2008 Maart Jaargang 2
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
De Commissaris van de Koningin stelt zich voor In juni vorig jaar werd Roel Robbertsen (CDA) geïnstalleerd als Commissaris van de Koningin van de provincie Utrecht. Als VooRU waren we benieuwd naar zijn visie op zaken als regionalisering en de brandweerzorg, en we vroegen ons af welke zwaartepunten de heer Robbertsen de komende jaren onderkent. Aan het woord is de CdK.
I
“Ik ben geboren en getogen in Renswoude, dat een actieve vrijwillige brandweer heeft, waar ik later als wethouder ook mee te maken heb gehad. Eerst ben ik lid geweest van Provinciale Staten, daarna van Gedeputeerde Staten. Ik had daar de eerste vier jaar de ‘groene portefeuilles’, daarna werd ik ook lococommissaris. Vervolgens ben ik een aantal jaren burgemeester van Ede geweest. In die rol was ik tevens plaatsvervangend korpsbeheerder in de regio Gelderland-Midden, en heb in die hoedanigheid gezien hoe belangrijk het is om regionaal de zaken goed op orde te hebben voor wat betreft de rampenbestrijding.”
Water en vuur “Ik wil werk maken van de openbare orde en de veiligheid. Water en vuur zijn daarbij mijn twee voornaamste aandachtspunten, hetgeen naar mijn mening hard nodig is. Zo is de afstemming met de provincies Noord- en Zuid-Holland op het gebied van de rampenbestrijding nog niet geregeld. Dat is bijvoorbeeld van groot belang in situaties van hoog water. De ramp-
bestrijdingsplannen waarin de samenwerking tussen de provincies Utrecht en Gelderland is geregeld zijn wel op orde. In 1996 zag ik hoe belangrijk het is om alles wat met water te maken heeft goed te regelen. Ik heb toen gemerkt dat dat bij de bestrijding van hoog water niet het geval was. Dat kom ik nu weer tegen, bij de coördinerende rol die de provincie Utrecht heeft bij de rampenbestrijding in geval van hoog water. In 1996 liep de strijd tussen de provincies zo hoog op, dat er knopen moesten worden doorgehakt die ook in een goed rampbestrijdingsplan geregeld hadden kunnen zijn. Verder is het van groot belang dat de basiskwaliteit van de rampenbestrijding op orde is. Geoefend zijn is erg belangrijk, daar moet goed naar gekeken worden.”
Regionalisering Wat vind u van een regionalisering van de brandweer?. Robbertsen: “Ik ben een groot voorstander van het op peil zijn van de basiskwaliteit van de brandweerzorg binnen de regio, zodat we goed voorbereid zijn en ons geen zorgen hoeven te maken als zich iets
voordoet. Daarvoor moeten we de handen ineenslaan, en daar sluit een regionalisering van de brandweer goed op aan. Het is wel aan de regio’s hoe ze dat willen bereiken. Het punt van discussie is de lokale brandweerzorg. Ik doe een groot beroep op de VRU om bij regionalisering absoluut zorg te dragen voor de betrokkenheid van de vrijwilligers op lokaal niveau. Je moet een manier vinden om daar goed mee om te gaan. Je moet je ook afvragen hoe je omgaat met aansturing vanuit de VRU. Ik denk namelijk dat je een ramp alleen goed kunt bestrijden als je de operationele deskundigheid vanuit de regio aanstuurt.” Hoe ziet u de toekomst van de vrijwilligheid? Robbertsen: “Er zal een moment komen dat er eisen gesteld gaan worden aan opkomsttijden. Als je afspreekt dat er kwaliteit wordt ingebouwd, en dat je binnen X minuten aanwezig bent, betekent dat dat je eisen stelt aan vrijwilligers waarop je niet mag afdingen. Ik heb bijzonder veel waardering voor brandweervrijwilligers, maar tegelijkertijd moet je nadenken over de toe씰 komst van die vrijwilligheid.”
In dit nummer:
vru brul
VRU: Simulatie toont kracht ‘Rampbestrijdingsplan Spoor’ pagina 4
Effectiever oefenen dankzij regionale afstemming pagina 5
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Water, vuur en de toekomst
bgc ghor
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing genereert eigen vraag pagina 13
Henk Ensing over rol van GHOR Nederland pagina 17
vru
Brandweer Utrechts Land
De superburgemeester
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
씱
Roel Robbertsen: “Als commissaris hecht ik niet aan een operationele rol bij de crisisbestrijding, maar in geval van een crisis vind ik het een slecht plan als de doorzettingsmacht van een ‘superburgemeester’ komt, ofwel de voorzitter van de veiligheidsregio.”
Na het wetsvoorstel over de veiligheidsregio’s is de discussie losgebarsten over de ‘superburgemeester’ (een burgemeester die bij een conflict tussen twee gemeenten tijdens de rampenbestrijding de uiteindelijke beslissing neemt). Wat is uw standpunt in deze discussie? Robbertsen: “De minister stelt voor om te gaan werken met een superburgemeester. Als commissaris hecht ik niet aan een operationele rol bij de crisisbestrijding, maar in geval van een crisis vind ik het een slecht plan als de doorzettingsmacht van een ‘superburgemeester’ komt, ofwel de voorzitter van de veiligheidsregio. Ik zie nog niet gebeuren dat als er zich
bijvoorbeeld een ramp voordoet in Amersfoort, en er tussen Veenendaal en Amersfoort een conflict is over de bestrijding ervan, een superburgemeester de doorzettingsmacht zou hebben. Deze kan namelijk geen verantwoording afleggen aan de gemeentebesturen van Veenendaal en Amersfoort, want hij zit niet in die lijn. Daarom denk ik dat er een goede liaison van de commissaris vertegenwoordigd moet zijn in het bestuur van de VRU, die meegroeit met een crisis en tijdig een conflict tussen twee gemeenten kan signaleren. De vraag om een beslissing zal dan door de burgemeesters worden aangegeven, en de commissaris kan dan actief ingrijpen.
Ik zie dus niets in een superburgemeester, maar wel in een rol van de CdK, mocht dat nodig zijn. Een vergelijkbaar probleem doet zich overigens voor bij een incident dat twee regio’s omvat. Ook dan is de vraag wie er de uiteindelijke beslissing neemt, want er is dan sprake van twee commissarissen en twee voorzitters van een veiligheidsregio. Net als het vraagstuk van de superburgemeester is dit een omissie in het wetsvoorstel over de veiligheidsregio’s. We moeten dat goed regelen, om te voorkomen dat de minister in een conflict moet gaan ingrijpen.” Piet Peeters
Goed informatiemanagement beperkt verlies levens, have en goed
“Informatie krijg je niet spontaan, dat moet je organiseren” Oefeningen leren dat operationele informatie met goed informatiemanagement twee uur eerder op de bestemming is dan zonder. Een beter bewijs voor het belang ervan, kun je niet krijgen, aldus adjunct-directeur GHOR Robert Jan Schouwerwou. “Je kunt mensen beter beschermen en beter redden. Daarmee kun je het verlies van levens, letsels, have en goed beperken.” Reden voor de VRU om de komende tijd meer werk te maken van informatiemanagement.
Definitie
2
“Er ontstond een wonderlijke situatie”, vertelt Schouwerwou. “We hadden de oplossing, een vervolg op Telebrains, maar de informatievraag bleek onvoldoende gedefinieerd. We wisten niet precies wat er georganiseerd moest worden.” Het kunnen beantwoorden van die vraag, is de kern van informatiemanagement. Het gaat er volgens Schouwerwou niet om een nieuw softwaresysteem voor het delen van informatie te ontwikkelen. De kern is dat duidelijk is wie welke informatie heeft, wie welke informatie nodig heeft en hoe zij die informatie krijgen. “Eén ding weet je zeker”, stelt hij, “die infor-
matie komt niet spontaan naar je toe. Dat moet je organiseren.” Informatiemanagement behoort niet tot de traditionele ‘vakinhoudelijke’ taak van de hulpverleningsdiensten. Daardoor heeft het waarschijnlijk ook geen vaste plaats in de denk- en werkpatronen in organisaties en medewerkers. Daarin moet de (interim) informatiemanager die de VRU heeft aangesteld verandering teweeg gaan brengen. Belangrijk is dat bij elk onderdeel en op elk niveau van de rampenbestrijding iemand verantwoordelijk is voor de informatievoorziening, aldus Schouwerwou. “Het moet in de periferie van de organisaties een onderwerp zijn.” Hij wijst erop dat het niet alleen gaat om cijfers, maar om alle informatie die van belang is voor het beschermen en redden van mensen en zaken. “Informatie is voor velen synoniem voor computers met namen en aantallen. Bij rampen zijn veel meer gegevens relevant. Denk aan windrichting en windkracht. Of aan geografische materiaal. Werkt iedereen met dezelfde kaart en hoe houd je de aantekeningen bij die verschillende partijen daarop maken?” Op dit moment wordt voor het leveren van deze gegevens gebruik gemaakt van Multiteam. Maar het moet volgens Schouwerwou nog beter worden georganiseerd. In Rotterdam Rijnmond is het afgelopen jaar bij een oefening een nieuwe methode uitgepro-
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
B
Bij informatiemanagement bij een veiligheidsregio gaat het om twee informatiestromen. De informatie die je nodig hebt om de organisatie goed te laten draaien en de informatie die je nodig hebt om een calamiteit goed te kunnen managen. Deze stromen hebben wel een relatie met elkaar. De Veiligheidsregio Utrecht legt het accent eerst op de laatste, omdat die cruciaal is voor een goede rampenbestrijding. Het onderwerp is voor de regio Utrecht niet nieuw. Zo’n tien jaar geleden bedacht en ontwikkelde de brandweercommandant van Maarssen het programma Telebrains om informatie tussen de verschillende hulpdiensten beter te delen. Telebrains was vooruitstrevend en succesvol. Maar de software verouderde en het ontwikkelen van een vervolgproduct ging traag. Utrecht kreeg last van de wet van de remmende voorsprong.
Robert Jan Schouwerwou over het belang van informatiemanagement.
beerd, het zogenaamde NEC experiment. Dit bleek zeer succesvol. De methode verdient aanbeveling als nieuwe werkwijze in de veiligheidsregio’s. De VRU wil hierin ook gaan participeren als de voorwaarden zijn in te passen in de huidige organisatie en budgetten.
Drie stappen Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft de veiligheidsregio’s opgedragen uiterlijk eind 2009 hun zaken op orde te hebben, dus ook de informatievoorziening. Voor Utrecht is dat ambitieus, weet Schouwerwou. Zelfs met de ondersteuning die de regio’s krijgen, onder andere van de Raad MIV (Multidisciplinaire informatie voorziening), die er bijvoorbeeld voor zorgt dat best practices worden uitgewisseld. Om informatiemanagement op een goede manier in te voeren, moeten drie stappen worden doorlopen, licht Schouwerwou toe. Allereerst moet duidelijk zijn wie welke informatie heeft en wie welke informatie nodig
heeft. De kwaliteit van de informatie is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Zij moet betrouwbaar zijn. Daarin moet het informatiebeleidsplan VRU gaan voorzien. Vervolgens moeten de informatiestromen zo worden georganiseerd dat alle noodzakelijke informatie kan worden gedeeld. Daarvoor is inzicht nodig in de technische en organisatorische drempels die dat (kunnen) verhinderen. “Bij calamiteiten zijn de continuïteit en veiligheid van hulpmiddelen niet vanzelfsprekend. Daar moet je dus over nadenken. Maar dat geldt bijvoorbeeld ook voor privacybescherming”, aldus Schouwerwou. De laatste stap is de ‘technische’ realisatie van de informatiestromen; het op elkaar aansluiten van systemen en zorgen dat iedereen bij de benodigde informatie kan komen. Hierbij is Multiteam of een opvolger een ontsluitingsinstrument voor de informatie. Pas als alle stappen zijn doorlopen, kun je spreken van informatiemanagement, aldus Schouwerwou. “We moeten dus echt aan de slag.” Joke Schaapman
vru
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
Even voorstellen: William Thuis, Officier Veiligheidsregio
“Defensie en veiligheidsregio’s hebben veel gemeen” Sinds 1 januari is luchtmachtmajoor William Thuis als ‘Officier Veiligheidsregio’ de verbindende schakel tussen Defensie en de VRU. Hij volgt Zeger Brinkman op, die samen met reserve-officier Gerrit van Rijssen de afgelopen jaren al veel ‘opbouwwerk’ heeft verricht in de civiel-militaire samenwerking binnen de regio. William Thuis is twee dagen in de week vanuit het Regionaal Militair CommandoWest gedetacheerd bij de VRU, om samen met de partners van brandweer, GHOR en BGC invulling te geven aan de samenwerking op het gebied van crisisbeheersing. Hij wordt bijgestaan door de reservisten Gerrit van Rijssen, Herman Steendam en Hans Garrels. den voor het individu. Wat Defensie en de veiligheidsregio’s gemeen hebben is dat beide organisatieverbanden zijn gestoeld op multidisciplinaire samen-
voor te bereiden, in samenwerking met de overige partners.
‘Sociaal leiderschap’ Voor Willam Thuis was zijn detachering bij de VRU een behoorlijke omschakeling. Zijn luchtmachtcarrière begon als dienstplichtig soldaat in 1974 en mondde uit in een dienstverband als beroepsofficier. Na zeven jaar als stafofficier grondoperaties bij de militaire luchtverkeersleiding in Nieuw-Milligen te hebben gewerkt, belandde hij in de periode april-augustus 2006 als hoofd grondbeveiliging van de Nederlandse F16 ISAF-missie in Afghanistan. Na terugkeer kreeg hij het aanbod om de laatste drie jaar van zijn dienstverband de functie van Officier Veiligheidsregio te aanvaarden. Een wereld van verschil ten opzichte van de missie in Afghanistan. “Toch worden voor militaire crisisbeheersingsfuncties in feite dezelfde competenties en vaardigheden gevraagd als voor civiele crisisbeheersing”, stelt William Thuis. “Alles draait om samenwerking en sociaal leiderschap; om het managen van een team en daarbinnen toch oog te hou-
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
D
De ‘Officier Veiligheidsregio’ is een van de zichtbare uitwerkingen van de nota civiel-militaire bestuursafspraken, waarin de structurele samenwerking tussen Defensie en de veiligheidsregio’s is geregeld. Voor iedere regio is zo’n officier benoemd, bijgestaan door drie reserve-officieren. Op die manier wordt gewaarborgd dat te allen tijde een militaire liaison beschikbaar is om namens Defensie zitting te nemen in het Regionaal Operationeel Team. Het convenant bepaalt namelijk dat vanaf coördinatiefase GRIP-2 zo’n liaison standaard deel uitmaakt van het ROT. Afhankelijk van het type crisissituatie kan de militaire liaison dan adviseren over mogelijkheden om militaire middelen in te zetten. “Daadwerkelijke inzet van die middelen geschiedt op verzoek van de burgemeester van de getroffen gemeente en altijd onder civiel bevoegd gezag”, verduidelijkt Thuis. “Defensie neemt geen verantwoordelijkheden over, maar levert ondersteuning met mensen en middelen.” In de ‘koude fase’ heeft de Officier Veiligheidsregio de taak om de mogelijke inzet van Defensie planmatig
werking tussen verschillende kolommen met verschillende werkwijzen en culturen. Dat spreekt mij aan in de veiligheidsregio’s.” De komende maanden staan voor Thuis vooral in het teken van het leren kennen van het VRU-netwerk. Daarna komt het organiseren van gezamenlijke oefeningen om de ‘groene kolom’ daadwerkelijk operationeel met de civiele partners te leren sa-
menwerken. In april is al een kleinschalige oefening gepland voor een militaire bewakingseenheid rond een fictieve evacuatie in Woudenberg. William Thuis heeft positieve verwachtingen van de civiel-militaire samenwerking binnen de VRU, zolang alle partners oog houden voor elkaars belangen en culturen. “Wederzijds respect is de basis voor elke relatie.” Rob Jastrzebski
VRU maakt ‘Risc’ toegankelijk voor operationele gebruikers Het project Risico-inventarisatie dat enkele jaren geleden is uitgevoerd, heeft een database opgeleverd waarin gegevens van circa 3000 risicoobjecten zijn opgenomen. Een schat aan informatie, die niet alleen nuttig is voor preventie- en preparatiedoeleinden, maar ook voor de operationele inzet. Als uitvloeisel van het Regionaal Beheersplan Rampenbestrijding werkt de afdeling Proactie & Preventie aan het actualiseren van de risicoinventarisatie én verbetering van het beheer ervan door middel van de database ‘Risc’. Tegelijk worden voor operationele functionarissen de mogelijkheden verbeterd om toegang te krijgen tot de database; onder andere via Multiteam en mobiele dataterminals.
D
“De Risc-database bevat gegevens die er echt toe doen tijdens incidenten”, stelt Robert-Jan Schouwerwou, adjunct-directeur GHOR en portefeuillehouder informatiemanagement. “De informatie die in eerste instantie was verzameld op basis van de milieuvergunningen en gebruiksvergunningen bevat nu ook gegevens van bereikbaarheidskaarten en aanvalsplannen. Deze gegevens kunnen ook voor de multidisciplinaire partners in het operationele domein van grote waarde zijn. Belangrijk is dat we van-
uit de vraagkant gaan kijken welke operationele informatiebehoefte functionarissen in het veld nog meer hebben ten aanzien van risico-objecten en gevaarlijke stoffen en in hoeverre Risc daarin kan voorzien.” In zijn oorspronkelijke opzet is Risc via een beveiligde webbrowser toegankelijk als afzonderlijke applicatie. “Nieuw is dat we eind 2007 ook in Multiteam een koppeling naar Risc hebben gemaakt, zodat de gebruikers van dit rampenbestrijdingssysteem ook vanuit hun eigen operationele
werkomgeving snel toegang kunnen krijgen tot de database”, legt coördinator Proactie René Roke uit. “Daarnaast is in de verbindings-commandowagens en de commandohaakarmbak voor het CoPI een mobiele datavoorziening gerealiseerd, zodat via een GPRS-verbinding ook daar rechtstreeks contact kan worden gemaakt met Risc.” Andere doelgroepen voor wie rechtstreekse toegang tot Risc nut kan hebben, zijn volgens René Roke de Adviseurs Gevaarlijke Stoffen en de Districts-OvD’s. “Die laatste rijden soms nog met boeken vol geplastificeerde bereikbaarheidskaarten van de objecten in hun werkgebied rond, maar die gegevens zitten ook in Risc. Directe toegang tot Risc geeft hen sneller inzicht in een object en de aanwezige risico’s. Voor een breder gebruik van Risc via mobiele dataterminals of laptops, zullen we in de toekomst wel extra bandbreedte op
het GPRS- of UMTS-netwerk moeten reserveren. Tenminste als we er zeker van willen zijn dat zoiets ook functioneert bij een grootschalige calamiteit.” Los van de ontsluiting van de gegevens in Risc is ook de systematiek van risico-inventarisatie zelf onderwerp van verdere evolutie. RobertJan Schouwerwou stelt vast dat de risico-inventarisatie tot dusver sterk vanuit de brandweerkant is benaderd, terwijl veiligheidsrisico’s per definitie een multidisciplinaire benadering vragen. “Daar willen we met onze systematiek van risico-analyse via een pilot de mogelijkheid voor onderzoeken. Brandweer Utrecht heeft al een voorstel gedaan om als pilotgemeente te fungeren en vanuit een geïntegreerde brandweer-politieGHOR visie naar de risico’s in de stad te gaan kijken.” Rob Jastrzebski
3
vru
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
Hans Wink
Hans Wink
colofon
VooR U is het relatiemagazine van Veiligheidsregio Utrecht (VRU). Het is bedoeld om het de partners in rampenbestrijding en crisisbeheersing in de regio én landelijk op de hoogte te houden over de activiteiten van en binnen de VRU. Veiligheidsregio Utrecht bestaat uit de onderdelen Brandweer Utrechts Land (BRUL), Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) en Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing (BGC). Ieder onderdeel heeft zijn eigen katern in het blad. Het hoofdkatern bestaat uit multidisciplinair, bestuurlijk en strategisch monodisciplinair nieuws voor alle partners. VooR U verschijnt minimaal vier keer per jaar. Hoofd- en eindredactie: Afdeling Communicatie Redactie-adres: Veiligheidsregio Utrecht / t.a.v. afdeling Communicatie Postbus 3154 / 3502 GD Utrecht / e-mail:
[email protected] Vormgeving: Hendrik Flinterman / Druk: Zuidam Uithof
4
Simulatie toont kracht ‘Rampbestrijdingsplan Spoor’ Op 11 februari werd in Utrecht een presentatie gegeven van het ‘Rampbestrijdingsplan Spoor’, dat vorig jaar door zes gemeenten in het westen van de regio is opgesteld, in samenwerking met de VRU, Politie Utrecht en ProRail. Geen saaie powerpointpresentatie, maar een interactieve stafsimulatie aan de hand van een fictief incidentscenario. Zo kregen de genodigden van gemeenten, hulpdiensten en spoororganisaties een goed beeld van de kracht van het rampbestrijdingsplan in de praktijk.
H
Het werkgebied van het Rampbestrijdingsplan Spoor strekt zich nu uit over de spoorlijnen van Utrecht tot Abcoude en vanaf Breukelen tot aan Woerden-Oudewater. De VRU is voornemens om de werkwijze op korte termijn in de hele regio te implementeren. Een gedegen rampbestrijdingsplan voor spoorwegincidenten is voor onze regio pure noodzaak, aangezien Utrecht hèt spoorwegknooppunt van Nederland is. Wat maakt het werken conform het rampbestrijdingsplan nu anders dan het reguliere optreden bij incidenten? Om dat op een praktische wijze te laten zien, werden rond het fictieve scenario van een aanrijding tussen een passagierstrein en een tankwagen met gevaarlijke stoffen bij Woerden een Commando Plaats Incident en een Regionaal Operationeel Team opgetuigd. De grootste meerwaarde van het rampbestrijdingsplan is dat aan de hand van 20 voorzienbare Trein Incident Scenario’s (TIS) alle relevante hulpverleningsprocessen tot in detail in draaiboeken zijn uitgewerkt. Zoals melding, alarmering en opschaling afhankelijk van het type incident en de omvang, opstelplaatsen en uitgangsstellingen voor hulpverleningsmaterieel, een verkeerscirculatieplan voor de omgeving van het incident, opvanglocaties voor evacués en gestrande reizigers. Alle hulpverleners hebben via het rampbestrijdingsplan op voorhand een goed beeld van wat er van hen verwacht wordt en via welke procedures zij dienen op te treden. Ook hebben zij via gedetailleerde bereikbaarheidskaarten van de spoortrajecten in hun gebied inzicht in hoe zij de incidentlocatie het best kunnen benaderen en wat voor hen belangrijke aandachtspunten zijn. De binnenkomende informatie van melders langs het spoor of van de ‘backoffice’ van ProRail bepaalt welke
‘TIS’ van kracht is, zodat vanaf het begin gestructureerd en afgestemd wordt opgetreden en samengewerkt. De deelnemers aan het CoPI- en ROT-overleg beaamden na afloop van de simulatie dat zij daadwerkelijk een beter overzicht hebben over hun taken en processen en dat zij aan de hand van de voorbereide scenario’s hun operationele inzet beter en effectiever kunnen sturen en op elkaar kunnen afstemmen. Aan het eind van de middag werd door een speling van het lot het rampbestrijdingsplan ook nog eens feitelijk
gedemonstreerd. Rond half 5 kwam een melding binnen van een brand in een passagierstrein op het station van Woerden. Conform de regeling werd door ProRail en de Gemeenschappelijke Meldkamer Utrecht het bijbehorende scenario ‘TIS 2.2’ geactiveerd, wat betekende dat direct werd uitgegaan van een middelbrand. Uiteindelijk viel het brandje erg mee, maar werd wel het bewijs geleverd dat het scenariogericht optreden volgens het plan in de praktijk functioneert. Rob Jastrzebski
VRU maakt kennis met Aleid Wolfsen De nieuwjaarsreceptie van de VRU op 9 januari was voor de aanwezige gelederen van de veiligheidsregio de eerste gelegenheid om de nieuwe voorzitter van het Algemeen Bestuur, Aleid Wolfsen, te leren kennen. Het werd geen diepgravende visie op de toekomst van de VRU, want daar wilde en kón de kersverse eerste burger van Utrecht zich acht dagen na zijn aanstelling nog niet aan wagen. De komende maanden zal Wolfsen zich verder verdiepen in de organisatie van de veiligheidsregio en kennis maken met alle aspecten van veiligheidszorg en crisisbeheersing in de regio Utrecht. Een korte speech van de nieuwe bestuursvoorzitter als aftrap dus, vooral bedoeld als persoonlijke introductie voor de VRU-partners. Gelet op zijn voorafgaande carrière mogen we de komende jaren wel het nodige verwachten van Aleid Wolfsen. Na een juridische loopbaan, onder andere als rechter, was hij van 2002 tot en met 2007 namens de PvdA woordvoerder poli-
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Graag wil ik met u eens nadenken over de Wet Veiligheids Regio’s (WVR), zoals deze thans in de Tweede Kamer voorligt ter behandeling. Ik hoop van harte dat de wet, zoals beoogd, op 1 juli aanstaande van kracht wordt. “Van harte”, schrijf ik omdat daarmee een aantal wezenlijke verbeteringen in regionale aanpak van rampen en crisisbeheersing kunnen worden doorgevoerd. Het verheugt mij zeer dat daarbij de inhoud voorop staat. Dit komt geheel overeen met de Utrechtse aanpak. In het wetsvoorstel en de daaraan gekoppelde Kwaliteits amvb worden landelijke prestatienormen opgenomen. Daarmee krijgen de eerder ontwikkelde basisvereisten voor de integrale en multidisciplinaire rampenbestrijding en crisisbeheersing, de leiding en coördinatie, de informatievoorziening en de op- en afschaling een wettelijke verankering. Positief is ook dat het wetsontwerp WVR de planfixatie serieus wil terugdringen en behoorlijk heeft gesnoeid in de veelheid van allerhande operationele en beleidsplannen. Overigens heb ik nog enige zorg of er ook heldere kwaliteitseisen komen voor de taakvelden van de afzonderlijke disciplines; de brandweerzorg, de ghor, en de gemeentelijke crisisbeheersing. En belangrijk is dan ook hoe hoog de lat gelegd wordt! Zondermeer in het oog springend in het wetsvoorstel is de regionalisering van de brandweer. Er is en wordt, ook in onze regio, veel over geschreven en gecommuniceerd. Dat is logisch, want het is een operatie, waarbij over de (wijze van) invoering al sinds 1992 wordt nagedacht. Toch is het een minder ingrijpende gebeurtenis dan menig betrokkene denkt. Operationeel zal er weinig tot niets voor vrijwilligers en beroepsbrandweerlieden wijzigen. De repressieve dienst is immers een paraatheidorganisatie die rondom de eigen posten is georganiseerd. De grootste wijziging is op het leidinggevende niveau en op functies vanaf niveau schaal 10 te verwachten. Daar liggen de organisatorische uitdagingen. Het is tegelijk een geweldige kans voor betrokken medewerk(st)ers om in een grotere en steviger organisatie een plek te vinden en de mogelijkheden te ervaren om in deze organisatie zelf door te kunnen ontwikkelen en te groeien. De bestuurlijke wijziging betreft voornamelijk de wederpartij met wie de afspraken worden gemaakt. In de toekomst worden prestatie afspraken gemaakt met de (gehele) regionale brandweer. En dat is anders dan nu, waarbij de lokale brandweer vooral middels de gemeentebegroting wordt aangestuurd. Het proces van regionalisering is in de Veiligheids Regio Utrecht steeds vanuit de inhoud benaderd. Nooit is de dreiging van een wetsontwerp als argument aangevoerd om te regionaliseren. Andersom is ook het loslaten van de verplichte regionalisering in het huidige wetsvoorstel voor het bestuur van de Veiligheidsregio geen reden om af te wijken van de ingezette koers naar regionalisering. Centraal vraagstuk was en is op welke wijze de burger beter gediend is met een adequate en effectieve brandweerorganisatie. Uit het voorlopige verslag van de gestelde vragen en opmerkingen bij de kamerbehandeling van het wetsvoorstel valt het mij op dat daarin structuurvraagstukken onevenredig veel aandacht krijgen. Ik mag toch hopen dat in de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel daarnaast ook de inhoudelijke kwaliteitsverbetering van rampenbestrijding, crisisbeheersing en brandweerzorg meer aan bod komt. Daar is het toch uiteindelijk allemaal om te doen.
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
De VRU VooRUit
tie, justitie, brandweer en veiligheid voor de tweede kamer. Van de in die periode opgebouwde dossierkennis op OOV-gebied kan hij nu als burgemeester van Utrecht en bestuursvoorzitter van de VRU de vruchten plukken. In zijn speech tot de gemeenteraad van Utrecht heeft hij gezegd Utrecht ‘veiliger’ te willen maken. Een missie die hij wellicht ook samen met zijn 28 collega’s naar het regionaal niveau zal uitbreiden. Rob Jastrzebski
Brandweer Utrechts Land
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
“Herziene leidraad stelt kwaliteit boven kwantiteit”
In dit katern:
Effectiever oefenen dankzij regionale afstemming
Informatieavonden regionalisering pagina 7
H
Het vertrekpunt om tot een grotere krachtenbundeling te komen is de implementatie van de herziene Leidraad Oefenen. Die nieuwe leidraad is in opdracht van het ministerie van BZK ontwikkeld door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra in samenwerking met oefencoördinatoren vanuit de regio’s. De leidraad is in 2006 verschenen en is door de korpsen individueel opgepaktvoor implementatie. De gedachte van de VRU is dat intensievere samenwerking en afstemming tussen korpsen op districtsniveau de invoering van de nieuwe systematiek kan vereenvoudigen.
Kwaliteit in plaats van kwantiteit “Het belangrijkste verschil tussen de oude en de nieuwe leidraad is dat kwaliteit boven kwantiteit wordt gesteld”, verklaart Michel Jonkers, Coördinator Oefenen van VRU-Brandweer
Utrechts Land. “In de oude systematiek draaide alles om de registratie van het verplicht aantal uren dat volgens de leidraad aan het oefenen op een bepaalde taak moest worden besteed, zonder dat werd gekeken of die voorgeschreven tijd wel noodzakelijk was om de oefendoelen te behalen. Waarom verplicht dertig uur per jaar besteden aan het oefenen van een basistaak of specialisatie, terwijl je met vijftien uur ook aantoonbaar aan de vereiste vaardigheden voor die taak kan voldoen?” Volgens Michel Jonkers stuitte de oude leidraad in het brandweerveld op veel weerstand. Het voorgeschreven aantal oefenuren was dermate groot dat het doorlopen van de volledige oefencyclus voor veel korpsen niet mogelijk bleek binnen het jaarlijkse aantal ‘contactmomenten’ (oefenavonden). “Veel korpsen zijn daarom nooit of slechts ten dele aan invoering
van de leidraad toe gekomen. De herziene leidraad neemt de bezwaren weg, omdat onnodige oefenlast wordt voorkomen. De opzet is veel praktischer en sterker gericht op het aantoonbaar voldoen aan inhoudelijke kwaliteitscriteria per brandweertaak. Gevolg is dat de totale oefencyclus compacter is geworden. Om de basis brandweerzorg te kunnen beoefenen kan volstaan worden met 32 contactmomenten op jaarbasis. De regio’s zijn vrij om deze cyclus in hun eigen oefenbeleid te vertalen in een passend rooster. Binnen de VRU streven we naar een totale doorlooptijd van 18 maanden om de volledige cyclus in de leidraad te behandelen. Daarbinnen vallen dan de basisvaardigheden voor brandbestrijding, technische hulpverlening, ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen en overige specialismen. Door de compactere opzet blijven er binnen de cyclus enkele vrije oefenmomenten
FOTO: MARCEL KRADOLFER
Een grotere uniformiteit van oefenschema’s, onderlinge uitwisselbaarheid van oefenleiders en manschappen en gebruik maken van elkaars kennis en oefenproducten; het monodisciplinair oefenen bij de brandweer kan effectiever. Met dit doel voor ogen proberen de oefenleiders van de 29 BRUL-gemeenten tot een gemeenschappelijk oefenrooster te komen. Op 4 december 2007 en 12 februari jongstleden kwamen vertegenwoordigers van gemeenten en districten bijeen op het hoofdkantoor van de VRU, om het nieuwe oefenbeleid door te nemen en voorstellen voor meer afstemming op districts- en regionaal niveau te bespreken.
Brandweer in actie: Preventiemaatregelen houden bedrijfsbrand Vianen beheersbaar pagina 9 ‘Brandweerfotografen’, plaag of nuttig fenomeen? pagina 11 Scenario’s Leidscherijntunnel in voorbereiding pagina 12
씰
brul 씱
over, die de korpsen zelf kunnen invullen. Bijvoorbeeld als herhalingsmoment voor medewerkers die bepaalde oefeningen hebben gemist.”
Slim oefenrooster De VRU wil nu samen met de oefencoördinatoren uit de korpsen een ‘slim oefenrooster’ opstellen, waardoor de uitwisselbaarheid van zowel oefendeelnemers als oefencoördinatoren wordt vergroot. Dat heeft veel voordelen. Brandweerlieden die door omstandigheden een oefening in hun eigen gemeente hebben gemist, kunnen die dan eventueel in een andere gemeente ‘inhalen’. Voorwaarde is dan wel dat de oefensystematiek in alle gemeenten gelijk is en dat de oefenroosters van de korpsen op elkaar zijn afgestemd. Ook kunnen korpsen gebruik maken van elkaars oefenproducten; zoals roosters, draaiboeken en scenario’s. Dit maakt vooral het werk van de oefencoördinatoren simpeler, want het maken van een goede oefenplanning is bijzonder arbeidsintensief. Krachtenbundeling en gebruik maken van reeds ‘uitgevonden wielen’ kan dus leiden
tot aanzienlijke lastenverlichting. Tijdens de tweede bijeenkomst van de oefencoördinatoren op 12 februari presenteerden de oefencoördinatoren van Woerden, Utrecht, Houten en Zeist/Binnensticht hun oefenroosters, als input voor verdere discussie. Het doel is om uiteindelijk tot een rooster te komen dat door alle districten kan worden gebruikt, mits hiervoor voldoende draagvlak is binnen de korpsen. Alle vier de gepresenteerde oefenroosters kenmerkten zich door een beter overzicht van de te behalen doelen, een strakkere planning en een effectievere inzet van personeel tijdens de oefeningen. De te behandelen oefenkaarten zijn in alle modellen ‘bloksgewijs’ gepland in perioden van 13 tot 16 weken en worden afgesloten met een eindoefening per taakveld (brand, technische hulpverlening, OGS). In drie van de vier roosters geldt de eindoefening als vertrekpunt, waarbij wordt teruggerekend in de tijd om voldoende oefenmomenten te kunnen plannen voor het behandelen van de oefenkaarten die noodzakelijk zijn om de eindoefening te kunnen uitvoeren.
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Brandweer Utrechts Land
Oefenen van basisvaardigheden.
In het district Lekstroom zijn de oefenroosters van de betrokken korpsen inmiddels al op elkaar afgestemd. Hierdoor kan ondersteuning met bijvoorbeeld specialistisch materieel; een hoogwerker, oefentank of HV, beter worden gepland. Ook in Rijn & IJssel is een concept-rooster met de negen brandweerposten besproken. De roosters zijn na terugkoppeling per post op maat gesneden en blijken werkbaar, al moeten de korpsleden nog wel aan de
nieuwe systematiek wennen. Effectievere tijdbesteding voor manschappen en oefenleiders en een beter overzicht op de te behandelen oefenkaarten en de te bereiken doelen, zijn de onbetwiste pluspunten van een strak gepland oefenrooster. De komende weken zullen de gezamenlijke oefencoördinatoren verder sleutelen aan het ‘ideale oefenrooster’. Rob Jastrzebski
In 2009 zullen de gewijzigde Brandweerwet en het Besluit Kwaliteit Brandweerpersoneel in werking treden. Binnen de BRUL wordt op verschillende wijzen ingespeeld op deze ontwikkelingen.
Projecten onderwijsvernieuwing In het Besluit Kwaliteit Brandweerpersoneel is onder meer vastgesteld dat het Brandweeronderwijs zich, in het kader van ‘een leven lang leren’, niet langer alleen dient te richten op het vakbekwaam worden van het Brandweerpersoneel, maar vooral ook op het vakbekwaam blijven. Om dit uitgangspunt te kunnen waarborgen is een nieuwe manier van opleiden noodzakelijk. Het Brandweeronderwijs krijgt de vorm van functiegericht, competentiegericht, werkend leren.
D
6
De projectgroepen bestaan uit de volgende personen: Projectgroep Manschap A: Marco Schröder, Jan Vermeulen, Hans Werensteijn, Jan Blom, Marcel de Vries, Margret Veldscholten, Ida Elskamp, Annika van der Velden, Hans Soetekouw. Projectgroep Bevelvoerder: Jan van den Berg, Addy Burger, Jan Hazeleger, Kenny Essers, Hans van Essen, Rene Askes, Charles van Nimwegen, Margret Veldscholten, Ida Elskamp, Annika van der Velden, Hans Soetekouw.
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Deze onderwijsvernieuwing wordt momenteel in de bestaande leergangen doorgevoerd. In 2005 is de vernieuwde opleiding voor Officieren van start gegaan. De planning is dat per 1 september 2008 de vernieuwde opleidingen voor Manschap A, Bevelvoerder en Instructeur van start gaan. Of deze datum organisatorisch gezien gehaald kan worden is nog niet duidelijk. We willen ons voorbereiden op deze ontwikkelingen. Daarom zijn er in februari 2008, onder voorzitterschap van Margret Veldscholten, drie projectgroepen gestart (Manschap A, Bevelvoerder, Instructeur) die tot taak hebben: 1) Het in kaart brengen van de consequenties en keuzes die de onderwijsvernieuwing met zich mee brengt. 2) Voorstellen uitbrengen voor de inrichting van het onderwijs binnen de regio.
Projectgroep Instructeur: Ellen Louwerse, Els Schouenberg, Hans Middelkoop, Margret Veldscholten, Ida Elskamp, Annika van der Velden, Hans Soetekouw. Tijdens de eerste bijeenkomsten van de projectgroepen is een inventarisatie gemaakt van de vragen die er leven over de consequenties van de onderwijsvernieuwing voor de korpsen, instructeurs en het ROI. Op basis van deze vragen zullen de activiteiten van de projectgroepen verder vorm gege-
ven worden. De verkregen informatie zal resulteren in een advies over de inrichting van het onderwijs aan de adviescommissie opleiden en oefenen van de BRUL. Via deze commissie zal het advies uitgebracht worden aan het management beraad.
쑿 Een leven lang leren. Brandweeronderwijs houdt niet op na het eerste brandweerexamen.
raad uitgebracht over een regiobrede aanpak van het implementeren van de onderwijsvernieuwing. Hiermee moet voorkomen worden dat ieder het wiel opnieuw uit moet vinden.
Regionale aanpak De adviescommissie opleiden en oefenen zal de consequenties van het Besluit Kwaliteit Brandweerpersoneel in kaart brengen. Op basis hiervan wordt een advies aan het management be-
Communicatie De projectgroepen en de adviescommissie zullen zorg dragen voor een passend communicatietraject over de voortgang van het ontwikkeltraject.
brul
Brandweer Utrechts Land
Regionalisering Brandweer ‘op tournee’ In februari zijn negen informatieavonden in de districten gehouden, met name bedoeld om de brandweervrijwilligers te informeren over de consequenties die het regionaliseren van de brandweer voor de lokale brandweerorganisaties heeft. De kernboodschap is dat er voor de lokale repressieve brandweervrijwilliger in feite niet veel verandert. Zij blijven hun taken in hun vertrouwde omgeving uitvoeren. En in hun vertrouwde ‘korpscultuur’.
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
D
De eerste informatieavonden werden op 29 en 30 januari gehouden in Doorn voor de vrijwillgers in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Een ‘generale repetitie’ voor de negen overige informatieavonden die daarna plaatsvonden. Erg groot was de opkomst in Doorn niet. “Misschien verklaarbaar vanwege het feit dat de brandweerlieden in deze gemeente al een soort regionaliseringsproces achter de rug hebben”, beredeneert commandant Guy Roumans van het korps Utrechtse Heuvelrug. “Zij zijn sinds de samenvoeging van de gemeenten Driebergen, Doorn, Leersum, Maarn en Amerongen al gewend aan het werken in een grotere organisatie, met een commando op afstand. Door de fusie van gemeenten en brandweerkorpsen hebben zij al kennisgemaakt
Kleine opkomst maar kritische toehoorders.
met aspecten waarmee andere korpsen in de regio bij het komende regionaliseringsproces ook te maken krijgen. Ik denk dan ook dat de regionalisering voor onze mensen een minder grote stap zal zijn.” Roumans stelt dat er voor de repressieve vrijwilligers sowieso weinig zal veranderen als gevolg van de regionalisering van de brandweer. Wel voor de 29 gemeentelijk commandanten, want hun functie komt te vervallen
en zij zullen in de regionale organisatie andere taken krijgen. De postcommandanten daarentegen, krijgen juist méér verantwoordelijkheden als schakel tussen de lokale brandweerploegen aan de ene kant en district en regio aan de andere kant. Ondanks de verzekering dat niet zal worden getornd aan de lokale repressieve taken en de lokale korpscultuur, blijft het regionaliseringsvraagstuk een emotioneel geladen onderwerp. Dat
bleek ook tijdens de informatieavonden in Doorn. Marcel van Eis van het korps Driebergen merkte op: “We hebben al eens eerder gehoord dat alles hetzelfde zou blijven en dat er niets verandert, maar de praktijk valt vaak anders uit. Dat de afstand tussen de leiding en de werkvloer groter wordt hebben wij bij de gemeentelijke herindelng al ervaren en voor veel korpsleden was het toch een cultuurschok.” Postcommandant Henk van Rossum uit Maarn vraagt zich af of regionalisering om de kwaliteit van de brandweerzorg te verbeteren wel nodig is. “Wie bepaalt eigenlijk dat die kwaliteit niet goed is? En op welke gronden? We doen al ontzettend ons best om brandweerzorg van hoge kwaliteit te leveren en dan komt de conclusie van de minister van BZK dat de kwaliteit niet in orde is als een koude douche!” Over kwaliteit kan gediscussieerd worden, maar de noodzaak om te regionaliseren is door het bestuur vastgesteld. Niet omdat de vakinhoudelijke kwaliteit van brandweerlieden in het algemeen slecht is, maar om te bereiken dat het kwaliteitsniveau in alle 29 gemeenten uniform wordt. Rob Jastrzebski
Voor de camera! Incidenten als de museumbrand in Amersfoort laten duidelijk zien hoe belangrijk een goed contact tussen hulpdiensten en de media zijn. Maar ook hoe nauw een dergelijk contact in de praktijk luistert: je zegt al snel te veel, of juist te weinig. Een goede mediatraining kan daarbij het sleutelwoord zijn. In Amersfoort mochten kader en management er kennis mee maken.
W
FOTO: WILCO JANSEN
Wie herkent het niet: er is een vervelend, publiciteitsgevoelig incident gebeurd waarbij de brandweer een belangrijke rol heeft gespeeld. Een brand zorgt bijvoorbeeld voor een dodelijk slachtoffer. Of een ontsnapte gifwolk dreigt over een woonwijk te drijven. Maar wie staat er in het achtuurjournaal voor de camera? Een man met een politiepet. Of een brandweerman met een wit overhemd wordt met camera en microfoon om zijn commen-
taar gevraagd bij een incident waarover vragen gerezen zijn, en gaat helemaal het bos in omdat zijn antwoorden onbegrijpelijk en niet to-thepoint zijn. Waardoor de vragen bij het publiek alleen maar hardnekkiger worden. Contacten met de media, daar zijn we als brandweermensen vaak niet handig in. We zijn doeners, geen diplomaten en we moeten in een split-second beslissingen nemen die voor het grote publiek soms lastig uit te leggen zijn. Een dosis mediatraining kan dan goed van pas komen. Met die gedachte organiseerde Brandweer Amersfoort in februari een aantal sessies met interne gemeentelijke mediatrainers, bedoeld voor bevelvoerders en management van het hele korps. Er wordt in Amersfoort gekeken of het in de toekomst mogelijk is om de woordvoering bij incidenten waarbij de brandweer betrokken is door brandweermensen te laten doen. Los daarvan is het erg leerzaam om eens kennis te maken met een aantal technieken en vaardigheden die bij mediacontacten om de hoek komen kijken. En... om jezelf eens voor de camera te zien staan. Want dat is wat er gebeurde: na een inleiding met een aantal treffende voorbeelden van hoe het niet moet, en hoe het wel kan, werd de groep gesplitst in een aantal kleinere werkgroepen. Elk daarvan dook samen met een cameraman en een
FOTO: WILCO JANSEN
Brandweer Amersfoort laat leidinggevenden kennismaken met mediatraining
mediatrainer een ruimte in om daar geconfronteerd te worden met drie verschillende scenario’s. Eén voor één mochten de deelnemers voor de camera een aantal lastige vragen beantwoorden, om na afloop samen te evalueren wat er goed en minder goed gegaan was. Er werd geblunderd, er werd geschitterd en er werd gelachen. Maar vooral: er werd in een professionele setting heel veel geleerd. Over geen voorbarige uitspraken doen, over terugvragen en over je niet door de ca-
mera te laten verleiden. Letten op je houding, op de gefilmde achtergrond, op de gevoeligheden die er liggen. In de eindsessie kwamen de meest sprekende voorbeelden nog een keer kort voorbij, waarbij amusement en leermoment dicht tegen elkaar lagen. In de uitnodiging werd aangekondigd dat de sessies drie uur zouden duren. Voor alle aanwezigen hadden het wel vijf uur mogen zijn. Piet Peeters 7
brul
Brandweer Utrechts Land
씱 Smeulend ijzervijlsel in werktrein bij Bunnik.
FOTO: MENNO BAUSCH
laten komen”, blikt Officier van Dienst Jan Nell terug. “Die wagen had 3000 liter water aan boord en dat hadden we hard nodig. We hebben ook een beroep gedaan op een crashtender van de vliegbasis Soesterberg met het oog op extra schuim, maar dat voertuig kon door zijn grote omvang en de verkeerschaos op de snelweg de brandhaard niet bereiken. Bovendien waren we de brand meester voordat het voertuig bij Bunnik was gearriveerd. Tegen die tijd hadden we wel de volledige voorraad schuimvormend middel van beide tankautospuiten er doorheen gejaagd. In mijn ogen is voor dit soort incidenten binnen de regio een grootschaliger schuimblusvoorziening nodig, die snel ter plaatse kan zijn. Want nu hebben we de vliegbasis nog, maar die gaat in 2009 dicht.”
Bijzondere voertuigbranden bij Bunnik In een week tijd heeft de brandweer van Bunnik te maken gehad met twee bijzondere voertuigbranden. In de vroege ochtend van 5 februari raakte op de rijksweg A12 tussen de afritten Bunnik en Driebergen een grote kraanwagen in brand. Op 12 februari, eveneens in alle vroegte, was het een ‘voertuig’ op het spoor dat de brandweer geruime tijd bezig hield.
Brandweer De brand in de kraanwagen op dinsdag 5 februari veroorzaakte in de ochtendspits een grote verkeerschaos op de A12, omdat de snelweg vanwege de rookontwikkeling en de bluswerkzaamheden circa twee uur moest worden afgesloten. De brandweerkorpsen
van Bunnik en Werkhoven rukten uit naar de brand, die vanwege het hardnekkige karakter werd opgeschaald naar ‘middelbrand’. Met name de 250 liter dieselolie en 400 liter hydraulische olie voor de kraantechniek waren een welkome prooi voor de vlammen.
in actie
Er werd afgelegd met hoge en lage druk schuim om de brandende olie te bestrijden, maar dat ging niet van een leien dakje. “Omdat de waterwinning op de snelweg problematisch was hebben we het bosbrandbestrijdingsvoertuig uit Zeist
Het incident op 12 februari betrof een brand in een gspecialiseerde Italiaanse werktrein, op de spoorlijn UtrechtArnhem, bij Bunnik. Het gevaarte was door ProRail ingehuurd om de spoorstaven te slijpen. Door een verstopte filter raakte ijzervijlsel in de filterunit in brand. Het zag er in het begin ernstiger uit dan het in werkelijkheid was. De aanvankelijk moeizaam verlopende communicatie tussen de brandweer en de Italiaanse treinbemanning maakte duidelijk dat zo’n incident zich de afgelopen jaren al drie keer eerder had voorgedaan. Het openen van het filter en koelen met veel water bleek de remedie. Het treinverkeer in de ochtendspits ondervond wel hinder van de tijdelijke stremming van het treinverkeer.
Onvrijwillige ‘nieuwjaarsduik’
FOTO: MENNO BAUSCH
In de avond van nieuwjaarsdag moest de Driebergse brandweer, bijgestaan door de duikers van Wijk bij Duurstede, in actie komen om een hondje vanaf een eilandje in een vijver op het landgoed Heidestein te redden. Het dier was, na te zijn opgejaagd door een grotere blaffende viervoeter, in paniek in het water gesprongen en was verkleumd op het eilandje gestrand.
8
Een grote brand heeft in de nacht van 2 januari een houten schuur aan de Gramserweg in Austerlitz in de as gelegd. De brandweer van Zeist rukte uit met twee tankautospuiten en kreeg assistentie van een TS uit Den Dolder en ondersteunende eenheden uit Bilt-
hoven, Soest, Amersfoort en Leusden. Ondanks de spectaculaire vuurzee was de schade nihil. De schuur stond leeg en zou op korte termijn worden gesloopt. Een week vóór de brand waren 20 oldtimers uit de loods gehaald; een geluk bij een ongeluk.
FOTO: MENNO BAUSCH
Schuur in Austerlitz uitgebrand
Omdat het water te diep was voor de op de TS aanwezige waadpakken, werden de Wijkse duikers met hun volledig beschermende duikpakken te hulp geroepen. Ook de dochter van de eigenaar van de hond èn een behulpzame buurman met een rubberboot droegen bij aan een goed einde van deze ‘onvrijwillige nieuwjaarsduik’.
FOTO: MARCEL KRADOLFER
씱 Hoewel sprake was van een enorme vuurzee, bleef een groot deel van het complex behouden.
Preventiemaatregelen houden bedrijfsbrand Vianen beheersbaar
“Eigenlijk was het een hele grote ‘standaardbrand’” De vuurzee op het Viaanse industrieterrein De Hagen op 15 januari was een van de grootste branden in de regio sinds jaren. Toch had de omvang van de brand nog vele malen groter kunnen zijn als het getroffen bedrijf, Van de Scheur Logistiek, de afgelopen jaren niet zoveel had geïnvesteerd in brandpreventieve maatregelen. Een wijze les die veel eigenaren van complexe bedrijfspanden ter harte kunnen nemen. De hemel kleurde rood boven Vianen in de avond van 15 januari. Een grote opslagloods van transportbedrijf Van de Scheur Logistiek brandde tot de grond toe af. Heeft de brandweer dan gefaald? Integendeel, want slechts ééntiende deel van het 13.000 vierkante meter grote complex ging verloren. De relatief goede afloop werd echter niet in hoofdzaak die avond bepaald, maar al jaren geleden, toen de brandweer Vianen een preventieadvies uitbracht aan het bedrijf, met als insteek een betere brandcompartimentering van het immense complex. Door die maatregelen was de brandweer op 15 januari ook repressief beter in staat om de brand beheersbaar te houden.
Defensieve inzet Aanvankelijk was de brandbestrijdingsoperatie op de Placotiweg voor de talloze ingezette brandweerlieden niet echt bevredigend. Dat de brandende loods niet meer te redden was, stond al vanaf de eerste minuut na aankomst, rond half 7, vast. En dat terwijl er voor de eerste eenheid van Brandweer Vianen, die aan de voorzijde van het bedrijfscomplex arriveerde, aanvankelijk geen rook of vuur waarneembaar was.
“Dat veranderde tijdens de verkenning aan de achterzijde”, verklaart commandant Han den Hartog. “Toen werd duidelijk dat sprake was van een felle binnenbrand in een loods, die gevuld was met onder andere kleding, karton en hout. De hitte in het pand was enorm, evenals de rookontwikkeling. Door deze ongunstige combinatie; een groot object met hoge vuurbelasting en een al fors ontwikkelde binnenbrand, was een binnenaanval uitgesloten. De veiligheid van het eigen personeel stond voortdurend voorop. Omdat er geen mensenlevens in het spel waren, konden we geen enkel risico nemen.” Wat restte was een zogenaamde ‘defensieve inzet’; afscherming van belendende hallen en voorkomen van branduitbreiding. Lastig was dat de brandhaard zich meer dan een uur ‘schuil hield’ binnen het pand, alvorens de vlammen uit het dak sloegen. Daarna ging het snel en veranderde de loods in een baaierd van vuur met tientallen meters hoge vlammen. Ondertussen kon echter wel degelijk veel worden gedaan aan schadebeperking. Brandweerlieden en personeelsleden van het bedrijf waren koortsachtig in de weer met het wegrijden
van tientallen vrachtwagencombinaties, die deels in het complex en deels aan de achterkant van de brandende loods geparkeerd stonden. Ook de bedrijfsadministratie werd uit voorzorg reeds in veiligheid gebracht. “Met name door het wegrijden van de trucks werd de vuurbelasting in de aangrenzende hal weggenomen”, vervolgt Han den Hartog. “Dankzij de compartimentering met brandwerende muren en branddeuren was dit ook redelijk veilig mogelijk.”
Lessen De brandbestrijding werd snel opgeschaald, via middelbrand en grote brand, naar zeer grote brand. In totaal werden tijdens de acute bestrijdingsfase zes tankautospuiten ingezet, van de korpsen Vianen, Hagestein, Nieuwegein, Houten, Bilthoven en Lexmond, aangevuld met drie redvoertuigen en het nodige ondersteunend potentieel. Even was het spannend toen door de harde wind vliegvuur over een havenarm van het Merwedekanaal heen op het terrein van houthandel Dekker Hout terechtkwam. Dat bedrijf zette preventief de sprinklers van de buitenopslag aan, terwijl ook een tankautospuit toezicht hield op het terrein. Door
een massale inzet met waterkanonnen en lagedrukstralen kon de brand bij Van de Scheur zelf relatief snel worden ingedamd. Dankzij de degelijke constructie van het complex, kon via de inmiddels geopende branddeuren ook vanuit de aangrenzende hallen veilig effectief worden geblust. Om half 11 in de avond kon het nader bericht ‘brand meester’ worden gegeven. Wat zijn de belangrijkste ‘lessons learned’ van deze kolossale brand? Han den Hartog vat ze samen: “Operationeel is er adequaat opgetreden. Er is snel opgeschaald, het weghalen van vuurbelasting rond de brandende loods was een goede beslissing en er is alert gereageerd op de aanwezigheid van een tank met 2500 liter huisbrandolie, die we ook hebben kunnen behouden. Wat zich ook bewezen heeft is de procedure ‘hakken in vakken’ die we hebben toegepast. Het brandobject was dermate groot dat het voor één OvD niet te overzien was. Daarom hebben we het terrein in twee sectoren verdeeld, met in iedere sector een OvD. Tot slot verliep ook de samenwerking en informatie-uitwisseling met de bedrijfsleider bijzonder soepel. Dat is een vereiste, want zo’n sleutelpersoon heeft belangrijke informatie voor de brandweerinzet.” Wat beter kan is volgens Den Hartog de overdracht van het brandterrein aan bijstandverlenende eenheden in de langdurige nablusfase. “Daar hebben we wel van geleerd. Op zich is er geen reden meer voor de aanwezigheid van een OvD als het incident volledig is gestabiliseerd, maar voor eenheden van veraf die midden in de nacht de nablussing komen overnemen is het toch prettig als er een lokaal verantwoordelijk leidinggevende als aanspreekpunt is. Dat hebben we nog niet goed geregeld, maar dat gaan we beslist oppakken. Al met al was het operationeel geen moeilijke inzet. Ook de waterwinning was geen knelpunt omdat er rijkelijk open water direct naast het pand voorhanden was. Weinig complicaties dus. In feite was het een ‘hele grote standaardbrand’.” Rob Jastrzebski
Regionale verzorgingsunit doorstaat eerste ‘vuurproeven’
De aanschaf van een verzorgingsunit is de eerste stap naar verdere professionalisering van de verzorgingstaak bij grotere incidenten. De haakarmbak biedt een verwarmde (en in de zomer gekoelde) ruimte aan ingezet personeel om uit te rusten en dient als uitgiftepunt voor eten, drinken en andere logistieke materialen. De unit heeft zijn eigen stroomvoorziening en is zodoende volledig ‘self-supporting’. Afhankelijk van de omvang van het
incident en het aantal bij de bestrijding betrokken hulpverleners, kan de eenheid met een opblaasbare tent tot een grootschaliger verzorgingsvoorziening worden opgeschaald. Na de materiële component zal ook de personele organisatie van de verzorgingstaak op een nieuwe leest worden geschoeid. Tot dusver werd de verzorging bij grote calamiteiten uitgevoerd door personeel van Brandweer Utrecht, maar hun inzet wordt in de
loop van dit jaar beëindigd. De VRU werkt nu aan het opzetten van een regionale verzorgingspool, die op piketbasis wordt gealarmeerd. Om te allen tijde een continu-inzet met een bemensing van drie personen te kunnen leveren is een pool van circa 12 medewerkers nodig; 4 coördinatoren en 8 mensen voor de uitvoerende verzorgingstaken. Een adviesgroep van de logistieke coördinatoren van de VRU en vertegenwoordigers van de distric-
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
De regionale verzorgingshaakarmbak waarover de Veiligheidsregio Utrecht sinds eind 2007 beschikt, heeft zijn eerste vuurproeven succesvol doorstaan. Al bij diverse grote branden is de eenheid ingezet als logistiek verzorgingspunt voor het ingezette brandweerpersoneel en –materieel. Zoals vorig jaar bij de brand in de Amersfoortse Elleboogkerk en een grote bedrijfsbrand in Nieuwegein en recent bij de grote bedrijfsbrand in Vianen, waarover u elders in dit nummer kunt lezen. Ook bij een oefening op 23 november in de Ronde Venen is de alarmering en inzet van de verzorgingsunit mede geoefend.
ten is de organisatie van de verzorgingstaak momenteel aan het uitwerken. Naar verwachting in juni zal de adviesgroep een regionaal verzorgingsplan presenteren. Rob Jastrzebski
9
brul
Brandweer Utrechts Land
“Schipholbrand stimuleert brandveiligheid arrestantencomplex”
Houtense brandweerlieden in de cel
FOTO: EVERT DE GRAAF
In Houten is onlangs een nieuw arrestantencomplex met 105 cellen in gebruik genomen. Die cellen vervangen alle bestaande politiecellen op de diverse locaties in de politieregio Utrecht. Gebleken is dat concentratie van de cellen de kwaliteit van arrestantenzorg verbetert, kostenbesparend werkt en de opsporing verbetert door betere afstemming van verhoren. De komst van het arrestantencomplex was, met het Schiphol-drama nog vers in het geheugen, voor zowel de brandweer Houten als Politie Utrecht, voldoende reden om goed in te zetten op de brandveiligheid. Bijna alle schakels van de veiligheidsketen passeerden dan ook in de loop van het project de revue. Kort voor de ingebruikname van het complex was er een proefweekend, waarbij alle processen en denkbare incidenten beoefend werden. Luuk Vink van de brandweer Houten en Milco Swiers van Politie Utrecht blikken terug.
L
10
Luuk Vink, senior medewerker preventie en waarnemend commandant in Houten, was als projectcoördinator van de brandweer bij dit project betrokken. “Het is een uniek gebouw in Nederland, alleen al vanwege het grote aantal cellen. Veel mensen denken dat het gebouw dezelfde functie heeft als een gevangenis, maar dat is niet zo. In dit complex is de politie kortstondig verantwoordelijk voor de arrestanten. In de gevangenis is Justitie verantwoordelijk en ook nog eens voor een veel langere periode. De cellen in dit complex zijn bijna helemaal leeg. De matras op het bed is van brandvertragend materiaal gemaakt. Alleen de kleding van de arrestant en het toiletpapier zijn brandbaar. In de gevangenis lijkt de cel op een huiskamer, met dus veel meer risico op brand.” In de aanloopfase en tijdens de bouw van het complex heeft hij daarom veel overleg gevoerd met de politie. Volgens Vink is het geen complex ge-
bouw in de zin van bouwomvang. Desondanks is zeer goed nagedacht over ontvluchting, op basis van diverse scenario’s en het ontruimingsplan. Daarbij is steeds gezocht naar de best haalbare oplossing. Vink: “Het pand voldoet natuurlijk volledig aan de geldende bouwregelgeving. Achteraf kun je stellen dat de brand in het cellencomplex op Schiphol een stimulerend effect heeft gehad op het brandpreventieniveau van het Houtense cellencomplex.”
Achter gesloten deuren In het gebouw is een droge blusleiding aangelegd. Daardoor hoeft de brandweer niet met slangen door het gebouw te slepen en wordt voorkomen dat deuren daardoor open blijven staan. Er is nu maar een beperkte slanglengte noodzakelijk tijdens een repressieve inzet. Ook is een zeer geavanceerd brandmeldsysteem aangelegd. Bij brand is er maar beperkte evacuatie nodig, omdat er veel is
gedaan aan brandcompartimentering. Elke cel heeft 30 minuten weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Als er brand uitbreekt in een cel, worden in principe alleen de tegenoverliggende cel en de beide aangrenzende cellen ontruimd. Daarom zal de brandweer ook niet in aanraking komen met arrestanten tijdens een incident. Volgens Vink is het voor de brandweer wel wennen. Evacueren gebeurt namelijk in het gebouw zelf en alle deuren worden achter je gesloten. Daarom gaat de gehele ploeg van het eerste voertuig mee naar binnen en blijft de ploeg van het tweede voertuig buiten. Vink denkt met plezier terug aan de samenwerking met de architect en de politie. Er is een goed complex gerealiseerd dat op het gebied van brandveiligheid ook aansluit bij de filosofie die de politie daarover had.
drijfshulpverlening in het arrestantencomplex. Vanuit die functie heeft hij samen met de brandweer de gezamenlijke oefeningen tijdens het proefweekend georganiseerd. Leidend daarbij was het bedrijfsnoodplan. Swiers: “Het uitgangspunt van het plan is het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen en het voorkomen van paniek. Het is dus belangrijk dat elke medewerker op de hoogte is van de inhoud van het bedrijfsnoodplan en daardoor snel en doeltreffend kan optreden. Dat is de reden waarom alle arrestantenverzorgers zijn opgeleid tot bedrijfshulpverlener.” In het plan staat bijvoorbeeld duidelijk omschreven welke acties de BHV moet ondernemen als er sprake is van samenwerking met de brandweer. Tijdens de oefeningen werden drie denkbare brandscenario’s uit het plan beoefend, oplopend in moeilijkheidsgraad. Toetscriteria waren vooral cruciale samenwerkingsmomenten. Swiers: “Bij een dergelijk voorval heeft een BHV’er de taak om de bemanning van de eerste tankautospuit buiten op te wachten en informatie uit te wisselen. Ook moet hij of zij als gids fungeren naar de omgeving van het incident en daar op veilige afstand beschikbaar blijven voor de bevelvoerder. Een noodzakelijke functie, omdat elke toegang beveiligd is en na doorgang weer achter je sluit.” Tijdens de oefeningen vond ook CoPI-overleg plaats tussen de Officier van Dienst-Brandweer en het hoofd BHV, om te bepalen hoe verder gehandeld moest worden. Na afloop van elke oefening werd gezamenlijk geëvalueerd en werden leermomenten benoemd. Door hierover van gedachten te wisselen, is een beter inzicht ontstaan in elkaars werkprocessen. Swiers is blij dat de brandweer viermaal per jaar samen met de BHV gaat oefenen. Door gezamenlijk periodiek te oefenen, willen zowel de politie als de brandweer bereiken dat zij bij een werkelijke calamiteit goed zijn voorbereid. Hij heeft een goed gevoel overgehouden aan de intensieve training met de brandweer. Swiers: “De intensieve contacten en de oefeningen hebben een prima basis gelegd voor verdere samenwerking.” Evert de Graaf
Rol bedrijfshulpverlening Milco Swiers is werkzaam als arrestantenbewaker en is tevens hoofd be-
brul
Brandweer Utrechts Land
‘Brandweerfotografen’ Plaag of nuttig fenomeen?
Rondom elk incident zijn in de dichte nabijheid van de hulpverleners fotografen te vinden. Druk bezig om beeldmateriaal te verzamelen voor publicatie in kranten, tijdschriften, nieuwsitems of websites. Elke fotograaf gaat voor die éne foto die geen uitleg nodig heeft. Fotografie is een vorm van communicatie, die tot doel heeft een boodschap over te brengen. Soms botst het belang van de fotografen echter met die van de hulpverleners. Rekening houden met elkaars belangen is de sleutel tot soepele samenwerking op de plaats van het incident.
den rond het thema ‘veilig repressief optreden’. Hij kan inmiddels putten uit een archief van tienduizenden incidentfoto’s. Rob ervaart soms willekeur bij hulpverleners ten aanzien van het mogen betreden van de incidentlocatie en vindt dat het ‘op afstand houden’ van de pers lang niet altijd op basis van goede argumenten gebeurt. Zijn uitgangspunt voor persoonlijke veiligheid is: ‘Zolang je achter de ingezette brandweerlieden blijft, sta je veilig.’ http://brandweer.debilt.nl/brandweer
Eric Verbeek (1965) is ruim tien jaar semi-professioneel brandweerfotograaf. Bij de Brandweer Houten heeft hij een aanstelling met de specifieke taak ‘brandweerfotograaf’. Op de site staan zijn fotoverslagen gepubliceerd. De lokale en regionale media maken
ervaart desondanks geen belemmering bij het fotograferen. Zijn veiligheid staat hoog in het vaandel en hij komt daarom uitsluitend daar waar toestemming voor gegeven wordt. www.brandweerhouten.nl
Marnix Schmidt (1954) is professioneel freelance fotograaf bij het AD/UN en voor het magazine van Politie Utrecht. Schmidt probeert zich zo onopvallend mogelijk te gedragen en respecteert altijd de aanwijzingen van de hulpdiensten. Alleen nabij of op het spoor en op de snelweg draagt hij een fluorescerend hesje. Mocht hij geen doorgang krijgen bij een incident, dan gaat hij daarover in alle redelijkheid in gesprek. Schmidt: “Ik ben eenmaal weggehaald door de brandweer bij het maken van foto’s bij
eenlopende redenen een dankbare bron zijn voor hulpdiensten. De mogelijkheden om zo dicht mogelijk bij een incident te komen, worden bepaald door twee zaken. Ten eerste het hebben van een perskaart om aan te tonen dat de fotograaf ‘professioneel’ bezig is. Ten tweede de ‘veiligheidsinschatting’ van de leidinggevende hulpverleners ter plaatse. Het aanwezige spanningsveld van ‘achter de linten blijven’ is logisch vanwege verschillende belangen. Zowel hulpverleners als fotografen zijn op zo’n moment professioneel bezig en doen alles wat in hun vermogen ligt om hun doelen te realiseren. In principe hebben professionele journalisten, in het bezit van een geldige Politieperskaart, het recht om hun werk te doen op plaatsen die voor het
FOTO: LUUK VINK
F
Fotografen zijn er in vele varianten. Een grote groep betreft de sensatiezoekers, die vaak het gehele incident van voor naar achter vastleggen op hun mobieltje. Daarnaast zijn er de ‘professionals’; persfotografen die vaak kortstondig aanwezig zijn en die van mening zijn dat zij vanuit het oogpunt van de vrijheid van nieuwsgaring het recht hebben om zo dicht mogelijk bij het incident de benodigde nieuwsfoto’s te maken. Tegenwoordig dragen veel fotografen een hesje met de tekst ‘brandweerfotograaf’. Veel incidentfoto’s worden geplaatst op websites van lokale brandweerkorpsen of op hulpverleningssites. Inzetfoto’s worden ook steeds meer gebruikt voor andere doeleinden dan nieuwsgaring, zoals het ‘leren van incidenten’ en voor onderzoek. Binnen de grenzen van de Veiligheidsregio Utrecht zijn diverse fotografen actief; de een bekender dan de ander. Wie zijn het, wat doen ze en hoe ervaren zij zelf de samenwerking met de brandweer? We zochten er vier voor u op die regelmatig ‘langs de lijn’ staan.
Roderick Heek(1989), is amateur-fotograaf en in opleiding tot manschap bij de brandweer Driebergen. Zijn incidentverslaglegging en van vele anderen is te zien op zijn website en op de site van de brandweer Driebergen. Foto’s van hem verschijnen in lokale en interlokale media. Heek ervaart ook een toename van het aantal opdringerige ‘fotografen’ bij een incident. Hij beschikt niet over een politieperskaart en herkenbaar vestje. Daardoor is het vaak lastig om in de buurt van een incident te komen. Hij hanteert als motto: ‘achter het afzetlint blijven’ en ‘niet opdringen’. Heek: “Het liefst zou ik een regionale VRU politieperskaart willen voor een beperkte groep brandweerfotografen, die ook foto’s ter lering maken voor hulpverleners.” www.112regioutrecht.nl
Brandweerfotografen Rob Jastrzebski, Marnix Schmidt en Eric Verbeek (van links naar rechts) aan het werk in de ‘frontlinie’.
Rob Jastrzebski (1964) Is professioneel schrijvend journalist en brandweerfotograaf. Hij schrijft artikelen en levert foto’s voor vakbladen als Een-Een-Twee, Alert, Incident en VoorU. Daarnaast voorziet hij al twintig jaar de Brandweer De Bilt van incidentfoto’s voor archief- en leerdoeleinden.) Ook andere korpsen maken daar soms gebruik van. Zo bleek zijn fotoserie van een grote schoolbrand in Utrecht eind 2006 bruikbaar voor een bijscholingscursus voor bevelvoeren-
ook gebruik van zijn foto’s. Verbeek is goed herkenbaar door het blauwe uitruktenue met tekst op de rug en een brandweerhelm. Bij elk incident is hij in opdracht van het korps aanwezig, met uiteenlopende invalshoeken. Zo verslaat hij het incident voor de website, verzorgt evaluatie- en promotiemateriaal en maakt foto’s voor leerdoeleinden. Hij is veelvuldig behulpzaam geweest bij sporenonderzoek of zelfs justitieel onderzoek. Verbeek heeft zelf geen politieperskaart, maar
een brand. Even daarna stortte alles in op de plek waar ik stond. Wegsturen is dus niet altijd onzin. Om het kaf van het koren te scheiden zou het ook goed zijn de zogenaamde ‘rellenkaart’ (perskaart op ansichtkaartformaat) om te hangen. Dan weet een politieagent dat hij geen ‘112-cowboy’ voor zich heeft staan. http://www.defotojournalist.nl
Conclusie Brandweerfotografen kunnen om uit-
overige publiek afgezet zijn. Dit is zo geregeld in de regeling ‘Landelijke Politieperskaart’, met het oog op de grondwettelijke vrijheid van nieuwsgaring. Uitzonderingen op die onbelemmerde toegang zijn: 씰 belemmering van de hulpverlening 씰 belemmering van sporenonderzoek 씰 levensgevaar (instortingsgevaar, explosiegevaar, etc). Evert de Graaf 11
brul
Brandweer Utrechts Land
Gehoord op de achterbank
쑼
Nu nog een bouwput, in 2010 tien rijstroken ondergronds. Een uitdaging voor de hulpverlening.
Brandweerlieden zijn ‘kritisch volk’. Ze zeggen wat ze op hun hart hebben; zeker als ze met een ploeg onder elkaar zijn. In het voertuig, onderweg terug van een oefening of een inzet, wordt heel wat afgediscussieerd op de achterbank. Om ook anderen deelgenoot te maken van soms leerzame meningen en conclusies, rijdt onze speciale verslaggever Frits Juvert af en toe mee.
Terwijl wij na een uitruk rustig terugreden naar de post, vond er tussen de ploegleden in het voertuig een stevige discussie plaats. Rode draad was de frustratie over de enorme geweldsexplosie tegen hulpverleners tijdens de jaarswisseling. “volstrekt losgeslagen die idioten!” en “Onvoorstelbaar dat we dit maar blijven tolereren!”, klonk het uit de geïrriteerde monden van de waterploeg. Een lid van de aanvalsploeg maakte het nog erger. “Laat die ‘Mozart’ uit de oppositie het maar regelen. Die weet wel hoe je het moet oplossen, die zorgt wel voor bescherming!. Voor mij is de lol er in ieder geval af. Als ik mijn vege lijf al moet redden tijdens mijn werk, is dat wel de omgekeerde wereld!”. “Wat vind jij daarvan Frits?” vroeg de chauffeur naast mij? “Tja”, zei ik, “Vroeger toen ik zelf jong was, staken wij in onze buurt om twaalf uur ook midden op de weg een torenhoge stapel kerstbomen en autobanden in de brand. Wij sleepten het al eerder op de avond stilletjes uit de vuilnisschuiten vlak in de buurt. De vlammen kwamen daarbij soms hoog boven de huizen uit. Ik belde 06-11 vervolgens zelf op, vanuit de cel naast de brandende stapel. Elk jaar weer begon ik steevast eerst met “Gelukkig nieuwjaar”. Zodra de brandweer arriveerde en begon te blussen, gooiden wij als protest, kanonslagen in het al sissend tegenstribbelende vuur. Geen haar op mijn hoofd die dacht aan agressief gedrag. Dat moesten ze thuis niet horen, anders had je een vet probleem. Wij maakten liever zo snel mogelijk een nieuwe stapel. De volgende dag weer vroeg op, om te kijken of de ingebrande cirkel in het asfalt weer groter was dan het jaar ervoor. Dàt was pas sport, maar tijden veranderen. Anno 1 januari 2008 krijg je status door agressief te zijn, de ME rondom je vrienden te hebben staan en de hulpverleners te raken met vuurpijlen en zwaar vuurwerk. Winnaar ben je, als je de hulpverlener raakt in de vijfmetercirkel. Dubbele status krijg je, als je hem of haar ook nog gewond laat omvallen. Als de politie dan uiteindelijk nog kans ziet je op te pakken, kom je weer weg met twee uur taakstraf vanwege een ‘slechte jeugd’. Frustrerend maar waar. Die ‘Mozart’ hebben we dus niet nodig als we landelijk een paar dingen zelf gaan regelen. Als eerste de Herziene Leidraad Oefenen aanvullen met periodieke oefeningen ‘elementaire zelfverdediging’ en actieve basisoefeningen over omgaan met agressie. De eindoefening multidisciplinair organiseren met de kraakbeweging en de Mobiele Eenheid. Als we ook de uitrukkleding voorzien van bestendigheid tegen schietend vuurwerk en explosiebestendige helmen met gehoorbescherming aanschaffen, genieten we weer alle benodigde bescherming, toch?” Frits Juvert 12
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
‘Gelukkig’ nieuwjaar
Scenario’s Leidscherijntunnel in voorbereiding Regeren is vooruitzien. Hoewel pas in 2010 de eerste auto’s over het verlegde en overkapte tracé van de A2 bij Leidsche Rijn zullen rijden, bereiden de operationele diensten zich nu preparatief al voor op incidenten op dit bijzondere stuk snelweg. Brandweer Utrecht heeft vanaf het begin van de ontwerp- en bouwfase een belangrijke adviserende rol gespeeld op het gebied van de veiligheidsaspecten en een multidisciplinaire werkgroep is bezig met de uitwerking van inzetscenario’s. Hoe te handelen bij brand of ongeval in de Leidscherijntunnel?
B
Brandweer Utrecht zit er letterlijk ‘bovenop’. Vanuit de hogere etages van het hoofdkantoor aan de Belcampostraat is er goed uitzicht op de bouwactiviteiten in de megabouwput van de rijksweg A2. Als het project in 2010 gereed is, ligt hier een van de langste ‘landtunnels’ van Nederland. Zestienhonderdvijftig strekkende meter autosnelweg over een breedte van tien rijstroken en tachtig meter. Een bovengrondse tunnel weliswaar, maar volledig gesloten en dus met alle bijbehorende veiligheidsvraagstukken van een ‘echte tunnel’. De overkapping voldoet aan alle eisen van het Bouwbesluit en aan de regelgeving ten aanzien van tunnelveiligheid, wat niet wil zeggen dat het optreden van de hulpdiensten bij een incident op het overkapte tracé eenvoudig zal zijn. Zelfredzaamheid via veilige ontvluchting staat centraal in het veiligheidsconcept voor de tunnel. Die ontvluchtingsmogelijkheid wordt gerealiseerd via 64 vluchtdeuren tussen de tunnelbuizen. Verder is de gehele tunnel voorzien van branddetectie, verkeerssignalering, camerabewaking, een vaste blusleiding met een bluswa-
terbuffer van 120.000 liter en 260 hulpposten met blusmiddelen en telefoons. Freek ten Haken, beleidsmedewerker Proactie van Brandweer Utrecht, stelt dat de effectiviteit van de operationele inzet bij calamiteiten in de tunnel, behalve door snelle detectie en alarmering, in belangrijke mate wordt bepaald door de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de incidentlocatie. “Die toegankelijkheid is in tunnels vaak een knelpunt. In de Leidscherijntunnel zijn voor alle tunnelbuizen vluchtstroken voorzien, wat voor verkeerstunnels eigenlijk niet gebruikelijk is. De vluchtstroken verbeteren de bereikbaarheid voor de hulpdiensten in geval van filevorming. In onze inzetstrategie gaan we ervan uit dat we in principe bij ieder incident in eerste instantie aanrijden via de veilige buis en vandaar via de vluchtdeuren een verkenning in de incidentbuis uitvoeren. Gedetailleerde aanvalsplannen en alarmeringsprocedures voor de overkapte A2 gaan we opstellen in samenwerking met de omliggende gemeenten en de veiligheidsregio.”
Hoewel proactief en preventief fors in de veiligheid van de tunnel bij Leidsche Rijn is geïnvesteerd, biedt dit volgens Freek ten Haken niet de garantie dat grote calamiteiten zich niet kunnen voordoen. “Vooral vrachtwagenbranden baren ons zorgen. Zo’n type brand is, wanneer die eenmaal flink is ontwikkeld, moeilijk beheersbaar in een tunnelomgeving. Rook en hitte hopen zich op. Veel hangt dan af van de brandwerendheid van de tunnelconstructie. Om deze reden hadden wij liever gezien dat was gekozen voor een brandwerendheid van 120 minuten in plaats van de 60 minuten die volgens het Bouwbesluit voor landtunnels is vereist. Een brandwerendheid van twee uur geeft de brandweer meer tijd om een brandhaard onder controle te krijgen en eventuele slachtoffers te redden. Formeel voldoet de tunnel bij Leidsche Rijn aan alle eisen van tunnelveiligheid. Dit neemt niet weg dat de veiligheid van de tunnel in de bouwfase en gebruiksfase de structurele aandacht vraagt van Brandweer Utrecht en haar veiligheidspartners”. Rob Jastrzebski
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
Het voltallige BGC team, van links naar rechts: Rozemarijn Hartkamp, Cees van Vliet, Adriaan Buitink, Roel de Graaf en Marion Schilder. FOTO: ROB JASTRZEBSKI
“BGC genereert zijn eigen vraag”
In dit katern:
Professionalisering gemeentelijke processen gaat door
Ad Nederlof, over het landelijke Taskforce Gemeentelijke Processen pagina 14
Twee jaar na de oprichting van het Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing mogen we gerust constateren dat de Veiligheidsregio Utrecht met deze ‘vierde kolom’ van crisisbeheersing een uniek model heeft neergezet. Nergens anders in Nederland zijn de gemeentelijke processen zo nadrukkelijk in het regionaal niveau ingebed. De professionalisering van de gemeentelijke crisiscomponent wordt ook steeds meer zichtbaar in de 29 Utrechtse gemeenten. Het volgende ijkpunt in de professionaliseringsslag wordt de oprichting van een regionale pool voor alle gemeentelijke crisisbeheersingsprocessen, die op 1 januari 2009 zijn beslag moet krijgen. Op vrijwillige basis, dat nog wel. Want voor een echte ‘geregionaliseerde’ organisatie van de gemeentelijke crisisprocessen is de tijd nog niet rijp. fase de vogelgriepdreiging, waarop de gemeenten zich planmatig dienden voor te bereiden. Daarna kwamen ook de voorbereidingen op een wereldwijde influenzapandemie in een hogere versnelling. We konden dus direct fors aan de slag met het ondersteunen van de gemeenten bij het in kaart brengen van de gevolgen van die dreigingen voor hun eigen organisatie.” Dat de gemeenten het BGC ook daadwerkelijk als een voor hen waar-
devolle functie zagen, werd duidelijk in de snel stijgende vraag naar diensten en producten. Opleidingen voor gemeentelijke crisisprocessen zijn gestructureerd en geüniformeerd en de verzoeken om advies, trainingen, oefeningen en workshops stapelen zich op. “We genereren in feite onze eigen vraag”, vervolgt Adriaan Buitink. “Dat succes heeft ook een keerzijde, want met vijf fte kunnen we simpelweg niet aan alle ondersteuningsaanvragen voldoen. Om meer armslag te
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
A
Adjunct-directeur Adriaan Buitink van het BGC stelt vast dat er in de twee jaar dat het bureau aan zijn eigen organisatie bouwde, verschillende gebeurtenissen plaatsvonden die het nut van het BGC als ondersteunende faciliteit voor de gemeenten bewezen. “Vanaf het moment dat we formeel een onderdeel zijn van de VRU, worden we door de partners van de andere kolommen letterlijk overal bij betrokken. Zo speelde in de opstart-
Biltse kerken zijn ‘partner in rampenbestrijding’ pagina 15
씰
Gerald van der Linden, ACB van de gemeente Woudenberg pagina 16
bgc 씱
krijgen hebben we tijdelijk budget gekregen om een junior-beleidsmedewerker aan te stellen.”
Kennis en kwaliteit De opbouw van kennis en versterking van kwaliteit in de gemeentelijke organisaties wordt door het BGC gefaciliteerd via een opleidings- en trainingstraject dat grotendeels door de VRU zelf is ontwikkeld. “We hebben een opleidingsplan opgesteld, bestaande uit een basisopleiding en een gerichte procesopleiding voor elk van de acht gemeentelijke crisisbeheersingsprocessen. Op basis van de regionale draaiboeken hebben onderwijskundigen van Berenschot samen met het BGC lespakketten voor die processen gemaakt. Ook de trainingen verzorgen we in eigen huis. In 2007 hebben we via een ‘train-de-trainer’ programma een groep procesexperts uit de gemeenten de nodige bagage gegeven om de procesopleidingen voor gemeentelijke functionarissen te kunnen verzorgen. Die trainingen lopen sinds half 2007 en voorzien in een enorme behoefte bij de gemeenten. Daarnaast investeren we veel in oefeningen. Van Beleidsteam, Gemeentelijk Management Team en Regionaal Operationeel Team tot actiecentra.”
Poolvorming en operationele prestaties De operationalisering van de gemeentelijke crisisprocessen is de volgende stap in de opwaardering van de gemeentelijke crisisorganisaties. Regionale poolvorming is dé oplossing om iedere gemeente op het Uur U van de
benodigde personele capaciteit te voorzien. Hoeveel capaciteit is er eigenlijk nodig voor gemeentelijke processen in crisistijd? De Leidraad Operationele Prestaties biedt houvast om die vraag te beantwoorden. Per type ramp of crisis is in die leidraad uitgewerkt welke personele en materiële slagkracht de verschillende kolommen moeten leveren. Het Algemeen Bestuur van de VRU heeft vastgelegd dat ‘niveau 2’ van de operationele prestaties voor onze regio ‘haalbaar en betaalbaar’ is. Buitink: “Regiobreed ontbreekt het niet aan capaciteit. Vanuit de 29 Utrechtse gemeenten worden nu ruim 550 medewerkers opgeleid voor een rol in een van de acht gemeentelijke pools. Nu gaat het erom die capaciteit zodanig te organiseren dat de actiecentra in iedere gemeente snel kunnen worden bemenst en ook voor langere tijd bemenst kunnen blíjven. Daarvoor zetten we in op poolvorming. Functionarissen zijn dan in iedere gemeente in de regio inzetbaar. We hebben becijferd dat voor elk proces gemiddeld 15 medewerkers nodig zijn, maar om ook daadwerkelijk op ieder moment over die vijftien mensen te kunnen beschikken, moet de pool een factor vier groter zijn. Uitzondering op deze formule is het proces voorlichting. Omdat voorlichting een kritisch en arbeidsintensief proces is en uit meerdere deeltaken bestaat, is destijds al een pool van ruim 130 mensen opgezet waar we uit kunnen putten.” Een harde piketregeling voor de pools is volgens Buitink vooralsnog onbetaalbaar. Daarnaast bleek alarmering via pagers op veel verzet te stuiten bij
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
“Feitelijk vormen we nu een vrijwilligerskorps van gemeentelijke functionarissen.” gemeenten. “Nu zetten we in op alarmering via de communicator, maar bij uitval van het netwerk, is de bereikbaarheid kwetsbaar. Feitelijk vormen we nu een vrijwilligerskorps van gemeentelijke functionarissen. Maar de kans dat iemand daadwerkelijk zal worden gealarmeerd is veel kleiner dan bij de vrijwillige brandweer. Deze kwetsbaarheden onderkennen we. Ook het beheer van de relatief grote pools via blijvende opleiding, training en oefening, maar ook het beheer van bereikbaarheidsgegevens is kwetsbaar. Daarom zullen we, samen met gemeentesecretarissen en bestuur in de komende jaren nadenken over verdere regionalisering van de ge-
meentelijke crisisbeheersing. Daarvoor zijn verschillende varianten denkbaar. Je kunt een proces vanuit een grotere gemeente laten uitvoeren en je kunt per proces kleinere teams vormen die op piketbasis bij de gemeenten zijn in te vliegen. Telkens zullen kosten en baten moeten worden afgewogen. Wellicht biedt de regionalisering van de brandweer in dat licht perspectief! Het streven is erop gericht de huidige pools op 1 januari 2009 operationeel te hebben. Daarmee is voor de professionalisering van de gemeentelijke processen weer een belangrijke stap voorwaarts gezet. Maar er valt nog altijd veel te verbeteren.” Rob Jastrzebski
“Kwaliteit gaat boven structuur” Landelijke taskforce voor gemeentelijke processen Sinds oktober 2007 is een landelijke ‘Taskforce Gemeentelijke Processen’ actief. De taskforce, onderdeel van het Veiligheidsberaad, heeft tot taak deze bestuurlijke koepel van de 25 veiligheidsregio’s te adviseren inzake de kwaliteit en de organisatie van de gemeentelijke crisisbeheersingsprocessen. Ad Nederlof, gemeentesecretaris van Maarssen en coördinerend gemeentesecretaris voor de VRU, is vice-voorzitter van de taskforce. Hij ziet in de taskforce een uitgelezen kans om de aandacht voor de gemeentelijke poot van de crisisbeheersing landelijk en regionaal structureel te verankeren. Naast Nederlof hebben ook twee Utrechtse bestuurders zitting in de taskforce; Cor de Vos van Nieuwegein en Cees Jan de Vet van Leusden. Utrecht is dus goed vertegenwoordigd!
D 14
“De aanleiding om de taskforce in te stellen was dat binnen het Veiligheidsberaad alle disciplines en besturen van de 25 veiligheidsregio’s waren vertegenwoordigd, met uitzondering van de kolom gemeentelijke processen”, legt Nederlof uit. “Er is wel een landelijk overleg van coördinerend gemeentesecretarissen uit de veiligheidsregio’s, maar dat mist een structurele inbedding in het veiligheidsberaad om landelijk afspraken te maken over de kwaliteit van de gemeentelijke crisisprocessen.” En dat terwijl ook voor de ‘oranje kolom’ strengere kwaliteitseisen de komende jaren onontkoombaar zijn,
aldus Nederlof. “In de kwaliteits Amvb voor crisisbeheersing die in de maak is, worden voor alle kolommen prestatienormen vastgelegd om te bereiken dat de kwaliteit van de crisisbeheersingsorganisatie in de regio’s in 2010 van een zes-min naar een zevenplus stijgt. Om goed te kunnen adviseren wat er in de organisatie van de gemeentelijke processen moet veranderen om dat te bereiken, moeten we eerst weten wat de huidige stand van zaken is in de regio’s. Met die inventarisatieslag is de taskforce op dit moment bezig.” Die inventarisatie levert volgens Ad Nederlof interessante conclusies op.
Behalve grote verschillen in kwaliteitsniveau van uitvoerende crisisbeheersingsprocessen, verschilt ook de taakperceptie van regio tot regio. Taken die in de ene regio als ‘gemeentelijk proces’ zijn gedefinieerd, liggen in een andere regio soms op het bordje van andere diensten. Daarnaast blijft de vertegenwoordiging van de gemeenten op ambtelijk niveau in de top van de regio’s een aandachtspunt. “In sommige regio’s zie je dat de gemeentesecretarissen een structurele plek hebben gekregen in de veiligheidsdirectie om zo op gelijkwaardig niveau mee te kunnen praten met de andere partners. In de meeste veiligheidsregio’s in wording blijft de ambtelijke leiding van de gemeenten echter nog achter in die formele vertegenwoordiging.” In de VRU zijn de gemeenten vertegenwoordigd via het bureau gemeentelijke crisisbeheersing (BGC), en maakt de adjunct-directeur deel uit van het MT. De coördinerend gemeentesecretaris zit in het strategisch veiligheidsberaad. De taskforce heeft inmiddels twee bijeenkomsten gehad en zit nog in het begin van de landelijke inventarisa-
tieronde. Nederlof vindt het dan ook nog te vroeg om uitspraken te doen over de koers en een wenselijke ontwikkelingsrichting voor de gemeentelijke processen. “Een termijn waarbinnen adviezen of producten opgeleverd moeten worden is niet vastgesteld, laat staan dat we al een helder beeld hebben van inhoudelijke adviezen. Wel hebben we als centraal uitgangspunt vastgesteld dat onze adviezen primair over de kwaliteit van de processen gaat. Kwaliteit gaat vóór structuur. Als we eenmaal een samenhangend advies hebben over de kwaliteitseisen waaraan de gemeentelijke processen moeten voldoen, kunnen we onderzoeken wat de meest geëigende organisatiestructuur zou kunnen zijn om dat kwaliteitsniveau te realiseren. Tot slot is de missie van de taskforce niet eindig. Net als de bestuurlijke poot en de operationele disciplines zal ook de kolom gemeentelijke processen blijvend moeten worden ingebed binnen het veiligheidsberaad.” Rob Jastrzebski
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
‘partner in rampenbestrijding’ Kerken staan al sinds jaar en dag bekend als bakens van geestelijke zorg voor mensen in nood. In dat opzicht is het vreemd dat dit ‘oudste instituut van Nederland’ geen structurele plaats heeft in gemeentelijke en regionale crisisbeheersingsplannen. De afgelopen jaren zijn op diverse plaatsen in het land wel succesvolle initiatieven ontplooid om de rol van de kerk in het nazorgproces te versterken. Een van die initiatieven werd enkele jaren geleden genomen door de Raad van Kerken in de gemeente De Bilt. In het verlengde van het gemeentelijk proces Opvang en Verzorging hebben de Biltse kerken hun eigen proces ‘pastorale zorg bij rampen’ vormgegeven. Sinds begin 2008 is die geestelijke nazorgcomponent ‘operationeel’.
A
Al in 2004 verkenden de Biltse Raad van Kerken en de gemeente De Bilt samen de vraag: Welke rol kunnen de kerken vervullen in het opvang- en verzorgingsproces bij rampen? Daarbij ging het niet alleen om kerkgebouwen als facilitaire voorziening voor de opvang van grotere groepen mensen, maar ook om de geestelijke aspecten van nazorg. Dat kerken bij rampen in belangrijke mate geestelijke steun aan slachtoffers kunnen verlenen, is ondermeer duidelijk geworden tijdens de Bijlmerramp, de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam. In Volendam maakte zelfs een pastoor deel uit van het gemeentelijk beleidsteam, vanwege de sterke positie die de kerk in de lokale gemeenschap heeft.
Van protocol naar uitvoering De Biltse kerken vormden een gezamenlijke werkgroep om een protocol voor pastorale zorg bij rampen uit te werken. Oud-politieman Piet van Vuuren werd vanwege zijn bekendheid met het werkterrein conflict- en crisisbeheersing van Politie Utrecht als inhoudsdeskundige bij de werkgroep betrokken. Het protocol was in mei 2006 gereed. In 2007 werd een vervolgtraject gestart om het protocol in de praktijk handen en voeten te geven en een team van pastorale medewerkers en coördinatoren te vormen. In 2007 vond een drietal informatie- en trainingssessies in samenwerking met de gemeente De Bilt plaats, met name bedoeld om de pastorale medewerkers op hoofdlijnen
kennis bij te brengen over de systematiek van de rampenbestrijding en het deelproces opvang en verzorging. In een workshop-achtige opzet werd op basis van drie fictieve scenario’s verkend hoe de rol van pastorale medewerkers bij rampen praktisch zou kunnen worden ingevuld. “De kerken vervullen een specifieke rol naast gemeentelijke diensten, het Nederlandse Rode Kruis en psychosociale hulpinstanties”, vertelt Jan van de Scheur, ambtenaar rampenbestrijding en crisisbeheersing van de gemeente De Bilt. “Zij benaderen de slachtoffers op een andere manier, meer vanuit de geestelijke hulpbehoefte van de slachtoffers. Voor getroffenen van een ramp moet in het opvang- en nazorgtraject van alles geregeld worden, variërend van vervangende woonruimte tot hulp bij schade-afhandeling en indien nodig professionele geestelijke nazorg. Maar bovenal hebben slachtoffers in de eerste fase behoefte aan mentale steun en een luisterend oor. In dit opzicht zijn kerken een belangrijke aanvulling op het hulpaanbod binnen het proces opvang en verzorging.”
Gemengde gemeente Het is vanuit die insteek dat de Biltse kerken hun protocol voor pastorale zorg hebben vormgegeven. Dora Hoogeweg, voorzitter van de werkgroep, licht de aanpak toe. “Ons uitgangspunt was dat het een zo breed mogelijk samenwerkingsmodel van de gezamenlijke kerken moest worden. Om de pastorale zorg bij rampen goed
uit te voeren heb je wel een organisatie van een zekere omvang nodig, omdat de taken op grotere schaal en ook voor langere tijd moeten kunnen worden uitgevoerd. Omdat De Bilt een gemengde gemeente is, met licht verstedelijkte kernen en agrarische dorpen, hebben we gekozen voor het opzetten van lokale netwerkjes in de diverse kernen, zodat in alle delen van de gemeenten medewerkers oproepbaar zijn die de lokale cultuur goed kennen en met wie veel mensen een vertrouwensband hebben. Bij grotere rampsituaties moeten die netwerken elkaar wel kunnen ondersteunen.” Dominee Gert Landman, voorzitter van de Biltse Raad van Kerken, vult aan: “Samen leveren de kerken circa 30 pastorale medewerkers. Er zijn drie coördinatoren aangesteld, die verantwoordelijk zijn voor het opstarten van het proces in de hele gemeente. Alarmering van die coördinatoren gebeurt vanuit het gemeentelijk proces Opvang en Verzorging. Voor de uitvoerende taken op het gebied van geestelijke zorg hebben we mensen geworven met een pastorale opleiding. Zij zijn gewend om te gaan met het leed van mensen in al zijn toonaarden. Voor de coördinatoren is een pastorale achtergrond minder van belang. Zij moeten vooral snel en adequaat zaken kunnen organiseren onder stressomstandigheden.”
쑿 Pastorale zorg als ‘herkenbare’ partner. Van links naar rechts: adviseur/coördinator Piet van Vuuren, Dora Hoogeweg, ambtenaar rampenbestrijding Jan van de Scheur en dominee Gert Landman.
lijk grensverleggend is. Hoogeweg: “Alle gezindten doen mee; hervormd, rooms-katholiek en evangelisch; ook de lokale moslimgemeenschap is erbij betrokken. Het was in het begin voor veel mensen even wennen om met zo’n gemengde religieuze groep in één structuur samen te werken, maar alle betrokkenen vinden dat geestelijke zorg bij rampen niet mag worden belemmerd door verschillen in geloofsbeleving. Onderscheid wordt dan ook niet gemaakt. De dienstdoende pastoraal medewerkers komen vanuit alle kerkelijke stromingen en zijn er tijdens een ramp ook voor iedereen, ongeacht religie. Het is wel zo dat, wanneer een slachtoffer aangeeft behoefte te hebben om te praten met iemand van de eigen gezindte, we daar zoveel mogelijk in proberen te voorzien.” De medewerkers pastorale zorg voeren hun taken uit in de opvangcentra die op grond van het gemeentelijke crisisplan van de gemeente De Bilt zijn voorbereid. De gemeente faciliteert het professionaliseringsproces van de pastorale zorg, onder meer in de vorm van kennisoverdracht en uitrusting voor de pastoraal medewerkers per locatie. Een hesje dat de functionarissen voor iedereen herkenbaar maakt als ‘medewerker pastorale zorg’, maakt deel uit van de uitrusting. Het voorbereidingstraject is afgerond en de Biltse kerken zijn vanaf nu ‘partner’ in de lokale crisisbeheersingsorganisatie. In maart organiseert de gemeente De Bilt een oefening rond het proces Opvang en Verzorging. De component pastorale zorg is ook uitgenodigd om aan die oefening deel te nemen, om te zien hoe de samenwerking met de gemeentelijke organisatie op de opvanglocatie in de praktijk verloopt.
Grensverleggend project Het mooie van het project is volgens Hoogeweg en Landman dat het binnen de lokale kerkelijke wereld letter-
Rob Jastrzebski 15
bgc
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
“Hoezo, er gebeurt hier toch niets? Crisisbeheersing in de gemeente Woudenberg VooRU maakt al sinds een paar edities de ronde langs de adviseurs crisisbeheersing van de gemeenten binnen de VRU. Dit keer is het de beurt aan Gerald van der Linden, ACB van de gemeente Woudenberg. Wie denkt dat er in een gemeente van nog geen 12.000 zielen nooit een crisis te beheersen valt, heeft het aardig mis. Vorig jaar oktober moest Van der Linden wel degelijk aan de bak...
Bundeling van taken
16
Het was de eerste echte klus voor Gerald van der Linden, jong en ambitieus, die sinds juli 2006 de taak van adviseur crisisbeheersing in de gemeente Woudenberg vervult na zijn HBO-studie integrale veiligheidskunde in Utrecht. Zijn taken gaan verder dan alleen de rol van ACB. In een gemeentelijke organisatie waar een kleine negentig mensen werkzaam zijn, moeten verantwoordelijkheden nu eenmaal worden gebundeld. Van der Linden: “Mijn functieomschrijving is ‘medewerker crisisbeheersing en openbare orde en veiligheid (OOV)’. De voornaamste taken uit de ACB-kant hiervan zijn het onder de aandacht brengen van de crisisbeheersing, het motiveren van mensen om dat aandachtsgebied onder de knie te krijgen en om mensen op dat vlak opgeleid te houden. Daarnaast werk ik met rampbestrijdingsplannen. Op het gebied van de OOV gaat het bij mijn functie om externe veiligheid en om vergunningverlening op basis van de APV (evenementenvergunning) en bijzondere wetten, zoals de wet op de kansspelen en de horecavergunning. Ik ben ook verantwoordelijk voor het Project Buurtpreventie. Verder heb-
ben we eens per twee maanden een ROCU (regionaal overleg crisisbeheersing Utrecht), dat wordt voorgezeten door een gemeentesecretaris en waarin alle adviseurs crisisbeheersing van de veiligheidsregio Utrecht participeren.”
CoPI of ROT? De vraag doet zich voor, waar je bij een crisis je aandacht op richt als je in een kleinere gemeente als ACB-er feitelijk in je eentje bent. Kies je voor het CoPI (commando plaats incident) of ga je in Utrecht de kelder in, naar het ROT (regionaal operationeel team)? Van der Linden: “Stel, er is een GRIP 2 situatie. Eigenlijk zou er dan een ACB naar het incident (lees: het CoPI) moeten, een ACB naar het BT (gemeentelijk beleidsteam) en een ACB naar het ROT. In Woudenberg hebben we maar één ACB, dus kies ik ervoor om zelf richting het CoPI te gaan, en iemand uit het district te vragen om zitting te nemen in het BT. Vervolgens bel ik het BGC (Bureau gemeentelijke crisisbeheersing) om te vragen iemand uit de pool naar het ROT te sturen. Dat is het nadeel van een kleine gemeente, dat je het met een beperkt aantal mensen allemaal moet regelen. Maar als kleine organisatie zijn we goed bezig met de crisisbeheersing. Het is binnen de gemeente niet als kleine taak weggezet, iedereen denkt mee en iedereen is bereid om aan oefeningen en opleidingen deel te nemen.” En hoe zit het met jouw bereikbaarheid? “Ik moet 24 uur per dag, elke dag van het jaar bereikbaar zijn! Als ik op vakantie ben, staat de ACB van de gemeente Leusden paraat. De samenwerking binnen het district Eemland is erg goed.”
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
H
Het is 24 oktober 2007, rond één uur ’s middags. Tijdens graafwerkzaamheden in de Witte de Withlaan in Woudenberg wordt een explosief gevonden. Het ding begint spontaan te branden. Onmiddellijk wordt de omgeving afgezet, worden de hulpdiensten gealarmeerd en worden twintig woningen uit voorzorg ontruimd. De bewoners worden tijdelijk opgevangen in sport- en cultureel centrum De Camp. GRIP 1 wordt afgekondigd. De eveneens gewaarschuwde Explosieven Opruimingsdienst van de Koninklijke Landmacht oordeelt na onderzoek dat het om een Engelse fosforgranaat uit de Tweede Wereldoorlog gaat. Het explosief wordt veilig afgevoerd, waarna nog geen twee uur later een luide knal op de Leusderheide verraadt dat het projectiel definitief geen kwaad meer kan. De crisis is bezworen.
“Ik moet 24 uur per dag, elke dag van het jaar bereikbaar zijn! Als ik op vakantie ben, staat de ACB van de gemeente Leusden paraat. De samenwerking binnen het district Eemland is erg goed.” verantwoordelijk is voor drie draaiboeken, dus er zijn in totaal zes mensen. Deze mensen vormen samen het gemeentelijk managementteam (GMT) en hebben ieder een draaiboek dat ze opstarten. Daarbij alarmeren zij weer mensen die in dat draaiboek een rol hebben. In overleg met de gemeentesecretaris adviseer ik de burgemeester over het opstarten van de processen. We hoeven niet standaard alle zes de verantwoordelijken te alarmeren, het hangt van het incident af welke gemeentelijke processen er moeten worden opgestart.”
Crisis! Hoe gaat dat dan bij de gemeentelijke processen? Van der Linden: “In geval van een crisis bellen de gemeentesecretaris en ik de procesverantwoordelijken voor de acht gemeentelijke processen. Elk proces heeft zijn eigen draaiboek. Er is één functionaris die
Opleidingen Van der Linden: “Het is mijn taak dat er ten minste veertien functionarissen opgeleid worden en blijven: de zes procesverantwoordelijken en de acht hoofden actiecentrum (bij elk van de acht gemeentelijke processen is een
‘hoofd actiecentrum’ verantwoordelijk voor de uitvoering van het desbetreffende draaiboek, omdat de procesverantwoordelijke zelf in het GMT zit). Deze veertien wil ik ook allemaal laten deelnemen aan de regionale pool, ze krijgen allemaal een opleiding van het BGC en nemen deel aan draaiboek-oefeningen binnen het district. Zelf ben ik bezig om per draaiboek voorlichting te geven over de rol die eenieder speelt, waarna we gezamenlijk een casus bespreken. Dit alles is ook districtsbreed in ontwikkeling, binnenkort worden er een aantal oefeningen georganiseerd. Ons doel is om meer samen te werken binnen het district, in de vorm van workshops en gezamenlijke oefeningen. We overleggen dat in het DOCE, het ‘districtsoverleg crisisbeheersing Eemland’.” Piet Peeters
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
In dit katern:
“Zorg is basis voor GHOR”
Inzet Spoedeisende Hulp Artsen kan rampopvang verbeteren pagina 18
Begin 2007 ging de Raad voor RGF-en over in GHOR Nederland, de “brancheorganisatie” voor de GHOR-regio’s. Bewust werd gekozen voor een vereniging als organisatievorm. “Een vereniging is zo sterk als de leden haar maken”, licht Henk Ensing toe. De directeur van de GGD Regio IJssel-Vecht en RGF regio IJsselland is secretaris van het landelijk bestuur, waarin hij ook de portefeuille Verenigingszaken voor zijn rekening neemt. “Wij vinden actieve betrokkenheid van de leden heel belangrijk. We zijn voor en van de regio’s. Daar hebben we onze structuur ook op afgestemd.” slagkracht en de positie van de GHOR sterk bepaald door de kwaliteit van haar relaties met ketenpartners en met de andere drie kolommen. “Wij hebben onze basis in de zorg”, legt Ensing uit. “Daar moet het gebeuren, daar moeten wij het van hebben. Het is voor ons dus essentieel dat we daar voeling mee houden.” Het verder investeren in goede relaties is daarom voor de vereniging dit jaar een prioriteit. Het bestuur wil de banden met de koepelorganisaties in de zorg aanhalen, zoals met de koepels van de huisartsen, de traumacentra, Ambulancezorg Nederland en GGD Nederland.
Netwerkorganisatie
De vorming van de veiligheidsregio’s en de invoering van het Veiligheidsberaad maken de positionering in die veiligheidsregio’s ten opzicht van de andere kolommen voor de vereniging een belangrijk aandachtspunt. Ook in die
De positionering van de landelijke vereniging zou moeten volgen uit die van haar leden in de regio, stelt Ensing. Net als in veiligheidsregio’s worden ook op landelijk niveau de kwaliteit, de
relatie is samenwerking wat Ensing betreft, het sleutelwoord. De GHOR is nu eenmaal een kleinere organisatie dan de brandweer, politie en gemeenten, licht hij toe. “We moeten ons best doen om zichtbaar te zijn en gehoord te worden. Zowel landelijk als in de regio moeten we zorgen dat de GHOR niet kopje ondergaat. Iedere kolom heeft zijn kwaliteiten en zijn specifieke kennis. We kunnen veel van elkaar leren. Dat is de meerwaarde van samenwerking.” Belangrijk is volgens Ensing dat de positie en de eigenheid van de kolommen terugkomen in de wetgeving. Daarom brengt GHOR Nederland in Den Haag de witte kolom onder de aandacht. Ensing is in dat opzicht positief over het wetsvoorstel Veiligheidsregio’s dat op dit moment voor behandeling bij de Tweede Kamer ligt. “Dat we voldoende doorzettingsmiddelen hebben, is voor
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
A
Als koepelorganisatie voor de GHOR in de vijfentwintig veiligheidsregio’s heeft GHOR Nederland drie hoofdtaken. De vereniging behartigt de belangen van haar leden en van de witte kolom als geheel op landelijk niveau. Daarnaast ondersteunt ze de regio’s en houdt ze zich bezig met kwaliteitszorg. Een heel belangrijke taak is de zorg voor een goede afstemming en samenwerking tussen alle organisaties in de witte kolom en met de andere partijen in de veiligheidsregio, aldus Ensing. Positionering is in meerdere opzichten dit jaar een centraal thema voor de vereniging.
UvA onderzoekt oorzaken van chronische klachten na traumatische gebeurtenis pagina 19 “Grootschalige rampenzorg hoort bij de taken van een huisarts” pagina 20
씰
“Outbreak infectieziekte betekent omschakeling organisatie” pagina 20
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
ons echt een thema. Dat is in het wetsvoorstel beter geformuleerd dan het de afgelopen jaren was. Het is een stap vooruit. Maar wat ons betreft kan het nog minder omslachtig. Wij zouden graag zien dat in het verlengde van het bestuur de directeur GHOR zelf doorzettingsmiddelen krijgt.”
씱
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Kennis
“Wij zijn een club die vooruit wil. Haak daarop in, zou ik de regio’s willen zeggen.”
Om de belangen van de leden goed te kunnen behartigen, moet GHOR Nederland weten wat er regionaal speelt en leeft. De programmaraden van de vereniging spelen daarin een belangrijke rol. “Die structuur hebben we afgekeken van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding”, vertelt Ensing. De raden zijn samengesteld uit leden van het bestuur (allen RGF) en medewerkers van de GHOR-regio’s en behandelen de belangrijkste thema’s in de witte kolom: crisisbeheersing, informatievoorziening, opleiden, trainen en oefenen (OTO), repressie en nazorg, research & development en verenigingszaken. “Het grote voordeel van deze werkstructuur is dat
wij in contact komen met de mensen op wie wij ons richten. Wij willen de leden zoveel mogelijk ondersteunen. Daarvoor is afstemming nodig. Vragen waar problemen liggen, oplossingen aandragen en samen prioriteiten stellen”, verklaart Ensing. Eén van die prioriteiten is de vakbekwaamheid van de GHOR-medewerkers. Om die op peil te brengen en te houden werkt de vereniging nauw samen met de GHOR Academie van het NIFV (het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid). Het accent ligt nu op opleiden, trainen en oefenen. Daaraan hebben de regio’s, vanuit het oogpunt van vakbekwaamheid, de meeste behoefte. GHOR Nederland heeft daarnaast ook de academisering op haar verlanglijstje staan. “Wij willen het werk van de GHOR graag wetenschappelijk onderbouwen, met een goed onderzoeksprogramma”, vertelt Ensing enthousiast.
Communicatie
de vereniging nog steeds verder uitbouwt en die ze voor de zomer helemaal compleet wil hebben. De website www.ghor.nl is voor GHOR Nederland een belangrijk middel om het contact met de regio’s te onderhouden en versterken. Naast de themabijeenkomsten over bijvoorbeeld wetgeving, symposia en de vergaderingen van de programmaraden biedt internet de mogelijkheid voor de interactie die de vereniging met haar leden zoekt. “Via de site koppelen we onder meer terug wat er in de programmaraden gebeurt”, geeft Ensing als voorbeeld. “Bij elk item op de site en in de nieuwsbrief staan namen en e-mailadressen van contactpersonen. We nodigen leden echt uit daarvan gebruik te maken als ze vragen of suggesties hebben. Wij zijn een club die vooruit wil. Als bestuur zetten we ons graag in om die vooruitgang mogelijk te maken. Haak daarop in, zou ik de regio’s willen zeggen.” Joke Schaapman
De samenwerking met de GHOR Academie komt ook terug op de website die
Inzet Spoedeisende Hulp Artsen kan rampopvang verbeteren Spoedeisende Hulp Artsen (SHA’s), een nieuw medisch beroep in de Nederlandse ziekenhuizen, kunnen bijdragen aan het verbeteren van de medische kwaliteit op Spoedeisende Hulpafdelingen (SEH). Door hun constante aanwezigheid, kunnen deze artsen bovendien snellertijdig nieuwe ziektebeelden, zoals een mogelijke grieppandemie, signaleren doordat ze meer overzicht hebben in de patiëntenstroom. Het is echter nog niet zover. “De Spoedeisende Hulpartsen SHA’s zullen zich eerst moeten positioneren in de medische hiërarchie”, stelt Constanze Kathan in haar proefschrift “Spoedeisende Hulp Artsen in Nederland: De ontwikkeling en de organisatorische effecten van een multidisciplinaire functie.”
S
Spoedeisende Hulpartsen zijn basisartsen die tijdens een driejarige multidisciplinaire opleiding worden opgeleid voor een artsenfunctie op de Spoedeisende Hulp (SEH). Zij kunnen patiënten voor de meeste specialismen stabiliseren en zijn in staat zo'n 70 tot 80 procent van de patiënten zelfstandig te behandelen. Met het inzetten van Spoedeisende Hulpartsen hoopt men bestaande en voorziene capaciteits- en kwaliteitsproblemen op de SEH beter het hoofd te kunnen bieden. Het idee speciale Spoedeisende Hulpartsen op te leiden ontstond rond de eeuwwisseling.
Vertrouwen
18
In samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) onderzocht Constanze Kathan bij de Rijksuniversiteit Groningen (faculteit Bedrijfskunde) de ontwikkelingen en organisatorische gevolgen van de introductie van spoedeisende hulpartsen. Haar belangrijkste bevinding was dat de inzet van Spoedeisende Hulpartsen nog niet overal leidt tot een efficiëntere zorg op de Spoedeisende Hulp. “Het aantal Spoedeisende Hulpartsen is nog te beperkt. Medisch specialisten weten daardoor niet altijd wat zij aan deze artsen hebben en benaderen hen als een soort assistenten. De specialisten moeten ervaringen met Spoedeisende Hulpartsen opdoen en vertrouwen in hen krijgen, zodat zij autonomie en verantwoordelijkheden overdragen. De Spoedeisende Hulpartsen moeten een eigen plek verwerven in de medische hiërarchie. Dat vergt tijd”, stelt Kathan.
“Maar”, waarschuwt de promovendus, “het is niet alleen een kwestie van tijd. De positie van de spoedeisende hulpartsen moet ook gelegitimeerd worden in de geboden werkstructuren.” In overleg en in nauwe samenwerking met medisch specialisten moeten de Spoedeisende Hulpartsen een eigen plek krijgen in de medische hiërarchie. “Spoedeisende Hulpartsen zullen zich onvoldoende ontwikkelen wanneer specialisten hen niet als volwaardige artsen zien. Zij blijven onzeker over hun eigen vaardigheden en kunnen deze zelfs langzaam kwijt raken. Terwijl Spoedeisende Hulpartsen zich juist zouden moeten profileren als een deskundige en stabiele factor op de SEH.”
Patiëntenbril De Spoedeisende Hulpartsen kunnen deels de assistenten in opleiding vervangen. Zij hebben meer kennis dan de huisartsen in opleiding - of medisch specialisten in opleiding, weten vaak sneller wat er aan de hand is en kunnen een patiënt zelfstandig behandelen. Daarnaast benadert de Spoedeisende Hulparts een patiënt op een andere wijze dan een medisch specialist of een specialist in opleiding, stelt Kathan. “Wanneer een patiënt met buikpijn binnenkomt, zal een chirurg denken aan een blindedarmontsteking. Een gynaecoloog denkt bij diezelfde -vrouwelijke- patiënt aan een probleem met de eileiders of aan een zwangerschap. Zij bekijken de patiënt door hun specialistenbril. De Spoedeisende Hulparts neemt alle mogelijke opties mee in het onderzoek; hij kijkt
door een geïntegreerde patiëntenbril.”
Rampenopvang Hoewel Kathan in haar onderzoek geen aparte aandacht gaf aan rampenopvang en de rol van een Spoedeisende Hulparts hierin, wil zij hier toch wel iets over zeggen. “Een Ziekenhuis Rampenopvangplan (ZIROP), en de uitvoering hiervan, kan verbeteren met de komst van een SHA. Deze arts is breed geschoold, kan snel diagnoses stellen en is goed thuis op de SEH. De SHA kan bovendien, door zijn kennis van de dagelijkse gang van zaken, ook een belangrijke bijdrage leveren aan de invulling van een ZIROP. Hij kan als geen ander aangeven hoe de opvang het beste georganiseerd kan worden. De Spoedeisende Hulparts kan zichzelf hiermee dus prima positioneren.”
aanwezig is, absoluut thuis hoort in het Ziekenhuis Rampenopvangplan. “Door zijn dagelijkse aanwezigheid is de Spoedeisende Hulparts een stabiele factor die zichtbaar aanwezig hoort te zijn na een ramp of calamiteit. Op dit moment zijn er in de regio Utrecht nog weinig Spoedeisende Hulpartsen werkzaam.”
Positieve ontwikkelingen Overigens bespeurt Van Wijk in de Utrechtse regio een aantal positieve ontwikkelingen rond de Spoedeisende Hulpartsen. Zo weet hij dat de locatie Oudenrijn van de Mesos Groep eind 2007 op eigen initiatief een Spoedeisende Hulparts aanstelde op de Spoedeisende Hulp. En het Universitair Medisch Centrum Utrecht werkt in samenwerking met het Diakonessenhuis aan een opleidingstraject voor Spoedeisende Hulpartsen.
Stabiele factor Ook Frank van Wijk, werkzaam bij de GHOR in Utrecht, ziet een rol weggelegd voor Spoedeisende Hulpartsen bij de rampenopvang. “In geval van een ramp laat je mensen hetzelfde kunstje doen dat ze altijd uitvoeren, alleen wijken de kaders af van de reguliere situatie. Hoe beter je het reguliere werk in de vingers hebt, hoe beter de opvang na een ramp verloopt. Het is in een crisissituatie bijvoorbeeld van belang de patiëntenstroom goed te managen. Wanneer de Spoedeisende Hulparts hier dagelijks mee bezig is, ligt het voor de hand dat hij dit ook doet tijdens een crisis”, meent Van Wijk. Hij vindt dat een Spoedeisende Hulparts, die iedere dag op de SEH
Kathan juicht dergelijke ontwikkelingen van harte toe. Zij wijst hierbij op het feit dat Spoedeisende Hulpartsen ook een belangrijke rol kunnen spelen bij het tijdig signaleren van grieppandemieën en infectieziektes. “Maar voorwaarde hierbij is wel dat de Spoedeisende Hulpartsen 24 uur per dag op de SEH aanwezig zijn. Dat lukt nu nog niet, daarvoor zijn er te weinig Spoedeisende Hulpartsen. De zorg op de Spoedeisende Hulpafdelingen kan dus wel verbeteren, maar dan moet er nog wel het een en ander gebeuren.” Mariska Snakenborg
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
UvA onderzoekt oorzaken van chronische klachten na traumatische gebeurtenis Wanneer je kunt verklaren waardoor de één na een traumatische ervaring klachten houdt en een ander niet, heb je de sleutel voor het voorkomen en, als dat niet lukt, het beter verhelpen van een posttraumatische stressstoornis in handen. Die verklaring vraagt echter nog heel wat onderzoek, voorspelt prof. dr. Merel Kindt, hoogleraar Experimentele klinische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam.
“Bekend is dat het risico toeneemt als mensen het gevoel hebben dat herbelevingen hun leven gaan overnemen” “Herbelevingen zijn een normaal verschijnsel na een traumatische ervaring”, geeft ze als voorbeeld. “Dat mensen een gebeurtenis herbeleven zegt dus niet zoveel over de kans op chronische klachten. Wel hoe mensen die herbelevingen ervaren en hoe ze ermee omgaan. Bekend is dat het risico van een posttraumatische stressstoornis toeneemt als mensen het gevoel hebben dat de herbelevingen hun leven gaan overnemen, dat ze de controle kwijtraken en als ze ze daarom wegdrukken. Mensen die de herbeleving over zich heen kunnen laten komen en accepteren als een gegeven dat voortkomt uit wat ze hebben meegemaakt, lopen dat risico veel minder. Ze zien kans het trauma een plaats te geven in hun leven.”
Emoties onder controle Het onderzoek in Amsterdam vindt plaats in een laboratorium. Uiteindelijk wil Kindt zo’n vijftig mensen testen die een traumatische ervaring hebben meegemaakt, vijfentwintig die hieraan geen klachten hebben overgehouden en vijfentwintig die wel een posttraumatische stressstoornis hebben ontwikkeld (zie ook kader). Het
voordeel van een laboratoriumsetting is dat je de emoties goed kunt controleren, aldus Kindt. “Bij veldonderzoek is het veel lastiger om precies vast te stellen wat een negatieve reactie veroorzaakt”, licht ze toe. “In een gecontroleerde omgeving, kun je dat wel meten.” Hoewel het onderzoek in principe puur theoretisch is en slechts een tipje van de sluier kan oplichten die nog over het ontstaan van een posttraumatische stressstoornis ligt, ziet Kindt wel dat de resultaten een klinische toepassing kunnen krijgen. “Na één experiment kun je geen conclusies trekken,” nuanceert ze, “maar dit soort onderzoek kan op den duur wel degelijk aanwijzingen opleveren voor verbetering van de hulpverlening. Vooral omdat we ook een gezonde groep traumaslachtoffers onderzoeken. Daar kunnen we veel van leren voor mensen bij wie het wel mis gaat. Als we weten wat zij anders doen, kunnen we mensen met klachten daarbij wellicht helpen.”
Functioneel vermijden Datzelfde geldt ook voor het Rotterdamse onderzoek, aldus Kindt. Daarin staat de vraag centraal of vermijding altijd slecht is. “Met de psychologisering van de maatschappij, lijkt het of praten dé remedie is tegen klachten. Wij zijn daar niet zo zeker van”, verklaart zij de probleemstelling. Als er iets traumatisch gebeurt, staan de hulpverleners tegenwoordig klaar om te praten, licht ze toe. “Iedereen vindt het prettig om een gesprek te hebben over wat er is gebeurd. Maar moet het ook altijd en hoe lang ga je ermee door? Het achterliggende idee is dat niet praten en dus vermijden van het onderwerp per definitie slecht is. Ons idee is dat dit erg afhangt van de vraag waarom mensen het onderwerp vermijden. Doen ze dat omdat ze onjuiste ideeën hebben over hun klachten zoals het gevoel dat ze de “controle verliezen en gek zullen worden”. Dan is vermijden niet gezond. Maar de onderzoekers vermoeden dat er ook mensen zijn die ‘functioneel’ vermijden. Mensen die correcte ideeën hebben over het trauma en de klachten en dus van blootstelling niet al te veel kunnen leren. Die juist daardoor het gevoel hebben de controle weer over te nemen, die hun leven snel weer oppikken en ervaren dat de klachten daarmee verdwijnen.”
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
K
Kindt houdt zich al jaren bezig met cognitieve processen bij angststoornissen en representatie en regulatie van emoties. In 1996 promoveerde ze aan de UvA op het proefschrift `Cognitive processing in anxiety: bias, inhibition and avoidance`. Daarna deed ze talloze onderzoeken naar de posttraumatische stress stoornis. Op dit moment werkt onder meer aan twee grootschalige studies naar de posttraumatische stress stoornis. In Rotterdam voert ze met een aantal collega´s een studie uit naar de functionaliteit van vermijdingsgedrag na een traumatische ervaring. In Amsterdam geeft ze leiding aan een onderzoek naar emotieregulatie. Ze wil kijken of de aanname klopt dat een posttraumatische stressstoornis niet direct wordt verklaard door de reactie op het trauma zelf, maar veeleer door de manier waarop mensen met de klachten omgaan. Hiervoor zijn wel aanwijzingen, maar hoe het precies zit, is nog onduidelijk.
“Het lijkt tegenwoordig of praten dé remedie is tegen klachten. Wij zijn daar niet zo zeker van” Als praten voor de één wel helpt en voor de ander niets toevoegt, of, wat Kindt vermoedt, zelfs schadelijk kan zijn, is een goede screening van groot belang voor adequate hulpverlening. “Het is belangrijk de kwetsbare groep eruit te pikken”, aldus Kindt. Maar eenvoudig is dat niet, voegt ze daar onmiddellijk aan toe. “Er is nog veel onbekend. Zelfs iemand die aan alle voorwaarden voldoet om op een schaal van kwetsbaarheid aan het uiterste eind van onkwetsbaarheid geplaatst te worden, kan chronische klachten krijgen als de ellende zich opstapelt.” Het is een complex geheel van factoren. Dat maakt het voor Kindt zo boeiend. “Er is nog heel veel onderzoek nodig”, zegt ze met hoorbaar plezier bij dat vooruitzicht. Joke Schaapman
Meer informatie? Voor haar Amsterdamse onderzoek naar factoren die het ontstaan van een posttraumatische stressstoornis kunnen verklaren, test prof. dr. Kindt mensen die beroepshalve veel kans lopen een traumatische ervaring mee te maken; brandweermensen, agenten en ambulanceverpleegkundigen. Mensen werken om verschillende redenen mee aan het onderzoek, weet ze. “Een aantal doet het voor het algemeen belang van dit soort kennisontwikkeling. Anderen hebben persoonlijker motieven. Ze kennen bijvoorbeeld iemand die klachten heeft en willen om die reden zorgen dat er meer bekend wordt over het ontstaan daarvan. Mensen met klachten willen graag helpen voorkomen dat anderen hetzelfde meemaken. Het onderzoek zelf is geen vorm van hulpverlening, benadrukt Kindt, maar de onderzoekers verwijzen desgewenst wel door. Ze zijn nog op zoek naar een aantal professionals die mee willen doen aan het onderzoek. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de UvA:
[email protected] ). 19
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
“Grootschalige rampenzorg hoort bij de taken van een huisarts” veel beter. Hoewel de Adviescommissie geen uitvoerende rol heeft, heb ik vanuit mijn diverse bestuurlijke functies veel in gang kunnen zetten. Er is bewustzijn gekomen, huisartsen houden zich met het onderwerp bezig en zijn georganiseerd”, vertelt Lydia Ketting.
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Convenant
De Utrechtse huisarts Lydia Ketting Stroet maakte begin 2008 bekend dat zij haar functie binnen de Adviescommissie GHOR zal neerleggen. Zij vertegenwoordigde binnen deze commissie, als bestuurslid van de Huisartsenkring Midden-Nederland en als voorzitter van de Utrechtse Huisartsen Vereniging, de huisartsen uit de regio. In relatief korte tijd bereikte zij veel voor de huisartsen én voor de GHOR.
E
Eind 2004 installeerde de GHOR Utrecht een adviescommissie met het doel te komen tot een betere afstemming binnen de witte kolom. Alle ketenpartners zijn op directieniveau in deze commissie vertegenwoordigd, waar zij elkaar informeren over de werkwijze en stand van zaken in de eigen organisatie. Daarnaast beoogt de commissie een platform te zijn waar de leden hun belangen onder de aandacht kunnen brengen. Lydia Ketting
behartigde de belangen van de huisartsen met verve.
Bewustzijn “Vlak na de start van de Adviescommissie werd ik hiervoor gevraagd als bestuurlijk vertegenwoordiger van de huisartsen. Voor huisartsen was er toen nauwelijks iets geregeld op het gebied van rampenbestrijding. Er was niets vastgelegd over hun rol bij rampen crisissituaties. Inmiddels is dat zo-
Om de rol van de huisartsen verder te versterken, ondertekenden de regionale huisartsenorganisaties eind 2006 een convenant met de GGD’en en de Veiligheidsregio Utrecht. Hiermee kregen de huisartsen een eigen positie in de brede keten van hulpverleners bij een ramp of calamiteit. Dit convenant bracht de afgelopen jaren veel teweeg. “Organisatorisch is er veel verbeterd. We hebben bijvoorbeeld per huisartsenpost twee artsen opgeleid tot zogenoemde ‘huisartsdeskundigen’. Zij zijn de schakel tussen huisartsenpost en de rampenbestrijdingsorganisatie. Ook namen huisartsen deel aan regionale rampoefeningen, zoals oefening Voortuin in Utrecht Overvecht en een griepoefening in Amersfoort. En we organiseren regelmatig scholingsbijeenkomsten, zodat we snel huisartscapaciteit kunnen mobiliseren in geval van een ramp of calamiteit.”
Basisopleiding Het grote verschil met het reguliere
werk van de huisarts en de opvang tijdens een ramp, is de schaalgrootte. “Huisartsen hebben voldoende vaardigheden in huis, maar blijken onvoldoende voorbereid op de zorg aan grote groepen patiënten. Dit onderdeel zou veel meer aandacht moeten krijgen tijdens de basisopleiding”, bepleit de Utrechtse huisartsenvertegenwoordigster. “Wanneer grootschalige rampenzorg onderdeel uitmaakt van hun opleiding, dan is het voor huisartsen vanzelfsprekend dat dit tot hun takenpakket behoort.” Hoewel het werk wat haar betreft nog helemaal niet klaar is, neemt Lydia Ketting afscheid van de Adviescommissie GHOR. “Voor het werk in de Adviescommissie is aansluiting bij de regionale huisartsennetwerken van groot belang. Een bestuurlijke functie is hiervoor onontbeerlijk. Ik heb onlangs mijn functie als voorzitter van de Utrechtse Huisartsen Vereniging neergelegd. Tegelijkertijd stapte ik uit het Kringbestuur. Dat was voor mij een vanzelfsprekend moment ook afscheid te nemen van de Adviesraad van de GHOR. Maar in de toekomst blijf ik vanuit de basis bezig met de rol van huisartsen bij rampenbestrijding. Ik ben van plan dit onderwerp naar mij toe te trekken in de huisartsengroep waar ik werk. Op die manier houd ik een lijntje richting de GHOR.” Mariska Snakenborg
“Outbreak infectieziekte betekent omschakeling organisatie” In januari organiseerden de drie GGD’en in de Veiligheidsregio Utrecht in samenwerking met de GHOR een oefening gericht op Infectieziektebestrijding (IZB). Hiermee werken zij aan het verder professionaliseren van het signaleren en beheersen van infectieziekte uitbraken. De oefening was de eerste in een cyclus van drie. Marc Ruijten, zelfstandig adviseur Openbare Gezondheid en Crisisbeheersing, begeleidde de oefening inhoudelijk en was erbij aanwezig.
D
De infectieziektebestrijders van de GGD’en Utrecht, Eemland en Midden-Nederland werken al langere tijd met elkaar samen. Om de bestrijding van grotere infectieziektecrises gezamenlijk te versterken, planden de drie instellingen een oefencyclus van drie opeenvolgende oefeningen voor het komende jaar. Hierbij riepen zij de hulp in van de GHOR. Hiermee koppelden de GGD’en hun inhoudelijke kennis aan de deskundigheid van de GHOR op het gebied van opzetten, organiseren en uitvoeren van oefeningen.
20
Een werkgroep waarin zowel de GGD’en als de GHOR vertegenwoordigd waren, bereidde de oefening voor. Emile Kruyt, Marleen Luijendijk, Marije Morsink en Ewoud Fanoy, in de werkgroep namens de GGD’en, stelden de uitgangssituatie van de betrokken medewerkers vast en dachten na over een mogelijke opzet van een oefenscenario. Om de training echt goed op de rit te zetten, bleek extra menskracht gewenst. Ineke Welschen, in de werkgroep namens de GHOR, adviseerde Marc Ruijten in te schake-
len, een zelfstandig adviseur met een brede kennis over gezondheidsaspecten van crisisbeheersing.
ning wel verder kunnen aanscherpen.” Ruijten constateerde vrij snel dat de opzet van de eerste IZB-oefening simpel en basaal zou kunnen zijn. “Er was bij de betrokken medewerkers veel inhoudelijke kennis aanwezig. Zij kennen de protocollen van de LCI en weten waar zij de gewenste informatie kunnen vinden. Ik heb daarom voorgesteld de nadruk vooral te leggen op de organisatie tijdens een outbreak.”
LCI oefenscenario’s Hoewel regelmatig oefenen normaal is binnen de rampenbestrijding, is het bij veel GGD’en nog niet zo gebruikelijk. De Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI) richt zich op het professionaliseren van de Infectieziektebestrijding bij de Nederlandse GGD’en en stimuleert in dit kader ook het trainen en oefenen. Naast diverse protocollen en richtlijnen biedt de LCI hiervoor oner andere een ‘Leidraad opzet oefeningen IZB’ en vijf oefendraaiboeken, die variëren in complexiteit: van het intern opschalen van de organisatie tot het beheersen van een internationale influenzapandemie. GGD’en kunnen deze scenario’s gebruiken als basis voor een oefening en het format zelf aanvullen met eigen details. Marc Ruijten vertelt dat hij hiervan deels gebruik maakte. “Ons oefenscenario was al behoorlijk uitgekristalliseerd, toen bleek dat de LCI hiermee bezig was. Maar aan de hand van de LCI-leidraad hebben we onze oefe-
Crisismanagement Ruijten weet dat het tijdens een crisis aankomt op teamwork, een goede onderlinge taakverdeling en een optimale interne communicatie. “De medewerkers staan tijdens een crisis of een oefening onder druk, zij moeten met elkaar bepalen wie welke rol op zich neemt, waar en waarover zij overleggen en met wie. En ondertussen gaat het reguliere werk gewoon door. Tijdens een uitbraak is opschaling van de organisatie gewenst en ontstaat de noodzaak om crisismanagement te organiseren. Dit betekent een behoorlijke omschakeling van je organisatie. Daar lag de focus tijdens deze oefening en ik ben ervan overtuigd dat die boodschap bij iedereen is aangekomen”, stelt Ruijten. Bij volgende oefeningen zal het scenario complexer worden. De oefening voor de drie GGD’en ging 8 januari jongsleden van start
met een gezamenlijke workshop in het Utrechtse Vredenburg. Hier kregen de betrokken medewerkers diverse vaardigheden en tools aangereikt voor het beheersen van een (infectieziekte)crisis. Tijdens de oefening, die in de loop van de maand op verschillende data bij de drie GGD’en afzonderlijk werd uitgevoerd, werd het begin van een bacteriële E. Coli uitbraak gesimuleerd gevolgd door een melding van Hepatitis A virusinfecties. Ruijten was tevreden over het verloop van de oefening. “Iedereen stelde zich open op en was bereid zijn eigen functioneren kritisch onder de loep te nemen. Wat dat betreft zijn alle betrokken deelnemers voor mij geslaagd.”
“De focus lag op het intern opschalen van de organisatie” Hoewel de evaluatie nog niet is afgerond, ziet Ruijten dus al duidelijke resultaten. “De oefening heeft naar mijn mening bij alle betrokkenen geleid tot een sense of urgency om de betrokken afdelingen tijdens een crisis strak te organiseren. De GGD wilde in eerste instantie drie oefening vlak na elkaar. Maar het is goed dat ze nu eerst aan de slag gaan met de geleerde lessen. De volgende oefening komt vermoedelijk in het najaar.” Mariska Snakenborg