratieve lasten, bijvoorbeeld door het wegvallen van restitutieboekhoudingen (om bij export buiten de EU aanspraak te kunnen maken op teruggave van wat men vergeleken met de concurrentie gedwongen te veel heeft betaald voor agrarische grondstoffen).
25
3
Metaal- en elektrotechnische industrie
De metaal- en elektrotechnische industrie omvat allereerst de basismetaal: primaire productie van staal en non-ferro metalen (met aluminium als voornaamste in Nederland), inclusief gieterijen en verwerking tot basisproducten zoals plaat. Een grote deelsector met veel bedrijven is de metaalproductenindustrie. De productie varieert van schroeven en bouten via opslagtanks en fusten tot plezierjachten, en van smeed- en metaalconstructiewerk tot vervaardiging van fijnmechanische onderdelen. Ook lasbedrijven en oppervlaktebehandelaars horen tot de metaalproductenindustrie. Een andere belangrijke deelsector is de machine- en apparatenbouw: behalve om productiemachines en apparaten voor uiteenlopende toepassingen gaat het hier ook om transportwerktuigen (hijskranen, liften, lopende banden en dergelijke), motoren, pompen en appendages, en huishoudelijke apparaten. De elektrotechnische industrie produceert elektrische apparaten en componenten, inclusief computers, televisies en telecomapparatuur, en verder medische apparaten en instrumenten, meet- en regelapparatuur. Tot slot hoort ook de transportmiddelenindustrie tot de metaal- en elektrotechnische industrie: auto's en auto-onderdelen, carrosseriebouw en scheepsbouw en -reparatie vallen eronder, maar ook productie van fietsen en toelevering aan de lucht- en ruimtevaart.
3.1
De sector in cijfers
3 . 1. 1 O m van g De metaal- en elektrotechnische industrie telt circa 17.000 ondernemingen, waarvan 16.000 tot het MKB behoren. De omzet van de sector bedroeg in 2003 ongeveer € 71 miljard. Hiervan werd bijna de helft gerealiseerd in het buitenland. Dat was goed voor 18% van de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven. Ook het MKB realiseerde een behoorlijk deel van de omzet in het buitenland: € 8 miljard van de in totaal € 23 miljard omzet. Zie tabel 3.1. tabel 3.1
De metaal- en elektrotechnische industrie in 2003 metaal- en elektrotechnische industrie aandeel in totaal totaal
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
MKB
bedrijfsleven (in %)
17
16
3
350
171
6
omzet (x € miljard)
71
23
6
exportomzet (x € miljard)
34
8
18
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
19
8
5
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
3 . 1. 2 Sa men st ellin g Tabel 3.2 laat de zwaartepunten binnen de sector zien. De grootste deelsectoren in termen van ondernemingen en werkgelegenheid zijn de metaalproductenindustrie en de
27
de machine-industrie. De relatieve kleinschaligheid van de metaalproductenindustrie blijkt uit het feit dat deze deelsector een aandeel van 30% heeft in de werkgelegenheid, terwijl het gaat om bijna 40% van de bedrijven. De basismetaal is een naar verhouding kleine, maar wel grootschalige deelsector, met 2% van de ondernemingen die goed zijn voor 7% van de werkgelegenheid en 8% van de omzet in de sector. De arbeidsproductiviteit ligt het hoogst in de elektrotechnische industrie, met een omzetaandeel van ruim 30%, bij een aandeel van ruim 20% in de werkgelegenheid. tabel 3.2
De metaal- en elektrotechnische industrie verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljoen
in %
basismetaalindustrie
0
2
25
7
5
8
metaalproductenindustrie
7
39
105
30
14
20
machine-industrie
5
29
98
28
18
26
strumenten- en optische industrie
3
19
75
21
22
31
transportmiddelenindustrie
2
12
48
14
11
16
17
100
350
100
71
100
elektrotechnische, medische in-
totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
3 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De economische ontwikkeling en de raming voor het lopende jaar laat voor de metaalen elektrotechnische industrie een duidelijke omslag zien naar betere tijden: een forse krimp met ruim 4% in 2003 wordt gevolgd door een groei van 1,75% in 2004. Zie tabel 3.3. tabel 3.3
Ontwikkeling van het omzetvolume in de metaal- en elektrotechnische industrie 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
basismetaalindustrie
-1,50
15,50
metaalproductenindustrie
-3,50
-3,50
machine-industrie
-1,75
0,75
optische industrie
-6,25
6,75
transportmiddelenindustrie
-6,50
-4,00
totaal
-4,25
1,75
elektrotechnische, medische instrumenten- en
Bron: EIM (2004 raming).
De elektrotechnische industrie en de basismetaal profiteren in de prognose het meest van de omslag naar betere tijden. Na een krimp in 2003 stelt de raming voor 2004 een omzetgroei van respectievelijk 6,75% en 15,5% in het vooruitzicht. Ook voor de machine-industrie zijn de vooruitzichten positief: een groei van de omzet met 0,75%.
28
Het verschil tussen de deelsectoren binnen de metaal- en elektrotechnische industrie heeft te maken met de conjunctuurfase: de machine-industrie en de basismetaalindustrie zitten vroeg in de conjunctuurcyclus. Maar een nog grotere rol speelt de export: die trekt aan doordat de economieën van de belangrijkste exportlanden harder groeien dan de Nederlandse. Dat verklaart ook de sombere prognose van de metaalproductenindustrie: die is veel sterker afhankelijk van de zwakke binnenlandse markt. Arbeidsproductiviteit Eerder in dit hoofdstuk is al melding gemaakt van tamelijk grote verschillen in arbeidsproductiviteit tussen deelsectoren binnen de metaal- en elektrotechnische industrie. In de relatief arbeidsintensieve metaalproductenindustrie ligt die laag, in de elektrotechnische industrie daarentegen hoog. De algemene trend in de sector is een verdere verhoging van de arbeidsproductiviteit als gevolg van voortgezette automatisering van productieprocessen en efficiencyslagen bij de organisatie van de arbeid. Dat laatste is vooral een kortetermijneffect: bij het intreden van de laatste recessie waren bedrijven aanvankelijk huiverig om de met veel moeite geworven medewerkers weer af te stoten, maar toen ingrijpen onvermijdelijk werd, hebben zij vervolgens de gelegenheid aangegrepen om de interne organisatie 'leaner and meaner' te maken. De geschetste trend geldt uitsluitend bij globaal ongewijzigde bedrijfsactiviteiten: dus productie in Nederland blijft productie in Nederland. Een andere algemene trend is echter dat eenvoudige industriële bewerkingen, relatief arbeidsintensieve producties en vervaardiging van grote series worden verplaatst naar lagelonenlanden. Die trend zorgt juist voor een geleidelijke verschuiving naar (technisch) ontwikkelingswerk en maakt van prototypes, kleinere series en in het algemeen, hoogwaardige producten die een hogere toegevoegde waarde ontlenen aan de inzet van meer (eveneens hoogwaardige) arbeid en extra diensten. Een daling van de arbeidsproductiviteit ('macro' gezien) is daarvan het voorspelbare gevolg. Exploitatiebeeld In de metaal- en elektrotechnische industrie is, afgezet tegen de industrie in zijn totaliteit, de bruto toegevoegde waarde hoger: 38% van de brutoproductie. Dit als gevolg van lagere verbruikskosten. Daar staan substantieel hogere kosten tegenover, voornamelijk loonkosten. Hieruit kan worden afgeleid dat hoge loonkosten voor de sector zwaarder wegen in de concurrentie met het buitenland dan voor (met name) de procesindustrie in de voedings- en genotmiddelen en de chemie. Zie tabel 3.4 voor het exploitatiebeeld van de sector. tabel 3.4
Exploitatiebeeld van de metaal- en elektrotechnische industrie in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
62
bruto toegevoegde waarde
38
bedrijfskosten
31
waarvan:
− loonkosten winst voor belastingen
26 6
Bron: CBS, bewerking EIM.
29
3.2
Marktomstandigheden
3 . 2. 1 A fneme rs De belangrijkste afnemers van metaalproducten zijn elders in de metaal- en elektrotechnische industrie te vinden. Het gaat om toeleveringen aan machine- en apparatenbouw, elektrotechnische industrie, en scheepsbouw. Staalconstructiebedrijven hebben hun belangrijkste afzetmarkt in de bouw. De afnemers van de machine-industrie zijn alle andere industrieën, met voor de Nederlandse bedrijfstak de procesindustrie als een zwaartepunt: voedings- en genotmiddelen- en chemische industrie. Ook leveren kleine en middelgrote specialisten binnen de machine-industrie zelf apparaten en onderdelen voor complete machines en machinesystemen aan de hoofdaannemers en eindproducenten daarvan. Bedrijfsinterne transportsystemen worden afgenomen door de industrie, maar ook door handels- en overslagbedrijven. De elektrotechnische industrie levert het grootste deel van haar productie aan andere bedrijven, rechtstreeks of via de groothandel. De grootste klanten zijn de industrie, het installatiebedrijf en elektriciteitsproductie- en distributiebedrijven. Medische apparatuur en producten vinden hun weg naar de gezondheidszorg. Orders voor schepen en offshore-installaties zijn afkomstig van rederijen, en in het geval van schepen voor speciale doelen, van oliemaatschappijen, baggerbedrijven, overheidsinstellingen, visserijbedrijven en andere gebruikers. Jachten zijn bestemd voor de particuliere markt, en hetzelfde geldt voor tweewielers. De klanten van carrosseriebouwers zijn te vinden in het beroepsvervoer en bij de 'eigen rijders': bedrijven met een andere kernactiviteit die eigen transportmiddelen hebben voor goederenvervoer. Vraagbepalende factoren De vraag naar de producten van de (Nederlandse) metaal- en elektrotechnische industrie hangt in de eerste plaats samen met de conjunctuur in Europa. Door het grote aandeel van investeringsgoederen zoals machines, apparaten en transportmiddelen manifesteren conjunctuuromslagen zich doorgaans het eerst in deze sector: aantrekkende investeringen zijn het eerste teken van herstel, inzakkende investeringen het eerste teken van teruglopende bedrijvigheid. De vraag naar (basis)metaal wordt daarnaast bepaald door de wereldwijde vraag. Daarbij is wél sprake van toegenomen segmentering naar type en kwaliteit, variërend van plaatstaal voor de scheepsbouw tot hoogwaardig staal voor matrijzen, machinebouw of automotive. Er is momenteel toenemende schaarste als gevolg van de grote vraag uit Azië, en in het bijzonder China. Daardoor lopen de prijzen op. Relatief 'laagwaardige' producties worden verplaatst naar lagelonenlanden. Grote bedrijven hebben daarin het voortouw genomen, maar inmiddels volgt een deel van het MKB in de bedrijfstak dat voorbeeld, en blijkens peilingen denkt een nog groter deel hier in de (nabije) toekomst toe over te zullen gaan. Daarbij heeft men met name nieuwe vestigingen, samenwerkingspartners of overnamekandidaten in Midden- en OostEuropa op het oog. De trend bij Original Equipment Manufacturers (OEM'ers), de grote fabrikanten van eindproducten die de belangrijkste afnemers zijn van de toeleverindustrie in de metaalen elektrotechnische industrie, is dat zij productie verplaatsen naar landen met gunstige productievoorwaarden zoals lage lonen, goedkope energie en grondstoffen, of een sterk groeiende vraag naar hun producten, en (vaak) beide. De basis voor de toeleverindustrie in Nederland wordt daardoor smaller. Tevens ontstaat een geografisch steeds
30
bredere basis waaruit zij hun potentiële toeleveranciers rekruteren, en komen er via bundeling bij de inkoop meer grote orders. Beide ontwikkelingen begunstigen de wat grotere bedrijven: zij kunnen grotere orders aan, en kunnen een OEM'er eventueel volgen door hun onderdelenproductie mee te laten verhuizen. Substitutie Er heeft nog steeds substitutie plaats van metaal door lichtere en makkelijker te verwerken kunststof en composietmaterialen, maar de grenzen daarvan komen in zicht. Hybride producten met combinaties van metaal en kunststof of composietmaterialen groeien relatief het hardst, en vragen van bedrijven in toenemende mate kennis van beide.
3 . 2. 2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten De ketens van toeleveranciers en uitbestedende 'OEM'ers' worden nog steeds langer, en bovendien internationaler van samenstelling. Deze ontwikkeling is op nationaal niveau begonnen in de Japanse industrie, en is het verst gevorderd in de automotive sector en de vliegtuigbouw. Dit model wordt echter steeds meer gekopieerd door eindproducenten van andere complexe producten zoals schepen, machines, computerapparatuur en (andere) consumentenelektronica. De uitbestedende OEM'ers schakelen daarbij toeleveranciers in in een steeds grotere (internationale) cirkel rond het eindassemblagebedrijf, maar stellen aan de andere kant leveringsvoorwaarden die hen verzekeren van een ononderbroken aanvoer van onderdelen die direct gemonteerd kunnen worden, en die dus niet alleen voldoen aan scherpe kwaliteitseisen, maar ook geleverd worden op het moment dat ze nodig zijn. Verplaatsing door zo'n OEM'er van de productie naar bijvoorbeeld Oost-Europa stelt een onderdelenleverancier voor de keuze: een dependance openen bij de nieuwe vestiging, of de toelevering logistiek afdoende regelen. Voor toeleveranciers van hoogwaardige onderdelen en componenten is een goede kennis noodzakelijk van de producten van de afnemer en van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van die producten en hun markt. Dat vraagt om intensieve informatieuitwisseling en samenwerking met die afnemer, en vaak ook met andere componentenbouwers. Aan de bouw van complexe machines, transportmiddelen en apparaten komen steeds meer technische specialismen te pas, op het gebied van materiaal (metaal en kunststof), bewerkings- en conserveringsmethoden, meet- en regelapparatuur, ICT (programmeerbare apparatuur, op afstand afleesbare signalen), enzovoorts. Dat betreft vaak kennis die zelfs een groter bedrijf niet zelf in huis heeft, en die dus via een partner of een ingehuurde specialist moet worden binnengehaald. Ook dat vraagt om intensivering van de samenwerking binnen de keten.
3 . 2. 3 T oe trede rs Hoge bedrijvendynamiek in de metaal- en elektrotechnische industrie De metaal- en elektrotechnische industrie heeft binnen de industrie duidelijk de hoogste bedrijvendynamiek: de drie indicatoren in tabel 3.5 zijn voor de sector veel hoger dan voor de andere drie industriesectoren. Dat geldt voor de jaarlijkse mutatie van het aantal starters in de periode van 15 jaar tussen 1987 en 2002, voor het aantal starters in 2002 afzonderlijk, én voor het aandeel dat de sector heeft bij alle starters. Een vergelijking met andere sectoren (dan industriële) is eigenlijk niet mogelijk, door de veel hogere startdrempel voor een bedrijf in de industrie: met name investeringen in machines,
31
maar ook milieu- en hinderwetvergunningen en dergelijke. Toch zijn starters in de metaal- en elektrotechnische industrie goed voor 3% van alle starters in Nederland, wat overeenkomt met hun aandeel in het totale bedrijvenbestand. Dit is opmerkelijk te noemen. Ondanks de grote dynamiek in de sector ligt de overlevingskans 5,5 jaar na de start nog altijd op 57%, en dat is beter dan gemiddeld in de industrie en het overige bedrijfsleven. tabel 3.5
Startende bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie: aantal en ontwikkeling gehele metaal- en elektrotechnische industrie
aantal starters in de metaal- en elektrotechnische industrie 2002 mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
1.287 4,8
aandeel van de metaal- en elektrotechnische industrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002 overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
3,0 57
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
3 . 2. 4 C o n cu r ren tie Specialisten op het gebied van metaalbewerking, maar ook machine- en apparatenbouwers en fabrikanten van transportmiddelen en -materieel krijgen te maken met toenemende concurrentie uit Oost-Europa. Deze landen beschikken behalve over goedkope arbeid ook over een goed geschoolde beroepsbevolking. Zij lopen de bestaande achterstand op het gebied van 'organisatie' en infrastructuur snel in, en de toetreding in 2004 van onder andere Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije tot de Europese Unie geeft daaraan een extra impuls. In het overwegend op de binnenlandse markt gerichte deel van de bedrijfstak, zoals bij oppervlaktebewerkers, staalconstructie- en lasbedrijven, is er een zeer scherpe onderlinge concurrentie op prijs, zeker in een tijd dat de orderstroom nog maar traag op gang komt. Dit blijft de rendementen onder druk zetten. Dat neemt niet weg dat de bedrijfsresultaten sterk uiteenlopen, waarbij ondernemingen met een duidelijk 'profiel' en een goede planning en organisatie van het werk het best uit de bus komen. De bouw van zeeschepen heeft behalve met sterke en verder toenemende concurrentie uit het Verre Oosten te maken met concurrentievervalsing als gevolg van fiscale tegemoetkomingen en (verkapte) subsidies, ook van lidstaten van de Europese Unie.
3 . 2. 5 We t- en regel ge ving Sectorspecifieke wet- en regelgeving EU-richtlijnen in het kader van (technische) harmonisatie, elektrische en elektromagnetische veiligheid, arbeidsomstandigheden en milieu spelen een belangrijke rol voor bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie. Regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu bezorgt bedrijven in de hele sector een forse administratieve last. Met name machine- en apparatenbouwers en fabrikanten van transportmiddelen hebben te maken met voorschriften op het gebied van de veiligheid voor gebruikers: consumenten of operators. Oppervlaktebewerkers hebben te maken met milieuregels, en met de Arbowetgeving.
32
De bestaande wettelijke regeling voor verwijdering van afgedankte elektr(on)ische apparatuur (consumentengoederen) is per augustus 2004 aangevuld met een verplicht verwijderingssysteem voor professionele apparatuur, in het kader van een Europese richtlijn dienaangaande. Het gaat onder meer om automaten, medische apparaten, meet- en controle-instrumenten en verlichtingsapparatuur. De algemene beleidstrend is versterking van de Europese regelgeving ten koste van de nationale. Vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven is momenteel een speciaal aandachtspunt.
3 . 2. 6 Sa men ge vat schema 3.1
Marktomstandigheden voor de metaal- en elektrotechnische industrie elektrotechnische, medische instru-
basismetaal-
metaalproducten-
machine-
menten- en optische
transportmiddelen-
industrie
industrie
industrie
industrie
industrie
tegenover afnemers
+
+/-
+
+
-
tegenover leveranciers
-
-
+
+
+
tegenover toetreders
-
+
+
+
-
m.b.t. concurrentie
+
+/-
+/-
+/-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
-
-
-
-
+/-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de metaal- en elektrotechnische industrie. Bron: EIM.
3.3
Kracht van de sector
3 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek Het aandeel groeiende bedrijven ligt in de metaal- en elektrotechnische industrie afgaande op de cijfers van tabel 3.6 hoger dan gemiddeld. Enigszins verrassend is dat hetzelfde geldt voor het aantal oprichtingen. Een start in de industrie vraagt gemiddeld hogere investeringen dan een start in de handel of dienstverlening, en dus ligt de toetredingsdrempel hoger. Daarbij gaat het ook nog vaker dan elders om 'echte' starters, en minder vaak om oprichting van een dochteronderneming. Het aantal opheffingen ligt in de sector iets boven het gemiddelde van het totale bedrijfsleven. Daarvan betreft een groter deel een faillissement. Dit spoort weer wél met het gegeven dat de aanvangsinvesteringen in de industrie hoger liggen, en er dus ook met een hoger bedrag risico wordt gelopen. Vergeleken met andere sectoren binnen de industrie valt het grote aantal oprichtingen én opheffingen op, en bij de oprichtingen ook weer het geringe aandeel nieuwe dochterondernemingen daarin. Het aandeel faillissementen in de opheffingen ligt ten opzichte van de andere industriesectoren juist laag.
33
tabel 3.6
Bedrijvendynamiek in de metaal- en elektrotechnische industrie (in % van het totaal aantal bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 metaal- en elektrotechnische industrie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− snelle en normale groeiers
41
37
− gelijkblijvers
27
28
−
33
35
groeikrimpers en overige krimpers
aantal oprichtingen in % van het totaal
7,0
5,5
2,2
2,4
5,8
5,6
1,2
0,6
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
3 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De metaal- en elektrotechnische industrie is in haar totaliteit betrekkelijk kleinschalig, voornamelijk door het grote gewicht van de metaalproductenindustrie die veel MKBondernemingen kent. Het kleinbedrijf in deze sector heeft een aandeel van 77% in het aantal ondernemingen. De omzet- en werkgelegenheidsaandelen van het kleinbedrijf liggen veel lager, gelet op de verhoudingsgetallen in tabel 3.7. De gemiddelde ondernemingsgrootte komt in deze sector uit op 20 arbeidsjaren. Alleen in de 'overige' industrie is de bedrijfsgrootte lager. tabel 3.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele metaal- en elektrotechnische industrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie (in %)
77
omzetaandeel van het grootbedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie (in %)
72
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie (in %)
57
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
20
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
5,2
Bron: CBS, EIM.
3 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen De industrie is in het bedrijfsleven koploper als het gaat om innovativiteit. Gezien de internationale concurrentie en de verschuiving naar hoogwaardige en nicheproducten (doordat minder hoogwaardige en grote serieproductie verdwijnt naar lagelonenlanden) is innoveren voor een flink deel van de bedrijven een kwestie van overleven. Recente cijfers voor het totale MKB geven aan dat 34% van de bedrijven in de voorgaande drie jaar nieuwe producten of diensten heeft geïntroduceerd. Voor het industriële MKB is dit
34
48%. Voor vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen gaat het om 1 respectievelijk 60% (MKB totaal) en 66% (MKB industrie) . Tabel 3.8 laat zien dat bij het middenbedrijf (MB) in de metaal- en elektrotechnische industrie nog wat meer bedrijven met productinnovaties aanwezig zijn dan gemiddeld in de industrie. Op het gebied van procesinnovaties blijven zij daarentegen iets achter bij dit gemiddelde. Bij deze verschillen is de kanttekening op zijn plaats dat de sector bestaat uit enerzijds de hooginnovatieve elektrotechnische en machine-industrie, anderzijds de over het geheel genomen wat minder innovatieve metaalproducten- en transportmiddelenindustrie. De machine-industrie levert de belangrijkste inputs voor procesinnovaties bij andere bedrijven in de industrie, maar ook bijvoorbeeld transport-, handels- en overslagbedrijven (interne transportsystemen, order-picksystemen en dergelijke). tabel 3.8
Aandeel bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MB industrie* met innovaties in de periode 1998-2000 (in %)
soort innovatie
MB metaal- en elektro-
totaal MB
technische industrie
industrie
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
88
86
percentage bedrijven met procesinnovaties
66
69
* MB = bedrijven van 10-100 werkzame personen. Bron: CBS, 2002 (publ. Kennis en Economie).
3 . 3. 4 B ed rij fs v oerin g Samenwerking Een toenemende arbeidsverdeling in ontwerp, maken en testen van prototypes, productie van componenten en onderdelen en assemblage daarvan tot eindproduct zorgt voor een eveneens toenemende 'ketenafhankelijkheid' binnen netwerken van toeleveranciers en uitbesteders. Tevens komt bij de ontwikkeling van nieuwe producten specialistische kennis te pas die een bedrijf vaak niet zelf in huis heeft. Dat geldt zéker voor een klein bedrijf. Die kennis moet dan elders worden gehaald. Zo ontstaan ketens van partijen die van elkaar afhankelijk zijn voor levering van componenten, kennis en informatie over techniek (zoals van een gespecialiseerde onderdelenfabrikant) of over marktontwikkelingen (zoals de verwachte vraag naar een bepaald eindproduct). Dit is weer de voedingsbodem voor strategische allianties en (tijdelijke) samenwerkingsverbanden, horizontaal en verticaal door ketens heen. In de machine-industrie is steeds diepgaander kennis noodzakelijk van het primaire proces van de afnemer, met het oog op middels machinesystemen te realiseren automatisering en efficiencyverbetering. Dat vraagt in de eerste plaats om samenwerking met die afnemer. In de tweede plaats vraagt het ook om intensievere samenwerking met andere (toe)leveranciers, met het oog op de schakeling van machines, apparaten en meet- en regelapparatuur in complete machinesystemen. Tekort aan vakbekwame krachten Nog maar enkele jaren geleden manifesteerden zich zodanige tekorten aan geschoolde technici, van monteurs en operators tot tekenaars en ontwerpers, dat bedrijven in de
1
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel, meting van juli 2003.
35
metaal- en elektrotechnische industrie erdoor in hun ontwikkeling geremd werden. Met de economische neergang na 2001 zijn die problemen in hoog tempo minder geworden. Maar nu zich voorzichtig economisch herstel aankondigt, zijn er ook de eerste tekenen dat bedrijven weer wat moeilijker aan werknemers met het gewenste technische scholingsniveau kunnen komen. Daarbij speelt ook de langeretermijntrend mee naar hogere eisen, als gevolg van de verschuiving naar hoogwaardiger activiteiten op het gebied van productie en ontwerp, die weer het gevolg is van de verplaatsing van minder hoogwaardige producties naar lagelonenlanden. Wanneer het herstel doorzet, zijn problemen bij de arbeidsvoorziening in de metaal- en elektrotechnische industrie voorspelbaar. Versterking van de dienstencomponent De verschuiving binnen de Nederlandse industrie naar producties met een hogere toegevoegde waarde gaat gepaard met vergroting van de dienstverleningscomponent. Aan hoogwaardige producten en componenten worden extra eisen gesteld: installatie, after sales service via ondersteuning van een helpdesk, instructies of opleiding, onderhoud en reparatie. In het uiterste geval resulteert een kop-staartindustrie waar men de vraag in kaart brengt, daarop afgestemde producten ontwerpt, de feitelijke productie vervolgens over de grens uitbesteedt, en de marketing en verkoop en de after sales service van het gereed product weer wél voor zijn rekening neemt. Zo'n bedrijf heeft dienstverleners in dienst zoals trendwatchers, ontwerpers, marketeers en onderhoudsmonteurs. Het heeft functies van een ingenieursbureau en een groothandel, en is dus eigenlijk een 'hybride' in temen van het traditionele onderscheid tussen industrie, groothandel en zakelijke dienstverlening. Schaalvergrotingstrend De Nederlandse metaal- en elektrotechnische industrie heeft te maken met de upgradingstrend die samengaat met het verdwijnen naar lagelonenlanden van eenvoudiger bewerkingen en grotere series. Daarnaast zijn moderne machines steeds duurder in aanschaf. Een trend in de machinebouw is bijvoorbeeld uitvoering van meer bewerkingen ineens. Dat spaart bewerkingsstappen en tijd, en bovendien haalt men een grotere nauwkeurigheid omdat het bewerkingsstuk maar één keer hoeft te worden opgespannen. Noodzakelijke investeringen in kennis en machines verhogen de toetredingsdrempel voor ondernemingen in de bedrijfstak, en werken op termijn schaalvergroting in de hand.
36
3 . 3. 5 Sa men ge vat schema 3.2
Kracht van de metaal- en elektrotechnische industrie
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− veel oprichtingen en opheffin-
− minder dynamiek en meer
gen, en veel groeiers
− weinig faillissementen
krimpbedrijven dan elders in de industrie
− netwerkvorming en sa-
schaalgrootte/netwerkvorming
menwerking innovatievermogen
− bovengemiddeld innovatief dankzij machinebouw en elektrotechnische industrie
bedrijfsvoering
− tekorten aan vakbekwaam personeel bij aantrekkende bedrijvigheid
Bron: EIM.
3.4
Investeringen
3 . 4. 1 O m van g en o ntwikkeli ng In de industriesectoren hebben acht op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2003. Dat is iets meer dan in het totale MKB, waar ruim zeven op de tien geïnvesteerd hebben. Hiernaast is het gemiddelde bedrag dat gemoeid is met de investeringen in de industrie bovengemiddeld (€ 189.000 voor MKB-bedrijven in de industrie tegenover € 163.000 in het totale MKB). Aan het begin van 2004 waren de MKB'ers voorzichtig met hun investeringsplannen voor dit jaar. Hierbij is de opmerking op zijn plaats dat de MKBondernemers aan het begin van het jaar vaak hun eigen investeringen onderschatten. Ongeveer een kwart van de ondernemers die in 2003 geïnvesteerd hebben heeft een deel hiervan in samenwerking met andere bedrijven gedaan. tabel 3.9
Investeringen in de industrie industrie
% investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
80
73
23
24
189
163
− ja
65
61
− misschien
11
11
− nee
24
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven samenwerken gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000) plannen voor investeringen in 2004 (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Figuur 3.1 laat een daling van de investeringen zien voor ongeveer drie op de tien MKBbedrijven, tegenover een stijging voor bijna twee op de tien bedrijven. Dit heeft met name te maken met de tegenvallende conjunctuur, waardoor er minder financiële mogelijkheden waren om te investeren.
37
figuur 3.1 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
industrie
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
80%
een lichte daling
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
De omvang van de investeringen is in de meeste gevallen volgens planning. Overigens blijkt uit tabel 3.10 dat veel ondernemers geen investeringsplannen op schrift stellen. Voor de ondernemers die méér investeerden dan gepland, waren de belangrijkste redenen dat er extra investeringen werden gedaan of dat de investeringen duurder uitvielen dan was verwacht, bijvoorbeeld door prijsstijgingen. figuur 3.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
industrie
0%
20% meer
40%
60%
80%
(ongeveer) gelijk
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
tabel 3.10 Investeringsplannen in de industrie industrie
totaal MKB
investeringsplannen (in %)
− meerjarenplan
29
25
− jaarlijks plan
27
23
− geen plan op schrift
44
52
− extra investeringen
36
37
− andere investeringen
12
19
− duurder dan verwacht
35
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
38
3 . 4. 2 I nve s terin gsd oele n e n typ en in ves te ri nge n Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. In een neergaande conjunctuurbeweging letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij wat minder aan uitbreiding. Dat blijkt ook uit tabel 3.11. De efficiencyinvesteringen komen in de industrie nog wat vaker voor dan gemiddeld. Hiernaast zijn ook de uitbreidingsinvesteringen relatief hoog. De industriesectoren lopen meestal voorop in het economische herstel. In tabel 3.11 wordt ook inzicht gegeven in de verschillende investeringstypen. Ongeveer de helft van de ondernemers die in 2003 investeerden, deed dit onder meer in nieuwe producten en/of diensten. Voor de industrie is dit ook de categorie die het meest gegroeid is: bijna driekwart geeft een stijging aan van het geïnvesteerde bedrag ten opzichte van 2002. tabel 3.11 Investeringsdoelen en investeringstypen in de industrie industrie
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
52
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
60
51
− efficiencyverbetering
75
63
− vervanging bestaande middelen
62
74
− verbetering service
57
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
63
53
− bedrijfsmiddelen
93
91
− nieuwe markten en/of producten
48
41
− kennis, opleiding en scholing
57
64
− internet en ICT
57
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
3 . 4. 3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n Investeringen kunnen gevoed worden door verscheidene financieringsbronnen. Tabel 3.12 laat zien dat een belangrijk deel van de investeringen vanuit de eigen onderneming gefinancierd wordt. Ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers heeft voor de investeringen in 2003 geld geleend bij een bank. Het aantal ondernemers dat geld heeft verkregen via een risicokapitaalverstrekker is minimaal. Dit geldt overigens ook voor de meer informele kapitaalverstrekking via familie of kennissen. Over het geheel genomen wordt 80% van de investeringen met eigen geld gefinancierd. Ruim een kwart van de ondernemers in de industrie heeft in 2003 een knelpunt ervaren bij de investeringen. De MKB-ondernemer in de industrie heeft het relatief lastig (ten opzichte van het totale MKB) met het vinden van een geschikt product of een geschikte dienst en met het vinden van een geschikte leverancier. Minder problemen komen voort uit wet- en regelgeving, in vergelijking met ondernemers uit andere sectoren.
39
tabel 3.12 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie industrie
totaal MKB
− winst uit onderneming
81
84
− overig eigen geld
50
43
− holding
12
10
− geleend geld bij banken
24
28
% van het investeringsbedrag gefinancierd
82
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
27
24
− financiering
61
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
24
15
− vinden van geschikte leverancier
30
17
− toepassing van de investering
27
21
− wet- en regelgeving
30
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %)
63
62
financieringsbronnen (in %)
aard van de knelpunten (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
3.5
Perspectief
3 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 De vooruitzichten voor de ontwikkeling van de omzet, winst en werkgelegenheid in de metaal- en elektrotechnische industrie zijn over het algemeen iets beter dan voor het Nederlandse bedrijfsleven in zijn totaliteit. Gedwongen door de slechte omzetontwikkeling in de afgelopen jaren wordt er in deze sector in 2004 bezuinigd op arbeidskosten. De werkgelegenheid daalt daarom nog wel met 3%. In 2005 zet het economisch herstel pas echt door in de metaal- en elektrotechnische industrie. De ontwikkeling van deze sector overtreft dan de ontwikkeling van het totale bedrijfsleven (zie tabel 3.13). tabel 3.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) metaal- en elektrotechnische industrie
totaal bedrijfsleven
2004
2004
2005
2005
omzet
− − −
volumeontwikkeling
1,75
4,00
1,25
2,00
prijsontwikkeling
1,00
1,25
1,00
1,25
waardeontwikkeling
2,75
5,25
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-3,00
1,00
-2,00
0,50
winst
80,00
53,00
6,00
8,00
Bron: EIM, 2004.
40
Deze prognoses voor de metaal- en elektrotechnische industrie zijn evenals die voor de overige industriële sectoren relatief gevoelig voor ontwikkelingen in de wereldhandel. Een sterkere groei van de relevante wereldhandel dan momenteel voorzien, kan deze prognoses dan ook nog beduidend positiever doen uitpakken (zie tabel 3.14). Ontwikkelingen op het gebied van de loonkosten hebben daarentegen nauwelijks invloed op de prognoses voor de metaal- en elektrotechnische industrie. Een eventuele stijging van de loonkosten tempert het herstel van de werkgelegenheid slechts licht (zie tabel 3.15). tabel 3.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) metaal- en elektrotechnische industrie totaal bedrijfsleven bij 7% groei*
bij 9% groei
bij 7% groei* bij 9% groei
omzet
4,00
4,75
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,00
1,50
0,50
0,75
toegevoegde waarde
2,50
2,75
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 3.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
loonkosten
metaal- en elektrotechnische industrie
totaal bedrijfsleven
0% stijging
0% stijging
1% stijging
1% stijging
omzet
4,00
4,00
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,00
0,75
0,50
0,50
toegevoegde waarde
2,50
2,50
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
3 . 5. 2 Ee n blik v oo rui t De verplaatsing van productie naar Oost-Europa en naar Azië zal verdergaan. Ook kleinere bedrijven kiezen in toenemende mate voor die optie. De scheiding tussen de elektrotechnische industrie, machine-industrie en automotive vervaagt. Producten uit de elektrotechnische industrie worden integraal onderdeel van machines en transportmiddelen. Innovaties in elektrotechniek en elektronica leiden ook tot innovatie op andere gebieden. De levenscyclus van producten wordt korter, net als de time-to-market: de lengte van het traject van idee tot daadwerkelijke marktintroductie van een nieuw product. Voor machines betekent dit bijvoorbeeld dat er toenemende vraag zal zijn naar flexibele, snel naar een andere product(variant) om te schakelen machines. Met name in de metaalproductenindustrie dreigt vergrijzing van het werknemersbestand. Dat vraagt om extra inspanningen om nieuwe arbeidskrachten te rekruteren en te scholen, bijvoorbeeld allochtonen en vrouwen.
41
De toeleverpiramide wordt nog breder. De afstand tussen uitbesteders en systeemleveranciers en tweede- en derdelijnstoeleveranciers wordt daardoor groter, en moeilijker te overbruggen. De strategische keuzes voor product en markt die bedrijven in de komende paar jaar maken, leggen hun positie binnen de piramide goeddeels vast.
3.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
De Metaalunie, Nieuwegein
www.metaalunie.nl
Telefoon: (030) 605 33 44 FME/CWM, Zoetermeer
www.fme.nl
Telefoon: (079) 353 11 00 NEVAT, Zoetermeer Telefoon: (079) 353 13 00
Vakbladen Vakblad 'Metaal & Techniek' Metalektro
42
www.nevat.nl
4
Olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie omvat primaire verwerkers van aardolie (en steenkool), basis- en fijnchemie, en rubber- en kunststofverwerkers. Primaire verwerkers van aardolie zetten deze grondstof met grootschalige 'kraakinstallaties' om in brandstof, smeermiddelen en grondstoffen voor de petrochemie. Daaruit maakt de basischemie haar bouwstoffen zoals ethyleen, propyleen en aromaten voor de productie van kunststoffen en andere meer complexe chemische verbindingen. Aan het eind van deze industriële keten staan de fijnchemie, die onder andere verf, lijm, farmaceutica, reinigingsmiddelen en cosmetica vervaardigt, en de kunststofverwerkende industrie, die met uiteenlopende technieken (spuitgieten, extruderen, vacuümtrekken, en zelfs ambachtelijke vervaardiging van vormstukken) halffabrikaten en eindproducten van kunststof vervaardigt. De (petro)chemische en kunststofverwerkende industrie is in Nederland een relatief grote bedrijfstak. De sector wordt gedomineerd door het grootbedrijf, door de aanwezigheid van de zeer grootschalige, procesindustriële basischemie. In de fijnchemie en in de rubber- en kunststofverwerkende industrie is het MKB-aandeel veel groter.
4.1
De sector in cijfers
4 . 1. 1 O m van g De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie behaalt met een betrekkelijk gering aantal bedrijven (circa 2.000) de hoge omzet van 64 miljard euro. Hiervan is bijna tweederde afkomstig uit export. Slechts een gering deel van de omzet komt voor rekening van het MKB. Dit houdt behalve met de aanwezigheid van een zeer grootschalige basischemie ook verband met een verschil in sectorstructuur. Bijna de helft van de MKB-ondernemingen in de sector behoort tot de kunststofverwerkende industrie: een onderdeel van de 'maakindustrie', waar per bedrijf en per werknemer veel minder omzet wordt behaald dan in de procesindustrie waar het grootste deel van de aardolie- en rubberindustrie toe behoort. Opvallend in deze sector is de hoge exportquote van het MKB: 6 miljard euro buitenlandse omzet op een totale omzet van 10 miljard euro. Dit houdt verband met specialisatie in een aantal marktniches, vooral in de fijnchemie. De hele sector is goed voor niet minder dan 21% van de totale exportomzet van het Nederlandse bedrijfsleven. Zie tabel 4.1.
43
tabel 4.1
De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie in 2003 olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie aandeel in totaal totaal
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
MKB
bedrijfsleven (in %)
2
2
0
104
23
2
omzet (x € miljard)
64
10
6
exportomzet (x € miljard)
41
6
21
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
13
1
3
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
4 . 1. 2 Sa men st ellin g De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie valt uiteen in twee deelsectoren (zie tabel 4.2): de olie-industrie met slechts 2% van het aantal ondernemingen in de sector en een omzetaandeel van 35%, en de chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie met het leeuwendeel van het aantal ondernemingen, die de resterende 65% van de omzet voor haar rekening neemt. De verhouding tussen de aandelen van beide deelsectoren bij respectievelijk ondernemingen, werkgelegenheid en omzet maakt duidelijk dat de olie-industrie zeer grootschalig en arbeidsextensief is. Tabel 4.2 laat overigens níet de grote verschillen zien binnen de chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie: met een grootschalige basischemie die zijn bulkgrondstoffen veelal rechtstreeks van de aardolie-industrie betrekt, een grotendeels uit MKB bestaande rubber- en kunststofverwerkende industrie, en een fijnchemie die varieert van kleine fabrikanten van cosmetica, zeep of lijm tot multinationals op het gebied van verf en farmaceutica. tabel 4.2
De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljoen
in %
chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
2
98
98
94
42
65
olie-industrie
0
2
6
6
22
35
totaal
2
100
104
100
64
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
4 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De ontwikkeling van het omzetvolume van de totale aardolie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie staat in 2003 nog licht in de min, met een iets sterkere negatieve ontwikkeling voor de olie-industrie. De prognose voor 2004 is echter een krachtig herstel. Hier loopt de olie-industrie voorop met een verwachte groei van 25%. Daarmee is de sector koploper binnen de industrie, met dank aan de belangrijkste ex-
44
portlanden waar de vraag sterker oploopt dan op de thuismarkt. Met zijn hoge exportquote profiteert de sector daar extra van. tabel 4.3
Ontwikkeling van het omzetvolume 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
-0,75
-2,50
olie-industrie
-2,25
25,00
totaal
-0,75
7,00
Bron: EIM (2004 raming).
Arbeidsproductiviteit De langetermijntrend in het procesindustriële kraken van aardolie en de verwerking tot basischemicaliën is een voortdurende vermindering van het aantal arbeidskrachten dat nodig is voor de vervaardiging van een gegeven hoeveelheid product. Het resultaat is verreweg de hoogste arbeidsproductiviteit die wordt aangetroffen in de industrie. In de fijnchemie en in de rubber- en kunststofverwerking gaat de arbeidsproductiviteit ook omhoog, maar daar is per eenheid product wél veel meer arbeid nodig. De rubber- en kunststofverwerking is wat dat betreft te vergelijken met onderdelen- en componentenfabrikanten in de metaal- en elektrotechnische industrie. De arbeidsproductiviteitswinst moet hier vooral komen van veelzijdiger machines, flexibele productieautomatisering (snel kunnen omschakelen naar een ander product) en integratie van machines voor verschillende bewerkingen tot automatische productiestraten. Exploitatiebeeld Het exploitatiebeeld over 2003 van de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie laat - vergeleken met alle andere sectoren - een hoog verbruik zien, en lage bedrijfskosten, met name lage loonkosten. Bij dit laatste is de hoge arbeidsproductiviteit bepalend. Verder resulteert na aftrek van alle kosten per saldo een licht negatief bedrijfsresultaat. Zie tabel 4.4. tabel 4.4
Exploitatiebeeld van olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie. in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
84
bruto toegevoegde waarde
16
bedrijfskosten
17
waarvan:
− loonkosten
11
winst voor belastingen
-1
Bron: CBS, bewerking EIM.
45
4.2
Marktomstandigheden
4 . 2. 1 A fneme rs De belangrijkste afnemers van de chemische industrie zijn te vinden in andere (industriële) bedrijfstakken: in de eerste plaats de kunststofverwerkende industrie, en verder de bouw en bouwmaterialenindustrie, metalektro en textielindustrie. Daarnaast is de agrarische sector een afzetmarkt (onder andere kunstmest en bestrijdingsmiddelen), en vindt een deel van de fijnchemische en farmaceutische productie via de handel zijn weg naar de consument. Ook de rubber- en kunststofverwerkende industrie zet het grootste deel van haar productie af bij andere bedrijven, in de vorm van verpakkingen en verpakkingsmaterialen, producten voor de bouw zoals buizen en leidingsystemen, en onderdelen voor machines, apparaten en transportmiddelen. Een deel van de productie betreft (huishoudelijke) consumentenproducten. Vraagbepalende factoren De vraag naar de producten van de chemische en aanverwante industrie komt maar voor een betrekkelijk klein deel rechtstreeks van consumenten. Het gaat dan om kunststof gebruiksgoederen, farmaceutica en fijnchemische producten zoals lijm, verf, cosmetica, en reinigingsmiddelen. Voor kunststof gebruiksgoederen, verf, lijm en reinigingsmiddelen is de afzetmarkt vrij stabiel. Groei is er voornamelijk in landen zoals India en China, met een groeiende economie, en een zich nog sterker ontwikkelende middenklasse. Geneesmiddelen zijn overal een groeimarkt, door de aan gezondheid gehechte waarde, door de vergrijzing in het welvarende deel van de wereld, en door de stijging van de welvaart in met name Azië. De overige producten betreffen leveringen aan andere bedrijven, met name in de industrie. Het gaat om grondstof zoals kunststofgranulaat voor de kunststofverwerkende industrie, hulpstoffen zoals chemicaliën voor oppervlaktebehandeling van metaalproducten, additieven voor de voedingsmiddelenindustrie, of gassen voor industriële processen, en halffabrikaten zoals kunststof onderdelen voor auto's, machines of apparaten. De vraag naar deze producten is een afgeleide van die naar de desbetreffende eindproducten Segmentatiemogelijkheden In de Nederlandse chemie, maar ook bijvoorbeeld in de Duitse (de grootste van Europa), is er een relatieve verschuiving gaande van basis- naar fijnchemie. Achtergrond is de geringere toegevoegde waarde, in combinatie met een sterke gevoeligheid voor internationale conjunctuurfluctuaties, alsmede de opening en uitbreiding van petrochemische basisindustrieën in Azië en het Midden-Oosten. Deze trend gaat gepaard met specialisatie op kleinere product-marktcombinaties. Ook de ontwikkeling op chemisch technologisch gebied speelt daarbij een rol: het beschikbaar komen van nieuwe of gemodificeerde stoffen, en combinaties daarvan, voor speciale toepassingen. De kunststofverwerkende industrie heeft kunststof als gemeenschappelijke noemer, maar bestrijkt vervolgens een buitengewoon breed spectrum naar soort materiaal en product, en naar verwerkingsmethode. Nieuwe segmentatiemogelijkheden ontstaan met het beschikbaar komen van nieuwe materialen. Elektrisch geleidende en lichtgevende kunststoffen zijn voorbeelden, met reclame-uitingen als mogelijke toepassing. Substitutie De kunststofverwerkende industrie heeft zijn groei in het verleden grotendeels te danken aan de vervanging van materialen zoals hout, steen en metaal. Het voordeel van
46
kunststof is zijn grote flexibiliteit: materiaal kan worden geleverd 'op maat' volgens de eisen die het eindproduct stelt, kunststof is gemakkelijker verwerkbaar dan traditionele materialen en lichter van gewicht. Deze substitutietrend zet tot op de dag van vandaag door, maar het tempo ligt nu veel lager. In de chemische industrie leidt onder andere milieuregelgeving tot vervanging van grondstoffen en wijziging van de materiaalsamenstelling. Een voorbeeld is de ontwikkeling van verf en lak op waterbasis. Soms zijn er alternatieven voor chemische producten: voor oppervlaktebehandeling kunnen bijvoorbeeld chemische middelen worden ingezet, maar ook mechanische, of andere, zoals anodiseren of poedercoating.
4 . 2. 2 L eve ra n cie rs Al sinds de eerste oliecrisis in de jaren zeventig zijn er waarschuwingen voor een stagnerende toevoer van olie, en (fors) hogere prijzen voor deze energiebron annex grondstof voor de petrochemische industrie. Op dit moment is die dreiging weer zeer actueel. De sterke groei van de Chinese en in mindere mate ook de Indiase economie zorgt in combinatie met onzekerheid over de toevoer uit belangrijke productielanden als Irak, Rusland, Venezuela en Nigeria medio 2004 voor de hoogste olieprijzen sinds begin jaren zeventig. Analisten verwachten op termijn een verdere stijging. Nederlandse chemieconcerns verleggen het accent in hun activiteiten van basischemie naar specialiteiten en fijnchemie: producten met een hogere toegevoegde waarde en betere groeicijfers die bovendien minder gevoelig zijn voor conjuncturele fluctuaties. In de grote Duitse chemie is een soortgelijke trend zichtbaar. Chemische bedrijven begeven zich verder in de biotechnologie, om daarmee de technologie in huis te halen voor de ontwikkeling van 'groene' grondstoffen, medicijnen en bioplastics. De rubber- en kunststofindustrie is de schakel tussen de grondstofproducenten in de chemie en de afnemers van kunststof eindproducten. Het materiaal is in een zeer groot aantal varianten met verschillende eigenschappen beschikbaar, en kan met behulp van uiteenlopende bewerkingsmethoden worden getransformeerd tot een buitengewoon breed scala aan eindproducten. De keuze van materiaal en bewerkingsmethode voor een bepaalde toepassing maakt informatie-uitwisseling en samenwerking noodzakelijk met de producenten van dat materiaal in de chemische industrie, met machine- en matrijzenbouwers, en met afnemers. Met meer samenwerking binnen deze keten is volgens waarnemers echter nog winst te halen voor Nederlandse verwerkers van rubber en kunststof.
4 . 2. 3 T oe trede rs Het aantal starters in de chemische en kunststofverwerkende industrie ligt met een accres van 2,2% per jaar over een langere periode beneden het niveau van de metaal- en elektrotechnische industrie, maar bóven dat van de voedings- en genotmiddelen- en van de 'lichte' industrie. De overlevingskans van starters in de sector is hoger dan elders in de industrie: bijna 60% is 5,5 jaar na de start nog actief.
47
tabel 4.5
Startende bedrijven in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie: aantal en ontwikkeling totale sector
aantal starters in de industrie 2002
62
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
2,2
aandeel van de industrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
0,1
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
59
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
4 . 2. 4 C o n cu r ren tie De (petro)chemische basisindustrie heeft te maken met wereldwijde concurrentie. De beslissing om een bedrijf te vestigen of uit te breiden in Nederland dan wel elders in Europa wordt door multinationale concerns genomen op basis van aanwezige infrastructuur, stabiele verhoudingen, kosten van energie en arbeid, aanwezigheid van geschoolde werknemers, geboden fiscale en andere faciliteiten, etc. Nederland concurreert hier met omringende landen, met Duitsland als (verreweg) de grootste concurrent. Er is binnen de chemische industrie in Nederland een trend ten gunste van een groter aandeel fijnchemie, maar gelet op recente investeringen zet die nog niet krachtig door. Wél signaleren trendwatchers dezelfde trend bij de Duitse chemie. Dat kan de Nederlandse fijnchemie op termijn meer concurrentie bezorgen. De kunststofverwerkende industrie concurreert meer regionaal/Europees, maar exporteert het merendeel van de totale productie: circa 60%. De bedrijfstak realiseert groeicijfers boven het gemiddelde van de Nederlandse industrie, dankzij materiaalsubstitutie en nieuwe toepassingen voor kunststof. Momenteel ligt het accent binnen de Nederlandse branche nog op relatief laagwaardige toepassingen, maar een opwaartse beweging in de waardeketen is een duidelijke trend. Die trend versterkt de noodzaak van afstemming op en samenwerking met producenten van grondstof, machines en matrijzen, met co-leveranciers van onderdelen en componenten die op elkaar afgestemd moeten worden, en met afnemers.
4 . 2. 5 Se c to rs pe ci fieke wet- en re gel gev in g De Europese Commissie is voornemens de chemische industrie te verplichten tot het verschaffen van informatie over eigenschappen en risico's voor mens en milieu van alle 1 chemische stoffen: REACH . Dit impliceert tevens de verplichting om die informatie door middel van onderzoek en testen te verwerven. Onverkort uitvoeren van deze voornemens zal de industrie opzadelen met hoge kosten voor het testen van het zeer grote aantal stoffen dat zij vervaardigt. De Commissie heeft inmiddels besloten voor de registratie van chemische stoffen een speciale autoriteit in te stellen. De toekomstige handel in CO2-emissierechten kan de concurrentiepositie en de investeringen van de Nederlandse basischemie negatief beïnvloeden, afhankelijk van de voor deze rechten te betalen prijs. De algemene beleidskoers houdt een aanscherping in van wetten en regels op het gebied van milieu en veiligheid.
1
48
REACH = Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals.
4 . 2. 6 Sa men ge vat schema 4.1
Marktomstandigheden voor de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie chemische, rubber- en kunststofolie-industrie
verwerkende industrie
tegenover afnemers
+
+
tegenover leveranciers
-
-
tegenover toetreders
-
+/-
+/-
+
-
+
m.b.t. concurrentie m.b.t. producten/diensten
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie. Bron: EIM.
4.3
Kracht van de sector
4 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek In de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie ligt het aandeel groeiende bedrijven met 50% duidelijk boven het gemiddelde van het totale bedrijfsleven, en ook hoger dan elders in de industrie. Het gaat hier om een langjarige trend, over de periode 1987-2002. Verder worden er in de sector weliswaar minder bedrijven opgericht dan gemiddeld, maar het aantal opheffingen blijft daar nog aanzienlijk bij achter. Oprichtingen zijn naar verhouding vaak dochterondernemingen. Gezien het overwegend grootschalige karakter van de sector is dit niet opmerkelijk. Ook zijn opheffingen in deze sector vaker dan elders het gevolg van faillissement. Dit is vermoedelijk een gevolg van hoge aanvangsin1 vesteringen, met de daaraan verbonden risico's . Zie tabel 4.6.
1
Bijvoorbeeld: research van technostarters in de fijnchemie naar nieuwe producten en producttoepassingen brengt een hoog investeringsrisico mee.
49
tabel 4.6
Bedrijvendynamiek in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie (in % van het totaal bedrijven in de olie-, chemische, rubberen kunststofverwerkende industrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− − −
snelle en normale groeiers
50
37
gelijkblijvers
19
28
groeikrimpers en overige krimpers
31
35
aantal oprichtingen in % van het totaal
4,4
5,5
2,1
2,4
3,4
5,6
1,5
0,6
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM MKBBeleidspanel.
4 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie is in zijn totaliteit genomen een uitgesproken grootschalige sector, ook ten opzichte van andere sectoren binnen de industrie. Het ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf (57%) ligt nergens lager, en het omzet- en werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf (84% respectievelijk 78%) nergens hoger. De gemiddelde onderneming in de sector haalt 32 miljoen euro omzet, en er staan gemiddeld ruim 50 mensen op de loonlijst. Hierbij moet worden bedacht dat het gemiddelde omlaag wordt gehaald door de voornamelijk uit MKB bestaande rubber- en kunststofverwerkende industrie. Zie tabel 4.7. tabel 4.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie (in %)
57
omzetaandeel van het grootbedrijf in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie (in %)
84
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie (in %)
78
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
51
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
31,7
Bron: CBS, EIM.
4 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen De industrie is in het bedrijfsleven koploper als het gaat om indicatoren van innovativiteit. Recente cijfers voor het totale MKB (alle sectoren) geven aan dat 34% van de bedrijven in de voorgaande drie jaar nieuwe producten of diensten heeft geïntroduceerd. Voor het industriële MKB is dit 48%. Voor vernieuwingen of verbeteringen in de interne
50
bedrijfsprocessen gaat het om respectievelijk 60% (MKB totaal) en 66% (MKB indu1 strie) . Tabel 4.8 laat zien dat bij het middenbedrijf (MB) in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie nog meer bedrijven met productinnovaties aanwezig zijn dan gemiddeld in de industrie, en ook iets meer bedrijven met procesinnovaties. tabel 4.8
Aandeel bedrijven in de overige industrie en het totale MB industrie* met innovaties in de periode 1998-2000 (in %)
soort innovatie
MB overige
totaal MB
industrie
industrie
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
92
86
percentage bedrijven met procesinnovaties
71
69
* MB = bedrijven van 10-100 werkzame personen. Bron: CBS, 2002 (publ. Kennis en Economie).
Producten en diensten De chemische sector in Nederland stopt relatief veel geld in R&D en innovatie. Hij neemt 30% van het totale bedrag dat in Nederland wordt uitgegeven aan industrieel onderzoek, voor zijn rekening. Innovatie in de (petro)chemische industrie is doorgaans een samenspel van product- en procesinnovatie: be- en verwerkingsmethoden moeten worden afgestemd op nieuwe 2 producten, en soms bepaalt de wijze van verwerken de producteigenschappen . In de fijnchemie, de farmaceutische en de kunststofverwerkende industrie ligt het accent sterker op productinnovatie. De bedrijfstak besteedt relatief grote bedragen aan R&D, met de farmaceutische industrie als koploper. Een deel van de toeleverbedrijven in de kunststofverwerkende industrie wordt door een trend naar functionele specificaties meer 'co-developer' voor zijn afnemers, en minder loonbedrijf. Verder dwingt milieuregelgeving tot investeringen in research, bijvoorbeeld naar vervangers van bestaande en inmiddels verboden antifoulings (aangroeiwerende middelen) voor de scheepvaart. Bedrijfsprocessen Vernieuwing van be- en verwerkingsmethoden in de procesindustrie betreft vooral verdergaande automatisering, waarbij steeds meer eigenschappen en kenmerken van product en proces worden geregistreerd door middel van meters en sensoren, en bestuurd door regelapparatuur die in actie komt als die meters en sensoren aangeven dat kritische waarden worden bereikt of overschreden. Meten en regelen wordt verder toenemend gekoppeld aan computers en daardoor flexibeler: programmeerbare apparatuur die op afstand kan worden afgelezen en deels zelfs beïnvloed. Dit geldt niet alleen voor de registratie van eigenschappen en kenmerken van het product, maar bijvoorbeeld ook voor registratie van slijtage aan machines, apparaten en gereedschappen en noodzaak van vervanging.
1
2
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel, meting van juli 2003. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vervaardiging van supersterke kunststofvezels.
51
4 . 3. 4 B ed rij fs v oerin g Een belangrijk probleem voor de chemische industrie op korte en middellange termijn is het toenemende tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten, vooral chemici en chemisch technologen. De huidige instroom in de technische opleidingen is al gering, en de studiekeuze voor chemie en chemische technologie blijft daar nog bij achter. De uitbreiding van de Europese Unie zal voor de chemische industrie in Nederland naar verwachting eerder kansen bieden dan bedreigingen: er is daar weinig chemie aanwezig, en een relatief grote markt. Bovendien zijn de Nederlandse chemiebedrijven niet van plan om daar te gaan produceren. De kunststofverwerkende industrie kan wél meer concurrentie uit de nieuwe lidstaten verwachten, met name op het gebied van minder hoogwaardige kunststoftoepassingen. Dit is een impuls voor de elders al aangeduide upgradingstrend binnen de branche, naar producten met een hogere toegevoegde waarde. De Nederlandse kunststofverwerkende industrie heeft ten opzichte van die in andere Europese landen een modale positie qua omvang. Zij heeft bovendien te maken met een sterk ontwikkelde kunststofbranche, dus concurrentie, in Duitsland en België. In Duitsland is die concurrentie ook nog eens een maatje groter in omvang. Derhalve moeten Nederlandse kunststofverwerkers vooral concurreren op specialisatie en nicheproducten, waar zij momenteel nog vaak te vinden zijn in het lagere en middensegment van de markt. Verdere upgrading en versterking van ondernemerschap en innovativiteit zijn het perspectief voor de branche.
4 . 3. 5 Sa men ge vat schema 4.2
Kracht van de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− veel meer groeibedrijven dan
− meer faillissementen dan
elders in industrie en bedrijfs-
elders in de industrie
leven schaalgrootte/netwerkvorming
− grootschaligheid en internationale oriëntatie, dus resources
− ketensamenwerking in kunststofverwerking
en risicospreiding innovatievermogen
− hoge R&D-investeringen en meer innovaties
bedrijfsvoering
− tekort aan geschoolde technici
Bron: EIM.
4.4
Investeringen
4 . 4. 1 O m van g en o ntwikkeli ng In de industriesectoren hebben acht op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2003. Dat is iets meer dan in het totale MKB, waar ruim zeven op de tien geïnvesteerd hebben. Hiernaast is het gemiddelde bedrag dat gemoeid is met de investeringen in de industrie bovengemiddeld (€ 189.000 voor MKB-bedrijven in de industrie tegenover € 163.000 in het totale MKB). Aan het begin van 2004 waren de MKB'ers voorzichtig met hun inves-
52
teringsplannen voor dit jaar. Hierbij is de opmerking op zijn plaats dat de MKB-ondernemers aan het begin van het jaar vaak hun eigen investeringen onderschatten. Ongeveer een kwart van de ondernemers die in 2003 geïnvesteerd hebben, heeft een deel hiervan in samenwerking met andere bedrijven gedaan. tabel 4.9
Investeringen in de industrie industrie
totaal MKB
% investerende bedrijven in 2003
80
73
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven samenwerken
23
24
189
163
− ja
65
61
− misschien
11
11
− nee
24
28
gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000)
plannen voor investeringen in 2004 (in %)
Bron: EIM MKB Beleidspanel, voorjaar 2004.
Figuur 4.1 laat een daling van de investeringen zien voor ongeveer drie op de tien MKBbedrijven in de industrie; voor bijna twee op de tien MKB-bedrijven is sprake van een stijging. Dit heeft met name te maken met de tegenvallende conjunctuur, waardoor er minder financiële mogelijkheden waren om te investeren. figuur 4.1 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
industrie
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80%
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
De omvang van de investeringen is in de meeste gevallen volgens planning. Overigens blijkt uit tabel 4.10 dat veel ondernemers geen investeringsplannen op schrift stellen. Voor de ondernemers die méér investeerden dan was gepland, waren de belangrijkste redenen dat er extra investeringen werden gedaan of dat de investeringen duurder uitvielen dan was verwacht, bijvoorbeeld door prijsstijgingen.
53
figuur 4.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
industrie
0%
20% meer
40%
60%
80%
(ongeveer) gelijk
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
tabel 4.10 Investeringsplannen in de industrie industrie
totaal MKB
investeringsplannen (in %):
− meerjarenplan
29
25
− jaarlijks plan
27
23
− geen plan op schrift
44
52
− extra investeringen
36
37
− andere investeringen
12
19
− duurder dan verwacht
35
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
4 . 4. 2 I nve s terin gsd oele n e n typ en in ves te ri nge n Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. In een neergaande conjunctuurbeweging letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij wat minder aan uitbreiding. Dat blijkt ook uit tabel 4.11. De efficiencyinvesteringen komen in de industrie nog wat vaker voor dan gemiddeld. Hiernaast zijn ook de uitbreidingsinvesteringen relatief hoog. De industriesectoren lopen meestal voorop in het economische herstel. In tabel 4.11 wordt ook inzicht gegeven in de verschillende investeringstypen. Ongeveer de helft van de ondernemers die in 2003 investeerden, deed dit onder meer in nieuwe producten en/of diensten. Voor de industrie is dit ook de categorie die het meest gegroeid is: bijna driekwart geeft een stijging aan van het geïnvesteerde bedrag ten opzichte van 2002.
54
tabel 4.11 Investeringsdoelen en investeringstypen in de industrie industrie
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
52
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
60
51
− efficiencyverbetering
75
63
− vervanging bestaande middelen
62
74
− verbetering service
57
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
63
53
− bedrijfsmiddelen
93
91
− nieuwe markten en/of producten
48
41
− kennis, opleiding en scholing
57
64
− internet en ICT
57
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
4 . 4. 3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n Investeringen kunnen gevoed worden door verscheidene financieringsbronnen. Tabel 4.12 laat zien dat een belangrijk deel van de investeringen vanuit de eigen onderneming gefinancierd wordt. Ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers heeft voor de investeringen in 2003 geld geleend bij een bank. Het aantal ondernemers dat geld heeft verkregen via een risicokapitaalverstrekker is minimaal. Dit geldt overigens ook voor de meer informele kapitaalverstrekking via familie of kennissen. Over het geheel genomen wordt 80% van de investeringen met eigen geld gefinancierd. Ruim een kwart van de ondernemers in de industrie heeft in 2003 een knelpunt ervaren bij de investeringen. De MKB-ondernemer in de industrie heeft het relatief lastig (ten opzichte van het totale MKB) met het vinden van een geschikt product of een geschikte dienst en met het vinden van een geschikte leverancier. Minder problemen komen voort uit wet- en regelgeving, in vergelijking met ondernemers uit andere sectoren.
55
tabel 4.12 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie industrie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %)
− winst uit onderneming
81
84
− overig eigen geld
50
43
− holding
12
10
− geleend geld bij banken
24
28
% van het investeringsbedrag gefinancierd met eigen geld
82
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
27
24
− financiering
61
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
24
15
− vinden van geschikte leverancier
30
17
− toepassing van de investering
27
21
− wet- en regelgeving
30
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %)
63
62
aard van de knelpunten (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
4.5
Perspectief
4 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 De vooruitzichten voor de ontwikkeling van omzet, werkgelegenheid en winst in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie zijn gunstig, afgaande op de prognose voor 2004 en 2005 (zie tabel 4.13). Er wordt voor de sector een - vergeleken met het totale bedrijfsleven - sterk bovengemiddelde volumegroei verwacht, die weliswaar in 2005 iets afzwakt ten opzichte van 2004, maar dan wordt gecompenseerd door stijgende afzetprijzen. De werkgelegenheid groeit licht mee. tabel 4.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
totaal bedrijfsleven
2004
2004
2005
2005
omzet
− − −
volumeontwikkeling prijsontwikkeling waardeontwikkeling
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst
7,00
4,00
1,25
2,00
-1,50
2,25
1,00
1,25
5,50
6,25
2,25
3,25
0,25
1,50
-2,00
0,50
13,50
14,00
6,00
8,00
Bron: EIM, 2004.
Een eerste kanttekening bij deze prognose betreft de onzekerheid over de gevolgen van de medio 2004 sterk gestegen olieprijs. Een tweede kanttekening is dat het effect van
56
een prijsstijging gunstig is voor de chemische industrie, maar ongunstig voor de rubberen kunststofverwerkende industrie: de een maakt en verkoopt wat de ander aankoopt en verbruikt. Een derde kanttekening betreft de verwachte groei van de werkgelegenheid in de sector: het al bestaande tekort aan chemici en chemisch technologen wordt dan nog nijpender, en kan de voorspelde groei zelfs frustreren. Als we kijken naar de invloed van de ontwikkeling van de wereldhandel op de prognose voor de chemische industrie zien we de sterke oriëntatie van deze sector op de export terug. Bij de momenteel verwachte groei van de relevante wereldhandel van 7% ontwikkelt de chemische industrie zich al beduidend positiever dan het totale bedrijfsleven. Bij een 2% hogere groei loopt deze voorsprong nog sterker uit (tabel 4.14). De chemische industrie is daarentegen slechts zeer matig gevoelig voor ontwikkelingen in de loonkosten. Hogere loonkosten doen de concurrentiepositie weliswaar verslechteren, maar de loonkosten vormen in de chemische industrie slechts een beperkt deel van de bedrijfskosten, waardoor deze gevolgen beperkt zijn (tabel 4.15). tabel 4.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
totaal bedrijfsleven
bij 7% groei*
bij 7% groei* bij 9% groei
bij 9% groei
omzet
4,00
5,25
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,50
2,75
0,50
0,75
toegevoegde waarde
4,00
5,25
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 4.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) olie-, chemische, rubber- en
loonkosten
kunststofverwerkende industrie
totaal bedrijfsleven
0% stijging
0% stijging
1% stijging
1% stijging
omzet
4,00
3,75
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,50
1,25
0,50
0,50
toegevoegde waarde
4,00
3,75
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
4 . 5. 2 Ee n blik v oo rui t Olie wordt schaarser en duurder. Dat stimuleert investeringen in alternatieve energiebronnen en alleen tegen hogere kosten te exploiteren oliebronnen. Zorg voor veiligheid, gezondheid en milieu zal nieuwe regelgeving blijven uitlokken. De chemische industrie krijgt daarbij door de aard van het product en de grootschalige procesmatige voortbrenging speciale aandacht: zie onder andere de discussie binnen de
57
EU over REACH. Wat betreft veiligheid speelt de dreiging van terroristische aanslagen, met de chemische industrie als potentieel doelwit én als producent van grondstoffen voor chemische wapens. Ook dat zorgt voor veiligheidseisen en regelgeving. Zowel in de chemische als in de kunststofverwerkende industrie zet de ontwikkeling van bulk en relatief geringe toegevoegde waarde naar producten met meer toegevoegde waarde door, maar de dominante positie van de Nederlandse basischemie wordt daardoor niet aangetast. Mede door de upgradingstrend is verdere ketenintegratie te verwachten, in de vorm van samenwerking met leveranciers van grondstoffen, machines en matrijzen, met metaalbewerkers en apparatenbouwers die onderdelen voor hetzelfde eindproduct vervaardigen, en met de fabrikant van dat eindproduct zelf. Die laatste zal vaker globale specificaties van het te vervaardigen product geven, en het ontwerp en de verdere ontwikkeling daarvan overlaten aan de toeleverancier. Die moet daartoe worden ingeschakeld in een vroeg stadium van de ontwikkeling van een nieuw of gewijzigd eindproduct, wat een vertrouwensrelatie tussen partijen veronderstelt. In toenemende mate zal de samenwerking binnen de keten ook grensoverschrijdend zijn.
4.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie
www.nrk.nl
(NRK), Leidschendam Telefoon: (070) 317 54 90 Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI), Den
www.vnpi.nl
Haag Telefoon: (070) 338 23 69 Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie, Leidschendam
www.vnci.nl
Telefoon: (070) 337 87 87
Vakbladen Kunststof: Kunststof & Rubber • Kunststofmagazine • Metaal en Kunststof • NRK Netwerk
Evenementen
Informatie te vinden op:
Verpakking Vak 2005
www.verpakkingsvakbeurs.nl
8 t/m 10 november 2005 in de IJsselhallen in Zwolle
58
5
Overige industrie
De 'overige' industrie komt grotendeels overeen met wat ook wel wordt aangeduid als de 'lichte industrie'. Het gaat om een zeer uiteenlopende groep van bedrijven, met enkele duidelijke zwaartepunten. Die zwaartepunten zijn de grafische sector, en de houten bouwmaterialenindustrie. De grafische sector is nader te verdelen in uitgeverijen, drukkerijen en andere media-reproductiebedrijven, en grafische afwerkbedrijven. De hout- en bouwmaterialenindustrie omvat behalve de hout- en houtverwerkende industrie ook vervaardigers van betonproducten, glas, bakstenen en dakpannen, en betonmortelcentrales. Verder behoren de vervaardiging van papier en karton, en van papieren kartonproducten tot de 'overige' industrie, evenals de textiel- en lederwarenindustrie, de productie van meubels en van sieraden, keramiek, speelgoed, sportartikelen, en muziekinstrumenten. Het MKB speelt in deze industriële sector een relatief grote rol.
5.1
De sector in cijfers
5 . 1. 1 O m van g Vergeleken met de andere sectoren in de industrie is de overige industrie goed voor veel bedrijven en voor veel werkgelegenheid. De sector heeft daarentegen een relatief gering aandeel in de totale industriële omzet en in de export van Nederland. Het aandeel van de sector in de toegevoegde waarde ligt hoger dan dat in de omzet. De cijfers zijn een indicatie voor betrekkelijk kleinschalige en arbeidsintensieve productie, met een sterke gerichtheid op de binnenlandse markt en een relatief hoge toegevoegde waarde. Gelet op het gewicht van de grafische en de bouwmaterialenindustrie binnen deze sector ligt dit voor de hand: het MKB-gehalte is er hoog, en hun producten gaan grotendeels naar binnenlandse afnemers. Ook zijn binnen de sector naar verhouding veel kleine, ambachtelijke producenten aanwezig, zoals bij de vervaardiging van keramiek en sieraden. tabel 5.1
De overige industrie in 2003 overige industrie aandeel in totaal totaal
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
MKB
bedrijfsleven (in %)
20
20
3
300
135
5
38
18
3
8
3
4
13
6
4
Bron: CBS, bewerking EIM.
5 . 1. 2 Sa men st ellin g Tabel 5.2 maakt duidelijk dat de grafische industrie binnen de sector de grootste deelsector is, in de zin van een duidelijk te onderscheiden groep bedrijven. Met een omzetaandeel dat met 35% hoger is dan het werkgelegenheidsaandeel van 30%, ligt de arbeidsproductiviteit in de grafische industrie iets boven het sectorgemiddelde.
59
De aandelen die de in dit verband kleine papier- en papierwarenindustrie heeft in respectievelijk het aantal bedrijven, de werkgelegenheid en de omzet van de sector geven aan dat deze deelsector naar verhouding grootschalig en kapitaalintensief is. Tegenover grootschalige en overwegend internationaal opererende primaire producenten van papier en karton staat hier overigens een groep van veel kleinschaliger producenten in de verwerking tot papier- en kartonproducten. De textiel-, kleding- en lederwarenindustrie is eveneens relatief kleinschalig. Naast een kleine groep van betrekkelijk grotere primaire textielproducenten staat hier een grote groep van 'kop-staartbedrijven' in met name de kledingindustrie. Deze bedrijven verzorgen ontwerp, marketing en verkoop in Nederland en daarbuiten, maar besteden de productie elders uit. Het accent ligt derhalve op andere dan industriële activiteiten. tabel 5.2
De overige industrie verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) textiel/kleding/lederindustrie
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljoen
in %
3
14
39
13
4
11
11
52
136
45
15
40
papier- en papierwarenindustrie
0
2
33
11
5
15
grafische industrie
7
32
91
30
13
35
20
100
300
100
38
100
hout- en bouwmaterialenindustrie, meubel- en overige industrie
totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
5 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling Zorgde het jaar 2003 in de overige industrie voor een krimp van het omzetvolume met ruim 2%, de prognose voor het lopende jaar houdt een verdere daling in: 1% volumekrimp in 2004. Producenten van textiel, kleding en leder(waren) hebben hun omzet blijkens de cijfers van tabel 5.3 sterk zien afnemen in het afgelopen jaar, terwijl ook de verwachting voor 2004 zeer somber is. De ontwikkeling is relatief het best bij de grafische industrie, met een krimp van 2,0% in 2003, gevolgd door een prognose van 0,5% groei in 2004. tabel 5.3
Ontwikkeling van het omzetvolume in de overige industrie 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
-4,00
-8,50
overige industrie
-2,50
-0,50
papier- en papierwarenindustrie
-1,50
-1,50
grafische industrie
-2,00
0,50
totaal
-2,25
-1,00
textiel/kleding/lederindustrie hout- en bouwmaterialenindustrie, meubel- en
Bron: EIM (2004 raming).
60
Arbeidsproductiviteit Bij grootschalige producties zoals de primaire papierfabricage neemt de productie per werknemer nog steeds verder toe, door de inzet van machines met een hogere capaciteit. Deze deelsector van de industrie vormt hierin een uitzondering: bij de meeste andere activiteiten neemt de arbeidsproductiviteit ook wel toe, maar in veel mindere mate. De (ontwikkeling van de) 'machineproductiviteit' speelt hier een minder doorslaggevende rol, deels door kleinere series en soms ambachtelijke productie en deels doordat nieuwe procestechnologie er maar beperkt arbeid uitschakelt. Exploitatiebeeld Het in tabel 5.4 geschetste exploitatiebeeld van de overige industrie weerspiegelt de verhoudingen die karakteristiek zijn voor de 'maakindustrie', met een verbruik dat lager is (62%) dan in de procesindustrie, en bedrijfskosten die juist hoger zijn (32%). Die hogere bedrijfskosten zijn voornamelijk loonkosten. De overige industrie geeft hiermee hetzelfde beeld te zien als de metaal- en elektrotechnische industrie, en wijkt hiermee af van de procesindustrie (chemie, voedings- en genotmiddelen) waar het verbruik hoger is en de loonkosten duidelijk lager zijn. tabel 5.4
Exploitatiebeeld van de overige industrie in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
62
bruto toegevoegde waarde
38
bedrijfskosten
32
waarvan:
− loonkosten winst voor belastingen
26 5
Bron: CBS, bewerking EIM.
5.2
Marktomstandigheden
5 . 2. 1 A fneme rs De klanten van de ondernemingen in de sector zijn voor het grootste deel bedrijven, en instellingen in de non-profitsector. Dat geldt in de eerste plaats voor de bouwmaterialenindustrie, met bouwbedrijven als grootste klant. Het geldt ook voor de grafische branche, met uitgeverijen, reclamebureaus, andere bedrijven en overheidsinstellingen als grote afnemers, en last-but-not-least ook andere grafische bedrijven. Binnen de textiel-, kleding- en leder(waren)industrie is de textielindustrie de grootste, met de kledingindustrie als voornaamste afnemer, maar voor technisch textiel ook een verscheidenheid aan andere industriële bedrijven. Papier en karton vindt zijn weg in de eerste plaats naar de grafische en de kartonnagebranche, en daarnaast (verpakkingsmiddelen) naar andere industriële sectoren, met de voedings- en genotmiddelenindustrie als grootste afnemer. Kleding en lederwaren zijn overwegend consumentenproducten. Hetzelfde geldt voor de producten van de resterende branches binnen de sector: meubels, sieraden, speelgoed, muziekinstrumenten en dergelijke.
61
Vraagbepalende factoren Grote opdrachtgevers van de grafische branche hebben hun drukwerkinkoop geprofessionaliseerd of zijn daarmee bezig. Inmiddels is die trend in het kader van bezuinigingen en professionalisering van de inkoop ook overgeslagen naar overheidsinstellingen, waarbij het voortouw wordt genomen door de rijksoverheid. Daar staat een trend tegenover om eigen huisdrukkerijen op te doeken en meer uit te besteden aan specialisten. De opkomst van elektronische media leidt (nog) niet tot minder vraag naar papier. Wél zorgt de combinatie van e-mail en betere printers bij eindgebruikers voor vergroting van de afzet van grafisch papier bij andere dan grafische bedrijven. De vraag naar bouwmaterialen is deels modegevoelig. Materialen zijn daardoor gedeeltelijk onderling substitueerbaar, bijvoorbeeld beton of glas voor baksteen. Bij materialen voor infrastructurele werken spelen grote projecten en de aard daarvan een belangrijke rol voor de invulling van de vraag naar materialen (bijvoorbeeld HSL en Betuwelijn, dijkverzwaringen en rioleringsprojecten). De vraag naar meubels, textiel en kleding is sterk modegevoelig. Het afgelopen decennium is er bij meubels een trend naar goedkoper, die gepaard gaat met snellere vervanging. In de textielindustrie is technisch textiel een groeisector: textiel als constructiemateriaal voor gebruik in bijvoorbeeld de machine- en de transportmiddelenindustrie. Segmentatiemogelijkheden In de grafische branche vervaagt de grens tussen de grafische en de IT-branche door de digitalisering van de drukvoorbereiding en de introductie van 'computer-to-plate'apparatuur en geavanceerde printers. Dezelfde (digitale) content kan naar keuze, dan wel in combinatie worden gedrukt, op een CD of DVD gezet of op een website geplaatst. Dat creëert voor grafische bedrijven vraag naar nieuwe producten en diensten, en combinaties daarvan. Substitutie De papier- en de grafische branche hebben te maken met de al in het voorgaande aangeduide, toenemende uitwisselbaarheid van media: elektronisch of hard copy. Daarnaast hebben reclamedrukkerijen te maken met de keuzes van hun opdrachtgevers: die steken bijvoorbeeld meer geld in TV-reclame, ten koste van advertenties in dag- en weekbladen. Makers van bouwmaterialen hebben te maken met wijzigende voorkeuren bij architecten en andere 'voorschrijvers' voor het ene of het andere materiaal. Afhankelijk van die keuze stijgt of daalt de vraag naar (producten van) hout, beton, glas of baksteen. Hetzelfde mechanisme speelt ook bij textiel, kleding (wol, katoen, kunststofvezel) en meubelen (metaal, glas, hout) een rol, weliswaar in mindere mate, maar met vervelende gevolgen voor de specialist die de vraag naar zijn product door veranderende modetrends ziet inzakken.
5 . 2. 2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten De bouwmaterialenindustrie is de voornaamste bron van efficiency- en kwaliteitsverbeteringen in de bouw. Waar mogelijk worden materialen, modules en componenten fabrieksmatig vervaardigd en zo compleet mogelijk afgewerkt op de bouwplaats afgeleverd: een verschuiving naar de voorfase die nog altijd doorgaat. Voor efficiënt bouwen krijgt de logistiek daardoor een steeds groter gewicht: aflevering van gevelelementen, trappen, kozijnen, dakpanelen, et cetera precies op het moment dat ze verwerkt en geïnstalleerd moeten worden. Dat vraagt tevens om verregaande afstem-
62
ming van de planning bij de leverancier op die van de aan-/afnemer. Om dit proces soepel te laten verlopen werken beide partijen momenteel aan een gestandaardiseerde nomenclatuur voor bouwproducten: het Bouw Afspraken Systeem (BAS). De grafische branche krijgt raakvlakken met de ICT-branche en de reproductie van elektronische media als gevolg van de digitalisering van de drukvoorbereiding en de opkomst van elektronische alternatieven voor communicatie op papier. Dat leidt tot nieuwe combinaties en tot de opkomst van het 'grafimediabedrijf'. Verder kan content elektronisch worden verstuurd en uitgewisseld. Dat maakt elders of gelijktijdig op verschillende plaatsen drukken makkelijker en versterkt de positie van opdrachtgevers. In de meubelbranche worden delen van de productie verplaatst naar met name OostEuropa, zij het op minder grote schaal dan in de metaal- en elektrotechnische industrie. Verschuiving van zelf doen naar inkoop en uitbesteding impliceert grotere afhankelijkheid van derden, en meer aandacht voor 'regie' van de aldus gecreëerde keten. In de textielbranche werken producenten van technisch textiel steeds intensiever samen binnen de keten van garen- en vezelleverancier tot vervaardiger van het eindproduct waarin het materiaal wordt verwerkt. De relatie met hun industriële afnemers ontwikkelt zich naar die van co-maker.
5 . 2. 3 T oe trede rs tabel 5.5
Startende bedrijven in de overige industrie: aantal en ontwikkeling gehele overige industrie
aantal starters in de overige industrie 2002
541
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
1,4
aandeel van de overige industrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
1,3
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
47
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
De bedrijvendynamiek in termen van het aantal startende bedrijven ligt in de overige industrie beneden het gemiddelde van de totale industrie. Dat geldt zowel voor de korte als voor de langere termijn. Tabel 5.5 laat zien dat er in 2002 meer dan 500 bedrijven van start zijn gegaan in deze sector, maar toch zijn dat er relatief weinig (afgezet tegen het totale aantal bedrijven in de sector). Over een periode van 15 jaar blijft de jaarlijkse mutatie eveneens achter bij het industriegemiddelde, en met name bij dat van de overige maakindustrie: de metaal- en elektrotechnische, en de kunststofverwerkende industrie. Ook ligt de overlevingskans 5,5 jaar na de start lager dan elders in de industrie: tegenover de 47% overlevers in de overige industrie staat minimaal 54% in de andere industriële sectoren. De geschetste betrekkelijk geringe bedrijvendynamiek in de sector heeft te maken met het feit dat het gaat om overwegend 'traditionele' en bovendien voor een belangrijk deel op de binnenlandse markt georiënteerde industrie (zoals grafische producten en bouwmaterialen). De concurrentieverhoudingen liggen betrekkelijk vast en nieuwkomers moeten zich 'invechten' op een bestaande markt, wat hun overlevingskans negatief beïnvloedt. Waar het buitenland wél een rol speelt, is de Nederlandse industrie in deze sector over het geheel genomen in het defensief: productie van kleding, schoeisel, meubelen en dergelijke biedt kansen voor nichespelers en voor internationale 'ketencoordinatoren' die ontwerpen, vermarkten en productie áánsturen, maar de productie zelf elders uitbesteden. De resulterende kop-staartbedrijven zijn hybride ondernemingen die dienstverlenings- en groothandelsactiviteiten combineren met industriële.
63
5 . 2. 4 C o n cu r ren tie Gegeven het grote gewicht van de binnenlandse afzetmarkt speelt buitenlandse concurrentie voor de overige industrie een naar verhouding minder grote rol dan voor de andere industriële sectoren. De onderlinge concurrentie is echter messcherp in grote delen van de grafische en de bouwmaterialenindustrie, zeker bij de stagnerende of zelfs krimpende markt van de afgelopen paar jaar. In de bouwmaterialenindustrie concurreren specialisten in verschillende materialen ook nog eens met elkaar (riolering van beton- of PVC-buis, baksteen met beton). Via specialisatie en het opzoeken van marktniches kunnen bedrijven zich onderscheiden van hun branchegenoten. Voorbeelden daarvan zijn de in eerdere paragrafen al genoemde fabrikanten van technisch textiel, en grafische bedrijven die zich met succes hebben ontwikkeld tot grafimediabedrijf. In de meubelindustrie heeft segmentering plaats naar stijl/ontwerp en materiaal, afgezien van het onderscheid naar type (zitmeubelen, slaapkamermeubelen, et cetera). Een speciaal design kan hier zorgen voor het gewenste onderscheidende karakter ten opzichte van concurrenten. De papierindustrie neemt binnen de sector een speciale plaats in: de productie vergt extreem hoge machine-investeringen die alleen kunnen worden opgebracht door grote ondernemingen. De Europese productie is in handen van een beperkt aantal multinationals die ook de Nederlandse papierproductie domineren. De concurrentie op deze markt heeft eveneens plaats op Europese, of zelfs grotere schaal. Variaties in de nationale productie kunnen behalve met de nationale vraag ook samenhangen met fluctuaties in vraag en aanbod elders. Een multinational kan onbenutte capaciteit in het ene land inzetten om (tijdelijke) tekorten in het andere te dekken. De 'lichte industrie' mag dan door de bank genomen minder concurrentie uit het buitenland krijgen dan de chemie, de voedingsmiddelenindustrie of de metaal- en elektrotechnische industrie, de buitenlandse concurrentie neemt ook hier toe. Sommige bouwmaterialen worden al in Azië gehaald, en drukwerk wordt niet alleen uitbesteed in België of Duitsland, maar ook bijvoorbeeld in Italië. Meubelen komen in toenemende mate uit Oost-Europa, en kleinmeubilair uit Azië. In de 'traditionele' textiel (kleding- en interieurstoffen) zijn fabrikanten uit China en India al aanwezig op Europese beurzen.
5 . 2. 5 We t- en regel ge ving Sectorspecifieke wet- en regelgeving Regelgeving op het gebied van milieu en hergebruik van zowel de Europese als de Nederlandse overheid heeft aanzienlijke invloed in de markt voor bouwmaterialen. De Europese Commissie neigt volgens insiders naar vaststelling van milieu-eisen op een niveau dat dichter ligt bij de hoogste eisen dan bij het laagste van de lidstaten. Voor de Nederlandse bouwmaterialenindustrie biedt dat ook kansen, aangezien de Nederlandse wetgeving op dit gebied al streng is: veel buitenlandse concurrenten zijn nog bezig met aanpassing aan de nieuwe regelgeving die voor de Nederlandse producenten al achter de rug is. De textielindustrie heeft te maken met de Europese richtlijn voor de beschrijving van 1 chemische stoffen REACH . Die legt leveranciers de verplichting op om de effecten voor milieu en gezondheid te meten en te laten registreren. Dat kan voor betrekkelijk 'kleine' chemische producten zoals gebruikt in de textielindustrie relatief kostbaar zijn. De papier- en kartonindustrie heeft te maken met het nationale Convenant Verpakkingen III, dat voorziet in een beperking van het materiaalgebruik. Voor de branche zijn
1
64
REACH = Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals.
echter maar beperkt effecten te verwachten, ook omdat de demografische ontwikkeling zorgt voor meer vraag naar kleinere verpakkingen. Van het definitieve einde van het Multivezelakkoord per 2005 zal naar verwachting vooral de Chinese textiel- en kledingindustrie profiteren. De gevolgen voor de Nederlandse bedrijfstak blijven echter beperkt. Een algemene observatie ten aanzien van regelgeving betreft de uitvoeringspraktijk. Nationale bouwvoorschriften en regelgeving op milieugebied worden door bijvoorbeeld lagere overheden vaak verschillend geïnterpreteerd en toegepast. Dat confronteert bedrijven met onzekerheid en met extra transactiekosten in de vorm van administratieve lasten. Wanneer naleving van Europese wetgeving in de ene lidstaat wel en in de andere niet of veel minder strikt wordt gecontroleerd, kan dat zelfs de concurrentieverhouding tussen bedrijven uit die lidstaten beïnvloeden. Nederland geldt in dit verband als doorgaans strikt. De algemene beleidskoers is een verder toenemend gewicht van Europese wetgeving tegenover nationale. Daarbij wordt de lat hoog gelegd als het gaat om milieu en gezondheid. De lichte industrie heeft daar mee te maken in de vorm van voorschriften voor verpakkingen, gebruik van chemische stoffen in de papier-, de grafische en de textielindustrie, en de recycling van bouwmaterialen.
5 . 2. 6 Sa men ge vat schema 5.1
Marktomstandigheden voor de overige industrie hout- en bouwmaterialenindustrie,
papier- en
textiel/kleding/
meubel- en overige
papierwaren-
grafische
lederindustrie
industrie
industrie
industrie
tegenover afnemers
+
-
+
+/-
tegenover leveranciers
+
+/-
-
+
tegenover toetreders
-
-
-
-
m.b.t. concurrentie
+
-
+/-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
-
-
+/-
+/-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de overige industrie. Bron: EIM.
5.3
Kracht van de sector
5 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek Het beeld dat tabel 5.6 geeft van de bedrijvendynamiek in de overige industrie is dat van minder nieuwkomers én minder opgeheven bedrijven in de periode vanaf 1987. Hierbij is een vergelijking gemaakt met het gemiddelde van het totale bedrijfsleven. Gegeven de hogere investeringsdrempel voor het starten van een onderneming in de industrie kunnen aan deze vergelijking echter geen al te vergaande conclusies worden verbonden. Dat wordt geïllustreerd door het feit dat de sector wat betreft de verdeling naar groeitype niet of nauwelijks afwijkt van het gemiddelde van het totale bedrijfsleven.
65
Vergeleken met de andere sectoren binnen de industrie zijn er daarentegen wél verschillen: in de overige industrie zijn meer 'stationaire' bedrijven (gelijkblijvers) dan elders in de industrie, en wat minder groeiers. Dit bevestigt het eerder al geschetste beeld van een relatief stabiele, en dus wat minder dynamische sector. Wat betreft het aantal faillissementen blijkt dat in de overige industrie in vergelijking met de andere industriële sectoren, het aantal faillissementen juist laag is. tabel 5.6
Bedrijvendynamiek in de overige industrie (in % van het totaal aantal bedrijven in de overige industrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 overige industrie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− − −
snelle en normale groeiers
36
37
gelijkblijvers
29
28
groeikrimpers en overige krimpers
35
35
aantal oprichtingen in % van het totaal
3,0
5,5
1,1
2,4
3,6
5,6
0,8
0,6
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
5 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g Tabel 5.7 maakt duidelijk dat het midden- en kleinbedrijf in de overige industrie een grote plaats inneemt, met vijf op de zes ondernemingen, en bijna de helft van omzet en werkgelegenheid. De cijfers spreken vooral wanneer ze worden vergeleken met die van de andere sectoren binnen de industrie. Zo staat bijvoorbeeld een gemiddelde omzet per onderneming van minder dan 2 miljoen euro in deze sector tegenover ruim 5 miljoen in de metalektro, ruim 12 miljoen in de voedings- en genotmiddelenindustrie, en bijna 32 miljoen in de chemische en kunststofverwerkende industrie. tabel 5.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele overige industrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de overige industrie (in %)
83
omzetaandeel van het grootbedrijf in de overige industrie (in %)
52
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de overige industrie (in %)
55
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
15
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
1,8
Bron: CBS, EIM.
Netwerkvorming In deze betrekkelijk kleinschalige sector van de industrie zijn bedrijven vaak aangewezen op bundeling van krachten om projecten te kunnen realiseren die de draagkracht van individuele bedrijven te boven gaan. Voorbeelden zijn precompetitieve samenwerking binnen branches voor de ontwikkeling en introductie van nieuwe materialen en procédés in de bouwmaterialenindustrie en de grafische branche. Eveneens in de grafische
66
branche leidt de digitalisering van de drukvoorbereiding en de keuze tussen hard copies en elektronische media voor dezelfde 'content' tot samenwerking tussen individuele grafische en IT-bedrijven, en tot het ontstaan van grafimediabedrijven die de competenties van beide verenigen. In branches zoals de kledingindustrie is ketensamenwerking met leveranciers van stoffen als het ware ingebakken. De combinatie van snel wisselende modebeelden, elders uitbestede productie en afzetmarkten met verschillende eisen zorgt hier voor hoge eisen aan de logistiek en aan de regie van de desbetreffende keten. Nederlandse bedrijven zijn vaak die ketenregisseurs.
5 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen De industrie is in het bedrijfsleven koploper als het gaat om indicatoren van innovativiteit. Recente cijfers voor het totale MKB (alle sectoren) geven aan dat 34% van de bedrijven in de voorgaande drie jaar nieuwe producten of diensten heeft geïntroduceerd. Voor het industriële MKB is dit 48%. Voor vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen gaat het om respectievelijk 60% (MKB 1 totaal) en 66% (MKB industrie) . Tabel 5.8 laat zien dat bij het middenbedrijf (MB) in de overige industrie minder bedrijven met productinnovaties aanwezig zijn dan gemiddeld in de industrie, maar meer bedrijven met procesinnovaties. Dit weerspiegelt het gewicht van de grafische en de bouwmaterialenindustrie, waar productinnovativiteit naar verhouding minder een rol speelt om te kunnen concurreren. tabel 5.8
Aandeel bedrijven in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale MB industrie* met innovaties in de periode 19982000 (in %) MB olie-, chemische,
soort innovatie
rubber- en kunststof-
totaal MB
verwerkende industrie
industrie
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
79
86
percentage bedrijven met procesinnovaties
77
69
* MB = bedrijven van 10-100 werkzame personen. Bron: CBS, 2002 (publ. Kennis en Economie).
De papierindustrie investeert in vernieuwing met het oog op materiaalverbetering: de grondstof is voor driekwart oud papier, en toevoegingen/bewerkingen om meermalen gerecyclede grondstof tóch de gewenste materiaaleigenschappen mee te geven zijn daarom noodzakelijk. In de grafische sector ligt een sterk accent op procesvernieuwing. Er is in de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in digitaal aangestuurde drukpersen, printers, computers en software. De Nederlandse branche beschikt daardoor over een zeer modern machinepark. Productvernieuwing heeft vooral betrekking op de (bedrijfsstrategische) vraag welke diensten men moet bieden: drukwerk of ook elektronische media, en eventueel aanvullende diensten zoals verzorgen van mailings. Innovaties in de bouwmaterialenindustrie zijn enerzijds materiaalverbeteringen zoals sneller uithardend beton, anderzijds ontwikkeling van steeds vollediger uitgeruste stan-
1
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel, meting van juli 2003.
67
daardproducten ter vervanging van op de bouwplaats, veelal onder suboptimale condities vervaardigd maatwerk. Dat verhoogt de efficiency en de kwaliteit.
5 . 3. 4 B ed rij fs v oerin g De ontwikkeltijden voor de ontwikkeling van nieuwe producten in de textiel- en kledingbranche worden steeds korter, het belang van 'time-to-market' neemt dus verder toe. Dat betekent hogere eisen aan de machineflexibiliteit: snel kunnen omschakelen van het ene product of dessin naar het andere. Ook de eisen aan de ketenregie gaan (verder) omhoog: zorgen dat de activiteiten van de verschillende betrokken partijen goed op elkaar worden afgestemd, en dat onderlinge leveringen bijtijds en volgens de overeengekomen specificaties plaatsvinden. Deze ontwikkeling kan zelfs zorgen voor terugkeer naar Nederland/Europa van sommige nu in Azië uitbestede producties: gegeven de afstand en de minimaal te verschepen hoeveelheid komen voor snel te leveren producten met een hoge toegevoegde waarde de grenzen van de logistieke mogelijkheden in zicht. Het aandeel van installatietechnische voorzieningen in de bouw neemt verder toe, en daarmee het aandeel van de daarvoor nodige materialen. De papierindustrie heeft te maken met concurrentie om grondstoffen. De belangrijkste is oud papier, en daar is vanuit de snel expanderende Chinese papierindustrie grote vraag naar. Schaarste en stijgende prijzen zijn het gevolg. Vervaardigers van consumentenproducten zoals meubels en woningtextiel, kleding en huishoudelijke keramiek hebben te maken met de groeiende inkoopmacht van grote detailhandelsondernemingen. Die zijn doorgaans internationaal actief, kopen scherp in, vragen grotere series, en stellen vaak formele eisen aan hun leveranciers, zoals certificering, financiële soliditeit en/of een bepaalde productiecapaciteit. De grafische industrie heeft door de digitalisering van het drukproces te maken met voortschrijdende branchevervaging. Dat betreft overlap met ICT-bedrijven en reproducenten van elektronische media. Daarnaast maakt de digitalisering nieuwe combinaties mogelijk zoals verzorgen van adressenbestanden en databases, en verzending van drukwerk. Afgezien hiervan centraliseren en professionaliseren bedrijven en overheden hun inkoop, wat leidt tot grotere opdrachten en een strakker pakket van eisen. Deze veranderingen van hun markt dwingen grafische bedrijven tot heroriëntatie op hun bedrijfsstrategie: welke diensten moeten zij bieden, welke expertise met het oog daarop in huis halen, of met wie samenwerken om een gewenst totaalpakket te kunnen bieden?
5 . 3. 5 Sa men ge vat schema 5.2
Kracht van de overige industrie
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− minder faillissementen dan
− minder dynamiek in termen
elders in de industrie schaalgrootte/netwerkvorming
− toenemende ketensamenwerking
van starters en opheffingen
− commercieel ondernemerschap kleinbedrijf soms zwak (techniek-georiënteerd)
innovatievermogen
− scherpe onderlinge concurrentie zorgt voor (streven naar) 'onderscheidend vermogen'
Bron: EIM.
68
− relatief weinig bedrijven innoveren
5.4
Investeringen
5 . 4. 1 O m van g en o ntwikkeli ng In de industriesectoren hebben acht op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2003. Dat is iets meer dan in het totale MKB, waar ruim zeven op de tien geïnvesteerd hebben. Hiernaast is het gemiddelde bedrag dat gemoeid is met de investeringen in de industrie bovengemiddeld (€ 189.000 voor MKB-bedrijven in de industrie tegenover € 163.000 in het totale MKB). Aan het begin van 2004 waren de MKB'ers voorzichtig met hun investeringsplannen voor dit jaar. Hierbij is de opmerking op zijn plaats dat de MKBondernemers aan het begin van het jaar vaak hun eigen investeringen onderschatten. Ongeveer een kwart van de ondernemers die in 2003 geïnvesteerd hebben heeft dit in samenwerking met andere bedrijven gedaan. tabel 5.9
Investeringen in de industrie industrie
% investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
80
73
23
24
189
163
− ja
65
61
− misschien
11
11
− nee
24
28
% investerende bedrijven dat hiervoor met andere bedrijven samenwerkt gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000)
plannen voor investeringen in 2004 (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Figuur 5.1 laat een daling van de investeringen zien voor ongeveer drie op de tien MKBbedrijven, tegenover een stijging van bijna twee op de tien bedrijven. Dit heeft met name te maken met de tegenvallende conjunctuur, waardoor er minder financiële mogelijkheden waren om te investeren. figuur 5.1 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2003 ten opzichte van 2002.
totaal MKB
industrie
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80%
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
De omvang van de investeringen zijn in de meeste gevallen volgens planning. Overigens blijkt uit tabel 5.10 dat veel ondernemers geen investeringsplannen op schrift stellen.
69
Voor de ondernemers die méér investeerden dan gepland, waren de belangrijkste redenen dat er extra investeringen werden gedaan of dat de investeringen duurder uitvielen dan was verwacht, bijvoorbeeld door prijsstijgingen. figuur 5.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
industrie
0%
20% meer
40%
60%
80%
(ongeveer) gelijk
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
tabel 5.10 Investeringsplannen in de industrie industrie
totaal MKB
investeringsplannen (in %)
− meerjarenplan
29
25
− jaarlijks plan
27
23
− geen plan op schrift
44
52
− extra investeringen
36
37
− andere investeringen
12
19
− duurder dan verwacht
35
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
5 . 4. 2 I nve s terin gsd oele n e n typ en in ves te ri nge n Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. In een neergaande conjunctuurbeweging letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij wat minder aan uitbreiding. Dat blijkt ook uit tabel 5.11. De efficiencyinvesteringen komen in de industrie nog wat vaker voor dan gemiddeld. Hiernaast zijn ook de uitbreidingsinvesteringen relatief hoog. De industriesectoren lopen meestal voorop in het economische herstel. In tabel 11 wordt ook inzicht gegeven in de verschillende investeringstypen. Ongeveer de helft van de ondernemers die in 2003 investeerden, deed dit onder meer in nieuwe producten en/of diensten. Voor de industrie is dit ook de categorie die het meest gegroeid is: bijna driekwart geeft een stijging aan van het geïnvesteerde bedrag ten opzichte van 2002.
70
tabel 5.11 Investeringsdoelen en investeringstypen in de industrie industrie
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
52
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
60
51
− efficiencyverbetering
75
63
− vervanging bestaande middelen
62
74
− verbetering service
57
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
63
53
− bedrijfsmiddelen
93
91
− nieuwe markten en/of producten
48
41
− kennis, opleiding en scholing
57
64
− internet en ICT
57
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
5 . 4. 3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n Investeringen kunnen gevoed worden door verscheidene financieringsbronnen. Tabel 5.12 laat zien dat een belangrijk deel van de investeringen vanuit de eigen onderneming gefinancierd wordt. Ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers heeft voor de investeringen in 2003 geld geleend bij een bank. Het aantal ondernemers dat geld heeft verkregen via een risicokapitaalverstrekker is minimaal. Dit geldt overigens ook voor de meer informele kapitaalverstrekking via familie of kennissen. Over het geheel genomen wordt 80% van de investeringen met eigen geld gefinancierd. Ruim een kwart van de ondernemers in de industrie heeft in 2003 een knelpunt ervaren bij de investeringen. De MKB-ondernemer in de industrie heeft het relatief lastig (ten opzichte van het totale MKB) met het vinden van een geschikt product of een geschikte dienst en met het vinden van een geschikte leverancier. Minder problemen komen voort uit wet- en regelgeving, in vergelijking met ondernemers uit andere sectoren.
71
tabel 5.12 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie industrie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %)
− winst uit onderneming
81
84
− overig eigen geld
50
43
− holding
12
10
− geleend geld bij banken
24
28
% van het investeringsbedrag gefinancierd met eigen geld
82
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
27
24
− financiering
61
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
24
15
− vinden van geschikte leverancier
30
17
− toepassing van de investering
27
21
− wet- en regelgeving
30
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %)
63
62
aard van de knelpunten (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
5.5
Perspectief
5 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Dit jaar heeft de overige industrie, in tegenstelling tot het totale bedrijfsleven, nog te kampen met teruglopende omzetten. De prognose voor de ontwikkeling van de omzet in de overige industrie in 2005 is wel positief, met een volumestijging van 1,5%. Dat is iets meer dan het gemiddelde van het totale Nederlandse bedrijfsleven. De werkgelegenheid neemt dit jaar in de prognose af, om volgend jaar weer zeer licht te groeien. Besparingen die in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd werpen hun vruchten af, waardoor de winst al in 2004 fors toeneemt. Daarentegen laat de winst een sterke daling zien. Scherpe concurrentie en stijgende inkoopprijzen van grondstoffen en machines zijn mogelijke verklaringen. Zie tabel 5.13. In vergelijking met andere sectoren binnen de industrie laat de lichte industrie een iets minder uitgesproken herstel zien dan de chemische en de metaal- en elektrotechnische industrie, maar zij blijft wél de voedingsmiddelenindustrie voor. De achterblijvende prestaties ten opzichte van de chemische en de metaal- en elektrotechnische industrie hebben te maken met een grotere afhankelijkheid van de binnenlandse consumentenbestedingen en van de bouwproductie, en beide ontwikkelen zich nog steeds minder voorspoedig dan de internationale vraag.
72
tabel 5.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de overige industrie en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige industrie
totaal bedrijfsleven
2004
2004
2005
2005
omzet
− volumeontwikkeling
-1,00
1,50
1,25
2,00
0,75
1,00
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
-0,25
2,50
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-4,50
0,25
-2,00
0,50
winst
98,00
54,00
6,00
8,00
− prijsontwikkeling
Bron: EIM, 2004.
De in vergelijking met de rest van de industriële sectoren slechts beperkte afhankelijkheid van de internationale vraag brengt ook met zich mee dat deze sector relatief ongevoelig is voor ontwikkelingen in de wereldhandel (tabel 5.14). Zeker in vergelijking met de andere industriële sectoren is het effect van een verdere stijging van de groei van de wereldhandel in de overige industrie zeer beperkt. Evenals de andere industriële sectoren is de overige industrie op korte termijn nauwelijks gevoelig voor veranderingen in de loonkosten. Mochten in 2005 de loonkosten 1% hoger uitvallen dan in 2004 (bij de prognoses in tabel 5.13 is uitgegaan van stabiele loonkosten), dan heeft dit alleen een negatieve invloed op de werkgelegenheid, die in dat geval ook in 2005 nog geen herstel laat zien (tabel 5.15). tabel 5.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de overige industrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige industrie bij 7% groei*
totaal bedrijfsleven bij 9% groei
bij 7% groei*
bij 9% groei
omzet
1,50
1,75
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,50
0,50
0,75
toegevoegde waarde
1,75
2,00
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
73
tabel 5.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de overige industrie en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige industrie loonkosten
0% stijging
totaal bedrijfsleven 1% stijging
0% stijging
1% stijging
omzet
1,50
1,50
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,00
0,50
0,50
toegevoegde waarde
1,75
1,75
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
5 . 5. 2 Ee n blik v oo rui t Zowel voor de bouwmaterialenindustrie als voor de grafische sector geldt dat men rekening houdt met een op zijn gunstigst zeer voorzichtig herstel, en met de noodzaak om de broekriem nog even aangetrokken te houden. Er zijn nog geen aanwijzingen voor een krachtig herstel van de bouwproductie en voor een aantrekkende vraag vanuit het bedrijfsleven naar grafische producten. Verder houden consumenten de hand nog op de knip, ten koste van de bestedingen aan onder meer woninginrichting. Dat treft de meubel-, en deels de textielindustrie (interieurstoffen). In de textielindustrie biedt de groei van de markt voor technisch textiel compensatie. Verder ligt een forse uitbreiding van het aantal kunstgras-sportvelden in het verschiet. In het traditionele segment kan de beëindiging van het Multivezelakkoord indirect voor meer concurrentie zorgen: van landen zoals Italië die versneld upgraden naar niches en segmenten waar zij de Nederlandse bedrijven tegenkomen. De papier- en kartonindustrie rekent voor de middellange termijn op een groei van de afzet die zeker boven de 2% per jaar ligt. Dit ondanks maatregelen om minder (verpakkings)afval te genereren en ondanks de groei bij de elektronische media. In de grafische sector zullen mixed-media verder aan belang winnen: 'content' wordt vormonafhankelijk vastgelegd en kan naar keuze gedrukt, geprint, op CD, of op internet gezet worden. Dit kan gevolgen hebben voor de regiefunctie in de branche: die kan in handen komen van een grafimediabedrijf, maar kan ook verschuiven naar het digitale voortraject.
74
6
Bouwnijverheid
In de sector bouw zijn circa 65.000 ondernemingen actief, die een werkgelegenheid bieden van 485.000 arbeidsjaren. De sector is onder te verdelen in de − burgerlijke en utiliteitsbouw (hoofd- en onderaannemers B&U); − grond-, weg- en waterbouw (GWW); − afwerkers van gebouwen (schilders, stukadoors, wand-, vloer- en overige afwerking); − bouwinstallatiebedrijven (elektrotechnische installatiebedrijven, centrale verwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven, en loodgieters-, fitters- en sanitairinstallatiebedrijven).
6.1
De sector in cijfers
6 . 1. 1 O m van g Circa één op de tien bedrijven in Nederland is actief in de sector bouw. De sector is vrijwel geheel op het binnenland georiënteerd: slechts 1,5% van de totale omzet komt voor rekening van export. De bouw is, met een werkgelegenheid van 485.000 arbeidsjaar, goed voor 8% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven. Vrijwel alle bedrijven in de sector bouw behoren tot het MKB. Maar liefst 89% van de bedrijven heeft minder dan 10 werknemers in dienst. Van de totale werkgelegenheid komt ongeveer driekwart voor rekening van het MKB en van de totale omzet bijna tweederde. tabel 6.1
De bouw in 2003
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (ba) (x € miljard)
sector
sector
aandeel van de
bouw
bouw
sector in totaal
MKB
totaal
bedrijfsleven (in %)
65
65
10
361
485
8
45
70
6
0
1
0
16
23
6
Bron: CBS, bewerking EIM.
6 . 1. 2 Sa men st ellin g Ruim 40% van alle ondernemingen in de bouw is actief in de deelsector burgerlijke en utiliteitsbouw. Deze deelsector levert ook de grootste bijdrage aan de totale werkgelegenheid en omzet (zie tabel 6.2). In de deelsectoren aannemers B&U, afwerkers van gebouwen en bouwinstallatiebedrijven is het MKB relatief sterk vertegenwoordigd, terwijl in de deelsector GWW een beperkt aantal zeer grote ondernemingen domineert. Dit laatste komt tot uiting in het omzetaandeel van deze deelsector (24%) in vergelijking met het aandeel in het aantal ondernemingen (12%). De deelsector afwerkers van gebouwen wordt gekenmerkt door
75
kleinschaligheid. Met een groot aandeel in het aantal ondernemingen is de bijdrage aan de omzet en werkgelegenheid in de totale bouw relatief gering. tabel 6.2
De bouw verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
(x € miljard)
in %
burgerlijke en utiliteitsbouw
27
41
180
37
30
43
grond-, weg- en waterbouw
8
12
94
19
17
24
afwerkers
21
32
81
17
7
10
bouwinstallatiebedrijven
10
16
130
27
16
23
totaal
65
100
485
100
70
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
6 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De omzetontwikkeling in de sector bouw liep in 2003 sterk terug. Hoewel het productieverloop in de nieuwbouw van woningen in de loop van het jaar aantrok, nam de omzet in 2003 af met 3%. Het bedrijfsleven was door de slechte economische situatie zeer terughoudend met investeringen, waardoor de vraag naar nieuwe bedrijfsgebouwen sterk afnam. Daarnaast zijn de grote infrastructurele werken zoals bijvoorbeeld de aanleg van de Betuwelijn over de piek in de bedrijvigheid heen. De onderhoudsmarkt daarentegen steeg met 1% licht. De ontwikkelingen tussen de deelsectoren lopen sterk uiteen, mede bepaald door de marktsegmenten waarop de bedrijven actief zijn. De B&U-bedrijven ondervinden, evenals de installatiebedrijven, de grootste gevolgen van een dalend productievolume in de nieuwbouw. In 2003 heeft het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen met 60.000 een dieptepunt bereikt. In 1998 lag dit aantal nog op ruim 90.000. De productie in de utiliteitsbouw is in 2003, na in 2001 een historisch hoogtepunt te hebben bereikt, met ruim 13% flink teruggelopen. De GWW-bedrijven maken eveneens, zij het minder sterk dan de andere bedrijven, een negatieve ontwikkeling door. De bouwwerkzaamheden van de megaprojecten zijn over hun hoogtepunten heen en vooral lagere overheden waren in 2003 terughoudend met het verstrekken van opdrachten. De afwerkers van gebouwen boeken wisselende resultaten. Schildersbedrijven behalen het merendeel van hun omzet uit onderhoudswerk en werden daarom minder sterk geconfronteerd met een productiedaling, in tegenstelling tot de stukadoorsbedrijven en de wand- en vloerafwerkers, die meer gericht zijn op de nieuwbouw. De bouwinstallatiebedrijven, deels gericht op de minder conjunctuurgevoelige onderhoudsmarkt en deels op de nieuwbouw van bedrijfsgebouwen, realiseerden een omzetdaling van ruim 4%. De daling binnen de installatiebranche kwam met name voor rekening van de elektrotechnische en de CV- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven, die meer dan de loodgieters- en sanitairinstallatiebedrijven, op nieuwbouw georiënteerd zijn. Deze bedrijven reageren vertraagd op nieuwbouwontwikkelingen, omdat zij in een latere fase van het bouwproces worden ingeschakeld. In 2004 zal naar verwachting sprake zijn van een beperkte stijging van de bouwproductie. Door het achterwege blijven van een duidelijk economisch herstel, en teruglopen
76
van de winstgevendheid is er in het bedrijfsleven weinig behoefte om productiecapaciteit uit te breiden. Verwacht wordt dat de nieuwbouw in de utiliteitsbouw zal dalen. Deze negatieve ontwikkeling wordt gecompenseerd door de gunstige ontwikkelingen op de nieuwbouwmarkt voor woningen en de herstel/verbouw- en onderhoudsmarkt (waarvan de B&U-bouwbedrijven en bouwinstallatiebedrijven in 2004 zullen profiteren). Het aantal bouwvergunningen voor nieuwe woningen is in 2003 weer enigszins gestegen, wat in 2004 zal resulteren in een groei van de nieuwbouwproductie. Door de sterk gestegen nieuwbouwprijzen is het verbeteren van de eigen woning een aantrekkelijk alternatief voor het verhuizen naar een duurdere woning. Zeker in een tijd dat het economisch gezien minder gaat is renovatie een goedkoop alternatief voor (vervangende) nieuwbouw. De omvang van de vraag naar grond-, weg- en waterbouw zal in 2004 ook nog verder afnemen, doordat opdrachtgevers investeringen zo veel mogelijk uitstellen. tabel 6.3
Ontwikkeling van het omzetvolume 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
burgerlijke en utiliteitsbouw
-3,50
-2,00
grond-, weg- en waterbouw
-0,50
-3,00
afwerkers
-2,75
2,25
bouwinstallatiebedrijven
-4,25
2,25
totaal
-3,00
1,00
Bron: EIM (2004 raming).
Exploitatiebeeld De sector bouw realiseert een winst voor belastingen van 8% van de brutoproductie (zie tabel 6.4). Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het gegeven dat uit de winsten van het kleinbedrijf de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden gefinancierd worden. Het verbruik (grondstoffen, materialen etc.) maakt, met een aandeel van 64%, een uitermate belangrijk deel uit van de brutoproductie. De loonkosten vormen de belangrijkste component in de bedrijfskosten. tabel 6.4
Exploitatiebeeld van bouw in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
64
bruto toegevoegde waarde
36
bedrijfskosten
28
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
26 8
Bron: CBS, bewerking EIM.
77
6.2
Marktomstandigheden
6 . 2. 1 Ma rk t Vraagbepalende factoren De bouwmarkt is naar object onder te verdelen in: woningbouw, utiliteitsbouw, en grond-, weg- en waterbouw. Binnen deze categorieën is verder onderscheid te maken naar nieuwbouw, herstel/verbouw en onderhoud. Nieuwbouwproductie is onder meer afhankelijk van het aantal afgegeven vergunningen, de koopkracht van particuliere opdrachtgevers, de aanwezigheid van bouwlocaties en het vervangingsbeleid. Herstel en verbouw is voor een deel afhankelijk van de conjuncturele ontwikkeling. Enerzijds is in laagconjunctuur de bereidheid te investeren in woningen en bedrijfsgebouwen minder aanwezig dan in hoogconjunctuur. Anderzijds is het - zoals in de afgelopen jaren - bij flinke prijsstijgingen van woningen aantrekkelijker om een verbouwing van het eigen huis uit te voeren dan een duurder, nieuw huis te kopen. Groot onderhoud en verbouwingen aan woningen zijn daarnaast sterk afhankelijk van het aantal verhuizingen. Ook hierin is een daling te constateren. Onderhoud aan woningen en gebouwen moet regelmatig gepleegd worden en is daardoor veel minder conjunctuurgevoelig. Dit marktsegment kenmerkt zich, meer dan de andere, door regelmatig terugkerende werkzaamheden en klantcontacten. Klantenbinding speelt hierbij dus een belangrijke rol. Particulieren vormen in dit marktsegment belangrijke opdrachtgevers, in tegenstelling tot de andere marktsegmenten waarbij men in hoofdzaak te maken heeft met professionele opdrachtgevers. Het aandeel van de onderhoudswerkzaamheden in de totale bouwproductie is de afgelopen jaren van 25% in 2000 tot 27,5% in 2003 toegenomen. De woningbouwproductie wordt de afgelopen jaren gekenmerkt door afnemende nieuwbouw. Een belangrijke oorzaak is de laagconjunctuur, wat tot een terughoudendheid in de investeringen heeft geleid. Het aantal afgegeven vergunningen voor woningen is in 2003 weer toegenomen en bedraagt nu 72.500. Een toename van het aantal vergunningen kan overigens niet direct vertaald worden in een toename van de productie. Opdrachtgevers die een vergunning hebben aangevraagd, zullen namelijk pas tot bouwen besluiten wanneer een zeker percentage van de geplande woningen in het nieuwbouwproject daadwerkelijk is verkocht. Gezien de huidige terughoudendheid van de consument t.a.v. het kopen van een woning kan de daadwerkelijke bouw wel eens langer op zich laten wachten. De bouwsector is sterk afhankelijk van het overheidsbeleid ten aanzien van nieuwbouw; met name het door het ministerie van VROM gepresenteerde actieprogramma woningproductie is hier van belang. Met dit programma wordt beoogd de woningproductie te versnellen en te verhogen. Eveneens van positieve invloed op de woningbouwontwikkeling is dat de overheid het voornemen heeft om gemeenten en provincies meer ruimte te geven voor woningbouw voor de eigen bevolking. De utiliteitsbouw staat al enkele jaren sterk onder druk. Vanwege de laagconjunctuur zijn de investeringen door het bedrijfsleven sterk afgenomen. Dit betreft vooral de investeringen in de nieuwbouw, en in mindere mate het herstel en de verbouw. Hierbij speelt ook mee dat bedrijven afzien van een nieuw pand of de verhuizing uitstellen, omdat zij hun 'oude' pand in de huidige marktsituatie niet kwijt kunnen.
78
Het onderhoud blijft in volume gemeten vrij stabiel. Verwacht wordt dat het aantal bouwvergunningen in dit marktsegment, na dalingen in 2002 en 2003, in 2004 weer gaat toenemen.
6 . 2. 2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten De bouw wordt gekenmerkt door een grote verstrengeling van bedrijven. Projecten worden steeds vaker binnen bouwteams gerealiseerd. De hoofdaannemers, die het werk aannemen, schakelen gespecialiseerde aannemers in. Deze hoofdaannemers richten zich meer op coördinatie van de activiteiten en combineren technische kennis met proceskwaliteit. Voor het leveren van maatwerk wordt van de aannemer vereist dat deze met een bouwkundige oplossing komt: de afzonderlijke expertises van toeleveranciers en gespecialiseerde aannemers worden in de ontwerpfase al optimaal ingezet. In verband met het tekort aan personeel is in de afgelopen jaren gezocht naar manieren om het bouwproces zo efficiënt mogelijk in te richten. Onder meer heeft dat tot gevolg gehad dat diverse bouwactiviteiten die vroeger op de bouwplaats zelf plaatsvonden, zijn verschoven naar bijvoorbeeld timmerwerkplaatsen, zodat bouwdelen prefab werden aangeleverd. De afgelopen jaren werd de bouw ook gekenmerkt door een grote toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel, de zogenoemde zzp'er: geschoolde vakkrachten die voor zichzelf beginnen. Deze groei lijkt nu tot staan te zijn gekomen. Was het in voorgaande jaren vooral door een economisch gunstig klimaat dat werknemers het risico van zelfstandigheid durfden te nemen, nu is een deel van de startende zzp'ers uit noodzaak zelfstandig gaan werken. Doordat de werkloosheid toeneemt en de kans op een andere baan vermindert gaat men op zoek naar andere mogelijkheden, bijvoorbeeld door voor zichzelf te beginnen. Voor werkgevers is het werken met zzp'ers in een periode dat het economisch gezien minder voor de wind gaat, aantrekkelijk omdat dit het bedrijf een grotere flexibiliteit geeft in perioden van overcapaciteit.
6 . 2. 3 T oe trede rs De bouwsector wordt gekenmerkt door een groot aantal starters. Dit komt ook tot uitdrukking in het aandeel van de starters in de bouwsector (17,1%), in het totaal aantal starters in het bedrijfsleven. In 2002 waren er bijna 7.300 startende bedrijven in de sector bouw. Tot voor enkele jaren was de enorme aanwas van nieuwe bedrijven voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de zelfstandigen zonder personeel. Dit lijkt nu veel minder te zijn, gezien het voorlopige cijfer van het aantal starters in 2003 (tabel 6.5). Gemiddeld is het aantal starters in de periode 1987-2002 met 5,6% per jaar toegenomen. Van de starters in de periode 1987-2002, blijkt na 5,5 jaar ruim de helft van de nieuwe bedrijven nog actief te zijn.
79
tabel 6.5
Startende bedrijven in de bouw: aantal en ontwikkeling gehele sector
aantal starters in de sector 2002, 2003*
7.280, 5.470
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
5,6
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
17,1
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
56
* 2003 is voorlopig realisatiecijfer; EIM op basis van VVK. Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
6 . 2. 4 C o n cu r ren tie De bouwsector voelt met name in de onderhoudsmarkt externe concurrentie opkomen. Diverse werkzaamheden kunnen door de consument zelf uitgevoerd worden, of door eigen onderhoudsdiensten van bedrijven. Daarnaast verschijnen steeds meer klussenbedrijven op de onderhoudsmarkt. In dit segment worden ook vaker werkzaamheden uitgevoerd in het grijze circuit. Om het inschakelen van professionele bedrijven door de consument aantrekkelijker te maken, is voor schilder- en stukadoorswerk sinds 1 januari 2000 het lage BTW-tarief van kracht. Door verdergaande integratie van ICT en elektrotechniek worden de grenzen tussen de van oudsher gescheiden branches steeds vager. De werkterreinen van diverse typen installateurs overlappen elkaar steeds vaker en in toenemende mate. Op het gebied van elektrotechniek zijn ook steeds vaker andere partijen actief, bijvoorbeeld beveiligingsdiensten die beveiligingsinstallaties aanbrengen en ICT-bedrijven die de elektrotechniek voor hun rekening nemen. Op het gebied van de CV-installateur zijn de energiebedrijven actief, die naast energie ook installatie- en onderhoudsdiensten leveren. De interne concurrentie in de bouwsector betreft vooral de scherpe prijsconcurrentie onderling. Vanwege de ingezakte markt moeten meer inspanningen gepleegd worden om orders binnen te halen en wordt er scherp gecalculeerd. Dit zet de winstmarges onder druk. Door het achterblijven van het herstel in de nieuwbouwproductie, zijn de grotere bedrijven die veelal op de grotere projectenmarkten opereren, hun werkterrein gaan verleggen naar de verbouw- en onderhoudsmarkt. Op deze markt vormen zij de concurrenten van de traditioneel op deze markten opererende kleinere bouwbedrijven.
6 . 2. 5 We t- en regel ge ving In 2000 heeft verlaging van het BTW-tarief voor onderhoudsschilder- en stukadoorswerk aan woningen een blijvend positief effect opgeleverd op de werkgelegenheid voor met name schildersbedrijven. Het lage BTW-tarief voor het schilders- en stukadoorsonderhoud aan woningen ouder dan vijftien jaar blijft gehandhaafd tot 1 januari 2006. De aandacht voor de arbeidsomstandigheden speelt een belangrijke rol in de bouw. De sector kent een groot aantal regels op arbogebied. In het Arboconvenant Bouw en in het Convenant Veiligheid en Gezondheid op de Werkplek zijn afspraken gemaakt om te zorgen voor verdere verbetering op het vlak van gezondheid. De bouw heeft nog altijd een negatief imago: het werken in de bouw is zwaar en staat als soms gevaarlijk bekend. Met name in de kleinere bedrijven was het op het gebied van de toepassing en het maken van een risicoanalyse vaak slecht gesteld. Intussen heeft hier een inhaalslag plaatsgevonden.
80
Wat betreft het ziekteverzuim en de WAO-intrede zit de bouw op het landelijke gemiddelde. Er zijn voortdurend ontwikkelingen op het gebied van betere werkmethoden, materialen en arbovriendelijk beleid.
6 . 2. 6 Sa men ge vat schema 6.1
Marktomstandigheden voor de bouwnijverheid B&U
GWW
afwerkers
installatie
tegenover afnemers
+/-
+/-
+
+
tegenover leveranciers
+/-
+/-
+
+
tegenover toetreders
+/-
+/-
+/-
+/-
m.b.t. concurrentie
-
-
+
+
m.b.t. wet- en regelgeving
+
+/-
+
+/-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de bouwnijverheid. Bron: EIM.
6.3
Kracht van de sector
6 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek Binnen de sector bouw is 38% van de bedrijven te typeren als een snelle en normale groeier. 36% is aan te merken als een bedrijf dat krimpt. In dit opzicht wijkt de bouw niet af van het totale bedrijfsleven. Van het aantal actieve bedrijven in 2002 is 10,4% in dat jaar opgericht. Hierin komt wederom tot uitdrukking dat de sector bouw een zeer dynamische sector is. Voor het totale bedrijfsleven ligt dit percentage aanzienlijk lager, namelijk 5,5%. Tegenover de bedrijven die dat jaar gestart zijn, heeft 6,1% de bedrijfsactiviteiten gestaakt. Dat is 0,5 procentpunt meer dan gemiddeld in het bedrijfsleven. Het aantal bedrijfsoverdrachten lag in de afgelopen 5 jaar in de bouw lager dan gemiddeld in het bedrijfsleven (tabel 6.6). tabel 6.6
Bedrijvendynamiek in de bouw (in % van het totaal aantal bedrijven in de bouw respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 sector bouw
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− − −
snelle en normale groeiers
38
37
gelijkblijvers
26
28
groeikrimpers en overige krimpers
36
35
aantal oprichtingen in % van totaal
10,4
5,5
2,2
2,4
6,1
5,6
0,7
0,55
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van totaal w.v.
−
faillissementen
aantal bedrijfsoverdrachten in afgelopen 5 jaar (in %)
− −
kleinbedrijf
4
8
middenbedrijf
8
21
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
81
6 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De sector bouw bestaat voornamelijk uit kleine bedrijven: 89% van de bedrijven heeft minder dan 10 personen in dienst. De grote bedrijven zijn in hoofdzaak te vinden bij de GWW-sector. Vaak zijn dit zeer grote ondernemingen. Dit blijkt uit het omzet- en werklegenheidsaandeel van het grootbedrijf, dat 36% respectievelijk 26% bedraagt (zie tabel 6.7). Netwerkvorming is in de bouwwereld een heel belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering. Men heeft elkaar nodig. Zoals eerder vermeld werkt een hoofdaannemer met veel onderaannemers, waarbij de hoofdaannemer de regisseur is. Daarnaast is al eerder aangegeven dat het werken met zzp'ers een belangrijk fenomeen is. Het vormen van een netwerk waarop de aannemer kan terugvallen is van grote betekenis, omdat de aannemer te maken heeft met grote opdrachtgevers (waaronder woningcorporaties, hoofdaannemers en professionele beleggers in vastgoed) die vooral zaken doen met marktpartijen die in staat zijn grote contracten tegen scherpe tarieven aan te gaan. Een kwart van de bedrijven in het MKB in de sector bouw participeert in een netwerk. tabel 6.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele sector
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
89
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
36
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
26
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
7
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
1,1
MKB-participatie in netwerken (in %), 2002
20-25
Bron: CBS, EIM.
6 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen De bedrijven in de bouw moeten voortdurend kennis op peil houden van nieuwe technieken en werkmethoden. De installatiebedrijven hebben bijvoorbeeld te maken met voortdurende vernieuwingen in elektronicatoepassingen. Enerzijds leidt dit tot integratie van voorheen gescheiden specialismen, maar ook omgekeerd leidt dit tot opkomende of doorgroeiende nieuwe specialismen. De elektronicatoepassingen gaan steeds verder op het gebied van 'leefklimaat' in gebouwen en huizen, beveiliging, telematica etc. In de bouwproductie heeft men te maken met innovaties op het gebied van bouwmaterialen en machines. De bouwondernemers worden voorzien van informatie over nieuwe ontwikkelingen vanuit de bouwmaterialenhandel en industrie. Zo zijn er bijvoorbeeld voortdurend ontwikkelingen op het gebied van kunststoffen (kozijnen) en lijmsoorten (tegelzetten). Sommige innovaties brengen ingrijpende veranderingen bij de bouwbedrijven teweeg. Alvorens een nieuwe techniek en/of een nieuw product gebruikt wordt, moet men er immers zeker van zijn dat het goed werkt (ook op de lange termijn). Verder heeft het consequenties voor de organisatie van het werk en zullen er wellicht opleidingen gevolgd moeten worden om met de nieuwe technieken/materialen vertrouwd te raken. De Nederlandse bouwwereld staat vooraan als het gaat om het adopteren van nieuwe ontwikkelingen. Toch ligt het percentage MKB-bedrijven dat nieuwe producten en/of diensten introduceert, in de bouwsector lager dan in het totale MKB
82
tabel 6.8
Aantal bedrijven in de bouw en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %)
soort innovatie
sector bouw
totaal MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
23
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
11
17
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
55
60
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
6 . 3. 4 A rbeid sma rk t De bouwsector kende jarenlang een overspannen arbeidsmarkt. Er was een grote schaarste aan personeel. De dalende productie in het afgelopen jaar heeft de markt weer enige lucht gegeven. Zo daalde de werkgelegenheid in de bouwsector in 2003 met bijna 4% (arbeidsvolume). Het aantal hoofdaannemers met vacatures is in 2 jaar tijd sterk afgenomen: van 70% in 2001 naar 50% in 2003. De vacaturegraad (aantal vacatures in procenten van de som van werknemers en vacatures) is bij deze bedrijven gedaald van 7,2 in 2001 naar 1,7 in 2003. In eerste instantie heeft de daling van de totale bouwproductie niet geleid tot ontslag of afname van het personeelsbestand. Er werd veelvuldig gebruik gemaakt van tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten en zzp'ers, zelfstandigen zonder personeel. Inmiddels is het aantal bedrijven dat gebruik maakt van buitenlandse werknemers en zzp'ers flink afgenomen.
6 . 3. 5 Sa men ge vat schema 6.2
Kracht van de sector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− veel starters
− faillissementen komen meer dan gemiddeld voor
schaalgrootte/ netwerkvorming innovatievermogen
− netwerkvorming neemt toe (mede
− Nederland voorop in adoptie nieuwe ontwikkelingen
arbeidsmarkt
− weinig horizontale samenwerking
door zzp)
− zzp'ers zorgen voor flexibiliteit met
− minder innovatief in bedrijfsprocessen dan gemiddeld
− vergrijzing van het personeel
oog op marktveranderingen Bron: EIM.
6.4
Investeringen Omvang en ontwikkeling Wanneer de bouwnijverheid in zijn geheel wordt bezien, is het aantal MKB-bedrijven dat investeert vergelijkbaar met de afspiegeling van het totale MKB. Tabel 6.9 laat zien dat zeven op de tien ondernemers hebben geïnvesteerd in 2003, met een gemiddeld investeringsbedrag van € 122.000. Drie op de tien ondernemers geven aan dat ze in 2004 niet zullen investeren. Dit zijn overigens veelal de ondernemers die in 2003 evenmin geïnvesteerd hebben
83
tabel 6.9
Investeringen in de bouwnijverheid bouwnijverheid
% investerende bedrijven in 2003?
totaal MKB
69
73
24
24
122
163
− ja
59
61
− misschien
13
11
− nee
28
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven samenwerken gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000) plannen voor investeringen in 2004 (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
De ontwikkeling van de investeringen in de bouwnijverheid loopt, zoals blijkt uit figuur 6.1, achter op het MKB-gemiddelde. Waar in de bouwnijverheid in 2003 voor 29% van de bedrijven een (lichte of sterke) groei te zien was ten opzichte van 2002, gold dit voor 36% in het totale MKB. figuur 6.1 Ontwikkeling van de investeringen in de bouwnijverheid: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
bouwnijverheid
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80% een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
De omvang van de gerealiseerde investeringen in de bouwnijverheid is in maar liefst 69% van de gevallen vergelijkbaar met de planning. Dit heeft ook te maken met het feit dat de planning bij het overgrote deel niet op papier staat en zich hierdoor gedurende het jaar 'in het hoofd' kan aanpassen. Van de investerende bedrijven heeft 20% meer uitgegeven dan gepland was. De meest genoemde redenen hiervoor waren dat er extra investeringen zijn gedaan en dat de kosten te laag waren ingeschat (ondernemers werden onder meer geconfronteerd met prijsstijgingen).
84
100%
figuur 6.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
bouwnijverheid
0%
20% meer
40%
60%
80%
(ongeveer) gelijk
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
tabel 6.10 Investeringsplannen in de bouwnijverheid bouwnijverheid
totaal MKB
investeringsplannen (in %):
− meerjarenplan
14
25
− jaarlijks plan
17
23
− geen plan op schrift
69
52
36
37
− andere investeringen
6
19
− duurder dan verwacht
36
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
− extra investeringen
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Investeringsdoelen en typen investeringen In de bouwnijverheid werden de investeringen in 2003 met name aangewend om bestaande middelen te vervangen en om te voldoen aan wet- en regelgeving. Deze investeringsdoelen worden in de andere sectoren ook vaak genoemd. In de bouw lijkt relatief minder geïnvesteerd te worden in uitbreidingen en verbetering van de service. Dit laatste beeld wordt versterkt wanneer we kijken naar investeringstypen: in de bouwnijverheid wordt relatief minder geïnvesteerd in nieuwe markten en/of producten, kennis en ICT.
85
tabel 6.11 Investeringsdoelen en investeringstypen in de bouwnijverheid bouwnijverheid
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
29
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
40
51
− efficiencyverbetering
61
63
− vervanging bestaande middelen
82
74
− verbetering service
43
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
65
53
− bedrijfsmiddelen
93
91
− nieuwe markten en/of producten
28
41
− kennis, opleiding en scholing
57
64
− internet en ICT
52
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Financiering en knelpunten Het is bekend dat een groot deel van de investeringen in het MKB gefinancierd wordt met eigen geld. De bouwnijverheid vormt hierop geen uitzondering. Circa drie op de tien ondernemers wenden vreemd geld aan. Het aantal bedrijven dat de financiering mede zoekt bij risicokapitaalverstrekkers of informele investeerders is dermate laag dat het niet in tabel 6.12 is opgenomen. Bij de helft van de bedrijven die knelpunten hebben ondervonden (een kwart van de MKB-bedrijven in de bouwnijverheid) was de weten regelgeving één van de oorzaken. tabel 6.12 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de bouwnijverheid bouwnijverheid
totaal MKB
financieringsbronnen (in %):
− winst uit onderneming
86
84
− overig eigen geld
53
43
− holding
12
10
− geleend geld bij banken
32
28
gemiddeld % van investeringen gefinancierd met eigen geld
81
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
26
24
− financiering
43
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
13
15
− vinden van geschikte leverancier
17
17
− toepassing van de investering
17
21
− wet- en regelgeving
54
42
aantal bedrijven dat de knelpunten opgelost heeft (in %)
54
62
aard van de knelpunten (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
86
6.5
Perspectief
6 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Voor 2004 wordt een lichte stijging voorzien van het omzetvolume van de sector bouw. Het verder aantrekken van de nieuwbouw van woningen compenseert de negatieve ontwikkelingen in de utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw. Het bedrijfsleven is nog wel afwachtend met het plegen van investeringen in nieuwe bedrijfspanden. Eerst zal het economisch herstel duidelijke vormen moeten gaan aannemen. De onderhoudsmarkt zal nog altijd licht blijven groeien. Naar verwachting zal het herstel zich in de loop van 2005 voortzetten. Dan zullen deze positieve ontwikkelingen zich ook vertalen in een herstel van de werkgelegenheid. In 2004 zal eerst nog sprake zijn van een afname van de werkgelegenheid. De winstontwikkeling van de bouw zal zowel in 2004 als in 2005 positief uitpakken in vergelijking met die van het totale bedrijfsleven. Door een toenemende omzet en een teruglopende werkgelegenheid zal de winst in de bouw in 2004 duidelijk toenemen. Tussen de deelsectoren binnen de bouw lopen de ontwikkelingen uiteen. De B&Ubedrijven zullen eerst nog te kampen hebben met de voorzichtige houding van het bedrijfsleven met het oog op het plegen van investeringen. De groei van de woningnieuwbouwproductie heeft een compenserende werking. De GWW-sector profiteert van een verder groeiende onderhoudsbehoefte. De toenemende belasting van de infrastructuur en het grotere economische belang van een kwalitatief betrouwbare infrastructuur zorgen voor een groeiende onderhoudsmarkt. Dit compenseert gedeeltelijk de daling van de werkzaamheden in grootschalige nieuwbouwprojecten. De afbouwbedrijven zullen ook in 2004 nog geconfronteerd worden met een daling van het omzetvolume. Dit komt met name voor rekening van de stukadoorsbranche, die later in het productieproces wordt ingeschakeld en zodoende vertraagd op herstel in de nieuwbouwproductie reageert. De installatiebranche herstelt zich, na een zeer ongunstig jaar, als gevolg van een toenemende bouwproductie en toenemende installatie-intensiteit van de bouw. Er is een toenemende behoefte aan allerlei installatievoorzieningen, maar ook de vraag naar meer luxe badkamers en meer comfort op het gebied van verwarming zal een positieve invloed hebben op de omzetontwikkeling. tabel 6.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de bouw en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) sector bouw
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
− volumeontwikkeling
1,00
1,25
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
0,50
1,00
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
2,25
2,25
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-3,50
0,50
-2,00
0,50
winst
12,50
7,00
6,00
8,00
omzet
Bron: EIM.
Aangezien de bouwsector niet of nauwelijks exporteert, zijn deze prognoses voor de ontwikkeling van de bouw in vergelijking met andere sectoren op korte termijn weinig
87
gevoelig voor fluctuaties in de groei van de wereldhandel (zie tabel 6.14). Een eventuele stijging van de loonkosten zou de prognoses wel licht kunnen beïnvloeden. Bij de prognoses is ervan uitgegaan dat de loonkosten in 2005 stabiel blijven ten opzichte van 2004. Mochten de loonkosten in 2005 1% hoger liggen dan in 2004, dan brengt dit voor de bouw een iets sterkere omzet- en toegevoegdewaardegroei met zich mee, doordat consumenten door hogere lonen meer te besteden hebben. De werkgelegenheidsontwikkeling pakt in dat geval echter wel iets negatiever uit (tabel 6.15). tabel 6.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de bouw en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) sector bouw bij 7% groei*
totaal bedrijfsleven bij 9% groei
bij 7% groei*
bij 9% groei
omzet
1,25
1,25
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,50
0,50
0,50
0,75
toegevoegde waarde
1,00
1,00
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 6.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de bouw en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) sector bouw loonkosten
0% stijging
totaal bedrijfsleven 1% stijging
0% stijging
1% stijging
omzet
1,25
1,25
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,50
0,25
0,50
0,50
toegevoegde waarde
1,00
1,25
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
6 . 5. 2 Ee n blik v oo rui t Verwacht wordt dat de productie op langere termijn weer zal herstellen door positieve impulsen uit stedelijke vernieuwing, meer nieuwbouw van woningen en een groeiende onderhouds- en verbouwmarkt. De Nota Ruimte biedt in het kader van de nieuwbouw perspectief (meer vrijheid voor de lagere overheden, economie krijgt zwaar accent). De groei van de onderhouds- en verbouwmarkt hangt samen met de groei van de gebouwenvoorraad, de trend om onderhoud in eigen beheer af te stoten, de veroudering van de gebouwenvoorraad met als gevolg dat onderhoud noodzakelijker wordt, en economische groei. De overheid zal met betrekking tot de GWW-markt in eerste instantie geld vrijmaken voor het onderhoud en daarna pas tot investeringen in nieuwbouw overgaan. Verwacht wordt dat de inmiddels (ver) opgelopen achterstanden in het onderhoud niet snel zullen verdwijnen. De bouw zal in de komende jaren te maken krijgen met een vergrijzing van het personeelsbestand. De verwachting is dat in 2010 een kwart van het personeelsbestand 55 jaar of ouder is (15% in 1990). Bouwbedrijven zullen meer aandacht gaan besteden aan
88
een gericht ouderenbeleid om de werknemers te behouden, in een fysiek zware werkomgeving. Dit kan veranderingen in het interne bedrijfsproces betekenen.
6.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
BouwNed, Gouda
www.bouwned.nl
Telefoon: (0182) 69 38 00 Ondernemersorganisatie schilders- en onderhoudsbranche (Fosag),
www.fosag.nl
Gouda Telefoon: (0182) 57 14 44 Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers (NVB), Voorburg
www.nvb-bouw.nl
Telefoon: (070) 386 02 04 Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA),
http://www.vgbouw.nl/
Veenendaal
www.noanederland.nl
Telefoon: (0318) 52 72 90
vakbladen • Aannemer • Bouwmarkt • Bouwwereld • Cobouw • Renovatie & Onderhoud • NOA magazine
89
7
Autosector
De autosector kan worden opgesplitst in de autodetailhandel en de autogroothandel. De autodetailhandel, waarmee de auto- en reparatiebedrijven, de autoservicebedrijven en de benzinestations worden aangeduid, bestaat voornamelijk uit MKB-bedrijven. De omzet van de autodetailhandel bestaat voornamelijk uit de verkoop van nieuwe en gebruikte personenauto's en het uitvoeren van onderhouds- en reparatieactiviteiten. Veel van deze bedrijven zijn daarnaast ook actief op het gebied van de verkoop van motorbrandstoffen. Voor de benzinestations is de verkoop van motorbrandstoffen uiteraard de 'corebusiness', die in vele gevallen overigens gecombineerd wordt met de verkoop van een al dan niet uitgebreid assortiment aan zogenoemde gemaksartikelen. De autogroothandel wordt gevormd door de importeurs van personenauto's en bedrijfswagens. De omzet van de autogroothandel bestaat vooral uit investeringsgoederen (leveringen van wegtransportmiddelen aan bedrijven) en intermediaire leveringen (leveringen van auto's aan de autodetailhandel).
7.1
De sector in cijfers
7 . 1. 1 O m van g Op 1 januari 2004 waren er ongeveer 23.000 bedrijven actief in de autosector. Hiervan behoort het merendeel (99%) tot het midden- en kleinbedrijf (MKB). Van de bedrijven in de autosector heeft 90% minder dan 5 werknemers in dienst. De sector is jaarlijks goed voor een omzet van ongeveer 71 miljard euro. Hiervan komt 51 miljard euro (72%) tot stand in het MKB. De autosector is sterk binnenlands gericht, de exportomzet bedraagt slechts 1 miljard euro. Dit is ongeveer 1% van de totale omvang aan export van het Nederlandse bedrijfsleven. tabel 7.1
De autosector in 2003 aandeel van de secMKB
totaal
tor in totaal be-
autosector
autosector
drijfsleven (in %)
23
23
4
118
140
2
51
71
6
exportomzet (x € miljard)
1
1
1
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
6
10
3
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard)
Bron: CBS, bewerking EIM.
7 . 1. 2 Sa men st ellin g Bijna tweederde van de omzet van de autosector wordt behaald door de autodetailhandel, terwijl 87% van de ondernemingen behoort tot de autodetailhandel. De autodetailhandel bestaat voornamelijk uit kleinschalige bedrijven. De autogroothandel is grootschaliger qua opzet. Qua aantal ondernemingen neemt de autogroothandel minder dan een vijfde deel van de autosector voor zijn rekening, terwijl qua omzet de autogroothandel goed is voor ruim eenderde van het geheel (tabel 7.2).
91
tabel 7.2
De autosector verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
3
14
27
19
26
36
benzineservice
20
86
113
81
45
64
totaal
23
100
140
100
71
100
autogroothandel
(x 1.000)
omzet
in %
(x € miljard)
in %
autodetailhandel en
Bron: CBS, bewerking EIM.
7 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling Nieuwe auto's Na de topjaren 1999 en 2000 waarin het aantal verkochte nieuwe auto's rond de 600.000 schommelde, daalde dit aantal in 2001. In 2002 en 2003 zette de daling zich 1 verder voort naar 488.977 auto's afgelopen jaar. Behalve door een stagnerende economie kan de teruggang in 2003 ook worden verklaard door het wegvallen van de overheidssubsidie op extra zuinige auto's per 1 januari 2003. Deze afschaffing heeft eind 2002 geleid tot een run op kleine, zuinige auto's. Deze extra aankopen eind 2002 leidden tot minder aankopen in 2003. RAI Vereniging, afdeling Auto's en de Nederlandse Dealer Associatie (NDA), een afdeling van BOVAG, verwachten dat er in 2004 in totaal 480.000 nieuwe personenauto's zullen worden verkocht. In de eerste zes maanden van 2004 zijn 285.243 nieuwe personenauto's geregistreerd. Dat is een daling met iets minder dan één procent vergeleken met dezelfde periode van het vorige jaar. Gebruikte auto's De totale verkopen van gebruikte auto's zijn in 2003 weer licht gestegen. Uit cijfers van de BOVAG blijkt dat er in 2002 nog 1.849.000 gebruikte auto's werden verkocht; in 2003 bedroeg dat aantal 1.862.000. Ruim 40% van de gebruikte auto's wordt particulier gekocht en de rest via de professionele autobedrijven. De verkoop van de occasions bij autobedrijven is in 2003 gedaald (met ongeveer 3%), de particuliere verkoop daarentegen is met bijna 6% toegenomen in het afgelopen jaar. Bedrijfsvoertuigen De verkopen van nieuwe bedrijfsvoertuigen laten, net als in voorgaande jaren, een daling zien. Bedroeg het aantal verkochte voertuigen in 2000 nog 114.361, vanaf 2001 zijn deze verkopen gedaald naar 90.992 in 2003. Het gros van deze verkopen bestaat uit bestelauto's (85%), het overige zijn vrachtwagens, trekkers, autobussen en speciale voertuigen zoals brandweerauto's en takelwagens. De verkoop van gebruikte bestelwagens zit weer in de lift. In 2003 werden er in Nederland 193.869 gebruikte exemplaren verkocht, 6,5% meer dan in 2002. In tabel 7.3 staat een overzicht van de verkoopaantallen van de diverse soorten auto's in de afgelopen drie jaar.
1
92
Bron: RDC Datacentrum, 2004.
tabel 7.3
Autoverkopen 2001-2003 nieuwe personenauto's
gebruikte personenauto's
bedrijfsvoertuigen
2001
530.287
1.902.124
101.461
2002
510.744
1.849.108
95.537
2003
488.977
1.862.053
90.992
Bron: BOVAG, 2004.
Onderhoud De totale onderhoudsmarkt neemt sinds een aantal jaren af. Dit is vooral een gevolg van de toenemende kwaliteit waarmee nieuwe auto's worden geproduceerd. De meest uitgevoerde vorm van onderhoud blijkt de APK-keuring te zijn. Steeds meer consumenten kiezen ervoor om het onderhoud van hun auto te laten uitvoeren door hun eigen dealer. Het percentage consumenten dat voor hun eigen dealer kiest is sinds 1999 opgelopen van 43% naar 50%. Dit is vooral ten koste gegaan van de fast fitters, die hun marktaandeel zag afnemen van 17% in 1999 naar 2%. Dat de dalende verkopen van nieuwe en gebruikte personenauto's (bij professionele bedrijven), bedrijfsauto's en de afname van de onderhoudsmarkt hun weerslag hebben op de omzet blijkt uit tabel 7.4. Voor 2004 wordt nog een kleine verslechtering van de omzetontwikkeling verwacht. Hoewel de wereldhandel eind 2003 alweer is aangetrokken en de export stijgt, blijven de binnenlandse bestedingen zich naar verwachting zwak ontwikkelen. In een periode van laagconjunctuur stellen consumenten met name de aankoop van producten met een grote waarde uit. De autosector ondervindt ook gevolgen van deze terughoudendheid. tabel 7.4
Ontwikkeling omzetvolume 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
autogroothandel
-1,75
-0,50
autodetailhandel en benzineservice
-1,25
-0,50
totaal
-1,50
-0,50
Bron: EIM (2004 raming).
Arbeidsproductiviteit In 2002 nam in bijna alle sectoren in het MKB de arbeidsproductiviteit af. Om deze arbeidsproductiviteit weer te herstellen hebben veel van de sectoren in 2003 het arbeidsvolume gereduceerd. Met name in de autosector, de industrie en de bouw is de werkgelegenheid fors teruggelopen, met als gevolg dat de arbeidsproductiviteit in de autosector in 2003 niet verder is afgenomen en dat er voor 2004 en 2005 zelfs weer een lichte stijging wordt verwacht, door de toename van de afzet. Exploitatiebeeld De autosector realiseert gemiddeld een winst van 18%, in procenten van de brutoproductie. Dit klinkt zeer gunstig, maar dit cijfer wordt sterk vertekend doordat een belangrijk deel van de winsten van het kleinbedrijf ook de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden bevat.
93
Het verbruik (zoals grondstoffen, halffabrikaten, energie e.d.) vormt ongeveer de helft van de brutoproductie. De loonkosten vormen een belangrijk deel van de bedrijfskosten. tabel 7.5
Exploitatiebeeld van de autosector in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
49
bruto toegevoegde waarde
51
bedrijfskosten
33
waarvan:
− loonkosten
27
winst voor belastingen
18
Bron: CBS, bewerking EIM.
7.2
Marktomstandigheden De automarkt, zowel in Nederland als in Europa, bevindt zich in de zogenoemde verzadigingsfase. Uit cijfers van het CBS blijkt dat op 1 januari 2003 het actieve autopark in Nederland bijna 6,9 miljoen auto's besloeg. Tussen de jaren 50 en de jaren 70 steeg het aantal personenauto's in Nederland explosief, van 139.000 auto's in 1950 naar 2,4 miljoen in 1970. Daarna is de groei sterk afgenomen tot een jaarlijks percentage van 1 tot 3% in de afgelopen jaren.
7 . 2. 1 A fneme rs Vraagbepalende factoren De Nederlandse consumenten zijn nog steeds somber gestemd. Hoewel er de laatste maanden sprake is van een pril herstel, bevindt het consumentenvertrouwen zich nog op een laag niveau. De consumptie van duurzame goederen daalde vorig jaar het meest. Echter, de heilige koe blijkt nog aardig stand te houden in de recessieperiode. De autoverkopen gaven in 2003 weliswaar een lichte daling te zien, maar dat is ook grotendeels te wijten aan het anticipatie-effect dat gepaard ging met de afschaffing van de subsidie op milieuvriendelijke auto's per 1 januari 2003. Veel consumenten 1 kochten eind 2002 nog een auto om te kunnen profiteren van de subsidie . De verwachting is dat de prijs van auto's binnen 1 à 2 jaar met 10 tot 15% zal gaan toenemen, als gevolg van de prijsharmonisatie die de autofabrikanten gaan doorvoeren. Tot dusver hielden fabrikanten vaak rekening met de belastingdruk in de verschillende landen. Zo werd de kale nettoprijs in Nederland, waar auto's zwaar worden belast, kunstmatig laag gehouden. Enerzijds zijn door de komst van de euro prijzen internationaal makkelijker te vergelijken, anderzijds mogen importeurs en dealers nu net als consumenten nieuwe auto's kopen in landen waar de prijzen het laagst liggen. Nederland behoort tot de landen met de laagste 'kale' autoprijzen. Dit maakt de aanschaf van nieuwe auto's in Nederland voor burgers uit andere EU-lidstaten relatief goedkoop. De verwachting is dat de autofabrikanten de 'kale' autoprijs in Nederland zullen optrekken 1
94
Bron: Centraal Economisch Plan 2004, CPB.
naar het Europese gemiddelde. Nieuwe auto's worden dan ook voor Nederland duurder omdat de Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM) en de BTW worden berekend als een percentage van de 'kale' autoprijs. De investeringen in personenauto's door het bedrijfsleven zijn sinds 2000 fors gedaald. Een belangrijke reden hiervoor is de terugdringing van kosten in het bedrijfsleven, waaronder de verstrekking van lease-auto's aan het personeel. Het aantrekken van de wereldhandel en daarmee van de (weder)uitvoer brengt met zich mee dat transportondernemers wat optimistischer zijn geworden en daardoor meer geneigd zijn de ver1 voerscapaciteit uit te breiden . Segmentatiemogelijkheden Waar men in veel markten de producten probeert te koppelen aan de levensstijl van de belangrijkste afnemersgroepen, segmenteert men in de autosector vaak vanuit het product. Onder autorijders zijn eigenlijk twee duidelijke segmenten te onderscheiden: mensen die een auto zien als een gebruiksvoorwerp en een standaardkwaliteit tegen een lage prijs verlangen en mensen die bereid zijn een hogere prijs te betalen voor een auto met een onderscheidende kwaliteit of meerwaarde. Parallel aan dit onderscheid tussen prijs en meerwaarde kan een onderscheid worden gemaakt naar typen auto-outlets, zoals de discounters aan de ene zijde en de experience centers aan de andere kant. Discounters clusteren auto's per segment, bieden aantrekkelijke prijzen en spelen hiermee in op de prijsgevoeligheid van een bepaalde groep consumenten. Enkele voorbeelden hiervan zijn Virgin Cars in Groot-Brittannië en het Franse Eldorauto. Experience centers daarentegen proberen door complementaire productverbreding een totaalpakket aan te bieden dat appelleert aan het gevoel voor meerwaarde van de consument. Het Peugeot 2 Experience Center in Breukelen is hier een eerste voorbeeld van. Substitutie In de provincie Zuid-Holland loopt een experiment met gratis openbaar busvervoer van Leiden naar Den Haag. Reizigers kunnen gratis gebruik maken van de bus op het traject Oegstgeest-Den Haag en Noordwijk-Katwijk-Den Haag. De provincie wil met de proef onderzoeken of gratis OV een middel is om de bereikbaarheid van Den Haag en Leiden te vergroten. De provincie hoopt met de proef 40% meer reizigers te trekken. Waarschijnlijk zijn dat vooral mensen die niet eerder van het OV gebruik maakten. De eerste ervaringen zijn positief. Het reizigersaanbod lag beduidend hoger. Exacte cijfers zijn nog niet bekend. De proef is geslaagd wanneer minimaal driehonderd automobilisten de overstap naar de bus maken. Dat betekent ongeveer 5% minder auto's op het traject. Iedere volle bus bespaart al gauw vijftig auto's.
7 . 2. 2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten De fabrikanten van motorvoertuigen en reserveonderdelen distribueren hun producten via netwerken van distributeurs, de zogenaamde dealers. De fabrikanten werken ook met netwerken van erkende reparateurs.
1
2
Bron: Centraal Economisch Plan 2004, CPB. Uit: 'Een beetje discount, maar meer meerwaarde', Michiel de Vries en Alexis Dijksterhuis, Automotive Retail, februari 2004.
95
De afgelopen vijf jaar is het aantal autofabrikanten na alle fusies en overnames sterk gedaald. De lage bedrijfswinsten en de toenemende overcapaciteit dwingen de autofabrikanten tot verdere standaardisatie en kostenbesparingen. Door gezamenlijk gebruik te maken van platforms, motoren en andere onderdelen kunnen er kostenvoordelen ontstaan. Verdere concentratie door middel van fusies en overnames of nauwere samenwerkingsverbanden wordt door veel autofabrikanten gezien als de geëigende weg tot hernieuwde winstgevendheid. De verwachting is dat er nog enkele concentraties 1 gaan plaatsvinden, maar langzaam komt er enige rust. Een belangrijke verandering die zich sinds een aantal jaren voordoet is dat fabrikanten steeds meer werkzaamheden gaan verplaatsen naar hun toeleveranciers. Enerzijds om het logistieke proces te vereenvoudigen, anderzijds om minder gevoelig te worden voor de conjunctuur door een structurele verlaging van de vaste kosten. Toeleveranciers leveren steeds meer volledige componenten. Ook spelen de toeleveranciers een steeds gro2 tere rol bij de ontwikkeling van onderdelen. De Europese Commissie heeft op 1 oktober 2002 een nieuwe verordening van kracht laten worden die grote invloed heeft op de autodistributie. Onder deze nieuwe verordening worden de verkopen van motorvoertuigen, onderdelen en aftersaleswerkzaamheden van elkaar losgekoppeld. Autofabrikanten moeten nu een keuze gaan maken voor een selectieve of een exclusieve distributievorm. De verordening biedt ook mogelijkheden voor nieuwe distributietechnieken, zoals verkoop via internet en via dealers die verschillende merken verkopen (het zogenaamde multibranding). De verordening zal leiden tot meer concurrentie tussen dealers, zal grensoverschrijdende aankopen van nieuwe voertuigen vergemakkelijken en resulteren in grotere prijsconcurrentie. Autobezitters krijgen meer mogelijkheden om te kiezen waar zij hun reparaties en onderhoud laten uitvoeren en welke reserveonderdelen daarbij worden gebruikt.
7 . 2. 3 T oe trede rs De autosector kreeg in 2003 te maken met een daling van het aantal ondernemingen. Dat betekent dat het aantal oprichtingen in deze branche kleiner is dan het aantal opheffingen. Toch is het aantal startende bedrijven in 2002 nog weer licht gestegen. Het aantal startende bedrijven in 2002 bedroeg 875. Het aandeel van de starters in de autosector in het totaal aantal starters bedraagt slechts 2%. Met name de sectoren dienstverlening, de handel en de bouw kennen grote aantallen starters (tabel 7.6). tabel 7.6
Startende bedrijven in de autosector: aantal en ontwikkeling gehele sector
aantal starters in de sector 2002, 2003*
875, 920
gemiddelde mutatie per jaar van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
2,0
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
2,1
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
44
* 2003 is voorlopig realisatiecijfer; EIM op basis van VVK. Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
1
2
96
Uit: 'Marktwerking overvleugelt Monti. De lessen van de productlevenscyclus'- Michiel de Vries en Hans Melissant - Automotive, juni 2004. Uit: 'Fabrikanten, Importeurs en Toeleveranciers', www.ey.nl.
Het loskoppelen van de verkoop van auto's van onderhoud en de reparatie als gevolg van de nieuwe Europese mededingingswetgeving (zie 1.2.6), heeft invloed op de structuur van de branche. Fabrikanten en importeurs zijn verplicht ieder garagebedrijf dat aan bepaalde criteria voldoet toe te laten tot het netwerk van erkende reparateurs. Ook niet-erkende reparateurs krijgen door de nieuwe regelgeving toegang tot technische informatie, diagnostische apparatuur en merkspecifieke training. Daarnaast zal het bestaande onderscheid tussen de merkgebonden en niet-merkgebonden onderdelen gaan vervagen. Op de reparatie- en onderhoudsmarkt zullen nieuwe toetreders zoals universele autobedrijven, fastfitbedrijven en bandenspecialisten het merkgebonden kanaal be1 treden .
7 . 2. 4 C o n cu r ren tie Marktsegmenten en betrokken partijen Het feit dat de automarkt verzadigd begint te raken heeft een intensieve (prijs)concurrentie tot gevolg. Ook de concurrentie tussen benzinestations op de lokale en regionale wegen is toegenomen. Dat komt vooral door de toename van het aantal onbemande tankstations. Inmiddels is 14% van de tankstations onbemand. De komst van zo'n station heeft een prijsdrukkend effect in de directe omgeving. Dit blijkt uit een onderzoek van de NMa. Op de snelwegen ontwikkelt de concurrentie zich veel langzamer. Daar opereren nog steeds voornamelijk grote benzinemaatschappijen.
7 . 2. 5 Nie u we p rod uc te n e n die ns ten De auto-industrie wordt als waardeketen door velen gezien als toonbeeld voor innovatie, zowel in de procesvoering als in de producttechniek. De autobranche presenteert altijd op vrije grote schaal nieuwe producten en diensten. Met de regelmaat van de klok worden (ver)nieuw(d)e automodellen op de markt gebracht. Ook het gebruik van elektronica in de auto is toegenomen (zoals bijv. navigatiesystemen e.d.). Toch lijkt het momenteel een beetje stil te staan. In september 2004 vindt de grootste Europese vakbeurs van de autobranche weer plaats, de Automechanika Frankfurt. Deze beurs is vaak het moment om weer een aantal nieuwe innovaties te presenteren. Met name van de kant van de industrie wordt veel verwacht, zoals geïntegreerde elektronische systemen, 42 volt, drive-by-wire, verkeersveiligheidssystemen gekoppeld aan de navigatie e.d.
7 . 2. 6 Se c to rs pe ci fieke wet- en re gel gev in g Monti-regelgeving De belangrijkste wijziging in de wet- en regelgeving van dit moment is natuurlijk de nieuwe Europese mededingingswetgeving, in de volksmond de Monti-regeling genoemd. Op 1 oktober 2002 is de nieuwe verordening van kracht geworden, met een overgangsperiode van 1 jaar. Het doel van deze nieuwe verordening is om de concurrentie op de Europese automarkt te laten toenemen en zo de positie van de consument te versterken. De Monti-regelgeving vormt een veelbesproken onderwerp in de autobranche, enerzijds omdat veel autobedrijven en leveranciers nog niet voldoende kennis hebben van deze nieuwe verordening en anderzijds veranderen de inzichten en interpretaties vanuit Brussel. De autobranche verwacht op termijn grote veranderingen in de
1
Ondernemen in het Ambacht, EIM, 2003.
97
structuur van de autobranche. Het zal echter wel een aantal jaren duren voordat alle voordelen en marktkansen van Monti zijn ingevuld. Nieuwe autobandenwetgeving Automobilisten zijn vanaf 1 juli 2003 meer gaan betalen voor nieuwe personenwagenbanden. Nieuwe milieuwetgeving over gebruikte banden veroorzaakt extra kosten, die worden ingeschat op tenminste 2 euro per band. Tot aan 1 juli 2003 betaalde de consument reeds gemiddeld 2 euro voor het laten afvoeren van een afgedankte autoband. Tweedelig kentekenbewijs Op 1 juni 2004 is een tweedelig kentekenbewijs ingevoerd. Dat is een gevolg van een richtlijn die de Europese Commissie in 1999 aannam. Het oude deel I (de technische specificaties) en het oude deel II (de tenaamstelling) zijn samengevoegd tot het nieuwe deel I. En het nieuwe deel II dient als bewijs voor de overschrijving van het voertuig. De nieuwe papieren hebben gevolgen voor de procedures bij uitvoer en invoer van auto's. Wanneer men een voertuig dat is ingeschreven in Nederland wil inschrijven in een ander EU-land, moet men voortaan het volledige kentekenbewijs in het andere land overhandigen. Daarom moet het exportbedrijf het nieuwe overschrijvingsbewijs niet meer innemen bij het aanmelden voor uitvoer. Bij uitvoer moet verder een uitvoerverklaring worden ingevuld. BPM staat ter discussie De Belasting op Personenauto's en Motorrijwielen (BPM) is een aanschafbelasting die moet worden voldaan op het moment van aanschaf van een nieuwe auto of motor. Deze belasting zorgt voor grote prijsverschillen tussen auto's. Elk land heeft een ander tarief. Bovendien maakt de regeling het lastig om auto's te kopen in andere landen. Vandaar dat er discussies lopen over het afschaffen van de BPM. De Tweede Kamer spreekt regelmatig over de herziening van de fiscale regels voor verkeer en vervoer. Ook op Europees niveau pleit men voor afschaffing van de aanschafbelasting.
7 . 2. 7 Sa men ge vat schema 7.1
Marktomstandigheden voor de autosector autodetailhandel
autogroothandel
+/-
+/-
-
-
tegenover toetreders
+/-
+/-
m.b.t. concurrentie
--
--
m.b.t. producten/diensten
+
+
tegenover afnemers tegenover leveranciers
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de autosector. Bron: EIM.
98
7.3
Kracht van de sector
7 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek De dynamiek in de autobranche is niet erg groot. Het aantal oprichtingen ligt, met 5,2% van het totaal aantal ondernemingen, iets achter ten opzichte van het landelijk gemiddelde voor het gehele bedrijfsleven. De laatste jaren is het aantal stoppende bedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven toegenomen. In 2003 haakten in totaal bijna 600.000 bedrijven af. Ook in de autosector neemt jaarlijks het aantal stoppende bedrijven nog steeds toe, al ligt het aantal opheffingen lager dan dat van het totale bedrijfsleven. De eerste vijf jaar zijn vaak de moeilijkste voor nieuwe bedrijven. Van alle opgerichte bedrijven blijkt dat nog maar de helft na 5 jaar nog bestaat. Ondernemingen in de autosector hebben, in verhouding tot andere sectoren, een kleinere overlevingskans. Ongeveer 44% van de bedrijven bestaat na 5 jaar nog. Zoals al eerder aangegeven is de automarkt verzadigd; voor nieuwe bedrijven is het dan ook lastig om te overleven (tabel 7.7). tabel 7.7
Bedrijvendynamiek in de autosector, 2002 autosector
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− snelle en normale groeiers
27
37
− gelijkblijvers
33
28
− groeikrimpers en overige krimpers
40
35
5,2
5,5
− nieuwe dochters
1,6
2,4
aantal opheffingen in % van het totaal
3,2
5,6
0,6
0,55
aantal oprichtingen in % van het totaal w.v.
w.v.
− faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
7 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g Door fusies en overnames op het niveau van autofabrikanten ontstaan steeds grotere concerns. Naast schaalvoordelen en het uitschakelen van de concurrentie spelen ook technische ontwikkelingen een rol. De productie- en ontwikkelingskosten van nieuwe auto's worden steeds hoger. Door binnen één concern voor meerdere modellen en merken gebruik te maken van dezelfde motoren, platforms, interieurs en dergelijke worden de ontwikkelingskosten verdeeld over grotere aantallen. Ook in de dealerbranche is sprake van schaalvergroting. Een verdere dealerconcentratie is, zeker bij de volumemerken, te verwachten. Grote merkdealers zullen ook steeds meer zoeken naar verbreding van hun activiteiten, bijvoorbeeld richting benzinestations, autowasstraten en automaterialengrossiers. Echter de autosector wordt nog steeds sterk gekenmerkt door zijn kleinschaligheid. Bijna 90% van de bedrijven die in deze sector werkzaam zijn behoort tot het kleinbedrijf (zie tabel 7.8). De gemiddelde ondernemingsgrootte, gemeten in aantal arbeidsjaren, bedraagt 6.
99
tabel 7.8
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 autosector
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
89
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
29
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
16
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
3,1
Bron: CBS, EIM.
7 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen Innovatie is een belangrijk middel om de concurrentiekracht van het MKB op de langere termijn op peil te houden. Innovatie kan betrekking hebben op de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten, maar ook op processen en werkmethoden. Producten en diensten De AutovakRAI 2003 is niet doorgegaan. Vanwege de economisch omstandigheden was de animo bij de grote marktspelers niet erg groot om met hun promotiecampagnes breed uit te pakken. De volgende AutovakRAI, die in 2005 zal plaatsvinden, zal in het teken staan van innovatie, techniek, 'state of the art' technologie en vooral veel dynamiek. Veel fabrikanten erkennen de Nederlandse vakbeurs niet meer als een internationale vakbeurs en daarom is het aantal nieuwe producten en diensten vaak minimaal. Er is sowieso weinig nieuws in de branche op dit moment. Bedrijfsprocessen Voor de verkoop van (gebruikte) auto's wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van internet. Particulieren bieden steeds vaker hun auto aan via dit medium, maar ook de autobranche zelf. Autobedrijven maken veel gebruik van 'business-to-business'media zoals faxlijsten. Dat betekent dat een autobedrijf niet zelf een auto op voorraad hoeft te hebben om toch een auto te verkopen. Internet wordt steeds meer ingezet om de elektronische variant aan te bieden van de faxlijst. En sinds 2003 is er een aanvulling op de beschikbare media: de AA-ruilbeurs. Dealers zetten in een elektronische etalage een auto die zij zelf niet makkelijk kunnen verkopen, en vragen in ruil daarvoor een auto van een ander type retour. Ook Autotelex, het welbekende boekje dat al bijna 40 jaar de autoriteit is op het gebied van actuele restwaarden, gaat online. Door de omvangrijke database van Autotelex te koppelen met het RDW-kentekenregister van VWE bureau voor voertuigdocumentatie en -administratie zullen er vele nieuwe toepassingen ontstaan die de autobranche veel voordelen zullen opleveren. Aan het einde van dit jaar zal waarschijnlijk de eerste e-veiling plaatsvinden in de autobranche.
100
7 . 3. 4 Sa men ge vat schema 7.2
Kracht van de sector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− relatief weinig opheffingen
− weinig dynamiek − overlevingskans voor jonge bedrijven ligt laag
schaalgrootte/ netwerkvorming
− toenemende schaalvergroting bij
− autosector is zeer kleinschalig
autofabrikanten
− merkdealers zoeken naar verbreding activiteiten innovatievermogen
− voor de verkoop wordt steeds meer gebruik gemaakt van internet
− aantal innovaties en vernieuwingen op het gebied van producten en diensten neemt af
Bron: EIM.
7.4
Investeringen
7 . 4. 1 O m van g en o ntwikkeli ng In de autohandel wordt redelijk veel geïnvesteerd; uit tabel 7.9 is af te leiden dat bijna acht van de tien MKB-ondernemers dit hebben gedaan in 2003. Het gemiddelde investeringsbedrag ligt met € 60.000 echter beduidend beneden het gemiddelde over alle sectoren. Verwacht kan worden dat het percentage investeerders in 2004 redelijk constant zal blijven. tabel 7.9
Investeringen in de autohandel autohandel
% investerende bedrijven in 2003 (in %)
totaal MKB
77
73
samenwerken (in %)
24
24
gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000)
60
163
70
61
5
11
25
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven
plannen voor investeringen in 2004 (in %):
− ja − misschien − nee Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Met een groei in de investeringen (ten opzichte van 2002) voor vier van de tien ondernemers is de ontwikkeling in 2003 licht hoger dan in het totale MKB.
101
figuur 7.1 Ontwikkeling van de investeringen in de autohandel: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
autohandel
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80%
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Een derde van de bedrijven geeft aan dat het investeringsbedrag hoger uitviel dan gepland. Uit tabel 7.10 blijkt dat met name prijsstijgingen, of andere financiële tegenvallers dit veroorzaakt hebben. Een derde van de bedrijven met hogere investeringen dan gepland geeft aan dat ook het doen van andere investeringen dan die in de planning stonden een rol speelde. figuur 7.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
autohandel
0%
20% meer
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
102
40%
60% (ongeveer) gelijk
80% minder
100%
tabel 7.10 Investeringsplannen in de autohandel autohandel
totaal MKB
− meerjarenplan
24
25
− jaarlijks plan
13
23
− geen plan op schrift
63
52
− extra investering
41
37
− andere investering
32
19
− duurder dan verwacht
59
44
investeringsplannen:
reden voor hoger investeringsbedrag dan de planning (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
7 . 4. 2 I nve s terin gsd oele n e n typ en in ves te ri nge n Voor de autohandel was in 2003 het voldoen aan wet- en regelgeving een belangrijke doelstelling. Uit tabel 7.11 blijkt dat driekwart van de investerende MKB-bedrijven hierin geld heeft gestoken, beduidend meer dan in andere sectoren. Verbetering van de service wordt relatief belangrijk gevonden; zes op de tien investerende bedrijven hebben hierin geïnvesteerd. In de autosector wordt, logischerwijze, bijna zonder uitzondering geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen. Ook krijgen ICT en internet de nodige aandacht. tabel 7.11 Investeringsdoelen en investeringstypen in de autohandel autohandel
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
30
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
43
51
− efficiencyverbetering
59
63
− vervanging bestaande middelen
74
74
− verbetering service
61
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
74
53
− bedrijfsmiddelen
97
91
− nieuwe markten en/of producten
44
41
− kennis, opleiding en scholing
65
64
− internet en ICT
67
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
7 . 4. 3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n Wat betreft de financieringsbronnen die aangewend worden om de investeringen te bekostigen (tabel 7.12), wijkt de autohandel weinig af van het totale MKB. Er wordt veel gefinancierd met eigen geld, via winsten uit eigen onderneming dan wel via overig eigen geld.
103
Er worden relatief veel knelpunten ervaren. Ook hier blijkt de wet- en regelgeving een grote boosdoener. Wel geeft 60% aan dat de knelpunten opgelost konden worden. tabel 7.12 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de autohandel autohandel
totaal MKB
− winst uit onderneming
83
84
− overig eigen geld
46
43
6
10
− geleend geld bij banken
32
28
gemiddeld %van investeringen gefinancierd met eigen geld
82
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
32
24
47
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
9
15
− vinden van geschikte leverancier
6
17
− toepassing van de investering
9
21
− wet- en regelgeving
68
42
aantal bedrijven dat de knelpunten opgelost heeft (in %)
59
62
financieringsbronnen (%):
− holding
aard van de knelpunten (in %):
− financiering
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
7.5
Perspectief
7 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Ook in 2004 zal de afzet in de autosector nog iets verder teruglopen. De verwachting is dat de afzetontwikkeling volgend jaar weer zal gaan aantrekken en dat de groei 0,50% zal bedragen. Voor 2004 is de verwachting dat de werkgelegenheid verder zal teruglopen. Door de omvangrijke arbeidskostenstijging proberen ondernemers hun personeelsbestand zo goed mogelijk aan te passen aan de afzet. Voor het jaar erna zal de werkgelegenheid gelijk blijven. Vorig jaar liet de autosector een negatieve ontwikkeling van de winst zien. Ook in 2004 wordt geen winststijging geboekt. Dit zal pas in 2005 gebeuren (tabel 7.13).
104
tabel 7.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) autosector
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
omzet
− volumeontwikkeling
-0,50
0,50
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
1,50
1,50
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
1,00
2,00
2,25
3,25
-1,00
0,00
-2,00
0,50
0,25
3,75
6,00
8,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM.
Deze prognoses voor de autosector zijn relatief ongevoelig voor ontwikkelingen op het gebied van de wereldhandel (tabel 7.14). De autosector is toch in belangrijke mate afhankelijk van de nationale markt. De positieve ontwikkeling van de transportsector, bij een extra toename van de wereldhandel, leidt op korte termijn niet tot een dusdanige toename van de vraag naar vrachtwagens dat de ontwikkeling van de autosector hier noemenswaardig door wordt beïnvloed. Wel is de autosector enigszins gevoelig voor een stijging van de loonkosten. Hogere lonen stimuleren de consumentenbestedingen, waar de autosector van profiteert. Bij 1% hogere loonkosten in 2005, zien we bij de omzet, werkgelegenheid en toegevoegde waarde dan ook een kwart tot een half procent extra groei (tabel 7.15). tabel 7.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) autosector bij 7% groei*
totaal bedrijfsleven bij 9% groei
bij 7% groei*
bij 9% groei
omzet
0,50
0,50
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
0,00
0,50
0,75
toegevoegde waarde
0,50
0,75
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 7.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) autosector loonkosten
0% stijging
totaal bedrijfsleven 1% stijging
0% stijging
1% stijging
omzet
0,50
0,75
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
0,25
0,50
0,50
toegevoegde waarde
0,50
1,00
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
105
7 . 5. 2 Ee n blik v oo rui t Verwacht wordt dat de verkopen van nieuwe personenauto's de komende jaren niet flink zullen aantrekken: weliswaar is er sprake van een toenemende automobiliteit, maar de automarkt is reeds verzadigd. Merkdealers vervullen nu nog een belangrijke rol in het proces van aankoop en reparatie van personenauto's. Dit kan in de toekomst minder worden doordat universele autobedrijven door de Monti-regelgeving kansen krijgen. Het aantal reparaties laat de komende jaren een matige groei zien. Reparaties zijn sterk gekoppeld aan de verkopen van nieuwe auto's. Ook de toenemende kwaliteit waarmee nieuwe auto's worden geproduceerd is daarop van invloed. Het toenemende gebruik van elektronica in auto's kan problemen gaan opleveren voor met name kleine autoherstelbedrijven, die hier niet (tijdig) op kunnen inspelen met hun kennis en middelen. De shopverkopen van benzinestations zullen de komende periode verder stijgen, hoewel voor bestaande shops geen flinke afzetstijgingen te verwachten zijn. De belangrijkste oorzaak voor de volumestijgingen van de shopverkopen lijkt de uitbreiding van het aantal outlets. Ook zal er de komende jaren flink gesleuteld worden aan nieuwe formules voor de pompshops, waarbij naast een horecafunctie ook een toenemend dienstenpakket zal worden aangeboden.
7.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Fowca, Sassenheim
www.focwa.nl
Telefoon: (0252) 26 52 22 Bovag, Bunnik
www.bovag.nl
Telefoon: (030) 659 52 11 RAI Vereniging, Amsterdam
www.autorai.nl
Telefoon: (020) 504 49 49 VACO, Leiden
www.vaco.nl
Telefoon: (071) 568 69 70
vakbladen • Autokompas • Automobiel Management • Automotive • Bovag-krant • RAI Voorrang • VACO nieuws
evenementen
informatie te vinden op:
AutoRAI 2005, Amsterdam RAI
www.autorai.nl
11 t/m 20 februari 2005 AutoVakRAI 2005, Amsterdam RAI 12 t/m 17 maart 2005
106
www.autovakrai.nl
8
Groothandel
Tot de sector groothandel behoren ondernemingen die voor eigen rekening en risico goederen verhandelen die buiten de eigen onderneming zijn vervaardigd, en die aan bedrijfsmatige afnemers (niet zijnde eindverbruikers) worden afgeleverd. De hoofdfunctie van de groothandel is het 'voortstuwen' van goederenstromen. Voorwaarden waaronder toeleveranciers kunnen en willen verkopen, worden door de groothandel getransformeerd tot voorwaarden waaronder afnemers kunnen en willen kopen. De groothandel biedt voor het vervullen van deze functie niet alleen een assortiment goederen aan, maar ook een pakket van materiële en immateriële bijbehorende diensten, zoals logistieke diensten, financiering, scholing en pre- en after-sales services. De groothandelssector omvat, naast handelsbemiddeling, de groothandel in agrarische producten en levende dieren, in voedings- en genotmiddelen ('food'), in consumptiegoederen ('non-food'), in investeringsgoederen, in intermediaire goederen en die in bouwmaterialen.
8.1
De sector in cijfers
8 . 1. 1 O m van g Met rond 56.000 ondernemingen en een werkgelegenheid van 461.000 arbeidsjaren, is de groothandel goed voor een jaaromzet in 2003 van 267 miljard euro. De gemiddelde groothandelsonderneming telt - rekening houdend met parttime arbeid - circa 9 medewerkers en is daarmee betrekkelijk kleinschalig. Het aandeel van de groothandel in de bijdrage van het totale particuliere bedrijfsleven bedraagt 8-9% wat betreft aantal ondernemingen, arbeidsjaren en bruto toegevoegde waarde. tabel 8.1
De groothandel in 2003 groothandel
aandeel van de sector in totaal bedrijfsleven
MKB
totaal
56
56
9
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
338
461
8
omzet (x € miljard)
160
267
24
exportomzet (x € miljard)
62
97
35
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
21
29
8
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
(in %)
Bron: CBS, bewerking EIM.
8 . 1. 2 Sa men st ellin g De qua werkgelegenheid, toegevoegde waarde en omzet grootste subsector van de groothandel is die in investeringsgoederen. De groothandel in consumptiegoederen (non-food) is een goede tweede. De handel in investeringsgoederen betreft vooral machines, apparaten en technische toebehoren die in de industrie en de bouwnijverheid worden afgezet. De handel in consumptiegoederen richt zich met name op de detailhandel, de horeca en andere delen van de dienstensector.
107
tabel 8.2
De groothandel verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) handelsbemiddeling
in %
(x 1.000)
omzet
in %
(x € miljard)
in %
5
8
14
3
2
1
5
9
32
7
23
9
7
12
71
15
49
18
15
27
105
23
57
21
12
21
128
28
69
26
goederen
8
15
69
15
50
19
groothandel in bouwmaterialen
4
7
43
9
17
6
56
100
461
100
267
100
groothandel in agrarische producten en levende dieren groothandel in voedings- en genotmiddelen groothandel in consumptiegoederen groothandel in investeringsgoederen groothandel in intermediaire
totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
8 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De omzet van de groothandel is in 2003 licht gedaald. De dalende investeringen in de industrie en de bouwnijverheid leidden ertoe, dat vooral de kapitaalgoederengroothandel omzetdaling vertoonde. Voor 2004 wordt over de gehele linie weer omzetgroei verwacht, vooral in de groothandel in intermediaire en agrarische producten. tabel 8.3
Ontwikkeling van het omzetvolume in de groothandel in 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
0,75
2,75
0,00
3,50
-0,75
2,50
groothandel in consumptiegoederen
0,00
2,50
groothandel in investeringsgoederen
-1,75
2,25
0,75
3,50
groothandel in bouwmaterialen
-0,25
3,25
totaal
-0,50
2,75
handelsbemiddeling groothandel in agrarische producten en levende dieren groothandel in voedings- en genotmiddelen
groothandel in intermediaire goederen
Bron: EIM (2004 raming).
Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit - ofwel toegevoegde waarde per arbeidsjaar - varieert in de verschillende sectoren van het particuliere bedrijfsleven. In de transport- en communica-
108
tiesectoren en in de groothandel is de arbeidsproductiviteit naar verhouding hoog (tussen 60.000 en 75.000 euro); in de bouwnijverheid, de detailhandel en grote delen van 1 de dienstensector varieert deze van 35.000 tot 55.000 euro . Exploitatiebeeld Het exploitatiebeeld van de groothandel laat zien, dat van de brutoproductie (om en nabij gelijk aan de handelsmarge) 56% uit toegevoegde waarde bestaat. De nettowinst bedroeg in 2003 ongeveer 15% van de brutoproductie, dat is bijna 3½% van de waarde van de netto-omzet. De handelsmarge voor de groothandel staat de laatste jaren sterk onder druk.De groothandel vangt dit op door kostenverlaging, productiviteitsverbetering en (waar mogelijk) door aanpassingen van het dienstenpakket. Ook leidt de onder druk staande handelsmarge tot conceptwijzigingen en schaalvergroting. Kostenreductie die gepaard gaat met uitstoot van arbeid is in alle subsectoren onvermijdelijk gebleken. De kostenstructuur van de groothandel is een afspiegeling van de functies die de groothandel vervult, te weten: wereldwijde inkoop, voorraad houden, waardetoevoeging door diensten, distributie, kennis- en informatieoverdracht. In 2002 bedroegen de 2 loonkosten 31% van de exploitatiekosten , in 2003 zijn zij opgelopen tot zo'n 33%. tabel 8.4
Exploitatiebeeld van de groothandel in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
44
bruto toegevoegde waarde
56
bedrijfskosten
40
waarvan:
− loonkosten
33
winst voor belastingen
15
Bron: CBS, bewerking EIM.
8.2
Marktomstandigheden
8 . 2. 1 A fneme rs Vraagbepalende factoren De plaats die de groothandel in het handels- en distributietraject inneemt en de daarmee samenhangende soorten leveranciers en afnemers zijn sterk afhankelijk van de soorten producten waarin gehandeld wordt. Zo vormt de grondstoffengroothandel een schakel tussen oerproducenten en de verwerkende industrie. De consumptiegoederengroothandel daarentegen koopt in binnen- of buitenland bij de verwerkende industrie en/of bij de oerproducent (landbouwproducten) en verkoopt aan de detailhandel en aan grootverbruikers (horeca, ziekenhuizen, kantoren, e.d.). De groothandel in kapitaalgoederen wordt beleverd door (binnen- en buitenlandse) fabrikanten en importeurs en zet af aan alle bedrijfssectoren, van oerproducenten (landbouw) en verwerkende industrie 1
2
Bron: 'Kleinschalig Ondernemen 2004'; EIM, juni 2004. Bron: 'Ondernemen in de Groothandel 2004'; EIM, december 2003.
109
tot aan de dienstensector (bijvoorbeeld kantoormachines aan de zakelijke dienstverlening). De groothandel volgt de marktontwikkeling of anticipeert erop. De voorraadhoudende groothandel is vanzelfsprekend gericht op de markten voor logistieke dienstverleners (groothandelsbedrijven, transportbedrijven, expediteurs, opslag- en overslagbedrijven). De typische handelsbedrijven importeren, exporteren of verzorgen driehoekshandel tussen derde landen. Segmentatiemogelijkheden Segmentatiemogelijkheden voor de afzet van de groothandel liggen al grotendeels vooraf besloten in de deelsector waarin de bedrijven werkzaam zijn. Segmenteren op (functies van) afnemers komt vooral voor in de handel in voedings- en genotmiddelen en in die in consumptiegoederen, waar bijvoorbeeld de horecagroothandel en de versgroothandel zich gespecialiseerd hebben. Handelshuizen segmenteren op geografische basis ('alles voor een bepaalde regio'), maar ook op productsoorten. Substitutie Substitutie van de producten van de groothandelssector is nauwelijks aan de orde. De groothandelsfuncties wat betreft fysieke goederenstromen, kennis- en informatieoverdracht naar boven en naar beneden in de voortbrengingskolom en financiering zijn blijvend. De partijen in de productiekolom die de functies daadwerkelijk vervullen veranderen daarentegen wel: de zogeheten functionele groothandel vervangt dan de institutionele of omgekeerd.
8 . 2. 2 T oele veran cie rs Veranderingen in de keten De meeste veranderingen in de keten ontstaan 'bottom-up', maar worden gevolgd door zaken die juist top-down zijn zoals wet- en regelgeving. Wet- en regelgeving inzake productkwaliteit en consumentenbescherming, internationalisering van toeleveranciers en afnemers, scherpe kostenconcurrentie en 'just-in-time' leveranties betekenen dat geen enkele partij in de productie- en handelskolom de keten naar eigen hand kan zetten. Gevolgen voor de sector De noodzaak van integrale ketenbeheersing, de toenemende operationele schaalvergroting plus de ruime beschikbaarheid van toegespitste ICT vergroten en versterken de feitelijke samenwerking in de keten, zowel voor de klant van als voor de toeleverancier van de groothandel. Gezamenlijk investeren in ketenversterking is dan ook geen uitzondering meer. De gedeeltelijke uitschakeling van de institutionele groothandel die daarbij kan optreden, laat onverlet dat er ook nieuwe kansen voor de huidige groothandelsbedrijven ontstaan. Voorbeelden daarvan zijn voorwaartse integratie vanuit de groothandel in voedings- en genotmiddelen, gebruik van e-commerce in de agrarische groothandel en uitbesteding van een deel van de logistieke diensten aan de transportsector.
8 . 2. 3 T oe trede rs De groothandelssector is van oudsher voor (potentiële) toetreders gemakkelijk te betreden. Met het gegeven dat circa 10% van alle ondernemingen in het particuliere bedrijfsleven tot de groothandel behoort, is de uitkomst dat de groothandel voor 9½% van de jaarlijkse starters zorgt, niet schokkend (tabel 8.5).
110
De feitelijke toetredingsdrempel tot de sector is in een aantal branches betrekkelijk hoog. In de kapitaalgoederengroothandel zijn minimale schaalgrootte en benodigde kennis en ervaring een duidelijke hindernis. Voor groothandel die met fysieke distributie in eigen beheer gepaard gaat, is het ook duidelijk dat de startdrempel verhoudingsgewijs hoog ligt. De overlevingskans van de gemiddelde starter in de groothandel ligt, met 1 41% na 5 jaar, duidelijk onder het gemiddelde van het totale bedrijfsleven (circa 50%) . Dat illustreert zowel de gemakkelijke toegang tot de sector als de navenante risico's die starters in deze sector lopen. tabel 8.5
Startende bedrijven in de groothandel: aantal en ontwikkeling totale groothandel
aantal starters in de sector in 2003
4.380
gemiddelde mutatie per jaar 1987-2002 (in %)
4,2
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
9,5
overlevingskans (in % na 5 jaar), 2002
41
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004 'Kleinschalig ondernemen 2004',EIM, juni 2004.
8 . 2. 4 C o n cu r ren tie Er komen meer buitenlandse concurrenten op de Nederlandse thuismarkt; dat gebeurt overwegend door overnames door buitenlandse ondernemingen van Nederlandse bedrijven en zelden door rechtstreekse concurrentie vanuit het buitenland. De slechte conjunctuur gedurende de jaren 2001-2004 heeft geleid tot scherpe margeconcurrentie op de binnenlandse markt. Op de buitenlandse markten, met name die in nieuwe EU-landen, is al enkele jaren hevige concurrentie tussen West-Europese groothandelsbedrijven onderling en met de lokale groothandel. Relatief sterke punten van de Nederlandse groothandel t.o.v. andere landen zijn, naar 2 eigen beleving van de groothandel : − Logistieke kracht: ervaring en een hoog peil van onderliggende informatisering zorgen ervoor dat zowel fysieke distributie als ketenregie verzorgd is. − De kwaliteit van geleverde producten en bijbehorende diensten is relatief hoog. − Veel gecertificeerde bedrijven zorgen ervoor dat de betrouwbaarheid van een ononderbroken keten gewaarborgd is. − Een breed dienstenpakket wat zowel kapitaalgoederen als consumptiegoederen betreft. − Scherpe prijzen door productiviteitsgroei. Relatief zwakke punten van de Nederlandse groothandel t.o.v. andere landen zijn de volgende. − Loonkosten zijn en blijven voorlopig nog erg hoog. − Hoge transportkosten; vooral de grotere afstanden maken Nederland minder competitief ten opzichte van bijvoorbeeld Duitsland en Tsjechië. Voor fysieke distributie komt Nederland steeds meer in de periferie van EU te liggen; de doorvoerfunctie kan wellicht behouden blijven en voor pure handel speelt locatie geen doorslaggevende rol.
1
2
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002'; EIM, februari 2004. Bron: 'Verwachtingen van de groothandel inzake de uitbreiding van de Europese Unie'; EIM, 2003.
111
8 . 2. 5 Nie u we p rod uc te n e n die ns ten De groothandel is zelden de uitvinder van vernieuwingen van producten of diensten; het introduceren van innovaties inzake producten, diensten of interne bedrijfsprocessen behoort echter wel degelijk tot de dagelijkse praktijk van de groothandelssector. Met name de importerende en/of collectievormende bedrijven hebben een belangrijke invloed bij het op de markt brengen van producten die anders 'achter de horizon' van gewone bedrijven zouden blijven liggen. Anderzijds heeft bijvoorbeeld de kapitaalgoederengroothandel een belangrijke functie bij het vertalen van behoeften van eindgebruikers in innovaties van productiemiddelen, zoals bijvoorbeeld robots met de daarbijbehorende besturingssoftware. De groothandelssector zou vanwege zijn spilfunctie een rol van betekenis kunnen spe1 len bij het verspreiden van innovaties .
8 . 2. 6 Se c to rs pe ci fieke wet- en re gel gev in g De groothandel is geen speciaal voorwerp van wet- en regelgeving. Wel zijn enkele deelsectoren gevoelig voor wet- en regelgeving die consumentenbelangen raakt (m.n. de voedselketen). Wat betreft internationale handel is de Europese wetgeving inzake 'eerlijke' EU-handel van belang (antidumping, tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, CE-markering); tevens zijn de regels inzake de mondiale vrijhandel in het kader van de WTO relevant (samenwerkingsovereenkomsten, quota).
8 . 2. 7 Sa men ge vat Wat betreft machtsverschillen ten opzichte van afnemers lijken die voor de handel in voedings- en genotmiddelen en die in bouwmaterialen enigszins in het nadeel van de groothandel uit te vallen. De eerstgenoemde subsector is gevoelig voor de trend van minimaliseren van de voorraden bij de (sterk geconcentreerde) detailhandel en ondervindt anderzijds zware druk op de handelsmarge door de marktmacht van de betrekkelijk kleine groep van grote afnemers. De bouwmaterialengroothandel komt enigszins in het gedrang vanwege de zwakke binnenlandse vraag; dat vertaalt zich in krimpende handelsmarges voor de groothandel. De marktpositie van de groothandel wat betreft potentiële toetreders is vrij neutraal. Formele barrières zijn er nauwelijks, feitelijke drempels bestaan uit de steeds toenemende minimale startomvang van een bedrijf en de benodigde kennis en (vooral) relaties. In die zin is de positie van de kapitaalgoederengroothandel zelfs sterk te noemen. Nieuwe soorten toetreders op de groothandelsmarkten zijn er nauwelijks; de transportsector is eerder een aanvullende, logistieke bondgenoot dan een functionele concurrent. Vervangende producten en/of diensten zijn eerder een kans dan een bedreiging voor de grothandel. In de agrarische groothandel wordt uitschakeling van sommige functies meteen weer gecompenseerd door vernieuwing van andere. De innovaties in de bouwstoffenindustrie bieden de groothandel compensatie voor krappere marges op onderdelen van het klassieke productengamma. De uiteindelijke concurrentie binnen de groothandel is extra intensief op het gebied van zowel food als non-food consumptiegoederen, alsmede bouwmaterialen. In de overige subsectoren is de concurrentie 'normaal', dat wil zeggen hevig.
1
112
Bron: 'Groothandel', 2004 (jaargang 5, nummer 2).
De wet- en regelgeving op nationaal, Europees en mondiaal niveau is het meest uitgebreid wanneer die consumentenbelangen raakt. De agrarische groothandel en die in voedings- en genotmiddelen zijn zodoende extra gevoelig voor veranderende regels. Ook de bouwmaterialenhandel is extra in beeld, vanwege milieueisen die de toegestane productrange dicteren en vanwege arbo-eisen die het gebruik van bouwstoffen limiteren (draagbaar gewicht). schema 8.1
Marktomstandigheden voor de groothandel
groothandel in: agrarische producten en
voedings- en
consumptie-
investerings-
intermediaire
bouw-
levende dieren
genotmiddelen
goederen
goederen
goederen
materialen
tegenover afnemers
+/-
-
+/-
+/-
+/-
-
tegenover toeleveranciers
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
tegenover potentiële toetreders
+/-
+/-
+/-
+
+/-
+/-
+
+/-
+/-
+/-
+/-
+
+/-
-
-
+/-
+/-
-
-
-
+/-
+/-
+/-
-
m.b.t. vervangende producten/ diensten m.b.t. interne concurrentie in de sector m.b.t. wet- en regelgeving
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de groothandel. Bron: EIM.
8.3
Kracht van de sector
8 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek Mede dankzij de gestage stroom van toetreders en de organisatorische en technologische vernieuwingen in de groothandel, is het groeiprofiel verhoudingsgewijs gezond. Per jaar groeit het aantal ondernemingen per saldo met 0,7%. Een aanzienlijk deel van de toeneming (ca. 40%) komt voor rekening van filialisering van bestaande ondernemingen.
113
tabel 8.6
Bedrijvendynamiek in de groothandel (in % van het totaal aantal bedrijven in de groothandel respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 groothandel
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− snelle en normale groeiers
52
37
− gelijkblijvers
21
28
− groeikrimpers en overige krimpers
27
35
6,1
aantal oprichtingen in % van het totaal w.v.
− nieuwe dochters
2,4
aantal opheffingen in % van het totaal
5,4
w.v.
− faillissementen
0,7
aantal bedrijfsoverdrachten in afgelopen 5 jaar (in %)
− kleinbedrijf (in detail- en groothandel tezamen) − middenbedrijf (in detail- en groothandel tezamen)
6
8
11
21
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
8 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De groothandel is een sector van gemiddeld kleine ondernemingen wat betreft werkgelegenheid, maar van aanzienlijke omzet en toegevoegde waarde. De betekenis van het grootbedrijf (in totaal circa 500 ondernemingen met 100 of meer werkzame personen) is goed zichtbaar; zowel het aandeel in de werkgelegenheid als dat in de sectoromzet is groot (tabel 8.7). De inbedding in samenwerkingsverbanden blijkt uit het gegeven dat rond eenderde deel van de groothandel deelneemt in commerciële netwerken (horizontale en verticale samenwerkingsverbanden). tabel 8.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 totale groothandel
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de groothandel (in %)
87
omzetaandeel van het grootbedrijf in de groothandel (in %)
40
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de groothandel (in %)
27
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
8
gemiddelde omzet per onderneming (x € miljoen)
4,8
MKB-participatie in netwerken (in %), 2002 Bron: CBS, EIM.
114
30-35
8 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen tabel 8.8
Aantal bedrijven in de groothandel en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %) totale handel
soort innovatie
(groot- en detailhandel)
totaal MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
29
34
17
17
53
60
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
Producten en diensten Vernieuwing van producten en/of diensten in de groothandel is ten dele op de industrie gebaseerd (consumptiegoederen, bouwmaterialen) en ten dele op impulsen vanuit de afnemerszijde. Gegeven de basisfuncties van de groothandel, waarbij de groothandel de fysieke hoedanigheden van de producten veelal onverlet laat, is de innovatiegerichtheid van de sector naar verhouding groot te noemen (tabel 8.8). Bedrijfsprocessen Verbeterde logistieke processen en toepassing van ICT in de bedrijfsomgeving leiden tot verbetering van de beheersing van goederenstromen en daarmee uiteindelijk ook tot betere financiële bedrijfsresultaten. De automatiseringsgraad van de groothandelssector is en blijft absoluut en relatief hoog.
8 . 3. 4 Sa men ge vat schema 8.2
Kracht van de groothandel sterke punten
zwakke punten
bedrijvendynamiek
− groeikansen
− weinig bedrijfsoverdrachten
schaalgrootte/netwerkvorming
− sterk grootbedrijf − hoge automatiseringsgraad
innovatievermogen
− open voor veranderingen
bedrijfsvoering
− ICT-gebruik
− kleinschaligheid
Bron: EIM.
8.4
Investeringen
8 . 4. 1 O m van g en o ntwikkeli ng In de groothandel wordt door driekwart van de MKB-ondernemers geïnvesteerd, hetgeen niet bijzonder afwijkt van het macrogemiddelde. Wel wordt er relatief vaak samen met andere bedrijven geïnvesteerd. Dit geldt voor ruim een derde van de MKBondernemingen in de groothandel, terwijl dit voor alle sectoren tezamen op een kwart ligt. De investeringsplannen voor 2004 lijken weinig af te wijken van de realisaties in 2003.
115
tabel 8.9
Investeringen in de groothandel groothandel
% investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
76
73
36
24
182
163
69
61
9
11
21
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven samenwerken gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000) plannen voor investeringen in 2004 (in %):
− ja − misschien − nee Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Toch is er sprake van een redelijke groei in 2003 ten opzichte van het jaar daarvoor, getuige figuur 8.1. Ruim 40% meldt een groei in investeringen, tegen 20% een daling. figuur 8.1 Ontwikkeling van de investeringen in de groothandel: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
groothandel
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80%
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Een gedeelte van de bedrijven met een groei in investeringen had dit blijkbaar ook gepland, aangezien ruim 20% van de bedrijven meer heeft geïnvesteerd dan ze aan het begin van het jaar verwacht hadden. figuur 8.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
groothandel
0%
20% meer
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
116
40%
60% (ongeveer) gelijk
80% minder
100%
tabel 8.10 Investeringsplannen in de groothandel groothandel
totaal MKB
investeringsplannen (in %):
− meerjarenplan
31
25
− jaarlijks plan
30
23
− geen plan op schrift
39
52
− extra investeringen
46
37
− andere investeringen
15
19
− duurder dan verwacht
38
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
8 . 4. 2 I nve s terin gsd oele n e n t yp en in ves te ri nge n In 2003 investeerde het MKB in de groothandel veel teneinde bestaande middelen te vervangen (80% van de investerende bedrijven) en de efficiency te verbeteren (70%). Uit tabel 8.11 blijkt tevens dat er relatief veel wordt geïnvesteerd in nieuwe markten en/of producten. Driekwart van de bedrijven geeft aan dat er een groei is geweest in dit type investering, terwijl ongeveer de helft aangeeft dat de investeringen in bedrijfsmiddelen gegroeid zijn. tabel 8.11 Investeringsdoelen en investeringstypen in de groothandel groothandel
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
33
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
61
51
− efficiencyverbetering
70
63
− vervanging bestaande middelen
80
74
− verbetering service
55
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
49
53
− bedrijfsmiddelen
90
91
− nieuwe markten en/of producten
61
41
− kennis, opleiding en scholing
69
64
− internet en ICT
73
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
8 . 4. 3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n In tabel 8.12 worden kenmerken van de financiering van de investeringen in de groothandel afgezet tegen de kenmerken in het totale MKB. De financieringsstructuren verschillen slechts weinig. Ook wijkt het aandeel van de bedrijven dat knelpunten ondervindt bij de financiering niet af. Wel zijn er in de groothandel relatief meer knelpunten ten aanzien van het vinden van een goede leverancier.
117
tabel 8.12 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de groothandel groothandel
totaal MKB
− winst uit onderneming
80
84
− overig eigen geld
40
43
− holding
13
10
− geleend geld bij banken
29
28
gemiddeld % van investeringen gefinancierd met eigen geld
79
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
24
24
− financiering
39
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
14
15
− vinden van geschikte leverancier
36
17
− toepassing van de investering
18
21
− wet- en regelgeving
43
42
aantal bedrijven dat de knelpunten opgelost heeft
54
62
financieringsbronnen (%)
aard van de knelpunten (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
8.5
Perspectief
8 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 De vooruitzichten voor de groothandel in 2004 en 2005 zijn naar verhouding gunstig met een volumegroei van 2¾% respectievelijk 3½% op jaarbasis. Herstel van de werkgelegenheid zal pas in 2005 gaan optreden; zoals gebruikelijk reageert de vraag naar arbeid met enige vertraging op (herstel van) volumegroei. Binnen de groothandel zullen bedrijven die sterk op internationale handel steunen bovengemiddelde groei laten zien, terwijl bedrijven die sterk op de binnenlandse markt georiënteerd zijn overwegend benedengemiddeld presteren. De oorzaken daarvan zijn het snel aantrekken van de wereldhandel en anderzijds de stagnerende consumptieve bestedingen in Nederland. 1 Illustratief is het gegeven dat de top-150 logistieke dienstverleners in 2003 een gemid2 delde omzetdaling van bijna 5% noteerde, terwijl de expediteurs een omzetgroei van 8% hadden, vooral door de goederenstromen uit het Verre Oosten, met name uit China.
1
2
118
Bron: NDL Nederland Distributieland; persbericht d.d. 18 mei 2004. Bron: FENEX Jaarverslag 2003.
tabel 8.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) groothandel
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
− volumeontwikkeling
2,75
3,50
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
0,50
0,00
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
3,25
3,50
2,25
3,25
-0,25
2,00
-2,00
0,50
1,00
3,75
6,00
8,00
omzet
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM.
Bij bovenstaande prognoses is uitgegaan van een groei van de relevante wereldhandel van 7% in 2005 ten opzichte van 2004. Mocht deze groei hoger uitpakken, dan zal de groothandel qua ontwikkeling nog verder uitlopen op het totale bedrijfsleven (zie tabel 8.14). Door de aanwezigheid van de internationale handelsondernemingen in de groothandel is deze sector namelijk gevoeliger voor ontwikkelingen in de wereldhandel dan de meeste andere sectoren van het bedrijfsleven. De groothandel is daarentegen juist relatief ongevoelig voor ontwikkelingen in de loonkosten. Alhoewel de groothandel in het geval van een stijging van de loonkosten kan profiteren van toegenomen consumentenbestedingen, wordt de internationale concurrentiepositie juist geschaad door een stijging van de loonkosten. Deze positieve en negatieve effecten heffen elkaar nagenoeg op. tabel 8.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) groothandel bij 7% groei*
totaal bedrijfsleven bij 9% groei
bij 7% groei*
bij 9% groei
omzet
3,50
4,25
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,00
2,75
0,50
0,75
toegevoegde waarde
4,00
4,75
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
119
tabel 8.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) groothandel loonkosten
0% stijging
totaal bedrijfsleven 1% stijging
0% stijging
omzet
3,50
3,50
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,00
2,00
0,50
0,50
toegevoegde waarde
4,00
4,00
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
8.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Nederlands Verbond van de Groothandel, Den Haag
www.nvg.nl
Telefoon: (070) 354 68 11
120
1% stijging
9
Detailhandel
De detailhandel is een dynamische sector met een vraaggestuurd aanbod. De detailhandel zorgt ervoor dat door andere ondernemingen vervaardigde goederen en diensten ter beschikking komen van consumenten en andere gebruikers. De detailhandel wordt als hoofdfunctie uitgeoefend door circa 116.000 winkels, 20.000 ambulante handelaren (op 940 warenmarkten) en 200 postorderbedrijven en internetbedrijven. De detailhandel wordt door ondernemingen in andere sectoren soms als nevenfunctie uitgeoefend. Het gaat dan om bijvoorbeeld (zelfbedienings)groothandels, ambachts- en reparatiebedrijven, land- en tuinbouwbedrijven en productiebedrijven met factory outlets. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) onderscheidt in de sector circa 50 branches. Een branche is een groep detailhandelsbedrijven die min of meer homogene assortimenten en dezelfde verkoopmethoden hanteren. De branches zijn op basis van hun producten en het aankoopgedrag van consumenten samengevoegd tot vijf deelsectoren: food, mode, wonen/entertainment, overige non-food en niet-winkelverkoop. Een grovere indeling is die in food en non-food; deze wordt veel gebruikt voor het beschrijven van trends en ontwikkelingen in de detailhandel.
9.1
De sector in cijfers
9 . 1. 1 O m van g In de detailhandel zijn circa 80.000 ondernemingen actief. Dat is 12% van het totaal aantal ondernemingen in het bedrijfsleven. De sector biedt werk aan 466.000 personen (gerekend in arbeidsjaren). Het resultaat van dit werk is een omzet van € 79 miljard en een toegevoegde waarde van € 16 miljard. Van de detailhandelsondernemingen behoort 99,6% tot het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dit MKB neemt 63% van de totale werkgelegenheid in de sector voor zijn rekening en heeft een omzetaandeel van 57%. Deze percentages tonen de kleinschaligheid van de detailhandel. Ondanks het geringe aantal grootbedrijven, is hun invloed op de structuur en het functioneren van de detailhandel groot. tabel 9.1
De detailhandel in 2003 aandeel van de de-
detailhandel
tailhandel in totaal
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
bedrijfsleven (in %)
totaal
MKB
80
80
12
466
295
8
79
45
7
1
0
0
16
10
4
Bron: CBS, bewerking EIM.
121
9 . 1. 2 Sa men st ellin g In tabel 9.2 is de samenstelling van de detailhandel naar deelsectoren te zien. De detailhandel in food neemt bijna viervijfde van de omzet en een derde van de werkgelegenheid voor zijn rekening. Hiermee is het de grootste deelsector. De kleinste deelsector is de detailhandel 'niet in winkel en reparatie'. Deze heeft een omzetaandeel van 6% en een werkgelegenheidsaandeel van 9%. Bezien naar het aantal ondernemingen, is het beeld heel anders. De detailhandel in food is een van de kleinere deelsectoren (aandeel 17%) en de detailhandel 'niet in winkel en reparatie' een van de grotere deelsectoren (aandeel 22%). Tot de laatstgenoemde deelsector behoort de qua aantal ondernemingen omvangrijke ambulante handel. tabel 9.2
De detailhandel verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) food
in %
(x 1.000)
omzet
in %
(x € miljard)
in %
14
17
153
33
31
39
huishoudelijke artikelen
15
18
94
20
18
22
textiel, kleding en schoeisel
10
13
69
15
10
12
overige non-food
24
30
110
24
16
20
niet in winkel en reparatie
18
22
41
9
5
6
totaal
80
100
466
100
79
100
woninginrichting, DHZ, verf en
Bron: CBS, bewerking EIM.
9 . 1. 3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De detailhandel heeft het in 2003 niet goed gedaan. De totale omzet daalde met ruim 3% in waarde. De fooddetailhandel scoorde +1,5% en de non-fooddetailhandel -5,7%. De positieve omzetontwikkeling in de fooddetailhandel komt op het conto van de supermarkten. Hun omzet steeg met 2,7%. De speciaalzaken in food moesten daarentegen een omzetdaling van 3,9% incasseren. In de non-fooddetailhandel zijn de interne verschillen op dit vlak groot. De grootste omzetdalingen lieten de bovenkledingbranche (-10,0%) en de wonenbranche (-8,9%) zien. De winkels in consumentenelektronica zaten 3% 'in de min'. Een omzetstijging was er daarentegen voor de huishoudelijke-artikelenbranche, drogisterijen (beide 1 +5,3%), textielsupermarkten (+3,8%) en bouwmarkten (+2,8%) . In tabel 9.3 is de omzetontwikkeling van de verschillende deelsectoren of brancheclus2 ters weergegeven .
1
2
122
Bron: CBS. De percentages wijken iets af van die van het CBS a.g.v. afbakening brancheclusters, ondernemingen en ramingsmethodiek.
tabel 9.3
Ontwikkeling van het omzetvolume 2003-2004, totaal en per deelsector ontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor 2003
2004
food
-0,75
0,00
woninginrichting, DHZ, verf en huishoudelijke artikelen
-6,25
-3,00
textiel, kleding en schoeisel
-7,00
-4,00
overige non-food
-1,25
-1,75
niet in winkel en reparatie
-4,00
0,50
totaal
-3,25
-2,00
Bron: EIM.
Het eerste kwartaal van 2004 laat - helaas voor de retailers - nog geen rooskleuriger beeld zien. De totale detailhandelsomzet daalde met 3,6% ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder, waarbij de fooddetailhandel op de nullijn zat en de nonfooddetailhandel een omzetwikkeling van -5,6% realiseerde. Opvallend aan dit kwartaal van 2004 is de prijsdaling die in de fooddetailhandel heeft ingezet (-1,0% t.o.v. +1,6% in 2003) en de verdere daling van de prijzen in de nonfooddetailhandel (-1,3% t.o.v. -0,5% in 2003). Het eerste is te verklaren door de in oktober 2003 begonnen prijzenslag in de supermarktbranche. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) heeft becijferd dat de prijzenslag de supermarkten € 10 miljoen per week kost ofwel € 500 miljoen aan marge in totaal. De supermarkten hebben overigens in volume wel meer aan de consument verkocht (+2,6%), hetgeen de schade doet meevallen. De verdere daling van de prijzen in de non-fooddetailhandel is te verklaren door een combinatie van factoren, waarbij de dalende koopkracht, de bezuinigende consument, de scherper wordende concurrentieverhoudingen en het schaalvergrotingsproces een rol spelen. Voor het volledige jaar 2004 is de verwachting dat de detailhandel 2,0% minder zal omzetten qua volume dan in 2003. Dit betekent wel een licht herstel, maar nog geen groei (tabel 9.3). Arbeidsproductiviteit Een kengetal voor de arbeidsproductiviteit is de gemiddelde bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar. Voor het MKB in de detailhandel heeft deze een waarde van € 33.200. Dat is in vergelijking met veel andere sectoren uit het bedrijfsleven laag (voor het totale MKB ligt dit kengetal op € 57.300). Eén van de verklaringen voor de relatief lage arbeidsproductiviteit in de detailhandel is dat er in deze sector relatief veel ondernemers actief zijn, die wat betreft hun levensonderhoud niet volledig afhankelijk zijn van de inkomsten uit hun bedrijf. Zij zijn voor hun levensonderhoud niet afhankelijk van de inkomsten uit het bedrijf en missen daardoor de drijfveer om in bedrijfseconomische zin 'alles uit de kast te halen'. Deze ondernemers treffen we met name aan in de mode-, bloemen-, cadeauartikelen- en hobbybranche, alsmede in de ambulante handel. Een ander, veel gebruikt, kengetal voor de arbeidsproductiviteit is de gemiddelde omzet per kracht. Deze ligt in de detailhandel volgens het CBS op ruim € 148.000 exclusief BTW.
123
Exploitatiebeeld Een gemiddelde detailhandelsonderneming zet op jaarbasis ruim € 841.000 exclusief BTW om. In tabel 9.4 is het exploitatiebeeld gegeven van de detailhandel. De exploitatiekosten komen neer op 44% van de brutoproductie. Hiervan nemen de loonkosten meer dan eenderde deel voor hun rekening. Het andere deel is voornamelijk toe te schrijven aan de huisvestings- en energiekosten. 'Onder de streep' blijft er voor een gemiddelde detailhandelsonderneming 19% van de brutoproductie over. Dit lijkt een hoog percentage, maar hierbij moet opgemerkt worden dat de beloning voor de ondernemer en eventueel meewerkende gezinsleden inbegrepen is. Deze zogenoemde winst voor belastingen bedraagt bij een gemiddelde omzet circa € 45.000. tabel 9.4
Exploitatiebeeld van de detailhandel in 2002 (excl. niet-winkelverkoop) in % van de netto-omzet
brutoproductie
100
verbruik
37
bruto toegevoegde waarde
63
bedrijfskosten
44
waarvan:
− loonkosten
35
winst voor belastingen
19
Bron: CBS, bewerking EIM.
Over de jaren heen laten de exploitatiekosten in de detailhandel een stijging zien en voor de komende jaren zal dit ook het geval zijn. Tegelijkertijd zijn de brutowinstmarges onder druk komen te staan door de toenemende (prijs)concurrentie. Kostenreductie en efficiency zijn meer dan ooit belangrijke voorwaarden voor de retailers om de toekomst succesvol in te gaan, naast de voortdurende zorg voor meerwaarde en innovatie.
9.2
Marktomstandigheden
9 . 2. 1 A fneme rs Vraagbepalende factoren De koopkracht is een belangrijke vraagbepalende factor. Ruim een derde van de Nederlanders vindt dat ze er de afgelopen vijf jaar financieel op achteruit zijn gegaan. Dit is een reden om te bezuinigen en op zoek te gaan naar goedkopere alternatieven. Van alle huishoudens is 80% prijsbewuster geworden, aldus het NIBUD. De consument stelt grote aankopen uit en doet wat langer met bepaalde artikelen. De speciaalzaken in woonartikelen en mode merken dit al geruime tijd. Discounters merken het ook, zij het in positieve zin. De verwachting is dat de mineurstemming onder de afnemers nog wel even aanhoudt. Het consumentenvertrouwen is nog laag en de werkloosheid neemt nog steeds toe. De vraag naar consumptiegoederen wordt uiteraard ook bepaald door de omvang en samenstelling van de bevolking. De volgende sociaal-demografische ontwikkelingen zijn van belang: − Het tempo van de bevolkingsgroei neemt af. Jaarlijks komen er 90.000 tot 100.000 consumenten bij. − De bevolking vergrijst, ontgroent en verkleurt. − Het aantal huishoudens - m.n. eenpersoonshuishoudens - blijft toenemen.
124
− −
Er is sprake van een samensmelting van internationale culturen. Een generatie die is opgegroeid met internet en mobiele telefonie, wordt volwassen. Voor de ondernemers in de detailhandel betekent dit dat zij voortdurend met veranderende afnemers te maken hebben en dat er van hen een dynamische marketing verwacht wordt. Segmentatiemogelijkheden Met 16,1 miljoen afnemers zijn de segmentatiemogelijkheden voor de detailhandel enorm groot. Segmentatie krijgt volop de aandacht van marketeers. Eerst werd er vooral gesegmenteerd op basis van sociaal-demografische kenmerken (leeftijd, geslacht, opleiding, inkomen, levensfase, interessevelden en domeinen). Nu zijn daar levensstijl, waarden en normen als segmentatiecriteria bijgekomen. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel beschrijft in zijn Trendrapport Detailhandel 2004 verschillende generaties, waarin eigenlijk alle segmentatiecriteria samenkomen: de kinderconsument (0-10 jaar), de cyberjeugd (10-20 jaar), de hapsnapgeneratie (20-30 jaar), de generatie Nix (30-40 jaar), de midlifers (40-50 jaar), de babyboomers (50-60 jaar) en de senioren (60 jaar en ouder). Substitutie Wat niet in de detailhandel wordt uitgegeven, gaat naar andere bestedingscategorieën of wordt gespaard (substitutie). De substitutie neemt in omvang toe. Van het inkomen van de Nederlanders gaat tegenwoordig relatief meer naar: − spaarrekeningen; − verzekeringen en pensioenpremies; − gezondheidszorg.
9 . 2. 2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten De tendens om steeds dichter bij de consument - de schakel die de kolom aanstuurt - te zijn, zet zich door. Dit is te zien aan de volgende ontwikkelingen: − De samenwerking tussen leveranciers en retail wordt hechter. Dit is te zien aan de populariteit van huismerken, het beperktere aantal 'vaste' leveranciers bij de retailers en de ICT-toepassingen waardoor de goederenstromen voor de betrokken partijen transparanter worden. − Leveranciers richten zich in hun promotiecampagnes vaker rechtstreeks tot de consument. − De groei van het aantal monobrandstores (en factory outlets). Steeds meer merkfabrikanten openen flagship- of pilotstores en breiden hun bestaande winkelnetwerken uit. − In alle schakels van de kolom vinden schaalvergrotingsprocessen plaats. − Door het creëren van schaalgrootte blijken goede winkellocaties beter bereikbaar. A1-locaties in de binnensteden van de middelgrote en grote steden worden steeds meer opgevuld door de winkelformules van het grootwinkelbedrijf en de grotere fullservice retailorganisaties. De macht van de leveranciers ligt in de kracht van hun merken. Er zijn merken die zeer gewild zijn bij de afnemers en waar de retailer 'niet omheen kan', bijvoorbeeld in de food, sport, mode en elektro (DE, Heineken, Nike, Adidas, Mexx, Esprit, Sony, Philips). In de schoenen daarentegen speelt merkbeleving nauwelijks een rol; hier liggen de verhoudingen in de keten dan ook anders. Door de toenemende filialisering en samenwerking bij de retailers wordt de macht van de leveranciers evenwel beperkter.
125
Door ICT-toepassingen worden geld- en goederenstromen transparanter, kan sneller op de marktvraag gereageerd en geanticipeerd worden en worden de interne organisatie en prestatie van de keten verbeterd. Supermarkten zijn vergevorderd op dit vlak, gevolgd door de drogisterij-, doe-het-zelf- en schoenenbranche. Ook de modebranche boekt vorderingen op dit terrein met de oprichting van het Brancheplatform Ketendigitalisering. Behalve deze business-to-business (B2B) toepassingen mogen de business-to-consumer (B2C)-toepassingen niet onvermeld blijven. Sommige retailers zijn door hun websites en online verkoop multichannel-specialisten geworden. Werd internet aanvankelijk als een concurrent gezien, nu is de ervaring dat het een goede aanvulling op de fysieke winkel kan zijn. Vooral de postorderaars zijn hier succesvol in. Van de totale winkelomzet in Nederland werd in 2003 € 1,24 miljard via internet gemaakt. In 1998 was dat nog maar € 41 miljoen. Vooral reizen, boeken, muziek, elektronica en dvd's verkopen goed via dit 1 kanaal .
9 . 2. 3 T oe trede rs Binnenland De detailhandel kent relatief veel toetreders in de vorm van startende bedrijven. Terwijl het totale bedrijfsleven in de jaren 2002 en 2003 een daling van het aantal starters liet zien, was er in de detailhandel sprake van een stijging. Het voorlopige realisatiecijfer voor 2003 toont 5.750 startende detailhandelsbedrijven. In het eerste kwartaal van 2004 mocht de detailhandel nog eens 1.070 nieuwkomers verwelkomen. De toetredingsdrempel voor nieuw ondernemerschap is over het algemeen in de detailhandel relatief laag (geringe investeringen en opleidingseisen). Dit zorgt ervoor dat in een periode van laagconjunctuur en hoge werkloosheid ex-werknemers 'gemakkelijk' een eigen bedrijf starten als alternatief voor een baan in loondienst. Branches waarin het grootwinkelbedrijf en franchising sterk vertegenwoordigd zijn en derhalve domineren (w.o. supermarkten, drogisterijen, textielsupermarkten, schoenenzaken, speelgoedzaken, bouwmarkten) zullen minder starters kennen dan branches waarin dit niet het geval is (w.o. kledingzaken, woonzaken, ambulante handel). De slaagkans is bij de eerstgenoemde immers geringer, tenzij het om een nichemarkt gaat. tabel 9.5
Startende bedrijven in de detailhandel: aantal en ontwikkeling gehele sector
aantal starters in de sector: 2002, 2003*
4.965, 5.750
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
0,6
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
11,7
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
0,45
* 2003 is voorlopig realisatiecijfer; EIM op basis van VVK. Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
Een specifieke groep van toetredende retailers vormen de migrantenwinkels. Niet alleen hun aantal neemt flink toe, ook hun diversiteit. Waren het eerst alleen levensmiddelenwinkels (agf, slager, bakker, kruidenier), nu komen er ook steeds meer kleding-, bruidsmode-, cosmetica- en interieurwinkels. Ze houden de oude stadswijken leefbaar en levendig, geven de detailhandel creatieve impulsen en trekken steeds meer autoch-
1
126
Bron: Zibb.nl.
tone bezoekers. De meest succesvolle onder hen gaan nu over tot filialisering of - in navolging van de supermarktorganisatie F&S (Fresh & Snackstore) - tot franchising. Buitenland Behalve startende bedrijven van Nederlandse bodem zijn er ook buitenlandse ondernemingen die toetreden tot de Nederlandse markt. Vooral de modebranches kennen dit verschijnsel. Recente voorbeelden zijn de Amerikaanse outdoorsport-winkelketen The North Face (TNF-)Store, het Belgisch modemerk Xandres en Pepe Jeans London. Niet alle buitenlandse introducties zijn hier even succesvol. Zo sluit bijvoorbeeld de Britse keten van sportzaken JJB Sports alweer zijn twee verliesgevende winkels, terwijl zij 2 jaar geleden nog plannen voor 40 winkels had. De verwachting is dat toetreding vanuit het buitenland in de toekomst vaker voor zal komen, net zoals de export van Nederlandse winkelformules naar het buitenland.
9 . 2. 4 C o n cu r ren tie Marktsegmenten en betrokken partijen Bij concurrentie in de detailhandel denkt iedereen op dit moment aan de prijzenoorlog in de supermarktbranche. Deze overschaduwt in de media alle andere concurrentiestrijden die momenteel woeden en die voor een deel ook via het prijsmechanisme worden uitgevochten. Voor een deel, want nieuwe producten en diensten (branchevervaging) en nieuwe verkoop- en promotiekanalen vormen dikwijls ook de inzet in de strijd. In het algemeen zijn de concurrentieverhoudingen in de detailhandel aangescherpt. Hiervoor zijn onder meer de volgende oorzaken aan te wijzen: 1 de zwakke economie met dalende koopkracht en laag consumentenvertrouwen, en als gevolg daarvan dalende consumptieve bestedingen en overbewinkeling; 2 de opkomst en populariteit van discounters; 3 de ontwikkeling van internet als informatie- en (in minder mate) verkoopkanaal; 4 de toenemende schaalvergroting en internationalisering. Uitwerking in de praktijk De genoemde oorzaken spelen alle mee in de verschillende concurrentiestrijden. De sterke groei van discounters of lageprijsaanbieders speelt met name in de supermarktbranche (Aldi, Lidl), de elektrobranche (Mediamarkt), de bouwmarkten (Hornbach) en de drogisterijbranche (Schlecker, Kruidvat). De wonenbranche en modebranche hebben vooral hinder van de consument die zijn uitgaven uitstelt, en van het feit dat het totale winkelareaal niet meer in verhouding staat tot die bestedingen. Het feit dat steeds meer winkels een website hebben en dat steeds meer productinformatie via dit medium te verkrijgen is, heeft ertoe bijgedragen dat de consument (prijs)kritischer is geworden. Branches met niet-emotionele en standaardproducten hebben vooral met deze consument te maken. Schaalvergroting en internationalisering leiden tot kostenbesparingen en efficiëntere bedrijfsprocessen. De opbrengst hiervan kan worden doorgegeven aan de consument in de vorm van lagere verkoopprijzen, hogere productkwaliteit, grotere assortimentskeuze, meer service en dergelijke. Het verschil tussen het grootwinkelbedrijf en de kleinschalige zelfstandige MKB-retailers blijft een concurrentiestrijd die overigens alle branches in meer of minder mate treft. Commerciële samenwerking (w.o. franchising) blijkt een effectief wapen in deze.
127
9 . 2. 5 Nie u we p rod uc te n e n die ns ten De detailhandel moet blijven innoveren. Eén van de manieren waarop dat kan, is het 1 toevoegen van nieuwe producten of diensten . De deelsector food - in het bijzonder de supermarkten - is hier actief in. Het aanbod van food werd in sommige supermarktketens eerder al uitgebreid met non-food, kaartverkoop, stomerij en dergelijke, maar breidt zich nu verder uit met o.a. financiële diensten. Het is voor deze retailers een manier om hun winstmarge te verbeteren en in te spelen op de enorme traffic die hun winkels dagelijks genereren, en op de gemakswens van de consument. In de deelsector non-food zijn er nieuwe producten en diensten bij branches waarbij de verblijfsduur van de consument relatief lang is. Een voorbeeld hiervan is de horeca in de tuincentra en woonzaken. Behalve de hierboven bedoelde producten en diensten vindt in de detailhandel ook branchevervaging en marktvervaging plaats. Op brancheniveau gaat het dan ook om nieuwe producten en diensten. Marktverzadiging - al of niet gecombineerd met technologische ontwikkelingen - is soms het motief (bijv. cd-zaken, boeken), maar ook het gebruik maken van de traffic in de winkel (bijv. tuincentra, bouwmarkten) of de ontwikkeling van merken tot lifestyleconcepten (bijv. modezaken). Er zijn trends naar specifieke niches, maar ook naar schaalvergroting door branchevervaging (bijvoorbeeld de verkoop van computers in supermarkten).
9 . 2. 6 Se c to rs pe ci fieke wet- en re gel gev in g VAD vervallen De Verordening Arbeidsvoorwaarden Detailhandel is per 1 juli 2004 opgeheven. De VAD regelt de minimale arbeidsvoorwaarden en is van toepassing op branches in de detailhandel die geen eigen CAO kennen. In de afgelopen jaren hebben veel branches - vooruitlopend hierop - een eigen CAO opgesteld of aansluiting gezocht bij een bestaande CAO. Circa 12.000 werknemers zijn nu nog niet onder een CAO gebracht (w.o. winkels in tweedehandsgoederen). Voor hen gelden de individuele arbeidsovereenkom2 sten en/of hetgeen in het Burgerlijk Wetboek aan arbeidsvoorwaarden is geregeld . Nota Ruimte laat GDV-locaties over aan provincies en gemeenten De Nota Ruimte laat het zogenoemde 'ABC-locatiebeleid' en het locatiebeleid voor Peri3 fere en Grootschalige Detailhandelsvestigingen los. Dit beleid was bedoeld om de vestiging van bedrijven en voorzieningen te sturen in overeenstemming met de aard van hun vervoersbehoefte. De Nota spreekt nu van een integraal locatiebeleid dat verschillende doeleinden dient: economische ontwikkelingsmogelijkheden, bereikbaarheid en leefbaarheid. Dit beleid wordt gedecentraliseerd naar provincies en WGR-plusregio's.
1
2
3
128
Andere manieren zijn: herpositioneren van winkelformules, anders invullen van de traditionele winkelvorm, multiformatstrategie (nieuwe locaties, andere formules) en klantbenadering via nieuwe kanalen. Bron: Hoofdbedrijfschap Detailhandel, 2004. Perifere detailhandel (PDV) was mogelijk voor een aantal categorieën: auto's, boten, caravans, tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting (volumineuze goederen). Later werd geconcentreerde grootschalige detailhandel (GDV) onder voorwaarden mogelijk op 13 aangewezen stedelijke knooppunten
9 . 2. 7 Sa men ge vat schema 9.1
Marktomstandigheden voor de detailhandel
detailhandel in:
food tegenover afnemers
woninginrichting, DHZ, verf en
textiel, kleding,
overige
niet in winkel
huishoudelijke artikelen
schoeisel
non-food
en reparatie
+
--
--
-
+/-
tegenover leveranciers
++
+
+/-
+
+/-
tegenover toetreders
+/-
-
-
+/-
+
m.b.t. concurrentie
--
--
-
-
-
m.b.t. producten/diensten
+/-
+
+
+
--
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, - - = zeer ongunstig voor de detailhandel. Bron: EIM.
9.3
Kracht van de sector
9 . 3. 1 B ed rij ven d yna miek De detailhandel is een dynamische sector. Het aantal oprichtingen ligt boven het gemiddelde in het bedrijfsleven en bedraagt 6,3% van het totaal aantal ondernemingen (zie tabel 9.6). Hierbij gaat het relatief vaak om compleet nieuwe bedrijven en minder vaak om dochterbedrijven. Het aantal opheffingen ligt meer in lijn met het gemiddelde in het bedrijfsleven en bedraagt 5,7% van het aantal ondernemingen. De opheffingen in de detailhandel zijn iets minder vaak het gevolg van een faillissement dan in het totale bedrijfsleven. Bedrijfsovername als gevolg van vergrijzing, het deeltijdondernemerschap en de verhuur van kooppanden spelen onder andere ook een rol in de winkelopheffingen. Van de actieve ondernemingen in de detailhandel behoort 29% tot de groeiers. Dat is 8 procentpunten lager dan het gemiddelde in het bedrijfsleven. De detailhandel kent zowel meer gelijkblijvers als meer groeikrimpers en krimpers.
129
tabel 9.6
Bedrijvendynamiek in de detailhandel (in % van het totaal aantal bedrijven in de detailhandel respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 detailhandel
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype (in %):
− − −
snelle en normale groeiers
29
37
gelijkblijvers
32
28
groeikrimpers en overige krimpers
38
35
aantal oprichtingen in % van het totaal
6,3
5,5
1,7
2,4
5,7
5,6
0,3
0,55
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
aantal bedrijfsoverdrachten* in afgelopen 5 jaar (in %)
− −
kleinbedrijf middenbedrijf
6
8
11
21
* De percentages in de kolom 'detailhandel' zijn hier inclusief de groothandel. Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel, Beleidspanel.
De dynamiek is op dit moment hevig. Naast uitbreidende succesformules zijn er (dreigende) faillissementen en inkrimpingen. Dit treft niet alleen de kleinere ondernemingen, maar ook de grotere winkelketens. Enkele voorbeelden hiervan zijn Mediamarkt en Aldi in positieve zin en Megapool, Marca, Steps en V&D in negatieve zin.
9 . 3. 2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g Al eerder is het grote aantal bedrijven uit het MKB in de detailhandel gememoreerd. In tabel 9.7 is de kleinschaligheid van deze sector terug te zien in de verschillende aandelen, maar ook in de gemiddelden zoals de ondernemingsgrootte van 6 arbeidsjaren en de bedrijfsomzet van circa € 1 miljoen. tabel 9.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele sector
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
94
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
44
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
37
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (x € miljoen)
1,0
MKB-participatie in netwerken (in %), 2002
55-60
Bron: CBS, EIM.
Schaalgrootte wordt in de detailhandel doorgaans geassocieerd met de aanwezigheid van zogenoemde grootwinkelbedrijven (= bedrijven met 7 of meer winkels en/of 100 werkzame personen). En hiervan zijn er meer dan de vermelde 300 grootbedrijven. Schaalgrootte wordt daarnaast gecreëerd door het fenomeen commerciële samenwerking.
130
Commerciële samenwerking Van alle winkels in Nederland is 25% onderdeel van een filiaalbedrijf en/of franchiseorganisatie. Daarnaast is 15% van de winkels lid van een inkoopvereniging of een retailorganisatie die naast de inkoopsamenwerking ook samenwerking op het gebied van 1 bijvoorbeeld promotie, automatisering en informatie-uitwisseling biedt . Behalve deze genoemde formele samenwerkingsvormen zijn er ook tal van informele samenwerkingsverbanden of bedrijfsnetwerken: kleine inkoopgroepen van gelijkgestemde retailers, promotieclubs, dealerorganisaties en dergelijke. Hiermee kan het totaal aantal on2 dernemers dat in een bedrijfsnetwerk participeert, op 55 à 60% geschat worden . Het fenomeen commerciële samenwerking zal verder toenemen door onder andere de toegenomen concurrentiedruk en de noodzaak om de 'backoffice' (inkoop, voorraad, logistiek) zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en kosten te besparen, maar ook door het feit dat de exploitatie van een detailhandelsbedrijf steeds complexer wordt en niet meer optimaal alleen te doen is. Bovendien blijkt uit onderzoeken dat samenwerkende bedrijven bedrijfseconomisch gezien beter presteren dan niet-samenwerkende bedrijven. In lijn met het vorenstaande zullen de 'zwaardere' vormen van samenwerking (w.o. franchising) aan populariteit winnen. Illustratief hiervoor is de enquête die de Nederlandse Franchise Vereniging (NFV) onder haar leden heeft laten verrichten. Daaruit blijkt dat meer dan 60% van de leden verwacht in 2004 het aantal vestigingen uit te breiden. Dit gaat dan om een uitbreiding met gemiddeld 8 vestigingen per organisatie. Franchising blijft groeien. Op dit moment telt de detailhandel ruim 18.000 franchisenemers, 3 die in 2003 goed waren voor een gezamenlijke omzet van ruim € 15 miljard .
9 . 3. 3 I nn ova tie ve rm o gen Het innovatievermogen van een sector is onder andere af te lezen uit het aantal introducties van producten en/of diensten, en uit het doorvoeren van vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen. In vergelijking met het totale bedrijfsleven in Nederland loopt de detailhandel samen met de groothandel qua innovaties niet voorop. Het aantal ondernemingen dat nieuwe producten en/of diensten introduceert, die nieuw zijn voor het bedrijf, is lager dan het gemiddelde in het bedrijfsleven (29% t.o.v. 34%). Ook wat betreft het aantal procesmatige vernieuwingen scoort de handel lager dan het gemiddelde (53% t.o.v. 60%). tabel 9.8
Aantal bedrijven in de handel en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %)
soort innovatie
handel
totaal MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
29
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
17
17
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
53
60
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
1
2
3
Bron: Hoofdbedrijfschap Detailhandel, september 2003. Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, 2002. Bron: Nederlandse Franchise Vereniging, mei 2004.
131
9 . 3. 4 I nterne be drij fs voe ri ng De detailhandel heeft te maken met enkele sectorspecifieke kostenposten, te weten het betalingsverkeer en winkelcriminaliteit. Deze beïnvloeden de interne bedrijfsvoering en het exploitatiebeeld van de ondernemingen. Betalingsverkeer Het inkomende betalingsverkeer kost de detailhandel op jaarbasis circa € 1 miljard. Deze kosten zijn afhankelijk van het aantal transacties, de wijze waarop de consument in de winkel betaalt en de tarieven die de banken en Interpay hanteren. In 2002 vonden 5.180 miljoen transacties plaats, waarvan 83% met contant geld, 15% met PIN-pas en 2% met overige betaalmiddelen. Van de winkelomzet werd 48% 'gecasht', 46% gepind en 6% anders betaald. Contant betalen kost de detailhandel per transactie € 0,16, 1 PINnen € 0,27, chippen € 0,14 en betalen met de creditcard € 3,42 . De mogelijkheden om de kosten te reduceren verschillen per branche ofwel het niveau van de transactiebedragen. Bedragen onder de € 15 worden namelijk meestal contant afgerekend en bedragen boven de € 50 meestal met de PINpas. Een woonzaak heeft bijvoorbeeld een andere betalingsmix dan een tabaks- en gemakswinkel. De kosten van het betalingsverkeer kunnen - behalve door het vinden van de juiste mix - gereduceerd worden door het chippen flink te promoten, maar ook door de transactietijden te verminderen (sneller PINnen) en lagere tarieven. Een belangrijke ontwikkeling is het feit dat de bedragen aan de kassa (bij contante betalingen) straks op 5 eurocent afgerond mogen worden. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een succesvolle proef in Woerden. Winkelcriminaliteit In de afgelopen jaren is de criminaliteit in de Nederlandse detailhandel sterk gestegen. De totale kosten voor de detailhandel bedragen ruim € 1 miljard per jaar. Hiervan betreft € 520 miljoen omzetderving door winkeldiefstal, € 260 miljoen schade als gevolg van overvallen, inbraken, vernielingen, geweld en agressie en € 20 miljoen schade aan winkels door ramkraken. Verder heeft de detailhandel voor € 290 miljoen geïnvesteerd om de winkelcriminaliteit te beheersen en te voorkomen. In de detailhandel lopen diverse projecten en acties om de winkelcriminaliteit aan te pakken, waaronder de gebiedsgerichte aanpak volgens het Keurmerk Veilig Ondernemen. Deze projecten en acties komen voort uit het convenant 'Naar een gezamenlijke aanpak van winkelcriminaliteit' dat het PlatformDetailhandel.nl in januari 2003 met de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Economische Zaken heeft gesloten. De aanpak begint zijn vruchten af te werpen: in 2003 is er namelijk sprake van een afvlakking van de criminaliteitsgroei. Het aantal overvallen op winkels daalde met meer dan 15%. Het PlatformDetailhandel.nl adviseert de retailers de kosten die zij maken om hun winkel te beveiligen te verhalen op de winkeldief. Per jaar worden 290.000 aangiften gedaan met een bekende dader. Afgezet tegen de investeringen van € 290 miljoen betekent dit een schadeclaim van € 1.000 per incident. Bovendien pleit het platform voor invoering van het Belgische systeem om getroffen retailers fiscaal te compenseren.
1
132
Bron: Factsheet betalingsverkeer (februari 2004), Hoofdbedrijfschap Detailhandel.
9 . 3. 5 Sa men ge vat schema 9.2
Kracht van de sector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− relatief minder opheffingen als ge-
− relatief veel 'gelijkblijvers' en
volg van faillissementen
− veel starters in de sector schaalgrootte/ netwerkvorming
− toenemende commerciële samenwerking en m.n. de hardere vormen daarvan
'krimpers' in het ondernemingenbestand
− reden voor netwerkvorming is vaak defensief (slechte marktomstandigheden maken het noodzakelijk)
− bereikbaarheid winkellocaties innovatievermogen
− innovatie gericht op kostenreductie en efficiency (komt tot uiting in o.a.
− sector is minder innovatief dan gemiddeld in het bedrijfsleven
schaalgrootte en netwerkvorming) bedrijfsvoering
− betalingsverkeer wordt goedkoper − gezamenlijke aanpak van winkelcriminaliteit begint resultaat te krij-
− winkelcriminaliteit is een hoge kostenpost en groot knelpunt in het ondernemen in de detailhandel
gen Bron: EIM.
9.4
Investeringen
9 . 4. 1 O m van g en o ntwikkeli ng In de detailhandel wordt relatief weinig geïnvesteerd, hetgeen te maken heeft met het grote aantal kleine bedrijven met een langdurig beproefde activiteit. Het aandeel investerende bedrijven lag in 2003, zoals uit tabel 9.9 blijkt, op ongeveer tweederde. Het gemiddelde geïnvesteerde bedrag ligt met € 60.000 ver onder het bedrag dat in het totale MKB als gemiddelde geldt. Slechts tien procent geeft hierbij aan deels met andere bedrijven samen te werken. Ook met de plannen voor 2004 zijn de ondernemers in de detailhandel behoorlijk voorzichtig. tabel 9.9
Investeringen in de detailhandel detailhandel
totaal MKB
64
73
samenwerken
11
24
gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000)
60
163
− ja
43
61
− misschien
16
11
− nee
41
28
% investerende bedrijven in 2003 % investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven
plannen voor investeringen in 2004 (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Figuur 9.1 laat zien dat bij bijna twee op de tien MKB-bedrijven in de detailhandel een sterke daling van de investeringen heeft plaatsgevonden. Dat is veel vergeleken met de andere sectoren in het MKB.
133
figuur 9.1 Ontwikkeling van de investeringen in de detailhandel 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
detailhandel
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
80%
een lichte daling
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Slechts een fractie van de ondernemers in de detailhandel geeft aan dat er minder is geïnvesteerd dan aanvankelijk was gepland. Voor een derde was het meer dan gepland. Gevraagd naar de redenen voor de hogere investeringen afgezet tegen de planning, bleek vooral dat de geplande investeringen duurder waren dan verwacht. Extra of andere investeringen kwamen in mindere mate voor. figuur 9.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
detailhandel
0%
20% meer
40%
60%
80%
(ongeveer) gelijk
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
tabel 9.10 Investeringsplannen in de detailhandel detailhandel
totaal MKB
investeringsplannen:
− meerjarenplan
26
25
− jaarlijks plan
20
23
− geen plan op schrift
54
52
− extra investering
29
37
− andere investering
16
19
− duurder dan verwacht
60
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan de planning:
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
134
9 . 4. 2 I nve s terin gsd oele n e n -ty pe n De detailhandel heeft een moeilijk jaar achter de rug. Investeringen teneinde de productiecapaciteit te vergroten kwamen dan ook weinig voor, blijkt uit tabel 9.11. Belangrijkste investeringsdoelen waren het verbeteren van de efficiency en het vervangen van bestaande middelen. Wanneer gekeken wordt naar de verschillende typen investeringen, dan wordt duidelijk dat het beeld van de detailhandel weinig afwijkt van dat van het totale MKB. tabel 9.11 Investeringsdoelen en -typen in de detailhandel detailhandel
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
18
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
53
51
− efficiencyverbetering
61
63
− vervanging bestaande middelen
69
74
− verbetering service
54
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
45
53
− bedrijfsmiddelen
86
91
− nieuwe markten en/of producten
41
41
− kennis, opleiding en scholing
60
64
− internet en ICT
51
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
9 . 4. 3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n Eerder zagen we al dat het gemiddelde bedrag dat in de detailhandel omgaat bij het doen van investeringen vrij laag is. Net als in bijna elke sector in het MKB is het gedeelte dat met eigen geld gefinancierd wordt vrij hoog. Toch lijkt dit deel in de detailhandel eerder lager dan hoger te zijn in vergelijking met andere sectoren. Uit tabel 9.12 is af te leiden dat 29% van de investeringen met vreemd geld wordt gefinancierd. Voor het totale MKB is dat 22%. In de detailhandel komen knelpunten bij het doen van investeringen relatief weinig voor. Bovendien worden zulke knelpunten redelijk vaak opgelost.
135
tabel 9.12 Financiering en knelpunten bij investeringen in de detailhandel detailhandel
totaal MKB
financieringsbronnen (in %):
− winst uit onderneming
86
84
− overig eigen geld
39
43
5
10
− geleend geld bij banken
28
28
gemiddeld % van investeringen gefinancierd met eigen geld
71
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren
19
24
− financiering
57
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
11
15
4
17
− toepassing van de investering
25
21
− wet- en regelgeving
21
42
aantal bedrijven dat de knelpunten opgelost heeft
75
62
− holding
aard van de knelpunten:
− vinden van geschikte leverancier
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
9.5
Perspectief
9 . 5. 1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Het ondernemen in de detailhandel zal nog even moeilijk zijn. Hoewel deskundigen ervan uitgaan dat de ergste dip nu geweest is, moet men in 2004 toch nog rekening houden met een volumedaling. Door een verdere prijsdaling zal dit jaar de detailhandelsomzet in waarde naar verwachting uiteindelijk ook in de min uitkomen. Voor 2005 wordt een groei in zowel waarde als volume verwacht, maar deze groei zal nog steeds beneden 1% zijn. De werkgelegenheid in de detailhandel zal volgens de prognoses dit jaar nog met 2,25% afnemen en in 2005 met 0,75%. De winstprognoses laten ook pas voor 2005 een positiever beeld zien. In 2004 zal de winst eerst nog met 9,75% dalen. De vele kostenbesparingen, efficiencyslagen en bedrijfsbeëindigingen van minder of niet rendabele bedrijven op dit moment zullen de sector in bedrijfseconomisch opzicht uiteindelijk gezonder maken, waardoor de winst in 2005 weer 6% hoger zal uitkomen. De prognoses ten aanzien van de ontwikkeling van omzet, werkgelegenheid en winst zijn voor de detailhandel minder gunstig dan die voor het totale bedrijfsleven. Dit laat tabel 9.13 zien.
136
tabel 9.13 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) detailhandel
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
− volumeontwikkeling
-2,00
0,25
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
-1,50
0,50
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
-3,50
0,75
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-3,75
-0,75
-2,00
0,50
winst
-9,75
6,00
6,00
8,00
omzet
Bron: EIM, 2004.
De ontwikkeling van de detailhandel is, zeker op korte termijn, sterk afhankelijk van de Nederlandse consumentenbestedingen. Ontwikkelingen in de wereldhandel hebben daardoor op korte termijn geen invloed op de prognoses voor de detailhandel. Wel is de detailhandel gevoelig voor de ontwikkeling van de loonkosten. Wanneer de loonkosten stijgen, stijgt de omzet en de toegevoegde waarde van de detailhandel en loopt de werkgelegenheid minder terug dan bij gelijkblijvende loonkosten. tabel 9.14 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) detailhandel bij 7% groei* omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
totaal bedrijfsleven bij 9% groei
bij 7% groei*
bij 9% groei
0,25
0,25
2,00
2,50
-0,75
-0,75
0,50
0,75
0,25
0,25
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 9.15 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) detailhandel loonkosten omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
0% stijging
totaal bedrijfsleven 1% stijging
0% stijging
1% stijging
0,25
0,75
2,00
2,00
-0,75
-0,50
0,50
0,50
0,25
0,75
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
137
9 . 5. 2 Ee n blik v oo rui t De detailhandel heeft een paar spannende jaren voor de boeg. Jaren die zich kenmerken door onzekerheden in velerlei opzichten: economie, veiligheid, inkomen, de verzor1 gingsstaat, technologie, normen en waarden . Jaren die zich ook kenmerken door het volgende: − Omzet en marges staan onder druk in de strijd om de consumenteneuro. − Toenemende schaalvergroting door fusies, overnames, internationalisering (m.n. Europa) en commerciële samenwerking. − Toenemende branche- en sectorvervaging. − De winkelcentra in de grotere steden verliezen een deel van hun aantrekkelijkheid door het toenemende gevoel van onveiligheid bij de consument. − De ruimtelijke structuur van de detailhandel is in beweging door de voortgaande ontwikkeling van (perifere) grootschalige detailhandelslocaties, megastores en traffic-winkellocaties (stations, scholen, ziekenhuizen), door de verdwijnende buurtwinkelstrips en de toenemende winkelleegstand. − Schaalverkleining door het afstoten van winkelformules door retailorganisaties, verkleinen van assortimenten en het opdelen van grote winkelpanden. − De communicatie met de consument verandert door het gebruik van multimedia (internet, mobiele telefonie, GPS). Multichannel wordt standaard.
9.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), Den Haag
www.hbd.nl
Telefoon: (070) 338 56 00 Raad Nederlandse Detailhandel (RND)
www.raadnederlandsedetailhandel.nl
Telefoon: (070) 444 25 87 Nationale Winkelraad (NWR) van MKB-Nederland
www.mkb.nl
Telefoon: (015) 219 12 12 Platform Detailhandel
www.platformdetailhandel.nl
(samenwerkingsverband tussen RND en NWR)
vakbladen • Detailhandel Magazine
1
138
Dit is het centrale thema van het Trendrapport 2004 van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel: 'inspelen op de zekerheid van onzekerheden'.
10
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
Tot de sector horeca, catering en verblijfsrecreatie behoren naast hotels, restaurants/cafetaria's/lunchrooms en (eet)cafés ook catering en verblijfsrecreatie. De totale markt bedraagt € 15 miljard. Ruim driekwart van deze horecamarkt wordt in beslag genomen door het midden- en kleinbedrijf, waarvan de helft door restaurants en een kwart door cafés. Restaurants en cafetaria-achtige bedrijven zijn overwegend kleinschalig, maar kennen ook veel middelgrote bedrijven. De horeca kent een grote diversiteit aan bedrijfstypen, deelsectoren en marktsegmenten.
10.1
De sector in cijfers
1 0 .1 .1 O m van g De werkgelegenheid in de ruim 34.000 actieve ondernemingen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie bedroeg in 2003 circa 300.000 mensen. Omgerekend naar fulltimers betekent dit 191.000 arbeidsjaren. De totale omzet van de sector bedraagt € 15 miljard exclusief BTW, waarvan het MKB driekwart voor zijn rekening neemt. De meeste horecabedrijven zijn voornamelijk gericht op het binnenland. In de hotel- en recreatiesector is men meer georiënteerd op buitenlandse gasten. tabel 10.1 De horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2003 horeca, catering en verblijfsrecreatie MKB aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
totaal
aandeel van de sector in totaal bedrijfsleven (in %)
34
34
7
153
191
15
11
15
20
exportomzet (x € miljard)
0
0
0
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
5
7
17
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard)
Bron: CBS, bewerking EIM.
1 0 .1 .2 Sa men st ellin g 1
Het aandeel van de fastfood- en maaltijdverstrekkers en de contractcatering in de sector is de laatste jaren toegenomen. De groei van het aantal maaltijdverstrekkers is in belangrijke mate toe te schrijven aan de populariteit van restaurants met een buitenlandse keuken. In tabel 10.2 zijn de omzetaandelen, het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid voor de verschillende bedrijfsgroepen weergegeven.
1
Hiertoe behoren gecaterde bedrijfsrestaurants, onderwijscatering en institutionele catering.
139
tabel 10.2 De horeca, catering en verblijfsrecreatie verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
hotels en pensions
2
7
32
17
3
20
vakantiecentra en jeugdherbergen
3
7
11
6
1
7
restaurants en cafetaria's
17
50
85
45
6
40
cafés
10
28
35
18
3
19
3
7
28
14
2
13
34
100
191
100
15
100
catering totaal
* Catering - ook wel genoemd Catering en kantines - omvat de gehele SBI 55.5 van de standaard bedrijfsindeling van het CBS. Bron: CBS, bewerking EIM.
1 0 .1 .3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De consument was in 2003 somber over de economie en zeer terughoudend in zijn horecabestedingen. Het consumentenvertrouwen daalde verder (tot juli 2003), de werkloosheid nam toe en het reëel vrij beschikbare inkomen nam af. De horeca-uitgaven vormen voor veel consumenten een restpost. Bovendien hadden accijnsverhogingen het prijsniveau opwaarts beïnvloed, en anders dan bijvoorbeeld in de supermarktketens kon de horeca de kostprijsstijging niet anders dan doorberekenen in de verkoopprijzen. In het zakelijke marktsegment ging het in 2003 niet veel beter. De productie in de bedrijvensector daalde verder. De zakelijke gast is door de bezuinigingen in het bedrijfsleven eveneens terughoudend geweest. De uitbesteding van diensten als catering in bedrijven, onderwijs en instellingen, alsmede de opkomst van nieuwe horecabezorgdiensten hebben de afgelopen jaren de ontwikkeling van de horeca nog enigszins gunstig beïnvloed. Dit kon echter niet voorkomen, dat de dalende lijn in de horecaomzet van de voorgaande jaren in 2003 werd voortgezet. In 2004 lijkt de dalende lijn van de horecaomzet tot stilstand te zijn gekomen. In de laatste maanden van 2003 is het consumentenvertrouwen weer gestegen en is de waarde(!) van de horecaomzet niet verder teruggelopen. De horeca lijkt daarmee over het dieptepunt heen. In volume gemeten wordt voor de eerste helft van 2004 nog een daling verwacht en voor de tweede helft wordt rekening gehouden met een kleine plus. Men lijkt gewend geraakt te zijn aan de nieuwe europrijzen in de horeca. Door de diversiteit aan horecabedrijven zijn er grote verschillen in omzetontwikkeling, zowel naar deelsector als naar grootteklasse. Voor heel 2004 wordt voor de drankenomzet geen verdere daling verwacht (tabel 10.3). De kleine restaurants presteren iets minder goed dan de grote restaurants. De fastfoodsector ontwikkelt zich beter dan de restaurants. De cateraars volgen de gemiddelde ontwikkeling in het bedrijfsleven. In 2003 vertoonde de contractcateringmarkt tekenen van herstel. De kleine hotels doen het minder goed dan de grotere hotels, die met hun prijzen stunten en daarmee veel klanten aantrekken.
140
De recreatiesector kan ten slotte profiteren van toeristen uit omliggende landen die niet ver van huis gaan. Ook toeristen en zakelijke gasten uit overzeese gebieden melden zich weer meer. tabel 10.3 Ontwikkeling van het omzetvolume in de horeca, catering en verblijfsrecreatie 2003-2004, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
hotels en pensions
-4,75
-1,25
vakantiecentra en jeugdherbergen
-4,75
-1,00
restaurants en cafetaria's
-4,75
-1,50
cafés
-3,25
-0,25
catering
-4,25
-1,00
totaal
-4,25
-1,00
Bron: EIM (2004 raming).
Arbeidsproductiviteit Op middellange termijn wordt de productiviteitstijging in de horeca geraamd op 0,25% gemiddeld per jaar. In het algemeen is de productiviteitsstijging in de horeca minder sterk dan in andere, meer kapitaalintensieve sectoren. Dit wordt voor een deel bepaald door het veelal arbeidsintensieve karakter van het productieproces, waardoor mogelijkheden tot verdere specialisatie relatief beperkt zijn. Tevens heeft men in de mindere jaren de vaste vakmensen in huis gehouden, waardoor de arbeidsproductiviteit op korte termijn minder sterk zal toenemen. Daar staat tegenover dat technische innovaties in de horeca - zij het zeer beperkt - de arbeidsproductiviteit doen toenemen. Het betreft innovaties door internettoepassingen (w.o. websites met klantvriendelijke reserveringssystemen) en andere mogelijkheden van automatisering (kassa, apparatuur), maar ook het gebruik van meer convenienceproducten (zie 10.2.2). Van innovatieve bedrijven (waaronder een aantal hotels) ontwikkelt de arbeidsproductiviteit zich vaak goed; daarentegen blijft de arbeidsproductiviteit van een groot deel van de minder innovatieve horecabedrijven (waaronder een aantal restaurants) achter. Exploitatiebeeld In tabel 10.4 staat een overzicht van de kostenstructuur in de horecasector. De brutoproductie wordt hier aangemerkt als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Het verbruik is in horeca een belangrijke component met een aandeel van 54%. Dit verbruik bestaat uit de aanschaf van grondstoffen, hulpstoffen en steeds toenemende halffabrikaten, alsmede uit het verbruik aan bijvoorbeeld accountants- en administratiekosten. De loonkosten drukken met 24% ook vrij zwaar op het exploitatiebeeld. In 2003 is in de horeca een winst geboekt van 12% van de brutoproductie. Deze winst voor belasting is inclusief het inkomen voor zelfstandigen (geen directeuren van BV's).
141
tabel 10.4 Exploitatiebeeld van horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2003 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
54
bruto toegevoegde waarde
46
bedrijfskosten
32
waaronder:
− loonkosten
24
winst voor belastingen
12
Bron: CBS, bewerking EIM.
10.2
Marktomstandigheden
1 0 .2 .1 A fneme rs De horeca heeft behalve met conjuncturele ups en downs te maken met Europese richtlijnen, ontgroening en vergrijzing en de multiculturele samenleving. Een en ander komt samen in de wensen van de consument op zowel de particuliere als de zakelijke markt. De consument gaat bewuster consumeren en het is voor een horecabedrijf niet eenvoudig hierbij aansluiting te vinden. De 'light-producten' zijn nu opgevolgd door de trend 'gezond, minder vet en gemakkelijk eten' met een voorkeur voor biologisch geteelde producten met de nadruk op schoon en zuiver. De mogelijkheid tot variatie en uitproberen van nieuwe gerechten en 'een gezond imago' zorgen in de afgelopen jaren ervoor dat koelverse producten het winnen van fastfoodsnacks. De horecasector speelt in op het veranderende eetgedrag door onder andere assortiment en afzetkanalen af te stemmen op de consumentenbehoefte. Als gevolg van het gehaaste gedrag van de momentconsument gaan horecabedrijven meer 'tijdefficiënt' werken. Om de consument onderweg te bereiken, worden afzetkanalen verbreed. Zo gaan ondernemingen zich steeds meer richten op producten waarbij het aankoopmoment samenvalt met het moment van eten. Er treedt tevens een verschuiving op van locaties van 'daar waar veel mensen wonen' naar 'daar waar veel mensen langskomen'. Verder ontstaat er een grotere scheiding tussen luxe restaurants voor mensen met een flink budget en die voor modale gezinnen. De juiste prijs-kwaliteitverhouding is belangrijk. In feite komt het neer op het selecteren van de meest interessante channel-conceptcustomer combinatie. De kosten van bedrijfsaanpassingen en administratieve lasten in verband met deze conceptvernieuwingen en de daarmee gepaard gaande zaken als HACCP, Arbowet, veiligheid, gezondheid en milieu moet de ondernemer doorberekenen in zijn prijzen. Voor de consument zijn deze aanpassingen en wettelijke verplichtingen niet of nauwelijks zichtbaar als kwaliteitsverbetering, met als gevolg dat de prijs1 verhogingen voor onbegrip zorg(d)en bij de gast .
1
142
BH&C, Kompas voor Beleid voor 2004.
De wensen in de zakelijke markt veranderen voortdurend. Zakenlunches die een halve middag in beslag namen zijn uit. Een lunchbespreking moet nu snel, met een bijpassende maaltijd, leuk, origineel en geen driegangendiner zijn.
1 0 .2 .2 L eve ra n cie rs In de afgelopen jaren heeft er een verschuiving van eigen bereiding naar het gebruik van convenienceproducten plaatsgevonden. Hoewel convenienceproducten al heel lang beschikbaar zijn, heeft de ontwikkeling en vernieuwing met name plaatsgevonden op het gebied van kwaliteit, toepassing en werkmethodiek. De ontwikkeling van sousvide (producenten die zich specialiseren in het grootschalig produceren van kant-en-klare maaltijdcomponenten die koelvers of vriesvers bestelbaar zijn en multinationals die zich actief storten op de markt van soepen, sausen en fonds en hiervoor sterke merken ontwikkelen) is hier een voorbeeld van. Ook in het hogere culinaire segment van de markt wordt gebruik gemaakt van convenienceproducten. Hier zijn het veelal de basisproducten waaronder fonds die met toevoeging van andere ingrediënten de 'finishing touch' krijgen. Zeer arbeidsintensieve en tijdrovende werkzaamheden die weinig toegevoegde waarde leveren worden hiermee gesaneerd zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het eindproduct. De veelal hogere inkoopprijs compenseert in beginsel de besparing op loonkosten. Het kiezen voor zelf bereiden levert zodoende een voordeel op ten opzichte van inkoop. Outsourcing Bij outsourcing wordt ervoor gekozen om bepaalde diensten, handelingen of producten volledig extern, bij een gespecialiseerde organisatie onder te brengen. Voorbeelden van outsourcing in de horecasector zijn de buffetten in de partycentra en de schoonmaak in de hotels die door derden worden verzorgd. Maar het kan ook de productontwikkeling zijn die extern wordt verricht, de marketingaanpak en reclame of bijvoorbeeld de salarisadministratie. Voor de verschillende werkzaamheden kan een afweging worden gemaakt welke voordelen het biedt om hiervoor eigen medewerkers in dienst te hebben en welke voordelen outsourcing oplevert.
1 0 .2 .3 T oe trede rs Het aantal starters in de sector bedroeg in 2002 bijna 1.800 bedrijven (tabel 10.5). Over de periode vanaf 1987 kwamen er in de horeca per jaar gemiddeld ruim 2.000 startende bedrijven bij: een jaarlijkse aanwas van iets meer dan 5%. In vergelijking met het totale bedrijfsleven (6,7%) scoort de horeca benedengemiddeld. In de periode vanaf 1999 groeide het aantal bedrijven in de horeca gemiddeld met 1,8% per jaar. Ook vanuit dit perspectief blijkt de horeca achter te blijven bij het totale bedrijfsleven (ruim 4%). Een van de oorzaken voor het achterblijven van het aantal starters in de horeca zijn de relatief grote toetredingsbarrières waarmee starters worden geconfronteerd. Uitgaande van de visie dat nieuwe bedrijven een bron van vernieuwing vormen en daarmee een stimulerende werking hebben op de arbeidsproductiviteit, kan hiermee ook een deel 1 van de achterblijvende productiviteitsontwikkeling in de horeca worden verklaard . Starters in de horeca kunnen namelijk door hun nieuwe ideeën een positieve bijdrage leveren aan het innoverend vermogen in de bedrijfstak en daarmee de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit stimuleren. Dit gaat uiteraard alleen op als deze nieuwe onderne-
1
Stigter, H.W., Arbeidsproductiviteitsontwikkeling in horeca en catering, ontwikkelingen, determinanten en verwachtingen, EIM, Zoetermeer, januari 2003.
143
mers ook over de benodigde kennis en ervaring beschikken over het runnen van een bedrijf en het ook daadwerkelijk redden in de horeca. Van de starters in de horeca blijkt echter 'slechts' 44% na 5,5 jaar nog als zodanig actief te zijn tabel 10.5 Startende bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie: aantal en ontwikkeling gehele sector aantal starters in de sector 2002
1.790
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
1,6
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
4,2
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
44
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
1 0 .2 .4 C o n cu r ren tie Functiescheiding Vanaf 1 januari 2004 is in Nederland de zogenoemde functiescheiding opgeheven. Vanaf die datum mogen oliemaatschappijen naast de pompen langs snelwegen een restaurant openen en mogen wegrestaurants op hun beurt benzine gaan verkopen. De voordelen lijken bij de benzinepompen te liggen en de wegrestaurants vrezen voor hun toekomst. De afgelopen jaren hebben oliemaatschappijen al fors geïnvesteerd in uitbreiding van de shops binnen benzinestations, omdat food(service)artikelen geld opleveren. De nieuwe maatregel is bedoeld om de concurrentie op de benzinemarkt te vergroten. De Federatie Wegverzorgende Horecabedrijven (FWH), waarin meerdere wegrestaurants verenigd zijn, spreekt echter van een ernstige aanslag op de concurrentiepositie. Wegrestaurants krijgen er in potentie 250 concurrenten bij. Vooral wegrestaurants op minder drukke punten lijken de dupe te worden van deze maatregel. Evenementen Met name cafés hebben te lijden onder evenementen als het EK-voetbal in Portugal door oneerlijke concurrentie van voetbalkantines. Koninklijk Horeca Nederland wil dat de voetbalbond meer optreedt tegen clubs die tijdens het toernooi interlands op een groot scherm willen vertonen voor veel publiek. Internationale prijsconcurrentie Internationale prijsconcurrentie en lage vliegtarieven leiden tot een verdere toename van Nederlanders die naar het (verre) buitenland gaan en een groei van 'vreemde' buitenlanders, die naar Nederland komen, zoals gasten uit China en het nieuwe, ruimere Europa. De lage vliegtarieven werken overigens ook positief door op het kortdurend 1 toerisme naar Nederland .
1 0 .2 .5 We t- en regel ge ving Horeca kent hoge administratievelastendruk Het kleinbedrijf in de horeca ondervindt relatief de zwaarste administratieve lasten, namelijk 11% van de toegevoegde waarde. Ter vergelijking: voor het kleinbedrijf in het totale bedrijfsleven is dat 9,5%. Het middenbedrijf in de horeca is ruim tweeëneenhalf
1
144
Slapen in de Nederlandse horeca, BH&C.
keer zoveel kwijt aan administratieve lasten als het middenbedrijf in het totale bedrijfsleven: respectievelijk 4,7% en 1,8%. Met name de drankensector wordt hier zwaar belast (9,8%). Ook in het grootbedrijf is het de horecasector die het zwaarst belast wordt: 7,3% tegenover 1,1% bij soortgenoten in het totale bedrijfsleven. Regelgeving die de horeca het zwaarst belast, is de wetgeving rond de belasting en de sociale verzekeringen (36% van het totaal). Het betreft hier administratieve lasten als gevolg van het in dienst nemen van personeel. Verder komt loon in natura met name voor in de horeca. Op de tweede plaats zorgen informatieverplichtingen rond de Wet Milieubeheer en afvalstoffen, de Bouwregelgeving, de Wet Bodembescherming, de Wet Geluidhinder en de Waterleidingwet (legionella) met 27% voor aanzienlijke lasten. Daarnaast zorgen de Wet op de Jaarrekening (het opstellen van jaarstukken) en de Ar1 beidsomstandighedenwet voor substantiële lasten . Europees verband In Europees verband wordt gewerkt aan versterking van het consumentenvertrouwen op het gebied van voedselveiligheid. Enkele voorgenomen maatregelen zijn het etiketteren van levensmiddelen om de consument te voorzien van informatie over wat hij koopt. Een ander voorbeeld van Europese regelgeving is de regel dat gebruikt frituurvet (een dierlijk bijproduct) niet meer mag worden verwerkt in diervoeder. In de Europese regelgeving staat verder ter discussie welke goederen en diensten onder het verlaagde BTW-tarief gaan vallen. Stijging gemeentelijke tarieven In 2002 zijn de kosten voor gemeentelijke vergunningen opnieuw gestegen. Voor horecagerelateerde vergunningen berekenen gemeenten in 2002 ten opzichte van het jaar ervoor 14% meer. De kosten van vergunningen liepen per gemeente sterk uiteen. De toeristenbelasting is een doorn in het oog van de toerist en de ondernemer geworden, vooral omdat de laatste 10 jaren gemeenten de tarieven fors verhoogd hebben, vaak met tientallen procenten tegelijk. In sommige gemeenten bedraagt het percentage toeristenbelasting in voor- en naseizoen inmiddels 20% of meer van de totaalprijs voor 2 een overnachting . Functiescheiding Vanaf 1 januari 2004 is zoals gezegd de functiescheiding tussen pompen en restaurants opgeheven. Oliemaatschappijen mogen een restaurant openen naast de pompen langs de snelwegen in Nederland. Wegrestaurants mogen op hun beurt benzine gaan verkopen. Het effect van deze overheidsmaatregel zal met name te vinden zijn in een toename van restaurants en foodservice-artikelen bij pompen, en dus meer concurrentie betekenen voor de traditionele wegrestaurants. Rookverbod Vanaf 1 januari 2004 geldt voor het merendeel van de bedrijfstakken in Nederland, dat werknemers recht hebben op een rookvrije werkplek. In deze bedrijfstakken levert de maatregel weinig tot geen problemen op. Vaak volstaat het creëren van een aparte rokersruimte voor het personeel. Binnen de horeca ligt dit echter een stuk gecompliceerder aangezien onder de 'werkplek' ook de ruimtes voor gasten vallen die kunnen roken.
1
2
Bron: BH&C, www.bedr-horeca.nl. Bron: Recron, www.recron.nl.
145
Een rookverbod in de horeca zou een tijdelijke dan wel structurele omzetdaling voor alle schakels in de keten kunnen betekenen.
1 0 .2 .6 Sa men ge vat schema 10.1 Marktomstandigheden voor de horeca, catering en verblijfsrecreatie horeca
catering
verblijfsrecreatie
tegenover afnemers
-
+
+/-
tegenover leveranciers
+
+
+/-
tegenover toetreders
+/-
+
+/-
m.b.t. concurrentie
+/-
+/-
-
m.b.t. wet- en regelgeving
--
--
--
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de horecasector. Bron: EIM.
10.3
Kracht van de sector
1 0 .3 .1 B ed rij ven d yna miek Het aantal startende bedrijven als percentage van het totale aantal bedrijven in de horeca ligt lager dan in andere sectoren. Het aandeel bedrijven dat de markt verlaat (het zgn. sterftecijfer) komt in de horeca overeen met dat in andere sectoren. Een mogelijke oorzaak voor het achterblijven van het aantal starters in de horeca vergeleken met andere sectoren, kan gevonden worden in de toetredingsbarrières waarmee starters worden geconfronteerd als zij een bedrijf willen beginnen in de horeca. De wet- en regelgeving waaraan bedrijven zich moeten houden vergt meestal veel tijd en aandacht. Dit geldt in de eerste plaats voor startende bedrijven. In de horeca is sprake van relatief veel regelgeving en een hoge administratievelastendruk. Strenge veiligheidseisen hebben ertoe geleid dat het naleven van de wet op het gebied van veiligheid en aansprakelijkheid moeilijk is. De overlevingsfracties van startende bedrijven in de horeca liggen lager dan in andere sectoren. Gemiddeld genomen overleeft 90% van de starters in de horeca het eerste half jaar; voor alle starters ligt dit percentage op 93. Dit verschil blijft bestaan als we kijken naar de overlevingsfracties enkele jaren na de start. Zo'n 5 jaar na de start bestaat in de horeca nog ongeveer 44% van de toenmalige starters; voor het gehele be1 drijfsleven gaat het om 49% van alle starters . De relatief hoge uitval in de horeca wordt mede bepaald door de trendgevoeligheid van een aantal deelsectoren, bijvoorbeeld de cafés en de restaurants.
1
146
Bron: K.L. Bangma en W.H.J. Verhoeven, 2003, Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid, EIM, Zoetermeer.
tabel 10.6 Bedrijvendynamiek in de horeca, catering en verblijfsrecreatie (in % van het totaal aantal bedrijven in de horeca respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− snelle en normale groeiers
32
37
− gelijkblijvers
23
28
−
45
35
groeikrimpers en overige krimpers
percentage oprichtingen
5,8
5,5
2,1
2,4
5,3
5,6
0,4
0,55
w.v.
−
nieuwe dochters
percentage opheffingen w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM MKBBeleidspanel.
1 0 .3 .2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De bedrijfstak is overwegend consumentgericht. Deze consumentgerichtheid uit zich in de kleinschaligheid van de ruim 34.000 actieve ondernemingen. De gemiddelde ondernemingsgrootte gemeten in arbeidsjaren bedraagt 6. Het ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector is 93%. Restaurants en cafetaria-achtige bedrijven zijn overwegend kleinschalig, maar kennen ook veel middelgrote bedrijven. Daarentegen kennen de hotelsector en cateraars veel grootschalige bedrijven. Deze bieden 20% van de totale werkgelegenheid. Het omzetaandeel van het grootbedrijf in de horeca bedraagt een kwart. tabel 10.7 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming horeca, catering en verblijfsrecreatie ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
93
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
24
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
20
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
0,4
Bron: CBS, EIM.
Netwerken Het zoeken en aangaan van netwerken en samenwerkingverbanden met externe bedrijven of organisaties is een effectieve manier om kennis te verkrijgen, omzet te genereren, lasten te verdelen of kosten te besparen. Er bestaan inmiddels al veel samenwerkingsverbanden binnen de horeca. Denk hierbij aan de individuele hotels die aangesloten zijn bij een hotelmerk en gezamenlijk werken met een reserveringscentrale onder een bepaald kwaliteitslabel. Daarnaast kiezen sommige hotelketens voor een gespecialiseerd restaurantmerk voor de exploitatie van het restaurant dat in het hotel is gesitueerd en laten zij de uitvoering volledig los.
147
Ook binnen de fastfoodsector zijn samenwerkingsverbanden ontstaan die op verschillende gebieden gebruik maken van de gezamenlijke kennis, middelen en kracht. In sommige gevallen groeien deze samenwerkingsverbanden door naar franchise-achtige organisaties en in andere gevallen blijft de basis van zelfstandigheid en vrijwilligheid. Ook zijn er gelegenheidsformaties die de inkoopvolumes samenvoegen om hogere kortingen bij leveranciers te bedingen, en zijn er voorbeelden van concurrerende marktpartijen die gezamenlijk een belangenvereniging oprichten en hierin samenwerken om de sectorbelangen te behartigen en te versterken of partijen die de handen ineenslaan om personeel te werven of uit te wisselen. In al deze verschijningsvormen is het doel kennis en kracht te verzamelen en kosten te delen.
1 0 .3 .3 I nn ova tie ve rm o gen Innoveren, vernieuwen of veranderen (technologisch of niet technologisch) is een belangrijke factor voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Door de kleinschaligheid van de horecasector en het gebrek aan tijd en middelen, maar ook door de sterke concentratie op de problemen van alledag, staat dit onderwerp niet 1 hoog op het aandachtslijstje van veel ondernemers in de horeca . Uit tabel 10.8 blijkt dat de introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor 2 de sector horeca ver achterblijft bij het gemiddelde in het MKB . Door het aanschaffen van moderne apparatuur en/of door het gebruik van de nieuwste technieken kan vaak sneller, efficiënter worden gewerkt. De kosten van de moderne apparatuur leggen - ook in de horeca - nogal eens een drempel voor de aanschaf ervan, maar kijkend naar de mogelijkheden die deze apparatuur biedt om te komen tot reductie van de loonkosten of verhoging van de productiviteit is een dergelijke uitgave mede door de lange gebruiksduur al gauw een goed renderende investering. De invloed en met name de toepassingsmogelijkheden van apparatuur kunnen de opzet van menukaarten en gerechten ingrijpend veranderen. Voorheen was de gerechtenkeuze een uitgangspunt en de bereidingswijze een resultante, terwijl tegenwoordig gekeken wordt wat voor gerechten met moderne technieken en de beschikbare apparatuur kunnen worden aangeboden. De techniek en de vereiste efficiency zijn hierbij vertrekpunten. Dit is een fundamentele verandering in het denken die kenmerkend is voor de noodzaak tot efficiencyverbetering. De leveranciers van moderne apparatuur vervullen hierin de rol van partners die actief meedenken in het verbeteringsproces.
1
2
148
BH&C: Arbeidsproductiviteit op de kaart; Visiedocument behorende bij het Kompas voor Beleid horeca 2004. Het bestaande instrumentarium voor meten van innovatie kijkt weinig naar niet-technische aspecten bij dienstverleners. Daardoor 'scoort' horeca laag. Volgens het BHenC is innovatie er in termen van producten, processen of concepten. Op concepten doet de horeca het best aardig tot goed. En ook de 'leveranciersgedreven innovatie (adoptie)' is een aspect in het nieuwe meten van innovatie (EIM J. de Jong), waarop BHenC verwacht dat horeca goed scoort.
tabel 10.8 Aantal bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %) horeca, catering en soort innovatie introductie van nieuwe producten en/of diensten
verblijfsrecreatie
totaal MKB
32
34
5
17
59
60
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
1 0 .3 .4 B ed rij fs v oerin g Onderhoud Wanneer het economisch gezien minder goed gaat, blijven investeringen vaak achterwege. Bestaande ondernemingen worden niet meer uitgebreid, en er is weinig nieuwbouw. Maar ook op onderhoud wordt bezuinigd. Achterstallig onderhoud en onvoldoende vernieuwingsinvesteringen staan echter haaks op de wensen van de gasten, die juist steeds sneller vernieuwingen (aanpassingen aan de tijd) verwachten. Automatisering Nagenoeg alle grote horecabedrijven zijn inmiddels vergaand geautomatiseerd. Ze hebben bijvoorbeeld bijna allemaal een aansluiting op internet. Het aantal kleine ondernemingen dat ICT in de bedrijfsvoering gaat inpassen, loopt achter ten opzichte van de grote bedrijven, maar is wel groeiende. Hierdoor wordt de kloof tussen de grote bedrijven en de kleine op het vlak van automatisering langzaam maar zeker kleiner. Efficiency De kunst van efficiënte bedrijfsvoering wordt van doorslaggevende betekenis voor de horeca. Een ruimere toepassing van ontkoppeld koken die gepaard gaat met schaalvergroting en een hoger gebruik van industrieel vervaardigde (half)producten, leidt tot een accentverschuiving: niet de kunst van het koken zelf, maar de kunst van efficiënte bedrijfsvoering, logistiek en perfecte productpresentatie wordt van doorslaggevend be1 lang . Catering Voor de cateraars van bedrijfsrestaurants was het in het verleden gebruikelijk om de personeelskosten door te belasten naar de opdrachtgever. Dit 'open-boek' contract verliest aan belangrijkheid, en er komen steeds meer 'commerciële' contracten waarbij het risico in de bedrijfsvoering volledig bij de cateraar ligt.
1
Er is een website voor het opvragen van informatie over 'Hoger Rendement Horeca'. De site wordt zo actueel mogelijk gehouden. Middels een link naar de verschillende participanten die de Stichting mede mogelijk maken, treft men tal van interessante rendementstips aan. Bron: www.hogerrendementhoreca.nl en www.horeca.org.
149
1 0 .3 .5 Sa men ge vat schema 10.2 Kracht van de sector horeca, catering en verblijfsrecreatie
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− cateraars: lage penetratie in
− relatief hoge toetredings-
sommige sectoren
barrières
− voldoen aan wet- en regelgeving schaalgrootte/netwerkvorming
− door kleinschaligheid goed
− lage gemiddelde omzet
gericht op klant
− veel samenwerkingsverbanden zowel aan inkomsten- als aan kostenkant innovatievermogen
− innovatie bij grotere hotelbe-
− introductie nieuwe produc-
drijven
ten blijft ver achter
− innovatie van bedrijfsproces-
− winst gering waardoor
sen op landelijk gemiddelde bedrijfsvoering
− grote aandacht voor efficiënte-
investeringen moeilijk zijn
− ICT-kloof kleine en grote
re bedrijfsvoering
bedrijven nog groot
Bron: EIM.
10.4
Investeringen Omvang en ontwikkeling 1 In de horeca, catering en verblijfsrecreatie hebben, zoals in het merendeel van de sectoren, ongeveer zeven op de tien MKB-bedrijven in 2003 geïnvesteerd. Het gemiddelde investeringsbedrag in de horeca is met € 80.000 wel benedengemiddeld. Men lijkt bovendien niet echt voornemens om veel te investeren in 2004. tabel 10.9 Investeringen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie horeca, catering en verblijfsrecreatie % investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
68
73
samenwerken
19
24
gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000)
80
163
− ja
58
61
− misschien
10
11
− nee
32
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven
plannen voor investeringen in 2004 (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
1
150
In deze paragraaf ook kortweg horeca genoemd.
Twintig procent van de MKB-ondernemingen in de horeca rapporteert een sterke daling in de investeringen. Dat is bijna twee keer zoveel als gemiddeld in het MKB. Daarnaast zijn er ook relatief weinig ondernemingen die een stijging in de investeringen hebben laten zien. figuur 10.1
Ontwikkeling van de investeringen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
horeca
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80%
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Bijna vier op de tien bedrijven in de horeca hebben meer geld geïnvesteerd dan gepland, tegenover een op de tien die minder dan gepland heeft geïnvesteerd. figuur 10.2
Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
horeca
0%
20% meer
40%
60% (ongeveer) gelijk
80%
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Overigens heeft de helft van de horecaondernemers geen investeringsplan op schrift. Wanneer de omvang van de investeringen hoger was dan het begrote bedrag, kwam dit niet zozeer door het doen van extra investeringen als wel door het feit dat de geplande investeringen duurder bleken dan verwacht.
151
tabel 10.10
Investeringsplannen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal MKB
investeringsplannen (in %):
− meerjarenplan
20
25
− jaarlijks plan
30
23
− geen plan op schrift
50
52
− extra investeringen
22
37
− andere investeringen
14
19
− duurder dan verwacht
57
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning(in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Investeringsdoelen en typen investeringen Wanneer gekeken wordt naar de doelen die nagestreefd werden met de investeringen in de horeca in 2003, dan blijkt uit tabel 10.11 dat het voldoen aan wet- en regelgeving een van de belangrijkste is. Daarnaast wordt vaak geïnvesteerd in het vervangen van bestaande middelen, hetgeen overigens in de meeste sectoren het meest genoemd wordt. tabel 10.11
Investeringsdoelen en investeringstypen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
33
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
49
51
− efficiencyverbetering
44
63
− vervanging bestaande middelen
82
74
− verbetering service
60
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
71
53
− bedrijfsmiddelen
96
91
− nieuwe markten en/of producten
36
41
− kennis, opleiding en scholing
49
64
− internet en ICT
56
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Financiering en knelpunten De horeca loopt qua financieringsstructuur aardig in de pas met het MKB (zie tabel 10.12). Er wordt wel wat minder gefinancierd met eigen geld en de horeca komt dan
152
ook relatief vaak knelpunten tegen bij het financieren van investeringen. Een andere bron van knelpunten is wet- en regelgeving. Hiernaast lijkt men in de horeca moeite te hebben met een juiste toepassing van bepaalde investeringen. tabel 10.12
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %):
− winst uit onderneming
83
84
− overig eigen geld
43
43
− holding
10
10
− geleend geld bij banken
36
28
% van investeringsbedrag gefinancierd met eigen geld
68
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %):
35
24
− financiering
54
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
17
15
− vinden van geschikte leverancier
21
17
− toepassing van de investering
48
21
− wet- en regelgeving
64
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %):
64
62
aard van de knelpunten (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
10.5
Perspectief
1 0 .5 .1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Na de enorme dip in de afgelopen jaren is voor 2004 nauwelijks herstel in zicht. De dalende lijn van de omzetwaarde lijkt echter wel ten einde. Zoals gezegd, is in het vierde kwartaal 2003 de waarde(!) van de horecaomzet niet verder teruggelopen. Bovendien lijkt het imago van de horeca ten aanzien van de prijzen - na de invoering van de euro zich langzaam te herstellen. In volume gemeten wordt voor 2004 nog een daling verwacht (-1%), terwijl in waarde een lichte stijging wordt verwacht (+0,5%). Voor 2005 zal de daling van de koopkracht, m.n. voor de restaurants en cafés, nog voor onzekerheid zorgen. Ten opzichte van de prognoses voor de totale particuliere consumptie zullen de prognoses betreffende de consumptie in de horeca nog (als sluitpost) achterblijven. Werkgelegenheid De werkgelegenheid in de sector zal in 2005 niet verder meer dalen, zo blijkt uit de prognoses in tabel 10.13. Daarna kan de werkgelegenheid aantrekken. Afhankelijk van
153
1
eventuele goede zomers kan de seizoenarbeid in de cafés en restaurants nog een extra impuls krijgen. Het aantal zelfstandigen in de horecasector zal dalen, mede onder invloed van processen van schaalvergroting, concentratie en internationalisering, en de daarmee gepaard gaande daling van zelfstandigen in de restaurantsector. Winst De nominale winststijging van de horeca zal in 2005 'slechts' 2,25% bedragen. Een relatief forse groei van het verbruiksvolume en de geringe mogelijkheden tot kostendoorberekening zijn debet aan deze ontwikkeling. De toenemende wet- en regelgeving blijft voor de horeca een forse bedreiging. tabel 10.13
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
omzet
− volumeontwikkeling
-1,00
0,25
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
1,50
0,50
1,00
1,25
−
0,50
0,75
2,25
3,25
-2,25
0,00
-2,00
0,50
3,00
2,25
6,00
8,00
waardeontwikkeling
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2004.
De horeca is volledig afhankelijk van binnenlandse bestedingen. De prognoses voor de horeca zijn dan ook niet gevoelig voor ontwikkelingen in de wereldhandel (tabel 10.14). Wel is de horeca gevoelig voor een stijging van de loonkosten. Wanneer de loonkosten toenemen, neemt op korte termijn de koopkracht van de consument toe. Dit vertaalt zich voor de horeca in een toename van de omzet, werkgelegenheid en toegevoegde waarde (tabel10.15). tabel 10.14
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de horeca en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) horeca bij 7% groei*
totaal bedrijfsleven bij 9% groei
0,25
0,25
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
0,00
0,50
0,75
toegevoegde waarde
0,25
0,25
1,75
2,00
Bron: EIM, 2004.
154
bij 9% groei
omzet
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei.
1
bij 7% groei*
Zie ook KvK, Erbo 2003.
tabel 10.15
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de horeca en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) horeca
loonkosten
totaal bedrijfsleven
0% stijging
1% stijging
0% stijging
1% stijging
omzet
0,25
0,75
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
0,25
0,50
0,50
toegevoegde waarde
0,25
0,75
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
1 0 .5 .2 Ee n blik v oo rui t In de jaren na 2005 blijft de mate van groei van het reëel beschikbare inkomen van huishoudens voor de horeca van groot belang. In de particuliere consumptie zullen de consumptieve bestedingen in de horeca de sluitpost blijven vormen. Verschuivingen in consumptiepatronen richting horeca zijn niet gemakkelijk in te schatten. Wat betreft de bedrijfsmatige bestedingen gaat er in de komende jaren een stimulans uit voor de hotelsector, vanwege de te verwachten wereldhandelsgroei en productiegroei in de marktsector. In historisch perspectief was eenzelfde voortrekkersrol zichtbaar van deze indicatoren voor het herstel in de jaren 1993 en 1994. Bedrijfsleven en buitenlands toerisme - zij het gematigd vanwege de eurokoers - scheppen mogelijkheden. Hiervan profiteren hotels, cateraars en verblijfsrecreatie. De logiessector profiteert verder enigszins van de internationalisering en de daarmee gepaard gaande investeringen in de branche. De groei in uitbesteding van dienstenactiviteiten, zoals catering naast schoonmaken en beveiliging, zal de komende jaren evenwel minder groot zijn. 1
Vooruitzichten van de deelsectoren Door internationaal toerisme kunne de bestedingen van buitenlanders in ons land toenemen. De logiesverstrekkers ontwikkelen zich met een groei van 1,75% in de periode 2005-2008 iets boven het horecagemiddelde. Nieuwe zakelijke doelgroepen zijn vooral geïnteresseerd in de Nederlandse kennisgebieden. Nieuwe toeristische doelgroepen zijn vooral geïnteresseerd in typisch Nederlandse attracties. De hotelbedrijven worden gemiddeld steeds groter, terwijl ook de opbouw van de sector naar bedrijfstype zal veranderen. Het speelveld van kleine en middelgrote horecaondernemingen wordt daardoor kleiner en de kloof tussen grote en kleinere ondernemingen zal mede daardoor steeds groter worden. De uitgaven aan recreatie en cultuur zullen toenemen. Hierop zijn de vakantiebestedingen en de ontwikkeling van het aantal buitenlandse vakanties van Nederlanders van invloed. Er zal een verscherping gaan optreden van de concurrentie uit het buitenland, bijvoorbeeld uit de voormalige Oostbloklanden. De dynamiek in de horeca zal in de komende jaren een verdere verschuiving van de omzet laten zien van de traditionele restaurants naar enerzijds de kleinschalige buitenlandse restaurants en anderzijds de grootschalige systeem- en merkketens. Innovatie blijft naast het persoonlijke contact - op z'n minst nodig om de concurrentiepositie te behouden. Naast het benutten van informatie- en communicatietechnologie lijkt het gebruik van nieuwe product- en biotechnologie noodzakelijk. 1
Zie ook www.bhenc.nl, Vooruitzichten van de Horeca op middellange termijn, Meerjarenramingen.
155
De omzetontwikkeling van cafés in de middellangetermijnraming komt vergeleken met de overige branches in de horeca uit op het gemiddelde. De toename van het gebruik van dranken in de horeca naar 'buiten het café' zal doorzetten. Het aantal cafébedrijven blijft daarbij dalen. De catering profiteert van de ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Toepassing van ruimere openingstijden, sfeerverhoging, gezondere voeding, meer variatie en kwaliteitsverhoging kunnen de omzetontwikkeling versterken. De contractcateraars zoeken tevens naar nieuwe markten. De groei van de cateraars in het onderwijs stagneert namelijk en de verwachte doorbraak in de gezondheidszorg laat op zich wachten. Naast de voorziening van maaltijden, dranken en automaten nemen meerdere contractcateraars ook de zorg van andere diensten op zich, tot aan wasserij en beveiliging toe. Verdere expansie ligt mogelijk in de nu nog lage penetratie van cateraars bij het relatief grote aantal kleinere bedrijven met 50 tot 100 werknemers.
10.6
Meer informatie over de sector Sectororganisaties
Website
Het Nederlands Horeca Gilde (NHG), Eindhoven
www.horecagilde.nl
Telefoon: (040) 286 98 87 Bedrijfschap Horeca en Catering, Zoetermeer
www.bedr-horeca.nl
Telefoon: (079) 368 07 07 Koninklijk Horeca Nederland, Woerden
www.horeca.org
Telefoon: (0348) 48 94 89 Vereniging van Recreatie-Ondernemers Nederland
www.Recron.nl
(Recron), Arnhem Telefoon: (026) 359 11 11 Vereniging Nederlandse Cateringorganisaties (Veneca),
www.veneca.nl
Gorinchem Telefoon: (0183) 62 61 72 / 62 90 98
Vakbladen • Hospitality Management Hotelrevue • Misset Horeca • Horeca Nederland • Rekreavakkrant
Evenementen
Informatie te vinden op:
Horecava 2005, Amsterdam RAI
www.horecava.nl
10 t/m 13 januari 2005 Nationaal congres Recreatie & Toerisme 2005, Ahoy Rotterdam 26 januari 2005
156
www.recron.nl
11
Transportsector
De sector transport kan worden onderverdeeld in vier deelsectoren, te weten: personenvervoer, goederenvervoer over land, scheep- en luchtvaart en dienstverlening ten behoeve van het vervoer. MKB-bedrijven in de deelsector personenvervoer zijn voornamelijk werkzaam in de taxibranche. Tot het taxivervoer wordt gerekend het beroepsmatige vervoer in personenauto's en -busjes met maximaal 9 zitplaatsen (inclusief bestuurder). De ondernemingen in het goederenvervoer over land houden zich bezig met het transporteren van goederen over de weg, vaak in opdracht van derden. Binnen de sector scheep- en luchtvaart zijn de MKB-bedrijven met name werkzaam in de binnenvaart. De binnenvaart omvat het vervoer van goederen (en in beperkte mate van personen) over de binnenwateren. De dienstverlening ten behoeve van het vervoer beslaat een breed scala van bedrijven, zoals verladers, expediteurs, opslag- en overslagbedrijven en reisbureaus.
11.1
De sector in cijfers
1 1 .1 .1 O m van g Op 1 januari 2004 waren er ongeveer 24.000 bedrijven actief in de Nederlandse transportsector. Qua aantal ondernemingen behoort de transportsector, samen met de autosector en de post- en telecommunicatiesector, tot de kleinere sectoren. Het merendeel van de ondernemingen behoort tot het midden- en kleinbedrijf. In de taxibranche zijn ongeveer 4.600 bedrijven actief, het beroepsgoederenvervoer over de weg telt zo'n 12.000 bedrijven en de binnenvaart circa 4.000 bedrijven. De sector is jaarlijks goed voor een omzet van 46 miljard euro, waarvan 24 miljard (52%) wordt gerealiseerd in het MKB. Ongeveer de helft hiervan wordt behaald met intermediaire leveringen en een derde met afzet in het buitenland. De transportsector is verantwoordelijk voor 9% van de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven. De consumptieve afzet bedraagt 15%; het gaat hier om personenvervoer per bus, taxi of boot, verhuis- en opslagcapaciteiten e.d. tabel 11.1 De transportsector in 2003 aandeel van de sec-
transportsector
tor in totaal bedrijfstotaal aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
MKB
leven (in %)
24
24
4
292
156
5
omzet (x € miljard)
46
24
4
exportomzet (x € miljard)
18
8
9
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
21
12
6
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
1 1 .1 .2 Sa men st ellin g Het belangrijkste deel van de sectoromzet wordt gerealiseerd in het goederenvervoer over de weg (€ 16 miljard) en de dienstverlening ten behoeve van het vervoer (€ 19 mil-
157
jard). De scheep- en luchtvaart behaalde een omzet van € 8 miljard en het personenvervoer van € 3 miljard. Het personenvervoer en de scheep- en luchtvaart zijn deelsectoren die, gemeten naar de omzet, worden gedomineerd door het grootbedrijf. Wel kennen deze sectoren veel MKB-bedrijven (taxibedrijven, binnenvaart). In de andere deelsectoren ligt de verhouding tussen MKB en grootbedrijf anders. In de deelsector goederenwegvervoer behaalt het MKB ongeveer driekwart van de omzet. Mede debet aan de kleinschaligheid van deze deelsector is het verschijnsel van de 'eigen rijders'. Bij de vervoersverwante bedrijven ligt de verhouding tussen MKB en grootbedrijf ongeveer 'fifty-fifty'. Tabel 11.2 geeft inzicht in de omzetaandelen van de diverse deelsectoren, alsmede het aantal ondernemingen en het aandeel in de werkgelegenheid. tabel 11.2 De transportsector verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
(x € miljoen)
in %
personenvervoer
2
10
50
17
3
6
goederenvervoer over land
6
25
100
34
16
35
12
51
72
25
8
18
3
14
70
24
19
41
24
100
292
100
46
100
scheep- en luchtvaart dienstverlening t.b.v. vervoer totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
1 1 .1 .3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling Wanneer de gehele transportsector in ogenschouw wordt genomen, dan blijkt dat er in 2003 een daling van de omzet heeft plaatsgevonden (zie tabel 11.3). De algehele economische gang van zaken liet ook de transportsector niet ongemoeid. Dit werd nog eens versterkt door de teruggang in de bouwnijverheid, waardoor het aantal transportbewegingen over zowel het water als de weg afnam. Alles bijeen leidde dit tot een daling van de omzet van 1,75%. Voor 2004 wordt verwacht dat de afzet zal aantrekken. Belangrijkste reden hiervoor is het herstel van de wereldhandel. Dit brengt automatisch extra transport met zich mee. tabel 11.3 Ontwikkeling van het omzetvolume 2003-2004 in de transportsector, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2003
2004
personenvervoer
-2,50
1,00
goederenvervoer over land
-2,50
1,50
scheep- en luchtvaart
-0,50
3,75
dienstverlening t.b.v. vervoer
-2,50
1,50
totaal
-1,75
1,75
Bron: EIM (2004 raming).
158
Personenvervoer De taximarkt is te verdelen in twee soorten vervoer: straatwerk en contractwerk. Met het straatwerk worden de ritten bedoeld waarbij een willekeurige klant eenmalig naar een bepaalde bestemming wordt gebracht en met het contractwerk gaat het om vaste trajecten of groepen van klanten die bediend worden onder een contract. Hierbij moet gedacht worden aan het 'Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG)'-vervoer, de treintaxi's of het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV), waarbij taxi's bepaalde (onren1 dabele) trajecten van het openbaar vervoer vervangen of aanvullen . Van de omzet in 2 het taxivervoer komt 68% uit contractwerk en 32% uit straatwerk. 3 In 2003 gebruikten 5,3 miljoen Nederlanders één of meer keer een taxi . Van die groep gebruikten 1,5 miljoen mensen de taxi minstens één keer per maand en de rest minder dan 12 keer per jaar. Goederenvervoer over land Het goederenvervoer over de weg staat al enkele jaren achtereen onder druk. Het jaar 2003 vormde voor veel transportondernemers eveneens niet een heel geweldig jaar. De stagnerende economische ontwikkelingen hebben een afnemend ladingaanbod tot gevolg gehad. De Nederlandse consument was in 2003 nog steeds terughoudend met betrekking tot zijn uitgaven. Hierdoor bleven consumptiegoederen langer in de winkels en magazijnen staan. Ook in de bouw was weinig bedrijvigheid te bespeuren en de industrie draaide een lagere productie. Al met al komt het erop neer dat er binnen Nederland minder te vervoeren viel. De teruggang was het sterkst voelbaar in het binnenlandse vervoer, maar ook het grensoverschrijdende vervoer kende een daling van het ladingaanbod. Het totale vervoerde gewicht door de Nederlandse beroepsgoederenvervoerders over de weg is in 2003 met 2,9% gedaald ten opzichte van 2002. Het binnenlandse vervoer nam af met bijna 10 miljoen ton (-3,1%), het grensoverschrijdende vervoer met bijna 3 miljoen ton (-2,4%). Hoewel er minder goederen zijn vervoerd, zijn de afstanden waarover deze goederen zijn verplaatst, toegenomen. De totale vervoersprestatie nam in 2003 ten opzichte van 2002 met 0,5% toe tot 68,8 miljard tonkilometer. Het aantal 4 ritten nam in 2003 af met 5,6% naar 27 miljoen ritten (zie tabel 11.4). tabel 11.4 Beroepsgoederenvervoer 1999-2003
vervoerd gewicht (miljoen ton)
1999
2000
2001
2002
456
431
444
425
2003 412
vervoersprestatie (miljard tonkilometer)
74,8
69,8
69,2
68,4
68,8
beladen ritten (miljoen ritten)
30,7
28,4
29,3
28,6
27,0
Bron: Vervoerenquête, NIWO 2003.
1
2
3
4
Voor u instapt: transparantie op de taximarkt, Ministerie van Economische Zaken, mei 2004. Monitoring en evaluatie deregulering taxivervoer 1999-2003, KPMG BEA/TNS NIPO Consult, mei 2004. Monitoring en evaluatie deregulering taxivervoer 1999-2003, KPMG BEA/TNS NIPO Consult, mei 2004. Jaarverslag 2003, NIWO, mei 2004.
159
Goederenvervoer over water De binnenvaart heeft de laatste jaren fors geïnvesteerd in verjonging van de vloot. 1 De oud-voor-nieuw-regeling die per 28 april 2003 is beëindigd, zorgde ervoor dat veel kleinere en oudere schepen zijn gesloopt. Er zijn naar verhouding meer grote schepen in de vaart gekomen. Deze nieuwbouw en schaalvergroting hebben geleid tot een tijdelijke overcapaciteit in de branche. De stagnerende economische ontwikkelingen versterken dit effect. De verwachtingen voor de komende jaren zijn dat het totale goederenvervoer zal toenemen, waarbij de binnenvaart het vervoerde volume met circa 3% per jaar kan zien stijgen. De druk op de prijzen en de rendementen zal echter de komende jaren merkbaar toenemen. Dienstverlening ten behoeve van het vervoer Verladers, expediteurs en opslag- en overslagbedrijven ondervinden eveneens de gevolgen van de teruglopende economie. Voor reisbureaus in Nederland gaat het niet goed. Hoewel na het rampjaar 2001 (11 september) het toerisme van Nederland in het buitenland in 2002 weer iets leek aan te trekken, was het in 2003 weer kommer en kwel in de reisbranche. De toegenomen vrees voor terrorisme, de oorlog in Irak, SARS en de afnemende economische groei zijn hier mede debet aan. In het bijzonder de belangstelling voor vliegvakanties is uiterst lauw. Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit - gemiddelde bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar - in de transportbranche bedraagt ruim 75.000 euro. Daarmee behoort deze sector, samen met de groothandel, tot de sectoren met de hoogste arbeidsproductiviteit. In 2002 nam in bijna alle sectoren in het MKB de arbeidsproductiviteit af, en in 2003 heeft deze zich over het algemeen voor de meeste sectoren weer weten te herstellen. De transportsector was de enige sector die in 2002 nog een lichte toename van de arbeidsproductiviteit wist te bewerkstelligen. In 2003 bleef de arbeidsproductiviteit op het niveau van het jaar ervoor, en voor de komende jaren wordt zelfs weer een toename verwacht. Exploitatiebeeld De transportsector realiseert gemiddeld een winst van 18%, in procenten van de brutoproductie. Dit klinkt zeer gunstig, maar dit cijfer wordt sterk vertekend doordat een belangrijk deel van de winsten van het kleinbedrijf ook de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden bevat. Het verbruik (zoals brandstoffen e.d.) vormt ongeveer de helft van de brutoproductie. De loonkosten vormen een belangrijk deel van de bedrijfskosten (zie tabel 11.5).
1
160
Een ondernemer die nieuwe tonnage aan zijn binnenvaartvloot wilde toevoegen moest daarvoor oude tonnage inleveren, tonnage die door middel van sloop uit de vaart werd genomen. Bovendien moest er meer aan oude tonnage ingeleverd worden dan er nieuwe aan toegevoegd mocht worden.
tabel 11.5 Exploitatiebeeld van de transportsector in 2003 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
52
bruto toegevoegde waarde
48
bedrijfskosten
32
waarvan:
− loonkosten
24
winst voor belastingen
18
Bron: CBS, bewerking EIM.
De wegtransportbedrijven zien de laatste tijd de kostprijs van hun product fors toenemen. Met name de loonkosten wegen erg zwaar: soms bestaat de totale kostprijs voor meer dan 50% uit chauffeurskosten. Net als in 2002 zijn ook in 2003 de verzekeringspremies weer verhoogd. Oorzaak is onder meer het nog steeds toenemende aantal schadeclaims en diefstallen. De rentabiliteit in de vervoersbranche is gering, want terwijl de kosten stijgen, blijft de vrachtprijs achter. Uit cijfers van het transportonderzoeksbureau NEA blijkt dat de rentabiliteit in 2002 geraamd is op -1,5% voor grensoverschrijdende wegvervoerders. Binnenlandse vervoerders blijven nog net boven de nulgrens met een rendement van gemiddeld +0,1%. Als maatstaf voor gezonde bedrijven geldt een rentabiliteitsniveau van ten minste 5%. Dit is in Nederland in deze sector voor het laatst in 1986 behaald. Het percentage bedrijven dat nog wel 'gezond' is wordt steeds kleiner.
11.2
Marktomstandigheden
1 1 .2 .1 A fneme rs Vraagbepalende factoren Personenvervoer De mobiliteit van de Nederlandse consument neemt gestaag toe. Het openbaar vervoer biedt echter niet altijd een optie, met name doordat de openbaarvervoerbedrijven zich steeds meer richten op alleen de rendabele lijnen. Bovendien hebben de vele VINEXgebieden aan de randen van de grote steden nog nauwelijks openbaarvervoerverbindingen. Het dichtslibbende wegennet - o.a. in de binnensteden - en de vaak ontoereikende parkeervoorzieningen ontmoedigen ook veel consumenten om de eigen auto te gebruiken. Daarbij neemt de vergrijzing in Nederland toe; oudere mensen kiezen meer voor comfort en gemak. Kortom, voor de taxi als comfortabele en flexibele vervoersoplossing, liggen er mogelijkheden. De consument hecht weliswaar veel waarde aan comfort en gemak, maar is ook prijskritisch. Ongeveer de helft van de bevolking maakt (nog) geen gebruik van de taxi, vanwege de prijs, maar ook vanwege de onbekendheid met de kwaliteit van de taxi. De branche speelt hier momenteel op in door het opzetten van een kwaliteitszorgsysteem, uitmondend in een keurmerk. De Rotterdamse Taxicentrale kreeg in het voorjaar van 2004 als een van de eerste taxibedrijven het taxikeurmerk uitgereikt door minister Peijs. Met het keurmerk wil de branche aangeven dat bedrijven met zo'n keurmerk een bepaald kwaliteit garanderen. Belangrijke pijlers daarbij zijn veiligheid, comfort en omgangsvormen.
161
Daarnaast kunnen reizigers die gebruik maken van de taxi sinds januari 2003 met klachten terecht bij het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxivervoer. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft initiatief genomen om in overleg met KNV Taxi en de Consumentenbond een oplossing te vinden voor de klachtenproblematiek in het taxivervoer. Goederenvervoer (over land en water) Economische groei en goederenvervoer gaan hand in hand. Bij een recessie daalt het goederenvervoer onmiddellijk, om daarna de economische groei weer snel in te halen. Voor het goederenvervoer over de weg is het met name erg belangrijk hoe het er aan toe gaat in de industrie, de bouw en de detailhandel. Dit zijn belangrijke gebruikers van het goederenvervoer. Voor de industrie wordt in 2004 een herstel van de afzetontwikkeling verwacht, de bouwnijverheid verwacht in 2004 een verdere daling van het omzetvolume en ook de groei in de detailhandel laat nog even op zich wachten. De komst van internet heeft belangrijke gevolgen voor de vervoersstromen in Nederland. Wanneer consumenten cd's via een Amerikaanse website bestellen in plaats van bij de lokale winkel, wordt de vervoersstroom rechtstreeks aangestuurd vanuit de VS. Dit geeft een positieve impuls aan de bezorging van postpakketten bij particulieren thuis. Segmentatiemogelijkheden De particuliere gebruikers van de taxi kunnen worden onderscheiden in een kleine groep die regelmatig van de taxi, maar ook van het openbaar vervoer gebruik maakt en een grote groep die over een eigen vervoermiddel beschikt en slechts bij bepaalde gelegenheden per taxi reist. De zakenwereld maakt voor het taxigebruik meestal afspraken met gespecialiseerde taxibedrijven. Voor het groepsvervoer worden doorgaans rechtstreeks contracten afgesloten met de instellingen waarvoor het vervoer moet worden verricht. Met de ziekenfondsen worden contracten afgesloten betreffende het zittende zieken- en rolstoelvervoer. Het rouw- en trouwvervoer wordt meestal verricht door gespecialiseerde bedrijven. Circa 45% van de taxi- en groepsvervoeromzet is afkomstig 1 van particulieren en 55% van de overheid, bedrijven en instellingen. Substitutie In Nederland vindt binnenslands 75% van het transport over de weg plaats en 23% per 2 binnenvaart. Het binnenlands vervoer per spoor is klein en schommelt rond 2% . Door 3 de aanleg van de Betuwelijn zal het aandeel van het spoor in 2020 toenemen naar 4%. De binnenvaart verwerft geleidelijk een sterkere positie in de transportbranche, ten koste van het wegvervoer. De groeiende vraag naar vervoer in combinatie met toenemende congestie op het wegennet biedt kansen voor de binnenvaart. Ook het invoeren van tolheffing in Duitsland voor het vrachtverkeer levert hieraan zijn bijdrage. Nederland is een buitenbeentje binnen Europa wat betreft de inzet van binnenvaart en spoor. Nergens is de binnenvaart zo groot en het spoor zo klein.
1
2
3
162
Sectorstudies ING-Bank, 2002. Deze cijfers zijn gebaseerd op het aantal tonnen goederen dat per kilometer wordt vervoerd. Waardevol Transport. De maatschappelijke betekenis van het goederenvervoer en de binnenvaart 2004-2005, Bureau Voorlichting Binnenvaart, 2004.
Het wegvervoer neemt het grootste deel voor zijn rekening. Tweederde van het goederenvervoer in Nederland bestaat uit aanlevering van goederen aan winkels. Deze fijndistributie kan, uitzonderingen daargelaten, fysiek niet door een andere modaliteit worden vervangen. Om die reden vindt 60% van het goederenvervoer over de weg plaats binnen een vervoersafstand van minder dan 50 km. Uit onderzoek blijkt dat slechts 20% van het huidige wegvervoer kan worden vervangen door een andere modaliteit.
1 1 .2 .2 L eve ra n cie rs Toeleveranciers aan de wegtransportsector vormen een gevarieerd geheel. Het zijn de leveranciers van het transportmaterieel, de vrachtautofabrikanten en carrosseriebedrijven, maar in toenemende mate ook leveranciers van informatie- en communicatietechnologie en natuurlijk oliemaatschappijen, truckdealers, leasebedrijven en nog vele andere soorten. Bij een aantal van deze leveranciers spelen, net als in de transportsector zelf, processen van internationalisering en globalisering. Andere bieden de transportonder1 neming nog hoofdzakelijk lokale ondersteuning. Logistieke dienstverleners zijn vaak ontstaan als wegtransportbedrijven. Naast het wegtransport namen zij steeds meer activiteiten over van verladers, te beginnen met de traditionele logistiek zoals opslag. Nu is het scala breed en omvat het zelfs logistieke consultancy. Toch kan de dienstverlening nog verder gaan en het gehele ontwerp en de aansturing van de supply chain van de verlader omvatten. De logistieke dienstverleners opereren momenteel in een groeimarkt.
1 1 .2 .3 T oe trede rs Het aantal actieve ondernemingen in de transportsector is in 2003 ten opzichte van 2002 gestegen met 2,25%. Het aantal startende bedrijven is ten opzichte van 2002 licht afgenomen. In de transport- en communicatiesector zijn in 2003 1.740 bedrijven gestart, in 2002 bedroeg dit aantal nog 1.810. Door het aantrekken van de economie zien starterts in de transportwereld met name mogelijkheden in het bezorgen van pakketjes. Binnenland De taximarkt staat al enkele jaren bloot aan veranderingen. De liberalisering van de taxibranche heeft geleid tot een grote aanwas van eenmansbedrijven, die zich vooral richten op het straattaxivervoer in de grote steden. Het aantal bedrijven is met 25% toegenomen. Behalve door nieuwe toetreders, is het aantal ook gestegen door opsplitsingen van bestaande meermansbedrijven in eenmanszaken. Buitenland Op 1 mei 2004 zijn 10 nieuwe landen toegetreden tot de Europese Unie. De toetreding van deze landen biedt de transportsector kansen en bedreigingen. Oost-Europa is voor de Nederlandse vervoerder geen onontgonnen terrein. In Oost-Europa zijn nu ongeveer 100 à 150 vestigingen van Nederlandse vervoerders te vinden. De uitbreiding zal een aantal positieve ontwikkelingen voor de handel met zich meebrengen: administratieve handelsbarrières, zoals administratieve handelingen en wachttijden, worden verlaagd, technische handelsbarrières verdwijnen en risico's en onzekerheden zullen afnemen. De toetredende landen zullen een aanzienlijk deel van hun wetgeving moeten aanpassen. Dit zal onder meer leiden tot eenduidige en vergelijkbare eisen voor het bedrijfsleven.
1
Trends in transport en logistiek, TLN september 2000.
163
Daar staat tegenover dat nieuwe landen het transport, door onder meer het inzetten van goedkopere chauffeurs, goedkoper kunnen aanbieden.
1 1 .2 .4 C o n cu r ren tie Personenvervoer De taxibranche is na de invoering van de nieuwe taxiwet per 1 januari 2000 nog volop in beweging. De wetswijzigingen hebben onder andere tot doel de taximarkt vrijer te maken. De liberalisering moet de onderlinge concurrentie aanwakkeren en voor de consument een gunstig effect hebben op de prijs van een taxirit. Anno 2004 is door de toename van het aantal bedrijven de concurrentie sterk toegenomen, met name bij het verkrijgen van grote opdrachten in het contractvervoer. In het contractvervoer zorgen openbare aanbestedingen ook nog eens voor een onevenredig sterke prijsconcurrentie. Voor de consument heeft de concurrentie echter nog niet geleid tot lagere prijzen. Goederenvervoer over land Het grootste deel van het goederenvervoer over de weg wordt door het beroepsvervoer gedaan. Dit zijn ondernemingen die hun brood verdienen alleen met transport. Daarnaast rijdt ook het eigen vervoer. Dit zijn bedrijven die iets produceren of verhandelen. Voor hen is transport een bijzaak. De laatste decennia is sprake van een substantiële verschuiving van het eigen vervoer ten gunste van het beroepsvervoer. Verladers werken liever met grote vervoersbedrijven die vervolgens een beroep doen op 'eigen rijders'.
1 1 .2 .5 Nie u we p rod uc te n e n die ns ten De binnenvaart maakt momenteel een groei door. Echter, op een gegeven moment zullen de markten waarin de binnenvaart nu sterk is (bulk en containers) verzadigd raken. Om de groei te kunnen continueren zal de binnenvaart nieuwe markten moeten aanboren. Eén van die nieuwe markten lijkt momenteel al gevonden te zijn; het vervoer van gepalletiseerde goederen over het water voor de distributiecentra van supermarkten en andere winkelketens. Dit project 'Distrivaart' is een samenwerkingsverband van marktpartijen en kennisinstituten. Er is een pilot gestart waarin 4 bierbrouwers en 2 supermarktketens bereid zijn om hun producten van de productielocatie (de brouwerij) naar het distributiecentrum van de supermarktketen te laten verschepen. De pilot blijkt een succes en in februari 2004 is de commerciële fase ingegaan. Naast de bierbrouwers doen nu ook Coca Cola en Edet toiletpapier mee; met een aantal andere grote markt1 partijen lopen gesprekken .
1 1 .2 .6 We t- en regel ge ving Spoedwet wegverbreding De spoedwet wegverbreding helpt de overheid om een aantal knelpunten op de weg versneld aan te pakken. Hierbij gaat het vooral om het aanbrengen van meer rijstroken op eenzelfde wegprofiel, of het tijdelijk omzetten van vluchtstroken in extra rijstroken tijdens de spits. Sinds eind 2002 is € 380 miljoen beschikbaar om 150 km van deze spits- en bufferstroken versneld aan te leggen. De verwachting is dat de files in 2006 met 30% zijn verminderd op de knelpunten die het kabinet aanpakt. De spoedwet is een tijdelijke wet die zich beperkt tot speciaal aangewezen wegprojecten.
1
164
Waardevol Transport. De maatschappelijke betekenis van het goederenvervoer en de binnenvaart 2004-2005, Bureau Voorlichting Binnenvaart, 2004.
Verplicht examen taxichauffeurs Om de kwaliteit van het taxivervoer naar een hoger plan te tillen is per 1 juli 2004 een verplicht examen voor taxichauffeurs ingevoerd. Dat is nodig voor het verkrijgen van de zogenoemde chauffeurspas. Het examen bestaat uit een theorie- en een praktijkdeel. Daarin wordt de klachtgerichtheid van de chauffeur getest. Daarnaast moet de chauffeur kennis hebben van de auto, de handelwijze bij ongevallen en de regelgeving. Tot slot worden de rijvaardigheid en de stratenkennis getest. Uitbreiding inhaalverbod vrachtwagens Per 1 juni 2003 mogen vrachtwagens op alle drukke tweebaans autosnelwegen niet meer inhalen. Vanaf die datum is op 441 kilometer tweebaans autosnelweg sprake van een inhaalverbod dat 's ochtends om 6.00 uur ingaat en 's avonds om 19.00 uur afloopt. Nieuwe havenbeveiligingswet Er komt een nieuwe havenbeveiligingswet. De nieuwe wet is nodig om de in december 2002 door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ingestelde internationale regels op het gebied van maritieme beveiliging in de Nederlandse havens te kunnen uitvoeren. De maatregelen van de nieuwe wet treden op 1 juli 2004 in werking. Het gaat hierbij om certificering en handhaving van havenfaciliteiten na goedkeuring van een beveiligingsplan. Daarnaast worden er ook een Nationale Autoriteit voor de Maritieme Beveiliging, Bevoegde Beveiligingsautoriteiten voor Havenbeveiliging per zeehaven en beveiligingsfunctionarissen voor de havenfaciliteiten, rederijen en onder Nederlandse vlag varende schepen aangesteld. Er zijn in Nederland tussen de 320 en 350 bedrijven met havenfaciliteiten die moeten voldoen aan de nieuwe havenbeveiligingswet.
1 1 .2 .7 Sa men ge vat schema 11.1 Marktomstandigheden in de transportsector
personenvervoer tegenover afnemers
goederenvervoer
goederenvervoer
over land
over water
+
+
+
+/-
+/-
+/-
tegenover toetreders
-
+/-
+/-
m.b.t. concurrentie
-
-
-
+/-
-
+
tegenover leveranciers
m.b.t. nieuwe producten en diensten
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de transportsector. Bron: EIM.
11.3
Kracht van de sector
1 1 .3 .1 B ed rij ven d yna miek De bedrijvendynamiek wordt onder andere bepaald door het aantal startende ondernemingen. In de transportsector is het aantal startende ondernemingen sinds 2001 gedaald. Een belangrijke oorzaak hiervan vormt de economische teruggang.
165
De transportsector neemt 4% van het totale aantal starters in het MKB voor zijn rekening. In de transportsector is sprake van de komst van zzp'ers. De tendens naar het zzpschap zit vooral in het verplaatsen van de risico's naar de chauffeurs. Personenvervoer Door de toegenomen concurrentie en het sterk gestegen aantal taxibedrijven, zijn de gemiddelde verdiensten per taxi-ondernemer afgenomen. De verwachtingen van de sectorvereniging KNV Taxi en het onderzoeksinstituut NEA zijn dan ook dat binnen 1 à 2 jaar relatief veel taxibedrijven met hun bedrijfsactiviteiten moeten stoppen. Goederenvervoer over land De jaren negentig stonden in het teken van sterke groei van het aantal transportbedrijven. Aan deze groei is een eind gekomen. Op 1 januari 2004 telde Nederland 11.977 transportbedrijven met een vergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg. Tussen de inwerkingtreding van de Wet Goederenvervoer over de weg (Wgw) op 1 mei 1992 en 2001 vond een stormachtige groei van het aantal transportbedrijven plaats. In die periode kwamen er per saldo ruim 3.650 bedrijven bij. In 2001 nam het totale aantal bedrijven voor het eerst af: in 2001 met 205, in 2002 met 33 en in 2003 met 95. Mede als gevolg van de aanhoudende recessie is het aantal bedrijfsbeëindigingen in 2003 flink toegenomen in vergelijking met voorgaande jaren. Ook het aantal faillissementen is aanzienlijk gestegen. Was in 2002 nog sprake van een totaal aantal faillissementen van 91, in 2003 waren dit er 140. Daar tegenover staat dat in 2003 560 nieuwe ondernemers een vergunning kregen. Onderzoek heeft uitgewezen dat 10% van de 1 nieuwe vergunninghouders binnen 24 maanden weer van de markt zal verdwijnen. Goederenvervoer over water De binnenvaart heeft de afgelopen jaren stormachtige ontwikkelingen doorgemaakt. Door nieuwbouw van binnenschepen begint de capaciteit van de Nederlandse binnenvloot weer langzaam te groeien. Vanaf 1999 zijn nu meer dan 200 nieuwe schepen en duwbakken in de vaart gebracht.
1 1 .3 .2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De transportsector wordt gekenmerkt door zijn kleinschaligheid. Ruim 80% van de bedrijven die in deze sector werkzaam zijn behoort tot het kleinbedrijf (zie tabel 11.6). tabel 11.6 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele sector ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
84
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
47
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
47
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
12
gemiddelde omzet per onderneming (x € miljoen) Bron: CBS, EIM.
1
166
Bron: Jaarverslag 2003, NIWO.
1,9
Personenvervoer De organisatiegraad van de taxibranche is over het algemeen niet hoog. In de grote steden zijn veel chauffeurs aangesloten bij een centrale, maar er zijn ook veel 'vrije jongens' actief. De totale groep van ruim 4.800 taxibedrijven bestaat uit enkele grote taxi1 ondernemingen en circa 3.000 eenmansbedrijven. Goederenvervoer over land De branche is in doorsnee kleinschalig van aard. Het gemiddelde aantal wagens per onderneming bedraagt 8,7. Een klein aantal vervoerders heeft het grootste deel van de markt in handen. Een kleine 7% van de transportbedrijven was verantwoordelijk voor de helft van het totaal vervoerd gewicht binnen Nederland. In het internationale vervoer heeft 3% van de bedrijven de helft van alle tonnen vervoerd. Goederenvervoer over water Schaalvergroting vindt vooral in de binnenvaart plaats. Door de al genoemde nieuwbouw van binnenschepen is sprake van een aanzienlijke schaalvergroting. Nog amper 5 jaar geleden werden binnenschepen afgeleverd tot maximaal 3.500 ton. Inmiddels zijn er tientallen schepen verschenen van 4.000 tot 5.000 ton. De twee grootste binnenschepen meten op dit moment 8.000 ton. Echter, de kleine regionale vaarwegen blijven van groot belang. Het aandeel van het kleinere schip is gehalveerd, maar een kwart van de vloot bestaat nog uit goed onder2 houden schepen van minder dan 1.000 ton .
1 1 .3 .3 I nn ova tie ve rm o gen Innovatie is een belangrijk middel om de concurrentiekracht van het MKB op de langere termijn op peil te houden. Door het bedrijfsleven en de overheid wordt veel belang gehecht aan een hoge innovatie-intensiteit van het MKB. De Nederlandse overheid wil een efficiënt en slim goederenvervoer en bevordert om die reden de innovatie van vervoerssystemen en -concepten: innovaties in de technologie van vracht- en bestelwagens, schepen en treinen, innovaties in de infrastructuur en innovaties in logistieke concepten. tabel 11.7 Aantal bedrijven in de transportsector en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %) transportsoort innovatie introductie van nieuwe producten en/of diensten introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
sector
totaal MKB
25
34
9
17
65
60
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
1
2
Kerncijfers taxivervoer 2003, Koninklijk Vervoer Nederland. Waardevol Transport. De maatschappelijke betekenis van het goederenvervoer en de binnenvaart 2004-2005, Bureau Voorlichting Binnenvaart, 2004.
167
Producten en diensten Sinds 1999 hebben MKB-bedrijven steeds minder nieuwe producten en diensten op de markt geïntroduceerd. In oktober 1999 gaf nog 57% van de MKB-bedrijven aan dat zij in de afgelopen 3 jaar nieuwe producten en/of diensten op de markt hadden gebracht (producten/diensten die nieuw zijn voor het eigen bedrijf). In juli 2003 was dit percentage gedaald tot 34% (zie tabel 11.7). Voor de transportsector ligt dit percentage zelfs nog lager (25%), terwijl in oktober 1999 nog 54% van de ondernemers uit deze sector een nieuw product of dienst op de markt had gebracht. Naast het feit dat een product of dienst nieuw is voor het eigen bedrijf, kan het product of de dienst ook nieuw zijn voor de bedrijfstak of sector. Dan is er sprake van een radicale innovatie. Ook het aantal radicale innovaties is sinds 1999 afgenomen, van 21% naar 9% voor de transportsector. Dit ligt in de lijn van de algemene ontwikkeling van het MKB in Nederland: daar vond een daling plaats van 23% naar 17%. De sterke afname van het aantal innovaties in de transportsector kan worden verklaard door de teruglopende economie. Transportbedrijven zijn gedwongen om waar mogelijk op de kosten te besparen, hetgeen productvernieuwing niet geheel ten goede komt. Bedrijfsprocessen Behalve naar de introductie van nieuwe producten en/of diensten kan ook worden gekeken naar procesmatige verbeteringen in het MKB. In 1999 realiseert nog 78% van de MKB bedrijven procesinnovaties, thans is dat 60%. Omdat procesinnovatie een manier kan zijn om de kosten te reduceren, is de omvang van de daling geringer dan bij productinnovatie. De transportsector kent ten opzichte van 1999 (83%) weliswaar een daling, maar vanaf 2002 (59%) is er weer een stijging zichtbaar. Dit is opmerkelijk omdat de transportsector traditioneel gezien een minder innovatieve branche is. Een mogelijke verklaring is dat organisatorische aanpassingen in deze branche belangrijk zijn geworden om te kunnen concurreren.
1 1 .3 .4 B ed rij fs v oerin g Toenemende kosten als gevolg van criminaliteit De transportondernemer heeft steeds vaker te maken met de gevolgen van criminaliteit. Deze toename wordt veroorzaakt door een algemene toename van de criminaliteit, maar ook doordat de waarde van de te vervoeren goederen steeds hoger wordt. Nederlandse transportbedrijven zijn wel verzekerd tegen diefstal van lading en voertuigen, maar de verzekeringsmaatschappijen stellen steeds hogere eisen. Hierdoor wordt uitkering aan bedrijven bij schade minder vanzelfsprekend. Het gevolg hiervan is dat de vervoerder steeds vaker geheel of gedeeltelijk voor de schade op moet draaien. Criminaliteit in de transportsector kost de branche € 152 miljoen per jaar. Hiermee is de transportsector een van de meest getroffen sectoren.
168
1 1 .3 .5 Sa men ge vat schema 11.2 Kracht van de sector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− in de taxibranche neemt, als
− aantal startende bedrijven
gevolg van de taxiwet, het aan-
neemt af
− aantal bedrijfsbeëindigingen en
tal bedrijven toe
faillissementen is sterk toegenomen schaalgrootte/netwerkvorming
− in de binnenvaart vindt een
− organisatiegraad in de taxi-
aanzienlijke schaalvergroting
branche is laag
− het beroepsgoederenvervoer is
plaats
kleinschalig innovatievermogen
− overheid bevordert de innovatie van vervoerssystemen
bedrijfsvoering
− innovatievermogen in de branche is sterk gedaald
− criminaliteit neemt sterk toe − rentabiliteit in het goederenvervoer neemt af
Bron: EIM.
11.4
Investeringen
1 1 .4 .1 O m van g en o ntwikkeli ng De omvang van de investeringen in de transportsector is relatief hoog. Tabel 11.8 maakt duidelijk dat dit niet zozeer gelegen is in het deel van de ondernemers die investeren, maar vooral in het gemiddelde bedrag dat men investeert. Met een gemiddelde van ruim € 700.000 wordt een belangrijk verschil met andere sectoren in het MKB zichtbaar. Ook in 2004 zal weer het nodige geïnvesteerd worden. Bij zeven op de tien MKB-bedrijven zal dit zeker gebeuren. tabel 11.8 Investeringen in de transportsector transportsector
totaal MKB
77
73
23
24
713
163
− ja
69
61
− misschien
10
11
− nee
21
28
% investerende bedrijven in 2003 % investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven samenwerken gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000) plannen voor investeringen in 2004 (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Bijna 40% van de bedrijven die in 2003 geïnvesteerd hebben, rapporteert een daling van de investeringen ten opzichte van 2002. Het aandeel bedrijven met een stijging van de investeringen is ook ongeveer 40%.
169
figuur 11.1 Ontwikkeling van de investeringen in de transportsector: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
transport
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80%
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Een kwart van de bedrijven investeerde meer dan in de planning stond (zie figuur 11.2). In de transportsector is overigens vaker dan in andere sectoren sprake van een meerjarenplanning bij het doen van investeringen. Tabel 11.9 laat zien dat 39% van de investerende bedrijven in de transportsector gebruik maakt van een meerjarenplanning, tegenover 25% in het totale MKB. Investeringsbedragen die hoger uitvallen dan gepland hebben voor vier op de tien van de betrokken bedrijven te maken met het doen van andere investeringen dan in de planning voorzien was. Dat is twee keer zo vaak als het gemiddelde wanneer alle MKB-sectoren worden bezien. figuur 11.2 Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag in 2003 ten opzichte van de planning
totaal MKB
transport
0%
20% meer
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
170
40%
60% (ongeveer) gelijk
80% minder
100%
tabel 11.9 Investeringsplannen in de transportsector transportsector
totaal MKB
investeringsplannen:
− meerjarenplan
39
25
− jaarlijks plan
22
23
− geen plan op schrift
39
52
− extra investeringen
33
37
− andere investeringen
38
19
− duurder dan verwacht
55
44
reden voor hogere investeringsbedrag dan planning:
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
1 1 .4 .2 I nve s terin gsd oele n e n typ en in ves te ri nge n De transportsector stak in 2003 relatief vaak geld in het uitbreiden van de productiecapaciteit en in de uitbreiding van het product- en/of dienstenassortiment. Minder aandacht ging bij de investeringen uit naar verbetering van de service of het voldoen aan wet- en regelgeving. Wat betreft de verschillende investeringstypen lijkt de transportsector weinig af te wijken van de andere sectoren (zie tabel 11.10). tabel 11.10
Investeringsdoelen en investeringstypen in de transportsector transportsector
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
38
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
57
51
− efficiencyverbetering
57
63
− vervanging bestaande middelen
69
74
− verbetering service
43
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
39
53
− bedrijfsmiddelen
90
91
− nieuwe markten en/of producten
38
41
− kennis, opleiding en scholing
64
64
− internet en ICT
55
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
1 1 .4 .3 F ina n cie rin g e n k nel pu n te n De transportsector gebruikt, zoals verwacht mag worden met hogere investeringsbedragen, relatief vaak externe bronnen voor het financieren van de investeringen. In tabel 11.11 is te zien dat 61% van het totale investeringsbedrag met eigen geld wordt gefinancierd. Voor alle MKB-bedrijven ligt dat percentage op 78. Ook blijkt uit de tabel dat er vaker geld beschikbaar komt vanuit de holding.
171
Een kwart van de bedrijven komt bij de financiering knelpunten tegen. Het gaat dan veelal om het vinden van de financiering zelf en minder om het vinden van het investeringsmiddel, de leverancier, of de juiste toepassing. tabel 11.11
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de transportsector transportsector
totaal MKB
financieringsbronnen (in %):
− winst uit onderneming
72
84
− overig eigen geld
43
43
− holding
17
10
− geleend geld bij banken
48
28
gemiddeld % van investeringen gefinancierd met eigen geld
61
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
26
24
− financiering
74
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
15
15
− vinden van geschikte leverancier
10
17
− toepassing van de investering
10
21
− wet- en regelgeving
32
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost
80
62
aard van de knelpunten (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
11.5
Perspectief
1 1 .5 .1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 In het derde kwartaal van 2003 is de wereldeconomie weer aangetrokken. Mede daardoor zijn de verwachtingen voor de exportgroei van Nederland gunstig. De transportsector zal in 2004 weer kunnen profiteren van deze aantrekkende economie en de daarmee gepaard gaande logistieke stromen en diensten. Op termijn wordt voor zowel het binnenlandse als het grensoverschrijdende vervoer groei verwacht. Zie tabel 11.12. Ondernemers uit het beroepsgoederenvervoer hebben nog geen al te hoge verwachtingen voor 2004. Wat de nabije toekomst voor transportbedrijven te bieden heeft is geheel afhankelijk van de stemming van consumenten en de bestedingen van de overheid. Als de consument weer vertrouwen krijgt in zijn eigen financiële situatie en meer geld durft uit te geven, wordt de vraag naar goederen groter en zal de bedrijvigheid in de industrie en detailhandel worden opgevoerd. Dat levert automatisch meer ladingaanbod op.
172
tabel 11.12
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) transportsector
totaal bedrijfsleven
2004
2004
2005
2005
omzet
− volumeontwikkeling
1,75
2,00
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
1,25
1,50
1,00
1,25
−
3,00
3,50
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-1,50
0,75
-2,00
0,50
winst
14,00
14,50
6,00
8,00
waardeontwikkeling
Bron: EIM, 2004.
Zoals hierboven al aangegeven, is de ontwikkeling van de transportsector voor een belangrijk deel afhankelijk van de ontwikkeling van de wereldhandel. Bij bovenstaande prognoses is reeds uitgegaan van een toename van de relevante wereldhandel met 7% in 2005 ten opzichte van 2004. Bij een eventuele sterkere toename van de wereldhandel wordt het beeld van de transportsector voor 2005 nog positiever. Bij 2% extra groei van de wereldhandel zal zowel de omzet als de toegevoegde waarde in de transportsector ½% extra toenemen. De werkgelegenheid stijgt in dat geval zelfs ¾% extra. Een eventuele stijging van de loonkosten heeft daarentegen een licht negatief effect op de ontwikkeling van de transportsector. Bij 1% hogere loonkosten pakt de groei van de omzet en werkgelegenheid ¼% lager uit dan bij gelijkblijvende loonkosten. tabel 11.13
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) transportsector bij 7% groei*
totaal bedrijfsleven bij 9% groei
bij 7% groei*
bij 9% groei
omzet
2,00
2,50
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
1,50
0,50
0,75
toegevoegde waarde
1,75
2,25
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 11.14
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) transportsector
loonkosten
0% stijging
totaal bedrijfsleven 1% stijging
0% stijging
1% stijging
omzet
2,00
1,75
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
0,50
0,50
0,50
toegevoegde waarde
1,75
1,75
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
173
1 1 .5 .2 Ee n blik v oo rui t De perspectieven voor de taxibranche zijn redelijk goed. Vanuit het bedrijfsleven en door gezinshuishoudingen wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van taxidiensten. Factoren die het taxigebruik in de positieve zin beïnvloeden zijn: de toenemende vergrijzing bij de bevolking, parkeerproblemen in de binnensteden en het omvangrijke tijdsbeslag dat veelal gemoeid is met het gebruik van het openbaar vervoer. In het kader van een toenemende uitbesteding nemen vervoersbedrijven steeds meer taken over van verladers en producenten. Steeds vaker gaat de vervoerder, op basis van zijn deskundigheid, de totale logistieke keten van de verlader ontwerpen en beheren. Verladers ontplooien steeds meer internationale activiteiten. Zij zoeken vervoerders met een goed geografisch netwerk. Dat heeft invloed op de schaalgrootte van transporteurs: via fusies, overnames of door samenwerking proberen zij dat netwerk tot stand te brengen. Vaste relaties tussen vervoerders en verladers komen steeds minder voor. De prijs wordt meer bepalend. De transportsector profiteert van de toenemende export. De toenemende productie in de marktsector geeft daarnaast groei-impulsen aan het goederenwegvervoer. Op de middellange termijn zijn de perspectieven voor de binnenvaart zonder meer gunstig te noemen. Door groei van de internationale handel neemt het ladingaanbod toe. De binnenvaart zal daar meer dan evenredig van kunnen profiteren. Vervoer over water wordt door steeds meer verladers ontdekt als een veilige, betrouwbare en prijstechnisch interessante vervoersmodaliteit.
11.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
Transport en Logistiek Nederland, Zoetermeer
www.tln.nl
Telefoon: (079) 363 61 11 Stichting NEA Transportonderzoek en Opleiding, Rijswijk
www.nea.nl
Telefoon: (070) 398 83 88 Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Orga-
www.niwo.nl
nisatie, NIWO, Rijswijk Telefoon: (070) 399 20 11 Bureau Voorlichting Binnenvaart, Rotterdam
www.inlandshipping.com
Telefoon: (010) 412 91 51 Koninklijke Vereniging Schuttevaer, Rotterdam
www.ksvschuttevaer.nl
Telefoon: (010) 412 91 36 EVO, Zoetermeer Telefoon: (079) 346 73 46
174
www.evo.nl
Vakbladen • Evo Magazine • Nederlands Vervoer • Nieuwsblad Transport • Transport en Logistiek • Transport + Opslag • De Scheepvaartkrant • Weekblad Schuttevaer
evenementen
informatie te vinden op:
Wereldhavendagen
www.inlandshipping.com
3 t/m 5 september in Rotterdam Rotterdam Maritime
www.ahoy.nl
16 t/m 20 november in Ahoy Rotterdam
175
12
Post en telecommunicatie
Postmarkt De postsector bevindt zich op het snijvlak van de communicatie- en de transportmarkt. Brieven en drukwerken hebben betrekking op de communicatie, terwijl het pakketvervoer deel uitmaakt van de transportmarkt. Onder post valt ook de distributie van kranten en folders. De postmarkt in Nederland is voor een belangrijk deel gereguleerd via de Postwet. Om bepaalde post door heel Nederland bezorgd te krijgen tegen hetzelfde tarief heeft TPG de plicht deze opdracht uit te voeren. In ruil voor deze opdracht mogen bepaalde diensten uitsluitend door TPG uitgevoerd worden. De OPTA is opgericht om te controleren of TPG en haar concurrenten de rechten en plichten uit de Postwet en lagere regelgeving naleven. In 2002 heeft de Nederlandse regering ervoor gekozen om de postmarkt voor 2007 niet verder te liberaliseren. Dit betekent dat de concurrentie in de postmarkt wordt beperkt tot de reeds vrije gebieden. Telecommunicatiesector De telecommunicatiesector is veel meer dan telefonie alleen. Door technologische convergentie en vernieuwing is de functie en toepassing van de telecommunicatieinfrastructuren door de jaren verbreed. Daarom wordt er vaak gesproken over de elektronische communicatiesector. Binnen de elektronische communicatiesector kan onderscheid worden gemaakt naar verschillende markten, namelijk vaste telefonie, mobiele telefonie, internet en huurlijnen.
12.1
De sector in cijfers
1 2 .1 .1 O m van g Met slechts 3.000 ondernemingen vormt de post- en telecommunicatiesector qua aantal ondernemingen een kleine sector. Het merendeel (99%) van deze ondernemingen behoort tot het MKB. Toch wordt het belangrijkste deel van de omzet gerealiseerd in het grootbedrijf. Het MKB is jaarlijks goed voor ongeveer 2 miljard euro, het grootbedrijf voor maar liefst 19 miljard euro. De sector is sterk op het binnenland gericht: slechts 2 miljard wordt in het buitenland verdiend. De post- en telecommunicatiesector vertegenwoordigt ongeveer 1% van de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven. tabel 12.1 De post- en telecommunicatiesector in 2003 post en telecommunicatie
aandeel van de sector in totaal bedrijfs-
totaal aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
MKB
leven (in %)
3
3
0
112
10
2
21
2
2
2
0
1
11
1
3
Bron: CBS, bewerking EIM.
177
1 2 .1 .2 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling Hoewel deze sector qua aantal ondernemingen weliswaar klein te noemen is, staat het economisch belang van deze sector buiten kijf. Waar de economische groei in andere sectoren de afgelopen jaren stagneerde, groeide de post- en telecommunicatiesector. De meest recente cijfers wijzen op een omzetgroei van 2,5% in 2003. Hoewel in de traditionele marktsegmenten stagnatie optreedt, groeit de sector met name dankzij breedband(internet)diensten. tabel 12.2 Ontwikkeling van het omzetvolume in de post- en telecommunicatiesector 2003-2004 omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor)
totaal
2003
2004
2,5
2,5
Bron: EIM (2004 raming).
Traditionele telefoniediensten Traditionele diensten als klassiek geschakelde vaste telefonie, inbelinternet en huurlijnen staan onder druk. Steeds meer mensen besluiten om gebruik te gaan maken van breedbandinternet, ten koste van het inbellen. Ook het aantal consumenten dat overstapt van vaste telefonie naar volledig mobiel is inmiddels toegenomen tot 7 à 8%. Daarnaast voert ook de opkomst van internettelefonie, dat wil zeggen spraak via breedbandnetwerken, de concurrentiedruk op de klassieke telefoniemarkt op. Mobiele telefonie In 2003 is het aantal actieve gebruikers van mobiele telefoons in Nederland gestegen naar ruim 13 miljoen. Daarmee komt de penetratie van mobiele telefoons op ongeveer 80%. In het eerste kwartaal van dit jaar is het aantal actieve gebruikers weer toegeno1 men: het bedraagt nu 13,4 miljoen . De omzet van de mobiele operators is in 2003 gestegen. De operators wisten voor spraakdiensten hun gemiddelde omzet per gebruiker in 2003 te verhogen door een gunstigere verhouding te realiseren tussen gebruikers van prepaid en klanten die achteraf betalen (postpaid). Een gemiddelde prepaidklant genereert veel minder omzet dan een postpaidklant. Het aantal klanten van deze laatste groep nam in 2003 toe ten op2 zichte van het aantal prepaidklanten . Breedbandnetwerktoegang In Nederland zijn twee breedbandinfrastructuren: het xDSL-netwerk van KPN en het kabelnetwerk van de lokale kabelmaatschappijen. De breedbandnetwerktoegangsmarkt is in 2003 sterk gegroeid, vooral door de zeer snelle groei van het aantal xDSLaansluitlijnen. Meer dan 2 miljoen mensen hebben inmiddels een internetverbinding via breedband (ongeveer 1 miljoen kabelaansluitingen en 1,1 miljoen hebben toegang via
1
2
178
Bron: www.telecom.paper.nl, 2004. Bron: Visie op de markt. Jaarverslag 2003, OPTA.
breedbandinternet). In het eerste kwartaal van 2004 is het aantal xDSL-verbindingen 1 met 24,7% gestegen, bij de kabel kwam er 8,7% meer abonnees bij . Post Marktwerking op de postmarkt zal de komende jaren beperkt blijven tot de marktsegmenten die al langer geliberaliseerd zijn, zoals de verzending van brieven naar het buitenland, de verspreiding van direct mail en de bezorging van kranten en tijdschriften. De totale fysieke postmarkt ondervindt langzaam maar zeker de effecten van concurrentie door elektronisch berichtenverkeer. TPG verwacht dat de volumes in 2010 met 20% gedaald zullen zijn ten opzichte van 2002. Exploitatiebeeld De post- en telecommunicatiesector realiseert gemiddeld een winst van 15%, in procenten van de brutoproductie. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit cijfer enigszins wordt vertekend doordat een belangrijk deel van de winsten van het kleinbedrijf ook de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden bevat. De exploitatiekosten komen neer op 35% van de brutoproductie. Hiervan nemen de loonkosten het grootste deel voor hun rekening. tabel 12.3 Exploitatiebeeld van post en telecommunicatie in 2003 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
50
bruto toegevoegde waarde
50
bedrijfskosten
35
waarvan:
− loonkosten
18
winst voor belastingen
15
Bron: CBS, bewerking EIM.
12.2
Marktomstandigheden Telecommunicatiesector De liberalisering in de telecommunicatiesector laat duidelijk zijn sporen na. De concurrentie op de telecommunicatiemarkten is verbeterd, het aantal telefoniebedrijven is gestegen, de keuzemogelijkheden voor de consument zijn toegenomen, telefoontarieven zijn gedaald en er zijn tal van nieuwe producten en diensten bijgekomen. Deze toename in verscheidenheid (in kwaliteit en prijs) in het aanbod van (nieuwe) diensten is echter wel ten koste gegaan van de transparantie van de markt. Postmarkt Zoals al eerder is opgemerkt, is de postmarkt slechts voor een gedeelte geliberaliseerd. In de Postwet is de Nederlandse postmarkt opgedeeld in 3 segmenten, te weten:
1
Bron: adviesbureau Telecom.paper, 2004.
179
−
De concessiediensten of de voorbehouden diensten. Deze diensten zijn door de Nederlandse Staat exclusief voorbehouden aan de concessiehouder. TPG heeft het alleenrecht op deze diensten. − De overige opgedragen dienstverlening. Dit zijn diensten die TPG eveneens verplicht is aan te bieden. Samen met de voorbehouden diensten vallen deze binnen de opdracht voor de concessiehouder − De vrije diensten. Deze diensten vallen niet onder de opdracht van de concessiehouder en kunnen evenals de overige opgedragen diensten ook door concurrenten van TPG worden aangeboden. Bij gebrek aan marktwerking is het belangrijk voor de gebruikers dat hun belangen 1 worden beschermd. Hiervoor is onder meer OPTA opgericht.
1 2 .2 .1 A fneme rs Vraagbepalende factoren De liberalisering van de telecommarkt heeft een aantal voordelen voor de consument met zich meegebracht. Het aantal aanbieders en daarmee ook het aanbod van diensten en producten is sterk toegenomen, de kwaliteit is toegenomen en de prijzen zijn gedaald. De ontwikkelingen op de verschillende markten van de telecomsector brengen ook negatieve aspecten met zich mee. Uit het onderzoek 'Ruis op de lijn' van de Consumentenbond (2004) blijkt dat consumenten behoefte hebben aan onafhankelijke informatie over tarieven, de algemene voorwaarden en de kwaliteit van de dienstverlening van aanbieders van mobiele en vaste telefonie. Met name de mobieletelefoniemarkt is nog een vrij jonge markt en tot voor kort was een aantal zaken nog niet goed geregeld in de wet- en regelgeving. Sommige aanbieders maakten misbruik van de onwetendheid en kwetsbaarheid van de consumenten en de mazen in de wet. Zo is in 2003 het gebruik van spam toegenomen. Spam is de verzamelnaam voor ongevraagde e-mailberichten met reclameboodschappen. Ook klaagden in 2003 veel consumenten over ongewenste sms-abonnementen. Consumenten kregen ineens dagelijks een horoscoop, weerbericht of mop op hun telefoon zonder dat zij zich konden herinneren een abonnement te hebben genomen op dit soort berichten. Voor deze inkomende sms'jes moet wel fors worden betaald. Ook bleken bepaalde abonnementen voor de consument lastig te beëindigen. Substitutie Op de telecommarkt ontstond in 2003 meer vraagsubstitutie tussen diensten die over verschillende infrastructuren worden aangeboden. Zoals tussen vaste en mobiele telefonie, maar ook tussen de verschillende vormen waarin internet wordt aangeboden zoals de telefoonlijn, xDSL, de kabel en de draadloze toepassingen. Steeds meer consumenten overwegen om hun vaste telefoonaansluiting op te zeggen en volledig over te stappen op mobiel. Inmiddels heeft ongeveer 8% deze stap al gezet en uit een recente meting van de ICT Consumer Monitor van Heliview blijkt dat een vijfde van de mobiele bellers wel eens overweegt om zijn vaste aansluiting op te zeggen. Een belangrijke reden hiervoor is dat deze consumenten de abonnementskosten voor vaste telefonie (te) hoog vinden. Op het gebied van internet besluit een toenemend aantal consumenten te kiezen voor internetten via de kabel of ADSL. In 2002 stapten internetters massaal over op de breedbandverbindingen en in 2003 is deze trend voortgezet. In het eerste kwartaal van
1
180
Bron: OPTA, jaarverslag 2002.
2003 gaf 10% aan ADSL te gebruiken en in het vierde kwartaal is dit gegroeid naar 18%. Ook kabelinternet laat een groei zien: van 22% in het eerste naar 28% in het vierde kwartaal. De massale keuze voor breedbandverbindingen is ten koste gegaan van de analoge telefoonlijn. Ook ISDN-ers stappen meer en meer over op kabel of ADSL. Op basis van trendcijfers verwacht Heliview dat eind december 2004 het aandeel breed1 band totaal 58% zal zijn. De totale fysieke postmarkt ondervindt langzaam maar zeker de effecten van concurrentie door elektronisch berichtenverkeer (substitutie van fysieke door elektronische berichten). De komst van de digitale handtekening kan deze substitutietrend versterken. Daar staat tegenover dat een strengere aanpak van ongewenste elektronische berichten (zoals spam) een gunstig effect op direct mail en ongeadresseerde post kan hebben. Fysieke post en elektronisch berichtenverkeer lijken tot op zekere hoogte communice2 rende vaten.
1 2 .2 .2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten De dynamiek in de elektronische communicatiesector heeft vooral te maken met de technologische vooruitgang en de nieuwe diensten, terwijl de marktstructuur zelf veel minder snel verandert. In een aantal marktsegmenten, zoals de markt voor vaste telefonie, is de voormalige monopolist nog steeds een van de belangrijkste marktpartijen. Deze partijen hebben vaak hun marktmacht uit de oude markt gebruikt om een sterke positie in de nieuwe markt te kunnen opbouwen. Zij kunnen vaak profiteren van hun naamsbekendheid, de bestaande infrastructuur e.d. Vaste telefonie In de markt voor vaste telefonie is KPN nog steeds de grootste partij. Het gebruik van concurrerende aanbieders neemt echter langzaam toe, waarbij Tele2 de grootste concurrent is. Van alle huishoudens met KPN schakelt bijna 35% een carrier preselect aanbieder in. Sinds 1997 kunnen consumenten hun telefoongesprekken via andere aanbieders laten verlopen. Carriers zijn alternatieve telefoonaanbieders die werken met zogenaamde select-codes. Elke carrier in Nederland heeft zijn select-code. Op die manier weet KPN dat het gesprek via de carrier met een bepaalde code verloopt. Sinds 1 januari 2000 bieden de meeste carriers in Nederland een nieuwe dienst aan: Carrier PreSelect (afgekort CPS). CPS is een aanvulling op de Carrier Select dienst en betekent dat de klant niet meer handmatig voor ieder nummer de selectcode hoeft in te toetsen. Voor het gebruik van de CPS-diensten geldt dat een vaste telefoonaansluiting nog steeds nodig is. Mobiele telefonie Uit de Marktmonitor Elektronische Communicatie van OPTA blijkt dat er in Nederland 5 belangrijke mobiele operators zijn, te weten: KPN, Vodafone, Orange, Telfort en TMobile. De twee grootste, KPN en Vodafone, verloren in 2003 terrein, terwijl de andere drie operators hun aandeel zagen groeien. De marktaandelen van de mobiele operators groeien steeds meer naar elkaar toe (zie tabel 12.4).
1
2
Bron: Persbericht Heliview, april 2004. Bron: Visie op de markt. Jaarverslag 2003, OPTA.
181
tabel 12.4 Aantal klanten (miljoenen) en marktaandeel (%) van mobiele operators 2001
%
2002
%
2003
%
KPN Mobile
5,2
43,5
5,0
41,8
5,2
39,0
Vodafone iZi
3,2
26,9
3,3
27,1
3,2
24,4
Orange (Dutchtone)
1,2
9,6
1,0
8,5
1,2
9,3
Telfort (O2)
1,3
10,7
1,3
10,7
1,6
12,1
T-mobile (Ben)
1,1
9,2
1,4
11,8
2,0
15,1
totaal
12,0
100
12,1
100
13,2
100
Bron: 2001 en 2002 Marktmonitor Elektronische Communicatie, OPTA; 2003 BTG.
De bedrijven die naast KPN actief zijn op de Nederlandse markt voor mobiele telefonie, maken bijna allemaal deel uit van internationale concerns. Internettoegang Het merendeel van de Nederlandse internetters maakt nog gebruik van internettoegang door middel van inbellen. Nederland telde in 2003 bijna 10,5 miljoen internetters. Ongeveer 60% van de huishoudens had een internetaansluiting. De penetratie van breedbandinternet, gemeten naar aantal aansluitingen per hoofd van de bevolking, was in 2003 met ruim 10% hoog in vergelijking met andere landen. Gemeten naar huishoudens kende Nederland eind 2003 een breedbandpenetratie van meer dan 20%. Voor de internettoegang kunnen de eindgebruikers kiezen uit meerdere internetaanbieders (ISP's). Bij internet via de kabel is per geografisch gebied slechts keuze uit één ISP, namelijk de ISP van de kabelmaatschappij. De ISP's van KPN (Planet, XS4All en Het Net) en de kabel (o.a. Chello, Wanadoo, @home en Multikabel) hadden in 2003 en sterke positie op de markt voor breedbandinternetdiensten. Een aantal ISP's biedt zowel 1 internet via de kabel als via xDSL aan . Postmarkt Uit de Marktmonitor Post van OPTA blijkt dat TPG Post op de consumentenmarkt een marktaandeel van nagenoeg 100% heeft. Op de zakelijke markt heeft TPG Post op alle segmenten een marktaandeel van 90% of hoger, behalve bij ongeadresseerd drukwerk, tijdschriften, dagbladen en pakketten van bedrijven naar bedrijven. In de vrije delen van de postmarkt heeft TPG vaak nog een machtspositie. Mogelijk is het voordeel dat TPG zijn vrije aanbod kan bundelen met het monopolieaanbod. De huidige marktwerking is vooral te vinden in de categorieën ongeadresseerd drukwerk en bezorging van tijdschriften. Het aantal grote aanbieders van post- en pakketdiensten in Nederland neemt af. De Nederlandse aanbieder TPG is nog steeds de grootste aanbieder. Naast TPG zijn buitenlandse postbedrijven actief op de Nederlandse markt.
1 2 .2 .3 T oe trede rs Telecommunicatiesector Door de liberalisering op de telecommarkt is het aantal aanbieders in de afgelopen jaren duidelijk toegenomen. Op de markt voor vaste telefonie heeft de komst van de CPSaanbieders gezorgd voor enige concurrentie. Echter sinds 2002 lijkt de toename van het
1
182
Bron: Visie op de markt. Jaarverslag 2003, OPTA.
aantal nieuwe aanbieders in deze markt weer enigszins tot stilstand te komen. Ook op de markt voor mobiele telefonie is het inmiddels duidelijk welke partijen de markt in handen hebben. Afgelopen jaren hebben nog wel wat kleine verschuivingen plaatsgevonden, maar de vijf grote mobiele operators domineren de markt. Uit registraties van OPTA blijkt dat het aantal partijen op de markt voor telecommunicatie dat in 2002 stopte, hoger is dan het aantal partijen dat begon. Dit gold zowel voor de aanbieders van netwerken en van diensten, als voor de aanbieders van huurlijnen. De negatieve in- en uittredingsbalans van 2002 luidt mogelijk een kentering in richting stagnatie van de ontwikkeling van mededinging of wellicht toenemende concentratie. Een uitzondering hierop lijkt de breedbandmarkt, waar de uitrol van xDSL-diensten juist versnelde. tabel 12.5 Toe- en uittreding in de markt voor telecommunicatie, 2000-2002 2000 uit
2001 in
2002
uit
in
uit
in
aanleggers of aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk
12
56
14
22
34
17
aanleggers of aanbieders van huurlijnen
4
20
11
10
20
9
aanbieders van een openbare telecommunicatiedienst
4
102
32
43
56
37
14
3
10
3
4
2
3
4
2
0
0
0
aanleggers of aanbieders van omroepnetwerk aanbieders van een systeem voor voorwaardelijke toegang Bron: OPTA, 2003.
Postmarkt De Nederlandse overheid heeft aangekondigd in 2007 de postmarkt volledig te liberaliseren - op voorwaarde dat de Britse en de Duitse markt dan ook vrij zijn. De Nederlandse postmarkt is qua volume de vierde in Europa. Omdat direct mail (drukwerk) bij ons niet onder het monopolie valt, is de markt relatief open. In Nederland valt circa 48% van de markt voor brievenpost onder het monopolie, in het VK 59%, in Duitsland 68% en in Frankrijk 82%. De Nederlandse markt is daarmee aantrekkelijk voor toetreders. Bedrijven als La Poste, Deutsche Post en Royal Mail zijn hier al actief. Op dit moment heeft TPG nog een sterke marktpositie en de vraag die zich aandient is 1 of bij liberalisering van de markt concurrentie vanzelf tot stand zal komen .
1 2 .2 .4 C o n cu r ren tie Marktsegmenten en betrokken partijen Vaste telefonie De klassieke telefoniediensten staan onder druk. KPN zette bijvoorbeeld in 2003 20% minder belminuten onder consumenten om. De carrier(pre)selectie-aanbieders hebben hun marktaandeel vergroot. Het gebruik van CPS leidt weliswaar niet tot een ander gebruik van het telefoonnet, consumenten hebben een vaste aansluiting bij KPN nodig wanneer zij willen bellen via een CPS-aanbieder. Mede doordat vanaf augustus 2002 bellen via een CPS-aanbieder ook voor lokale gesprekken mogelijk werd, is het gebruik
1
Bron: 'Op weg naar een vrije postmarkt', P.W.J. de Bijl, E.E.C. van Damme en P. Larouche, Tilec i.o.v. TPG Post, 2003.
183
van CPS in de tweede helft van 2002 toegenomen. In 2003 verbeterde de marktpositie van CPS-aanbieders veel minder sterk. Eind 2003 bedroeg het marktaandeel van de CPS-aanbieders 20-25% van het lokaal bellen, op de andere markten is dit aandeel zelfs nog groter. De concurrentie op vaste telefonie via alternatieve aanbieders met een vaste infrastructuur, zoals UPC, Essent en Multikabel, kwam in 2003 nog niet echt van de grond. De opkomst van bellen over datanetwerken via Voice over Internet protocol (VoIP) en Voice over DSL (VoDSL) kan in 2004 de concurrentie op de markt voor vaste telefonie 1 vergroten. Mobiele telefonie In het voorjaar van 2004 heeft zich een ware prijzenoorlog ontketend op het gebied van de tarieven voor sms-berichten. Vóór de prijzenslag bedroeg het gemiddelde tarief meer dan 20 cent, en daarmee behoorde Nederland tot de hoogste van vrijwel alle Europese landen. In juni verlaagde KPN haar prijzen van prepaid sms van 23 cent naar 9 cent per bericht en werd daarmee de goedkoopste van Nederland. Als snel volgden andere aanbieders zoals Vodafone en Telfort. Ook Albert Heijn gaat mee in de smsprijsoorlog. AH Mobiel - met ruim 120.000 klanten - heeft het tarief voor het versturen van sms-berichten met bijna 60% verlaagd. Per 1 juli 2004 heeft KPN ook het sms-tarief van postpaidklanten verlaagd. Internettoegang Op de markt voor breedbandinternet is sprake van volwaardige concurrentie tussen kabel en xDSL, van een natuurlijk monopolie is op deze markt geen sprake meer. In 2003 is een grote prijzenslag ontstaan zodat consumenten steeds goedkopere en betere breedbandinternetproducten kunnen kopen. Steeds meer aanbieders bundelen verschillende diensten om zo de consument nog meer aan zich te binden. Enkele voorbeelden van het bundelen van diensten zijn: een breedbandinternetabonnement samen met mobiele telefonie (I-mode), samen met een belbudgetabonnement op het vaste net, of samen met een kabeltelkevisieabonnement Op het niveau van infrastructuren concurreren vooralsnog vooral kabelnetwerken en het telecommunicatienetwerk van KPN met elkaar. Deze netten ontwikkelen zich op termijn tot zogenoemde verticaal geïntegreerde vaste netwerkplatforms die zowel telefonie als breedband en televisie aanbieden. Ter bevordering van de marktwerking heeft OPTA recent bepaald dat het overstappen tussen xDSL-aanbieders veel sneller uitgevoerd moet worden. De Consumentenbond merkte in het vroege voorjaar van 2004 al op dat overstappen van de ene aanbieder naar de andere aanbieder van ADSL voor veel consumenten nog betekent dat ze enkele weken zonder xDSL zitten. KPN heeft het grootste netwerk in Nederland en daarmee het grootste bereik. Veel internetproviders maken gebruik van het ADSL-netwerk van KPN. Daarnaast zijn er nog drie netwerken in Nederland: Tiscali, BbNed en Versatel. Overstappen van de ene internetprovider naar de anders als het netwerk ook verandert, betekent voor consumenten dat ze al gauw 6 tot 8 weken geen snel internet hebben. Dat komt omdat de oude ADSl-verbinding eerst helemaal afgebouwd moet worden. Daarna moet de lijn worden vrijgegeven door de oude netwerkaanbieder voordat de nieuwe aanbieder de opdracht kan geven voor de opbouw van een nieuwe ADSLverbinding.
1
184
Uit: Visie op de markt. Jaarverslag 2003, OPTA.
Post In de postmarkt is zoals gezegd in enkele markten sprake van concurrentie, zoals pakketdiensten tussen bedrijven en ongeadresseerde post. De andere markten worden door TPG gedomineerd.
1 2 .2 .5 Nie u we p rod uc te n e n die ns ten De sector komt regelmatig met nieuwe producten en diensten. Zo verwachten experts dat binnenkort televisie kijken op 'mobieltjes' een succes gaat worden. In Korea en Japan is dit inmiddels al mogelijk. Een nieuwe ontwikkeling in de markt is de mogelijkheid om via internet te telefoneren met behulp van het Voice over Internet Protocol (VoIP). Deze nieuwe techniek kan gevolgen hebben voor het gebruik van het vaste telefoonnet en voor de groei van breedbandverbindingen. Een andere marktontwikkeling is de in 2003, mede op initiatief van OPTA, internationaal goedgekeurde mogelijkheid om een sms-bericht vanuit en naar het vaste telefoonnet te sturen. Tot nu toe kon dit alleen vanuit en naar mobiele toestellen.
1 2 .2 .6 Se c to rs pe ci fieke wet- en re gel gev in g Nieuwe Telecommunicatiewet In mei 2004 is de nieuwe Telecomwet in werking getreden. Hiermee zijn zes Europese richtlijnen in de Nederlandse wet geïmplementeerd en is de wet uit 1998 herzien. Deze zes richtlijnen zijn: de kaderrichtlijn, de toegangsrichtlijn, de machtigingsrichtlijn, de universele dienstenrichtlijn, de privacyrichtlijn en de richtlijn mededinging elektronische communicatiesector. Deze richtlijnen hebben als doel het bevorderen van de concurrentie in de telecommunicatiesector en het veiligstellen en verbeteren van consumentenbelangen. De belangrijkste punten uit de nieuwe wet zijn: − Betere consumentenbescherming. In de nieuwe wet is een regeling opgenomen met betrekking tot spam (ongewenste boodschappen). De nieuwe wet stelt dat elektronische reclameboodschappen alleen mogen worden verstuurd met toestemming van de consument. Ook verbetering van de transparantie van prijs en kwaliteit van diensten wordt beter geregeld in deze nieuwe wet. − Uitbreiding van de werkingssfeer. De nieuwe Telecomwet is techniekneutraal en daarom ook van toepassing op alle elektronische communicatienetwerken. De oude wet was vooral gericht op telefonie en huurlijnen. − Europese consultatie. De samenwerking tussen de Europese Commissie en de verschillende toezichthouders in de diverse landen moet worden verbeterd om een consistente toepassing van de nieuwe regels te bevorderen. Nieuwe beleidsregels nummerportabiliteit In oktober 2003 zijn door OPTA nieuwe beleidsregels voor nummerportabiliteit opgesteld die de overstapbarrières tussen operators verkleind hebben. Nog niet alle operators hielden zich aan deze nieuwe beleidsregels, die onder meer bepalen dat het meenemen van een nummer naar een andere aanbieder altijd binnen 10 dagen mogelijk moet zijn, ook wanneer de eindgebruiker nog een contract heeft bij zijn oude aanbieder.
185
1 2 .2 .7 Sa men ge vat schema 12.1 Marktomstandigheden voor de post- en telecommunicatiesector vaste telefonie
mobiele telefonie
internet
post
tegenover afnemers
-
+
++
+/-
tegenover leveranciers
-
+/-
-
+/-
tegenover toetreders
+
+
--
+/-
m.b.t. concurrentie
--
--
--
+/-
m.b.t. producten/diensten
++
++
++
+/-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de post- en telecommunicatiesector. Bron: EIM.
12.3
Kracht van de sector
1 2 .3 .1 B ed rij ven d yna miek De bedrijvendynamiek in de post- en telecommunicatiesector neemt sinds 1 à 2 jaar af. De liberalisering heeft voor veel dynamiek gezorgd, maar de werking daarvan lijkt nu wat af te nemen. Sterker nog: in 2002 nam het aantal partijen zelfs af (zie 1.2.3).
1 2 .3 .2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De post- en telecommunicatiesector kenmerkt zich door kleinschaligheid. Ruim 90% van de bedrijven die in deze sector actief zijn behoort tot het kleinbedrijf en heeft minder dan 10 werkzame personen. Er is sprake van een duidelijke scheefheid in deze sector, want maar liefst 91% van de omzet wordt behaald door slechts 8% van het aantal bedrijven (tabel 12.6). De invloed van deze kleine groep van grootbedrijven is ook te zien aan de gemiddelde ondernemingsgrootte in de sector (35 arbeidsjaren). tabel 12.6 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 gehele sector ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
92
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
91
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
91
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
35
gemiddelde omzet per onderneming (x € miljoen)
6,7
Bron: CBS, EIM.
1 2 .3 .3 I nn ova tie ve rm o gen Kenmerkend voor de telecommunicatiesector is zijn dynamiek en snelle innovaties, zowel in de infrastructuur als de diensten. Momenteel lopen in Nederland diverse initiatieven en onderzoeken naar de mogelijkheid voor breedband via glasvezel. Zo heeft een commissie onder leiding van oudminister Koos Andriessen in 2003 voor de gemeente Amsterdam onderzoek verricht en gepleit voor de aanleg van 'glasvezel naar de voordeur'. In februari 2004 presenteerde Andriessen een rapport over hetzelfde onderwerp aan de gemeente Den Haag. De huidige netten kunnen de explosief stijgende digitale communicatiestromen op termijn niet
186
aan, concludeerde Andriessen in Amsterdam. Ook telecomconcern KPN heeft vorig jaar in zijn Deltaplan Glas gepleit voor de aanleg van een publiek/privaat glasvezelnet. De kabelsector ziet dat niet zitten. Volgens bedrijven als UPC en Casema is de capaciteit op de bestaande netwerken ruim voldoende om aan de huidige vraag te voldoen. Bovendien zijn de netten goed op te waarderen om ze 'toekomstvast' te maken, zo menen ze. Volgens Europese regelgeving moet bij telecominfrastructuren concurrentie worden toegelaten. Dat staat op gespannen voet met publiek/private glasvezelnetten, wat een monopolie zou opleveren. Het ministerie van Economische Zaken heeft een commissie ingesteld om de haalbaarheid te onderzoeken van een nationaal glasvezelnetwerk.
1 2 .3 .4 Sa men ge vat schema 12.2 Kracht van de sector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− door liberalisering is het aantal aan-
− vanaf 2002 lijkt de toename van het
bieders op de markt sterk toege-
aantal aanbieders af te zwakken
nomen schaalgrootte/
− kleinschalige sector
netwerkvorming
− slechts klein gedeelte van het aantal ondernemingen is verantwoordelijk voor groot deel van de omzet
innovatievermogen
− de telecommunicatiesector staat bekend om zijn innovatievermogen
Bron: EIM.
12.4
Perspectief
1 2 .4 .1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 De verwachtingen voor de post- en telecommunicatiesector zijn over het geheel genomen rooskleurig, zo blijkt uit tabel 12.7. Met name de groei in het breedbandinternet heeft positieve invloed op de branche. De omzet zal de komende jaren dan ook nog duidelijk toenemen. Ook de winstverwachtingen zijn positief te noemen: een toename ten opzichte van het voorgaande jaar van maar liefst 11,5% in 2004 en 8,75% in 2005. De werkgelegenheid daarentegen zal afnemen, en zeker in verhouding tot de rest van het bedrijfsleven zal deze daling sterker zijn.
187
tabel 12.7 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de post- en telecommunicatiesector en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) post- en telecommunicatiesector
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
− volumeontwikkeling
2,50
2,75
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
1,00
1,00
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
3,50
3,75
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-5,50
-1,25
-2,00
0,50
winst
11,50
8,75
6,00
8,00
omzet
Bron: EIM, 2004.
Deze prognoses zijn gebaseerd op een aantal aannames. Een van deze aannames betreft de ontwikkeling van de relevante wereldhandel. Er is uitgegaan van een toename van de relevante wereldhandel van 7%. Een hogere of lagere groei van de wereldhandel zou deze prognoses kunnen beïnvloeden. Doordat de post- en telecommunicatiesector sterk op het binnenland gericht is, is deze invloed echter zeer beperkt (zie tabel 12.8). Hetzelfde geldt eigenlijk voor ontwikkelingen in de loonkosten. Enerzijds leiden hogere lonen, via hogere prijzen, tot een daling van de vraag. Anderzijds gaan hogere loonkosten ook gepaard met hogere consumentenbestedingen. Deze twee effecten heffen elkaar grotendeels op (tabel 12.9). tabel 12.8 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de post- en telecommunicatiesector en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
post- en telecommunicatiesector
totaal bedrijfsleven
bij 7% groei*
bij 7% groei*
bij 9% groei
bij 9% groei
2,75
3,00
2,00
2,50
-1,25
-1,00
0,50
0,75
2,50
2,50
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 12.9 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de post- en telecommunicatiesector en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
loonkosten omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde Bron: EIM, 2004.
188
post- en telecommunicatiesector
totaal bedrijfsleven
0% stijging
0% stijging
1% stijging
1% stijging
2,75
3,00
2,00
2,00
-1,25
-1,25
0,50
0,50
2,50
2,50
1,75
1,75
1 2 .4 .2 Ee n blik v oo rui t De post- en telecommunicatiesector zal zeker een aantal dynamische jaren tegemoetgaan. Het gebruik van breedbandinternet zal de komende jaren blijven toenemen, hetzij via de huidige infrastructuur of wellicht via glasvezel. De toepassingen van mobiele telefonie zullen worden uitgebreid. Naast bellen, sms'en, internetten, het maken van foto's e.d. wordt verwacht dat er op korte termijn ook televisie mee gekeken kan worden. Een belangrijke trend in de communicatiesector wordt bundeling. Waar vroeger aanbieders zich primair focusten op vaste telefonie, mobiele telefonie, breedbandinternet of televisie, kiezen zij er nu steeds vaker voor om een combinatie van deze diensten aan te bieden. Dit gebeurt steeds meer in de vorm van een bundel, waarbij eindgebruikers bijvoorbeeld korting krijgen als ze bijvoorbeeld meer dan een product tegelijk afnemen. Ook de postmarkt gaat een spannende tijd tegemoet als in 2007 de liberalisering een feit zal zijn.
12.5
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Beroepsvereniging voor communicatie, Den Haag
www.communicatie.com
Telefoon: (070) 346 70 49 Vereniging Informatie- en Communicatie Technologie
www.v-ict.nl
Nederland, Woerden Telefoon: (0348) 49 36 36 Federatie van Nederlandse ondernemingen in de infor-
www.fenit.nl
matietechnologie (FENIT), Woerden Telefoon: (0348) 49 38 38 Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
www.opta.nl
(OPTA), Den Haag Telefoon: (070) 315 35 00 Agentschap Telecom, Groningen
www.agentschaptelecom.nl
Telefoon: (050) 587 74 44 Nationaal Antennebureau, Groningen
www.antennebureau.nl
Telefoon: (090) 268 36 63 Stichting OCI, Waddinxveen
www.stichtingoci.nl
Telefoon: (0182) 63 58 60 Internet Society Nederland (ISOC), Den Haag
www.isoc.nl
Telefoon: (035) 542 93 24
vakbladen • De Automatiseringsgids (www.automatiseringgids.nl) • TVM, vakblad voor de internetindustrie (www.tvm.info) • Telecommagazine (www.telecommagazine.nl)
189
evenementen
informatie te vinden op:
Telecom Vak 2004 (vakbeurs)
www.telecomvak.nl
6 en 7 oktober in de Groenoordhallen Leiden Vakbeurs Infosecurity 13 en 14 oktober, Jaarbeurs Utrecht
190
www.infosecurity.nl
13
Financiële dienstverlening
De sector financiële diensten is zeer divers en bestaat uit de volgende groepen van ondernemingen: − geldscheppende financiële instellingen als de centrale, spaar- en overige banken; − hypotheekbanken, bouwfondsen, commerciële financieringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen; − optie- en effectenbeurzen, beheer en administratie van aandelen en obligaties, en dergelijke; − levens- en schadeverzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen; − assurantietussenpersonen, actuariële en pensioenadviesbureaus, waarborgfondsen en expertise- en taxatiebureaus ten behoeve van het verzekeringswezen. De sector heeft een aantal grote bedrijven die zeer concurrerend zijn. Het grootste gedeelte van het MKB in de sector betreft assurantietussenpersonen.
13.1
De sector in cijfers
1 3 .1 .1 O m van g en same ns tell ing Binnen de totale financiële sector zijn 15.000 ondernemingen actief. Deze financiële dienstverleners bieden een totale werkgelegenheid van 262.000 arbeidsjaren. De totale productie in 2003 bedraagt - uitgedrukt in de bruto toegevoegde waarde - € 27 miljard. Hiervan neemt het MKB bijna 19% voor zijn rekening. Zie tabel 13.1. tabel 13.1
De financiële dienstverlening in 2003 financiële dienstverlening aandeel totale sector
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
totaal
MKB
in bedrijfsleven in %
15
14
1
262
59
2
46
8
5
2
0
14
27
5
4
Bron: CBS, bewerking EIM.
1 3 .1 .2 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De financiële diensten hebben in de afgelopen jaren te maken gehad met het matige beursklimaat, waardoor de provisie-inkomsten uit effectenemissies zijn afgenomen. Daarnaast hadden de ontwikkelingen op de woningmarkt in 2003 een negatief effect op de markt voor hypotheekleningen. Het aantal afgesloten hypothecaire leningen was 1 in de eerste helft van 2003 minder dan het jaar daarvoor , onder meer door een terugval in het aantal woningtransacties. 1
Minder hypotheken in eerste twee kwartalen 2003, PB03-147, CBS, 8 aug. 2003.
191
De verzekeringsbranche heeft te maken met een toename van het aantal schade-uitkeringen. Deze wordt deels gecompenseerd door de hogere premies. Na een periode van sterk teruggevallen beleggingsopbrengsten was er in 2003 weer koerswinst voor de verzekeraars en pensioenfondsen. Hun aandelenbezit is in 2003 gestegen, hetgeen voor het grootste deel is gerealiseerd door buitenlandse aandelen in de portefeuille. Dit blijkt uit cijfers van het CBS. tabel 13.2
Ontwikkeling van het omzetvolume in de financiële dienstensector 20032004, totaal omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor)
totaal
2003
2004
3,5
1,75
Bron: EIM (2004 raming).
In 2004 zal het omzetvolume van de financiële diensten stijgen met krap 2% (tabel 13.2). Exploitatiebeeld Het Nederlandse bankwezen heeft in 2003 goed gepresteerd. De rentabiliteit en winstgevendheid verbeterden door een afname van de bedrijfslasten, lagere toevoegingen aan de voorzieningen en een toename van het renteresultaat en de niet-rentebaten. Ook de banken versterkten hun solvabiliteit doordat zij door winstinhoudingen en het aantrekken van eigen vermogen de omvang en kwaliteit van hun kapitaalsbasis vergrootten. tabel 13.3
Exploitatiebeeld van de financiële dienstverlening in 2003 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
36
bruto toegevoegde waarde
64
bedrijfskosten
41
waarvan:
− loonkosten
34
winst voor belastingen
23
Bron: CBS, bewerking EIM.
Met de betaling van de verzekeringspremie draagt een verzekeringnemer de financiële risico's van bepaalde gebeurtenissen over aan de verzekeringsmaatschappij. Hij moet er dan wel op kunnen rekenen dat de verzekeraar aan zijn verplichtingen kan voldoen. Met het oog hierop stelt de wet eisen aan de solvabiliteit van de maatschappijen. Verzekeraars die niet voldoen aan de solvabiliteitseisen komen slechts sporadisch voor. De solvabiliteit van de pensioenfondsen is in de achterliggende jaren sterk aangetast door de forse loonstijgingen, de daling van de beurskoersen en de rentes. Daardoor waren begin 2003 bij een vijfde van de ongeveer 900 pensioenfondsen de pensioenverplichtingen onvoldoende gedekt en had nog eens een vijfde te weinig buffers om beleggingsrisico's op te vangen. Hiermee werd ten eerste zichtbaar dat de pensioenpre-
192
mies jarenlang te laag zijn vastgesteld. In de tweede plaats bleek dat de fondsen gevoeliger zijn geworden voor de ontwikkelingen op de financiële markten. Doordat zij steeds meer zijn gaan beleggen in risicovolle activa, werkte de eerdere daling van aandelenkoersen sterk door in hun balansen. Hoewel sommige fondsen aandelen verruilden voor obligaties, handhaafden zij in het algemeen hun langetermijnbeleggingsmix ('rebalancing') en kochten zij per saldo aandelen, vooral buitenlandse, bij. Daarbij werd het wisselkoersrisico in verband met de depreciatie van de dollar in de loop van het jaar in toenemende mate afgedekt. De pensioenfondsen hebben in 2003 het herstel van hun financiële positie voortvarend ter hand genomen. De meest gebruikte maatregelen zijn aanpassingen van het premie- en indexeringsbeleid. Door deze aanpassingen en door het herstel van de aandelenkoersen is de gemiddelde dekkingsgraad in de loop van 2003 verbeterd. Desondanks gaat het herstelproces waarschijnlijk meerdere jaren duren.
13.2
Marktomstandigheden
1 3 .2 .1 A fneme rs De bedrijvigheid van de financiële dienstverleners is onder andere afhankelijk van de ontwikkeling van de diverse rentepercentages, het spaargedrag en het rekening-courantkrediet (rood staan). Hypotheekrente De hypotheekrente bevond zich de afgelopen jaren op het laagste niveau sinds 1956. De rentedaling sloot weer aan bij de ontwikkelingen op de kapitaalmarkt. Door recente ontwikkelingen op de kapitaalmarkt heeft een aantal banken en institutionele beleggers zijn hypotheekrente in 2003 iets verhoogd. Zo is sinds medio juni 2003 de rente op staatsleningen met een looptijd van 5 tot 8 jaar met 0,9 procentpunt gestegen. Het duurt echter enige tijd voordat deze rentestijging gevolgen heeft voor de gemiddelde hypotheekrente. Spaargedrag In 2003 is er door de Nederlanders ruim 30% meer gespaard dan een jaar eerder. Het totale spaartegoed, inclusief rentebijschrijvingen en bedrijfssparen, is toegenomen tot € 185 miljard in 2003. Omgerekend over alle huishoudens komt dat neer op gemiddeld € 26.000 per huishouden Daarnaast was het bedrag dat consumenten leenden voor consumptieve doeleinden in 2003 nauwelijks hoger dan in 2002. Het rekening-courantkrediet op betaalrekeningen was eind 2003 iets hoger dan het jaar ervoor. Het spaar- en leengedrag van de consument lag in lijn met het lage niveau van het consumentenvertrouwen en de teruggelopen consumptieve bestedingen aan duurzame 1 goederen in 2003 . Rekening-courantkrediet Consumenten hebben de roodstand op hun betaalrekening niet zo sterk laten toenemen als in voorgaande jaren. Eind 2003 bedroeg het rekening-courantkrediet 6,4 miljard euro: 3% meer dan in december 2002. De gemiddelde groei sinds 1993 is 17 procent per jaar. Gemiddeld had een huishouden vorig jaar een schuld van € 2.400 op con-
1
Persbericht PB04-019, CBS, 10 februari 2004.
193
sumptieve leningen. De gemiddelde roodstand per huishouden bedroeg eind december ruim € 900.
1 3 .2 .2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten In de verzekeringsbranche treden voortdurend verschuivingen op in de keten. Een verdeling van het aantal instellingen in de verzekeringsbranche over de verschillende bedrijfstypen wordt weergegeven in tabel 13.4. Het aantal ondernemingspensioenfondsen alsmede levens- en schadeverzekeraars neemt door bedrijfsconcentraties af. tabel 13.4
Aantal instellingen in de verzekeringsbranche naar bedrijfstypen in Nederland 1995, 2000 en 2003, per 1 januari 1995
levensverzekeraars
2000
2003
98
116
98
1.003
910
811
bedrijfspensioenfondsen
83
93
102
overige pensioenfondsen
17
16
16
645
631
521
10.350
11.405
.
uitvoeringsorganen sociale zekerheid*
51
32
.
ziekenfondsen
27
30
.
ondernemingspensioenfondsen
schadeverzekeraars assurantietussenpersonen
* 1998: opheffing bedrijfsverenigingen. Bron: Pensioen- en Verzekeringskamer, CBS, Ziekenfondsraad.
De premiestroom van het particuliere verzekeringsbedrijf wordt behaald via verschillende distributiekanalen. Deels wordt gewerkt via intermediairs die bemiddelen tussen cliënt en verzekeraar en deels via direct writers die gebruik maken van een niet-fysieke 1 vorm van distributie (internet, post en telefoon) . Internet zal zich steeds meer ontwikkelen tot een verkoopkanaal voor de minder adviesgevoelige verzekeringen. Ook zullen steeds meer kredieten via internet worden afgesloten. Van het totale bedrag aan doorlopend krediet bijvoorbeeld wordt ongeveer 42% via direct writing geleend. Tussenpersonen bemiddelden hierbij in 30% van de gevallen. Bij 21% van de doorlopend-kredietafsluitingen was er direct contact met banken en financieringsmaatschappijen.
1 3 .2 .3 T oe trede rs Meer en meer beginnen grote Nederlandse ondernemingen een eigen verzekeringsmaatschappij waarmee zij het risico van brand en aansprakelijkheid afdekken. De hoge premie (na de aanslagen in New York zijn premieverhogingen met meer dan 100% niet ongewoon), hoge eigen risico's en beperkte premievoorwaarden drijven het bedrijfsleven tot 'doe-het-zelfverzekeren'. Omdat tegelijk ook de polisvoorwaarden zijn verslechterd, is het vooral voor grotere, internationaal opererende concerns aantrekkelijker om een deel van het risico voor brand, industriële risico's of aansprakelijkheid in eigen huis
1
194
Assurantiejaarboek 2004, Kluwer/CBS.
1
af te dekken . Al eerder kozen multinationals als Akzo Nobel, DSM en Heineken voor een eigen verzekeraar (captive). Andere ondernemingen gaan hier nu ook toe over. De verzekeringssector ziet geen bedreiging in de toename van het aantal captives. De polissen die de bedrijven in deze sector aanbieden, zijn vooral gericht op kleinere bedrijven. Pas vanaf een premielast van circa € 1 miljoen heeft het zin een eigen captive op te richten. tabel 13.5
Startende bedrijven in de financiële dienstverlening: aantal en ontwikkeling, 2002 gehele sector
aantal starters in de sector 2002
527
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
4,3
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
1,2
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
66
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
1 3 .2 .4 C o n cu r ren tie Om meer dynamiek in dit marktsegment aan te brengen is sinds 1 maart 2004 het afsluiten van contracten voor het pinnen bij toonbankinstellingen in plaats van bij Inter2 pay bij de banken ondergebracht. Vanaf 1 maart 2004 dienen acceptanten van pinen/of chipbetalingen rechtstreeks een contract af te sluiten met een bank naar keuze. Het overbrengen van de contracten naar de banken kan leiden tot meer concurrentie tussen de banken, omdat sprake is van meerdere aanbieders en onderhandeld kan worden over dienstverlening en tarieven.
1 3 .2 .5 We t- en regel ge ving Financiële toezicht De Nederlandsche Bank heeft een nieuwe wet op het financiële toezicht in voorbereiding. Deze is op functionele leest geschoeid. De kanteling van het toezicht van een sectoraal naar een functioneel model, gebaseerd op het onderscheid tussen prudentieel en gedragstoezicht, vergt aanpassing van de sectorale toezichtwetgeving. Daarnaast is gewerkt aan regelgeving voor het prudentiële toezicht op financiële conglomeraten. In het kader van de financiering van het toezicht is de doorberekening van de toezichtkosten aan instellingen herzien. Het toezicht op verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen wordt uitgevoerd door de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK). De leden van het Verbond van Verzekeraars hebben in 2003 de eigen Gedragscode Verzekeraars ondertekend, en met ingang van het lopende jaar is deze code in werking getreden. Daarmee bieden verzekeraars hun verzekerden en hun maatschappelijke omgeving een stevig en modern houvast waarmee ze op hun handelwijze kunnen worden aangesproken.
1
2
Hoge premie drijft bedrijfsleven tot doe het zelf verzekeren, Het Financieele Dagblad, 3 juni 2004. Interpay, een gezamenlijke onderneming van de Nederlandse banken, verzorgt onder meer de netwerk- en transportdiensten voor het gebruik van de betaalproducten, waaronder de pinbetalingen.
195
Betaalbaarheid pensioenen ter discussie Op 30 september 2002 trok de toezichthouder, de Pensioen- en Verzekeringskamer, aan de bel en kwam met een strak tijdschema voor herstel van buffers en nieuwe strengere eisen voor de beheersing van het beleggingsrisico van de beleggingsportefeuille van pensioenfondsen. De meeste pensioenfondsen zagen zich genoodzaakt de premies fors te verhogen en de indexaties te beperken. Sindsdien heeft er een stijging van het balanstotaal van verzekeraars en pensioenfondsen plaatsgevonden. Naast het knelpunt van de tegenvallende beleggingsrendementen in de afgelopen jaren staan de pensioenfondsen voor een ander groot probleem, namelijk de vergrijzing van de bevolking. Tegenover elke oudere/gepensioneerde zullen in de toekomst steeds minder werkenden staan. Een gevolg van deze ontwikkelingen is dat in Nederland het aantal individuele pensioenregelingen zal toenemen, hetgeen versterkt wordt door de individualisering van de samenleving. Bedrijfssparen beperkt De Bedrijfsspaarregeling is met ingang van 2003 aangepast: de winstdelingsregeling en de premiespaarregeling zijn afgeschaft en de spaarloonregeling is aangepast. Het bedrag dat in 2003 maximaal belastingvrij kan worden gespaard, is verlaagd van € 788 naar € 613. Beleidskoers komende jaren − DNB De toezichttaak van DNB is begin 2004 uitgebreid met het toezicht op trustkantoren. Daarnaast is een wet in voorbereiding die clearingmembers onder prudentieel toezicht van DNB stelt. Voorts is het instrumentarium van DNB versterkt met een systeem voor internettoezicht. DNB besteedt extra aandacht aan de becommentariering van nieuwe internationale accountingstandaarden en houdt daarnaast toezicht op kredietinstellingen, effecten- en beleggingsinstellingen, geldtransactiekantoren, trustkantoren, casino's en creditcardmaatschappijen. − Naar een private verzekeringsmarkt Het Verbond van Verzekeraars - de organisatie die de collectieve belangen van de bedrijfstak behartigt - probeert het vertrouwen tussen verzekerden én van alle andere partijen die met de bedrijfstak te maken hebben, te versterken. Zo zijn de verzekeraars blij met de beslissing van het kabinet tot introductie van een private basis(zorg)verzekering en privatisering van de WAZ. Dit toont volgens de verzekeraars aan dat het kabinet vertrouwen heeft in de mogelijkheden van de private verzekeringsmarkt om de jarenlange impasse op deze essentiële beleidsterreinen te doorbreken. Ook verzekeraars hebben daar - rekening houdend met de eisen die een private markt nu eenmaal stelt en met de publieke randvoorwaarden - vertrouwen in. − Dekking terrorisme In nauwe samenwerking met kabinet, politiek en toezichthouder werd door de bedrijfstak succesvol een verzekeringsconstructie tot stand gebracht die zorgt voor dekking van schade ten gevolge van een terroristische aanval. Ook al houdt de terrorismedekking het terrorisme niet tegen, dat de eventuele gevolgen van een aan1 val financieel goeddeels afgedekt blijven, is een belangrijk winstpunt.
1
196
Bron: Verbond van Verzekeraars, www.verzekerraars.nl.
−
−
Integrale visie eigenwoningbezit Het kabinet heeft besloten om de aftrek van de hypotheekrente te beperken middels de bijleenregeling die erop neerkomt dat overwaarde van een woning dient te worden geïnvesteerd in de nieuwe woning, en dat overwaarde niet langer fiscaal aftrekbaar is. Het Verbond mist bij het kabinet een integrale visie op het eigenwoningbezit. Wel is door het Platform Woningmarkt Nederland, waar het Verbond in is vertegenwoordigd, gepleit voor uitstel van de bijleenregeling - overigens zonder het gewenste resultaat. Met de andere partners in het Platform zal het Verbond de gewenste integrale visie op het eigenwoningbezit ontwikkelen. Hypothecair krediet in Europa In het Contactorgaan Hypothecair Financiers (CHF) waarin banken, verzekeraars en 1 pensioenfondsen zijn vertegenwoordigd, heeft het Verbond de Wet Financiële Dienstverlening en de gevolgen daarvan voor hypotheekverstrekkers onder de loep genomen. Op Europees niveau heeft men de discussies gevolgd rond de Forum Group on Mortgage Credit en de Credit for Consumer Directive. De Forum Group, ingesteld door de Europese Commissie, onderzoekt waar zich knelpunten bevinden in de vorming van één interne markt voor hypothecair krediet. De Credit for Consumer Directive is bedoeld als Europese richtlijn voor krediet aan consumenten met als oogpunt consumentenbescherming. Bezwaren van onder andere Europese verzekeraars en bankkoepels hebben ertoe geleid dat hypothecair krediet niet onder de richtlijn zal vallen.
1 3 .2 .6 Sa men ge vat schema 13.1 Marktomstandigheden voor de financiële diensten totale sector tegenover afnemers
++
tegenover leveranciers
++
tegenover toetreders
+
m.b.t. concurrentie
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
--
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de financiële diensten. Bron: EIM.
13.3
Kracht van de sector
1 3 .3 .1 B ed rij ven d yna miek De financiële dienstverlening is een dynamische sector. Het aantal oprichtingen en m.n. het aantal dochterbedrijven ligt in de financiële dienstverlening hoger dan in het totale bedrijfsleven: 12,1% tegenover 5,5%. Het aantal bedrijven dat zich kenmerkt door groei, is nagenoeg gelijk aan het gemiddelde voor het bedrijfsleven. De sector kent wel meer stabiele bedrijven en minder krimpende bedrijven dan gemiddeld. Zie tabel 13.6. Uit de tabel blijkt nog meer dynamiek en wel in het kleine financiële bedrijf: in deze
1
Verbond van Verzekeraars, www.verzekerraars.nl.
197
deelsector is het aantal bedrijfsoverdrachten namelijk hoger dan het landelijk gemiddelde. Fusies, verkoop van bedrijfsonderdelen om geld vrij te maken voor nieuwe activiteiten en overnames zijn in deze sector niet nieuw en hebben meestal vergaande consequenties. tabel 13.6
Bedrijvendynamiek in de financiële dienstverlening (in % van het totaal aantal bedrijven in de financiële dienstverlening respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− snelle en normale groeiers
36
37
− gelijkblijvers
38
28
− groeikrimpers en overige krimpers
26
35
aantal oprichtingen in % van het totaal
12,1
5,5
3,1
2,4
w.v.
− nieuwe dochters aantal bedrijfsoverdrachten in afgelopen 5 jaar (in %)
− kleinbedrijf
13
8
− middenbedrijf
15
21
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
1 3 .3 .2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De financiële dienstverlening is gemeten naar het aantal ondernemingen grotendeels kleinschalig: 92% van de bedrijven heeft minder dan 10 werknemers. Dit zijn met name de persoonlijke financiële-dienstenverstrekkers. Maar er zijn ook enkele zeer grote bedrijven. Deze nemen ruim driekwart van de werkgelegenheid in de sector voor hun rekening en ruim viervijfde van de omzet. tabel 13.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 dienstverlening
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
92
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
83
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
77
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
18
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen) MKB-participatie in netwerken (in %)*, 2002
3,2 28-33
* Totale dienstverlening Bron: CBS, EIM.
1 3 .3 .3 I nn ova tie ve rm o gen Uit tabel 13.8 blijkt dat het aantal MKB-bedrijven in de financiële dienstverlening dat nieuwe producten en/of diensten introduceert, iets hoger ligt dan gemiddeld in het MKB. Dit geldt ook ten aanzien van vernieuwingen van bedrijfsprocessen. Het MKB in de financiële diensten kan dus vrij innovatief genoemd worden.
198
Een van de innovaties betreft het mobiel bankieren op basis van nieuwere technologieen (i-mode). Hiermee wordt onder meer een grotere efficiëntie in het betalingsverkeer bereikt. Ook internet wordt steeds meer van belang in het retailbetalingsverkeer, omdat banken in toenemende mate faciliteiten en betaalproducten via dit kanaal aanbieden. Het aantal klanten dat gebruikt maakt van internetbankieren bij de grote Nederlandse banken bedraagt inmiddels al enkele miljoenen. tabel 13.8
Aantal bedrijven in de financiële dienstverlening en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %) financiële
soort innovatie introductie van nieuwe producten en/of diensten
dienstverlening
totaal MKB
39
34
sector
22
17
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
63
60
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
1 3 .3 .4 B ed rij fs v oerin g Biljetvervalsing Het aantal vervalste eurobiljetten dat in Nederland werd aangetroffen, was vorig jaar 8% hoger dan in 2001. Bij de winkeliers alleen al wordt de schade hiervan op ruim een half miljoen euro geschat. De kwaliteit van vervalste eurobiljetten is in 2003 sterk toegenomen. Niettemin is het overgrote deel van de vervalsingen nog steeds goed te herkennen door controle van de echtheidskenmerken die zonder hulpmiddelen waarneembaar zijn (watermerk, zilverkleurig hologram). De toename van de hoeveelheid en de kwaliteit van vervalsingen ten opzichte van het guldentijdperk heeft drie belangrijke oorzaken. Allereerst is het voor criminelen aantrekkelijker geworden om eurobankbiljetten te vervalsen dan het was om guldenbiljetten na te maken. Het afzetgebied van de euro is immers veel groter dan dat van de gulden. Ten tweede doen valsemunters steeds meer ervaring op met het vervalsen van eurobiljetten, waardoor de kenmerken beter geïmiteerd worden. Ten slotte is de beschikbaarheid van goedkope en kwalitatief steeds betere reproductieapparatuur en kopieerapparaten de laatste jaren flink toegenomen. Gelet op deze omstandigheden zal het aantal vervalsingen de komende jaren stijgen en uiteindelijk op een aanzienlijk hoger niveau uitkomen dan in het guldentijdperk. Bestrijding DNB is met een nieuwe voorlichtingscampagne gestart met als doel dat het als 'normaal' wordt beschouwd dat een biljet gecontroleerd wordt in de gehele betaalketen: banken, winkeliers en het publiek. Ook wil men de kennis van de echtheidskenmerken bij het publiek en winkeliers vergroten. Verder is DNB begonnen met het testen van detectieapparatuur en het publiceren van de resultaten daarvan. Winkeliers kunnen daarmee worden geholpen bij het maken van een geïnformeerde keuze voor de voor hen meest geschikte apparatuur. Momenteel wordt bovendien gewerkt aan verbetering van 1 de eurobiljetten .
1
Bron: DNB.
199
1 3 .3 .5 Sa men ge vat schema 13.2 Kracht van de financiële dienstensector sterke punten bedrijvendynamiek
zwakke punten
− veel 'groeiers' en 'gelijkblijvers' onder de bedrijven
schaalgrootte/netwerkvorming
− hoge concentratie met sterke
− kans op internationale overnames
concurrentie houdt banken
door concurrentie
scherp
− bank altijd dichtbij door veelheid aan distributiekanalen
− multichannel-benadering innovatievermogen
− verbreden dienstenpakket fi-
− innovatie banken moeilijk door
nanciële producten met ver-
standaardisatie sector als geheel
wante zaken
− technologische verbeteringen in keten
− banken financieel solide
bedrijfsvoering
− continue veranderende wet- en re-
− efficiënter betalingsverkeer
gelgeving
− gebruik van internet
− rendement verzekeringssector onder druk
− valse euro's Bron: EIM.
13.4
Investeringen Omvang en ontwikkeling In de financiële dienstverlening werd door bijna acht van de tien MKB-bedrijven geïnvesteerd in 2003 (zie tabel 13.9). Het gemiddelde bedrag dat met de investeringen gemoeid is, is relatief hoog. Ook wordt in grote mate gezamenlijk geïnvesteerd: 40% van de MKB-ondernemers in de sector geeft aan een gedeelte van de investeringen samen met andere bedrijven te doen. De ondernemersverwachting voor 2004 wijst op het doorzetten van de hoge intensiteit aan investeringen in deze sector. tabel 13.9
Investeringen in de financiële dienstverlening financiële dienstverlening
% investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
78
73
40
24
422
163
73
61
7
11
20
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven samenwerken gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000) plannen voor investeringen in 2004 (in %)
− ja − misschien − nee Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
200
Figuur 13.1 laat zien dat het aandeel bedrijven met groeiende investeringen redelijk in de pas loopt met het MKB in totaliteit. Wel zijn er relatief minder bedrijven met een daling in de investeringen. Sterke dalingen zijn nauwelijks voorgekomen. figuur 13.1
Ontwikkeling van de investeringen in de financiële dienstverlening: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
financiële diensten
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80%
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Voor ruim 20% is het investeringsbedrag in 2003 hoger uitgekomen dan gepland (zie figuur 13.2). Bedrijven in de financiële dienstverlening maken, zoals uit tabel 13.10 blijkt, vaker (geschreven) investeringsplannen dan MKB-bedrijven in vele andere sectoren. Dit hangt samen met de hogere bedragen die met de investeringen gemoeid zijn. figuur 13.2
Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag ten opzichte van de planning
totaal MKB
financiële diensten
0%
20% meer
40%
60% (ongeveer) gelijk
80%
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
201
tabel 13.10
Investeringsplannen in de financiële dienstverlening financiële dienstverlening
totaal MKB
investeringsplannen (in %)
− meerjarenplan
41
25
− jaarlijks plan
28
23
− geen plan op schrift
30
52
− extra investeringen
45
37
− andere investeringen
27
19
− duurder dan verwacht
45
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Investeringsdoelen en typen investeringen Efficiencyverbeteringen en vervanging van bestaande middelen hebben hoog in het vaandel gestaan bij de investeringen in 2003 in de financiële dienstverlening. Hiernaast wordt vaak geïnvesteerd in serviceverbetering en het voldoen aan wet- en regelgeving. Uit tabel 13.11 blijkt het kennisintensieve karakter van deze sector: maar liefst negen van de tien bedrijven investeren in kennis, opleiding en scholing. Acht van de tien bedrijven in de financiële dienstverlening investeren in internet en ICT. tabel 13.11
Investeringsdoelen en investeringstypen in de financiële dienstverlening financiële dienstverlening
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
34
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
58
51
− efficiencyverbetering
73
63
− vervanging bestaande middelen
85
74
− verbetering service
68
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
66
53
− bedrijfsmiddelen
94
91
− nieuwe markten en/of producten
38
41
− kennis, opleiding en scholing
87
64
− internet en ICT
83
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Financiering en knelpunten In tegenstelling tot de transportsector, een andere sector die gekenmerkt wordt door hoge investeringsbedragen, wordt in de financiële dienstverlening behoorlijk veel (gemiddeld 86% van het investeringsbedrag) gefinancierd met eigen geld. Financieringsproblemen doen zich niet bijzonder vaak voor. De knelpunten liggen het meest op het gebied van wet- en regelgeving en worden voor minder dan de helft opgelost.
202
tabel 13.12
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de financiële dienstverlening financiële dienstverlening
totaal MKB
− winst uit onderneming
83
84
− overig eigen geld
47
43
− holding
15
10
− geleend geld bij banken
23
28
% van investeringsbedrag gefinancierd met eigen geld
86
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
21
24
− financiering
30
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
20
15
− vinden van geschikte leverancier
10
17
− toepassing van de investering
30
21
− wet- en regelgeving
50
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %)
45
62
financieringsbronnen (in %)
aard van de knelpunten (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
13.5
Perspectief
1 3 .5 .1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Licht herstel productie bedrijfsleven In de meeste dienstverlenende bedrijfstakken was de productie in het eerste kwartaal van 2004 hoger dan een jaar eerder. Voor de jaren 2004 en 2005 wordt voor de financiële diensten een verdergaande groei verwacht van 1,75 à 2%, hetgeen nagenoeg gelijk ligt aan die van het totale bedrijfsleven (tabel 13.13). tabel 13.13
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de financiële dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
− volumeontwikkeling
1,75
2,00
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
1,75
2,00
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
3,75
4,00
2,25
3,25
-1,50
1,25
-2,00
0,50
8,50
9,00
6,00
8,00
omzet
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2004.
De financiële diensten zijn slechts voor een beperkt deel van de omzet afhankelijk van de export. Eventuele ontwikkelingen in de wereldhandel hebben daardoor op korte
203
termijn weinig invloed op de prognoses voor de financiële diensten. Bij een hoger uitvallende groei van de relevante wereldhandel dan verwacht zal de sector financiële diensten hiervan wel licht profiteren qua omzetontwikkeling, maar minder dan het totale bedrijfsleven (tabel 13.14). Ontwikkelingen op het gebied van loonkosten hebben voor de financiële diensten zowel positieve als negatieve gevolgen. Bij een stijging van de loonkosten in 2005 met 1%, zal de omzet van de financiëledienstensector iets sterker groeien, maar zal de werkgelegenheidsgroei juist getemperd worden (tabel 13.15). tabel 13.14
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de financiële dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 7% groei*
bij 7% groei*
bij 9% groei
bij 9% groei
omzet
2,00
2,25
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,25
1,25
0,50
0,75
toegevoegde waarde
2,00
2,00
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 13.15
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de financiële dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
loonkosten
financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
0% stijging
0% stijging
1% stijging
1% stijging
omzet
2,00
2,25
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,25
1,00
0,50
0,50
toegevoegde waarde
2,00
2,00
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
Werkgelegenheid krimpt verder ondanks productieherstel De werkgelegenheid in arbeidsjaren zal in 2004 1,5% lager uitvallen dan in 2003. Pas in 2005 zal de werkgelegenheid weer aantrekken. Hiermee liggen de prognoses voor deze sector ongeveer in lijn met die van het bedrijfsleven als totaal. Doorgaans reageert de arbeidsmarkt met enige vertraging op omslagpunten in de economische ontwikkeling. Ook in de financiëledienstensector is dat te zien (tabel 13.12). Op dit moment stijgt de arbeidsproductiviteit in de sector, hetgeen niet ongebruikelijk is in een periode voorafgaand aan het herstel van de economie.
204
13.6
Meer informatie over de sector Sectororganisaties
Website
De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, Den Haag
www.fb.nl
Telefoon: (070) 416 61 66 NBVA, een vereniging van financiële en assurantieadviseurs, Tiel
www.nbva.nl
Telefoon: (0344) 62 02 00 Nederlandse Vereniging van Makelaars in Assurantiën en
www.nva.nl
Assurantieadviseurs (NVA), Amersfoort Telefoon: (033) 464 34 64 Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccounts (NIVRA),
www.nivra.nl
Amsterdam Telefoon: (020) 301 03 71 Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), Amsterdam
www.nvb.nl
Telefoon: (020) 550 28 88 www.autoriteit-fm.nl
Autoriteit Financiële Markten, Amsterdam Telefoon: (020) 553 52 00
www.verzekeraars.org
Verbond van Verzekeraars, Den Haag Telefoon: (070) 333 85 00
Vakbladen • BelastingZaken Bizz • Elsevier bedrijfsinformatie • Assurantie Beurs Nota • Assurantie Magazine • Het Verzekeringsblad • Reflector • Activa • NV Bulletin • Verzekerd!
Evenementen
Informatie te vinden op:
Belastingadviseursdag 2005
www.fb.nl
20 mei 2005 Locatie: World Trade Center Rotterdam CI jaarcongres
www.ci-jaarcongres.nl
10 november Locatie: de Doelen te Rotterdam
205
14
Zakelijke dienstverlening
De sector zakelijke dienstverlening omvat professionele bedrijven op het gebied van rechtskundige dienstverlening, accountancy, administratie, belastingadvies, arbeidsbemiddeling, marketing en ICT. Maar ook technische dienstverleners als architecten en ingenieurs, bemiddelaars in onroerende goederen, en verhuurders van machines en andere roerende goederen behoren hiertoe. Een belangrijk deel van de zakelijke dienstverlening levert diensten aan andere bedrijven. Het gaat daarbij onder meer om het verzorgen van overheadachtige activiteiten van andere bedrijven, maar ook bijv. om de levering van flexibele arbeidskrachten. Het is een dynamische groep bedrijven waarin het type dienst dat aangeboden wordt, zeer divers is. De bedrijven kennen vaak een regionaal verzorgingsgebied. De groei van de sector wordt vooral gehaald in snel groeiende branches zoals telecommunicatie, banken en verzekeringen.
14.1
De sector in cijfers
1 4 .1 .1 O m van g De werkgelegenheid in de ruim 120.000 actieve ondernemingen in de zakelijke dienstverlening bedroeg in 2003 circa 0,9 miljoen arbeidsjaren. Gezamenlijk werd er een omzet behaald van bijna € 99 miljard, waarvan 16% werd geëxporteerd (zie tabel 14.1). De meeste dienstverleners zijn met name gericht op dienstverlening aan (andere) binnenlandse bedrijven. tabel 14.1 De zakelijke dienstverlening in 2003 zakelijke dienstverlening
aandeel van de sector in totaal bedrijfsleven (in %)
totaal
MKB
aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
120
119
18
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
871
538
15
omzet (x € miljard)
99
58
9
exportomzet (x € miljard)
16
9
8
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
49
28
13
Bron: CBS, bewerking EIM.
1 4 .1 .2 Sa men st ellin g De uitzendbureaus en de marketingbureaus vormen qua aantal ondernemingen de kleinste groepen binnen de sector. Tabel 14.2 toont de verschillen in omvang van de diverse deelsectoren in de dienstverlening voor een aantal kenmerken. Binnen de zakelijke dienstverlening bieden de uitzendbureaus de meeste werkgelegenheid: ruim 314.000 arbeidsjaren.
207
tabel 14.2 De zakelijke dienstverlening verdeeld naar deelsectoren in 2003 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) uitzendbureaus
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
5
4
314
36
14
14
verlening
43
36
162
19
22
22
architecten- en ingenieursbureaus
15
12
75
9
11
11
marketingbureaus
12
10
34
4
9
9
overige zakelijke dienstverlening
46
38
286
33
43
44
120
100
871
100
99
100
juridische en economische dienst-
totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
1 4 .1 .3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling In tabel 14.3 zijn de omzetontwikkelingen voor de commerciële dienstensector voor 2003 en de prognoses voor 2004 opgenomen. Alle deelsectoren ondervinden de gevolgen van de slechte economische omstandigheden in 2003. De daling van het omzetvolume komt dan ook grotendeels voort uit de grote afhankelijkheid van de dienstverlening van het bedrijfsleven in Nederland, met name de industrie en de bouw. Zo worden consultants en adviesbureaus vaak bezuinigingsposten als het in de industrie wat minder gaat. Door de verschillende aanbieders in de sector wordt sterk geconcurreerd. Hierdoor staan de prijzen onder druk. Een prijsdruk van nul tot tien procent is niet ongebruikelijk in deze markt. Het uitzendwezen bleef het meest achter in ontwikkeling. In de periode van laagconjunctuur houden bedrijven, en in het bijzonder het MKB, hun personeel langer vast dan op grond van een efficiënte bedrijfsvoering wenselijk zou zijn. Dit uit angst dat zij geen geschikt personeel kunnen vinden in tijden dat de economie weer gaat aantrekken. Uitzendbureaus kenden een negatieve groei van de omzet in 2003 (-3,6%) en van de werkgelegenheid (-1,6%). De bedrijven in de categorie werving en selectie van personeel kenden een ontwikkeling van de omzet in 2003 van -7,6% en een werkgelegen1 heidontwikkeling van -8,3% . Voor het totaal van de uitzendmarkt geeft de sectororga2 nisatie ABU aan dat deze in 2003 met 10% is gekrompen . Opinieonderzoeksbureaus, organisatieadviesbureaus en overige economische adviesbureaus kenden respectievelijk in 2003 een daling van de omzet van -2,4%, -2,5% en 3 -1,1% . Markt- en opinieonderzoeksbureaus en economische advies- en consultancybureaus voelen de economische teruggang sterk. In tijden van laagconjunctuur zijn opdrachtgevers terughoudender om opdrachten uit te zetten.
1
2
3
208
Erbo, KVK. Zie ook www.abu.nl. Erbo, KVK.
De daling van de reële omzet van marketingbureaus kwam in 2003 uit op -0,3% De conjunctuurgevoelige reclamebranche moest in 2003 voor het tweede opeenvolgende jaar inleveren. tabel 14.3 Ontwikkeling van het omzetvolume in de zakelijke dienstverlening 20032004, in volume gemeten, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in volume gemeten, in % t.o.v. het jaar daarvoor 2003
2004
uitzendbureaus
-4,00
0,50
juridische en economische dienstverlening
-0,50
1,00
architecten- en ingenieursbureaus
-3,50
-0,50
marketingbureaus
-2,25
-0,50
overige zakelijke dienstverlening
-1,50
2,00
totaal
-1,00
1,50
Bron: EIM (2004 raming).
Verwacht wordt dat de omzet van de zakelijke dienstverlening in 2004 met 1,5% zal toenemen. De groei in het bedrijfsleven in 2004 loopt daarmee parallel. Arbeidsproductiviteit De efficiency van de huidige bedrijfsopzet en van het benaderen van de bestaande marktrelaties staat in deze sector centraal. Het trimmen van kosten wordt vooral gerealiseerd door middel van uitstel of afstel van investeringen, het niet vervullen van vacatures en het verminderen van de overhead. Verhoging van de arbeidsproductiviteit behoort eveneens tot de instrumenten. De gemiddelde arbeidsproductiviteit in de zakelijke dienstverlening ligt - uitgedrukt als de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten (fk) per arbeidsjaar - op nagenoeg gelijk niveau als die in het totale particuliere bedrijfsleven. Echter de arbeidsproductiviteit van de dienstverlening wordt ondanks de innovativiteit in sommige deelsectoren, afgeremd door een gebrek aan werknemers met de juiste kwalificaties. De arbeidsproductiviteitsontwikkeling in Nederland in de dienstensector blijft achter bij het Europese gemiddelde. Gemiddeld komt de Nederlandse dienstensector uit op een arbeidsproductiviteitsontwikkeling van 1,5% per jaar; voor de EU-15 ligt dit percentage op 4,2%. Het grote aandeel parttimers dat in Nederland in de dienstensector werkzaam 1 is, vormt een mogelijke oorzaak van deze achterblijvende groei . Exploitatiebeeld In tabel 14.4 staat een overzicht van de kostenstructuur in de zakelijke dienstverlening. De brutoproductie wordt hier aangemerkt als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Aangezien personeel in de dienstensector de belangrijkste productiefactor is, beslaat de loonsom met 30% een aanzienlijk deel van de kosten.
1
Zie voor andere mogelijke verklaringen ook: Verhoeven, W.H.J. et al., 2002, Ontwikkeling arbeidsproductiviteit in de publieke sector, 2003-2006, EIM, Zoetermeer.
209
tabel 14.4 Exploitatiebeeld van zakelijke dienstverlening in 2003 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
48
bruto toegevoegde waarde
52
bedrijfskosten
38
waarvan:
− loonkosten
30
winst voor belastingen
14
Bron: CBS, bewerking EIM.
Na de loonkosten vormen de verbruikskosten de belangrijkste kostenpost. Deze kosten bestaan uit de aanschaf van grondstoffen en hulpstoffen alsmede uit het (overig) verbruik (bijvoorbeeld accountants- en administratiekosten). In 2003 is in de zakelijke dienstverlening een winst geboekt van 14% van de brutoproductie. Dit is de winst voor belasting inclusief het inkomen voor zelfstandigen.
14.2
Marktomstandigheden
1 4 .2 .1 A fneme rs Vraagbepalende factoren Zoals beschreven, is de zakelijke dienstverlening sterk afhankelijk van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is doende om de financiële balansen te versterken. De conjuncturele neergang van de Nederlandse economie heeft voor alle sectoren een daling van de zakelijke leveringen betekend. Met name de afzet van investeringsgoederen liep sterk terug, als gevolg van een terughoudend investeringsgedrag. De afzet van de uitzendbranche nam af. De uitzendbureaus kampen nog steeds met de naweeën van de krapte op de arbeidsmarkt van de jaren 2000-2002. In deze jaren werden zij direct getroffen door de concurrentie van vacatures met een vast dienstverband. Nu heeft de uitzendbranche vooral hinder van het 'labour hoarding'-effect, dat in 2003 is opgetreden. In de periode van laagconjunctuur houden bedrijven hun personeel langer vast dan op grond van een efficiënte bedrijfsvoering wenselijk zou zijn. Dit uit angst dat zij geen geschikt personeel kunnen vinden in tijden dat de economie weer gaat aantrekken. Ook de architecten- en ingenieursbureaus hadden het zwaar. De juridische en economische dienstverlening blijkt ongevoelig te zijn voor de laagconjunctuur en noteerde eveneens een afzetgroei. De internationale concurrentiepositie voor de zakelijke dienstverleners is de afgelopen jaren verslechterd. Als oorzaak kan genoemd worden het feit dat in Nederland geproduceerde producten relatief duur zijn geworden. Daarnaast is een te snelle groei van de arbeidskosten als gevolg van de krappe situatie op de arbeidsmarkt hier debet aan. En tevens heeft de sterke positie van de euro geleid tot een verslechtering van de prijsconcurrentiepositie. Vooral in de sfeer van prijs, promotie en positionering wordt gezocht naar herstel van de afzet. Andere marktsegmentatie en het aanpassen van bestaande producten worden ook als middel tot herstel ingezet. In sommige gevallen kiezen dienstverleners een andere vestigingsplaats in Nederland of in het buitenland.
210
1 4 .2 .2 L eve ra n cie rs Veranderingen in de keten Dienstverleners verstaan meer en meer de kunst om met behulp van internet groei te realiseren. Hiermee bereiken zij zowel consumenten als bedrijven. Internet verschuift de pionnen in de economische keten, maar de keten blijft gelijk. Dienstverlenende tussenpersonen verdwijnen niet, maar worden gedeeltelijk vervangen door goedkopere internettussenpersonen. Voor de ene branche is internet vooral een communicatiekanaal, voor de ander een verkoopkanaal of een vorm van kostenbesparing. Het gebruik en de toepassingsmogelijk1 heden groeien enorm, evenals de omzet aan on-line reclame en e-mail marketing .
1 4 .2 .3 T oe trede rs De sector is een broedplaats voor startende ondernemers, en daarmee een belangrijke aanjager van nieuwe bedrijvigheid. tabel 14.5 Startende bedrijven in de zakelijke dienstverlening: aantal en ontwikkeling gehele sector aantal starters in de sector 2002
13.939
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %)
.
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
32,7
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
50
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
Het aantal starters is met bijna 14.000 hoog en de overlevingskans na 5,5 jaar bedraagt 50% (tabel 14.5). In de afgelopen decennia is uitbesteding van dienstenactiviteiten door andere bedrijven de drijvende kracht geweest achter de groei van de zakelijke dienstverlening. In vergelijking met andere landen is er in Nederland sprake geweest van een inhaalslag en daarmee een flinke groei van het aantal bedrijven in de sector. Uit onderzoek blijkt dat buitenlandse leveranciers, Nederland en Ierland kwalificeren als 2 de meest open markten voor zakelijke diensten . Dit komt ook tot uitdrukking in het feit dat zowel de import als de export van zakelijke diensten in Nederland hoger ligt dan in andere benchmarklanden. Computerdiensten namen in de afgelopen jaren fors toe als gevolg van bijvoorbeeld de introductie van de euro, internet-, intranet- en multimediatoepassingen, cliëntserversystemen en de stijgende vraag naar IT-advies en -trainingen. Het aantal ondernemingen in de verhuursector is gedaald. Het teruglopen van de inleen van roerende goederen als gevolg van de algehele dalende bedrijvigheid, speelt hierbij een rol (tabel 14.6).
1
2
www.adformatie.nl. Kox, H.L.M., 2002, Growth challenges for the Dutch business service industry; international comparison and policy issues, Centraal Planbureau.
211
tabel 14.6 Ontwikkeling aantal actieve ondernemingen in zakelijke diensten voor een aantal subgroepen, per januari 1994-2002 aantal actieve ondernemingen
1994
2000
2001
2002
bemiddelaars onroerend goed
7.174
8.913
9.678
11.213
rechtskundige diensten
3.306
3.577
3.441
3.527
administratieve diensten
9.380
12.831
12.393
12.905
computerdiensten
6.938
14.004
16.775
18.513
ingenieursbureaus
4.556
8.075
8.254
8.635
architectenbureaus
4.696
5.872
5.802
6.083
reclamebureaus
6.840
11.174
11.368
12.092
economische adviesbureaus
9.887
20.621
21.966
23.623
uitzendbureaus
1.221
4.100
4.999
5.896
verhuur van roerende goederen
3.982
4.362
4.307
4.051
Bron: Algemeen Bedrijfsregister (ABR), CBS, bewerking EIM.
1 4 .2 .4 C o n cu r ren tie De zakelijke dienstverlenende bedrijven worden gekenmerkt door een sterke toepassingsgerichte cultuur, een sterke handelsgeest van de bedrijven, een goede klantenbasis met in Nederland veel hoofdkantoren van multinationals. De werknemers zijn indien nodig gewend om crossborder te werken en te reizen, met name ook omdat Nederlanders multilinguaal zijn. Daar staat tegenover dat er weinig geld is voor vernieuwingen en ontwikkelingen. Dit doet afbreuk aan het elan van de sector. Daarnaast zijn relatief hoge loonkosten in vergelijking met de productiviteit en de matige (arbeids)flexibiliteit zwakke punten van de sector.
1 4 .2 .5 We t- en regel ge ving In de notarissenbranche zijn de tarieven per 1 april 2003 vrijgegeven. De vraag is hoe de markt en de prijzen zich op korte termijn gaan ontwikkelen. Voorheen bestonden er grote verschillen in de tarieven die de verschillende kantoren hanteerden en daarnaast verschilden de tarieven ook nog eens sterk per type dienstverlening (hypotheekakte, samenlevingscontract, testament). De Commissie Monitoring Notariaat volgde de ontwikkelingen nauwlettend. De bemiddelaars in onroerend goed kregen te maken met de beperking van de aftrek van de hypotheekrente. De beperking van de aftrek van hypotheekrente voor woningbezitters per 2004 zal haar invloed doen gelden op de woningmarkt. De Raad van State 1 adviseert de aftrek nog verder te beperken . De hypotheekrente is een van de grootste aftrekposten, terwijl de overheid het belastinggeld de komende jaren hard nodig zal hebben om de stijgende kosten van de AOW, de zorg en andere uitgaven te kunnen betalen. De vraag naar de houdbaarheid van de aftrek zal blijvend moeten worden gesteld, vindt de Raad.
1
212
Advies over de Miljoenennota 2004, Raad van State, 2003.
1 4 .2 .6 Sa men ge vat schema 14.1 Marktomstandigheden voor de zakelijke dienstverlening
uitzendbureaus
juridische en economische
architecten- en
marketing-
overige zakelijke
dienstverlening
ingenieursbureaus
bureaus
dienstverlening
tegenover afnemers
-
++
-
+
++
tegenover leveranciers
+
+/-
+/-
+/-
++
tegenover toetreders
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
m.b.t. concurrentie
+/-
+/-
-
+/-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
++
+
+/-
+
-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de zakelijke dienstverlening. Bron: EIM.
14.3
Kracht van de sector
1 4 .3 .1 B ed rij ven d yna miek De zakelijke dienstverlening kenmerkt zich door groei. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de bedrijvendynamiek. Het aantal oprichtingen in deze sector is groter dan gemiddeld in het bedrijfsleven. Met name de oprichting van nieuwe dochterondernemingen in de zakelijke dienstverlening ligt met 3,3% hoger dan het gemiddelde (2,4%) voor het totale bedrijfsleven. In slechtere tijden wijzigen ondernemers eerder hun strategische koers door samenwerkingsverbanden aan te gaan, te fuseren, bedrijfsonderdelen te verkopen, zich over te laten nemen, enz. Dergelijke acties houden de dynamiek levendig. In de zakelijke dienstverlening blijft het aantal bedrijfsoverdrachten iets onder het landelijk gemiddelde (tabel 14.7). tabel 14.7 Bedrijvendynamiek in de zakelijke dienstverlening (in % van het totaal aantal bedrijven in de zakelijke dienstverlening respectievelijk het bedrijfsleven) 2002 zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− snelle en normale groeiers
48
37
− gelijkblijvers
25
28
− groeikrimpers en overige krimpers
28
35
aantal oprichtingen in % van het totaal
10,1
5,5
3,3
2,4
5,7
5,6
0,7
0,55
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het toaal w.v.
−
faillissementen
aantal bedrijfsoverdrachten in afgelopen 5 jaar (in %)
− −
kleinbedrijf middenbedrijf
7
8
11
21
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM MKBBeleidspanel.
213
1 4 .3 .2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De zakelijke dienstverlening kenmerkt zich door kleinschaligheid. Veruit de meeste bedrijven in de sector behoren tot het kleinbedrijf. 92% van de bedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst. In vergelijking met andere Europese landen heeft Nederland relatief meer grotere bedrijven in deze sector. Deze grote bedrijven hebben een omzetaandeel van 42%. Het gemiddelde aantal werkzame personen per bedrijf bedraagt in de EU-15 gemiddeld 5 en in Nederland gemiddeld 7 (tabel 14.8). tabel 14.8 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 dienstverlening ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
92
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
42
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
38
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
7
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
0,8
MKB-participatie in netwerken (in %)*, 2002
28-33
* Dienstverlening totaal. Bron: CBS, EIM.
Om omzetgroei te realiseren kan samenwerking tussen kleine en middelgrote bedrijven een optie zijn. In dit verband spreekt men wel van bedrijfsnetwerken. In het afgelopen decennium is in de zakelijke dienstverlening sprake van toenemende integratie tussen 1 het MKB en grootschalige(r) marktpartijen . Ontwikkelingen op het gebied van ICT en de noodzaak tot kostenreductie en efficiëntere distributieprocessen (transport, opslag, voorraadbeheer) zijn veelal de drijfveer om tot samenwerking over te gaan. Momenteel ligt de nadruk steeds meer op keteneffectiviteit. Hierbij is de inzet van ICT en samenwerking in bedrijfsnetwerken er vooral op gericht om door middel van geavanceerde informatietechnologie snel inzicht te krijgen in marktontwikkelingen en een goede vertaling daarvan te maken voor alle voortbrengingsprocessen en strategische keuzes voor de kortere en langere termijn.
1 4 .3 .3 I nn ova tie ve rm o gen Een ingrijpende en tegelijk niet alom gerealiseerde reactie op de verslechtering van de conjunctuur is innovatie van productie- en/of afzetmarkten. Op de kortere termijn zijn de mogelijkheden voor ingrijpende koersveranderingen van een bedrijf beperkt, zeker bij stagnerende afzetperspectieven. Hightech branches zoals softwarebedrijven, ingenieursbureaus en contractresearchinstituten (zoals TNO) voeren zelf technologische innovaties uit. Andere branches leveren vooral innovaties op niet-technologisch gebied, bijvoorbeeld op het terrein van organisatiestructuur, marketing, personeelsbeleid, PR, inkoopbeleid of marktpositionering. Ook zijn tal van zakelijke dienstverleners actief op het gebied van kennisdiffusie. Deze bedrijven hebben een speciale rol, doordat ze bij veel klanten 'in de kenniskeuken '
1
214
Zie F. Pleijster, hoofdstuk 3 EIM op basis van MKB-Beleidspanel in Sectorscoop Diensten 2003, EIM, januari 2003.
mogen kijken. Ze conceptualiseren en formaliseren gelokaliseerde kennisontwikkeling, de zogenaamde tacite kennis. Ze selecteren daaruit best-practice informatie, die vervolgens weer als input wordt gebruikt en getest bij volgende klanten. Via dit diffusieproces draagt de zakelijke dienstverlening op tal van competentieterreinen bij aan vernieuwing 1 en efficiëntieverbetering . Een aansprekende toepassing van ICT in de afgelopen jaren bijvoorbeeld is de totstandkoming van elektronische netwerken, waaronder internet. Binnen Europa neemt Nederland op dit vlak een bovengemiddelde positie in. Naast de omvang van de elektronische netwerken is het daadwerkelijk gebruik uiteindelijk bepalend voor de invloed van ICT op de samenleving. Zo heeft massaal e-mailen een andere invloed op het bedrijfsleven dan bijvoorbeeld het op grote schaal elektronisch bestellen van goederen en diensten. tabel 14.9 Aantal bedrijven in de zakelijke dienstverlening en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %)
soort innovatie
zakelijke dienst-
totaal
verlening
MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
27
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
15
17
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
55
60
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
Een belangrijk initiatief van MKB-Nederland en een aantal kennisorganisaties is in november 2003 geïnstitutionaliseerd tot de Stichting Innovatie Alliantie (SIA). MKBNederland werkt hierin samen met de HBO-raad, TNO, Syntens en het Telematica Instituut om kennis via lectoren van hogescholen toegankelijk te maken voor het MKB. In januari 2004 volgde de aftrap van een project met de Technische Universiteiten (TU's), om de daar aanwezige technologie eveneens bereikbaar te maken voor het MKB. Op deze manier kunnen branche- en regionale organisaties, ondernemers samenbrengen die nieuwe, kansrijke concepten willen ontwikkelen. Via projecten in de regio en in spe2 cifieke branches is hiermee een start gemaakt .
1 4 .3 .4 B ed rij fs v oerin g In de dienstverlening stijgen de prijzen sterker dan gemiddeld in het bedrijfsleven. In 2004 zal de stijging circa 2% bedragen. Het relatief grote aandeel van de loonsom speelt hierbij een rol. Ook de overige kosten nemen, door gemeentelijke heffingen en investeringen ten behoeve van de veiligheid, toe. Er wordt bijvoorbeeld veel geld uitgegeven voor de veiligheid op het internet. Bedrijven zijn op internet kwetsbaar voor frauderende klanten, virussen, gaten in de automatisering, spam en diefstal ven creditcardnummers. Onder invloed van binnen- en buitenlandse concurrentie zullen ondernemers hun kostenstijgingen niet volledig kunnen doorberekenen in de prijzen. De mate waarin kostenstijgingen doorberekend kunnen worden is per sector in de dienstverlening verschillend. Er wordt in de zakelijke dienstverlening meer gefocust op toegevoegde waarde. Men wil daarbij uitblinken in één waardedimensie zoals bijvoorbeeld 'vakman zijn' of 'het
1
2
Bron CPB. Bron: MKB-Nederland.
215
beste product leveren' of uitblinken in excellente bedrijfsvoering waardoor kosten geminimaliseerd worden.
1 4 .3 .5 Sa men ge vat schema 14.2 Kracht van de sector zakelijke dienstverlening
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− veel 'snelle groeiers'
− aantal faillissementen
− oprichtingen van dochters schaalgrootte/netwerkvorming
hoog
− in Nederland veel hoofdkantoren van multinationals
− toenemende samenwerking door ICT innovatievermogen
− hightech karakter
− aantal nieuwe diensten
− belang van kennisdiffusie
blijft achter
− kosten minimaliseren door
bedrijfsvoering
− criminaliteit op internet − loonsom hoog
keuze waardedimensie Bron: EIM.
14.4
Investeringen Omvang en ontwikkeling De zakelijke diensten maken een belangrijk deel uit van het Nederlandse MKB. Het aandeel investerende MKB-bedrijven in deze sector en de ontwikkeling ervan is vergelijkbaar met dat van het totale MKB. Het gemiddelde investeringsbedrag ligt in deze sector met € 95.000 lager dan het gemiddelde van € 163.000 over alle sectoren. Van de MKBondernemers in de zakelijke diensten denkt 60% in 2004 te zullen investeren; 25% zal dit niet doen. Zie tabel 14.10. tabel 14.10
Investeringen in de zakelijke diensten zakelijke diensten
% investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
74
73
samenwerken
28
24
gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000)
95
163
− ja
63
61
− misschien
10
11
− nee
26
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven
plannen voor investeringen in 2004 (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Uit figuur 14.1 blijkt dat de ontwikkeling van de investeringen in de dienstensector in de pas loopt met die in het totale MKB. Er zijn (in relatieve termen) ongeveer evenveel 'stijgers' als 'dalers' onder de MKB-bedrijven. Grosso modo zijn de investeringen in 2003 gestegen ten opzichte van 2002.
216
figuur 14.1
Ontwikkeling van de investeringen in de zakelijke diensten: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
zakelijke diensten
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
80%
een lichte daling
100%
een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Ruim 30% van de ondernemers gaf te kennen dat de kosten van de gerealiseerde investeringen hoger waren dan gepland. Dit is terug te leiden tot zowel het doen van extra investeringen als andere investeringen (zie tabel 14.11). Ook is men geconfronteerd met duurdere investeringen dan men van tevoren becijferd had. Ongeveer 10% van de MKB-ondernemers geeft aan dat de uiteindelijke kosten lager waren dan vooraf was begroot. figuur 14.2
Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag ten opzichte van de planning
totaal MKB
zakelijke diensten
0%
20% meer
40%
60%
80%
(ongeveer) gelijk
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
tabel 14.11
Investeringsplannen in de zakelijke diensten zakelijke diensten
totaal MKB
investeringsplannen (in %):
− meerjarenplan
22
25
− jaarlijks plan
24
23
− geen plan op schrift
53
52
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
− extra investeringen
38
37
− andere investeringen
20
19
− duurder dan verwacht
36
44
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
217
Investeringsdoelen en typen investeringen Het doel van de investeringen door MKB-bedrijven in de zakelijke dienstverlening ligt met name in de sfeer van vervanging van bestaande middelen en verbetering van de efficiency (tabel 14.12). Deze doelen zijn vergelijkbaar met die van het totale MKB. In vergelijking met het totale MKB, was er in de zakelijke dienstverlening minder noodzaak tot investeren om te voldoen aan wet- en regelgeving. Verder valt op dat in deze sector de investeringen relatief vaker met internet en ICT te maken hebben. tabel.14.12
Investeringsdoelen en investeringstypen in de zakelijke diensten zakelijke diensten
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
32
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
50
51
− efficiencyverbetering
65
63
− vervanging bestaande middelen
74
74
− verbetering van de service
46
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
36
53
− bedrijfsmiddelen
87
91
− nieuwe markten en/of producten
41
41
− kennis, opleiding en scholing
66
64
− internet en ICT
75
63
investeringstypen (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Financiering en knelpunten Ruim 80% van de investeringen wordt gefinancierd met eigen geld, met name uit de winst. Uit tabel 14.13 blijkt voorts dat één op de vijf bedrijven een knelpunt ondervindt bij de financiering van de investeringen. Ook hierbij valt op dat in deze sector wet- en regelgeving geen grote probleemgevende rol heeft gespeeld bij de investeringen. Een ruime meerderheid van de bedrijven met knelpunten geeft aan dat deze uiteindelijk opgelost zijn.
218
tabel 14.13
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de zakelijke diensten zakelijke diensten
totaal MKB
financieringsbronnen (in %)
− winst uit onderneming
87
84
− overig eigen geld
36
43
8
10
− geleend geld bij banken
21
28
% van het investeringsbedrag gefinancierd met eigen geld
81
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
19
24
− financiering
47
50
− vinden van geschikt product of geschikte dienst
17
15
− vinden van geschikte leverancier
14
17
− toepassing van de investering
19
21
− wet- en regelgeving
20
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %)
63
62
− holding
aard van de knelpunten (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
14.5
Perspectief
1 4 .5 .1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Gemiddeld komt de omzet van de zakelijke dienstverlening in 2004 iets hoger uit dan de totale marktsector. De uitzendbranche en de computerdienstverlening hebben hier 1 de lead. De Nederlandse ICT-sector zal in 2004 een voorzichtig herstel doormaken . Het conjunctuurpanel van VNO-NCW verwacht dat de werkgelegenheid in de eerste helft van 2004 nog zal afnemen. Andere experts verwachten in de tweede helft van 2004 2 een lichte verbetering . Voor de marketeers geldt in 2004 een verschuiving van de productie voor dagbladen en weekbladen naar tv en internet. Architecten en ingenieursbureaus zien vanuit de eigen resources nieuwe kansen in het watermanagement. De economische ontwikkeling heeft tot gevolg dat de werkgelegenheid sterk onder druk is komen te staan. De werkloosheid is door afname van het aantal vacatures en een nog altijd toenemend aantal personen in de beroepsgeschikte leeftijd toegenomen. De werkgelegenheid in de zakelijke diensten neemt in 2004 met 1,5% af. De advocatuur is echter wat optimistischer over de eigen arbeidsmarkt. Ruim tweederde van de 3 Nederlandse advocaten noemt de situatie 'gunstig tot zeer gunstig' . Het aantal zelfstandigen in de zakelijke dienstverlening blijft groeien.
1
2
3
Persbericht, 22-03-2004 - Nederland~ICT. ABU Flex &figures; zie ook www.abu.nl. Enquête detacheringsbureau voor juristen Brunel Legal, Het Financieele Dagblad, 4 augustus 2003.
219
tabel 14.14
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2004
2004
2005
2005
omzet
− volumeontwikkeling
1,50
1,75
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
2,00
2,50
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
4,00
4,50
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-1,50
0,75
-2,00
0,50
winst
20,00
16,25
6,00
8,00
Bron: EIM, 2004.
Verwacht wordt dat de omzet van het particuliere bedrijfsleven in 2005 zal toenemen met 2,00%. De groei in de zakelijke dienstverlening laat eenzelfde beeld zien. Pas in 2005 wanneer het verdere conjunctuurherstel inderdaad doorzet, zal de werkgelegenheid weer toenemen en wel met 0,75%. De vraag naar uitzendkrachten zal verder toenemen. Uitzendbureaus profiteerden in de eerste helft van 2004 al van de vraag naar specialistisch tijdelijk personeel. Vooral werknemers voor de automatisering en ac1 countancy leverden de uitzendbureaus een bovengemiddelde omzetgroei op . Bij een eventuele sterkere toename van de relevante wereldhandel dan waar bij deze prognoses rekening mee is gehouden, zou de ontwikkeling van de zakelijke dienstverlening in 2005 nog iets positiever zijn. Niet alleen zou de exportomzet hierdoor kunnen stijgen, ook zal de vraag naar zakelijke diensten vanuit sectoren die veel exporteren zoals de industrie en groothandel hierdoor toenemen (tabel 14.15). Een hogere stijging van de loonkosten dan voorzien zou daarentegen licht negatieve gevolgen hebben voor de zakelijke dienstverlening. Hogere loonkosten leiden immers zeker op korte termijn niet tot een toename van de vraag van andere bedrijven. Hierdoor zal de werkgelegenheidsgroei zwakker zijn, bij gelijkblijvende omzet en toegevoegde-waardeontwikkeling. tabel 14.15
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 7% groei*
bij 7% groei*
bij 9% groei
omzet
1,75
2,00
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
1,00
0,50
0,75
toegevoegde waarde
2,00
2,25
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
1
220
bij 9% groei
Bron: Vedior, De Telegraaf 29-07-04.
tabel 14.16
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
loonkosten
zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
0% stijging
0% stijging
1% stijging
1% stijging
omzet
1,75
1,75
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
0,50
0,50
0,50
toegevoegde waarde
2,00
2,00
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
1 4 .5 .2 Ee n blik v oo rui t In de dienstensector zal de komende jaren een sterke behoefte zijn aan arbeidskrachten. De groei van het aantal potentiële arbeidskrachten zal echter verder teruglopen als gevolg van de veranderende leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking. Het aantal twintigers is sinds 1990 immers teruggelopen van 2,6 naar 2,1 miljoen, terwijl het aantal vijftigers is toegenomen van 2,2 naar 2,8 miljoen. Tegelijkertijd is het groeitempo van de Nederlandse bevolking afgenomen. In de komende jaren zal daarom de schaarste aan arbeidskrachten door de zakelijke dienstverlening deels opgevangen moeten worden door een arbeidsproductiviteitsstijging, wil men groei blijven realiseren.
14.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
ABU, Badhoevedorp
www.abu.nl
Telefoon: (020) 655 82 55 BNO: Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers, Am-
www.bno.nl
sterdam Telefoon: (020) 624 47 48 College Belastingadviseurs (CB), Culemborg
www.cbhome.nl
Telefoon: (0345) 54 70 00 Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), Baarn
www.kbvg.nl
Telefoon: (035) 542 75 13 Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), Den Haag
www.notaris.nl
Telefoon: (070) 330 71 11 Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemers (NBBU), Bilthoven
www.nbbu.nl
Telefoon: (030) 229 22 19
221
De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, Den
www.fb.nl
Haag Telefoon: (070) 416 61 66 Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdes-
www.noab.nl
kundigen (NOAB), Den Bosch Telefoon: (073) 416 61 66 Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsu-
www.novaa.nl
lenten (NovAA), Den Haag (070) 338 36 00
Vakbladen
Informatie/abonnement
Notariaat Magazine (magazine voor de (kandidaat-)
Sdu Klantenservice in Den Haag
notarissen
(070) 378 98 80
bizz (ondernemersblad)
Reed Business Information (0800) 022 59 59
Nederlands Juristenblad (digitaal)
www.njb.nl
Belastingzaken, nieuws- en adviesmagazine voor het be-
www.belastingzaken.nl
drijf ACTIVA, opiniemagazine in de accountancy
www.noab.nl
Evenementen
Informatie te vinden op:
European Blow Moulding
www.bno.nl/nl/agenda
17 en 18 november 2004 In de bibliotheek van Solvay te Brussel Belastingadviseursdag 2005 20 mei 2005 Locatie: World Trade Center Rotterdam
222
www.fb.nl
15
Overige dienstverlening
De categorie overige dienstenverlening bestaat voornamelijk uit persoonlijke diensten: die dienstverlenende activiteiten die gericht zijn op de verzorging van personen. De sector omvat kleinschalige kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven, textielreinigingsbedrijven, beveiligings- en opsporingsbedrijven, fitness- en sportscholen, vakfotografen en overige persoonlijke dienstverleners waaronder bijvoorbeeld het begrafeniswezen. De consumentenvraag is sterk gedifferentieerd in deze sector. De consument hecht vaak aan maatwerk en zoekt bijvoorbeeld tevens naar het kopen van een beleving in plaats van een standaarddienst. Dit vraagt om een creatief aanbod van bedrijven.
15.1
De sector in cijfers
1 5 .1 .1 O m van g De omzetwaarde van de overige dienstverlening is € 34 miljard en wordt bijna geheel in Nederland gerealiseerd. De 48.000 bedrijven hebben een aandeel van 3% in de totale omzet en van 7% in de totale werkgelegenheid in het Nederlandse bedrijfsleven. De werkgelegenheid in deze sector heeft een omvang van 401.000 arbeidsjaren. tabel 15.1 De overige dienstverlening in 2003 overige dienstverlening totaal aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
aandeel van de sector in totaal bedrijfsleven (in %)
48
7
401
7
34
3
3
2
17
5
Bron: CBS, bewerking EIM.
1 5 .1 .2 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De overige dienstverlening ondervond in 2003 ook de gevolgen van de terughoudende consument. Het omzetvolume kwam 0,5% lager uit dan in 2002. De afzetontwikkeling van de overige dienstverleners is hiermee iets minder negatief geweest dan gemiddeld in het Nederlandse bedrijfsleven. Voor een deel is dit toe te schrijven aan het feit dat persoonlijke verzorging en gezondheid nog steeds bij veel consumenten hoog in het vaandel staat en de sector juist veel producten en diensten op dit emotionele vlak aanbiedt. Vooral de markt voor persoonlijke verzorging voor mannen zit in de lift. Steeds meer mannen overwinnen hun schroom voor schoonheidsbehandeling en -producten. 1 Een ontwikkeling die in de branche bekendstaat als het David Beckham-effect . De deelsector van beveiligings- en opsporingsbedrijven groeit nog steeds. De omzet van beveiligings- en opsporingsbedrijven groeide in 2003 met 5% (in waarde gemeten) ten 1
Bron: Steve Jones, Bodycare International Group, www.npm-capital.nl.
223
1
opzichte van 2002. De werkgelegenheid nam toe met ruim 10% . Dit betreft voor het merendeel banen als beveiligingsbeambten en rechercheurs, en daarnaast medewerkers bij geld- en waardetransportbedrijven en beveiligingsadviesbureaus. Opvallend is eveneens dat fitnesscentra en sportscholen in 2003 een forse omzetgroei doormaakten (+ 3,5% in waarde). Hetzelfde geldt ten aanzien van de werkgelegenheidsontwikkeling (+ 5 à 6% in waarde). De groei van de omzet van de totale overige dienstverlening zal bij een lichte stijging van de consumptieve bestedingen in 2004 naar verwachting uitkomen op 0,5%. tabel 15.2 Ontwikkeling van het omzetvolume in de overige dienstverlening 20032004, in volume gemeten, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in volume gemeten, in % t.o.v. het jaar daarvoor
totaal
2003
2004
-0,5
0,5
Bron: EIM (2004 raming).
Arbeidsproductiviteit Persoonlijke diensten hebben een lage arbeidsproductiviteit. Het zijn vaak deze consumentgerichte dienstverleners in kleinschalige bedrijven, die ook nog eens de nodige concurrentie ondervinden van niet-reguliere arbeid (de thuiskappers, -schoonheidsspecialisten, e.d.). De arbeidsproductiviteit varieert sterk in de afzonderlijke deelsectoren en branches. Exploitatiebeeld In tabel 15.3 staat een overzicht van de gemiddelde kostenstructuur in deze sector. De brutoproductie wordt hier aangemerkt als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Twee belangrijke kostenposten zijn de loonkosten met 28% van de brutoproductie en de verbruikskosten met 44% van de brutoproductie. De verbruikskosten bestaan uit de aanschaf van grondstoffen en hulpstoffen alsmede uit het (overig) verbruik (bijvoorbeeld accountants- en administratiekosten). In 2003 is een winst geboekt van 24% van de brutoproductie. De winst voor belasting inclusief het inkomen voor zelfstandigen (geen directeuren van BV's) is hoog, hetgeen met name komt door het grote aantal zelfstandigen in deze sector.
1
224
ERBO, KVK.
tabel 15.3 Exploitatiebeeld van overige dienstverlening in 2003 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
44
bruto toegevoegde waarde
56
bedrijfskosten
32
waarvan:
− loonkosten
28
winst voor belastingen
24
Bron: CBS, bewerking EIM.
15.2
Marktomstandigheden
1 5 .2 .1 A fneme rs Vraagbepalende factoren Door de sterke oriëntatie van de sector op leveringen aan de consument, is de ontwikkeling van de particuliere consumptie sterk bepalend voor de afzetontwikkeling. De toename van de werkloosheid, stagnatie van het gezinsinkomen als gevolg van de afspraken in het Najaarsakkoord door werkgevers en werknemers om de lonen voor 2004 niet meer te verhogen, stijging van de pensioen- en ziektekostenpremies en het feit dat het consumentenvertrouwen nog steeds op een laag pitje staat, maken dat de consument nog terughoudend is in zijn bestedingen. Dit geldt ook ten aanzien van de overige diensten. 1
De consument wordt ook steeds veeleisender en mondiger . Zo is er steeds meer vraag vanuit de consumentenzijde om buiten de reguliere openingstijden gebruik te maken van de diensten. Meer en meer spelen dienstverleners hierop in door buiten de reguliere openingstijden hun diensten aan te bieden. Nieuwe formules en winkelconcepten ontstaan om aan de veranderende consumentenwensen tegemoet te komen. Door verbreding van het aanbod bij bijvoorbeeld kappers, door uitbreiding met diensten als visagie, huidverzorging en verkoop van verzorgingsproducten, en met specialisatie kan men 2 meer aan de wensen tegemoetkomen . In de textielreiniging bijvoorbeeld speelt men in op de vraag naar diensten buiten reguliere openingstijden, door het vergroten van het aantal inname- en afgiftepunten, bijvoorbeeld in de vorm van onbemande systemen.
1 5 .2 .2 T oe trede rs De sector kent een redelijk aantal startende ondernemers, deels in nieuwe bedrijvigheid. Het aantal starters is in 2002 met bijna 5.000 hoog te noemen (tabel 15.4). Het is gelijk aan 12% van het totaal aantal starters in Nederland. Vooral branches als beveiliging en opsporing, fitnesscentra, uitvaartverzorging en exploitatie van speelautomaten kennen veel starters. De overlevingskans in de overige diensten ligt (na 5,5 jaar) op 49%.
1
2
'Mag ik voor € 15.000,- aan vertrouwen, persoonlijke betrokkenheid en liefdevolle aandacht?', NFOTRENDBOX. Zie ook D. Snel, Ondernemen in de Ambachten 2003, EIM, 2003.
225
tabel 15.4 Startende bedrijven in de overige dienstverlening: aantal en ontwikkeling overige dienstverlening aantal starters in de sector 2002
4.970
mutatie van het aantal starters 2002 t.o.v.1987 (in %) aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %), 2002
11,7
overlevingskans (in % na 5,5 jaar), 2002
49
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
1 5 .2 .3 C o n cu r ren tie Beter presteren dan de directe concurrenten De verlenging van het lage BTW-tarief voor een aantal dienstverleners vormt een belangrijke impuls. Hiermee kan namelijk de concurrentie ten opzichte van de eerder genoemde 'thuiswerkers' scherp blijven. In de concurrentiestrijd gaat het om profilering. De kwaliteit van de dienstverlening is daarbij essentieel. Het gaat om veel meer dan alleen een adequate bediening, en veel meer dan alleen de 'opdracht in ontvangst nemen en verwerken'. Dienstverlening omvat een veelheid aan verkoopondersteunende activiteiten zoals de ontvangst (schone, aantrekkelijke winkelruimte), belangstelling tonen (vaststellen wat de klant echt wil), voorlichting (aangeven wat de mogelijkheden en kwaliteiten zijn van de producten die men kan bieden) en promotie in en buiten de winkel (duidelijk maken aan een brede groep hoe aantrekkelijk de zaak is voor de consument in prijs, product en service) en nazorg. Steeds weer zal de invalshoek moeten zijn: hoe kan ik de klant optimaal hel1 pen .
1 5 .2 .4 We t- en regel ge ving Sectorspecifieke wet- en regelgeving De kappersbranche kent een arboconvenant waarin onder meer doelstellingen geformuleerd zijn om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en zo het kappersvak aantrekkelijker te houden. Het accent ligt op minder belasting van het bewegingsapparaat en minder chemische belasting. In de schoonmaakbranche is ook een arboconvenant tussen de sociale partners gesloten. Hierin is onder andere afgesproken dat het ziekteverzuim (van 10% in 2002 naar 8% in 2006) en de WAO-instroom (van 2 naar 1,6%) worden teruggebracht. Om dit te bereiken worden de lichamelijke belasting - waaronder een beter laddergebruik - en de werkdruk van de schoonmakers verminderd.
1
226
Bron: Gevolgen van markttrends voor de toekomst van het ambacht. HBA, www.hba.nl.
1 5 .2 .5 Sa men ge vat schema 15.1 Marktomstandigheden voor de overige dienstverlening totale sector tegenover afnemers
+/-
tegenover leveranciers
.
tegenover toetreders
+
m.b.t. concurrentie
+
m.b.t. wet- en regelgeving
+
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de overige dienstverlening. Bron: EIM.
15.3
Kracht van de sector
1 5 .3 .1 B ed rij ven d yna miek De dynamiek in de overige dienstverlening is gezien het aantal oprichtingen relatief sterk. Dit aantal ligt in de overige dienstverlening veel hoger (10,3%) dan het gemiddelde voor het bedrijfsleven (5,5%). In de overige dienstverlening is het aantal bedrijfsoverdrachten nagenoeg gelijk aan het landelijk gemiddelde. Ook het beeld van het aantal groeiende, krimpende en stabiele bedrijven in de sector wijkt niet sterk af van dat van het totale bedrijfsleven. tabel 15.5 Bedrijvendynamiek in de overige dienstverlening (in % van het totaal aantal bedrijven in de overige dienstverlening respectievelijk het bedrijfsleven), 2002 overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− snelle en normale groeiers
39
37
− gelijkblijvers
34
28
− groeikrimpers en overige krimpers
26
35
aantal oprichtingen in % van het totaal
10,3
5,5
− nieuwe dochters
2,1
2,4
aantal opheffingen in % van het totaal
6,3
5,6
0,3
0,55
8
8
19
21
w.v.
w.v.
− faillissementen aantal bedrijfsoverdrachten in afgelopen 5 jaar (in %)
− kleinbedrijf − middenbedrijf
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004; EIM-MKBBeleidspanel.
227
1 5 .3 .2 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g De overige dienstverlening kent zowel kleinschalige als grootschalige bedrijven. Driekwart van de ondernemingen heeft minder dan tien werknemers in dienst en behoort daarmee tot het kleinbedrijf. Deze hebben een omzetaandeel van 28% en een werkgelegenheidsaandeel van 43%. Een en ander is uit tabel 15.6 af te leiden. tabel 15.6 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2003 dienstverlening ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
77
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
72
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
57
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
20
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen), 2002
5,2
MKB-participatie in netwerken (in %)*, 2002
28-33
* Dienstverlening totaal. Bron: CBS, EIM.
Een manier om de beperkte schaalgrootte en de negatieve gevolgen daarvan te compenseren is door samen te gaan werken in horizontale dan wel verticale bedrijfsnetwerken (franchiseorganisaties, inkoopcombinaties, dealerschappen e.d). In de overige dienstverlening werkt 28 tot 33% van de MKB-bedrijven met andere bedrijven in de kolom samen. Drijfveren voor deze bedrijven zijn vooral: de ontwikkelingen op het gebied van ICT, het toenemende belang van efficiëntie in de bedrijfsvoering, keteneffectiviteit, beschikken over klant- en marktkennis (o.a. via benchmarking) en het opbouwen van concurrerend vermogen.
1 5 .3 .3 I nn ova tie ve rm o gen De sector overige diensten, en met name de persoonlijke diensten, presteerde tot enkele jaren geleden op het gebied van innovatie beneden het gemiddelde van de totale dienstensector. De uitgaven voor vernieuwing betroffen hoofdzakelijk de (noodzakelijke vervangings)aankoop van apparatuur, vooral bij de kleinere bedrijven. Op het gebied van o.a. automatisering zijn deze bedrijven echter in de afgelopen jaren begonnen met een duidelijke inhaalslag. Tabel 15.7 bevestigt dit. Hierin is te zien dat het aantal MKB-bedrijven met introducties van nieuwe producten en diensten hoger is dan gemiddeld in het MKB (45% t.o.v. 34%, en 28% t.o.v. 17%). Ook het aantal MKBbedrijven met vernieuwingen in interne bedrijfsprocessen is met 68% hoger dan gemiddeld. tabel 15.7 Aantal bedrijven in de overige dienstverlening en het totale MKB met innovaties in de periode 2001-2003 (in %) overige
totaal
dienstverlening
MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
45
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
28
17
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
68
60
soort innovatie
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, meting juli 2003.
228
Er zijn de laatste jaren, mede door de welvaartsgroei, ook nieuwe vormen van persoonlijke dienstverlening geïntroduceerd. Voorbeelden hiervan zijn onder andere: de mobiele carwash, 'het mannetje dat de deur opent voor de loodgieter', de hondenuitlaatservice, de stomerijservice en zelfs het bijvullen van de koelkast. In hoeverre deze diensten een bestaansrecht krijgen moet worden afgewacht nu de beschikbare inkomens van de klanten onder druk staan.
1 5 .3 .4 B ed rij fs v oerin g Kwaliteitsgarantie en opleiding Om in te spelen op consumententrends gaan persoonlijk dienstverleners zich actiever profileren door het gebruik van kwaliteitsgaranties, keurmerken, certificering en/of codes. Een van de onderdelen of vereisten van dergelijke kwaliteitssystemen betreft vaak de kennis en vaardigheden van zowel ondernemers als werknemers. De eisen zijn vaak hoger dan voorheen Het gevolg is een 'upgrading' van het gevraagde opleidingsniveau en een verschuiving in de werkgelegenheidsstructuur in de overige dienstverlening. De vraag naar personeel met een hogere opleiding zal op termijn verder groeien. Vooral de vraag naar managers en economen zal sterk groeien, waarbij de vraag naar technici hierbij enigszins achterblijft. De komende jaren zal naar verwachting een verdergaande reallocatie van technici van de industrie naar de dienstensector plaatsvinden. Voor technisch opgeleiden is derhalve ook sprake van een tertiairisering van de werkgelegen1 heid .
1 5 .3 .5 Sa men ge vat schema 15.2 Kracht van de sector overige dienstverlening
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− er is ruimte voor nieuwe diensten
− aantal opheffingen hoog
− laag aantal faillissementen schaalgrootte/
− participatie in netwerken
netwerkvorming
− achterstand in ICT en benutten van internet als communicatiekanaal
innovatievermogen
− inhaalslag in ICT − creatief in nieuwe diensten − kansen door vergrijzing
bedrijfsvoering
− certificering
Bron: EIM.
15.4
Investeringen De investeringen in de overige dienstensector worden gekenmerkt door een behoorlijk hoog gemiddeld investeringsbedrag per MKB-onderneming. Dit bedrag ligt € 25.000 hoger dan het gemiddelde bedrag van € 163.000 in het totale MKB (zie tabel 15.8). Daarnaast zijn er relatief veel bedrijven die (een deel van) de investeringen samen met andere bedrijven doen.
1
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2004, ROA, Maastricht/Kennis en economie 2000, CBS.
229
Voor 2004 zijn de voorspellingen ietwat voorzichtig, aangezien meer bedrijven aangeven niet te zullen investeren. tabel 15.8 Investeringen in de overige diensten overige diensten % investerende bedrijven in 2003
totaal MKB
71
73
10
24
188
163
− ja
56
61
− misschien
11
11
− nee
33
28
% investerende bedrijven die hiervoor met andere bedrijven samenwerken gemiddeld investeringsbedrag (x € 1.000) plannen voor investeringen in 2004 (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Omvang en ontwikkeling Uit figuur 15.1 is verder af te leiden dat de investeringen van 2003 ten opzichte van 2002 niet enorm zijn toegenomen in de overige diensten. Er zijn zelfs meer MKBondernemers die een sterke daling aangeven dan ondernemers die een sterke stijging aangeven. figuur 15.1
Ontwikkeling van de investeringen: 2003 ten opzichte van 2002
totaal MKB
financiële diensten
0%
20% een sterke groei
40% een lichte groei
60% gelijk gebleven
een lichte daling
80% een sterke daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Wel is het blijkens figuur 15.2 zo dat het bedrag van de gerealiseerde investeringen vaker hoger dan lager is dan de geplande investeringen. Het merendeel van de MKBondernemers geeft echter aan dat er weinig verschil zat tussen planning en realisatie.
230
100%
figuur 15.2
Omvang van het gerealiseerde investeringsbedrag ten opzichte van de planning
totaal MKB
overige diensten
0%
20% meer
40%
60% (ongeveer) gelijk
80%
100%
minder
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Net als de ondernemers in de meeste andere sectoren, hebben weinig ondernemers in de overige dienstverlening hun investeringsplannen op schrift. In de overige dienstverlening is dat minder dan de helft (zie tabel 15.9). Redenen voor hogere investeringen dan in de planning behelzen met name extra investeringen. Soms worden ook andere investeringen gedaan dan gepland. Ongeveer een derde geeft aan dat de investeringen hoger uitvielen door tegenvallende kosten, zoals bijvoorbeeld door prijsstijgingen. tabel 15.9 Investeringsplannen in de overige diensten overige diensten
totaal MKB
investeringsplannen (in %):
− meerjarenplan
27
25
− jaarlijks plan
20
23
− geen plan op schrift
53
52
− extra investeringen
47
37
− andere investeringen
16
19
− duurder dan verwacht
35
44
reden voor hoger investeringsbedrag dan planning (in %):
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Investeringsdoelen en typen investeringen In de overige diensten betreffen de investeringen relatief vaak een uitbreiding ten opzichte van de bestaande situatie. Tabel 15.10 laat zien dat de aantallen bedrijven die investeren in uitbreiding van de productiecapaciteit (43%) en in uitbreiding van het product- en/of dienstenassortiment (54%) iets hoger liggen dan gemiddeld over alle sectoren. Dit geldt ook voor investeringen die tot doel hebben de service te verbeteren (67%) en te voldoen aan wet- en regelgeving (69%). Wanneer gekeken wordt naar het type investeringen, dan blijkt er in de sector relatief veel geïnvesteerd te worden in kennis, opleiding en scholing. In internet en ICT werd daarentegen in 2003 relatief weinig geïnvesteerd.
231
tabel 15.10
Investeringsdoelen en investeringstypen in de overige diensten overige diensten
totaal MKB
investeringsdoelen (in %):
− uitbreiding productiecapaciteit
43
33
− uitbreiding product- en/of dienstenassortiment
54
51
− efficiencyverbetering
59
63
− vervanging bestaande middelen
69
74
− verbetering service
67
52
− voldoen aan wet- en regelgeving
69
53
89
91
investeringstypen (in %):
− bedrijfsmiddelen − nieuwe markten en/of producten
32
41
− kennis, opleiding en scholing
75
64
− internet en ICT
44
63
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
Financiering en knelpunten Het financieringspatroon van de investeringen in de overige diensten (tabel 15.11) vertoont weinig verschil met dat in de andere sectoren. Een groot gedeelte van de investeringen wordt met eigen geld gefinancierd. Van de tien investerende MKB-ondernemers stuiten twee op knelpunten bij de financiering. Deze knelpunten liggen voornamelijk op het vlak van (het verkrijgen van) de financiering zelf en op het vlak van wet- en regelgeving. Het merendeel van de knelpunten wordt opgelost. tabel 15.11
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de overige diensten overige diensten
totaal MKB
− winst uit onderneming
82
84
− overig eigen geld
54
43
6
10
− geleend geld bij banken
25
28
% van het investeringsbedrag gefinancierd met eigen geld
78
78
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %)
19
24
54
50
0
15
17
17
0
21
− wet- en regelgeving
46
42
aantal bedrijven dat de knelpunten heeft opgelost (in %)
58
62
financieringsbronnen (in %)
− holding
aard van de knelpunten (in %) − financiering − vinden van geschikt product of geschikte dienst − vinden van geschikte leverancier − toepassing van de investering
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004.
232
15.5
Perspectief
1 5 .5 .1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 De ontwikkelingen voor de overige dienstverlening in 2004 blijven licht achter bij die van het totale bedrijfsleven. Zie tabel 15.12. De omzet zal 2,5% in waarde toenemen, hetgeen hoofdzakelijk toe te schrijven is aan de te verwachten prijsstijging van 2%. De werkgelegenheid zal in 2004 nog afnemen, en wel met 2,5%. De verwachting is dat het aantal zelfstandigen hierin nog wel zal toenemen. Een groot deel van de diensten in deze sector is immers minder gevoelig voor conjuncturele schommelingen (w.o. kappersbranche, uitvaartbranche). tabel 15.12
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
− volumeontwikkeling
0,50
1,00
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
2,00
2,00
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
2,50
3,00
2,25
3,25
-2,50
0,00
-2,00
0,50
9,25
7,00
6,00
8,00
omzet
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2004.
Een aantrekken van de economie en het consumentenvertrouwen kan pas in 2005 zorgen voor een verdere impuls voor de omzetontwikkeling in de overige dienstverlening. De daling van de werkgelegenheid van de overige diensten komt volgens de prognoses in 2005 tot stand. De winst zal verder kunnen verbeteren met nominaal 7%. Aangezien de sector overige diensten hoofdzakelijk gericht is op de binnenlandse markt is deze sector op korte termijn nauwelijks gevoelig voor ontwikkelingen in de wereldhandel. Mocht de groei van de relevante wereldhandel 2% hoger uitvallen dan wordt aangenomen, dan is de prognose voor de overige diensten dan ook slechts iets positiever dan hierboven geschetst (zie tabel 15.13). Wat betreft de omzetontwikkeling is deze sector wel wat gevoeliger voor ontwikkelingen op het gebied van loonkosten. Bij een eventuele stijging van de loonkosten met 1% in 2005, zal de omzetgroei van de overige diensten 0,5% hoger uitkomen dan bij gelijkblijvende loonkosten (zie tabel 15.14). Deze groei valt toe te schrijven aan de toegenomen consumentenbestedingen die gepaard gaan met hogere loonkosten.
233
tabel 15.13
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de wereldhandel in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 7% groei*
bij 7% groei*
bij 9% groei
bij 9% groei
omzet
1,00
1,25
2,00
2,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
0,00
0,50
0,75
toegevoegde waarde
0,50
0,75
1,75
2,00
* Huidige prognose groei relevante wereldhandel is 7% groei. Bron: EIM, 2004.
tabel 15.14
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor ontwikkeling van de loonkosten in 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
loonkosten
overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
0% stijging
0% stijging
1% stijging
1% stijging
omzet
1,00
1,50
2,00
2,00
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
0,00
0,50
0,50
toegevoegde waarde
0,50
0,75
1,75
1,75
Bron: EIM, 2004.
1 5 .5 .2 Ee n blik v oo rui t De Europese Commissie heeft alsnog besloten tegemoet te komen aan het verzoek van de Europese Raad om het experiment met een lage BTW op arbeidsintensieve diensten met twee jaar te verlengen. Dit kan op langere termijn een impuls betekenen. Dit besluit betekent namelijk dat in Nederland bijvoorbeeld de kappersdiensten in ieder geval tot 2006 onder het lage tarief blijven vallen. De dreiging van het verlies van 5.800 banen is daarmee voorlopig van de baan. De kappersbranche zal de komende twee jaar moeten laten zien, dat de sterke werkgelegenheidsgroei die door de BTW-verlaging 1 werd veroorzaakt van structurele aard is . De vraag naar huishoudelijke hulp in ons land blijft zeer groot. Veel huishoudens die contact hebben opgenomen met de Informatielijn Schoonmaakdiensten voor Particulieren, kwamen tot voor kort bij gebrek aan voldoende huishoudelijke hulpen op een wachtlijst terecht. Per 1 januari 2004 is de Regeling Schoonmaakdiensten voor Particulieren (RSP) verruimd. Daardoor zijn er nu meer huishoudelijke hulpen beschikbaar en kunnen de bedrijven in de huishoudelijke dienstverlening hun wachtlijsten terugdringen en nieuwe klanten werven. De klant van de overige dienstverleners is niet alleen geïnteresseerd in de functionaliteit van een dienst. Emoties en ervaringen spelen een steeds grotere rol bij het keuzege-
1
234
Bron: Brancheorganisatie ANKO.
drag. Zo is er een toenemende behoefte aan veiligheid, gezondheid en zekerheid. Bedreigend voor de overige dienstverleners is het feit dat consumenten zich van hun producten zullen afkeren wanneer deze niet veilig blijken te zijn of een dubieus imago hebben. Dit laatste wordt niet alleen bepaald door de producten en de dienstverlener zelf, maar ook door de bouw, inrichting en entourage van het bedrijfspand. De marketing in deze sector zal nog veel complexer worden dan die nu al is.
235
16
Zorgsector
Onder de zorgsector wordt in grote lijnen verstaan: − de instellingen voor intramurale gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, inrichtingen voor verstandelijk gehandicapten en verpleeghuizen; − de instellingen voor extramurale zorg, zoals instellingen voor thuiszorg, gemeentelijke gezondheidsdiensten en arbodiensten; − diverse beroepsgroepen: huisartsen, fysiotherapeuten, tandartsen, specialisten e.d. Dit hoofdstuk zal zich voornamelijk richten op enkele beroepsgroepen in de gezondheidszorg, waar met name het MKB en ondernemerschap van groot belang zijn. Specifiek worden belicht de huisartsen, fysiotherapeuten en tandartsen.
16.1
De sector in cijfers
1 6 .1 .1 O m van g In de zorgsector waren eind 2003 37.000 ondernemingen actief, goed voor een werkgelegenheid van 880.000 arbeidsjaren. De omzet, in de zorgsector beter aan te duiden als uitgaven aan gezondheidszorg, wordt geraamd op 47 miljard euro (zie tabel 16.1). Deze tabel laat ook zien dat de sector 15% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven biedt bij een ondernemingenaandeel van 6%. Dit duidt op een behoorlijke schaalgrootte van de ondernemingen. Dit is toe te schrijven aan de instellingen voor intramurale zorg en in mindere mate aan de instellingen voor extramurale zorg. De huisartsen-, fysiotherapie- en tandartspraktijken zijn in vergelijking hiermee zeer kleinschalig. tabel 16.1 De totale zorgsector in 2003 aandeel van de sector in zorgsector aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde) (x € miljard)
totaal bedrijfsleven (in %)
37
6
880
15
47
4
0
0
36
10
Bron: CBS, bewerking EIM.
1 6 .1 .2 Sa men st ellin g Binnen de drie genoemde groepen vrije beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg realiseren de huisartsen de grootste omzet. In 2002 bedroeg hun gezamenlijke omzet circa 1.818 miljoen, terwijl de fysiotherapeuten ongeveer de helft daarvan realiseerden. De tandartsen zaten daar ongeveer tussenin. Het hogere omzetniveau van de huisartsen heeft onder meer te maken met de hogere tarieven in vergelijking met de fysiotherapeuten en met het grotere aantal patiënten per praktijk in vergelijking met de tandartsen.
237
In tabel 16.2 is de samenstelling van de sector gegeven wat betreft het aantal ondernemingen en beroepsbeoefenaren. tabel 16.2 Aantal ondernemingen en beroepsbeoefenaren in 2003 huisarts
tandarts
fysiotherapie
geregistreerde beroepsbeoefenaren
8.100
7.600
13.000
solopraktijken
2.870
5.300
n.b.
groepspraktijken
1.700
200
n.b.
totaal aantal ondernemingen
4.630
5.500
4.600
Bron: CBS, raming EIM.
1 6 .1 .3 E co no mis ch fu nc ti on eren Omzetontwikkeling De medische consumptie neemt almaar toe. Dit heeft niet alleen te maken met een verdergaande vergrijzing van de samenleving, maar er is ook sprake van een minder terughoudende cultuur. De gezondheidszorg wijkt in het economisch functioneren geheel af van de andere bedrijfssectoren. De omzet c.q. uitgaven aan de gezondheidszorg worden in hoofdzaak gefinancierd uit de volgende grote financieringsbronnen: de sociale ziektekostenverzekering, particuliere verzekeringspremies, overheidssubsidies en directe betalingen door de particulier. Naast premies vormen wettelijke toeslagen, eigen betalingen en rijksbijdragen belangrijke bronnen van inkomsten. In deze sector is de gebruiker van het product vaak niet de betaler en dat maakt de relatie tussen vraag en aanbod anders dan wanneer de gebruiker ook de betaler is. Omdat de gezondheidszorg voor een belangrijk deel gefinancierd wordt uit collectieve middelen (premies), en de vraag naar zorg toeneemt, wil de overheid de collectieve lasten beheersen. Door middel van wet- en regelgeving wordt daarom geprobeerd de kostenontwikkeling zo veel mogelijk te beheersen. Via bijvoorbeeld de Wet Tarieven Gezondheidszorg (WTG) kan de overheid ongewenste ontwikkelingen bijsturen. Ook dit gegeven maakt dat de zorgsector in het bedrijfsleven 'een vreemde eend' is. Huisartsenzorg valt onder het basispakket van de ziekenfondsverzekering. De praktijkomzet wordt gegenereerd door twee componenten: een vergoeding in de vorm van een vast bedrag per jaar (het abonnementstarief voor ingeschreven ziekenfondsverzekerden) en een vergoeding op verrichtingenbasis in de vorm van een consulttarief voor dienstverlening aan particulier verzekerden. Tandartsen en fysiotherapeuten zijn wat betreft hun omzet vooral afhankelijk van de beslissingen over het wel of niet opnemen van hun zorgverlening en het aantal te vergoeden behandelingen in het basispakket van verzekeringen. Sinds 1 januari 2004 zit de fysiotherapeut niet meer in het basispakket van het ziekenfonds, behalve voor chronisch zieken. De eerste berichten geven aan dat het aantal behandelingen fors terugvalt en dat veel minder mensen naar de fysiotherapeut gaan. Exploitatiebeeld Loonkosten vormen binnen de gezondheidszorg de belangrijkste kostenpost, namelijk 48% van de brutoproductie (zie tabel 16.3).
238
tabel 16.3 Exploitatiebeeld van de totale zorgsector in 2003 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
24
bruto toegevoegde waarde
76
bedrijfskosten
55
waarvan:
− loonkosten
48
winst voor belastingen
22
Bron: CBS, bewerking EIM.
Door de druk vanuit de overheid en de zorgverzekeraars werken zorgaanbieders voortdurend aan het verbeteren van de efficiency: kostenbeheersing op alle fronten en verhoging van de arbeidsproductiviteit door organisatorische aanpassingen. De toenemende samenwerking in groepspraktijken is een uitwerking daarvan, maar ook de functievernieuwingen in bijvoorbeeld de huisartsen- en tandartsenzorg (zie § 16.3.3 Efficiëntere bedrijfsvoering).
16.2
Marktomstandigheden
1 6 .2 .1 Vraag on twikkeli ng Demografische ontwikkelingen hebben grote invloed op de vraag naar zorg. De toename van de bevolkingsomvang en met name de vergrijzing van de bevolking zullen tot een toenemende vraag naar zorg leiden. De vraag wordt anders doordat de etnische diversiteit toeneemt; dit speelt met name rond en in grote steden. Zo gaan allochtonen vaker naar de huisarts en vragen zij vaker medicijnen, maar maken zij minder gebruik van geestelijke gezondheidszorg en ouderenzorg. Ook maatschappelijke ontwikkelingen hebben, op verschillende wijzen, invloed op de zorgvraag. Meer mondigheid van de patiënt, door betere achtergrondkennis, leidt tot een toenemende vraag naar zorg. De patiënt stelt ook steeds hogere eisen aan de gezondheidszorg in termen van directe toegankelijkheid, kwaliteit van de dienstverlening en keuzemogelijkheid. Hij verlangt zorg die is toegesneden op zijn wensen. In de afgelopen 10 jaar is er een dalende tendens te zien wat betreft het huisartsenbezoek. De toenemende bekendheid en ervaringen van de Nederlanders met zelfzorggeneesmiddelen zijn mogelijk een van de oorzaken daarvan. Momenteel komt zo'n driekwart van de bevolking minstens één keer per jaar bij de huisarts. Het gemiddelde aantal contacten met de huisarts lag op vier per persoon. Huisartsen leggen steeds minder vaak een bezoek af bij de patiënt thuis (in 20 jaar: van 15 naar 4% van alle contacten). Het aandeel van de telefonische consulten in het totaal aantal contacten verdubbelde daarentegen in dezelfde periode. Het bezoek aan de tandarts neemt toe: 80% bezoekt de tandarts minstens één keer per jaar; 10 jaar geleden was dat nog 75%. Het gemiddelde aantal bezoeken aan de tandarts blijft met ruim twee per persoon al jaren stabiel (de halfjaarlijkse controles). Er is ook een toenemend bezoek bij fysiotherapeuten te constateren. Het percentage personen dat in één jaar een bezoek aan een fysiotherapeut brengt, ligt nu op 17%; 10 jaar geleden was dat 14%.
239
De fysiotherapeut is voor het grootste deel van de vraag naar behandelingen afhankelijk van de verwijzing door een arts. De patiënt kan zelf kiezen tot welke praktijk hij of zij zich wendt. Factoren die daarbij een rol spelen zijn: heeft de praktijk een contract met de zorgverzekeraar, suggestie van de verwijzende arts, specialisatie van de fysiotherapeut, afstand en bekendheid (ervaring van anderen).
1 6 .2 .2 O ve rhei dsbe leid Voor diverse beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg bestaat de mogelijkheid zich te registreren in het zogenoemde BIG-register. Onder meer apothekers, artsen, fysiotherapeuten, tandartsen, verloskundigen en verpleegkundigen komen hiervoor in aanmerking. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Wet BIG, regelt de zorgverlening door deze beroepsbeoefenaars. Uitsluitend in het register ingeschreven beroepsbeoefenaren mogen de door de wet beschermde titel voeren. De gezondheidszorg staat in Nederland op een hoog peil. De overheid bepaalt de kaders waarbinnen de zorg wordt geleverd. Uitgangspunt voor het beleid van de overheid is de sociale rechtvaardigheid: het beschikbaar zijn van voldoende goede en betaalbare zorg. In het Strategisch Akkoord wordt een grotere rol en verantwoordelijkheid toegewezen aan de verzekeraars. De overheid ziet zichzelf hierbij als bewaker van het publieke belang. Een belangrijk element hierin is de weg naar meer marktwerking en betere organisatie van de zorg. De eigen verantwoordelijkheid moet zo beter tot z'n recht komen. Er zijn in dit kader plannen voor een no-claimsysteem. In plaats van de centrale aanbodsturing wordt er een veranderingstraject door de overheid in gang gezet om de aansturing te veranderen in een vraagsturing. Hierbij worden de spelers op de gezondheidsmarkt meer mogelijkheden gegeven om in te spelen op de vraag naar zorg. Ondernemerschap gaat hierin een belangrijkere rol spelen.
1 6 .2 .3 I nko op belei d do o r zo rgve rzeke raa rs De gezondheidszorg kenmerkt zich door een vermenging van publieke en private belangen. De zorgverzekeraars worden steeds meer aangesproken op hun rol in de gezondheidszorg: zij krijgen in toenemende mate een zorgplicht voor hun verzekerden opgedrongen. Verzekeraars geven nadrukkelijker invulling aan schadelastbeheersing, premiebeleid en zorginkoop. Gedeeltelijk hebben de verzekeraars nog te maken met een contracteerplicht, maar er wordt meer en meer van hen verwacht dat de zorg zo gunstig mogelijk wordt ingekocht.
1 6 .2 .4 Ta rie fbepali n g De overheid heeft de bijzondere verantwoordelijkheid voor het stelsel van zorg en voor de kosten en de financiering van het geheel. Een deel van de taken op dit gebied is bij wet opgedragen aan organen als het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG). Het CTG heeft tot taak om het beschikbare bedrag voor de gezondheidszorg te verdelen over alle zorgaanbieders. Het CTG voert de Wet tarieven gezondheidszorg uit, waarin bepaald is hoe de tarieven tot stand moeten komen van vrijwel alle Nederlandse zorgaanbieders. Deze tarievenwet regelt welke prijs door aanbieders van zorg bij de ziektekostenverzekeraars gedeclareerd mag worden. Voor de vrije beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg gaat het om collectief afgesproken landelijke maximumtarieven. Meer dan 85% van alle uitgaven aan zorg wordt verdeeld via de WTG.
1 6 .2 .5 T oe trede rs Er is bij diverse beroepsbeoefenaren in de zorg een nijpend tekort. Denk hierbij aan tandartsen, huisartsen, specialisten en verpleegkundigen. Onder huisartsen blijft de capaciteit relatief achter bij de vraag, mede doordat huisartsen meer parttime gaan wer-
240
ken. Bovendien heeft een grote groep huisartsen (als gevolg van het verdwijnen van de uitkeringsmogelijkheid uit het goodwillfonds voor huisartsen na 2003) de mogelijkheid aangegrepen om hun praktijkuitoefening vervroegd te beëindigen. Daarnaast beëindigen sommige huisartsen vroegtijdig hun praktijk vanwege arbeidsongeschiktheid als gevolg van de (te) hoog opgelopen werkdruk. Door verruiming van de opleidingscapaciteit zal naar verwachting het aantal professionals per saldo weer toenemen. De tandartsen blijven voorlopig nog met een tekort zitten; een tekort dat vanaf 2003 zelfs cumulatief gaat toenemen. Gezien de huidige opleidingscapaciteit staat voor slechts één op de twee terugtredende oudere tandartsen een opvolger klaar. In tabel 16.4 zijn de mutaties in de huisartsen-, tandartsen- en fysiotherapeutenbestanden te zien. tabel 16.4 Groei van het aantal beroepsbeoefenaren, 2003 in % van 1995 mutatie 1995-2003 huisartsen
+14%
tandartsen
+4%
fysiotherapeuten
+11%
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2002', EIM, februari 2004.
1 6 .2 .6 C o n cu r ren tie In de zorgsector is voor een belangrijk deel sprake van schaarste in het aanbod van zorgverlening. Een huisartsen- en tandartsentekort geeft deze beroepsbeoefenaren een sterke onderhandelingspositie met de verzekeraars. Het beleid van de overheid is gericht op meer marktwerking in de zorg. Tarieven moeten in de markt tot stand komen. Nu worden tarieven via de Wet Tarieven Gezondheidszorg (WTG) vastgesteld. Vanaf 1 januari 2005 zijn onder andere de fysiotherapeuten vrijgesteld van deze wetgeving, en zal vrije tariefvorming moeten gaan plaatsvinden. Voorlopig is er door praktische problemen nog uitstel van het in werking treden van deze vrije tariefvorming. De concurrentie in dit deel van de gezondheidsmarkt zal dan naar verwachting toenemen.
1 6 .2 .7 Sa men ge vat schema 16.1
Marktomstandigheden voor de zorg huisarts
tandarts
fysiotherapeut
tegenover afnemers
+
+
+/-
tegenover toetreders
-
+/-
+
++
++
+/-
m.b.t. concurrentie
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de zorgsector. Bron: EIM.
241
16.3
Kracht van de sector
1 6 .3 .1 S chaa lg ro o tte e n ne twe rk vo rmin g Het aantal huisartsen dat een solopraktijk 'runt' is in de afgelopen 10 jaar sterk afgenomen. In 1995 was ruim 46% van de huisartsen als solopraktijk gevestigd; inmiddels ligt dit percentage op 35. De overige huisartsen zijn een maatschap aangegaan met collega's en exploiteren een groepspraktijk. Bij tandartsen zien we dit laatste nog weinig. Zij werken op dit moment nog voornamelijk als solist (70%). De wil om onder één dak samen met anderen te werken is wel aanwezig: 70% geeft aan dat in de komende jaren wel te willen. Het verschijnsel groepspraktijk kan als een vorm van schaalvergroting gezien worden. Er wordt bij diverse beroepsbeoefenaren in de zorg ook op grote schaal samengewerkt, waaronder de huisartsen. Voor het plannen van de avond- en weekenddiensten is men toegewezen op samenwerking met andere huisartsen. Er is sprake van een snelle opkomst van zogenoemde huisartsenposten, die voor aangesloten huisartsen de verantwoordelijkheid overnemen voor de zorg gedurende avond, nacht en weekend. Er wordt ook samengewerkt door verschillende schakels in de zorgketen, bijvoorbeeld samenwerking tussen fysiotherapeuten en huisartsen en samenwerking van zorgaanbieders met verzekeraars. Een aantal verzekeraars en huisartsen hebben bijvoorbeeld het initiatief genomen voor de opzet van een mobiel team van huisartsen voor patiënten die geen huisarts hebben. tabel 16.5 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming totale zorgsector, 2003 gehele sector ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
88
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
74
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
76
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
24
gemiddelde omzet per onderneming (x € miljoen)
1,3
Bron: CBS, EIM.
1 6 .3 .2 I nn ova tie ve rm o gen Bedrijfsprocessen ICT in de zorg blijft achter ten opzichte van ICT-ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Er zijn initiatieven gaande om een goede infrastructuur aan te leggen, met een betrouwbare toegang tot medische gegevens en de opbouw van het elektronisch patiëntendossier. In 2002 is het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) van start gegaan. Deze organisatie ondersteunt als belangeloze en neutrale organisatie de totstandkoming van een betere informatievoorziening rondom en voor de patiënt met behulp van ICT. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat de patiënt iedere keer weer zijn verhaal moet doen, en laat de zorgaanbieder in één oogopslag zien wat de medische achtergrond van een patiënt is. Niet alleen op het gebied van ICT-toepassingen innoveert de sector, ook op het gebied van het tegemoetkomen aan de zorgvraag vinden innovaties plaats. Hierbij wordt nadrukkelijker aandacht besteed aan de gang die een patiënt maakt: eerste contact met de huisarts, nader diagnostisch onderzoek, behandeling door de specialist in het ziekenhuis en de nazorg (fysiotherapie, revalidatie, thuiszorg).
242
1 6 .3 .3 E ffi ciën te re be d rij fs voe rin g De huisarts bekleedt de functie van poortwachter. De huisarts zelf is rechtstreeks toegankelijk, lost de meeste zorgvragen op en fungeert als verwijzer. Uit onderzoek van NIVEL blijkt dat in de afgelopen 14 jaar de huisartsen efficiënter zijn gaan werken: zij zien meer patiënten in minder tijd. De huisarts handelt 97% van de contacten met de patiënten af zonder door te verwijzen. Inzet van de duurdere medisch specialist wordt daarmee bijvoorbeeld beperkt. 90% van de patiënten is tevreden over de door hun huisarts geleverde zorg. Inzet van een zogenoemde 'physician assistent' lijkt de huisartsenpraktijk nog efficiënter te maken. Door een deel van de patiënten al af te vangen kan de taak van de huisarts verlicht worden. Samenwerking met fysiotherapeuten, psychotherapeuten en met collega-huisartsen kan eveneens bijdragen aan een efficiënter systeem. Steeds meer worden, mede onder invloed van de hoge werkdruk en capaciteitstekort, taken gedelegeerd naar een lager deskundigheidsniveau. Zo worden taken van een tandarts in toenemende mate door een tandartsassistent of mondhygiëniste uitgevoerd. In 2002 is gestart met de nieuwe HBO-opleiding Mondzorgkunde. Een deel van de mondzorg zou dan door deze professionals overgenomen kunnen worden, op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van de tandarts. Het beleid van de overheid is gericht op verdere uitbouw van het tandheelkundig team (tandartsen, tandartsassistenten, preventieassistenten, mondhygiënisten, mondzorgkundigen en tandprothetici).
1 6 .3 .4 T oene men de ad mini stra tie velas te nd ruk De administratieve lasten zijn voor de zorgverleners sterk toegenomen door het op individueel niveau moeten afsluiten van contracten met verzekeraars. In nauwe samenwerking met de verzekeraars zijn voorbeeldovereenkomsten ontwikkeld. Sinds ziekenfondspatiënten zelf hun zorgverzekeraar kunnen kiezen, worden zorgverleners regelmatig geconfronteerd met ingewikkelde en uitgebreide overeenkomsten om met de verzekeraars buiten hun primaire werkgebied een contractuele relatie aan te gaan. Vanuit de overheid wordt het probleem van de administratieve lasten en regelgeving onderkend. Onder andere door het plan 'Minder regels, meer zorg' is de laatste jaren behoorlijk wat aandacht geweest voor het terugdringen van de lastendruk. Onlangs heeft het Ministerie van VWS concrete invulling gegeven aan het terugdringen van de administratieve lasten en regelgeving door het schrappen van 11 van 30 verplichte enquêtes.
1 6 .3 .5 Sa men ge vat schema 16.2
Kracht van de zorgsector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− verruiming opleidingscapaci-
− te weinig instroom
teit schaalgrootte/netwerkvorming
− toename groepspraktijken − toename huisartsenposten
innovatievermogen
− ontwikkeling nieuwe beroepen
− individualisme bij ondernemers (m.n. tandartsen)
− automatisering − samenwerking schakels in gezondheidszorg
bedrijfsvoering
− ontwikkeling van functiedifferentiatie
− ontwikkeling marktwerking
− delegeren van taken − toenemende administratievelastendruk
Bron: EIM.
243
16.4
Perspectief
1 6 .4 .1 P ro g nose s 20 04 e n 20 05 Door vergrijzing van de bevolking zal de vraag naar gezondheidszorg toenemen. Verwacht wordt dat de zorgverlening in 2004 met 0,5%, in volume gemeten, zal toenemen. In 2005 zal de groei met 1,5% hoger liggen. De werkgelegenheid groeit als gevolg van de toegenomen vraag en de extra financiële ruimte die in deze sector is ontstaan. tabel 16.6 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de zorgsector en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zorgsector
totaal bedrijfsleven
2004
2005
2004
2005
− volumeontwikkeling
0,50
1,50
1,25
2,00
− prijsontwikkeling
0,25
0,25
1,00
1,25
− waardeontwikkeling
0,75
1,75
2,25
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,50
1,25
-2,00
0,50
winst
2,25
2,25
6,00
8,00
omzet
Bron: EIM, 2004.
1 6 .4 .2 Ee n blik v oo rui t Meer samenwerking De zorgsector krijgt te maken met verdergaande veranderingen op het gebied van tarieven, taken etc. Om op de veranderende vraag en eisen te kunnen inspelen (meer ouderen, hogere eisen) zal meer worden samengewerkt, zowel horizontaal (met collega's) als verticaal (verschillende disciplines). Om de zorg toegankelijk, kwalitatief hoogwaardig, maar ook betaalbaar te houden zullen taken van de onder druk staande huisartsen bijvoorbeeld door verpleegkundigen worden overgenomen. Fysiotherapeuten kunnen bijvoorbeeld de eerste selectie en de advisering doen van een aantal aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Functie- en taakveranderingen De herbezinning op de taakverdeling om de schaarste in de zorgverlening mee te helpen oplossen, heeft bijvoorbeeld in de huisartsenpraktijk tot de ontwikkeling van een aantal nieuwe opleidingen en beroepen geleid: de praktijkondersteuner, de nurse practicioner (NP), de physician assistant (PA) en de praktijkmanager. Ouderenbeleid Diverse initiatieven worden ontplooid om zorgverleners (tandartsen, huisartsen) langer aan de slag te houden. Mogelijkheden worden bekeken om het voor ouderen aantrekkelijker te maken actief te blijven (bijvoorbeeld door bepaalde activiteiten niet meer te hoeven uitvoeren).
244
16.5
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Utrecht
www.lhv.nl
Telefoon: (030) 282 37 23 KNMG, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
www.knmg.nl
bevordering der Geneeskunst, Utrecht Telefoon: (030) 282 39 11 Nederlandse Vereniging voor fysiotherapie in de Sport-
www.nvfs.nl
gezondheidszorg, Arnhem Telefoon: (026) 483 47 03 Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
www.kngf.nl
(KNGF), Amersfoort Telefoon: (033) 467 29 00 Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheel-
www.tandartsennet.nl
kunde (NMT), Nieuwegein Telefoon: (030) 607 62 76 Associatie Nederlandse Tandartsen, Heemstede
www.ant-online.nl
Telefoon: (023) 524 88 99 Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ), Zoetermeer
www.rvz.net
Telefoon: (079) 368 73 11
vakbladen • Tijdschrift voor Huisartsgeneeskunde • Zorg Krant (www.zorgkrant.nl) • Zorgvisie magazine • Nederlands tandartsenblad • Nederlands tijdschrift voor tandheelkunde
evenementen
informatie te vinden op:
KNGF-congres 2004 FysioExpo
www.fysionet.nl
5 en 6 november in Den Haag Ontwikkeling van de Geneeskunde
www.medweb.nl
4 en 5 november in Congrescentrum De Doelen, Rotterdam Digitaal Gezond 2005
www.digitaalgezond.nl
26 mei 2005
245
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in drie reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports, Strategische Verkenningen en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-enondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200404
11-8-2004
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308 A200307 A200306 A200305
20-1-2004 17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003
A200304 A200303 A200302
14-10-2003 15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207 A200206
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003 10-12-2002
A200205 A200204 A200203
6-12-2002 1-10-2002 26-9-2002
Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties: Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het middenen kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004 Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 19982000 Grenzen aan verantwoordelijkheid Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003 De innovativiteit van de Nederlandse industrie en dienstensector 2002 Entrepreneurship Under Pressure ZZP'ers in de tijd gevolgd Het belang van importeren voor het MKB
247
248
A200202 A200201 A200118 A200117 A200116
10-10-2002 29-7-2002 16-5-2002 7-3-2002 28-3-2002
A200115 A200114 A200113
13-3-2002 8-3-2002 14-2-2002
A200112
7-3-2002
A200111 A200110 A200109 A200108 A200107
23-1-2002 17-1-2002 22-1-2002 22-1-2002 9-1-2002
Kleinschalig Ondernemen 2002 Het midden- en kleinbedrijf in de jaren 2003-2006 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2001 De kracht van het idee De innovativiteit van de Nederlandse industrie - Editie 2001: Ontwikkelingen in de tijd The Long Road to the Entrepreneurial Society Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2000 Voor wie niet altijd 'Kleinduimpje' in ondernemersland wil blijven Entrepreneurship in the Netherlands; Innovative Entrepreneurship: New Policy Challenges! Waarom investeren jonge bedrijven? Stimulering van het MKB Ondernemen in de Diensten 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2002 Ondernemen in de Groothandel 2002