Laaggeletterde ouders – kinderen van 0 tot 4 – consultatiebureaus
Ella Bohnenn Fouke Jansen 19 Juli 2006
1
Kleinzoon
Ik heb voor mijn kleinzoon gelezen. En het was leuk maar voor het eerst. Ik heb nog nooit voorgelezen. Een paar regels uit een gedicht van een cursist in Amsterdam
2
Inhoud Inleiding
1. De invloed van ouders op de taalontwikkeling van kinderen van 0-4 jaar 1.1 Algemeen 1.2 Voorlezen 1.3 Analfabete ouders 2. De rol van de consultatiebureaus in taalontwikkeling van kinderen 2.1 Wat doen de consultatiebureaus als het gaat om taalontwikkeling? 2.2 Volgen, registreren, screenen van de taalontwikkeling 2.3 Stimuleren taalontwikkeling 2.4 Verwijzen 2.5 Wat kunnen de consultatiebureaus nog meer doen? 3. Consultatiebureaus en analfabete ouders 3.1 De praktijk nu 3.2 Indicaties voor analfabetisme 3.3 Nieuwe mogelijkheden 3.3.1 Volgen, registreren, screenen 3.3.2 Stimuleren van de ouders 3.3.3 Aanspreken van de ouders 3.3.4 Doorverwijzen Literatuur Bijlage 1: Het basistakenpakket van JGZ Bijlage 2: De Taallijn VVE Bijlage 3: Belangrijke websites Bijlage 4: Flyer: Het beste voor uw kind Bijlage 5: Samen kijken, praten en spelen met boekjes Bijlage 6: Taalontwikkeling bij baby’s, peuters en kleuters Bijlage 7: Telefonische interviews
3
Inleiding Op 8 september, Internationale Alfabetiseringsdag (uitgeroepen door de Unesco), worden de consultatiebureaus in de schijnwerpers gezet. Waarom? Consultatiebureaus leveren een belangrijke bijdrage aan de preventie van analfabetisme. Consultatiebureaus volgen de groei en ontwikkeling van kinderen, ook de taalontwikkeling. Zij adviseren en helpen ouders bij het opvoeden en begeleiden van hun kinderen. De consultatiebureaus zien mogelijke achterstanden als eerste, en hebben onder meer tot taak om gezondheidsbedreigingen in de omgeving van het kind te beïnvloeden. Ouders die niet of nauwelijks kunnen lezen en schrijven, vormen geen gezondheidsrisico voor hun kinderen, laat dat duidelijk zijn, maar zij vermijden lees- en schrijfsituaties en kunnen voor hun kinderen hierin geen voorbeeld zijn. Bovendien kunnen zij hun kinderen niet voorlezen. Dat is erg jammer, want behalve dat voorlezen een activiteit is die de band tussen kind en ouder versterkt, is het een activiteit die de taalontwikkeling van het kind zeer positief beïnvloedt en – meer dan andere activiteiten - het kind voorbereidt op de taal die op school wordt gebruikt. Door het nauwe contact tussen medewerkers van het consultatiebureau en ouders, kunnen medewerkers van het consultatiebureau beter dan wie dan ook, ouders aanspreken op het feit dat zij niet kunnen lezen en schrijven. Zij kunnen hen erop wijzen dat het niet alleen in het belang is van henzelf, maar juist ook in het belang van het kind, om iets aan hun lees- en schrijfprobleem te doen. In deze publicatie wordt in hoofdstuk 1 aangegeven hoe belangrijk de rol is van de ouders in de taalontwikkeling van hun kinderen en wat het belang is van voorlezen. In hoofdstuk 2 staat beschreven wat de consultatiebureaus doen en zouden kunnen doen als het gaat om taalontwikkeling van kinderen. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op analfabetisme van de ouders in relatie tot de taalontwikkeling van het kind In dit hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan. Want consultatiebureaus kunnen namelijk nog meer betekenen voor kinderen, als zij alerter zijn op analfabetisme bij ouders, hun activiteiten hier net wat meer op inrichten, en de ouders kunnen doorverwijzen naar cursussen.
4
1. De invloed van ouders op de taalontwikkeling van kinderen van 0-4 jaar
1.1 Algemeen Leren lezen en schrijven is een cruciale factor in het succes dat kinderen hebben in hun schoolcarrière. Het is inmiddels al een aantal decennia duidelijk, dat de taalontwikkeling in de vroege kinderjaren (0-8) van groot belang is voor de geletterdheidsontwikkeling die kinderen doormaken. -
-
Al vanaf de eerste maanden experimenteert een baby met taal. Baby’s imiteren de geluiden (toon en ritmes) die ze horen van volwassenen, ze lezen gebaren en gezichtsuitdrukkingen, en beginnen klankcombinaties te koppelen aan betekenissen. Zij herkennen veel gebruikte ‘jingles’ en woordcombinaties in spelletjes als ‘kiekeboe’, ze spelen met letterblokken in de box en grijpen naar boekjes. Door de interactie met anderen leren kinderen dat het geschreven woord een betekenis vertegenwoordigt. Een speelgoedbeer is een beer, een getekende beer wordt herkend als beer, en als zij het alfabetisch principe doorkrijgen, gaan ze letters maken, letters aan klanken koppelen en snappen ze dat ook letters ergens voor staan, dus dat het woord beer ‘beer’betekent.
Hoewel het erop lijkt dat kinderen deze zaken op eigen houtje en als vanzelf ontdekken, blijkt dit niet het geval. Dat wat de kinderen leren is resultaat van aanzienlijke, maar speelse en informele, begeleiding en instructie van de ouders. Zie hier de relatie tussen ouders en taalontwikkeling van kinderen. De invloed van ouders op de taalontwikkeling is zichtbaar in: - woordenschat - kennis van zinsstructuren en verhaalstructuren - inzicht in het belang van het gedrukte woord - waarde van boeken (plezier in boeken) - waarde van lezen (plezier in lezen) - taalinzichten zoals: er is een relatie tussen letters en klanken, tussen letters (woorden) en betekenis - nieuwsgierigheid naar woorden Bovendien schijnt het voorlezen het gevoel van eigenwaarde van de kinderen te vergroten, de kinderen die worden voorgelezen hebben een grotere kennis van de wereld en kinderen leren al vroeg om een relatie te leggen tussen ‘het gedrukte woord of beeld’ en hun eigen wereld. Een op een contacten tussen ouder en kind zijn belangrijk voor de mondelinge taalontwikkeling en leggen een basis voor geletterdheid. Aanbevelingen zijn: - veel praten met baby’s en peuters - veel praten, zingen, spelen en vingerspelletjes doen - baby’s babyboekjes geven - veel met peuters op schoot zitten lezen - de peuters veel papier en schrijf- en tekenmateriaal geven, zodat ze hiermee kunnen experimenteren
5
-
een taalrijke omgeving creëren kwaliteitsboeken (voor)lezen praten met de kinderen over wat is voorgelezen ‘gewone’taal gebruiken (geen rare zinnen formuleren) gebruik maken van verschillende (inter)acties, zodat het kind al vroeg te maken krijgt met de variatie in taalgebruik en de relatie tussen taalgebruik en situatie legt.
Er bestaat een relatie tussen de opleiding van de ouders en het succes van hun kinderen op school. Taalachterstanden ontstaan al op heel vroege leeftijd, en onderzoek wijst uit dat succesvol lezen thuis al begint en dat ‘vroege’ lezers meer succes hebben op school dan ‘late’ lezers. Ook blijkt dat kinderen het beter doen op school als ze in de gelegenheid zijn gesteld thuis ervaring op te doen met schooltaalkenmerken. De taal op school is wat abstracter, vaak ook door de onderwerpen die aan de orde komen en wordt niet altijd door de context ondersteund. Kinderen moeten daardoor zelf relaties leggen en worden zo gestimuleerd tot nadenken. Uit onderzoek blijkt dat het taalaanbod van hoog opgeleide moeders een betere voorbereiding is op de schoolse taal, dan het taalaanbod van laagopgeleide moeders. Laagopgeleide moeders spreken minder met hun kinderen, hun taal is syntactisch minder complex en zij gebruiken minder en minder verschillende woorden die niet vaak voorkomen. Zij gebruiken de taal meer om gedrag te sturen, te bevelen en te verbieden. Zij geven minder uitleg en informatie. De verschillen zijn vooral gemeten bij woordenschatontwikkeling. De woordenschatgroei is het best te voorspellen door het aantal woorden dat de moeder gebruikt tegen haar kind. Kinderen uit lagere milieus krijgen over het algemeen minder taalaanbod en hebben 20-30% minder woordenschat dan kinderen uit hogere milieus. Uit onderzoek van Steensel (2004)1 blijkt dat lager opgeleide ouders die met hun kind een praatplaat bekijken, benoemen en beschrijven wat ze zien. En hoger opgeleide ouders relateren de afbeeldingen aan ervaringen van het kind en zij redeneren naar aanleiding van de afbeelding. De communicatie is hierdoor cognitief complexer en minder ingebed in de context.
1
Steensel wordt geciteerd in de scriptie van G. Hootsen, Schooltaal thuis (zie literatuur).
6
Momenteel is er een groot onderzoek gaande in Australië, getiteld ‘Looking at language’. Het onderzoek wordt uitgevoerd door M. Rice en K. Taylor, verbonden aan het Telethon Institute for Child Health Research in samenwerking met de Curtin University of Technology and the University of Kansas (USA). Het is een onderzoek naar oorzaken van ‘laat praten’ door peuters. Laat praten kan een indicatie zijn voor achterstand in taalontwikkeling. Het lijkt erop dat ‘laat praten’ niet te wijten is aan opleiding, inkomen en opvoedingsstijl van de moeder. Sommige kinderen praten gewoon laat. Het is niet duidelijk welke talige aspecten van de ouder-kind interactie bij het onderzoek betrokken zijn geweest. Daarom kunnen we niet zeggen of en zo ja op welke manier de ouder-kind interactie effect had op het laat gaan praten van peuters. De eerste resultaten uit dit onderzoek staan hieronder vermeld. New research findings from the world's largest study predicting children's late language emergence has revealed that parents are not to blame for late talking toddlers. The LOOKING at Language project has analysed the speech development of 1766 children in Western Australia from infancy to seven years of age, with particular focus on environmental, neuro-developmental and genetic risk factors. It is the first study to look at predictors of late language.LOOKING at Language Chief Investigator Professor Mabel Rice said the research found that 13 per cent of children at two years of age were late talkers. Boys were three times more likely to have delayed speech development, while a child with siblings was at double the risk, as were children with a family history of late talkers.The study found that a mother's education, income, parenting style or mental health had no impact on a child's likelihood of being a late talker. Study Coordinator Associate Professor Kate Taylor said the findings debunked common myths about why children are late talkers."Some people have wrongly believed that delayed language development could be due to a child not being spoken to enough or because of some other inadequacy in the family environment," Associate Professor Taylor said."This is clearly not the case and I hope these findings will reassure many parents that delayed language is not a reflection on their parenting or the child's intelligence."What we also know from this study is that most children who are late talkers do in fact fall into the normal range of language development by the time they are seven years old." However, she said that it is important that children who are delayed in their language development by 2 years of age are professionally evaluated by a speech pathologist and have their hearing checked.
Ouders die niet talig bezig zijn met hun kinderen kunnen (moeten?) hiertoe worden gestimuleerd. In de VS gaat men ervan uit dat de kinderen niet goed kunnen worden geholpen, als de ouders (soms ook andere gezinsleden, grootouders) hun taalgedrag niet veranderen. Er is al jarenlang en veel ervaring met ‘family literacy programs’, waar ouders en andere familieleden direct betrokken zijn bij programma’s voor jonge kinderen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: - literacy: het vermogen om te lezen en schrijven, - emergent literacy: de manieren waarop kinderen leren over lezen en schrijven, voordat zij ‘formele’ instructie krijgen, en - family literacy: de manieren waarop in een gezin wordt gecommuniceerd en informatie wordt overgebracht. Maar het woord verwijst ook naar programma’s voor familieleden die de kennis over geletterdheid vergroten. De ‘family literacy’ is van grote invloed op de effectiviteit van ouders in het leren leren van hun kinderen.
7
Verschillende family literacy programma’s verschillen van elkaar maar hebben tot doel de mogelijkheden van de ouders om ‘literacy model’ te zijn voor hun kinderen te vergroten en soms ook om de cirkel van laaggeletterdheid en armoede te doorbreken. De programma’s kennen een of meer van de volgende elementen: - grotere beschikbaarheid van materiaal (boekjes, spelletjes) - ouders en kinderen doen samen meer activiteiten die geletterdheid stimuleren - meer schoolbetrokkenheid van de ouders - lees- en schrijfprogramma’s voor de ouders In Nederland is een vergelijkbaar project ‘Doe weer mee’ een ouderbetrokkenheid project in Zuid-Holland. In het TOP-projecten (Taal en OpvoedingsProgramma)2 dat nu wordt ontwikkeld, wordt taal leren en opvoedingsondersteuning geïntegreerd en multimediaal aangeboden. Het programma kan zelfstandig zonder begeleiding van docenten worden gevolgd. Het stimuleren van ouders vinden we ook terug in de projecten Boekenpret en Boekenbas, een variant van Boekenpret (zie ook informatie in de kaders). Ook het project ‘Voor-lees-&!’ richt zich op de thuissituatie. In dit project worden kinderen van 2 tot 8 jaar in de wijk Kanaleneiland 20 weken lang op een vast tijdstip thuis bezocht en voorgelezen door een vaste vrouwelijke voorlezer. Deze voorleesservice richt zich op kinderen met een taalachterstand, vaak kinderen voor wie het Nederlands de tweede taal is.
2
Het project loopt van april 2006 tot april 2008. In TOP werken samen: Noorderpoortcollege, ICT Innovatiecentrum Noorderpoortcollege, Advies en Begeleidings Centrum Groningen, Biblionet Groningen, Bureau Veenker.
8
Boekenpret Boekenpret is een leesbevorderingsproject, ontworpen door de Stichting Lezen en eigendom van de openbare Bibliotheken. Boekenpret is er voor kinderen met taalachterstanden, in de leeftijdsgroepen 02 jaar, 2-4 jaar, 4-6 jaar. Het accent van de uitvoering ligt per leeftijdsgroep verschillend. Bij de jongsten is het consultatiebureau (cb) actief, de peuters krijgen Boekenpret op de peuterspeelzaal, de oudste groep in het basisonderwijs. Bij alle leeftijdsgroepen spelen de bibliotheken een belangrijke rol in het project. Boekenpret kan per locatie verschillend worden uitgevoerd. De minst actieve variant is die, waarbij in het cb een mand staat met boeken. Kinderen kunnen de boekjes pakken en bekijken, ouders kunnen eruit voorlezen. De meest uitgebreide vorm van Boekenpret is die waarin er boekjes worden uitgedeeld en/of uitgeleend, bijeenkomsten worden georganiseerd voor ouders over voorlezen en er huisbezoeken plaatsvinden in die gezinnen die het echt nodig hebben, waarin wordt voorgelezen en de ouders wordt geleerd hoe zij kunnen voorlezen. Niet op elke locatie spelen cb’s een rol in Boekenpret. In totaal 28 JGZ-organisaties wordt Boekenpret (of een variant ervan) uitgevoerd: 14 organisaties voeren Boekenpret uit, 3 organisaties Boekenbas, 3 organisaties Voortouw en 8 organisaties andere projecten. In 9 Boekenpretprojecten worden boekjes uitgedeeld. Op sommige plaatsen is het project ‘wegbezuinigd’ uit de JGZ. Het project kent een aantal beperkingen: er is te weinig geld om veel boekjes weg te geven, wat eigenlijk noodzakelijk is, want de uitleen van babyboekjes door bibliotheken is beperkt, om hygiënische redenen. De cb’s hebben weinig extra tijd voor leesbevordering, Boekenpret zit niet in de basistaken van het cb. Momenteel wordt gestreefd naar uitvoering van Boekenpret op een grotere schaal en naar een meer eensluidende aanpak en voorwaarden waaronder een leesbevorderingsproject ‘Boekenpret’ mag heten. Hierbij wordt ook gekeken naar het succes van het project Bookstart in Engeland, een project voor alle kinderen (niet alleen uit achterstandssituaties zoals in Nederland), en waarin er op gezette tijden gratis boekjes worden uitgedeeld. Boekenpret Materiaal Het Boekenpret arsenaal bestaat uit: • Boekenbeerwandplaat met bijbehorende boekjes • Boekenbeerposter • Boekjes om uit te delen aan de kinderen • Tippenboekjes voor de ouders • Boekjes als voorbeeldmateriaal voor de verpleegkundigen. • Bon om lid te worden van de plaatselijke bibliotheek • Folders voor ouders Informatie uit: Draaiboek Boekenpret (2005). Corbis Plus jeugdgezondheidszorg (Den Helder), Stichting Lezen, Z-org.
9
1.2 Voorlezen Uit onderzoek blijkt dat voorlezen in de voorschoolse periode een positief effect heeft op de taalontwikkeling en de leesvaardigheid van het kind. Er is minder kans op leesproblemen en dyslexie als ouders jonge kinderen voorlezen. Jonge kinderen die worden voorgelezen ontwikkelen van jongs af aan het begrip van geschreven taal. Niet alleen de woordenschat wordt gestimuleerd maar ook het begrip van zinnen en verhalen en de manier waarop verhalen zijn gestructureerd. Verhalen lokken bovendien taalgebruik uit. Kinderen willen graag over het verhaal en hun eigen ervaringen praten. De taal die wordt gebruikt bij voorlezen, is het meest complex en lijkt het meest op schooltaal. Vandaar dat voorlezen een goede voorbereiding is op de taken die het kind later op school gaat uitvoeren. Om kinderen zoveel mogelijk te laten profiteren van het voorlezen, zijn twee aspecten van belang: 1 Herhaling. Wanneer een verhaal een aantal keren voorgelezen wordt, blijven de nieuwe woorden en de verhaalstructuur hangen. Het kind wordt door de herhaling bevestigd in wat het inmiddels weet. 2 Praten naar aanleiding van het voorlezen. Door te praten over het verhaal en het verhaal te koppelen aan de eigen ervaring, worden de kinderen betrokken bij het verhaal en leren ze er het meest van. Ze leren relaties leggen tussen het verhaal en hun eigen wereld waardoor denkprocessen gestimuleerd worden. Belangrijk is dat de reacties van de ouder inhoudelijk aansluiten bij wat het kind zegt en dat de ouder het kind als volwaardig gesprekspartner ziet dat ook het gesprek kan sturen. De ouder probeert de intenties van de uitingen van het kind te achterhalen om adequaat te kunnen reageren. Als een kind onduidelijk praat, kunnen de prenten in het boek of voorwerpen waar het kind naar kijkt helpen om te begrijpen wat het bedoelt. Uit onderzoek van Verhallen, Bus en de Jong (2004) blijkt dat niet alle kinderen profiteren van voorlezen. Voor kinderen met een taalachterstand zijn prentenboeken vaak te moeilijk. In de verhalen komen te veel onbekende woorden voor waardoor het verhaal niet begrepen wordt. Ook hebben deze kinderen weinig ervaring met verhalen, waardoor ze moeite hebben met het volgen van de verhaalstructuur. Herhaling is voor deze kinderen extra belangrijk. Zij leren pas iets van het verhaal als ze het verhaal minstens zes keer horen. Hoe meer ervaring kinderen hebben met voorlezen, hoe minder herhaling nodig is. De herhaling kan ook via andere media zoals televisie, video en cd-rom’s. Bij peuterboeken als Muis zijn video’s beschikbaar waarop het verhaal wordt voorgelezen en ondersteund met animaties gebaseerd op de prenten uit het boek. Uit het hierboven genoemde onderzoek bleek dat kinderen vooral leerden van cd-rom’s waarop de gebeurtenissen in het verhaal ondersteund werden met visuele en auditieve effecten. Op de website www.bereslim.nl wordt binnenkort een lijst gepubliceerd met kwalitatief goede boeken waar een video of cd-rom bij is. Bij heel jonge kinderen kunnen de verhalen ook afgewisseld worden met rijmpjes en liedjes. Door deze te koppelen aan rituelen zoals de maaltijd (Smakelijk eten, smakelijk eten, hap hap hap) of het naar bed gaan (Slaap kindje slaap) is er automatisch veel herhaling. Ook het voorlezen kan gekoppeld worden aan vaste momenten op de dag, zoals een verhaaltje voor het slapengaan.
10
Uit onderzoek van het NIPO (2001) in opdracht van de Stichting Lezen blijkt dat kinderen tot 1 jaar nog nauwelijks worden voorgelezen. De ouders van deze kinderen geven aan dat zij niet voorlezen omdat het kind te jong is (meestal) of omdat de ouders zelf niet van voorlezen houden. Met name dit laatste antwoord zou kunnen duiden op leesproblemen van de ouders. Kinderen tussen de 1 en 2 jaar worden veel vaker voorgelezen. Vanaf 2 jaar worden de meeste kinderen voorgelezen: 9 van de 10 kinderen. Dat neemt niet weg dat er nog altijd ongeveer 14.000 driejarige kinderen niet voorgelezen worden. Het consultatiebureau zou zich in haar voorlichting over voorlezen vooral kunnen richten op de kinderen van 0-2 jaar.
Leest u uw kind wel eens voor? (Basis: Kinderen tot en met 3 jaar in het gezin, n=519)
Bron: NIPO, 2001
1.3 Analfabete ouders Er zijn 1,5 miljoen volwassenen in Nederland die moeite hebben met lezen en schrijven. Daarvan zijn 1 miljoen mensen autochtoon, en een half miljoen mensen allochtoon. Zij worden analfabeet genoemd, functioneel analfabeet, of laaggeletterd. Maar hoe zij ook worden genoemd, het belangrijkste is dat zij te weinig lees- en schrijfvaardigheid hebben om zich zelfstandig te kunnen redden in onze samenleving. Analfabetisme komt voor in alle geledingen van de samenleving, maar het meest bij laagopgeleide volwassenen. Volwassenen met lees- en schrijfproblemen mijden lees- en schrijfsituaties. Analfabete ouders zullen hun kinderen dan ook nooit voorlezen, lezen geen briefjes van school, geen rapporten en zullen nooit samen met hun kinderen woordjes schrijven. Analfabete ouders zeggen van zichzelf dat zij ‘slecht zijn in taal’. Als het gaat om de taalontwikkeling van hun kinderen, voelen zij zich vaak onzeker. Zij weten dat zij hun kinderen hierin niet goed kunnen begeleiden en stimuleren, zij voelen zich hierin tekort schieten. Analfabete ouders zijn angstige ouders. Zij zijn bang dat hun kind vraagt om hen 11
voor te lezen, bang dat hun kind vraagt waarom ze niet willen voorlezen, bang als de kinderen naar school gaan en daar zelf leren lezen en schrijven. Want een van de ergste dingen die analfabete ouders kan overkomen is dat hun kinderen merken dat ze niet, of niet goed, kunnen lezen en schrijven. Vaak houden ze dit verborgen, ook voor hun kinderen, en als het dan uitkomt, hebben zij het gevoel ‘door de mand te vallen’. Voor sommige ouders, ook voor sommige grootouders zoals het gedichtje laat zien, is het feit dat zij hun kind niet kunnen voorlezen een reden om iets aan hun lees- en schrijfprobleem te gaan doen. Maar vaker is dit niet het geval. Want zij schromen om opnieuw naar school te gaan. Ten eerste omdat zij dan laten zien dat zij dit probleem hebben. Ten tweede omdat zij het zelfvertrouwen missen als het gaat om leren, want zij zijn er niet van overtuigd dat zij het ooit nog zullen leren. Analfabete ouders hebben een duwtje nodig, een duwtje om iets aan hun lees- en schrijfvaardigheid te doen. Weinig mensen praten erover met hen. Analfabete ouders zelf zullen er niet snel over praten, zij zullen het eerder verzwijgen3. Zij denken vaak dat zij de enige zijn met dit probleem. Bovendien weten veel mensen niet, dat analfabetisme nog voorkomt. Het is geen gespreksonderwerp. Jammer, want de docenten die lesgeven aan volwassenen met lees- en schrijfproblemen benadrukken altijd weer, dat het voor de meeste analfabeten zo’n opluchting is om erover te praten en, dat als zij weer naar school gaan en lezen en schrijven leren, er een wereld voor hen opengaat en hun zelfvertrouwen groeit. Het zijn trotse ouders, als zij hun kind voor het eerst voorlezen of voor het eerst het briefje van school zelfstandig kunnen lezen en het antwoordstrookje kunnen invullen.
3
Dit wordt nog eens extra benadrukt in het onderzoek van Montanus (zie literatuur) naar functioneel analfabetisme op Urk. In deze hechte gemeenschap praten de bewoners zeker niet over functioneel analfabetisme, terwijl het er zeer zeker voorkomt., want ‘als je erover praat geef je toe dat je een probleem hebt’. Ook blijkt dat het gevoel van eigenwaarde van de Urker niet afhankelijk is van het kunnen lezen en schrijven.
12
2. De rol van de consultatiebureaus in taalontwikkeling van kinderen
In Nederland worden jaarlijks ongeveer 200.000 kinderen geboren. Nagenoeg al deze kinderen gaan naar het consultatiebureau (cb). Daar zijn er meer dan 1400 van, verspreid over heel Nederland. Het consultatiebureauteam bestaat uit een arts, een wijkverpleegkundige en een assistente. Voor ieder is duidelijk omschreven wat zijn taak en verantwoordelijkheid is. Zij geven gratis zorg volgens het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg (uit de Wet collectieve Preventie) aan alle in Nederland wonende kinderen van 0 – 4 jaar en hun ouders. De meeste consultatiebureaus horen tot of zijn gelieerd aan de Thuiszorginstellingen, slechts enkele zijn onderdeel van de GGD. Het cb volgt de groei en ontwikkeling van kinderen. Zij geeft advies over voeding en (tand)verzorging, kinderen worden getest op gehoor en gezichtsvermogen. Ook volgen de cb’s de taalontwikkeling van kinderen. De Tijdelijke Regeling Vroegsignalering (2001) heeft aan de jeugdgezondheidszorg een impuls gegeven aan het signaleren van taalachterstanden, het indiceren van taalarme kinderen, het selecteren van taalarme groepen of wijken en stimuleringstrajecten. De regelingen voor Voor- en vroegschoolse Educatie (VVE) in het kader van het GOA-beleid, hebben bijgedragen aan toenemende aandacht voor het jonge kind vanuit verschillende disciplines. 2.1 Wat doen de consultatiebureaus als het gaat om taalontwikkeling?4 Het consultatiebureau heeft regelmatig contact met de ouders en kinderen. In de Richtlijn Contactmomenten staan de verschillende contactmomenten vanaf de geboorte tot aan 4 jaar. De wijkverpleegkundige ziet kind binnen een maand na geboorte (huisbezoek), er zijn 8 contactmomenten in het eerste levensjaar, en daarna contactmomenten bij 14 maanden, 18 maanden, 2 jaar, 3 jaar, 4 jaar en 5 jaar. Deze contacten vinden plaats bij de arts en/of verpleegkundige op het cb. Afhankelijk van de resultaten van de consultaties kan het cb besluiten tot meer contactmomenten. Het cb heeft taken als het gaat om de taalontwikkeling van kinderen. Er zijn 6 ‘productgroepen’ waar taalactiviteiten binnen vallen (zie bijlage 1). Samenvattend komt het neer op de volgende taken: - volgen, registreren van de spraak-taalontwikkeling en opsporen van spraaktaalontwikkelingsachterstanden - acties ondernemen: voorlichten, adviseren, instrueren, begeleiden - doorverwijzen
4
“Een behoorlijke beheersing van de Nederlandse taal is nodig om optimaal profijt te hebben van het Nederlandse onderwijssysteem. Kinderen met een taalachterstand blijken niet alleen bij aanvang op de basisschool de lessen slecht te volgen, maar zij hebben meestal bij het verlaten van de basisschool nog steeds een achterstand ten opzichte van hun leeftijdsgenootjes. De JGZ is bij uitstek de instantie om aan ouders voorlichting te geven over taalverwerving, informatie te verstrekken over de taalontwikkeling van hun kinderen en te stimuleren tot woordspelletjes en voorlezen, de taalontwikkeling te volgen en te beoordelen en kinderen met een achterstand in de Nederlandse taal door te verwijzen.” (Protocol JGZ Kennemerland, signaleren en verwijzen problemen spraak- taalontwikkeling, juni 2006).
13
In de praktijk blijkt dat voeding, gezondheid en opvoeding van het kind, thema’s zijn waar ouders veel vragen over hebben. Praten en adviseren over taalontwikkeling en taalstimulering heeft vaak geen prioriteit en krijgt alleen aandacht als er tijd over is. Sommige cb’s plannen daarom 5 minuten extra in een consult voor voorlichting over aalontwikkeling. 2.2 Volgen, registreren, screenen van de taalontwikkeling Al bij het eerste contact wordt nagegaan welke taal het kind thuis krijgt aangeboden, of de ouders een andere moedertaal hebben dan het Nederlands, of er sprake is van twee- of meertaligheid en of het Nederlands wel in voldoende mate wordt aangeboden. Ook wordt nagegaan of de ouders al een keuze hebben gemaakt in welke taal zij het kind opvoeden. Tijdens de consulten wordt er gekeken naar de interactie tussen ouder en kind, en wordt vaak aangetekend of er spelletjes worden gedaan en liedjes gezongen, of er prentenboeken zijn, of de televisie de hele dag aanstaat. Het geletterdheidsniveau van de ouders is geen item, wel het opleidingsniveau. 5 Bij het ontwikkelingsonderzoek wordt gebruik gemaakt van het van Wiechenschema, dat taalgebruik, taalinhoud en taalniveau test. Bij vervolgonderzoek wordt gebruik gemaakt van de Groninger Minimum Spreeknormen. Dit is een lijst van prestaties op spraak-taalgebied welke op een bepaalde leeftijd aanwezig moeten zijn. Ouders geven de informatie. Voor kinderen van 1-4 jaar. Bij de Thuiszorg in Amsterdam is een nieuw protocol geïmplementeerd voor taalstimulatie. Volgens het protocol is er bij het eerste huisbezoek aandacht voor de taalomgeving van het kind: is er sprake van twee- of meertaligheid? Weten de ouders al welke talen zij tegen het kind gaan spreken? Op 1-jarige leeftijd wordt de taalsituatie thuis opnieuw met de ouders besproken. Op 2-jarige leeftijd worden de kinderen gescreend met het van Wiechenschema. In de periode tot 2 jaar is er 4 tot 5 keer in de consulten aandacht voor taalstimulatie. De wijkverpleegkundige praat met de ouders over het belang van goede interactie, wat een goede interactie is en over de rol van voorlezen. Indien nodig worden er oudercursussen georganiseerd over onderwerpen als meertaligheid en taalontwikkeling. De implementatie van het protocol is een gezamenlijk project geweest van het team. Door het samen praten en denken over de beste momenten om taalontwikkeling aan de orde te stellen, heeft het een stevige en vaste plek gekregen in de begeleiding van kinderen.
Bij geconstateerde achterstanden wordt gebruik gemaakt van andere testen. Genoemd zijn: het VTO-signaleringsinstrument, een taalsignaleringsinstrument van de Nederlandse Stichting voor het dove en slechthorende kind, wordt alleen afgenomen bij risicokinderen (dat zijn kinderen die op 1 of 2 items onvoldoende scoren op de Van Wiechentest). Kinderen die onvoldoende scoren op de VTO-test worden verwezen naar een audiologisch centrum - De Lexilijst: ouders vullen deze lijst in. Ze kruisen aan hoeveel woorden of zinnetjes kun kind zegt. De lijst is voor kinderen tussen 15 en 27 maanden. En meet de
5
In de publicatie van Versteeg en de Vries (2006) staat dat bij het eerste contactmoment ook wordt gekeken naar het literair gezinsklimaat, dus of er boeken tijdschriften en kranten in huis zijn. Bij de instellingen waarmee wij contact hebben gehad, wordt dit niet gedaan.
14
-
productieve woordenschat. Wijkverpleegkundige of arts hebben een normtable. De Lexilijst is er ook in het Marokkaans-Berber, Marokkaans-Arabisch, Turks. De SNEL-test, is gebaseerd op de Groninger Minimum Spreeknormen en test zowel de taalperceptie als de taalproductie, voor kinderen van 1-4 jaar.
Op dit moment is in discussie of dezelfde test gebruikt moet worden voor 2-jarige kinderen. Om hierover een goed besluit te kunnen nemen doet TNO, Kwaliteit van leven, onderzoek naar de verschillende instrumenten die worden gebruikt. Zij onderzoeken welke signaleringsinstrumenten voor 1 – 6-jarigen worden gebruikt voor het opsporen van spraak- taalachterstanden (ook dyslexie), zij geven aan in hoeverre deze instrumenten geschikt zijn (vanuit wetenschappelijk oogpunt) en welke instrumenten goed hanteerbaar zijn in de praktijk, en welke kosten zijn gemoeid met de instrumenten. Op basis hiervan maken zij een selectie van wetenschappelijk en praktisch hanteerbare instrumenten. Het gehele onderzoek zal in juli 2007 worden afgerond. 2.3 Stimuleren taalontwikkeling Als het gaat om het stimuleren van de taalontwikkeling en bestrijden van mogelijke taalachterstanden doen de cb’s het volgende: Voorlichting geven: - Mondeling-individueel. - Schriftelijk algemeen en specifiek gericht op taalontwikkeling: groeiboekje of groeigids en divers infomateriaal over praten, (voor)lezen), taal en taalontwikkeling. Groepsactiviteiten organiseren: - Diverse cursussen en/of bijeenkomsten, waarin taal een onderdeel is. - Boekenpret (zie ook kader bij 1.1). Op een aantal consultatiebureaus organiseren wijkverpleegkundigen – vaak in samenwerking met bibliotheken - bijeenkomsten voor ouders over voorlezen en geschikte boeken voor bepaalde leeftijdscategorieën. - ‘Praatjesmakers’ is materiaal voor groepsvoorlichting over het stimuleren van de taalontwikkeling. De cursus wordt gegeven op peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Ouders kunnen deze voorlichting gezamenlijk aanvragen. Huisbezoek - Bij Thuiszorg West-Brabant en Thuiszorg Breda is in 2003-2005 een proef gedaan met geprotocolleerd huisbezoek bij kinderen van 14-18 maanden die een negatieve score hebben op 1 van de taalitems in het van Wiechenschema. Doel: ouders een effectieve manier van communiceren met hun kind aan te leren. - Boekenpret: Een aantal cb’s heeft ervoor gekozen om Boekenpret ‘thuis’ te brengen, bij de ouders. Wijkverpleegkundigen nemen boekjes mee op huisbezoek en leren ouders hoe zij hun kinderen kunnen voorlezen. - Op dit moment maken steeds meer cb’s bij de begeleiding van ouders in de opvoeding en verzorging van kinderen gebruik van video-hometraining in de gezinssituaties. Ook hier wordt op taal gelet. Aandacht is er voor: o het stimuleren van taalontwikkeling: praten met de kinderen, spelletjes doen, zingen, voorlezen; o het belang van herhalen van ‘correcte’ taaluitingen van kinderen; o interactief voorlezen: het blijkt dat het voorlezen meer effect heeft op de taalontwikkeling als dit interactief gebeurt, dwz vragen stellen, kind laten aanwijzen in het boek, zelf laten vertellen enz. Adviseren:
15
o Bij tweetaligheid wordt het advies gegeven het kind op te voeden in de eigen moedertaal. Bij oudere peuters wordt geadviseerd om gebruik te maken van de ééntaal-één-situatie strategie (thuis eigen taal, buitenshuis Nederlands) of de één-persoonéén-taal strategie (een ouder eigen taal, andere ouder Nederlands). Deze adviezen zijn gemaakt door Averroés Stichting (titel: Taaltalent). Het idee dat erachter zit is dat een goede beheersing van een taal leidt tot een makkelijk leren van een tweede taal. o Bij weinig taalaanbod in het Nederlands, adviseren zij de allochtone ouders hun kind naar een VVE- peuterspeelzaal te laten gaan (zie bijlage 2), waar het Nederlands met specifieke programma’s op peil kan worden gebracht, voor de kinderen naar de basisschool gaan. Programma’s zijn o.a. Pyramide, Kaleidoscoop, Startblokken. o Ook kan het consultatiebureau adviseren om het kind deel te laten nemen aan het programma Boekenpret. Belangrijke informatie: Nederlandse kinderen hebben bij binnenkomst in de basisschool gemiddeld een woordenschat van 3200 woorden. De woordenschat Nederlands van allochtone kinderen is op dat moment gemiddeld 1000 woorden. (Het Kompas: accenten in de taalleerlijn voor achterstandsleerlingen van 2 tot 16 jaar, Gemeente Utrecht, 1999). Onduidelijk is of deze kinderen wel/niet naar de peuterspeelzaal zijn geweest. 2.4 Verwijzen Wanneer taalachterstanden ontstaan door fysieke oorzaken, wordt doorverwezen naar 2e lijnshulp, bijvoorbeeld audioloog, logopediste, KNO-arts e.d.
2.5 Wat zouden consultatiebureaus nog meer kunnen doen? Uit de gesprekken met de diverse betrokken (zie bijlage 7) komen de volgende twee zaken sterk naar voren: - De aandacht van de cb’s moet zich vooral richten op de taalontwikkeling van de kinderen tussen 0-2 jaar. Daarna is er aandacht voor taalontwikkeling vanwege de screening. En kinderen gaan op 2-jarige leeftijd naar peuterspeelzalen waar ook aandacht voor taalontwikkeling is. - Samenwerking: De voorlichting van cb’s en de (VVE-)peuterspeelzalen kan beter op elkaar worden afgestemd, zodat er sprake is van een samenhangend geheel aan taalstimuleringsactiviteiten.
Daarnaast zijn genoemd: - Op vaste momenten gesprekken over taal en taalontwikkeling opnemen in de consulten. Evean Thuiszorg6 bijvoorbeeld heeft 5 verschillende boekjes uitgebracht, gekoppeld aan de verschillende fasen in taalontwikkeling. Het uitreiken van zo’n boekje kan zo’n vast moment zijn. - Huisbezoek: Alle cb’s werken (weer) samen met de bibliotheken in het project Boekenpret, in ieder geval voor alle kinderen in de leeftijd van 0-2 jaar. Bij het eerste huisbezoek een babyboekje cadeau geven. Andere aanbevelingen: - In de wachtkamer informatie neerleggen van de kinderboekwinkels. 6
Titel van de boekjes is: ‘Zeg het maar. Het praten van uw kind.’ Er zijn boekjes voor fase 1 (0-1jr), fase 2 (1-3 jr), fase 3 (3-4 jr), fase 4 (4-5 jr) en fase 5 (vanaf 5 jr). Evean JGZ heeft de boekjes uitgebracht samen met GGD Zaanstreek-Waterland, PWZ Achmea.
16
-
Groepsactiviteiten organiseren: in het bestaande cursusaanbod altijd ruimte inlassen voor een medewerker van de bibliotheek die vertelt over voorlezen, of voor een (andere) deskundige die vertelt over taalontwikkeling en de rol van de ouders. In de cursus tijd om praktisch te oefenen met voorlezen en taalstimulering.
Baby-bieb-weken in Hoogezand In Hoogezand wordt sinds 1999 gewerkt met Boekenpret. Er is een nauwe samenwerking tussen de afdeling Onderwijs van de Gemeente, de Openbare Bibliotheek, Thuiszorg Groningen, Stichting Prisma, Stichting Lezen en enkele basisscholen en peuterspeelzalen. De eerste jaren zijn de peuter- en kleuterfase op de rails gezet. De opzet van de baby-fase is in eerste instantie low-profile. In de wachtkamer van de consultatiebureaus richt de bibliotheek een speciale hoek in met babyboekjes. Er zijn boekjes van stof, hout, plastic, boekjes met versjes en liedjes. Ouders kunnen voorlichtingsmateriaal meenemen over voorlezen en doorlopend wordt er een video vertoond met tips om het voorlezen voor ouder in kind aantrekkelijker te maken. Veel ouders nemen kennis van de informatie. Tijdens het wisselen van de tentoonstelling merkt de bibliotheekmedewerker dat ze erg gemakkelijk in contact komt met de kinderen en daardoor ook met de ouders. En op een luchtige manier komt het gesprek op boeken en voorlezen. Er wordt besloten tot een proef: Een paar keer is de bibliotheekmedewerkster aanwezig op het consultatiebureau om voorlichting te geven. Deze proef is uitgemond in de ‘baby-bieb-weken’. Ieder jaar, is er twee weken lang een biliotheekmedewerker aanwezig in de wachtkamer van beide consultatiebureaus in de gemeente. Zij praat met de ouders over voorlezen en boeken. Informatie uit: A. Tiddens en L. Hulzebos (2002). ‘De baby-bieb-weken’. In: Leeskraam, nummer 1, p 14-15
17
3. Consultatiebureaus en laaggeletterde ouders 3.1 De praktijk nu Het feit dat er 1,5 miljoen volwassenen zijn die moeite hebben met lezen en schrijven, het feit dat het hierbij om 1 miljoen autochtone volwassenen gaat is vaak niet bekend op de cb’s. Er wordt dan ook niet specifiek naar de geletterdheid van de ouders gekeken. Onderwerp van aandacht is de taalontwikkeling van het kind, niet die van de ouders. Wel is de reactie van de cb’s (telefonische interviews) dat het belangrijk is om hiernaar te kijken. De geïnterviewden vinden dat het tot de taak van de wijkverpleegkundigen hoort, hier bij de ouders naar te vragen en hen eventueel door te verwijzen. Argument: de ouders spelen een belangrijke rol in de taalontwikkeling van de kinderen en het succes van de kinderen op school. Als zij beter kunnen lezen en schrijven, kunnen zij in deze ook een beter rolmodel zijn voor hun kinderen. Bij de intake van nieuwe ouders wordt wel altijd gevraagd naar de opleiding van de ouders. Wanneer er mogelijk sprake is van een gezin met een achterstandspositie, krijgen het gezin en het kind extra aandacht en ondersteuning. Ook is er bij het eerste huisbezoek aandacht voor taal als één of allebei van de ouders geen of weinig Nederlands spreken. Ouders, die het Nederlands niet of niet goed beheersen worden aangeraden een cursus Nederlands te gaan volgen. Daarnaast krijgen de ouders het advies om hun kinderen op 2-jarige leeftijd naar de (VVE-)peuterspeelzaal te laten gaan. Voor allochtone ouders is er verschillend materiaal ontwikkeld voor verbetering van de communicatie met hun kinderen. Voorbeeld hiervan is het materiaal ‘Het beste voor uw kind’ (zie bijlage 4). In de taakomschrijving van de cb’s staat wel opgenomen dat de wijkverpleegkundigen bij huisbezoek signaleren of er sprake is van taalstimulerende omgeving. In de praktijk blijkt dit beperkt tot het vaststellen of er sprake is van een meertalige situatie. 3.2 Indicaties voor analfabetisme Wat kunnen indicaties zijn voor analfabetisme? Er zijn veel indicaties voor analfabetisme, zie ook de leidraad voor doorverwijzers. Naast de algemene aanwijzingen, zijn er ook specifieke aanwijzingen die de wijkverpleegkundigen met ‘andere ogen’ kunnen bekijken. Signalen bij het huisbezoek: -Er zijn geen kranten, boeken, tijdschriften, spelletjes en (verjaardags)kalenders in huis. -Er liggen geen pen en papier bij de telefoon. -De ouder neemt het Groeiboek onwennig in ontvangst. -Er is geen geboortekaartje. Post (met felicitaties) is niet geopend. Signalen tijdens een consult op het bureau: -De ouder heeft niets ingevuld in het Groeiboek; de naam van het kind staat er niet op. -De ouder volgt de uitleg van de groeicurven niet op papier. -De ouder komt vaak niet op afspraken of de ouder schrijft de afspraken niet op. -De ouder zegt nooit voor te lezen. -De ouder vult de Lexilijst niet of niet volledig in. -De ouder pakt nooit een boekje in de wachtkamer.
18
Uitspraken van de ouder: ‘Ik hou niet van voorlezen.’ ‘Mijn partner leest altijd voor.’ ‘Ik ben zelf ook nooit voorgelezen.’ ‘Ik dacht dat de afspraak morgen was.’ ‘Mijn kind houdt niet van boeken, het kijkt liever tv.’ ‘Ik schrijf het thuis wel op.’ Wijkverpleegkundigen zijn er huiverig voor om bij het eerste consult al de taalomgeving als niet-stimulerend te kenmerken, zij hebben het gevoel dan erg subjectief bezig te zijn. Met behulp van bovenstaande indicaties wordt er een meer objectieve maat gegeven. Het is niet zo dat een aspect van dit rijtje tot de conclusie leidt dat de ouder laaggeletterd is. Het zijn aanwijzingen, en de combinatie van verschillende aanwijzingen kan een aanleiding zijn om hier met de ouders over te spreken. 3.3 Nieuwe mogelijkheden Wat kunnen cb’s betekenen voor het bestrijden van laaggeletterdheid? Naast hun preventieve taak, zouden ze iets meer kunnen doen aan de curatieve kant van deze zaak, met inachtneming van hun eigen taak en verantwoordelijkheden. Cb’s kunnen bijdragen aan de vermindering van laaggeletterdheid in Nederland. Maar dan zouden de activiteiten die zij hiervoor doen, in het verlengde moeten liggen van de taken die zij nu uitvoeren. Op extra werk zitten de cb’s niet te wachten.
Wat zijn mogelijkheden als het gaat om laaggeletterde ouders? 3.3.1 Volgen, registreren, screenen - Laaggeletterdheid als expliciet aandachtspunt opnemen, bij het eerste huisbezoek en bij de vervolgconsulten in het eerste jaar. - Indien laaggeletterdheid een thema is, dan dit regelmatig met de ouders bespreken. 3.3.2. Stimuleren van de ouders -
-
Door middel van voorlichting de ouders duidelijk maken dat het in het belang van de kinderen is als de ouders kunnen lezen en schrijven. Gestructureerd voorlichting geven over het belang voor kinderen van voorlezen en taalstimulering. Ondersteuning met kleine folders of boekenleggers. In het Groeiboek meer informatie opnemen over voorlezen en taalstimulering. Achterin het Groeiboek bij de lijst nuttige adressen ook het telefoonnummer van de landelijke bellijn opnemen, en het adres en de naam van de contactpersoon lezen en schrijven van het ROC in de regio. In de index van het boekje dan ook taalontwikkeling en voorlezen als trefwoord opnemen. De boodschap moet zijn dat ouders zelf moeten gaan leren lezen en schrijven om hun kinderen goede kansen te geven op school. Adviseren: Ouders die moeite hebben met lezen en schrijven adviseren om hier iets aan te doen. Dit advies ook opnemen in het Groeiboek. Ook kan er geadviseerd worden om taalprogramma’s te volgen op het net, bijvoorbeeld taalklas of, vanaf maart 2007, het programma van ETV ‘Lees en Schrijf Vandaag’ (voorlopige titel).
19
3.3.3 Aanspreken van ouders Als wijkverpleegkundigen vermoeden dat de ouder misschien laaggeletterd is, kan zij daarop ingaan. Het beste is om er gewoon over te praten. De ervaring leert dat een gesprek het meeste effect heeft, als het probleem zoveel mogelijk wordt genormaliseerd. - De aanleiding om hierover te beginnen, ligt meestal in de activiteiten die de ouders (moeten) doen met of voor hun kind. Als zij niet voorlezen kunt u vragen: Houdt u niet van voorlezen, vindt u het misschien moeilijk om voor te lezen? Heeft u dan misschien zelf moeite met lezen? Als zij het Groeiboekje of Lexilijst niet, of niet volledig, invullen kunt u vragen: Heeft u moeite met de vragen? Houdt u niet van invullen, vindt u het moeilijk om zoiets in te vullen? Komt het misschien omdat u moeite heeft met schrijven? - Als de ouder inderdaad zegt dat hij moeite heeft met lezen en/of schrijven, kan de wijkverpleegkundige hierop doorvragen: Wat vindt u ervan dat u moeite mee heeft met lezen en schrijven? Maakt u zich zorgen daarover? Wat denkt u dat u er aan kunt doen? Zou u beter willen lezen en schrijven? De wijkverpleegkundige kan vertellen dat er 1,5 miljoen volwassenen zijn in Nederland die er moeite mee hebben, en dat er speciale cursussen zijn. Zij kan afspreken dat ze de ouder hier informatie over geeft. En zij kan vertellen dat er veel ouders zijn die beter willen lezen en schrijven, omdat zij bang zijn dat hun kinderen ontdekken dat zij dit niet kunnen, en dat zij daarom naar een cursus gaan. De wijkverpleegkundige kan aangeven dat het voor de taalontwikkeling van het kind beter is, als de ouder ook goed kan lezen en schrijven. 3.3.4 Doorverwijzen Na een gesprek als hierboven genoemd, kan de wijkverpleegkundige informatie geven aan de ouder, over cursussen lezen en schrijven en informatie geven over hoe het op deze cursussen gaat. Zij kan het telefoonnummer geven van de contactpersoon voor laaggeletterdheid van het dichtstbijzijnde ROC in de buurt. Zij kan ook doorverwijzen naar de bellijn: 0800-0234444.
20
Literatuur
Gilles, S., Schaerlakens, A. (2002). Kindertaalverwerving. Een handboek voor het Nederlands. Groningen: Martinus Nijhoff. Hootsen, G. (2005). Schooltaal thuis. Tilburg: Universiteit van Tilburg (scriptie). JGZ-Perspectief (2005). Themanummer taalstimulering. Februari , 10e jaargang. Bunnik: Landelijke vereniging voor thuiszorg. Logan, B., Peyton, T., Read, C., McMaster, J., Botkins, R. (2002). Family Literacy: A strategy for Educational Improvement. S.l.: s.n. (Samenvatting) Montanus, G. (2006). Een doevolk, geen leesvolk. Onderzoek naar functioneel analfabetisme op Urk. ROC Friese Poort: sn National Association for the Education of Young Children (1998). Learning to read and write: Developmentally Appropriate Practices for Young Children. A Joint Position Statement of the International Reading Association and the national Association for the Education of Young Children. NAEYC: Washington D.C. Nipo (2001). Voorlezen aan baby’s en dreumesen voor veel ouders nog geen gewoonte. Onderzoek in opdracht van de Stichting Lezen in het kader van de Nationale Voorleesdag.. JGZ Kennemerland (2006). Protocol Signaleren en verwijzen problemen spraak-/taal ontwikkeling. S.l: JGZ Kennemerland. JGZ Kennemerland (2006). Protocol Zorg op maat mbt spraak – taal ontwikkeling. S.l: JGZ Kennemerland. Ryan, S.A. (2000). The value of Early Literacy and Parental Involvement. S.l. Biola University (Masters Thesis). Steendijk, M. (2004). Een boekenwurm van zeven maanden door Bookstart. Een overzicht van de opzet en uitvoering van Bookstart, een leesbevorderingsprogramma in Groot –Brittannië. Amsterdam: Stichting Lezen. Tiddens, A. en Hulzebos, L. (2002). Baby-bieb-weken. In: Leeskraam, nr.1, p14-15. Verhallen, M., Bus, A., Jong, de M. (2004). Electronische boeken in de vroegschoolse educatie. Amsterdam: Stichting Lezen. Verrips, M., Dekkers, R. (2002). Kindertaal in beeld. Bussum: Coutinho. Versteeg, H., Vries, de J. (2006). De rol van jeugdzorg bij de Taalontwikkeling van jonge kinderen. Geactualiseerde versie van ‘Van Brabbelen tot spreken’. S.l. Sardes/Z-org
21
Wasik, B.H., a.o. (2000). Family Literacy. An annotated Bibliography. S.l.: North Carolina University, Chapel Hill. School of Education/North Carolina University, Chapel Hill. Frank Porter Graham Center.
22
Bijlage 1 Het basistakenpakket van JGZ Het JGZ heeft een basistakenpakket, waarin verplichte handelingen zitten. Daarnaast is er sprake van enige ‘vrije’ ruimte, die de JGZ-organisaties zelf invullen. Binnen het JGZ bestaan 6 ‘productgroepen’ (basistaken) en in al deze productgroepen komt taal voor. 1. Monitoring en signalering: taalontwikkeling en taalstimulering wordt gevolgd en afwijkingen worden gesignaleerd. 2. Vaststellen zorgbehoeften: krijgen de kinderen de Nederlandse taal voldoende aangeboden? Ook: zijn er specifieke taalarme groepen binnen het werkgebied of is het hele werkgebied een taalarm gebied? 3. Screenen en vaccineren: Er bestaat een taalscreening voor alle 5-jarigen. In discussie is nu of dit er moet komen voor 2-jarigen. 4. Voorlichting, advies, instructie, begeleiding: informatieoverdracht over de normale taalontwikkeling en hoe ouders deze kunnen stimuleren. 5. Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen in de omgeving van het kind: het creëren van een taalstimulerende omgeving, individueel (specifieke taalspreekuren, met logopediste of iemand van de 2-lijnszorginstelling; selectie mbv de lexilist, VTO of Groninger minimum Spreeknormen)of collectief (inzet Boekenpret of Boekenbas, de christelijke variant). 6. Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerken: oa het toeleiden naar de VVEprogramma’s.
23
Bijlage 2 De Taallijn VVE De voor- en vroegschoolse educatie (VVE) biedt een omgeving waarin vroege achterstanden bij peuters en kleuters meteen kunnen worden aangepakt en waar het ontstaan van nieuwe achterstanden kan worden bestreden. Het werken met de VVE-programma’s lieten goede effecten zien bij kinderen. Maar de taalstimulering kon beter. Daarom is er een trainingsprogramma ontwikkeld voor leidsters van kleuters en peuters om hun gesprekken met de kinderen spannend en stimulerend te maken. De kern van de aanpak is, dat kinderen veel prikkels en ruimte krijgen om actief aan die gesprekken deel te nemen. Bijvoorbeeld bij het praten over prentenboeken met veel grapjes of naar aanleiding van een spannend spelletje. De leidsters zien het effect bij de kinderen: ze praten meer, leren meer woorden en begrijpen de prentenboekverhalen beter. OCW heeft tot 2008 middelen gereserveerd om het aantal gebruikers van de Taallijn VVE te laten groeien. Ook de leerkrachten van groep 1 en 2 van de basisscholen kunnen worden geschoold. Opleidingen worden versterkt, taallijnmodules zijn beschikbaar voor de ROC’s (afdeling opleiding peuterleidster) en pabo’s. In 2006 worden 50 basisscholen getraind in het werken met de Taallijn in groep 1 en 2. Ook medewerkers van bibliotheken, jeugdgezondheidszorg en minderhedenorganisaties krijgen informatie en scholing over de Taallijn. De Taallijn VVE is een samenwerkingsproject van Sardes en expertisecentrum Nederlands. www.expertisecentrumnederlands.nl www.lcowijzer.nl www.sardes.nl www.sco-kohnstaminstituut.uva.nl
24
Bijlage 3 Belangrijke websites www.lezenenschrijven.nl Informatiesite van de Stichting Lezen en Schrijven www.stichtinglezen.nl Informatiesite van de Stichting Lezen www.bookstart.co.uk Informatie van het Engelse project Bookstart www.boeken.nl Informatie over het project Boekenpret van de Vereniging Openbare Bibliotheken. www.kindentaal.nl Veel informatie voor ouders over taalontwikkeling, met tips over taalstimulering, gekoppeld aan leeftijd en met goede links www.peuterplace.nl Veel titels van boekjes, liedjes, versjes. Een deel kan worden bekeken en beluisterd. Er is een aparte pagina over voorlezen, waarin 10 Gouden Voorleestips zijn opgenomen. www.leesplein.nl Boekenspelletjes, kleurplaten en tips voor goede kinderboeken (verschillende leeftijdsgroepen). Met een databank met informatie over producten en projecten op het gebeid van taalstimulering en leesbevordering. www.icdlbooks.org Informatie over kinderboeken in 13 talen, geen Nederlands www.horenzienenzeggen.nl Informatie over taalontwikkeling voor professionals (vooral peuterspeelzaalleidsters) www.oudersonline.nl Veel tips voor ouders, over alle onderwerpen waar ouders mee te maken hebben, met een speciale pagina over taalontwikkeling. www.bereslim.nl Een site voor jonge kinderen, hun ouders en hun opvoeders. De site bevat leerzame spellletjes en animaties van bekende prentenboeken. Ook geeft deze site informatie over de leer- en taalontwikkeling van het kind. De gegevens die via de site worden verzameld, worden geanalyseerd voor wetenschappelijk onderzoek. Op deze site wordt binnenkort een lijst gepubliceerd met kwalitatief goede boeken waar een video of cd-rom bij is. www.kinderboekwinkels.nl Informatie over goede boeken voor verschillende leeftijdscategorieën.
25
Bijlage 4: Flyer: Het beste voor uw kind Bijlage 5: Samen kijken, praten en spelen met boekjes Bijlage 6: Taalontwikkeling bij baby’s, peuters en kleuters
26
Bijlage 7 Telefonische interviews De volgende personen hebben (telefonisch) informatie gegeven die wij in dit onderzoek hebben gebruikt: Mevr. A. Bus, Universiteit van Leiden. Mevr. J. Schuitemaker, Jeugdgezondheidszorg Friesland. Mevr. K. de Jong, Servicecentrum Flevolandse Bibliotheken. Mevr. L. van Reisen, GGD Regio Nijmegen. Mevr. M. Groen, Bibliotheek Lelystad Mevr. G. Raaphorst, projectmedewerker taalstimulering. Thuiszorg Amsterdam Mevr. L. Bok, JGZ Oost-Veluwe. Mevr. J. Broekhuis, Consultatiebureaus Kop van Noord-Holland. Mevr. E. Pauw, Probiblio, Noord-Holland/Zuid-Holland. Mevr. M. Seders, JGZ Kennemerland. Mevr. C. van Horn, Bibliotheek Groningen. Mevr. I. van de Berg, Kobalt, Emmen. Mevr. K. Meijerman, Biblionet Wolvega.
27