Ondernemen in de Sectoren Feiten en ontwikkelingen 2004-2006
Zoetermeer, september 2005
ISBN: 90-371-0956-X Bestelnummer: A200508 Prijs: € 100,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave Sa menva ttin g
7
1
Inleid ing
11
2
H e t M KB in N ed er lan d
13
2.1 2.2
Kerngegevens Ontwikkelingen 2004-2006
13 15
3
V o ed i ng s- e n g en ot mi d de l en in du s tr ie
17
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
17 19 24 28 32 35
4
M e ta a l- en e l ek tr ote ch n is c he ind us t ri e
37
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
37 40 44 47 51 54
5
O lie- , chemis ch e , r ub be r- e n ku ns t st ofver we rk en de i n du st r ie
55
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
55 58 61 64 68 71
6
Ov erige industrie
73
6.1 6.2 6.3 6.4
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen
73 76 80 83
7
B ou wn i jv er he i d
91
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
91 94 98 100 104 106
3
4
8
Au to se c to r
1 09
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
109 112 117 119 123 125
9
G roo th an de l
1 27
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
127 130 135 137 142 145
10
Detailhandel
147
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
147 150 153 157 161 163
11
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
165
11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
165 168 172 176 181 186
12
T ra ns po rt se c to r
1 87
12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
187 191 195 198 202 204
13
P os t e n t ele co m m un ic a tie
2 07
13.1 13.2 13.3 13.4 13.5
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Perspectief Meer informatie over de sector
207 210 216 218 220
14
F in an c ië l e d i en stv er le n in g
2 21
14.1 14.2 14.3 14.4 14.5 14.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
221 223 228 231 235 237
15
Zakelijke dienstv erle ning
239
15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief Meer informatie over de sector
239 242 245 249 253 255
16
Ov er i ge d ie ns tv e r le ni n g
2 57
16.1 16.2 16.3 16.4 16.5
De sector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Investeringen Perspectief
257 259 263 266 270
17
Z or gs ec to r
2 73
17.1 17.2 17.3 17.4 17.5
De zorgsector in cijfers Marktomstandigheden Kracht van de sector Perspectief Meer informatie over de sector
273 275 279 282 284
5
Samenvatting 'Ondernemen in de Sectoren' biedt iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij de beleidsvorming en -uitvoering binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven inzicht in de actuele stand van zaken in 15 verschillende sectoren uit het bedrijfsleven. Deze publicatie borduurt voort op de eerder dit jaar verschenen publicatie ‘Kleinschalig Ondernemen’ waarin een beeld is gegeven van de structuur en economische ontwikkelingen van het bedrijfsleven naar grootteklasse. In beide publicaties staat het MKB centraal. Het MKB in het Nederland Het Nederlandse MKB telt 690.000 ondernemingen (99% van het totaal aantal ondernemingen). Deze hebben in het afgelopen jaar gezamenlijk 373 miljard euro afgezet en een winst van bijna 53 miljard behaald. In 2004 was het MKB goed voor 48% van de totale omzet en bruto toegevoegde waarde van het Nederlandse bedrijfsleven, en leverde het 55% van het totaal aantal arbeidsjaren. Het MKB telt ruim 4 miljoen werken1 den. Deze realiseerden een gemiddelde arbeidsproductiviteit van 59.000 euro. In 2005 zullen de prestaties van het MKB verbeteren. Er wordt een afzetgroei van 1% en een winstgroei van 3,25% verwacht. Het aantal werkenden zal echter nog met 15.000 afnemen. In 2006 zullen vooral de afzet en de werkgelegenheid nog verder aantrekken. De financiële en de zakelijke dienstverlening vormen de grootste sectoren van het MKB, gevolgd door de detailhandel en de bouw. Genoemde sectoren zijn goed voor bijna de helft van het aantal actieve ondernemingen in het MKB. Voedings- en genotmiddelenindustrie De voedings- en genotmiddelenindustrie is zeer divers, gezien de toegepaste verwerkingstechnieken en varieert van ambachtelijk (bijv. bak- en zoetwarenindustrie) tot procesindustrieel (bijv. zuivel, meel, suiker, frisdranken, bier en sigaretten). Het MKB telt 4.000 ondernemingen met een werkgelegenheid van 48.000 arbeidsjaren. In 2004 realiseerde de sector een volumestijging met 1%. Voor 2005 wordt een lichte krimp (-0,25%) en voor 2006 een groei (+1%) verwacht. De sector is relatief sterk afhankelijk van de binnenlandse markt. Hierdoor zijn er nog geen hoge groeicijfers te zien. Sterke punten van de voedings- en genotmiddelenindustrie zijn onder meer productinnovatie, ketenintegratie en -beheer en hoge arbeidsproductiviteit. Verbeterpunten zijn onder meer interne bedrijfsprocessen en onderscheidend vermogen. Metaal- en elektrotechnische industrie De metaal- en elektrotechnische industrie telt 18.000 ondernemingen, hoofdzakelijk MKB. De metaalproductenindustrie is kleinschalig en arbeidsintensief: zij heeft een ondernemingenaandeel van 40%, een werkgelegenheidsaandeel van 30% en een omzetaandeel van 20%. De elektrotechnische industrie is het spiegelbeeld hiervan. De machine- en de transportmiddelenindustrie nemen een middenpositie in. Vooral de grootschalige basismetaalindustrie heeft een goed jaar achter de rug met een sterke stijging van het omzetvolume; de sector als geheel scoorde +2,5%. De vooruitzichten op korte termijn zien er gunstig uit, hoewel in 2005 de omzetgroei voornamelijk uit een prijsstij-
1
Bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar.
7
ging voort zal komen. De werkgelegenheid zal voorlopig nog een krimp laten zien, maar de winst zal bij de ondernemingen in deze industriële sector sterk verbeteren. Olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie Deze sector wordt gedomineerd door het grootbedrijf in de zeer grootschalige procesindustriële basischemie. In de fijnchemie en de rubber- en kunststofverwerkende industrie is de betekenis van het MKB veel groter. De sector telt slechts 2.000 ondernemingen, maar realiseert een volumeomzet van 78 miljard euro (= 7% van het totale bedrijfsleven). Van de omzet door het MKB wordt de helft in het buitenland behaald. Vorig jaar kwam de totale omzet 1% hoger uit dan in 2003. Kenmerkend voor de sector zijn het geringe aantal starters en de hoge innovativiteit. Prognoses voor 2005 en 2006 laten zien dat de sector het in 2005 van een prijsstijging moet hebben: het omzetvolume zal 1,25% en de werkgelegenheid 3,5% lager uitvallen dan vorig jaar. In 2006 zal het omzetvolume 1,75% ‘plussen’ en zal de daling van de werkgelegenheid tot stilstand zijn gekomen. Overige industrie Zwaartepunten in de overige industrie zijn de grafische sector en de hout- en bouwmaterialenindustrie. Daarnaast behoren de textiel-, kleding- en lederindustrie en de papier- en papierwarenindustrie tot deze circa 21.000 ondernemingen tellende sector. Ontwikkelingen die veranderingen teweegbrengen in de productiekolom zijn onder andere de digitale revolutie in de grafische industrie (nieuwe concurrentie van IT-bedrijven) en de toenemende modegevoeligheid en substitueerbaarheid van materialen in de hout- en bouwmaterialenindustrie. De omzetontwikkeling in de overige industrie is gematigd ten opzichte van de andere sectoren: in 2004 was sprake van een kleine daling (-0,75%), in 2005 wordt een kleine groei verwacht (+0,5%) en in 2006 een sterkere groei (+ 1,75%). Bouwnijverheid Eén op de tien bedrijven in ons land is actief in de bouw. De sector is vrijwel volledig gericht op de binnenlandse markt. In 2004 groeide de omzet met 1,25% en voor 2005 wordt een groei met 3,5% voorzien. Kenmerkend voor de sector is het grote aantal starters (w.o. veel zzp’ers). De nabije toekomst ziet er weer rooskleuriger uit: herstel van de nieuwbouwproductie in het utiliteitssegment en continue groei in het onderhoudsen verbouwsegment. Naar verwachting zal het omzetvolume in de bouw met 3,5% in zowel 2005 als 2006 stijgen. Autosector De autosector (detailhandel en groothandel) telt ongeveer 21.000 MKB-ondernemingen. In 2004 bleef hun omzetontwikkeling op -0,5% t.o.v. het jaar daarvoor steken. Het marktsegment voor nieuwe personenauto’s lijkt nu verzadigd, de verkoop van occasions daalde licht en de daling in het onderhoudssegment zette voort. Daarentegen liet het marktsegment voor bedrijfsauto’s een duidelijk herstel zien. In de sector is een geleidelijke verandering in de distributiestructuur gaande, die een toenemende concurrentie teweeg zal brengen. De kortetermijnprognoses zijn gematigd: in 2005 zal het omzetvolume uitkomen op -0,5% en pas in 2006 zal er een plus van 1% te zien zijn. Groothandel De groothandel profiteert van de groeiende export en wederuitvoer. De sector sloot 2004 dan ook positief af. De groothandel vormt een belangrijke schakel in het proces van ketenintegratie en -efficiency. De functie die het daarin vervult is sterk afhankelijk van de producten die gevoerd worden. Als sterke punten van de groothandel gelden de
8
hoge informatiseringsgraad, het ICT-gebruik en de openheid voor veranderingen. De vooruitzichten zijn dan ook gunstig: een volumestijging van 2% in 2005 en van 3,5% in 2006. De werkgelegenheid zal in 2006 weer een groei laten zien. Detailhandel Deze op de consument gerichte sector uit het bedrijfsleven heeft het zwaar: in 2004 moesten de circa 80.000 ondernemingen voor de tweede keer achtereen een volumedaling incasseren. En ook 2005 zal hun op dit vlak niet veel goeds bieden. De verwachting is dat het omzetvolume met 1,5% zal dalen bij een prijsdaling van 1%. Ook de werkgelegenheids- en de winstverwachting zijn voor dit jaar nog negatief (-1,75% respectievelijk -7%). Toch lijkt de ergste dip voorbij en zal 2006 weer kleine plussen laten zien. De koopkrachtdaling bij de huishoudens en het spaargedrag in onzekere tijden spelen de detailhandel en met name de non-fooddetailhandel parten. Horeca, catering en verblijfsrecreatie Ook de horeca, catering en verblijfsrecreatie voelde het terughoudende koopgedrag van de consument, hoewel 2004 kleinere volumedalingen liet zien dan 2003. Door de diversiteit aan horecabedrijven lopen de omzetontwikkelingen per subsector zeer uiteen. Kenmerkend voor de sector zijn de vele segmentatiemogelijkheden en de innovativiteit van de starters in de horeca. Daarnaast heeft men te maken met relatief veel en veranderende wet- en regelgeving (w.o. hygiëne, rookvrije ruimten). De meeste investeringen in de sector zijn dan ook op dit laatste gericht. Dit jaar en volgend jaar zullen positiever uitpakken, hoewel in 2005 nog met een lichte volumedaling rekening moet worden gehouden. Transportsector Het goederenvervoer over land (35%) en de dienstverlening ten behoeve van het vervoer bepalen het grootste deel van de sectoromzet: 35% respectievelijk 41%. Die sectoromzet bedroeg in 2004 53 miljard euro, waarvan 26 miljard euro door het MKB gerealiseerd werd. De transportsector profiteert duidelijke van het herstel van de wereldhandel. Ruim een kwart van de MKB-omzet en een derde van de totale omzet wordt met de export behaald. Het omzetvolume van de sector viel in 2004 dan ook 3,25% hoger uit dan in 2003. Voor 2005 en 2005 zijn ‘plussen’ van 2,75% en 4% geraamd. In de transportsector spelen schaalgrootte, internationalisering en optimalisering van logistieke processen een essentiële rol. Dit gaat hand in hand met samenwerking en innovatie. Post en telecommunicatie Met slechts 3.000 ondernemingen is dit een zeer kleine sector. Zo’n 99% behoort tot het MKB. Toch behaalt het grootbedrijf het leeuwendeel van de omzet (21 miljard euro tegenover 2 miljard euro door het MKB). Het is ook een groeiende sector: in 2004 steeg de omzet met 3,75%; voor 2005 én 2006 wordt een stijging met 3,25% verwacht. Liberalisering en privatisering van de sector heeft de consument in de afgelopen jaren veel opgeleverd (groot aanbod, betere kwaliteit en lagere prijzen). Het ondernemen in de communicatiesector staat in het teken van snelle technologische veranderingen en harde (prijs)concurrentie. Dit laatste zien we ook terug in de prognoses voor 2005 en 2006: prijsontwikkeling -1,5% en -1%, en werkgelegenheidsontwikkeling -3,5% en -1,25%.
9
Financiële dienstverlening In deze sector realiseren 14.000 bedrijven circa 61 miljard euro omzet. Het MKB - merendeels assurantietussenpersonen - neemt hiervan 8 miljard euro voor zijn rekening. Het jaar 2004 laat een gezonde groei zien voor de meeste assurantietussenpersonen (omzet +1,75%) en ook de vooruitzichten zijn positief. De groei is onder andere toe te schrijven aan de stijgende omzet uit hypotheken en het herstel van levensverzekeringen. De schadeverzekeringen kennen een stabiele groei. De marktomstandigheden worden op dit moment gekenmerkt door stijgende spaartegoeden van particulieren, toename van het internetsparen, groter aanbod van consumptieve kredieten, zeer lage rentetarieven en verschuivingen tussen marktpartijen als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van prepensioen, levensloopregeling, hypotheekrente, arbeidsongeschiktheid en ziektekosten. Zakelijke dienstverlening De zakelijke dienstverlening is zeer kleinschalig: de sector heeft een ondernemingenaandeel van 20% en een omzetaandeel van 8% in het totale bedrijfsleven. Het is een diverse sector met diverse omzetontwikkelingen. Zo scoorde de juridische en economische dienstverlening in 2004 +2%, terwijl de architecten-, ingenieurs- en marketingbureaus -1% scoorden. Op dit moment gaat het erg goed met de uitzendbureaus. Zij profiteren als eerste van een herstellende economie: bedrijven trekken eerst tijdelijk personeel aan, alvorens meer zekerheid te hebben en vaste contracten aan te gaan. De zakelijke dienstverlening is een broedplaats voor startende ondernemingen. Zo ook in 2004, een jaar waarin bijna 14.800 nieuwkomers te verwelkomen waren. Overige dienstverlening Tot de overige dienstverlening behoren - overwegend kleinschalige - kappers, schoonheidsverzorgende bedrijven, textielreinigingsbedrijven, vakfotografen, sport- en fitnesscentra, beveiligingsbedrijven en andere persoonlijke diensten. Men is sterk gericht op de consument als afnemer. De kooplust voor ‘overige diensten’ staat bij deze afnemersgroep onder druk. Dit heeft geresulteerd in een stagnatie van het omzetvolume in 2004. Voor 2005 wordt zelfs een kleine daling verwacht (-0,25%) en voor 2006 wederom een stagnatie. In de komende tijd staan creativiteit en ondernemerschap hoog op het prioriteitenlijstje van de MKB-ondernemers in deze sector. Zorgsector In ons land zijn circa 15.000 ondernemingen van huisartsen, tandartsen en fysiotherapeuten actief. Hieronder vallen circa 5.000 groepspraktijken. Dit aantal neemt toe en betreft met name fysiotherapeuten en huisartsen. Het ondernemen in deze sector zal sterk veranderen als gevolg van de veranderende wet- en regelgeving. Alle ogen zijn nu gericht op wat het nieuwe zorgstelsel teweeg zal brengen. Duidelijk is wel dat de medische consumptie steeds meer toeneemt. Voor de zorgsector als totaliteit wordt in de komende twee jaar een positieve ontwikkeling verwacht wat betreft de omzet, werkgelegenheid en winst.
10
1
Inleiding
Aanleiding In de eerder dit jaar verschenen publicatie 'Kleinschalig Ondernemen 2005' wordt een beeld gegeven van de structuur en economische ontwikkeling in het bedrijfsleven, verdeeld naar grootteklasse. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) staat hierbij centraal en de belangrijkste ontwikkelingen worden ook op sectoraal niveau besproken. In de publicatie 'Ondernemen in de Sectoren. Feiten en ontwikkelingen 2004-2006' staan de sectoranalyses centraal en daarmee is het een logisch vervolg op de eerder genoemde publicatie. Doel De informatie in 'Ondernemen in de Sectoren' is bestemd voor allen die op een of andere wijze betrokken zijn bij de beleidsvorming en -uitvoering binnen de overheid of het georganiseerde bedrijfsleven. Het rapport biedt hun inzicht in de actuele stand van zaken in 15 verschillende sectoren uit het bedrijfsleven. Het betreft een beschrijving van de structuur, het economisch functioneren, de marktomstandigheden, de kracht en het investeringsgedrag van de sector. De sectoren In alle 15 sectoren speelt het MKB-ondernemerschap een grote rol. De MKB-ondernemers dekken het leeuwendeel van het Nederlandse bedrijfsleven. De sectoren zijn: 1 de voedings- en genotmiddelenindustrie; 2 de metaal- en elektrotechnische industrie; 3 de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie; 4 de overige industrie; 5 de bouwnijverheid; 6 de autosector; 7 de groothandel; 8 de detailhandel; 9 de horeca, catering en verblijfsrecreatie; 10 de transportsector; 11 de post en telecommunicatie; 12 de financiële dienstverlening; 13 de zakelijke dienstverlening; 14 de overige dienstverlening; 15 de zorgsector. Herkomst van de informatie Het economische beeld dat in 'Ondernemen in de Sectoren' wordt geschetst, is eind augustus 2005 vastgesteld. Het geschetste economische beeld is te beschouwen als een actualisering van de informatie uit 'Kleinschalig Ondernemen 2005'. Bij het bepalen van de sectorprognoses is gebruik gemaakt van het model PRISMA-K. Dit is een sectormodel naar grootteklasse voor de korte en middellange termijn, waarmee onder andere exploitatiegegevens en werkgelegenheidsgegevens geraamd worden. De realisatiegegevens, zowel niveaus als mutaties, zijn vooral afkomstig uit de Nationale Rekeningen. De Nationale Rekeningen bevatten realisatiegegevens tot en met 2004 en zijn in augustus 2005 gepubliceerd door het CBS. De Nationale Rekeningen zijn onlangs
11
gereviseerd met terugwerkende kracht tot 2001. Dit betekent dat niveaus en mutaties belangrijk kunnen verschillen van eerdere edities van de Nationale Rekeningen. Ook is gebruik gemaakt van productiestatistieken van het CBS. De productiestatistieken zijn onder andere gebruikt voor de bepaling van grootteklassedata. Ook zijn deze statistieken gebruikt voor de schatting van economische variabelen die in de Nationale Rekeningen ontbreken, zoals omzet en winst. Bij de raming van de prognosejaren 2005 en 2006 is gebruik gemaakt van een groot aantal vrij beschikbare gegevens, zoals conjunctuurinformatie van het CBS, het CPB en de OESO. Ook zijn gegevens gebruikt uit monitoren en jaarlijkse registraties van sectororganisaties en andere binnen het onderzoeksprogramma 'MKB en Ondernemerschap' van het Ministerie van Economische Zaken door EIM ontwikkelde data en informatie. De ramingen hebben betrekking op de totale sector en niet alleen op het MKB. Ten slotte is gebruik gemaakt van het EIM-MKB-Beleidspanel. De bijna 2.000 ondernemers uit het MKB zijn speciaal voor 'Ondernemen in de Sectoren' ondervraagd over hun investeringsgedrag. Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. Het vangt aan met een beknopte beschrijving van het totale MKB in Nederland. In de volgende hoofdstukken staat steeds één sector centraal. Het begint met de voedings- en genotmiddelenindustrie en eindigt met de zorgsector (in de volgorde zoals de sectoren zojuist zijn opgesomd). De lezers kunnen dus direct naar de sector van hun keuze. Elk hoofdstuk heeft dezelfde opbouw. Paragraaf 1 gaat in op de structuurgegevens (de sector in cijfers). Paragraaf 2 schetst de marktomstandigheden, waarbij aan de orde komen de afnemers, leveranciers, toetreders, concurrentie, nieuwe producten/diensten en de sectorspecifieke wet- en regelgeving. Paragraaf 3 laat de kracht van de sector zien aan de hand van de bedrijvendynamiek, schaalgrootte en netwerkvorming, het innovatievermogen en sectorspecifieke feiten en ontwikkelingen met betrekking tot de bedrijfsvoering. Paragraaf 4 gaat vervolgens in op het investeringsgedrag van de MKBondernemers. Paragraaf 5 sluit het hoofdstuk af met een overzicht van de sectororganisaties, websites, vakbladen en evenementen, met als doel de lezers de weg naar meer informatie over de sector te wijzen.
12
2
Het MKB in Nederland
2.1
Kerngegevens 690.000 MKB-ondernemingen In ons land waren op 1 januari 2005 ongeveer 696.000 ondernemingen actief in het bedrijfsleven. Het merendeel van deze ondernemingen (circa 690.000 ofwel 99%) is actief in het MKB. Het MKB heeft een belangrijk aandeel in de totale omzet, bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid. In 2004 was het MKB goed voor 48% van de omzet en bruto toegevoegde waarde en leverde het 55% van het totaal aantal arbeidsjaren. Afzet van 373 miljard euro In het afgelopen jaar kwam de afzet van het MKB uit op 373 miljard euro. Hiervan is viervijfde in het binnenland gerealiseerd en een vijfde in het buitenland. De MKB-export beslaat eenderde van de totale export door het Nederlandse bedrijfsleven. Ruim 4 miljoen werkenden Het MKB telt ruim 4 miljoen werkenden. Naar een gemiddelde MKB-onderneming gerekend komt dit neer op 4,5 arbeidsjaren. De gemiddelde arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten per arbeidsjaar) bedraagt 59.000 euro. Winst van 52,7 miljard euro 1 Van de MKB-ondernemingen heeft 82% in 2004 winst gemaakt. De totale winst van het MKB kwam neer op 52,7 miljard euro. Dat is 54% van de winst voor belasting die het totale bedrijfsleven in 2004 behaalde. Na correctie voor het toegerekende loon voor zelfstandigen is het MKB-aandeel 42%. In tabel 2.1 staan de kerngegevens van het MKB over 2004 en de prognoses voor 2005 en 2006 weergegeven.
1
Met twee of meer werkenden.
13
tabel 2.1
Kerngegevens MKB*, 2004, 2005 en 2006 2004
2005
2006
MKB niveau omschrijving afzet
(x mld. euro)
volumemutaties t.o.v. vorig jaar in %
373
1,00
2,25
− buitenlandse afzet
69
2,75
4,25
− binnenlandse afzet
304
0,75
1,75
181
-1,00
2,25
59
1,75
1,50
waarvan:
bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten arbeidsproductiviteit (x 1.000 euro)
mutaties per jaar in % winst uit onderneming (nominaal)
aantal werkenden MKB
52,7
3,25
niveau (x 1.000)
mutaties (x 1.000)
4.043
-15
4,25
42
* MKB betreft alle bedrijven in Nederland (exclusief overheid) tot 100 werkenden. Bron: EIM, Kleinschalig Ondernemen, editie september 2005.
Diversiteit in sectoren In tabel 2.2 is het MKB verdeeld naar sectoren. De tabel laat zien dat veruit de grootste groep ondernemingen actief is in de sector financiële en zakelijke diensten. Ook in de detailhandel en de bouw zijn veel ondernemingen actief. Samen zijn deze drie sectoren goed voor bijna de helft van het aantal actieve ondernemingen in het MKB. Uit de tabel is ook af te leiden dat de sectoren industrie en transport & communicatie relatief veel grote bedrijven kennen. De gemiddelde ondernemingsgrootte ligt hoger dan in de andere sectoren: 9,1 en 6,3. In de dienstverlenende sectoren vinden we gemiddeld de kleinste bedrijven.
14
tabel 2.2
Aantal actieve MKB-ondernemingen in het bedrijfsleven per sector, 1 januari 2005 gemiddelde ondernemingsgrootte
sectoren
aantal ondernemingen
(in arbeidsjaren)
industrie
44.015
9,1
bouw
73.627
4,5
groothandel
57.489
5,5
detailhandel
79.745
3,5
autosector
21.483
5,4
horeca
36.241
4,5
transport en communicatie
26.726
6,3
162.931
4,1
persoonlijke dienstverlening
54.524
4,2
zorgsector
39.795
4,6
overige sectoren
92.450
2,3
690.026
4,5
financiële en zakelijke diensten
totaal bedrijfsleven
Bron: EIM, Kleinschalig Ondernemen, editie september 2005.
2.2
Ontwikkelingen 2004-2006 Lichte toename van aantal starters In 2004 was sprake van een toename van het aantal starters; een toename die in alle bedrijfssectoren was te zien. Het aantal starters bedroeg in 2004 circa 49.000 (+20% ten opzichte van 2003). De verwachting is dat dit aantal in 2005 nog licht zal toenemen tot een aantal van 50.000. Dit heeft vooral te maken met de terughoudende opstelling van bedrijven wat het aannemen van personen betreft. Bij toenemende bedrijfsactiviteiten wordt liever capaciteit ingehuurd, wat mogelijkheden schept voor zzp'ers. Het aantal bedrijfsbeëindigingen neemt toe. In 2004 hebben ruim 48.000 bedrijven de activiteiten gestaakt. Verwacht wordt dat dit aantal in 2005 op hetzelfde niveau zal liggen, zodat per saldo het aantal MKB-bedrijven iets zal toenemen. Licht herstel van de afzet In 2005 wordt een licht herstel van de afzet in het MKB verwacht. Dit zal naar verwachting uitkomen op 1,00%. In 2006 loopt de groei met 2,25% verder op. Vooral de exportgeoriënteerde sectoren kunnen een stijging realiseren als gevolg van de groeiende wereldeconomie. De binnenlandse bestedingen blijven achter bij de gemiddelde afzetgroei van het bedrijfsleven. Dit komt voornamelijk door een daling van de particuliere bestedingen. De koopkracht van gezinnen loopt terug en er is onzekerheid bij veel consumenten omtrent hun baan. De verwachting is dat het consumentenvertrouwen zal oplopen en dat de koopkracht en werkgelegenheid een herstel zullen laten zien. Dit zal in 2006 leiden tot een toename van de koopbereidheid. Herstel werkgelegenheid De werkgelegenheid in het MKB zal in 2005 nog licht afnemen (-15.000 arbeidsjaren). Als gevolg van een aantrekkende productie en herstel van de winstgevendheid zal in de
15
tweede helft van 2005 in het MKB weer een toename van het aantal banen te zien zijn. In 2006 treedt overal in het MKB weer groei op (+42.000 arbeidsjaren) met uitzondering van de detailhandel. Doordat de toename van de productie gedeeltelijk tot stand komt door een betere benutting van de aanwezige capaciteit zal de arbeidsproductiviteit gematigd toenemen. De werkloosheid zal in 2005 nog oplopen, als gevolg van een toenemend arbeidsaanbod, maar zal in 2006 door de gunstige werkgelegenheidsontwikkeling iets gaan afnemen. Winststijging De winstgevendheid van het MKB zal dit jaar door kostenbesparingen verder verbeteren. De kostenbesparingen hangen vooral samen met de daling van de werkgelegenheid en gematigde ontwikkeling van de loonkosten. De winststijging van het MKB wordt voor 2005 geraamd op 3,25%. In 2006 is een verdere winstgroei mogelijk (+4,25%) bij een aantrekkende wereldhandel en licht afnemende loonkosten. De winststijging bij MKB-ondernemingen zal leiden tot een groei van het besteedbaar inkomen van zelfstandigen. Terughoudendheid met investeringen Ondanks groeiende winsten en toenemende afzet, neemt het aantal investerende ondernemers in het MKB nauwelijks toe: 63% van de ondernemers heeft plannen om in 2005 te investeren. In het voorjaar van 2004 bedroeg dit aantal 61%. De terughoudendheid is terug te voeren op de onzekerheid over het conjuncturele herstel. Voor dit jaar wordt de investeringsgroei geraamd op 2,5%. In 2006 zal de groei naar verwachting sterk doorzetten (+5,75%). De te verwachten hogere productiegroei en winststijging zullen een extra impuls geven.
16
3
Voedings- en genotmiddelenindustrie
De voedings- en genotmiddelenindustrie is in Nederland een grote industriële sector. De sector heeft in Nederland een groter aandeel in de nationale industriële productie dan het geval is in de meeste andere lidstaten van de Europese Unie. De sector bestaat uit sterk uiteenlopende deelsectoren naar product- en procestechnologie. De grootste zijn de vlees en vleesverwerking, zuivel, bak- en zoetwaren, margarine en vetten, en tabaksproducten. De toegepaste verwerkingstechniek varieert van ambachtelijk, zoals in een deel van de bak- en zoetwarenindustrie, tot procesindustrieel, zoals bij de productie van zuivel, meel, suiker, frisdrank, bier en sigaretten.
3.1
De sector in cijfers
3.1.1 Omvang De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie behaalde in 2004 met inzet van 124.000 arbeidsjaren een omzet van 56 miljard euro. Hiervan wordt 23 miljard in het buitenland behaald: ruim 40%. Een vergelijking van het rijtje cijfers uit tabel 3.1 met het rijtje van de totale industrie maakt duidelijk dat de voedings- en genotmiddelenindustrie een minder groot aandeel heeft in het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid van het totale Nederlandse bedrijfsleven dan in de omzet en toegevoegde waarde. Daaruit kan worden afgeleid dat bedrijven er gemiddeld wat groter zijn en de hogere arbeidsproductiviteit er hoger ligt dan elders in de industrie. De sector heeft een substantieel aandeel in de Nederlandse export: 9% van de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven. Zie tabel 3.1. Ook voor het MKB in de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie geldt dat met hetzelfde aantal mensen méér omzet en in het bijzonder méér toegevoegde waarde wordt gerealiseerd dan gemiddeld in het industriële MKB. tabel 3.1
De voedings- en genotmiddelenindustrie in 2004 voedings- en genot-
aandeel van de voe-
middelenindustrie
dings- en genotmiddelenindustrie in totaal
totaal aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
MKB
bedrijfsleven (in %)
5
4
1
124
48
2
omzet (x € miljard)
56
11
5
exportomzet (x € miljard)
23
3
9
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
10
3
3
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
Het merendeel van de ondernemingen behoort tot het midden- en kleinbedrijf, en 39% van de werkgelegenheid in de sector. Het aandeel van het MKB in de omzet ligt op 20% en het aandeel in de export op 13%. Het midden- en kleinbedrijf in de voedingsen genotmiddelenindustrie is vooral te vinden in de bak- en zoetwarenindustrie, met relatief minder kapitaal- en meer arbeidsintensieve producties. Producenten van 'primaire' producten zijn daarentegen overwegend grootschalig, met een hoge kapitaal- en
17
een lage arbeidsintensiteit. Het gaat hier om producten als zuivel, suiker, cacao en meel, die voornamelijk of in elk geval in belangrijke mate grondstof zijn voor verdere bewerking tot eindproduct. Andere procesmatige en (dus) grootschalige producties zijn die van bier, frisdranken en tabak, en van diervoeding. De vlees- en vleesverwerkende industrie neemt op dit punt een tussenpositie in, met een wat grootschaliger 'primaire bewerking' (slachterijen) en een wat kleinschaliger productie van eindproducten zoals snacks en vleeswaren.
3.1.2 Samenstelli ng Tabel 3.2 laat zien dat in de 'overige' voedingsmiddelenindustrie driekwart van alle bedrijven in de sector is te vinden. Die zijn goed voor tweederde van de werkgelegenheid, en voor iets meer dan de helft van de omzet. Het accent ligt derhalve op naar verhouding kleinschaliger en arbeidsintensievere producties. Daarbij moet worden aangetekend dat deze deelsector zeer divers van samenstelling is, met enerzijds de grootschalige zuivel- en frisdrankindustrie en anderzijds bijvoorbeeld de overwegend kleinschalige bak- en zoetwarenindustrie. De genotmiddelenindustrie is daarvan het spiegelbeeld: weinig bedrijven, maar met 20% een naar verhouding fors aandeel in de omzet van de totale sector. Het gaat om grootschalige procesmatige bedrijvigheid zoals de productie van sigaretten en bier. De dierlijke-voedingsmiddelenindustrie, met slachterijen en productie van vleeswaren als zwaartepunt, is goed voor ruim een kwart van de omzet. Het omzetaandeel van deze bedrijfstak is wat groter dan zijn aandeel in de bedrijvenpopulatie en de werkgelegenheid van de totale voedings- en genotmiddelenindustrie. Hij is daarmee wat grootschaliger dan gemiddeld. tabel 3.2
De voedings- en genotmiddelenindustrie verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljoen
in %
dierlijke-voedingsmiddelenindustrie
1
22
29
23
16
28
genotmiddelenindustrie
0
4
12
9
11
20
overige voedingsmiddelenindustrie
3
75
84
67
29
52
totaal
5
100
4
5
1
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
3.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling De voedings- en genotmiddelenindustrie geeft in zijn totaliteit in 2004 een lichte groei van de afzet te zien. De prognose voor het lopende jaar blijft daar iets bij achter: een minimale krimp. Van de drie onderscheiden bedrijfstakken geeft de genotmiddelenindustrie krimp te zien (met 2%), en zitten de beide voedingsmiddelensectoren rond de nulgroei, met een heel kleine plus voor de 'overige' voedingsmiddelen, en een heel kleine min voor de dierlijke voedingsmiddelen. De ontwikkeling van de omzet in de voedings- en genotmiddelenindustrie als geheel weerspiegelt een relatief sterke afhankelijkheid van de binnenlandse markt: stagnerende consumentenbestedingen zorgen op de korte termijn voor minder rooskleurige vooruitzichten. Daar heeft de 'overige' industrie last van, maar ook de voedings- en genotmiddelenindustrie. Zie tabel 3.3 voor de cijfers.
18
tabel 3.3
Volumeontwikkeling van de omzet in de voedings- en genotmiddelenindustrie 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004
dierlijke-voedingsmiddelenindustrie
2005
1,00
-0,25
-0,25
-2,00
overige voedingsmiddelenindustrie
1,50
0,25
totaal
1
genotmiddelenindustrie
-0,25
Bron: EIM (2005 raming).
Arbeidsproductiviteit Volgens OESO-gegevens is de arbeidsproductiviteit van de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie een van de hoogste van de wereld. Dit heeft te maken met een groot gewicht van het procesindustriële grootbedrijf in de sector, en met een daarmee samenhangend relatief accent op in grote hoeveelheden vervaardigde standaardproducten. Exploitatiebeeld Het exploitatiebeeld van de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie weerspiegelt het relatief zware gewicht van de procesindustrie in de sector: een hoog verbruik (75%) voor met name inkoop van grondstoffen, tegenover naar verhouding lage bedrijfskosten (18%) en met name lage loonkosten (11%). De sector neemt in dit opzicht een positie in tussen enerzijds de chemische industrie en anderzijds de maakindustrie in de metaal- en elektrotechnische en in de overige industrie. tabel 3.4
Exploitatiebeeld van de voedings- en genotmiddelenindustrie in 2004 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
75
bruto toegevoegde waarde
25
bedrijfskosten
18
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
11 4
Bron: CBS, bewerking EIM.
3.2
Marktomstandigheden
3.2.1 Afnemers Supermarkten de grootste klant De voedings- en genotmiddelenindustrie vervaardigt overwegend consumentenproducten. De belangrijkste afnemers zijn de groothandel en de detailhandel in levensmiddelen, met de supermarktketens als de grootste partij. Het resterende deel betreft halffabrikaten voor andere onderdelen van de bedrijfstak, zoals suiker, cacao, meel en zet-
19
meel, en levering van diervoeding aan de agrarische sector. Een klein deel (met name zetmeelderivaten) gaat naar de chemische en farmaceutische, en naar de papierindustrie. Rietsuikerimporten bedreigen de suikerindustrie Per 2009 wordt de EU-markt waarschijnlijk opengesteld voor heffingsvrije importen van 1 rietsuiker uit de zogenoemde ABU-landen . Dat zal naar verwachting ingrijpende gevolgen hebben voor de producenten van bietsuiker in de EU en in Nederland: die worden tot op heden door hoge importheffingen beschermd tegen dergelijke concurrentie, en produceren een in de EU-Suikerverordening per lidstaat vastgelegde hoeveelheid suiker. In 2006 valt een beslissing over de toekomst van deze verordening, maar (gedeeltelijk) openstellen van de EU-markt voor import van rietsuiker zet die op losse schroeven, althans in zijn huidige vorm. Gezondheid als toegevoegde waarde De vraag naar gezonde producten neemt verder toe, mede met het oog op het toenemende aantal Nederlanders met overgewicht. Dit impliceert een groeimarkt voor voedingsmiddelen met een positieve claim inzake gezondheid en tegengaan van overgewicht. Zo'n claim kan worden ontleend aan verlaging van het gehalte aan ('verkeerde') vetten en suiker, of aan toevoegingen in de vorm van micronutriënten zoals vitaminen en mineralen. Groeiende inkoopmacht van supermarkten Schaalvergroting aan afnemerskant, met name van grensoverschrijdende supermarktondernemingen, zorgt voor meer inkoopmacht tegenover voedingsmiddelenproducenten. Bovendien hebben discounters hun marktaandeel vergroot, en zoeken de grote detailhandelsondernemingen in een wijdere geografische cirkel naar leveranciers. Dit vergroot de druk op de prijzen en andere leveringsvoorwaarden van voedingsmiddelenproducenten. Het stimuleert ook schaalvergroting in de industrie, en versterking van eigen merken: die genereren rechtstreekse vraag van consumenten waar de handel moeilijk omheen kan. Nieuwe exportkansen De Nederlandse voedingsmiddelenindustrie heeft gunstige exportkansen in ZuidAmerika en Azië dankzij een snel groeiende, deels een westerse levensstijl adopterende middenklasse die de markt voor westerse voedingsmiddelen vergroot. De attentiewaarde van problemen rond voedingsmiddelen Negatieve publiciteit over voedingsmiddelen heeft bij de consument een hoge attentiewaarde: dierziektes, hygiëne- en kwaliteitsproblemen, 'verdachte' ingrediënten en dergelijke worden vaak breed uitgemeten in de pers. Dit leidt tot kopersstakingen, kritische consumenten en strengere regelgeving van overheden, en tot kwaliteit en effectief ketenbeheer als een 'unique selling point' op zich voor veel voedingsmiddelen.
1
All but arms: een VN-initiatief om de toegang tot westerse markten te verbeteren van de groep van armste ontwikkelingslanden.
20
3.2.2 Leverancier s Veranderingen in de kolom Problemen met de voedselveiligheid hebben bij consument en media een hoge attentiewaarde, en dat geldt meer in het algemeen voor alles wat de kwaliteit van voedingsmiddelen betreft: residuen van bestrijdings- en schoonmaakmiddelen, gebruik van addi1 tieven, uitbraak van dier- en plantenziektes, en toepassing van GMOs . Agrarische grondstoffen komen in toenemende mate uit landen in de hele wereld. Het gaat daarbij om producten die doorgaans gevoelig zijn voor bederf en aantasting door schimmels en insecten, deels uit landen waar ze onder minder dan optimale hygiënische condities, temperatuur en dergelijke worden op- en overgeslagen. Dat zorgt voor verhoogd risico. Dit dwingt de voedings- en genotmiddelenindustrie als verwerker van deze stoffen tot maatregelen om de kwaliteit te borgen, in de vorm van controles, garanties en certificaten, volgsystemen om de herkomst van producten na te kunnen trekken, en eventueel onder rechtstreekse controle brengen van leveranciers door ze over te nemen (achterwaartse integratie). De noodzaak om de kwaliteit van de inputs te kunnen garanderen leidt binnen de sector tot versterkte ketenintegratie. Regels van de Nederlandse en EU-overheid om de voedselveiligheid te waarborgen en de volksgezondheid te beschermen dwingen daartoe indirect, en schrijven ook rechtstreeks een volgsysteem voor waarmee de herkomst en verspreiding van eventuele schadelijke stoffen snel in kaart gebracht kan worden. Grote detailhandelsconcerns (supermarkten) hebben in de afgelopen jaren hun inkoopmacht vergroot door internationale overnames en verdere bundeling van hun inkoop. Hun scherpe onderlinge concurrentie wordt onder meer vertaald in een voortdurende druk op toeleverende fabrikanten van voedingsmiddelen om tegen de laagste prijs te leveren. Daarbij oriënteren zij zich breed op mogelijke leveranciers. Deze ontwikkeling leidt via grotere orders en meer formele eisen (zoals financiële en kwaliteitsgaranties) ook tot schaalvergroting bij leveranciers.
3.2.3 Toetreders Binnenland Het aantal toetredende nieuwe ondernemingen ligt in de voedings- en genotmiddelenindustrie zeer laag. Enerzijds is er voor industriële activiteiten onvermijdelijk een hogere toetredingsdrempel dan in andere sectoren, gezien de noodzakelijke investeringen in machines, apparatuur en gereedschappen. Anderzijds is het aantal nieuwe bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie ook uiterst gering in vergelijking met dat in andere industriële sectoren: in de metaal- en elektrotechnische industrie is het aantal starters bijvoorbeeld een aantal malen groter. Het aandeel van starters in de voedingsen genotmiddelenindustrie in alle starters in Nederland is 0,3%, terwijl in deze sector 1% van de ondernemingen te vinden is. De mutatie over de gehele periode vanaf 1987 is zeer gering: 0,1%. Gelet op de lengte van de onderzochte periode gaat het om een min of meer structureel verschijnsel. De betrekkelijk grote schaal en de hoge arbeidsproductiviteit van MKB-bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie (zie paragraaf 3.1.1) is hier mede debet aan: voor het starten van een nieuw bedrijf moet flink geïnvesteerd worden. Daar komt bij dat de recente ontwikkeling van de afzet ook weinig uitnodigt tot investeren. Zie verder tabel 3.5.
1
GMO: genetically modified organisms = genetisch gewijzigde organismen.
21
tabel 3.5
Startende bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele voedings- en genotmiddelenindustrie
aantal starters in de voedings- en genotmiddelenindustrie 2004 mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
144 0,1
aandeel van de voedings- en genotmiddelenindustrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %) overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
0,3 45
Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid, EIM.
Buitenland De economische integratie binnen de Europese Unie heeft in de voedings- en genotmiddelenindustrie gezorgd voor schaalvergroting en grensoverschrijdende fusies en overnames. Buitenlandse bedrijven hebben Nederlandse overgenomen en andersom. Daarnaast worden productieactiviteiten verplaatst naar elders. Deze ontwikkeling drukt het geboortegetal van nieuwe ondernemingen. De toetreding van met name een prominent landbouwland als Polen tot de Europese Unie is een extra impuls voor verplaatsing van productie.
3.2.4 Concurrentie De concurrentie wordt in toenemende mate internationale concurrentie. De Europese economische eenwording zorgt zowel aan aanbieders- als aan afnemerskant voor schaalvergroting en expansie over landsgrenzen. Een grote Europese markt is ook aantrekkelijk voor derden, en vergroot dus ook de kans op penetratie van de Europese markt vanuit bijvoorbeeld de VS. Met een product dat zich duidelijk onderscheidt van andere producten kunnen fabrikanten van voedings- en genotmiddelen een voorsprong nemen op de concurrentie. Zij kunnen daartoe een nieuw product of een nieuwe variant ontwikkelen, eigenschappen zoals de houdbaarheid verbeteren, een sterk A-merk ontwikkelen, gezondheidsbevorderende ingrediënten toevoegen, met de gevestigde naam van een regionale specialiteit 'meeliften', of (geloofwaardige) garanties bieden voor 'veilig' voedsel, via keurmerken, beheersing van de keten of anderszins. Een restrictief Europees beleid ten aanzien van producten waarin GMO's zijn verwerkt kan de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie potentieel een concurrentienadeel bezorgen ten opzichte van buiten-Europese concurrenten. De concurrentiepositie van de voedingsmiddelenindustrie in Nederland wordt negatief beïnvloed door minder aanvoer van agrarische grondstof uit eigen land, zij het in lichte mate. Het gaat daarbij met name om voedingsmiddelen zoals vlees en zuivel, met milieuregelgeving en ook anderszins hoge kosten van agrarische productie als achtergrond. Door de trend van opschuiven in de waardeketen, naar producten met een hogere toegevoegde waarde, neemt het gewicht van de inkoopkosten structureel weer af.
22
3.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving De voedingsmiddelensector heeft te maken met een hoge regeldichtheid. Die beoogt consumenten waarborgen te verschaffen op het gebied van voedselveiligheid en gezondheid, maar tevens bescherming te bieden aan agrarische producenten die de industrie voorzien van een deel van zijn grondstoffen. Zowel nieuwe regelgeving van de Europese Commissie als overeenkomsten binnen wereldhandelsorganisatie WTO hebben belangrijke gevolgen voor de sector. Per 2005 is de Algemene Levensmiddelenverordening (ALV) van kracht geworden: een Europese kaderverordening die verlangt dat partijen in de keten precies kunnen aangeven wat zij bij wie hebben ingekocht en wat zij aan wie hebben geleverd. Voedingsmiddelenproducenten moeten deze informatie desgevraagd aan de bevoegde autoriteiten over kunnen leggen, wat doorgaans zal gebeuren bij calamiteiten. Van nieuwe technologie op het gebied van tracking & tracing wordt op wat langere termijn veel 1 verwacht als het gaat om herkomsttracering . Verder schrijft de EU-etiketteringsrichtlijn een gedetailleerde specificatie voor van ingrediënten van verpakte voedingsmiddelen. Het Europese landbouwregime van garantieprijzen, importheffingen en restituties gaat op termijn op de helling, een proces dat voor zuivel en granen al een eind gevorderd is, en voor (biet)suiker voor de deur staat. De hoge kosten en administratieve lasten van dit beleid stuiten binnen de EU op toenemende weerstand, en ook partijen in WTO-verband oefenen druk uit ten gunste van liberalisering. Een trend in de voedingsmiddelenindustrie is toevoeging van micro-nutriënten (vitamines, mineralen en dergelijke) die positieve effecten claimen voor de gezondheid van de gebruiker. Er is Europese regelgeving in voorbereiding inzake dergelijke gezondheidsclaims van voedingsmiddelen: ze moeten bewijsbaar zijn en wetenschappelijk onderbouwd. Maar volgens de voorgestelde richtlijn zullen ook hard te maken gezondheidsclaims níet worden toegestaan voor 'ongezonde' producten. Dit is nog een punt van discussie tussen Europese Commissie en vertegenwoordigers van de voedingsmiddelenindustrie. De Nederlandse levensmiddelenbranche heeft 2005 met een aantal partijen binnen overheid en bedrijfsleven een Convenant Overgewicht getekend, met acties op het gebied van productontwikkeling, onderzoek en voorlichting om het groeiende overgewicht bij de Nederlandse bevolking tegen te gaan. In dat kader is een nieuwe reclamecode aanvaard die onder meer inhoudt dat gezondheidsclaims wetenschappelijk onderbouwd moeten zijn, en dat reclames met overmatige consumptie en op (jonge) kinderen gerichte reclame niet zijn toegestaan. Beleidskoers in komende jaren Brancheorganisatie VAI (Nederlandse voedingsmiddelenindustrie) en SMA (Stichting Merkartikel) zijn in 2004 opgegaan in de nieuwe brancheorganisatie FNLI: de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie.
1
RFID (radiofrequency identification) tags: een chip met unieke identificatie zoals de streepjescode, maar met betere mogelijkheden om op (enige) afstand en dwars door de verpakking te scannen.
23
Per 2006 worden in Nederland de Keuringsdienst van Waren en de RVV formeel samengevoegd tot de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Binnen de Europese Unie staat waarborgen van gezondheid (met name voedselveiligheid) en milieu hoog op de agenda. De Europese Commissie bereidt onder andere verplichte etikettering voor van voedingsmiddelen waarvoor genetisch gemanipuleerde organismen zijn gebruikt. Binnen de WTO is een verdere liberalisering van de wereldhandel in landbouwproducten in de maak, met een reductie van exportsubsidies en importheffingen als inzet. Binnen de Europese Unie staan de aanpassingen van het suikerregime nog ter discussie.
3.2.6 Samengevat schema 3.1
Marktomstandigheden voor de voedings- en genotmiddelenindustrie dierlijke-voedings-
genotmiddelen-
overige voedings-
middelenindustrie
industrie
middelenindustrie
tegenover afnemers
+/-
-
+
tegenover leveranciers
-
+/-
+/-
tegenover toetreders
-
-
+/-
m.b.t. concurrentie
--
+/-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
-
-
-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de voedings- en genotmiddelenindustrie. Bron: EIM, 2005.
3.3
Kracht van de sector
3.3.1 Bedrijvendynamiek De bedrijvendynamiek ligt in de voedings- en genotmiddelenindustrie beneden die van het totale bedrijfsleven. Het saldo van oprichtingen (3,8% van het aantal bedrijven) en opheffingen (4,4%) is negatief. Weliswaar ligt het aandeel groeiers op het gemiddelde van het totale Nederlandse bedrijfsleven, maar het aandeel in omvang afnemende bedrijven is in de voedings- en genotmiddelenindustrie duidelijk groter. Het aandeel van bedrijven met een afnemende werkgelegenheid is in de voedings- en genotmiddelenindustrie ook groter dan elders in de industrie. Het aandeel faillissementen in de bedrijfsopheffingen ligt hoog vergeleken met het gemiddelde voor het totale Nederlandse bedrijfsleven, maar ligt op het industriegemiddelde. Zie verder tabel 3.6.
24
tabel 3.6
Bedrijvendynamiek in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in % van het totaal aantal bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2004 voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype: snelle en normale groeiers
37
37
gelijkblijvers
14
25
groeikrimpers en overige krimpers
49
38
aantal oprichtingen in % van het totaal w.v. nieuwe dochters aantal opheffingen in % van het totaal w.v. faillissementen
3,8
8,4
1,6
2,4
4,4
5,9
1,4
0,8
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
3.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie is door de bank genomen een grootschalige sector: het grootbedrijf neemt 80% van de totale sectoromzet voor zijn rekening, en dat is bijna evenveel als in de sector olie, chemie en kunststofverwerking. Wat betreft de gemiddelde omzet en werkgelegenheid per bedrijf staat de voedings- en genotmiddelenindustrie achter die sector op de tweede plaats, maar op veel grotere afstand. Weliswaar behoren zeven op de tien bedrijven tot het kleinbedrijf, maar dit is weinig in vergelijking met de meeste andere sectoren. De gemiddelde ondernemingsgrootte is 27 arbeidsjaren. Het gemiddelde van de sector wordt overigens bepaald door enerzijds grootschalige procesindustriële activiteiten zoals productie van bier en frisdrank, sigaretten, zuivel, suiker en meel, en anderzijds veel kleinschaliger producties, variërend van kaasboerderijen en warme bakkers tot fabrikanten van zoetwaren, groente- en fruitconserven en vleeswaren. Zie verder tabel 3.7. tabel 3.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele voedings- en genotmiddelenindustrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in %)
71
omzetaandeel van het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in %)
80
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie (in %)
61
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
27
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
12,4
Bron: CBS, EIM.
3.3.3 Innovatiever mogen Zoals tabel 3.8 laat zien is het midden- en kleinbedrijf in de voedings- en genotmiddelenindustrie bovengemiddeld innovatief, zowel in termen van nieuwe producten of
25
diensten als in termen van nieuwe be- en verwerkingsmethoden. Ook als het gaat om nieuwe of verbeterde interne bedrijfsprocessen haalt de voedings- en genotmiddelenindustrie een hogere score dan de gemiddelde MKB-onderneming in Nederland. Afgezet tegen de andere sectoren in de industrie wordt duidelijk dat de sectorscore op productinnovatie er uitspringt: die is alleen bij de chemische en kunststofverwerkende industrie hoger. De score bij procesinnovaties ligt op het industriegemiddelde, die bij innovatie van interne bedrijfsprocessen benedengemiddeld. tabel 3.8
Aandeel bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale MKB industrie met innovaties in de periode 2002-2004 (in %) MKB voedings- en ge-
soort innovatie
notmiddelenindustrie
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
54
34
percentage bedrijven met procesinnovaties
29
16
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
62
56
Bron: EIM, 2005.
Producten en diensten Een belangrijke vorm van innovatie in de voedingsmiddelenindustrie is toevoeging aan voedingsmiddelen van additieven die de gezondheid van de gebruiker ten goede komen of potentieel schadelijke effecten van het primaire product tegengaan dan wel neutraliseren. Dit is momenteel een hot item, vanwege de snel groeiende markt voor 'nutriceuticals': voedingsproducten die de gezondheid (heten te) bevorderen. Verder komt er Europese wetgeving inzake gezondheidsclaims van voedingsmiddelen. Een tweede vorm van innovatie heeft betrekking op verschillende vormen van 'bewaartechniek': het zodanig bewerken en verpakken van beperkt houdbare voedingsmiddelen dat ze langer geschikt zijn voor consumptie. Dat kan zowel het tegengaan van bederf of van aantasting door plaagdieren inhouden als van uitdroging, verkleuring en dergelijke. Een derde vorm van innovatie is het synthetiseren van primaire voedingsproducten tot grondstoffen met nieuwe eigenschappen. Voorbeeld is de transformatie van zetmeel naar zoetstof of zelfs een non-food toepassing zoals lijm. Een deel van de innovatie in de voedingsmiddelenindustrie is afkomstig van genetische modificatie van organismen. Deze producten worden door de primaire sector (land- en tuinbouwbouwproducten) aan de voedingsmiddelenindustrie geleverd, maar de inputs komen van veredelaars die de gewenste eigenschappen mede afstemmen op de behoeften van de industrie. Tot zover de bronnen van wat kan worden beschouwd als de basisinnovaties in de voedingsmiddelenindustrie. Dat is echter de top van een innovatiepiramide die verder grotendeels bestaat uit toepassingsinnovaties, waarbij variaties en varianten worden gecreeerd: nieuwe combinaties van bestaande ingrediënten. Marketing en niettechnologische vernieuwingen (reclame, verpakking, distributie, etc.) spelen hierbij een zeker zo grote rol als nieuwe technologie.
26
Bedrijfsprocessen Innovatie in de voedings- en genotmiddelenindustrie is voor een belangrijk deel proces1 innovatie , vaak tot stand gebracht in samenwerking tussen machine- en apparatenbouwers en hun opdrachtgevers in de voedingsmiddelensector. Hierbij ligt een toenemend accent op productiestraten waar verschillende bewerkingen direct aansluitend plaatsvinden zonder menselijk ingrijpen. Dit wordt mogelijk gemaakt door steeds 'intelligentere' en programmeerbare meet- en regelapparatuur voor systeemintegratie, procesbewaking en detectie van storingen, et cetera.
3.3.4 Bedrijfsvoering Grotere nadruk op kant-en-klaar Een duidelijke trend in de voedingsmiddelenindustrie is richting producten met een hogere toegevoegde waarde. Die trend speelt in op de groeiende vraag naar gemaksvoeding en naar speciale, 'onderscheidende' voedingsproducten: consumenten willen lekker eten, maar hebben minder tijd en vaak ook minder vaardigheid om het klaar te maken. Kant-en-klaarmaaltijden en voorbewerkte maaltijdcomponenten zijn de oplossing. Dat vereist investeringen in product- én procesinnovatie. Bij procesinnovatie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bewaartechniek (houdbaarheid). Voedingsmiddelenindustrie onderdeel van een sterk cluster De Nederlandse voedingsmiddelenindustrie is traditioneel vooral sterk in procesmatige vervaardiging van grote hoeveelheden, maar het 'onderscheidend vermogen' is op grond daarvan een relatief zwak punt. Een sterk punt is de aanwezige kennisinfrastructuur op agro-voedingsgebied, met grote voedingsmiddelenbedrijven, de universiteit van Wageningen en enkele speciale onderzoeksinstellingen als kern. Deel van dit cluster is ook een relatief sterke machine- en apparatenbouw op voedingsmiddelengebied. Nederland op voorsprong dankzij EU-regelgeving? Europese regelgeving voor de traceerbaarheid van grondstoffen voor voedingsmiddelen is voor de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie eerder een plus- dan een minpunt: men is met ketenbeheer al vrij ver, en de verplichting gaat nu ook gelden voor buitenlandse concurrenten die deels nog aan het begin van dit traject staan.
1
Graaff, C.C. van de, M. Lankhuizen, P. Gibcus, en M.J. Overweel, De innovativiteit van de Nederlandse industrie. Editie 2003, EIM, Zoetermeer, 2003. Zie hoofdstuk 7 (blz. 33 e.v.): De voedings- en genotmiddelenindustrie.
27
3.3.5 Samengevat schema 3.2
Kracht van de voedings- en genotmiddelenindustrie sterke punten
zwakke punten
bedrijvendynamiek
- veel krimpbedrijven - opheffing meer dan oprichting
schaalgrootte/netwerkvorming
- krimp NL agrosector
- 'slagkracht' - ketenintegratie
innovatievermogen bedrijfsvoering
- productinnovatie
- interne bedrijfsprocessen
- hoge arbeidsproductiviteit
- onderscheidend vermogen
- ketenbeheer Bron: EIM, 2005.
3.4
Investeringen
3.4.1 Omvang en ontwikkelin g In de industriesectoren hebben zeven op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2004. Dat is iets lager dan in 2003. De investeringsbereidheid in de industrie ligt op hetzelfde niveau als in het totale MKB. Het gemiddeld per bedrijf geïnvesteerde bedrag ligt in het industriële MKB het hoogst: ongeveer € 140.000, tegen ruim € 90.000 in het totale MKB. Dit verschil is deels te verklaren uit grotere uitgaven voor outillage zoals machines en gereedschappen, maar deels ook eenvoudig uit bedrijfsgrootte: het industriële MKB is gemiddeld groter dan het MKB in zijn geheel. Aan het begin van 2005 waren de MKB'ers voorzichtig met hun investeringsplannen voor dit jaar: 64% heeft plannen om in 2005 te investeren. Hierbij is de kanttekening op zijn plaats dat MKB-ondernemers hun investeringen aan het begin van het jaar vaak lager schatten dan zij aan het eind van het jaar feitelijk blijken uit te pakken. figuur 3.1 Investeringen in de industrie, 2003 en 2004
80 industrie 72
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
realisatie 2003
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
28
60
70 realisatie 2004
80
90
100
figuur 3.2 Verwachte investeringen in de industrie in 2005
industrie
totaal MKB
0%
20%
40%
van plan te investeren
60%
80%
investeert misschien
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Figuur 3.3 laat bij ruim vier op de tien MKB-bedrijven in de industrie een groei van de investeringen zien. Daar staat een daling bij twee op de tien tegenover. Het saldo van beide is dus positief. De vergelijking van industrieel met totaal MKB laat zien dat het saldo van groei en krimp in de industrie licht positiever is, maar dat de investeringen ook bij een iets grotere proportie bedrijven afnemen volgens de verwachting van ondernemers. Dit is waarschijnlijk een indicatie voor een uiteenlopende ontwikkeling per sector in de industrie: een terughoudende opstelling in sterk van de binnenlandse afzet afhankelijke sectoren zoals de voedings- en genotmiddelenindustrie en de 'overige' industrie, tegenover een grotere investeringsbereidheid in meer exportafhankelijke sectoren zoals de chemische en de metaal- en elektrotechnische industrie. figuur 3.3 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geinvesteerd)
industrie
totaal MKB
0%
20% groei
40%
60% gelijk gebleven
80%
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
29
Uit tabel 3.8a blijkt dat veel ondernemers geen op schrift vastgelegde investeringsplannen hebben. Ten opzichte van 2004 is dit aantal fors toegenomen. Het aandeel bedrijven dat de investeringsplannen op schrift vastlegt is wél hoger dan het aantal dat dit doet met de ondernemingsstrategie: slechts 20% van de MKB-ondernemers heeft zijn ondernemingsstrategie op schrift. tabel 3.8a Investeringsplannen in de industrie industrie
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
29
21
25
17
− jaarlijks plan
27
21
23
22
− geen plan op schrift
44
58
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
3.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. Bij een neergaande conjunctuur letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij minder aan uitbreiding. Dat bleek uit de meting van het EIM-MKB-Beleidspanel in het voorjaar van 2004. Investeringen in verbetering van de efficiency komen in de industrie vaker voor dan gemiddeld, maar ook de uitbreidingsinvesteringen zijn relatief hoog. Met name de exportgerichte industriesectoren en de kapitaalgoederenindustrie lopen meestal voorop in het economische herstel, en investeren dus ook in de eerste fase van een opgaande conjunctuur. Figuur 3.4 geeft inzicht in de verdeling van de verschillende soorten investeringen. Driekwart van de investerende bedrijven geeft aan te hebben geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen zoals apparatuur, huisvesting, vervoer en inventaris, gevolgd door bijna tweederde die heeft geïnvesteerd in kennis, opleiding en scholing. Ruim de helft heeft geïnvesteerd in internet en ICT. Ten opzichte van 2003 ligt het percentage bedrijven dat investeert in bedrijfsmiddelen lager: toen investeerde ruim 90% van de investerende bedrijven in bedrijfsmiddelen. Voor 2005 lijkt zich een soortgelijk investeringsbeeld te ontwikkelen als in 2004: zie figuur 3.5. De plannen voor investeringen in internet en ICT lijken iets terug te vallen.
30
figuur 3.4 Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 56
65 kennis, opleiding en scholing 59
42
nieuwe markten en/of producten
48
71 bedrijfsmiddelen 75
0
10
20
30
40
50
60
70
80
totaal MKB
90
100
industrie
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 3.5 Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 49
71 kennis, opleiding en scholing 63
41
nieuwe markten en/of producten
56
76 bedrijfsmiddelen 81
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
industrie
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
3.4.3 Financiering en knelpun ten Investeringen kunnen uit verschillende bronnen worden gefinancierd. Tabel 3.8b laat zien dat eigen middelen verreweg de belangrijkste bron zijn. Daarnaast heeft ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers voor zijn investeringen in 2004 geld geleend bij een bank. Het aantal dat geld heeft verkregen via een verstrekker van risicokapitaal is minimaal. Hetzelfde geldt voor informele bronnen van kapitaal zoals familie of kennissen. Evenals vorig jaar geeft ruim een kwart van de ondernemers in de industrie aan een of meer knelpunten te hebben ervaren bij de investeringen. Het meest genoemde knelpunt is de financiering van de investering. Ondernemers in het industriële MKB melden
31
ten opzichte van het totale MKB relatief veel problemen die hun oorsprong vinden bijwet- en regelgeving. tabel 3.8b Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie MKB industrie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
63
66
− overig eigen geld
17
14
2
1
28
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
3
3
− leverancierskredieten
1
1
28
25
− financiering
59
67
− wet- en regelgeving
24
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
3.5
Perspectief
3.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 De prognose voor het lopende jaar houdt voor de voedings- en genotmiddelenindustrie een lichte daling in van het omzetvolume, met name als gevolg van prijsdalingen. De prognose voor 2006 is een voorzichtige plus dankzij een licht stijgend afzetvolume en marginaal stijgende prijzen. Met die ontwikkeling blijft de sector achter bij het bedrijfsleven in zijn totaliteit, maar wordt de achterstand in 2006 wél voor een deel ingelopen. De werkgelegenheid daalt vooral in 2005 vrij fors, maar dat gaat gepaard met een stijging van de arbeidsproductiviteit. Die zorgt ervoor dat de ontwikkeling van de winst in de sector maar licht achterblijft bij die van het totale bedrijfsleven.
32
tabel 3.9
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) voedings- en genotmiddelenindustrie
totaal bedrijfsleven
2005
2006
2005
2006
omzet − volumeontwikkeling
-0,25
1,00
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
-0,75
0,25
1,75
1,00
− waardeontwikkeling
-1,00
1,25
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-3,75
-1,75
-0,75
0,75
-10,50
7,75
4,25
5,50
winst Bron: EIM, 2005.
Omzet en toegevoegde waarde van de voedings- en genotmiddelenindustrie zijn minder gevoelig voor groei van de buitenlandse afzet dan gemiddeld het geval is voor het Nederlandse bedrijfsleven, zoals onderstaande tabel laat zien. Dit illustreert nogmaals de naar verhouding vrij sterke oriëntatie van de sector op de binnenlandse markt. De werkgelegenheid in de sector profiteert niet van een groei van de Nederlandse export: zelfs bij een flinke groei met 5,75% resulteert nog een werkgelegenheidsdaling met 1%. tabel 3.10 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven voor stijging export van Nederlandse herkomst, bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) voedings- en genotmiddelenindustrie
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
1,00
1,75
2,25
2,75
-1,75
-1,00
0,75
1,00
1,00
1,75
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
Loonkostenstijgingen hebben op korte termijn nauwelijks effect op omzet en toegevoegde waarde van de sector, en een marginaal effect op de werkgelegenheid: zie onderstaande tabel. Daarin verschilt de sector overigens ook nauwelijks van het gemiddelde van het Nederlandse bedrijfsleven: daar is het effect op korte termijn nul. Het effect op de werkgelegenheid, hoewel gering, laat een licht bovengemiddelde gevoeligheid voor buitenlandse concurrentie zien.
33
tabel 3.11 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de voedings- en genotmiddelenindustrie en het totale bedrijfsleven voor loonkosten in 2006, bij huidige prognose en extra loonkostenstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) voedings- en genotmiddelentotaal bedrijfsleven
industrie
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
1,00
1,00
2,25
2,25
-1,75
-2,00
0,75
0,75
1,00
1,00
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
3.5.2 Een blik voo ruit Liberalisering van de wereldhandel in agrarische producten Verdere liberalisering van de wereldhandel in agrarische producten is te verwachten. Dat houdt dat invoerquota, heffingen en subsidies ter bescherming van de eigen productie worden verlaagd of afgeschaft. Dat heeft gevolgen voor de voedings- en genotmiddelenindustrie, al zijn die gevolgen per deelsector sterk uiteenlopend. Veel bedrijven zullen voordeliger kunnen inkopen en zien hun administratieve lasten dalen, bijvoor1 beeld voor restitutieboekhoudingen . Andere bedrijven, die 'beschermde' agrarische producten verwerken, krijgen bij blootstelling aan wereldmarktprijzen daarentegen te maken met sterke concurrentie van buiten de EU. Dat geldt bijvoorbeeld voor Braziliaanse suiker en Argentijns of Australisch vlees. Voor suiker hangt een aanzienlijke verruiming per 2009 van de rietsuikerimport uit een aantal ontwikkelingslanden boven de markt. Sterke kennisinfrastructuur pluspunt voor de Nederlandse industrie De Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie kan profiteren van de goede kennisinfrastructuur op het gebied van agro- en voedingsmiddelentechnologie, met onder meer Wageningen Universiteit en ID-Lelystad. In de afgelopen jaren is de toegevoegde waarde van de sector in Nederland sneller gegroeid dan bij buitenlandse concurrenten. Dit is mogelijk een indicatie voor een effectieve switch naar producten met een hogere toegevoegde waarde: de markten dus, waar de internationale vraag van consumenten momenteel in de lift zit. Een dergelijke switch vraagt om investeringen in nieuwe product-marktcombinaties, en dus om een combinatie van nieuwe en gewijzigde producten met bijbehorende wijzigingen van de bewerkingstechniek (specialties in kleinere series, dus snel en flexibel om kunnen schakelen) én van de marketing (nadruk op kwaliteit en 'bijzonder' in plaats van op standaard en prijs, nieuwe doelgroepen, andere distributiekanalen). Mogelijk is de huidige trage ontwikkeling mede het gevolg van een aanpassingsproces dat op langere termijn weer groei genereert: een soort 'incubatietijd' dus.
1
De huidige EU-regelgeving voorziet bij export buiten de Unie in teruggave van wat bedrijven (vergeleken met concurrenten van buiten) te veel hebben betaald voor agrarische grondstoffen. Daarvoor moeten zij echter veel formulieren invullen en 'bewijzen' overleggen. Bovendien staat dan vaak nog niet vast dat zij volledig uitbetaald krijgen: WTO-afspraken stellen voor sommige producten een limiet aan het totale bedrag dat voor restituties mag worden bestemd.
34
Grondstoffen moeten van ver(der) komen Een bedreiging voor (een deel van) de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie is de aanvoer van agrarische grondstoffen over grotere afstand. Ruimtegebrek en (dus) hoge grondprijzen, regelgeving en andere bronnen van kosten zorgen dat er minder aanvoer komt vanuit de Nederlandse agrarische sector. Uitbreiding EU zorgt voor kansen én bedreigingen De toetreding van tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie heeft het speelveld voor de Nederlandse voedings- en genotmiddelenindustrie veranderd. Met name de toetreding van Polen zorgt voor kansen én bedreigingen, vanwege de grote agrarische sector en een verwerkende industrie die zich nog moet aanpassen aan westerse maatstaven van voedselveiligheid en efficiëntie. Een combinatie van Nederlandse technische en marketingkennis met plaatselijke productie ligt hier voor de hand, met Nederlandse bedrijven als 'ketenregisseur'.
3.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), Rijswijk
www.fnli.nl
Telefoon: (070) 336 51 50
Beurs • Industrial Meat & Food Fair (IMEFA)
19 en 2 april 2006,
Brabanthallen, Den Bosch
35
4
Metaal- en elektrotechnische industrie
De metaal- en elektrotechnische industrie omvat allereerst de basismetaal: primaire productie van staal en non-ferro metalen (met aluminium als voornaamste in Nederland), inclusief gieterijen en verwerking tot basisproducten zoals plaat. Een grote deelsector met veel bedrijven is de metaalproductenindustrie. De productie varieert van schroeven en bouten via opslagtanks en fusten tot plezierjachten, en van smeed- en metaalconstructiewerk tot vervaardiging van fijnmechanische onderdelen. Ook lasbedrijven en oppervlaktebehandelaars horen tot de metaalproductenindustrie. Een andere belangrijke deelsector is de machine- en apparatenbouw: behalve om productiemachines en apparaten voor uiteenlopende toepassingen gaat het hier ook om transportwerktuigen (hijskranen, liften, lopende banden en dergelijke), motoren, pompen en appendages, en huishoudelijke apparaten. De elektrotechnische industrie produceert elektrische apparaten en componenten, inclusief computers, televisies en telecomapparatuur, en verder medische apparaten en instrumenten, meet- en regelapparatuur. Tot slot hoort ook de transportmiddelenindustrie tot de metaal- en elektrotechnische industrie: auto's en auto-onderdelen, carrosseriebouw en scheepsbouw en -reparatie vallen eronder, maar ook productie van fietsen en toelevering aan de lucht- en ruimtevaart.
4.1
De sector in cijfers
4.1.1 Omvang De metaal- en elektrotechnische industrie telt circa 18.000 ondernemingen, waarvan 16.000 tot het MKB behoren. De omzet van de sector bedroeg in 2004 ongeveer € 74 miljard. Daarvan neemt het MKB een derde voor zijn rekening. Ruim de helft van de totale sectoromzet wordt behaald in het buitenland: goed voor bijna een zesde van de export van het Nederlandse bedrijfsleven. Het MKB realiseert € 9 miljard aan exportomzet. Het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie heeft een groter aandeel in de werkgelegenheid van de totale sector (47%) dan in de omzet (34%) en de toegevoegde waarde (39%). De arbeidsproductiviteit ligt er lager, en de toegevoegde waarde per werkende hoger dan elders in de industrie: indicaties voor een relatief arbeidsintensieve productie. Dit houdt verband met het grote gewicht van de metaalproductenindustrie en van relatief kleinschalige producenten van instrumenten en machineonderdelen. Zie tabel 4.1. tabel 4.1
De metaal- en elektrotechnische industrie in 2004 metaal- en elektro-
aandeel van de metaal-
technische industrie
en elektrotechnische industrie in totaal be-
totaal aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
MKB
drijfsleven (in %)
18
18
3
326
154
6
omzet (x € miljard)
74
25
6
exportomzet (x € miljard)
39
9
15
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
18
7
5
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
37
4.1.2 Samenstelli ng Tabel 4.2 laat de zwaartepunten binnen de sector zien. De grootste deelsectoren in termen van ondernemingen en werkgelegenheid zijn de metaalproductenindustrie en de machine-industrie, met de elektrotechnische industrie als een goede derde. De metaalproductenindustrie is naar verhouding kleinschalig en arbeidsintensief: deze deelsector neemt 20% van de omzet voor zijn rekening met 30% van de werkgelegenheid, terwijl het gaat om 39% van de bedrijven. De elektrotechnische industrie is om voor de hand liggende redenen min of meer het spiegelbeeld, met een aanzienlijk groter aandeel in de omzet van de sector dan in het ondernemingenbestand en de werkgelegenheid. De basismetaal is een relatief kleine, maar wel grootschalige deelsector, waar 2% van de ondernemingen 8% van de omzet in de sector voor zijn rekening neemt. De machineen de transportmiddelenindustrie nemen een tussenpositie in, waarbij de machineindustrie iets meer naar kleinschalig en arbeidsintensief neigt, en de transportmiddelenindustrie iets meer naar grootschalig, met een hoge arbeidsproductiviteit. Van deze deelsectoren maken overigens bijvoorbeeld zowel kleine producenten van machineonderdelen, en kleine carrosserie- en jachtbouwers deel uit, als grote machine- en zeeschepenbouwers en grote fabrikanten van transportmaterieel. tabel 4.2
De metaal- en elektrotechnische industrie verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljoen
in %
basismetaalindustrie
0
2
23
7
6
8
metaalproductenindustrie
7
39
97
30
15
20
machine-industrie
5
29
91
28
19
26
optische industrie
3
19
69
21
23
31
transportmiddelenindustrie
2
12
45
14
12
16
18
100
325
100
74
100
elektrotechnische, instrumenten- en
totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
4.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling De metaal- en elektrotechnische industrie laat in 2004 een groei zien van 2,5%. De raming voor 2005 is daarentegen krimp, zij het een marginale. Binnen de sector zijn er grote verschillen. De basismetaal profiteert van de sterke groei van de internationale vraag, al is de prognose voor het lopende jaar minder groei dan in 2004. De transportmiddelenindustrie noteert in 2004 een plus met 2% groei, en blijft in 2005 gelijk. De overige bedrijfstakken, namelijk de metaalproductenindustrie, de machine-industrie en de elektrotechnische industrie krimpen (zeer) licht in 2004, maar volgens de prognose wat uitgesprokener in 2005. De voor dit jaar verwachte krimp varieert van 1,5% in de machine-industrie tot 2,75% in de elektrotechnische industrie. Zie verder tabel 4.3.
38
tabel 4.3
Volumeontwikkeling van de omzet in de metaal- en elektrotechnische industrie 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor 2004
2005
basismetaalindustrie
12,00
3,00
metaalproductenindustrie
-0,25
-2,00
machine-industrie
-0,25
-1,50
-0,50
-2,75
transportmiddelenindustrie
2,00
0,00
totaal
2,5
-0,25
elektrotechnische, instrumenten- en optische industrie
Bron: EIM (2005 raming).
Arbeidsproductiviteit Er zijn tamelijk grote verschillen in arbeidsproductiviteit tussen deelsectoren binnen de metaal- en elektrotechnische industrie. In de relatief arbeidsintensieve metaalproductenindustrie ligt die laag, in de elektrotechnische industrie daarentegen hoog. De algemene trend in de sector is een verdere verhoging van de arbeidsproductiviteit als gevolg van voortgezette automatisering van productieprocessen en efficiencyslagen bij de organisatie van de arbeid. De voorbije periode van laagconjunctuur heeft een aantal minder efficiënt opererende bedrijven de kop gekost, en heeft de overige gestimuleerd om de puntjes op de i te zetten bij het efficiënt organiseren van de bedrijfsprocessen. Per saldo is op microniveau de arbeidsproductiviteit gestegen: uitgaande van bestaande producten en bewerkingsmethoden, en van incrementele verbeteringen. De verwachting voor de nabije toekomst is: voortzetting van deze trend. Daarentegen zorgt de verplaatsing van eenvoudige industriële bewerkingen, relatief arbeidsintensieve producties en vervaardiging van grote series van productiewerk op meso-niveau (sector en bedrijfstak) voor een tegengesteld effect: aan de resterende activiteiten komt in verhouding tot de gerealiseerde omzet relatief veel (meer hoogwaardige) arbeid te pas, en dat zet de arbeidsproductiviteit onder druk. Die activiteiten zijn (technisch) ontwikkelingswerk, vervaardiging van prototypes en kleinere series, en in het algemeen, producten die een hogere toegevoegde waarde ontlenen aan de inzet van meer (eveneens hoogwaardige) arbeid en extra diensten. Overigens wordt er vanuit Nederland minder industriële productie naar lagelonenlanden verplaatst dan in het recente verleden wel eens is gesuggereerd op basis van wat bedrij1 ven verwachtten . Exploitatiebeeld In de metaal- en elektrotechnische industrie liggen de bedrijfskosten op een bovengemiddeld niveau, en met name de loonkosten. Dat maakt deze sector gevoelig voor de ontwikkeling van de loonkosten. Zie tabel 4.4 voor het exploitatiebeeld van de sector.
1
Zie SEO, Verplaatsing industrie: hoe erg is het?, 2004 en Ministerie van EZ/Berenschot, Visie op verplaatsing. Aard, omvang en effecten van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, 2005.
39
tabel 4.4
Exploitatiebeeld van de metaal- en elektrotechnische industrie in 2004 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
73
bruto toegevoegde waarde
27
bedrijfskosten
26
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
21 1
Bron: CBS, bewerking EIM.
4.2
Marktomstandigheden
4.2.1 Afnemers De belangrijkste afnemers van metaalproducten zijn elders in de metaal- en elektrotechnische industrie te vinden. Het gaat om toeleveringen aan machine- en apparatenbouw, elektrotechnische industrie, en scheepsbouw. Staalconstructiebedrijven hebben hun belangrijkste afzetmarkt in de bouw. De afnemers van de machine-industrie zijn alle andere industrieën, met voor de Nederlandse bedrijfstak de procesindustrie als een zwaartepunt: voedings- en genotmiddelen- en chemische industrie. Ook leveren kleine en middelgrote specialisten binnen de machine-industrie zelf apparaten en onderdelen voor complete machines en machinesystemen aan de hoofdaannemers en eindproducenten daarvan. Bedrijfsinterne transportsystemen worden afgenomen door de industrie, maar ook door handels- en overslagbedrijven. De elektrotechnische industrie levert het grootste deel van haar productie aan andere bedrijven, rechtstreeks of via de groothandel. De grootste klanten zijn de industrie, het installatiebedrijf en elektriciteitsproductie- en distributiebedrijven. Medische apparatuur en producten vinden hun weg naar de gezondheidszorg. Orders voor schepen en offshore-installaties zijn afkomstig van rederijen, en in het geval van schepen voor speciale doelen, van oliemaatschappijen, baggerbedrijven, overheidsinstellingen, visserijbedrijven en andere gebruikers. Jachten zijn bestemd voor de particuliere markt, en hetzelfde geldt voor tweewielers. De klanten van carrosseriebouwers zijn te vinden in het beroepsvervoer en bij de 'eigen rijders': bedrijven met een andere kernactiviteit die eigen transportmiddelen hebben voor goederenvervoer.
4.2.2 Leverancier s Veranderingen in de kolom Een belangrijke verandering binnen de kolom van de metaal- en elektrotechnische industrie is het internationaal verder voortgaande proces waarbij productie van grote series wordt afgestoten naar lagelonenlanden, met name waar het arbeidsintensieve en minder hoogwaardige producties betreft. Met name grote multinationals kiezen bovendien voor concentratie van 'regionale' productielocaties (waarbij een regio een aantal landen of een compleet werelddeel beslaat). Dat heeft voor Nederlandse bedrijven twee gevolgen. In de eerste plaats zien toeleveranciers klanten verdwijnen uit Nederland, en dus potentieel ook (grote) orders. In de
40
tweede plaats moeten bedrijven 'door de bocht' wanneer zij hun productie of een belangrijk deel daarvan buiten Nederland onderbrengen: zij houden dan zelf ontwerp en ontwikkeling, verkoop en marketing in huis, en krijgen er sturende, logistieke en controlerende taken bij om te zorgen dat producten en onderdelen op tijd en overeenkomstig de specificaties worden geleverd vanaf de productielocaties. Kortom, zij worden meer 'ketenregisseur', met een veel grotere behoefte aan goedgeschoolde krachten voor de uitvoering van de extra taken. Als gevolg hiervan neemt de dienstencomponent binnen industriële bedrijven toe (stafmedewerkers). In zijn meest uitgesproken vorm resulteert een kop-staartindustrie die uitsluitend elders plaatsvindende productie organiseert en aanstuurt. De klassieke voorbeelden zijn te vinden in de Nederlandse textielindustrie. Onderzoek van McKinsey in Duitsland levert aanwijzingen dat bedrijven die een deel van hun productie in het buitenland onderbrengen in eigen land meer arbeidsplaatsen creëren dan er als gevolg van de verplaatsing naar het buitenland verloren gaan. Het resulterende saldo is positief, ook na aftrek van 'zwakkere' bedrijven waar na verplaat1 sing van productie vooral banen verdwijnen . De vraag naar (basis)metaal wordt bepaald door de wereldwijde vraag. Daarbij is wél sprake van toegenomen segmentering naar type en kwaliteit, variërend van plaatstaal voor de scheepsbouw tot hoogwaardig staal voor matrijzen, machinebouw of automotive. Er is momenteel toenemende schaarste als gevolg van de grote vraag uit Azië, en in het bijzonder China. Daardoor zijn de prijzen hoog. Aan de bouw van complexe machines, transportmiddelen en apparaten komt een toenemend aantal technische specialismen te pas: op het gebied van materiaal, bewerkings- en conserveringsmethoden, meet- en regelapparatuur, ICT (programmeerbare apparatuur en op afstand afleesbare signalen), enzovoorts. Zelfs grotere bedrijven hebben die kennis vaak niet zelf in huis, en moeten er dus via een partner of een ingehuurde specialist aan komen. Dit vraagt dus om intensivering van de samenwerking binnen de keten. De ketens van toeleveranciers en uitbestedende 'OEM'ers' worden langer, en bovendien internationaler van samenstelling. De grote uitbesteders rekruteren hun toeleveranciers in een steeds grotere (internationale) cirkel rond het eindassemblagebedrijf, maar stellen aan de andere kant leveringsvoorwaarden die hen verzekeren van een ononderbroken aanvoer van onderdelen die direct gemonteerd kunnen worden, en dus voldoen aan scherpe kwaliteitseisen, en geleverd worden op het moment dat ze nodig zijn.
4.2.3 Toetreders Binnenland De metaal- en elektrotechnische industrie heeft binnen de industrie duidelijk de hoogste bedrijvendynamiek: de drie indicatoren in tabel 4.5 zijn voor de sector veel hoger dan voor de andere drie industriesectoren. Dat geldt voor de jaarlijkse mutatie van het aantal starters in de periode van 1987 tot 2004, voor het aantal starters in 2004 afzonderlijk, én voor het aandeel dat de sector heeft bij alle starters. Een vergelijking met andere sectoren (dan industriële) is eigenlijk niet mogelijk, door de veel hogere startdrempel voor een bedrijf in de industrie: met name investeringen in machines, maar ook milieu-
1
Financial Times Deutschland, art. 29 april 2005: "Arbeitsplätze im Ausland bringen Jobs im Inland". Het gaat hier om een (op dat moment) nog niet gepubliceerde studie van McKinsey, op basis van onderzoek bij 600 bedrijven met een omzet van tenminste € 50 miljoen.
41
en hinderwetvergunningen en dergelijke. Toch zijn starters in de metaal- en elektrotechnische industrie goed voor bijna 3% van alle starters in Nederland, wat overeenkomt met hun aandeel in het totale bedrijvenbestand. Dit is opmerkelijk te noemen. Ondanks de grote dynamiek in de sector ligt de overlevingskans 5,5 jaar na de start nog altijd op 59%. Dat is beter dan elders in het bedrijfsleven, en ook boven het industriegemiddelde. tabel 4.5
Startende bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele metaal- en elektrotechnische industrie
aantal starters in de metaal- en elektrotechnische industrie mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
1.337 4,3
aandeel van de metaal- en elektrotechnische industrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %) overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
2,8 59
Bron: Bedrijvendynamiek en Wekgelegenheid, EIM.
Buitenland
4.2.4 Concurrentie Voor veel van wat 'standaard' is, in flinke hoeveelheden geproduceerd kan worden, en tegen redelijke kosten verscheept, is er Aziatische concurrentie in de markt. Met name elektrische en elektronische componenten, maar ook transportmaterieel van lopende banden en rolstoelen tot zeeschepen vinden hun weg naar de Europese en Nederlandse markt. Het overwegend op de binnenlandse markt gerichte deel van de metaal- en elektrotechnische industrie, zoals oppervlaktebewerkers, staalconstructie- en lasbedrijven, concurreert onderling scherp op prijs. Dit zet de rendementen onder druk. Dat neemt niet weg dat de bedrijfsresultaten sterk uiteenlopen, waarbij ondernemingen met een duidelijk 'profiel' en een goede planning en organisatie van het werk het best uit de bus komen. Specialisten op het gebied van metaalbewerking, maar ook machine- en apparatenbouwers en fabrikanten van transportmiddelen en -materieel zien de concurrentie uit de nieuwe oostelijke lidstaten van de EU toenemen. Deze landen beschikken behalve over goedkope arbeid ook over een goed geschoolde beroepsbevolking. Zij lopen de bestaande achterstand op het gebied van 'organisatie' en infrastructuur snel in. Inmiddels hebben veel grote bedrijven productievestigingen geopend in de nieuwe lidstaten, met de West-Europese, en ook de Amerikaanse en Japanse auto-industrie als in het oog lopend voorbeeld. Dit versterkt ook de concurrentiepositie van plaatselijke toeleveranciers.
4.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving EU-richtlijnen in het kader van (technische) harmonisatie, elektrische en elektromagnetische veiligheid, arbeidsomstandigheden en milieu spelen een belangrijke rol voor bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie. Regelgeving op het gebied van ar-
42
beidsomstandigheden en milieu bezorgt bedrijven in de hele sector een forse administratieve last. Met name machine- en apparatenbouwers en fabrikanten van transportmiddelen hebben te maken met voorschriften op het gebied van de veiligheid voor gebruikers: consumenten of operators. Oppervlaktebewerkers hebben te maken met milieuregels, en met de Arbowetgeving. De in 2003 van kracht geworden wettelijke regeling voor verwijdering van afgedankte elektr(on)ische consumentenapparatuur is in 2004 aangevuld met een verplicht verwijderingssysteem voor professionele apparatuur, in het kader van een Europese richtlijn dienaangaande. Het gaat onder meer om automaten, medische apparaten, meet- en controle-instrumenten en verlichtingsapparatuur. Een collectief systeem wordt volgens de plannen in de loop van 2005 operationeel. Op nationaal niveau tracht het Ministerie van VROM te komen tot globalere vormen van 1 vergunningverlening voor milieuvergunningen . Volgens een inmiddels gepubliceerde Handreiking voor vergunningverleners is voor bedrijven met een milieuzorgsysteem volgens ISO 14001 geen gedetailleerde vergunning meer nodig: er kan dan worden volstaan met een vergunning-op-hoofdlijnen. Bedrijven die grotendeels aan de voorwaarden voldoen kunnen een vergunning-op-maat krijgen. Beleidskoers in komende jaren Tot nu toe is de algemene beleidstrend een versterking van de Europese regelgeving ten koste van de nationale. Verder is vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven momenteel een speciaal aandachtspunt, zowel nationaal als Europees. In hoeverre meer 'subsidiariteit' bij het creëren van communautaire regelgeving de trend naar versterking van de Europese regelgeving keert is nog een open vraag. Grenzen aan de groei van de regelgeving wordt van vele kanten bepleit, en ook expliciet genoemd in het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie. Toetsing van de te verwachten 'opbrengsten' van voorgesteld beleid aan de kosten (met name administratieve lasten) waarmee de uitvoering van dat beleid bedrijven opzadelt ligt voor de hand, gezien de voornemens om de administratieve lastendruk terug te dringen.
1
Er zijn voornemens om per 2007 met één AMvB het grote aantal milieuregels van dit moment te vervangen. Deze AMvB zou dan gaan gelden voor alle bedrijven, uitgezonderd agrarische.
43
4.2.6 Samengevat schema 4.1
Marktomstandigheden voor de metaal- en elektrotechnische industrie elektrotechnische, inmetaal-
strumenten-
transport-
basisme-
producten-
machine-
en optische
middelen-
taalindustrie
industrie
industrie
industrie
industrie
tegenover afnemers
+
+/-
+/-
+
-
tegenover leveranciers
-
-
+
+
+
+/-
+/-
+
+
-
m.b.t. concurrentie
+
-
+/-
+/-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
-
-
-
-
+/-
tegenover toetreders
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de metaal- en elektrotechnische industrie. Bron: EIM, 2005.
4.3
Kracht van de sector
4.3.1 Bedrijvendynamiek Tabel 4.6 maakt duidelijk dat de verdeling naar groeitype in de metaal- en elektrotechnische industrie ongeveer overeenkomt met die van het totale Nederlandse bedrijfsleven. Verrassend is het grote aantal oprichtingen: het aandeel van 7,3% is bovengemiddeld, en verreweg het hoogste van de vier industriesectoren. Daar staat een vrijwel even groot aantal bedrijfsbeëindigingen tegenover. Die grote dynamiek lijkt opmerkelijk: een start in de industrie vraagt gemiddeld hogere investeringen dan een start in de handel of dienstverlening. Vermoedelijk zijn zzp'ers, zelfstandigen zonder personeel, echter verantwoordelijk voor dit verschijnsel: met name lassers die hun diensten als zelfstandige aanbieden aan (andere) bedrijven in de sector. Het aandeel nieuwe dochterondernemingen komt ongeveer overeen met het gemiddelde van het Nederlandse bedrijfsleven, maar is hoger dan elders in de industrie. Het aantal faillissementen is bovengemiddeld ten opzichte van het Nederlandse bedrijfsleven in zijn totaliteit, maar wijkt nauwelijks af van het gemiddelde in de industrie.
44
tabel 4.6
Bedrijvendynamiek in de metaal- en elektrotechnische industrie (in % van het totaal aantal bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2004 metaal- en elektrotechnische industrie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype: snelle en normale groeiers
38
37
gelijkblijvers
26
25
groeikrimpers en overige krimpers
36
38
aantal oprichtingen in % van het totaal w.v. nieuwe dochters aantal opheffingen in % van het totaal w.v. faillissementen
7,3
8,4
2,3
2,4
6,4
5,9
1,5
0,8
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
4.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De metaal- en elektrotechnische industrie is in haar totaliteit betrekkelijk kleinschalig, voornamelijk door het grote gewicht van de metaalproductenindustrie, die veel MKBondernemingen kent. Het werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in deze sector ligt met 53% beneden het industriegemiddelde, evenals de omzet per onderneming. De gemiddelde onderneming in de metaal- en elektrotechnische industrie is goed voor een werkgelegenheid ter grootte van 18 arbeidsjaren. Alleen in de 'overige' industrie is dat minder. Zie tabel 4.7. tabel 4.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele metaal- en elektrotechnische industrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie (in %)
75
omzetaandeel van het grootbedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie (in %)
67
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de metaal- en elektrotechnische industrie (in %)
53
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
18
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
4,0
Bron: CBS, EIM.
4.3.3 Innovatiever mogen Het MKB in de metaal- en elektrotechnische industrie haalt vergeleken met het MKBgemiddelde voor alle sectoren duidelijk bovengemiddelde scores: zie tabel 4.8. Vergeleken met de andere industriële sectoren neemt de metaal- en elektrotechnische industrie een tussenpositie in, met de kanttekening dat de score bij vernieuwing of verbetering van bedrijfsprocessen wat hoger is dan gemiddeld.
45
tabel 4.8
Aandeel bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale MKB industrie met innovaties in de periode 2002-2004 (in %) MKB metaal- en elektro-
totaal
technische industrie
MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
49
34
percentage bedrijven met procesinnovaties
31
16
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
68
56
soort innovatie
Bron: EIM, 2005.
4.3.4 Bedrijfsvoering Schaalvergroting De Nederlandse metaal- en elektrotechnische industrie heeft te maken met de upgradingstrend die samengaat met het verdwijnen naar lagelonenlanden van eenvoudiger bewerkingen en grotere series. Daarnaast zijn moderne machines steeds duurder in aanschaf. Een trend in de machinebouw is bijvoorbeeld uitvoering van meer bewerkingen ineens. Dat spaart bewerkingsstappen en tijd, en bovendien haalt men een grotere nauwkeurigheid omdat het bewerkingsstuk maar één keer hoeft te worden opgespannen. Noodzakelijke investeringen in kennis en machines verhogen de toetredingsdrempel voor ondernemingen in de bedrijfstak, en werken op termijn schaalvergroting in de hand. Daar staat de potentiële schaalverkleining tegenover die optreedt als productie-afdelingen worden gesloten, en een 'hybride' onderneming overblijft waar de naar elders verplaatste productie uitsluitend wordt voorbereid en georganiseerd (zie de volgende paragraaf). Bij ondernemingen die zich met succes tot 'ketenregisseur' ontwikkelen is het overigens nog maar de vraag of zij krimpen door het afstoten van de productie: zie het eerder aangehaalde onderzoek bij de Duitse industrie (paragraaf 4.2.2). Nieuwe werknemers en nieuwe eisen De verschuiving naar producties met een hogere toegevoegde waarde vraagt om andere werknemers, met name beter opgeleide. Aan dergelijke producten worden extra eisen gesteld: installatie, after sales service, ondersteuning van een helpdesk, gebruiksinstructies en opleiding, onderhoud en reparatie. Dus neemt de werkgelegenheid voor machine-operators af, maar komen er installatietechnici, onderhoudsmonteurs, helpdeskmedewerkers en andere dienstverleners voor in de plaats. Nog een stap verder is (industriële) productie zelfs geen kernactiviteit meer, maar wordt het bedrijf eerder de spin in het web, waar ontwerp, marketing en verkoop samenkomen, evenals het aansturen van de (elders uitbestede) productie, de kwaliteitscontrole en het logistiek managen van de goederenstromen naar en vanuit de productielocaties. Een dergelijk bedrijf stelt met het oog hierop een scala aan dienstverleners tewerk, en combineert de functies van ingenieursbureau, groothandel, project- en managementbureau. Daarmee is in termen van traditionele sectorindelingen moeilijk aan te geven of zo'n bedrijf industrie is, of groothandel, of zakelijke dienstverlening. Samenwerking Een toenemende arbeidsverdeling in ontwerp, maken en testen van prototypes, productie van componenten en onderdelen en assemblage daarvan tot eindproduct zorgt voor een eveneens toenemende 'ketenafhankelijkheid' binnen netwerken van toeleveranciers en uitbesteders. Tevens komt bij de ontwikkeling van nieuwe producten specialistische kennis te pas die een bedrijf vaak niet zelf in huis heeft. Dat geldt zéker voor kleinere
46
bedrijven. Die kennis moet dan elders worden gehaald. Zo ontstaan ketens van partijen die van elkaar afhankelijk zijn voor levering van componenten, kennis en informatie over techniek, bijvoorbeeld van een gespecialiseerde onderdelenfabrikant, of over marktontwikkelingen, zoals de verwachte vraag naar een bepaald eindproduct. Dit is weer de voedingsbodem voor strategische allianties en tijdelijke of permanente samenwerkingsverbanden binnen de bedrijfskolom of met collega-specialisten. In de machine-industrie is diepgaander kennis noodzakelijk van het primaire proces van de afnemer: dat levert de aangrijpingspunten op voor efficiencyverbetering en productieautomatisering met behulp van nieuwe machinesystemen. Dit vraagt in de eerste plaats om samenwerking met de afnemer. In de tweede plaats vraagt het ook om intensievere samenwerking met andere (toe)leveranciers, met het oog op de schakeling van machines, apparaten en meet- en regelapparatuur in zulke machinesystemen. Tekort aan vakbekwame krachten Ten tijde van de hoogconjunctuur van rond de millenniumwisseling waren er tekorten aan geschoolde technici, van monteurs en operators tot tekenaars en ontwerpers die bedrijven in de metaal- en elektrotechnische industrie in hun ontwikkeling remden. Die problemen zijn in de jaren daarna in hoog tempo afgenomen. Maar het inmiddels ingezette herstel in de bedrijfstak zorgt ook direct weer voor signalen dat gekwalificeerde technische werknemers nog steeds schaars zijn. Die signalen komen om te beginnen van de uitzendbranche. Daarnaast zorgt de eerder aangeduide verschuiving naar hoogwaardiger producties en minder 'standaard' productiewerk voor hogere eisen aan medewerkers, en met name voor meer vraag naar technisch hoger geschoolden. Een doorzettend herstel zal dan ook zonder twijfel leiden tot problemen bij de arbeidsvoorziening in de metaal- en elektrotechnische industrie.
4.3.5 Samengevat schema 4.2
Kracht van de metaal- en elektrotechnische industrie sterke punten
zwakke punten
bedrijvendynamiek
- hoge dynamiek
- vrij veel faillissementen
schaalgrootte/netwerkvorming
- nieuwe generatie ondernemers
- samenwerking
innovatievermogen
- procesinnovativiteit
bedrijfsvoering
- personeelstekorten bij aantrekkende bedrijvigheid
Bron: EIM, 2005.
4.4
Investeringen
4.4.1 Omvang en ontwikkelin g In de industriesectoren hebben zeven op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2004. Dat is iets lager dan in 2003. De investeringsbereidheid in de industrie ligt op hetzelfde niveau als in het totale MKB. Het gemiddeld per bedrijf geïnvesteerde bedrag ligt in het industriële MKB het hoogst: ongeveer € 140.000, tegen ruim € 90.000 in het totale MKB. Dit verschil is deels te verklaren uit grotere uitgaven voor outillage zoals machines en
47
gereedschappen, maar deels ook eenvoudig uit bedrijfsgrootte: het industriële MKB is gemiddeld groter dan het MKB in zijn geheel. Aan het begin van 2005 waren de MKB'ers voorzichtig met hun investeringsplannen voor dit jaar: 64% heeft plannen om in 2005 te investeren. Hierbij is de kanttekening op zijn plaats dat MKB-ondernemers hun investeringen aan het begin van het jaar vaak lager schatten dan zij aan het eind van het jaar feitelijk blijken uit te pakken. figuur 4.1 Investeringen in de industrie, 2003 en 2004
80 industrie 72
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
figuur 4.2 Verwachte investeringen in de industrie in 2005
industrie
totaal MKB
0%
20% van plan te investeren
40%
60% investeert misschien
80%
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Figuur 4.3 laat bij ruim vier op de tien MKB-bedrijven in de industrie een groei van de investeringen zien. Daar staat een daling bij twee op de tien tegenover. Het saldo van beide is dus positief. De vergelijking van industrieel met totaal MKB laat zien dat het saldo van groei en krimp in de industrie licht positiever is, maar dat de investeringen ook bij een iets grotere proportie bedrijven afnemen volgens de verwachting van ondernemers. Dit is waarschijnlijk een indicatie voor een uiteenlopende ontwikkeling per
48
sector in de industrie: een terughoudende opstelling in sterk van de binnenlandse afzet afhankelijke sectoren zoals de voedings- en genotmiddelenindustrie en de 'overige' industrie, tegenover een grotere investeringsbereidheid in meer exportafhankelijke sectoren zoals de chemische en de metaal- en elektrotechnische industrie. figuur 4.3 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geinvesteerd)
industrie
totaal MKB
0%
20%
40%
60%
groei
80%
gelijk gebleven
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Uit tabel 4.8a blijkt dat veel ondernemers geen op schrift vastgelegde investeringsplannen hebben. Ten opzichte van 2004 is dit aantal fors toegenomen. Het aandeel bedrijven dat de investeringsplannen op schrift vastlegt is wél hoger dan het aantal dat dit doet met de ondernemingsstrategie: slechts 20% van de MKB-ondernemers heeft zijn ondernemingsstrategie op schrift. tabel 4.8a Investeringsplannen in de industrie industrie
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
29
21
25
17
− jaarlijks plan
27
21
23
22
− geen plan op schrift
44
58
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
4.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. Bij een neergaande conjunctuur letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij minder aan uitbreiding. Dat bleek uit de meting van het EIM-MKB-Beleidspanel in het voorjaar van 2004. Investeringen in verbetering van de efficiency komen in de industrie vaker voor dan gemiddeld, maar ook de uitbreidingsinvesteringen zijn relatief hoog. Met name de exportgerichte industriesectoren en de kapitaalgoederenindustrie lopen
49
meestal voorop in het economische herstel, en investeren dus ook in de eerste fase van een opgaande conjunctuur. Figuur 4.4 geeft inzicht in de verdeling van de verschillende soorten investeringen. Driekwart van de investerende bedrijven geeft aan te hebben geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen zoals apparatuur, huisvesting, vervoer en inventaris, gevolgd door bijna tweederde die heeft geïnvesteerd in kennis, opleiding en scholing. Ruim de helft heeft geïnvesteerd in internet en ICT. Ten opzichte van 2003 ligt het percentage bedrijven dat investeert in bedrijfsmiddelen lager: toen investeerde ruim 90% van de investerende bedrijven in bedrijfsmiddelen. Voor 2005 lijkt zich een soortgelijk investeringsbeeld te ontwikkelen als in 2004: zie figuur 4.5. De plannen voor investeringen in internet en ICT lijken iets terug te vallen. figuur 4.4 Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 56
65 kennis, opleiding en scholing 59
42
nieuwe markten en/of producten
48
71 bedrijfsmiddelen 75
0
10
20
30
40
50
60
70
80
totaal MKB
90
100
industrie
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 4.5 Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 49
71 kennis, opleiding en scholing 63
41
nieuwe markten en/of producten
56
76 bedrijfsmiddelen 81
0
10
20
30 totaal MKB
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
50
40
50
60
70
80 industrie
90
100
4.4.3 Financiering en knelpun ten Investeringen kunnen uit verschillende bronnen worden gefinancierd. Tabel 4.8b laat zien dat eigen middelen verreweg de belangrijkste bron zijn. Daarnaast heeft ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers voor zijn investeringen in 2004 geld geleend bij een bank. Het aantal dat geld heeft verkregen via een verstrekker van risicokapitaal is minimaal. Hetzelfde geldt voor informele bronnen van kapitaal zoals familie of kennissen. Evenals vorig jaar geeft ruim een kwart van de ondernemers in de industrie aan een of meer knelpunten te hebben ervaren bij de investeringen. Het meest genoemde knelpunt is de financiering van de investering. Ondernemers in het industriële MKB melden ten opzichte van het totale MKB relatief veel problemen die hun oorsprong vinden bijwet- en regelgeving. tabel 4.8b Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie MKB industrie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
63
66
− overig eigen geld
17
14
2
1
28
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
3
3
− leverancierskredieten
1
1
28
25
− financiering
59
67
− wet- en regelgeving
24
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
4.5
Perspectief
4.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 De vooruitzichten voor de ontwikkeling van de omzet, winst en werkgelegenheid in 2005 en 2006 zijn voor de metaal- en elektrotechnische industrie beter dan voor het Nederlandse bedrijfsleven in zijn totaliteit: de omzetwaarde groeit er met bijna 8% in 2005 en 5% in 2006, tegen een gemiddelde groei van 3% in beide jaren. Dat is voornamelijk het gevolg van een gunstige ontwikkeling van de afzetprijzen: het volume krimpt in 2005 zelfs licht, maar trekt in 2006 weer aan, en komt daarmee weer iets boven het gemiddelde uit van het Nederlandse bedrijfsleven. De werkgelegenheid in de sector krimpt sterk volgens de prognose: met bijna 5% in 2005, en met nog eens bijna 3% in 2006. Dat impliceert gelet op de zojuist geschetste ontwikkeling van het omzetvolume een flinke stijging van de arbeidsproductiviteit. De bedrijfskosten dalen daardoor, en dat verklaart de gunstige prognose voor de winstontwikkeling. De voor het lopende jaar voorspelde ruime verdubbeling van de winst moet overigens wél worden afgezet tegen de sterk negatieve ontwikkeling in 2004.
51
tabel 4.9
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) metaal- en elektrotechnische industrie
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet − volumeontwikkeling
-0,25
2,75
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
8,25
2,25
1,75
1,00
− waardeontwikkeling
7,75
5,00
2,75
3,25
-4,75
-2,75
-0,75
0,75
120,75
23,25
4,25
5,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2005.
Blijkens de in onderstaande tabel weergegeven groeicijfers onder de aanname van een exportgroei van de Nederlandse economie met respectievelijk 3,75% en 5,75% profiteert de metaal- en elektrotechnische industrie méér dan evenredig van zo'n groei. Dat ligt ook voor de hand, gegeven de sterke exportafhankelijkheid van de sector in zijn totaliteit. De werkgelegenheid neemt ook dan nog steeds af, maar in mindere mate bij een sterkere groei van de export. Voor het totale bedrijfsleven heeft een sterke exportgroei iets minder effect op de werkgelegenheid. tabel 4.10 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven voor stijging export van Nederlandse herkomst, bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) metaal- en elektro-
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
technische industrie
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
2,75
3,50
2,25
2,75
-2,75
-2,25
0,75
1,00
2,75
3,00
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
Een extra stijging van de loonkosten heeft op korte termijn nauwelijks gevolgen voor de omzet en toegevoegde waarde van de sector, afgaande op de ontwikkeling van de omzet en toegevoegde waarde bij een aangenomen loonkostenstijging van respectievelijk 0,25% en 1,25%. Wel valt de ontwikkeling van de werkgelegenheid in dat geval iets negatiever uit, als gevolg van een verslechterde concurrentiepositie. Zie verder de tabel.
52
tabel 4.11 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de metaal- en elektrotechnische industrie en het totale bedrijfsleven voor loonkosten in 2006, bij huidige prognose en extra loonkostenstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) metaal- en elektrotechnische totaal bedrijfsleven
industrie
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
2,75
2,75
2,25
2,25
-2,75
-3,00
0,75
0,75
2,75
2,75
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
4.5.2 Een blik voo ruit De scheiding tussen de elektrotechnische industrie, machine-industrie en automotive vervaagt. Producten uit de elektrotechnische industrie worden integraal onderdeel van machines en transportmiddelen. Innovaties in elektrotechniek en elektronica leiden ook tot innovatie op andere gebieden. De verplaatsing van productie naar Oost-Europa en naar Azië gaat verder. Ook een niet gering aantal kleinere bedrijven kiest daar voor. Dit impliceert een vaak ingrijpende 'verbouwing' van de interne én de externe organisatie van het bedrijf. Extern moeten partners worden gevonden die kunnen produceren volgens de gewenste specificaties; intern moet de coördinatie van activiteiten op verschillende locaties adequaat gemanaged worden. Daarvoor is kennis nodig van plaatselijke wetten, regels, en gebruiken, en ook van transport: kwaliteit van de infrastructuur, douaneafhandeling, et cetera. De levenscyclus van producten wordt korter, net als de time-to-market: de lengte van het traject van idee tot daadwerkelijke marktintroductie van een nieuw product. Voor machines betekent dit bijvoorbeeld dat er toenemende vraag zal zijn naar flexibele, snel naar een andere product(variant) om te schakelen machines. Met name in de metaalproductenindustrie dreigt vergrijzing van het werknemersbestand. Dat vraagt om extra inspanningen om nieuwe arbeidskrachten te rekruteren en (om) te scholen, bijvoorbeeld allochtonen en vrouwen. Langer wordende toeleverketens zorgen voor meer afstand tussen enerzijds uitbesteders en systeemleveranciers, en anderzijds tweede- en derdelijnstoeleveranciers. Strategische keuzes voor product en markt die bedrijven nú maken leggen hun positie goeddeels vast. Te veel afhankelijkheid van een grote afnemer maakt bedrijven kwetsbaar voor bijvoorbeeld verplaatsing van diens productievestiging naar elders.
53
4.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
De Metaalunie, Nieuwegein
www.metaalunie.nl
Telefoon: (030) 605 33 44 FME/CWM, Zoetermeer
www.fme.nl
Telefoon: (079) 353 11 00 NEVAT, Zoetermeer Telefoon: (079) 353 13 00
Vakbladen Metaal & Techniek Metalektro Profiel Metaal en Kunststof
54
www.nevat.nl
5
Olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie omvat primaire verwerkers van aardolie (en steenkool), basis- en fijnchemie, en rubber- en kunststofverwerkers. Primaire verwerkers van aardolie zetten deze grondstof met grootschalige 'kraakinstallaties' om in brandstof, smeermiddelen en grondstoffen voor de petrochemie. Daaruit maakt de basischemie haar bouwstoffen zoals ethyleen, propyleen en aromaten voor de productie van kunststoffen en andere meer complexe chemische verbindingen. Aan het eind van deze industriële keten staan de fijnchemie, die onder andere verf, lijm, farmaceutica, reinigingsmiddelen en cosmetica vervaardigt, en de kunststofverwerkende industrie, die met uiteenlopende technieken (spuitgieten, extruderen, vacuümtrekken, en zelfs ambachtelijke vervaardiging van vormstukken) halffabrikaten en eindproducten van kunststof vervaardigt. De (petro)chemische en kunststofverwerkende industrie is in Nederland een relatief grote bedrijfstak. De sector wordt gedomineerd door het grootbedrijf, door de aanwezigheid van de zeer grootschalige, procesindustriële basischemie. In de fijnchemie en in de rubber- en kunststofverwerkende industrie is het MKB-aandeel veel groter.
5.1
De sector in cijfers
5.1.1 Omvang De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie behaalt met een betrekkelijk gering aantal bedrijven (circa 2.000) de hoge omzet van 78 miljard euro. Hiervan is ruim de helft afkomstig uit export. Slechts een zesde van de omzet (18%) komt voor rekening van het MKB. Dit houdt behalve met de aanwezigheid in Nederland van een zeer grootschalige basischemie ook verband met een verschil in sectorstructuur. Bijna de helft van de MKB-ondernemingen in de sector behoort tot de kunststofverwerkende industrie: een onderdeel van de 'maakindustrie', waar per bedrijf en per werknemer veel minder omzet wordt behaald dan in de procesindustrie waar het grootste deel van de aardolie- en rubberindustrie toe behoort. Opvallend in deze sector is de hoge exportquote van het MKB: 7 miljard euro buitenlandse omzet op een totale omzet van 14 miljard euro. Dit houdt verband met specialisatie in een aantal marktniches, vooral in de fijnchemie. De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie is goed voor niet minder dan 17% van de totale exportomzet van het Nederlandse bedrijfsleven. Zie tabel 5.1.
55
tabel 5.1
De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie in 2004 olie-, chemische, rub-
aandeel van de olie-,
ber- en kunststofver-
chemische, rubber- en
werkende industrie
kunststofverwerkende industrie in totaal be-
totaal aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
MKB
drijfsleven (in %)
2
2
0
196
29
2
omzet (x € miljard)
78
14
7
exportomzet (x € miljard)
46
7
17
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
14
2
3
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
5.1.2 Samenstelli ng De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie valt uiteen in twee deelsectoren (zie tabel 5.2): de zeer grootschalige aardolie-industrie met slechts 2% van de ondernemingen in de sector, die echter 35% van de omzet voor hun rekening nemen, en de chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie met de resterende 98% van de ondernemingen, met 65% van de omzet, en 94% van de totale werkgelegenheid in de sector. Tabel 5.2 laat níet de grote verschillen zien binnen de chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie: met een grootschalige basischemie die zijn grondstoffen veelal rechtstreeks van de aardolie-industrie betrekt (deels zelfs binnen concernverband), een grotendeels uit MKB bestaande rubber- en kunststofverwerkende industrie, en een fijnchemie die varieert van kleine fabrikanten van cosmetica of lijm tot multinationals op het gebied van zeep, verf en farmaceutica. tabel 5.2
De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljoen
in %
chemie-, rubber- en kunststoffenindustrie
2
98
99
94
51
65
aardolie-industrie
0
2
7
6
27
35
totaal
2
100
106
100
78
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
5.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling Het omzetvolume van de totale aardolie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie geeft in 2004 een licht positieve ontwikkeling te zien, met een door de sterk gestegen aardolieprijs wat grotere groei voor de aardolie- dan voor de chemische en kunststofverwerkende industrie. De prognose voor 2005 is een lichte terugval, onder meer door spanningen in en rond een aantal productiegebieden van olie (Irak, Nigeria, Venezuela).
56
tabel 5.3
Volumeontwikkeling van de omzet in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004
2005
chemie-, rubber- en kunststoffenindustrie
0,75
-2,5
aardolie-industrie
3,0
1,0
totaal
1,0
-1,25
Bron: EIM (2005 raming).
Arbeidsproductiviteit De langetermijntrend in het procesindustriële kraken van aardolie en de verwerking tot basischemicaliën is een voortdurende vermindering van het aantal arbeidskrachten dat nodig is voor de vervaardiging van een gegeven hoeveelheid product. Het resultaat is verreweg de hoogste arbeidsproductiviteit die in de hele industrie wordt aangetroffen. In de maakindustrie van fijnchemie en rubber- en kunststofverwerking gaat de arbeidsproductiviteit met name door verbeterde machine- en gereedschaptechniek ook omhoog, maar daar is per eenheid product wél veel meer arbeid nodig. De rubber- en kunststofverwerking is wat dat betreft te vergelijken met onderdelen- en componentenfabrikanten in de metaal- en elektrotechnische industrie. De arbeidsproductiviteitswinst moet hier vooral komen van veelzijdiger machines, flexibele productieautomatisering (snel kunnen omschakelen naar een ander product) en integratie van machines voor verschillende bewerkingen tot automatische productiestraten. Exploitatiebeeld Het exploitatiebeeld van de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie over 2004 weerspiegelt het grote gewicht van de (petro)chemische procesindustrie: een vergeleken met de andere sectoren hoog verbruik, een hoge arbeidsproductiviteit, en lage bedrijfskosten, met name lage loonkosten. Zie tabel 5.4. tabel 5.4
Exploitatiebeeld van de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie in 2004 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
74
bruto toegevoegde waarde
26
bedrijfskosten
15
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
8 4
Bron: CBS, bewerking EIM.
57
5.2
Marktomstandigheden
5.2.1 Afnemers De belangrijkste afnemers van de chemische industrie zijn te vinden in andere (industriële) bedrijfstakken: in de eerste plaats de kunststofverwerkende industrie, en verder de bouw en bouwmaterialenindustrie, metalektro en textielindustrie. Daarnaast is de agrarische sector een afzetmarkt (onder andere kunstmest en bestrijdingsmiddelen), en vindt een deel van de fijnchemische en farmaceutische productie via de handel zijn weg naar de consument: behalve geneesmiddelen ook producten zoals verf, zeep, reinigings- en verzorgingsmiddelen en lijm. Ook de rubber- en kunststofverwerkende industrie zet het grootste deel van haar productie af bij andere bedrijven, in de vorm van verpakkingen en verpakkingsmaterialen, producten voor de bouw zoals buizen en leidingsystemen, en onderdelen voor machines, apparaten en transportmiddelen. Een deel van de productie betreft (huishoudelijke) consumentenproducten.
5.2.2 Leverancier s Veranderingen in de kolom De vraag naar de producten van de chemische en aanverwante industrie komt maar voor een betrekkelijk klein deel rechtstreeks van consumenten. Het gaat dan om kunststof gebruiksgoederen, farmaceutica en fijnchemische producten zoals lijm, verf, cosmetica, en reinigingsmiddelen. Voor kunststof gebruiksgoederen, verf, lijm en reinigingsmiddelen is de afzetmarkt vrij stabiel. Groei is er voornamelijk in landen zoals India en China, met een groeiende economie, en een zich nog sterker ontwikkelende middenklasse. Geneesmiddelen zijn overal een groeimarkt, door de aan gezondheid gehechte waarde, door de vergrijzing in het welvarende deel van de wereld, en door de stijging van de welvaart in met name Azië. De overige producten betreffen leveringen aan andere bedrijven, met name in de industrie. Het gaat om grondstof zoals kunststofgranulaat voor de kunststofverwerkende industrie, hulpstoffen zoals chemicaliën voor oppervlaktebehandeling van metaalproducten, additieven voor de voedingsmiddelenindustrie, of gassen voor industriële processen, en halffabrikaten zoals kunststof onderdelen voor auto's, machines of apparaten. De vraag naar deze producten is een afgeleide van die naar de desbetreffende eindproducten. De prijzen voor producten van de chemische basisindustrie fluctueren sterk met de internationale conjunctuur en de olieprijs. Aardolie is grondstof voor de petrochemische industrie die er onder meer kunststofgranulaat van maakt. Dat is weer grondstof voor de kunststofverwerkende industrie. Momenteel is de prijs van kunststoffen hoog, onder 1 invloed van de snel groeiende vraag vanuit China en India . Binnen dezelfde sector profiteert derhalve de chemische industrie van betere prijzen, maar betaalt de kunststofverwerkende industrie tegelijkertijd de rekening. De kunststofverwerkende industrie heeft zijn groei in het verleden grotendeels te danken aan de vervanging van materialen zoals hout, steen en metaal. Het voordeel van kunststof is zijn grote flexibiliteit: materiaal kan 'op maat' worden geleverd volgens de eisen die het eindproduct stelt, kunststof is gemakkelijker verwerkbaar dan traditionele 1
In 2004 is de prijs van polyethyleen met meer dan de helft gestegen. Dit is de meest gebruikte basissoort kunststof.
58
materialen en lichter van gewicht. Deze substitutietrend zet tot op de dag van vandaag door, maar het tempo ligt nu veel lager. In de chemische industrie leidt onder andere milieuregelgeving tot vervanging van grondstoffen en wijziging van de materiaalsamenstelling. Een voorbeeld is de ontwikkeling van verf en lak op waterbasis. Soms zijn er alternatieven voor chemische producten: voor oppervlaktebehandeling kunnen bijvoorbeeld chemische middelen worden ingezet, maar ook mechanische, of andere, zoals anodiseren of poedercoating. In de Nederlandse chemie, maar ook bijvoorbeeld in de Duitse (de grootste van Europa), is er een relatieve verschuiving gaande van basis- naar fijnchemie. Achtergrond is de geringere toegevoegde waarde, in combinatie met een sterke gevoeligheid voor internationale conjunctuurfluctuaties, alsmede de opening en uitbreiding van petrochemische basisindustrieën in Azië en het Midden-Oosten. Deze trend gaat gepaard met specialisatie op kleinere product-marktcombinaties. Ook de ontwikkeling op chemisch technologisch gebied speelt daarbij een rol: het beschikbaar komen van nieuwe of gemodificeerde stoffen, en combinaties daarvan, voor speciale toepassingen.
5.2.3 Toetreders Binnenland Het aantal starters in de chemische en kunststofverwerkende industrie ligt met een jaarlijkse aanwas van 1,9% beneden het gemiddelde voor de totale industrie. Ook de mutatie van 2004 ligt op dat niveau, ondanks een gunstige ontwikkeling van de bedrijvigheid in de sector als geheel. De overlevingskans van starters in de sector is wél hoger dan elders in de industrie: 5 jaar na de start is 59% nog actief. Daaruit kan worden afgeleid dat het besluit om te starten in de sector niet makkelijk wordt genomen, maar ook dat men door de bank genomen beter voorbereid aan het karwei begint. Gegeven de hoge toetredingsdrempel ligt dat voor de hand: de starter loopt zelf meer risico, en krijgt dat anders wel te horen van beoogde financiers, op wie hij ook eerder is aangewezen wegens het hogere startkapitaal dat hij nodig heeft. tabel 5.5
Startende bedrijven in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele olie-, chemische, rubberen kunststofverwerkende industrie
aantal starters in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
52 1,9
aandeel van de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %) overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
0,1 59
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid', EIM.
Buitenland
5.2.4 Concurrentie De (petro)chemische basisindustrie heeft te maken met wereldwijde concurrentie. De beslissing om een bedrijf te vestigen of uit te breiden in Nederland dan wel elders in Europa wordt door multinationale concerns genomen op basis van aanwezige infrastructuur, stabiele verhoudingen, kosten van energie en arbeid, aanwezigheid van ge-
59
schoolde werknemers, geboden fiscale en andere faciliteiten, et cetera. Nederland concurreert hier met omringende landen, met Duitsland als (verreweg) de grootste concurrent. De kunststofverwerkende industrie concurreert meer regionaal/Europees, maar exporteert het merendeel van de totale productie: circa 60%. De bedrijfstak realiseert groeicijfers boven het gemiddelde van de Nederlandse industrie, dankzij materiaalsubstitutie en nieuwe toepassingen voor kunststof. Momenteel ligt het accent binnen de Nederlandse branche nog op relatief laagwaardige toepassingen, maar een opwaartse beweging in de waardeketen is een duidelijke trend. Die trend versterkt de noodzaak van afstemming op en samenwerking met producenten van grondstof, machines en matrijzen, met co-leveranciers van onderdelen en componenten die op elkaar afgestemd moeten worden, en met afnemers.
5.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving De Europese Commissie verplicht de chemische industrie tot het verschaffen van informatie over eigenschappen en risico's voor mens en milieu van alle chemische stoffen: 1 REACH . Dat brengt de verplichting mee om die informatie te verwerven door middel van onderzoek en testen van grote aantallen stoffen. Dit bezorgt de sector directe en indirecte kosten, en extra administratieve lasten. De Commissie heeft voor de registratie van chemische stoffen een speciale autoriteit ingesteld: het Europees chemicaliënagent2 schap . REACH moet in 2008 volledig operationeel zijn. Nederland heeft zich internationaal vastgelegd op 6% reductie van broeikasgassen ten opzichte van 1990 die behaald moet worden in de periode 2008-2012. De broeikasgassen bestaan uit CO2 en niet-CO2-houdende gassen. In 2005 gaat de handel in broeikasgas-emissierechten van start. Inmiddels heeft de chemische industrie afspraken met de Nederlandse overheid gemaakt over de voorwaarden. Daarbij wordt de lat voor Nederlandse chemiebedrijven hoog gelegd, maar een aantal bedrijven is tot 2008 vrijgesteld om internationaal concurrerend te kunnen blijven. Om CO2 te mogen uitstoten is een vergunning nodig van de nieuw ingestelde Nederlandse Emissie-autoriteit (NEa). Ook voor de NOx-emissiehandel wordt in 2005 een nationaal systeem ingevoerd. De industrie verwacht van dit systeem een toename van de administratievelastendruk. In 2004 is de EU-richtlijn milieuaansprakelijkheid van kracht geworden die de aansprakelijkheid regelt voor milieuschade als gevolg van potentieel gevaarlijke activiteiten. Deze richtlijn moet uiterlijk in 2007 zijn opgenomen in de nationale wetgeving. Op nationaal niveau wordt in 2005 invulling gegeven aan het milieuconvenant voor de sector, in de vorm van richtlijnen voor bedrijfsmilieuplannen (BMP-4). Verder is op arbogebied een Convenant Stoffen afgesloten dat verbetering beoogt van de informatieverstrekking aan belanghebbenden (zoals branches die deze stoffen gebruiken) over chemische stoffen met potentiële gezondheidsrisico's. Ook is één nieuwe richtlijn voor transport en opslag van gevaarlijke stoffen in voorbereiding. Beleidskoers in komende jaren De algemene beleidskoers houdt een aanscherping in van wetten en regels op het gebied van milieu en veiligheid.
1
2
REACH = Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals. European Chemicals Agency/Agence européenne des produits chimiques.
60
5.2.6 Samengevat schema 5.1
Marktomstandigheden voor de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie aardolie-industrie
chemie-, rubber- en kunststoffenindustrie
tegenover afnemers
+
+
tegenover leveranciers
-
-
tegenover toetreders
+
+/-
+/-
+/-
+
-
m.b.t. concurrentie m.b.t. wet- en regelgeving
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie. Bron: EIM, 2005.
5.3
Kracht van de sector
5.3.1 Bedrijvendynamiek De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie geeft in 2004 volgens tabel 5.6 een duidelijk bovengemiddeld aandeel groeibedrijven te zien (48%). Toch zijn er meer bedrijven opgeheven dan gevestigd, en is het saldo van nieuw gevestigd en beeindigd dus negatief. Gemiddeld houden die twee elkaar in evenwicht binnen het Nederlandse bedrijfsleven, maar ten opzichte van de Nederlandse industrie loopt de sector met dit saldo nauwelijks uit de pas. Wél zijn oprichtingen in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie naar verhouding vaak dochterondernemingen. Dat weerspiegelt het overwegend grootschalige karakter van de sector. Ook zijn opheffingen vaker dan elders het gevolg van faillissement. Dit kan waarschijnlijk op rekening worden geschreven van hoge aanvangsinvesteringen met de daaraan verbonden risicos. Zie tabel 5.6. tabel 5.6
Bedrijvendynamiek in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie (in % van het totaal aantal bedrijven in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2004 olie-, chemische, rubber- en
totaal be-
kunststofverwerkende industrie
drijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype: snelle en normale groeiers
48
37
gelijkblijvers
21
25
groeikrimpers en overige krimpers
31
38
aantal oprichtingen in % van het totaal w.v. nieuwe dochters aantal opheffingen in % van het totaal w.v. faillissementen
4,0
8,4
2,1
2,4
4,9
5,9
1,8
0,8
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
61
5.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie is in zijn totaliteit genomen een uitgesproken grootschalige sector, ook ten opzichte van andere sectoren binnen de industrie. Het ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf (55%) is afgetekend het laagste, en het omzet- en werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf (83% respectievelijk 73%) even duidelijk het hoogste. De gemiddelde onderneming in de sector haalt 35,2 miljoen euro omzet, en er staan gemiddeld 48 mensen op de loonlijst. Zie tabel 5.7. tabel 5.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de olie-, chemische, rubberen kunststofverwerkende industrie (in %)
55
omzetaandeel van het grootbedrijf in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie (in %)
83
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie (in %)
73
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
48
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
35,2
Bron: CBS, EIM.
5.3.3 Innovatiever mogen Producten en diensten Het MKB in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie behaalt ten opzichte van het MKB in zijn totaliteit sterk bovengemiddelde scores op innovativiteit: zie tabel 5.8. De scores van deze sector zijn eveneens de hoogste van de vier industriesectoren die hier zijn onderscheiden; dat geldt zowel voor product- als voor procesinnovatie, en voor vernieuwing/verbetering van interne bedrijfsprocessen. tabel 5.8
Aandeel bedrijven in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale MKB industrie met innovaties in de periode 20022004 (in %) MKB olie-, chemische,
soort innovatie
rubber- en kunststof-
totaal
verwerkende industrie
MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
63
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
40
16
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
72
56
Bron: EIM, 2005.
5.3.4 Bedrijfsvoering Krapte op de arbeidsmarkt door onvoldoende instroom Een belangrijk probleem voor de chemische industrie op korte en middellange termijn is het tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten, van operators tot chemici en chemisch technologen. De instroom in de technische opleidingen is nog steeds gering, maar in
62
2004 is voor het eerst sinds 1990 het aantal eerstejaars chemie toegenomen: wellicht een eerste teken van herstel. Uitbreiding EU creëert kansen De uitbreiding van de Europese Unie zal voor de chemische industrie in Nederland naar verwachting eerder kansen bieden dan bedreigingen: er is daar weinig chemie aanwezig, en een relatief grote markt. Bovendien zijn de Nederlandse chemiebedrijven niet van plan om daar te gaan produceren. De kunststofverwerkende industrie kan wél meer concurrentie uit de nieuwe lidstaten verwachten, met name op het gebied van minder hoogwaardige kunststoftoepassingen. Dit is een impuls voor de elders al aangeduide upgradingstrend binnen de branche, naar producten met een hogere toegevoegde waarde. 1
Ondernemerschap en innovativiteit gevraagd van rki De Nederlandse rubber- en kunststofverwerkende industrie (rki) heeft ten opzichte van die in andere Europese landen een modale positie qua omvang. Zij heeft bovendien te maken met een sterk ontwikkelde kunststofbranche in Duitsland en België, dus met sterke concurrentie van de belangrijkste handelspartners. In Duitsland is die concurrentie ook nog eens een maatje groter in omvang. Derhalve moeten Nederlandse kunststofverwerkers vooral concurreren op specialisatie en nicheproducten, waar zij momenteel nog vaak te vinden zijn in het lagere en middensegment van de markt. Upgrading en versterking van ondernemerschap en innovativiteit zijn voor de branche nodig om de concurrentiekracht verder te verbeteren.
5.3.5 Samengevat schema 5.2
Kracht van de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
- surplus aan groeibedrijven
- meer opheffingen dan oprichtingen - veel faillissementen
schaalgrootte/netwerkvorming
- veel kennis chemie en kunststoffen
innovatievermogen
- samenwerking (kunststofsector)
- hoge R&D-quote - hoge scores product- én procesinnovatie
bedrijfsvoering
- gunstig uitgangspunt bij regel-
- tekort aan vakmensen
geving chem. stoffen Bron: EIM, 2005.
1
rki = rubber- en kunststofverwerkende industrie.
63
5.4
Investeringen
5.4.1 Omvang en ontwikkelin g In de industriesectoren hebben zeven op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2004. Dat is iets lager dan in 2003. De investeringsbereidheid in de industrie ligt op hetzelfde niveau als in het totale MKB. Het gemiddeld per bedrijf geïnvesteerde bedrag ligt in het industriële MKB het hoogst: ongeveer € 140.000, tegen ruim € 90.000 in het totale MKB. Dit verschil is deels te verklaren uit grotere uitgaven voor outillage zoals machines en gereedschappen, maar deels ook eenvoudig uit bedrijfsgrootte: het industriële MKB is gemiddeld groter dan het MKB in zijn geheel. Aan het begin van 2005 waren de MKB'ers voorzichtig met hun investeringsplannen voor dit jaar: 64% heeft plannen om in 2005 te investeren. Hierbij is de kanttekening op zijn plaats dat MKB-ondernemers hun investeringen aan het begin van het jaar vaak lager schatten dan zij aan het eind van het jaar feitelijk blijken uit te pakken. figuur 5.1 Investeringen in de industrie, 2003 en 2004
80 industrie 72
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
figuur 5.2 Verwachte investeringen in de industrie in 2005
industrie
totaal MKB
0%
20%
40%
van plan te investeren
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
64
60% investeert misschien
80%
100% investeert niet
Figuur 5.3 laat bij ruim vier op de tien MKB-bedrijven in de industrie een groei van de investeringen zien. Daar staat een daling bij twee op de tien tegenover. Het saldo van beide is dus positief. De vergelijking van industrieel met totaal MKB laat zien dat het saldo van groei en krimp in de industrie licht positiever is, maar dat de investeringen ook bij een iets grotere proportie bedrijven afnemen volgens de verwachting van ondernemers. Dit is waarschijnlijk een indicatie voor een uiteenlopende ontwikkeling per sector in de industrie: een terughoudende opstelling in sterk van de binnenlandse afzet afhankelijke sectoren zoals de voedings- en genotmiddelenindustrie en de 'overige' industrie, tegenover een grotere investeringsbereidheid in meer exportafhankelijke sectoren zoals de chemische en de metaal- en elektrotechnische industrie. figuur 5.3 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geinvesteerd)
industrie
totaal MKB
0%
20% groei
40%
60%
80%
gelijk gebleven
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Uit tabel 5.9a blijkt dat veel ondernemers geen op schrift vastgelegde investeringsplannen hebben. Ten opzichte van 2004 is dit aantal fors toegenomen. Het aandeel bedrijven dat de investeringsplannen op schrift vastlegt is wél hoger dan het aantal dat dit doet met de ondernemingsstrategie: slechts 20% van de MKB-ondernemers heeft zijn ondernemingsstrategie op schrift. tabel 5.9a Investeringsplannen in de industrie industrie
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
29
21
25
17
− jaarlijks plan
27
21
23
22
− geen plan op schrift
44
58
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
65
5.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. Bij een neergaande conjunctuur letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij minder aan uitbreiding. Dat bleek uit de meting van het EIM-MKB-Beleidspanel in het voorjaar van 2004. Investeringen in verbetering van de efficiency komen in de industrie vaker voor dan gemiddeld, maar ook de uitbreidingsinvesteringen zijn relatief hoog. Met name de exportgerichte industriesectoren en de kapitaalgoederenindustrie lopen meestal voorop in het economische herstel, en investeren dus ook in de eerste fase van een opgaande conjunctuur. Figuur 5.4 geeft inzicht in de verdeling van de verschillende soorten investeringen. Driekwart van de investerende bedrijven geeft aan te hebben geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen zoals apparatuur, huisvesting, vervoer en inventaris, gevolgd door bijna tweederde die heeft geïnvesteerd in kennis, opleiding en scholing. Ruim de helft heeft geïnvesteerd in internet en ICT. Ten opzichte van 2003 ligt het percentage bedrijven dat investeert in bedrijfsmiddelen lager: toen investeerde ruim 90% van de investerende bedrijven in bedrijfsmiddelen. Voor 2005 lijkt zich een soortgelijk investeringsbeeld te ontwikkelen als in 2004: zie figuur 5.5. De plannen voor investeringen in internet en ICT lijken iets terug te vallen. figuur 5.4 Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 56
65 kennis, opleiding en scholing 59
42
nieuwe markten en/of producten
48
71 bedrijfsmiddelen 75
0
10
20
30 totaal MKB
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
66
40
50
60
70
80 industrie
90
100
figuur 5.5 Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 49
71 kennis, opleiding en scholing 63
41
nieuwe markten en/of producten
56
76 bedrijfsmiddelen 81
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
industrie
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
5.4.3 Financiering en knelpun ten Investeringen kunnen uit verschillende bronnen worden gefinancierd. Tabel 5.9b laat zien dat eigen middelen verreweg de belangrijkste bron zijn. Daarnaast heeft ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers voor zijn investeringen in 2004 geld geleend bij een bank. Het aantal dat geld heeft verkregen via een verstrekker van risicokapitaal is minimaal. Hetzelfde geldt voor informele bronnen van kapitaal zoals familie of kennissen. Evenals vorig jaar geeft ruim een kwart van de ondernemers in de industrie aan een of meer knelpunten te hebben ervaren bij de investeringen. Het meest genoemde knelpunt is de financiering van de investering. Ondernemers in het industriële MKB melden ten opzichte van het totale MKB relatief veel problemen die hun oorsprong vinden bijwet- en regelgeving.
67
tabel 5.9b Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie MKB industrie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
63
66
− overig eigen geld
17
14
2
1
28
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
3
3
− leverancierskredieten
1
1
28
25
− financiering
59
67
− wet- en regelgeving
24
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
5.5
Perspectief
5.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 De vooruitzichten voor de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie in 2005 zijn een royale groei van de omzet met bijna 14%, gevolgd door een groei van 5% in 2006. In 2005 neemt het afzetvolume licht af, maar dat wordt meer dan goedgemaakt door een stijging van de afzetprijzen. In 2006 groeien de prijzen een stuk minder, maar neemt wél het afzetvolume toe. De werkgelegenheid blijft daardoor op peil, waar die naar verwachting in 2005 nog met 3,5% afneemt. tabel 5.10 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet − volumeontwikkeling
-1,25
3,25
1,0
− prijsontwikkeling
15,5
1,75
15,7
− waardeontwikkeling
13,75
5,0
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-3,5
0,0
-0,75
0,75
winst
30,5
-0,75
4,25
5,5
2,25 1,0
Bron: EIM, 2005.
Dat aardolie, chemie en kunststofverwerking bij uitstek exportgerichte bedrijfstakken zijn wordt aangetoond door het in onderstaande tabel weergegeven effect van een veronderstelde stijging van de totale Nederlandse export met een bepaald percentage:
68
in geen bedrijfstak is het effect van 2% extra exportgroei op omzet en toegevoegde waarde zó sterk. Ook de werkgelegenheid neemt in dat geval toe. tabel 5.11 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale bedrijfsleven voor stijging export van Nederlandse herkomst, bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie bij 3,75% groei
totaal bedrijfsleven
bij 5,75% groei bij 3,75% groei
bij 5,75% groei
omzet
3,25
4,50
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0
1,25
0,75
1,00
toegevoegde waarde
3,25
4,50
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
Het effect van een extra procent loonkostenstijging voor omzet en werkgelegenheid in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie is op korte termijn betrekkelijk gering, zoals onderstaande tabel laat zien: een kwart procentje in de min voor werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Effecten op langere termijn in termen van een verslechterde internationale concurrentiepositie hangen uiteraard af van de ontwikkeling bij de belangrijkste concurrenten van de Nederlandse aardolie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie. Zij worden afgedempt door de betrekkelijk geringe rol van de loonkosten in deze sterk kapitaalintensieve sector, maar met de kanttekening dat de kunststof- en rubberverwerkers en een deel van de fijnchemie een stuk gevoeliger zijn voor de ontwikkeling van de loonkosten. tabel 5.12 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie en het totale bedrijfsleven voor loonkosten in 2006, bij huidige prognose en extra loonkostenstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) olie-, chemische, rubber- en kunststofverwerkende industrie
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
3,25
3,25
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
-0,25
0,75
0,75
toegevoegde waarde
3,25
2,25
2,25
3
Bron: EIM, 2005.
5.5.2 Een blik voo ruit Meer samenwerking binnen de keten Mede door de upgradingstrend is verdere ketenintegratie te verwachten, in de vorm van samenwerking met leveranciers van grondstoffen, machines en matrijzen, met metaalbewerkers en apparatenbouwers die onderdelen voor hetzelfde eindproduct vervaardigen, en met de fabrikant van dat eindproduct zelf. Die laatste zal vaker globale specificaties van het te vervaardigen product geven, en het ontwerp en de verdere ont-
69
wikkeling daarvan overlaten aan de toeleverancier. Die moet daartoe worden ingeschakeld in een vroeg stadium van de ontwikkeling van een nieuw of gewijzigd eindproduct, wat een vertrouwensrelatie tussen partijen veronderstelt. In toenemende mate zal de samenwerking binnen de keten ook grensoverschrijdend zijn. Geïntegreerde toepassing van metaal en kunststof Steeds meer componenten en onderdelen van machines, apparaten en transportmiddelen worden gemaakt van combinaties van metaal met kunststof, vaak in een geïntegreerde procesgang. Daardoor komen er ook steeds meer bedrijven die zich toeleggen op verwerking van beide materiaalsoorten, en dus op de grens terechtkomen van kunststof- en rubberverwerking enerzijds, en metaalbewerking anderzijds. Safety, health & environment Zorg voor veiligheid, gezondheid en milieu zal nieuwe regelgeving blijven uitlokken. De chemische industrie krijgt daarbij door de aard van het product en de grootschalige procesmatige voortbrenging speciale aandacht: zie onder andere de discussie binnen de EU over REACH. Wat betreft veiligheid speelt de dreiging van terroristische aanslagen, met de chemische industrie als potentieel doelwit én als producent van grondstoffen voor chemische wapens. Ook dat zorgt voor veiligheidseisen en regelgeving. Technologie gevraagd voor alternatieve winning van olie/energie Olie blijft waarschijnlijk schaars en duur. Dat stimuleert investeringen in alternatieve energiebronnen en in moeilijker toegankelijke of alleen via toepassing van speciale pro1 cédés, dus tegen hogere kosten te exploiteren oliebronnen . Beide oplossingsrichtingen vragen om innovatieve technieken en technologie. A c c e n t v e r s c h u i v i n g n a a r m éé r t o e g e v o e g d e w a a r d e Zowel in de chemische als in de kunststofverwerkende industrie zet de ontwikkeling van bulk en relatief geringe toegevoegde waarde naar producten met meer toegevoegde waarde door, maar de dominante positie van de Nederlandse basischemie wordt daardoor niet aangetast.
1
Voorbeelden zijn diepzee-exploratie en exploitatie, en ontginning van in teerzand opgeslagen olievoorraden (in grote hoeveelheden aanwezig in Canada).
70
5.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie
www.nrk.nl
(NRK), Leidschendam Telefoon: (070) 317 54 90 Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI), Den
www.vnpi.nl
Haag Telefoon: (070) 338 23 69 Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie, Leidschendam
www.vnci.nl
Telefoon: (070) 337 87 87
Vakbladen Kunststof: Kunststof & Rubber • Kunststofmagazine • Metaal en Kunststof • NRK Netwerk
Evenementen
Informatie te vinden op:
Verpakking Vak 2005
www.verpakkingsvakbeurs.nl
8 t/m 10 november 2005 in de IJsselhallen in Zwolle
71
6
Overige industrie
De 'overige' industrie komt grotendeels overeen met wat ook wel wordt aangeduid als de 'lichte industrie'. Het gaat om een zeer uiteenlopende groep van bedrijven, met enkele duidelijke zwaartepunten. Die zwaartepunten zijn de grafische sector, en de houten bouwmaterialenindustrie. De grafische sector is nader te verdelen in uitgeverijen, drukkerijen en andere media-reproductiebedrijven, en grafische afwerkbedrijven. De hout- en bouwmaterialenindustrie omvat behalve de hout- en houtverwerkende industrie ook vervaardigers van betonproducten, glas, bakstenen en dakpannen, en betonmortelcentrales. Verder behoren de vervaardiging van papier en karton, en van papieren kartonproducten tot de 'overige' industrie, evenals de textiel- en lederwarenindustrie, de productie van meubels en van sieraden, keramiek, speelgoed, sportartikelen, en muziekinstrumenten. Het MKB speelt in deze industriële sector een relatief grote rol.
6.1
De sector in cijfers De overige industrie is van de vier industriesectoren koploper als het gaat om het aantal bedrijven (21.000), en heeft met meer dan 300.000 werknemers ook een fors aandeel in de industriële werkgelegenheid. De sector heeft daarentegen met 39 miljard euro een relatief gering aandeel in de totale industriële omzet. De export (10 miljard euro) is daarvan een kwart, verreweg het geringste aandeel van de vier industriesectoren. Kortom, de sector is overwegend kleinschalig, en sterk gericht op de binnenlandse markt. Het MKB neemt bijna de helft van de omzet en toegevoegde waarde van de totale sector voor zijn rekening, en bijna 60% van de werkgelegenheid. Gelet op het gewicht van de grafische en de bouwmaterialenindustrie binnen deze sector ligt dit voor de hand: in die bedrijfstakken is veel MKB te vinden, en de producten gaan grotendeels naar binnenlandse afnemers. Ook zijn binnen de sector naar verhouding veel kleine, ambachtelijke producenten aanwezig, zoals bij de vervaardiging van keramiek en sieraden. Het aandeel in de toegevoegde waarde is hoger dan het aandeel in de omzet. Zie tabel 6.1.
6.1.1 Omvang tabel 6.1
De overige industrie in 2004 overige industrie
aandeel van de overige industrie in totaal
totaal aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
MKB
bedrijfsleven (in %)
21
21
3
303
178
5
omzet (x € miljard)
39
18
3
exportomzet (x € miljard)
10
2
4
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
15
6
4
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
6.1.2 Samenstelli ng Tabel 6.2 maakt duidelijk dat de hout- en bouwmaterialenindustrie inclusief meubels en 'overige' (sportartikelen en speelgoed, sieraden, muziekinstrumenten) de grootste deel-
73
sector is, met ruim de helft van alle bedrijven, en 40% van de totale omzet. Betrekkelijk grootschalige producties binnen deze sector zijn vlakglas, cement, keramische producten zoals tegels en dakpannen, en leidingen en buizen. Meer kleinschalige producties overheersen echter: deuren en ramen, betonproducten, meubels, speelgoed, sieraden en dergelijke. Dat accent op kleinschalig blijkt ook uit de tabel: de hout- en bouwmaterialen- en overige industrie heeft een groter aandeel in het totale bedrijvenbestand dan in de omzet van de totale sector. De grafische industrie is de tweede grote deelsector. Met een omzetaandeel dat met 35% hoger is dan het werkgelegenheidsaandeel (30%) ligt de arbeidsproductiviteit in de grafische industrie iets boven het sectorgemiddelde. De aandelen die de in dit verband kleine papier- en papierwarenindustrie heeft in respectievelijk het aantal bedrijven (2%), de werkgelegenheid (11%) en de omzet van de sector (15%) geven aan dat deze deelsector naar verhouding grootschalig en kapitaalintensief is. Behalve grootschalige en overwegend internationaal opererende primaire producenten van papier en karton horen ook veel kleinschaliger producenten van papier- en kartonproducten tot deze deelsector. De textiel-, kleding- en lederwarenindustrie is eveneens relatief kleinschalig. Naast een kleine groep van betrekkelijk grote primaire textielproducenten staat hier een grote groep van 'kop-staartbedrijven' in met name de kledingindustrie. Deze bedrijven zijn veelal 'ketenregisseurs': zij verzorgen ontwerp, marketing en verkoop in Nederland en daarbuiten, maar besteden de productie elders uit, met name in Azië ('off-shoring'). Het accent ligt derhalve op andere dan industriële activiteiten, zij het dat de aansturing van deze activiteiten (zorgen dat het productiebedrijf de orders uitlevert volgens de voorwaarden van de uitbesteder) er wél deel van uitmaakt. tabel 6.2
De overige industrie verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) textiel-/kleding-/lederindustrie
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljoen
in %
3
14
40
13
4
11
11
52
138
45
16
40
papier- en papierwarenindustrie
0
2
34
11
6
15
grafische industrie
7
32
92
30
14
35
21
100
303
100
39
100
hout- en bouwmaterialenindustrie, meubel- en overige industrie
totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
6.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling De ontwikkeling die tabel 6.3 laat zien is over de hele linie een lichte krimp in 2004, gevolgd door een lichte groei in 2005. Binnen de sector zijn de vooruitzichten voor het lopende jaar het best voor de hout- en bouwmaterialenindustrie, meubel- en overige industrie: 1,5% erbij. De textiel- en lederindustrie krimpt in 2004 met 2%, en maakt in 2005 pas op de plaats. De beide andere bedrijfstakken bevinden zich tussen deze beide uitersten in, waarbij de papier- en papierwarenindustrie zich in beide jaren per saldo handhaaft op hetzelfde peil, en de grafische bedrijfstak licht inlevert. Dat is matig in het licht van de ontwikkeling bij de Nederlandse industrie in zijn totaliteit. Reden is het gegeven dat drukkers, fabrikanten van bouwmaterialen, meubels en
74
dergelijke sterker dan producenten in andere sectoren afhankelijk zijn van de binnenlandse bestedingen: die stagneren, en dat heeft zijn weerslag op de sector. tabel 6.3
Volumeontwikkeling van de omzet in de overige industrie 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004
textiel-/kleding-/lederindustrie
2005
-2,00
0,00
overige industrie
-0,50
1,50
papier- en papierwarenindustrie
-0,25
0,50
grafische industrie
-1,00
0,25
totaal
-0,75
0,5
hout- en bouwmaterialenindustrie, meubel- en
Bron: EIM (2005 raming).
Arbeidsproductiviteit Bij grootschalige producties zoals de primaire papierfabricage neemt de productie per werknemer nog steeds verder toe, door de inzet van machines met een hogere capaciteit. Deze deelsector van de industrie vormt hierin een uitzondering: bij de meeste andere activiteiten neemt de arbeidsproductiviteit ook wel toe, maar in veel mindere mate. De (ontwikkeling van de) 'machineproductiviteit' speelt hier een minder doorslaggevende rol, deels door kleinere series en soms ambachtelijke productie en deels doordat nieuwe procestechnologie er maar beperkt arbeid uitschakelt. In een grote deelsector als de grafische (drukkerijen, elektronische media) ligt de arbeidsproductiviteit weliswaar beneden het industriegemiddelde, maar blijft de ontwikkeling van die productivi1 teit over een langere periode nauwelijks achter bij dat gemiddelde . Exploitatiebeeld Vergelijking van het in tabel 6.4 weergegeven exploitatiebeeld van de overige industrie met dat van de andere industriesectoren maakt duidelijk dat het verbruik met 60% in deze sector laag ligt, en de bedrijfskosten van 34% juist hoog. Die hogere bedrijfskosten zijn voornamelijk loonkosten. Deze verhoudingen zijn karakteristiek voor een relatief arbeidsintensieve sector, en wijken sterk af van die in de procesindustrie.
1
Bron: CBS, Industriemonitor 2003/03, art. 'Branche uitgebreid: de grafische industrie', 2003.
75
tabel 6.4
Exploitatiebeeld van de overige industrie in 2004 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
60
bruto toegevoegde waarde
40
bedrijfskosten
34
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
28 6
Bron: CBS, bewerking EIM.
6.2
Marktomstandigheden
6.2.1 Afnemers De klanten van de ondernemingen in de sector zijn voor het grootste deel bedrijven, en instellingen in de non-profitsector. Dat geldt in de eerste plaats voor de bouwmaterialenindustrie, met bouwbedrijven als grootste klant. Het geldt ook voor de grafische branche, met uitgeverijen, reclamebureaus, andere bedrijven en overheidsinstellingen als grote afnemers, en last-but-not-least ook andere grafische bedrijven. Binnen de textiel-, kleding- en leder(waren)industrie is de textielindustrie de grootste, met de kledingindustrie als voornaamste afnemer, maar voor technisch textiel ook een verscheidenheid aan andere industriële bedrijven. Papier en karton vindt zijn weg in de eerste plaats naar de grafische en de kartonnagebranche, en daarnaast (verpakkingsmiddelen) naar andere industriële sectoren, met de voedings- en genotmiddelenindustrie als grootste afnemer. Kleding en lederwaren zijn overwegend consumentenproducten. Hetzelfde geldt voor de producten van de resterende branches binnen de sector: meubels, sieraden, speelgoed, muziekinstrumenten en dergelijke.
6.2.2 Leverancier s Veranderingen in de kolom Grote opdrachtgevers van de grafische branche hebben hun drukwerkinkoop geprofessionaliseerd of zijn daarmee bezig. Inmiddels is die trend in het kader van bezuinigingen en professionalisering van de inkoop ook overgeslagen naar overheidsinstellingen, waarbij het voortouw wordt genomen door de rijksoverheid. Daar staat een trend tegenover om eigen huisdrukkerijen op te doeken en meer uit te besteden aan specialisten. De grafische industrie ziet de verhoudingen binnen de bedrijfskolom veranderen door de 'digitale revolutie'. Internet trekt reclamegeld ten koste van reclamedrukwerk. DTP (Desktop Publishing) zorgt dat veel opdrachtgevers de drukvoorbereiding zelf gaan doen, bijvoorbeeld de opmaak van kranten en tijdschriften. IT-bedrijven dienen zich aan als nieuwe concurrenten die informatie beschikbaar stellen op DVD of website. De opkomst van elektronische media leidt (nog) niet tot minder vraag naar papier. Wél neemt het aandeel van elektronisch verspreide informatie sterk toe, en de verwachting is dat die trend nog wel even doorzet. Ook het aandeel van door printers op papier ge-
76
zette informatie groeit. Dat zorgt bijvoorbeeld voor vergroting van de afzet van grafisch papier bij andere dan grafische bedrijven. De vraag naar bouwmaterialen is deels modegevoelig. Materialen zijn daardoor gedeeltelijk onderling substitueerbaar, bijvoorbeeld beton of glas voor baksteen of andersom. Bij materialen voor infrastructurele werken spelen grote projecten en de aard daarvan een belangrijke rol voor de invulling van de vraag naar materialen (bijvoorbeeld HSL en Betuwelijn, dijkverzwaringen en rioleringsprojecten). De vraag naar meubels, textiel en kleding is sterk modegevoelig. Het afgelopen decennium is er bij meubels een trend naar goedkoper, die gepaard gaat met snellere vervanging. In de textielindustrie is technisch textiel een groeisector: textiel als constructiemateriaal voor gebruik in bijvoorbeeld de machine- en de transportmiddelenindustrie. De Nederlandse kledingindustrie en deels ook de schoenenindustrie heeft zich getransformeerd tot postindustriële bedrijfstak, en vervult nu de functie van 'ketenregisseur'. Daarbij heeft het Nederlandse bedrijf de regie in handen van wat er gemaakt wordt, waar dat gebeurt, en op welke voorwaarden. Dat gaat gepaard met concentratie in Nederland van de hoogwaardige werkgelegenheid op het gebied van ontwerp, marktverkenning en marketing, verkoop, logistiek en toezicht op partners en productievestigingen elders. Zelfs de chemische industrie ziet deze transformatie als een voorbeeld dat verplaatsing van productie naar lagelonenlanden niet ten koste hoeft te gaan van de 1 sector in Nederland .
6.2.3 Toetreders Binnenland De bedrijvendynamiek in termen van het aantal startende bedrijven ligt in dit deel van de industrie beneden het gemiddelde van de totale Nederlandse industrie. Dat geldt zowel voor de korte als voor de langere termijn. Tabel 6.5 laat zien dat er in 2004 bijna 650 bedrijven van start zijn gegaan in deze sector, maar toch zijn dat er relatief weinig op het totaal van meer dan 21.000 bedrijven. Over een periode van 15 jaar blijft de jaarlijkse mutatie eveneens achter bij het industriegemiddelde, en met name bij dat van de overige maakindustrie: de metaal- en elektrotechnische, en de kunststofverwerkende industrie. Ook ligt de overlevingskans 5,5 jaar na de start betrekkelijk laag: 50%. Dat is minder dan in de metaal- en elektrotechnische industrie en ook minder dan in de chemische en kunststofverwerkende industrie, maar wél wat meer dan in de voedings- en genotmiddelenindustrie. tabel 6.5
Startende bedrijven in de overige industrie: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele overige industrie
aantal starters in de overige industrie mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
647 1,2
aandeel van de overige industrie in het totaal aantal starters in Nederland (in %) overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
1,3 50
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid', EIM.
1
Zie Jaarverslag 2004 van van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), pg. 3.
77
6.2.4 Concurrentie Chinese textielimporten zorgen voor onrust De internationaal georiënteerde textiel- en kledingindustrie heeft vanaf het begin van 2005 te maken met een sterke groei van de Chinese textielexport, doordat het al uit de jaren zeventig daterende stelsel van quota en andere importregulerende maatregelen voor textielproducten overboord is gezet. Zowel de EU als de VS zijn quota per type kleding (truien, T-shirts, et cetera) overeengekomen om een te sterke groei van de importen aan banden te leggen, en zo een implosie van de eigen textiel- en kledingindustrie te voorkomen. De Nederlandse textielindustrie heeft de productie echter al grotendeels uitbesteed in China en andere landen in Azië, en ziet zijn concurrentiekracht door de liberalisering van de handel eerder verbeteren. De afgesproken quota en het 'valbijlkarakter' van importstops bij het bereiken van het quotum zijn een belangrijke bron van onzekerheid voor Nederlandse ketenregisseurs in de textiel- en kledingsector bij bestellingen in China en contracten met afnemers in Europa. Scherpe concurrentie op de binnenlandse markt Gegeven het grote gewicht van de binnenlandse afzetmarkt speelt buitenlandse concurrentie voor de overige industrie een naar verhouding minder grote rol dan voor de andere industriële sectoren. De onderlinge concurrentie is in de grafische en de bouwmaterialenindustrie echter groot, zeker bij de huidige stagnerende en in de afgelopen paar jaar zelfs krimpende markt. In de bouwmaterialenindustrie concurreren specialisten in verschillende materialen ook met elkaar (riolering van beton- met PVC-buis, baksteen met beton), al ligt de beslissing over toe te passen materialen elders: bij architecten- en ingenieursbureaus, en uiteraard ook bij principalen (bouwopdrachtgevers). Specialisatie en nichestrategieën voor onderscheidend vermogen Via specialisatie en het opzoeken van marktniches kunnen bedrijven zich onderscheiden van hun branchegenoten. Voorbeelden daarvan zijn de in eerdere paragrafen al genoemde fabrikanten van technisch textiel, en grafische bedrijven die zich met succes hebben ontwikkeld tot grafimediabedrijf. In de meubelindustrie heeft segmentering plaats naar stijl/ontwerp en materiaal, afgezien van het onderscheid naar type (zitmeubelen, slaapkamermeubelen, et cetera). Een speciaal design kan hier zorgen voor het gewenste onderscheidende karakter ten opzichte van concurrenten. Toenemende concurrentie uit het buitenland De 'lichte industrie' mag dan over het geheel genomen minder concurrentie uit het buitenland krijgen dan de chemie, de voedingsmiddelenindustrie of de metaal- en elektrotechnische industrie, de buitenlandse concurrentie neemt ook hier toe. Sommige bouwmaterialen worden al in Azië gehaald, en drukwerk wordt niet alleen uitbesteed in België of Duitsland, maar ook bijvoorbeeld in Italië. Meubelen komen in toenemende mate uit Oost-Europa, en kleinmeubilair uit Azië. Ook proberen fabrikanten van kleding- en interieurstoffen uit China en India te 'upgraden' met eigen merk, en presenteren ze die op Europese beurzen.
78
6.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving De textielindustrie heeft te maken met de Europese richtlijn voor de beschrijving van 1 chemische stoffen REACH . Die legt leveranciers de verplichting op om de effecten voor milieu en gezondheid te meten en te laten registreren. Dat kan voor betrekkelijk 'kleine' chemische producten zoals voor textielveredeling gebruikt in de textielindustrie relatief kostbaar zijn. De papier- en kartonindustrie heeft te maken met het nationale Convenant Verpakkingen III, dat voorziet in een beperking van het materiaalgebruik. Voor de branche zijn echter maar beperkt effecten te verwachten, ook omdat de demografische ontwikkeling zorgt voor meer vraag naar kleinere verpakkingen. De bouwmaterialenindustrie heeft op het gebied van milieu en hergebruik te maken met regelgeving van zowel de Europese als de Nederlandse overheid die aanzienlijke invloed heeft in deze markt. De Europese Commissie stelt milieu-eisen doorgaans vast op een niveau dat dichter ligt bij de hoogste dan bij de laagste die lidstaten zelf stellen. Voor de Nederlandse bouwmaterialenindustrie biedt dat overigens ook kansen: de Nederlandse wetgeving op dit gebied is al vrij streng, en veel buitenlandse concurrenten zijn nog bezig met een aanpassing aan de nieuwe regelgeving die hun branchegenoten in Nederland al achter de rug hebben. Beleidskoers in komende jaren De algemene beleidskoers is een verder toenemend gewicht van Europese wetgeving tegenover nationale. Daarbij wordt de lat hoog gelegd als het gaat om milieu en gezondheid. De lichte industrie heeft daar mee te maken in de vorm van voorschriften voor verpakkingen, gebruik van chemische stoffen in de papier-, de grafische en de textielindustrie, en de recycling van bouwmaterialen.
6.2.6 Samengevat schema 6.1
Marktomstandigheden voor de overige industrie hout- en bouwmaterialen-
tegenover afnemers
industrie, meu-
papier- en pa-
textiel-/kleding-/
bel- en overige
pierwaren-
grafische
lederindustrie
industrie
industrie
industrie
+/-
+/-
+
+/-
tegenover leveranciers
+
+/-
-
+
tegenover toetreders
+
-
+
-
+/-
-
+/-
-
-
-
+/-
-
m.b.t. concurrentie m.b.t. wet- en regelgeving
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de overige industrie. Bron: EIM,2005.
1
Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals.
79
6.3
Kracht van de sector
6.3.1 Bedrijvendynamiek In de overige industrie is de bedrijvendynamiek betrekkelijk gering, vergeleken met het gemiddelde van het bedrijfsleven, en ook vergeleken met andere industriesectoren: er komen er minder bij, en er worden ook minder beëindigd. Het saldo van oprichtingen en bedrijfsbeëindigingen is licht negatief. Wél zijn bedrijfsbeëindigingen in deze sector minder vaak dan elders in de industrie faillissementen, en nieuwe bedrijven zijn minder vaak dochterondernemingen. Qua verdeling over de drie groeitypes wijkt de sector slechts weinig af van het gemiddelde van het Nederlandse bedrijfsleven, maar het saldo van groei en krimp is wel licht negatief. De geringe dynamiek is gegeven de recente ontwikkeling van de afzet niet zo verbazingwekkend: de binnenlandse vraag stagneert al jaren, in de eerste helft van 2005 heeft het herstel zich nog niet aangediend, en eerder is al vastgesteld dat bij uitstek dit deel van de industrie afhankelijk is van de ontwikkeling van de binnenlandse markt. Tegenover lage toetredingsdrempels in een aantal branches staan vrij vastliggende concurrentieverhoudingen, waardoor nieuwkomers zich moeten 'invechten' op een bestaande markt. Dat beïnvloedt hun overlevingskans negatief. Waar het buitenland wél een rol speelt, is de Nederlandse industrie in deze sector over het geheel genomen in het defensief: productie van kleding, schoeisel, meubelen en dergelijke biedt kansen voor nichespelers en voor internationale 'ketencoördinatoren' die ontwerpen, vermarkten en productie áánsturen, maar de productie zelf elders uitbesteden. De resulterende kopstaartbedrijven zijn hybride ondernemingen die dienstverlenings- en groothandelsactiviteiten combineren met industriële. De verdeling van bedrijven in de overige industrie over groeiers, gelijkblijvers en krimpers geeft een zeker evenwicht tussen groei en krimp te zien, met een relatief groot aandeel gelijkblijvers (26%). Dit laatste kan beschouwd worden als een aanvullende indicatie voor een wat achterblijvende dynamiek in deze sector. Zie verder tabel 6.6. tabel 6.6
Bedrijvendynamiek in de overige industrie (in % van het totaal aantal bedrijven in de overige industrie respectievelijk het bedrijfsleven), 2004 overige industrie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype: snelle en normale groeiers
36
37
gelijkblijvers
26
25
groeikrimpers en overige krimpers
38
38
aantal oprichtingen in % van het totaal w.v. nieuwe dochters aantal opheffingen in % van het totaal w.v. faillissementen
3,5
8,4
1,2
2,4
3,8
5,9
0.9
0,8
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
6.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming Tabel 6.7 maakt nog eens duidelijk dat het midden- en kleinbedrijf in de overige industrie een grote plaats inneemt: vijf van elke zes ondernemingen behoren tot het MKB, en die nemen bijna de helft van de omzet voor hun rekening, en 59% van de werkgelegenheid. De cijfers spreken vooral wanneer ze worden vergeleken met die van de an-
80
dere sectoren binnen de industrie. Zo staat in dit deel van de industrie bijvoorbeeld een gemiddelde omzet per onderneming van minder dan 2 miljoen euro tegenover ruim 4 miljoen in de metalektro, bijna 12 miljoen in de voedings- en genotmiddelenindustrie, en 35 miljoen in de chemische en kunststofverwerkende industrie. tabel 6.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele overige industrie
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de overige industrie (in %)
85
omzetaandeel van het grootbedrijf in de overige industrie (in %)
54
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de overige industrie (in %)
41
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
14
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
1,8
Bron: CBS, EIM.
6.3.3 Innovatiever mogen Het MKB in de overige industrie is bovengemiddeld innovatief, vergeleken met het totale Nederlandse MKB, maar de scores zijn lager dan die van de andere sectoren in de industrie. Zie tabel 6.8 voor de scores vergeleken met het totale MKB. Met name op indicatoren voor procesinnovativiteit blijft deze sector achter bij de rest van de industrie. tabel 6.8
Aandeel bedrijven in de overige industrie en het totale MKB industrie met innovaties in de periode 2002-2004 (in %)
soort innovatie
MKB overige industrie
totaal MKB
percentage bedrijven met nieuwe producten en/of diensten
41
34
percentage bedrijven met procesinnovaties
18
16
vernieuwingen of verbeteringen interne bedrijfsprocessen
66
56
Bron: EIM, 2005.
Producten en diensten De bouwmaterialenindustrie is de leverancier van innovaties in de bouw, voorzover het gaat om de 'hardware' op materiaalgebied. De grafische branche levert nieuwe combinaties van IT, grafische en druktechniek, maar leveranciers van machines, apparatuur en software verschaffen de bouwstenen voor deze innovaties, en maken ze daarmee mogelijk. Innovatie in de textielindustrie betreft textielveredeling, in wisselwerking met de chemische industrie, en nieuwe toepassingen van technisch textiel. Bedrijfsprocessen In de grafische branche ligt het accent op procesinnovatie, met de machine-industrie en de IT-sector als voornaamste leveranciers. De kledingindustrie investeert met het oog op zijn rol als ketenregisseur vooral in IT en logistieke hard- en software. In de papierindustrie ligt een sterk accent op procesinnovatie. Hier is de productie per werknemer in tien jaar tijd verdubbeld.
6.3.4 Bedrijfsvoering Grafische sector in beweging door digitalisering De grafische industrie heeft door de digitalisering van het drukproces toenemende raakvlakken met ICT-bedrijven en reproducenten van elektronische media. Daarnaast
81
maakt de digitalisering nieuwe combinaties mogelijk zoals verzorgen van adressenbestanden en databases, en verzending van drukwerk. Afgezien hiervan centraliseren en professionaliseren bedrijven en overheden hun inkoop, wat leidt tot grotere opdrachten en een strakker pakket van eisen. Deze veranderingen van hun markt dwingen grafische bedrijven tot heroriëntatie op hun bedrijfsstrategie: welke diensten moeten zij bieden, welke expertise met het oog daarop in huis halen, of met wie samenwerken om een gewenst totaalpakket te kunnen bieden? Time-to-market en hogere eisen aan ketenregie in textiel en kleding De ontwikkeltijden voor de ontwikkeling van nieuwe producten in de textiel- en kledingbranche worden steeds korter, het belang van 'time-to-market' neemt dus verder toe. Dat betekent hogere eisen aan de machineflexibiliteit: snel kunnen omschakelen van het ene product of dessin naar het andere. Ook de eisen aan de ketenregie gaan (verder) omhoog: zorgen dat de activiteiten van de verschillende betrokken partijen goed op elkaar worden afgestemd, en dat onderlinge leveringen bijtijds en volgens de overeengekomen specificaties plaatsvinden. Deze ontwikkeling kan zelfs zorgen voor terugkeer naar Nederland/Europa van sommige nu in Azië uitbestede producties: gegeven de afstand en de minimaal te verschepen hoeveelheid komen voor snel te leveren producten met een hoge toegevoegde waarde de grenzen van de logistieke mogelijkheden in zicht. Inkoopmacht van grote detailhandelsondernemingen Vervaardigers van consumentenproducten zoals meubels en woningtextiel, kleding en huishoudelijke keramiek hebben te maken met de groeiende inkoopmacht van grote detailhandelsondernemingen. Die zijn doorgaans internationaal actief, kopen scherp in, vragen grotere series, en stellen vaak formele eisen aan hun leveranciers, zoals certificering, financiële soliditeit en/of een bepaalde productiecapaciteit. Dit stelt de overwegend kleinschalige Nederlandse industrie voor aanzienlijke aanpassingsproblemen. Grondstofconcurrentie in de papierbranche De papierindustrie heeft te maken met concurrentie om grondstoffen. De belangrijkste is oud papier, en daar is vanuit de snel expanderende Chinese papierindustrie grote vraag naar. Schaarste en stijgende prijzen zijn het gevolg.
6.3.5 Samengevat schema 6.2
Kracht van de overige industrie sterke punten
zwakke punten
bedrijvendynamiek
- minder faillissementen
- geringe dynamiek
schaalgrootte/netwerkvorming
- ketensamenwerking en keten-
- samenwerkingsbereidheid
regie innovatievermogen bedrijfsvoering
- geringe procesinnovativiteit - concurrentie stimuleert (zoeken naar) onderscheidend vermogen
Bron: EIM,2005.
82
- kleinschaligheid en afhankelijkheid binnenlandse markt
6.4
Investeringen
6.4.1 Omvang en ontwikkelin g In de industriesectoren hebben zeven op de tien bedrijven geïnvesteerd in 2004. Dat is iets lager dan in 2003. De investeringsbereidheid in de industrie ligt op hetzelfde niveau als in het totale MKB. Het gemiddeld per bedrijf geïnvesteerde bedrag ligt in het industriële MKB het hoogst: ongeveer € 140.000, tegen ruim € 90.000 in het totale MKB. Dit verschil is deels te verklaren uit grotere uitgaven voor outillage zoals machines en gereedschappen, maar deels ook eenvoudig uit bedrijfsgrootte: het industriële MKB is gemiddeld groter dan het MKB in zijn geheel. Aan het begin van 2005 waren de MKB'ers voorzichtig met hun investeringsplannen voor dit jaar: 64% heeft plannen om in 2005 te investeren. Hierbij is de kanttekening op zijn plaats dat MKB-ondernemers hun investeringen aan het begin van het jaar vaak lager schatten dan zij aan het eind van het jaar feitelijk blijken uit te pakken. figuur 6.1 Investeringen in de industrie, 2003 en 2004
80 industrie 72
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
figuur 6.2 Verwachte investeringen in de industrie in 2005
industrie
totaal MKB
0%
20%
40%
van plan te investeren
60% investeert misschien
80%
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
83
Figuur 6.3 laat bij ruim vier op de tien MKB-bedrijven in de industrie een groei van de investeringen zien. Daar staat een daling bij twee op de tien tegenover. Het saldo van beide is dus positief. De vergelijking van industrieel met totaal MKB laat zien dat het saldo van groei en krimp in de industrie licht positiever is, maar dat de investeringen ook bij een iets grotere proportie bedrijven afnemen volgens de verwachting van ondernemers. Dit is waarschijnlijk een indicatie voor een uiteenlopende ontwikkeling per sector in de industrie: een terughoudende opstelling in sterk van de binnenlandse afzet afhankelijke sectoren zoals de voedings- en genotmiddelenindustrie en de 'overige' industrie, tegenover een grotere investeringsbereidheid in meer exportafhankelijke sectoren zoals de chemische en de metaal- en elektrotechnische industrie. figuur 6.3 Ontwikkeling van de investeringen in de industrie: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geinvesteerd)
industrie
totaal MKB
0%
20% groei
40%
60%
80%
gelijk gebleven
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Uit tabel 6.9a blijkt dat veel ondernemers geen op schrift vastgelegde investeringsplannen hebben. Ten opzichte van 2004 is dit aantal fors toegenomen. Het aandeel bedrijven dat de investeringsplannen op schrift vastlegt is wél hoger dan het aantal dat dit doet met de ondernemingsstrategie: slechts 20% van de MKB-ondernemers heeft zijn ondernemingsstrategie op schrift. tabel 6.9a Investeringsplannen in de industrie MKB industrie
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
29
21
25
17
− jaarlijks plan
27
21
23
22
− geen plan op schrift
44
58
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
84
6.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen Investeringen kunnen voor verschillende doelen aangewend worden. Bij een neergaande conjunctuur letten ondernemers vooral op efficiencyverbeteringen en denken zij minder aan uitbreiding. Dat bleek uit de meting van het EIM-MKB-Beleidspanel in het voorjaar van 2004. Investeringen in verbetering van de efficiency komen in de industrie vaker voor dan gemiddeld, maar ook de uitbreidingsinvesteringen zijn relatief hoog. Met name de exportgerichte industriesectoren en de kapitaalgoederenindustrie lopen meestal voorop in het economische herstel, en investeren dus ook in de eerste fase van een opgaande conjunctuur. Figuur 6.4 geeft inzicht in de verdeling van de verschillende soorten investeringen. Driekwart van de investerende bedrijven geeft aan te hebben geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen zoals apparatuur, huisvesting, vervoer en inventaris, gevolgd door bijna tweederde die heeft geïnvesteerd in kennis, opleiding en scholing. Ruim de helft heeft geïnvesteerd in internet en ICT. Ten opzichte van 2003 ligt het percentage bedrijven dat investeert in bedrijfsmiddelen lager: toen investeerde ruim 90% van de investerende bedrijven in bedrijfsmiddelen. Voor 2005 lijkt zich een soortgelijk investeringsbeeld te ontwikkelen als in 2004: zie figuur 6.5. De plannen voor investeringen in internet en ICT lijken iets terug te vallen. figuur 6.4 Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 56
65 kennis, opleiding en scholing 59
42
nieuwe markten en/of producten
48
71 bedrijfsmiddelen 75
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
industrie
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
85
figuur 6.5 Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 49
71 kennis, opleiding en scholing 63
41
nieuwe markten en/of producten
56
76 bedrijfsmiddelen 81
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
industrie
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
6.4.3 Financiering en knelpun ten Investeringen kunnen uit verschillende bronnen worden gefinancierd. Tabel 6.9b laat zien dat eigen middelen verreweg de belangrijkste bron zijn. Daarnaast heeft ongeveer een kwart van de MKB-ondernemers voor zijn investeringen in 2004 geld geleend bij een bank. Het aantal dat geld heeft verkregen via een verstrekker van risicokapitaal is minimaal. Hetzelfde geldt voor informele bronnen van kapitaal zoals familie of kennissen. Evenals vorig jaar geeft ruim een kwart van de ondernemers in de industrie aan een of meer knelpunten te hebben ervaren bij de investeringen. Het meest genoemde knelpunt is de financiering van de investering. Ondernemers in het industriële MKB melden ten opzichte van het totale MKB relatief veel problemen die hun oorsprong vinden bij wet- en regelgeving.
86
tabel 6.9b Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de industrie MKB industrie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
63
66
− overig eigen geld
17
14
2
1
28
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
3
3
− leverancierskredieten
1
1
28
25
− financiering
59
67
− wet- en regelgeving
24
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005 Perspectief.
6.4.4 Prognoses 2 005 en 2006 De jaren 2005 en 2006 hebben volgens de prognose voor de overige industrie een lichte groei van de omzet in petto. De groei in 2006 komt naar verwachting wel iets meer van een aantrekkend volume, en wat minder van een stijging van de afzetprijzen, zoals in 2005. De prognose voor de werkgelegenheid is krimp met 2% in 2005, in 2006 gevolgd door een minimale krimp. De arbeidsproductiviteit neemt toe, en dat komt de ontwikkeling van de winsten ten goede. Vergeleken met de andere sectoren in de industrie blijft de ontwikkeling van de omzet in dit deel van de industrie achter bij die in de chemische en de metaal- en elektrotechnische industrie, maar is die wél beter dan in de voedings- en genotmiddelenindustrie. De achterblijvende prestaties ten opzichte van de beide andere sectoren hebben te maken met de al eerder aan de orde gestelde, sterkere afhankelijkheid van de binnenlandse bestedingen, die zich beide nog steeds minder voorspoedig ontwikkelen dan de buitenlandse vraag. Zie verder tabel 6.10. tabel 6.10 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de overige industrie en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige industrie
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet − volumeontwikkeling
0,50
1,75
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
1,25
0,50
1,75
1,00
− waardeontwikkeling
1,75
2,25
2,75
3,25
-2,00
-0,25
-0,75
0,75
5,75
6,25
4,25
5,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2005.
87
In de overige industrie is het effect van 2% extra groei van de totale Nederlandse export een kwart procent extra omzet, toegevoegde waarde en arbeidsjaren. Dit effect is iets minder sterk dan gemiddeld in het Nederlandse bedrijfsleven, en duidelijk minder sterk dan in de meer exportgeoriënteerde sectoren van de industrie. tabel 6.11 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de sector overige industrie en het totale bedrijfsleven voor stijging export van Nederlandse herkomst, bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
overige industrie
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
1,75
2,00
2,25
2,75
-0,25
0,00
0,75
1,00
1,75
2,00
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
Het effect van een extra loonstijging met 1% is voor deze sector betrekkelijk gering, maar wél groter dan gemiddeld voor het Nederlandse bedrijfsleven: werkgelegenheid en toegevoegde waarde leveren in dat geval een kwart procent in. Zie verder tabel 6.12. tabel 6.12 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de sector overige industrie en het totale bedrijfsleven voor loonkosten in 2006, bij huidige prognose en extra loonkostenstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar)
omzet werkgelegenheid (arbeidsjaren) toegevoegde waarde
overige industrie
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
1,75
1,75
2,25
2,25
-0,25
-0,50
0,75
0,75
1,75
1,50
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
6.4.5 Een blik voo ruit Zowel voor de bouwmaterialenindustrie als voor de grafische sector geldt dat het verwachte herstel nog ongewis is. Er zijn voorzichtige aanwijzingen voor een herstel van de bouwproductie, maar niet voor een herstel van de investeringen door bedrijfsleven en overheid. Verder is het effect van het vrijvallende spaarloon op de consumentenbestedingen nog ongewis: laten consumenten het op een spaarrekening staan met het oog op eventueel tegenvallende rekeningen voor energie en zorgverzekeringen en dergelijke, of geven zij het uit aan kleding, woninginrichting enzovoorts? De meubelindustrie heeft te maken met groeiende inkoopmacht van grote detailhandelsketens, met importen uit lagelonenlanden in het onderste segment van de markt, en met toenemende (internationale) concurrentie op 'design' in het bovenste segment. Bij bouwmaterialen groeit de markt voor 'systeemproducten': componenten en producten die makkelijk gecombineerd en gemonteerd kunnen worden. Daarnaast neemt het
88
installatieaandeel toe: technische producten voor bedrijfs- en huisinstallaties voor comfort, beveiliging, monitoring (bijvoorbeeld van ambulante patiënten), et cetera. In de textielindustrie biedt de groei van de markt voor technisch textiel compensatie. Verder ligt een forse uitbreiding van het aantal kunstgras-sportvelden in het verschiet. In het traditionele segment kan de internationale liberalisatie van de handel op termijn voor meer concurrentie gaan zorgen: van Zuid-Europese landen die versneld upgraden naar niches en segmenten waar zij de Nederlandse bedrijven tegenkomen. De papier- en kartonindustrie rekent voor de middellange termijn op een groei van de afzet die zeker boven de 2% per jaar ligt. Dit ondanks maatregelen om minder (verpakkings)afval te genereren en ondanks de groei bij de elektronische media. In de grafische sector zullen mixed-media verder aan belang winnen: 'content' wordt vormonafhankelijk vastgelegd en kan naar keuze gedrukt, geprint, op cd, of op internet gezet worden. Dit kan gevolgen hebben voor de regiefunctie in de branche: die kan in handen komen van een grafimediabedrijf, maar kan ook verschuiven naar het digitale voortraject.
89
7
Bouwnijverheid
In de sector bouw zijn ruim 70.000 ondernemingen actief, die een werkgelegenheid bieden van circa 450.000 arbeidsjaren. De sector is onder te verdelen in de − burgerlijke en utiliteitsbouw (hoofd- en onderaannemers B&U); − grond-, weg- en waterbouw (GWW); − afwerkers van gebouwen (schilders, stukadoors, wand-, vloer- en overige afwerking); − bouwinstallatiebedrijven (elektrotechnische installatiebedrijven, centrale verwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven, en loodgieters-, fitters- en sanitairinstallatiebedrijven).
7.1
De sector in cijfers
7.1.1 Omvang Circa één op de tien bedrijven in Nederland is actief in de sector bouw. De sector is vrijwel geheel op het binnenland georiënteerd: slechts 1% van de totale omzet komt voor rekening van export. De bouw is, met een werkgelegenheid van circa 436.000 arbeidsjaren, goed voor 8% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven. Vrijwel alle bedrijven in de sector bouw behoren tot het MKB. Maar liefst 89% van de bedrijven heeft minder dan 10 werknemers in dienst. Van de totale werkgelegenheid komt ongeveer driekwart voor rekening van het MKB en van de totale omzet bijna tweederde. tabel 7.1
De bouw in 2004 aandeel van de bouw-
sector bouw
nijverheid in totaal MKB aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (ba) (x € miljard)
totaal
bedrijfsleven (in %)
74
74
11
328
436
8
44
69
6
1
2
1
17
24
6
Bron: CBS, bewerking EIM.
7.1.2 Samenstelli ng De grootste groep bedrijven, ruim 40% van alle ondernemingen in de bouw, is actief in de deelsector burgerlijke en utiliteitsbouw. Deze deelsector levert ook de grootste bijdrage aan de totale werkgelegenheid en omzet (zie tabel 7.2). In de deelsectoren aannemers B&U, afwerkers van gebouwen en bouwinstallatiebedrijven is het MKB relatief sterk vertegenwoordigd, terwijl in de deelsector GWW een beperkt aantal zeer grote ondernemingen domineert. Dit laatste komt tot uiting in het omzetaandeel van deze deelsector (25%) in vergelijking met het aandeel in het aantal ondernemingen (12%). De deelsector afwerkers van gebouwen wordt gekenmerkt door
91
kleinschaligheid. Met een groot aandeel in het aantal ondernemingen is de bijdrage aan de omzet en werkgelegenheid in de totale bouw relatief gering. tabel 7.2
De bouw verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
(x € miljard)
in %
burgerlijke en utiliteitsbouw
30
41
162
37
30
43
grond-, weg- en waterbouw
9
12
84
19
17
24
afwerkers
24
32
73
17
7
10
bouwinstallatiebedrijven
12
16
117
27
16
23
totaal
74
100
437
100
69
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
7.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling In 2004 was in de sector bouw sprake van een lichte groei in de bouwproductie: het totale volume van de omzet steeg met 1,25%. Ten opzichte van de voorgaande jaren was er een positiever beeld te constateren, maar niet in alle bouwsegmenten. Terughoudendheid met investeringen door het bedrijfsleven zorgde voor een flinke afname van de vraag naar nieuwe bedrijfsgebouwen, en daarnaast daalden de investeringen in de infrastructuur. Hoewel de nieuwbouwproductie van woningen weer iets aantrok, na enkele jaren van flinke daling van gereedgekomen nieuwbouwwoningen, bleef deze ver achter bij de oorspronkelijke doelstelling van de overheid. De onderhoudsmarkt blijft licht toenemen; vooral op het gebied van de infrastructuur neemt deze in belang toe. De ontwikkelingen tussen de deelsectoren lopen sterk uiteen, mede bepaald door de marktsegmenten waarop de bedrijven actief zijn. De B&U-bedrijven ondervinden, evenals de installatiebedrijven, de grootste gevolgen van een dalend productievolume in de nieuwbouw. De woningnieuwbouw is in 2004, na een dieptepunt in 2003, weer aan het opkruipen. Het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen steeg van 60.000 naar 62.000. De productie in de utiliteitsbouw is in 2004 nog verder teruggelopen, met 3,5%. De GWW-bedrijven hebben een aantal mindere jaren doorgemaakt door het aflopen van de bouwwerkzaamheden van megaprojecten. Door een flinke groei van onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden van de aanwezige infrastructuur, begint de markt voor de GWW-bedrijven weer enigszins aan te trekken. De afwerkers van gebouwen boeken wisselende resultaten. Schildersbedrijven behalen het merendeel van hun omzet uit onderhoudswerk en werden daarom minder sterk geconfronteerd met een productiedaling, in tegenstelling tot de stukadoorsbedrijven en de wand- en vloerafwerkers, die meer gericht zijn op de nieuwbouw. Dit segment heeft sterk te maken met seizoengolven. In de winterperiode is er aanzienlijk minder werk door de weersomstandigheden. De sector tracht door een actievere wintercampagne 'winterse vooroordelen' bij opdrachtgevers uit de wereld te helpen. De bouwinstallatiebedrijven, deels gericht op de minder conjunctuurgevoelige onderhoudsmarkt en deels op de nieuwbouw van bedrijfsgebouwen, realiseerden een reële omzetdaling van 1%. De elektrotechnische en de CV- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven die meer dan de loodgieters- en sanitairinstallatiebedrijven op nieuwbouw
92
georiënteerd zijn, werden met een verdere productiedaling geconfronteerd. Deze bedrijven reageren vertraagd op nieuwbouwontwikkelingen, omdat zij in een latere fase van het bouwproces worden ingeschakeld. In 2005 zal de bouwsector verder herstellen: de bouwproductie zal naar verwachting met 3,5% toenemen. Alle sectoren zullen hieraan bijdragen. Toenemend vertrouwen in een economisch herstel zal het investeringsvolume weer een impuls geven. Voor het eerst sinds een paar jaar zit de utiliteitsbouw weer in de lift. Het herstel van de utiliteitsbouw is niet algemeen. Het zijn vooral de niet-kantoorintensieve gebouwen waar de groei plaatsvindt. De leegstand van kantoorgebouwen blijft groot. De belangrijkste groeimarkt in 2005 is evenwel de nieuwbouw van woningen, gevolgd door herstel van woningen en gebouwen. Dit heeft met name te maken met een oplopende bouwachterstand. Hiervan zullen de B&U-bouwbedrijven en bouwinstallatiebedrijven in 2005 profiteren. Door de sterk gestegen nieuwbouwprijzen is het verbeteren van de eigen woning een aantrekkelijk alternatief voor het verhuizen naar een duurdere woning. Zeker in een tijd dat het economisch gezien minder gaat is renovatie een goedkoop alternatief voor (vervangende) nieuwbouw. De bouwinstallatiebedrijven ondervinden eveneens positieve impulsen door een toenemende installatiequote in de bouwproductie. In de infrastructuur zal er vooral groei zijn in het onderhoudssegment. De verschuiving van de aandacht van de overheid richting beheer en onderhoud in 2004, zal in 2005 doorgetrokken worden. tabel 7.3
Volumeontwikkeling van de omzet in de bouwnijverheid 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004
2005
burgerlijke en utiliteitsbouw
1,50
4,00
grond-, weg- en waterbouw
3,50
1,00
afwerkers
-1,00
5,25
bouwinstallatiebedrijven
-1,00
4,25
totaal
1,25
3,5
Bron: EIM (2004 raming).
Exploitatiebeeld De sector bouw realiseert een winst voor belastingen van 13% van de brutoproductie (zie tabel 7.4). Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het gegeven dat uit de winsten van het kleinbedrijf de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende gezinsleden gefinancierd worden. Het verbruik (grondstoffen, materialen etc.) maakt, met een aandeel van 63%, een uitermate belangrijk deel uit van de brutoproductie. De loonkosten vormen de belangrijkste component in de bedrijfskosten.
93
tabel 7.4
Exploitatiebeeld van bouw in 2004 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
63
bruto toegevoegde waarde
37
bedrijfskosten
24
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
23 13
Bron: CBS, bewerking EIM.
7.2
Marktomstandigheden
7.2.1 Markt Vraagbepalende factoren De bouwmarkt is naar object onder te verdelen in: woningbouw, utiliteitsbouw en grond-, weg- en waterbouw. Binnen deze categorieën is verder onderscheid te maken naar nieuwbouw, herstel/verbouw en onderhoud. Nieuwbouwproductie is onder meer afhankelijk van het aantal afgegeven vergunningen, de koopkracht van particuliere opdrachtgevers, de aanwezigheid van bouwlocaties en het vervangingsbeleid. Herstel en verbouw is voor een deel afhankelijk van de conjuncturele ontwikkeling. Enerzijds is in laagconjunctuur de bereidheid om te investeren in woningen en bedrijfsgebouwen minder aanwezig dan in hoogconjunctuur. Anderzijds is het - zoals in de afgelopen jaren - bij flinke prijsstijgingen van woningen aantrekkelijker om een verbouwing van het eigen huis uit te voeren dan een duurder, nieuw huis te kopen. Groot onderhoud en verbouwingen aan woningen zijn daarnaast sterk afhankelijk van het aantal verhuizingen. Ook hierin is een daling te constateren. Onderhoud aan woningen en gebouwen moet regelmatig gepleegd worden en is daardoor veel minder conjunctuurgevoelig. Dit marktsegment kenmerkt zich, meer dan de andere, door regelmatig terugkerende werkzaamheden en klantcontacten. Klantenbinding speelt hierbij dus een belangrijke rol. Particulieren vormen in dit marktsegment belangrijke opdrachtgevers, in tegenstelling tot de andere marktsegmenten waarbij men in hoofdzaak te maken heeft met professionele opdrachtgevers. Doordat de andere segmenten in de bouw in de afgelopen jaren meer onder druk zijn komen te staan, zijn de minder conjunctuurgevoelige onderhoudswerkzaamheden in de totale bouwproductie in belang toegenomen van 22,5% in 2000 tot 25% in 2004 toegenomen. De belangrijkste oorzaken van de groei van deze markt zijn de voortdurende groei van de gebouwenvoorraad, maar ook de veroudering van de voorraad, en daarmee groeiende behoefte aan onderhoud. Voor het volume van de onderhoudswerkzaamheden zijn eveneens de financiële middelen waarover eigenaren van gebouwen beschikken, bepalend.
94
De woningbouwproductie werd de afgelopen jaren gekenmerkt door afnemende nieuwbouw. Een belangrijke oorzaak was de laagconjunctuur, wat tot een terughoudendheid in de investeringen heeft geleid. In 2004 is voor het eerst sinds jaren weer sprake van een toename van de nieuwbouwproductie. Het aantal afgegeven vergunningen voor woningen is in 2003 en 2004 sterk toegenomen (respectievelijk 72.500 en 76.000 bouwvergunningen). Een toename van het aantal vergunningen kan overigens niet direct vertaald worden in een toename van de productie. Opdrachtgevers die een vergunning hebben aangevraagd, zullen namelijk pas tot bouwen besluiten wanneer een zeker percentage van de geplande woningen in het nieuwbouwproject daadwerkelijk is verkocht. Gezien de huidige terughoudendheid van de consument t.a.v. het kopen van een woning kan de daadwerkelijke bouw wel eens langer op zich laten wachten. Vooral woningen in het goedkope en middeldure segment blijven in trek. De bouwsector is sterk afhankelijk van het overheidsbeleid ten aanzien van nieuwbouw; met name het door het ministerie van VROM gepresenteerde actieprogramma woningproductie is hier van belang. Met dit programma wordt beoogd de woningproductie te versnellen en te verhogen. Eveneens van positieve invloed op de woningbouwontwikkeling is dat de overheid het voornemen heeft om gemeenten en provincies meer ruimte te geven voor woningbouw voor de eigen bevolking. De utiliteitsbouw staat al enkele jaren sterk onder druk. Vanwege de laagconjunctuur zijn de investeringen door het bedrijfsleven sterk afgenomen. Dit betreft vooral de investeringen in de nieuwbouw, en in mindere mate het herstel en de verbouw. Hierbij speelt ook mee dat bedrijven afzien van een nieuw pand of de verhuizing uitstellen, omdat zij hun 'oude' pand in de huidige marktsituatie niet kwijt kunnen. Het onderhoud blijft in volume gemeten vrij stabiel. De verwachting is dat in 2005 een eind komt aan de productiedaling van de nieuwbouw. Er is een duidelijke toename te zien van de afgegeven nieuwbouwvergunningen van bedrijfsgebouwen in 2004: 5,2 miljard euro ten opzichte van 4,5 miljard euro in 2003. De grond-, weg- en waterbouw is voor nieuwbouw sterk afhankelijk van het infrastructuurbudget van de overheid. In de afgelopen jaren werd er veel geïnvesteerd in projecten zoals de Betuwelijn en de HSL. Mede door de conjuncturele ontwikkelingen is het beleid nu meer gericht op beheer en onderhoud van de bestaande infrastructuur. Met een herstel van de economie komt er ook weer meer aandacht voor uitbreiding en verbetering van de infrastructuur.
7.2.2 Leverancier s Veranderingen in de keten De bouw wordt gekenmerkt door een grote verstrengeling van bedrijven. Projecten worden steeds vaker binnen bouwteams gerealiseerd. De hoofdaannemers, die het werk aannemen, schakelen gespecialiseerde aannemers in. Deze hoofdaannemers richten zich meer op coördinatie van de activiteiten en combineren technische kennis met proceskwaliteit. Voor het leveren van maatwerk wordt van de aannemer vereist dat deze met een bouwkundige oplossing komt: de afzonderlijke expertises van toeleveranciers en gespecialiseerde aannemers worden in de ontwerpfase al optimaal ingezet. In verband met het tekort aan personeel is in de afgelopen jaren gezocht naar manieren om het bouwproces zo efficiënt mogelijk in te richten. Onder meer heeft dat tot gevolg gehad dat diverse bouwactiviteiten die vroeger op de bouwplaats zelf plaatsvonden, zijn verschoven naar bijvoorbeeld timmerwerkplaatsen, zodat bouwdelen prefab werden aangeleverd.
95
De afgelopen jaren werd de bouw ook gekenmerkt door een grote toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel, de zogenoemde zzp'ers: geschoolde vakkrachten die voor zichzelf beginnen. Deze groei lijkt nu tot staan te zijn gekomen. Was het in voorgaande jaren vooral door een economisch gunstig klimaat dat werknemers het risico van zelfstandigheid durfden te nemen, nu is een deel van de startende zzp'ers uit noodzaak zelfstandig gaan werken. Doordat de werkloosheid is toegenomen en de kans op een andere baan vermindert gaat men op zoek naar andere mogelijkheden, bijvoorbeeld door voor zichzelf te beginnen. Voor werkgevers is het werken met zzp'ers in een periode dat het economisch gezien minder voor de wind gaat, aantrekkelijk omdat dit het bedrijf een grotere flexibiliteit geeft in perioden van overcapaciteit. Nu de markt weer iets gaat aantrekken, wordt de situatie voor de zzp'er gunstiger: bedrijven zijn eerder geneigd gebruik te maken van flexibele capaciteit dan nieuw personeel aan te nemen.
7.2.3 Toetreders De bouwsector wordt gekenmerkt door een groot aantal starters. Dit komt ook tot uitdrukking in het aandeel van de starters in de bouwsector (15,2%), in het totaal aantal starters in het bedrijfsleven. In 2004 waren er ruim 7.300 startende bedrijven in de sector bouw. Tot voor enkele jaren was de enorme aanwas van nieuwe bedrijven voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de zelfstandigen zonder personeel. Dit lijkt nu veel minder te zijn. In 2003 bedroeg het aantal starters nog zo'n 5.800. Gemiddeld is het aantal starters in de periode 1987-2004 met 5,1% per jaar toegenomen. Van de starters in de periode 1987-2004, blijkt na 5,5 jaar 58% van de nieuwe bedrijven nog actief te zijn. tabel 7.5
Startende bedrijven in de bouw: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele sector
aantal starters in de sector mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
7.342 5,1
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
15,2
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
58
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM.
7.2.4 Concurrentie De bouwsector voelt met name in de onderhoudsmarkt externe concurrentie opkomen. Diverse werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden door de consument zelf, of door eigen onderhoudsdiensten van bedrijven. Daarnaast verschijnen steeds meer klussenbedrijven op de onderhoudsmarkt. In dit segment worden ook vaker werkzaamheden uitgevoerd in het grijze circuit. Om het inschakelen van professionele bedrijven door de consument aantrekkelijker te maken, is voor schilder- en stukadoorswerk sinds 1 januari 2000 het lage BTW-tarief van kracht. Door verdergaande integratie van ICT en elektrotechniek worden de grenzen tussen de van oudsher gescheiden branches steeds vager. De werkterreinen van diverse typen installateurs overlappen elkaar steeds vaker en in toenemende mate. Op het gebied van elektrotechniek zijn ook steeds vaker andere partijen actief, bijvoorbeeld beveiligingsdiensten die beveiligingsinstallaties aanbrengen en ICT-bedrijven die de elektrotechniek voor hun rekening nemen. Op het gebied van de CV-installateur zijn de energiebedrij-
96
ven actief die naast energie ook installatie- en onderhoudsdiensten leveren in hun strijd om de klant, met name nu de energiemarkt is vrijgegeven en afnemers van energie zelf hun leverancier kunnen kiezen. De interne concurrentie in de bouwsector betreft vooral de scherpe prijsconcurrentie onderling. Vanwege de ingezakte markt moeten meer inspanningen gepleegd worden om orders binnen te halen en wordt er scherp gecalculeerd. Dit zet de winstmarges onder druk. Vanwege het inzakken van de nieuwbouwmarkt in de afgelopen jaren, zijn de grotere bedrijven die veelal op de grotere projectenmarkten opereren, hun werkterrein gaan verleggen naar de verbouw- en onderhoudsmarkt. Op deze markt vormen zij de concurrenten van de traditioneel op deze markten opererende kleinere bouwbedrijven.
7.2.5 Wet- en regelgeving In 2000 heeft verlaging van het BTW-tarief voor onderhoudsschilder- en stukadoorswerk aan woningen een blijvend positief effect opgeleverd op de werkgelegenheid voor met name schildersbedrijven. Het lage BTW-tarief voor het schilders- en stukadoorsonderhoud aan woningen ouder dan vijftien jaar blijft gehandhaafd tot 1 januari 2006. Uit EIB-onderzoek blijkt deze maatregel 2.900 banen op te leveren. De aandacht voor de arbeidsomstandigheden speelt een belangrijke rol in de bouw. De sector kent een groot aantal regels op arbogebied. In het Arboconvenant Bouw en in het Convenant Veiligheid en Gezondheid op de Werkplek zijn afspraken gemaakt om te zorgen voor verdere verbetering op het vlak van gezondheid. De bouw heeft nog altijd een negatief imago: het werken in de bouw is zwaar en staat als soms gevaarlijk bekend. Met name in de kleinere bedrijven was het op het gebied van de toepassing en het maken van een risicoanalyse vaak slecht gesteld. Intussen heeft hier een inhaalslag plaatsgevonden. Desondanks is er nog altijd veelvuldig sprake van een onveilige situatie op de bouwplaats. Uit onderzoek van de Arbeidsinspectie bleek in de helft van de onderzochte plekken een zodanig onveilige situatie dat het werk stilgelegd moest worden, vooral vanwege valgevaar. Wat betreft het ziekteverzuim en de WAO-intrede zit de bouw op het landelijke gemiddelde. Er zijn voortdurend ontwikkelingen op het gebied van betere werkmethoden, materialen en arbovriendelijk beleid. Het verzuimpercentage in de bouwnijverheid is in 2004 ten opzichte van 2003 afgenomen, en ligt rond de 5%.
7.2.6 Samengevat In schema 7.1 zijn de marktomstandigheden voor de onderscheiden bouwsegmenten, gebaseerd op het voorgaande, samenvattend weergegeven. schema 7.1
Marktomstandigheden voor de bouwnijverheid B&U
GWW
afwerkers
installatie
tegenover afnemers
+/-
+/-
+
+
tegenover leveranciers
+/-
+/-
+
+
tegenover toetreders
+/-
+/-
+/-
+/-
m.b.t. concurrentie
-
-
+
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
+
+/-
+
+/-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de bouwnijverheid. Bron: EIM, 2005.
97
7.3
Kracht van de sector
7.3.1 Bedrijvendynamiek Binnen de sector bouw is in 2004 38% van de bedrijven te typeren als een snelle en normale groeier. 39% is aan te merken als een bedrijf dat krimpt. In dit opzicht wijkt de bouw niet af van het totale bedrijfsleven. Van het aantal actieve bedrijven in 2004 is 9,9% in dat jaar opgericht. Hierin komt wederom tot uitdrukking dat de sector bouw een zeer dynamische sector is. Voor het totale bedrijfsleven ligt dit percentage lager, namelijk 8,4%. Tegenover de bedrijven die dat jaar gestart zijn, heeft 6,1% de bedrijfsactiviteiten gestaakt. Dat is iets meer dan gemiddeld in het bedrijfsleven (tabel 7.6). tabel 7.6
Bedrijvendynamiek in de bouw (in % van het totaal aantal bedrijven in de bouw respectievelijk het bedrijfsleven), 2004 sector bouw
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype: − snelle en normale groeiers
38
37
− gelijkblijvers
24
25
− groeikrimpers en overige krimpers
39
38
aantal oprichtingen in % van totaal
9,9
8,4
− nieuwe dochters
2,1
2,4
aantal opheffingen in % van totaal
6,1
5,9
0,9
0,8
w.v.
w.v. − faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
7.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De sector bouw bestaat voornamelijk uit kleine bedrijven: 90% van de bedrijven heeft minder dan 10 personen in dienst. De grote bedrijven zijn in hoofdzaak te vinden bij de GWW-sector. Vaak zijn dit zeer grote ondernemingen. Dit blijkt uit het omzet- en werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf, dat 35% respectievelijk 25% bedraagt (zie tabel 7.7). Netwerkvorming is in de bouwwereld een heel belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering. Men heeft elkaar nodig. Zoals eerder vermeld, werkt een hoofdaannemer met veel onderaannemers, waarbij de hoofdaannemer de regisseur is. Daarnaast is al eerder aangegeven dat het werken met zzp'ers een belangrijk fenomeen is. Het vormen van een netwerk waarop de aannemer kan terugvallen is van grote betekenis, omdat de aannemer te maken heeft met grote opdrachtgevers (waaronder woningcorporaties, hoofdaannemers en professionele beleggers in vastgoed) die vooral zaken doen met marktpartijen die in staat zijn grote contracten tegen scherpe tarieven aan te gaan. Een kwart van de bedrijven in het MKB in de sector bouw participeert in een netwerk. Vooral in het bouwinstallatiesegment is sprake van een toename van franchise- en marketingformules. Schaalvergroting zal hier een strategische keuze zijn om de gefragmenteerde markt waarop dit segment actief is, goed te kunnen bewerken.
98
tabel 7.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele sector
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
90
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
35
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
25
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
0,9
Bron: CBS, EIM.
7.3.3 Innovatiever mogen De bedrijven in de bouw moeten voortdurend hun kennis van nieuwe technieken en werkmethoden op peil houden. De installatiebedrijven hebben bijvoorbeeld te maken met voortdurende vernieuwingen in elektronicatoepassingen. Enerzijds leidt dit tot integratie van voorheen gescheiden specialismen, maar ook omgekeerd leidt dit tot opkomende of doorgroeiende nieuwe specialismen. De elektronicatoepassingen gaan steeds verder op het gebied van 'leefklimaat' in gebouwen en huizen, beveiliging, telematica etc. Het traditionele installatiewerk neemt af door onder meer draadloze technieken. In de bouwproductie heeft men te maken met innovaties op het gebied van bouwmaterialen en machines. De bouwondernemers worden voorzien van informatie over nieuwe ontwikkelingen vanuit de bouwmaterialenhandel en industrie. Zo zijn er bijvoorbeeld voortdurend ontwikkelingen op het gebied van kunststoffen (kozijnen) en lijmsoorten (tegelzetten). Sommige innovaties brengen ingrijpende veranderingen bij de bouwbedrijven teweeg. Alvorens een nieuwe techniek en/of een nieuw product gebruikt wordt, moet men er immers zeker van zijn dat het goed werkt (ook op de lange termijn). Verder heeft het consequenties voor de organisatie van het werk en zullen er wellicht opleidingen gevolgd moeten worden om met de nieuwe technieken/materialen vertrouwd te raken en om het steeds complexer wordende bouwproces te kunnen 'managen'. De Nederlandse bouwwereld staat vooraan als het gaat om het adopteren van nieuwe ontwikkelingen. Toch ligt het percentage MKB-bedrijven dat nieuwe producten en/of diensten introduceert, in de bouwsector lager dan in het totale MKB. tabel 7.8
Aantal bedrijven in de bouw en het totale MKB met innovaties in de periode 2002-2004 (in %) MKB sector
soort innovatie introductie van nieuwe producten en/of diensten introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
bouw
totaal MKB
18
34
6
16
46
56
Bron: EIM, 2005.
7.3.4 Arbeidsmark t In de afgelopen paar jaar is de werkgelegenheid in de bouw flink gekrompen. De bouw wordt gekenmerkt door een veelvuldig gebruik van inlening, onderaannemers, zzp'ers, uitzendkrachten en buitenlandse arbeidskrachten om pieken en dalen op te vangen. In 2004 werden echter ook in belangrijke mate in het eigen vaste personeelsbestand arbeidsplaatsen geschrapt. De gunstige bouwprognose voor 2005 zal weer tot een toe-
99
name van de werkgelegenheid in de bouwsector leiden: een arbeidsvolumestijging van 1,25%. De verwachting is dat de productiegroei een belangrijk effect heeft op het inschakelen van zzp'ers en onderaannemers. Er zal wel personeel worden aangenomen, maar men zal toch uiterst voorzichtig zijn. In eerste instantie zullen de bouwbedrijven hun productiecapaciteit zo veel mogelijk flexibel houden. De rol van buitenlandse arbeidskrachten is betrekkelijk gering. De verwachting is dat bouwbedrijven in 2005 hiervan nauwelijks gebruik zullen maken, vooral omdat men het imago van de bouw niet (verder) onder druk wil zetten. Buitenlandse arbeidskrachten worden op dit moment vooral nog ingeschakeld door particuliere opdrachtgevers voor onderhoudswerk. Binnen de werkgelegenheid in de sector bouw zijn de volgende ontwikkelingen te constateren: − er is een toename van gespecialiseerde aannemers, die vragen om specifiek opgeleid personeel; − er is een vergrijzing van het personeelsbestand; − er is een sterke vraag naar kaderpersoneel, onder andere door een steeds verder toenemende complexiteit van het bouwproces.
7.3.5 Samengevat schema 7.2
Kracht van de sector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− veel starters
− faillissementen komen meer dan gemiddeld voor
schaalgrootte/ netwerkvorming innovatievermogen
− netwerkvorming neemt toe (mede
− Nederland voorop in adoptie nieuwe ontwikkelingen
arbeidsmarkt
− weinig horizontale samenwerking
door zzp)
− zzp'ers zorgen voor flexibiliteit met
− minder innovatief in bedrijfsprocessen dan gemiddeld − vergrijzing van het personeel
oog op marktveranderingen Bron: EIM, 2005.
7.4
Investeringen
7.4.1 Omvang en ontwikkelin g In figuur 7.1 is te zien dat de investeringsbereidheid in de bouwnijverheid overeenkomt met het beeld van het totale MKB. Zowel in 2003 als in 2004 heeft zo'n 70% van de MKB-bedrijven in de bouwnijverheid geïnvesteerd. De omvang van de investeringen in de bouwnijverheid is echter relatief laag. Het gemiddelde bedrag dat men investeerde bedroeg in 2004 € 59.000, tegenover ruim € 90.000 gemiddeld voor het gehele MKB. Voor 2005 zijn de MKB-bedrijven in de bouwnijverheid enigszins terughoudend om te investeren. Zes op de tien ondernemers geven aan te zullen investeren. 10% is dit mogelijk van plan. Na enkele jaren met een negatieve omzetontwikkeling, lijkt 2005 weer een voorzichtig herstel te zien te geven. Het herstel zal van meer structurele aard moeten zijn, alvorens de bedrijven in de sector bouwnijverheid gaan investeren. De investeringen die op dit moment gepleegd worden zullen zich in hoofdzaak beperken tot noodzakelijke vervangingen en het voldoen aan de arbo-eisen.
100
figuur 7.1 Investeringen in de bouwnijverheid, 2003 en 2004
69 bouwnijverheid 71
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
70
realisatie 2003
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
figuur 7.2 Verwachte investeringen in de bouwnijverheid in 2005
bouwnijverheid
totaal MKB
0%
20% van plan te investeren
40%
60% investeert misschien
80%
100%
investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
De ontwikkeling van de investeringen in de bouwnijverheid loopt, zoals blijkt uit figuur 7.3, achter op het MKB-gemiddelde. Waar in de bouwnijverheid in 2004 voor circa 30% van de bedrijven een groei te zien was ten opzichte van 2003, gold dit voor zo'n 40% in het totale MKB.
101
figuur 7.3 Ontwikkeling van de investeringen in de bouwnijverheid: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
bouwnijverheid
totaal MKB
0%
20%
40%
groei
60%
80%
gelijk gebleven
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
In tabel 7.9 is te zien dat in de bouwnijverheid minder vaak investeringsplannen op schrift worden gesteld (29%). In het totale MKB worden door vier op de tien bedrijven de plannen schriftelijk vastgelegd. Ten opzichte van 2004 is sprake van daling van het maken van investeringsplannen. Het aandeel bedrijven dat wel de investeringsplannen vastlegt is nog altijd hoger dan het aantal bedrijven dat de ondernemingsstrategie schriftelijk vastlegt. Slechts 20% van de MKB-ondernemers heeft zijn ondernemingsstrategie op schrift. tabel 7.9
Investeringsplannen in de bouwnijverheid MKB bouwnijverheid
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
14
12
25
17
− jaarlijks plan
17
17
23
22
− geen plan op schrift
69
71
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
7.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen In de bouwnijverheid werden de investeringen in 2004 met name aangewend om bestaande bedrijfsmiddelen te vervangen en om te voldoen aan wet- en regelgeving. Ook kennis, opleiding en scholing en internet en ICT worden vaak als investeringscategorieën genoemd. Deze investeringsdoelen worden in de andere sectoren ook vaak genoemd. In vergelijking met 2003, is in 2004 vaker geïnvesteerd in nieuwe markten en/of producten. Kijkend naar de investeringsplannen zal internet en ICT bij de investerende MKBbedrijven in de bouw in 2005 minder aandacht krijgen. De investeringen zullen zich
102
voornamelijk beperken tot het hoognodige: de bedrijfsmiddelen die aangepast en/of vervangen moeten worden. figuur 7.4 Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 56
65 kennis, opleiding en scholing 59
42
nieuwe markten en/of producten
37
71 bedrijfsmiddelen 66
0
10
20
30
40
50
60
totaal MKB
70
80
90
100
bouwnijverheid
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 7.5 Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 36
71 kennis, opleiding en scholing 66
41
nieuwe markten en/of producten
31
76 bedrijfsmiddelen 71
0
10
20
30
totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
bouwnijverheid
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
7.4.3 Financiering en knelpun ten Het is bekend dat een groot deel van de investeringen in het MKB gefinancierd wordt met eigen geld. De bouwnijverheid vormt hierop geen uitzondering. Circa drie op de tien ondernemers wenden vreemd geld aan. Bij zeven op de tien bedrijven die knelpunten hebben ondervonden (een kwart van de MKB-bedrijven in de bouwnijverheid) was de financiering een van de oorzaken.
103
tabel 7.10 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de bouwnijverheid MKB bouwnijverheid
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
63
66
− overig eigen geld
15
14
1
1
27
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
1
3
− leverancierskredieten
0
1
28
25
70
67
7
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten) − financiering − wet- en regelgeving Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
7.5
Perspectief
7.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Voor 2005 zal het omzetvolume van de sector bouw met 3,5% toenemen. Op alle markten wordt een groei voorzien: zowel in de nieuwbouwproductie van woningen en gebouwen, als in het onderhoud en de verbouw. Alleen investeringen in nieuwe infrastructuur zullen nog iets achterblijven. De werkgelegenheid zal met 1,5% stijgen. Voor 2006 wordt voor de sector bouw eveneens een bovengemiddelde groei voorzien. De behoefte aan arbeidskrachten zal daarmee eveneens toenemen. Extra personeel wordt daadwerkelijk ingezet bij een volledige capaciteitsbenutting van het eigen bedrijf, zodat de arbeidsproductiviteit in de sector bouw zowel in 2005 als in 2006 zal toenemen. Voor alle deelsectoren binnen de bouw wordt een omzetgroei verwacht, alleen de mate waarin verschilt. De B&U-bedrijven zullen zowel op het gebied van onderhoud als nieuwbouw omzetgroei realiseren. De oplevende economie zal ervoor zorgen dat bedrijven weer gaan investeren in het onderhoud van hun gebouwen. Ook de overheid zal zich weer nadrukkelijker richten op stadsvernieuwing, om bouw- en woontechnische achterstanden weg te werken. De nieuwbouw van woningen zal gematigd groeien, daarentegen zal de vraag naar nieuwbouw van gebouwen flink aantrekken, vooral vanuit de zorg en het onderwijs. Voor de GWW-sector is een gematigde groei te verwachten. De groei richt zich met name op de instandhouding en verbetering van de huidige infrastructuur. De afbouwbedrijven zullen zowel profiteren van toenemende nieuwbouwactiviteiten als door gestaag toenemende onderhoudswerkzaamheden. De installatiebranche zal zich eveneens gunstig ontwikkelen. De hoge installatieintensiteit van gebouwen, in combinatie met een toenemende nieuwbouwproductie zal een impuls geven. Een groei van herstel- en verbouwwerkzaamheden zal ook de vraag
104
naar allerlei installatievoorzieningen bevorderen, maar een positieve uitwerking hebben op de vraag naar meer luxe badkamers en meer comfort op het gebied van verwarming. tabel 7.11 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de bouw en het totale bedrijfsleven, voor 2004 en 2005 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) sector bouw 2005
totaal bedrijfsleven 2006
2005
2006
omzet - volumeontwikkeling
3,50
3,50
1,00
2,25
- prijsontwikkeling
1,25
1,25
1,75
1,00
- waardeontwikkeling
4,75
4,75
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,50
2,50
-0,75
0,75
winst
7,00
6,50
4,25
5,50
Bron: EIM.
tabel 7.12 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de sector bouw en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) sector bouw
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
bij 3,75% groei
bij 5,75% groei
omzet
3,50
3,50
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,50
2,50
0,75
1,00
toegevoegde waarde
3,50
3,50
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 7.13 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de sector bouw en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkostenstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) sector bouw
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
3,50
3,50
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,50
2,25
0,75
0,75
toegevoegde waarde
3,50
3,75
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
Aangezien de bouwsector niet of nauwelijks exporteert, zijn deze prognoses voor de ontwikkeling van de bouw in vergelijking met andere sectoren op korte termijn weinig gevoelig voor fluctuaties in de groei van de wereldhandel (zie tabel 7.13). Een eventuele stijging van de loonkosten zou de prognoses wel licht kunnen beïnvloeden. Bij de prog-
105
noses is ervan uitgegaan dat de loonkosten in 2006 stabiel blijven ten opzichte van 2005. Mochten de loonkosten in 2006 1% hoger liggen dan in 2005, dan brengt dit voor de bouw een iets sterkere toegevoegdewaardegroei met zich mee, doordat consumenten door hogere lonen meer te besteden hebben. De werkgelegenheidsontwikkeling pakt in dat geval echter wel iets negatiever uit (tabel 7.13).
7.5.2 Een blik voo ruit Op de lange termijn zijn de vooruitzichten voor de sector positief. De sterkste groei wordt verwacht voor de nieuwbouwproductie van utiliteitsgebouwen. Het herstel van deze in de afgelopen jaren ingezakte markt komt na 2005 sterk op gang, met name door een sterk groeiende vraag vanuit de zorg en het onderwijs. Ook de onderhoudsen verbouwmarkt zal een voortdurende groei te zien geven. Dit hangt samen met de groei van de gebouwenvoorraad, de trend om onderhoud in eigen beheer af te stoten, de veroudering van de gebouwenvoorraad met als gevolg dat onderhoud noodzakelijker wordt, en economische groei. De overheid zal met betrekking tot de GWW-markt in eerste instantie geld vrijmaken voor het onderhoud en daarna pas tot investeringen in nieuwbouw overgaan. De nieuwbouwproductie van woningen zal bij deze ontwikkelingen achterblijven. In de afgelopen jaren was hier al een herstel in productie zichtbaar, dat zich in de komende jaren in bescheiden vorm voortzet. Door demografische factoren als gezinsverdunning en vergrijzing blijft de woningbehoefte groot en zijn er veranderende woonwensen. De Nota Ruimte biedt in het kader van de nieuwbouw meer vrijheid voor de lagere overheden en krijgt economie een zwaar accent. De bouw zal in de komende jaren te maken krijgen met een vergrijzing van het personeelsbestand. De verwachting is dat in 2010 een kwart van het personeelsbestand 55 jaar of ouder is (15% in 1990). Bouwbedrijven zullen meer aandacht gaan besteden aan een gericht ouderenbeleid om de werknemers te behouden, in een fysiek zware werkomgeving. Dit kan veranderingen in het interne bedrijfsproces betekenen.
7.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Bouwend Nederland, Gouda
www.bouwendnederland.nl
Telefoon: (0182) 56 75 67 Ondernemersorganisatie schilders- en onderhoudsbranche
www.fosag.nl
(Fosag), Gouda Telefoon: (0182) 57 14 44 Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers (NVB), Voorburg
www.nvb-bouw.nl
Telefoon: (070) 386 02 04 Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven
www.noanederland.nl
(NOA), Veenendaal Telefoon: (0318) 52 72 90 UNETO-VNI, Zoetermeer Telefoon: (079) 325 06 50
106
www.uneto-vni.nl
vakbladen • Aannemer • Bouwmarkt • Bouwwereld • Cobouw • Renovatie & Onderhoud • NOA magazine • Intech Klimaat en Sanitair • Intech Elektro en ICT
107
8
Autosector
De autosector kan worden opgesplitst in de autodetailhandel en de autogroothandel. De autodetailhandel, waarmee de auto- en reparatiebedrijven, de autoservicebedrijven en de benzinestations worden aangeduid, bestaat voornamelijk uit MKB-bedrijven. De omzet van de autodetailhandel bestaat in hoofdzaak uit de verkoop van nieuwe en gebruikte personenauto's en het uitvoeren van onderhouds- en reparatieactiviteiten. Veel van deze bedrijven zijn daarnaast ook actief op het gebied van de verkoop van motorbrandstoffen. Voor de benzinestations is de verkoop van motorbrandstoffen uiteraard de 'corebusiness', die in vele gevallen overigens gecombineerd wordt met de verkoop van een al dan niet uitgebreid assortiment aan zogenoemde gemaksartikelen. De autogroothandel wordt gevormd door de importeurs van personenauto's en bedrijfswagens. De omzet van de autogroothandel bestaat vooral uit investeringsgoederen (leveringen van wegtransportmiddelen aan bedrijven) en intermediaire leveringen (leveringen van auto's aan de autodetailhandel).
8.1
De sector in cijfers
8.1.1 Omvang Op 1 januari 2005 waren er ongeveer 21.000 bedrijven actief in de autosector. Dit is een lichte daling ten opzichte van vorig jaar. Het merendeel (99%) van de bedrijven behoort tot het midden- en kleinbedrijf (MKB). Van de bedrijven in de autosector heeft 90% minder dan 5 werknemers in dienst. De sector is jaarlijks goed voor een omzet van € 65 miljard. Hiervan komt 46 miljard euro (71%) tot stand in het MKB. De autosector is sterk binnenlands gericht, de exportomzet bedraagt 2 miljard euro. Dit is ongeveer 1% van de totale omvang aan export van het Nederlandse bedrijfsleven. tabel 8.1
De autosector in 2004 autosector
aandeel van de autosector in totaal be-
MKB aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
totaal
drijfsleven (in %)
21
22
3
117
139
2
46
65
5
exportomzet (x € miljard)
2
2
1
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
5
8
2
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard)
Bron: CBS, bewerking EIM.
8.1.2 Samenstelli ng Bijna tweederde van de omzet van de autosector wordt behaald door de autodetailhandel, terwijl 86% van de ondernemingen behoort tot de autodetailhandel. De autodetailhandel bestaat voornamelijk uit kleinschalige bedrijven. De autogroothandel is grootschaliger qua opzet. Qua aantal ondernemingen neemt de autogroothandel minder dan een vijfde deel van de autosector voor zijn rekening, terwijl qua omzet de autogroothandel goed is voor ruim eenderde van het geheel (tabel 8.2).
109
tabel 8.2
De autosector verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) autogroothandel
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
3
14
27
19
24
36
autodetailhandel en benzineservice
18
86
112
81
41
64
totaal
22
100
139
100
65
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
8.1.3 Economisch functioneren Markt voor nieuwe personenauto's lijkt verzadigd In 2004 werden in totaal 483.885 personenauto's geregistreerd, een daling van ongeveer één procent ten opzichte van 2003. Deze daling wordt verklaard door het uitblijvende economische herstel, het geringe consumentenvertrouwen en de prijsstijging die zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan. De automarkt is min of meer verzadigd en lijkt voornamelijk een vervangingsmarkt. De verkopen schommelen al enkele jaren rond de 500.000 auto's, met in de goede jaren 1999 en 2000 uitschieters tot circa 600.000. Voor 2005 rekenen de RAI Vereniging en de BOVAG op een stabiele markt van 490.000 nieuwe personenauto's. Vooralsnog lijken die inschattingen aan de optimistische kant: in de eerste zes maanden van 2005 zijn ruim 11.000 auto's minder geregistreerd dan in diezelfde periode in 2004. Verkoop gebruikte personenauto's licht gedaald De verkoop van gebruikte auto's is in 2004 eveneens licht gedaald. Uit cijfers van de BOVAG blijkt dat er in 2004 1.856.202 gebruikte auto's werden verkocht. In 2003 bedroeg dat aantal nog 1.862.053, een zeer lichte daling van ongeveer een half procent. De professionele autobedrijven blijken het belangrijkste aankoopkanaal voor gebruikte auto's. Ruim 40% van de gebruikte auto's wordt particulier gekocht en de rest via de professionele autobedrijven. Markt voor bedrijfsvoertuigen laat duidelijk herstel zien Tegenover de stagnerende personenautoverkopen vertoont de markt van bedrijfsvoertuigen een duidelijk herstel. Met name de markt voor zware vrachtwagens kende in 2004 een sterke groei. Het aantal verkochte bedrijfsvoertuigen bedroeg in 2004 101.482, een stijging van maar liefst 12% ten opzichte van 2003. Het gros van deze verkopen bestaat uit bestelauto's (86%), de overige verkopen zijn vrachtwagens, trekkers, autobussen en speciale voertuigen zoals brandweerauto's en takelwagens. De afzet van bestelwagens bedroeg in 2004 86.799 voertuigen, een stijging van 13% ten 1 opzichte van 2003. De stijgende lijn lijkt zich ook in 2005 voort te zetten. In de eerste maand van 2005 zijn namelijk 1.858 nieuwe vrachtwagens geregistreerd, 8% meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Sinds mei 2001 zijn er in een maand tijd niet meer zoveel vrachtwagens verkocht. Het lijkt erop dat de markt voor duurzame goederen weer aan het aantrekken is.
1
Cijfers zijn afkomstig uit Duurzaam mobiel, RAI jaaroverzicht 2004.
110
De verkoop van vrachtwagens is vaak een indicator van een beginnende economische opleving. In tabel 8.3 staat een overzicht van de verkoopaantallen van de diverse soorten auto's in de afgelopen 4 jaar. tabel 8.3
Autoverkopen 2001-2004 nieuwe
gebruikte
personenauto's
personenauto's
bedrijfsvoertuigen
2001
530.287
1.902.124
101.461
2002
510.744
1.849.108
95.537
2003
488.841
1.862.053
90.973
2004
483.885
1.856.202
101.482
Bron: BOVAG, 2005.
Onderhoudsmarkt De totale onderhoudsmarkt neemt sinds een aantal jaren af. Dit is vooral een gevolg van de toenemende kwaliteit waarmee nieuwe auto's worden geproduceerd. Hierdoor worden de onderhoudsintervallen groter en daalt de onderhoudsbehoefte. Daarnaast is er in Nederland een stijgend aandeel van auto's ouder dan 10 jaar. Veel eigenaren van auto's van deze leeftijd hebben de neiging de auto's 'af' te rijden. Reguliere beurten worden overgeslagen en alleen de hoogstnoodzakelijke reparaties worden uitgevoerd, zo blijkt uit onderzoek van Deloitte. Omzetontwikkeling De autosector heeft in 2004 in zijn geheel qua volume een lichte omzetdaling gekend, zo blijkt uit tabel 8.4. Het volume van de omzet daalde met 0,50%. De autogroothandel scoorde nog positief (+0,75%), maar de autodetailhandel en benzineservice daarentegen niet (-0,75%). Met name de dalende verkoop van personenauto's is hier debet aan. Voor 2005 wordt verwacht dat de omzet gelijk zal blijven. De verkoop van nieuwe personenauto's neemt in 2005 waarschijnlijk licht af en de verkoop van occasions neemt gematigd toe. Het aantal verkochte bestelauto's zal in de eerste helft van het jaar toenemen als gevolg van het afschaffen van de BPM-vrijstelling voor particulieren met een grijs kenteken. Particulieren zullen op deze afschaffing reageren door de aanschaf van bestelauto's die anders pas veel later vervangen zouden worden, naar voren te halen. tabel 8.4
Volumeontwikkeling van de omzet in de autosector 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004
autogroothandel
2005
0,50
0,50
autodetailhandel en benzineservice
-0,75
-0,75
totaal
-0,50
-0,50
Bron: EIM (2005 raming).
111
Arbeidsproductiviteit Een kengetal voor de arbeidsproductiviteit is de gemiddelde bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar. Voor het MKB in de autosector heeft deze een waarde van € 43.750. Dat is in vergelijking met veel andere sectoren uit het bedrijfsleven niet erg hoog. De arbeidsproductiviteit bedraagt in het MKB ongeveer 59.000 euro. Met de omvang van het bedrijf neemt ook de arbeidsproductiviteit toe. Het kleinbedrijf heeft een gemiddelde arbeidsproductiviteit van 55.000 euro, terwijl dit voor het midden- en grootbedrijf 64.000 en 78.000 euro bedraagt. Eén van de verklaringen voor de relatief lage arbeidsproductiviteit is het grote aandeel kleinbedrijven in de autosector. Exploitatiebeeld In tabel 8.5 is het exploitatiebeeld gegeven van de autosector. De exploitatiekosten komen neer op 36% van de brutoproductie. Hiervan nemen de loonkosten 28% voor hun rekening. Het andere deel is voornamelijk toe te schrijven aan huisvestings- en energiekosten. 'Onder de streep' blijft er gemiddeld 15% van de brutoproductie over. Dit klinkt gunstig, maar dit cijfer wordt vertekend doordat een belangrijk deel van de winsten van het kleinbedrijf ook de beloningen voor de ondernemer en de eventuele meewerkende gezinsleden bevat. tabel 8.5
Exploitatiebeeld van de autosector in 2004 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
50
bruto toegevoegde waarde
50
bedrijfskosten
36
waarvan:
-
loonkosten
winst voor belastingen
28 15
Bron: CBS, bewerking EIM.
8.2
Marktomstandigheden
8.2.1 Afnemers De tegenstelling tussen de personen- en de bedrijfswagensector weerspiegelt het verschil in het vertrouwen tussen de consument en het bedrijfsleven in economisch herstel. Terwijl veel ondernemers een voorschot nemen op economisch betere tijden en de investeringen opvoeren, kijkt de consument de kat uit de boom. Ondanks het economische herstel was de Nederlandse consument in 2004 nog erg terughoudend met zijn uitgaven. Hiervoor was een aantal oorzaken aan te wijzen, zoals het afnemen van het beschikbaar gezinsinkomen en het lage consumentenvertrouwen. De bedrijven daarentegen zijn weer bereid om te gaan investeren; de aantrekkende winsten en het aantrekken van de bedrijvigheid zijn hier debet aan.
112
Automarkt toch in beweging Hoewel de verkoop van personenauto's vrij stabiel lijkt te zijn, is de markt sterk in beweging, in de zin van toenemende marktfragmentatie naar soorten auto's. Nadat er jarenlang een sterke groei is geweest in de vraag naar MPV's zitten nu vooral SUV's (Sports Utility Vehicles), luxe terreinwagens, in de lift. Ook de belangstelling voor cabriolets en coupés neemt toe. Daarentegen loopt het ooit zo dominante aandeel van 1 sedans en hatchbacks duidelijk terug. Aantal auto's per huishouden stijgt Nederland telde in 2004 bijna 8 miljoen personen- en bedrijfswagens. Dat zijn er bijna twee miljoen meer dan 10 jaar geleden. De groei van het wagenpark is vooral toe te schrijven aan het grotere aantal auto's per huishouden. In 8 van de 10 gezinnen is meer dan één auto aanwezig. De emancipatie van de vrouw heeft daartoe flink bijgedragen. Meer tweede en derde auto's per gezin en meer vrouwelijke verkeersdeelnemers hebben de autodichtheid een flinke duw in de rug gegeven. De gevolgen daarvan ondervinden we dagelijks, want bij een gelijkblijvende infrastructuur steeg de gemiddelde ver2 keersdrukte met zo'n 28% en op de snelwegen zelfs met 32%. Onderhoud: consument kiest voor vertrouwd adres De Nederlandse automobilist gaat voor het onderhoud aan zijn auto meestal naar een vertrouwd adres. Hoewel 'switchgedrag' zeker aan de orde is, is de overstap naar een ander soort werkplaats geen veelvuldig voorkomend verschijnsel. Vooral de klant van de merkdealer heeft een grote mate van binding met zijn werkplaats. Dit blijkt uit onderzoek van TNS NIPO onder een representatieve groep van Nederlandse autobezitters. Het percentage consumenten dat voor hun eigen dealer kiest is sinds 1999 opgelopen van 43% naar 50%. Dit is vooral ten koste gegaan van de fast fitters, die hun marktaandeel zag afnemen van 17% in 1999 naar 2%. De merkdealer kan met een serieuze bedreiging te maken krijgen indien de universeel en de fitter aanzienlijke prijsdalingen doorvoeren. Echter de consument merkt nog weinig veranderingen als het gaat om onderhoud aan auto's, ook niet als het gaat om de gevolgen van Europese regelgeving. Met de Monti-regeling, zoals die van kracht is sinds oktober 2003, is de Nederlandse autobezitter over het algemeen onbekend. Slechts één op de 25 automobilisten (4%) geeft aan ooit iets gehoord of gelezen te hebben over de Monti-regelgeving (TSN NIPO). Brandstofprijzen blijven stijgen Autorijdend Nederland gaat steeds meer gebukt onder de stijging van de benzine- en dieselprijzen als gevolg van de hoge prijs van de ruwe olie. De laatste jaren zijn de prijzen van een liter benzine of diesel sterk gestegen. Op 1 januari 2005 kostte een liter benzine nog € 1,185. Medio juli is de prijs gestegen naar boven de €1,40 een prijsstijging van maar liefst 18% in een half jaar tijd. Door de stijging van de brandstofprijzen wordt autorijden steeds duurder.
1
2
Uit:Duurzaam mobiel, RAI jaaroverzicht 2004. Bron: 'Tweede auto bij gezinnen én vrouwen stuwt wagenpark', Rai Vereniging (2005).
113
8.2.2 Leverancier s Autofabrikanten De fabrikanten van motorvoertuigen en reserveonderdelen distribueren hun producten via netwerken van distributeurs, de zogenaamde dealers. De fabrikanten werken ook met netwerken van erkende reparateurs. Nederland is geen groot autoland, zoals Duitsland. Toch staat ons land helder op de automotive kaart. Dit komt omdat Nederland enkele sterke kerngebieden heeft, zoals de technologie rondom de continu variabele transmissie (CVT) en de ontwikkeling van intelligente voertuigen (de zogeheten smart vehicles). De afgelopen 5 jaar is het aantal autofabrikanten na alle fusies en overnames sterk gedaald. De lage bedrijfswinsten en de toenemende overcapaciteit dwingen de autofabrikanten tot verdere standaardisatie en kostenbesparingen. De concurrentiestrijd op de Europese automarkt is letterlijk moordend; het faillissement van de Engelse autofabrikant MG Rover is daar een voorbeeld van. Maar ook Nederlands enige autofabriek heeft het zwaar. In het personeelsbestand van Nedcar zal flink worden gesneden: van de 3.900 medewerkers zullen bijna 700 banen gaan verdwijnen. Autogroothandel De nieuwe Europese regelgeving (Europese mededingingswetgeving, zogenaamde Monti-regelgeving) inzake distributie van auto's heeft haar invloed al doen gelden. De scheiding tussen het merkgebonden kanaal (verkoop en onderhoud van nieuwe auto's door aan een bepaald merk gebonden dealerbedrijven) en het merkonafhankelijke kanaal (verkoop en onderhoud van auto's door vrije, universele autobedrijven) is aan het vervagen. Het merkgebonden kanaal is bezig zijn bestelsystemen toegankelijk te maken voor het universele autobedrijf en de (merk)onderdelen te distribueren naar de universele garagist. De universele groothandel op zijn beurt tracht door het aanbieden van werkplaatsconcepten, ondersteuning met technische informatie en geautomatiseerde bestelsystemen de band met de garagist te versterken. Door online-communicatie tussen importeur/componentfabrikant en de garagist verandert de functie van de tussenliggende schakels in de keten. Verwacht wordt dat nog meer dan voorheen de nadruk op logistieke dienstverlening komt te liggen. De grote (merk)dealerholdings onderzoeken serieus de mogelijkheden die de nieuwe Europese wetgeving ze biedt door zich te oriënteren op nieuwe toeleveranciers die de onderdelenvoorziening kunnen verzorgen. De universele groothandel heeft door zijn sterke distributienetwerk nog een duidelijke pre ten opzichte van andere marktpartijen. Deze voorsprong kan door verbetering van het logistieke proces bij andere marktpartijen snel veranderen. De voortgaande concentratie van componentenfabrikanten noopt de 1 groothandel tot samenwerking en vorming van strategische allianties.
8.2.3 Toetreders In 2004 groeit het aantal starters in alle sectoren, met een tamelijk spectaculaire toename van 19% voor het totale bedrijfsleven. Ook de autosector had met een dergelijke groeisprong te maken. Het aantal startende bedrijven is in 2004 met 17% gestegen. Deze positieve trendbreuk is niet het gevolg van 'pull-factoren' zoals verbeterde kansen waar nieuwe ondernemers op afkomen, maar eerder 'push-factoren' zoals (dreigende) werkloosheid. Veel jonge bedrijven verdwijnen echter binnen 5 jaar weer. Van alle startende bedrijven overleeft 48% het na 5,5 jaar nog in de autosector. De overlevingskansen verschillen
1
Uit: Cijfers en Trends, Rabobank (2004).
114
per sector. Starters in de bouwnijverheid hebben goede papieren om de eerste 5,5 jaar te overleven, met een aandeel overlevers van 58%. Nieuwkomers in de groothandel hebben naar verhouding de geringste kans om de eerste 5 jaar te overleven, gevolgd door die in de detailhandel en de autobranche. tabel 8.6
Startende bedrijven in de autosector: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele sector
aantal starters in de autosector
1.075
mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
1,9
aandeel van de autosector in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
2,2
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
48
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM.
8.2.4 Concurrentie Als gevolg van de nieuwe Europese regelgeving is de structuur van de markt aan het veranderen. Voorheen waren er dealers, universele garages en snelfitters. Langzaam wordt de verkoop gescheiden van het onderhoud en de reparaties, waarbij de universele garages zich kunnen kwalificeren als erkend reparateur voor specifieke merken. Tegelijk gaan ketens als Kwik-fit meer reparatiewerk verrichten en nemen ze werkplaatsen 1 van dealers over . De grens tussen merk en universeel vervaagt. Toch is het effect van de nieuwe Europese regels (de zogenaamde Monti-regelgeving) vooralsnog beperkt. Ook de door velen voorspelde opkomst van alternatieve afzetkanalen, zoals megastores voor verschillende merken en verkoop via internet, komt nog nauwelijks van de grond; potentiële kopers blijken internet vooral te gebruiken om informatie in te winnen, maar lijken meer vertrouwen te hebben in het traditionele dealerapparaat dan in nieuwe 2 aanbieders.
8.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving Op 1 juli 2005 is de nieuwe regelgeving voor grijs gekentekende bestelauto's van kracht geworden. Om het 'oneigenlijke' gebruik van bestelauto's door particulieren in te dammen heeft het kabinet in het Belastingplan 2005 het fiscale regime voor lichte bedrijfsauto's gewijzigd. Kort samengevat komt de nieuwe regelgeving erop neer dat vanaf 1 juli alle lichte bedrijfsauto's tot 3,5 ton gvw, die voor het eerst in Nederland worden geregistreerd, BPM-plichtig worden. Kopers die kunnen aantonen dat zij ondernemer zijn kunnen de BPM bij de belastingdienst terugvragen. Beleidskoers in komende jaren Nota Mobiliteit In 2004 is de Nota Mobiliteit uitgebracht. De ondertitel van de nota is 'voor een bereikbare en voorspelbare reistijd'. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed
1
2
Uit: RAI Voorrang, nr. 8 2005. Uit: Duurzaam mobiel, RAI jaaroverzicht 2004.
115
functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Enkele aandachtspunten in de nota zijn: − het verbeteren van de bereikbaarheid, op korte termijn onderhoudsachterstanden inhalen; − groei van verkeer en vervoer mogelijk maken; − betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid van deur tot deur; − meer publiek-private samenwerking; − meer innovatie binnen de mobiliteitssectoren; − een daadkrachtige overheid. BPM staat ter discussie In juni 2005 heeft de Europees Commissaris Kovacs van Belastingen een voorstel ingediend om de BPM tussen 2006 en 2016 geleidelijk af te schaffen. In Nederland moeten kopers van nieuwe auto's de BPM (Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen) betalen. Soortgelijke heffingen kunnen sterk per land verschillen. De voornaamste reden voor het willen afschaffen door de eurocommissaris is dat momenteel maar heel weinig automobilisten hun wagen bij een dealer in het buitenland bestellen, terwijl de 'kale' prijs daar soms lager is. Op Prinsjesdag zal het kabinet een voorstel lanceren om de BPM te differentiëren naar de relatieve zuinigheid en de relatieve CO2-uitstoot van auto's. Relatief, want gekoppeld aan de grootte van de auto, zoals aangegeven op de energielabels die iedere dealer op de nieuwe auto's in de showroom moet aanbrengen. De gedachte is dat de zuinigste auto's een korting krijgen op de BPM en dat voor onzuinige auto's een extra hoge BPM verschuldigd is. Kilometerheffing De afgelopen tijd is er al veel discussie geweest over de invoering van de kilometerheffing. Toch zal de invoering van kilometerheffing voor de Nederlandse automobilisten op zijn vroegst pas in 2014 plaatsvinden. Bij kilometerheffing betalen automobilisten meer naarmate ze meer kilometers rijden. Vaste lasten, zoals motorrijtuigenbelasting, kunnen dan worden verminderd of afgeschaft. Automobilisten betalen zo voor het gebruik en niet voor het bezit van een auto. De Nederlandse overheid hoopt daarmee het probleem van de files in Nederland te kunnen aanpakken. Verbod op losse spullen in de auto Paraplu's, tassen en andere voorwerpen mogen vanaf 1 januari 2006 niet meer los in de auto rondslingeren als het aan minister Peijs ligt. Bij een botsing kunnen losse voorwerpen voor levensgevaarlijke situaties zorgen, daarom heeft minister Peijs in het nieuwe voertuigreglement een verbod op losse voorwerpen in de auto opgenomen. De Tweede Kamer zal zich na de zomer van 2005 buigen over het nieuwe voertuigreglement.
116
8.2.6 Samengevat schema 8.1
Marktomstandigheden voor autosector autodetailhandel
autogroothandel
+/-
+/-
tegenover leveranciers
-
-
tegenover toetreders
+
+
m.b.t. concurrentie
+
+
m.b.t. wet- en regelgeving
+
+
tegenover afnemers
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de autosector. Bron: EIM, 2005.
8.3
Kracht van de sector
8.3.1 Bedrijvendynamiek De dynamiek in de autobranche is niet erg groot. Het aantal oprichtingen ligt met 6,0% van het totale aantal ondernemingen achter op het landelijke gemiddelde voor het gehele bedrijfsleven (8,4%). De laatste jaren is het aantal bedrijfsbeëindigingen in het Nederlandse bedrijfsleven toegenomen. Die trend is in 2004 voortgezet: het aantal bedrijfsbeëindigingen ligt inmiddels boven de 48.000. Ook in de autosector is dit het geval: in 2004 bedroeg het aantal stoppers 1.020 ten opzichte van 970 in 2003. De redenen om te stoppen met een bedrijf zijn uiteenlopend. Meestal denkt men in de eerste plaats aan een faillissement, maar dat betreft in de autosector slechts 18% van alle bedrijfsbeëindigingen. tabel 8.7
Bedrijvendynamiek in de autosector, 2004 autosector
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
-
snelle en normale groeiers
28
37
gelijkblijvers
32
25
groeikrimpers en overige krimpers
40
38
aantal oprichtingen in % van het totaal
6,0
8,4
1,7
2,4
3,8
5,9
0,7
0,8
w.v.
-
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
-
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2003'. EIM, 2005.
8.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De autosector wordt sterk gekenmerkt door zijn kleinschaligheid. Bijna 90% van de bedrijven in de autosector behoort tot het kleinbedrijf (zie tabel 8.8). Daarnaast blijkt deze kleinschaligheid uit de gemiddelde ondernemingsgrootte van 6 arbeidsjaren.
117
tabel 8.8
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 autosector
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de autosector (in %)
88
omzetaandeel van het grootbedrijf in de autosector (in %)
29
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de autosector (in %)
16
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
3,0
Bron: CBS, EIM.
Uit recent onderzoek van het adviesbureau DealerSupportNetwerk is gebleken dat de 50 grootste dealerholdings in Nederland inmiddels al ruim 33% van de nieuwverkoop van personen- en bestelauto's in handen hebben. Dit onderzoek peilde de situatie over 2004, dus nog vóór de start van de vestigingsvrijheid van dealerbedrijven. Autodealers kunnen zich vanaf 1 oktober 2005 vrijelijk binnen Europa vestigen. Men dient echter wel te blijven voldoen aan de door fabrikanten opgelegde vereisten. Soortgelijk onderzoek is ook in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland uitgevoerd. De verkoopconcentratie in beide landen is sterk verschillend: de Britse top-50 was in 2004 al goed voor 37% van de totaalmarkt, in Duitsland vertegenwoordigt de top-50 slechts 13% van het volume. De verwachting is dat de machtsconcentratie in Nederland de komende jaren verder zal toenemen. Grote dealerholdings zullen de vestigingsliberalisering aangrijpen om meer schaalvoordeel uit hun omvang te behalen. Bovendien zullen er de komende jaren veel kleinere autobedrijven van de markt verdwijnen door gebrek aan opvolging. De grootste autodealer is de beursgenoteerde Stern-groep. De 70 Sternvestigingen tezamen waren in 2004 goed voor 19.400 nieuwe auto's, 3,4% van de totaalverkoop in ons land. Dealer Groep Pon en Kroymans Retail Groep staan op de tweede respectieve1 lijke derde plaats .
8.3.3 Innovatiever mogen Het innovatievermogen van een sector is onder andere af te lezen uit het aantal introducties van producten en/of diensten en uit het doorvoeren van vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen. Producten en diensten Nederland is weliswaar een klein automobielland, maar de industrie neemt op bepaalde plaatsen een sterke positie in. Om de internationale technologiepositie te versterken is twee jaar geleden het Automotive Technology Centre in het leven geroepen. Het belangrijkste doel hiervan is de bedrijfstak voor Nederland te behouden en verder uit te breiden. Het centrum dient om het innovatieniveau op peil te houden. Het ATC initieert diverse innovatieprojecten, zoals elektrische transmissie voor de toepassing van hybridevoertuigen zoals de Toyota Prius. Maar ook het project City Mobiel om de congestie in steden te verminderen of het project CSPTO (Constant Speed Power Take-Off), waarbij het vermogen wordt afgenomen van een motor en wordt ingezet voor andere doeleinden zoals koelinstallaties. De AutoRai 205 heeft dit jaar weer plaatsgevonden. Deze grote tentoonstelling is de plek waar de nieuwste ontwikkelingen in de branche worden tentoongesteld. Zo vinden 1
Bron: DealerSupportNet.
118
er met name veel ontwikkelingen plaats op het gebied van schone en ultrazuinige auto's. Het gebruik van informatietechnologie neemt in de autosector toe; zo is er in toenemende mate sprake van on board electronics. Bijna één op de tien automobilisten (9%) heeft een navigatiesysteem in de auto. Ruim een jaar geleden was dit nog maar 2%. Bedrijfsprocessen De invloed van IT is sterk merkbaar op het gebied van EDI (Electronic Data Interchange), het elektronisch uitwisselen van data. Eén van de toepassingen waar EDI in de komende jaren van strategisch belang wordt, is de elektronische onderdelencatalogus. Momenteel opereren er in Nederland meerdere bestelsystemen en catalogussystemen naast elkaar. Opgaan van de verschillende systemen in één universeel systeem is aanmerkelijk efficiënter en sterk kostenverlagend.
8.3.4 Samengevat schema 8.2
Kracht van de autosector sterke punten
bedrijvendynamiek
- het aantal oprichtingen ligt hoger dan het aantal opheffingen
schaalgrootte/netwerkvorming
- toenemende schaalvergroting
zwakke punten - relatief weinig dynamiek - overlevingskans na 5 jaar is relatief laag - autosector is kleinschalig
bij autodealers innovatievermogen
- veel productinnovatie (fabrikanten)
- autodealers zijn relatief weinig innovatief
Bron: EIM, 2005.
8.4
Investeringen
8.4.1 Omvang en ontwikkelin g In de autohandel wordt redelijk veel geïnvesteerd; in figuur 8.1 is te zien dat acht van de tien MKB-ondernemers dit hebben gedaan in 2004. In vergelijking met 2003 is er sprake van een lichte groei van het aantal investerende bedrijven. Het gemiddelde investeringsbedrag ligt met € 52.000 echter lager dan het gemiddelde van € 90.000 over alle sectoren. De ontwikkelingen in de branche als gevolg van de Monti-regeling, waardoor de dealers de mogelijkheid krijgen om meerdere merken te voeren, vragen natuurlijk om investeringen van de ondernemer.
119
figuur 8.1 Investeringen in de autohandel, 2003 en 2004
77 autohandel 80
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
Van de MKB-ondernemers in de autosector denkt 70% in 2005 te zullen investeren; 8% geeft aan misschien te zullen investeren. Zie figuur 8.2. figuur 8.2 Verwachte investeringen in de autohandel in 2005
autohandel
totaal MKB
0%
20% van plan te investeren
40%
60% investeert misschien
80%
100%
investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Figuur 8.3 laat zien dat ongeveer vier op de tien investerende bedrijven in 2004 meer hebben geïnvesteerd dan in het jaar daarvoor. Eén op de tien meldt een daling in de investeringen.
120
figuur 8.3 Ontwikkeling van de investeringen in de autohandel: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geinvesteerd)
totaal MKB
autohandel
0%
20% groei
40%
60%
80%
gelijk gebleven
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Uit tabel 8.9 blijkt dat veel ondernemers geen investeringsplannen op schrift stellen. Het aandeel bedrijven dat wel de investeringsplannen vastlegt is nog altijd hoger dan het aantal bedrijven dat de ondernemingsstrategie schriftelijk vastlegt. Slechts 20% van de MKB-ondernemers heeft zijn ondernemingsstrategie op schrift. Voor 2005 is sprake van een grotere groep MKB-bedrijven in de autosector die van plan is een jaarlijks investeringsplan te maken. tabel 8.9
Investeringsplannen in de autohandel MKB autohandel
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
- meerjarenplan
24
12
25
17
- jaarlijks plan
13
30
23
22
- geen plan op schrift
63
58
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
8.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen Voor de autohandel was in 2003 het voldoen aan wet- en regelgeving een belangrijke doelstelling. Driekwart van de investerende MKB-bedrijven heeft hierin geld gestoken, beduidend meer dan in andere sectoren. Verbetering van de service wordt relatief belangrijk gevonden; zes op de tien investerende bedrijven hebben hierin geïnvesteerd. In 2004 heeft de autosector, logischerwijze, bijna zonder uitzondering geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen. Ook kennis, opleiding en scholing hebben de nodige aandacht gekregen. In 2005 zal bij de investerende bedrijven in de autosector hieraan relatief nog meer aandacht worden geschonken.
121
figuur 8.4 Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 57
65 kennis, opleiding en scholing 67
42
nieuwe markten en/of producten
34
71 bedrijfsmiddelen 73
0
10
20
30
40
50
60
70
totaal MKB
80
90
100
autohandel
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 8.5 Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 60
71 kennis, opleiding en scholing 76
41
nieuwe markten en/of producten
28
76 bedrijfsmiddelen 83
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
autohandel
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
8.4.3 Financiering en knelpun ten Wat betreft de financieringsbronnen die aangewend worden om de investeringen te bekostigen (tabel 8.10), wijkt de autohandel weinig af van het totale MKB. Er wordt vaak gefinancierd met eigen geld, via winsten uit eigen onderneming. Bijna een derde van de ondernemers ervaart knelpunten. Dit heeft in de meeste gevallen betrekking op de financiering van de investering.
122
tabel 8.10 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de autohandel MKB autohandel
totaal MKB
financieringsbronnen (%): - winst uit onderneming
62
66
- overig eigen geld
12
14
1
1
28
26
- financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
5
3
- leverancierskredieten
2
1
32
25
63
67
8
14
- holding - geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten) - financiering - wet- en regelgeving Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
8.5
Perspectief
8.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Voorzichtig herstel van de verkopen in de autosector Naar verwachting zal in 2005 de afzet in de autosector qua volume nog iets krimpen (-0,5%), maar met een prijsstijging van 0,75% zal de waarde van de omzet net boven de nullijn uitkomen. In 2006 zal ook het volume een groei laten zien, waardoor de omzet in waarde verder kan groeien met 2,25%. Zie tabel 8.11. De verkoop van personenauto's zal wederom iets afnemen, de verkoop van gebruikte auto's zal stabiliseren en de verkoop van bedrijfswagens zal toenemen. Een belangrijke oorzaak voor de terugloop in de verkopen van nieuwe personenauto's is de prijsstijging die zich in de afgelopen jaren heeft voorgedaan. Voor deze prijsstijging is een aantal redenen aan te wijzen. Met ingang van 2005 is de BPM-korting (Belasting op Personenauto's en Motorrijwielen) op accessoires als navigatiesystemen en cruise control komen te vervallen. Daarnaast heeft de prijsharmonisatie van personenauto's in Europa een negatief effect op de prijzen. Momenteel zijn de autoprijzen, zonder BPM en BTW, in Nederland laag vergeleken met die in de ons omringende landen. De prijzen gaan meer naar elkaar toe groeien, waardoor de prijzen van nieuwe personenauto's voor de consument stijgen. Verder kampen gezinnen met een teruglopend reëel vrij beschikbaar inkomen. Particuliere autokopers houden de hand daardoor meer op de knip en kopen minder nieuwe auto's, maar relatief meer gebruikte auto's, of blijven nog een jaartje doorrijden met hun huidige auto en stellen de aankoop uit.
123
tabel 8.11 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) autosector 2005
totaal bedrijfsleven 2006
2005
2006
omzet - volumeontwikkeling
-0,50
1,00
1,00
2,25
- prijsontwikkeling
0,75
1,00
1,75
1,00
-
0,25
2,25
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-0,50
0,75
-0,75
0,75
winst
-1,50
3,75
4,25
5,50
- waardeontwikkeling
Bron: EIM, 2005.
tabel 8.12 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) autosector
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
1,00
1,00
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
0,75
0,75
1,00
toegevoegde waarde
1,00
1,25
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 8.13 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de autosector en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) autosector
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
1,00
1,25
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
1,00
0,75
0,75
toegevoegde waarde
1,00
1,50
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
De toename van het totaal aantal autoverkopen zal vooral te danken zijn aan de sterke groei van het aantal verkochte bestelauto's. Mede als gevolg van het toenemende producentenvertrouwen ontwikkelt de verkoop van bestelauto's zich positief. Daarnaast wordt op 1 juli 2005 de BPM-vrijstelling voor bestelauto's van particuliere met een grijs kenteken afgeschaft. Gemiddeld neemt de prijs van een bestelauto voor de consument met € 455 toe. Particuliere gebruikers reageren hierop door de aanschaf van bestelauto's die anders pas veel later vervangen zouden worden naar voren te halen.
124
Werkgelegenheid loopt verder terug De werkgelegenheid neemt dit jaar met 0,5% af. Door de omvangrijke arbeidskostenstijging proberen ondernemers hun personeelsbestand zo goed mogelijk aan te passen aan de afzet. Als gevolg hiervan loopt het aantal werknemers bij het MKB in de autosector terug. De verwachting is dat ondernemers in de autosector in 2006 hun personeelsbestand op orde hebben en dat de sector zelfs weer een groei van de werkgelegenheid kan laten zien (+0,75%). Dit is conform de ontwikkeling in het totale bedrijfsleven. Winst stijgt De autosector zal dit jaar afsluiten met een winstdaling van 1,5% ten opzichte van 2004 en zal daarmee achterlopen op de meeste andere sectoren uit het bedrijfsleven. Het jaar 2006 zal op dit vlak een ommekeer betekenen. Naar verwachting zal de winst met 3,75% stijgen.
8.5.2 Een blik voo ruit De markt voor personenauto's lijkt inmiddels redelijk verzadigd. De verkopen zullen de komende jaren dan ook niet flink aantrekken. De markt voor bedrijfswagens daarentegen lijkt zich weer te herstellen. Het economische vertrouwen bij het bedrijfsleven groeit. De onderhoudsmarkt neemt al sinds een aantal jaren af. Belangrijke oorzaak is de toenemende kwaliteit waarmee nieuwe auto's worden geproduceerd; hierdoor neemt de behoefte aan onderhoud af. De structuur binnen de autosector begint langzamerhand te veranderen als gevolg van de Europese regelgeving. De verkoop wordt gescheiden van het onderhoud en de reparaties, universele garages kunnen zich kwalificeren als erkend reparateur van specifieke merken. De grens tussen universeel en merk is aan het vervagen.
8.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Focwa, Sassenheim
www.focwa.nl
Telefoon: (0252) 26 52 22 Bovag, Bunnik
www.bovag.nl
Telefoon: (030) 659 52 11 RAI Vereniging, Amsterdam
www.raivereniging.nl
Telefoon: (020) 504 49 49 VACO, Leiden
www.vaco.nl
Telefoon: (071) 568 69 70
vakbladen • Autokompas • Automobiel Management • Automotive • Bovag-krant • RAI Voorrang • VACO nieuws
125
9
Groothandel
Tot de sector groothandel behoren ondernemingen die voor eigen rekening en risico goederen verhandelen die buiten de eigen onderneming zijn vervaardigd, en die aan bedrijfsmatige afnemers (niet zijnde eindverbruikers) worden afgeleverd. De hoofdfunctie van de groothandel is het 'voortstuwen' van goederenstromen. Voorwaarden waaronder toeleveranciers kunnen en willen verkopen, worden door de groothandel getransformeerd tot voorwaarden waaronder afnemers kunnen en willen kopen. De groothandel biedt voor het vervullen van deze functie niet alleen een assortiment goederen aan, maar ook een pakket van materiële en immateriële bijbehorende diensten, zoals logistieke diensten, financiering, scholing en pre- en after-sales services. De groothandelssector omvat, naast handelsbemiddeling, de groothandel in agrarische producten en levende dieren, in voedings- en genotmiddelen ('food'), in consumptiegoederen ('non-food'), in investeringsgoederen, in intermediaire goederen en in bouwmaterialen.
9.1
De sector in cijfers
9.1.1 Omvang Met rond 58.000 ondernemingen en een werkgelegenheid van 435.000 arbeidsjaren, was de groothandel goed voor een jaaromzet in 2004 van 268 miljard euro. De gemiddelde groothandelsonderneming telt - rekening houdend met parttime arbeid - circa 9 medewerkers en is daarmee betrekkelijk kleinschalig. Het aandeel van de groothandel in de bijdrage van het totale particuliere bedrijfsleven bedraagt 8% wat betreft aantal ondernemingen en werkgelegenheid en zelfs 10% wat betreft bruto toegevoegde waarde. tabel 9.1
De groothandel in 2004 groothandel
aandeel van de sector in totaal
totaal bedrijfsleven (in %)
57
58
8
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
314
435
8
omzet (x € miljard)
163
275
23
exportomzet (x € miljard)
63
99
37
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
25
44
11
MKB aantal ondernemingen per 31-12-2003 (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
9.1.2 Samenstelli ng De qua werkgelegenheid, toegevoegde waarde en omzet grootste subsector van de groothandel is die in investeringsgoederen. De groothandel in consumptiegoederen (non-food) is een goede tweede. De handel in investeringsgoederen betreft vooral machines, apparaten en technische toebehoren die in de industrie, de agrarische sector en de bouwnijverheid worden afgezet. De handel in consumptiegoederen richt zich met name op de detailhandel, de horeca, instellingen en bedrijfsmatige afnemers in andere delen van de dienstensector.
127
tabel 9.2
De groothandel verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
5
8
13
3
2
1
levende dieren
5
9
30
7
24
9
voedings- en genotmiddelen
7
12
67
15
51
18
consumptiegoederen
16
27
99
23
58
21
investeringsgoederen
12
21
121
28
71
26
intermediaire goederen
8
15
65
15
52
19
bouwmaterialen
4
7
41
9
18
6
handelsbemiddeling
(x 1.000)
in %
omzet
(x € miljard)
in %
agrarische producten en
totaal
58
100
436
100
275
100
Bron: CBS, bewerking EIM.
9.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling In 2004 was het volume van de omzet van de groothandel 5½% groter dan in 2003. Samen met een prijsdaling van 1%, resulteert dit in een mutatie van 4½% in omzetwaarde. De sterk gegroeide export en wederexport. alsmede sterk groeiende import leidden ertoe dat vooral de kapitaalgoederengroothandel en de handel in intermediaire producten omzetgroei vertoonden. Ook voor 2005 wordt over de gehele linie een bescheiden omzetgroei van ten hoogste 4% verwacht, vooral in de groothandelssegmenten waar export van betekenis is. tabel 9.3
Volumeontwikkeling van de omzet in de groothandel in 2003-2004, totaal en per deelsector volumeontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004
handelsbemiddeling
2005
2,75
2,00
dieren
9,00
4,00
groothandel in voedings- en genotmiddelen
3,00
1,00
groothandel in consumptiegoederen
2,25
-0,25
groothandel in investeringsgoederen
7,00
3,00
groothandel in intermediaire goederen
8,00
3,00
groothandel in bouwmaterialen
3,00
3,00
totaal groothandel
5,50
2,00
groothandel in agrarische producten en levende
Bron: EIM (2005 raming).
Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit - ofwel toegevoegde waarde per arbeidsjaar - varieert in de verschillende sectoren van het bedrijfsleven. In de zakelijke dienstverlening en in de groothandel is de arbeidsproductiviteit van het MKB naar verhouding hoog (tussen
128
70.000 en 85.000 euro); in de bouwnijverheid, de detailhandel, de horeca en grote de1 len van de dienstensector varieert deze van 30.000 tot 50.000 euro . In het grootbedrijf in de groothandel is de arbeidsproductiviteit gemiddeld bijna het dubbele van die in het MKB. Exploitatiebeeld Het exploitatiebeeld van de groothandel laat zien, dat van de brutoproductie (om en nabij gelijk aan de handelsmarge) 62% uit toegevoegde waarde bestaat. De nettowinst (voor belastingen) bedroeg in 2004 ongeveer 27% van de brutoproductie, dat is ruim 5% van de waarde van de netto-omzet. De handelsmarge voor de groothandel staat de laatste jaren sterk onder druk. De groothandel vangt dit op door kostenverlaging, productiviteitsverbetering en (waar mogelijk) door aanpassingen van het dienstenpakket. Ook leidt de onder druk staande handelsmarge tot conceptwijzigingen en schaalvergroting. Kostenreductie die gepaard gaat met uitstoot van arbeid is in alle subsectoren onvermijdelijk gebleken. De kostenstructuur van de groothandel is een afspiegeling van de functies die de groothandel vervult, te weten: wereldwijde inkoop, voorraad houden, waardetoevoeging door diensten, distributie en kennis- en informatieoverdracht. In 2003 bedroegen 2 de loonkosten 33% van de exploitatiekosten , in 2004 zijn zij relatief teruggelopen tot ongeveer 26%. tabel 9.4
Exploitatiebeeld van de groothandel in 2004 in % van de brutoproductie
brutoproductie
100
verbruik
37
bruto toegevoegde waarde
62
bedrijfskosten
36
waarvan:
-
loonkosten
winst voor belastingen
26 27
Bron: CBS, bewerking EIM.
In een gemiddelde onderneming zijn de logistieke kosten 7,5% van de omzet (bron: Council of Logistics Management CLM, 2000). Voor de groothandel zou dit neerkomen op circa 35% van de brutowinstmarge. De verschillen tussen ondernemingen zijn echter groot. En de logistieke kosten kunnen zelfs oplopen tot 30% van de totale kosten in een keten van ondernemingen (de 'supply chain'). We vinden logistieke kosten op veel plaatsen. Het meest zichtbaar zijn kosten van transport, magazijnpersoneel, gebouwen en logistieke planningsafdelingen. Minder zichtbaar zijn kosten van voorraden, ICT, afdelingen die een deel van hun tijd bezig zijn met logistiek en de talloze improvisaties. De financiële administratie is vaak niet ingericht op het transparant maken van deze kosten, laat staan het toerekenen van deze kosten aan distributiekanalen, klanten of producten.
1
2
Bron: 'Kleinschalig Ondernemen 2004'; EIM, juni 2004. Bron: 'Ondernemen in de sectoren, feiten en ontwikkelingen 2003-2005'; EIM, augustus 2004.
129
De opbouw van de logistieke kosten is volgens de CLM voor de gemiddelde onderneming als volgt: figuur 9.1 Verdeling van logistieke kosten (in %)
5% 7%
20%
44%
24%
transport
magazijnen
voorraden
customer service
administratie
Bron: CLM.
9.2
Marktomstandigheden
9.2.1 Afnemers Vraagbepalende factoren De plaats die de groothandel in het handels- en distributietraject inneemt en de daarmee samenhangende soorten leveranciers en afnemers zijn sterk afhankelijk van de soorten producten waarin gehandeld wordt. Zo vormt de grondstoffengroothandel een schakel tussen oerproducenten en de verwerkende industrie. De consumptiegoederengroothandel daarentegen koopt in binnen- of buitenland bij de verwerkende industrie en/of bij de oerproducent (landbouwproducten) en verkoopt aan de detailhandel en aan grootverbruikers (horeca, ziekenhuizen, kantoren, e.d.). De groothandel in kapitaalgoederen wordt beleverd door (binnen- en buitenlandse) fabrikanten en importeurs en zet af aan alle bedrijfssectoren, van oerproducenten (landbouw) en verwerkende industrie tot aan de dienstensector (bijvoorbeeld kantoormachines aan de zakelijke dienstverlening). De groothandel volgt de marktontwikkeling of anticipeert erop. De voorraadhoudende groothandel is vanzelfsprekend gericht op de markten voor logistieke dienstverleners (groothandelsbedrijven, transportbedrijven, expediteurs, opslag- en overslagbedrijven). De typische handelsbedrijven importeren, exporteren of verzorgen driehoekshandel tussen derde landen. Segmentatiemogelijkheden Segmentatiemogelijkheden voor de afzet van de groothandel liggen al grotendeels vooraf besloten in de deelsector waarin de bedrijven werkzaam zijn. Segmenteren op (functies van) afnemers komt vooral voor in de handel in voedings- en genotmiddelen en in die in consumptiegoederen, waar bijvoorbeeld de horecagroothandel en de versgroothandel zich gespecialiseerd hebben.
130
Handelshuizen segmenteren op geografische basis ('alles voor een bepaalde regio'), maar ook op productsoorten. Substitutie Substitutie van de producten van de groothandelssector is nauwelijks aan de orde. De groothandelsfuncties wat betreft fysieke goederenstromen, kennis- en informatieoverdracht naar boven en naar beneden in de voortbrengingskolom en financiering zijn blijvend. De partijen in de productiekolom die de functies daadwerkelijk vervullen veranderen daarentegen wel: de zogeheten functionele groothandel vervangt dan de institutionele of omgekeerd.
9.2.2 Leverancier s Veranderingen in de keten De meeste veranderingen in de keten ontstaan 'bottom-up', maar worden gevolgd door zaken die juist top-down zijn zoals wet- en regelgeving. Wet- en regelgeving inzake productkwaliteit en consumentenbescherming, internationalisering van toeleveranciers en afnemers, scherpe kostenconcurrentie en 'just-in-time' leveranties betekenen dat zelden een enkele partij in de productie- en handelskolom de keten naar eigen hand kan zetten. Een voorbeeld van een geval waarin een van de marktpartijen wél overheersende invloed heeft is de handel in grondstoffen. De recente stijging van de grondstofprijzen heeft een structureel karakter. Door de consolidatie in de sector en de geringe investeringen in het verleden krijgen de producenten van grondstoffen een steeds dominantere positie. Uit een onderzoek van Effectenbank Stroeve blijkt dat de vijf grootste producenten van aluminium meer dan de helft van de markt in handen hebben. In 1993 bleef dat percentage nog steken op 37%. Bij ijzererts beheersen de grootste leveranciers inmiddels meer dan driekwart van het aanbod. Bij andere delfstoffen spelen soortgelijke ontwikkelingen. Gevolgen voor de sector De noodzaak van integrale ketenbeheersing, de toenemende operationele schaalvergroting plus de ruime beschikbaarheid van toegespitste ICT vergroten en versterken de feitelijke samenwerking in de keten, zowel voor de klant van als voor de toeleverancier van de groothandel. Gezamenlijk investeren in ketenversterking is dan ook geen uitzondering meer. De gedeeltelijke uitschakeling van de institutionele groothandel die daarbij kan optreden, laat onverlet dat er ook nieuwe kansen voor de huidige groothandelsbedrijven ontstaan. Voorbeelden daarvan zijn voorwaartse integratie vanuit de groothandel in voedings- en genotmiddelen, gebruik van e-commerce in de agrarische groothandel en uitbesteding van een deel van de logistieke diensten aan de transportsector. Terwijl Nederlandse tuinbouwveilingen de positie als marktplaats dreigen te verliezen, lijkt in Duitsland de oplossing voor dit probleem te zijn gevonden. De Duitse veilingorganisatie NBV/UGA
1
is niet langer alleen een veiling, maar biedt klanten ook andere diensten aan. De organisatie claimt op die manier inmiddels te zijn uitgegroeid tot de derde verkooporganisatie van bloemen en planten in Europa. Onder de leveranciers bevinden zich ook zo'n tweehonderd Nederlandse kwekers die hun producten via de NBV/UGA kwijt kunnen. De laatste jaren doen handelaren en kwekers steeds vaker liever rechtstreeks zaken. Vooral grote
1
Bron: http://www.nbv-uga.de.
131
winkelketens zoals Aldi schrappen de veiling als kostenfactor. Veel veilingen verliezen daardoor klanten. Ook de NBV/UGA, gevestigd in het Duitse Straelen, niet ver van Venlo, zag dit gebeuren en nam een aantal strategische beslissingen. 'Van bloemist tot supermarktketen of bouwmarkt, elke klantengroep beogen we te bedienen', zegt Willi Fitzen, voorzitter van de raad van bestuur van de NBV/UGA. 'Naast de traditionele veiling is daar de distributie aan de groot- en detailhandel en de verkoop via afhaalmarkten.' Vooral klanten zoals grootwinkelketens maken gebruik van het distributiesysteem van de NBV/UGA. De producten worden kant-en-klaar voor de verkoop samengesteld en geëtiketteerd. De afhaalmarkten daarentegen vervullen de functie van logistieke platforms en zijn bedoeld voor bloemisten, die slechts kleine hoeveelheden nodig hebben. 'De regionale afhaalmarkten van de NBV/UGA worden vooral door bloemisten bezocht die kleine voorraden nodig hebben.' De 1
NBV/UGA leidt 23 afhaalmarkten in heel Duitsland en één in Oostenrijk .
Veranderingen in de kolom Het aanbieden van branchebrede informatie door de groothandel aan zijn afnemers, kan ertoe leiden dat de groothandel via zijn klanten de producenten en/of de aangestelde importeurs beïnvloedt. Een voorbeeld: Een farmaceutische groothandel levert aan zijn klantenbestand van apotheken een software-applicatie. In de apothekerswereld wordt het systeem van de groothandel gebruikt door apothekers die het maximale uit de kortingen van de geneesmiddelenfabrikanten willen halen. Het programma kijkt ook of medicijnen leverbaar zijn. Ook andere groothandels hebben systemen waarmee apothekers zo veel mogelijk korting kunnen binnenhalen. Of ze werken aan verwante programma's, zoals een systeem dat de apotheker helpt bij het vervangen van merkmedicijnen door merkloze geneesmiddelen. De apotheker kan in de computer invoeren welke afleverafspraak hij met de zorgverzekeraar heeft afgesproken. Het systeem helpt bij de selectie en geeft ook aan op welk pro2 duct de meeste marge zit .
9.2.3 Toetreders De groothandelssector is van oudsher voor (potentiële) toetreders gemakkelijk te betreden. Met het gegeven dat circa 8% van alle ondernemingen in het particuliere bedrijfsleven tot de groothandel behoort, is de uitkomst dat de groothandel voor ruim 10% van de jaarlijkse starters zorgt indicatief voor de populariteit van de groothandelssector (tabel 9.5). De feitelijke toetredingsdrempel tot de sector is in een aantal branches betrekkelijk hoog. In de kapitaalgoederengroothandel zijn minimale schaalgrootte en benodigde kennis en ervaring een duidelijke hindernis. Voor groothandel die met fysieke distributie in eigen beheer gepaard gaat, is het ook duidelijk dat de startdrempel verhoudingsgewijs hoog ligt. De overlevingskans van de gemiddelde starter in de groothandel ligt, met 3 40% na 5 jaar, duidelijk onder het gemiddelde van het totale bedrijfsleven (circa 49%) . Dat illustreert zowel de gemakkelijke toegang tot de sector als de navenante risico's die starters in deze sector lopen.
1
2
3
Bron: Het Financieele Dagblad d.d. 9-10-2004. Bron: Het Financieele Dagblad d.d. 2-10-2004. Bron: 'Kleinschalig Ondernemen 2005'; EIM, juni 2005.
132
Binnenland tabel 9.5
Startende bedrijven in de groothandel: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele groothandel
aantal starters in de groothandel
4.940
gemiddelde mutatie per jaar van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
3,7
aandeel van de groothandel in het totale aantal starters in Nederland (in %)
10,2
overlevingskans (in % na 5 jaar)
40
Bron: Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid, EIM.
Ook kapitaalverstrekkers zijn in de groothandel actief. Een voorbeeld: ABN AMRO Capital has made one of the most significant Dutch mid-market management buyouts (MBO) this year, with an agreement in principle to buy fasteners distributor Borstlap "Masters in Fasteners" Group (Borstlap). The deal is expected to close by mid-December, subject to customary conditions including competition authority approval. Founded in 1947 and based in the Netherlands town of Tilburg, Borstlap is a leading international distributor of fastening products with more than 85 branches in 15 countries and 1,600 employees. The company's product range comprises mechanical fasteners in all shapes and sizes as well as diverse materials, a range of chemical fasteners (tapes, adhesives and sealants) and related hand and power tools of well-known brands. Approximately 80,000 products are held in stock. Borstlaps FABORY brand is recognised for high quality products, excellent service and reliable delivery. With an international presence in the Benelux, France, UK, Portugal, Eastern Europe, North America and China, Borstlap is able to provide 24 hour service to more than 120,000 customers. In 2003 the company had turnover of euro 214 mln and 2004 is expected to show strong growth in 1
sales turnover and profitability .
9.2.4 Concurrentie Er komen meer buitenlandse concurrenten op de Nederlandse thuismarkt; dat gebeurt overwegend door overnames door buitenlandse ondernemingen van Nederlandse bedrijven en zelden door rechtstreekse concurrentie vanuit het buitenland. De slechte conjunctuur gedurende de jaren 2001-2004 heeft geleid tot scherpe margeconcurrentie op de binnenlandse markt. Op de buitenlandse markten, met name die in nieuwe EU-landen, is al enkele jaren hevige concurrentie tussen West-Europese groothandelsbedrijven onderling en met de lokale groothandel. Relatief sterke punten van de Nederlandse groothandel t.o.v. andere landen zijn, naar 2 eigen beleving van de groothandel : − Logistieke kracht: ervaring en een hoog peil van onderliggende informatisering zorgen ervoor dat zowel fysieke distributie als ketenregie verzorgd is. − De kwaliteit van geleverde producten en bijbehorende diensten is relatief hoog. − Veel gecertificeerde bedrijven zorgen ervoor dat de betrouwbaarheid van een ononderbroken keten gewaarborgd is. − Een breed dienstenpakket wat zowel kapitaalgoederen als consumptiegoederen betreft. − Scherpe prijzen door productiviteitsgroei.
1
2
Bron: ABN-AMRO persbericht d.d. 18-11-2004. Bron: 'Verwachtingen van de groothandel inzake de uitbreiding van de Europese Unie'; EIM, 2003.
133
Relatief zwakke punten van de Nederlandse groothandel t.o.v. andere landen zijn de volgende. − Loonkosten zijn en blijven voorlopig nog erg hoog. − Hoge transportkosten; vooral de grotere afstanden maken Nederland minder competitief ten opzichte van bijvoorbeeld Duitsland en Tsjechië. Voor fysieke distributie komt Nederland steeds meer in de periferie van de EU te liggen; de doorvoerfunctie kan wellicht behouden blijven en voor pure handel speelt locatie geen doorslaggevende rol.
9.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving De groothandel is geen speciaal voorwerp van wet- en regelgeving. Wel zijn enkele deelsectoren gevoelig voor wet- en regelgeving die consumentenbelangen raakt (m.n. de voedselketen). Wat betreft internationale handel is de Europese wetgeving inzake 'eerlijke' EU-handel van belang (antidumping, tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, CE-markering); tevens zijn de regels inzake de mondiale vrijhandel in het kader van de WTO relevant (samenwerkingsovereenkomsten, quota).
9.2.6 Samengevat Wat betreft machtsverschillen ten opzichte van afnemers lijken die voor de handel in voedings- en genotmiddelen en die in bouwmaterialen in het nadeel van de groothandel uit te vallen. De eerstgenoemde subsector is gevoelig voor de trend van minimaliseren van de voorraden bij de (sterk geconcentreerde) detailhandel en ondervindt anderzijds zware druk op de handelsmarge door de marktmacht van de betrekkelijk kleine groep van grote afnemers. De prijzenslag die sinds het najaar van 2003 woedt, heeft opgeleverd dat de marktmacht van retailketens duidelijk zichtbaar werd. De marge- en de prijsoorlog leidden er uiteindelijk toe, dat de toeleverende industrie, telers, importeurs, groothandelsbedrijven en bewerkingsbedrijven de rekening grotendeels betalen. De bouwmaterialengroothandel komt enigszins in het gedrang vanwege de zwakke binnenlandse vraag; dat vertaalt zich in krimpende handelsmarges voor de groothandel. De marktpositie van de groothandel wat betreft potentiële toetreders is vrij neutraal. Formele barrières zijn er nauwelijks, feitelijke drempels zijn de steeds toenemende minimale startomvang van een bedrijf en de benodigde kennis en (vooral) relaties. In die zin is de positie van de kapitaalgoederengroothandel zelfs sterk te noemen. Nieuwe soorten toetreders op de groothandelsmarkten zijn er nauwelijks; de transportsector is eerder een aanvullende, logistieke bondgenoot dan een functionele concurrent. Vervangende producten en/of diensten zijn eerder een kans dan een bedreiging voor de groothandel. In de agrarische groothandel wordt uitschakeling van sommige functies meteen weer gecompenseerd door vernieuwing van andere. De innovaties in de bouwstoffenindustrie bieden de groothandel compensatie voor krappere marges op onderdelen van het klassieke productengamma. De uiteindelijke concurrentie binnen de groothandel is extra intensief op het gebied van zowel food als non-foodconsumptiegoederen, alsmede bouwmaterialen. In de overige subsectoren is de concurrentie 'normaal', dat wil zeggen hevig. De wet- en regelgeving op nationaal, Europees en mondiaal niveau is het meest uitgebreid wanneer die consumentenbelangen raakt. De agrarische groothandel en die in voedings- en genotmiddelen zijn zodoende extra gevoelig voor veranderende regels.
134
Ook de bouwmaterialenhandel is extra in beeld, vanwege milieueisen die de toegestane productrange dicteren en vanwege arbo-eisen die het gebruik van bouwstoffen limiteren (draagbaar gewicht). schema 9.1
Marktomstandigheden voor de groothandel
groothandel in: agrarische producten en
voedings- en
consumptie-
investerings-
intermediaire
bouwma-
levende dieren
genotmiddelen
goederen
goederen
goederen
terialen
tegenover afnemers
+/-
-
+/-
+/-
+/-
-
tegenover toeleveranciers
+/-
-/+
+/-
+/-
+/-
+/-
tegenover potentiële toetreders
+/-
+/-
+/-
+
+/-
+/-
+
+/-
+/-
+/-
+/-
+
+/-
-
-
+/-
+/-
-
-
-
+/-
+/-
+/-
-
m.b.t. vervangende producten/ diensten m.b.t. interne concurrentie in de sector m.b.t. wet- en regelgeving
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de groothandel. Bron: EIM, 2005.
9.3
Kracht van de sector
9.3.1 Bedrijvendynamiek Mede dankzij de gestage stroom van toetreders en de organisatorische en technologische vernieuwingen in de groothandel, is het groeiprofiel verhoudingsgewijs gezond. Per jaar groeit het aantal ondernemingen per saldo met 0,7%. Een aanzienlijk deel van de toeneming (ca. 1/3) komt voor rekening van filialisering van bestaande ondernemingen. tabel 9.6
Bedrijvendynamiek in de groothandel (in % van het totale aantal bedrijven in de groothandel respectievelijk het bedrijfsleven), 2004 groothandel
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype (in % van het totale aantal bedrijven in de groothandel): − snelle en normale groeiers
51
37
− gelijkblijvers
21
25
− groeikrimpers en overige krimpers
28
38
aantal oprichtingen in % van het totaal
7,0
8,4
− nieuwe dochters
2,5
2,4
aantal opheffingen in % van het totaal
5,9
5,9
0,8
0,8
w.v.
w.v. − faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
135
9.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De groothandel is een sector van gemiddeld kleine ondernemingen wat betreft werkgelegenheid, maar van aanzienlijke omzet en toegevoegde waarde. De betekenis van het grootbedrijf (in totaal circa 500 ondernemingen met 100 of meer werkzame personen) is goed zichtbaar; zowel het aandeel in de werkgelegenheid als dat in de sectoromzet is groot (tabel 9.7). De inbedding in samenwerkingsverbanden blijkt uit het gegeven dat rond eenderde deel van de groothandel deelneemt in commerciële netwerken (horizontale en verticale samenwerkingsverbanden). tabel 9.7
Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele groothandel
ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de groothandel (in %)
87
omzetaandeel van het grootbedrijf in de groothandel (in %)
41
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de groothandel (in %)
28
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
8
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
4,7
Bron: CBS, EIM.
9.3.3 Innovatiever mogen Innovatie kan worden gedefinieerd als "…doelbewuste introductie van nieuwe producten, diensten, bedrijfsprocessen en/of distributiesystemen, gericht op resultaatverbetering". Er is daarbij ruimte voor zowel technologische als niet-technologische vernieuwing. Bij vergelijkend onderzoek naar de innovativiteit van 58 verschillende (deel)sectoren van de economie, bleek dat de groothandel in investeringsgoederen, met 1 een vijfde plaats, en die in intermediaire goederen (tiende plaats) goed scoren . Producten en diensten Vernieuwing van producten en/of diensten in de groothandel is ten dele op de industrie gebaseerd (consumptiegoederen, bouwmaterialen) en ten dele op impulsen vanuit de afnemerszijde. Gegeven de basisfuncties van de groothandel, waarbij de groothandel de fysieke hoedanigheden van de producten veelal onverlet laat, is de innovatiegerichtheid van de sector naar verhouding groot te noemen (tabel 9.8). Bedrijfsprocessen Verbeterde logistieke processen en toepassing van ICT in de bedrijfsomgeving leiden tot verbetering van de beheersing van goederenstromen en daarmee uiteindelijk ook tot betere financiële bedrijfsresultaten. De automatiseringsgraad van de groothandelssector is en blijft absoluut en relatief hoog.
1
Bron: 'De meest innovatieve sector van Nederland', EIM (2005).
136
tabel 9.8
Aandeel bedrijven in het MKB groothandel en het totale bedrijfsleven met innovaties in de periode 2002-2004 (in %)
soort innovatie
MKB groothandel
introductie nieuwe producten en/of diensten
totale bedrijfsleven
48
34
27
16
64
56
introductie nieuwe producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen Bron: EIM, 2005.
9.3.4 Bedrijfsvoering De kernboodschap richting groothandelsondernemer is dat de communicatie binnen het eigen bedrijf en die met de buitenwereld (de gehele productie/distributiekolom) verbeterd worden en blijven. De inzet van ICT is daarbij onmisbaar. Winstpunten die gehaald kunnen worden, zijn: − de elektronische catalogus: meer producten en volledige specificaties voor de klant; − orderstromen beheersen (zowel in- als uitgaande): snellere just-in-time leveringen; − ketenomkering (reverse distribution): verdubbeling van omloopsnelheid van de voorraad; − feedback inzake de status van verkochte goederen door de gehele kolom heen: zicht op de goederenstroom voor directe en indirecte toeleveranciers, resulterend in het kunnen leveren van de juiste hoeveelheden op de juiste momenten.
9.3.5 Samengevat schema 9.2
Kracht van de groothandel sterke punten
bedrijvendynamiek
- kansen voor starters - veel snelle groeiers
schaalgrootte/netwerkvorming
- sterk grootbedrijf
zwakke punten - weinig bedrijfsoverdrachten voor nieuwkomers - verre export (buiten EU)
- hoge informatiseringsgraad innovatievermogen
- open voor veranderingen
- kleinschaligheid
bedrijfsvoering
- ICT-gebruik
- strategie op schrift vastleggen
Bron: EIM, 2005.
9.4
Investeringen
9.4.1 Omvang en ontwikkelin g In de groothandel wordt door driekwart van de MKB-ondernemers geïnvesteerd. Het aandeel investerende bedrijven in deze sector en de ontwikkeling ervan is vergelijkbaar met dat van het totale MKB. De investeringsplannen voor 2005 lijken weinig af te wijken van de realisaties in 2004. Het gemiddeld geïnvesteerde bedrag door de MKB-ondernemers in de groothandel lag in 2004 met ruim € 200.000 aanzienlijk boven het MKB-gemiddelde (€ 90.000).
137
De betrekkelijk hoge investeringsbedragen zijn het gevolg van de, ten opzichte van andere sectoren, relatief grote inzet van geld voor logistieke systemen (voorraadbeheer, distributiecentra) en de ICT-kosten van complexe software. "We zijn goed bezig met voorraadbeheer in Nederland", opende Ad van Goor de Nationale Voorraaddag in Putten (23 juni 2005). Dat blijkt uit vergelijking van onderzoekscijfers uit 1995, 2000 en 2005. De geïndexeerde kosten van voorraad in de keten waren respectievelijk 25, 23 en 21. Mogelijk komt dit door de komst van goede software om voorraadbeheer te ondersteunen. Tegelijkertijd zijn de geïndexeerde administratieve kosten gestegen van 6 in 1995, naar 20 in 2000 en 22 dit jaar. Daaronder vallen ook de softwarekosten. De voorraden zijn wel omlaag gegaan, terwijl de administratieve kosten, inclusief softwarekosten, zijn gestegen. Nederland is dus goed bezig met voorraadbeheer, maar weegt het nog op tegen de stijgende administratieve kosten?
1
figuur 9.2 MKB-bedrijven met investeringen in de groothandel, 2003 en 2004
76 groothandel 75
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
realisatie 2003
60
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
Het percentage investerende groothandelsbedrijven was in 2004 lager dan in 2003 (figuur 9.2), maar blijft desondanks bovengemiddeld ten opzichte van het totale MKB. De investeringsplannen voor 2005 tonen een vrijwel onveranderde investeringsbereidheid (figuur 9.3).
1
Bron: Marieke Jansen in ITlogistiek (juni 2005).
138
figuur 9.3 Verwachte investeringen in de groothandel in 2005
groothandel
totaal MKB
0%
20%
40%
van plan te investeren
60% investeert misschien
80%
100%
investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
In figuur 9.4 is te zien dat bij de meeste van de zowel in 2003 als in 2004 investerende MKB-bedrijven in de groothandel, de hoogte van het investeringsbedrag gelijk is gebleven ten opzichte van 2003. Een derde van de bedrijven geeft een stijging van de investeringen aan. figuur 9.4 Ontwikkeling van de investeringen in de groothandel: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
groothandel
totaal MKB
0%
20% groei
40%
60% gelijk gebleven
80%
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Uit tabel 9.9 blijkt dat in de groothandel relatief veel investeringsplannen op schrift worden gesteld. Vaak betreft het een voor de lange termijn gemaakte planning.
139
tabel 9.9
Investeringsplannen in de groothandel MKB groothandel
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
31
25
25
17
− jaarlijks plan
30
31
23
22
− geen plan op schrift
39
44
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
9.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen In 2003 investeerde het MKB in de groothandel veel teneinde bestaande middelen te vervangen (80% van de investerende bedrijven) en de efficiency te verbeteren (70%). Uit figuur 9.5 blijkt dat in 2004 naar verhouding (ook) veel geïnvesteerd is in kennis, opleiding en scholing, internet en ICT, en vooral ook in nieuwe markten en/of producten. Voor 2005 zal dit beeld nauwelijks anders zijn (zie figuur 9.6). De geleidelijke verzwaring van de groothandelsfuncties vereist dat ook de scholing van de werknemers in de groothandel op een hoger peil komt te liggen. "….Training for wholesale-trade occupations resembles training for business-to-business. The traditional functions of wholesaling have evolved significantly in recent years, and new functions have been added: modern logistics and elektronic data interchange (EDI) are now anessential part of wholesalers' know-how, alongside their continuing role as bankers and financiers. Market opening has forced wholesalers to internationalize their purchases. Knowledge of the markets - acquired in the search for foreign suppliers - is a springboard for internationalization or at least Europeanization. The highly competitive environment and the instability of the final consumer have forced wholesalers to build up their marketing operations. The technical sophistication of products and the explosion in the number of product listings have also forced them to master the management of diversity and of specialized services such as after-sales support. The competitive international environment in which wholesalers operate requires professionalism 1
and a preparation suited to these new occupations" .
1
Bron: 'New activities and new skills', Prof. Claude Lavicka; INSEE 9th Annual Seminar (Paris, december 2003).
140
figuur 9.5 Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 69
65 kennis, opleiding en scholing 72
42
nieuwe markten en/of producten
65
71 bedrijfsmiddelen 71
0
10
20
30
40
50
60
70
totaal MKB
80
90
100
groothandel
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 9.6 Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 69
71 kennis, opleiding en scholing 71
41
nieuwe markten en/of producten
61
76 bedrijfsmiddelen 70
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
groothandel
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
9.4.3 Financiering en knelpun ten In tabel 9.10 worden kenmerken van de financiering van de investeringen in de groothandel afgezet tegen de kenmerken in het totale MKB. De financieringsstructuren verschillen slechts weinig. Er worden door de groothandel vaker knelpunten ondervonden bij de externe financiering van de investeringen. In 2003 had nog een kwart hiermee problemen, in 2005 heeft een derde deel van de bedrijven knelpunten ondervonden. Het gaat dan veelal om het vinden van de financiering zelf.
141
tabel 9.10 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de groothandel MKB groothandel
totaal MKB
financieringsbronnen (%) - winst uit onderneming
60
66
- overig eigen geld
13
14
5
1
33
26
- financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
2
3
- leverancierskredieten
2
1
36
25
- financiering
78
67
- wet- en regelgeving
13
14
- holding - geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
9.5
Perspectief
9.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 De vooruitzichten voor de groothandel in 2005 en 2006 zijn naar verhouding gunstig met een volumegroei van 2% respectievelijk 3½% op jaarbasis. Herstel van de werkgelegenheid zal pas in 2006 gaan optreden; zoals gebruikelijk reageert de vraag naar arbeid met enige vertraging op (herstel van) volumegroei. Binnen de groothandel zullen bedrijven die sterk op internationale handel steunen een bovengemiddelde groei laten zien, terwijl bedrijven die sterk op de binnenlandse markt georiënteerd zijn overwegend benedengemiddeld presteren. De oorzaken daarvan zijn het snel aantrekken van de wereldhandel en anderzijds de stagnerende consumptieve bestedingen in Nederland. 1 Illustratief is het gegeven dat de logistieke dienstverleners in 2004 een gemiddelde omzetstijging van 4% noteerden (na een teruggang met 5% in 2003), terwijl de expe2 diteurs zowel in 2003 als in 2004 een omzetgroei van 8% hadden, vooral door de goederenstromen uit het Verre Oosten, met name uit China.
1
2
Bron: NDL Nederland Distributieland; persbericht d.d. 25 mei 2005. Bron: FENEX Jaarverslag 2004.
142
tabel 9.11 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) groothandel 2005
totaal bedrijfsleven 2006
2005
2006
omzet - volumeontwikkeling
2,00
3,50
1,00
2,25
-0,25
0,00
1,75
1,00
- waardeontwikkeling
1,75
3,75
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,00
2,50
-0,75
0,75
winst
1,50
4,75
4,25
5,50
- prijsontwikkeling
Bron: EIM, 2005.
De gevoeligheid van de groothandel voor extra groei van de export blijkt uit tabel 9.12. Wanneer in 2006 in de groothandel niet de begrote 3¾% exportgroei optreedt, maar een versterkte groei van 5¾%, dan nemen omzet, werkgelegenheid en toegevoegde waarde met ¾ procentpunt extra toe. tabel 9.12 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) groothandel
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
3,50
4,25
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,50
3,25
0,75
1,00
toegevoegde waarde
3,50
4,25
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
De gevoeligheid voor extra loonkostenstijging blijkt uit tabel 9.13. Wanneer de loonkosten niet met de verwachte ¼% maar met 1¼% stijgen, dan zijn de effecten in het eerste jaar gering. tabel 9.13 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de groothandel en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkostenstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) groothandel
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
3,50
3,50
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
2,50
2,50
0,75
0,75
toegevoegde waarde
3,50
3,50
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
143
9.5.2 Een blik voo ruit De strategische trends die voor de toekomst van met name de distribuerende, voorraadhoudende groothandel een rol spelen, kunnen gevonden worden in "Facing the Forces of Change® ", een om de drie jaar verschijnende publicatie van de Amerikaanse groothandelsorganisatie National Association of Wholesaler-Distributors NAW (USA) en van Pembroke Consulting Inc. In de versie van 2004, getiteld "Facing the forces of change®: The Road to Opportunity" worden vier trends in de groothandelsdistributie als maatgevend voor de jaren 2005-2008 beschouwd, namelijk: 1 Customer self-service 2 Strategic sourcing 3 Fee-based services and pricing 4 Logistics and Fulfillment Customer self-service Klanten van de groothandel zijn voortdurend online op zoek naar product- en marktinformatie. Zodoende nemen zij een deel van de klassieke groothandelsfuncties over wat betreft pre-sales inspanningen en transactieactiviteiten. Distributeurs kunnen de informatie die klanten willen hebben bij beslissingen rond inkoop en sourcing niet meer voor zichzelf behouden en regelen, omdat producenten en online bronnen informatie gemakkelijk beschikbaar stellen. Als reactie daarop zullen groothandelsbedrijven de online technologie ook toepassen, naast de klassieke kanaalbenadering. Customer self-service zal een deel van de huidige functie van het informeren van klanten door verkopers in de buitendienst wegnemen. Strategic sourcing Strategische in- of outsourcing heeft tot doel om de inkoopkosten re verminderen. Afnemers van de distribuerende groothandel zullen aan onderhandelingsmacht winnen. Zij kunnen door betere informatievoorziening hun eigen inkoopgedrag rationeel beoordelen en kunnen zodoende betere beslissingen nemen. Als gevolg daarvan zullen klanten zich meer confronterend opstellen richting groothandel en zullen zij gevoeliger zijn voor aanbiedingen van concurrerende groothandelaren. 1 Agressieve middelen zoals 'reverse auction' zijn in opkomst; daarbij speelt uiteindelijk alleen de prijs een rol en zijn relaties tussen handelspartners zeer vluchtig. Fee-based services en pricing Fee-based services en de bijbehorende prijsstelling komen snel op. Wie een bepaalde dienst van de groothandel niet wenst, betaalt niets; wie die dienst wél wil betaalt een bedrag. Er is een risico dat klanten liever naar een concurrent toegaan dan voor een dienst betalen. De acceptatie door klanten van het, apart van de productkosten, in rekening brengen van bijbehorende diensten loopt echter parallel met het uitdrukkelijk zien van toegevoegde waarde.
1
Bij 'reverse auction' zijn er op de veiling veel aanbieders tegenover één koper; dit in tegenstelling tot de normale veiling met één aanbieder en veel kopers.
144
Logistics and fulfillment Externe logistieke dienstverleners blijven streven naar de controle over de productie-/ distributieketen; zij koersen daarmee op een aanvaring met de distribuerende groothandel, die hetzelfde wil. De concurrentie tussen de logistieke sector en de groothandel wat betreft het afhandelen van orders en het verwezenlijken van de daarbij behorende verwachtingen van de klant zal intensiever worden. Aangetekend moet worden dat de distribuerende groothandel, ook in de toekomst, een duidelijke voorsprong heeft wat betreft after-sales service en ondersteuning van de klant.
9.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Nederlands Verbond van de Groothandel, Den Haag
www.nvg.nl
Telefoon (070)354 68 11
vakbladen • Groothandel
145
10
Detailhandel
De detailhandel is een dynamische sector met een steeds meer vraaggestuurd aanbod. De detailhandel zorgt ervoor dat door andere ondernemingen vervaardigde goederen en diensten ter beschikking komen van consumenten en andere gebruikers. Als hoofdfunctie wordt de detailhandel uitgeoefend door circa 103.000 winkels, bijna 20.000 ambulante handelaren (op 940 warenmarkten) en 2.000 à 2.500 postorder- en internetbedrijven die rechtstreeks aan consumenten verkopen. De detailhandel wordt door ondernemingen in andere sectoren soms als nevenfunctie uitgeoefend. Het gaat dan om bijvoorbeeld (zelfbedienings)groothandels, land- en tuinbouwbedrijven en productiebedrijven met factory outlets. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) onderscheidt circa 50 detailhandelsbranches. Een branche is een groep detailhandelsbedrijven die min of meer homogene assortimenten en dezelfde verkoopmethoden hanteren. De branches zijn door EIM op basis van hun producten en het aankoopgedrag van consumenten samengevoegd tot vijf deelsectoren: − food, − woninginrichting, dhz en huishoudelijke artikelen, − textiel, kleding, schoeisel, − overige non-food, − niet in winkel en reparatie (o.m. ambulante handel en postorder-/internetbedrijven). Een grovere indeling van de detailhandel is die in food en non-food; deze indeling wordt veel gebruikt bij het beschrijven van trends en ontwikkelingen.
10.1
De sector in cijfers
10.1.1 Omvang: ze er veel klein schalig heid In de detailhandel zijn circa 80.000 ondernemingen actief, ofwel 11% van het totale aantal ondernemingen in het bedrijfsleven. De sector biedt werk aan circa 440.000 personen (gerekend in arbeidsjaren). Het resultaat van dit werk is een omzet van € 78 miljard en een toegevoegde waarde van € 16 miljard. Deze omzet gaat bijna volledig naar het binnenland. tabel 10.1 De omvang van de MKB- en totale detailhandel in 2004 aandeel totale detailhandel
detailhandel
in totaal bedrijfsleven MKB aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
totaal
(in %)
80
80
11
276
440
8
43
78
6
exportomzet (x € miljard)
0
1
0
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
9
16
4
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard)
Bron: CBS, bewerking EIM.
147
Bijna alle ondernemingen in de detailhandel behoren tot het midden- en kleinbedrijf (MKB), maar het MKB heeft desondanks 'maar' een aandeel van 63% in de totale werkgelegenheid en van 55% in de omzet. De detailhandel is dus zeer kleinschalig met een belangrijke inbreng van het relatief zeer gering aantal grootbedrijven. Meer allochtone ondernemers In de detailhandel zijn nu bijna 10.000 niet-westerse allochtone ondernemers actief, een verdubbeling ten opzichte van 1993. Zij zijn vooral terug te vinden bij de verkoop van buitenlandse levensmiddelen, in belwinkels, als ambulante handelaar in kleding en 1 textiel en als supermarktondernemer.
10.1.2 De vijf dee lsectoren van de detailhan del De detailhandel in food is qua omzet en werkgelegenheid de grootste deelsector. Grootschaligheid komt hier naar verhouding veel voor: met 17% van het totaal aantal ondernemingen zorgt men voor bijna 40% van de totale omzet en realiseert men een derde van de totale werkgelegenheid in de detailhandel. De kleinste deelsector is de detailhandel 'niet in winkel en reparatie'. Deze heeft een omzetaandeel van 6% en een werkgelegenheidsaandeel van 9%. In deze deelsector zitten veel kleine, vaak ambulante bedrijven. tabel 10.2 De detailhandel in 2004 verdeeld naar deelsectoren (in aantallen en % van de totale detailhandel) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) food
in %
(x 1.000)
omzet
in %
(x € miljard)
in %
14
17
144
33
30
39
houdelijke artikelen
15
18
88
20
17
22
textiel, kleding en schoeisel
10
13
65
15
10
12
overige non-food
24
30
104
24
16
20
niet in winkel en reparatie
18
22
38
9
5
6
totale detailhandel
80
100
440
100
78
100
woninginrichting, DHZ, en huis-
Bron: CBS, bewerking EIM.
10.1.3 Economisch functioneren Weer daling detailhandelsomzet In 2004 heeft de detailhandel 2,1% minder omgezet dan in 2003. Dit is het tweede 2 achtereenvolgende jaar dat de omzet van de detailhandel daalde . De omzetdaling was in de foodsector geringer dan bij de non-food. Dit kwam met name omdat in de foodsector de supermarkten nog net voor een omzetstijging van 0,1% zorgden. Daarbij hielden de prijsdaling (- 2,4% als gevolg van de prijzenoorlog) en de volumestijging (+ 2,6%) elkaar bijna in evenwicht. Bij de speciaalzaken in food was de situatie veel minder rooskleurig. In de non-foodsector kregen de kledingwinkels, woninginrichtingsza-
1
2
'Demografie etnisch ondernemerschap in de detailhandel', HBD december 2004. CBS.
148
ken, bouwmarken maar vooral de elektronicazaken forse klappen doordat veel consumenten zeer weinig vertrouwen in de economie hebben en terughoudend zijn met hun aankopen. Als niet naar de totale omzet maar naar het omzetvolume wordt gekeken (tabel 10.3) dan heeft de foodsector het met een stijging t.o.v. 2003 van + 1,25% redelijk gedaan. In alle andere deelsectoren nam het omzetvolume in vergelijking met het jaar daarvoor af. Vooral de woninginrichtingszaken en in mindere mate de dhz-zaken maken moeilijke tijden door. Voor 2005 zijn volgens EIM de verwachtingen wat het omzetvolume van de deelsectoren betreft gelijk aan of minder rooskleurig dan de realisatie van 2004. De verwachting voor de totale detailhandel voor 2005 is -0,5%. tabel 10.3 Volumeontwikkeling van de omzet 2004-2005 in % voor totale detailhandel en per deelsector ontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor 2004 food
2005
1,25
0,25
woninginrichting, DHZ en huishoudelijke artikelen
-3,00
-3,00
textiel, kleding en schoeisel
-1,25
-3,75
overige non-food
-0,75
-2,25
niet in winkel en reparatie
-1,50
0,50
totale detailhandel
-0,50
-1,50
Bron: EIM (2005 raming).
Lage arbeidsproductiviteit Een kengetal voor de arbeidsproductiviteit is de gemiddelde bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar. Voor het MKB in de detailhandel heeft dit kengetal een waarde van € 28.400. Dat is laag in vergelijking met veel andere sectoren uit het bedrijfsleven zoals de groothandel. Eén van de verklaringen voor de relatief lage arbeidsproductiviteit in de detailhandel is de kleinschaligheid waarbij relatief veel ondernemers met een laag inkomen genoegen nemen of voor hun levensonderhoud niet volledig afhankelijk zijn van de inkomsten uit hun bedrijf. Een ander, veel gebruikt, kengetal voor de arbeidsproductiviteit is de gemiddelde omzet per kracht. Deze ligt in de detailhandel volgens het CBS op € 170.000 en in het MKB van de detailhandel op € 152.000. Exploitatiebeeld van detailhandel Een gemiddelde detailhandelsonderneming zet op jaarbasis bijna € 1 miljoen om. Bij de gemiddelde MKB onderneming in de detailhandel is dit € 550.000. In tabel 10.4 is het exploitatiebeeld van de detailhandel weergegeven. De bedrijfs- of exploitatiekosten komen neer op 45% van de brutoproductie. Hiervan nemen de loonkosten het grootste deel voor hun rekening. Daarnaast zijn er voornamelijk huisvestings- en energiekosten. 'Onder de streep' blijft er voor een gemiddelde detailhandelsonderneming 15% van de brutoproductie over. Dit percentage - zijnde de winst voor belastingen - dient mede als beloning voor de ondernemer en eventueel meewerkende gezinsleden en is daarom bij een gemiddelde MKB-onderneming relatief laag in euro's gemeten. In 2002 was de winst voor belastingen hoger, namelijk 19% van de brutoproductie.
149
tabel 10.4 Exploitatiebeeld van de detailhandel in 2004 (excl. niet-winkelverkoop) in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
39
bruto toegevoegde waarde
61
bedrijfskosten
45
waarvan: − loonkosten
36
winst voor belastingen
15
Bron: CBS, bewerking EIM.
10.2
Marktomstandigheden
10.2.1 Afnemers of consument en De demografische veranderingen zetten door De totale bevolking neemt in Nederland langzaam toe, maar daarbinnen voltrekken zich steeds duidelijker bepaalde veranderingen. Zo is Nederland inmiddels - afgaande op de bevolkingssamenstelling in de grote en middelgrote steden - een land met vele nationaliteiten. Naar verwachting zullen in 2010 hier 2 miljoen niet-westerse allochtonen wonen waaronder relatief veel Aziaten. Deze allochtonen hebben deels hun eigen detailhandel (ook steeds meer binnen bestaande winkelcentra) maar daarnaast zijn de door hen gewenste producten vaker te vinden in de autochtone winkels. Ook een groeiend aantal Nederlandse consumenten koopt deze producten. Een andere onmiskenbare ontwikkeling is de opkomst van de vijftigplusmarkt. Welise waar neemt het besteedbaar inkomen na het 55 levensjaar iets af, het vermogen van ouderen is veel groter dan dat van jongeren. Oudere consumenten zoals de gepensioneerden hebben deels een ander koopgedrag. Zij zijn bij het doen van boodschappen meer op kwaliteit dan op prijs gericht, zijn vrij behoudend in hun aankoopgedrag en vertonen een sterke merkentrouw. Naar verhouding doen zij veel boodschappen bij de versspeciaalzaak en de markt en minder bij de supermarkt, waarbij afstand en sociale contacten een grote rol spelen. Door de prijzenslag bij de supermarkten is een aantal oudere consumenten enigszins prijsgevoeliger geworden. Koopkrachtdaling In 2004 daalde volgens het CBS de koopkracht van de ruim 7 miljoen particuliere huishoudens met 1,4% inclusief inflatie. In 2003 was de daling nog groter. Dit komt doordat in 2004 de zeer geringe stijging van de lonen en overige inkomens volledig werd tenietgedaan door met name de toeneming van de afgedragen pensioenpremies met bijna 9%. In dit klimaat neemt het consumentenvertrouwen in de economie af en zit er geen groei in de consumptieve bestedingen. De totale detailhandel heeft dit dan ook aan de omzetdaling gemerkt. Dat veel huishoudens de nadruk leggen op meer zekerheid en veiligheid blijkt ook uit het feit dat er meer risicomijdend werd gespaard in tegoeden (+8% in 2004) en er minder in effecten werd belegd.
150
10.2.2 Leverancier s De keten staat onder druk Leveranciers niet onberoerd door prijzenoorlog in de foodsector De prijzenoorlog die sinds oktober 2003 in de supermarktwereld gaande is, heeft ook tot gevolg dat de leveranciers onder druk werden/worden gezet. De krimpende marges proberen veel supermarktorganisaties deels op de leveranciers via lagere inkoopprijzen af te wentelen. Dit kan niet onverkort doorgaan. Zo hebben bijvoorbeeld de drie grote industriële bakkerijen die zeer veel supermarkten met brood e.d. beleveren, kenbaar 1 gemaakt dat hun rendementen dermate laag zijn dat "de bodem bereikt is" . Daarnaast zijn veel A-merken van leveranciers zoals Unilever in supermarkten vervangen door goedkopere huismerken. Ook uit non-foodsector weinig optimistische geluiden Veel branches in de non-foodsector zoals de drogisterijen, woninginrichtingswinkels, kledingzaken, dhz-winkels, elektronicazaken en huishoudelijke-artikelenzaken hebben het in 2005 moeilijk door het feit dat veel consumenten zeer terughoudend zijn in hun bestedingen en de omzetten daardoor teruglopen. In de woninginrichtingsbranche bijvoorbeeld betekent het aanhoudend dalen van de omzetten dat een aantal winkels verdwijnt, filialen soms worden afgestoten maar ook dat bekende fabrikanten zoals Leolux moeten reorganiseren.
10.2.3 Toetreders Uit binnenland: starters De detailhandel kent in het particuliere bedrijfsleven - na de zakelijke dienstverlening relatief de meeste toetreders in de vorm van startende bedrijven. De detailhandel heeft dan ook een aandeel van bijna 14% in het totaal aantal startende bedrijven. Het aantal startende detailhandelsbedrijven was in 2004 ruim 6.700. EIM schat de overlevingskans van deze bedrijven na 5,5 jaar in op 45%. De toetredingsdrempel voor nieuw ondernemerschap is over het algemeen in de detailhandel relatief laag (geringe investeringen en opleidingseisen). In economisch minder gunstige tijden is dit te merken. Branches waarin het grootwinkelbedrijf en franchisebedrijven sterk vertegenwoordigd zijn en derhalve domineren (w.o. supermarkten, drogisterijen, textielsupermarkten, schoenenzaken, speelgoedzaken, bouwmarkten) zullen minder starters kennen dan branches waarin dit niet het geval is (w.o. kledingzaken, woonzaken, ambulante handel). De slaagkans is bij de eerstgenoemde immers geringer, tenzij het om een nichemarkt gaat. tabel 10.5 Startende bedrijven in de detailhandel: aantal, ontwikkeling en overlevingskans, 2004 gehele sector aantal starters in detailhandel gemiddelde mutatie per jaar van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
6.742 0,5
aandeel van detailhandel in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
14,0
overlevingskans in % na 5,5 jaar
45
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid'. EIM.
1
NRC Handelsblad, 16 juli 2005.
151
Uit buitenland:meer winkels van grote winkelketens Een aantal buitenlandse ondernemingen is inmiddels in Nederland 'ingeburgerd' en niet meer weg te denken uit ons winkellandschap. Deze bedrijven hebben eigen formules die voor ons land enigszins innovatief zijn en hebben kenmerken zoals grootschaligheid in combinatie met relatief lage prijzen. Op dit moment wordt het aantal vestigingen van IKEA (woninginrichting), MediaMarkt (elektrobranche), Hornbach (bouwmarkten + tuincentra) e.a. ieder jaar verder uitgebreid als onderdeel van een expansiestrategie. In de foodsector zien we vooral een groei bij het aantal discountwinkels, hetgeen niet vreemd is bij de huidige prijzenslag. Bij Lidl en Jumbo neemt het aantal winkels toe, terwijl het Belgische Colruyt als discounter vergaande plannen heeft om naar Nederland te komen.
10.2.4 Concurrentie In foodsector vallen slachtoffers In de hevige strijd om lage prijzen en de gunst van de consument zijn de discounters aan de winnende hand maar hebben ketens zoals Laurus - getuige de terugval in marktaandeel - het moeilijk. Dit geldt ook voor veel kleinere, zelfstandige supermarkten die zo veel als mogelijk is door de organisatie waartoe zij behoren, gesteund worden. Daarnaast gaat de uitval van foodspeciaalzaken in verhoogd tempo door. Volgens het CBS is in de periode van 1994 tot en met 2004 het aantal groentewinkels en slagerijen bijna gehalveerd. In non-foodsector: iedereen is op zoek naar de consument Veel non-foodbranches hebben hinder van consumenten die hun bestedingen uitstellen of zich meer richten op de uitverkopen en tweedehandsmarkten. De woninginrichtingsbranche en de modebranche zijn hier typische voorbeelden van. Inmiddels zijn er al weer bedrijven die hun organisatie - gezien de nieuwe situatie - op orde hebben en andere bedrijven die al succesvol waren, hun groei weer oppakken (in de modebranche: 1 Zara, H&M en de Bestsellergroep) .
10.2.5 Nieuwe pro ducten en d iensten In de detailhandel is er een voortdurende stroom van nieuwe producten en diensten. Veel supermarkten 'draaien' bijvoorbeeld op de jaarlijkse nieuwe producten en productvernieuwingen van merkfabrikanten bij de kant-en-klaarmaaltijden, de groentemixen, in het zuivelvak enz. Gevreesd wordt dat door de prijzenslag en de gevolgen daarvan voor de merkartikelfabrikanten het aantal innovatieve producten zal afnemen. Een trend die in de non-fooddetailhandel in opkomst is, is het 'customizen' of anders gezegd: het persoonlijk maken van massaproducten. Massaproducten als auto's, kleding, mobiele telefoons en computers kunnen door de eigenaar of derden zo verbouwd worden dat het product een persoonlijke inslag krijgt en aan de eigen voorkeur beantwoordt. Tevens onderscheidt men zich hiermee van de groep waartoe men behoort. Een voorbeeld op dit gebied zijn de ringtones op mobieltjes waarvan de keuze kan aangeven welke interesses of film/clipvoorkeur de bezitter heeft. Nieuwe producten en diensten kunnen in de detailhandel ook betrekking hebben op winkeltypen. Zo wil de provincie Limburg dat er in meer dan honderd kleine dorpen en gehuchten zogeheten servicewinkels worden gevestigd. Hiermee wil men de plattelandskernen weer leefbaar maken. In servicewinkels kunnen dorpsbewoners terecht
1
'Retail krijgt meer concurrentie' (Retailtrends, november 2004).
152
voor bankzaken, postafwikkeling, het bestellen van medicijnen enz. Deze servicewinkels zullen onderdak krijgen in supermarkten, buurthuizen, verenigingsgebouwen e.d.
10.2.6 Detailhande lssp ecifieke wet- en regelgeving 1
Onderzoek naar verbod op verkopen beneden de inkoopprijs Gezien de zeer hevige concurrentiestrijd in de foodsector heeft het Ministerie van Economische Zaken laten onderzoeken of het zinvol is een verbod uit te vaardigen op het verkopen van producten onder de eigen inkoopprijs. Daarbij is met name gekeken naar de situatie in andere Europese landen op dit gebied. Uit het onderzoek blijkt dat er geen rechtstreekse relatie is tussen de omvang van het voorzieningenniveau (aantal en positie van kleine en middelgrote supermarkten) en het al dan niet van kracht zijn van een verbod op het verkopen onder de inkoopprijs. Bovendien zijn de gevolgen van een dergelijk verbod op het prijsniveau moeilijk te voorspellen omdat niet duidelijk is in welke mate supermarkten beneden de eigen inkoopprijs verkopen.
10.2.7 Samengevat schema 10.1 Marktomstandigheden voor de detailhandel uitgedrukt in positieve en negatieve punten
afnemers of consumenten
positieve punten
negatieve punten
− inspelen op behoeften alloch-
− koopkrachtdaling van 1,4% in 2004 bij huishoudens
tonen − opkomst 50 -markt +
leveranciers
− leveranciers betalen mee aan
− - innovatiekracht leveran-
prijzenoorlog in foodsector toetreders
ciers loopt terug
− veel starters − innovatieve winkelformules van grote buitenl. ketens
concurrentie
− flexibiliteit bij terughoudende cons. bestedingen
−
minder kleinere supermarkten en speciaalzaken door prijzenoorlog
nieuwe producten en diensten
− customizen of het persoonlijk
− veel me-too producten
maken van massaproducten Bron: EIM, 2005.
10.3
Kracht van de sector
10.3.1 Bedrijvendynamiek In de detailhandel is het relatieve aantal oprichtingen bijna gelijk aan dat in het totale bedrijfsleven; het bedraagt 8,2% van het totaal aantal ondernemingen (zie tabel 10.6). Hierbij gaat het vaak om compleet nieuwe bedrijven en minder om dochterbedrijven. Het aantal opheffingen ligt iets hoger dan het gemiddelde in het bedrijfsleven en bedraagt 6,7% van het aantal ondernemingen. De opheffingen in de detailhandel zijn iets minder vaak het gevolg van een faillissement dan in het totale bedrijfsleven. Bedrijfsovername als gevolg van vergrijzing (bij de ondernemer), het deeltijdondernemerschap 1
'Verbod op verkoop beneden de inkoopprijs', EIM e.a. mei 2005.
153
en de verhuur van kooppanden spelen onder andere ook een rol in de winkelopheffingen. In de detailhandel is het aantal oprichtingen ongeveer gelijk aan het aantal opheffingen. tabel 10.6
Bedrijven in de detailhandel en het totale bedrijfsleven naar groeitype, aantal oprichtingen en opheffingen (in % van het totaal aantal bedrijven in de detailhandel resp. het totale bedrijfsleven), 2004 detailhandel
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype (in %):
− − −
snelle en normale groeiers
30
37
gelijkblijvers
30
25
groeikrimpers en overige krimpers
41
38
aantal oprichtingen in % van het totaal
8,2
8,4
2,0
2,4
6,7
5,9
0,4
0,8
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
Van de actieve ondernemingen in de detailhandel behoort 30% tot de groeiers. Dat is 7 procentpunten lager dan het gemiddelde in het bedrijfsleven. De detailhandel kent zowel meer gelijkblijvers als meer groeikrimpers en overige krimpers dan de rest van het bedrijfsleven.
10.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming Al eerder is in de detailhandel het grote aantal bedrijven uit het MKB gememoreerd. In tabel 10.7 is de kleinschaligheid van deze sector terug te zien in de verschillende aandelen, maar ook in de gemiddelden zoals de ondernemingsgrootte van 5 arbeidsjaren en de bedrijfsomzet van circa € 1 miljoen. tabel 10.7 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming in de detailhandel gehele sector ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
94
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
45
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
37
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
5
gemiddelde omzet per onderneming (x € miljoen)
1,0
Bron: CBS, EIM.
Een andere indicator voor de schaal waarop detailhandelsbedrijven opereren, is de gemiddelde winkelruimte. Deze bedraagt thans 250 m2. In schril contrast hiermee is de run op grotere panden als gevolg van de komst van buitenlandse ketens. Een bedrijf als 2 1 MediaMarkt zoekt bijvoorbeeld panden van 4.500 tot 8.000 m .
1
'Groot, groter, grootst is het credo', NRC Handelsblad 27-7-2005.
154
Schaalgrootte wordt in de detailhandel ook geassocieerd met de aanwezigheid van zogenoemde grootwinkelbedrijven (= bedrijven met 7 of meer winkels en/of 100 werkzame personen). Hiervan zijn er meer dan de vermelde 300 grootbedrijven. Schaalgrootte wordt daarnaast gecreëerd door het fenomeen commerciële samenwerking. Commerciële samenwerking In de detailhandel wordt relatief veel samengewerkt. Als alleen al naar het aantal vestigingen van franchisenemers in de totale detailhandel wordt gekeken, dan waren dit er 1 11.700 in 2003 , met als onderverdeling: 3.200 winkels in de foodsector en 8.500 in de non-foodsector. Daarnaast zijn er winkels lid van een inkoopvereniging of een retailorganisatie die naast de inkoopsamenwerking ook samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld promotie, automatisering en informatie-uitwisseling biedt. Behalve deze genoemde formele samenwerkingsvormen zijn er ook tal van informele samenwerkingsverbanden of bedrijfsnetwerken: kleine inkoopgroepen van gelijkgestemde retailers, promotieclubs, dealerorganisaties en dergelijke. Het fenomeen commerciële samenwerking neemt momenteel - maar dat zal tijdelijk zijn - niet verder toe omdat veel detaillisten bezig zijn om via kostenbesparingen en anderszins hun bedrijf aan de moeilijke omstandigheden door teruglopende omzetten aan te passen.
10.3.3 Innovatiever mogen Tabel 10.8 laat zien dat detailhandel wat betreft het introduceren van 'sectornieuwe producten en diensten' en vernieuwingen in de interne bedrijfsprocessen iets achterloopt op het gemiddelde in het bedrijfsleven. Wat betreft de introductie van nieuwe producten loopt de detailhandel gelijk aan dat gemiddelde. tabel 10.8 Aantal bedrijven in de handel en het totale MKB met innovaties in de periode 2002-2004 (in %) soort innovatie
MKB handel
totaal MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
33
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
10
16
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
50
56
Bron: EIM, 2005. 2
Ranglijst innovatieve MKB-sectoren EIM heeft een ranglijst opgesteld van 58 MKB-sectoren, gerangschikt naar hun mate van innovativiteit. Aan kop staan de chemische-, rubber- en kunststoffenindustrie, de speur- en ontwikkelingswerkers, ICT-bedrijven en fabrikanten van genotmiddelen. Meteen hieronder komt de groothandel, die inmiddels veel meer is dan een soort van dozenschuiver. Op plaats 33 komt de eerste deelsector van de detailhandel pas, die in overige non-food (drogisterijen, boeken, tijdschriften e.d.).
1
2
'Statistiek Franchise 2003' van de Nederlandse Franchise Vereniging (in: Detailhandel Magazine van HBD, december 2004). 'De meest innovatieve MKB-sector van Nederland', EIM augustus 2005.
155
10.3.4 Interne bedrijfsvoering De detailhandel heeft enkele onderwerpen die specifiek voor deze sector zijn, structureel van aard zijn en kosten veroorzaken. Dit geldt bijvoorbeeld voor winkelcriminaliteit en de kosten van het betalingsverkeer. Winkelcriminaliteit blijft een probleem Minder winkeldiefstallen maar met meer geweld In 2004 nam het aantal winkeldiefstallen af van 944 naar 866. De directe schade hiervan bedroeg € 720 miljoen. Inclusief de schade en de buit bij ramkraken is dit € 740 miljoen. Daarnaast komen nog de kosten voor preventie ad € 270 miljoen. Volgens het Platform Detailhandel wordt 60% van de winkeldiefstallen en overvallen gepleegd door 19.000 veelplegers. Vorig jaar werd aan 5.000 personen de toegang tot winkels of win1 kelketens ontzegd. Nieuw in de strijd tegen de winkelcriminaliteit is de collectieve winkelontzegging. In dat geval werken ondernemers samen bij het opleggen van de winkelontzegging. Als één van de aangesloten ondernemers een ontzegging oplegt, geldt dit ook voor de winkels van collega's met wie hij/zij samenwerkt. Een winkeldief kan dus met één verbod uit meerdere winkels worden geweerd. Dit kan zowel in een winkelcentrum zijn als binnen een winkelketen. Kosten betalingsverkeer voor detailhandel Doorbraak in onderhandelingen In juni 2005 is er een doorbraak gekomen in de onderhandelingen tussen banken, detaillisten en horeca over de kosten van het betalingsverkeer, uitmondend in een akkoord. In aansluiting hierop is de Intentieverklaring Betalingsverkeer door direct betrokken partijen getekend. Het convenant moet leiden tot verdere vergroting van de efficiency van het toonbankbetalingsverkeer. De hoofdlijnen van het uit te werken convenant zijn: − Een aanzienlijke verlaging van de PIN-tarieven voor alle toonbankinstellingen. Daartegenover zullen klachten en claims over te hoge PIN-tarieven worden ingetrokken. − Het gezamenlijk ontwikkelen van innovatieve plannen om efficiënt betaalgedrag van consumenten en zakelijke rekeninghouders te bevorderen. Over de uitwerking van de plannen zullen partijen uiteraard het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer informeren. − Het stichten van een fonds van behoorlijke omvang, ter financiering van maatregelen die de efficiency van het huidige en toekomstige toonbankbetalingsverkeer verder zullen vergroten. Het fonds zal in goed overleg worden beheerd en besteed door het Platform Detailhandel en de Nederlandse Vereniging van Banken. Partijen zullen de Nederlandse Mededingingsautoriteit te zijner tijd om een informele 2 zienswijze over het convenant vragen.
1
2
Jaarverslag 2004 van Platform Detailhandel. Zie www.platformdetailhandel.nl.
156
10.3.5 Samengevat schema 10.2 Kracht van de detailhandel uitgedrukt in sterke en zwakke punten
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− relatief veel starters
− oprichtingen en opheffingen houden elkaar in evenwicht
schaalgrootte/netwerkvorming
−
− kleinschaligheid troef
groot aantal samenwerkers w.o. franchisers
innovatievermogen − eerste overeenstemming tus-
bedrijfsvoering
− winkelcriminaliteit blijft een
sen partijen bij kosten beta-
probleem
lingsverkeer Bron: EIM, 2005.
10.4
Investeringen
10.4.1 Omvang en ontwikkelin g: in MKB-d etailhandel wordt weinig geïnve steerd In de detailhandel wordt relatief weinig geïnvesteerd, wat te maken heeft met het grote aantal kleine bedrijven in deze sector. Zoals uit figuur 10.1 blijkt, heeft ruim de helft van de MKB-detailhandel in 2004 geïnvesteerd, tegenover 70% van het totale MKB. Ten opzichte van 2003 is het aantal investerende bedrijven in de MKB-detailhandel in 2004 met 10 procentpunten afgenomen. Het gemiddelde in de MKB-detailhandel geïnvesteerde bedrag ligt met € 30.000 ver onder het bedrag dat in het totale MKB als gemiddelde geldt, namelijk € 90.000. figuur 10.1
Aantal investerende bedrijven in % van het totaal in MKB-detailhandel en het totale MKB, 2003 en 2004
64 detailhandel 54
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
realisatie 2003
60
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
In figuur 10.2 is te zien dat ook t.a.v. de verwachte investeringen voor 2005 de ondernemers in de MKB-detailhandel behoorlijk voorzichtig zijn. Net iets meer dan de helft van
157
de bedrijven in de MKB-detailhandel heeft hiertoe (zekere) plannen. Deze voorzichtige opstelling heeft te maken met het feit dat de terughoudende consumentenbestedingen de omzetten soms zwaar onder druk zetten. Veel ondernemers kiezen er daarbij voor om in de eerste plaats de kosten te verminderen ter verbetering van het rendement en voorlopig niet of in beperkte mate te investeren in nieuwe of bestaande activiteiten. figuur 10.2
Verwachte investeringen in MKB-detailhandel en het totale MKB in 2005 (in % van het aantal bedrijven)
detailhandel
totaal MKB
0%
20%
40%
van plan te investeren
60%
80%
investeert misschien
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Uit figuur 10.3 blijkt dat de ontwikkeling van de investeringen in de MKB-detailhandel van 2003 op 2004 in de pas loopt met die in het totale MKB. Bij ruim vier op de tien van de in beide jaren investerende MKB-detailhandelsbedrijven heeft een stijging van de investeringen plaatsgehad. figuur 10.3
Ontwikkeling van de investeringen in MKB-detailhandel en het totale MKB: 2004 t.o.v. 2003 (in % van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
detailhandel
totaal MKB
0%
20% groei
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
158
40%
60% gelijk gebleven
80%
100% daling
Ten opzichte van 2004 zetten minder MKB-ondernemers in de detailhandel voor 2005 hun investeringsplannen op schrift. Het aandeel bedrijven dat wel de investeringsplannen vastlegt, is nog altijd hoger dan het aantal bedrijven dat de ondernemingsstrategie schriftelijk vastlegt. Slechts 20% van de MKB-ondernemers in de detailhandel heeft zijn ondernemingsstrategie op schrift staan. tabel 10.9 Aanwezigheid investeringsplannen in MKB-detailhandel en het totaal MKB in 2004 en 2005 (in % van aantal bedrijven) MKB-detailhandel
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
26
17
25
17
− jaarlijks plan
20
14
23
22
− geen plan op schrift
54
69
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
10.4.2 Investeringe n naar beste mming: vooral in bedrijfsmiddelen In 2003 waren de belangrijkste investeringsdoelen het verbeteren van de efficiency en het vervangen van bestaande bedrijfsmiddelen. In 2004 is wederom vooral aandacht besteed aan investeringen in bedrijfsmiddelen. Daarnaast is in de MKB-detailhandel veel geïnvesteerd in kennis, opleiding en scholing maar ook in internet en ICT. Investeringen in markt- en productinnovaties blijven - in deze economisch moeilijke tijden - echter achter, hoewel soms juist een aanvallende strategie in deze omstandigheden een oplossing kan zijn. Het is voor de detailhandel verontrustend dat deze sector op het gebied van kennis-, ICT- en innovatie-investeringen achterblijft bij het MKB in totaal. figuur 10.4
Bestemming van Investeringen in MKB-detailhandel en totaal MKB in 2004 (in % van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd)
62 internet en ICT 54
65 kennis, opleiding en scholing 57
42
nieuwe markten en/of producten
35
71 bedrijfsmiddelen 72
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
detailhandel
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
159
Ook de plannen voor 2005 geven hetzelfde beeld te zien (figuur 10.5). Naar verwachting zal door de MKB-detailhandel in dat jaar nog meer in bedrijfsmiddelen worden geinvesteerd en nog minder in nieuwe markten en/of producten. figuur 10.5
Investeringsplannen naar bestemming investeringen in MKBdetailhandel en totaal MKB (in % van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren)
56 internet en ICT 53
71 kennis, opleiding en scholing 60
41
nieuwe markten en/of producten
27
76 bedrijfsmiddelen 83
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
detailhandel
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
10.4.3 Financiering en knelpun ten Eerder is al aangegeven dat het gemiddelde bedrag dat in de detailhandel omgaat bij het doen van investeringen vrij laag is. Net als in bijna elke sector in het MKB wordt in veel gevallen eigen geld aangewend om te kunnen investeren. Bij ongeveer tweederde van alle investerende bedrijven is dit de winst uit onderneming. Financiële bijdragen van familieleden komen veel minder voor dan men geneigd is om te denken. Vervolgens wordt voornamelijk gebruik gemaakt van bankleningen. Leverancierskredieten worden - gezien hun looptijd - bijna niet geschikt geacht voor het doen van investeringen. In de MKB-detailhandel komen knelpunten bij het doen van investeringen relatief weinig voor, namelijk bij 20% van de investerende bedrijven. De meeste problemen hebben betrekking op (het rondkrijgen van) de financiering zelf.
160
tabel 10.10
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in MKB-detailhandel en het totale MKB MKB-detailhandel
totaal MKB
financieringsbronnen (%)* − winst uit onderneming
63
66
− overig eigen geld
10
14
0
1
32
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
1
3
− leverancierskredieten
0
1
20
25
88
67
3
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten) − financiering − wet- en regelgeving * Meer antwoorden mogelijk. Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
10.5
Perspectief
10.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Het ondernemen in de detailhandel zal nog enige tijd moeilijk zijn. In 2005 moet men rekening houden met een daling van zowel het volume (-1,5%) als de prijs (-1,0%). Dit resulteert in een waardedaling van 2,5%. Het jaar 2006 zal eindelijk een herstel laten zien. De omzetontwikkeling zal naar verwachting een groei tonen in zowel waarde als volume, maar deze groei zal nog steeds beneden 1% zijn. De werkgelegenheid in de detailhandel zal volgens de prognoses dit jaar nog met 1,75% afnemen, maar in 2006 een kleine plus laten zien. De winstprognoses tonen voor 2005 en 2006 echter een somberder beeld, hoewel ook hier 2006 een beter jaar zal zijn dan 2005. De prognoses ten aanzien van de ontwikkeling van omzet, werkgelegenheid en winst zijn voor de detailhandel minder gunstig dan voor het totale bedrijfsleven. Dit laat tabel 10.11 zien.
161
tabel 10.11
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) detailhandel 2005
totaal bedrijfsleven 2006
2005
2006
omzet − volumeontwikkeling
-1,50
0,25
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
-1,00
0,25
1,75
1,00
− waardeontwikkeling
-2,50
0,50
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-1,75
0,25
-0,75
0,75
winst
-7,00
-1,00
4,25
5,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 10.12
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) detailhandel
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
0,25
0,25
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,25
0,75
1,00
toegevoegde waarde
0,25
0,25
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 10.13
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de detailhandel en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) detailhandel
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
0,25
0,75
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,50
0,75
0,75
toegevoegde waarde
0,25
0,75
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
10.5.2 Een blik voo ruit Naar verwachting zullen in 2005 de bestedingen van consumenten in de detailhandel maar een fractie hoger zijn dan in 2004. Het consumentenvertrouwen in de economie neemt maar zeer langzaam toe. Daarnaast is zeer onzeker hoe de omschakeling naar een volledig nieuw zorgstelsel qua kosten voor veel consumenten zal uitvallen. In de foodsector is de prijzenoorlog over zijn hoogtepunt heen maar nog niet volledig voorbij. Voorlopig resultaat is dat AH een deel van zijn positie heeft herwonnen, de discountaanbieders het goed tot zeer goed doen en Laurus als supermarktorganisatie met
162
verschillende winkelformules voortdurend terrein verliest. In de eerste helft van 2005 daalde het aantal klanten van Laurus met 2,5% en van Aldi met 1,3%. Bij AH steeg het aantal klanten juist met 2,5%, waaronder vooral gezinnen met kinderen die vaak bovengemiddeld besteden. In de non-foodsector zullen in een aantal branches er steeds meer winkels verdwijnen omdat achtereenvolgende jaren van teruglopende omzetten niet vol te houden zijn. Het onderscheid tussen food en non-foodwinkels en tussen branches neemt verder af doordat veel ketens actiematig meer andersoortige producten in hun assortiment zullen opnemen. Aldi en Kruidvat zijn hier heel bekende voorbeelden van. Inmiddels is er door de privatisering van overheidsorganisaties of door het vrijkomen van door de overheid beheerste markten een heel nieuw type van retailers ontstaan. Dit geldt voor de markt van telecommunicatie en telefonie waar KPN allang niet meer de enige aanbieder is. Een ander voorbeeld is de energiemarkt waar bedrijven als Eneco, Nuon, Essent, Delta e.a. zich verdringen. Voor consumenten wordt hiermee de keuze uit leveranciers vergroot, hetgeen echter - door onbekendheid en onzekerheid hiermee -- zeker niet door iedereen als een voordeel wordt beschouwd. Het door consumenten kopen van producten en diensten via internet bedroeg in 2004 1 € 1,5 miljard. Dit type consumentenbestedingen zal verder groeien. Volgens onderzoek behoort 50% van de Nederlandse huishoudens tot de multichannelconsumenten die niet alleen zich oriënteren in meer kanalen maar ook daadwerkelijk kopen in meer kanalen. Daarbij doet zich het feit voor dat veel consumenten zoeken op internet maar kopen in de winkel. Bovendien is een belemmering voor het kopen op internet dat bijna 2,5 miljoen consumenten betalen via internet als onveilig beschouwen. Een eerste stap om deze vrees weg te nemen is de introductie onlangs van een gemeenschappelijke betaalstandaard door de banken voor thuiswinkelbetalingen via internetbankieren. Naar verwachting zullen er snel meer van dergelijke initiatieven komen.
10.6
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), Den Haag
www.hbd.nl
Telefoon: (070) 338 56 00 Raad Nederlandse Detailhandel (RND)
www.raadnederlandsedetailhandel.nl
Telefoon: (070) 444 25 87 Nationale Winkelraad (NWR) van MKB-Nederland
www.mkb.nl
Telefoon: (015) 219 12 12 Platform Detailhandel
www.platformdetailhandel.nl
(samenwerkingsverband tussen RND en NWR)
1
'De multichannelende consument', VODW Marketing, Marketresponse en Erasmus Universiteit (december 2004).
163
vakbladen • RetailTrends
164
11
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
De horeca kent een grote diversiteit aan bedrijfstypen, deelsectoren en marktsegmenten. Tot de horecasector in brede zin behoren naast hotels, restaurants/cafetaria's/lunchrooms en (eet)cafés ook catering en verblijfsrecreatie. De totale omzet van de horecasector bedraagt € 15 miljard. Ruim driekwart van de horecamarkt wordt in beslag genomen door het midden- en kleinbedrijf, waarvan de helft door restaurants en een kwart door cafés.
11.1
De sector in cijfers
11.1.1 Omvang: ee n kleine sector De werkgelegenheid in de ruim 36.000 actieve ondernemingen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie bedroeg in 2004 omgerekend naar fulltimers 198.000 arbeidsjaren. De totale omzet van de sector bedraagt € 16 miljard exclusief BTW. Het aandeel van de zakelijke bestedingen ligt naar schatting op circa 30% van deze geldswaarde. Het MKB neemt 75% van de totale sectoromzet voor zijn rekening. De horecabedrijven zijn voornamelijk gericht op het binnenland. In de hotel- en recreatiesector is men ook georiënteerd op buitenlandse gasten. tabel 11.1 De omvang van het MKB-gedeelte en de totale horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2004 horeca, catering en verblijfsrecreatie MKB aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
aandeel van de sector in totaal bedrijfsleven
totaal
(in %)
36
36
5
162
198
4
12
16
1
exportomzet in € miljard
0
0
0
bruto toegevoegde waarde in € miljard
6
8
2
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet in € miljard
Bron: CBS, bewerking EIM.
11.1.2 Samenstelli ng naar 5 deelse ctoren In tabel 11.2 zijn de omzetaandelen, het aantal ondernemingen en de werkgelegenheid voor de verschillende deelsectoren weergegeven. Het omzetaandeel van de fastfood- en 1 maaltijdverstrekkers en de contractcatering in de sector is de laatste jaren toegenomen. De groei van het aantal maaltijdverstrekkers is in belangrijke mate toe te schrijven aan de populariteit van restaurants met een buitenlandse keuken.
1
Hiertoe behoren gecaterde bedrijfsrestaurants, onderwijscatering en institutionele catering.
165
tabel 11.2 De omvang van horeca, catering en verblijfsrecreatie verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in aantallen en in % van de totale sector) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
hotels en pensions
2
7
33
17
3
20
vakantiecentra en jeugdherbergen
3
7
11
6
1
7
restaurants en cafetaria's
18
50
88
45
7
40
cafés
10
28
36
18
3
19
3
7
29
14
2
13
36
100
198
100
16
100
catering totaal horeca, catering, verblijfsrecreatie
* Catering - ook wel genoemd Catering en bedrijfskantines - omvat de gehele SBI 55.5 groep van de standaardbedrijfsindeling van het CBS. Bron: CBS, bewerking EIM.
11.1.3 Economisch functioneren Daling omzetvolume alle deelsectoren in 2004 In 2004 zette de horeca de dalende lijn van 2003 in mindere mate voort (tabel 11.3). Ondanks een zeer beperkt economisch herstel was de Nederlandse consument in 2004 erg terughoudend met zijn uitgaven. Hiervoor waren een aantal oorzaken aan te wijzen. Het reëel beschikbare gezinsinkomen nam af door het bevriezen van de lonen en lastenverzwaringen. Bovendien lag het consumentenvertrouwen op een laag niveau. Vooral de onzekerheid op de arbeidsmarkt en over de eigen financiële situatie speelden hierbij een rol. In de eerste helft van 2004 leek het consumentenvertrouwen zich te herstellen, maar na de zomer keerde het tij. Aan het eind van het jaar was de consument ongeveer even somber als aan het begin van het jaar. Als het gaat om de horeca, catering en verblijfsrecreatie zij vermeld dat vooral gezinnen terughoudend waren in hun horecabestedingen. Bovendien moest de horeca het gelag betalen van de prijzenoorlog in de supermarktwereld. In de winkel zijn producten structureel goedkoper geworden. Daardoor is het prijsverschil tussen thuis consumeren en consumeren bij de horeca, catering en verblijfsrecreatie groter geworden. Door de diversiteit aan horecabedrijven zijn er grote verschillen in omzetontwikkeling, zowel naar deelsector als naar grootteklasse. De vakantiecentra en jeugdherbergen hadden in 2004 mede te kampen met de concurrentie van goedkope vliegbestemmingen. 2005 iets minder negatief dan 2004 Voor 2005 wordt voor de hele sector nog een kleine daling van het omzetvolume verwacht (tabel 11.3), dit met uitzondering van de logies- en de recreatiesector. Deze sectoren zullen profiteren van toeristen uit omliggende landen die niet ver van huis gaan. Ook toeristen en zakelijke gasten uit overzeese gebieden melden zich naar verwachting weer meer. Overigens doen de kleine hotels het momenteel minder goed dan de grotere hotels, die meer met het prijsbeleid kunnen sturen en daarmee relatief meer klanten aantrekken.
166
De kleine restaurants presteren iets minder dan de grote restaurants. De fastfoodsector ontwikkelt zich beter dan de restaurants. De cateraars volgen de gemiddelde ontwikkeling in het bedrijfsleven. tabel 11.3 Volumeontwikkeling van de omzet in de horeca, catering en verblijfsrecreatie 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling (in % t.o.v. het jaar daarvoor)
2004
2005
hotels en pensions
-1,50
1,00
vakantiecentra en jeugdherbergen
-7,50
-3,00
restaurants en cafetaria's
-1,75
-1,00
cafés
-2,25
-0,25
catering
-2,00
-0,50
totaal horeca, catering, verblijfsrecr.
-2,75
-0,50
Bron: EIM (2005 raming).
Arbeidsproductiviteit blijft achter De arbeidsproductiviteit van een groot deel van de minder innovatieve horecabedrijven (waaronder een aantal restaurants) blijft achter. Het veelal arbeidsintensieve karakter van het productieproces, waardoor mogelijkheden tot verdere specialisatie relatief beperkt zijn, is hiervoor mede bepalend. Tevens houdt men in de mindere jaren te veel vaste vakmensen in huis (wachtend op betere tijden) met negatieve gevolgen voor de arbeidsproductiviteit op korte termijn. Op middellange termijn wordt er in de horeca een lichte productiviteitsstijging geraamd, die minder sterk zal zijn dan in andere, meer kapitaalintensieve sectoren. Exploitatiebeeld In tabel 11.4 staat een overzicht van de kostenstructuur in de horecasector. De brutoproductie wordt aangemerkt als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Het verbruik is in de horeca een belangrijke component met een aandeel van 50%. Dit verbruik bestaat uit de aanschaf van grondstoffen, hulpstoffen en halffabrikaten, alsmede uit het verbruik aan bijvoorbeeld accountants- en administratiekosten. De loonkosten drukken - als onderdeel van de bedrijfskosten - met 26% ook vrij zwaar op het exploitatiebeeld. De winstgevendheid van bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie lijkt het dieptepunt gepasseerd te zijn. In 2004 is in de horeca een winst geboekt van 17% van de brutoproductie. Deze winst voor belasting is inclusief het inkomen voor zelfstandigen (geen directeuren van BV's).
167
tabel 11.4 Exploitatiebeeld van de horeca, catering en verblijfsrecreatie in 2004 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
50
bruto toegevoegde waarde
50
bedrijfskosten
32
waaronder: − loonkosten
26
winst voor belastingen
17
Bron: CBS, bewerking EIM.
11.2
Marktomstandigheden
11.2.1 Afnemers De horeca heeft behalve met conjuncturele ups en downs te maken met Europese richtlijnen en in het binnenland met verschijnselen als seizoenpatroon, ontgroening en vergrijzing en de multiculturele samenleving. Een en ander komt samen in de wensen van de consument op zowel de particuliere als de zakelijke markt. In de drankensector verklaart vooral de combinatie van seizoen, Nederlandse conjunctuur en de consumentenprijs voor een belangrijk deel de maandelijkse consumentenvraag in deze sector. Consumenten blijken vooral met een vertraging van enkele maanden op ontwikkelingen in de conjunctuur en de prijsstelling in de drankensector te reageren. Prijsbeleid in de drankensector is dan ook een belangrijk instrument in de strijd om de aandacht van de consument. Naast de bovengenoemde beïnvloedende factoren blijken weersomstandigheden, in de vorm van het aantal zonuren, ook nog een afzonderlijke invloed te hebben op de economische bedrijvigheid in met name de drankensector. Vergeleken met de andere horecasectoren kent de Nederlandse hotelsector een enigszins afwijkend seizoenpatroon. In de eerste maanden van het jaar is de consumentenvraag in de hotelsector bescheiden te noemen, maar daarna stijgt zij gestaag, om in mei en juni te pieken (korte hotelvakanties). Tijdens het hoogseizoen in juli en augustus is er een tijdelijke omzetdip, met daarna weer een piek in september. Na september is er sprake van een sterk neerwaartse trend. De krimp in het hoogseizoen houdt verband met de zomervakantie waarin relatief veel Nederlanders voor een lange vakantie naar het buitenland gaan, met de waarneming dat lange vakanties in eigen land in deze maanden vooral in de verblijfsrecreatie worden doorgebracht en tijdens het hoogseizoen de zakelijke markt dan ook rustiger is. De wensen in de zakelijke markt veranderen voortdurend. Zakenlunches die een halve middag in beslag nemen, zijn uit. Een lunchbespreking moet nu snel, met een bijpassende maaltijd, leuk, origineel en geen driegangendiner. Gaat een aantal consumenten steeds bewuster consumeren, het is voor een horecabedrijf niet eenvoudig hierbij aansluiting te vinden. In feite komt het neer op het selecteren van de meest interessante channel-concept-customer combinatie, hetgeen soms tot
168
prijsverhogingen leidt. Daarnaast moet de ondernemer de kosten van de administratieve lasten in verband met HACCP, Arbowet, veiligheid, gezondheid en milieu doorbereke1 nen in zijn prijzen. Voor het prijsimago van de horeca is dit niet altijd gunstig .
11.2.2 Leverancier s Vaker outsourcing Naast uitbesteding van taken kan het de productontwikkeling zijn die extern wordt verricht, of de marketingaanpak en reclame of bijvoorbeeld de salarisadministratie. Zo wordt er vaker voor gekozen om bepaalde diensten, handelingen of producten volledig extern, bij een gespecialiseerde organisatie onder te brengen. Voorbeelden zijn de buffetten in de partycentra en de schoonmaak in de hotels die door derden worden verzorgd. Minder eigen bereiding In de horeca wordt ook vaak gekozen voor het gebruik van gemaksproducten in plaats van eigen bereiding. Dit heeft in een aantal gevallen gunstige gevolgen op het gebied van kwaliteit, toepassing en werkmethodiek. De ontwikkeling van sousvide (producenten die zich specialiseren in het grootschalig produceren van kant-en-klare maaltijdcomponenten die koelvers of vriesvers bestelbaar zijn, en multinationals die zich actief storten op de markt van soepen, sauzen en fonds en hiervoor sterke merken ontwikkelen) is hier een voorbeeld van. Ook in het hogere culinaire segment van de markt wordt gebruik gemaakt van convenience producten. Hier zijn het veelal de basisproducten waaronder fonds die met toevoeging van andere ingrediënten de 'finishing touch' krijgen. Zeer arbeidsintensieve en tijdrovende werkzaamheden die weinig toegevoegde waarde leveren, worden hiermee gesaneerd zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het eindproduct. De veelal hogere inkoopprijs valt in beginsel weg tegen de besparing op loonkosten.
11.2.3 Toetreders Jaarlijkse aanwas blijft achter Het aantal starters in de sector bedroeg in 2004 ruim 2.100 bedrijven (tabel 11.5). De jaarlijkse aanwas blijft achter bij de gemiddelde aanwas in het bedrijfsleven. Uitgaande van de visie dat nieuwe bedrijven een bron van vernieuwing vormen en daarmee een stimulerende werking hebben op de arbeidsproductiviteit, kan men hiermee ook een deel van de achterblijvende productiviteitsontwikkeling in de horeca verklaren. Starters in de horeca kunnen namelijk door hun nieuwe ideeën een positieve bijdrage leveren aan het innoverend vermogen in de bedrijfstak en daarmee de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit stimuleren. Dit gaat uiteraard alleen op als deze nieuwe ondernemers ook over de benodigde kennis en ervaring beschikken m.b.t. het runnen van een bedrijf en het ook daadwerkelijk redden in de horeca. Van de starters in de horeca blijkt - net als in de detailhandel - 'slechts' 43% na 5,5 jaar nog als zodanig actief te zijn
1
BH&C, Kompas voor Beleid voor 2004.
169
tabel 11.5 Startende bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie: aantal, ontwikkeling en overlevingskans, 2004 gehele sector aantal starters in de sector
2.111
gemiddelde mutatie per jaar van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
1,4
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
4,4
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
43
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. EIM.
11.2.4 Concurrentie (Inter) nationale prijsconcurrentie Horecabedrijven hebben enigszins te lijden van de prijzenoorlog in de supermarkten, waar veel producten structureel goedkoper zijn geworden. Daardoor is het prijsverschil tussen thuis consumeren en consumeren bij de horeca, catering en verblijfsrecreatie groter geworden. Internationale prijsconcurrentie en lage vliegtarieven leiden tot een verdere toename van het aantal Nederlanders die naar het (verre) buitenland gaan en een groei van het aantal 'vreemde' buitenlanders die naar Nederland komen, zoals gasten uit China en het nieuwe, ruimere Europa. De lage vliegtarieven werken overigens ook positief door 1 op het kortdurend toerisme naar Nederland . Meer concurrentie door opheffing functiescheiding bij wegrestaurants Op 1 januari 2004 is in Nederland de zogenoemde functiescheiding opgeheven. Vanaf die datum kunnen benzinestations langs snelwegen een restaurant openen en mogen wegrestaurants op hun beurt benzine gaan verkopen. De voordelen lijken meer bij de benzinestations te liggen. De afgelopen jaren hebben benzinestations al fors geïnvesteerd in uitbreiding van de shops, omdat de verkoop van food(service)artikelen sterk omzetverhogend werkt.
11.2.5 Wet- en regelgeving Vernieuwde hygiënecode Er wordt voortdurend gewerkt aan de versterking van het consumentenvertrouwen op het gebied van voedselveiligheid. Zo beschikt de horeca met ingang van medio 2004 over een vernieuwde goedgekeurde Hygiënecode. Dit betekent dat horecaondernemers met ingang van deze datum overeenkomstig de inhoud hiervan moeten werken. Hiermee is de bestaande code na een periode van 8 jaar vervangen door een gemoderniseerde versie. Deze versie is tot stand gekomen na intensieve gesprekken met de branche en is goedgekeurd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2 (VWS) .
1
2
Slapen in de Nederlandse horeca, BH&C. In nauwe samenwerking met de Voedsel en Waren Autoriteit en de sector Chinees/Indische bedrijven van Koninklijk Horeca Nederland heeft het bedrijfschap Horeca en Catering, als officieel codehouder, ook een Chinese vertaling van de Hygiënecode voor de horeca ontwikkeld. Het bedrijfschap doet hiermee een handreiking aan de ruim 2200 restaurants met een Chinees/Indische keuken.
170
Europese maatregelen In Europees verband is bijvoorbeeld een voorgenomen maatregel het etiketteren van levensmiddelen om de consument te voorzien van informatie over wat hij koopt. Een ander voorbeeld van Europese regelgeving is de regel dat gebruikt frituurvet (een dierlijk bijproduct) niet meer mag worden verwerkt in diervoeder. In de Europese regelgeving staat verder ter discussie welke goederen en diensten onder het verlaagde BTWtarief gaan vallen. Horeca kent hoge administratievelastendruk Het kleinbedrijf in de horeca ondervindt relatief de zwaarste administratieve lasten, namelijk 11% van de toegevoegde waarde. Ter vergelijking: voor het kleinbedrijf in het totale bedrijfsleven is dat 9,5%. Het middenbedrijf in de horeca is ruim tweeëneenhalf keer zoveel kwijt aan administratieve lasten als het middenbedrijf in het totale bedrijfsleven: respectievelijk 4,7% en 1,8%. Met name de drankensector wordt hier zwaar belast (9,8%). Ook in het grootbedrijf is het de horecasector die het zwaarst belast wordt: 7,3% tegenover 1,1% bij soortgenoten in het totale bedrijfsleven. Regelgeving die de horeca het zwaarst belast, is de wetgeving rond de belasting en de sociale verzekeringen (36% van het totaal). Het betreft hier administratieve lasten als gevolg van het in dienst nemen van personeel. Verder komt loon in natura met name voor in de horeca. Op de tweede plaats zorgen informatieverplichtingen rond de Wet Milieubeheer en afvalstoffen, de Bouwregelgeving, de Wet Bodembescherming, de Wet Geluidhinder en de Waterleidingwet (legionella) met 27% voor aanzienlijke lasten. Daarnaast zorgen de Wet op de Jaarrekening (het opstellen van jaarstukken) en de Ar1 beidsomstandighedenwet voor substantiële lasten . Opheffing functiescheiding bij wegrestaurants (zie par. 11.2.4) Rookverbod Vanaf 1 januari 2004 geldt voor het merendeel van de bedrijfstakken in Nederland, dat werknemers recht hebben op een rookvrije werkplek. In deze bedrijfstakken levert de maatregel weinig tot geen problemen op. Vaak volstaat het creëren van een aparte rokersruimte voor het personeel. Binnen de horeca ligt dit echter gecompliceerder aangezien onder de 'werkplek' ook de ruimtes vallen voor gasten die roken. Arboconvenant Werkdruk Horeca De werkdruk in de horeca is in vier jaar tijd met 13,2% gedaald. De doelstelling om de werkdruk met 10% terug te dringen is daarmee ruimschoots gehaald. Het aanpakken van werkdruk kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van werkplezier en verzuimkosten. Dit is mede te danken aan het Arboconvenant Werkdruk Horeca. Sociale partners in de horeca, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het 2 bedrijfschap Horeca en Catering sloten in 2000 dit Arboconvenant af .
1
2
Bron: BH&C, www.bedr-horeca.nl. Zie ook www.happyhoreca.nl.
171
11.2.6 Samengevat schema 11.1 Marktomstandigheden voor de horeca, catering en verblijfsrecreatie uitgedrukt in positieve en negatieve punten positieve punten afnemers
− meer mogelijkheden om zich op bepaalde doelgroepen te richten
leveranciers
negatieve punten − invloed seizoenpatronen − zakenlunches worden soberder
− vaker outsourcing en minder eigen bereiding
toetreders
− starters brengen nieuwe ideeen met zich mee
concurrentie
− wegrestaurants mogen nu ook benzine verkopen − lage vliegtarieven voor buitenlanders die naar Nederland komen
− relatief minder starters dan in totale bedrijfsleven − benzinestations mogen wegrestaurants openen − lage vliegtarieven voor Nederlanders die naar buitenland gaan − indirecte gevolgen prijzenoorlog in supermarkten
wet- en regelgeving
− vernieuwde hygiënecode − vermindering werkdruk in horeca
− hoge administratieve lastendruk − regelen van rookvrije werkplek
Bron: EIM, 2005.
11.3
Kracht van de sector
11.3.1 Bedrijvendynamiek Het aantal startende bedrijven als percentage van het totale aantal bedrijven in de horeca ligt lager dan in het totale bedrijfsleven (tabel 11.6). Het aandeel bedrijven dat de markt verlaat (het zgn. sterftecijfer) komt in de horeca overeen met dat in andere sectoren. Een mogelijke oorzaak voor het achterblijven van het aantal starters in de horeca, kan gevonden worden in de toetredingsbarrières waarmee starters worden geconfronteerd. De wet- en regelgeving waaraan bedrijven zich moeten houden, vergt meestal veel tijd en aandacht. In de horeca is sprake van relatief veel regelgeving en een hoge administratievelastendruk. Strenge veiligheidseisen hebben ertoe geleid dat het naleven van de wet op het gebied van veiligheid en aansprakelijkheid moeilijk is. De overlevingsfracties van startende bedrijven in de horeca liggen lager dan in het totale bedrijfsleven. Gemiddeld genomen overleeft 90% van de starters in de horeca het eerste half jaar; voor alle starters ligt dit percentage op 93. Dit verschil blijft bestaan als we kijken naar de overlevingsfracties enkele jaren na de start. Zo'n 5 jaar na de start bestaat in de horeca nog ongeveer 44% van de toenmalige starters; voor het gehele bedrijfsleven gaat het om 49% van alle starters. De relatief hoge uitval in de horeca wordt mede bepaald door de trendgevoeligheid van een aantal deelsectoren, bijvoorbeeld de cafés en de restaurants. De bedrijven verdeeld naar groeitype geven in de horeca een ander beeld dan in het totale bedrijfsleven (tabel 11.6). De relatieve kleinschaligheid ten opzichte van andere sectoren en de negatieve omzetontwikkelingen in de horeca spelen hierbij een rol.
172
tabel 11.6 Bedrijvendynamiek in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en in het totale bedrijfsleven (in % van het totaal aantal bedrijven in de horeca enz. respectievelijk het totale bedrijfsleven), 2004 horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype in%: − snelle en normale groeiers
29
37
− gelijkblijvers
15
25
−
56
38
groeikrimpers en overige krimpers
percentage oprichtingen
6,6
8,4
2,3
2,4
6,3
5,9
0,7
0,8
w.v.
−
nieuwe dochters
percentage opheffingen w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
11.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming Overwegend kleinschalig De bedrijfstak is overwegend consumentgericht. Het merendeel van de 37.000 actieve ondernemingen is kleinschalig. De gemiddelde ondernemingsgrootte gemeten in arbeidsjaren bedraagt dan ook 5. Het ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector is 92%. Restaurants en cafetaria-achtige bedrijven zijn overwegend kleinschalig, maar kennen ook veel middelgrote bedrijven. Daarentegen zijn er in de hotelsector en bij de cateraars veel grootschalige bedrijven. Het totale grootbedrijf in de horeca zorgt voor 18% van de totale werkgelegenheid en heeft een omzetaandeel van een kwart. tabel 11.7 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming in de horeca, catering en verblijfsrecreatie, 2004 horeca, catering en verblijfsrecreatie ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
92
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
25
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
18
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
5
gemiddelde omzet per onderneming (in mln €)
0,5
Bron: CBS, EIM.
Meer netwerken Er bestaan al veel samenwerkingsverbanden binnen de horeca. Denk hierbij aan de individuele hotels die aangesloten zijn bij een hotelmerk. Daarnaast kiezen sommige hotelketens voor een gespecialiseerd restaurantmerk voor hun restaurant en laat men het beheren en de uitvoering daarvan volledig los. Ook binnen de fastfoodsector zijn samenwerkingsverbanden ontstaan die op verschillende gebieden gebruik maken van de gezamenlijke kennis, middelen en kracht. Ook zijn er gelegenheidsformaties die de inkoopvolumes samenvoegen om hogere kortingen bij leveranciers te bedingen.
173
De Vijfde Nota ruimtelijke ordening De Vijfde Nota ruimtelijke ordening biedt kansen voor de logiessector. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met het denken in netwerken. Het rijk wil stimuleren dat gemeenten in netwerkverband ruimtelijk-economische visies maken voor de aanleg van bedrijfsterreinen, woonwijken, recreatieterreinen e.d. De logiessector moet ervoor zorgen hierbij aanwezig te zijn en zorg te dragen voor zijn inbreng in de integrale planontwikkeling, eventueel door coalities te vormen met andere partners. Ogenschijnlijk lijkt dit een eenvoudige opgave: dat is het echter niet. Gemeenten en provincies moeten de logiessector erkennen als volwaardige partner en de andere spelers in het veld (wonen, werken. groen e.d.) móeten tot coalitiepartner worden gemaakt (netwerken). Dit vereist onder meer een heldere organisatiestructuur en één spreekbuis namens de sector. Verder moet de sector leren denken in combinaties met andere functies en daarbij het weder1 zijdse belang vooropstellen .
11.3.3 Innovatiever mogen Van oudsher staat door de kleinschaligheid in de horecasector en het gebrek aan tijd en middelen, maar ook door de sterke concentratie op de problemen van alledag, innova2 tie niet zo hoog op het aandachtspuntenlijstje van veel ondernemers . De introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector horeca, blijft dan ook achter bij het gemiddelde in het MKB. Toch is het beeld genuanceerder als het onderscheid grotere versus kleinere horecabe3 drijven wordt gemaakt. Uit onderzoek onder achthonderd horecabedrijven blijkt dat verreweg de meeste horecabedrijven in meer of mindere mate innoveren. Een op de tien bedrijven wordt aangemerkt als hoog innovatief. De grootste groep bedrijven in de fastfood-, restaurant- en hotelsector wordt als 'gemiddeld innovatief' bestempeld. In de drankensector is de grootste groep 'laag innovatief' (40%). De meeste vernieuwingen vinden plaats in het assortiment van producten en diensten en minder op het gebied van bedrijfsformule, locatie, niveau van dienstverlening en organisatie van het productieproces. Een op de vijf horecabedrijven heeft de afgelopen drie jaar ondersteunende processen als personeelsbeleid en administratie vernieuwd. Hoe groter een horecabedrijf is, hoe innovatiever, aldus het onderzoek. Ook staat de helft van de ondernemers nu meer open voor innovatie dan drie jaar geleden. Daarnaast is vernieuwing in het bedrijf volgens driekwart van hen vooral afhankelijk van hun eigen creativiteit. Tijd blijkt overigens geen belemmering om te innoveren, wel financiën en wet- en regelgeving. Als het gaat om een bijdrage in de winst, zien de meeste horecaondernemers deze overigens vooral ontstaan via vernieuwingen in het assortiment. Het blijkt verder dat hooginnovatieve bedrijven een grotere omzetstijging in 2004 ten opzichte van 2003 hebben gehad dan gemiddeld. Bijna vier op de tien horecaondernemers willen in 2005 minder investeren in innovatie, terwijl een kwart hieraan juist meer 4 wil doen . 1
2
3
4
BH&C. BH&C: Arbeidsproductiviteit op de kaart; Visiedocument behorende bij het Kompas voor Beleid horeca 2004. Het bestaande instrumentarium voor meten van innovatie kijkt weinig naar niet-technische aspecten bij dienstverleners. Daardoor 'scoort' de horeca laag. Volgens het BH&C is innovatie er in termen van producten, processen of concepten. Op concepten doet de horeca het best aardig tot goed. En ook de 'leveranciersgedreven innovatie (adoptie)' is een aspect in het nieuwe meten van innovatie (EIM - J. de Jong), waarop BH&C verwacht dat horeca goed zal scoren. Zie ook website www.horecainnovatie.nl.
174
tabel 11.8 Aantal bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale MKB met innovaties in de periode 2002-2004 (in %) horeca, catering en soort innovatie introductie van nieuwe producten en/of diensten
verblijfsrecreatie
totaal MKB
29
34
6
16
49
56
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen Bron: EIM, 2005.
11.3.4 Bedrijfsvoering De kunst van efficiënte bedrijfsvoering wordt van doorslaggevende betekenis voor de horeca. Een ruimere toepassing van ontkoppeld koken (= preparatie van producten veel eerder in de tijd dan het moment van verkopen) die gepaard gaat met schaalvergroting en een hoger gebruik van industrieel vervaardigde (half)producten, leidt tot een accentverschuiving: niet de kunst van het koken zelf, maar de kunst van efficiënte bedrijfsvoe1 ring, logistiek en perfecte productpresentatie wordt van doorslaggevend belang . Veiligheid verhogen In horecabedrijven als bars en discotheken komen de gasten in groten getale om anderen te ontmoeten. De horeca probeert dit in goede banen te leiden door middel van het gehanteerde toelatingsbeleid (= deurbeleid). Op deze wijze wordt ook meer op de gewenste doelgroep geselecteerd. Hierdoor tracht de horeca het aantal onregelmatighe2 den (drugshandel en gebruik, vechtpartijen) te verminderen . Meer risico in bedrijfsvoering voor de cateraar Voor de cateraars van bedrijfsrestaurants was het in het verleden gebruikelijk om de personeelskosten door te belasten aan de opdrachtgever. Dit 'open-boek' contract verliest aan belangrijkheid, en er komen steeds meer 'commerciële' contracten waarbij het risico in de bedrijfsvoering volledig bij de cateraar ligt.
1
2
Er is een website voor het opvragen van informatie over 'Hoger Rendement Horeca' met interessante rendementstips. Bron: www.hogerrendementhoreca.nl en www.horeca.org. Bron: Innovatie in de Nederlandse Horeca, Hoge Hotelschool Maastricht - februari 2005.
175
11.3.5 Samengevat schema 11.2 Kracht van de Horeca, catering en verblijfsrecreatie uitgedrukt in sterke en zwakke punten
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− cateraars: lage penetratie in
− relatief hoge toetredings-
sommige sectoren waardoor er in principe veel groei mogelijk is schaalgrootte/netwerkvorming
− door kleinschaligheid goed
barrières − voldoen aan wet- en regelgeving − lage gemiddelde omzet
gericht op klant − veel samenwerkingsverbanden zowel aan inkomsten- als aan kostenkant innovatievermogen
− innovatie bij grotere hotelbedrijven
− introductie nieuwe producten blijft achter
− innovatie van bedrijfsprocessen op landelijk gemiddelde bedrijfsvoering
− grote aandacht voor efficiëntere bedrijfsvoering − beleid vaker doelgroepgericht
− ICT-kloof kleine en grote bedrijven nog groot − risico voor cateraar door andersoortige contracten
Bron: EIM, 2005.
11.4
Investeringen Terughoudendheid in investeringen Het aandeel investerende MKB-ondernemingen in de horeca, catering en verblijfsrecrea1 tie blijft enigszins achter bij dat in het totale MKB. In figuur 11.1 is te zien dat het aandeel investerende bedrijven van MKB-horeca in 2004 ten opzichte van 2003 is afgenomen van 68 naar 60%.
1
In deze paragraaf ook kortweg horeca genoemd.
176
figuur 11.1
Investeringen in MKB-horeca en het totale MKB, 2003 en 2004
68 horeca 60
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
Het gemiddelde investeringsbedrag in de horeca is met € 81.000 iets lager dan het gemiddelde van € 90.000 over alle sectoren. Ook in 2005 lijkt men terughoudend om te gaan investeren. Zie figuur 11.2. figuur 11.2
Verwachte investeringen in MKB -horeca en het totale MKB in 2005
horeca
totaal MKB
0%
20% van plan te investeren
40%
60% investeert misschien
80%
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
De ruimte voor investeringen wordt met name ook geboden door de toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde van de horeca, catering en verblijfsrecreatie ontwikkelt zich matig en blijft duidelijk achter bij het gemiddelde van het totale bedrijfsleven. Zie tabel 11 9.
177
tabel 11.9 Ontwikkeling toegevoegde waarde in deelsectoren van bedrijfsleven, 20042005 toegevoegde waarde factorkosten 2004
2005
mutaties per jaar in % industrie bouwnijverheid groothandel
2
2
-1
2
2,75
2
detailhandel
-0,5
-0,5
horeca, catering en verblijfsrecreatie
-1,75
-0,5
transport en communicatie
-1,25
1,5
zakelijke en overige dienstverlening
1
1,25
totaal bedrijfsleven
1,5
1,5
Bron: EIM.
MKB-horeca doet 't slechter dan totale MKB Van de ondernemingen die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd, kent de horeca een groter deel 'dalers'. Bij bijna drie op de tien investerende bedrijven is de investering afgenomen. Ongeveer een op de drie investeerde meer. figuur 11.3 Ontwikkeling van de investeringen in MKB-horeca en het totale MKB: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
horeca
totaal MKB
0%
20% groei
40%
60% gelijk gebleven
80%
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Minder investeringsplannen Evenals in de meeste andere sectoren van het MKB heeft ook in MKB-horeca de helft of meer van het aantal ondernemers geen investeringsplannen op schrift staan. In MKBhoreca wordt in 2005 in vergelijking met het totale MKB, ingeval wel een investeringsplan wordt opgesteld, vaker een meerjarenplan gemaakt.
178
tabel 11.10
Investeringsplannen in MKB-horeca en het totale MKB MKB-horeca
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
20
23
25
17
− jaarlijks plan
30
16
23
22
− geen plan op schrift
50
61
52
61
investeringsplannen (in % aantal bedrijven)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
Investeringsdoelen en typen investeringen Wanneer gekeken wordt naar de doelen die nagestreefd werden met de investeringen in de horeca in 2003, dan blijkt dat het voldoen aan wet- en regelgeving een van de belangrijkste was. In 2004 is door de meeste investerende horecabedrijven geïnvesteerd in het vervangen van bestaande bedrijfsmiddelen, hetgeen overigens in de meeste sectoren het meest genoemd wordt. In de figuur is te zien dat de aandacht voor de overige investeringstypen duidelijk achterblijft bij die in het totale MKB. De investeringsplannen voor 2005 geven aan dat naar verhouding door meer bedrijven aandacht geschonken gaat worden aan kennis, opleiding en scholing. In figuur 11.4 is te zien dat tweederde van de bedrijven met investeringsplannen, van plan is hierin te gaan investeren. Technische innovaties in de horeca kunnen - zij het zeer beperkt - de arbeidsproductiviteit doen toenemen. Het betreft innovaties door internettoepassingen (w.o. websites met klantvriendelijke reserveringssystemen) en andere mogelijkheden van automatisering (kassa, apparatuur), maar ook het gebruik van meer gemaksproducten (zie paragraaf 11.2.2). Van innovatieve bedrijven (waaronder een aantal hotels) ontwikkelt de arbeidsproductiviteit zich vaak goed. figuur 11.4
Investeringstypen in 2004 in MKB-horeca en totale MKB, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 52
65 kennis, opleiding en scholing 49
42
nieuwe markten en/of producten
33
71 bedrijfsmiddelen 69
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
horeca
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
179
figuur 11.5
Investeringsplannen naar investeringstypen in MKB-horeca en totale MKB, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 36
71 kennis, opleiding en scholing 67
41
nieuwe markten en/of producten
29
76 bedrijfsmiddelen 86
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
horeca
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Financiering en knelpunten In tabel 11.11 is te zien dat in MKB-horeca - na financiering met eigen geld - wat vaker wordt gefinancierd met geleend geld van de banken dan in het totale MKB. De horeca komt dan ook relatief vaak knelpunten tegen bij het financieren van investeringen. Een ander knelpunt vormt de wet- en regelgeving. Wel wordt door de leveranciers ondersteuning geboden. Daar staan de bindende afnemerscontracten tegenover die dergelijke ondersteuning met zich meebrengt.
180
tabel 11.11
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in MKB- horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale MKB (in % van het aantal bedrijven)* MKB-horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
62
66
− overig eigen geld
14
14
0
1
33
26
6
3
3
1
32
25
− financiering
54
67
− wet- en regelgeving
32
14
− holding − geleend geld bij banken − financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders − leverancierskredieten
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
* Meer antwoorden per bedrijf mogelijk. Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
11.5
Perspectief
11.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Voor 2005 zal de daling van de koopkracht, m.n. voor de restaurants en cafés, nog voor onzekerheid zorgen. Ten opzichte van de prognoses voor de totale particuliere consumptie zullen de prognoses betreffende de consumptie in de horeca - tot uiting komend in de omzetten - nog (als sluitpost) achterblijven. In volume gemeten wordt voor de totale horecaomzet in 2005 nog een lichte daling verwacht (-0,50%), terwijl de waarde waarschijnlijk zal stijgen (+1%). Zie tabel 11.12. 2006 lichte groei Voor de ontwikkeling van de vraag naar consumentendiensten blijft de groei van het reëel beschikbare inkomen van huishoudens van groot belang. In 2006 zullen de koopkracht en de werkgelegenheid een herstel laten zien. Daarnaast wordt verwacht dat het consumentenvertrouwen zal oplopen, waardoor de koopbereidheid stijgt. De vooruitzichten met betrekking tot de groei van de particuliere consumptie voor 2006 zijn gunstig. Indien gecorrigeerd wordt voor statistische vertekeningen door de invoering van het nieuwe zorgstelsel zal de groei van de particuliere consumptie uitkomen op 1% per jaar. In 2006 wordt voor de totale horecabestedingen een lichte volumestijging geprognosticeerd (0,25%). Gegeven een prijsstijging van 1,25% komt de omzetwaardestijging uit op 1,50%.
181
Werkgelegenheid daalt in lichte mate De werkgelegenheid in de sector zal in 2005 nog dalen. Die daling zal in 2006 voorbij zijn: in dat jaar trekt de werkgelegenheid weer iets aan (+0,25%) volgens de prognoses in tabel 11.12. 1 Gezien de slechte zomer in 2005 zal de seizoenarbeid in de cafés en restaurants geen impuls krijgen. Het aantal zelfstandigen in de horecasector zal daarnaast dalen mede onder invloed van processen van schaalvergroting, concentratie en internationalisering. tabel 11.12
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet − volumeontwikkeling
-0,50
0,25
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
1,50
1,25
1,75
1,00
−
1,00
1,50
2,75
3,25
-1,25
0,25
-0,75
0,75
3,50
3,75
4,25
5,50
waardeontwikkeling
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM.
tabel 11.13
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) horeca, catering en totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
0,25
0,25
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,25
0,75
1,00
toegevoegde waarde
0,25
0,25
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
1
verblijfsrecreatie
Zie ook KVK, Erbo2003.
182
tabel 11.14
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de horeca, catering en verblijfsrecreatie en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) horeca, catering en verblijfsrecreatie
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
0,25
0,75
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,50
0,75
0,75
toegevoegde waarde
0,25
0,75
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
Rendement De winstgevendheid van bedrijven in de horeca, catering en verblijfsrecreatie lijkt het dieptepunt gepasseerd te zijn. In 2005 zet een herstel in en zal de nominale winststijging van de horeca 3,50% bedragen. In 2006 zal de positieve winstontwikkeling zich verder voortzetten. Kostenbesparingen zijn de drijvende kracht achter het winstherstel. Vooral de arbeidskosten per eenheid product dalen door de loonmatigingen en door een gunstige ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit.
11.5.2 Een blik voo ruit 1
Horeca ontworstelt zich langzaam aan recessie Voor de ontwikkeling van de vraag naar consumentendiensten in de periode richting 2009 blijft de groei van het reëel beschikbare inkomen van huishoudens van groot belang. Voor deze jaren geldt dat de afzetontwikkeling in de horeca, catering en verblijfsrecreatie ongunstiger is dan het gemiddelde in het Nederlandse bedrijfsleven. Ook ten opzichte van de gemiddelde ontwikkeling van de particuliere consumptie blijven de consumptieve bestedingen in de horeca, catering en verblijfsrecreatie nog als sluitpost achter. Op deze langere termijn zijn effecten van verschuivingen in consumptiepatronen richting horeca, catering en verblijfsrecreatie niet gemakkelijk in te schatten. De Nederlander bijvoorbeeld besteedt buitenshuis nu circa een kwart van het totale budget voor eten en drinken. Amerikanen spenderen hieraan maar liefst vijftig procent.
1
Zie ook www.bhenc.nl, Vooruitzichten van de Horeca op middellange termijn, Meerjarenramingen.
183
tabel 11.15
Volumeontwikkeling van de omzet in het totale bedrijfsleven en naar deelsectoren, 2006-2009 (mutaties in % per jaar) volumeomzet 2006-2009 middellange termijn volumemutaties per jaar in %
industrie
3,75
bouwnijverheid
1,25
groothandel
3,75
detailhandel
1,25
horeca, catering en verblijfsrecreatie
1,5
transport en communicatie
2,75
zakelijke en overige diensten
2,5
totaal particulier bedrijfsleven
2,5
Bron: EIM/CPB.
Huizen- en aandelenmarkten zijn onzekere factoren in dit geheel, aangezien het beschikbaar inkomen al dan niet kan worden opgerekt met behulp van hypothecaire kredieten of aandelenwinsten. De spaarsaldi van gezinnen zijn sinds de krach op de aandelenbeurzen toegenomen. Men kiest voor de zekerheid van de spaarrekening. Het effect van een geleidelijke stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens en van het aantal tweeverdieners kan nog enig soelaas bieden. 1
Vooruitzichten van de deelsectoren Naast de vergrijzing en de multiculturele samenleving speelt in de horecamarkt, de groei van ketens en merken een belangrijke rol. Voor de horeca, catering en verblijfsrecreatie is kenmerkend dat ondernemingen zich voortdurend aanpassen aan en inspelen op veranderende voorkeuren van de consument, de koopkrachtontwikkeling, het toerisme en de trends in zakelijke bestedingen. De verschillende subsectoren van de horeca, catering en verblijfsrecreatie ontwikkelen zich door de diversiteit aan bedrijfstypen dan ook verschillend. Kloof tussen grote en kleinere logiesondernemingen De bestedingen van buitenlanders in ons land worden door het internationaal toerisme verder gestimuleerd. De hotels en pensions ontwikkelen zich met een groei van 1,75% per jaar in de periode 2006-2009 iets boven het horecagemiddelde. Het aantal hotelgasten zal naar verwachting, ondanks de tijdelijke daling, door een aantrekkende economie in de periode 2006-2009 weer stijgen. Het aandeel buitenlandse gasten zal ook in de komende jaren net iets groter zijn dan het aandeel gasten uit Nederland. Vooral het aandeel buitenlandse gasten uit de Verenigde Staten, Azië, Oost-Europa en Afrika zal de komende jaren toenemen. Evenementen en congressen blijven van groot belang voor de vraag naar hotelkamers. Nieuwe zakelijke doelgroepen zijn vooral geïnteresseerd in de Nederlandse kennisgebieden; nieuwe toeristische vooral in typisch Nederlandse attracties. De Nederlandse
1
Zie ook www.bhenc.nl, Vooruitzichten van de Horeca op middellange termijn, Meerjarenramingen.
184
hotelsector blijft volop in beweging. De bedrijven worden gemiddeld steeds groter, terwijl ook de opbouw van de sector naar bedrijfstype verandert. De kloof tussen grote en kleinere ondernemingen zal mede daardoor steeds groter worden. Verblijfsrecreatie: lichte groei In 2004 had de Nederlandse verblijfsrecreatie te kampen met de concurrentie van goedkope vliegreizen naar vakantiebestemmingen. De uitgaven aan recreatie en cultuur nemen in de komende jaren toe, waardoor de verblijfsrecreatie te maken krijgt met 2% per jaar groei van het omzetvolume. Hierop zijn de vakantiebestedingen en de ontwikkeling van het aantal buitenlandse vakanties van Nederlanders van invloed. In hoeverre men de komende jaren meer in eigen land op vakantie gaat dan in het buitenland is nog onduidelijk. Er zal een verscherping gaan optreden van de concurrentie uit het buitenland, zoals de voormalige Oostbloklanden. De prijsstelling is in die landen vooralsnog laag en de kwaliteit van de voorzieningen en de dienstverlening neemt toe. Innovatie geboden voor restaurants, cafetaria's etc. De trends in de binnenlandse horeca, catering en verblijfsrecreatie weerspiegelen zich vooral in de omzet van de restaurants, cafetaria's etc. In de middellangetermijnraming realiseert deze subsector een volumestijging van de omzet van 2% per jaar in de periode 2006-2009. De dynamiek in de horeca zal in de komende jaren een verdere verschuiving van de omzet laten zien van de traditionele restaurants naar enerzijds de kleinschalige restaurants met buitenlandse keuken en anderzijds de grootschalige systeem- en merkketens. De horeca blijft wat technologische innovativiteit betreft achter bij het gemiddelde van de dienstensector in zijn totaliteit. Innovatie blijft - naast het persoonlijke contact - op z'n minst nodig om de concurrentiepositie te behouden. Naast het benutten van informatie- en communicatietechnologie lijkt het gebruik van nieuwe product- en biotechnologie noodzakelijk. De branche zal in toenemende mate met 'zuivere' producten moeten werken om een tevreden klant te houden. Minder cafés De omzetontwikkeling van cafés in de middellangetermijnraming komt vergeleken met de overige branches in de horeca, catering en verblijfsrecreatie iets onder het gemiddelde uit. De toename van het gebruik van dranken in de horeca naar buiten het café zal doorzetten. Het aantal cafébedrijven blijft daarbij dalen. Expansiekansen cateraars De omzetvolumegroei in de periode 2006-2009 van gemiddeld 2% per jaar in de catering geeft weer dat deze subsector de ontwikkelingen in het bedrijfsleven volgt. Toepassing van ruimere openingstijden, sfeerverhoging, gezondere voeding, meer variatie en kwaliteitsverhoging kunnen de omzetontwikkeling versterken. Verder expansie is mogelijk gezien de lage penetratiegraad van cateraars bij het relatief grote aantal kleinere bedrijven met 50 tot 100 werknemers.
185
11.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
Het Nederlands Horeca Gilde (NHG), Eindhoven
www.horecagilde.nl
Telefoon: (040) 286 98 87 Bedrijfschap Horeca en Catering, Zoetermeer
www.bedr-horeca.nl
Telefoon: (079) 368 07 07 Koninklijk Horeca Nederland, Woerden
www.horeca.org
Telefoon: (0348) 48 94 89 Vereniging van Recreatie-Ondernemers Nederland
www.Recron.nl
(Recron), Arnhem Telefoon: (026) 359 11 11
Vakbladen • Hospitality Management Hotelrevue • Misset Horeca • Horeca Nederland • Rekreavakkrant
Evenementen
Informatie te vinden op:
Horecava 2005, Amsterdam RAI
www.horecava.nl
10 t/m 13 januari 2005 Nationaal congres Recreatie & Toerisme 2005, Ahoy Rotterdam 26 januari 2005
186
www.Recron.nl
12
Transportsector
De sector transport kan worden onderverdeeld in vier deelsectoren, te weten: personenvervoer, goederenvervoer over land, scheep- en luchtvaart en dienstverlening ten behoeve van het vervoer. MKB-bedrijven in de deelsector personenvervoer zijn voornamelijk werkzaam in de taxibranche. Tot het taxivervoer wordt gerekend het beroepsmatige vervoer in personenauto's en -busjes met maximaal 9 zitplaatsen (inclusief bestuurder). De ondernemingen in het goederenvervoer over land houden zich bezig met het transporteren van goederen over de weg, vaak in opdracht van derden. Binnen de sector scheep- en luchtvaart zijn de MKB-bedrijven met name werkzaam in de binnenvaart. De binnenvaart omvat het vervoer van goederen (en in beperkte mate van personen) over de binnenwateren. De dienstverlening ten behoeve van het vervoer beslaat een breed scala van bedrijven, zoals verladers, expediteurs, opslag- en overslagbedrijven en reisbureaus.
12.1
De sector in cijfers
12.1.1 Omvang Op 1 januari 2005 waren er ongeveer 23.000 bedrijven actief in de Nederlandse transportsector. Qua aantal ondernemingen behoort de transportsector tot de kleinere sectoren, maar hij vormt wel een van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De omzet bedroeg in 2004 53 miljard euro, waarvan 26 miljard (49%) wordt gerealiseerd in het MKB. Ongeveer de helft hiervan wordt behaald met intermediaire leveringen en een derde met afzet in het buitenland. De transportsector is verantwoordelijk voor 7% van de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven. De transportsector biedt werk aan 313.000 personen (gerekend in arbeidsjaren). tabel 12.1 De transportsector in 2004 aandeel van de sector
transportsector
in totaal bedrijfsleven MKB aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
totaal
(in %)
23
23
3
159
313
6
26
53
4
exportomzet (x € miljard)
7
18
7
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
9
20
5
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard)
Bron: CBS, bewerking EIM.
12.1.2 Samenstelli ng Het belangrijkste deel van de sectoromzet wordt gerealiseerd in het goederenvervoer over de weg (€ 18 miljard) en de dienstverlening ten behoeve van het vervoer (€ 21 miljard). Het goederenvervoer over de weg is van oudsher het belangrijkste onderdeel van de transportsector. In Nederland wordt meer dan de driekwart van alle goederen over de weg vervoerd en 23% door binnenvaart. Het binnenlandse vervoer per spoor is klein
187
en schommelt rond 2%. Deze cijfers zijn gebaseerd op het aantal tonnen goederen dat per kilometer wordt vervoerd. Het personenvervoer en de scheep- en luchtvaart zijn deelsectoren die, gemeten naar de omzet, worden gedomineerd door het grootbedrijf. Wel kennen deze sectoren veel MKB-bedrijven (taxibedrijven, binnenvaart). In de andere deelsectoren ligt de verhouding tussen MKB en grootbedrijf anders. In de deelsector goederenwegvervoer behaalt het MKB ongeveer driekwart van de omzet. Mede debet aan de kleinschaligheid van deze deelsector is het verschijnsel van de 'eigen rijders'. Bij de vervoersverwante bedrijven ligt de verhouding tussen MKB en grootbedrijf ongeveer 'fifty-fifty'. Tabel 12.2 geeft inzicht in de omzetaandelen van de diverse deelsectoren, alsmede het aantal ondernemingen en het aandeel in de werkgelegenheid. tabel 12.2 De transportsector verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
omzet
in %
€ miljard
in %
(x 1.000)
in %
(x 1.000)
personenvervoer
2
10
54
17
3
6
goederenvervoer over land
6
25
108
34
18
35
12
51
77
25
9
18
3
14
75
24
22
41
23
100
313
100
53
100
scheep- en luchtvaart dienstverlening t.b.v. vervoer totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
12.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling Transport heeft een afgeleide functie binnen de economie. De algehele economische gang van zaken laat dan ook de transportsector niet ongemoeid. In 2004 liet de omzet, na een aantal mindere jaren, weer een positieve ontwikkeling zien en ook voor 2005 wordt een groei verwacht. Belangrijke reden voor deze toename is het herstel van de wereldhandel. De aantrekkende exportontwikkeling zorgde voor een afzetgroei. Vooral de wederuitvoer is in 2004 gestegen. De transportsector in het MKB heeft profijt van de aantrekkende goederenexport in ons land. De exportgroei brengt extra transport met zich mee en is gunstig voor het goederenvervoer tabel 12.3 Volumeontwikkeling van de omzet in de transportsector 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004
2005
personenvervoer
0,25
0,25
goederenvervoer over land
1,75
2,00
scheep- en luchtvaart
7,00
5,50
dienstverlening t.b.v. vervoer
2,00
1,75
totaal
3,25
2,75
Bron: EIM (2005 raming).
188
Personenvervoer De taximarkt is te verdelen in twee soorten vervoer: straatwerk en contractwerk. Met het straatwerk worden de ritten bedoeld waarbij een willekeurige klant eenmalig naar een bepaalde bestemming wordt gebracht en met contractwerk gaat het om vaste trajecten of groepen van klanten die bediend worden onder een contract. Van de omzet in het taxivervoer komt driekwart uit het contractwerk. In 2004 bedroeg de totale omzet in de taximarkt € 1,08 miljard, daarvan is € 810 miljoen contractwerk en € 270 miljoen straatwerk (bron: Koninklijk Vervoer Nederland). De lastige economische omstandigheden en grote bewegingen op de taximarkt maakten 2004 tot een moeilijk jaar voor de taxibranche. Veel bedrijven verloren, door bijvoorbeeld rijksbezuinigingen op zittend ziekenvervoer of een aanbestedingsronde, een deel van hun omzet. Goederenvervoer over land Het economische herstel is terug te vinden in de positieve groeicijfers binnen het goederenvervoer over de weg. De Nederlandse beroepsgoederenvervoerders vervoerden in 2004 bijna 8% meer dan in het voorgaande jaar. Binnen de Nederlandse grenzen transporteerden zij 328 miljoen ton en grensoverschrijdend 133 miljoen ton. Ook de afstanden waarover de goederen verplaatst zijn, zijn flink toegenomen. In 2004 steeg de totale vervoersprestatie met 9% naar 73,7 miljard tonkilometer. Binnen Nederland daalde het aantal beladen ritten met ruim 1,6% naar 24,2 miljoen ritten. Grensoverschrijdend steeg het aantal ritten met 12% naar 7,5 miljoen. Dit bete1 kent dat het totale aantal ritten in 2004 uitkomt op 31,8 miljoen (zie tabel 12.4). tabel 12.4 Beroepsgoederenvervoer 2000-2004
vervoerd gewicht (miljoen ton)
2000
2001
2002
2003
2004
431
444
425
429
462
vervoersprestatie (miljard tonkilometer)
69,8
69,2
68,4
67,6
73,7
beladen ritten (miljoen ritten)
28,4
29,3
28,6
31,3
31,8
Bron: Vervoerenquête. NIWO 2004.
Goederenvervoer over water De binnenvaartsector vervoert op jaarbasis gemiddeld 315 miljoen ton lading. De huidige markten waarin de binnenvaart een sterke positie inneemt zijn de droge bulk (massagoederen zoals voedingsproducten, ertsen, kolen en bouwstoffen), de natte bulk (zoals ruwe aardolie en chemische producten) en de containers. De voortschrijdende techniek stelt de binnenvaartondernemer inmiddels ook in staat om zich te richten op pallets als lading. Van het vervoer te water in Europa neemt Nederland momenteel ruim 50% voor zijn rekening. De Nederlandse binnenschepen hebben een aandeel van 40% in de containervaart, 80% van het petroleumvervoer en 60% van de petrochemie. Nederland heeft een dergelijk groot aandeel omdat de helft van alle schepen in de EU onder de Nederlandse vlag vaart. De binnenvaart heeft de laatste jaren fors geïnvesteerd in verjonging van de vloot. Vanaf 1999 zijn meer dan 200 nieuwe schepen en duwbakken in de vaart gebracht. Totaal heeft de sector anno 2004 bijna 1 miljard euro in nieuwe schepen geïnvesteerd. Deze
1
Bron: Jaarverslag 2004, NIWO, mei 2005.
189
nieuwbouw en schaalvergroting hebben geleid tot een tijdelijke overcapaciteit in de branche. Dienstverlening ten behoeve van het vervoer Dat de economie weer begint aan te trekken zal ook voelbaar zijn voor de verladers, expediteurs en opslag- en overslagbedrijven. Voor reisbureaus was het jaar 2004 beter dan 2003 qua aantallen boekingen, echter de prijzen en daarmee de omzet staan in deze markt flink onder druk. Het boekingsseizoen kende in 2004 een slechte start, maar verbeterde langzaam, met name door de trend van het 'later boeken', het EK Voetbal, de Olympische Spelen en een natte zomer (bron: ANVR). Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit - gemiddelde bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar - in de transport- en communicatiesector bedraagt 62.000 euro. Daarmee behoort deze sector, samen met de groothandel en de zakelijke en financiële dienstverlening, tot de sectoren met de hoogste arbeidsproductiviteit. Exploitatiebeeld In tabel 12.5 is het exploitatiebeeld van de transportsector gegeven. De exploitatiekosten komen gemiddeld neer op 43% van de brutoproductie. Hiervan nemen de loonkosten 29% voor hun rekening. Een andere belangrijke kostenpost vormt het verbruik (zoals brandstoffen e.d.). 'Onder de streep' blijft er gemiddeld 4% van de brutoproductie over. Dat is erg weinig, zeker omdat een belangrijk deel van de winsten van het kleinbedrijf ook de beloningen voor de ondernemer en de eventuele meewerkende gezinsleden bevat. De rentabiliteit in de vervoersbranche is gering. tabel 12.5 Exploitatiebeeld van de transportsector in 2004 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
57
bruto toegevoegde waarde
47
bedrijfskosten
43
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
29 4
Bron: CBS, bewerking EIM.
Hoewel er wel sprake is van herstel, oordelen transportondernemers negatief over 2004. De verhevigde concurrentie uit Midden- en Oost-Europa, de sterk gestegen kostprijs als gevolg van de ontwikkelingen op de oliemarkt en de slechte rendementen stemmen de ondernemers negatief. De gemiddelde rentabiliteit gaat in het wegvervoer steeds verder omlaag. Het binnenlands vervoer ging van -0,5% in 2003 naar -1,1% in 2004. In het grensoverschrijdend vervoer is de rentabiliteit gedaald van -2,0% in 2003 naar -2,5% in 2004. Hiermee is de wegvervoersector, qua rendement, beland op een historisch dieptepunt. Van de binnenlandse vervoerbedrijven behaalde ruim de helft een negatief resultaat. Bij het internationaal vervoer zijn de cijfers dramatischer. Ruim tweederde van deze bedrijven sloot het
190
jaar 2004 af met rode cijfers. Vooral de kleine transportbedrijven veroorzaakten het 1 slechte resultaat. De wegtransportbedrijven zien de kostprijs van hun product fors toenemen. Voor 2005 wordt een kostenstijging verwacht van 1,8 tot 2,5 procent. Belangrijke kostenposten zijn: de loonkosten (+1,4%), rentekosten (+13,2%), belastingen (+1,4%), verzekeringen (0,6%) en brandstof (bron: NIWO).
12.2
Marktomstandigheden
12.2.1 Afnemers Personenvervoer De hedendaagse consument hecht veel waarde aan mobiliteit. Echter het dichtslibbende wegennet - o.a. in de binnensteden - en de vaak ontoereikende parkeervoorzieningen ontmoedigen veel consumenten om de eigen auto te gebruiken. Ook het openbaar vervoer biedt niet altijd een optie, met name doordat de openbaarvervoerbedrijven zich steeds meer richten op alleen de rendabele lijnen. Bovendien hebben de vele VINEXgebieden aan de randen van de grote steden nog nauwelijks openbaarvervoersverbindingen. Voor het taxivervoer liggen er dus mogelijkheden, met name in het voor- en natraject van het openbaar vervoer. De consument wil een flexibele, kwalitatief goede vorm van vervoer, het openbaar vervoer schiet daarin tekort. Maar de consument is ook prijskritisch: ongeveer de helft van de bevolking maakt geen gebruik van de taxi vanwege de prijs, maar ook vanwege de onbekendheid met de kwaliteit van het product. De overheidsbezuinigingen op het gebied van de zorg hebben als gevolg dat de markt voor contractvervoer aan het krimpen is. Goederenvervoer (over land en water) Economische groei en goederenvervoer gaan hand in hand. Bij een recessie daalt het goederenvervoer onmiddellijk, om daarna de economische groei weer snel in te halen. Voor het goederenvervoer is het met name erg belangrijk hoe het er aan toe gaat in de industrie, de bouw, de groot- en de detailhandel. Dit zijn belangrijke gebruikers van het goederenvervoer. Tweederde van het goederenvervoer in Nederland bestaat uit aanlevering van goederen aan winkels. De afzet in de industrie is in 2004 weer gegroeid. Ook de groothandel noteerde een stijging. De groothandel is, in combinatie met handelshuizen en logistieke dienstverleners, het distributiekanaal voor de wederuitvoer in Nederland. Echter de bouwnijverheid en de detailhandel kenden in 2004 nog een teruglopende afzet. De bouwnijverheid kampte met teruglopende investeringen in de utiliteitssector en de grond-, weg- en waterbouw. Dienstverlening ten behoeve van het vervoer In 2004 gingen bijna 12,5 miljoen Nederlanders op vakantie. Ruim 80% van de Nederlanders gaat ten minste een keer per jaar weg, zo blijkt uit cijfers van het CBS. Het veranderde gedrag van de vakantieganger leidt ertoe dat boekingen steeds later worden gemaakt. Zo keek de sector de eerste maanden van 2004 aan tegen een boekingsachterstand ten opzichte van een jaar eerder. In de maand januari worden van oudsher de meeste vakanties geboekt. In het afgelopen jaar was een trend te zien van later boeken
1
Bron: 'Rentabiliteit van transport- en logistiek-bedrijven actief in het beroepsgoederenvervoer over de weg 2004 en verwachtingen voor 2005', NEA (2005).
191
tot enkele weken voor de vakantieperiodes. Dit vertaalt in een meer fluctuerend boekingspatroon.
12.2.2 Leverancier s Veranderingen in de kolom Personenvervoer Sinds de deregulering in 2000 van start is gegaan is de taximarkt sterk in beweging. Het aantal bedrijven is, vooral door schaalverkleining, per saldo sterk toegenomen. Verschillende ondernemers die reeds actief waren op de taximarkt in een vennootschap onder firma (VOF) zijn verder gegaan als een zelfstandig ondernemer in een eenmanszaak. Daarnaast werd het makkelijker om een eigen onderneming op te zetten. In lijn met de stijging van het aantal ondernemingen is ook het aantal voertuigen sterk gestegen. Goederenvervoer Het grootste deel van het goederenvervoer over de weg wordt door het beroepsvervoer gedaan. Dit zijn ondernemingen die hun brood verdienen met alleen transport. Daarnaast rijdt ook het eigen vervoer. Dit zijn bedrijven die iets produceren of verhandelen. Voor hen is transport een bijzaak. De laatste decennia is sprake van een substantiële verschuiving van het eigen vervoer ten gunste van het beroepsvervoer. Verladers werken liever met grote vervoersbedrijven die vervolgens een beroep doen op 'eigen rijders'. Het vervoer over de weg heeft veel last van congestie waardoor het goederenvervoer flinke vertragingen oploopt en de transportkosten hoger worden. De transportwereld en de overheid zoeken en ontwikkelen regelmatig alternatieven. Modal shift (gecombineerd vervoer tussen weg, water en spoor) is er daar één van. Vooral de binnenvaart plukt hier de vruchten van. Niet alleen in Nederland, maar in heel West-Europa is modal shift in beweging. De Europese Commissie kwam in 2003 met het steunprogramma Marco Polo. Vanuit dit programma kunnen projecten die lading van de weg naar andere transportmodi brengen gesubsidieerd worden. De binnenvaart maakt momenteel een groei door. Echter op een gegeven moment zullen de markten waarbinnen de binnenvaart sterk is (bulk en containers) verzadigd raken. Om de groei te kunnen continueren zal de binnenvaart nieuwe markten moeten aanboren. Eén van die nieuwe markten lijkt momenteel al gevonden te zijn: het vervoer van gepalletiseerde goederen over het water voor de distributiecentra van supermarkten en andere winkelketens. Jaarlijks worden in Nederland circa 300 miljoen pallets vervoerd. Met het project 'Distrivaart' wil men via de binnenwateren een landelijk dekkend transportnetwerk ontwikkelen voor de distributie van consumptiegoederen. Dienstverlening ten behoeve van het vervoer Logistieke dienstverleners zijn vaak ontstaan als wegtransportbedrijven. Naast het wegtransport namen zij steeds meer activiteiten over van verladers, te beginnen met de traditionele logistiek zoals opslag. Nu is het scala breed en omvat het zelfs logistieke consultancy. Toch kan de dienstverlening nog verder gaan en het gehele ontwerp en de aansturing van de supply chain van de verlader omvatten. De logistieke dienstverleners opereren momenteel in een groeimarkt.
12.2.3 Toetreders Binnenland Op 1 januari 2005 telde Nederland 12.060 transportbedrijven met een vergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg. Dat zijn er 83 meer dan een jaar eerder. Tussen
192
de inwerkingtreding van de Wet Goederenvervoer over de weg (Wgw) op 1 mei 1992 en 2001 vond een stormachtige groei van het aantal transportbedrijven plaats. In die periode kwamen er per saldo ruim 3.650 bedrijven bij. In 2001 nam het totale aantal bedrijven voor het eerst af, dit duurde voort tot en met 2003. In 2004 zijn er per saldo weer bedrijven bijgekomen (bron: NIWO). In de Nederlandse binnenvaart zijn ongeveer 3.900 bedrijven werkzaam, waarvan circa driekwart één schip exploiteert. Nederland beschikt over een relatief jonge vloot. De 1 oud-voor-nieuw-regeling die op 28 april 2003 is beëindigd zorgde ervoor dat veel kleinere en oudere schepen zijn gesloopt. Buitenland Op 1 mei 2004 zijn 10 nieuwe landen toegetreden tot de Europese Unie. Deze uitbreiding heeft consequenties voor het internationale wegvervoer in Europa. Iedere automobilist kan zien dat het aantal vrachtauto's met kentekens uit de nieuw toegetreden lidstaten sinds mei vorig jaar ook op de Nederlandse wegen enorm is toegenomen. De concurrentiepositie van de in Nederland gevestigde transportondernemingen komt hiermee met name in het internationale transport zeer onder druk te staan.
12.2.4 Concurrentie Personenvervoer De taximarkt is vooral de laatste jaren dynamisch en sterk in beweging. De sterke groei van het aantal eenmanszaken in de grote steden als gevolg van deregulering, de openbare aanbestedingen bij contractvervoer en de bezuinigingen in de zorg laten diepe sporen na in de branche. De concurrentie in de branche is hevig en veel taxibedrijven hebben dan ook moeite om te overleven. Goederenvervoer Door de toenemende concurrentie vanuit de nieuwe EU-lidstaten zijn Nederlandse transportbedrijven in 2004 al vervoeropdrachten kwijtgeraakt. Hoe zich dit verder gaat ontwikkelen, is sterk afhankelijk van bijvoorbeeld de kostenontwikkeling bij de 'concurrentie'. Feit is dat de inflatie in landen zoals Hongarije, Polen en Slowakije razendsnel steeg en dat de lonen in deze landen daarbij niet kunnen achterblijven. Het verschil in de hoogte van transportkosten wordt daardoor kleiner. Door toenemende congestie op de wegen en door de zware milieubelasting zal de binnenvaart steeds vaker ingezet worden als alternatief voor het wegvervoer. Ook het gecombineerde weg-, rail- en watervervoer biedt kansen voor de binnenvaart.
12.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving Evaluatie Taxiwet In 2004 heeft de evaluatie van de taxideregulering plaatsgevonden. Belangrijke conclusie uit het evaluatierapport van KPMG was dat de consument wel meer aanbod van straattaxi's kreeg, maar van een gemiddeld lagere kwaliteit en tegen hogere prijzen. Deze vaststelling heeft vooral betrekking op de grote steden. Het Ministerie van Verkeer
1
Voor deze regeling gold dat een ondernemer die nieuwe tonnage aan zijn binnenvaartvloot wilde toevoegen, daarvoor oude tonnage moest inleveren. Deze oude tonnage werd door middel van sloop uit de vaart genomen. Bovendien moest er meer aan oude tonnage worden ingeleverd dan er aan nieuw mocht worden toegevoegd.
193
en Waterstaat had al voor de evaluatie gezien dat de zaken na de deregulering niet he1 lemaal goed verliepen en heeft een aantal maatregelen getroffen, zoals : − realisatie invoering taxikenteken (sinds 2000) − vakbekwaamheid ondernemer (sinds 2003) en vakbekwaamheid chauffeur (2004) − wetswijziging om handel in vergunningbewijzen tegen te gaan (2004) − omgaan met klachten en geschillen (zoals aansluiting bij een geschillencommissie en het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxi) − gebruik tariefkaart en traceerbaarheid (2004) − keurmerk (2004). Aanpak criminaliteit wegtransportsector In oktober 2004 is het convenant Aanpak Criminaliteit Wegtransport getekend. Middels dit convenant verplichten een groot aantal betrokken organisaties alsmede het ministerie van Verkeer en Waterstaat en Justitie zich tot een scala van inspanningen teneinde de criminaliteit in de wegtransportsector in de meeste brede zin aan te pakken. Een belangrijke maatregel is de oprichting van het loket transportcriminaliteit bij het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie (BVOM). Het loket is de opsporingsinstanties behulpzaam bij het verbeteren van hun informatiepositie en bij het opstellen van een criminaliteitsanalyse ten aanzien van de branche. Beleidskoers in komende jaren Kilometertarief voor taxi's De overheid deed in 2004 het voorstel om voor straattaxi's een verplicht tarief per kilometer in te voeren. Redenering van de overheid was dat consumenten de huidige tariefopbouw niet begrijpen en daarom minder gebruik maken van de taxi en de taxiprijzen niet onderling kunnen vergelijken. En door dat laatste zou de prijs- en kwaliteitsconcurrentie in de straattaximarkt niet goed van de grond komen. De Tweede Kamer heeft het voorstel in september 2004 goedgekeurd en in 2005 zal in overleg met de branche de wetgeving voor het kilometertarief voor 2006 worden voorbereid. Nieuwe Binnenvaartwet in 2006 De overheid is verantwoordelijk voor het bevorderen van eerlijke (internationale) concurrentie. Wat betreft concurrentievoorwaarden en veiligheid van de binnenvaart is er een grote wisselwerking tussen internationale afspraken en nationale regelgeving. Met de nieuwe Binnenvaartwet, die naar verwachting in 2006 in werking treedt, wordt de nationale regelgeving verbeterd doordat deze enkele verouderde en onderling slecht samenhangende wetten vervangt. Hierdoor worden ook de administratieve lasten voor de sector teruggedrongen, wordt harmonisatie met internationale regelgeving bevor2 derd en zijn regels beter te handhaven.
1
2
Bron: Wijziging van de Wet personenvervoer voor het taxivervoer, Tweede Kamer, 2003-2004, 25 910, nr. 49. Bron: Nota Mobiliteit. Naar een betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid, Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Ministerie van VROM (2004).
194
12.2.6 Samengevat schema 12.1 Marktomstandigheden voor de transportsector
personenvervoer tegenover afnemers
goederenvervoer
goederenvervoer
over land
over water
+
+
+
+/-
+/-
+
tegenover toetreders
-
-
+
m.b.t. concurrentie
-
-
-
m.b.t. wet- en regelgeving
+
+
+
tegenover leveranciers
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de transportsector. Bron: EIM, 2005.
12.3
Kracht van de sector
12.3.1 Bedrijvendynamiek De bedrijvendynamiek in een branche wordt onder andere bepaald door het aantal nieuwe ondernemingen en het aantal opheffingen. Het aantal startende ondernemers in de transport- en communicatiesector is in 2004, na twee jaren van afname, weer eens toegenomen, met maar liefst een kwart. Daarmee is de transport- en communicatiesector, samen met de bouw, de sector met de grootste toename in startende ondernemers. Daar staat tegenover dat het aantal bedrijfsbeëindigingen in 2004 is gedaald, wat per saldo betekent dat het aantal ondernemingen in de transport- en communicatiesector is toegenomen. Personenvervoer Het aantal taxibedrijven is de afgelopen drie jaar met een achtste afgenomen. De daling volgde op een sterke toename tussen 2000 en 2002, in reactie op het vrijgeven van de taximarkt. In 2003 waren er volgens het CBS 4.545 taxibedrijven, momenteel nog 4.005. De meeste van de ondernemingen zijn eenmansbedrijfjes en in deze categorie concentreert zich de daling. Goederenvervoer over land Voor vervoer binnen de Nederlandse grenzen is een vergunning nodig. Op 1 januari 2005 telde de NIWO 83 vergunninghouders meer dan in het voorgaande jaar. In de loop van 2004 werd aan 556 bedrijven een vergunning verleend en van 473 vergunninghouders is de vergunning ingetrokken. Het aantal nieuwe vergunninghouders is de afgelopen jaren redelijk constant gebleven, het aantal intrekkingen was in 2005 beduidend minder (-28%). Het aantal faillissementen onder vergunninghouders is in 2004 ten opzichte van 2003 1 met 26% afgenomen, van 143 tot 106.
1
Bron: Jaarverslag 2004, NIWO, mei 2005.
195
12.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De transportsector wordt gekenmerkt door zijn kleinschaligheid. Ruim 80% van de bedrijven die in deze sector werkzaam zijn behoort tot het kleinbedrijf (zie tabel 12.6). Personenvervoer De organisatiegraad van de taxibranche is over het algemeen laag. Binnen de taxibranche zijn ongeveer 4.800 bedrijven actief; hiervan functioneert 60% als eenmansbedrijven die vrijwel uitsluitend actief zijn in het straattaxivervoer. Na de invoering van de nieuwe taxiwet in 2000 is er sprake van een forse groei van het aantal eenmansbedrijven. Goederenvervoer over de weg De branche is in doorsnee kleinschalig van aard. Het gemiddelde aantal wagens per onderneming bedraagt 8,7. In het binnenlandse vervoer is circa 7% van de bedrijven verantwoordelijk voor de helft van het totale vervoerde gewicht. In het grensoverschrijdende vervoer is dit zelfs slechts 3%. De Nederlandse transportsector bestaat voor 68% uit bedrijven met vijf of minder vergunningbewijzen. Deze kleinere bedrijven bezitten 15% van alle uitstaande binnenlandse vergunningbewijzen. De 88 grootste bedrijven bezitten daar maar liefst 18% van. Binnen het goederenvervoer is er wel steeds meer sprake van samenwerking om te zorgen voor meer (internationale) schaalgrootte. Een voorbeeld hiervan vormt DailyFresh. Goederenvervoer over water Naar verwachting zal de komende 10 jaar circa 75 tot 80% van de Nederlandse binnenvaartondernemingen uit gezinsbedrijven blijven bestaan. Gezinsbedrijven zijn over het algemeen sterk betrokken, leveren een grote inzet en zijn verknocht aan het varen. Deze bedrijven gaan mee in de trend van schaalvergroting en de verhoging van de omloopsnelheid, zo blijkt uit het rapport 'Continuïteit en Ambitie' van AHA DATA uit 2004. Driekwart van de gezinnen woont overwegend aan boord. De binnenvaart is een meer open samenleving geworden, waarbij de contacten met de walsamenleving meer gangbaar zijn geworden. tabel 12.6 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele sector ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de transportsector (in %)
84
omzetaandeel van het grootbedrijf in de transportsector (in %)
51
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de transportsector (in %)
49
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
13
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
2,2
Bron: CBS, EIM.
12.3.3 Innovatiever mogen Innovatie is een belangrijk middel om de concurrentiekracht van het MKB op de langere termijn op peil te houden. Door het bedrijfsleven en de overheid wordt veel belang gehecht aan een hoge innovatie-intensiteit van het MKB. De Nederlandse overheid wil een efficiënt en slim goederenvervoer en bevordert om die reden de innovatie van vervoerssystemen en -concepten: innovaties in de technologie van vracht- en bestelwagens,
196
schepen en treinen, innovaties in de infrastructuur en innovaties in logistieke concepten. Het innovatievermogen van een sector is onder andere af te lezen uit het aantal introducties van producten en/of diensten en uit het doorvoeren van vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen. tabel 12.7 Aantal bedrijven in de transportsector en het totale MKB met innovaties in de periode 2002-2004 (in %)
soort innovatie
MKB trans-
totaal
portsector
MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
26
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
11
16
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
54
56
Bron: EIM, 2005.
Producten en diensten De transportsector loopt wat betreft de introductie van nieuwe producten en diensten achter op het gemiddelde in het Nederlandse MKB. De sterke afname van het aantal innovaties in de transportsector kan worden verklaard door de teruglopende economie en de afnemende rentabiliteit in de branche. Transportbedrijven zijn gedwongen om waar mogelijk op de kosten te besparen, wat productvernieuwing niet geheel ten goede komt. Bedrijfsprocessen Behalve naar de introductie van nieuwe producten en/of diensten kan ook worden gekeken naar procesmatige verbeteringen in het MKB. De transportsector kent ten opzichte van 2002 (59%) weer een zichtbare stijging, en zit daarmee boven het gemiddelde van het MKB in Nederland. De transportsector is traditioneel gezien een minder innovatieve branche. De noodzaak tot het reduceren van de kosten en het verbeteren van de (internationale) concurrentiepositie kunnen een mogelijke verklaring zijn voor deze stijging.
197
12.3.4 Samengevat schema 12.2 Kracht van de transportsector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− het aantal vergunninghouders
− het aantal taxibedrijven is
in het beroepsgoederenvervoer
afgenomen
over de weg is toegenomen schaalgrootte/netwerkvorming
− in de binnenvaart vindt een aanzienlijke schaalvergroting plaats
− organisatiegraad in de taxibranche is laag − het beroepsgoederenvervoer is kleinschalig
innovatievermogen
− de overheid bevordert de inno-
− het innovatievermogen van
vatie van vervoerssystemen
de branche op het gebied
− procesmatig is de branche wel
van nieuwe producten en
innovatief bedrijfsvoering
diensten is niet hoog − toenemende congestie van het wegennet belemmert de bedrijfsvoering en de groei van het wegvervoer − de rendementen in het goederenvervoer over de weg zijn zeer laag
Bron: EIM, 2005.
12.4
Investeringen
12.4.1 Omvang en ontwikkelin g In de transportsector wordt naar verhouding veel geïnvesteerd. Zowel in 2003 als in 2004 hebben bijna acht op de tien bedrijven investeringen gepleegd. Ook de omvang van de investeringen in de transportsector is relatief hoog. Het gemiddelde investeringsbedrag ligt in deze sector met ruim € 190.000 aanmerkelijk hoger dan het gemiddelde van € 90.000 over alle sectoren. Voor 2005 zijn de MKB-bedrijven in de transportsector terughoudender: meer bedrijven geven aan niet te zullen investeren (30%). De dalende rendementen in met name het goederenvervoer zorgen ervoor dat transportbedrijven gedwongen worden om kosten te besparen.
198
figuur 12.1
Investeringen in de transportsector, 2003 en 2004
77 transport 77
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
figuur 12.2
Verwachte investeringen in de transportsector in 2005
transport
totaal MKB
0%
20% van plan te investeren
40%
60% investeert misschien
80%
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
In figuur 12.3 is te zien dat bij een kwart van de investerende bedrijven, het investeringsbedrag in 2004 ten opzichte van 2003 is afgenomen. Het aandeel bedrijven met een stijging van de investeringen is, evenals bij het totale MKB, ongeveer 40%.
199
figuur 12.3
Ontwikkeling van de investeringen in de transportsector: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
transport
totaal MKB
0%
20%
40%
60%
groei
80%
gelijk gebleven
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
In 2004 stelde ongeveer 60% van de bedrijven in de transportsector investeringsplannen op schrift vast. Dit is in 2005 sterk teruggelopen, wat vrijwel volledig is gelegen in de daling van het aantal bedrijven dat een meerjarenplan maakt. tabel 12.8 Investeringsplannen in de transportsector MKB transportsector
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
39
23
25
17
− jaarlijks plan
22
20
23
22
− geen plan op schrift
39
57
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
12.4.2 Investering sdoelen en typen inve steringen De transportsector stak in 2003 relatief vaak geld in het uitbreiden van de productiecapaciteit en in de uitbreiding van het product- en/of dienstenassortiment. Minder aandacht ging bij de investeringen uit naar verbetering van de service of het voldoen aan wet- en regelgeving. In figuur 12.4 is te zien dat in 2004 de transportsector iets achterblijft bij het totale MKB als het gaat om investeringen in kennis, opleiding en scholing. Wat betreft de andere investeringstypen wijkt de transportsector weinig af van de andere sectoren. Voor 2005 geven, evenals voor 2004, de meeste bedrijven aan te zullen investeren in bedrijfsmiddelen. In kennis, opleiding en scholing zal naar verhouding weer meer geïnvesteerd worden. Dit in tegenstelling tot investeringen in internet en ICT.
200
figuur 12.4
Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 64
65 kennis, opleiding en scholing 52
42
nieuwe markten en/of producten
40
71 bedrijfsmiddelen 76
0
10
20
30
40
50
60
70
80
totaal MKB
90
100
transport
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 12.5
Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 47
71 kennis, opleiding en scholing 66
41
nieuwe markten en/of producten
45
76 bedrijfsmiddelen 79
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
transport
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
12.4.3 Financiering en knelpun ten In tabel 12.9 is te zien dat de transportsector relatief vaak gebruik maakt van externe financiers. 36% van investerende bedrijven in de transportsector leent geld bij banken, tegenover 26% in het totale MKB. Een kwart van de bedrijven komt bij de financiering knelpunten tegen. Het gaat dan veelal om het vinden van de financiering zelf.
201
tabel 12.9 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de transportsector MKB transportsector
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
69
66
− overig eigen geld
14
14
1
1
36
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
0
3
− leverancierskredieten
3
1
26
25
− financiering
71
67
− wet- en regelgeving
10
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
12.5
Perspectief
12.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Productie en handel groeien, zij het in een voorzichtig tempo. Veel transportbedrijven zullen waarschijnlijk in 2005 weer kunnen profiteren van aantrekkende economische activiteiten en daarmee gepaard gaande logistieke stromen en diensten. De verwachting is dan ook dat de afzet in de transportsector met 2,75% in volume zal groeien. De ontwikkelingen van de afzet in de transportsector worden voor een groot deel bepaald door de ontwikkelingen van het goederenwegvervoer. De afzet van het internationale goederentransport trekt stevig aan. Dit heeft enerzijds te maken met de stijgende exporten en importen van het Nederlandse bedrijfsleven en anderzijds met de stijgende doorvoer. Ook de binnenvaart profiteert van de toename van de stijgende doorvoer. In de reisbranche zijn de ontwikkelingen minder positief. De reisbureaus hebben een ongekend zwaar jaar. De reiswinkels verliezen in hoog tempo marktaandeel aan reisboekingen via internet. Voor 2006 wordt ook een toename van de afzet van het MKB in het vervoer verwacht (+4% in volume). Werkgelegenheid neemt toe In 2005 zal de werkgelegenheid op het niveau van 2004 blijven. De stijging van het aantal ondernemingen zal beperkt blijven (als gevolg van de gang van zaken in de reisbranche). De sterkere groei van de afzet laat zich in 2006 vertalen naar een groei van de werkgelegenheid (+1,75%).
202
Beperkte winsttoename De winst neemt in 2005 nog iets af met 0,25%. De toename van de afzet zorgt weliswaar voor een positieve bijdrage aan de winstontwikkeling, maar deze wordt tenietgedaan door een toename van de brandstofprijzen. De doorberekeningsmogelijkheden hiervan naar afnemers toe zijn uiterst beperkt. In 2006 zal de winst naar verwachting weer behoorlijk stijgen. tabel 12.10
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) transportsector
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet
− − −
volumeontwikkeling
2,75
4,00
1,00
2,25
prijsontwikkeling
0,50
0,75
1,75
1,00
waardeontwikkeling
3,25
5,00
2,75
3,25
0,00
1,75
-0,75
0,75
-0,25
5,75
4,25
5,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren) Winst Bron: EIM, 2005.
tabel 12.11
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) transportsector
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
Omzet
4,00
4,50
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,75
2,50
0,75
1,00
toegevoegde waarde
4,25
4,75
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 12.12
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de transportsector en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) transportsector
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
4,00
3,75
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,75
1,50
0,75
0,75
toegevoegde waarde
4,25
4,25
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
203
12.5.2 Een blik voo ruit De positie van het wegvervoer in het grensoverschrijdende transport zal in de toekomst naar verwachting licht verbeteren. Nederland neemt al langere tijd binnen de EU een sterke positie in op het terrein van het internationale goederenvervoer. Deze sterke positie staat echter onder druk. Met de nieuwe EU-toetreders zal de concurrentie in het wegvervoer ongetwijfeld toenemen. Anderzijds zal deze uitbreiding ook extra handelsactiviteiten tot gevolg hebben; hier liggen dus weer kansen voor het Nederlandse wegvervoer. Ook voor het goederenvervoer over water zijn de verwachtingen gunstig. Uitgaande van het scenario European Coordination 2020 van het Centraal Planbureau neemt het vervoerde volume in het bulktransport tot 2020 met ruim 40% toe, wat neerkomt op bijna 2% per jaar. Het containervervoer groeit de laatste jaren met 7 tot 10% per jaar en deze groei zal naar verwachting de komende jaren aanhouden.
12.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
Transport en Logistiek Nederland, Zoetermeer
www.tln.nl
Telefoon: (079) 363 61 11 Stichting NEA Transportonderzoek en Opleiding, Rijs-
www.nea.nl
wijk Telefoon: (070) 398 83 88 www.niwo.nl Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, NIWO, Rijswijk Telefoon: (070) 399 20 11 www.inlandshipping.com Bureau Voorlichting Binnenvaart, Rotterdam Telefoon: (010) 412 91 51 www.koninklijkeschuttevaer.nl Koninklijke Vereniging Schuttevaer, Rotterdam Telefoon: (010) 412 91 36 www.evo.nl EVO, Zoetermeer Telefoon: (079) 346 73 46 Koninklijk Nederlands Vervoer, Den Haag
www. knv.nl
Telefoon; (070) 375 17 51
Vakbladen • Evo Magazine • Nederlands Vervoer • Nieuwsblad Transport • Transport en Logistiek • Transport + Opslag • De Scheepvaartkrant • Weekblad Schuttevaer
204
evenementen
informatie te vinden op:
Wereldhavendagen
www.inlandshipping.com
2 t/m 4 september 2005 in Rotterdam Europort Maritime
www.ahoy.nl
1 t/m 5 november in Ahoy Rotterdam
205
13
Post en telecommunicatie
Postmarkt De postsector bevindt zich op het snijvlak van de communicatie- en de transportmarkt. Brieven en drukwerken hebben betrekking op de communicatie, terwijl het pakketvervoer deel uitmaakt van de transportmarkt. Onder post valt ook de distributie van kranten en folders. De postmarkt in Nederland is voor een belangrijk deel gereguleerd via de Postwet. Om bepaalde post door heel Nederland bezorgd te krijgen tegen hetzelfde tarief heeft TNT de plicht deze opdracht uit te voeren. In ruil voor deze opdracht mogen bepaalde diensten uitsluitend door TNT uitgevoerd worden. De OPTA is opgericht om te controleren of TNT en haar concurrenten de rechten en plichten uit de Postwet en lagere regelgeving naleven. In 2002 heeft de Nederlandse regering ervoor gekozen om de postmarkt voor 2007 niet verder te liberaliseren. Dit betekent dat de concurrentie in de postmarkt wordt beperkt tot de reeds vrije gebieden. Telecommunicatiesector De telecommunicatiesector is veel meer dan telefonie alleen. Door de technologische convergentie en vernieuwing is de functie en toepassing van de telecommunicatieinfrastructuren door de jaren verbreed. Daarom wordt er vaak gesproken over de elektronische communicatiesector. Binnen de elektronische communicatiesector kan onderscheid worden gemaakt naar verschillende markten, zoals vaste telefonie, mobiele telefonie, internet en huurlijnen.
13.1
De sector in cijfers
13.1.1 Omvang Met slechts 4.000 ondernemingen vormt de post- en telecommunicatiesector qua aantal ondernemingen een kleine sector. Het merendeel (99%) van deze ondernemingen behoort tot het MKB. Toch wordt het belangrijkste deel van de omzet gerealiseerd in het grootbedrijf. Het MKB is jaarlijks goed voor ongeveer 2 miljard euro, het grootbedrijf voor maar liefst 25 miljard euro. De sector is sterk op het binnenland gericht: slechts 3 miljard euro wordt in het buitenland verdiend. De post- en telecommunicatiesector vertegenwoordigt ongeveer 1% van de totale export van het Nederlandse bedrijfsleven. tabel 13.1 De post- en telecommunicatiesector in 2004 post en telecommunicatie
aandeel van de sector in totaal bedrijfs-
MKB aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
totaal
leven (in %)
4
4
1
10
94
2
omzet (x € miljard)
2
25
2
exportomzet (x € miljard)
0
3
1
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
1
12
3
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
Bron: CBS, bewerking EIM.
207
13.1.2 Economisch functioneren Omzetontwikkeling Net als in voorgaande jaren kende de post- en telecommunicatiesector wederom een groei van de omzet. De meest recente cijfers wijzen op een omzetgroei van 3,75% in 2004 en naar verwachting 3,25% in 2005. Daarmee lijken de spectaculaire groeicijfers van enkele jaren geleden voorbij. Per deelmarkt zullen de belangrijkste ontwikkelingen worden besproken. tabel 13.2 Volumeontwikkeling van de omzet in de post- en telecommunicatiesector 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor) 2004 post- en telecommunicatiesector
3,75
2005 3,25
Bron: EIM (2004 raming).
Traditionele telefoniediensten De traditionele telefoniediensten als klassiek geschakelde vaste telefonie, inbelinternet en huurlijnen staan onder druk. Het totale aantal vaste telefoonaansluitingen van KPN nam in 2004 af met 3,2% tot 5,9 miljoen en het aantal ISDN-aansluitingen daalde in 1 diezelfde periode voor het eerst (4%) . Het aantal internet-inbelminuten van KPN en zijn concurrenten gezamenlijk daalde in 2004 met ongeveer 40%. Een belangrijke oorzaak van deze dalingen vormt het overstappen van klanten naar mobiele telefonie en het gebruik van breedbandaansluitingen (kabel en ADSL). Volgens KPN had in september 2004 11% van de Nederlandse huishoudens alleen nog maar een mobiele telefonieaansluiting. Naar verwachting zal het aantal vaste (analoge) telefonieaansluitingen nog verder gaan afnemen. Diverse aanbieders zijn namelijk in 2004 begonnen met het aanbieden van digitale telefonie op basis van VoIP (Voice over Internet Protocol). Spraak via internet bestaat al langere tijd, maar de kwaliteit was lange tijd onvoldoende om een serieus alternatief te zijn voor klassieke telefonie. Dit probleem is inmiddels verholpen. Huurlijnen worden vooral gebruikt door bedrijven om verschillende vestigingen aan elkaar te verbinden. Net als in de afgelopen jaren daalde in 2004 het aantal afgenomen huurlijnen. Ondanks de dalende tarieven van digitale huurlijnen migreren bedrijven naar goedkopere op het Internet Protocol gebaseerde datacommunicatienetwerken, zoals Internet Protocol Virtual Private networks (IP-VPN). Mobiele telefonie De Nederlandse markt voor mobiele telefonie zal in 2005 nauwelijks groei laten zien. In 2004 boekten de bedrijven die in Nederland actief zijn in de mobiele telefonie een gezamenlijke omzet van 5,7 miljard euro. Dat is bijna 6% meer dan in 2003. Deze groei werd met name gerealiseerd dankzij een forse toename van het aantal klanten. De telecomaanbieders hadden eind 2004 bijna 16 miljoen klanten tegen 13,5 miljoen in december 2003. De Nederlandse markt is nu behoorlijk verzadigd (bron: Telecompaper). De gemiddelde omzet per klant daalde voor de ondernemingen, vooral doordat veel telefoons na aankoop weinig of niet meer gebruikt werden. Telecomaanbieders maken dit ook wel erg gemakkelijk door toestellen met flink wat subsidie aan te bieden. Ze
1
Bron: Netwerken in cijfers, kwartaalrapportage 2005, Ministerie van Economische Zaken, DGTP.
208
kregen daardoor te maken met doorverkoop van de telefoons in het buitenland (bron: Telecompaper). Breedbandnetwerktoegang In Nederland zijn twee breedbandinfrastructuren: het XDSL-netwerk en het kabelnetwerk. Beide vormen van breedband internetaansluitingen namen in 2004 sterk toe, het aantal abonnees met breedband groeide in 2004 met 66% tot 3,1 miljoen aansluitingen. Het aantal ADSL-abonnees neemt sterker toe dan het aantal kabelaansluitingen. Het aantal ADSL-abonnees steeg in 2004 met 95% tot 1,8 miljoen en het aantal abonnees op internet via de kabel nam toe met 37% tot 1,3 miljoen. Begin 2004 is het aantal ADSL-abonnees het aantal abonnees op internet via de kabel gepasseerd en eind 2004 ligt het aantal xDSL-aansluitingen ruim boven het aantal aansluitingen via de ka1 bel. Postmarkt Marktwerking op de postmarkt zal de komende jaren beperkt blijven tot de marktsegmenten die al langer geliberaliseerd zijn, zoals de verzending van brieven naar het buitenland, de verspreiding van direct mail en de bezorging van kranten en tijdschriften. De grootste speler in Nederland is TNT. In 2004 heeft de divisie Post van TNT een omzet van € 3,9 miljard gerealiseerd, een lichte daling ten opzichte van 2003. TNT heeft in 2004 5,3 miljard brieven bezorgd. De vraag naar postdiensten stond in 2004 opnieuw onder invloed van de zwakke economie. In Nederland stegen de binnenlandse geadresseerde postvolumes licht als gevolg van de groei van de consumentenpost en de geadresseerde partijenpost. De volumes direct mail daalden echter, voornamelijk als gevolg van de scherpere concurrentie vanuit andere netwerken en andere media. De totale fysieke postmarkt ondervindt langzaam maar zeker de effecten van concurrentie door elektronisch berichtenverkeer. De ontwikkelingen zorgden voor een totale volumedaling 2 van de postmarkt. Arbeidsproductiviteit Een kengetal voor de arbeidsproductiviteit is de gemiddelde bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar. Voor de transport- en communicatiesector heeft deze een waarde van € 62.000. Dat is in vergelijking met veel andere sectoren uit het bedrijfsleven hoog. De arbeidsproductiviteit in het MKB bedraagt gemiddeld € 59.000. Met name de snelle technologische ontwikkelingen binnen de communicatiebranche zorgen voor deze hoge arbeidsproductiviteit. Exploitatiebeeld In tabel 13.3 is het exploitatiebeeld gegeven van de post- en telecommunicatiesector. De exploitatiekosten komen neer op 43% van de brutoproductie. Dat is een duidelijke stijging ten opzichte van 2003: toen bedroegen de exploitatiekosten 35% van de brutoproductie. De loonkosten nemen 17% voor hun rekening. 'Onder de streep' blijft er gemiddeld 5% van de brutoproductie over. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit cijfer enigszins wordt vertekend doordat een belangrijk deel van de winsten van het kleinbedrijf ook de beloningen voor de ondernemer en de eventueel meewerkende ge-
1
2
Bron: Netwerken in cijfers, kwartaalrapportage 2005, Ministerie van Economische Zaken, DGTP. Bron: TNT jaarverslag 2004.
209
zinsleden bevat. Door de stijging van de kosten, komt de winst voor belastingen lager uit dan in 2003. tabel 13.3 Exploitatiebeeld van de post- en telecommunicatiesector in 2004 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
52
bruto toegevoegde waarde
48
bedrijfskosten
43
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
17 5
Bron: CBS, bewerking EIM.
13.2
Marktomstandigheden
13.2.1 Afnemers Liberalisering en privatisering van de elektronische communicatiesector heeft de consument de afgelopen 15 jaar veel opgeleverd. Het aantal aanbieders en daarmee ook het aanbod van diensten en producten is sterk toegenomen, de kwaliteit is verbeterd en de prijzen zijn gedaald. De elektronische communicatiesector is echter een snel veranderde markt. Het is voor de consument moeilijk om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in het aanbod, om goed gefundeerde keuzes te maken en op effectieve wijze voor de eigen belangen op te komen. Meer aanbieders bieden meer differentiatie op bestaande producten. Eenvoudige vergelijking en beoordeling van de prijs-kwaliteitverhouding is daardoor lastig. Ook algemene voorwaarden kunnen sterk verschillen. Daarnaast brengen al deze nieuwe technologieën ook nieuwe vorm van criminaliteit met zich mee. Voorbeelden hiervan zijn: spoofing (het zich voordoen als een ander), phising (achterhalen van bank- en creditcardgegevens), spyware (spionagesoftware), virussen, autodialers, etc. De beveiliging van computersystemen en -netwerken wordt steeds belangrijker voor de consument. Overheid neemt initiatief om consument beter te beschermen Om de positie van de consument in de markt van elektronische communicatie te versterken is het Ministerie van Economische Zaken met een nieuw actieplan gekomen: 'Een slimme consument in een snelle markt'. Met het actieplan wil de overheid de keuzevrijheid, een vereenvoudigde klachtenafhandeling en een geschillenbeslechting voor consumenten extra aandacht geven. In het actieplan staan 9 acties om consumenten meer in handen te geven om in verweer te komen tegen aanbieders van internet en (mobiele) telefonie. Bundeling staat nog in de kinderschoenen Door markt- en technologische ontwikkelingen kunnen verschillende (tele)communicatiediensten door een en dezelfde aanbieder worden aangeboden. Het gebundeld aanbieden van (tele)communicatiediensten komt dan ook steeds vaker voor en zal in de
210
toekomst waarschijnlijk aan belang toenemen. EIM heeft in opdracht van OPTA onderzocht in hoeverre consumenten inmiddels gebruik maken van bundels met daarin de diensten vaste telefonie, mobiele telefonie, breedband internet of televisie. In het onderzoek zijn vier criteria gehanteerd om te bepalen of er sprake is van een bundel. Deze criteria zijn: − de aanschaf van twee of meer diensten op hetzelfde moment (aanschafmoment); − een bewuste keuze om verschillende diensten bij eenzelfde aanbieder af te nemen; − het verkrijgen van korting bij afname van twee of meer diensten bij dezelfde aanbieder; − het ontvangen van één rekening waarop de verschillende afgenomen diensten bij dezelfde aanbieder worden samengevoegd. Indien 'één rekening' of 'bewuste keuze' als criterium wordt gebruikt, blijkt zo'n 15% van de huishoudens gebruik te maken van een gebundeld aanbod. Indien wordt uitgegaan van het criterium 'aanschafmoment' of 'korting', blijkt 3% van de huishoudens gebruik te maken van een bundel. Gesteld kan worden dat bundeling nog in de kinder1 schoenen staat. Internetgebruik afgelopen 10 jaar sterk gestegen Bijna 80% van de Nederlanders van 16 jaar en ouder heeft ooit wel eens gebruik gemaakt van internet. Maar liefst 70% geeft aan de afgelopen week nog online geweest te zijn. Dit blijkt uit de internetmonitor die sinds 1995 wordt uitgevoerd door Trendbox. Tien jaar geleden werd internet slechts gebruikt door 1% van de Nederlandse bevolking, dat waren voornamelijk jonge mannen met een hoge opleiding. Momenteel vormt de internetpopulatie een goede afspiegeling van de Nederlandse bevolking. Het aantal vrouwen dat momenteel wekelijks surft is gelijk aan het aantal mannen. Internet wordt het meest gebruikt voor het versturen van e-mail. Het doen van online aankopen en elektronisch bankieren stijgt echter beduidend. Bijna tweederde van alle internetters heeft de bankzaken virtueel geregeld en ruim 40% van de internetpopulatie heeft goederen gekocht of besteld via het web. Internetters zijn tevreden over hun internetaanbieder Internetters zijn over het algemeen tevreden over hun internetaanbieder. Dat blijkt uit een onderzoek van de Consumentenbond. Volgens de bond is 53% van de internetters erg tevreden en 33% van de gebruikers is enigszins tevreden. Wel blijken er grote verschillen te zitten tussen de diverse aanbieders. Verder blijkt uit het onderzoek dat ongeveer een vijfde van de internetters de klantenservice en technische ondersteuning van hun internetaanbieders 'tamelijk slecht of erg slecht vindt'.
13.2.2 Leverancier s Veranderingen in de kolom Een zeer belangrijke ontwikkeling binnen de telecommunicatiesector is de grote mate van convergentie van markten. Door technologische ontwikkelingen kunnen steeds meer diensten via dezelfde techniek over meerdere soorten netwerken worden geleverd. Twintig jaar geleden werd de communicatiesector gedomineerd door bedrijven die zowel infrastructuureigenaar als dienstenaanbieder waren. Iedere dienst had zijn eigen infrastructuur: telefonie via het vaste telefoonnetwerk en telex via een apart net. Per
1
Uit: Consumentenonderzoek afname van gebundelde communicatieproducten in Nederland, EIM (2004).
211
dienst was er weinig concurrentie tussen de aanbieders. De staat was vaak direct of indirect eigenaar van de netwerken en diensten. Momenteel ontstaat in de telecommunicatiesector in steeds grotere mate convergentie van markten, d.w.z. netwerken en markten treden buiten hun specifieke kolommen en vloeien in elkaar over. De opkomst van internet speelt daarbij een belangrijke rol. Alle media kunnen inmiddels digitaal verstuurd worden, dus als een stroom van bits. Infrastructuren die oorspronkelijk ontworpen waren voor specifieke diensten blijken geschikt te zijn voor het versturen van deze bits. Daarnaast worden ze onderling steeds beter substitueerbaar en treedt sterk verhoogde concurrentie op. Aanbieders gaan zich op elkaars terreinen bewegen. Kabelaars gaan in de telefonie, UPC gaat internet aanbieden buiten de eigen netwerken en KPN doet aan omroepdistributie (digitale TV via de ether) en wil toegang tot de netwerken van UPC. De internettechnologie die steeds meer de dominante transportvorm voor communicatie wordt, faciliteert een overgang naar een 1 sterk veranderende marktstructuur. Vaste telefonie Het verkeersvolume op het vaste telefonienetwerk loopt gestaag terug. KPN, de grootste aanbieder van vaste telefonie, moet op deze markt concurrentie dulden van aanbieders van carrier (pre)select C(P)S-diensten. Het marktaandeel van deze CPS-aanbieders is in 2004 gestabiliseerd. CPS-aanbieders verliezen zo'n 3% van hun klanten per maand, waarvan een groot deel (terug)overstapt naar KPN. Op jaarbasis betekent dit dat ten minste een derde van het klantenbestand teruggewonnen wordt door KPN, wat aan2 dacht en middelen wegtrekt bij het uitbreiden van de marktpositie. In 2004 maakte ongeveer 30 procent van de huishoudens gebruik van C(P)S. Op de totale markt voor vaste telefonie is - na KPN - Tele2 de grootste aanbieder met een 3 marktaandeel van ongeveer 20%. KPN verliest het monopolie op het vaste telefoonnet. Dat meldt OPTA in haar ontwerpbesluiten. Dit geeft alternatieve aanbieders van vaste telefonie de mogelijkheid om zelf abonnementen te verkopen aan eindgebruikers. Zo kunnen prijsvechters als Tele2 een totaalpakket gaan aanbieden en één rekening sturen voor zowel het abonnement als de telefoongesprekken. Mobiele telefonie Nederland kent vijf mobiele aanbieders met een eigen netwerk, te weten: KPN, Vodafone, Orange, Telfort en T-Mobile. Daarnaast is een groot aantal dienstenaanbieders actief op deze netwerken. Met name Telfort profileert zich als aanbieder van wholesaletoegang voor dienstenaanbieders. Er zijn verschillende MVNO's op het netwerk van Telfort actief. Een MVNO is een bedrijf dat gebruik maakt van het netwerk van een bestaande operator, maar hierop zijn eigen diensten aanbiedt. Voorbeelden zijn Tele2 en Versatel, maar ook Albert Heijn. Sommige dienstenaanbieders maken gebruik van meerdere netwerktoegangsaanbieders. KPN heeft plannen om Telfort over te nemen. Dat zou leiden tot een gezamenlijk marktaandeel van 53%. De NMa moet nog goedkeuring verlenen. Telfort blijft na de overname een zelfstandig merk. Het netwerk van Telfort zal door KPN geïntegreerd worden. In tabel 13.4 staat het aantal aansluitingen en de
1
2
3
Uit: De Toekomst van de Elektronische Communicatie, Ministerie van Economische Zaken, DGTP (2005). Uit: Visie op de markt. Jaarverslag 2004, OPTA (2005). Bron: Consumentenonderzoek afname gebundelde communicatieproducten in Nederland, EIM (2004).
212
marktaandelen van de mobiele netwerkaanbieders. Bij deze cijfers dient te worden opgemerkt dat de aanbieders niet allemaal dezelfde definities hanteren. tabel 13.4 Aantal klanten (miljoenen) en marktaandeel (%)van mobiele netwerkaanbieders, 2001-2004 2001
%
2002
%
2003
%
2004
%
KPN Mobile
5,2
43,5
5,0
41,8
5,2
39,0
5,8
39,0
Vodafone
3,2
26,9
3,3
27,1
3,2
24,4
3,5
23,9
T-Mobile (Ben)
1,1
9,2
1,4
11,8
2,0
15,1
2,3
15,2
Telfort (O2)
1,3
10,7
1,3
10,7
1,6
12,1
1,7
11,6
Orange (Dutchtone)
1,2
9,6
1,0
8,5
1,2
9,3
1,5
10,4
Totaal
12,0
100
12,1
100
13,2
100
14,8
100
Bron: OPTA, 2005.
Internettoegang Bijna 69% van de huishoudens maakt gebruik van internet. Er zijn daarbij drie dominante toegangstechnieken, namelijk inbellen, ADSL en kabel. De penetratiegraad van breedbandinternet bedraagt 45%. Dit komt overeen met zo'n 3,1 miljoen huishoudens. Zowel bij ADSL als bij de kabel zijn meerdere netwerkaanbieders actief. KPN heeft ruim driekwart van de netwerkmarkt voor breedbandinternet in handen. Tiscali is de tweede aanbieder met een marktaandeel van 6,5%. Op het gebied van kabelinternet zijn Essent en UPC de twee grootste netwerkaanbieders voor breedbandinternet via de kabel. Beide bedrijven hebben ruim 30% van de markt in handen. tabel 13.5 Marktaandelen netwerkaanbieders internet Netwerkaanbieders ADSL 1
KPN
2
Tiscali
3 4
Netwerkaanbieders kabel Essent
34,1%
6,5%
UPC
30,4%
Versatel
2,5%
Casema
13,8%
BBNed
2,1%
Multikabel
overig
75,3%
13,6%
overig
8,0% 13,7%
Bron: EIM, 2004.
Behalve met de netwerkaanbieders hebben de afnemers te maken met de service providers. Ook de service providers zijn te verdelen op basis van de toegangstechniek die ze gebruiken. De meeste aanbieders zijn actief met één toegangstechniek, echter een paar aanbieders bieden zowel breedbandinternet aan via de kabel, via ADSL als draadloos. Wanadoo is grootste aanbieder die de diverse toegangsmogelijkheden aanbiedt. Verschillende kabelmaatschappijen ondernemen stappen om ook met beide toegangstechnieken de markt te kunnen bedienen. Postmarkt De Nederlandse overheid heeft aangekondigd in 2007 de postmarkt volledig te liberaliseren - op voorwaarde dat de Britse en de Duitse markt dan ook vrij zijn. De Nederlandse postmarkt is qua volume de vierde in Europa. Omdat direct mail (drukwerk) in Nederland niet onder het monopolie valt, is de markt relatief open. In Nederland valt circa
213
48% van de markt voor brievenpost onder het monopolie, in het VK 59%, in Duitsland 68% en in Frankrijk 82%. De Nederlandse markt is daarmee aantrekkelijk voor toetre1 ders. Bedrijven als La Poste, Deutsche Post en Royal Mail zijn hier al actief.
13.2.3 Toetreders Binnenland Door de convergentie maakt het niet uit door welk medium (kabel, glasvezel, telefoonnet of draadloos) het IP-verkeer gaat. Er ontstaan nieuwe markten en er komen nieuwe toetreders op alle lagen. Bedrijven gaan andere infrastructuren opzoeken dan waar ze traditioneel actief waren; kabelaars komen met Voice over IP, KPN interesseert zich voor omroep (Digitenne en wellicht televisie via ADSL), Versatel heeft zich met de aankoop van voetbalrechten op de contentmarkt gestort, UPC gaat de mobieletelefoniemarkt op, etc. De verschuivingen op de Nederlandse postmarkt waren in 2004 klein. TNT behield op de meeste segmenten haar dominante positie. Voor post van consumenten naar consumenten hield TNT een marktaandeel van 100%. Bij bezorging van post tussen consumenten en bedrijven vindt concurrentie plaats op de markt voor pakketten; het marktaandeel van TNT ligt daar rond de 50%. Alternatieve aanbieders vergroten gaandeweg hun relatieve aandeel op de postmarkt ten opzichte van TNT. De ondernemingen Sandd en Selektmail laten een gestage groei zien van hun in Nederland behaalde omzet. Buitenland De Nederlandse telecommunicatiemarkt heeft te maken met een aantal buitenlandse spelers of dochtermaatschappijen daarvan. Regelmatig treedt er weer een nieuwe partij toe. Zo keert in de zomer van 2005 het Deense telecombedrijf TDC terug op de Nederlandse markt. TDC is de voormalige aandeelhouder van Ben, dat inmiddels T-Mobile heet. En E-plus, de Duitse mobiele tak van KPN, gaat in Nederland de prijsvechtersmarkt op. Onder de naam 'simyo' biedt E-plus tegen lage kosten goedkope mobiele telefoniediensten aan.
13.2.4 Concurrentie De Nederlandse markt voor mobiele telefonie is behoorlijk verzadigd. Om klanten te trekken zullen de telecombedrijven vooral op de prijs concurreren. De prijsdruk was vorig jaar al zichtbaar onder meer in de vorm van een SMS-oorlog die KPN begon. Vijf aanbieders met een eigen netwerk (KPN, Vodafone, T-Mobile, Orange en Telfort) voeren een harde strijd om de mobiele beller. Daarnaast is er al een aantal partijen actief die netwerkruimte inhuren, zoals Tele2, Albert Heijn en HEMA. Gezien de tegenvallende economie zijn de verwachtingen van consumenten om nieuwe mobiele diensten te gaan gebruiken in de komende 12 maanden minimaal. De telecom providers zullen zich maximaal moeten inzetten om de klanten te behouden, waarbij het imago van de verschillende providers een belangrijke rol speelt. In de zakelijke markt is de concurrentie niet minder hevig. In 2004 stapt in totaal meer dan 7% van de bedrijven over op een andere provider. Hier spelen kosten de belangrijkste rol, maar duidelijk is dat klanten betere service verwachten van de providers. In
1
Bron: Op weg naar een vrije postmarkt, P.W.J. de Bijl, E.E.C. van Damme en P. Larouche, Tilec i.o.v. TPG Post, 2003.
214
2003 was service in 5% van de gevallen aanleiding om te switchen, in 2004 is dit voor 27% van de bedrijven het motief.
13.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving Nieuwe Telecommunicatiewet De vernieuwde Telecommunicatiewet is in werking getreden op 19 mei 2004. Deze wet is de overzetting in de Nederlandse wetgeving van 6 Europese richtlijnen. Deze 6 richtlijnen zijn: de kaderrichtlijn, de toegangsrichtlijn, de machtigingsrichtlijn, de universele dienstenrichtlijn, de privacyrichtlijn en de richtlijn mededinging elektronische communicatiesector. Deze richtlijnen hebben als doel het bevorderen van de concurrentie in de telecommunicatiesector en het veiligstellen en verbeteren van consumentenbelangen. De belangrijkste punten uit de nieuwe wet zijn: − Betere consumentenbescherming. In de nieuwe wet is een regeling opgenomen met betrekking tot spam (ongewenste boodschappen). De nieuwe wet stelt dat elektronische reclameboodschappen alleen mogen worden verstuurd met toestemming van de consument. Ook verbetering van de transparantie van prijs en kwaliteit van diensten wordt beter geregeld in deze nieuwe wet. − Uitbreiding van de werkingssfeer. De nieuwe Telecomwet is techniekneutraal en daarom ook van toepassing op alle elektronische communicatienetwerken. De oude wet was vooral gericht op telefonie en huurlijnen. − Europese consultatie. De samenwerking tussen de Europese Commissie en de verschillende toezichthouders in de diverse landen moet worden verbeterd om een consistente toepassing van de nieuwe regels te bevorderen. Beleidskoers in komende jaren Actieplan voor kritische consumenten Als vervolg op de herziene Telecommunicatiewet en het Strategisch Actieprogramma voor de Consument (SAP-C) heeft het Ministerie van Economische Zaken het actieplan 'Een slimme consument in een snelle markt: De Consument als volwaardige marktpartij 1 in de elektronische communicatiesector' opgesteld. Dit actieplan bevat de hoofdlijnen van het consumentenbeleid voor de elektronische communicatiesector tot juli 2006 en heeft als doel om de positie van de consument op de markt van elektronische communicatiediensten verder te versterken. De verantwoordelijkheid van marktpartijen en de eigen verantwoordelijkheid van de consument staat centraal in dit actieplan. De liberalisering heeft de consument veel opgeleverd, toch bestaan er voor de consument nog een aantal belangrijke, vaak hardnekkige problemen. Het gaat hier om problemen met name op het terrein van kennis bij consumenten en aanbieders, transparantie en vergelijkbaarheid, overstapdrempels, klachtafhandeling en geschilbeslechting en concrete inbreuken op rechten van de consument. Het actieplan vult de rol die het ministerie moet gaan spelen verder in. Het actieplan stelt vier thema's centraal waarop negen acties worden aangekondigd. Het gaat om de volgende thema's: − optimale keuzevrijheid door meer transparantie en betere vergelijkbaarheid; − optimale keuzevrijheid door lage overstapdrempels;
1
Bron: Een slimme consument in een snelle markt: De Consument als volwaardige marktpartij in de elektronische communicatiesector, Ministerie van Economische Zaken (2005).
215
− −
vereenvoudigde klachtafhandeling en geschilbeslechting; meer bescherming tegen concrete inbreuken op rechten van de consument.
Harmonisatieverplichtingen Volgens de Lissabon-doelstelling die alle landen van de Europese Unie met elkaar hebben afgesproken moet Europa in 2010 de meest concurrerende economie ter wereld zijn. Harmonisatie en uniformiteit in de markten voor telecommunicatie kunnen daar een belangrijke impuls aan geven. Voor een goed concurrentieklimaat is het van belang dat de richtlijnen voor elektronische communicatie in de héle EU op dezelfde manier worden gehanteerd.
13.2.6 Samengevat schema 13.1 Marktomstandigheden voor de post- en telecommunicatiesector mobiele vaste telefonie
telefonie
internet
post
tegenover afnemers
-
-
+
+/-
tegenover leveranciers
-
-
+
+/-
tegenover toetreders
-
-
-
+/-
m.b.t. concurrentie
-
-
-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
+
+
+
+
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de post- en telecommunicatiesector. Bron: EIM, 2005.
13.3
Kracht van de sector
13.3.1 Bedrijvendynamiek De bedrijvendynamiek in de post- en telecommunicatie neemt sinds 1 à 2 jaar af. De liberalisering heeft voor veel dynamiek gezorgd, maar de werking daarvan lijkt nu wel wat af te nemen.
13.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De post- en telecommunicatiesector kenmerkt zich door kleinschaligheid. Bijna 90% van de bedrijven die in deze sector actief zijn behoort tot het kleinbedrijf en heeft minder dan 10 werkzame personen. Er is sprake van een duidelijke scheefheid in deze sector, want maar liefst 11% van het aantal bedrijven is verantwoordelijk voor 90% van de omzet (zie tabel 13.6). De invloed van deze kleine groep grootbedrijven is ook te zien aan de gemiddelde ondernemingsgrootte in de sector (25 arbeidsjaren).
216
tabel 13.6 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 gehele sector ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
89
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
90
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
89
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
25
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
6,7
Bron: CBS, EIM.
13.3.3 Innovatiever mogen De elektronische communicatiesector is voortdurend onderhevig aan technologische en commerciële ontwikkelingen. Door convergentie en innovatie, zoals internettelefonie (Voip), ontstaat verhevigde concurrentie. Omroepdistributie, telecommunicatie en internet vloeien ineen. Verhevigde concurrentie dwingt partijen tot innovatie en nieuwe strategieën, zoals aanbod van gebundelde diensten, telefonie over het internet, UMTS, digitale radio en televisie, triple play aanbiedingen (TV, internet en telefoon in één pakket), etc. Producten en diensten De doorbraak van internettelefonie lijkt een feit. Bellen via internet is een snelgroeiende markt; dat komt omdat VoIP goedkoper is dan gewone telefonie en gebruikmaakt van bestaande netwerken. KPN biedt sinds het voorjaar van 2005 deze dienst aan, concurrenten van KPN zoals UPC, Versatel en Tiscali bieden de consument deze dienst al langer aan. De verwachting is dat uiteindelijk iedereen zal overstappen van vaste telefonie naar het internetbellen omdat VoIP kan worden uitgebreid met extraatjes zoals videobellen en internetdiensten zoals e-mail. Begin 2006 zal het bekijken van televisie via internet volop mogelijk worden. Daarmee komen de kabelnetten onder druk te staan. Verder biedt de komst van ADSL2+ snellere breedbandverbindingen, zodat televisie makkelijker in het pakket kan worden opgenomen. Het aanbod van triple play zal de komende maanden toenemen. Versatel gaat met apparatuur van Samsung en Wanadoo met LiveBox met een eigen pakket van de drie diensten internet, telefonie en televisie de markt op, naast aanbieders als Solcon en Scarlet. Op het gebied van mobiele telefonie zorgen nieuwe diensten, zoals het verzenden van foto's en het binnenhalen van internetpagina's via snellere verbindingen (zoals UMTS, GRPS en Edge) voor 703 miljoen euro aan inkomsten afgelopen jaar (Bron: Telecompaper). Dit betekende een groei van 38% ten opzichte van 2003. Telecompaper verwacht een verdere toename dit jaar, maar waarschijnlijk zullen in 2006 deze diensten een echt belangrijke bijdrage gaan leveren aan de omzet.
217
13.3.4 Samengevat schema 13.2 Kracht van de post- en telecommunicatiesector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
door de convergentie ontstaan
sinds 2002 lijkt de toename
nieuwe markten en nieuwe toe-
van het aantal aanbieders af te
treders. bedrijven gaan andere
zwakken
infrastructuren opzoeken dan waar ze traditioneel actief waren schaalgrootte/netwerkvorming
een klein gedeelte van het aan-
kleinschalige sector
tal ondernemingen is verantwoordelijk voor een groot deel van de omzet innovatievermogen
de sector kent een groot innovatief vermogen. Het aantal nieuwe producten en diensten neemt ieder jaar sterk toe
Bron: EIM, 2005.
13.4
Perspectief
13.4.1 Prognoses 2 005 en 2006 Positieve afzetontwikkeling communicatiesector Gerekend wordt dat de afzet in de communicatiesector met 1,75% in waarde zal toenemen. Op de binnenlandse markt is de groei van telecommunicatiediensten, vergeleken met de groeicijfers van meer dan 10% in de achterliggende periode, sterk teruggelopen. Bij de consumenten is er ondanks de verzadiging toch nog een toenemende belangstelling voor telefoon- en IT-diensten. Vooral daar waar zogenoemde 'gadgets' worden aangeboden kan men rekenen op een 'run' van de (jonge) consument. Verder is er bij de providers sprake van een enorme concurrentieslag in het kader van het werven en behouden van de klant. Het buitenlandse communicatieverkeer neemt nog wel aanzienlijk toe. In het spoor van de verbetering, en wellicht de grotere bestedingsruimte bij de consumenten, wordt verwacht dat de afzet in 2006 verder aantrekt: + 4,25% in waarde. Daarnaast speelt het aantrekken van het buitenlandse informatie- en communicatieverkeer een belangrijke rol. Forse werkgelegenheidsverlies De communicatiesector kan met steeds minder mensen toe. Dit is een direct gevolg van de snelle technologische ontwikkelingen binnen de sector. De snelle technologische ontwikkelingen hebben vergeleken met de rest van het bedrijfsleven een enorme arbeidsproductiviteitsverhoging tot gevolg. Het voorgaande in samenhang met een gematigder ontwikkeling van de afzet leidt tot een banenverlies van 3,5%. Ook in 2006 zal naar verwachting sprake zijn van een dalende werkgelegenheid. Het verlies aan banen zal echter niet zo groot zijn als in 2005 (-1,25%) omdat de afzet in een hoger tempo zal groeien.
218
Aanzienlijke winstontwikkeling De winst in de communicatiesector groeit in een hoog tempo. Het groeitempo heeft niet alleen te maken met de lichte groei van de afzet, maar ook met een hoge arbeidsproductiviteitsstijging. Al met al kan de winst in 2005 met 4,75% toenemen. Voor 2006 wordt echter een minder gunstige winstontwikkeling verwacht. Een en ander te terug te zien in tabel 13.7. tabel 13.7 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de post- en telecommunicatiesector en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) post- en telecommunicatiesector
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet
− − −
volumeontwikkeling prijsontwikkeling waardeontwikkeling
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst
3,25
4,25
1,00
2,25
-1,50
-1,00
1,75
1,00
1,75
3,25
2,75
3,25
-3,50
-1,25
-0,75
0,75
4,75
-1,00
4,25
5,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 13.8 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de communicatiesector en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) post- en telecommunicatiesector
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
4,00
4,50
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,75
2,50
0,75
1,00
toegevoegde waarde
4,25
4,75
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 13.9 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de communicatiesector en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) post- en telecommunicatiesector
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
4,00
3,75
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,75
1,50
0,75
0,75
toegevoegde waarde
4,25
4,25
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
219
13.4.2 Een blik voo ruit De communicatiesector zal zeker nog een aantal dynamische jaren tegemoetgaan. De markt voor internettelefonie zal sterk groeien, ten koste van het gebruik van vaste telefonie. Door de grote mate van convergentie gaan aanbieders andere infrastructuren opzoeken dan waar ze traditioneel actief waren; kabelaars gaan mobiele telefonie aanbieden, KPN biedt televisie aan, etc. Een belangrijke trend zal ook bundeling worden, dat wil zeggen dat aanbieders ervoor kiezen om een pakket van diensten aan te bieden. Ook de postmarkt zal een spannende tijd tegemoetgaan als in 2007 de liberalisering een feit is.
13.5
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Beroepsvereniging voor communicatie, Den Haag
www.communicatie.com
Telefoon: (070) 346 70 49 Branchevereniging van IT-, Telecom- en Officebedrijven
www.ictoffice.nl
in Nederland, ICT~Office Telefoon: (0348) 49 36 36 Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
www.opta.nl
(OPTA), Den Haag Telefoon: (070) 315 35 00 Agentschap Telecom, Groningen
www.agentschaptelecom.nl
Telefoon: (050) 587 74 44 Nationaal Antennebureau, Groningen
www.antennebureau.nl
Telefoon: (0900) 268 36 63 Stichting OCI, Waddinxveen
www.stichtingoci.nl
Telefoon: (0182) 63 58 60 Internet Society Nederland (ISOC), Den Haag
www.isoc.nl
Telefoon: (070) 314 03 85
vakbladen • De Automatiseringsgids (www.automatiseringsgids.nl) • TVM, vakblad voor de internetindustrie (www.tvm.info) • Telecommagazine (www.telecommagazine.nl)
evenementen
informatie te vinden op:
Telecom Vak 2005 (vakbeurs)
www.telecomvak.nl
19 en 20 oktober in het Autotron in Rosmalen Vakbeurs Infosecurity 9 en 10 november, Jaarbeurs Utrecht
220
www.infosecurity.nl
14
Financiële dienstverlening
De sector financiële diensten is zeer divers en bestaat uit de volgende groepen van ondernemingen: − geldscheppende financiële instellingen zoals de centrale, spaar- en overige banken; − hypotheekbanken, bouwfondsen, commerciële financieringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen; − optie- en effectenbeurzen, beheer en administratie van aandelen en obligaties, en dergelijke; − levens- en schadeverzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen; − assurantietussenpersonen, actuariële en pensioenadviesbureaus, waarborgfondsen en expertise- en taxatiebureaus ten behoeve van het verzekeringswezen. De sector bestaat uit een klein aantal zeer grote bedrijven die zeer concurrerend zijn. De MKB-bedrijven in deze sector bestaan voornamelijk uit assurantietussenpersonen.
14.1
De sector in cijfers
14.1.1 Omvang De Nederlandse financiële sector is van groot belang voor de economie. In 2004 telden de beginbalansen van banken, verzekeraars en pensioenfondsen op tot € 2,4 biljoen, circa 5 maal het bruto binnenlands product. In internationaal opzicht bezet Nederland met dit gecumuleerde balanstotaal de zevende plaats en daarmee heeft het een van de 1 omvangrijkste financiële sectoren in de wereld . Binnen de totale financiële sector zijn ongeveer 14.000 bedrijven actief. Dat is 2% van het totale aantal ondernemingen in het Nederlandse bedrijfsleven. De sector biedt werk aan 248.000 personen (gerekend in arbeidsjaren) en is jaarlijks goed voor een omzet van 61 miljard, waarvan slechts 9 miljard (15%) wordt gerealiseerd in het MKB. De sector is sterk binnenlands gericht, de exportomzet bedraagt 10 miljard euro. Dat is ongeveer 4% van de totale omvang aan export van het Nederlandse bedrijfsleven. (Zie tabel 14.1). tabel 14.1 De financiële dienstverlening in 2004 financiële dienstverlening
aandeel sector in totaal
MKB
totaal
bedrijfsleven (in %)
aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
14
14
2
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
52
248
4
omzet (x € miljard)
9
61
5
exportomzet (x € miljard)
1
10
4
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
5
32
8
Bron: CBS, bewerking EIM.
1
Bron: Jaarverslag 2004, De Nederlandsche Bank (2005).
221
14.1.2 Samenstelli ng Het merendeel van de MKB-ondernemers in de financiële sector zijn assurantietussenpersonen. De assurantietussenpersoon vormt een intermediair tussen verzekeraar en verzekeringsnemer. Aan de ene kant adviseert de tussenpersoon de verzekeringsnemer over verzekeringen, financiële en fiscale producten en begeleidt hij de verzekeringsnemer bij mogelijke schade. Aan de andere kant verzorgt de assurantietussenpersoon voor de verzekeraar de administratie, de acquisitie en het klantenbeheer. Het gros van de inkomsten verkrijgt de assurantietussenpersoon uit provisie-inkomsten bij het afsluiten en verlengen van schade- en levensverzekeringen. Daarnaast ontvangt hij inkomsten via 1 hypotheekprovisie en advisering bij sparen en beleggen.
14.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling Het jaar 2004 laat een gezonde groei zien voor de meeste assurantietussenpersonen. De totale omzet steeg met 1,75% en ook de vooruitzichten voor 2005 zijn positief. De schadeverzekeringen kennen een stabiele groei. De omzet uit de levensverzekeringen herstelde zich. De levenssector heeft al een aantal jaren te kampen met moeilijke marktomstandigheden. Door beperkingen in fiscale behandeling van levensverzekeringen, een relatief lage rentestand en de voortschrijdende vergrijzing is een verschuiving gaande van goed renderende premiebetalende verzekeringen naar de voor verzekeraars 2 minder goed renderende koopsommen. De omzet uit de hypotheken nam wederom toe. De aanhoudend lage rente stimuleert gezinnen tot het afsluiten van een nieuwe, dan wel het oversluiten van bestaande hypotheken. De totale sector sloot het jaar 2004 af met een volumegroei van 5,5%. De vooruitzichten voor dit jaar laten een groei van 1% zien. tabel 14.2 Volumeontwikkeling van de omzetvolume in de financiële dienstensector 2004-2005, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in % t.o.v. het jaar daarvoor)
totaal
2004
2005
5,5
1
Bron: EIM (2005 raming).
Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit - gemiddelde bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar - in de financiële en zakelijke dienstverlening bedraagt 85.500 euro. Daarmee heeft deze sector de hoogste arbeidsproductiviteit van alle sectoren in het MKB. De gemiddelde arbeidsproductiviteit in het MKB bedraagt ongeveer 59.000 euro. Exploitatiebeeld In tabel 14.3 is het exploitatiebeeld van de financiële sector weergegeven. De exploitatiekosten komen gemiddeld neer op 33%. Hiervan nemen de loonkosten 26% voor hun rekening. 'Onder de streep' blijft er gemiddeld 19% van de brutoproductie over.
1
2
Bron: Cijfers en Trends 2004-2005, Rabobank (2005). Bron: Financieel jaarverslag verzekeringsbranche 2004, Verbond van Verzekeraars (2005).
222
tabel 14.3 Exploitatiebeeld van de financiële dienstverlening in 2004 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
46
bruto toegevoegde waarde
52
bedrijfskosten
33
waarvan:
−
loonkosten
winst voor belastingen
26 19
Bron: CBS, bewerking EIM.
Het bedrijfsresultaat van de assurantietussenpersonen is in 2004 gegroeid, al is de groei minder groot dan in de voorgaande jaren. De omzet is weliswaar toegenomen, maar de kosten zijn in 2004 sterker gegroeid dan verwacht. Veel assurantietussenpersonen hebben te maken met extra investeringen in personeel(sopleidingen), ICT en bedrijfsvoering en bedrijfsadministratie om aan de Wet financiële dienstverlening te kunnen voldoen. Tevens stijgen de kosten omdat de intermediair extra kennis zal moeten vergaren van nieuwe en veranderende markten zoals de zorg- en de pensioenmarkt.
14.2
Marktomstandigheden
14.2.1 Afnemers Ondanks het economische herstel was de Nederlandse consument in 2004 erg terughoudend met zijn uitgaven. Hiervoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Het reëel beschikbaar gezinsinkomen nam af door het bevriezen van de lonen en door lastenverzwaringen. Het consumentenvertrouwen, dat het vertrouwen van de consument in de algemene economische situatie en in de eigen financiële situatie weerspiegelt, ligt nog steeds onder de nul. In de eerste helft van 2004 leek het consumentenvertrouwen zich te herstellen, maar na de zomer keerde het tij. Aan het einde van het jaar was de consument ongeveer even somber als aan het begin van het jaar. Ook het beleggingsklimaat werd beïnvloed door dit negatieve consumentenvertrouwen; daarnaast speelden mee de dreiging van terreur, de stijgende werkloosheid, lage inflatie, hoge olieprijzen, een sterke euro en de verdere daling van de langlopende rente. Spaartegoed particulieren wederom gestegen In 2004 nam het tegoed op spaarrekeningen van particulieren met 8% toe tot bijna 200 miljard euro. Er is bijna 11 miljard euro meer op spaarrekeningen gestort dan ervan is opgenomen. Sinds 2001 is het spaartegoed met gemiddeld 10% per jaar relatief sterk toegenomen. De sterke groei hangt samen met de onzekere economische situatie. Die onzekerheid zet huishoudens aan tot sparen en het matigen van de bestedingen. Be1 leggen heeft als alternatief voor sparen veel van zijn aantrekkelijkheid verloren.
1
Bron: Bijna 200 miljard euro op spaarrekeningen, Persbericht PB05-016 CBS (2005).
223
Internetsparen neemt toe Het gebruik van internetsparen is toegenomen. Het tegoed op internetspaarrekeningen is in 2004 met 37% gestegen ten opzichte van 2003 en bedraagt nu 58 miljard euro. Deze stijging ging met name ten koste van het telefonische sparen dat in 2004 daalde met ruim 2 miljard euro tot bijna 22 miljard euro. Samen zijn deze twee elektronische 1 spaarvormen goed voor 40% van de totale spaarmarkt. Consumptief krediet De markt van consumptieve kredietverlening in Nederland is de laatste jaren veranderd. Er wordt meer geleend, consumenten staan vaker en dieper 'rood' op de betaalrekening en het aanbod van consumentenkredieten is sterk gegroeid. De uitstaande schuld op consumptief krediet steeg in 2004 tot bijna 18 miljard. Er is vorig jaar 10,4 miljard euro aan consumptief krediet verstrekt, dat is vrijwel evenveel als in het jaar ervoor. Sinds 2001 is de omvang van de jaarlijks verstrekte kredieten nauwelijks veranderd. De roodstand op betaalrekeningen was eind juni 2005 bijna 7 miljard euro, ruim 12% meer dan in juni 2004. Het aantal Nederlanders met een negatief saldo op hun rekening bleef vrijwel onveranderd op 2,7 miljoen. Oorzaken voor de (mogelijk) toenemende schuldenproblematiek kunnen worden gezocht in de economische neergang, maar ook in een gewijzigde 'leencultuur'. Mensen en vooral jongeren lenen vaker en makkelijker en zijn zich minder bewust van de gevolgen. Kredietverstrekkers spelen in sommige gevallen op de veranderende leencultuur in door met wervende campagnes 2 reclame te maken voor hun producten. Hypotheken Voor gezinnen vormen hypothecaire leningen, naast het consumptieve krediet, de belangrijkste schuldvorm. De waarde van alle nieuw ingeschreven hypotheken in 2003 was 160 miljard euro, bijna 36 miljard euro meer dan het bedrag aan nieuwe inschrijvingen in 2002. Steeds meer hypotheken worden afgesloten tegen een variabele rente of een rentetarief dat slechts voor een korte tijd vaststaat. Het aantal nieuwe hypotheken met een rentevaste periode van meer dan 10 jaar neemt juist verder af. Volgens DNB vergroot de hang naar korte rentevaste periodes 'de kwetsbaarheid' van een stijgend aantal huishoudens op het moment dat de hypotheekrente omhoog gaat. De rentetarieven die hypotheekaanbieders momenteel hanteren staan op een zeer laag niveau. In de eerste helft van 2005 volgden de renteverlagingen van de banken elkaar in hoog tempo op. Veel consumenten grijpen deze lage rentetarieven aan om hun uitgaven op de korte termijn te drukken. De maandlasten zijn altijd lager als de renteperi3 ode voor een kortere termijn vaststaat. Internetbankieren Het aantal gebruikers van internetbankieren lag in 2004 rond 6 miljoen. Daarmee behoort Nederland tot de koplopers in Europa. De populariteit van internetbankieren biedt mogelijkheden tot verdere efficiencyverhoging in het betalingsverkeer, door het uitbreiden van de betaalmogelijkheden. Zo kondigden drie grote banken in september 2004
1
2
3
Bron: Internetsparen neemt grote vlucht, Persbericht PB05-052 CBS (2005). Bron: diverse persberichten gebaseerd op CBS. Bron: Huizenbezitters zullen hogere rente snel voelen, de Telegraaf (2005).
224
aan dat ze een nieuwe betaalstandaard ontwikkelen, genaamd iDEAl, voor het direct en 1 veilig afrekenen van aankopen bij webwinkels op het internet.
14.2.2 Leverancier s De markten voor financiële dienstverlening in Nederland zijn sterk in beweging. Nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van prepensioen, levensloopregeling, hypotheekrente, arbeidsongeschiktheid en ziektekosten leidt niet alleen tot een verschuiving tussen marktpartijen, maar ook tot een veranderd krachtenveld tussen private en publieke partijen. Daarnaast is sprake van een geleidelijke en zich doorzettende schaalvergroting in de verzekeringsbranche. De verzekeringsbranche bestaat uit particuliere levens- en schadeverzekeraars, pensioenfondsen, het verzekeringsintermediair en socialeverzekeringsinstellingen. Tabel 14.4 geeft het aantal instellingen in de verzekeringsbranche per 1 januari 2004. Uit deze tabel blijkt dat het aantal instellingen in de verzekeringsbranche de afgelopen jaren langzaam daalt. tabel 14.4 Aantal instellingen in de verzekeringsbranche naar bedrijfstypen in Nederland 2002-2004, per 1 januari 2002
2003
2004
levensverzekeraars
105
98
93
ondernemingspensioenfondsen
850
811
759
bedrijfstakpensioenfondsen
100
102
103
16
16
16
548
521
511
6.970
6.995
6.820
30
25
.
overige pensioenfondsen schadeverzekeraars assurantietussenpersonen ziekenfondsen
Bron: Pensioen- en Verzekeringskamer, CBS en de Ziekenfondsraad (2004).
De invoering van het nieuwe zorgstelsel verandert de positie van alle spelers binnen de zorgmarkt ingrijpend, óók de positie van het intermediair. De toegevoegde waarde van het intermediair zal onder meer verschuiven van het vergelijken van premies en voorwaarden naar het vergelijken en inzichtelijk maken van de kwaliteit van de zorginkoop en dienstverlening van de verzekeraar. De NVA stelt vast dat er voor het intermediair in principe een nieuwe markt van 10 miljoen ziekenfondsverzekerden bijkomt.
14.2.3 Toetreders Binnenland In 2004 zijn bijna 500 bedrijven in deze sector gestart. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2003. Veel jonge bedrijven verdwijnen echter weer binnen 5 jaar. Van alle startende bedrijven overleeft 55% het na 5,5 jaar nog in de financiële dienstverlening. Daarmee hebben starters in deze branche een relatief hoge overlevingskans. Het gemiddelde in het totale MKB ligt op 49%.
1
Bron: Jaarverslag 2004, de Nederlandsche Bank (2005).
225
tabel 14.5 Startende bedrijven in de financiële dienstverlening: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele sector aantal starters in de sector
497
mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
3,8
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
1,0
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
55
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid', EIM.
Op de markt van verzekeringen en kredietverstrekkingen worden steeds vaker branchevreemde aanbieders aangetroffen. Zo verkoopt bijvoorbeeld de HEMA verzekeringen en kun je een persoonlijke lening afsluiten bij Kruidvat. Sinds juni 2005 biedt Kruidvat deze mogelijkheid aan; zij doen dat in samenwerking met de Royal Bank of Scotland.
14.2.4 Concurrentie De premiestroom van het particuliere verzekeringsbedrijf wordt behaald via verschillende distributiekanalen. Deels wordt gewerkt via intermediairs die bemiddelen tussen client en verzekeraar en deels via direct writers die gebruik maken van een niet-fysieke 1 vorm van distributie (internet, post en telefoon). Ongeveer 50% van alle particuliere verzekeringen en bijna 70% van alle zakelijke verzekeringen worden via het intermediair gesloten. Internet zal zich steeds meer ontwikkelen tot een verkoopkanaal voor de minder adviesgevoelige verzekeringen. Ook zullen steeds meer kredieten via internet worden afgesloten. Meer en meer grote Nederlandse ondernemingen beginnen een eigen verzekeringsmaatschappij waarmee zij het risico van brand en aansprakelijkheid afdekken. De hoge premie (na de aanslagen van 11 september 2001 in New York zijn premieverhogingen van meer dan 100% niet ongewoon), hoge eigen risico's en beperkte premievoorwaarden drijven het bedrijfsleven tot 'doe-het-zelfverzekeren'. Omdat tegelijk ook de polisvoorwaarden zijn verslechterd is het vooral voor grotere, internationaal opererende concerns, aantrekkelijker om een deel van het risico voor brand, industriële risico's of aansprakelijkheid in eigen huis af te dekken. Al eerder kozen multinationals als Akzo Nobel, DSM en Heineken voor een eigen verzekeraar (captive). Andere ondernemingen gaan hier nu ook toe over. De verzekeringssector ziet geen bedreiging in de toename van het aantal captives. Pas vanaf een premielast van ongeveer € 1 miljoen heeft het zin een 2 eigen captive op te richten.
14.2.5 Wet- en regelgeving Sectorspecifieke wet- en regelgeving Zorgverzekeringswet In december 2004 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Zorgverzekeringswet aangenomen. Kern van het nieuwe stelsel is dat er per 2006 een verplichte basisverzekering komt voor iedereen. De inhoud van de basisverzekering wordt door de
1
2
Bron: Assurantiejaarboek 2004, Kluwer/CBS (2004). Bron: Hoge premie drijft bedrijfsleven tot doe het zelf verzekeren, Het Financieele Dagblad, 3 juni 2004.
226
overheid vastgesteld en is naar verwachting vergelijkbaar met het huidige ziekenfondspakket. Daarmee vervalt het onderscheid tussen ziekenfondsen en particuliere ziektekostenverzekeringen. Er zullen meerdere basispakketten komen. In aanvulling op de basisverzekering kan een verzekerde vrijwillig kiezen voor een aanvullend pakket. De pakketsamenstelling, de polisvoorwaarden, het acceptatiebeleid en de premiestelling hiervan worden overgelaten aan de individuele verzekeraar. Wet financiële dienstverlening (Wfd) Het jaar 2004 stond in het teken van de vormgeving van de Wet financiële dienstverlening. Deze wet heeft tot doel de consument op het gebied van financiële dienstverlening beter te beschermen en beter voor te lichten. De Wfd zal naar verwachting in oktober 2005 van kracht worden. De Wfd is een kaderwet waarin in grote lijnen de verantwoordelijkheden van de financiële dienstverleners ten aanzien van hun klanten worden vastgelegd. De verdere invul1 ling van dit kader komt via lagere regelgeving. Wet financieel toezicht (Wft) In 2004 heeft DNB intensief meegewerkt met het Ministerie van Financiën aan de verdere ontwikkeling van de Wet op het financiële toezicht (Wft). In deze wet wordt het functionele toezichtmodel - waartoe in 2002 is overgegaan - verankerd. Tegelijkertijd worden 8 bestaande financiële toezichtswetten omgezet naar één wet. Tevens is de gelegenheid aangegrepen om een aantal aspecten van de toezichstwetten aan te passen 2 en te moderniseren. Wet fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling Eind november 2004 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met de invoering van de 'Wet fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling'. De wet regelt naast de invoering van de levensloopregeling, een nieuw fiscaal regime dat zal gaan gelden voor bestaande pensioenregelingen die voorzien in een VUT/prepensioen, een overbruggingspensioen of een ouderdomspensioen dat ingaat voor de 65-jarige leeftijd. Het kabinet wil de arbeidsparticipatie van ouderen bevorderen. Per 2006 kunnen werknemers op grond van deze regeling sparen voor periodes van onbetaald verlof of om eerder te stoppen met werken. Alle op 31 december 2004 bestaande pensioen3 regelingen moeten per 2006 aan de nieuwe fiscale vereisten voldoen. Beleidskoers in komende jaren Nadat in 1990 het verbod werd opgeheven om bank- en verzekeringsactiviteiten te combineren, ontstonden financiële conglomeraten die bancaire en verzekeringsproducten aanbieden, en veelal ook effectendiensten. Bovendien groeit de verwevenheid tussen sectoren door de toenemende overdracht van risico's. De mogelijkheid om het toezicht op de verschillende sectoren te convergeren was een belangrijke drijfveer voor de fusie tussen de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) en De Nederlandsche Bank (DNB) op 30 oktober 2004.
1
2
3
Bron: Jaarverslag NVA 2004, NVA (2005). Bron: Jaarverslag 2004, De Nederlandsche Bank (2005). Bron: Jaarverslag NVA 2004, NVA (2005).
227
Garantieregeling voor bancair krediet MKB Een op de zes MKB'ers heeft problemen met het verkrijgen van krediet. Vooral starters, snelle groeiers en innovatieve bedrijven hebben het moeilijk. Maar ook de financiering van bedrijfsoverdrachten is een steeds groter knelpunt. Daarom komt het Ministerie van EZ ook met een plan: het instellen van een garantieregeling voor risicodragend kapitaal voor het MKB. Banken en participatiemaatschappijen kunnen daarvoor waarschijnlijk een garantie krijgen van maximaal 50%. Per jaar zou ongeveer 350 miljoen aan risicodragende financiering mogelijk kunnen worden. Deze garantieregeling is het nieuwste instrument ter bevordering van financiering van het MKB en is tot stand gekomen in samenwerking met werkgroepen van banken en 1 participatiemaatschappijen.
14.2.6 Samengevat schema 14.1 Marktomstandigheden voor de financiële dienstensector totale sector tegenover afnemers
++
tegenover leveranciers
++
tegenover toetreders m.b.t. concurrentie m.b.t. wet- en regelgeving
+ +/--
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de financiële diensten. Bron: EIM, 2005.
14.3
Kracht van de sector
14.3.1 Bedrijvendynamiek Zowel de wettelijke eisen als gevolg van onder meer de Wet financiële dienstverlening, maar ook het feit dat verzekeraars zich steeds meer richten op assurantietussenpersonen met voldoende marktomvang en marktspecialisme maken het voor met name kleine en generalistische intermediairs steeds moeilijker om zich zelfstandig staande te houden. Daarom zullen binnen de branche steeds meer specialisaties en schaalvergroting plaatsvinden. Schaalvergroting zal vooral plaatsvinden door fusies en overnames en krachtenbundeling op het gebied van o.a. ondersteuning, inkoop en ICT. Door deze ontwikkeling zal het aantal assurantietussenpersonen licht dalen.
1
Bron: Bancair krediet smeerolie voor MKB-motor, NVBulletin 2, uitgave van de Nederlandse Vereniging van Banken (2005).
228
tabel 14.6 Bedrijvendynamiek in de financiële dienstverlening (in % van het totaal aantal bedrijven in de financiële dienstverlening respectievelijk het bedrijfsleven), 2004 financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype:
− − −
snelle en normale groeiers
37
37
gelijkblijvers
35
25
groeikrimpers en overige krimpers
27
38
aantal oprichtingen in % van het totaal
5,1
8,4
3,1
2,4
4,1
5,9
2,0
0,8
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
14.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De financiële dienstverlening is gemeten naar het aantal ondernemingen grotendeels kleinschalig: 91% van de bedrijven heeft minder dan 10 werknemers. Dit zijn met name de persoonlijke financiële dienstenverstrekkers zoals de assurantietussenpersonen. Maar er zijn ook enkele zeer grote bedrijven. Deze nemen ruim driekwart van de werkgelegenheid in de sector voor hun rekening en ruim viervijfde van de omzet. Een belangrijke ontwikkeling binnen de branche wordt gevormd door ketenintegratie. De proces- en communicatielijnen tussen verzekeraars en financiers enerzijds en het intermediair anderzijds worden geautomatiseerd en gestandaardiseerd. Dit heeft forse financiële en organisatorische gevolgen voor het intermediair. De verwachting is dat de noodzaak tot schaalvergroting of partnerships hierdoor toeneemt. Vele kantoren zullen zich specialiseren op deelterreinen. De grotere kantoren zullen binnen het kantoor specialisaties doorvoeren. Verder zal het aantal spelers dalen door fusies en overnames. Binnen de branche zijn er steeds meer samenwerkingsformules in opkomst, zoals de Hypotheker en Huis&Hypotheek. tabel 14.7 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 financiële dienstverlening ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
91
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
85
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
79
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
17
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
4,3
Bron: CBS, EIM.
14.3.3 Innovatiever mogen De financiële sector is innovatief te noemen. Uit tabel 14.8 blijkt dat het aantal MKBbedrijven in de financiële dienstverlening dat 'sectornieuwe producten en/of diensten'
229
introduceert, iets hoger ligt dan gemiddeld in het MKB. Dit geldt ook ten aanzien van vernieuwingen van bedrijfsprocessen. tabel 14.8 Aandeel bedrijven in de financiële sector en het totale MKB met innovaties in de periode 2002-2004 (in %) MKB financiële soort innovatie introductie van nieuwe producten en/of diensten
dienstverlening
totaal MKB
30
34
sector
20
16
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
62
56
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de
Bron: EIM, 2005.
14.3.4 Bedrijfsvoering In de loop van 2004 daling van valse eurobiljetten In 2004 werden in Nederland 25.526 valse eurobiljetten onderschept. Dat zijn er nagenoeg evenveel als in 2003. De totale nominale waarde van de uit de circulatie genomen falsificaten, € 2,3 miljoen, is echter 16% hoger dan in 2003, omdat er van de drie hoogste coupures meer falsificaten werden geregistreerd, met name van de EUR 100. Consument wil meer inzicht in beloningen van tussenpersonen In de zomer van 2005 is door Minister Zalm van Financiën het besluit aangekondigd dat wettelijk zal worden vastgelegd dat financieel adviseurs openheid moet geven over de beloning die zij ontvangen als zij een product verkopen. De positie van de consument wordt hiermee verbeterd. Voor consumenten wordt hierdoor zichtbaar of hun niet alleen de producten worden verkocht waarop de tussenpersonen de meeste provisie ontvangen. Hierdoor kan de consument aanbiedingen beter vergelijken en adviezen kritischer beoordelen.
230
14.3.5 Samengevat schema 14.2 Kracht van de financiële dienstensector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− veel 'groeiers' en 'gelijkblijvers'
− kleine en generalistische tussenpersonen krijgen het moeilijker als gevolg van nieuwe wetgeving en ketenintegratie
schaalgrootte/netwerkvorming
− klein aantal zeer grote spelers
innovatievermogen
− verbreden dienstenpakket fi-
− kleinschaligheid branche
nanciële producten met verwante zaken − technologische verbeteringen in de keten bedrijfsvoering
− gebruik van internet neemt toe
− continu veranderende weten regelgeving − rendement verzekeringssector onder druk
Bron: EIM, 2005.
14.4
Investeringen Omvang en ontwikkeling In de financiële dienstverlening werd in 2003 door bijna acht van de tien MKB-bedrijven geïnvesteerd (zie figuur 14.1). Evenals bij het totale MKB, is bij de financiële dienstverlening in 2004 een lichte afname van het aantal investeerders te zien. In het afgelopen jaar heeft 70% van MKB-bedrijven in de financiële dienstverlening geïnvesteerd. Het gemiddelde bedrag dat gemoeid is met de investeringen, is in de financiële dienstverlening bovengemiddeld (€ 190.000 voor MKB-bedrijven in de financiële dienstverlening tegenover € 90.000 in het totale MKB). De investeringsplannen voor 2005 lijken weinig af te wijken van de realisaties in 2004. De assurantietussenpersonen zullen met name moeten gaan investeren in de kennis van het personeel om bijvoorbeeld aan de Wet financiële dienstverlening te kunnen voldoen. Ook de veranderingen op het gebied van de zorgverzekeringen, het pensioen en de levensloopregeling vragen om meer en andere kennis.
231
figuur 14.1
Investeringen in de financiële dienstverlening, 2003 en 2004
78 financiële diensten 71
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
figuur 14.2
Verwachte investeringen in de financiële dienstverlening in 2005
totaal MKB
financiële diensten
0%
20% van plan te investeren
40%
60% investeert misschien
80%
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Figuur 14.3 laat zien dat vergeleken met de andere sectoren in het MKB, in 2004 in de financiële dienstverlening relatief veel bedrijven met groeiende investeringen aanwezig waren. Bij ongeveer de helft van de investerende bedrijven in de financiële dienstverlening stegen de investeringen ten opzichte van 2003.
232
figuur 14.3
Ontwikkeling van de investeringen in de financiële dienstverlening: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
financiële diensten
totaal MKB
0%
20% van plan te investeren
40%
60%
80%
investeert misschien
100%
investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Uit tabel 14.9 valt op te maken dat veel ondernemers geen investeringsplannen op schrift stellen. Ten opzichte van 2004 is dit aandeel gegroeid van 30 tot 54% van de ondernemingen in de financiële dienstverlening. Er worden nauwelijks meerjarenplannen gemaakt. tabel 14.9 Investeringsplannen in de financiële dienstverlening MKB financiële dienstverlening
totaal MKB
2004
2005
2004
− meerjarenplan
41
15
25
17
− jaarlijks plan
28
31
23
22
− geen plan op schrift
30
54
52
61
2005
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
Investeringsdoelen en typen investeringen Efficiencyverbeteringen en vervanging van bestaande middelen hebben hoog in het vaandel gestaan bij de investeringen in 2003 in de financiële dienstverlening. Hiernaast wordt vaak geïnvesteerd in serviceverbetering en het voldoen aan wet- en regelgeving. Uit figuur 14.4 blijkt het kennisintensieve karakter van deze sector: maar liefst negen van de tien investerende bedrijven investeren in kennis, opleiding en scholing. Zeven van de tien bedrijven in de financiële dienstverlening investeren in internet en ICT. Voor 2005 zijn er dezelfde accenten.
233
figuur 14.4
Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 72
65 kennis, opleiding en scholing 94
42
nieuwe markten en/of producten
34
71 bedrijfsmiddelen 75
0
10
20
30
40
50
60
totaal MKB
70
80
90
100
financiële diensten
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 14.5
Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van be drijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 67
71 kennis, opleiding en scholing 92
41
nieuwe markten en/of producten
29
76 bedrijfsmiddelen 66
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
financiële diensten
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Financiering en knelpunten In de financiële dienstverlening wordt, in vergelijking met de overige sectoren in het MKB, vaker geïnvesteerd met eigen geld, met name uit de winst, en minder vaak met geleend geld bij de bank. Vergeleken met het totale MKB ondervinden weinig MKB-ondernemers in de financiële dienstverlening financieringsproblemen. De knelpunten die zich voordoen liggen voornamelijk op het terrein van wet- en regelgeving.
234
tabel 14.10
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de financiële dienstverlening MKB financiële dienstverlening
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
73
66
− overig eigen geld
16
14
0
1
19
26
5
3
0
1
13
25
0
67
40
14
− holding − geleend geld bij banken − financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders − leverancierskredieten
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten) − financiering − wet- en regelgeving Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
14.5
Perspectief
14.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Groei financiële dienstverlening in 2005 en 2006 In 2005 zal de afzettoename in de financiële dienstverlening 1% in volume en 2% in waarde bedragen. De afzetgroei komt vooral voor rekening van de assurantietussenpersonen. Voor de tussenpersonen ligt dit jaar veel werk in het verschiet. De veranderende pensioenwetgeving heeft tot gevolg dat de pensioencontracten moeten worden herzien. Daarnaast neemt de afzet van hypotheken gestaag toe. Deze stijging komt vooral voor rekening van de toename van het aantal hypotheekoversluitingen. Door de lage rentestand en speciale acties van banken is het voor veel huishoudens aantrekkelijk hun hypothecaire lening over te sluiten. Ten slotte bieden de contouren voor het nieuwe zorgstelsel de verzekeringsmarkt vele kansen. De vraag om kredietverlening door bedrijven neemt langzaam toe, met de verwachting dat dit door zal zetten. Langlopende bedrijfsleningen lijken meer in trek dan voorheen. Waarschijnlijk houdt dit verband met de nog altijd dalende rente. Door het lagere besteedbare inkomen neemt de vraag naar consumptief krediet toe. Doordat consumenten minder aankopen doen, blijft de stijging van het consumptief krediet echter beperkt. Voor 2006 wordt een afzetstijging voor de financiële dienstverlening van 1,5% in volume en van 3,5% in waarde voorzien.
235
tabel 14.11
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de financiële dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet
− − −
volumeontwikkeling
1,00
1,50
1,00
2,25
prijsontwikkeling
1,00
2,00
1,75
1,00
waardeontwikkeling
2,00
3,50
2,75
3,25
-0,50
0,75
-0,75
0,75
3,25
8,00
4,25
5,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2005.
tabel 14.12
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de financiële dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
1,50
1,75
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
0,75
0,75
1,00
toegevoegde waarde
1,50
1,50
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 14.13
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de financiële dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) financiële dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
1,50
1,75
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,75
0,50
0,75
0,75
toegevoegde waarde
1,50
1,50
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
Krimpende werkgelegenheid in 2005, maar toename in 2006 De werkgelegenheid in de financiële dienstverlening neemt dit jaar af. De daling, gemeten in arbeidsjaren, komt uit op 0,5%. Deze daling in werkgelegenheid is volledig toe te schrijven aan de daling van het aantal werknemers. De werkgelegenheid van zelfstandigen nam licht toe. Voor volgend jaar wordt geraamd dat de werkgelegenheidsgroei 0,75% zal bedragen.
236
Flinke winstgroei In de financiële dienstverlening stijgt de winst in 2005 met 3,25%. Een verdere afzetstijging en een ten opzichte van 2004 nauwelijks stijgende loonvoet zijn hiervoor de belangrijkste oorzaken. Volgend jaar bedraagt de stijging 8%.
14.5.2 Een blik voo ruit Volgens de recente studie 'Future of Financial Services' van Mercer Oliver Wyman zal het premievolume in de verzekeringsindustrie wereldwijd in de komende 15 jaar verdrievoudigen, voornamelijk als gevolg van stijgingen in levensverzekeringen, in het bijzonder pensioenproducten. En het premievolume van zorgverzekeringen zal sterk groeien met naar verwachting gemiddeld 5% per jaar. Overige verzekeringsproducten zullen jaarlijks met gemiddeld 2,5% toenemen. Verder komt uit het onderzoek naar voren dat het aantal aanbieders zal afnemen. Een relatief klein aantal grote spelers zal goed zijn voor het grootste deel van het premievolume. Technische ontwikkelingen maken het voorts mogelijk om sneller met nieuwe producten te komen, die beter zijn toegesneden op de persoonlijke omstandigheden van de klanten en die zo nodig ook snel aan te passen zijn aan veranderende wensen 1 en omstandigheden.
14.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, Den Haag
www.fb.nl
Telefoon: (070) 416 61 66 NBVA, een vereniging van financiële en assurantieadviseurs, Tiel
www.nbva.nl
Telefoon: (0344) 62 02 00 Nederlandse Vereniging van Makelaars in Assurantiën en
www.nva.nl
Assurantieadviseurs (NVA), Amersfoort Telefoon: (033) 464 34 64 Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccounts (NIVRA),
www.nivra.nl
Amsterdam Telefoon: (020) 301 03 01 Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), Amsterdam
www.nvb.nl
Telefoon: (020) 550 28 88 Autoriteit Financiële Markten, Amsterdam
www.autoriteit-fm.nl
Telefoon: (020) 553 52 00 Verbond van Verzekeraars, Den Haag
www.verzekeraars.org
Telefoon: (070) 333 85 00
1
Bron: Financieel jaarverslag verzekeringsbranche 2004, Verbond van verzekeraars (2005).
237
Vakbladen • BelastingZaken Bizz • Elsevier bedrijfsinformatie • Assurantie Beurs Nota • Assurantie Magazine • Het Verzekeringsblad • Reflector • Activa • NV Bulletin • Verzekerd!
Evenementen
Informatie te vinden op:
Belastingadviseursdag 2005
www.fb.nl
20 mei 2005 Locatie: World Trade Center Rotterdam CI jaarcongres 9 november 2005 Locatie: de Doelen te Rotterdam
238
www.ci-jaarcongres.nl
15
Zakelijke dienstverlening
De sector zakelijke dienstverlening omvat professionele bedrijven op het gebied van rechtskundige dienstverlening, accountancy, administratie, belastingadvies, arbeidsbemiddeling, marketing en ICT. Maar ook technische dienstverleners als architecten en ingenieurs, bemiddelaars in onroerende goederen, en verhuurders van machines en andere roerende goederen behoren hiertoe. Een belangrijk deel van de zakelijke dienstverlening levert diensten aan andere bedrijven. Het gaat daarbij onder meer om het verzorgen van overheadachtige activiteiten van andere bedrijven, maar ook bijv. om de levering van flexibele arbeidskrachten. Het is een dynamische groep bedrijven waarin het type dienst dat aangeboden wordt, zeer divers is. De bedrijven kennen vaak een regionaal verzorgingsgebied.
15.1
De sector in cijfers
15.1.1 Omvang De zakelijke dienstverlening bestaat uit circa 137.000 ondernemingen die tezamen een werkgelegenheid bieden van ongeveer 964.000 arbeidsjaren. De totale omzet bedroeg vorig jaar 100 miljard euro. Hiervan wordt 85% in het eigen land gerealiseerd. De zakelijke dienstverlening is relatief kleinschalig: het omzetaandeel van de sector in het totale bedrijfsleven is 'slechts' 8%, terwijl het ondernemingenaandeel van de sector 20% is. Het is daarnaast een arbeidsintensieve sector, gezien het werkgelegenheidsaandeel van 17%. Het MKB speelt een grote rol in deze sector. Van alle ondernemingen behoort 99% tot deze grootteklasse van bedrijven. Het aandeel van het MKB in de totale werkgelegenheid van de sector bedraagt 60%. Het omzetaandeel ligt momenteel op 56%. Zie tabel 15.1. tabel 15.1 De zakelijke dienstverlening in 2004 zakelijke dienstverlening
aandeel van de sector in totaal bedrijfs-
MKB
totaal
aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000)
136
137
20
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
578
964
17
56
100
8
9
15
6
29
53
14
omzet (x € miljard) exportomzet (x € miljard) bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
leven (in %)
Bron: CBS, bewerking EIM.
15.1.2 Samenstelli ng De zakelijke dienstverlening is hier verdeeld naar vijf brancheclusters of subsectoren, te weten: uitzendbureaus, juridische en economische dienstverlening, architecten- en ingenieursbureaus, marketingbureaus en overige zakelijke dienstverlening. Tabel 15.2 toont de onderlinge verhouding van de subsectoren wat betreft hun omvang en schaalgrootte.
239
Binnen de zakelijke dienstverlening bieden de uitzendbureaus de meeste werkgelegenheid: circa 338.000 arbeidsjaren ofwel 36% van de totale sector. Qua aantal ondernemingen zijn zij juist een kleine subsector: circa 5.000 ondernemingen ofwel 4% van de totale sector. De structuur van de juridische en economische dienstverlening is van een geheel andere aard: relatief veel ondernemingen (aandeel 36%) met relatief weinig werkgelegenheid (19%) en relatief lage omzetten. De architecten-, ingenieurs- en marketingbureaus nemen op dit vlak een middenpositie in. tabel 15.2 De zakelijke dienstverlening verdeeld naar deelsectoren in 2004 (in %) ondernemingen
werkgelegenheid
aantal
arbeidsjaren
(x 1.000) uitzendbureaus
in %
(x 1.000)
omzet
in %
€ miljard
in %
5
4
347
36
14
14
verlening
49
36
179
19
22
22
architecten- en ingenieursbureaus
17
12
83
9
11
11
marketingbureaus
14
10
38
4
9
9
overige zakelijke dienstverlening
52
38
317
33
44
44
137
100
964
100
100
100
juridische en economische dienst-
totaal Bron: CBS, bewerking EIM.
15.1.3 Economisch functioneren Omzetontwikkeling In tabel 15.3 is de ontwikkeling van het omzetvolume voor de zakelijke dienstverlening in 2004 ten opzichte van 2003 en de prognose voor 2005 opgenomen. In tegenstelling tot de vorige uitgave van 'Ondernemen in de sectoren' zien we nu weer een aantal plussen staan. De sector als geheel scoorde in 2004 een kleine omzetgroei van 0,5% en in 2005 wordt een omzetgroei van 0,75% verwacht. In 2004 hadden de marketingbureaus en architecten- en ingenieursbureaus het het moeilijkst. Zij begeven zich dan ook op een markt die voor veel (Nederlandse) bedrijven in de afgelopen jaren als een bezuinigingspost werd gezien. Zij profiteren pas in een later stadium van het aantrekken van de economie dan bijvoorbeeld de uitzendbureaus. Het jaar 2005 zal voor de marketingbureaus en architecten- en ingenieursbureaus niet veel beter zijn (-1%). Het omzetvolume van de uitzendbureaus en de juridische en economische dienstverleners zal in 2005 het sterkst groeien (+2%). De andere subsectoren mogen nagenoeg eenzelfde ontwikkeling als in 2004 verwachten.
240
tabel 15.3 Volumeontwikkeling van de omzet in de zakelijke dienstverlening 20042005, in volume gemeten, totaal en per deelsector omzetontwikkeling in volume gemeten, in % t.o.v. het jaar daarvoor 2004
2005
uitzendbureaus
0
2
juridische en economische dienstverlening
2
2
architecten- en ingenieursbureaus
-1
-1
marketingbureaus
-1
-1
overige zakelijke dienstverlening
1
1
totaal
0,5
0,75
Bron: EIM (2005 raming).
In de sector valt vooral de uitzendbranche in het oog, vanwege het feit dat deze al vanaf medio 2004 van maand op maand een duidelijke omzetgroei laat zien (gemiddeld 5 à 10%). Jaarlijks bemiddelt de uitzendbranche zo'n 650.000 werkzoekenden. De groei begon voor de ondernemingen in de industriële afzetmarkt, maar is nu ook merkbaar in de administratieve afzetmarkt. Dit blijkt uit de ABU-Marktmonitor van TNS-NIPO. Een branche die het daarentegen veel moeilijker had is de makelaardij. Deze moest - na de forse omzetdaling in 2003 (-5,3%) - in 2004 wederom een omzetdaling incasseren 1 (-2,6%) . De al enkele jaren tegenvallende woningmarkt speelt hen parten. Arbeidsproductiviteit De gemiddelde arbeidsproductiviteit in de zakelijke dienstverlening ligt - uitgedrukt als de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten (fk) per arbeidsjaar - op nagenoeg gelijk niveau als die in het totale bedrijfsleven. De ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in deze sector is echter al jaren een punt van aandacht. In Europees opzicht loopt deze namelijk achter: gemiddeld komt de Nederlandse dienstensector uit op een ar2 beidsproductiviteitsontwikkeling van 1,5% per jaar en de EU-15 op 4,2% per jaar . Dit wordt toegeschreven aan onder andere het grote aandeel deeltijdwerkers in ons land en het moeilijk verkrijgen van werknemers met de juiste kwalificaties. Hoewel de efficiency in de eigen sector voor verbetering vatbaar is, levert de zakelijke dienstverlening een duidelijke bijdrage aan een grotere efficiëntie in de klantbedrijven: ten aanzien van automatisering, productontwerp, HRM, organisatiestructuur en informatiemanagement. Daarmee is de sector een belangrijke schakel in het bedrijfsleven en het functioneren ervan. Exploitatiebeeld In tabel 15.4 staat een overzicht van de kostenstructuur in de zakelijke dienstverlening. Het verbruik bedraagt 44% van de brutoproductie (= marktwaarde van de afzet vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk). Het overgrote deel van de bedrijfskosten betreft de loonsom (38%), wat niet zo vreemd is gezien het feit dat het personeel de belangrijkste 1
2
Bron: ERBO, 2005. Zie voor andere mogelijke verklaringen ook: Verhoeven, W.H.J. et al., 2002, Ontwikkeling arbeidsproductiviteit in de publieke sector, 2003-2006, EIM, Zoetermeer.
241
productiefactor in de zakelijke dienstverlening is. In 2004 heeft de sector een winst geboekt van gemiddeld 7% van de brutoproductie. Dit is de winst voor belasting inclusief het inkomen voor zelfstandigen. Vergeleken met 2003 drukken de bedrijfskosten nu zwaarder op het exploitatiebeeld met als gevolg dat de winst voor belasting lager uitvalt dan in 2003. tabel 15.4 Exploitatiebeeld van zakelijke dienstverlening in 2004 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
44
bruto toegevoegde waarde
53
bedrijfskosten
46
waarvan: − loonkosten winst voor belastingen
39 7
Bron: CBS, bewerking EIM.
15.2
Marktomstandigheden
15.2.1 Afnemers Vraagbepalende factoren De zakelijke dienstverlening is sterk afhankelijk van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is doende om zijn financiële positie te versterken. De conjuncturele neergang van de Nederlandse economie heeft in de afgelopen jaren voor alle sectoren een daling van de zakelijke leveringen betekend. Vooral de architecten- en ingenieursbureaus, maar ook de marktonderzoeksbureaus, consultancy en makelaardij merken de invloed van de conjunctuur en zagen hun afzet dalen. De juridische en de economische dienstverlening blijken daarentegen minder conjunctuurgevoelig te zijn en konden wel een afzetgroei noteren. De afzet van de uitzendbranche neemt weer toe. De uitzendbureaus profiteren als eerste van een economisch herstel. Zij vormen zelfs een goede indicator voor de economische ontwikkeling. Veel ondernemingen breiden namelijk eerst hun werkgelegenheid uit met tijdelijke krachten. Zet de afzetgroei door, dan pas zullen zij vaste krachten gaan werven. Daarnaast profiteert de uitzendbranche van de maatschappelijke trend naar een flexibeler arbeidsmarkt. De reclamebureaus hadden in 2004 te maken met een advertentievraag die ongeveer gelijk lag aan die in 2003. Vooral de vraag naar print (m.n. in de dagbladen) daalde, terwijl de audiovisuele markt een bescheiden groei liet zien. Voor dit jaar wordt een lichte groei van de advertentiebestedingen verwacht (+1,7%), maar nog wel een die achterblijft bij de wereldwijde ontwikkelingen. Vooral van het medium internet wordt veel groei verwacht. Echter, de online reclamemarkt maakt 'slechts' 5% van het totaal 1 2 uit , maar het is wel een snelgroeiende. In 2003 bedroeg de groei al 25% en in 2004
1
2
Bron: Advertising Expenidture Forecast, ZenithOptimedia, 2005. Bron: IAB Nederland.
242
kwam deze nog hoger uit. De grootste vraag kwam vanuit de telecom/ICT-branche, de 1 media, de financiële dienstverlening, de horeca/toerisme/recreatie en de retail . Veranderingen in de keten Dienstverleners verstaan meer en meer de kunst om met behulp van internet groei te realiseren. Hiermee bereiken zij zowel consumenten als bedrijven. Internet brengt beweging in de schakels in de bedrijfskolom, maar de samenstelling van de kolom blijft gelijk. Dienstverlenende tussenpersonen verdwijnen niet, maar worden gedeeltelijk vervangen door goedkopere internettussenpersonen.
15.2.2 Toetreders De zakelijke dienstverlening is een broedplaats voor startende ondernemers, en daarmee een belangrijke aanjager van nieuwe bedrijvigheid. In deze sector treffen we veel zzp'ers aan die al dan niet vanuit het woonhuis hun adviespraktijk, administratieve, rechtskundige of ICT-dienstverlening of bemiddelende rol uitoefenen. Het aantal starters is met circa 14.800 hoog en de overlevingskans na 5,5 jaar bedraagt 50%. Van alle startende bedrijven in Nederland behoort bijna een derde tot de zakelijke dienstverlening. Zie tabel 15.5. tabel 15.5 Startende bedrijven in de zakelijke dienstverlening: aantal en ontwikkeling, 2004 gehele sector aantal starters in de sector mutatie van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
14.781 7,3
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
30,6
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
50
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid', EIM.
De uitbesteding van dienstenactiviteiten door andere bedrijven is de drijvende kracht achter de komst van zoveel nieuwkomers in de sector. De diversiteit van de zakelijke dienstverlening zorgt ervoor dat er steeds wel een branche is die een enorme groei doormaakt. Kenmerkende voorbeelden hiervan waren de hausse met betrekking tot de ICT-dienstverlening en de makelaardij. Naast branches die een relatief lage toetredingsdrempel hebben (w.o. economische diensten en automatiseringsdiensten), zijn er ook die een relatief hoge toetredingsdrempel hebben (w.o. rechtskundige diensten). Wet- en regelgeving, kwaliteitscertificatie en kennisintensiteit en -ontwikkeling maken dat in de laatstbedoelde branches doorgaans relatief minder nieuwkomers te verwelkomen zijn. In de onderzoeks- en ontwikkelingsbranche speelt bijvoorbeeld de benodigde schaalgrootte een rol in het relatief lage aantal toetreders.
1
Bron: Adformatie, november 2004.
243
tabel 15.6 Bedrijfsoprichtingen, -opheffingen en groeisaldo in verschillende branches in de zakelijke dienstverlening, 2004 overig startend
opgericht
opheffingen
economische diensten
4.953
3.369
3.644
4.678
automatiseringsdiensten
3.931
1.558
2.532
2.957
ingenieursbureaus
1.821
914
1.470
1.265
reclamebureaus
1.694
568
1.542
720
rechtskundige/administratieve diensten
1.361
1.124
1.126
1.359
uitzendbureaus/beveiliging
1.246
1.219
1.831
634
onroerend goed
698
1.298
805
1.191
onderzoek/ontwikkeling
155
135
142
148
aantal actieve ondernemingen
groeisaldo
Bron: Kamer van Koophandel, 2005.
15.2.3 Concurrentie Wat betreft het concurrentieprofiel van de zakelijke dienstverlening moet een onderscheid gemaakt worden in de grootschalige multinationale ondernemingen, waarvan in Nederland diverse hoofdkantoren zijn gevestigd, en de kleinschalige ondernemingen en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren. De grootschalige multinationals ontlenen hun kracht aan de schaalgrootte en het volledige dienstenaanbod. Zij hebben echter te maken met de relatief hoge loonkosten in ons land, waardoor zij op de internationale markt doorgaans minder gunstige prijzen kunnen neerzetten (of genoegen moeten nemen met lagere marges) dan hun buitenlandse collega's. De kleinschalige ondernemingen en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren hebben hun kracht in hun specialisme en lokale marketing. Zij ondervinden vooral concurrentie van soortgenoten. Door commerciële samenwerking proberen steeds meer ondernemers zich te onderscheiden. In het notariaat en de makelaardij is een aantal drempels om toe te treden tot de branche door de overheid weggenomen. Hierdoor zou de concurrentie flink kunnen toenemen. Echter, de bestaande ondernemingen zijn zodanig georganiseerd en genieten zodanige voordelen dat er nog steeds 'drempels' zijn. De toenemende concurrentie in de makelaardij heeft dan ook meer te maken met tegenvallende markt en de vele aanbieders die elk hun deel daarvan willen hebben.
15.2.4 Wet- en regelgeving In het kader van de MDW-operaties van de afgelopen jaren heeft de overheid de toetredingsdrempels in diverse markten verlaagd. In het notariaat en de makelaardij zijn ook maatregelen genomen die de barrières moesten verlagen met als gevolg een toenemende concurrentie, lagere prijzen en/of hogere kwaliteit van de dienstverlening en meer innovatie. In het notariaat zijn de vestigingseisen versoepeld, de opleidingseisen aangepast en de tarieven per 1 april 2003 vrijgegeven. In de makelaardij is de beschermde titel van makelaar afgeschaft.
244
1
Uit EIM-onderzoek blijkt nu dat de toetedingsbarrières die zijn opgeheven door de overheid, door de subsectoren vervangen kunnen worden door andere barrières. Voorbeelden hiervan zijn de langere stage bij het notariaat en de certificering in de makelaardij. Ook ontstaan er nieuwe toetredingsbarrières door ontwikkelingen in de bedrijfsomgeving in samenspraak met strategisch gedrag van zittende marktpartijen. Voorbeelden hiervan zijn het belang van de website Funda waarvan de toegang exclusief is voor NVM-leden, en de hogere salarissen voor kandidaat-notarissen. Onlangs is door de Tweede Kamer de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) aangenomen. Kern van de Wta is dat de vergunning voor controlewerkzaamheden van de persoon van de accountant verschuift naar de kantoororganisaties. Als de account zijn beroep volwaardig wil uitoefenen (inclusief controle van jaarrekeningen), dan is hij dus genoodzaakt in dienst te treden bij een kantoor dat een vergunning heeft. De Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NovAA) vreest nu voor een uitholling van het beroep van accountant. Bovendien verwacht men een daling van het aantal controlebevoegde accountantskantoren (vanwege de kosten van de vergunning2 aanvraag bij de Autoriteit Financiële Markten). Of dit inderdaad zal gebeuren moet de tijd leren.
15.2.5 Samengevat schema 15.1 Marktomstandigheden voor de zakelijke dienstverlening
uitzendbureaus tegenover afnemers
juridische en economische
architecten- en
marketing-
overige zakelijke
dienstverlening
ingenieursbureaus
bureaus
dienstverlening
++
+
-
+
+
tegenover leveranciers
+
+/-
+/-
+/-
+
tegenover toetreders
+
+/-
+
+/-
+/-
m.b.t. concurrentie
+/-
+/-
-
-
+/-
m.b.t. wet- en regelgeving
++
+/-
+/-
+
+/-
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de zakelijke dienstverlening. Bron: EIM, 2005.
15.3
Kracht van de sector
15.3.1 Bedrijvendynamiek De zakelijke dienstverlening kenmerkt zich door groei. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de bedrijvendynamiek. Het aantal oprichtingen in deze sector is groter dan gemiddeld in het bedrijfsleven. Met name de oprichting van nieuwe dochterondernemingen in de zakelijke dienstverlening ligt met 2,9% hoger dan het gemiddelde (2,4%) voor het totale bedrijfsleven. In slechtere tijden wijzigen ondernemers eerder hun strategische koers door samenwerkingsverbanden aan te gaan, te fuseren, bedrijfsonderdelen te verkopen, zich over te laten nemen, enz. Dergelijke acties houden de dynamiek levendig. Zie tabel 15.7.
1
2
Bron: Toetredingsbarrieres in de praktijk: veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrieres in het notariaat en de makelaardij, EIM, maart 2005. Bron: www.novaa.nl, Wta beknot onafhankelijkheid accountant, perbericht 28 juni 2005.
245
tabel 15.7 Bedrijvendynamiek in de zakelijke dienstverlening (in % van het totaal aantal bedrijven in de zakelijke dienstverlening respectievelijk het bedrijfsleven) 2004 zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype: − snelle en normale groeiers
47
37
− gelijkblijvers
22
25
− groeikrimpers en overige krimpers
31
38
aantal oprichtingen in % van het totaal
9,7
8,4
2,9
2,4
5,4
5,9
0,8
0,8
w.v.
−
nieuwe dochters
aantal opheffingen in % van het totaal w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid', EIM.
15.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming De dienstverlening kenmerkt zich door kleinschaligheid. Veruit de meeste bedrijven in de sector behoren tot het kleinbedrijf: 92% van de bedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst. Toch is het belang van de grootbedrijven niet uit te wissen. Zij hebben ondanks hun geringe aantal (8% ondernemingenaandeel), een omzetaandeel van 44% en een werkgelegenheidsaandeel van 40%. Het gemiddelde aantal werkzame personen per bedrijf in de dienstverlening komt uit op 7 (tabel 15.8). tabel 15.8 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 dienstverlening ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
92
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
44
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
40
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
7
gemiddelde omzet per onderneming (in € miljoen)
0,7
Bron: CBS, EIM.
In de zakelijke dienstverlening komen de laatste tijd steeds meer samenwerkingsverbanden en bedrijfsnetwerken op. Onder andere in de makelaardij en hypotheekverstrekking en -advisering zien we dat bedrijven onder één herkenbare vlag naar buiten gaan treden: Re/Max Makelaars, Garantie Makelaars, WOONaccent Makelaars, Klaassen Horecamakelaardij, De Hypotheker, Huis & Hypotheek, Hypotheek Visie, et cetera. De NVM blijft echter de grootste makelaarsvereniging. De netwerkvoordelen in deze subsector zijn met name (markt)informatie-uitwisseling en de merknaam als kwaliteitsindicator voor de afnemers. Daarnaast zien we een schaalvergroting in het notariaat. Steeds meer notariskantoren gaan samenwerken onder een gemeenschappelijke naam en de kantoren lijken groter te worden. Hiermee worden de kosten gedrukt en kan men zich specialiseren tussen de notarissen onderling. Dit laatste is door de ministerieplicht (een kantoor moet alle notariële diensten leveren) lastig voor kantoren met één notaris.
246
Schaalvergroting zien we ook in de andere subsectoren van de zakelijke dienstverlening. Zo zijn fusies en overnames niet vreemd in bijvoorbeeld de ICT-dienstverlening en bij de marktonderzoeksbureaus. De uitzendbranche staat al langer bekend als een subsector waarin grootbedrijven floreren (w.o. Randstad, Adecco, Content, Vedior, Unique, Manpower, Dactylo) en waar schaalvoordelen genoten worden.
15.3.3 Innovatiever mogen De zakelijke dienstverlening is een sector waarin het MKB bovengemiddeld innoveert. Er worden bij méér bedrijven nieuwe producten en diensten (zowel nieuwe voor het bedrijf als nieuwe voor de sector) geïntroduceerd en interne bedrijfsprocessen vernieuwd c.q. verbeterd dan gemiddeld in het MKB. Zie tabel 15.9. tabel 15.9 Aantal bedrijven in de zakelijke dienstverlening en het totale MKB met innovaties in de periode 2002-2004 (in %)
soort innovatie
MKB zakelijke
totaal
dienstverlening
MKB
introductie van nieuwe producten en/of diensten
43
34
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de sector
26
16
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
63
56
Bron: EIM, 2005.
Het sterke innovatievermogen van de sector blijkt ook uit de onlangs gepubliceerde ranglijst van meest innovatieve sectoren. Hierin staan drie subsectoren in de top 10: speur- en ontwikkelingswerk (nr. 2), computerservice en ICT (nr. 3) en advies-, PR en economische onderzoeksbureaus (nr. 7). Ook drie andere subsectoren, de juridische diensten, architecten-, ingenieurs- en ontwerpbureaus, en de uitzendbureaus, staan hoog genoteerd (nr. 14, 15 en 16). De ranglijst is samengesteld aan de hand van inno1 vatie-indicatoren die binnen het Europese innovatieonderzoek gebruikelijk zijn . Hightech branches zoals softwarebedrijven, ingenieursbureaus en contractresearchinstituten voeren zelf technologische innovaties uit. Andere branches leveren vooral innovaties op niet-technologisch gebied, bijvoorbeeld op het terrein van organisatiestructuur, marketing, personeelsbeleid, PR, inkoopbeleid of marktpositionering. Ook zijn tal van zakelijke dienstverleners actief op het gebied van kennisdiffusie. Deze bedrijven hebben een speciale rol, doordat ze bij veel klanten 'in de kenniskeuken' mogen kijken. Ze doen daar zelf ook weer kennis op die gebruikt kan worden bij volgende klanten. Via dit diffusieproces draagt de zakelijke dienstverlening op tal van competentieterreinen bij aan 2 vernieuwing en efficiëntieverbetering .
15.3.4 Bedrijfsvoering Informatievoorziening De zakelijke dienstverlening is een continue goede informatievoorziening van cruciaal belang. Een paar voorbeelden:
1
2
Bron: De meest innovatieve sector van Nederland, ranglijst van 58 sectoren, EIM, augustus 2005. Bron CPB.
247
−
Advieskantoren die aangesloten zijn bij NOAB hebben een abonnement op Fiscanet Accountancy. Dit biedt de 650 MKB-kantoren en hun adviseurs per e-mail al het relevante nieuws met betrekking tot fiscale zaken, arbeidszaken, pensioen en sociale wetgeving. Daarnaast delen zij kennis onderling via e-mail en het forum op de NOAB-website. − Bij de NVM is het informatienetwerk tussen de afzonderlijke leden van groot belang om snel op de hoogte te zijn van nieuw aanbod (toegevoegde waarde voor de consument die een huis wil kopen). Via de NVM-website Funda wordt dit aanbod onder een breed publiek bekendgemaakt (toegevoegde waarde voor de consument die een huis wil verkopen). Toch zijn ook in deze sector nog gaten in de informatievoorziening. Nederlandse bedrijven in de zakelijke dienstverlening kunnen namelijk aanzienlijke kosten besparen (meerdere miljoenen euro's) als ze beter zouden worden voorzien in hun behoefte aan managementinformatie en met name strategische informatie. Dit blijkt uit een recent door Oracle uitgevoerd onderzoek. Van de ondervraagde managers noemt slechts 35% de beschikbaarheid van strategische informatie hoog, 54% kenmerkt dit als matig en 11% als slecht. Ter vergelijking: de beschikbaarheid van HRM-informatie wordt door 58% van de managers hoog, 33% matig en 9% slecht genoemd. Strategie staat bovenaan het boodschappenlijstje voor betere informatiesystemen, gevolgd door financiën. Van de managers is 49% van plan op zeer korte termijn (binnen een jaar) de 1 informatievoorziening rond strategie te gaan verbeteren. Exploitatiekosten In de dienstverlening stijgen de prijzen sterker dan gemiddeld in het bedrijfsleven. In 2004 zal de stijging circa 2% bedragen. Het relatief grote aandeel van de loonsom speelt hierbij een rol. Ook de overige kosten nemen, door gemeentelijke heffingen en investeringen ten behoeve van de veiligheid, toe. Net zoals in de andere sectoren nemen de exploitatiekosten van de zakelijke dienstverleners toe. Zo stijgen de kosten van personeel, huisvesting en verzekeringspremies, maar ook van veiligheid. Zo wordt bijvoorbeeld veel geld uitgegeven voor de veiligheid op het internet. Bedrijven zijn op internet kwetsbaar voor frauderende klanten, virussen, gaten in de automatisering, spam, diefstal van creditcardnummers, et cetera. Onder invloed van binnen- en buitenlandse concurrentie zullen de MKB-ondernemers hun kostenstijgingen niet volledig kunnen doorberekenen in de prijzen. De mate waarin kostenstijgingen doorberekend kunnen worden is per subsector verschillend.
1
Bron: Gaten in zakelijke informatievoorziening, Telecommerce Community, 2005.
248
15.3.5 Samengevat schema 15.2 Kracht van de sector zakelijke dienstverlening
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− meer 'groeiers'
− meer 'groeikrimpers en
− minder opheffingen
krimpers'
− in Nederland veel hoofdkanto-
schaalgrootte/netwerkvorming
− nieuwe private toetre-
ren van multinationals
dingsdrempels door net-
− toenemende samenwerking
werken
− hightech karakter
innovatievermogen
− belang van kennisdiffusie − kosten minimaliseren door
bedrijfsvoering
− kwetsbaarheid/criminaliteit
keuze waardedimensie
via internet
− toenemende kennisdeling
− stijging bedrijfskosten − strategische informatievoorziening
Bron: EIM, 2005.
15.4
Investeringen Omvang en ontwikkeling In de zakelijke dienstverlening is in 2004 door driekwart van de MKB-ondernemers geinvesteerd. Dit ligt iets hoger dan het totale MKB-gemiddelde (70%). Het gemiddelde investeringsbedrag ligt in deze sector met € 75.000 lager dan het gemiddelde van € 90.000 over alle sectoren. In figuur 15.1 is te zien dat de investeringsbereidheid in 2005 in de zakelijke diensten hoger ligt dan in de rest van het MKB. figuur 15.1
Investeringen in de zakelijke dienstverlening, 2003 en 2004
74 zakelijke diensten 76
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
realisatie 2003
60
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
249
figuur 15.2
Verwachte investeringen in de zakelijke dienstverlening in 2005
zakelijke diensten
totaal MKB
0%
20%
40%
van plan te investeren
60%
80%
investeert misschien
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Ruim 40% van de investerende bedrijven in de zakelijke dienstverlening heeft in 2004 meer geïnvesteerd dan in 2003; 13% van de investerende bedrijven meldt een daling. figuur 15.3
Ontwikkeling van de investeringen in de zakelijke dienstverlening: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
zakelijke diensten
totaal MKB
0%
20% groei
40%
60% gelijk gebleven
80%
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Meer dan de helft van de MKB-ondernemers in de zakelijke dienstverlening (59%) stelt geen investeringsplannen op schrift. Een op de zeven bedrijven maakt een meerjarenplan en ruim een kwart maakt jaarlijks een plan. Hiermee wijken de ondernemers in de zakelijke diensten niet af van hun collega's in de andere sectoren. Zie tabel 15.10.
250
tabel 15.10
Investeringsplannen in de zakelijke dienstverlening zakelijke diensten
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
22
14
25
17
− jaarlijks plan
24
27
23
22
− geen plan op schrift
53
59
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
Investeringsdoelen en typen investeringen Het doel van de investeringen door MKB-bedrijven in de zakelijke dienstverlening ligt met name in de sfeer van vervanging van bestaande middelen en verbetering van de efficiency. Dit blijkt uit het hoge percentage bedrijven dat in het afgelopen jaar geïnvesteerd heeft in bedrijfsmiddelen en internet en ICT. In deze sector wordt naar verhouding ook veel geïnvesteerd in kennis, opleiding en scholing. Ook in 2005 zal in belangrijke mate op deze terreinen worden geïnvesteerd. Nieuwe markten en/of producten zullen daarnaast meer aandacht krijgen. Uit Nidap-onderzoek naar de inkoop van ICT-opleidingen door bedrijven, blijkt dat veel bedrijven en organisaties in 2005 de benodigde ICT-opleidingen intern gaan verzorgen. In 2001 kocht nog 68% van de bedrijven ICT-opleidingen in, in 2004 was dit percentage gezakt naar 49%. Organisaties hebben duidelijk het mes in deze investeringskosten gezet en de verwachting is dat deze kostenbesparende houding niet op korte termijn zal veranderen. De sectoren non-profit én zakelijke dienstverlening zijn juist minder ICTopleidingen gaan inkopen. Hetzelfde onderzoek toont aan dat de groei van e-learning goed doorzet. In 2003 gebruikte een derde van de bedrijven extern ingekochte ICT-opleidingen, in 2004 was dit percentage gestegen naar 42%. Het gemiddelde budget dat hiermee gemoeid gaat, 1 bedroeg vorig jaar € 22.950 per organisatie.
1
Bron: Steeds meer interne ICT-trainingen bij zakelijke dienstverlening, www.furore.com.
251
figuur 15.4
Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 75
65 kennis, opleiding en scholing 70
42
nieuwe markten en/of producten
44
71 bedrijfsmiddelen 69
0
10
20
30
40
50
totaal MKB
60
70
80
zakelijke diensten
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 15.5
Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 71
71 kennis, opleiding en scholing 76
41
nieuwe markten en/of producten
50
76 bedrijfsmiddelen 71
0
10
20 totaal MKB
30
40
50
60
70
80
zakelijke diensten
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Financiering en knelpunten Ruim zeven op de tien bedrijven in de zakelijke dienstverlening maken bij de investeringen gebruik van eigen geld, met name uit de winst. Er wordt relatief minder vaak geld geleend bij banken in vergelijking met het totale MKB. Uit tabel 15.11 blijkt voorts dat ruim één op de vijf bedrijven een knelpunt ondervindt bij de financiering van de investeringen. Het gaat hierbij veelal om de financiering van de investering zelf.
252
tabel 15.11
Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de zakelijke dienstverlening MKB zakelijke diensten
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
72
66
− overig eigen geld
14
14
1
1
20
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
4
3
− leverancierskredieten
1
1
22
25
− financiering
68
67
− wet- en regelgeving
13
14
− holding − geleend geld bij banken
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
15.5
Perspectief
15.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Gemiddeld komt de omzet van de zakelijke dienstverlening in 2005 iets lager uit dan die van het totale bedrijfsleven. In 2005 zal de omzet naar verwachting groeien met 1,75% en in 2006 met 2,75%. Die groei wordt vooral veroorzaakt in de uitzendbranche en de computerdienstverlening. De hogere groei in 2006 is toe te schrijven aan een volumestijging. De sector zal dit jaar nog te maken hebben met een lichte krimp van de werkgelegenheid, maar in 2006 zal ook op dit vlak weer een 'plus' te noteren zijn. Het aantal zelfstandigen in de zakelijke dienstverlening blijft groeien. De prognoses wijzen verder op een flinke groei van de winst: +5,25% in 2005 en +6,5% in 2006. Deze cijfers lopen in de pas met die van het totale bedrijfsleven. Zie tabel 15.12.
253
tabel 15.12
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2005
2005
2006
2006
omzet − volumeontwikkeling
0,75
1,75
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
1,00
1,00
1,75
1,00
− waardeontwikkeling
1,75
2,75
2,75
3,25
-0,50
1,25
-0,75
0,75
5,25
6,50
4,25
5,50
werkgelegenheid (arbeidsjaren) winst Bron: EIM, 2005.
tabel 15.13
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
1,75
2,00
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,25
1,50
0,75
1,00
toegevoegde waarde
1,75
2,00
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 15.14
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de zakelijke dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zakelijke dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
1,75
1,75
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,25
1,00
0,75
0,75
toegevoegde waarde
1,75
1,75
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
15.5.2 Een blik voo ruit De zakelijke dienstverlening is op dit moment flink in beweging. Als gevolg van een verlaging van de toetredingsdrempels neemt de concurrentie in sommige subsectoren toe. Een toenemend aantal MKB-bedrijven gaat over tot commerciële samenwerking en treedt naar buiten als een herkenbaar geheel. Op het terrein van informatie-uitwisseling neemt de snelheid van handelen en de efficiency toe. De internationalisering in subsectoren met veel grootbedrijven zet onverminderd voort. Dit alles gaat gepaard met een bovengemiddelde bedrijvendynamiek.
254
Bovendien nemen de investeringen in de zakelijke dienstverlening toe (m.n. bedrijfsmiddelen, internet en ICT). Dit geeft een rooskleurig beeld voor de komende jaren. hoewel er een grote variatie qua omzet en prestaties tussen de verschillende subsectoren zal blijven.
15.6
Meer informatie over de sector
Sectororganisaties
Website
ABU, Badhoevedorp
www.abu.nl
Telefoon: (020) 655 82 55 BNO: Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers, Am-
www.bno.nl
sterdam Telefoon: (020) 624 47 48 College Belastingadviseurs (CB), Culemborg
www.cbhome.nl
Telefoon: (0345) 54 70 00 Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), Baarn
www.kbvg.nl
Telefoon: (035) 542 75 13 Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), Den Haag
www.notaris.nl
Telefoon: (070) 330 71 11 Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemers (NBBU), Bilthoven
www.nbbu.nl
Telefoon: (030) 229 22 19
255
16
Overige dienstverlening
Kappers, schoonheidsinstituten, textielreinigingsbedrijven, vakfotografen, sport- en fitnesscentra, beveiligingsbedrijven en overige persoonlijke dienstverlenende bedrijven, waaronder bijvoorbeeld ook het begrafeniswezen, vormen de 'overige dienstverlening'. Deze diensten omvatten dus met name die dienstverlenende activiteiten die gericht zijn op de verzorging van personen. De consumentenvraag is sterk gedifferentieerd in deze deelsector. Meer en meer consumenten hechten aan maatwerk en zoeken tevens naar het kopen van een beleving in plaats van een standaarddienst. Dit vraagt om een creatief aanbod van de bedrijven. De overige diensten spelen dan ook voortdurend in op de economische situatie én op de daarmee gepaard gaande wisselende consumententrends.
16.1
De sector in cijfers
16.1.1 Omvang: ve el klein schal ige bedrijve n De omzetwaarde van de 'overige dienstverlening' is € 36 miljard, die bijna geheel in Nederland wordt gerealiseerd. Deze omzet beloopt slecht 3% van de totale omzet van het Nederlandse bedrijfsleven. De 55.000 bedrijven zijn grotendeels kleinschalig, hetgeen zich weerspiegelt in een relatief hoger aandeel van 8% van het aantal ondernemingen van het totale bedrijfsleven. De werkgelegenheid beloopt 303.000 arbeidsjaren, waarvan 95% in het MKB. tabel 16.1 De omvang van het MKB en de totale overige dienstverlening in 2004 overige dienstverlening
aandeel van de sector in totaal bedrijfsleven
MKB
totaal
(in %)
aantal ondernemingen per 31-12 (x 1.000)
55
55
8
werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000)
231
303
5
26
36
3
1
1
0
14
18
5
omzet in € miljard exportomzet in € miljard bruto toegevoegde waarde in € miljard Bron: CBS, bewerking EIM.
16.1.2 Economisch functioneren Omzetontwikkeling 2004: geen groei in volume De kooplust voor de overige diensten staat onder druk als gevolg van een dalend groeiniveau van werkgelegenheid en koopkracht in 2004. De omzet van de sector (in volume gemeten) kwam in 2004 dan ook uit op hetzelfde niveau als in 2003 (tabel 16.2). In de markt voor persoonlijke verzorging zit wel enige groei, maar die groei staat wel onder druk van scherpe prijsconcurrentie. Er is echter één deelmarkt die duidelijk ster1 ker groeit en dat is de markt voor persoonlijke verzorging voor mannen . De herenkap-
1
Bron: Steve Jones, Bodycare International Group, www.npm-capital.nl.
257
pers maakten in 2004 nog een nominale omzetgroei door van 0,75%. De dameskappers en de gecombineerde dames- en herenkappers daarentegen zagen de nominale omzet dalen in 2004 met 0,3 à 0,4%, hetgeen gevolgen had voor de werkgelegenheid. Bij de dameskappers daalde de werkgelegenheid het meest met 2,3%, mede door concurrentie van niet-reguliere arbeid. De omzetontwikkeling van beveiligings- en opsporingsbedrijven in 2003 en 2004 bedroeg 5 resp. 1,5% in waarde gemeten, met een werkgelegenheidsgroei van maar liefst 1 10,3% in 2003 . Het betreft voor het merendeel banen als beveiligingsbeambten en rechercheurs. Daarnaast zijn het onder meer medewerkers bij geld- en waardetransporten en beveiligingsadviesbureaus. Het blijkt een conjunctuurgevoelige markt, want in 2004 daalde de werkgelegenheid weer met 3,3%. Opvallend is eveneens dat fitnesscentra in 2003 en 2004 een forse omzetwaardegroei hadden van 3,6 respectievelijk 4,2% en een werkgelegenheidsgroei van respectievelijk 6 en 5,6%. Bedrijven als sauna's, zonnebanken, massagesalons, e.d. maakten daarentegen slechts een nominale omzetgroei door in 2003 en 2004 van resp. -0,1 en 1,4%. De werkgelegenheid daalde hierbij met resp. 4% en 0,5%. De wasserijen en linnenverhuurbedrijven alsmede de chemische wasserijen en ververijen maken slechte tijden door. In 2004 zijn de omzetten nominaal met resp. 0,4 en 1,2% gedaald. De werkgelegenheid liep na de daling in 2003 ook in 2004 verder terug; respectievelijk 1,8 en 4,2%. tabel 16.2 Omzetontwikkeling 'overige dienstverlening' 2004-2005, in volume gemeten, totaal omzetontwikkeling in volume gemeten, in % t.o.v. het jaar daarvoor 2004 totaal
0
2005 -0,25
Bron: EIM (2005 raming).
2005 kleine daling groei De overige dienstverlening presenteert zich steeds actiever om in te spelen op de economische ruimte en emotie van de consument. Men tracht te profiteren van wisselende consumententrends. De consument is namelijk niet meer alleen geïnteresseerd in de functionaliteit van een dienst. Emoties en ervaringen zijn steeds meer bepalend voor het keuzegedrag van de consument. De omzet van de overige dienstverlening zal in 2005 qua volume op hetzelfde niveau blijven dan wel enigszins dalen (-0,25%). Arbeidsproductiviteit laag Persoonlijke diensten hebben een lage arbeidsproductiviteit. De persoonlijke dienstverlening heeft weliswaar een aandeel van 8% in het aantal ondernemingen in het bedrijfsleven, maar het aandeel in de omzet is - zoals reeds is opgemerkt - relatief laag. De arbeidsproductiviteit loopt tussen de afzonderlijke branches uiteen.
1
www.kvk.nl.
258
Exploitatiebeeld In tabel 16.3 staat een overzicht van de kostenstructuur per hoofdgroep. De brutoproduc-tie wordt hier aangemerkt als de marktwaarde van de afzet, vermeerderd met de waarde van de aan de voorraden toegevoegde hoeveelheden gereed product en onderhanden werk. Met het personeel als de belangrijkste productiefactor in de overige dienstensector, beslaat de loonsom met 26% een aanzienlijk deel van de kosten. De verbruikskosten vormen eveneens een belangrijkste kostenpost. Deze kosten bestaan uit de aanschaf van grondstoffen en hulpstoffen alsmede uit het (overig) verbruik (bijvoorbeeld accountants- en administratiekosten en ook huren). In 2004 is een winst geboekt van 18% van de brutoproductie. De winst voor belasting inclusief het inkomen voor zelfstandigen (geen directeuren van BV's) is hoog, hetgeen met name komt door het grote aantal zelfstandigen in deze sector. tabel 16.3 Exploitatiebeeld van overige dienstverlening in 2004 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
50
bruto toegevoegde waarde
51
bedrijfskosten
32
waarvan: - loonkosten
26
winst voor belastingen
18
Bron: CBS, bewerking EIM.
16.2
Marktomstandigheden
16.2.1 Afnemers Sector is sterk afhankelijk van de consumentenbereidheid Door de relatief sterke oriëntatie van de 'overige dienstverlening' op leveringen aan consumenten, is de ontwikkeling van de particuliere consumptie sterk bepalend voor de afzetontwikkeling van de overige dienstverleners. De consument is nog somber gestemd. De forse toename van de werkloosheid, de stagnatie van het gezinsinkomen als gevolg van de afspraken in het Najaarsakkoord door werkgevers en werknemers om de lonen voor 2004 niet meer te verhogen, de stijging van de pensioen- en ziektekostenpremies en het feit dat het consumentenvertrouwen nog steeds op een laag pitje staat, maken dat de consumentenbereidheid tot het doen van bestedingen in de 'overige dienstverlening' niet groot is. Meer vraag naar dienstverlening buiten de reguliere openingstijden De consument eist vertrouwen, persoonlijke betrokkenheid en aandacht en wordt daarbij steeds mondiger. Zo blijft er de vraag vanuit de consumentenzijde om buiten de reguliere openingstijden gebruik te kunnen maken van de diensten. De dienstverleners doen dit vaak, waar mogelijk. Nieuwe formules en winkelconcepten ontstaan om aan de veranderende consumentenwensen tegemoet te komen. De vraag naar diensten en producten met een vrolijke en energieke uitstraling neemt toe. Plezier en energie vormen het trendbeeld. Door verbreding van het aanbod bij bijvoorbeeld kappers, door uitbreiding met diensten als visagie, huidverzorging en verkoop van verzorgingsproduc-
259
ten, en met specialisatie kan men meer aan de wensen van consumenten tegemoetko1 men . In de textielreiniging bijvoorbeeld speelt men in op de vraag naar diensten buiten de reguliere openingstijden, door het vergroten van het aantal inname- en afgiftepunten, onder meer in de vorm van onbemande systemen. Nadelig voor de professionele textielreinigers is dat veel consumenten de vrijetijdskleding ook al jaren zelf goed kunnen wassen. Ook zijn voor de wasserijen bijvoorbeeld met name de budgetten in de gezondheidszorg, de ontwikkelingen in de horeca en de sectoren die werkkleding laten verzorgen van groot belang. Gezien de problemen in deze sectoren is de ontwikkeling vooralsnog teleurstellend gezien de bovenstaande cijfers over 2004.
16.2.2 Toetreders Nederlanders werken liever in loondienst (68%) dan dat ze een eigen bedrijf voeren. In andere Europese landen is deze verhouding ongeveer fifty-fifty. De oorzaken kunnen o.a. gevonden worden in de problematische toegang tot vreemd kapitaal (banken geven geen kleine kredieten) en in de talmende economie die weinig kansen biedt. Campagnes die in de jaren tachtig en negentig ondernemerschap sterk hebben aangemoedigd en gestimuleerd, zijn opnieuw nodig om mensen tot ondernemerschap te bewe2 gen . Nogal wat starters Overigens kent deze sector een redelijk aantal startende ondernemers, deels in nieuwe bedrijvigheid. Het aantal starters beliep in 2004 5.930 (tabel 16.4), hetgeen 12,3% is van het totaal aantal starters in Nederland. Vooral starten ondernemers in bedrijven voor beveiliging en opsporing, fitnesscentra, uitvaartverzorging en exploitatie van speelautomaten. De overlevingskans in de 'overige diensten' na 5,5 jaar ligt op 52%. tabel 16.4 Startende bedrijven in de 'overige dienstverlening': aantal, ontwikkeling en overlevingskans, 2004 overige dienstverlening aantal starters in de sector gemiddelde mutatie per jaar van het aantal starters 2004 t.o.v. 1987 (in %)
5.930 5,9
aandeel van de sector in het totaal aantal starters in Nederland (in %)
12,3
overlevingskans (in % na 5,5 jaar)
52
Bron: 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. EIM, 2005.
16.2.3 Concurrentie Beter presteren dan de directe concurrenten Kwaliteit van de dienstverlening is een belangrijk element in het onderscheidend vermogen. Men onderscheidt zich slechts door beter te presteren dan de concurrenten. Bij de dienstverlening gaat het om veel meer dan alleen een adequate bediening, en veel meer dan alleen de 'opdracht' in ontvangst nemen en verwerken. Dienstverlening omvat een veelheid aan verkoopondersteunende activiteiten zoals de ontvangst (schone,
1
2
Zie ook D. Snel, Ondernemen in het Ambacht 2003, EIM, 2003. VZZP, www.vzzp.nl.
260
aantrekkelijke winkelruimte), belangstelling (vaststellen wat de klant echt wil), voorlichting (aangeven wat de mogelijkheden en kwaliteiten zijn van de producten die men kan bieden) en promotie in en buiten de winkel (duidelijk maken aan een brede groep hoe aantrekkelijk de zaak is voor de consument in prijs, product en service) en nazorg. 1 Steeds weer zal de invalshoek moeten zijn: hoe kan ik de klant optimaal helpen? Daarbij geldt wel dat er niet te veel toegegeven wordt aan de prijsdruk van de opdrachtgevers. Een mogelijke verlenging van het lage BTW-tarief voor een aantal dienstverleners kan een impuls voor de sector zijn waarmee de concurrentie ten opzichte van thuiswerkers kan worden gehandhaafd.
16.2.4 Wet- en regelgeving Arbodienstverlening eventueel op maat Op 1 juli 2005 is de Arbowet gewijzigd. Voorheen waren alle bedrijven met werknemers in loondienst verplicht een contract af te sluiten met een arbodienst voor onder andere het opstellen de Risico-inventarisatie en - Evaluatie (RI&E). Een arbodienst helpt ook bij de begeleiding van ziek gemelde werknemers en door middel van een arbeidsomstandighedenspreekuur. Na de wetswijziging zijn bedrijven nog steeds verplicht om zich deskundig te laten ondersteunen bij preventie- en verzuimaanpak, maar er zijn nu alternatieven voor het contract met een arbodienst. Hierdoor krijgt de werkgever de mogelijkheid om de arbodienstverlening voor zijn bedrijf op maat te maken. De wetwijziging houdt tevens in dat elke werkgever verplicht minimaal een van zijn medewerkers moet aanwijzen als preventiemedewerker. Wanneer een werkgever niet meer dan 15 werknemers in dienst heeft, kan hij of zij deze taak zelf op zich nemen. In de schoonmaakbranche is ook een arboconvenant tussen de sociale partners gesloten. Hierin is onder andere afgesproken dat het ziekteverzuim (van 10% in 2002 naar 8% in 2006) en de WAO-instroom (van 2% naar 1,6%) worden teruggebracht. Om dit te bereiken worden de lichamelijk belasting - waaronder een beter laddergebruik - en de werkdruk van de schoonmakers verminderd. Inspectie kapsalons Voor cosmetica in de kapsalon gelden strenge regels. Deze regels garanderen de veiligheid en de juiste etikettering van producten. De arbeidsinspectie controleert of de kappersbranche aan de regels voldoet. Dat doet zij door steekproefsgewijs een bezoek te brengen aan salons. Daarnaast bezoekt de arbeidsinspectie altijd een salon als er een 2 klacht binnenkomt . Europees aanbesteden Door de procedure rondom het Europees aanbesteden anders aan te pakken, zou de administratievelastendruk voor de schoonmaakbranche met 50% verminderd kunnen 3 worden .
1
2
3
Bron: Gevolgen van markttrends voor de toekomst van het ambacht. HBA, www.hba.nl www.arbeidsinspectie.nl. H.J.G.M. van Weerdenburg, voorzitter van de Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB).
261
Dreigende regelgeving zonnebranche In maart 2005 gaf de wereldgezondheidsorganisatie WHO regeringen het advies om regelgeving in de zonnebranche in te voeren als zij dat nog niet gedaan hebben. Met name de leeftijdsgrens voor zonnebanken wil men op 18 jaar stellen. In Nederland is geen regelgeving van toepassing. De norm (NEN EN 60335-2-27) is niet afdwingbaar omdat exploitatie van apparatuur niet valt onder de Warenwet. Hierdoor kan de Voedsel en Waren Autoriteit geen activiteiten ontplooien zonder wetgeving. Tot nu toe is er geen politieke bereidheid om zo'n wet te maken. Dat zou echter kunnen veranderen, bijvoorbeeld door druk vanuit het buitenland opgelegd door de EU of doordat politici 1 van mening veranderen . VUT, prepensioen en levensloopregeling Op 22 februari 2005 is de Wet VUT, prepensioen en levensloopregeling door de Eerste Kamer aangenomen. De wet heeft grote gevolgen voor de praktijk. Voor 2006 moeten immers alle pensioenregelingen - collectieve en individuele - zijn aangepast aan de nieuwe wetgeving. Bovendien moet elk dienstverlenend bedrijf voor zijn werknemers dan over een levensloopregeling beschikken. Duidelijkheid zal pas medio september ont2 staan. Nog beoordeeld moet worden of invoering ingaande 2006 wel haalbaar is .
16.2.5 Samengevat schema 16.1 Marktomstandigheden voor de 'overige dienstverlening' uitgedrukt in positieve en negatieve punten
afnemers
positieve punten
negatieve punten
− vraag naar dienstverlening ook
−
buiten reguliere openingstijden leveranciers
−
afhankelijkheid consumentenbereidheid
leasecontracten met leveranciers kunnen financieringsknelpunten verlichten
toetreders
− veel starters naar verhouding, bijv. in beveiligingsbranche
concurrentie
− mogelijke verlenging laag BTWtarief voor groepen dienstverleners
wet- en regelgeving
− arbodienstvereniging evt. op maat − inspectie kapsalons
− dreigende regelgeving zonnebranche − uitvoering wet VUT, prepensioen, levensloopregeling
Bron: EIM, 2005.
1
2
SVZ Congres 2005, 19 april te Vianen. www.nuvu.nl.
262
16.3
Kracht van de sector
16.3.1 Bedrijvendynamiek Meer oprichtingen dan opheffingen De dynamiek in de overige dienstverlening is gezien aantal oprichtingen relatief sterk. De oprichting van nieuwe dochterondernemingen in de overige dienstverlening ligt met 1,9% lager dan in het totale bedrijfsleven. Fusies, bedrijfsonderdelen verkopen om geld vrij te maken voor nieuwe activiteiten of zich laten overnemen zijn strategisch van aard en hebben meestal vergaande consequenties. tabel 16.5 Bedrijvendynamiek in de 'overige dienstverlening' (in % van het totaal aantal bedrijven in de overige dienstverlening resp. het totale bedrijfsleven), 2004 overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bedrijven verdeeld naar groeitype: − snelle en normale groeiers
38
37
− gelijkblijvers
31
25
− groeikrimpers en overige krimpers
31
38
aantal oprichtingen
11,1
8,4
nieuwe dochters
1,9
2,4
aantal opheffingen
6,1
5,9
0,3
0,8
w.v.
−
w.v.
−
faillissementen
Bron: 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid. Periode 1987-2004', EIM, 2005.
16.3.2 Schaalgroot te en netwerkvorming Ruim 90% van de bedrijven heeft minder dan 10 werknemers De 'overige dienstverlening' is grotendeels kleinschalig. Veruit de meeste bedrijven in de dienstensector behoren tot het kleinbedrijf. Dit zijn de meer persoonlijke diensten. Ongeveer 92% van de bedrijven heeft minder dan tien werknemers in dienst. Daar staat tegenover dat 24% van de werkgelegenheid in het grootbedrijf van de 'overige diensten' ligt. Bedrijfsgerichte samenwerking in de vorm van netwerken tussen kleine en middelgrote bedrijven is belangrijk voor een gunstige omzetontwikkeling. Er is in de overige dienstverlening sprake van toenemende integratie tussen het MKB en groot1 schalige(r) marktpartijen . ICT drijfveer tot samenwerking De ontwikkelingen op het gebied van ICT worden steeds duidelijker een drijfveer om tot samenwerking over te gaan. Het betreft dan efficiëntie van het voortbrengings- en distributieproces maar ook keteneffectiviteit. Bij de distributie zijn de inzet van ICT en samenwerking in bedrijfsnetwerken er vooral op gericht om door middel van geavanceerde informatietechnologie een snel inzicht te krijgen in marktontwikkelingen.
1
Zie F. Pleijster, hoofdstuk 3 EIM op basis van MKB-Beleidspanel in Sectorscoop Diensten 2003, EIM, januari 2003.
263
Juiste en actuele markt- en procesinformatie zijn onontbeerlijk voor de snelheid, flexibiliteit en kwaliteit van marktbenadering, bedrijfsorganisatie en keuzes in het bedrijfsbeleid. Hiermee kunnen de juiste diensten en producten op de juiste wijze worden aangeboden. Een gebrek eraan kan al leiden tot een achterstandspositie in competitieve zin. tabel 16.6 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming, 2004 dienstverlening ondernemingenaandeel van het kleinbedrijf in de sector (in %)
92
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
28
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
24
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
6
gemiddelde omzet per onderneming (in mln €)
0,7
Bron: CBS, EIM.
16.3.3 Innovatiever mogen MKB 'overige dienstverlening' scoort beter dan totaal MKB De 'overige diensten', en met name de persoonlijke diensten, scoorden voor 2000 op 1 het gebied van innovatie beneden het gemiddelde van de totale dienstensector . De uitgaven voor vernieuwing hebben in deze sector voor een belangrijk deel betrekking op de aankoop van apparatuur, vooral bij de kleinere bedrijven. De vakfotograaf heeft de hele ontwikkeling van de digitale camera doorgemaakt. Tegenwoordig levert de vakfotograaf voor bedrijven ook webdesigns vanaf logo, huisstijl, ook de brochures, autobelettering en conceptontwikkeling. Het zijn de belangrijkste communicatiemiddelen van het moment. Op het gebied van o.a. automatisering zijn de dienstverlenende bedrijven echter in de jaren 2001-2003 doende geweest met een duidelijke inhaalslag. Tabel 16.7 toont ook duidelijk bovengemiddelde percentages innovaties in de 'overige dienstverlening' t.o.v. het totaal MKB. Nieuwe persoonlijke diensten Er zijn de laatste jaren mede door de welvaartsgroei ook nieuwe vormen van persoonlijke dienstverlening geïntroduceerd. Zo wordt door de dienstverlener bijvoorbeeld het reserveren van een tafel voor de klant uit handen genomen, maar ook kaartjes bestellen voor een voorstelling, de mobiele carwash, het mannetje dat de deur opent voor de loodgieter, stomerijservice en zelfs het bijvullen van de koelkast. Het komt tegenwoordig ook wat frequenter voor dat men zich laat fotograferen bij een vakfotograaf. In hoeverre deze diensten bestaansrecht verkrijgen, moet worden afgewacht nu de beschikbare inkomens van de consumenten onder druk staan.
1
Bron: Bernardt, De innovativiteit van de Nederlandse dienstensector, EIM, januari 2000.
264
tabel 16.7 Aantal bedrijven in het MKB 'overige dienstverlening' en het totale MKB met innovaties in de periode 2002-2004 (in %) MKB overige soort innovatie introductie van nieuwe producten en/of diensten
dienstverlening
totaal MKB
36
34
sector
18
16
vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen
50
56
introductie van producten en/of diensten die nieuw zijn voor de
Bron: EIM, 2005.
Beveiligingsbranche is innovatief De toenemende aandacht in de maatschappij voor veiligheid biedt veel innovatieve impulsen - met hulp van nieuwe technologische ontwikkelingen - voor de beveiligingsbedrijven. Het betreft dan de integratie van beveiligingssystemen onderling met overige technisch facilitaire systemen, de toepassing van draadloze detectiesystemen, de toepassing van biometrie als nieuwe vorm van identificatie en de bewaking op afstand, 1 voortbouwend op moderne ICT-mogelijkheden (internet) . Het percentage van de vernieuwingen of verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen van het MKB in de 'overige dienstverlening' ligt iets hoger dan het totale MKB-gemiddelde. De innovatieve bedrijven in deze sector doen verhoudingsgewijs vaak een beroep op externe adviseurs.
16.3.4 Bedrijfsvoering Veel administratieve lasten Administratieve lasten vergen veel tijd en geld van ondernemers. Vanaf 1 januari 2004 gelden in de gehele Europese Unie dezelfde regels voor de vermelding van gegevens op papieren en elektronische facturen. Voor de Nederlandse ondernemers betekent dat 2 een forse toename van het aantal verplicht op te geven gegevens . Op het meldpunt administratieve lasten kunnen ondernemers klagen en/of informatie krijgen over de 3 administratieve lasten waarmee zij dagelijks worden geconfronteerd . Meer kwaliteitsgaranties Om in te spelen op consumententrends gaan persoonlijke dienstverleners zich actiever presenteren. De consument stelt steeds hogere eisen en vraagt in toenemende mate kwaliteitsgaranties. Met gebruik van kwaliteitsgaranties, certificering en/of codes hebben persoonlijke dienstverleners zich meer geprofileerd. Ook worden daardoor hogere eisen gesteld aan werknemers. Het vasthouden aan een hoog kwaliteitsniveau brengt door de prijsdruk echter fricties met zich mee. Wanneer lagere prijzen ten koste gaan van de kwaliteit of de mogelijkheid om te investeren in productkennis en innovatie, is op lange termijn noch het eigen bedrijf, noch de klant van de dienstverlener daarbij gebaat. Bovendien is het moeilijk voor de dienstverlener om als men de prijs heeft laten zakken die weer omhoog te
1
2
3
Zicht op Beveiliging, UNETO-VNI, 2004. www.vzzp.nl van de Vereniging van Zelfstandigen Zonder Personeel (VZZP). www.administratievelasten.nl.
265
brengen als het economisch beter gaat. Het verdient aanbeveling zich meer te onderscheiden door o.a. kennis en het activiteitenpakket als dienstverlener. (On)duidelijkheid in wet- en regelgeving Wet- en regelgeving, inclusief de kennis en kosten van kwaliteitssystemen, blijkt voor veel dienstverlenende bedrijven een belangrijk knelpunt in de bedrijfsvoering te vormen. De bedrijven mogen juist in deze hoek meer ondersteuning van de vakorganisaties verwachten.
16.3.5 Samengevat schema 16.2 Kracht van de sector overige dienstverlening
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− relatief weinig bedrijven met
− concurrentie branche-
krimpende groei
vreemde partijen
− meer oprichtingen dan opheffingen schaalgrootte/netwerkvorming
− 92% bedrijven is kleinbedrijf − participatie in netwerken redelijk − solide imago bij sommige dienstverleners
− achterstand ICT en benutten internet bij deel overige diensten zoals reisbureaus − gebrek aan commerciële attitude
− vaak hechte relatie met bestaande klanten innovatievermogen
− inhaalslag in ICT
− na hardware nu ook softwa-
− creatief in nieuwe diensten
re en internet meer benut-
− kansen door vergrijzing
ten
− beveiligingsbranche met nieuwe − afwachtende houding ten technologische ontwikkelingen
opzichte van nieuwe technologie
bedrijfsvoering
− veel aandacht voor kwaliteit en certificering − veel administratieve lasten
− gevoelig voor prijsconcurrentie − onduidelijkheid in wet- en regelgeving
Bron: EIM, 2005.
16.4
Investeringen Ruim 7 op de 10 bedrijven investeerden Het aandeel investerende bedrijven in het MKB in de overige dienstensector wijkt nauwelijks af van dat in het totale MKB. Ruim zeven op de tien bedrijven hebben in 2004 geïnvesteerd, een vergelijkbaar aantal met 2003. Het gemiddelde investeringsbedrag ligt met € 42.000 echter beduidend lager dan het gemiddelde bedrag van € 90.000 in het totale MKB.
266
figuur 16.1
Investeringen in de overige diensten, 2003 en 2004
71 overige diensten 72
73 totaal MKB 70
0
10
20
30
40
50
60
realisatie 2003
70
80
90
100
realisatie 2004
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
De investeringsvoornemens in 2005 wijzen in de richting van de realisaties van 2004. Er is in een aantal bedrijven een te afwachtende houding ten opzichte van nieuwe technologie. Een hechte relatie met de klant kan het zoeken naar nieuwe diensten of oplossingen en daarmee nieuwe investeringen impulsen geven. figuur 16.2
Verwachte investeringen in de overige diensten in 2005
overige diensten
totaal MKB
0%
20% van plan te investeren
40%
60% investeert misschien
80%
100% investeert niet
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
In figuur 16.3 is te zien dat bij een kwart van de MKB-ondernemingen in de overige diensten sprake was van een daling van de investeringen in 2004 ten opzichte van 2003. Ruim een op de drie bedrijven investeerde meer. Deze sector blijft hiermee enigszins achter bij de ontwikkeling van het totale MKB.
267
figuur 16.3
Ontwikkeling van de investeringen in de overige diensten: 2004 ten opzichte van 2003 (in procenten van bedrijven die zowel in 2003 als in 2004 hebben geïnvesteerd)
overige diensten
totaal MKB
0%
20% groei
40%
60%
80%
gelijk gebleven
100% daling
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Minder investeringsplannen op schrift In 2005 is het aandeel van de ondernemers dat de investeringsplannen op schrift stelt, afgenomen. Net als de ondernemers in de meeste andere sectoren, hebben weinig ondernemers in de overige dienstverlening hun investeringsplannen op schrift staan. Nog maar een derde maakt in 2005 een jaarlijks of meerjarenplan. tabel 16.8 Investeringsplannen in de overige diensten MKB overige diensten
totaal MKB
2004
2005
2004
2005
− meerjarenplan
27
16
25
17
− jaarlijks plan
20
17
23
22
− geen plan op schrift
53
67
52
61
investeringsplannen (in %)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2004 en voorjaar 2005.
Investeringsdoelen en typen investeringen In de 'overige diensten' is in 2004 relatief vaak geïnvesteerd in kennis, opleiding en scholing (71% van de investerende bedrijven). Daarentegen blijft de sector achter bij investeringen in internet en ICT en in nieuwe markten en/of producten. Dit jaar zal in de 'overige diensten' een nog nadrukkelijker accent liggen op investeringen in kennis, opleiding en scholing. Ook bieden de creativiteit in nieuwe diensten, de kansen door vergrijzing, de eigen specialistische kennis en nieuwe technologische ontwikkelingen mogelijkheden om investeringen te laten slagen.
268
figuur 16.4
Investeringstypen in 2004, in procenten van bedrijven die in 2004 hebben geïnvesteerd
62 internet en ICT 40
65 kennis, opleiding en scholing 71
42
nieuwe markten en/of producten
33
71 bedrijfsmiddelen 71
0
10
20
30
40
50
60
totaal MKB
70
80
90
100
overige diensten
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
figuur 16.5
Investeringsplannen naar investeringstypen, in procenten van bedrijven die verwachten in 2005 te zullen investeren
56 internet en ICT 46
71 kennis, opleiding en scholing 84
41
nieuwe markten en/of producten
33
76 bedrijfsmiddelen 79
0
10
20
30 totaal MKB
40
50
60
70
80
90
100
overige diensten
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
Financiering en knelpunten In de sector 'overige diensten' worden de investeringen vrijwel alleen met eigen geld gefinancierd. Circa 80% van de bedrijven wendt de winst uit de onderneming aan. Slechts 5% leent geld bij de bank, tegenover een kwart van het totale MKB. Weinig ondernemingen ondervinden knelpunten bij het investeren. Voorzover deze knelpunten er al zijn, treden ze relatief vaak op op het gebied van wet- en regelgeving. Mogelijk kunnen ook leasecontracten met leveranciers van instrumenten als fitnesstoestellen, wasinrichtingen, inventaris en bijvoorbeeld zonnebanken etc. financieringsknelpunten verlichten.
269
tabel 16.9 Financieringsbronnen en knelpunten bij de investeringen in de overige diensten MKB overige diensten
totaal MKB
financieringsbronnen (in %): − winst uit onderneming
80
66
− overig eigen geld
20
14
− holding
0
1
− geleend geld bij banken
5
26
− financiële bijdrage van familie en andere informele investeerders
0
3
− leverancierskredieten
0
1
12
25
− financiering
40
67
− wet- en regelgeving
30
14
aantal bedrijven dat knelpunten heeft ervaren (in %) aard van de knelpunten (in % van bedrijven met knelpunten)
Bron: EIM-MKB-Beleidspanel, voorjaar 2005.
16.5
Perspectief
16.5.1 Prognoses 2 005 en 2006 Particuliere consumptie krimpt in 2005 De particuliere consumptie krimpt in 2005. Samen met de institutionele wijzigingen zijn de ongunstige ontwikkelingen in het reëel beschikbare looninkomen de belangrijkste oorzaken voor deze krimp. Het reëel beschikbare inkomen van gezinnen neemt af door een daling van de werkgelegenheid, loonmatigingen en lastenverzwaringen. De ontwikkeling van de particuliere consumptie loopt niet in de pas met die van het reëel beschikbare inkomen. De beperkte ruimte voor extra consumptieve bestedingen uit zich dan ook in een daling van de spaarquote. Wel is het zo dat de tegoeden op spaarrekeningen de afgelopen jaren flink zijn opgelopen. De consument spreekt zijn spaartegoeden vooralsnog niet aan. De ontwikkelingen voor de 'overige dienstverlening' blijven in 2005 dan ook achter. Zie tabel 16.10. Wat de werkgelegenheid betreft blijft de tegenvallende conjunctuur stroef voor de persoonlijke dienstverlening met een gemiddelde daling van -1%. Het aantal zelfstandigen in de sector neemt nog wel toe. Een groot deel van de diensten die tot deze categorie behoren, kent namelijk een min of meer constante structurele component. Denk daarbij aan de kappersbranche en de uitvaartbranche. Koopbereidheid consument trekt in 2006 aan In 2006 zal de werkgelegenheid een herstel laten zien (+0,25%). Daarnaast loopt het consumentenvertrouwen op, waardoor de koopbereidheid stijgt. De vooruitzichten voor de particuliere consumptie zijn voor volgend jaar iets gunstiger dan voor 2005. Indien gecorrigeerd wordt voor statistische vertekeningen door de invoering van het nieuwe
270
zorgstelsel, komt de groei van de particuliere consumptie uit op 1%. Dit aantrekken van de economie en het consumentenvertrouwen kan pas in 2006 zorgen voor een impuls voor de omzetontwikkeling in de 'overige dienstverlening' (+0,5% in waarde). De winst zal kunnen stijgen met nominaal 2%. tabel 16.10
Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
2005
2006
2005
2006
− volumeontwikkeling
-0,25
0,00
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
0,50
0,50
1,75
1,00
−
0,25
0,50
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
-1,00
0,25
-0,75
0,75
winst
1,25
2,00
4,25
5,50
omzet
waardeontwikkeling
Bron: EIM.
tabel 16.11
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 3,75%
bij 5,75%
bij 3,75%
bij 5,75%
groei
groei
groei
groei
omzet
0,00
0,25
2,25
2,75
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,25
0,75
1,00
toegevoegde waarde
0,00
0,25
2,25
2,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 16.12
Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegdewaardeontwikkeling in de overige dienstverlening en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) overige dienstverlening
totaal bedrijfsleven
bij 0,25%
bij 1,25%
bij 0,25%
bij 1,25%
stijging
stijging
stijging
stijging
omzet
0,00
0,50
2,25
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
0,25
0,25
0,75
0,75
toegevoegde waarde
0,00
0,25
2,25
2,25
Bron: EIM, 2005.
271
16.5.2 Een blik voo ruit Streven naar behoud lage BTW-tarief Binnen de Ecofin, de Europese Raad voor Financiën, vindt nog steeds discussie plaats over het lage BTW-tarief. Duidelijk is dat de strijd nog zeker niet is gestreden. De Nederlandse kappersbranche blijft alles op alles zetten om het lage BTW-tarief van 6% te behouden. Dit wordt gesteund door de overheid: 'Europa gaat volledig over de BTW en men wil nu dat wij - net als elders in de EU - ook voor dit soort arbeidsintensieve diensten het hoge tarief (19%) gaan heffen. Formeel is het weliswaar de bevoegdheid van de EU, maar dat moet op dit onderdeel maar eens ter discussie. Dit zou een binnenlandse aangelegenheid moeten zijn en geen Europese. Er is namelijk geen sprake van een landoverstijgend belang of van valse concurrentie. Vanwege de BTW gaat geen Zweed naar de kapper in Groningen. Eind dit jaar valt de beslissing, maar de kappers en 1 fietsenmakers kunnen erop rekenen dat we alles uit de kast trekken om dit te regelen' . Veiligheid, gezondheid en technologische ontwikkelingen De juiste creativiteit in nieuwe diensten, de kansen door vergrijzing, de eigen specialistische kennis en nieuwe technologische ontwikkelingen bieden de komende jaren niet aflatende nieuwe marktkansen. De klant van de overige dienstverleners is niet alleen geïnteresseerd in de functionaliteit van een dienst. Emoties en ervaringen spelen een steeds grotere rol bij het keuzegedrag. Zo is er een toenemende behoefte aan veiligheid, gezondheid en zekerheid bij de consument. Bedreigingen voor de overige diensten gaan uit van het feit dat consumenten zich afkeren van producten, wanneer deze niet veilig lijken. Dit uit zich bijvoorbeeld in de zuiverheid van producten of de bouw en inrichting van een pand.
1
Staatssecretaris drs. J. Wijn.
272
17
Zorgsector
Onder de zorgsector wordt in grote lijnen verstaan: − de instellingen voor intramurale gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, inrichtingen voor verstandelijk gehandicapten en verpleeghuizen; − de instellingen voor extramurale zorg, zoals instellingen voor thuiszorg, gemeentelijke gezondheidsdiensten en arbodiensten; − diverse beroepsgroepen: huisartsen, fysiotherapeuten, tandartsen, specialisten e.d. Dit hoofdstuk zal zich voornamelijk richten op enkele beroepsgroepen in de gezondheidszorg, waar met name het MKB en ondernemerschap van groot belang zijn. Specifiek worden belicht de huisartsen, fysiotherapeuten en tandartsen.
17.1
De zorgsector in cijfers
17.1.1 Omvang bez ien naar inst ellingen en diverse bero epsgroepen tabel 17.1 De totale zorgsector in 2004 aandeel van de totale
zorgsector
sector in totaal bedrijfsMKB
totaal
40
41
6
185
811
15
13
53
4
exportomzet (x € miljard)
0
0
0
bruto toegevoegde waarde (x € miljard)
9
39
10
aantal ondernemingen per 31-12-2004 (x 1.000) werkgelegenheid in arbeidsjaren (x 1.000) omzet (x € miljard)
leven (in %)
Bron: CBS, bewerking EIM.
In de zorgsector waren eind 2004 41.000 ondernemingen actief, goed voor een werkgelegenheid van ruim 810.000 arbeidsjaren. De omzet, in de zorgsector beter aan te duiden als uitgaven aan gezondheidszorg, wordt geraamd op 53 miljard euro (zie tabel 17.1). Deze tabel laat ook zien dat de sector 15% van de totale werkgelegenheid in het bedrijfsleven biedt bij een ondernemingenaandeel van 6%. Dit duidt op een behoorlijke schaalgrootte van de ondernemingen, die is toe te schrijven aan de instellingen voor intramurale zorg en in mindere mate aan de instellingen voor extramurale zorg. De huisartsen-, fysiotherapie- en tandartspraktijken zijn in vergelijking hiermee zeer kleinschalig. Omvang van de beroepsgroepen: huisartsen, tandartsen en fysiotherapeuten In tabel 17.2 is de samenstelling van de sector gegeven wat betreft het aantal ondernemingen en beroepsbeoefenaren. Binnen de drie genoemde groepen vrije beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg realiseren de tandartsen, met ruim 1,8 miljard euro, de grootste omzet. De uitgaven aan huisartsenzorg bedroeg in 2004 rond 1,6 miljard euro, terwijl de fysiotherapeuten ongeveer de helft daarvan realiseerden. Het hogere omzetniveau van de huisartsen en
273
tandartsen heeft onder meer te maken met de hogere tarieven in vergelijking met die van de fysiotherapeuten. tabel 17.2 Aantal ondernemingen en beroepsbeoefenaren in 2004 huisarts
tandarts
fysiotherapeut
geregistreerde beroepsbeoefenaren
8.200
8.000
13.500
solopraktijken
2.770
5.300
1.750
groepspraktijken
1.790
200
3.050
totaal aantal ondernemingen
4.560
5.500
4.800
Bron: CBS, raming EIM.
17.1.2 Economisch functioneren Een nieuw zorgstelsel per 1 januari 2006 De gezondheidszorg wijkt in het economisch functioneren geheel af van de andere sectoren van het bedrijfsleven. De omzet c.q. uitgaven aan de gezondheidszorg worden in hoofdzaak gefinancierd uit de volgende grote financieringsbronnen: de sociale ziektekostenverzekering, particuliere verzekeringspremies, overheidssubsidies en directe betalingen door particulieren. Naast premies vormen wettelijke toeslagen, eigen betalingen en rijksbijdragen belangrijke bronnen van inkomsten. In deze sector is de gebruiker van het product vaak niet de betaler en dat maakt de relatie tussen vraag en aanbod anders dan wanneer de gebruiker ook de betaler is. Omdat de gezondheidszorg voor een belangrijk deel gefinancierd wordt uit collectieve middelen (premies), en de vraag naar zorg toeneemt, wil de overheid de collectieve lasten in de hand houden. Door middel van wet- en regelgeving wordt daarom geprobeerd de kostenontwikkeling zo veel mogelijk te beheersen. Via bijvoorbeeld de Wet Tarieven Gezondheidszorg Experimenten en Prestatiebekostiging (WTG-ExPres) en het CTG-Zorgautoriteit in oprichting (CTG/Zaio) kan de overheid ongewenste ontwikkelingen bijsturen. Ook dit gegeven maakt dat de zorgsector in het bedrijfsleven 'een vreemde eend in de bijt' is. Met de invoering van een nieuw zorgstelsel op 1 januari 2006 zal er een belangrijke rol weggelegd zijn voor de verzekeraars. Tarieven zullen meer tot stand komen door marktwerking en er zal sprake zijn van één basisverzekering voor iedereen. Ook is er de mogelijkheid buiten dit pakket vallende zorg aanvullend te verzekeren. Omzetontwikkeling De medische consumptie neemt almaar toe. Dit heeft niet alleen te maken met een verdergaande vergrijzing van de samenleving, maar er is ook sprake van een minder terughoudende cultuur om gebruik te maken van de medische voorzieningen. Huisartsenzorg valt nu onder het basispakket van de ziekenfondsverzekering. De praktijkomzet wordt gegenereerd door twee componenten: een vergoeding in de vorm van een vast bedrag per jaar (het abonnementstarief voor ingeschreven ziekenfondsverzekerden) en een vergoeding op verrichtingenbasis in de vorm van een consulttarief voor dienstverlening aan particulier verzekerden. Dit systeem zal veranderen bij de komst van het nieuwe zorgstelsel. De vergoeding van huisartsenzorg zal dan in hoofdzaak worden bepaald door vergoedingen van de consulten.
274
Tandartsen en fysiotherapeuten zijn wat betreft hun omzet vooral afhankelijk van de beslissingen over het wel of niet opnemen van hun zorgverlening en het aantal te vergoeden behandelingen in het basispakket van verzekeringen. Sinds 1 januari 2004 zit de fysiotherapeut niet meer in het basispakket van het ziekenfonds, behalve voor chronisch zieken. Uit onderzoek onder fysiotherapeuten komt naar voren dat het aantal behandelingen is afgenomen, met name omdat minder mensen zich bij de fysiotherapeut aangemeld hebben. De daling is echter minder sterk dan het zich in de eerste maanden liet aanzien, wellicht door het anticiperen van de therapeuten op de maatregelen en/of doordat patiënten in latere instantie zich realiseerden dat ze wel voor fysiotherapie verzekerd waren via een aanvullend verzekeringspakket. Per 1 januari 2004 is, in de aanloop naar het nieuwe zorgstelsel, nagenoeg ook de gehele tandheelkunde voor volwassenen uit het ziekenfondspakket geschrapt. Het effect hiervan is nog niet geheel duidelijk. Exploitatiebeeld van de totale sector Loonkosten vormen binnen de gezondheidszorg de belangrijkste kostenpost, namelijk 48% van de brutoproductie (zie tabel 17.3). tabel 17.3 Exploitatiebeeld van de totale zorgsector in 2004 in % van de brutoproductie brutoproductie
100
verbruik
27
bruto toegevoegde waarde
73
bedrijfskosten
60
waarvan: − loonkosten
55
winst voor belastingen
14
Bron: CBS, bewerking EIM.
Door de druk vanuit de overheid en de zorgverzekeraars werken zorgaanbieders voortdurend aan het verbeteren van de efficiency: kostenbeheersing op alle fronten en verhoging van de arbeidsproductiviteit door organisatorische aanpassingen. De toenemende samenwerking in groepspraktijken is een uitwerking daarvan, maar ook de functievernieuwingen in bijvoorbeeld de huisartsen- en tandartsenzorg (zie § 17.3.3 Efficiëntere bedrijfsvoering).
17.2
Marktomstandigheden
17.2.1 Ontwikkelin g van de vra ag naar zorg Demografische ontwikkelingen hebben grote invloed op de vraag naar zorg. De toename van de bevolkingsomvang en met name de vergrijzing van de bevolking zullen tot een toenemende vraag naar zorg leiden. De vraag wordt anders doordat de etnische diversiteit toeneemt; dit speelt met name rond en in grote steden. Zo gaan allochtonen vaker naar de huisarts en vragen zij vaker medicijnen, maar maken zij minder gebruik van geestelijke gezondheidszorg en ouderenzorg. Ook maatschappelijke ontwikkelingen hebben, op verschillende wijzen, invloed op de zorgvraag. Meer mondigheid van de patiënt, door betere achtergrondkennis, leidt tot een toenemende vraag naar zorg. De pa-
275
tiënt stelt ook steeds hogere eisen aan de gezondheidszorg in termen van directe toegankelijkheid, kwaliteit van de dienstverlening en keuzemogelijkheid. Hij verlangt zorg die is toegesneden op zijn wensen. In de afgelopen 10 jaar is er een dalende tendens te zien wat betreft het huisartsenbezoek. De toenemende bekendheid en ervaringen van de Nederlanders met zelfzorggeneesmiddelen zijn mogelijk een van de oorzaken daarvan. Momenteel komt 73% van de bevolking minstens één keer per jaar bij de huisarts. In 1993 lag dit percentage ruim 2 procentpunten hoger. Het gemiddelde aantal contacten met de huisarts lag vorig jaar op gemiddeld 3,5 per persoon. Huisartsen leggen steeds minder vaak een bezoek af bij de patiënt thuis (in 20 jaar: van 15 naar 4% van alle contacten). Het aandeel van de telefonische consulten schommelt de laatste acht jaar rond de 12% van alle contacten. Het bezoek aan de tandarts neemt toe: ruim 78% van de Nederlanders bezoekt de tandarts minstens één keer per jaar; 10 jaar geleden was dat nog 74%. Het gemiddelde aantal bezoeken aan de tandarts blijft met ruim twee per persoon al jaren stabiel (de halfjaarlijkse controles). Er is ook een toenemend bezoek bij fysiotherapeuten te constateren. Het percentage personen dat in één jaar een bezoek aan een fysiotherapeut brengt, ligt nu op ruim 17; 10 jaar geleden was dat nog geen 14. De fysiotherapeut is voor het grootste deel van de vraag naar behandelingen afhankelijk van de verwijzing door een arts. De patiënt kan zelf kiezen tot welke praktijk hij of zij zich wendt. Factoren die daarbij een rol spelen zijn: heeft de praktijk een contract met de zorgverzekeraar, suggestie van de verwijzende arts, specialisatie van de fysiotherapeut, afstand en bekendheid (ervaring van anderen). Als gevolg van beperkingen in de ziekenfondswet per 1 januari 2004, is het aantal behandelingen in 2004 met 6,1% gedaald, met name als gevolg van een daling van het aantal patiënten.
17.2.2 Overheid sbe leid: van aa nbod naar vraagsturing Voor diverse beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg bestaat de mogelijkheid zich te registreren in het zogenoemde BIG-register. Onder meer apothekers, artsen, fysiotherapeuten, tandartsen, verloskundigen en verpleegkundigen komen hiervoor in aanmerking. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Wet BIG, regelt de zorgverlening door deze beroepsbeoefenaars. Uitsluitend in het register ingeschreven beroepsbeoefenaren mogen de door de wet beschermde titel voeren. De gezondheidszorg staat in Nederland op een hoog peil. De overheid bepaalt de kaders waarbinnen de zorg wordt geleverd. Uitgangspunt voor het beleid van de overheid is de sociale rechtvaardigheid: het beschikbaar zijn van voldoende goede en betaalbare zorg. In het Strategisch Akkoord wordt een grotere rol en verantwoordelijkheid toegewezen aan de verzekeraars. De overheid ziet zichzelf hierbij als bewaker van het publieke belang. Een belangrijk element hierin is de weg naar meer marktwerking en betere organisatie van de zorg. De eigen verantwoordelijkheid van de verzekerden moet zo beter tot z'n recht komen. Via de invoering van de Zorgverzekeringswet, januari 2006, waarin een no-claimsysteem besloten ligt, moet dit tot uitdrukking komen. De no-claim houdt in dat verzekerden die geen of weinig gebruik maken van zorg, maximaal € 255 per jaar kunnen terugkrijgen. In plaats van de centrale aanbodsturing wordt er een veranderingstraject door de overheid in gang gezet om de aansturing te veranderen in een vraagsturing. Hierbij worden de spelers op de gezondheidsmarkt meer mogelijkheden gegeven om in te spelen op de
276
vraag naar zorg. Ondernemerschap gaat hierin een belangrijkere rol spelen. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de verzekeraar. Met de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG), die op 1 januari 2006 haar intrede moet doen, beoogt de overheid te voorzien in spelregels en het bijbehorende toezicht om de overstap naar meer marktwerking te kunnen maken. In 2006 zullen het CTG/Zaio en het College voor Toezicht Zorgverzekeringen (CTZ) als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) erop toezien dat vrije onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars goed verlopen. De NZa moet de marktwerking in de zorg bevorderen. Met een nieuw zorgstelsel op 1 januari 2006 middels de invoering van de Zorgverzekeringswet zijn alle inwoners van Nederland verplicht zich te verzekeren door bij een zorgverzekeraar een zorgverzekering af te sluiten. Verzekeraars zijn op hun beurt verplicht om iedereen die zich voor de verzekering aanmeldt, te accepteren. De overheid stelt een wettelijk standaardpakket samen. In het kader van verandering van de toegankelijkheid van de zorg zal de fysiotherapeut volgens plan per 2006 direct toegankelijk worden. Nu werkt de fysiotherapeut op verwijzing, maar dan kan iedereen zich direct wenden tot de fysiotherapeut, en moet de fysiotherapeut beoordelen of de patiënt past binnen zijn competentie.
17.2.3 Zorgverzeke raars: de regisseurs in h et nieuwe z orgstelsel De gezondheidszorg kenmerkt zich door een vermenging van publieke en private belangen. De zorgverzekeraars worden steeds meer aangesproken op hun rol in de gezondheidszorg: zij krijgen in toenemende mate een zorgplicht voor hun verzekerden opgedrongen. Verzekeraars geven nadrukkelijker invulling aan schadelastbeheersing, premiebeleid en zorginkoop. Gedeeltelijk hebben de verzekeraars nog te maken met een contracteerplicht, maar er wordt meer en meer van hen verwacht dat de zorg zo gunstig mogelijk wordt ingekocht. In het nieuwe zorgstelsel is aan de verzekeraars een regisseursrol toegedicht. Zij zijn de belangenbehartigers van de verzekerde c.q. patiënt. De bedoeling is dat zorgverzekeraars zich in onderlinge concurrentie actiever inspannen om een betere prijs/prestatieverhouding bij de zorgaanbieders af te dwingen.
17.2.4 Tariefbepali ng bij wet g eregeld De overheid heeft de bijzondere verantwoordelijkheid voor het stelsel van zorg en voor de kosten en de financiering van het geheel. Een deel van de taken op dit gebied is bij wet opgedragen aan organen als de CTG-Zorgautoriteit in oprichting (CTG/Zaio). De CTG/Zaio heeft tot taak om het beschikbare bedrag voor de gezondheidszorg te verdelen over alle zorgaanbieders. De CTG/Zaio voert de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) uit, waarin bepaald is hoe de tarieven tot stand moeten komen van vrijwel alle Nederlandse zorgaanbieders. Deze tarievenwet regelt welke prijs door aanbieders van zorg bij de ziektekostenverzekeraars gedeclareerd mag worden. Voor de vrije beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg gaat het om collectief afgesproken landelijke maximumtarieven. In 2006 zal de CTG/Zaio opgaan in de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Meer dan 85% van alle uitgaven aan zorg wordt verdeeld via de WTG. Sinds 1 februari 2005 is deze wet veranderd in Wet Tarieven Gezondheidszorg Experimenten en Prestatiebekostiging (WTG-ExPres) en in 2006 zal hij overgaan in de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG). Door deze wet is het mogelijk om, onder zeer strikte voorwaarden, te experimenteren met andere prestatiebekostigingen, zoals nu in de fysiotherapie gebeurt. In deze wet wordt bovendien geregeld dat voor iedereen inzichtelijk dient te zijn hoe tarieven zijn opgebouwd.
277
17.2.5 Te weinig toetreders Er is aan diverse beroepsbeoefenaren in de zorg een nijpend tekort. Denk hierbij aan tandartsen, huisartsen, specialisten en verpleegkundigen. Onder huisartsen blijft de capaciteit relatief achter bij de vraag, mede doordat huisartsen meer parttime zijn gaan werken. Op dit moment werkt 44% van de huisartsen op parttime basis; met name onder vrouwelijke artsen is dit percentage met 84 uitzonderlijk hoog. Bovendien heeft een grote groep huisartsen (als gevolg van het verdwijnen van de uitkeringsmogelijkheid uit het goodwillfonds voor huisartsen na 2003) de mogelijkheid aangegrepen om hun praktijkuitoefening vervroegd te beëindigen. Daarnaast beëindigen sommige huisartsen vroegtijdig hun praktijk vanwege arbeidsongeschiktheid als gevolg van de (te) hoog opgelopen werkdruk. Samenhangend met het toenemende parttime werken, is het groeiend aandeel vrouwelijke huisartsen. In 1980 was nog maar 7% van alle huisartsen een vrouw, nu is dat 30%. Gezien het percentage vrouwelijke studenten (63%), zal het aandeel vrouwelijke huisartsen in 2015 uitgegroeid zijn naar 50%. Door verruiming van de opleidingscapaciteit zal naar verwachting het aantal professionals per saldo weer toenemen. De tandartsen blijven voorlopig nog met een tekort zitten; een tekort dat vanaf 2003 zelfs cumulatief gaat toenemen. Gezien de huidige opleidingscapaciteit staat voor slechts één op de twee terugtredende oudere tandartsen een opvolger klaar. In tabel 17.4 zijn de mutaties in de huisartsen-, tandartsen- en fysiotherapeutenbestanden te zien. tabel 17.4 Groei van het aantal beroepsbeoefenaren, 2004 in % van 1995 mutatie 1995-2004 huisartsen
+15%
tandartsen
+9%
fysiotherapeuten
+15%
Bron: CBS, bewerking EIM.
17.2.6 Concurrentie: meer vrije tariefvorming in de toekomst In de zorgsector is voor een belangrijk deel sprake van schaarste in het aanbod van zorgverlening. Een huisartsen- en een tandartsentekort geven deze beroepsbeoefenaren een sterke onderhandelingspositie met de verzekeraars. Het beleid van de overheid is gericht op meer marktwerking in de zorg. Tarieven moeten in de markt tot stand komen. Nu worden tarieven via de Wet Tarieven Gezondheidszorg Experimenten en Prestatiebekostiging (WTG-ExPres) vastgesteld (vanaf 1 januari Wet Marktordening Gezondheidszorg). Vanaf 1 januari 2005 zijn onder andere de fysiotherapeuten vrijgesteld van deze wetgeving, en zal vrije tariefvorming moeten gaan plaatsvinden. De concurrentie in dit deel van de gezondheidsmarkt zal dan naar verwachting toenemen. Als toezichthouder zal dan de NZa optreden, die onder meer ook als taak heeft om tarieven goed te keuren/vast te stellen en beleidsregels in het kader van de prijsvorming vast te stellen.
17.2.7 Samengevat In schema 17.1 zijn de marktomstandigheden voor de onderscheiden groepen zorgverleners, gebaseerd op het voorgaande, samenvattend weergegeven.
278
schema 17.1 Marktomstandigheden voor de zorg huisarts
tandarts
fysiotherapeut
tegenover afnemers
-
+
+/-
tegenover toetreders
-
+/-
+
++
++
+/-
m.b.t. concurrentie
++ = zeer gunstig, + = gunstig, +/- = neutraal, - = ongunstig, -- = zeer ongunstig voor de huisarts, tandarts en fysiotherapeut. Bron: EIM, 2005.
Zorgverleners moeten aan steeds hogere eisen voldoen, vooral ook op het gebied van toegankelijkheid en dienstverlening. In het bijzonder zal de huisarts, als eerste aanspreekpunt, aan deze verwachtingen moeten voldoen. De huisarts kampt echter nog altijd met een tekort aan capaciteit. De fysiotherapeut is sterk afhankelijk van de wijze waarop patiënten verzekerd zijn. Beperkingen in de ziekenfondswet hebben in 2004 het aantal behandelingen al fors doen dalen. Deze beroepsgroep heeft met ingang van 2005 bovendien te maken met een vrije tariefvorming. De concurrentie zal hierdoor naar verwachting toenemen. Er wordt binnen deze discipline veel aandacht aan marktontwikkeling besteed: er worden steeds meer specialismen ontwikkeld. Met ingang van 2006 kan de patiënt zich direct melden bij een fysiotherapeut. De fysiotherapeut is daarmee niet alleen meer afhankelijk van het doorverwijzen door een huisarts.
17.3
Kracht van de sector
17.3.1 Groepsprakt ijken, netwe rkvorming en schaalgrootte Het aantal huisartsen dat een solopraktijk 'runt' is in de afgelopen 10 jaar sterk afgenomen. In 1995 was ruim 46% van de huisartsen als solopraktijk gevestigd; inmiddels ligt dit percentage op 34. De overige huisartsen zijn een maatschap aangegaan met collega's en exploiteren een groepspraktijk. Ook fysiotherapeuten werken veelal in een groepspraktijk, namelijk 64%. Bij tandartsen zien we dit laatste nog weinig. Zij werken op dit moment nog voornamelijk als solist (70%). De wil om onder één dak samen met anderen te werken is wel aanwezig: 70% geeft aan dat in de komende jaren wel te willen. Het verschijnsel groepspraktijk kan als een vorm van schaalvergroting gezien worden. Er wordt bij diverse beroepsbeoefenaren in de zorg ook buiten de groepspraktijk om op grote schaal samengewerkt, waaronder de huisartsen. Voor het plannen van de avonden weekenddiensten is men aangewezen op samenwerking met andere huisartsen. Er is sprake van een snelle opkomst van zogenoemde huisartsenposten, die voor aangesloten huisartsen de verantwoordelijkheid overnemen voor de zorg gedurende avond, nacht en weekend. Er wordt ook samengewerkt door verschillende schakels in de zorgketen, bijvoorbeeld samenwerking tussen fysiotherapeuten en huisartsen en samenwerking van zorgaanbieders met verzekeraars. Een aantal verzekeraars en huisartsen heeft bijvoorbeeld het initiatief genomen voor de opzet van een mobiel team van huisartsen voor patiënten die geen huisarts hebben.
279
tabel 17.5 Indicatoren schaalgrootte en netwerkvorming totale zorgsector, 2004 gehele sector ondernemingenaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
87
omzetaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
76
werkgelegenheidsaandeel van het grootbedrijf in de sector (in %)
77
gemiddelde ondernemingsgrootte (in arbeidsjaren)
20
gemiddelde omzet per onderneming (x € miljoen)
1,3
Bron: CBS, EIM.
17.3.2 Innovatiever mogen Opbouw van EDP ICT is in de zorg een belangrijk thema. Er worden jaarlijks circa 1,3 miljoen fouten gemaakt bij de informatieoverdracht tussen zorgverleners van medische gegevens. Er zijn initiatieven gaande om een goede infrastructuur aan te leggen, met een betrouwbare toegang tot medische gegevens en de opbouw van het elektronisch patiëntendossier, het zogenoemde EPD. In 2002 is het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) van start gegaan. Deze organisatie ondersteunt als belangeloze en neutrale organisatie de totstandkoming van een betere informatievoorziening rondom en voor de patiënt met behulp van ICT. Dit voorkomt bijvoorbeeld dat de patiënt iedere keer weer zijn verhaal moet doen, en laat de zorgaanbieder in één oogopslag zien wat de medische achtergrond van een patiënt is. Het plan is dat de eerste twee hoofdstukken van het EPD in 2006 landelijk operationeel zijn: het gaat hierbij om het e-medicatiedossier en het ewaarneemdossier voor huisartsen. Niet alleen op het gebied van ICT-toepassingen innoveert de sector, ook op het gebied van het tegemoetkomen aan de zorgvraag vinden innovaties plaats. Hierbij wordt nadrukkelijker aandacht besteed aan de gang die een patiënt maakt: eerste contact met de huisarts, nader diagnostisch onderzoek, behandeling door de specialist in het ziekenhuis en de nazorg (fysiotherapie, revalidatie, thuiszorg). Specialisatie bij fysiotherapeuten Ook in het zorgaanbod vinden ontwikkelingen plaats: fysiotherapeuten specialiseren zich in toenemende mate binnen hun vakgebied. Dit heeft geleid tot een aantal verbijzonderingen, zoals manuele therapie, fysiotherapie in de sportgezondheidszorg, fysiotherapie in de geriatrie, fysiotherapie bij bekkenproblematiek en pre- en postpartum gezondheidszorg en fysiotherapie in de kinder- en jeugdgezondheidszorg. Ook in het aanbod komt meer differentiatie: preventie, arbeidsrelevantie zorg, specialisering, etc.
17.3.3 Efficiëntere bedrijfsvoering Belangrijke rol huisarts De huisarts bekleedt de functie van poortwachter. De huisarts zelf is rechtstreeks toegankelijk, lost de meeste zorgvragen op en fungeert als verwijzer. Uit onderzoek van NIVEL blijkt dat in de afgelopen 14 jaar de huisartsen efficiënter zijn gaan werken: zij zien meer patiënten in minder tijd. De huisarts handelt 97% van de contacten met de patiënten af zonder door te verwijzen. Inzet van de duurdere medisch specialist wordt daarmee bijvoorbeeld beperkt. 90% van de patiënten is tevreden over de door hun huisarts geleverde zorg. Inzet van een zogenoemde 'physician assistent' lijkt de huisartsenpraktijk nog efficiënter te maken. Door een deel van de patiënten al af te vangen kan de taak van de huisarts
280
verlicht worden. Samenwerking met fysiotherapeuten, psychotherapeuten en collegahuisartsen kan eveneens bijdragen aan een efficiënter systeem. Tandarts delegeert steeds meer taken Steeds meer worden, mede onder invloed van de hoge werkdruk en capaciteitstekort, taken gedelegeerd naar een lager deskundigheidsniveau. Zo worden taken van een tandarts in toenemende mate door een tandartsassistent of mondhygiëniste uitgevoerd. In 2002 is gestart met de nieuwe HBO-opleiding Mondzorgkunde. Een deel van de mondzorg zou dan door deze professionals overgenomen kunnen worden, op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van de tandarts. Het beleid van de overheid is gericht op verdere uitbouw van het tandheelkundig team (tandartsen, tandartsassistenten, preventieassistenten, mondhygiënisten, mondzorgkundigen en tandprothetici). Met name onder jongeren nemen tandheelkundige problemen toe. De aandacht voor preventieve tandheelkunde wordt daarom versterkt om de mondgezondheid op een hoog peil te houden. Met het voortzetten van de cursus 'Preventieassistent, en het ontwikkelen van vervolgcursussen op dit gebied wordt getracht professionals op het gebied van preventie (bij) te scholen.
17.3.4 Toenemend e administra tievelastend ruk De administratieve lasten zijn voor de zorgverleners sterk toegenomen door het op individueel niveau moeten afsluiten van contracten met verzekeraars. In nauwe samenwerking met de verzekeraars zijn voorbeeldovereenkomsten ontwikkeld. Om de financiële administratie en het declaratieverkeer ook in het nieuwe zorgstelsel goed te kunnen voeren, zal de zorgverlener van iedere patiënt in zijn praktijk moeten weten hoe deze is verzekerd. Dit betekent een extra administratieve belasting. Vanuit de overheid wordt het probleem van de administratieve lasten en regelgeving onderkend. Onder andere door het plan 'Minder regels, meer zorg' is de laatste jaren behoorlijk wat aandacht geweest voor het terugdringen van de lastendruk. Invulling daaraan door het Ministerie van VWS is onder meer gegeven door het schrappen van 11 van 30 verplichte enquêtes.
17.3.5 Samengevat schema 17.2 Kracht van de zorgsector
bedrijvendynamiek
sterke punten
zwakke punten
− verruiming opleidingscapaci-
− te weinig instroom
teit schaalgrootte/netwerkvorming
− toename groepspraktijken − toename huisartsenposten
innovatievermogen
− ontwikkeling nieuwe beroepen
− individualisme bij ondernemers (m.n. tandartsen) − automatisering − samenwerking schakels in gezondheidszorg
bedrijfsvoering
− ontwikkeling van functiedifferentiatie − ontwikkeling marktwerking
− delegeren van taken − toenemende administratievelastendruk
Bron: EIM, 2005.
281
17.4
Perspectief
17.4.1 Prognoses 2 005 en 2006 Door vergrijzing van de bevolking zal de vraag naar gezondheidszorg toenemen. Verwacht wordt dat de zorgverlening in 2005, in volume gemeten, met 1,25% zal toenemen. In 2006 zal de groei met 1% toenemen. De werkgelegenheid groeit als gevolg van de toegenomen vraag en de extra financiële ruimte die in deze sector is ontstaan in 2005 en 2006 met respectievelijk 1,25 en 1%. tabel 17.6 Prognose van de omzet-, werkgelegenheids- en winstontwikkeling in de zorgsector en het totale bedrijfsleven, voor 2005 en 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zorgsector
totaal bedrijfsleven
2005
2006
2005
2006
omzet − volumeontwikkeling
1,25
1,00
1,00
2,25
− prijsontwikkeling
1,75
1,75
1,75
1,00
− waardeontwikkeling
3,00
3,00
2,75
3,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,25
1,00
-0,75
0,75
winst
5,25
8,75
4,25
5,50
Bron: EIM, 2005.
tabel 17.7 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de zorgsector en het totale bedrijfsleven, voor stijging export van Nederlandse herkomst bij huidige prognose en extra exportstijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zorgsector
totaal bedrijfsleven
bij 3,75% groei
bij 3,75% groei
omzet
1,00
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,00
0,75
toegevoegde waarde
1,00
2,25
Bron: EIM, 2005.
tabel 17.8 Gevoeligheid van de omzet-, werkgelegenheids- en toegevoegde-waardeontwikkeling in de zorgsector en het totale bedrijfsleven, voor loonkosten in 2006 bij huidige prognose en extra loonkosten stijging in 2006 (mutatie in % t.o.v. voorgaand jaar) zorgsector
totaal bedrijfsleven
bij 0,25% stijging
bij 0,25% stijging
omzet
1,00
2,25
werkgelegenheid (arbeidsjaren)
1,00
0,75
toegevoegde waarde
1,00
2,25
Bron: EIM, 2005.
282
17.4.2 Een blik voo ruit Nieuw zorgstelsel Op 1 januari wordt een nieuw zorgstelsel ingevoerd met één basisverzekering voor iedereen en meer marktwerking tussen verzekeraars en zorgaanbieders. De nieuwe wet houdt in dat een gereguleerde marktwerking wordt geïntroduceerd waarbij de zorgverzekeraars een cruciale rol gaan spelen. Verzekeraars zullen aantrekkelijke polissen gaan aanbieden en zullen daarom scherp gaan onderhandelen met zorgaanbieders, is de intentie. Buiten het basispakket vallende zorg zal aanvullend moeten worden verzekerd. Deze verzekering zal flink kunnen oplopen en zal mogelijk grote consequenties hebben voor de vraag naar dergelijke zorg. De onderhandelingen tussen verzekeraars en zorgsector zullen eveneens sterke invloed hebben op omzet en rentabiliteit van de zorgsector. Meer samenwerking De zorgsector krijgt te maken met verdergaande veranderingen op het gebied van tarieven, taken etc. Om op de veranderende vraag en eisen te kunnen inspelen (meer ouderen, hogere eisen) zal meer worden samengewerkt, zowel horizontaal (met collega's) als verticaal (verschillende disciplines). Om de zorg toegankelijk, kwalitatief hoogwaardig, maar ook betaalbaar te houden zullen taken van de onder druk staande huisartsen bijvoorbeeld door verpleegkundigen worden overgenomen. Fysiotherapeuten kunnen bijvoorbeeld de eerste selectie en de advisering doen van de behandeling van een aantal aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Hoge eisen aan ondernemerschap Bij de zorgaanbieders worden in de komende jaren hoge eisen aan de ondernemersvaardigheden gesteld. Meer marktwerking zal onder meer bekwaamheden eisen op het gebied van onderhandelen, het voeren van een efficiënte bedrijfsvoering, zorgen voor een gezonde winstpositie en klantgerichtheid. Functie- en taakveranderingen De herbezinning op de taakverdeling om de schaarste in de zorgverlening mee te helpen oplossen, heeft bijvoorbeeld in de huisartsenpraktijk tot de ontwikkeling van een aantal nieuwe opleidingen en beroepen geleid: de praktijkondersteuner, de nurse practicioner (NP), de physician assistant (PA) en de praktijkmanager. Ouderenbeleid beroepsbeoefenaren Diverse initiatieven worden ontplooid om zorgverleners (tandartsen, huisartsen) langer aan de slag te houden. Mogelijkheden worden bekeken om het voor ouderen aantrekkelijker te maken actief te blijven (bijvoorbeeld door bepaalde activiteiten niet meer te hoeven uitvoeren).
283
17.5
Meer informatie over de sector
sectororganisaties
website
Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Utrecht
www.lhv.nl
Telefoon: (030) 282 37 23 KNMG, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
www.knmg.nl
bevordering der Geneeskunst, Utrecht Telefoon: (030) 282 39 11 Nederlandse Vereniging voor fysiotherapie in de Sport-
www.nvfs.nl
gezondheidszorg, Arnhem Telefoon: (026) 483 47 03 Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
www.kngf.nl
(KNGF), Amersfoort Telefoon: (033) 467 29 00 Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheel-
www.tandartsennet.nl
kunde (NMT), Nieuwegein Telefoon: (030) 607 62 76 Associatie Nederlandse Tandartsen, Heemstede
www.ant-online.nl
Telefoon: (023) 524 88 99 Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ), Zoetermeer
www.rvz.net
Telefoon: (079) 368 73 11
vakbladen • Tijdschrift voor Huisartsgeneeskunde • Zorg Krant (www.zorgkrant.nl) • Zorgvisie magazine • Nederlands tandartsenblad • Nederlands tijdschrift voor tandheelkunde
evenementen
informatie te vinden op:
KNGF-congres 2005
www.kngf.nl
28 en 29 oktober in Den Haag
284
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200507 A200506 A200505
1-9-2005 19-7-2005 oktober 2005
A200504 A200503
27-6-2005 15-6-2005
A200502
17-5-2005
A200501 A200417
26-4-2005 11-4-2005
A200416 A200415 A200414 A200413 A200412 A200411 A200410 A200409 A200408 A200407
12-4-2005 29-3-2005 24-3-2005 21-3-2005 9-3-2005 17-2-2005 25-4-2005 5-1-2005 18-11-2004 14-3-2005
A200406
12-10-2004
A200405 A200404
14-9-2004 11-8-2004
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004
Meer MKB-bedrijven in openbare aanbestedingen? Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU Entrepreneurship in the Netherlands: SMEs and International co-operation Kleinschalig Ondernemen 2005 Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en VWO-onderwijs Nieuw ondernemerschap in herstel : Global Entrepreneurship Monitor 2004 Spin-offs van grote bedrijven in Nederland Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in het MKB MKB-locaties Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Internationalisering in het Nederlandse MKB MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën Ondernemen in de zorg De bron van vernieuwing Oudere versus jongere starters De kracht van de organisatie Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! Toetredingsbarrières in de praktijk : Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start Ondernemen in de Sectoren Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties : Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het midden- en kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004
285
A200309
22-1-2004
A200308 A200307 A200306 A200305
20-1-2004 17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003
A200304 A200303 A200302
14-10-2003 15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003
286
Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004 Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 19982000 Grenzen aan verantwoordelijkheid Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003