Landschappen met toekomstwaarde Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen
Landschappen met toekomstwaarde Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen
Voorwoord Met de vaststelling van de Nota Ruimte door de Tweede Kamer heeft Nederland er twintig nationale landschappen bij. Stuk voor stuk landschappen, waarvan we allemaal al lang weten dat ze bijzonder zijn, maar die nu ook als zodanig erkend zijn. Die erkenning is meer dan alleen een eervolle vermelding. Het is ook een opdracht aan alle betrokkenen. Het beleid voor de nationale landschappen is er op gericht de landschappelijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken, zonder de ontwikkelingskansen uit het oog te verliezen. Het gaat immers ook om het bereiken van een vitaal en leefbaar platteland. De provincies staan nu voor de taak om het beleid voor deze gebieden verder uit te werken. Het Rijk stelt hiervoor middelen beschikbaar in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Binnen het ILG worden afzonderlijke middelen opgenomen, die bedoeld zijn om een cultuurimpuls te geven aan de nationale landschappen. Daarnaast stelt het Rijk kennis beschikbaar voor het gebiedsgericht beleid. Deze brochure maakt daar deel van uit. De cultuurhistorische betekenis heeft zwaar meegewogen bij de selectie van de nationale landschappen. De streekeigen geschiedenis heeft in ieder gebied tot een ander landschap geleid en daarmee bijgedragen aan de grote verscheidenheid van ons land. Deze brochure schetst een beeld van de belangrijkste cultuurhistorische ontwikkelingen
en benoemt de ‘dragers’ van het landschap. De provincies zijn nu aan zet om deze informatie te benutten als een kans voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Raad voor het Landelijk Gebied merkte in zijn brief over de Nota Ruimte onlangs op: “Het is van groot belang dat het landschap als erfgoed nu ook op de waarde wordt geschat die het economisch heeft, voor Nederland als toeristisch land en als vestigingsplaats voor internationale ondernemingen, maar ook voor het kennen en beleven van de eigen identiteit en geschiedenis door 16 miljoen Nederlanders. Het landschap verdient een wervend beleid, dat niet alleen regels stelt aan hoe om te gaan met het landschap, maar vooral inspireert en kansen biedt om nieuwe ontwikkelingen op een harmonische wijze in verband te brengen met het verleden.” Met deze brochure wordt een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van landschappen waarin het goed wonen, werken en recreëren is en waarin de historische en ruimtelijke verscheidenheid tot in lengte van jaren gewaarborgd is. Deze brochure heet ‘Landschappen met toekomstwaarde’, het is aan ons allen om dat waar te maken! Frank Strolenberg Projectleider Belvedere Belvedere is een initiatief van de ministeries van VROM, LNV, V&W en OCW.
3
Inhoud I
4
Inleiding
5
II Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen 1 Groene Hart 2 Middag-Humsterland 3 Noordelijke Wouden 4 Zuidwest-Friesland 5 Drentse Aa 6 IJsseldelta 7 Noordoost-Twente 8 Graafschap 9 Achterhoek 10 Gelderse Poort 11 Veluwe 12 Rivierengebied 13 Arkemheen-Eemland 14 Noord-Hollands Midden 15 Hoeksche Waard 16 Zuidwest-Zeeland 17 Groene Woud 18 Heuvelland 19 Nieuwe Hollandse Waterlinie 20 Stelling van Amsterdam
9 10 18 21 24 28 32 35 38 41 44 48 52 56 60 65 69 75 79 83 86
III Behoud door ontwikkeling; Inspiratie voor ruimtelijke opgaven
89
In de Nota Ruimte zijn twintig gebieden in Nederland aangewezen als nationaal landschap. De Nota Ruimte geeft van deze gebieden slechts een globale begrenzing en een korte karakterisering van de kernkwaliteiten, en vraagt de provincies deze nader uit te werken. Deze brochure wil daaraan een bijdrage leveren. Van alle nationale landschappen is een cultuurhistorische karakteristiek opgenomen, plus een beschrijving van de belangrijkste fysieke dragers van het landschap. Daarmee wordt een beeld geschetst van de ruimtelijke diversiteit en historische gelaagdheid van de nationale landschappen en wordt een onderbouwing gegeven van de (inter)nationale betekenis van deze gebieden. De informatie kan worden gebruikt als hulpmiddel bij het concreet begrenzen van de nationale landschappen in de streekplannen, bij het uitwerken van de kernkwaliteiten en bij het ontwikkelen van integrale uitvoeringsprogramma’s. Nationale landschappen zijn gebieden ‘met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten’. De cultuurhistorische kwaliteit en betekenis van het landschap is een onlosmakelijk onderdeel van de landschappelijke kwaliteit als geheel. Niet voor niets vallen negentien van de twintig nationale landschappen geheel of ten dele samen met Belvederegebieden; alleen voor de Hoeksche Waard geldt dat niet. Laatstgenoemd gebied is in deze brochure opgenomen, hoewel de Tweede Kamer bij het ter perse gaan nog geen
uitspraak heeft gedaan over de definitieve status van de Hoeksche Waard. Het beleid voor de nationale landschappen, die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, is gericht op het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de landschappelijke kwaliteit en de daarmee verbonden waarden. ‘Behoud door ontwikkeling’ is het uitgangspunt van het beleid voor de nationale landschappen. De gebieden gaan dus allesbehalve ‘op slot’; het beleid biedt ruimte voor ontwikkeling, waaronder de opvang van de eigen bevolkingsgroei. Behoud van het niet-stedelijke karakter en een ontwikkeling die zich richt op de versterking van de specifieke kwaliteiten van het gebied staan echter voorop.
foto’s: Wim van der Ende en Dré van Marrewijk
Inleiding
‘Behoud door ontwikkeling’ is sinds 1999 ook het uitgangspunt van het beleid dat is vastgelegd in de Nota Belvedere. Met dit beleid stimuleert het rijk het realiseren van ruimtelijke kwaliteit en identiteit door het beter benutten van de cultuurhistorie bij de planvorming, het ontwerp en de uitvoering van ruimtelijke plannen. Daarbij gaat het er om de ontstaansgeschiedenis van dorpen, steden en landschappen ‘leesbaar’ te houden en gelijktijdig de kansen te benutten om een nieuwe tijdslaag aan het landschap
5
toe te voegen. Cultuurhistorische waarden spelen immers een belangrijke rol bij de identiteitsbepaling en de belevingswaarde van plaatsen en landschappen, en vormen tevens een basis voor sociaal-economische ontwikkeling. Cultuurhistorie is in de Belvederebenadering daarom geen ‘sta-in-de-weg’, maar een conditie en kans voor een kwalitatieve en gebiedsspecifieke ontwikkeling. Om het Belvederebeleid tot een succes te maken, staan een aantal middelen ter beschikking: het initiëren van voorbeeldprojecten zoals het nationaal project Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Limesproject; het faciliteren van de planvorming door het beschikbaar stellen van cultuurhistorische informatie en toepassingskennis via de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH) en de Belvedere-website; en de subsidieregeling Belvedere. Daarnaast stelt het rijk Belvederemiddelen beschikbaar via de investeringsbudgetten ISV en ILG. Voor de opstelling en uitvoering van de uitvoeringsprogramma’s voor de nationale landschappen wordt vanaf 2005 jaarlijks 2,25 miljoen euro uit de Belvederemiddelen beschikbaar gesteld voor ILG, teneinde de provincies in staat te stellen het Belvederebeleid te realiseren.
6
Ook door de provincies zijn in de afgelopen jaren vele initiatieven ontplooid om het ontwikkelingsgericht benutten van de cultuurhistorie in het ruimtelijke beleid vorm te geven. In vrijwel alle provincies zijn uitgebreide inventarisaties uitgevoerd, is provinciaal cultuurhistorisch beleid ontwikkeld, heeft de vertaling plaatsgevonden van het cultuurhistorisch beleid in het streekplan en zijn handvatten ontwikkeld om de uitvoering van het beleid te faciliteren. Ook zijn vele concrete plannen ontwikkeld of reeds in uitvoering gebracht om de kwaliteit van de ruimte verder te verbeteren door het expliciet benutten van cultuurhistorische waarden. Daarnaast heeft ook een institutionele versterking plaatsgevonden door de instelling van erfgoedhuizen. De nieuwe opgave om het beleid voor de nationale landschappen nader uit te werken kan derhalve een vliegende start maken, doordat gebruik kan worden gemaakt van een solide organisatorische en kennisinfrastructuur en van ervaring in concrete projectsituaties. Deze brochure loopt niet vooruit op de invulling van de uitvoeringsprogramma’s die voor de nationale landschappen worden opgesteld. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de provincies en zal in samenwerking met onder andere gemeenten, waterschappen en private, uitvoerende partijen gestalte krijgen. Iedere provincie kent daarbij zijn eigen karakteristieke ruimtelijke problemen en kansen, en het past geheel in de lijn van het Belvederebeleid dat daarvoor regiospecifieke oplossingen gevonden worden. Dat neemt niet weg dat er ruimtelijke vraagstukken zijn die op meerdere plaatsen spelen; vraagstukken die betrekking hebben op de economische revitalisering van het landelijke gebied, de uitbreiding van kleine kernen, het vasthouden en
bergen van overtollig oppervlaktewater, het aanleggen van ecologische verbindingen, het beheer van landschapselementen of het versterken van de recreatieve potenties. Over dergelijke ruimtelijke opgaven en de bijdrage die daaraan vanuit cultuurhistorisch perspectief kan worden geboden, zijn in de afgelopen jaren verspreid door het land studies verricht en plannen gemaakt met een financiële bijdrage van de subsidieregeling Belvedere. De werkwijze en resultaten van deze projecten zijn vaak in meerdere situaties toepasbaar, of kunnen als bron van inspiratie dienen bij ruimtelijke opgaven elders in het land. Om de resultaten van deze ‘voorbeeldige’ projecten voor een ieder beschikbaar te stellen, is de Belvedere-website ingericht, toegankelijk via www.belvedere.nu. Aan het eind van deze brochure treft u hierover meer informatie aan.
Leeswijzer De opbouw van de gebiedsbeschrijving van de nationale landschappen is steeds als volgt: _ de Introductie is, inclusief de opsomming onder het kopje kernkwaliteiten, overgenomen uit de Nota Ruimte (p.k.b. deel 3 (kabinetsstandpunt), hoofdstuk 3) en in enkele gevallen enigszins aangepast of aangevuld. Voor de Hoeksche Waard is een nieuwe beschrijving gemaakt – de cultuurhistorische karakteristiek is een bewerking, actualisering en/of aanvulling van de gebiedsbeschrijving uit de Nota Belvedere (bijlage Gebieden), – datzelfde geldt voor de Fysieke dragers waarin de meest karakteristieke cultuurhistorische gebiedskenmerken samengevat worden. In enkele gevallen – waarin het nationaal landschap niet of in mindere mate samenvalt met Belvedere-
gebieden – is de tekst geheel nieuw. De teksten zijn afgestemd met de beleidsmedewerkers cultuurhistorie van de provincies. De informatie in deze brochure biedt een handvat bij de uitwerking van het provinciaal ruimtelijk beleid. Om de brochure in omvang beperkt te kunnen houden, is afgezien van een lijst van verklarende termen. In plaats daarvan wordt verwezen naar het Glossarium Nederlandse landschap op: www.geocities.com/capitolhill/senate/7232/nl/ home.htm De precieze definitie van de gehanteerde indeling in archeologische perioden is te vinden op www.archeologienet.nl/tijds_periode/index.htm
Gebruikte Literatuur – Brief van de Raad voor het Landelijk Gebied (nr. RLG 04706) aan de Vaste Commissie voor VROM met vijf boodschappen over de kamerbehandeling Nota Ruimte, 23 november 2004. – Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ, 2004: Nota Ruimte. Ruimte voor Ontwikkeling. p.k.b. deel 3 (kabinetsstandpunt). – Ministeries van OCW, VROM, LNV en VenW, 1999. Belvedere, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Inclusief bijlage Gebieden.
7
2 3 5 4 1
Groene Hart
2
Middag-Humsterland
3
Noordelijke Wouden
4
Zuidwest-Friesland
5
Drentse Aa
6
IJsseldelta
7
Noordoost-Twente
8
Graafschap
9
Achterhoek
6
14
7
20 13
11
10 Gelderse Poort
8 1
11 Veluwe 12 Rivierengebied
19 9
12
13 Arkemheen-Eemland
10
14 Noord-Hollands Midden 15 Hoeksche Waard
15
16 Zuidwest-Zeeland 17 Groene Woud
17
18 Heuvelland 19 Nieuwe Hollandse Waterlinie 20 Stelling van Amsterdam
8
16
18
Cultuurhistorische karakteristiek van de nationale landschappen
9
Groene Hart Kernkwaliteiten Hollands-Utrechts veenweidegebied π grote mate van openheid π strokenverkaveling met hoog percentage water : land π veenweidekarakter Plassengebied π besloten oeverwal met vele buitenplaatsen π open veenplassen π veenweidekarakter De Waarden π verkavelingspatroon π groen karakter door beplante dijken en kades π grote mate van openheid
Veenweidelandschap bij Bodegraven.
10
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
1
Cultuurhistorische karakteristiek Hollands-Utrechts veenweidegebied
Introductie Het nationaal landschap Groene Hart bestaat uit drie met elkaar samenhangende delen: het Hollands-Utrechts veenweidegebied, het gebied van de Waarden en het Plassengebied, met elk hun eigen, gedeeltelijk gemeenschappelijke, gedeeltelijk gebiedsspecifieke kwaliteiten. Het Groene Hart wordt doorsneden door grotere en kleinere rivieren die de deelgebieden in afzonderlijke eenheden verdelen. Deze worden gevormd door een configuratie van polders waarbinnen het langgerekte smalle weideperceel veelal de landschappelijke ‘basismodule’ is. De open ruimtes van de polders worden omzoomd door vaak met opgaande beplanting begroeide dijken en kaden en de bijbehorende lintdorpen en waterlopen. Het landschap is op veel plaatsen open en groots. Water is in het Groene Hart dominant aanwezig in de talloze sloten, vaarten, weteringen, kanalen, meren en plassen. In het noordelijk en oostelijk deel van het gebied liggen belangrijke cultuurhistorische waarden behorend bij respectievelijk de Stelling van Amsterdam (opgenomen op de UNESCO-lijst van werelderfgoed) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Beide zijn als nationaal landschap 19 en 20 afzonderlijk in deze brochure beschreven.
Het Groene Hart behoort grotendeels tot het landschap van de veenontginingen, in mindere mate tot de droogmakerijen. Dit veengebied wordt doorsneden door de Utrechtse Vecht, de Oude Rijn, de Hollandse IJssel, de Lek en de Waal. Het overgrote deel van het gebied is ná ca. 1000 AD in cultuur gebracht, in een ‘golf’ van georganiseerde, systematische ontginningen. Initiatiefnemers van deze omvangrijke ontginningen waren de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht. De ontginningen werden uitgezet vanaf een natuurlijke (rivier, veenstroompje) of kunstmatige ontginningsbasis (weg, wetering). Min of meer haaks daarop werden sloten gegraven om het veen te ontwateren en de kavels te begrenzen. De boerderijen werden gesitueerd op de kop van de kavels bij de ontginningsbasis. Op deze wijze ontstonden lange boerderijlinten met daarbinnen soms komvorming bij de kerk. In verdichte vorm zijn deze polderlinten nog altijd sterk bepalend voor het nederzettingspatroon van het Groene Hart. Bij de ontginningen werd veel gebruik gemaakt van een standaardcontract tussen landsheer en ontginner, de zogeheten ‘cope’, die uitging van vaste maten (95/115m x 1250m of de dubbele lengte). Omdat de ontginningen tegen het afstromend water uit naburige gebieden aan de zij- en achterkanten van kaden werden voorzien, ontstonden in de copegebieden (nu nog te traceren aan plaatsnamen als Oukoop, Nieuwkoop, Teckop) regelmatige ontginningsblokken. Waar met minder vaste maten werd ontgonnen kwamen onregelmatiger blokken tot stand. Als de ontginning werd uitgezet vanuit een kronkelend riviertje konden gerende verkavelingspatronen het gevolg zijn.
Nog in de Middeleeuwen kwamen uit de ontginningsblokken als waterstaatkundige eenheden de polders tot stand en daarmee was de hoofdlijn van de huidige landschappelijke structuur een feit. Het landschap van het Groene Hart heeft een bijzonder kenmerkende opbouw: de basismodule is het langgerekte weideperceel, soms direct teruggaand op de middeleeuwse ontginning (of bestaand uit samengevoegde oorspronkelijke percelen), begrensd door sloten. De afwateringseenheid is de daarop volgende laag: de polder omgeven door dijken en kaden. In en aan de rand van de polders liggen de van oorsprong agrarische nederzettingen. Op knooppunten van land- en waterwegen zijn stadjes en steden ontstaan. In contrast met het open polderland hebben de dorpen een vrij besloten karakter door erfen wegbeplantingen. Het silhouet van de bebouwing - met als markant punt de dorpskerk - en de beplanting begrenst vaak de open ruimtes van de polders. De boezemwateren liggen vaak hoger dan het omringende land dat door inklinking sterk is gedaald. Buitengewoon kenmerkend is daarmee het (zichtbaar) gedifferentieerde waterpeil in het gebied, variërend van het laagste polderpeil tot het peil waarop het overtollig water in het gebied geloosd wordt op de rivier. Binnen dit gemeenschappelijke stramien zijn verbijzonderingen te onderscheiden: enerzijds deelgebieden met een gedeeltelijk afwijkende karakteristiek, anderzijds deelgebieden waarin de genoemde kenmerken in bijzonder hoge mate voorkomen. Afwijkend is bijvoorbeeld het gebied rond de Kagerplassen dat pas vanaf de 13de eeuw werd ontgonnen. Dit lage en moerassige gebied werd doorsneden door kronkelende veenstromen als (Oude) Ade, Warmonderleede en Zijl. Het patroon
11
foto: Wim van der Ende foto: Wim van der Ende
Tiendweg in de polder Heeswijk.
Polsbroek; wetering met aan weerszijden bebouwing.
12
van de verkavelingen is mede daardoor nogal onregelmatig. De Kagerplassen bestaan uit natuurlijke meren - een zeldzaam gegeven in het Groen Hart - die dateren van vóór de ontginning en uit meren die door oeverafslag en erosie van oude veenstromen zijn ontstaan. Opvallend is de zuidwestnoordoost oriëntatie van de plassen, die voortvloeit uit de overheersende windrichting. In het gebied komt de hoogste concentratie voor van poldermolens in relatie met kleinschalige polders van WestNederland.
Een deelgebied waar de karakteristieken van de Hollands-Utrechtse veenontginningen zeer compleet voorkomen is Zoeterwoude-Weipoort, met goed bewaarde boerderijlinten, een uitwaaierende veenverkaveling en enkele droogmakerijen. Bijzondere elementen in dit geheel zijn twee kerkepaden en de ‘landscheiding’, de grens tussen twee hoogheemraadschappen. Het gebied van Nieuwkoop-Harmelen is een veenontginningslandschap van Europese betekenis. Het is een schoolvoorbeeld van de 12de en 13de eeuwse cope-ontginningen en tegelijk ook het grootste aaneengesloten voorbeeld daarvan in Nederland. Daar komt bij dat de omgeving van Nieuwkoop een compleet overzicht biedt van de landschappelijke successie van de veenontginningen: in de Middeleeuwen ontgonnen en verkaveld land, half en geheel verveend gebied (Nieuwkoopse Plassen) en het uiteindelijke stadium van de droogmakerijen. Bebouwing komt in het gebied bijna uitsluitend voor in de vorm van lintbebouwing waarvan de structuur duidelijk wordt bepaald door de agrarische verkaveling. Buiten de dorpen, de boerderijerven en een aantal beplante kades en wegen is het landschap zeer open. In de Meijepolder zijn de eeuwenoude kaden beplant met hakhout (essen, knotwilgen). Kasteel de Haar vormt met het bijbehorende dorp Haarzuilens een bijzondere landgoedenclave in deze omgeving. De archeologische waarden binnen het veengebied liggen vooral in de (laat-)middeleeuwse ontginningsassen waaraan ophogingen/terpen liggen, die een waardevol bodemarchief vormen. Diep onder het veenpakket bevindt zich het pleistocene dekzand waarop zich bewoningssporen uit de Mesolithische en Neolithische perioden kunnen
waterspiegel. De winning was bedoeld voor de brandstofvoorziening (turf) voor de sterk groeiende stedelijke bevolking. Door het vergraven ontstonden grote plassen als de Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen. Karakteristieke landschapselementen zijn hier de legakkers, petgaten, ontginningsassen met een gespaard randje bovenland en waaiervormige verkavelingspatronen. Na de vervening zijn ook weer plassen drooggemalen. De resulterende droogmakerijen, zoals de Polder Béthune, zijn te herkennen aan de lage ligging en de rationele indeling met rechte wegen en een gelijkmatig verkavelingspatroon.
foto: Wim van der Ende
Opgraving Romeins schip in Woerden.
foto: Wim van der Ende
bevinden. Dankzij de afdekkende veenpakketten zijn deze resten over het algemeen goed geconserveerd, maar tegelijkertijd moeilijk detecteerbaar. Langs de Oude Rijn liggen oeverwallen die tot de eerste permanent bewoonde gebieden van ZuidHolland behoren. De bewoning gaat tenminste terug tot in de IJzertijd. In de Romeinse Tijd volgde de grens van het Romeinse Rijk (Limes) de Oude Rijn. Romeinse versterkingen lagen bij Vleuten, Woerden, Zwammerdam, mogelijk bij Bodegraven, Alphen en Leiden. Vaak gingen deze castella vergezeld van burgerlijke nederzettingen, waar handel plaatsvond tussen de lokale bevolking en de soldaten in de garnizoenen. Recente vondsten van Romeinse schepen en de Romeinse grensweg in onder meer Leidsche Rijn en Woerden getuigen van de transportfunctie over en langs de (Oude) Rijn. Diezelfde Oude Rijn, met name tussen Alphen en Leiden, heeft in de laatste twee eeuwen een belangrijke transportfunctie gekregen voor verschillende vormen van industriële bedrijvigheid langs de oevers van de rivier.
Plassengebied Het gebied aan weerszijden van de Vecht wordt gekenmerkt door een divers landschapspatroon: de Vecht met oeverwallen, het direct daaraan grenzende veenweidegebied en daarachter plaatselijk droogmakerijen. In het oosten begrenst de stuwwalzoom van de Utrechtse Heuvelrug dit deel van het nationaal landschap. Vanaf de 9de eeuw werden de uitgestrekte venen aan weerszijden van de Vecht ontgonnen. In eerste instantie werd het gebied benut voor akkerbouw; later, toen de grond daarvoor te sterk was ingeklonken, kwam veeteelt op. Vanaf de 16de eeuw begon men, na winning aan de oppervlakte, veen weg te graven van onder de
Molen de Blauwe Wip aan de Oostvaart, een boezem die op de Oude Rijn loost.
13
foto: Wim van der Ende
17de en 18de eeuw werden deze omgevormd tot buitenplaatsen toen rijke Amsterdamse kooplieden van Weesp tot Utrecht buitenplaatsen aanlegden met prachtige tuinen en parken. Ook rond ’s-Graveland ontstond in de 17de eeuw een complex van buitenplaatsen. Hier vonden eerst ontzandingen plaats ten behoeve van de stadsuitleg van Amsterdam. Aan het oostelijk eind van de percelen is daardoor een hoogteverschil ontstaan, oplopend tot zo’n drie à vier meter. Tegen het einde van de 18de eeuw zijn veel buitens in verval geraakt en omgezet in weiland. Langs de Vecht ligt een reeks gave dorpen zoals Oud-Zuilen, Loenen en Nigtevecht. Ter hoogte van Abcoude - Nigtevecht sluit de Nieuwe Hollandse Waterlinie (gebied 19) aan op de Stelling van Amsterdam (gebied 20). Archeologisch is het gebied interessant omdat op de oeverwallen en stroomruggen, bewoningsresten uit de IJzertijd en later liggen. De vestigingskeuze werd bepaald door de relatief hoge ligging van deze rivierafzettingen en door de bevaarbare rivier zelf. De aanwezigheid van vroeg-middeleeuws materiaal duidt op de aanvang van de ontginning van het aanliggende veengebied, geïnitieerd vanuit de stad Utrecht.
Breukelen, Huize Rupelmonde aan de Vecht.
De zone langs de Vecht en rond ’s-Graveland herbergt een concentratie aan landgoederen en buitenplaatsen van Europese cultuurhistorische en landschappelijke betekenis, met waardevolle oude tuinen, parkbossen en soms ook overtuinen. In die gevallen beschikten de landgoederen over servituten (erfdienstbaarheden, een last waarmee een stuk grond (erf) is belast ten gebruike en ten nutte van een erf dat aan iemand anders toebehoort) die het vrije zicht op de overzijde van de rivier beschermden. Reeds in de Middeleeuwen werden langs de Vecht kastelen en ridderhofsteden gebouwd. In de
14
De Waarden Lopikerwaard en Krimpenerwaard De Krimpener- en Lopikerwaard vormen wat landschapsbeeld en schaal betreft een duidelijk begrensde landschappelijke eenheid. Beide waarden, die voornamelijk uit veen bestaan, worden begrensd door de Hollandse IJssel en de Lek. De Krimpenerwaard ligt ten westen, de Lopikerwaard ten oosten van de Vlist. Beide waarden vormen met elkaar het grootst aaneengesloten veenweidegebied van Nederland.
huisterpen die voor een groot deel aan de lintbebouwing gekoppeld zijn, maar ook als verlaten nederzettingen (o.a aan De Loet) aanwezig zijn. Resten van prehistorische bewoning zijn hier aanwezig of te verwachten op donken (pleistocene rivierduinen), die deels geheel door het veen zijn afgedekt, ten dele echter net boven het veen uitsteken. Ook fossiele, door veen en klei afgedekte riviersystemen herbergen zeer goed bewaarde resten uit Neolithicum en Bronstijd. De feitelijke kennis van dit bodemarchief is door de relatief diepe ligging nog beperkt. Alblasserwaard en Vijfheerenlanden Ook het open landschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden heeft de typische kenmerken van de West-Nederlandse veenontginningen. Het gebied wordt in ongeveer oost-westrichting doorsneden door zeer lange lintvormige ontginningsassen. Het beloop is veelal bochtig, omdat ze zijn ontstaan langs oude veenstromen. Voorbeelden zijn Oud Alblas-Bleskensgraaf en GiessenburgMuisbroek-Hoornaar. Kenmerkend voor deze polderlinten is de dubbele bewoningsstructuur met de veenstroom of vaart in het centrum. Vaak ligt aan weerszijden, direct achter de lintbebouwing, nog een ‘voorwetering’. Min of meer loodrecht op de ontginningsassen liggen de lange smalle percelen, aan de achterkant begrensd door een (achter)wetering en/of kade. Het gebied wordt aan de noorden zuidzijde begrensd door de dijken en lintbebouwing langs de Lek en de Merwede. De laatmiddeleeuwse dorpsstructuren zijn herkenbaar aan de reeksen huisterpen; in de linten staan waardevolle boerderijen. Aan de noordwestkant van de Alblasserwaard ligt Kinderdijk, nog steeds het belangrijkste uitwateringspunt van de waard. Het uitwaterings-
foto: Dré van Marrewijk
De karakteristieke lange en smalle kavels van beide waarden zijn typerend voor de middeleeuwse veenontginningen, waaronder de cope-ontginningen (zie hierboven), met het bijbehorende nederzettingspatroon. De wat hoger gelegen, stevigere grond langs de Hollandsche IJssel diende in eerste instantie als uitgangspunt voor de lange kavels en het slotenstelsel, dat loodrecht op de rivier lag en het veenmoeras ontwaterde. Ook de oevers van de andere rivieren en de later gegraven weteringen dienden als basis voor ontginningen. In de Krimpenerwaard is sprake van meerdere bewoningslinten en een verkavelingspatroon in meerdere richtingen (met Vlist als beschermd dorpsgezicht). Een afwijkende morfologie heeft Bergambacht dat gebouwd is op een donk. Ten zuiden ervan ligt een tweede donk, waarop rond 1250 een slot werd gebouwd. Na een brand verrees hier de boerderij ’t Slot. In de Lopikerwaard liggen slechts enkele, zeer langgerekte bewoningslinten, langs de Benschopperwetering en de Lopikervaart. Afgezien van de stedelijke gebieden van Montfoort en IJsselstein is het bewoningspatroon daardoor in oost - west richting gelegen, de bijbehorende agrarische verkaveling is steeds noord - zuid gericht. Het centrale deel van de waarden werd het laatst ontgonnen. Omdat het veen te kleiïg was om geëxploiteerd te worden, heeft vervening nauwelijks plaatsgevonden. Bijzonder voor de Waarden zijn de lange, rechte tiendwegen. Vermoedelijk zijn deze kades aangelegd om een deel van het land in het voorjaar eerder droog (en dus bruikbaar) te maken. Een tweede typerende element zijn de achtergrenzen van de ontginningen, de zogeheten landscheidingskaden. De archeologische component van de laat-middeleeuwse ontginning bestaat vooral uit reeksen
Merkstenen in Ottoland.
15
foto: Wim van der Ende foto: Wim van der Ende
Lakenvelder runderen in de polder Lakerveld.
Krimpenerwaard; omgeving van Stolwijk
16
complex bestaat uit molens (gebouwd tussen 1740 en 1882), boezems, kades, sluizen en andere elementen. Principe van het systeem is het opmalen door de molens van water van de lage naar de hoge boezem en vervolgens naar de Lek. De molens zijn nu buiten gebruik, maar de hoge boezems hebben nog steeds een bergingsfunctie. Kinderdijk is als Werelderfgoed aangewezen door de UNESCO. In de Vijfheerenlanden, een overgangszone van het veenweidelandschap van de Zuidhollandse waarden naar het Gelderse rivierenlandschap, liggen meer grote stroomruggen en zandige oeverwallen dan in de Alblasserwaard. Het landschap is minder weids en open dan in de andere waarden. Het hart van de Vijfheerenlanden laat een sterke landschappelijke eenheid zien door een strakke indeling met zeer rechte langgerekte ontginningsdorpen. Het noordelijke deel heeft een tamelijk besloten karakter door grienden, populierenbossen, houtsingels, boomgaarden en beplante kaden. Het zuidelijk gedeelte grenst aan het Lingegebied (zie gebied 12) en maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (gebied 19). De oudste sporen van bewoning in het gebied dateren uit het Mesolithicum en zijn aangetroffen op de donken die zeker tot het eind van het Neolithicum bewoond bleven. Voor de bewoningsmogelijkheden waren ook de toenmalige, nu verlaten en door veen afgedekte riviersystemen van groot belang. Meer naar het westen dateert de bewoning voor zover bekend vooral uit het Laat Neolithicum. In het westelijk deel van de Alblasserwaard ligt bovendien een kreekruggensysteem dat vóór de Romeinse Tijd is ontstaan en vele resten van nederzettingen uit die periode herbergt. Op de meer oostelijke oeverwallen en stroomruggen loopt de bewoning op veel meer plekken door tot in de Romeinse Tijd en de Vroege Middeleeuwen.
Fysieke dragers –
–
Hollands-Utrechts veenweidegebied
- de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle oude
- reeksen huisterpen die een overblijfsel vormen van de
het veenpolderlandschap met kenmerkende strokenverkaveling,
buitenplaatsen,
middeleeuwse nederzettingsstructuur,
openheid en weidsheid, oude veenstromen, hoog gelegen
- de structuur en het karakter van de diverse beschermde stads-
- kenmerkende elementen als tiendwegen, kaden, dijken en
boezemwateren en laaggelegen weteringen en sloten,
en dorpsgezichten,
de hoofdstructuur van de (cope-)ontginningen, dat wil zeggen
- de gedeeltelijk waardevolle bebouwing: boerderijen, molens,
de ontginningsassen met de boerderij- en dorpslinten, de
gemalen, sluizen, bruggen, fabrieken, dorpsbebouwing,
bewoningslinten waaronder specifieke dijkbebouwing,
perceelsrichtingen en -vormen en het verschil tussen voor-, zij-
- bewoningsresten en sporen vanaf de IJzertijd,
dijkmagazijnen, sluizen, verhoefslagingspaaltjes, e.d.,
en achterkant van de ontginning, –
–
de kenmerkende polderindeling met een groot aantal dijken en
–
eendenkooien, –
het rivierdijklandschap met rivierdijken, karakteristieke
- de diverse middeleeuwse kasteelterreinen.
–
de beschermde gezichten van Gouda, Vlist en Schoonhoven,
’s-Graveland:
–
de Alblasserwaard met:
kades,
- de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle oude
- de langgerekte dubbele bebouwingslinten met een oude
de dorpslinten, vaak bestaande uit reeksen huisterpen, met een
buitenplaatsen, de ontzandingen, wasserijen, kleine bebouwing
veenstroom of wetering in het centrum en waardevolle
en karakteristieke dorpsgezichten.
boerderijen,
het veenweidelandschap:
- Kinderdijk: het molencomplex met negentien molens
besloten karakter door aanwezige erf- en wegbeplantingen, –
de vele molens en historische boerderijen,
–
veenontginningen met grillige blokverkaveling in de omgeving
- de zeer lange opstrekkende verkavelingen, soms in waaiervorm
(oorspronkelijk twintig) met ronde stenen grondzeilers,
van de Kagerplassen,
en de karakteristieke lintbebouwing langs ontginningsassen
achtkantige houten grondzeilers en een houten wipmolen en
–
enkele gave droogmakerijen als de Zoetermeerse Meerpolder,
(Loosdrecht, Westbroek) met waardevolle boerderijen,
het gehele bijbehorende watersysteem met boezemwateren,
–
bijzondere elementen als kerkepaden, tiendwegen, gerende en
- de cultuurhistorisch waardevolle verveningsrestanten, plassen
kaden en dergelijke,
knikkende percelen, (huis)terpjes, eendenkooien en smalle
en petgaten,
- fraaie stads- en dorpsgezichten van Kinderdijk, Nieuwpoort,
polderwegen omzoomd door knotwilgen,
- de restanten van eendenkooien, jaagpaden, kaden en
Ameide en Noordeloos,
weteringen,
- het kreekruggensysteem in het westen van de Alblasserwaard
de verschillende onderdelen van de Nieuwe Hollandse
met bewoningsresten uit de Romeinse Tijd,
–
het landgoed en kasteel de Haar met het bijbehorende dorp Haarzuilens,
–
–
–
bij Nieuwkoop de complete successie van het veenlandschap,
Waterlinie.
–
met veenontginningen, veenstromen, legakkers en petgaten,
- het overgangslandschap van een veenweidegebied naar het
De Waarden
Gelderse rivierengebied,
het veenweidelandschap met als specifieke kenmerken:
- de langgerekte ontginningsdorpen met waardevolle
IJzertijd tot de Vroege Middeleeuwen, maar ook de complete en
- de visuele openheid en weidsheid,
boerderijen en (in het noordelijk deel zeer regelmatige)
goed-geconserveerde infrastructuur van de Romeinse Limes,
- de landschappelijke opbouw van intensief gebruikte voorkanten
strokenverkaveling met vele beplantingselementen en
het kreekruggenlandschap bij Weipoort waarop bewonings-
van de ontginning (de ontginningsassen) en minder intensief
resten vanaf de IJzertijd (kunnen) voorkomen,
gebruikte achterkanten,
de industriële bebouwing, in het bijzonder langs de Oude Rijn
- de veelal tweezijdige lintbebouwing langs de weteringen en de
tussen Alphen en Leiden.
Vlist met onder meer reeksen van huisterpen en waardevolle
uitgeveende plassen en droogmakerijen, –
–
–
–
de Vijfheerenlanden met:
de oeverwallen van de Oude Rijn met bewoningsresten uit de
–
eendenkooien, –
de Diefdijk met twee forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie,
–
donken en met latere afzettingen afgedekte riviersystemen als
boerderijen,
dragers van bewoning uit het Neolithicum tot en met de
Plassengebied
- de lange, smalle graslandpercelen,
Bronstijd,
de Vecht met aangrenzende oeverwallen:
- het stelsel van evenwijdige sloten en (kruisende) weteringen
- het gedeeltelijk besloten en parkachtige karakter van de
met bijbehorende sluizen, bruggen, gemalen, molens en fossiele
oeverwallen en stroomruggen van de Vecht,
molengangen,
–
de oeverwallen van de riviersystemen met bewoning van Neolithicum tot Vroege Middeleeuwen.
17
Middag-Humsterland Kernkwaliteiten π het reliëf, gevormd door terpen, kwelderruggen en dijken π het onregelmatige blokverkavelingspatroon π de grote mate van openheid
Terpdorp Ezinge met het Reitdiep.
18
foto: Paul Paris
2
Cultuurhistorische karakteristiek
Introductie Dit buitengewoon open, oude wierdelandschap is zeer typerend voor de ontstaansgeschiedenis van het noordelijke zeekleigebied. Door de aanwezigheid in gave staat van elementen als terpen, kwelderruggen en voormalige geulen en de onregelmatige blokverkaveling op basis van het stelsel van voormalige wadgeulen zijn de ontginnings- en gebruiksgeschiedenis van MiddagHumsterland aan het huidige landschap goed af te lezen. Niet alleen binnen Nederland, maar ook internationaal gezien is het gebied daardoor zeldzaam.
Het terpen- of wierdengebied behoort in historisch-geografisch opzicht geheel tot het noordelijk zeekleilandschap dat ruim 25 eeuwen continue bewoningsgeschiedenis herbergt. Het wierdengebied is daarmee een van de oudste, doorlopend bewoonde cultuurlandschappen van Europa. Binnen het wierdengebied neemt MiddagHumsterland een bijzondere plaats in; zowel het beeld als de structuur van het landschapstype zijn hier gaaf bewaard gebleven. Het gebied, een combinatie van twee voormalige kweldereilanden (Middag en Humsterland), doorsneden door geulen (Reitdiep, Kommerzijlsterdiep) en prielen en de voormalige boezem van de Lauwerszee, bevat daarmee een schat aan (pre)historische informatie. Vanwege de cultuurhistorische waarde van het landschap is Middag-Humsterland door Nederland op de voorlopige lijst van Werelderfgoed geplaatst. De landschappelijke kenmerken zijn tot op heden gebaseerd op de geomorfologie van het natuurlandschap dat aan het (huidige) cultuurlandschap voorafgaat: op kwelders, prielen en geulen. Daaraan herinneren het stelsel van hoofdwaterlopen (grotendeels vroegere geulen), een onregelmatige kleinschalige blokverkaveling (op enkele plaatsen ook een radiale verkaveling) met bijbehorend karakteristiek slotenpatroon (gedeeltelijk vroegere prielen), bebouwing op terpen en veelal grillige wegen. De wierden met hun beplanting liggen als ‘eilanden’ in de open ruimte. Veel dorpsterpen gaan terug tot in de IJzertijd en bevatten daardoor een schat aan archeologische gegevens. Ze geven een zeer compleet beeld van de culturele, sociaal-economische en ecologische ontwikkeling van de gemeenschap die hier geleefd heeft. Nederzettingen uit de IJzertijd en Romeinse Tijd die niet zijn uitgegroeid tot terpen
kunnen goed bewaard zijn gebleven in de ondergrond, afgedekt door zeeklei. De oudste wierdenreeks, Oostum - Garnwerd Feerwerd - Ezinge - Saaksum, duidt nog altijd de toenmalige kustlijn aan. Rond het jaar 1000 begon men actief in te grijpen in de waterstaatkundige situatie met de aanleg van dijken. Het eerst werden Middag en Humsterland bedijkt, twee eilanden ontstaan door inbraken vanuit de Lauwerszee. Aan de resten van de ringdijk rond Humsterland (ca. 20 km) is nog goed te zien dat het gebied rond Niehove en Oldenhove ooit een eiland was. In 1192 vestigden de Cisterciënzers zich in Aduard. Zij hebben een groot stempel op het gebied gedrukt met hun ontginningsactiviteiten, gepaard gaande met de aanleg van voorwerken, inpolderingen en ingrepen in de waterhuishouding. In de periode na 1945 is een aanzienlijk deel van het historisch dijkenpatroon afgegraven.
19
–
de wierden, met een schat aan archeologische waarden, als afspiegeling van het leven in een periodiek overstroomd kustlandschap, goed bewaard in relatie tot elkaar en in relatie tot het omringende landschap, met daarbinnen de wierdenreeks Oostum - Garnwerd - Feerwerd - Ezinge - Saaksum, die nog altijd
foto: Wim van der Ende
Fysieke dragers
de toenmalige kustlijn aanduidt, –
de dorpswierden met hun historische bebouwing; Ezinge, Garnwerd, Saaksum, Niehove en Oostum als beschermde gezichten,
–
buiten de dorpen gelegen historisch waardevolle boerderijen, vaak op eenmansterpen gelegen,
–
het bochtige patroon van wegen en water gebaseerd op de geomorfologie van kwelders, prielen en geulen,
–
de verkaveling, bestaande uit onregelmatig blokvormige percelen,
–
het overgebleven dijkenpatroon, waarop vooral het klooster van
Kerkje van Oostum.
Aduard zijn stempel heeft gedrukt, het sluizencomplex bij Aduarderzijl. foto: Wim van der Ende
–
Kronkelweg over kreekruggen van een voormalige maar (wadgeul).
20
3 Noordelijke Wouden Kernkwaliteiten π strokenverkaveling met een lengtebreedteverhouding van 3 : 1 tot 5 : 1 π grote mate van kleinschaligheid π reliëf in de vorm van pingoruïnes
foto: Paul Paris
en dijkwallen
Drachtstercompagnie.
21
Introductie
foto: Paul Paris
Het zeer kleinschalige veenontginningslandschap van de Noordelijke Wouden is voor Nederland uitermate bijzonder. De strokenverkaveling met een kenmerkende verhouding tussen lengte en breedte, gecombineerd met de aanwezigheid van elzensingels of houtwallen op de perceelsgrenzen, resulteert in een zeer fijnmazige verzameling van kleine groene ruimtes. Daarin ligt een aantal pingoruïnes, een zeldzaam aardkundig verschijnsel uit de ijstijden.
Cultuurhistorische karakteristiek Dit zand- en (voormalig) veengebied ligt op de noordwesthelling van het Drents Plateau, op de overgang van de in noordelijke richting afhellende keileemgronden naar het aangrenzende laagveen. Vanaf de hogere keileem werd het gebied in lange smalle stroken ontgonnen. Voor de zone van Damwoude tot aan Roderwolde is het dichte patroon van houtwallen en singels, dat nergens anders in Nederland nog zo gaaf aanwezig is, buitengewoon
kenmerkend. Aan deze lineaire beplantingen zijn de verschillende ontginnings- en verkavelingsrichtingen goed af te lezen. Het kerngebied met houtwallen ligt in de streek Oostermeer-Twijzel-Buitenpost, daarbuiten komen voornamelijk houtsingels voor. Het kerngebied valt in zijn geheel in het nationaal landschap Noordelijke Wouden; het gebied met een hoge dichtheid aan houtsingels valt gedeeltelijk buiten de indicatieve begrenzing van het nationaal landschap, maar hoort wel bij het Belvederegebied Westerkwartier. Bij Twijzel, Eestrum en Drogeham worden de langgerekte smalle percelen geaccentueerd door een dicht patroon van houtwallen (dijkswallen). Naar de lager gelegen randen toe gaat de beplanting over in elzensingels. In de laagst gelegen venige delen van het gebied liggen geen singels of houtwallen. Rond Oostermeer is het houtwallenpatroon wat onregelmatiger van karakter. Daar, en ook in het dorp Eestrum, is een stervormige esdorpenstructuur te herkennen met enkele kleine essen. Twijzel en Drogeham hebben een lintstructuur die de hoogste delen van de aanwezige zandrug volgt. Het gebied van Drachtstercompagnie wordt naast het dichte patroon van elzensingels gekenmerkt door het unieke stelsel van lange evenwijdige en dicht naast elkaar liggende wijken die getuigen van het veenkoloniale verleden. Dit type wijkensysteem komt nergens anders voor in de hoogveenontginningen in Nederland.
Opende.
22
Het gebied Houtigehage-Harkema is een heideontginning; karakteristiek zijn hier de singels langs meer blokvormige percelen en een verspreide bebouwing van keuterboerderijen uit eind 19de, begin 20ste eeuw. Aan de noordzijde van het gebied van Twijzel ligt het beschermde dorpsgezicht van Veenklooster met bijbehorende buitenplaats. Naar het noorden toe gaan de lage, venige gebiedsdelen over in het veel meer open kleilandschap van het Fries-Groningse terpengebied. In de Wouden is een schat aan archeologische informatie te vinden over met name de Steentijdbewoning. Ruim zevenhonderd vuursteenvindplaatsen zijn aangetoond. Daaronder zijn goed geconserveerde basis- en jachtkampen. Voor de landschappelijke ligging van deze nederzettingen was de aanwezigheid van open water van groot belang. Vooral de zandruggen langs de riviertjes en de hoge oevers van de pingoruïnes waren daarom in
trek. Een pingo is een heuvel die ontstaat bij oppersing van grond door een ijslens die aanvankelijk dicht onder de oppervlakte ligt. De ijslens wordt geleidelijk groter, maar kan vanwege de permanent bevroren ondergrond alleen naar boven groeien. Daarbij wordt de bovenliggende toplaag opgeduwd; ijsklomp en bovenlaag gaan een heuvel vormen. Op een gegeven ogenblik gaat de aanwezige toplaag naar beneden glijden, waardoor rond de ijskern een lage wal ontstaat. In warmere perioden smolten de pingo’s: na het verdwijnen van de ijskern bleef een omwalde laagte over, vaak gevuld met water. Deze omwalde laagte wordt pingoruïne genoemd. De vorming van de pingo’s en het afsmelten tot pingoruïne vond tussen de 25.000 en 19.000 jaar geleden plaats. Verspreid over de Noordelijke Wouden komen deze pingoruïnes voor, waaronder een grote concentratie in het gebied tussen Marum en Surhuisterveen.
Fysieke dragers –
het dichte en gave patroon van houtwallen en elzensingels,
–
de lange strokenverkaveling in grote delen van het gebied, met een specifieke lengte : breedte-verhouding van 3 : 1 tot 5 : 1,
–
de meer onregelmatige verkaveling van Oostermeer en het gebied van Houtigehage-Harkema,
–
het lintvormige bebouwingspatroon van Drogeham, Twijzel en Buitenpost,
–
de verspreide bebouwing in het gebied Houtigehage-Harkema,
–
de esdorpen Oostermeer en Eestrum met radiale wegenstructuur, concentrische bebouwing en kleine essen met gewelfd oppervlak tegen het dorp aan,
–
de veenkolonie Drachtstercompagnie met lintvormige bebouwing met loodrecht daarop een gaaf en dicht patroon van evenwijdige wijken en elzensingels,
–
het beschermd gezicht Veenklooster en de buitenplaats Fogelsangstate,
–
de zandruggen en pingoruïnes, die als vestigingsplaatsen dienden voor (tijdelijke) bewoning in de Steentijd.
foto’s: Hans Sas
Houtsingels en houtwallen.
23
Zuidwest-Friesland Kernkwaliteiten π schaalcontrast van zeer open naar besloten π middeleeuwse verkaveling, waterlopen en meren π reliëf in de vorm van stuwwallen en terpen
Het dorp Sandfirden in het Friese Merengebied.
24
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
4
Cultuurhistorische karakteristiek
Introductie
De Hemmen/Friese Meren De Hemmen en het Merengebied zijn waterrijke veenweidegebieden met een onregelmatige blokverkaveling. Beide gebiedsdelen onderscheiden zich door deze kenmerkende verkaveling van andere veenweidegebieden, waar een regelmatige strokenverkaveling overheerst. In het Merengebied is de wel zeer grote oppervlakte water uiteraard een buitengewone karakteristiek. In De Hemmen breidde de bewoning in de Middeleeuwen zich van de Middelzeerand uit in zuidelijke richting naar het klei-op-veengebied. De zandrug Sandfirden kwam door inversie tevoorschijn en werd voor bewoning in gebruik genomen. In het landschap zijn nog steeds kenmerkende overgangen aanwezig tussen klei en klei-op-veen. De Hemdijken zijn als laat-middeleeuwse binnendijken karakteristiek voor het toenmalige bedijkingsproces. Deze dijken zijn gelegen langs de zuidkant van de oorspronkelijke Middelzee en de Boorne. In zowel De Hemmen als het Merengebied is de oriëntatie van landelijke en stedelijke structuren op het water een belangrijk gegeven. Bij De Hemmen is daarbij van verschuiving sprake; eerst was het gebied
foto: Hans Renes
De grote schaalverschillen van het hoger liggende, besloten stuwwallandschap van Gaasterland met de vlakke openheid van het veenweidelandschap geven Zuidwest-Friesland een bijzonder karakter. Het lage, zeer open landschap wordt gekenmerkt door meren en verspreide bebouwing, waarvan een deel op terpen ligt. De verkaveling en de waterlopen in het veengebied zijn ontstaan in de Middeleeuwen en internationaal zeldzaam.
Zuidwest-Friesland behoort historisch-geografisch in hoofdzaak tot het veenweidelandschap met enkele droogmakerijen (De Hemmen, gebied Friese Meren); een kleiner deel behoort bij het landschap van de kampontginningen met plaatselijk essen (Gaasterland). Daarmee heeft het gebied als geheel een complexe occupatiegeschiedenis. In De Hemmen en het Merengebied, inclusief de droogmakerijen, zijn openheid en water de kernbegrippen voor de identiteit van het landschap; in Gaasterland reliëf en beslotenheid.
georiënteerd op de Middelzee, later op de binnenwateren. De brekken, meren en poelen dateren al uit de Late Middeleeuwen. De typerende oriëntatie op het water blijkt eruit dat alle grotere dorpen aan (voormalig) vaarwater liggen en door een stelsel van meren, trekvaarten en miedvaarten met elkaar zijn verbonden. Deze structuur is nog grotendeels intact. Een enkele vaarweg is gedempt en vervangen door een rijweg (van Gaastmeer naar West Indiën).
Luchtwachttoren nabij Oudemirdum; cultureel erfgoed uit de Koude Oorlog.
25
foto: Paul Paris
Het gebied van De Hemmen en de Meren was al bewoond in de IJzertijd, voordat de randen van de Middelzee aantrekkelijk werden voor bewoning. Het bodemarchief bevat overslibde nederzettingen, terpen, huisterpen, veenterpen en resten van states en stinsen. Onder veen en klei komen op het pleistocene dekzand mesolithische resten voor.
Gaasterland
foto: Dré van Marrewijk
Gaastmeer.
Gaasterland.
26
Kenmerkend voor Gaasterland is de aanwezigheid van pleistocene heuvels, door het landijs ‘overreden’ stuwwallen die met keileem zijn bedekt. Aan de relatief laaggelegen noordrand daarvan vonden in de Middeleeuwen ontginningen plaats. Er werd een strokenverkaveling toegepast waarbij streekdorpen ontstonden (o.a. Harich). Op de hogere delen van de keileemheuvels ontstonden essen en esdorpen als Sondel en Oudemirdum. De strook langs de Zuiderzee werd merendeels als grasland in gebruik genomen. Heide besloeg een groot deel van Gaasterland tot vanaf eind 17de eeuw de bebossing ter hand werd genomen. Vooral in de 18de eeuw werd veel land bebost, waarmee het huidige, goeddeels besloten karakter van het gebied zijn beslag kreeg. Waar de keileemruggen de zuidkust bereiken komt een aantal kliffen voor: het Rode, Mirnster- en Oudemirdumer klif. Het laatstgenoemde klif is nog gedeeltelijk onbegroeid, de andere zijn begroeid met gras. Ook het bodemarchief van Gaasterland bevat mesolithische sporen. Daarnaast is het Neolithicum goed in Gaasterland vertegenwoordigd. Bij Rijs is in 1849 een ‘steenkist’ (neolithische grafplaats) aangetroffen; de plek is gemarkeerd.
foto: Paul Paris
Fysieke dragers De Hemmen/Friese Meren –
uitgestrekte laat-middeleeuwse waterpartijen als brekken, meren en poelen,
–
onregelmatige opstrekkende ontginningen met karakteristieke Hemdijken als laat-middeleeuwse binnendijken,
–
het stelsel van vaarwegen,
–
oriëntatie van dorpen en steden op het water met een aantal beschermde dorpsgezichten (IJlst, Heeg, Balk, Sloten en Woudsend) en twee stadsgezichten (Hindelopen, Workum),
–
de overslibde nederzettingen, terpen en andere archeologische monumenten,
–
enkele droogmakerijen (zuidkant Fluessen).
Gaasterland zeer karakteristiek reliëf door de keileemruggen,
–
kliffen aan de voormalige Zuiderzeekust,
–
esdorpen met restanten van essen in de nabijheid,
–
besloten karakter door de aanwezige bossen,
–
bodemarchief met mesolithische en neolithische resten.
foto: Paul Paris
Palenrij, een restant van vroegere dijkwerken.
–
Rijsterbos.
27
Drentse Aa Kernkwaliteiten π grote mate van kleinschaligheid π vrij meanderende beken π samenhangend complex van essen, bossen, heides en moderne ontginningen π landgoederen op de beekdalflanken langs de benedenloop van de Drentse Aa
Anlooërdiep bij Anloo; beekdal met landschappelijk verdichte randen en hoger gelegen ontginningen.
28
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
5
Cultuurhistorische karakteristiek Drentse Aa-Hondsrug
Introductie
foto: Wim van der Ende
Dit zeer kleinschalige (laagland)beekdal- en esdorpenlandschap wordt gekarakteriseerd door een stelsel van grotendeels vrij meanderende beken. De bijbehorende beekdalen kenmerken zich door vaak met wallen en singels omzoomde weiden en hooilanden en een grote landschappelijke variatie. Op de hogere gronden bevinden zich de essen en de dorpen, omgeven door jongere heideontginningen (bossen en bouwlanden). Hier en daar zijn restanten van de ‘woeste gronden’ in de vorm van heidevelden overgebleven. De bewoningsen agrarische geschiedenis zijn goed te herkennen in dit landschap door de samenhang tussen de verschillende elementen. Zeer bijzonder zijn de opvallend lineair gegroepeerde grafheuvels langs prehistorische wegen. Aan de noordkant van het gebied ligt aan weerszijden van de Drentse Aa de landgoederenzone Eelde-Paterswolde.
Het esdorpenlandschap van het Drentse Aagebied behoort tot de meest gave zandlandschappen van de gehele noordwesteuropese laagvlakte. Centraal in het gebied ligt de Drentse Aa, de hoofdstroom van een beekstelsel in Noord- en MiddenDrenthe, met een van de laatste gave beekdalen van Nederland. De beken meanderen hier nog vrij door het landschap. De historisch samenhangende onderdelen van het esdorpenlandschap zijn nog bijzonder goed in het landschap herkenbaar: de essen en esdorpen, de beekdalen (groenlanden) en de woeste gronden (heiden), dan wel de latere heideontginningen en heidebebossingen. Buiten de dorpen, die een historische kern met fraaie boerderijen rondom een brink hebben die teruggaat tot tenminste de Middeleeuwen, is er relatief weinig bebouwing. Wel hebben alle oude dorpen op de Hondsrug hun ‘satellietdorp’ in het veen: Annen en Annerveen, Eext en Eexterveen, Gieten en Gieterveen etc.
De fraaie steile overgang van de veelal beboste Hondsrug naar het veel lager gelegen open en uitgestrekte gebied van het Hunzedal en de Gronings-Drentse Veenkoloniën is een van de meest markante kenmerken van het gebied. Aan de rand van de Hondsrug bevindt zich een lint van bebouwing, de ‘lage weg’, met iets hoger op de rug, evenwijdig eraan een tweede weg, de ‘hoge weg’. Aan de rand van het Hunzedal bevinden zich opstrekkende percelen dwars op de Hondsrug met op enkele plaatsen een dicht patroon van houtwallen die het dal in steken. In het gebied ligt ook een aantal landgoederen. De ongeveer 3550 bekende archeologische monumenten dateren van het Paleolithicum tot aan de Late Middeleeuwen. Ze zijn in relatie tot elkaar en in relatie tot het landschap goed bewaard gebleven. In het algemeen vormen de esdekken een belangrijke conserverende factor voor het bodemarchief in het gebied. Bijzonder is de aanwezigheid van zichtbare archeologische monumenten zoals grafheuvels, hunebedden en celtic fields, die het landschap een
Met de komst van het prikkeldraad verloren houtwallen hun functie en kreeg het ‘hout’ de kans om door te schieten.
29
foto: Wim van der Ende
grote tijdsdiepte geven. Bijzonder zijn de lineair gegroepeerde grafheuvels langs relicten van prehistorische wegen. De noord-zuid lopende verbindingswegen, waarvan het patroon plaatselijk en over grote afstanden nog goed herkenbaar is in de vorm van karrensporen, vormen de middeleeuwse en jongere opvolgers van deze prehistorische wegen. De Strubben/Kniphorstbos, een gebied van ruim 377 ha groot dat ligt tussen de dorpen Anloo en Schipborg, is het eerste wettelijk beschermde archeologisch reservaat van Nederland.
Eelde-Paterswolde
foto: Wim van der Ende
Boerenerf.
Kerkgangers.
30
Het gebied Eelde-Paterswolde bestaat uit een landgoederenzone ten zuiden van de stad Groningen, aan weerszijden van de Drentse Aa en gelegen op de westelijke flank van de Hondsrug. Het landschap wordt gekenmerkt door het contrast tussen het open beekdal van de Drentse Aa en de besloten flanken waarop de landgoederen liggen. In het ontwerp van de landgoederen is de overgang naar het beekdal vaak bewust verwerkt, zelfs gedramatiseerd. Achter de landgoederen liggen de historische verbindingen van Groningen naar het zuiden, waarlangs de dorpen Paterswolde, Haren en Glimmen zijn ontstaan. Langs de doorgaande wegen staan veel (villa)woningen, die een beeld geven van een jongere vorm van ‘buiten wonen’ dan de landgoederen/ buitenplaatsen. Aan de noordzijde ligt het Paterswoldsemeer in het dal van de Drentse Aa. Daar hebben zich in de loop van de tijd kleinschalige recreatieve voorzieningen ontwikkeld die goed passen in dit van oudsher voor recreatie en ontspanning benutte landschap.
Fysieke dragers Drentse Aa-Hondsrug –
–
de hoofdopbouw van het esdorpenlandschap met de herkenbare
Eelde-Paterswolde –
de opbouw van het gebied, met van west naar oost:
samenhang tussen de afzonderlijke landschapseenheden:
- het bebouwingslint van Paterswolde,
dorpen, essen, beekdalen (groenlanden) en velden (heiden,
- de besloten landgoederenzone met landgoederen als De Braak,
heideontginningen en heidebebossingen),
Huisduinen, Vosbergen en Hooghullen,
open en onbebouwde escomplexen met bolvormige oppervlakte
- het open beekdal,
(ontstaan ten gevolge van plaggenbemesting vanaf de 17de
- de besloten landgoederenzone met buitens bij Harenermolen
eeuw) en landschappelijk verdichte randen met relicten van
en Glimmen,
historische markebossen (strubben), eswallen, houtwallen en
- de bebouwing van Groningen (Verlengde Herenweg),
zandwegen. De essen met hun 30-50 cm. dikke plaggendek bedekken prehistorische en vroeghistorische archeologische vindplaatsen (nederzettingen, grafvelden, akkers). De essen en
Haren en Glimmen op de Hondsrug, –
het Paterswoldsemeer met diverse 20ste-eeuwse recreatieve inrichtingen van verschillende ouderdom.
bouwlandkampen zijn tevens belangrijke landschapshistorische en agrarisch-historische bodemarchieven, –
hoofdzakelijk open en onbebouwde beekdalen met landschappelijk verdichte randen; singels en houtwallen in de kleinere beekdalen (Anlooërdiepje, Gastersche Diep, Taarlosche en Loonerdiep, Rolder- en Andersche Diep),
–
kleinschalige, blok- en strookvormige hooilandverkavelingen,
–
heide- en veldontginningen met een meer wijdmazig
–
de uitgestrekte bosgebieden,
–
fraaie dorpen met gave esdorpstructuur; Zuidlaren en Anloo zijn
foto: Dré van Marrewijk
beplantingspatroon en verspreide agrarische bebouwing,
beschermde dorpsgezichten, –
de vele zichtbare archeologische monumenten in hun relatie tot het landschap,
–
weinig bebouwing buiten de dorpen, wel ‘satellietdorpen’ ten oosten van de Hunze,
–
de in het gebied aanwezige landgoederen,
–
de in het gebied aanwezige oude (zand- of klinker)wegen en voorden,
–
de in het landschap nog herkenbare oude markegrenzen,
–
de markante overgang van de Hondsrug naar het dal van de Hunze.
Hunebed.
31
IJsseldelta Kernkwaliteiten π oudste rationele, geometrische verkaveling van Nederland π grote mate van openheid π reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen
Kampereiland met huisterp.
32
foto: KINA/Vincent Wigbels
6
Cultuurhistorische karakteristiek
Introductie Dit nationaal landschap bestaat uit twee met elkaar samenhangende deelgebieden: Mastenbroek en het Kampereiland. Het zeer open zeekleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het onregelmatige verkavelingspatroon van het Kampereiland met restanten van rivierlopen en huisterpen en anderzijds door de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.
foto: Wim van der ende
Het Kampereiland en de polder Mastenbroek behoren respectievelijk tot de zeeklei- en rivierkleiontginningen en de veenontginningen in de voormalige delta van de IJssel. Op het Kampereiland vormt het samenspel van enkele ‘fossiele’ IJssellopen met de onregelmatige verkavelingsstructuur, teruggaand op oude IJssellopen en prielen uit het onbedijkte stadium, en de verspreid gelegen boerderijen op individuele huisterpen de grootste landschappelijke kwaliteit. Het gebied is vanaf de tweede helft van de 14de eeuw door de stad Kampen aangewonnen door de bedijking van op- en aanwassen in de IJsselmonding. De aanleg van huisterpen was bedoeld ter bescherming van de woonplaatsen tegen het buitenwater. Het Kampereiland is de enige delta in Nederland met huisterpen; deze bevatten een schat aan archeologische informatie over de bewoning en exploitatie van het gebied. Aan de diverse aanwezige dijken en kaden zijn de verschillende fasen van inpoldering nog goed af te lezen. De oude IJssellopen, zoals het Noorddiep, het Ganzendiep en de Goot, geven een beeld van de dynamische waterstaatsgeschiedenis. De polder Mastenbroek is ontgonnen vanaf 1362, volgens een voor de middeleeuwse veenontginningen uniek en modern patroon. De afwezigheid van kreken maakte een rationele verkaveling mogelijk, gebaseerd op drie evenwijdig gegraven weteringen. De geometrische en grootschalige opzet van wegen en weteringen doet denken aan 17de-eeuwse droogmakerijen als De Schermer of De Beemster. Net als op het Kampereiland komen in Mastenbroek terpen voor ter bescherming van de bewoners tegen wateroverlast. In de 20ste eeuw is het historisch karakter van de polder enigszins
aangetast, maar de hoofdstructuur is behouden gebleven. Naast de boerderijen op huisterpen zijn de lintdorpen als Kamperzeedijk-West en -Oost langs de omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn verder de oude Zuiderzeedijk, de dijken langs IJssel en Zwarte Water en de markegrenzen, ten zuiden van Wilsum en het Zwarte Water. Op lager schaalniveau zijn de elementen die aan de dijken zijn gekoppeld van belang: wielen, buitendijkse rabatten strangen en andere elementen. De grootste concentraties historische gebouwen zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden, Genemuiden, Grafhorst en Wilsum. De grotendeels met veen en kleiafzettingen bedekte pleistocene zandkoppen (rivierduinen) langs de IJssel zijn vermoedelijk rijk aan goed geconserveerde bewoningssporen uit de Midden-Steentijd tot aan de Bronstijd.
Zicht op Wilsum vanuit de uiterwaarden.
33
–
het landschappelijke ensemble van het Kampereiland met: - de oude IJssellopen, - het patroon van verspreide, solitaire agrarische bebouwing op huisterpen met opgaande erfbeplanting, - de onregelmatige verkaveling met een patroon van voormalige rivierlopen en prielen,
foto: Dré van Marrewijk
Fysieke dragers
- het patroon van kaden en dijken, dat een beeld geeft van de achtereenvolgende fasen van inpoldering, –
het landschappelijk ensemble van polder Mastenbroek: - de openheid van het landschap en het geometrische gridpatroon van weteringen en wegen van Mastenbroek, - de jaagpaden langs de weteringen, - de bochtige polderdijk met lintvormige bebouwing, contrasterend met de strakke geometrische opzet van de
Op de IJssel.
polder zelf, - de aan het geometrische wegenpatroon gekoppelde verspreide
–
de oude Zuiderzeedijk die tevens de noordelijke dijk van polder Mastenbroek vormt,
–
de IJssel- en Zwartewaterdijken, bijhorende elementen als wielen, strangen e.d.,
–
de historische bouwkunst met concentraties in IJsselmuiden,
foto: Wim van der Ende
agrarische bebouwing, soms op huisterpen, direct aan de weg,
Genemuiden, Grafhorst en Wilsum, –
de fraaie dorpsgezichten zoals van het dijkdorp Wilsum (met stadsrechten en een van de oudste kerken van Overijssel, 1050),
–
het stoomgemaal Veneriete aan de oude zeedijk (Kamperzeedijk, ten zuiden van Genemuiden),
–
de grotendeels met veen en klei afgedekte rivierduinen waarop bewoning uit Mesolithicum tot Bronstijd te verwachten is.
Huisterp.
34
7 Noordoost-Twente Kernkwaliteiten π grote mate van kleinschaligheid π het groene karakter π samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne
foto: Paul Paris
ontginningen
Huis Singraven, een voormalige havezate, aan de Dinkel.
35
Introductie Dit glooiende landschap is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en jongere ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen in onderlinge verwevenheid voor een kleinschalig en groen karakter. Het gebied neemt een aparte positie in binnen de zandlandschappen van Noord- en Oost-Nederland en het aangrenzende deel van Nedersaksen.
Cultuurhistorische karakteristiek
Wegkruis.
36
Langs de oostkant van het gebied loopt de Dinkel met nog de oorspronkelijke meanderpatronen, broekbossen en natte graslanden. Bij Denekamp gaat het riviertje onder het kanaal Almelo-Nordhorn door. Dit oude, van boomsingels voorziene kanaal loopt als een strakke en beplante lijn door het landschap, contrasterend met de kleinschaligheid aan weerszijden. Van belang zijn de in het kanaal aanwezige stuwen en sluisjes en de duikers en schuiven die zijn aangebracht op de plek waar de Dinkel het kanaal kruist. Op de stuwwallen zijn veel archeologische monumenten (grafheuvels en nederzettingen) aanwezig uit het Neolithicum en de Bronstijd. De vele grafheuvels, een gereconstrueerd hunebed bij Mander, de schans in het Voltherbroek en diverse landweren zijn goed zichtbaar in het landschap en verlenen dit een grote historische diepte. Onder de essen, die als snoer langs de Dinkel liggen, is een hoge dichtheid aan goed geconserveerde bewoningssporen uit uiteenlopende perioden aanwezig. Het gebied kent als geheel een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Wegwijzer naar het verleden.
foto: Dré van Marrewijk
foto: Dré van Marrewijk
Het landschap van Noordoost-Twente is een van de reliëfrijkste van Oost-Nederland. Het gebied bestaat in geomorfologisch opzicht uit de pleistocene stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal, dekzandgronden met beekdalen in het laaggelegen ‘bekken’ van Hengelo en het Dinkeldal. Op de hogere gronden, voornamelijk op de flanken van de stuwwallen en op de dekzandruggen is vanaf de Vroege Middeleeuwen een essen- en kampenlandschap ontstaan. De essen vormden open akkercomplexen bij de esdorpen en -gehuchten of lagen meer verspreid in de vorm van kleine,
besloten eenmansessen of kampen. De kampen en essen hadden functionele en ruimtelijke relaties met de aangrenzende gras- en hooilanden in de beekdalen en de heidevelden op de veengronden en arme zandgronden. In het grootste deel van het gebied wordt het landschap gekenmerkt door een sterke en gave kleinschalige afwisseling van graslandpercelen en akkertjes (kampen), bosjes, een dicht patroon van houtwallen en kleine, grotendeels vergraven beeklopen. Verspreid over het gebied liggen vele karakteristieke oude boerderijen met gevelkruisen en enkele watermolens. Temidden van het overwegend besloten en kleinschalige landschap liggen de grotere open akkercomplexen (essen) en de jonge heideontginningen uit de 19de en begin 20ste eeuw. Zeer gave essen liggen bijvoorbeeld bij Ootmarsum op de flank van de stuwwal, bij Mander en Vasse en bij Rossum. De jonge heideontginningen worden gekenmerkt door een ten opzichte van het oude cultuurland wat grootschaliger opzet met rechtere (beplante) wegen. Dit is goed te zien in bijvoorbeeld het Agelerveld. Doordat in Noordoost-Twente ook in de heideontginningen veel houtsingels en bospercelen liggen hebben ze over het algemeen een veel beslotener karakter dan elders in de Nederlandse zandgebieden. Sommige heideontginningen kennen een bosaanleg met een afwisseling van landbouwpercelen en bosstroken die behoort bij (oude) particuliere landgoederen. Omdat het essen- en kampenlandschap na 1945 wat grootschaliger is geworden als gevolg van verschillende ruilverkavelingen is het onderscheid met de jongere heideontginningen vaak niet heel duidelijk.
Fysieke dragers foto: Wim van der Ende
–
het zeer gave landschappelijke en bouwkundige ensemble met: - de sterke kleinschalige afwisseling tussen bossen, bosjes, open ruimten en het dichte patroon van houtwallen met name rond Tubbergen en Ootmarsum en ten oosten van Oldenzaal, - de relatief grote open escomplexen bij de dorpen en op de flanken van de stuwwallen, - zeer veel kleine verspreid liggende eenmansessen en kampen, - de iets wijder en regelmatiger opgezette jonge heideontginningen, - het smalle beekdal van de Dinkel met sterke meanderpatronen in de beek, moerasbossen, natte graslanden en een snoer van kleine essen op de flank van het beekdal, - een aantal oude landgoederen en restanten oud bos met grote soortenrijkdom, onder meer langs de Dinkel, - de verschillende typen esnederzettingen uit verschillende perioden,
Restauratie toegangshek van havezathe Het Everlo.
- een grote hoeveelheid aan streekeigen elementen als boerderijen, schuren en stallen, watermolens, markegrenzen, grens- en markestenen, wegkruisen, Mariakapelletjes, landweren en historische klootschietbanen,
foto: Wim van der Ende
–
de fraaie (beschermde) dorpsgezichten van bijvoorbeeld Ootmarsum (ringstructuur) en ’t Stift bij Weerselo,
–
de Napoleonsweg Oldenzaal-Denekamp,
–
het kanaal Almelo-Nordhorn met diverse waterstaatkundige bouwwerken (19de eeuw),
–
de vele zichtbare archeologische monumenten en hun relatie met het landschap,
–
de essen die naar verwachting zeer rijk zijn aan bewoningssporen uit uiteenlopende perioden.
Escomplex de Zonneberg op de flank van de stuwwal van Ootmarsum.
37
Graafschap Kernkwaliteiten π grote mate van kleinschaligheid π het groene karakter (o.a. door buitenplaatsen) π kenmerkend waterhuishoudingssysteem en -patroon
Huize ’t Medler, tussen Vorden en Ruurlo.
38
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
8
Cultuurhistorische karakteristiek
Introductie
foto: Hans Renes
De aanwezigheid van vele landgoederen en buitenplaatsen maakt dit kleinschalige kampontginningenlandschap bijzonder. Bossen, parken, tuinen en laanbeplantingen spelen hierin een beeldbepalende rol. Economische benutting van de beken tussen de dekzandruggen heeft geresulteerd in een bijzondere waterhuishouding.
De Graafschap behoort tot het Nederlandse kampontginningenlandschap. Bijzonder zijn de vele landgoederen en buitenplaatsen en de daarmee samenhangende rijkdom aan bossen en parken. Het gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van dekzandruggen, dekzandvlaktes en oude beekdalen in een relatief klein gebied. De landschapsstructuur is na 1850 weinig veranderd en dus zeer gaaf te noemen. Op veel dekzandruggen zijn sinds de Late Middeleeuwen door plaggenbemesting esdekken ontstaan. Het landschap is kleinschalig en afwisselend met van oudsher een sterk verspreide agrarische bebouwing. Op de overgang van de dekzandrug naar het rivierdal zijn al vanaf de 17de eeuw landgoederen en buitenplaatsen aangelegd. Meer dan bij het agrarisch grondgebruik het geval is, zijn de tuin- en parkaanleg herkenbaar als ontworpen landschapsonderdelen. Vooral rond Vorden is de concentratie landgoederen zo groot dat van een ‘landgoederenlandschap’ sprake is. De grote hoeveelheid aan monumentale gebouwen uit diverse perioden (kastelen, landhuizen, boerderijen) maakt de Graafschap bijzonder waardevol. Zeer karakteristiek zijn daarnaast de watermolens, in het bijzonder de 18de-eeuwse korenmolen van Kasteel Hackfort. Het gebied heeft een bijzondere waterhuishouding. Dubbele waterlopen zorgden ervoor dat het land met kalkrijk grondwater kon worden bevloeid, terwijl zuur regenwater werd afgevoerd. De ‘beken’ hebben om die reden vaak een kunstmatige loop, hoger gelegen dan de oorspronkelijke loop in het diepste deel van het beekdal. De beken functioneerden niet alleen ten behoeve van de landbouw, maar werden ook gebruikt voor de aandrijving van de industriële watermolens.
De archeologische waarde van het gebied wordt met name bepaald door de gave escomplexen (Epse, Gorssel, Eefde en ten zuiden van Harfsen). Verwacht wordt dat het gebied rijk is aan goed geconserveerde bewoningssporen uit de Late Prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen, met name langs het IJsseldal. Onder de esdekken op de dekzandruggen, vooral langs de beekdalen, is een grote rijkdom aan bewoningssporen bewaard, vooral uit de periode Bronstijd tot Vroege Middeleeuwen.
De watermolen van kasteel Hackfort.
39
–
buitenplaatsen en landgoederen (o.a. de Voorst, de Poll, ’t Joppe, concentratie bij Vorden), historische ontginningspatronen, markegrenzen en voormalige markegronden,
–
kastelen, landhuizen, watermolens, windmolens,
–
historische boerderijen in samenhang met erfbeplantingen,
–
karakteristieke dorpskernen (Epse, Gorssel, Joppe) en buurt-
foto: Wim van der Ende
Fysieke dragers
schappen zoals Oxe, –
gave essen, met langgerekte essen langs de Schipbeek en Dortherbeek,
–
fijn vertakt patroon van (gekanaliseerde en genormaliseerde) beekjes, vloeisystemen en beken,
–
kleinschalige afwisseling van bos, bosjes, open gebieden, akkers en hier en daar oorspronkelijke perceelgrensbeplanting,
–
beeldbepalende elementen zoals waterputten, hooibergen, duiventillen, boomgaarden, boerentuinen en monumentale bomen,
–
de dekzandruggen met de daarop gelegen esdekken, die vooral Pachtboerderij nabij Medler.
foto: Wim van der Ende
resten uit de Bronstijd tot de Vroege Middeleeuwen bedekken.
Kasteel Vorden.
40
9 Achterhoek Kernkwaliteiten π kleinschalige openheid π het groene karakter π microreliëf door essen en kampen
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
of ‘eenmansessen’
Coulissenlandschap bij Woold, onder Winterswijk.
41
Introductie
foto: Wim van der Ende
Dit kampen- en essenlandschap wordt gekenmerkt door een bijzonder kleinschalige openheid met een zeer groen karakter. Het zandplateau wordt doorsneden door kleine beekdalen en bevat ook nog enkele restanten van hoogveenontwikkeling en kleine boscomplexen. De weilanden en akkers, hier vaak kampen (eenmansessen), worden omzoomd door houtwallen.
Buurtschap Corle.
42
Cultuurhistorische karakteristiek De Achterhoek behoort tot het essen- en kampenlandschap van Oost-Nederland. Het gebied wordt gekenmerkt door een sterke, kleinschalige afwisseling van open ruimten, bosjes, weg- en perceelsrandbegroeiing. Geologisch is het gebied zeer bijzonder: rond Winterswijk komen aan de oppervlakte tertiaire afzettingen voor (steengroeve bij Ratum). Karakteristiek is het systeem van beken met vrij smalle beekdalen - merendeels oost-west gericht - dat samen met de kleinschalige kavelbeplantingen en bossen de landschappelijk structuur bepaalt. Grotere boselementen liggen op gedeeltelijk afgegraven hoogvenen als het Korenburgerveen en het grensoverschrijdende Wooldse Veen. De vele essen zijn zowel kenmerkend voor het gebied als bepalend voor de hoge archeologische (verwachtings)waarde. Aan de westzijde bevinden zich plateaus met relatief open essen. Het oostelijk en zuidelijk deel van het gebied heeft een meer besloten karakter met kleinere essen. Kenmerkend is hier het voorkomen van ‘scholtegoederen’ of ‘scholtehoeven’, waarvan er nog circa 43 in het gebied terug te vinden zijn. Het vestingstadje Bredevoort is een beschermd gezicht, evenals de kern van Aalten. Historischbouwkundig belangrijke elementen zijn verder boerderijen, watermolens, kapellen, kloosters en industrieel erfgoed als de voormalige tricotfabriek in Winterswijk. Archeologische vindplaatsen zijn met name geconcentreerd op de dekzandruggen en stuwwalresten bij de Winterswijkse Slinge en Berkel. Bewoningssporen uit de prehistorie betreffen onder meer grafheuvels en urnenvelden. De essen langs de beekdalen zijn naar verwachting zeer rijk aan nederzettingssporen.
Fysieke dragers foto: Wim van der Ende
–
afwisselend landschap met bossen en bosjes, weg- en perceelsrandbegroeiingen en daartussen grotere en kleinere open ruimten,
–
gave escomplexen; de essen langs de beekdalen bezitten een hoge archeologische verwachtingswaarde,
–
oude, waardevolle scholtehoeven in samenhang met kleinschalige beplantingen en verkavelingspatronen,
–
havezaten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd,
–
beschermde gezichten Bredevoort en Aalten,
–
(restanten van) watermolens, grachten, kerken, kapellen en kloosters, steengroeve,
–
grafheuvels en urnenvelden,
–
resten van wallen, schansen, een galgenberg en vermoedelijke celtic fields.
De beslotenheid van het coulissenlandschap.
foto: Wim van der Ende
Kerkepad naar Meddo.
43
Gelderse Poort Kernkwaliteiten π kleinschalige openheid π het groene karakter π reliëf door oeverwallen en dijken
Ooijpolder.
44
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
10
Cultuurhistorische karakteristiek Ooijpolder/Millingerwaard
Introductie Het nationale landschap Gelderse Poort ligt aan weerszijden van de rivier de Waal. De Ooijpolder en de Millingerwaard liggen aan de zuidkant van de Waal, het Rijnstrangengebied ligt aan de noordkant, langs het Pannerdensch Kanaal. Dit karakteristieke rivierenlandschap wordt gekenmerkt door het complex van de rivier, de uiterwaarden, een aantal oude rivierlopen, de oeverwallen met de dorpen en het komgebied van de Ooijpolder. Het varieert van zeer open tot halfgesloten.
foto: Wim van der Ende
In het rivierenlandschap van Ooijpolder en Millingerwaard is het verhaal van het ontstaan, de ontginning en de bewoning door de eeuwen heen goed ‘leesbaar’. Aan het einde van de ijstijden verlegde de Rijn zich hier in westelijke richting en ontstond een riviervlakte met plaatselijk opgewaaide rivierduinen (donken). Het dorp Persingen is op zo’n donk ontstaan. Archeologische sporen, die wijzen op bewoning van het gebied vanaf het Neolithicum, worden vrijwel uitsluitend op de oeverwallen en donken aangetroffen. In veel gevallen zijn deze sporen goed geconserveerd door afdekking met latere rivierafzettingen. In de Romeinse Tijd lag het gebied aan de grens (Limes) van het Romeinse Rijk en was het vrij intensief bewoond (onder meer nederzettingen bij Persingen en het Wylermeer). In de Middeleeuwen werd het land in eerste instantie tegen het rivierwater beschermd door zijen achterkaden. Omstreeks 1300 werden de doorlopende bandijken langs de rivier aangelegd. Hierna kon de ontginning van de komgronden plaatsvinden. Aan de buitenkant van de dijken ontstonden de uiterwaarden. De aanleg van de bandijken hield niet in dat de waterbeheersing compleet was. Soms moesten achter de dijk kwelkaden worden aangelegd om kwel vanuit de rivier tegen te gaan. In enkele gevallen was het zelfs nodig de dijk te verleggen, zoals bij Kekerdom, waardoor de kerk buitendijks kwam te liggen. Een groot aantal wielen - sommige nu op enkele kilometers van de rivier verwijderd - getuigen van de vele dijkdoorbraken en overstromingen. Vanwege het overstromingsgevaar werden veel huisterpen of ‘pollen’ opgeworpen; daarop liggen de oudste boerderijen in het gebied. Pas in de 18de
eeuw kreeg de Waal door rivierbochtafsnijdingen haar huidige loop en werden oude meanders (strangen) bekaad of bedijkt. Een bijzondere dijk (tegelijk grens tussen Nederland en Duitsland) is de Querdamm, in 1855 door de Duitsers aangelegd om het Duitse deel van de Ooijpolder, de Duffelt, droog te houden. De Duffelt liep onder water als Nederland bij hoge rivierstanden Waalwater via een overlaat de Ooijpolder in liet lopen. In de Ooijpolder liggen twee kleine, kenmerkende kerkdorpen: Persingen en Ooij. Het huidige Ooij is een kilometer ten oosten van de middeleeuwse kern en het kasteel van Ooij gebouwd. Ook het op een donk gelegen dorp Persingen bezat een kasteel. Het kasteelterrein met oprijlaan is een beschermd monument. Bij overstromingen (o.a. 1799, 1809 en 1920) zijn aanzienlijke delen van het dorp verdwenen, maar de kerk en enkele boerderijen resteren midden in de vrijwel onbebouwde kom. Deze openheid vormt een groot contrast met de aangrenzende stuwwal van Nijmegen.
Boerderij Plezenburg onder Leuth, gelegen op een hoge pol.
45
foto: Wim van der Ende
Zicht op Persingen.
In beide polders zijn alle fasen van de binnen- en buitendijkse kleiwinning nog zichtbaar. Dit komt tot uiting in kleiputten in de omgeving van Groenlanden en in de Millingerwaard, in steenfabrieken, op enkele plekken (Erlecom) in een buitendijks netwerk van smalsporen met een bruggat voor het smalspoor in de dijk en in arbeiderswoningen langs de dijken en in Ooij. Rond de Groenlanden liggen in de zone langs de rivierdijk betonnen militaire verdedigingswerken en een defensiedijk die horen bij de IJssellinie uit de jaren vijftig van de 20ste eeuw. De bedoeling van de linie was zoveel water van de Rijn af te leiden via Pannerdensch Kanaal, Nederrijn en IJssel dat die zouden overlopen en grote delen van Oost-Nederland onder water zouden zetten. De belangrijkste hulpmiddelen om de inundatie te bereiken waren drie stuwen, waarvan er een in de Ooijpolder lag (verdwenen).
Rijnstrangengebied Het Rijnstrangengebied is uniek voor Nederland. Nergens anders is het proces van het ‘verleggen’ van
46
een rivierloop zo compleet en op zo’n grote schaal in het landschap te volgen. Vóór de aanleg van het Pannerdensch Kanaal in 1707 volgde de Waal vanaf de landsgrens ongeveer het huidige tracé; de Nederrijn werd gevoed door het rivierstelsel van de huidige Oude Rijn bij Lobith, die iets ten zuiden van dat dorp van de Boven-Rijn aftakte. Omdat de verdeling van het Rijnwater over de verschillende riviertakken niet voldeed, werd het Pannerdensch Kanaal gegraven om meer water naar de Nederrijn te leiden. Nadat deze ingreep was uitgevoerd begon een meanderbocht in de Waal tussen Lobith en Aerdt zich naar het noorden te verleggen. Als deze bocht de Oude Rijn zou bereiken, zou de aanleg van het Pannerdensch Kanaal zinloos zijn geweest. Daarom sneed men in 1776 deze bocht af door het graven van het Bijlands Kanaal. De afgesneden bocht bleef als ‘Oude Waal’ in het landschap achter. Andere elementen uit het waterstaatkundig verleden zijn de wielen of doorbraakkolken langs de dijken, de Spijkse Overlaat (1745), de vroegere overlaat bij Tolkamer, het dijkmagazijn bij Aerdt en het (gerestaureerde) gemaal aan de Deukerdijk. Niet voor niets is de geschiedenis van dit gebied beschreven onder de titel ‘De wieg van de waterstaat’. Zeer karakteristiek voor het gebied is het vele reliëf: dijken, rivierafzettingen (ruggen en geulen in de inmiddels binnendijks gelegen uiterwaarden van het Oude-Rijnstelsel), kleigaten, huisterpen, dijkjes waarop in de uiterwaarden het smalspoor van de steenfabrieken lag, enz. Bijzonder is het contrast tussen het open landschap van het gebied zelf en het aangrenzende, hooggelegen en met bos begroeide Montferland. Kenmerkend voor het historische nederzettingspatroon zijn met name Oud-Zevenaar en Aerdt. Bij Herwen ligt Huis Aerdt. Daarnaast komen in het gebied historische boerderijen op ‘pollen’ voor.
foto: Dré van Marrewijk
Fysieke dragers Ooijpolder/Millingerwaard –
landschappelijk gaaf rivierengebied met natuurlijke rivierloop, uiterwaarden, strangen, oeverwallen, kom en donken,
–
rivierbandijken, kwelkaden, inlaatsluizen en doorbraakkolken,
–
huisterpen met soms nog waardevolle boerderijen,
–
de open en nagenoeg onbebouwde Cirkul van de Ooij,
–
karakteristieke dorpen Persingen en Ooij, de buitendijkse kerk van Kekerdom, het middeleeuwse Ooij,
–
kleiputten, steenfabrieken, smalspoortracé’s en arbeiderswoningen,
–
restanten van de IJssellinie uit de jaren ‘50 van de 20ste eeuw,
–
vele archeologisch waardevolle nederzettingsterreinen uit alle perioden op de oeverwallen en donken
De uiterwaarden.
Rijnstrangengebied –
uniek deel van het rivierengebied met fossiele Rijnlopen en
foto: Wim van der Ende
afgesneden meanderbochten, –
reliëf in de vorm van dijken, ruggen en geulen, kleigaten, huisterpen, smalspoordijkjes, enz.,
–
waterstaatkundige elementen als wielen, de Spijkse Overlaat, de vroegere overlaat bij Tolkamer, het dijkmagazijn bij Aerdt en het (gerestaureerde) gemaal aan de Deukerdijk,
–
het contrast tussen de openheid van het gebied zelf en het hooggelegen en met bos begroeide Montferland,
–
typerende dorpen Oud-Zevenaar en Aerdt; bij Herwen het Huis Aerdt, daarnaast historische boerderijen op ‘pollen’,
–
steenfabrieken en daarmee samenhangende landschapselementen.
Voormalige steenfabriek met droogrekken, De Panoven bij Oud Zevenaar.
47
Veluwe Kernkwaliteiten π schaalcontrast van zeer open naar besloten π actieve stuifzanden π de grootte en aaneengeslotenheid van het bosareaal
De Hoge Veluwe bij Otterlo.
48
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
11
Cultuurhistorische karakteristiek
Introductie
foto: Wim van der Ende
Dit voor noordwesteuropese begrippen vrij grote en aaneengesloten boslandschap, wordt gekenmerkt door een variatie van zeer open heidevelden en actieve stuifzandgebieden, enkele landbouwenclaves en voor het overige zeer besloten bossen. Deze gebieden herbergen hoge natuurwaarden, waarin ook ruimte is voor grof wild en grote grazers. Aan de oostkant zijn de sprengen en de flankessen kenmerkend. De overgangsgebieden, in het oosten tot het Apeldoorns Kanaal en in het noorden tot de randmeren, zijn voor het nationaal landschap Veluwe van grote betekenis. Dit geldt tevens voor de overgangsgebieden in het zuiden en zuidoosten, naar het rivierengebied. Aan de westkant ligt een fijnmazig patroon van essen en jonge heideontginningen.
De centraal- en oostnederlandse zandgebieden laten bodemkundig en historisch-geografisch een grote verscheidenheid zien. Meest markante elementen zijn de stuwwallen. De hoge stuwwal van de Veluwe is de meest uitgestrekte in ons land. Archeologische vondsten op de Veluwe gaan terug tot het Vroeg- en Midden-Paleolithicum (o.a. sporen van rendierjagers bij Lunteren). In de bewoningsgeschiedenis vanaf het Neolithicum heeft de bewerkbaarheid van de grond en de bereikbaarheid van water steeds een doorslaggevende rol gespeeld. Mogelijk is op een aantal plaatsen sprake van min of meer continue bewoning, beginnend in de IJzertijd en doorlopend via de Romeinse Tijd tot in de Vroege Middeleeuwen. Ook heeft de bewoning zich soms verplaatst. De nu hoog (en dus droog) op de stuwwalhellingen gelegen celtic fields (akkercomplexen uit de IJzertijd) wijzen op een geleidelijke verdroging van de hogere delen. Ook in de Middeleeuwen zijn nog nederzettingen ‘naar beneden’ verplaatst, waaronder Wageningen. De randen van de stuwwal waren steeds aantrekkelijk voor bewoning. Er konden akkers aangelegd worden - essen en kampen - en in de aangrenzende veengebieden en riviervlaktes wei- en hooilanden. De hoogste delen van de stuwwal bleven grotendeels onbewoond en werden gebruikt als bos (hout, varkensbeweiding) en heide (plaggen, schapenbeweiding). De heide is tot stand gekomen door eeuwenlang (te) intensief gebruik van het oorspronkelijke bos. Al in de Middeleeuwen ontstonden daardoor uitgestrekte heidevelden. Als deze door sterke beweiding ook onbegroeid raakten, waren stuifzanden het gevolg. Exemplarisch is de overstoven vroeg-middeleeuwse nederzetting Kootwijk.
In de loop van de 19de en in de 20ste eeuw werd de heide ontgonnen ten behoeve van agrarisch gebruik en - op de Veluwe veel grootschaliger - als productiebos. Er werd vooral grootschalig bebost op grootgrondbezittingen als de voormalige markegronden en de Staats- en Kroondomeinen. Bijzonder in dit verband is De Hoge Veluwe, een uitgestrekt bos- en heidegebied dat in bezit was van de familie Kröller-Müller. Na 1935 is De Hoge Veluwe een Nationaal Park (het eerste in Nederland) geworden, met inbegrip van het door Berlage ontworpen jachtslot St. Hubertus. Aan de randen van de Veluwe ligt een groot aantal buitenplaatsen; vooral aan de zuidelijke Veluwezoom is daardoor op de overgang stuwwalflank - rivierengebied sprake van een landgoederenlandschap (zie hieronder). Ook elders komen landgoederen en buitenplaatsen voor, waaronder Hoekelum en Kernhem bij Ede en Het Loo in Apeldoorn, een enorm landgoed met bossen, heide en paleispark met paleis en gerestaureerde baroktuin. Waar mogelijk benutte men bij de landgoedaanleg de aanwezige beken die vanaf de stuwwal-
Het landgoed Rosendael heeft een park met bijzondere tuinsieraden, zoals de ‘bedriegertjes’.
49
foto: Wim van der Ende
Het markante hoofdgebouw van Radio Kootwijk.
50
hellingen naar de randen stromen. De beken (sprengen) zijn ook benut voor de aanleg van watermolens (voor de papier-, koper-, leerfabricage en voor wasserijen), ten behoeve van het watertransport en voor de voeding van het Apeldoorns Kanaal. Eind 19de, begin 20ste eeuw zijn met de toenmalige ‘trek naar buiten’ door gefortuneerde stedelingen tal van villa’s en landhuizen aan de Veluweranden gebouwd. Met elkaar vormen deze een rijke catalogus van de toen gangbare architectonische stijlen (met name neo-stijlen). Niet alle heidevelden en stuifzanden werden ontgonnen, delen bleven gespaard. Bij Kootwijk bleef het stuifzandgebied vrij van ontginning en dit is nu het grootste actieve stuifzand van Europa. De heideen stuifzandgebieden vormen tevens de locatie van enkele van de meest uitgestrekte militaire oefenterreinen in ons land. Ook is de Veluwe rijk aan een rijk geschakeerd aanbod aan recreatievoorzieningen. Enkele gebieden op de Veluwe zijn voor de beschreven ontwikkelingen bijzonder kenmerkend: de Belvederegebieden Speuld-Garderen en Zuidelijke Veluwezoom. Het gebied Speuld-Garderen bestaat merendeels uit grote, aaneengesloten bos- en heideterreinen, met een vaak nog oorspronkelijke padenstructuur, en bezit grote archeologische waarden. Nederzettingen en akkerland liggen als kleine eilanden te midden van de bossen en heiden; kleine stukjes kleinschalig esdorpenlandschap met gave escomplexen. Staverden en Oud Groevenbeek zijn zeer gave esgehuchten. In het gebied liggen ook enkele landgoederen als Oud Groevenbeek. Tussen Ermelo, Putten en Speuld bevindt zich de grootste concentratie grafheuvels van Gelderland. De grafheuvels zijn goed zichtbaar in het landschap en daarmee zeer karakteristiek voor dit gebied. De zicht-
bare monumenten vormen echter waarschijnlijk slechts een flauwe afspiegeling van de totale archeologische rijkdom. Zo is er van de bijbehorende nederzettingen zeer weinig bekend. Met name de essen zijn hier daarom mogelijk van grote waarde. Een ander belangrijk archeologisch monument is de Hunneschans bij Uddel, gelegen aan het Uddelermeer (een pingoruïne). De botanische informatie, bewaard in de sedimenten van het meer, is van grote waarde voor de bewoningsgeschiedenis. Het meer is ook bijzonder door het waarschijnlijk daarin gestorte afval van prehistorische nederzettingen op de oever. Tenslotte is het Romeinse marskamp van Ermelo uniek en van grote cultuurhistorische waarde. De Zuidelijke Veluwezoom is kenmerkend voor de overgang van de stuwwal naar het rivierengebied en herbergt veel landgoederen en buitenplaatsen. Bij meerdere kastelen (waaronder Middachten) en landhuizen werd een centrale zichtas aangelegd, die ook buiten de tuinen werd voortgezet. In de 19de eeuw nodigde het heuvelige landschap uit tot park- en tuinaanleg in de romantische Engelse landschapsstijl (Biljoen, Rosendael). Dieren en enkele plekken binnen het stedelijk gebied van Arnhem zijn aangewezen als beschermde gezichten. In Dieren is de eind 19de en begin 20ste eeuwse villabouw duidelijk herkenbaar; datzelfde geldt voor Arnhem, Renkum, Velp en Oosterbeek. De zuidelijke Veluwezoom is archeologisch van belang vanwege de aantrekkelijke vestigingsfactoren op de overgang van de stuwwal naar de lager gelegen rivier en de doorsnijding door beekdalen. Er komen vele (zichtbare) monumenten voor: grafheuvels, klooster- en kasteelterreinen, een middeleeuwse ringwalburcht, diverse nederzettingsterreinen en de Wüstung (verlaten nederzetting) Wolfheze met kerk en akkercomplexen.
Fysieke dragers foto: Wim van der Ende
–
een voor de Nederlandse bosgeschiedenis typerende catalogus aan bostypen: restanten oud bos van voor 1800, onregelmatig geperceleerd bos ter beteugeling van zandverstuivingen van voor 1850, parkbossen bij landgoederen, rechthoekig geperceleerd 19de- en 20ste-eeuws productiebos (naald- en loofhout), spontane bosopslag en het recente, natuurgerichte bos,
–
bewoningskernen en omgeving als kleine ‘eilanden’ van het esdorpenlandschap in het bos- en heidegebied; oude dorpsstructuren als Speuld,
–
de kleinschalige afwisseling van escomplexen en kampen, singels, houtwallen, bosjes en weiden in de omgeving van de dorpen,
–
de aanwezigheid van (sprenge)beken met bijbehorende waterstaatswerken en watermolens, enkele ‘hessenwegen’ en
Celtic fields, kleine vierkante akkertjes uit de IJzertijd, omgeven door lage aarden walletjes.
markegrenzen, –
kastelen als Staverden en Middachten, buitenplaatsen en landgoederen als Huis te Leuvenum, Kernhem, Het Loo, Rosendael e.a., met formele parken/tuinen en boslanen in landschapsstijl,
foto: Wim van der Ende
–
villa’s en landhuizen als beelddragers van de ‘trek naar buiten’ eind 19de, begin 20ste eeuw,
–
beschermde gezichten (1850 -1940) als Staverden en OudGroevenbeek,
–
bijzondere gebiedsspecifieke bouwkundige elementen als Radio Kootwijk (monument, radiostation uit 1922), jachthuizen, de voormalige Rijkszaadeest bij Stroe (bewaren dennenzaad), enkele kazernecomplexen,
–
de vele zichtbare archeologische monumenten zoals grafheuvels, het Romeinse marskamp bij Ede en de Hunneschans; het omringende landschap, met name de essen, waar de bijbehorende nederzettingen te verwachten zijn en het Uddelermeer; het overige ‘onzichtbare’ bodemarchief met bewoningssporen vanaf het Vroeg-Paleolithicum.
Veldhuizerspreng, een gegraven beek, ten noordoosten van Loenen.
51
Rivierengebied Kernkwaliteiten π schaalcontrast van zeer open naar besloten π samenhangend stelsel van rivieruiterwaard-oeverwal-kom π samenhangend stelsel van hoge stuwwal-flank-kwelzone-oeverwalrivier
Zoelen aan de Linge.
52
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
12
Cultuurhistorische karakteristiek Tieler- en Culemborgerwaard
Introductie
foto: Wim van der Ende
Het nationaal landschap Rivierengebied bestaat uit het Kromme-Rijngebied, de Tieler- en Culemborgerwaard en de overgang van de Grebbeberg naar de uiterwaarden van de Blauwe Kamer. Het gebied heeft een landschappelijke structuur met uiterwaarden, oeverwallen en stroomruggen, en komgronden. De oeverwallen en stroomruggen hebben een min of meer besloten karakter door de aanwezigheid van dorpen, boerderijerven en boomgaarden; daarmee in contrast staat de grootschalige openheid van de rationeel verkavelde kommen. Langs de rivieren liggen de uiterwaarden, met soms daarin nevengeulen en afgesneden meanders. De Tieler- en Culemborgerwaard zijn typerend voor het gebied van de grote rivieren. In het Kromme-Rijngebied, tussen de Rijn en de Utrechtse Heuvelrug, ligt een opeenvolging van landschappen. Samenhangend met de gradiënt van laag naar hoog komen verschillende bodemtypen voor, elk met zijn eigen ontginningswijze en gebruiksgeschiedenis, variërend van flankesdorpen en copeontginningen tot een reeks van ridderhofsteden en buitenplaatsen. Een fijnmazig stelsel van bosschages en laanbeplantingen, gekoppeld aan de waterlopen en wegen, geeft dit gebied een karakteristiek, halfopen en groen karakter.
De Tieler- en Culemborgerwaard vormen een typisch voorbeeld van het landschap van de grote rivieren. Op de oeverwallen van de Nederrijn/Lek, Waal en Linge vond vanouds bewoning plaats. De stroomruggen werden al in de Romeinse Tijd intensief bewoond. Belangrijke factoren waren daarbij de agrarische mogelijkheden van het gevariëerde landschap en de rol van de rivier als transportmogelijkheid. Deze factoren verklaren waarom hier zowel de Romeinse Limes, als ook belangrijke handelssteden uit de Middeleeuwen (Dorestad, Tiel) worden aangetroffen. De natuurlijk afwaterende oeverwallen werden vanouds gebruikt voor de akkerbouw, de randen van de natte kommen waren ’s zomers in gebruik als hooi- en weilanden. Tussen de grote rivieren bevindt zich het Lingegebied, een uniek, kleinschalig en gaaf rivierenlandschap van Europese betekenis. Het gebied strekt zich uit tussen Gorinchem en Tiel in de provincies Zuid-Holland en Gelderland. Buitendijks meandert de Linge nog gedeeltelijk op natuurlijke wijze. In 1304 is de rivier bij Tiel afgedamd om een grotere beveiliging tegen overstromingen te bewerkstelligen. Ten noorden en zuiden van het Lingegebied liggen uitgestrekte, open komgebieden die een rationele verkaveling kennen uit de tweede helft van de 20ste eeuw. Voor die tijd waren de kommen grotendeels onverkaveld. In de Middeleeuwen is een doorlopende bedijking aangelegd langs de grote rivieren (bandijken) om dorpen en landbouwgronden te beschermen. Daarna breidde de bebouwing zich uit langs de dijken en op de oeverwallen. De oeverwallen worden behalve door de dorpen gekenmerkt door onregelmatige wegen- en verkavelingspatronen
(waaronder de kenmerkende kromakkers), wielen, hoogstamboomgaarden en landgoederen (Mariënwaerd). Vanaf de 17de eeuw nam de begroeiing van het landschap toe door de aanleg van parkbossen en lanen en de uitbreiding van fruitteelt. De natte open komgebieden werden pas laat ontgonnen. De ontginning is daardoor zeer planmatig. Het natte karakter van de gronden komt tot uiting in de aanwezigheid van eendenkooien, grienden en populierenbossen (Regulieren). In het gebied liggen enkele onderdelen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals de forten Everdingen en Asperen, de Diefdijk, de Nieuwe Zuider Lingedijk en diverse inlaatsluizen. Het bodemarchief van de stroomruggen herbergt alle bewoningsperioden uit het rivierengebied, van het Neolithicum tot de Nieuwe Tijd. Belangrijke onderdelen van het bodemarchief zijn onder meer de binnenstad van Tiel, resten van de Romeinse infrastructuur die deel uitmaakte van de Limes, Romeinse villaterreinen en diverse kasteelterreinen, zoals bijvoorbeeld bij Buren.
Hoog water aan de Waalbandijk bij Opijnen, winter 2002.
53
foto: Dré van Marrewijk
Kromme-Rijngebied
Jaagpad langs de Kromme Rijn, ter hoogte van Rhijnauwen.
54
foto: Wim van der Ende
foto: Wim van der Ende
Wisselende waterstanden.
Het Kromme-Rijngebied bestaat in hoofdzaak uit een brede zone zwak golvende stroomruggen, met daarbinnen vrij kleine komgebieden en aan de noordoostkant een groot komgebied (Langbroek) met een kenmerkende strokenverkaveling. De stroomruggen horen bij de huidige loop van de Kromme Rijn en bij veel oudere, al eeuwen verlande rivierlopen. De Langbroekerwetering werd omstreeks 1125 gegraven voor de ontginning en afwatering van het destijds moerassige komgebied. Veel kavels zijn later beplant met grienden of opgenomen in de parkbossen van landgoederen. Aan de noordrand wordt het gebied begrensd door de beboste Utrechtse Heuvelrug met de Stichtse Lustwarande. Deze twee
aspecten resulteren in een uniek coulissenlandschap met de besloten Heuvelrugrand aan de horizon. Typerend zijn de relatief smalle bosstroken dwars op de Heuvelrug, afgewisseld met smalle open graslandstroken. Langs de Langbroekerwetering hebben zich midden 13de eeuw diverse nog altijd bestaande ridderhofsteden gevestigd. Aan de voet van de Heuvelrug zijn deze kastelen vanaf de 17de eeuw tot buitenplaatsen getransformeerd. In het stroomruggenlandschap is het oorspronkelijke meanderende verloop van de onbedijkte Kromme Rijn karakteristiek, met de aangrenzende zone hogere gronden waarop de dorpen, slingerende wegen, boomgaarden en onregelmatige verkavelingspatronen liggen.
Stobbenakker voor de hakhoutwinning in het Kromme Rijngebied.
Het Kromme-Rijngebied is sinds de (Late) IJzertijd intensief bewoond; het bodemarchief bevat van deze bewoning belangrijke sporen. Het castellum Fectio (fort Vechten) vormde een prominent onderdeel van de Romeinse Limes, die langs de (Kromme) Rijn liep. In de Vroege Middeleeuwen was de rol van Dorestad (Wijk bij Duurstede) als handelsstad van internationaal belang; aanzienlijke delen van de nederzetting zijn opgegraven. De Kromme Rijn is omstreeks 1870 verbreed om als inundatiekanaal van de Nieuwe Hollandse Waterlinie te kunnen fungeren. In het noordwestelijk deel van het Kromme-Rijngebied overlapt de landgoederenzone aan de rand van de stad Utrecht (Oud- en Nieuw-Amelisweerd; Rhijnauwen) met de liniewerken (de forten Vechten en Rhijnauwen). Kenmerkend zijn hier de vele betonnen kazematten, die de vijandelijke doorgang over de ‘Houtense Vlakte’ moesten verhinderen. Aan de zuidoostelijke voet van de Utrechtse Heuvelrug ligt de zuidelijkste punt van de Grebbelinie, met inundatiekanaal en buitendijkse bastionwerken. De beboste Grebbeberg is archeologisch (vroeg-middeleeuwse ringwalburcht) en historischgeografisch van groot belang. Het uitzicht vanaf de berg over de Rijn en de Betuwe is voor Nederlandse begrippen zeer bijzonder.
Fysieke dragers Tieler- en Culemborgerwaard –
–
de karakteristieke verschillen tussen buitendijkse uiterwaarden,
Kromme-Rijngebied –
beboste Utrechtse Heuvelrug, het tussenliggende veen-
kommen,
ontginningslandschap van de Langbroekerwetering en het
de oeverwallen langs de grote rivieren Lek en Waal met:
rivierenlandschap van de Kromme Rijn,
- karakteristieke dijktracés (onder meer Waardenburg-Tiel),
–
- de smalle strokenverkaveling en het afwisselende patroon van
(Culemborg, Tiel), enkele kastelen,
bosstroken en graslanden, hakhoutbossen en oude lanen,
- relatief besloten oeverwallenlandschap met bochtige wegen,
- oude boerderijen, fraaie kastelen, landhuizen en landgoederen
hoogstamboomgaarden,
–
het gebied van de Langbroekerwetering met:
dijkwoningen, (T-)boerderijen, dijkdorpen en riviergezichten
onregelmatige perceelspatronen, wielen en
–
de opeenvolging van drie landschapstypen: de zuidrand van de
kleinschalige besloten oeverwallen en grootschalige open
op langgerekte percelen langs de dijk en de wetering, –
het oeverwallen- en kommenlandschap van de Kromme Rijn:
het kleinschalige Lingelandschap met:
- het onregelmatige verkavelings- en wegenpatroon en de dorpen
- de buitendijks natuurlijk meanderende Linge,
op de stroomruggen,
- typerende dijktracés (Appeldijk), karakteristieke dijkwoningen
- de relatieve openheid en regelmatige verkaveling van de
en boerderijen en fraaie dorpsgezichten met karakteristieke
komgebieden,
langgerekte stratenpatronen, zoals de lintdijkdorpen Spijk en
- vele nederzettingen vooral uit de IJzertijd tot de Vroege
Acquoy,
Middeleeuwen en de infrastructuur van de Romeinse Limes met
- een besloten, kleinschalig en gaaf oeverwallenlandschap met
het castellum Vechten op de stroomruggen,
bochtige wegen, onregelmatige perceelspatronen (waaronder
- een rijke schakering van nederzettingsvormen uit de
kromakkers), wielen en hoogstamboomgaarden, landgoederen,
Middeleeuwen: resten van kastelen (o.a. Amerongen, Cothen),
kastelen, hooibergen, boerderijen op woerden, vloedschuren,
versterkte huizen en agrarische nederzettingen,
de open komgebieden met:
- landgoederen en buitenplaatsen,
- een planmatige ontginning, eendenkooien, grienden en
- de aanwezigheid van elementen van de Nieuwe Hollandse
populierenbossen (Regulieren), verspreid gelegen boerderijen, - de stroomruggen en crevasseafzettingen als dragers van de
Waterlinie (forten, kazematten, inundatiekanaal e.d.), –
bewoning sinds het Neolithicum,
de Grebbeberg met bossen, ringwalburcht en markant uitzicht over de Rijn en Betuwe,
- de resten van de Romeinse infrastructuur die deel uitmaakte
–
de zuidpunt van de Grebbelinie, zowel binnen- als buitendijks,
van de Limes.
–
de middeleeuwse, aan de Nederrijn gelegen steden Rhenen en Wijk bij Duurstede.
55
Arkemheen-Eemland Kernkwaliteiten π extreme openheid π slagenverkaveling π veenweidekarakter
Het stoomgemaal van Arkemheen.
56
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
13
Cultuurhistorische karakteristiek Arkemheen
Introductie Dit in landelijk opzicht bijzonder open veen- en klei-op-veenlandschap wordt primair gekenmerkt door het vrijwel ontbreken van bebouwing en opgaande begroeiing buiten de bewoningskernen. Daarnaast zijn de ‘klassieke’ strokenverkaveling van de veenontginningen, in het midden van de polder Arkemheen overgaand in een meer blokvormige verkaveling, en enkele historische dijken, waaronder de Zuiderzeedijk, kenmerkend.
foto: Dré van Marrewijk
Het veen- en klei-op-veenlandschap van Arkemheen is weids en open en nagenoeg geheel in gebruik als hooi- en weiland. Vooral in het noorden van het gebied komt nauwelijks bebouwing en opgaande beplanting voor. De openheid wordt nog versterkt doordat de huisterpen, die hier in de Middeleeuwen zijn opgeworpen, merendeels niet meer bewoond zijn. De nederzettingen (Nijkerk en ijle bebouwingslinten als Holk en Diermen) liggen in het zuidelijk en oostelijk deel van het gebied op wat hogere gronden. Het verkavelingspatroon van het klei-op-veenlandschap is gedeeltelijk vrij onregelmatig door de aanwezigheid van kronkelende beken en voormalige kreken en de daarmee gepaard gaande hoogteverschillen. In het zuiden gaat het klei-op-veengebied over in een veenontginning met een sinds 1850 nauwelijks veranderde strokenverkaveling en de bebouwingslinten van Holk, de Veenhuis en Achterhoek. Enkele scheve sloten ten zuiden van De Holk zijn de laatste getuigen van ‘de Rijn’, een kanaal dat de Hertog van Gelre in het begin van de 16de eeuw liet graven om de Rijn met de Zuiderzee te verbinden en zo een onbelemmerde doorgang naar zee te realiseren. Het kanaal is onvoltooid gebleven. Aan de oostkant van het nationaal landschap ligt een weinig veranderd, kleinschalig kampenlandschap met akkers, weiden, elzensingels en bosjes. Hier ligt op de grens van hoog en laag een landgoederenzone (o.a. Oldenaller en Salentein). De landgoederen gaan terug op versterkte huizen uit de Late Middeleeuwen. Deze werden zo gesitueerd in het landschap dat er natte grachten aangelegd konden worden.
Het stoomgemaal Hertog Reijnout uit 1882 vormt met de hoge schoorsteen een landmark in het gebied. Het gerestaureerde gemaal is in Nederland het enige nog werkende gemaal met buitenschepraderen. Een restant van zijn voorganger, een oude windwatermolen, en zijn opvolger, een modern, elektrisch gemaal, completeren dit bijzondere waterstaatkundige ensemble. In de naastgelegen Putterpolder is eveneens nog een stoomgemaal aanwezig (echter zonder machines). In het gebied liggen veel archeologische sites (terpen, huisplaatsen, vuursteenvindplaatsen). Aan de zuidkant liggen pleistocene zandgronden aan of zeer dicht aan de oppervlakte. Naar het noorden toe verdwijnt het zand onder holoceen veen, al dan niet afgedekt met klei. Juist de overgangsgebieden waren zeer aantrekkelijk voor bewoning. De huisterpen in het noorden stammen voornamelijk uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. De ruimtelijke spreiding vertoont een duidelijke relatie met de ligging van oude waterlopen of met uitlopers van het dekzand in het veen- en klei-op-veengebied.
Stille getuige van waterpeilverlaging.
57
foto: Dré van Marrewijk
Eemland
Verdwijnend beeld in Eemland.
58
Het westelijk deel van het nationaal landschap bestaat uit de zeer open polders van het Eemland, die tussen omstreeks 1000 en 1600 zijn ontgonnen. De ontginningen geschiedden grotendeels met het ‘recht van vrije opstrek’: zonder vastgestelde achtergrens. Daardoor kwamen aan beide zijden van de Eem, die als ontginningsbasis fungeerde, in de loop der eeuwen zeer lange oost-west gerichte kavels tot stand. Met behulp van dwarskaden schoof de ontginning tevens noordwaarst op, richting voormalige Zuiderzee. Vanwege het voortdurende overstromingsgevaar zijn de boerderijen hier in eerste instantie niet langs de ontginningsassen gebouwd. Pas na aanleg van de Wakkerendijk als grens tussen Holland en het Sticht, begin 14de eeuw, zijn de aanvankelijke, bij Eembrugge geconcentreerde boerderijen verplaatst naar de veilige oostzijde van deze dijk. Gevolg van de ontginning en de daarop volgende akkerbouw was een voortdurende bodemdaling: het veen oxideerde en klonk in. Akkerbouw werd onmogelijk en meer veeninwaarts moest men opnieuw akkers aanleggen. Op den duur werd akkerbouw geheel onmogelijk en volgde omzetting in wei- en hooiland. Het huidige karakteristieke beeld van Eemland ontstond: zeer open weidepolders met kilometers lange, ongeveer oost-west lopende kavels en enkele bewoningslinten aan noord-zuid gerichte (voormalige) dijken. Bij de landinrichting uit de jaren ‘80 van de 20ste eeuw is dit beeld grotendeels bewaard gebleven, wel zijn 49 nieuwe boerderijen gebouwd, waarvan een aantal in vroeger onbewoond gebied.
Eemland ligt net als de polder Arkemheen aan de voormalige Zuiderzee. In beide gebieden getuigen wielen van vroegere overstromingen, zowel rechtstreeks vanuit de Zuiderzee als via de Eem (wielen Zomerdijk, Eemdijk). Spakenburg is van oudsher een vissersdorp. Aan de visserij, waaraan een eind kwam met de afsluiting van de Zuiderzee in 1932, herinneren onder meer nog een scheepswerf, vissershuisjes en een taanderij. In Eemland is de locatie van het middeleeuwse bisschoppelijk kasteel Ter Eem de meest tot de verbeelding sprekende archeologische site. Daarnaast zijn de terreinen met resten van laat-middeleeuwse versterkte huizen (Hoogerhost en Coelhorst) en de resten van de middeleeuwse versterkte aanleg van Bunschoten van belang. In Eemland ligt ook het meest noordelijke deel van de Grebbelinie (1745 - 1939). De linie valt hier in het landschap nauwelijks op. Er zijn geen forten of andere grote bouwwerken aanwezig en de inundatie werd bereikt door gebruik te maken van de elementen van het bestaande landschap. De Eem fungeerde als inundatiekanaal, de oostelijke Eemdijk als liniedijk en het gebied ten oosten daarvan als inundatievlakte.
Fysieke dragers foto: Dré van Marrewijk
Arkemheen –
zeer open veen- en klei-op-veenlandschap met gave strookvormige en onregelmatige blokverkaveling, nagenoeg zonder bebouwing,
–
diversiteit van verschillende landschapstypen op geringe afstand van elkaar,
–
twee complexen van stoomgemalen aan de voormalige Zuiderzeedijk,
–
vele middeleeuwse huisterpen,
–
archeologische vindplaatsen uit de Midden en Nieuwe Steentijd,
–
strokenverkaveling in zuidelijk deel,
–
duidelijk herkenbare overgang naar zuidelijk gelegen zandlandschap (steilranden).
De pont naar Eemdijk.
Eemland –
buitengewoon open veenontginningslandschap met kilometerslange strokenverkaveling,
foto: Wim van der Ende
–
rivier de Eem met flankerende dijken/kaden, gedeeltelijk op enige afstand van de rivier (Zomerdijk) en wielen,
–
IJsselmeerdijk met wielen,
–
enkele boerderijlinten, met als meest monumentale de éénzijdig bebouwde Wakkerendijk, in contrast met het lege Eemland,
–
het noordelijke deel van de Grebbelinie met de Eem als inundatiekanaal, de oostelijke Eemdijk als liniedijk en het gebied ten oosten daarvan als inundatievlakte,
–
locaties bisschoppelijk kasteel Ter Eem, terreinen van de laatmiddeleeuwse versterkte huizen Hoogerhost en Coelhorst, resten van de middeleeuwse versterkte aanleg van Bunschoten,
–
Spakenburg, met Oude Haven en omgeving, waar een scheepswerf en andere bebouwing refereren aan het verleden als vissersdorp.
Het lege Eemland vanaf de dijk langs de Eem.
59
Noord-Hollands Midden Kernkwaliteiten π grote openheid π geometrisch inrichtingspatroon in droogmakerijen π strokenverkaveling
Groot landschappelijk contrast tussen het droogmakerij- en veenweidelandschap.
60
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
14
Cultuurhistorische karakteristiek Schermer, Eilandspolder en Mijzenpolder
Introductie
foto: Wim van der Ende
Het zeer open veenweide- en droogmakerijenlandschap van Noord-Hollands Midden is het archetype van het ‘Hollandse landschap’. Het bestaat uit een nat, laaggelegen veenweidegebied met daarin nog lager gelegen droogmakerijen, omgeven door ringdijken en -vaarten. Het laagveenpakket is van natuurhistorisch belang en kenmerkend voor laag (West-) Nederland. Het gebied is van groot nationaal en internationaal belang voor weidevogels. De veenpolders worden gekenmerkt door een strokenverkaveling, uitgezet vanuit een ontginningsbasis en zijn in te delen in rij- en vaarpolders. De 17de-eeuwse droogmakerijen hebben een regelmatige gridverkaveling in wegen, waterlopen en beplanting, en vormen grote open ruimtes die door dijken omgeven worden. De rationeel verkavelde droogmakerijen vormen als meesterwerken van Nederlandse ingenieurskunst, ruimtelijke planning, inrichting en landschapsbouw ‘avant la lettre’ een belangrijk onderdeel van het Nederlandse cultureel erfgoed. De Beemster is opgenomen op de werelderfgoedlijst van UNESCO. In het gebied ligt een gedeelte van de Stelling van Amsterdam (zie gebied 19).
Het gebied van De Schermer en de Mijzen- en Eilandspolder bestaat uit zowel droogmakerijen als veenweidepolders, die in een bijzonder fraai contrast ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd. De kenmerkende objecten, elementen en structuren zijn zeer gaaf en goed herkenbaar aanwezig in sterke onderlinge samenhang. De Schermer is de laatste van de 17de-eeuwse grote droogmakerijen (Beemster, Purmer, Wijde Wormer, Heerhugowaard, Schermer), die in 1635 werd drooggelegd. De Nederlandse droogmakerijen hebben internationaal een voorbeeldfunctie vervuld, zowel wat betreft het landschap en de toegepaste landschapsarchitectuur, als de waterstaatskundige en planologische aspecten. Internationaal gezien zijn droogmakerijen een zeldzaam landschapstype.
Na de drooglegging is de Schermer ingericht met een zeer regelmatig patroon van wegen en percelen. In tegenstelling tot de Beemster zijn de wegen in de Schermer niet systematisch beplant. Daardoor is de polder veel opener. Bijzonder zijn de historische waterstaatkundige structuur van de twee binnenboezems en de vele molens die nog resteren. Ook wordt de Schermer gekenmerkt door wat ‘armere’ behuizingen dan in de Beemster. De Mijzenpolder is een veenweidegebied met een zeer waardevolle, nog oorspronkelijke verkavelingsstructuur uit de 10de eeuw. De Eilandspolder is een gedeeltelijk onverveend veenweidegebeid gelegen tussen de droogmakerijen Schermer, Beemster en Starnmeer. Het gebied wordt gekenmerkt door de zeer vele brede slootjes en de plasjes die zijn overgebleven na lokale vervening. Aan de noordkant van het gebied ligt een aantal kleinere droogmakerijen. Deze zijn pas in de 19de eeuw drooggemaakt en
Landschapsbeeld Schermer.
61
foto: Dré van Marrewijk
vertonen een onregelmatige percelering net als het veenontginningsgebied, hoewel de inrichting hier wel planmatig heeft plaatsgevonden. Naast de middeleeuwse verkavelingsstructuren en historische watergangen is in de Mijzenpolder en de Eilandspolder een groot aantal waardevolle archeologische vindplaatsen van vroegere middeleeuwse bewoning gelokaliseerd.
Beemster
foto: Wim van der Ende
Bemaling met karakteristieke Waterlandse molens.
Broeks Grijs; te koop in elke gerenommeerde verfwinkel.
62
Aan de oostkant van de Eilandspolder ligt de Beemster, een droogmakerij van uitzonderlijke, zelfs universele betekenis, die door UNESCO op de lijst van Werelderfgoed is geplaatst. De Beemster heeft als eerste grotere droogmakerij (1612) naast een internationale ook een nationale voorbeeldfunctie gehad. Behalve ten behoeve van het tegengaan van overstromingen en het creëren van nieuwe landbouwgrond werd De Beemster ook gerealiseerd als investeringsobject voor rijke kooplieden uit Amsterdam. De polder illustreert, als duidelijk begrensd en authentiek voorbeeld van een ontworpen en gerealiseerd landschap volgens klassieke en Italiaanse 17de-eeuwse stijlprincipes, een belangrijk stadium in de ontginningsgeschiedenis van Nederland. Buitengewoon kenmerkend voor de Beemster is het schaakbordpatroon van grondgebruik en de rechte, beplante wegen. Door de bijzondere architectonische achtergrond wijkt het landschap duidelijk af van dat van de andere droogmakerijen. Een gedeelte van de Beemster is inundatieveld van de Stelling van Amsterdam. Het zuidelijke gedeelte (ongeveer een kwart van de polder) kon onder water gezet worden terwijl de rest van de droogmakerij tot een drassig landschap werd getransformeerd.
Ook in het met kreken doorsneden veenweidegebied bij het Alkmaarder- en Uitgeestermeer bevinden zich meerdere forten, dijken en andere bouwwerken die behoren tot de Stelling van Amsterdam. Het gebied wordt gekenmerkt door een kleinschalig verkavelings- en nederzettingspatroon, kent een hoge waterstand en is gedeeltelijk moerassig en slecht toegankelijk.
Waterland en Zeevang Zowel de Zeevang, tussen De Beemster en het IJsselmeer, als het meer zuidelijk gelegen Waterland zijn veengebieden die in de 12de eeuw werden bedijkt. De bedijkingen hadden tot doel de verbrokkeling van het veen door overstromingen tegen te gaan. Beide gebieden zijn karakteristiek voor het Noordhollandse polderlandschap: zeer open, buiten erven en dorpen bijna boomloos. Waterland wordt gekenmerkt door drassige weiden, doorsneden door een dicht patroon van waterlopen. Ook liggen er verspreid nog enkele rietlanden. Voor de Zeevang is de karakteristieke veerverkaveling van belang. Het gebied is duidelijk minder waterrijk dan Waterland zelf. Bijzonder is het landschappelijk contrast dat beide gebieden vormen met de droogmakerijen Schermer, Beemster en Purmer. De ontginning van het veen heeft in de 10de eeuw een aanvang genomen. Het gebied werd ontgonnen met afwateringssloten evenwijdig aan elkaar en meestal loodrecht op de aanwezige bochtige veenstroompjes. Hierdoor ontstond het voor de veenontginningen typische patroon van langgerekte percelen. In het oostelijk deel is de invloed van inbraken vanuit de Zuiderzee duidelijk te zien aan kreekachtige waterpatronen, die zijn ontstaan door uitschuring van de voormalige veenriviertjes.
foto: Wim van der Ende
Zicht op Zuiderwoude (Waterland).
foto: Wim van der Ende
De onregelmatige strokenverkaveling is ontstaan doordat de ontginningen in de Middeleeuwen niet als cope-ontginningen zijn opgezet, maar door vrije gemeenschappen. De grote concentratie huisterpen uit de Late Middeleeuwen en het tamelijk onregelmatige verkavelingspatroon zijn in hoge mate gaaf en zeldzaam. Het laat-middeleeuwse ensemble is in z’n totaliteit nog aanwezig. De huidige dorpen zijn harmonieus vergroeid met het landschap; het gebruikte bouwmateriaal (hout) en het kleurgebruik dragen daar in sterke mate aan bij. In veel gevallen is de abrupte overgang tussen dorpsranden en het omringende weidegebied bewaard gebleven, zonder tussenliggende uitbreidingen van na 1945. Karakteristiek zijn de stolpboerderijen met hun piramidale dak en de toepassing van houtbouw (overwegend groen geschilderd, in Broek in Waterland grijs). Verschillende plaatsen, zoals Edam, Volendam, Marken en De Rijp, dragen nog de karakteristieken van (voormalige) haven- en vissersplaatsen, ieder met een geheel eigen geschiedenis. Op Marken zijn zowel de huisterpen als de bebouwingsstructuur bijzonder kenmerkend. Durgerdam, Holysloot, Ransdorp, Zuiderwoude, Broek in Waterland, Edam, Monnickendam en Marken zijn beschermde gezichten.
Beemster lusthof ‘De Eenhoorn’.
63
Fysieke dragers Noord-Hollands Midden algemeen –
–
het contrast tussen het droogmakerij- en het veenweidelandschap
Beemster –
het unieke 17de-eeuwse (landschaps)architectonische ensemble
Waterland en Zeevang –
bestaande uit:
- de karakteristieke nederzettingsstructuur in het open
beide landschappen.
- het vierkante gridpatroon van wegen en waterlopen en
landschap, gekenmerkt door geconcentreerde bebouwing in dijk-
rechthoekige percelen,
en lintdorpen met beplanting,
Schermer, Eilandspolder en Mijzenpolder
- de ringdijk en ringvaart (continuïteit en eenheid in
- de vele fraaie dorpsgezichten (beschermd) zoals Edam,
de samenhangende structuren, elementen en kenmerken in het
vormgeving),
Durgerdam, Ransdorp, Broek in Waterland, Holysloot,
veenweidegebied:
- het centraal gelegen dorp (Middenbeemster) op een assenkruis
Zuiderwoude, Marken en Monnickendam (stadsgezicht),
- de bewoningsassen en dijkdorpen zoals Graft-De Rijp
van wegen,
- voor Noord-Holland kenmerkende stolpboerderijen en houten
(beschermd gezicht), Groot Schermer, Schermerhorn en
- de relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting,
huizen in specifieke kleuren geschilderd, van het type dat ook in
Driehuizen,
- de monumentale boerderijen en buitens,
de Zaanstreek wordt aangetroffen,
- de regelmatige strokenverkaveling en onregelmatige
- de oude 19de-eeuwse gemalen en molengangen,
- de regelmatige strokenverkaveling van de laat-middeleeuwse
blokverkaveling,
- de vijf forten van de Stelling van Amsterdam, langs de west-,
veenontginning met de sterk in richting wisselende verkaveling,
zuid- en oostzijde,
als gevolg van het grillige patroon van waterlopen waartussen
de structuur en het karakter van het (beschermde) stadsgezicht
het land moest worden ontgonnen,
van Middenbeemster, met monument van Leeghwater.
- het slotenpatroon en patroon van veenstroompjes,
- de ontginningsgrenzen en dwarssloten, - de dijken, kaden, molens en doorbraakkolken, - de rijke verzameling aan middeleeuwse veenterpen en
–
lintbebouwing,
–
- de historische dijken,
- de turfgaten,
–
de Noorder IJ- en Zeedijk,
de samenhangende structuren, elementen en kenmerken in het
–
het eiland Marken met een terpencluster en het dorpsgezicht
droogmakerijenlandschap: - de regelmatige, losse lintbebouwing langs vaarten en wegen,
Marken, –
totaliteit aanwezig is met onder meer een grote concentratie aan
de relatief grote kavels van gelijke afmeting,
huisterpen, kloosters, kerken, graven, molens, vlakneder-
zelf, - de vaarten en tochten, - de molens, (voormalige) molenplaatsen en -gangen, - de boerderijen van het stolptype (waarschijnlijk in deze regio ontstaan) en boerenerven met karakteristieke dubbele singels en kleine boomgaardjes, archeologische terreinen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd (in polder de Mijzen langs de Gouw en in de Oostelijke Eilandspolder).
64
het laat-middeleeuwse archeologische ensemble dat nog in zijn
- het rationele, rechthoekige verkavelings- en wegenpatroon en
- de ringdijken in contrast met de vlakheid van de droogmakerij
–
het gave samenhangende historische landschapsbeeld met:
met de ringdijk als verbindend en contrasterend element tussen
zettingen en dijken, –
resten van vroegïndustriële activiteit, zoals traankokerijen.
15 Hoeksche Waard Kernkwaliteiten π grote openheid π patroon van dijken en voormalige kreken π eilandkarakter, omgeven door open
foto: Paul Paris
water
Zuid-Beijerland met dijklint en voormalige kreek op de achtergrond.
65
Introductie De Hoeksche Waard is een zeer open gebied, kenmerkend voor het zeekleilandschap van Zuidwest-Nederland. Het gebied is grotendeels in gebruik voor de akkerbouw en bestaat uit een aaneenschakeling van ruime polders, gevat in een raamwerk van al dan niet beplante dijken en voormalige kreken. De Hoeksche Waard wordt geheel omringd door open water (Oude Maas, Dordtsche Kil, Hollandsch Diep en Spui). De buitendijkse natuurterreinen staan onder invloed van eb en vloed en zijn van (inter)nationaal belang. De dorpen in de Hoeksche Waard zijn representatief voor de nederzettingsvormen van het zuidwestelijk zeekleilandschap.
Het zeekleilandschap van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden, waar de Hoeksche Waard een karakteristiek onderdeel van vormt, is kortweg te typeren als de delta van een laaglandrivierensysteem. Deze delta is opgebouwd uit (voormalige) eilanden die bestaan uit oudere en jongere polders, met daartussen grotere en kleinere stromen. Het landschap heeft zijn huidige vorm gekregen in de eeuwenlange ‘strijd met het water’, waarbij de mens afwisselend aan zowel landverlies als landwinst bijdroeg. Het landverlies in de Hoeksche Waard en omgeving heeft in de Middeleeuwen bijzonder dramatische vormen aangenomen. Een deel van het gebied hoorde tot de Grote Waard, met zijn 40.000 ha de grootste polder van het graafschap Holland. In 1421 ging de Grote Waard bij de St. Elizabethsvloed
66
Bij de herinrichting is ook een aantal polderdijken geheel of gedeeltelijk afgegraven. Desondanks verdelen de dijken de Hoeksche Waard nog altijd in herkenbare eenheden en verlenen maat aan het landschap. Langs de kreken liggen nog hier en daar ‘eeuwkanten’: lage, drassige stroken grond die functioneerden als extra bergingsruimte bij een teveel aan binnenwater. Tegen de buitendijken komen platen, slikken en gorzen voor. Deze natuurterreinen representeren de onbedijkte stadia in de landschapsvorming van het zeekleigebied. Elementen van cultuurhistorische waarde zijn hier o.a. grienden en rietheuvels (waarop in het snijseizoen riet in depot werd gezet), zoals in de Korendijksche slikken.
Scherp contrast met de nabije Randstad.
foto: George Burggraaff
Cultuurhistorische karakteristiek
geheel verloren. Er ontstond een grote binnenzee die in de eeuwen daarna gedeeltelijk werd bedijkt, waarmee de Hoeksche Waard (en de Biesbosch) ontstond. De oudste bedijkingen in de Hoeksche Waard na 1421 zijn de polder Het Oudeland van Strijen en het Munnikenland, beide van rond 1436. Daarna werden successievelijk de overige polders bedijkt. Door het bedijken van ‘opwassen’, afzettingen midden in het water, ontstonden ringvormige polders als Oude Korendijk, Oud Piershil en Oud Heinenoord. Het bedijken van aanwassen, hoog genoeg opgeslibde schorren tegen al bedijkt land, leidde tot meer schilvormige polders als bijvoorbeeld Numanspolder en Strijense Polder. Bij het bedijken werden ook hele rivierlopen (Binnenbedijkte Maas) en kreken in het landschap opgenomen. Restanten van kleinere kreken liggen verspreid door het gebied; deze speelden en spelen een rol in de afwatering en het transport over water, bijvoorbeeld de Borrekeen en de Oud-Beijerlandsche Kreek. Het proces van landaanwinning ging tot 1939 door, toen als laatste polder de Albertpolder aan het Hollands Diep werd bedijkt. De zeer herkenbare temporele opbouw van het eiland is door de herinrichting van de jaren ’70 en ’80 van de 20ste eeuw aanzienlijk verminderd. Verschillen tussen oudere (vrij onregelmatige stroken/blokken) en jongere polders (rationeler en grootschaliger) zijn sterk afgenomen. In en rond de polder Het Oudeland van Strijen is de onregelmatige strokenverkaveling echter vrij goed bewaard gebleven.
foto: George Burggraaff
Van de dorpsvormen van het zuidwestelijk zeekleigebied komen in de Hoeksche Waard vooral dijklinten en voorstraatdorpen voor. De dijklinten zijn gekoppeld aan het dichte dijkenpatroon van het gebied en verlenen het gebied een geheel eigen karakteristiek. Mooie voorbeelden zijn Heinenoord en Mookhoek. Typerend voor de tweede categorie is de centrale Voorstraat haaks op de dijk. Op de kop ligt vaak, buitendijks, een haventje, aan het eind de kerk. Een goed voorbeeld is Piershil. Voor de variant waarbij de Voorstraat is aangelegd langs een in de afwatering van de polder opgenomen kreek zijn Oud-Beijerland en ’s-Gravendeel representatief. Het meest gaaf bewaard van dit type is Goudswaard. Karakteristiek zijn ook de havenkanalen tussen een aantal dorpen en het buitenwater, met de begeleidende dijken, boombeplanting en uitwateringssluizen (sassen). In het zuiden van de Hoeksche Waard bevinden zich nog diverse restanten van de Stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak, zoals een fort bij de haven van Numansdorp (1862) en kazematten uit de jaren dertig van de 20ste eeuw. Puttershoek.
Prehistorische vondsten zijn in de Hoeksche Waard schaars, vanwege de voortdurende processen van erosie en kleiafzetting. In de buurt van de Binnenbedijkte Maas zijn enkele vondsten uit de Midden-Bronstijd, de Vroege IJzertijd en de Romeinse Tijd aangetroffen. Langs deze fossiele rivierloop en andere kreken is er een grote kans op archeologische sporen. Daarnaast zijn de met klei afgedekte resten van verspoelde middeleeuwse dorpen van de Grote Waard van belang.
NB: Over de aanwijzing van de Hoeksche Waard als nationaal landschap was bij het ter perse gaan van deze brochure nog geen besluit genomen omdat de behandeling van de Nota Ruimte in de Tweede Kamer op dat moment nog niet was afgerond.
67
–
de ruimtelijke eenheid van het gebied (eilandkarakter), omgeven door het buitenwater van Oude Maas, Dordtsche Kil, Hollandsch Diep en Spui,
–
de openheid van het landschap als geheel en de begrenzing van
foto: George Burggraaff
Fysieke dragers
de open ruimtes van de bouwlandpolders door (beplante) dijken en voormalige kreken, –
de landschappelijke opbouw met oudere en jongere polders, met vormverschillen tussen opwassen en aanwassen,
–
het natte en laaggelegen polder Het Oudeland van Strijen, met kleinschalige, onregelmatige strokenverkaveling en overwegend graslandgebruik,
–
de fossiele rivierloop van de Binnenbedijkte Maas, restanten van kreken als de Borrekeen en de Oud-Beijerlandsche Kreek, bijbehorende eeuwkanten,
–
de buitendijkse platen, slikken en schorren met elementen als grienden en rietheuvels,
–
het nederzettingspatroon met dijklinten als Heinenoord en Mookhoek, voorstraatdorpen als Piershil, Oud-Beijerland, ’s-Gravendeel en Goudswaard, een gaaf polderlint
's-Gravendeel.
(Mijnsheerenland) en dorpen rond een knooppunt van
–
de havenkanalen tussen een aantal dorpen en het buitenwater, met de begeleidende dijken en boombeplanting,
–
het militair erfgoed: aan de zuidkant van het gebied het fort bij de haven van Numansdorp (1862), kazematten uit de jaren dertig van de 20ste eeuw, behorend bij de Stelling van het
foto: George Burggraaff
historische infrastructuur zoals Strijen,
Hollandsch Diep en het Volkerak, en een luchtwachttoren uit de Koude Oorlog (jaren ’50), –
het bodemarchief met: - een (zeer) hoge verwachtingswaarde ter plaatse van fossiele rivier- en kreeklopen, nu merendeels door kleilagen afgedekt, en - een hoge kans op de aanwezigheid van resten van in de Middeleeuwen weggespoelde nederzettingen (Grote Waard), eveneens door klei afgedekt.
De Binnenbedijkte Maas.
68
foto: Paul Paris
16 Zuidwest-Zeeland Kernkwaliteiten Walcheren π (gedeeltelijk kleinschalige) openheid π groen karakter π reliëf door duinen, kreekruggen, kommen en ‘vliedbergen’ (kasteelbergjes) Zak van Zuid-Beveland π groen karakter door fijnmazige kleinschaligheid π polderpatroon π kreekrestanten West Zeeuws-Vlaanderen π polderpatroon met geulensysteem π overgang van zandige kust, via kleipolders, naar dekzandgebied, met verschillende mate van openheid π verdedigingswerken
Heggenlandschap bij Nisse (Zak van Zuid-Beveland).
69
Introductie
foto: Wim van der Ende
Het nationaal landschap Zuidwest-Zeeland bestaat uit drie deelgebieden: Walcheren, de Zak van Zuid-Beveland en West Zeeuws-Vlaanderen. In het Zeeuwse deel van de Zuidwestelijke Delta is de ontstaansgeschiedenis van het landschap goed herkenbaar aan de ligging van de dijken. Het dijkenpatroon geeft het eeuwenlange proces van landaanwining weer, maar laat - voor de goede verstaander - ook de geschiedenis van het landverlies zien. Binnen de polders zijn soms ook voormalige kreken herkenbaar. Op Walcheren worden de open landbouwgebieden omsloten door de binnenduinrand met landgoederen. Het open polderlandschap van West
Zwart geteerde Zeeuwse schuur.
70
Cultuurhistorische karakteristiek Zeeuws-Vlaanderen is te kenschetsen als een verzameling polders, omgeven door bochtige dijken met vaak een karakteristieke boombeplanting. In het kavel- en wegenpatroon is soms nog verschil te zien tussen de oudere polders, met een onregelmatige verkaveling en jongere rationeel geometrisch verkavelde polders. Gedeeltelijk gekoppeld aan vroegere waterlopen is een groot aantal 16de- en 17de-eeuwse verdedigingswerken terug te vinden. De vroeger voor heel Zeeland typerende verkaveling is het best bewaard gebleven in de Zak van ZuidBeveland. Bij een aantal dorpen zijn ook de heggen die vroeger als veekering en perceelsbegrenzing werden gebruikt, overgebleven.
Walcheren Het gebied beslaat de grote oudland-kern van Walcheren, bestaand uit kreekrug- en poelgronden en de kustzone met de duinen. Het landschap als geheel wordt in hoge mate gekenmerkt door een planmatige inrichting. Na de inundatie aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd het agrarisch gebied systematisch heringericht, waarbij het kleinschalige verkavelingspatroon verdween. In de nieuwe verkaveling keerde ook de beplanting langs de perceelsranden (meidoornhagen) van voor de inundatie niet terug. Het bochtige wegenpatroon, gekoppeld aan het beloop van de kreekruggen, werd gerationaliseerd. Het landschapsplan bij de herinrichting benadrukte wel het karakteristieke onderscheid tussen enerzijds de open, laaggelegen poelgronden in de kern van Walcheren en anderzijds de hoger gelegen, meer besloten kreekruggen en de duinen. In de laatstgenoemde gebieden werden alle wegen voorzien van beplanting, maar die in de poelgebieden bleven onbeplant. Tegen de duinen werd nieuw bos aangeplant. Door deze maatregelen is Walcheren een goed voorbeeld van een van de eerste ruilverkavelingen met landschapsplan uit de jaren vijftig. In de binnenduinrand tussen Domburg en Oostkapelle en verspreid op de kreekruggen komen enkele historische buitenplaatsen voor, in de 17de en 18de eeuw een veel voorkomend verschijnsel.
foto: Wim van der Ende
Zicht op Veere.
foto: Wim van der Ende
Het nederzettingspatroon laat voor het zuidwestelijk zeekleigebied karakteristieke dorpsvormen zien, vooral het ringdorp (Biggekerke, Grijpskerk, Koudekerke). Typerend daarbij is de ‘ring’, een straat in de vorm van een cirkel of rechthoek die het (hoger gelegen) kerkterrein omsluit. De stadskernen van Middelburg, Veere en Vlissingen zijn beschermde gezichten. In Middelburg is de nog zichtbare opeenvolging van verdedigingswerken bijzonder: de ringwalburg met archeologische resten in de ondergrond en af te lezen aan het stratenpatroon in het centrum, de eerste omwalling op de plaats van de huidige grachten en de tweede omwalling die nog aanwezig is in de vestingstructuur om het centrum. Oost-Souburg bezit eveneens een ringwalburg; deze is nagenoeg onbebouwd gebleven en recent geheel gereconstrueerd. Een veel recenter verdedigingswerk is het Landfront, onderdeel van de Atlantikwall, aangelegd door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Doel was de strategisch belangrijke havenstad Vlissingen aan de landzijde te verdedigen tegen eventuele aanvallers. De linie loopt van Groot-Valkenisse in het noordwesten naar Fort Rammekens aan de zuidoostkant van Walcheren en bestaat uit bunkers en verschillende typen anti-tankversperringen. Sporen van bewoning uit de IJzertijd en Romeinse Tijd bevinden zich op het veen dat onder de klei ligt en op de strandwallen en oude duinen. De bewoningsresten op het veen zijn goed geconserveerd vanwege de afdekking met middeleeuwse klei. Rond Domburg liggen sporen van middeleeuwse en waarschijnlijk ook Romeinse bewoning. Opvallende archeologische landschapselementen zijn de vele vliedbergen, waarop in de Middeleeuwen houten verdedigingstorens hebben gestaan.
Vliedberg bij Borssele.
71
foto: Wim van der Ende
Dijk nabij Nisse.
Zak van Zuid-Beveland Dit gebied bestaat uit de Zak van Zuid-Beveland en de Yerseke en Kapelse Moer, van elkaar gescheiden door het Kanaal door Zuid-Beveland. Het landschap in de Zak van Zuid-Beveland is een vrij gaaf en tot in onderdelen compleet voorbeeld van het vroegere Zeeuwse zeekleilandschap. Het bestaat uit oudland-, middelland- en nieuwlandpolders. Het oudlandgebied is laaggelegen en relatief open. De onregelmatige percelering is gedeeltelijk bewaard gebleven, in combinatie met het gebruik als grasland. De middelland- en nieuwlandpolders zijn ontstaan door het achtereenvolgens inpolderen van op- en aanwassen. Resultaat is een landschap met een onregelmatig patroon van kleine(re) poldertjes met ingedijkte kreekrestanten en voormalige getijdengeulen. Bijzonder is het fijnmazige patroon van (bloem)dijken. De nieuwlandpolders zijn grootschaliger en opener dan het oudland en middelland. De Polder Borssele is volgens een formeel geometrisch patroon opgezet. In de polder ligt het gelijknamige, al even planmatig aangelegde dorp, met plattegrond volgens de regel van de gulden snede.
72
Het gebied van de Yerseke en Kapelse Moer is een buitengewoon typerend onbebouwd en laaggelegen oudlandgebied met een hol-bolreliëf als gevolg van selnering en moernering (zout- en veenwinning). Bijzonder is de bewaard gebleven oorspronkelijke, kleinschalige en onregelmatige percelering, met het dichte slotenpatroon. In het gebied als geheel liggen zeer veel bewoningssporen vanaf de IJzertijd tot de Late Middeleeuwen. De resten uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd liggen op veen dat door klei is afgedekt. De middeleeuwse bewoning (vlaknederzettingen, terpen, kasteelterreinen en enkele vliedbergen) heeft plaatsgevonden op de kleiafzettingen. Deze klei is afgezet na dijkdoorbraken en overstromingen; daarbij is een aantal dorpen (o.a. Fortrapa, St.-Catalijnen en Coudorpe) ‘verdronken’.
West Zeeuws-Vlaanderen Het zeekleilandschap van West ZeeuwsVlaanderen bestaat uit jonge zeekleipolders (nieuwlandpolders), in de grensstreek met België overgaand in het veel oudere dekzandgebied. Het landschap wordt vooral bepaald door een aaneenschakeling van polders met stadjes, dorpen en verspreide boerderijen. Aan de Noordzeekust ligt de smalste duinstrook van Zeeland. Een uitgebreid krekenstelsel, behorende tot het Zwin en de Braakman, heeft een doorslaggevende rol gespeeld bij de vorming van het landschap. Delen daarvan zijn bewaard gebleven; een aantal langgerekte polders markeert de plaats van vroegere geulen en kreken, zoals de Zwinpolder bij Sluis en de Passageulle polder bij Oostburg. Over veel van de binnendijken lopen wegen, begeleid door rijen populieren, waardoor het landschap relatief besloten aandoet.
Retranchement is van oorsprong een vesting die geleidelijk aan is omgevormd tot woonkern. Het dorp herinnert, evenals de uitgebreide vestingwerken rond de stad Sluis, aan de krijgshandelingen in de Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) tussen Spaanse en Staatse troepen. De inundaties, waarvan beide partijen gebruik maakten, hebben een belangrijke rol gespeeld in de landschapsvorming. Van de zogeheten Staats-Spaanse linies uit de Tachtigjarige Oorlog zijn in het gebied nog vele delen aanwezig: de Linie van Oostburg, de Passageullelinie en de Linie van de Oranjepolder, plus daarnaast een aantal losse werken. Overigens liggen de meeste StaatsSpaanse linies in Oost Zeeuws-Vlaanderen. De zandopduikingen die onder de middeleeuwse klei voorkomen bevatten bewoningssporen vanaf het Mesolithicum. Voorts kunnen hier, onder de jonge zeeklei van de Zwin- en Braakmaninbraken, de resten worden aangetroffen van verdronken nederzettingen.
foto: Dré van Marrewijk
De gerestaureerde ringwalburcht in Oost-Souburgh.
foto: Wim van der Ende
Enkele oudere polder zijn nog te herkennen aan hun meer onregelmatige blokverkaveling en de opeenvolging van dijken. In het bedijkingspatroon van het voormalige ‘eiland van Cadzand’ is zichtbaar hoe het kerneiland door opeenvolgende bedijkingen is gegroeid. Een kenmerk van de jonge polders is het wegenpatroon: een kaarsrechte weg in lengterichting, haaks kruisende wegen, ingebed in een geometrisch verkavelingspatroon. Door ruilverkavelingen is het oorspronkelijke verkavelingspatroon in het gebied voor het overgrote deel veranderd. Bijzonder aan de westkant van het gebied is het Zwin, dat grotendeels in België ligt. Het natuurreservaat gaat terug op de geul die ooit Brugge en Damme met de Schelde verbond. De oudste steden, die oorspronkelijk als haven- of handelscentra langs de verbinding over water met de Schelde tot ontwikkeling kwamen, zijn: Aardenburg (Romeinse nederzetting op hogere dekzandgronden), Sluis en Oostburg. Daarnaast verwierven ook IJzendijke, St.-Anna ter Muiden en Biervliet stadsrechten. De bijbehorende verdedigingswerken zijn meestal nog goed herkenbaar in de overgebleven wallen en in de structuur van straten en bebouwing. De Romeinse fortificatie van Aardenburg (herkenbaar in het stratenpatroon) is uniek voor ZuidwestNederland. Het castellum moest beveiliging bieden tegen invallen vanaf de Noordzee. Ook de 13deeeuwse omwalling is in Aardenburg nog goed zichtbaar. Deze is representatief voor de ontwikkeling van nederzettingen in de zuidelijke Nederlanden en door de goede conserveringsomstandigheden is de informatiewaarde bijzonder hoog. Oostburg is een van de vijf ringwalburgen van Zeeland. Een andere karakteristieke nederzetting is het ringdorp Sint Kruis.
Retranchement; restanten van de Staats-Spaanse linies.
73
Fysieke dragers Walcheren –
–
West Zeeuws-Vlaanderen
bewoningsresten uit de IJzertijd en Romeinse Tijd onder de
de landschappelijke opbouw en samenhang, gebaseerd op de
middeleeuwse kleiafzettingen en op de strandwallen en oude
oude ondergrond en het landschapsplan uit de jaren vijftig van
duinen.
–
de 20ste eeuw, met:
- de Linie van Oostburg, de Passageullelinie en de Linie van de
- relatief open en onbeplante voormalige poelgronden in het –
- een aantal losse verdedigingswerken (forten en schansen),
- het relatief open gebied van de Goesse Poel (oudland met
- de vestingsteden Retranchement, Sluis, Oostburg, IJzendijke en
kreekruggen,
enkele geconserveerde oudlandreservaten; ganzen- en heggen-
Biervliet,
- een besloten rand van het gebied met bossen en landgoederen,
reservaat),
- gave 13de-eeuwse omwalling van Aardenburg, representatief
bebouwing, duinen en enkele stukken zeedijk,
- de vrij onregelmatige en kleinschalige percelering,
voor de ontwikkeling van nederzettingen in de zuidelijke
- een bochtig en onregelmatig patroon van wegen gebaseerd
- het kleinschalige patroon van bloemrijke dijken van de op-
Nederlanden,
op het microreliëf van zandige ruggen,
en aanwassen,
- enkele oude klinkerwegen,
- de openheid en het meer formele geometrische patroon van
- een aaneenschakeling van afzonderlijke nieuwlandpolders,
- de landschappelijke beplantingen en bossen van het land-
wegen in de nieuwlandpolders (bijvoorbeeld polder Borssele),
- langgerekte smalle polders in de voormalige getijdegeulen,
schapsplan uit 1946,
- elementen als welen, inlagen en karrenvelden,
- een relatief grote openheid,
- restanten van (inbraak)kreken en het op de oude kreken
- fraaie stads- en dorpsgezichten van Goes, Borssele
- bochtig patroon van met bomen beplante dijken,
gebaseerde onregelmatige slotenpatroon,
(unieke 17de-eeuwse geplande aanleg), Nisse en Kloetinge
- een relatief geometrisch wegenpatroon,
- waardevolle agrarische bebouwing en buitenplaatsen,
(alle beschermd),
- stroomgeulen, kreken, kreekrestanten, welen en het op oude
de fraaie stads- dorpsgezichten van:
- buitenplaatsen,
kreken gebaseerde slotenpatroon (restanten),
–
de landschappelijke samenhang gekarakteriseerd door:
het landschappelijke ensemble van Yerseke en Kapelse Moer met:
- verspreid liggende agrarische bebouwing,
- een zeer kleinschalig en onregelmatig patroon van slootjes,
- de kuststrook met zeewering, deels met smalle duinen, en
- de voormalige vesting Veere, gelegen aan het Veerse Gat,
- een onregelmatig patroon van wegen,
getuigen van de strijd tegen het water (o.a. Verdronken Zwarte
een oude zeearm,
- grote openheid,
Polder),
Westerschelde,
- het fraaie beschermde dorpsgezicht van Wemeldinge, –
- de ringdorpen Koudekerke, Biggekerke, Aagtekerke en Grijpskerke,
–
- specifieke streekeigen bebouwing, Zeeuwse akkerbouwschuren
–
e.d. de herkenbare resten en patronen van verdedigingswerken in en om de oude steden en dorpen, ringwalburgen (onder meer Middelburg en Oost-Souburg), kastelen, omwallingen, vestingwerken en het landfront (onderdeel Atlantikwall) bij Vlissingen), vele vliedbergen (kasteelbergen), vooral gelegen op de in de Vroege Middeleeuwen gevormde kreekruggen,
74
–
verdedigingswerken en omwalling,
- de voormalige vesting Vlissingen, strategisch gelegen aan de
–
Oranjepolder,
het landschappelijke ensemble in de Zak van Zuid-Beveland met:
- het oude centrum van Middelburg met drie stadia van
–
Zak van Zuid-Beveland
- relatieve besloten, beplante en bebouwde oude strandwallen en
centrum van het gebied,
–
de historische verdedigingsinfrastructuur op de Staats-Spaanse grens met:
specifieke streekeigen bebouwing, Zeeuwse akkerbouwschuren
- fraai klein stadsgezicht van Sint Anna-ter-Muiden, –
de vroeg-middeleeuwse ringwalburg van Oostburg,de
e.d.,
pleistocene zandopduikingen met bewoning vanaf het
in de Late Middeleeuwen verdronken dorpen,
Mesolithicum en het Romeinse castellum Aardenburg.
bewoningsresten uit de IJzertijd, Romeinse Tijd en Late Middeleeuwen.
17 Groene Woud Kernkwaliteiten π het groene karakter π kleinschaligheid van het oude agrarische landschap π samenhangend complex van beken, akkertjes en akker-
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
complexen, bossen en heidevelden
De Dommel bij Sint Oedenrode.
75
Introductie
foto: Wim van der Ende
Het nationaal landschap Groene Woud wordt gevormd door het landelijk gebied dat is gelegen tussen de stedelijke kernen Tilburg, Eindhoven en ’s-Hertogenbosch. Het gebied wordt gekenmerkt door een kleinschalig landschap waarin open en gesloten gebieden elkaar afwisselen en heeft een groen karakter. Groene Woud bestaat enerzijds uit grote natuurgebieden met bossen, heides, broekgebied en stuifduin en en anderzijds uit kleinschalige, agrarische gebieden waarin populieren de wegen en perceelsscheidingen accentueren. Het klassieke landschap van de Brabantse zandgebieden met beekdalen en hoger gelegen akkertjes en akkercomplexen (elders in Nederland essen genoemd) is hier nog gaaf aanwezig.
Restauratie van de Hooijdonkse Molen (2004).
76
Cultuurhistorische karakteristiek Het gehele gebied hoort historisch-geografisch tot het landschap van de kampontginningen met plaatselijk essen, gevormd door het agrarisch gebruik vanaf de Late Middeleeuwen, en het landschap van de heideontginningen en bossen van na 1850. Het landschap ontleent zijn karakteristiek in belangrijke mate aan cultuurhistorische gegevenheden als de inrichting van de beekdalen, de aanwezigheid van broekgebied en broekontginningen, oude bouwlanden, landgoederen, buitenplaatsen, kastelen en historische boerderijen. De beekdalen worden op veel plekken in landschappelijk opzicht nog altijd gekenmerkt door een grote mate van afwisseling tussen kleinschalige (broek)bosjes en open graslanden, door de oor-
spronkelijke onregelmatige verkaveling en de meer of minder sterk meanderende beek. De randen van het beekdal worden visueel vaak begrensd door bos of bebouwing. Vanouds werden de hoeven en akkertjes op de hogere dekzandruggen en -kopjes aangelegd, vooral in een zone langs de beekdalen. Aan weerszijden van het beekdal ontstond daardoor het bewoningspatroon dat voor het gebied zo kenmerkend is. Dit patroon bestaat met name langs de Dommel uit evenwijdig aan het beekdal liggende wegen, waaraan een snoer van hoeven, dorpen en steden is gekoppeld. Sommige dorpen en steden als ’s-Hertogenbosch en St.-Oedenrode, zijn stedenbouwkundig zelfs helemaal geënt op de Dommelloop. De grote open akkercomplexen bij de dorpen werden door een eeuwenlange plaggenbemesting langzaam opgehoogd en kregen een bol liggend oppervlak. Bij Oirschot, Liempde, Gemonde, Oisterwijk en Haaren ligt een aantal grotere akkercomplexen met bijbehorende fraaie gehuchten, die er als een krans omheen liggen. Verder van de dorpen en boerderijen af lagen de woeste gronden die door het eeuwenlang gebruik (beweiding, plaggen steken) steeds meer verschraalden. Vanaf halverwege de 19de eeuw werden de heidegebieden ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Deze jonge ontginningen kregen over het algemeen een regelmatiger en grootschaliger opzet dan het oude landschap. Dit is nog goed te zien in bijvoorbeeld de ontginningen van de Schijndelsche en vooral Rooische Heide. Door het verdwijnen van de oorspronkelijke verkaveling en het beplantingspatroon in het oude agrarische landschap is het schaalverschil tussen oude en jonge ontginningen sterk afgenomen, maar plaatselijk nog steeds goed herkenbaar.
foto: Wim van der Ende
Landschap van De Mortelen onder Boxtel.
foto: Wim van der Ende
Enkele grotere heidegebieden werden bebost zoals onder meer de Vresselsche Heide en de Kampina. Binnen het gebied is ook een karakteristiek verschil te onderkennen tussen aan de ene kant het zuidelijke en het westelijke deel en aan de andere kant het noordelijke deel. In het noordelijke deel komen veel minder bossen voor en bijna geen heiderestanten. De bossen die er liggen maken vaak onderdeel uit van landgoederen en buitenplaatsen, vooral tussen ’s-Hertogenbosch en Boxtel. Meer naar het zuiden worden de beekdalen steeds smaller en meer besloten en neemt de oppervlakte bos (op vroegere heide) en het aantal heiderestanten toe. Ten zuiden van Eindhoven liggen de beekdalen en bijbehorende smalle zones met kampontginningen te midden van grote bos- en heidegebieden. Tussen Boxtel en Oirschot ligt een groot voormalig broekgebied met een kleinschalige afwisseling tussen graslandjes, bosjes en bossen en verspreid liggende akkertjes op de hogere delen. Ook ligt hier het Veldersbosch, een landgoed met centraal daarin een sterrenbosstructuur. Aan de westkant ligt een uitgestrekt broekgebied ten noorden van Udenhout. Het gebied herbergt veel archeologische resten, daterend van de Steentijd tot de Late Middeleeuwen. De oude akkercomplexen vormen conserverende factoren en hebben dus een hoge archeologische waarde. De ensembles van nederzettingen zijn in hun landschappelijke context goed bewaard gebleven. Het Dommeldal zelf is rijk aan afzettingen waarin botanisch materiaal goed geconserveerd is. Het vertegenwoordigt daarmee een belangrijke informatiebron over de bewoningsgeschiedenis.
Streekeigen producten in Liempde.
77
Fysieke dragers –
de kenmerken van het klassieke Brabantse zandlandschap met
–
een landschappelijke samenhang tussen de beekdalgebieden,
- meer grootschalig en regelmatig opgezette heideontginningen,
de broekgebieden, de kampen, hoeven, akkers en akkerdorpen,
- heide en stuifzandbebossingen,
de heideontginningen en de heiderestanten, –
het op het microreliëf van dekzandruggen en -kopjes gebaseerde
- heiderestanten, –
afwisseling tussen graslanden en bosjes zoals bij De Pettelaar,
agrarische bebouwing met akkertjes en akkercomplexen, met:
De Geelders, De Mortelen, en het uitgestrekte broekgebied van
gesitueerde evenwijdige oude straten met een snoer van hoeven,
De Brand, –
de landgoederenzone tussen ’s-Hertogenbosch en Boxtel met
dorpen en akkers,
landgoederen, buitenplaatsen, kastelen en oude kasteelterreinen
- een radiale structuur van bochtige wegen vanuit de dorpen,
en de overige landgoederen als het Veldersbosch met
die als een krans rond de akkercomplexen liggen, - fraaie tegen de dorpen aangelegen, bol liggende akker-
sterrebosstructuur (beschermd gezicht) en landgoed De Baest, –
restanten van de oude perceelgrensbeplantingen en bosjes
complexen zoals bij Gemonde, Liempde, Oirschot en Haaren,
waardoor het landschap plaatselijk een relatief besloten karakter
- bol liggende eenmans-akkertjes,
heeft,
- de overige oude wegen- en padenpatronen,
–
de fraaie (beschermde) dorpsgezichten zoals Liempde,
- oude boerderijen in een gave omgeving,
Oisterwijk en Oirschot en de stedenbouwkundig geheel op de
- de akkercomplexen als belangrijke conserverende factor voor
Dommel gerichte dorpen en steden als Boxtel en
het bodemarchief, met mogelijk resten vanaf het Mesolithicum,
’s-Hertogenbosch,
de nog relatief onbebouwde, kleinschalige beekdalen met: - de oorspronkelijke, relatief kleine en blokvormige perceelsgrenzen met beplantingen, - kleinschalige meanderpatronen en afgesneden meanders, - watermolens, - (natte) graslanden, - verdichte randen door beplanting, bos en bebouwing,
78
de grote oude broekontginningen met een kleinschalige
occupatiepatroon van dorpen, gehuchten en vrijstaande
- het patroon van twee aan weerszijden van de beekdalen
–
de gebieden van de voormalige woeste gronden met:
–
de archeologische resten vanaf de Steentijd tot de Late Middeleeuwen langs en in het Dommeldal.
18 Heuvelland Kernkwaliteiten π schaalcontrast van zeer open (plateaus) naar besloten (beekdalen en droogdalen) π groen karakter van hellingen en beekdalen π reliëf (beekdalen, droogdalen, hellingen en plateaus) π fijnmazige ontsluiting door een historisch wegenpatroon π grote dichtheid aan cultuur-
foto: Paul Paris
historische elementen
Graften op de plateauhelling.
79
Introductie
foto: Wim van der Ende
Het Zuidlimburgse Heuvelland is onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark en bestaat in feite uit de uitlopers van de Ardennen in België en de Eifel in Duitsland. De relatief grote hoogteverschillen die het Limburgse heuvellandschap kenmerken, zijn voor Nederland uniek. De steile hellingen kennen zowel belangrijke natuurwaarden (o.a. hellingbossen, bronnen, geologische ontsluitingen) als grote cultuurhistorische waarden (o.a. onverharde holle wegen, graften). De open plateaus worden doorsneden door droogdalen en beekdalen met een besloten karakter. Op de plateaus zijn de uitgestrekte akkercomplexen met een historisch wegenpatroon, daterend uit het begin van de Middeleeuwen, bepalend voor de openheid. De historische bebouwing ligt in de dalen, op hellingen of bovenop de plateaus, aangepast aan de mogelijkheden van de landschappelijke ligging.
Mergellandlandschap bij de Bemelerberg.
80
Cultuurhistorische karakteristiek Zuid-Limburg is het meest reliëfrijke deel van ons land en wordt gekenmerkt door brede beekdalen, vrij stelle hellingen en vlakke plateaus. In historischgeografisch opzicht behoort het Heuvelland tot het landschap van de lössontginningen. Door de positie ten opzichte van pre- en protohistorische cultuurgebieden heeft het Heuvelland een voor Nederland uniek bodemarchief, met onder meer de oudste archeologische bewoningssporen van ons land. Aan de randen van de plateaus liggen de locaties van de eerste agrarische nederzettingen in Nederland, daterend uit het Neolithicum. Ook vond in deze periode in de plateaugebieden al vuursteenmijnbouw plaats. De agrarische exploitatie werd geïntensiveerd in de Romeinse Tijd als gevolg van de opkomst van de steden Maastricht en Heerlen en de aanleg van de weg Keulen - Tongeren - Boulogne-sur-Mer (Via
Belgica) door het gebied. Grote landbouwbedrijven - villa’s - produceerden graan voor de stedelijke markt en de Romeinse garnizoenen. Van een aantal villa’s zijn in de bodem sporen bewaard gebleven. Na een periode van sterke bevolkingsafname werd vanaf de 11de eeuw de ontginning van de plateaus opnieuw of verder ter hand genomen en werden nieuwe nederzettingen gesticht. De grond werd hoofdzakelijk in gebruik genomen voor akkerbouw. Op dit moment zijn de grote open akkercomplexen, die zonder perceelsscheidingen een groot deel van het oppervlak van de plateaus beslaan, nog altijd opvallend. Door de bodemkundige en hydrologische gesteldheid neemt het gebied rond Vaals een aparte positie in. De vuursteengronden waren ongeschikt voor akkerbouw en bleven bebost. Op de natte groenzanden kwam eind 19e eeuw de veehouderij op en ontstond een weidelandschap met heggen. Het historisch nederzettingspatroon bestaat zowel uit dorpen met geconcentreerde bebouwing en lineaire dorpen (op de rand van een beek, dal of terras), als uit verspreid liggende solitaire boerderijen. Typerend voor het gebied is de vakwerkbouw waarin veel boerderijen, buitenplaatsen, kastelen, watermolens en windmolens zijn uitgevoerd. Ook de ter plaatse gewonnen mergel wordt veel als bouw-
foto: Wim van der Ende
Holle weg in het Vijlenerbosch bij Epen.
foto: Wim van der Ende
materiaal toegepast. Op de vlakke, centrale delen van de plateaus liggen dries-nederzettingen. Daar ligt in de dorpskom een vaak driehoekige open ruimte, de ‘dries’ (veeplein, elders brink geheten). Vanwege de gaafheid is een opvallend groot aantal nederzettingen aangewezen als beschermd gezicht (20). Daaronder bevinden zich dorpen met een compacte kern als Eijsden, Vaals en Valkenburg, kleine lineaire dorpen als Bruisterbosch, Moerslag en Raren, wat grotere als Noorbeek en Winthagen en enkele nederzettingen met verspreide bebouwing als Camerig-Cottesen, Kuttingen en Terziet. Kenmerkende landschapselementen komen voor in hun oorspronkelijke context en in onderlinge samenhang, zoals holle wegen en paden, graften, een enkele voorde, houtranden, meidoornhagen, hellingbossen, hoogstamboomgaarden, watermolens, grenspalen, kapelletjes en wegkruisen, enz. Van een aantal van deze landschapselementen is echter in de afgelopen honderd jaar het merendeel verdwenen. De beken in het nationaal landschap hebben nog veelal een natuurlijk karakter en behoren tot de meest gave in Nederland. Bijzonder zijn de natuurlijke bronnen zowel in het zuidwestelijke deel als rondom het Centraal Plateau.
Hoeve de Berghof nabij Stokhem.
81
–
de open plateaus met grote akkercomplexen of velden, die zonder perceelsscheidingen een groot deel van het oppervlak beslaan en met een bijzonder wegenpatroon uit de Middeleeuwen,
–
de beboste, steile plateauranden en de relatief besloten
foto: Dré van Marrewijk
Fysieke dragers
beekdalen en droogdalen in contrast met de openheid van de plateaus, –
kenmerkende landschapselementen in hun landschappelijke samenhang, zoals kastelen, landgoederen en buitenplaatsen, holle wegen, paden die dwars over de landbouwgronden lopen, graften, een enkele voorde, houtranden, meidoornhagen, hellingbossen, hoogstamboomgaarden, watermolens, grenspalen enz.,
–
de open ruimte (dries) in de dorpen,
–
de kenmerkende agrarische nederzettingspatronen
Klassiek doorkijkje op erf van een Limburgse hoeve.
solitaire bebouwing), waarvan twintig beschermde dorpsgezichten, –
de kleinschalige verkaveling rondom de dorpen met heggen en boomgaardjes,
–
karakteristieke historische boerderijen en andere gebouwen in vakwerkbouw en/of mergel,
–
bronnen en beken, veelal nog met een natuurlijk karakter,
–
de unieke archeologische bewoningssporen waaronder de
foto: Wim van der Ende
(geconcentreerd in dorpen, lineair en verspreid voorkomende
oudste paleolithische nederzettingen, vuursteenmijnbouw, een Romeins villa-landschap, kastelen, mottes en mergelgroeves.
Dorpskruis van Mheer.
82
19 Nieuwe Hollandse Waterlinie Kernkwaliteiten π samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen π groen en overwegend rustig karakter
foto: Paul Paris
π openheid
Fort Honswijk met Lunet aan de Snel.
83
Introductie De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een militaire verdedigingslinie ter bescherming van het westen van Nederland. De linie is 85 kilometer lang en loopt van Pampus/Muiden in het noorden tot in de Brabantse Biesbosch in het zuiden. Aan de linie is gebouwd vanaf het begin van de 19e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog. De functionaliteit van de linie berust primair op inundatie, waarmee de vijand op afstand kan worden gehouden. Aan de oostkant van de verhoogd liggende ‘hoofdverdedigingslijn’, die merendeels bestaat uit oudere polder- en rivierdijken, konden grote stukken land via een ingenieus stelsel van waterinlaten in enkele dagen onder water worden gezet. Op niet of moeilijk te inunderen plaatsen (accessen) werden forten gebouwd met open schootsvelden. Het noordelijk deel van de linie valt samen met de Stelling van Amsterdam (gebied 20). De Nieuwe Hollandse Waterlinie is door Nederland op de Voorlopige Lijst geplaatst, om te worden genomineerd als werelderfgoed door UNESCO. Bij de uitwerking van ruimtelijke plannen zal invulling worden gegeven aan de ambities van het ‘Linieperspectief Panorama Krayenhoff’. Als deel van het nationale geheugen moet de linie weer bijdragen aan het historisch besef en de regionale identiteit. De ecologische functie van de linie moet, in samenhang met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden, worden versterkt. De NHW moet ook bijdragen aan de (regionale) wateropgave.
84
Cultuurhistorische karakteristiek De Nieuwe Hollandse Waterlinie is aangelegd tussen 1815 en 1940 en was in gebruik tot 1953. De linie is gebouwd als verbetering van de (Oude) Hollandse Waterlinie en had als doel om naast de Hollandse gewesten ook de stad Utrecht te verdedigen. Voortdurend werkte men aan de verbetering van de linie in reactie op opeenvolgende militair-technische innovaties. Daarbij werden in de loop van de tijd ook de inundatievelden gewijzigd. De linie loopt vanaf de Zuiderzee (Pampus/ Muiden) in het noorden tot aan de Nieuwe Merwede en de Biesbosch bij Werkendam in het zuiden. Het verdedigingswerk heeft een lengte van 85 kilometer en ligt in de provincies Noord-Holland, ZuidHolland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een planmatig ontworpen, defensief inrichtings- en ordeningssysteem van uitzonderlijke betekenis. Het werk als geheel bestaat uit een samenhangend stelsel van negen inundatiekommen, die konden worden gereguleerd door dijken, kanalen, sluizen, dammen en inlaten. Op niet te inunderen plaatsen en andere strategische plekken - wegen, spoorwegen en waterwegen, die de toegang vormden tot het te beschermen gebied - werden forten gebouwd, in later tijden aangevuld met betonnen kazematten en loopgravenstelsels. Daarnaast maken enkele vestingsteden deel uit van de linie, waaronder Naarden en Gorinchem. De hoofdverdedigingslijn, die de scheiding vormt tussen het te verdedigen kerngebied en het onder water te zetten gebied daarbuiten, bestaat voor een groot deel uit oudere polder- en rivierdijken. De Diefdijk is hiervan het meest pregnante voorbeeld. De linie maakte hiervan gebruik zonder dat deze elementen een uitgesproken militaire expressie hebben gekregen. In het landschap is de linie
daardoor als verdedigingswerk weinig opvallend aanwezig. De forten, die in grote variëteit gebouwd zijn, markeren de plaats van de linie in het landschap nog het meest, maar zijn vaak door camouflerende begroeiing aan het directe zicht onttrokken. In de schootsvelden van de forten lagen de zogeheten verboden kringen waar alleen snel verplaatsbare of afbreekbare houten gebouwen mochten worden opgetrokken. Hiervan zijn er nog veel aanwezig. Stenen bouwwerken binnen de verboden kringen dateren vrijwel zonder uitzondering van ná 1953. Veel van de liniewerken zijn nog in onderlinge samenhang in het landschap aanwezig. De linie vertoont een overlap met andere cultuurhistorisch waardevolle gebieden zoals het Vecht- en Plassengebied, de Tielerwaard en de Bommelerwaard. Omdat de linie steeds bestaande elementen incorporeerde (dijken, kaden, sluizen, polders als inundatiegebieden e.d.) is er steeds een duidelijke relatie tussen de linie en het omringende landschap.
Fysieke dragers foto: Wim van der Ende
–
de in samenhang met het landschap ontworpen linie, bestaande uit een geheel van inundatiegebieden, dijken, sluizen, toevoerkanalen, forten en vestingsteden, met als belangrijke kenmerken en elementen: - de eenheid en openheid van de inundatiegebieden en schootsvelden met verboden kringen, - de in verschillende tijden ontworpen verdedigingswerken als forten, batterijen en lunetten en hun samenhang met de omgeving, - de in samenhang met de overige onderdelen van de linie functionerende andere elementen van het verdedigingssysteem zoals sluizen, inlaten, duikers, dijken, camouflagebeplanting, (resten van) loopgraven en tankgrachten, betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen, - de historische vestingstructuur en het karakter van de vesting-
Herbestemming van de forten: de herberg in Fort Vuren.
steden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem, –
de per landschapstype variërende overige cultuurhistorische waarden:
foto: Maurizio Purcaro
- het rivierengebied met stroomruggen en donken die een grote concentratie van archeologische waarden herbergen, waaronder bij Fort Vechten (Fectio) het kruispunt met de ‘Romeinse verdedigingslinie’, de Limes, - voor het rivierengebied kenmerkende elementen als dijken, dorpen en wegen en gebouwde monumenten en kastelen, - het veengebied, met archeologische bewoningsresten en ontginnings-, verkavelings- en dorpsstructuren die tot in de Late Middeleeuwen teruggaan.
Botanische tuin op fort Hoofddijk.
85
Stelling van Amsterdam Kernkwaliteiten π samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen π groene en relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam π relatief grote openheid
Fort bij Durgerdam met vuurtoren ‘Hoek van ’t IJ’.
86
foto: Pandion; Peter van Bolhuis
20
Cultuurhistorische karakteristiek
Introductie De Stelling van Amsterdam is een voormalige militaire verdedigingslinie rond Amsterdam, aangelegd aan het eind van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw. De linie is een unieke, 135 kilometer lange gesloten ring van dijken, dammen, sluizen, forten en inundatiegebieden, ingepast in het landschap. Het gebied buiten de stelling (d.w.z. buiten de hoofdverdedigingslijn of inundatiekering) kon in geval van nood onder water worden gezet. Door de relatief geringe toegankelijkheid van het gebied en door het toenmalige streven de schootsvelden vrij te houden en bebouwingsmogelijkheden te beperken, heeft er zich een rijke flora en fauna ontwikkeld en is op veel plaatsen rond Amsterdam de kenmerkende openheid bewaard gebleven. De Stelling is in 1996 dan ook op de lijst van werelderfgoed van de UNESCO geplaatst als van ‘uitzonderlijke en universele’ waarde. Zij moet zodanig worden onderhouden, dat de stelling ook voor komende generaties behouden blijft. De komende jaren zal de Commissie voor het Werelderfgoed een monitoring van de stelling uitvoeren. Als uitvloeisel van de UNESCO-nominatie zal het ministerie van OCW samen met de provincie Noord-Holland een gebiedsdocument opstellen.
De Stelling van Amsterdam is een samenhangend stelsel van onderling verbonden dijken, dammen, inundatievelden, forten en andere ‘kunstwerken’, dat van universele waarde is door de homogeniteit en de inpassing in het landschap, maar ook vanwege de architectuur, de militair-technische vernieuwingen en het gebruik van vernieuwende bouwmaterialen (versterkt en onversterkt beton). Door de aanleg ervan (1874-1920) is een uniek verdedigingswerk gecreëerd in samenhang met het karakteristieke Hollandse polderlandschap. De Stelling moest dienen als laatste verdedigingsstelling en als toevluchtsoord voor het geval de vijand door eerdere linies (Grebbelinie, Nieuwe Hollandse Waterlinie) zou zijn gebroken. Tussen Abcoude en Weesp sloot de Stelling van Amsterdam aan op de Nieuwe Hollandse Waterlinie (gebied 19). Het wezen van de Stelling is inundatie, het onder water zetten van land, waardoor een onbegaanbare barrière wordt geschapen voor een naderende vijand. Op strategische en niet onder water te zetten punten werden de forten met hun geschut gesitueerd. Vanwege het inundatie-principe is de Stelling een verdedigingswerk met een als geheel geringe militaire expressie (net als de Nieuwe Hollandse Waterlinie). Zeer belangrijke onderdelen als de inundatiekering en de inundatievelden bestonden uit
‘gewone’ dijken en polders. Ogenschijnlijk ‘losse’ objecten die deel uitmaken van de Stelling van Amsterdam zijn de forten bij IJmuiden, Pampus, Diemerdam en Durgerdam, die de toegang tot het Noordzeekanaal respectievelijk het IJ moesten verdedigen. Hoewel nooit gebruikt, is het geheel van de Stelling nog grotendeels intact. Bouwwerken (forten), wallen, civieltechnische onderdelen en open gebieden (schootsvelden en inundatievelden) zijn nog in samenhang waar te nemen. In het gebied van de Stelling zijn ook cultuurhistorische waarden aanwezig die geen directe relatie met de Stelling hebben, maar onderdeel vormen van het voorheen aanwezige agrarische landschap. Zo ligt in het gebied tussen Uitgeest en Krommenie een deel van de binnendelta van het Oer-IJ. Op de oeverwallen van het daartoe behorende krekensysteem komen goed bewaarde nederzettingssporen uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd voor. Bij Haarlemmerliede-Spaarnwoude liggen delen van de oudste strandwallen in het gebied, die sedert het Neolithicum werden bewoond.
87
–
het hydrologisch en militair-landschappelijk ensemble van: - een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam, - sluizen en voor- en achterkanalen (bijvoorbeeld in de Haarlemmermeerpolder),
foto: Wim van der Ende
Fysieke dragers
- de 42 forten op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken, - inundatiegebieden, - voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied), - de houten huizen (markering verboden kringen), - de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten, –
de archeologische waarden op de oeverwallen in het gebied tussen Uitgeest en Krommenie en op de strandwallen bij Haarlemmerliede-Spaarnwoude.
foto: Wim van der Ende
Krommenie, Fort Aan den Ham.
Militair landschap met munitieopslagplaats tussen Krommenie en Heemskerk.
88
Behoud door ontwikkeling; Inspiratie voor ruimtelijke opgaven
89
Inspiratie voor ruimtelijke opgaven De nationale landschappen kunnen niet bevroren worden in de tijd. Een nationaal landschap dankt zijn waarde immers aan de ontwikkeling die het heeft doorgemaakt. Elke generatie heeft er in het verleden het zijne aan toegevoegd en zal er ook in de toekomst het nodige aan toevoegen. Wel is het zaak om nieuwe ontwikkelingen zo in te passen dat bestaande kwaliteiten behouden blijven en versterkt worden. De status van nationaal landschap geeft richting aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling, maar gaat niet vergezeld van een blauwdruk. De ruimtelijke opgaven, de economische potenties en de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden zijn per gebied verschillend. Dat wil echter niet zeggen dat het concept van ‘behoud door ontwikkeling’ een onbeproefd idee is, dat zich nog in de praktijk moet bewijzen. In het kader van beleidsinitiatieven zoals de Waardevolle Cultuurlandschappen en Belvedere is op regionaal en lokaal niveau een schat aan ervaring opgedaan met gebiedsgerichte innovatie, waarbij is ingezet op behoud en versterking van karakteristieke kwaliteiten. Op de website www.belvedere.nu zijn de ervaringen van meer dan honderd ruimtelijke projecten met ‘behoud door ontwikkeling’ opgetekend in een omvangrijke databank. Via het navigatiemenu of de zoekfunctie kunt u informatie vinden over ruimtelijke vraagstukken in relatie tot cultuurhistorische waarden en de concrete vertaling daarvan in projecten. Aan de orde komen onder meer: – integrale gebiedsinrichting, – herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing,
– streekeigen bouwen in het buitengebied en dorps groeien, – waterberging en –beheer, – natuurontwikkeling en (agrarisch) landschapsbeheer. Daarnaast vindt u op de website praktische informatie over de opzet van projecten. Hiervoor is het Belvedere-kompas ontwikkeld; een hulpmiddel met praktische tips. Het kompas besteedt aandacht aan doelformulering, werkvormen, inhoudelijke stappen en samenwerking. U vindt er aanknopingspunten voor zowel visie- en beleidsvorming, als voor de uitvoering: – inventarisatie van cultuurhistorische waarden met het oog op ruimtelijke ontwikkelingen, – meer financieringsmogelijkheden door het verruimen van de projectopgave, – de aanpak en uitwerking van een gebiedsvisie, – het opstellen van een dorpsomgevingsplan in samenwerking met bewoners, – het verbeelden van de opgave door een vroegtijdige betrokkenheid van de ontwerpende discipline in het proces, – opdrachtgeverschap en bestuurlijk draagvlak, – financieringsmogelijkheden door het verruimen van de projectopgave. Op de volgende pagina’s zijn enkele projecten uit de database kort beschreven. Kunt u niet direct vinden wat u zoekt, dan helpt de helpdesk Belvedere u graag op weg.
www.belvedere.nu > 150 Mb informatie over behoud door ontwikkeling 90
Nieuwe stal op oude leest foto: Artès Architecten
Landbouw en recreatie stellen beide hun eisen aan het landelijk gebied. Vanuit recreatief oogpunt wordt veel waarde gehecht aan de streekeigen architectuur van boerderij en erf. Terwijl voor de moderne boer functionaliteit voorop staan. Toch hoeven deze twee belangen elkaar niet uit te sluiten. De agrarische Natuur- en Landschapsvereniging Wierde&Dijk uit Noord-Groningen liet een standaardschuur ontwikkelen die aansluit bij de streekeigen bebouwing en tegelijk goed past in een moderne agrarische bedrijfsvoering. De schuur is al op twee locaties daadwerkelijk gebouwd. Zie voor meer informatie over dit project en aanverwante projecten: www.belevedere.nu, RO-dossier ‘bouwen in het buitengebied’.
Streekeigen nieuwbouwschuur.
Fysiek en mentaal opnieuw op de kaart foto: Sjaak Langenberg
Polder Mastenbroek.
Ingeklemd tussen Zwolle en Kampen liep de polder Mastenbroek - een van de oudste polders in Nederland - het risico een planologisch restgebied te worden. Vooral omdat de melkveehouderij in het gebied moeilijke tijden doormaakt. Op initiatief van de provincie Overijssel is daarom in een interactief proces met alle betrokkenen een samenhangende ruimtelijke structuurvisie opgesteld. Hierin is uitgewerkt hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen voortbouwen op de identiteit van het gebied. Een belangrijk resultaat is daarnaast dat de polder ook mentaal weer op de kaart staat. Inmiddels zijn diverse vervolgprojecten gestart. Meer informatie, onder meer over de toegepaste werkvormen, www.belvedere.nu, projecten, polder Mastenbroek.
91
foto: Aerophoto-Schiphol
Cultuurhistorische oplossing voor natuurontwikkeling en waterberging
Bestaande situatie van ‘eilanddorp’ Noordeinde-De HaalDe Heul.
illustratie: La4Sale Amsterdam
Dorps groeien
In- en uitbreidingsopties voor het ‘eilanddorp’ Den Ilp.
92
Het taboe op bouwen in het landelijk gebied is verdwenen. Toch staan daarmee niet alle seinen op groen. Gemeenten en provincies zoeken naar alternatieven voor de nieuwbouwwijk, die vaak als een ‘lichaamsvreemde’ entiteit het bestaande dorp en omringende landschap ontsiert. Zo heeft de provincie Noord-Holland voor de regio Waterland als bouwsteen voor het streekplan een studie laten uitvoeren naar een vorm van dorps groeien die ‘past’ in de cultuurhistorische en landschappelijke context. Voor de ongeveer 40 kernen in de regio heeft het architectenbureau La4Sale aangegeven tot welk landschapstype de kernen behoren (slotenland, droogmakerij, IJsselmeerkust, e.d.), tot welke familie van dorpen ze kunnen worden gerekend (kruispuntdorp, dijkdorp, e.d.) en hoe elke kern afzonderlijk kan worden gekarakteriseerd. Van daaruit is gekeken waar en op welke wijze groei mogelijk is. Met deze wijze van dorps groeien kan ruimschoots aan de regionale woningbehoefte worden voldaan.
De Snelle Loop in Noord-Brabant moet net als veel andere beekdalen als ecologische verbindingszone grotere natuurgebieden met elkaar verbinden. Het plan dat is opgesteld voor de ecologische inrichting, dient echter meerdere belangen. En passant wordt ook het Brabantse coulissenlandschap hersteld. Daarnaast wordt een historische ‘dubbele loop’ van de beek opnieuw aangelegd, zodat wordt bijgedragen aan het watervasthoudend en -bergend vermogen in het gebied. De dubbele loop, gescheiden door een aarden wal, stamt uit de 15de eeuw en was het resultaat van jarenlange twisten over gemeentegrenzen en onderhoudsverplichtingen tussen Gemert en Bakel. Meer informatie over dit project en aanverwante projecten: www.belvedere.nu, RO-dossier ‘water’.
Op verzoek van de Vechtplassencommissie, een particuliere belangenvereniging, ontwikkelde La4Sale eerder al een visie op de woningbouwopgave in de Utrechtse Vechtstreek. Op basis van een verkenning van de typerende kenmerken en de opbouw van het Vechtse landschap, is uitgewerkt hoe nieuwe woningbouwopgaven kunnen worden ingepast, voortbouwend op het Vechtse karakter. ‘Vechts bouwen’ is vertaald in onder meer de vaste verhouding en maatvoering van soorten bebouwing en hun groene buitenruimte, de ritmiek in bebouwing (geen herhaling) en de manier waarop gebouwen elkaar naar de kroon steken. Zie voor meer informatie over dit project en aanverwante projecten: www.belevedere.nu, RO-dossier ‘bouwen in het buitengebied’.
Agrarisch landschapsbeheer.
Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten, Veldgids landschapselementen Noardlike Fryske Wâlden en Versterken cultuurhistorische inbreng in de bedrijfsnatuurplannen en het puntensysteem voor groene diensten in Midden-Delfland.
foto: Wim van der Ende
Als het landelijk gebied meer en meer een recreatieve functie krijgt, en er eisen worden gesteld aan het beheer, ligt het voor de hand dat de beheerder (in veel gevallen de agrarisch ondernemer) daarvoor krijgt betaald. Op veel plaatsen heeft deze discussie geleid tot provinciale, regionale en soms zelf lokale initiatieven op het gebied van agrarisch landschapsbeheer en groene diensten. Zo ontwikkelde Landschapsbeheer Friesland een Veldgids Landschapselementen voor het beheer van streekeigen landschapselementen in de Noordelijke Friese Wouden. De gids biedt daarnaast aanknopingspunten voor de toekomstige inrichting van het gebied en is een praktisch hulpmiddel bij het bepalen van de beheersvergoedingen. De gemeenten Midden-Delfland, Maassluis, Den Haag en Delft zullen naar verwachting in het voorjaar van 2005 een gezamenlijk groenfonds oprichten voor de betaling van groene diensten in Midden-Delfland. Onder het motto ‘de gebruiker betaalt’ leveren de omliggende gemeenten een financiële bijdrage aan het fonds. Immers, de laatste jaren ontdekken steeds meer stedelingen de stilte en ruimte van het veenweidelandschap, dat zijn karakteristieke uitstraling dankt aan een eeuwenlang beheer door de boeren. In opdracht van de betrokken gemeenten hebben de agrarische natuurvereniging Vockestaert en de WLTO-afdeling Delflands Groen samen met individuele boeren een bedrijfsplan opgesteld en een puntensysteem ontwikkeld op basis waarvan de boer geld uit het groenfonds kan krijgen.
foto: Wim van der Ende
Recreatief medegebruik vraagt om landschapsbeheer
Kansen voor plattelandsontwikkeling.
93
foto: Henk Boom
Nieuwe functie voor boerderij en erf
foto: Machteld Linssen
Verbouw van een boerenhoeve tot appartementen.
94
Hergebruik van vrijkomende agrarische gebouwen stimuleert de plattelandseconomie en speelt in op de groeiende vraag naar landelijk wonen, maar kent ook nadelen. Nieuwe activiteiten kunnen bijvoorbeeld leiden tot meer of zwaarder verkeer op smalle landweggetjes. Ook kunnen de overgebleven agrariërs worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Gemeenten en provincies moeten daarom bij functieverandering in veel gevallen maatwerk leveren. De gemeente Woerden bijvoorbeeld eist bij functieverandering een integraal plan voor het gehele complex van boerderij, erf en bijgebouwen. De gemeente legt dit vast in een privaatrechtelijk contract met de eigenaar: in ruil voor herbestemming verplicht de ondernemer zich tot een investering in de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden van opstallen en erf. Ook veel gebruikt is een beeldkwaliteitsplan. Voor het Reestdal hebben het Oversticht en het Drents Plateau samen met overheden en belanghebbenden een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat is geïnspireerd op de cultuurhistorische waarden in het gebied. De vier Reestdal-gemeenten hebben het plan integraal opgenomen in hun welstandsbeleid voor het buitengebied, of doen dat binnenkort. In de provincie Noord-Holland probeert de Vereniging Vrienden van de Stolp (potentiële) kopers van historische stolpboerderijen van kennis te voorzien over ‘verantwoorde’ verbouwingen. Zie voor meer informatie over dit onderwerp: www.belevedere.nu, RO-dossier ‘herbestemming agrarische gebouwen’.
Regionale plannen met couleur locale In het Drentse Hunzegebied voeren de dorpsbewoners zelf in belangrijke mate de regie over de inrichting van hun gebied. De dorpsbewoners ontwikkelen samen met deskundigen zogeheten dorpsomgevingsplannen, die passen binnen het regionale beleid en recht doen aan de bestaande identiteit van hún dorp. In 2002 zijn in Buinen en Spijkerboor de eerste dorpsomgevingsplannen opgeleverd. In de plannen gaat het om concrete projecten op het gebied van woningbouw, recreatie, verkeersveiligheid, natuurontwikkeling, etc. Daarbij wordt voortdurend teruggegrepen op de bestaande dorpskwaliteiten zoals deskundigen en bewoners die hebben geïdentificeerd. De dorpsomgevingsplannen zijn een initiatief van de Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe (BOKD). Naast de twee plannen is ook een regionale identiteitsvisie, een analyse van het beleid en een handleiding gemaakt voor andere dorpen die een dorpsomgevingsplan willen maken. De regionale identiteitsvisie is door de provincie geaccepteerd als toetsingskader voor de uitvoering van het gebiedsprogramma en zal vertaald worden in het nieuwe Provinciale Omgevingsplan. Gezien de resultaten lijkt een dorpsomgevingsplan een goede methode om enerzijds de bewoners meer invloed te geven bij de ontwikkeling van hun dorp/woonomgeving; anderzijds is het een goed hulpmiddel om cultuurhistorie, ingebracht via deskundigen en bewoners, een invloedrijke rol te geven bij ruimtelijke plannen. Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten, Dorp2000anno.
Gelselaar: een leefbaar monument
Vloeiweide op het landgoed Lankheet, gemeente Haaksbergen.
foto: Rijkswaterstaat, Directie Oost-Nederland
De regionale waterbergingsopgave inspireerde de provincie Overijssel tot het project Kompas(sie) voor watererfgoed. Het doel van het project was tweeledig. Allereerst kennis vergaren en verspreiden over karakteristieke, aan het water(beheer) gerelateerde objecten en structuren in het landschap. Daarnaast het verkennen van de mogelijkheden om het watererfgoed een nieuwe betekenis te geven in actuele inrichtingsopgaven, met name om water langer vast te houden of te bergen bij dreigende overlast. Hiervoor zijn onder meer ontwerpateliers georganiseerd met professionele ontwerpbureaus. Het project heeft geleid tot een inventarisatie van watererfgoed in Overijssel en delen van Drenthe, een overzicht van voorbeeldprojecten, de uitwerkingen van de ontwerpateliers en een handreiking (kompas) voor waterbeheerders. In het project werd samengewerkt met vijf waterschappen, twee drinkwatermaatschappijen en de provincie Drenthe, waardoor draagvlak voor de plannen werd gezekerd. De uitvoering vond plaats door Het Oversticht en Drents Plateau. Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten, Kompas(sie) voor watererfgoed.
foto: Eric Brinckmann
Het Achterhoekse esdorp Gelselaar is door het rijk in het kader van het Monumenten Selectie Project voorgedragen als beschermd dorpsgezicht. Dit voornemen stuitte op grote weerstand bij de lokale bevolking. De 750 bewoners waren bang dat hun buurtschap in een museum zou veranderen en dat de leefbaarheid nog meer onder druk zou komen te staan. De bewoners maakten zich bovendien zorgen over het voorzieningenniveau, omdat de daarvoor benodigde nieuwe economische activiteiten planologisch vaak niet zijn toegestaan. Overleg met de bevolking resulteerde in een inventarisatie van wensen en knelpunten. Op basis daarvan is een integrale ontwikkelingsvisie opgesteld, die de bescherming van waardevolle cultuurhistorische karakteristieken en de ontwikkeling en vernieuwing van het dorp met elkaar verbindt. Naar aanleiding van de visie is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Er staan diverse projecten en activiteiten in, die bijdragen aan een versterking van de karakteristieke ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van het dorp. Het gaat onder meer om hergebruik van vrijkomende boerderijen, de aanplant van bomen, de restauratie van monumentale boerderijen en beeldkwaliteitseisen voor nieuwbouw. Door deze open aanpak is het zelfs mogelijk gebleken om na vijftien jaar touwtrekken een veehouderijbedrijf uit te plaatsen en de stallen te slopen, waardoor de kwaliteit en de leefbaarheid in het dorp sterk zijn verbeterd. Een programmatische aanpak wordt voorgestaan die niet is gebaseerd op een eindplaatje, maar een dynamisch proces in gang zet en aanstuurt. Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten, Dorpsontwikkeling door cultuurhistorie in Gelselaar.
Kompas(sie) voor watererfgoed
Twentekanaal.
95
foto: Heinz Helf SVD
Steyl in stijl: continuïteit voor een kloostergemeenschap
foto: Saartje de Bruin
Processie in Steyl, oktober 2003.
96
Steyl is een indrukwekkende kloosterenclave aan de Maas bij Venlo, met een dorpsbeeld dat beheerst wordt door opmerkelijk veel neogotische kloostergebouwen, kerken en kapellen. Omdat het aantal kloosterlingen sterk is teruggelopen, staan delen van het complex leeg en dreigt verval van gebouwen en historische tuinen. In opdracht van de gemeente Venlo heeft het adviesbureau Bestuur en Management Consultants een integrale ontwikkelingsvisie voor het kloosterdorp opgesteld, in nauwe samenwerking met onder meer de kloosterordes, dorpsbewoners en culturele instellingen. Centraal staat het kloosterdorp als uniek ensemble van het katholieke erfgoed. Doelstelling is het behoud en de versterking van de spirituele, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, met aandacht voor de belangen van bewoners, ondernemers, kloosterlingen en bezoekers. Functieverandering voor (een aantal) gebouwen en terreinen is aanvaardbaar, mits die de ruimtelijke en functionele identiteit niet aantast. De mogelijkheden van wonen en werken, toeristischrecreatieve ontwikkeling en het vestigen van een concentratiepunt van culturele voorzieningen en activiteiten zijn in beeld gebracht. Ook is de relatie met beleid op het gebied van water (Maaswerken) en natuur en recreatie (Maascorridor) uitgewerkt. In 2004 heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de procedure in gang gezet om het kloosterdorp aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht. Al met al liggen er volop kansen en condities om met werkelijke integrale planvorming de ontwikkeling van Steyl in stijl te voltooien. Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten, Steyl in stijl.
Staats-Spaanse Linies: valorisering van een grensgebied In Zeeuws-Vlaanderen is tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) stevig gevochten tussen Spanje en de Republiek der Verenigde Nederlanden. De restanten van die tijd - vestingsteden, forten en schansen - liggen kriskras verspreid in het Zeeuwse en Belgisch-Vlaamse landschap. Met een verdedigingswal of liniedijk waren de verdedigingswerken met elkaar verbonden, als parels aan een ketting. De restanten van de StaatsSpaanse linies fungeren steeds vaker als inspiratiebron voor de herinrichting van het gebied (landbouw-, recreatie- en watervraagstukken). Echter, een integrale visie ontbrak, waardoor de samenhang tussen de elementen niet werd benut. In opdracht van de provincie Zeeland stelde H+N+S Landschapsarchitecten een ontwikkelingsgerichte gebiedsvisie op, met medewerking van verschillende specialisten en lokale historici. De visie omvat een atlas, drie essays en een plangedeelte met een strategie voor de liniezone en bouwstenen voor het herstel van de verdedigingswerken. Nu het verhaal achter de linies en ook de samenhang tussen de verschillende objecten duidelijk is, is het zaak de visie ruimtelijk te vertalen. De provincie neemt de visie mee in het Integraal Omgevingsplan dat in 2006 klaar zal zijn. In dit plan worden de Staats-Spaanse linies opgenomen als belangrijke cultuurhistorische dragers van het landschap die richtinggevend moeten zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Meer informatie: www.belvedere.nu, projecten, Valorisering van de Staats-Spaanse linies.
Gevonden waarden; waar te vinden? Een nationaal landschap is geen onbeschreven blad. Dit boek is een pleidooi om de geschiedenis van het landschap te lezen, voordat een nieuwe ontwikkeling gestalte wordt gegeven. Kennis van het verleden levert vaak inspiratie op voor de vragen van nu. In iets minder dan 100 pagina’s is die geschiedenis hier in grote lijnen opgetekend. Het is een overzicht van de belangrijkste cultuurhistorische gebiedskarakteristieken en vooral bedoeld als smaakmaker. Bij de daadwerkelijke interactie van cultuurhistorie met ruimtelijke planvorming en ontwerp zult u waarschijnlijk behoefte hebben aan meer gedetailleerde informatie. Tot voor enkele jaren geleden was de cultuurhistorische informatie slecht ontsloten. Recent is daarin veel veranderd.
Digitale waardekaarten Sinds enkele jaren beschikken vrijwel alle provincies over digitale cultuurhistorische waardekaarten. Zowel de archeologische, historischgeografische als historisch (steden-)bouwkundige waarden zijn op deze digitale kaarten terug te vinden. Veel provincies kennen daarbij een waardering toe aan de afzonderlijke elementen en structuren. In sommige gevallen wordt bovendien, aan de hand van een landschappelijke kenmerkenkaart, inzicht geboden in de opbouw van het landschap en de daaraan ten grondslag liggende landschapsvormende functies. De waardekaarten vormen een belangrijke onderlegger voor het provinciaal beleid.
www.kich.nl: ruimte voor cultuurhistorie Gedetailleerde en landsdekkende cultuurhistorische informatie vindt u vanaf medio april 2005 ook op www.kich.nl. Dit webportaal is een gezamenlijk initiatief van Belvedere en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Alterra en het Expertisecentrum LNV. In het webportaal kunt u selecties maken uit het uitgebreide bestand van cultuurhistorische gegevens en die combineren met verschillende kaartondergronden. U kunt inzoomen van Nederland als geheel tot op straatniveau. Van alle objecten kan achtergrondinformatie worden getoond. Ook is het mogelijk om op trefwoorden te zoeken in het gegevensbestand. De informatie is zo opgeslagen, dat uitwisseling met digitale ruimtelijke plannen mogelijk is. Daarnaast vindt u op www.kich.nl een almanak van experts en een bibliotheek met relevante publicaties. Het webportaal KICH is nog volop in ontwikkeling; in de komende jaren zullen de gebruiks- en toepassingsmogelijkheden verder worden uitgebreid.
Levende geschiedenis Papieren informatie, al dan niet gedigitaliseerd, blijft echter papier. De medewerkers cultuurhistorie van de provincie of gemeente, de erfgoedhuizen, lokale cultuurhistorische verenigingen of de betrokken bewoners van een gebied brengen papier tot leven en maken het geschreven woord tot een bron van inspiratie voor de toekomst.
97
Colofon Teksten en tekstredactie Marinus Kooiman (Beek & Kooiman Cultuurhistorie, Amsterdam) Machteld Linssen en Dré van Marrewijk (projectbureau Belvedere) Eindredactie en beeldredactie Machteld Linssen en Dré van Marrewijk Ontwerp en opmaak De Rotterdamsche. Lithografie Drukkerij De Eendracht, Schiedam Druk Drukkerij Artoos Nederland B.V.
ISBN 90-806213-7-4 Utrecht, februari 2005
Projectbureau Belvedere Postbus 389 3500 AJ Utrecht (030) 230 50 10
[email protected] www.belvedere.nu
99
Landschappen met toekomstwaarde Nederland kent een grote diversiteit aan landschappen. Onze nationale landschappen zijn hiervan een treffende afspiegeling. Stuk voor stuk zijn ze door de bewoners gevormd in samenspel met de natuurlijke omstandigheden. Vandaag de dag staan we voor nieuwe inrichtingsopgaven, zoals waterberging, natuurontwikkeling, recreatief gebruik en woningbouw. Gezien het belang dat we toekennen aan de nationale landschappen, is het daarbij zaak de ontstaansgeschiedenis ‘leesbaar’ te houden en gelijktijdig de kansen te benutten om een nieuwe tijdslaag toe te voegen. Deze brochure geeft een beschrijving van de cultuurhistorische kwaliteit van de nationale landschappen, als inspiratiebron voor het toekomstige landschap.