UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Kwaliteit van werk bij jonge Vlaamse werknemers: effect van de economische crisis? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Algemene Economie
Laure Janssens onder leiding van Prof. Elsy Verhofstadt
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Kwaliteit van werk bij jonge Vlaamse werknemers: effect van de economische crisis? Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Algemene Economie
Laure Janssens onder leiding van Prof. Elsy Verhofstadt
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Laure Janssens
Abstract Deze studie heeft als doel - op basis van een representatieve databank - de kwaliteit van de arbeid bij jonge Vlaamse werknemers in kaart te brengen. Hierbij wordt ook het belang van de huidige economische crisis bestudeerd. Sinds de Lissabonstrategie in 2000 is er toegenomen aandacht voor de kwaliteit van de arbeid. Maar door de huidige economische crisis verschuift de aandacht opnieuw naar de kwantiteit van jobs. Toch kan en mag de kwaliteit niet uit het oog worden verloren als we met ons allen langer moeten gaan werken. De jongeren zijn hierin een belangrijke doelgroep, zij hebben nog een lange loopbaan voor zich en dus is een kwaliteitsvolle job voor hen cruciaal. Kwaliteit van de arbeid werd multidimensioneel benaderd. 12 dimensies van de kwaliteit van de arbeid werden meegenomen en voor deel-analyses gereduceerd tot 4 factoren: jobinsecurity, workload, human environment en work environment. Uit de resultaten blijkt dat de leeftijd bepalend is voor de kwaliteit van de arbeid. Afhankelijk van de onderzochte dimensie scoren jongeren beter of slechter dan hun oudere collega’s. Een diepere analyse, op het niveau van de jonge werknemer, leert dat, met uitzondering van geslacht en opleidingsniveau, niet alle persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken verklarend zijn voor elk van de vier factoren. Ten slotte blijkt dat de huidige economische crisis impact heeft op de kwaliteit van de arbeid. Opmerkelijk is dat de tweede periode van de crisis (2010-2013) geen extra impact heeft op de kwaliteit van de arbeid bij jongeren ten opzichte van de eerste periode van de crisis (2007-2010). Op basis van de bevindingen en een sterkte-zwakteanalyse van het eigen onderzoek worden een aantal aanbevelingen geformuleerd voor verder onderzoek en het beleid.
II
Woord vooraf In mijn eerste masterproef, in de Pedagogische Wetenschappen, werd gekozen voor een vooraf opgelegd thema waarbij de nadruk lag op het zelf verzamelen van data. Om die reden werd voor deze tweede masterproef gekozen voor een eigen thema waarbij gewerkt werd met een bestaande databank. Nadat ik vorig jaar studentenarbeid verrichtte bij de SERV en daar in contact kwam met de werkbaarheidsmonitor, was ik geprikkeld door het thema ‘kwaliteit van de arbeid’. Ik besloot deze richting in te slaan voor mijn tweede masterproef. Na een eerste literatuurstudie kwam ik tot de vaststelling dat er nog weinig onderzoek is verricht rond de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers. Een thema dat mij nauw aan het hart ligt aangezien ook ik in de nabije toekomst de arbeidsmarkt zal betreden. In overleg met mijn promotor werd besloten ook de rol van de economische crisis te analyseren. Graag had ik enkele mensen bedankt. In de eerste plaats mijn promotor Prof. Dr. Elsy Verhofstadt. Haar wil ik graag bedanken om mij de kans te geven mijn eigen onderwerp uit te werken, steeds open te staan voor mijn vragen en mij een aantal waardevolle suggesties te geven. Daarnaast bedank ik ook graag de SERV voor het gebruik van de werkbaarheidsmonitor. Door deze databank was ik in de mogelijkheid een antwoord te formuleren op de onderzoeksvragen. Tot slot bedank ik ook nog een aantal mensen uit mijn familie en vriendenkring. In de eerste plaats mijn ouders omdat ze mij de mogelijkheid hebben gegeven een tweede opleiding te volgen, die mij een ruimere kijk geeft op de samenleving. Verder bedank ik ook alle mensen die vrije tijd hebben opgegeven om mijn masterproef na te lezen. Bedankt aan mijn broers, familie en vrienden om mij onvoorwaardelijk te steunen gedurende mijn opleiding aan de Universiteit Gent.
III
Inhoudstafel Abstract ............................................................................................................................................. I Woord vooraf ................................................................................................................................... II Inhoudstafel .................................................................................................................................... III Afkortingen...................................................................................................................................... IV Lijst met tabellen ............................................................................................................................. IV 1.
Inleiding ............................................................................................................................. 1
2.
Conceptueel kader ............................................................................................................. 4
3.
4.
2.1.
Vergelijken van modellen over kwaliteit van de arbeid ............................................... 4
2.2.
Dimensies van kwaliteit van de arbeid ........................................................................ 5
2.3.
Invloed van de economische crisis .............................................................................. 9
2.4.
Doel van de studie en onderzoeksvragen .................................................................. 11
Methodologie .................................................................................................................. 12 3.1.
Gehanteerde databank: de werkbaarheidsmonitor ................................................... 12
3.2.
Definiëren jonge en andere werknemers .................................................................. 13
3.3.
Meting jobkwaliteit................................................................................................... 14
3.4.
Persoonlijke en werkgerelateerde variabelen ........................................................... 15
3.5.
Analyse ..................................................................................................................... 17
Resultaten ........................................................................................................................ 19 4.1. Onderzoeksvraag 1: ‘Is er een verschil naargelang de leeftijd voor de verschillende dimensies van de kwaliteit van de arbeid?’ .......................................................................... 19 4.2. Onderzoeksvraag 2: ‘Welke variabelen spelen een rol in het verklaren van de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers?’.................................................................................. 22 4.3. Onderzoeksvraag 3: ‘Op welke dimensies van de kwaliteit van de arbeid heeft de huidige economische crisis een invloed? Is deze invloed verschillend voor jonge werknemers?’ ...................................................................................................................... 26
5.
Sterkte-zwakteanalyse en aanbevelingen voor verder onderzoek en beleid ..................... 30
6.
Conclusie ......................................................................................................................... 32
Bibliografie ....................................................................................................................................... V Bijlagen.......................................................................................................................................... VIII
IV
Afkortingen ELFS ESES ETF EU-OSHA EU-SILC EQLS EWCS FOD waso ILO ISSP NAP OECD VDAB VESOC WSE
European Labour Force Survey European Structure of Earnings Survey European Training Foundation European Agency for Safety and Health at Work European Survey on Income and Living Conditions European Quality of Life Survey European Working Conditions survey Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg International Labour Office International Social Survey Programme nationale actieplannen Organisation for Economic Co-operation and Development Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité Steunpunt Werk en Sociale Economie
Lijst met tabellen Tabel 1: Indeling werknemers in drie categorieën ........................................................................... 14 Tabel 2: Factoren kwaliteit van de arbeid ....................................................................................... 15 Tabel 3: Persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken ................................................................... 16 Tabel 4: Opdeling jongeren naar werkervaring ............................................................................... 17 Tabel 5: Dimensies Jobinsecurity: jongeren vs. middengroep/ouderen ........................................... 19 Tabel 6: Dimensies Workload: jongeren vs. middengroep/ouderen ................................................ 20 Tabel 7: Dimensies Human environment: jongeren vs. middengroep/ouderen ............................... 20 Tabel 8: Dimensies Work environment: jongeren vs. middengroep/ouderen .................................. 21 Tabel 9: Analyse persoonlijke kenmerken: gestandaardiseerde coëfficienten ................................. 23 Tabel 10: Analyse persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken: gestandaardiseerde coëfficienten ................................................................................................... 24 Tabel 11: Dimensies Jobinsecurity in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers ........ 27 Tabel 12: Dimensies Workload in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers ............. 27 Tabel 13: Dimensies Human environment in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers ................................................................................................ 28 Tabel 14: Dimensies Work environment in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers ................................................................................................ 29
1
1. Inleiding We zullen allen langer moeten werken om de kosten van de vergrijzing te kunnen blijven dragen. Dit vraagt inspanningen van de werknemers, de werkgevers en de overheid. Een eerste stap is het creëren van een werkklimaat dat langer werken aantrekkelijker maakt. Uit onderzoek van het EWCS (European Working Conditions Survey) blijkt dat slechts 49 procent van de Belgische werknemers in 2010 zich in staat acht zijn huidige job uit te voeren tot 60 jaar. Bij werknemers die stressklachten rapporteerden was dit slechts 33 procent (Eurofound, 2013). Aanpassingen in het beleid lijken dan ook opportuun om te voldoen aan de noodzaak om langer te werken en een aantrekkelijk werkklimaat te creëren. Op verschillende beleidsniveaus is er reeds aandacht voor de verhoogde arbeidsmarktparticipatie en de bevordering van de kwaliteit van de arbeid. Op Europees niveau was er de top van Lissabon in maart 2000. Deze top gaf de aftrap voor het verbeteren van de kwaliteit van werk onder de slagzin ‘meer en betere banen’. Het gaat niet alleen om meer en volledige werkgelegenheid maar ook om het verbeteren van de kwaliteit van de werkgelegenheid. Dit werd ook op nationaal niveau doorgetrokken via de nationale actieplannen (NAP) (EU instellingen, 2013). In 2008 werd door het European Trade Union Institute, in opdracht van de Europese Unie, een poging gedaan om een ‘European Job Quality Index’ te construeren (Leschke, Watt & Mairéad, 2008). De verbetering van de kwaliteit van de arbeid bij jongeren kreeg in 2007 op Europees niveau beperkt aandacht door de OECD. Het verbeteren van de kwaliteit van jobs bij jongeren op de arbeidsmarkt moest één van de uitdagingen zijn van de OECD landen (OECD, 2007). Ondanks de verschillende pogingen en prioriteit van het thema, blijkt het formuleren van concrete richtlijnen op Europees niveau moeilijk, omdat de nationale contexten sterk verschillen (Pulignano, van Daele, Doerflinger, & Maenen, 2013). Op het Belgische niveau was de aandacht tot 2007 beperkt tot de kwantiteit van arbeid. Het generatiepact van 2005 bevatte 66 maatregelen om meer mensen aan het werk te krijgen en langer werken aan te moedigen (Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2005). Pas met het Koninklijk Besluit betreffende de voorkoming van psychosociale belasting veroorzaakt door het werk - dat op 17 mei 2007 werd gepubliceerd - kwam er meer aandacht voor de kwaliteit van werk op Belgisch niveau. Dit besluit handelde over geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk (Nationale Arbeidsraad, 2007). Op 28 april 2014 verscheen de nieuwe wetgeving in verband met de preventie van psychosociale risico’s op het werk. Deze zal in werking treden op 1 september 2014 (FOD waso, 2014). Op Vlaams niveau was er vroeger aandacht voor de kwaliteit van werk dan op het Belgisch niveau, met het Pact van Vilvoorde van 22 november 2001. In dit pact spraken de Vlaamse sociale partners en de Vlaamse regering af op middellange termijn stappen te zetten naar meer arbeidskwaliteit (VESOC, 2001). Dit engagement werd herhaald in 2009, met het toekomstpact 2020 voor
2
Vlaanderen (VESOC, 2009). De drie doelstellingen in het kader van kwaliteitsvolle arbeid zijn: het verhogen en valoriseren van het aanbod op de Vlaamse arbeidsmarkt, een verlengen van de loopbaanduur en het voeren van een kwalificatie- en competentiebeleid op basis van onder meer eerder verworven competenties en alternatief leren. In beide pacten werd afgesproken om de doelstellingen te monitoren. Op Europees niveau kunnen geen concrete richtlijnen worden geformuleerd omwille van de verschillende nationale contexten. Op het Belgische en Vlaamse niveau is er geen specifieke aandacht voor jongeren. Maar hoe is het gesteld met de kwaliteit van de jobs voor jonge werknemers in Vlaanderen? Hoe kan je een Vlaamse jongere motiveren te werken tot zijn 65 jaar als hij nu reeds een job heeft met veel werkdruk, veel onzekerheid en/of weinig autonomie? De huidige economische crisis heeft het debat over de kwaliteit van het werk stilgelegd. Zo werd in 2010 de EU 2020-strategie voorgesteld met als een van de belangrijkste doelstellingen meer werkgelegenheid. De doelstelling luidt: ‘In 2020 moet 75 procent van de Europeanen van 20 tot en met 64 jaar betaald werk verrichten. Meer jongeren, ouderen, laaggeschoolden en legale immigranten moeten aan het werk’ (European Commission, 2013). Met de toenemende werkloosheid is er een verschuiving van prioriteiten waarbij de nadruk ligt op het scheppen van werkgelegenheid. Kwaliteit verschuift naar de zijkant (Muñoz de Bustillo, Fernández-Macías, Ignacio Antón, & Esteve, 2009). Deze verhoogde werkloosheid is voelbaar bij jongeren. Bijna 6 miljoen Europese jongeren onder de 25 jaar zijn op dit moment werkloos. Het gaat om 23.5% van de Europese jongeren in de eerste helft van 2013, dit is meer dan het dubbele dan bij de rest van de bevolking (European Commission, 2013). De OECD stelt in zijn rapport dat er ook een hoge werkloosheid is bij de jongeren tussen 25 en 29 jaar, in deze leeftijdscategorie blijkt 20% geen werk te vinden (OECD, 2013). In Vlaanderen was er in januari 2014 een werkloosheidsgraad van 20,7% bij de 15 tot 25 jarigen, of in absolute cijfers 49750 jongeren (VDAB, 2014). Meerdere auteurs spreken over een ‘verloren generatie’ (Dillen, Janssens, Deckmyn, Penris, Dewinter & Wienen; European Commission; OECD; 2013). Dit vormt een probleem, jongeren zijn de sleutel voor het dynamische Europa. Hun talenten en energie zijn nodig om Europa te laten groeien en Europa competitiever te maken, om zo uit de huidige economische crisis te geraken (European Commission; International Labour Office; 2013). De Europese Commissie zet programma’s op touw om meer jongeren aan het werk te krijgen, bv. het verkleinen van de overstap tussen studie en werk (European Commission, 2013). De huidige maatregelen hebben als doel het verhogen van het aantal jongeren dat werkt. Betekent dit dat de controle en evaluatie van de kwaliteit van het werk niet relevant is in de context van de huidige economische crisis? Volgens Muñoz de Bustillo et al. (2009) is de kwaliteit van de arbeid geen luxe die kan worden gedegradeerd in moeilijke economische tijden. Een slechte kwaliteit van de arbeid heeft gevolgen voor de werknemer (microniveau), de werkgever (ondernemingsniveau) en de samenleving (macroniveau) (McClelland & Holman, 2011). Op microniveau gaat een minder kwalitatieve job samen met jobonzekerheid, wat kan leiden tot emotionele problemen of een
3
dalende motivatie (Vandenbrande et al., 2013). Daarnaast zijn er ook nog de fysieke problemen zoals chronische oververmoeidheid en rug-, nek- en schouderklachten (EWCS, 2000). Deze klachten leiden tot een verhoogd absenteïsme, wat ons meteen brengt bij de gevolgen voor de werkgever (Eurofound, 2013). Een kwaliteitsvolle job vermindert de kans op verloop en ziekte en verhoogt de productiviteit. Hieraan gekoppeld zal een lagere productiviteit en een hoge werkloosheid een hoge kost opleveren voor de samenleving - het macroniveau -, zoals de kosten voor langdurige arbeidsongeschiktheid, voor medische behandeling van gezondheidsproblemen en voor vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt (Davoine, 2006). Het idee om in deze masterproef aandacht te geven aan de kwaliteit van jobs bij jonge Vlaamse werknemers, ook in tijden van economische crisis, werd bevestigd op een voordracht door Dr. Sedlatschek, op 25 september 2013 aan de EP4- organisaties: Cedefop, ETF, Eurofound en EU-OSHA. ‘If we are going to meet the Europe 2020 target of three quarters of 20 -64 year-olds in active employment, … In particular, we need to focus on today’s young workers. These are the older workers of tomorrow. If we are to prevent long-term problems we need to target prevention efforts at this group in particular, our young people. … We are seeing that many of the new jobs being created are quite different from before, increasingly characterised by fixed term or temporary contracts, uncertain hours, higher work intensity and with associated disadvantages such as poor learning opportunities and poor access to training … On top of this we are increasingly seeing young people pushed into accepting jobs where health and safety standards are lower (presentation to EP-4 agencies, 25 september 2013).’ Deze masterproef focust zich dus op de kwaliteit van de arbeid bij jonge Vlaamse werknemers en het effect van de economische crisis op de arbeidskwaliteit. De masterproef bestaat uit vijf delen. Het conceptueel kader verstrekt een theoretische achtergrond. Er wordt stilgestaan bij de verschillende modellen van de kwaliteit van de arbeid, waarna wordt ingezoomd op de verschillende dimensies van de kwaliteit van de arbeid. Vervolgens wordt gekeken naar de mogelijke invloed van de economische crisis op de kwaliteit van de arbeid. Dit deel sluit af met het doel van de studie en de bijhorende onderzoeksvragen. De methodologie is onderverdeeld in vijf stukken: gehanteerde databank, indeling van de jongeren en van de andere werknemers, meting van jobkwaliteit, persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken en analyse. In deel 3, de resultaten, wordt een antwoord gegeven op de drie onderzoeksvragen en worden de antwoorden gelinkt aan de literatuur uit het conceptueel kader. In het vierde deel wordt een sterkte-zwakte analyse uitgevoerd op het eigen onderzoek en worden aanbevelingen gegeven voor verder onderzoek en het beleid. De masterproef eindigt met een conclusie.
4
2. Conceptueel kader Het conceptueel kader start met de vergelijking van een aantal modellen over de kwaliteit van de arbeid. Op basis hiervan wordt gekomen tot een lijst van mogelijke dimensies voor de kwaliteit van de arbeid. Nadien volgt een literatuurstudie over elk van deze dimensies. De mogelijke invloeden van de huidige economische crisis op de kwaliteit van de arbeid komen daarna aan bod. Het conceptueel kader eindigt met het doel van de masterproef en de onderzoeksvragen.
2 . 1 . V e r ge l i j ke n va n m o d e l l e n o v e r kw a l i t e i t va n d e a r b e i d Ondanks de aandacht op de verschillende niveaus voor de kwaliteit van werk, is het vastleggen van dit begrip niet eenvoudig en niet samen te vatten in één indicator (Muñoz de Bustillo et al., 2009; McClelland & Holman, 2011; Green, 2006; European Commission 2001; 2002). Er bestaat geen consensus over welke indicatoren nodig zijn om kwaliteit van de arbeid te definiëren (Davoine, Erhel, & Guergoat-Larivière, 2008). Muñoz-Bustillo et al. (2009) geeft drie manieren om kwaliteit van de arbeid te benaderen. Vooreerst kan gekeken worden naar de ‘jobtevredenheid’. Deze benadering is beperkt, subjectief en gebaseerd op voorkeuren (Holman & McClelland, 2011). Bovendien wordt jobtevredenheid vaak gezien als een gevolg van kwaliteit van de arbeid, eerder dan als een indicator (Vandenbrande et al., 2013). De tweede benadering van ‘jobkwaliteit’ opteert om aan de werknemers zelf te vragen wat voor hen belangrijk is en wat voor hen kwaliteit van de arbeid is, de werknemers krijgen een stem. Ook hierop is kritiek, meestal gaat het om voorgestructureerde antwoordmogelijkheden, waardoor niet is geweten waarom iemand een bepaalde keuze maakt (Muñoz de Bustillo et al., 2009). Ten slotte wordt gekeken naar wat wetenschappers uit verschillende sociale disciplines aangeven als indicatoren van kwaliteit van de arbeid. Er wordt gekeken welke gelijkenissen er zijn. Deze benadering wordt in deze masterproef gehanteerd. Meerdere auteurs hebben reeds een poging ondernomen om (een deel van) kwaliteit van de arbeid te beschrijven. Onderstaand wordt een vergelijking gemaakt tussen Karasek (1979), Muñoz de Bustillo et al. (2009), Holman & McClelland (2011), ‘The Job Quality Index’ (2012) van de Europese Unie en Vandenbrande et al. (2013). Dit met als doel te komen tot een kader om kwaliteit van de arbeid te beschrijven. Er wordt gekozen voor Karasek omdat hij de pionier is binnen dit domein. De andere auteurs worden gebruikt omdat ze recent onderzoek voeren rond de kwaliteit van de arbeid op Europees (dat ondersteund wordt door Eurofound of het Europese parlement) en Belgisch niveau. Eén van de eerste pogingen om de kwaliteit van werk te definiëren is deze van Karasek in 1979. Hij stelt dat de kwaliteit van de arbeid bestaat uit taakeisen (werkdruk en tijdsdruk) en regelmogelijkheden (autonomie). Pas als beiden slecht zijn, is er sprake van een slechte kwaliteit van de arbeid (Karasek & Theorell, 1990). Dit model is zeer beperkt en er is geen multidimensionele conceptualisering in tegenstelling tot de andere auteurs. Kwaliteit van werk moet elementen bevatten met betrekking tot de
5
werkrelatie en elementen met betrekking tot het werk op zichzelf (Eurofound, 2002; Muñoz de Bustillo, et al., 2009). Muñoz de Bustillo et al. (2009), Holman & McClelland (2011), ‘The Job Quality Index’ (2012) en Vandenbrande et al. (2013) nemen elk leermogelijkheden, werkdruk, atypische werkuren, autonomie, fysieke condities, loon, soort contract, jobonzekerheid, participatiemogelijkheden en relatie met leidinggevenden op in hun studie. Emotionele condities worden niet opgenomen in de ‘Job Quality Index’, maar wel in de andere drie onderzoeken. Holman & McClelland (2011) zijn de enige die geen carrièremogelijkheden opnemen en geen aandacht hebben voor het aantal arbeidsuren in hun indicatoren van kwaliteit van de arbeid. Maar ze beschouwen wel de relatie met collega’s en leggen een grote nadruk op het welzijn van de werknemers (persoonlijke groei, zelfacceptatie). De meest recente benadering is ook de meest uitgebreide: Vandenbrande et al. (2013) voegen nog repetitieve taken, taakcomplexiteit, het al dan niet hebben van een vaste werkplek, arbeidsrisico’s, geweld en pesten op het werk toe. Uit bovenstaande vergelijking kan een mogelijk, in deze masterproef hanteerbaar, kader voor de kwaliteit van de arbeid worden afgeleid. Het kader is multidimensioneel en bevat volgende dimensies: tijdelijk of vast werk (soort contract), jobonzekerheid, werkdruk, aantal arbeidsuren, overwerk (atypische werkuren), fysiek belastende omstandigheden, leermogelijkheden, taakvariatie, autonomie, emotionele belasting, relatie met leidinggevenden, pesten, loon, relatie met collega’s, jobtevredenheid en vakbondsparticipatie.
2 . 2 . D i m e n s i e s va n kw a l i t e i t va n d e a r b e i d Op basis van de bovenstaande vergelijking tussen de verschillende modellen, blijkt dat kwaliteit van de arbeid zeer diverse elementen bevat en multidimensioneel dient te zijn. Per dimensie wordt eerst stil gestaan bij het belang van het specifieke item binnen de kwaliteit van de arbeid waarna, indien beschikbaar, cijfermateriaal gegeven wordt. Enerzijds over de rol van de leeftijd op Belgisch niveau en anderzijds over het verschil met het Europese gemiddelde. Deze masterproef zal de gevonden Belgische data verifiëren met de Vlaamse cijfers en de leemte in de ontbrekende data opvullen. Aangezien de gehanteerde databank (zie ‘methodologie’) in deze masterproef geen informatie bevat over loon, jobtevredenheid en vakbondsparticipatie, werden deze dimensies niet opgenomen in de onderstaande beschrijving van de indicatoren van de arbeid. Zodoende wordt achtereenvolgens naar volgende twaalf dimensies van kwaliteit van de arbeid gekeken: tijdelijk of vast werk, jobonzekerheid, werkdruk, aantal arbeidsuren, overwerk, emotionele belasting, relatie met leidinggevenden, fysiek belastende omstandigheden, leermogelijkheden, taakvariatie en autonomie. Deze worden ondergebracht in vier overkoepelende factoren: ‘jobinsecurity’, ‘workload’, ‘human environment’ en ‘work environment’. Deze vier factoren zullen verder worden aangehouden doorheen deze masterproef. De keuze voor specifiek deze vier factoren wordt later toegelicht in de methodologie (‘meting jobkwaliteit’).
6
Factor 1: Jobinsecurity Dimensie 1: Tijdelijk of vast contract Het hebben van een tijdelijk contract wordt meestal negatief ervaren; het gaat vaak om een job met een laag loon, slechte werkomstandigheden, weinig kansen en een snelle terugkeer naar de werkloosheid. Bovendien kan het op langere termijn een stabiele carrière verhinderen (WSE, 2009; Eurofound, 2013). Echter, een tijdelijk contract kan ook voordelen hebben. Het geeft de werkgever de mogelijkheid om mensen te screenen en biedt een oplossing in minder goede economische tijden. Daarnaast kan tijdelijk werk een voorkeursoptie zijn van de werknemer bij de planning van toekomstige activiteiten (ILO; VDAB; Eurofound, 2013). De ILO (International Labour Organisation) komt tot de conclusie dat Belgische jongeren onder de 25 jaar (23%) meer tewerkgesteld zijn via een tijdelijk contract dan hun oudere collega’s (14%). Mogelijks is dit vaak de enige optie voor jonge werknemers (ILO, 2013). Een andere mogelijke verklaring is dat jongeren meer werken in sectoren die meer gebruik maken van tijdelijke arbeid, zoals verkoop of horeca. Jongeren gebruiken deze tijdelijke jobs vaak als een opstap naar vast werk (Eurofound, 2013). Uit onderzoek van Verhofstadt (2007) blijkt dat in Vlaanderen 40% van de starters een permanente job heeft als eerste job, de anderen hebben een tijdelijk contract of contract van bepaalde duur. Hun aandeel daalt echter relatief snel, één tot twee jaar na de studies heeft 22% een tijdelijke baan, negen tot tien jaar erna daalt dit tot 6% (VDAB studiedienst, 2011). Het aantal Belgische jongeren met een tijdelijke job (23%) ligt lager dan het Europese gemiddelde (32%) (Eurofound, 2013). Dimensie 2: Job(on)zekerheid Werkzekerheid is een belangrijk item voor de kwaliteit van de arbeid omdat een onzekere werkgelegenheid gerelateerd is aan angst, depressie en moeilijkheden bij het plannen van een carrière (De Witte, 1999; Muñoz de Bustillo et al., 2009). Het verlies van de job zorgt ook voor een lager loon en beperktere toegang tot opleiding. Daarnaast heeft het ontslag van een collega een negatief effect op het werkzekerheidsgevoel van de nog werkzame werknemers (Clark, Knabe, & Rätzel, 2010). De Witte (1999), die een onderzoek deed bij Belgische werknemers, vond geen significante verschillen inzake werkonzekerheid naargelang de leeftijd. Volgens Vandenbrande et al. (2013) daarentegen blijkt het gevoel van onzekerheid vooral hoog te zijn bij jongeren en laagopgeleiden. Ze twijfelen over de duurzaamheid van hun huidige job.
Factor 2: Workload Dimensie 3: Werkdruk Er is een verschil tussen tijdelijke en permanente werkdruk. Wanneer de verhoogde werkdruk tijdelijk is kunnen werknemers daarmee om, maar wanneer de werkdruk aanhoudt zijn er grote gevolgen voor de individuele werknemer en voor de werkorganisatie (Eurofound, 2002). Er zijn directe en indirecte
7
gevolgen. Direct is er een invloed op de vermoeidheid van de werknemer en de relatie met collega’s. Indirect kan werkdruk een bron zijn van stress en kan het de kans op een arbeidsongeval verhogen (Karasek, 1979). 41% van de Belgen geeft aan een te hoge werkdruk te ervaren (EWCS, 2007). Dimensie 4: Aantal arbeidsuren Tijd is het schaarse goed bij uitstek. Hoe meer iemand werkt, hoe korter de tijd die rest voor andere activiteiten. Vanuit dit perspectief is arbeidstijd een belangrijk aspect van kwaliteit van het werk. In het algemeen geldt: hoe langer de arbeidstijd, hoe lager de kwaliteit van het werk (Muñoz de Bustillo et al., 2009). België bezit een flexibel systeem van werkuren: er zijn verschillende specifieke programma’s zoals tijdskrediet en loopbaanonderbreking om werk en privé beter te kunnen combineren (Eurofound, 2013). Jongeren presteren meestal meer arbeidsuren dan hun oudere collega’s. De reden hiervoor is dat ze zich willen bewijzen tegenover hun werkgever of omdat ze nog geen gezin hebben (Eurofound, 2013). Dimensie 5: Overwerk Overwerk leidt tot minder tijd voor het privé leven en kan daarom als een aspect van de kwaliteit van de arbeid worden beschouwd. Ouderen (18.6%) presteren vaker meer dan 40 uren per week dan hun jongere collega’s (11.3%). Dit kan verklaard worden omdat ouderen vaker een leidinggevende functie hebben waar overwerk gebruikelijker is (Eurofound, 2010). In België worden er gemiddeld genomen minder overuren gepresteerd dan het Europese gemiddelde (Leschke, Watt & Finn, 2012).
Factor 3: Human environment Dimensie 6: Emotionele belasting Emotionele belasting gaat over de mate van arbeidsbelasting door taakeisen zoals coördineren en omgang met klanten (Bourdeaud’hui & Vanderhaeghe, 2013). Jongere Belgische werknemers ervaren een lagere emotionele belasting (7.7%) dan hun oudere collega’s (10.3%) (Vandenbrande et al., 2013). Dimensie 7: Relatie met leidinggevenden Jongeren zijn over het algemeen tevreden over hun relatie met hun werkgever. Ze hebben het gevoel voldoende te worden ondersteund, wat van belang is voor een kwaliteitsvolle job. In België zijn de scores die jongeren geven beter dan die van hun oudere collega’s: 84.4% van de jongeren geeft aan tevreden te zijn met hun relatie met hun leidinggevende (Eurofound, 2013). Dimensie 8: Pesten Pesten kan een dimensie zijn voor de relatie met collega’s, al gaat het om een extreme vorm van relatie. 8.6% van de Belgische werknemers geeft aan het voorbije jaar gepest te zijn (Eurofound, 2010). Dit ligt hoger dan het Europese gemiddelde. Het EWSC (2005) stelt dat ongeveer 5% van de werknemers in de EU meldden dat ze gepest werden of dat er sprake was van intimidatie in de voorbije twaalf maanden.
8
Factor 4: Work environment Dimensie 9: Fysiek belastende arbeidsomstandigheden Deze dimensie gaat over de fysieke omstandigheden waarin werknemers dienen te werken, zoals geluid, trillingen, extreme temperaturen, rook, ontploffingsgevaar of belastende houdingen. Meer fysiek belastende omstandigheden leiden tot een slechtere kwaliteit van de arbeid (Bourdeaud’hui & Vanderhaeghe, 2013). Jongere werknemers (onder de 30) worden meer blootgesteld aan de risico’s van fysiek belastende omstandigheden (Merllié & Paoli, 2000), maar de verschillen zijn klein. Specifieker zijn het vooral jonge mannelijke werknemers die meer te maken hebben met fysieke belastende omstandigheden (Salminen, 2004). Dimensie 10: Leermogelijkheden Een belangrijk element van de kwaliteit van het werk is de mogelijkheid voor werknemers om hun vaardigheden te verbeteren. Dit kan in het werkproces of door het bijwonen van formele opleidingen. Dit kadert in het idee van levenslang leren uit de Lissabonstrategie, waarbij werknemers mee moeten kunnen met een snelle technologische verandering (EU instellingen, 2013). Jongeren (32%) krijgen iets minder opleiding dan hun oudere collega’s (36.9%) (Eurofound, 2010; 2013). Binnen de EU-27 volgde 34% een bijscholing in het kader van levenslang leren (Eurofound, 2013). België scoort iets beter dan het Europese gemiddelde, al is de kloof klein (Leschke, Watt & Finn, 2012). Dimensie 11: Taakvariatie Taakvariatie gaat over de mate waarin verscheidenheid zit in de taken die dienen te worden uitgevoerd en is van belang binnen de kwaliteit van de arbeid. Wie meer taakvariatie heeft, zal betere kwaliteit van de arbeid ervaren (Bourdeaud’hui & Vanderhaeghe, 2013). Jongere Belgische werknemers (53.1%) voeren meer repetitieve taken uit dan hun oudere collega’s (36.1%) (Eurofound, 2010). Dimensie 12: Autonomie Autonomie is essentieel voor de kwaliteit van de arbeid, het gaat over de mate waarin werknemers invloed hebben op de planning en organisatie van eigen werk (Bourdeaud’hui & Vanderhaeghe, 2013). Hogere productiviteit en weinig autonomie kunnen leiden tot stresserende jobs, zonder veel kans om capaciteiten te ontwikkelen (Muñoz de Bustillo et al., 2009; Pulignano et al., 2013). Jongere werknemers hebben minder autonomie dan hun oudere collega’s. Een mogelijke verklaring is dat startende jongeren eerder in een monotone en gestandaardiseerde job terecht komen (European Commission; Eurofound, 2013). België scoort wat betreft autonomie net iets beter dan het Europese gemiddelde (EWSC, 2005; Pulignano et al., 2013). Mogelijks komt dit omdat België meer hoog opgeleiden heeft dan een gemiddeld Europees land. Naarmate je hoger opgeleid bent, krijg je meer autonomie. (Leschke, Watt & Finn, 2012).
9
2 . 3 . I n v l o e d va n d e e c o n o m i s c h e c r i s i s In 2008 werd Europa getroffen door een wereldwijde kredietcrisis. Door een gebrek aan financiële activa vielen de consumptie en de investeringen terug. De bedrijven produceerden minder en dat had gevolgen op het personeelsbeleid van ondernemingen (Peersman & Schoors, 2013). In onderstaande deel wordt gekeken naar de gevolgen van de economische crisis op enerzijds de kwantiteit van arbeid en anderzijds de kwaliteit van de arbeid.
Kwantiteit van de arbeid Vaak wordt verondersteld dat jongeren meer getroffen worden door een economisc he crisis dan hun oudere collega’s omdat ze een hoge conjunctuurgevoeligheid kennen. Deze trend zien we in de werkloosheidscijfers. De werkloosheidscijfers voor de Belgische jongeren zijn gemiddeld veel hoger dan bij de rest van de bevolking: 23.1% tegenover 8.4% voor het derde kwartaal van 2013 (Steunpunt WSE, 2013). De Vlaamse jeugdwerkloosheid bedroeg 16.2% in 2013 (VDAB, 2014) en is dubbel zo hoog als bij de gehele Vlaamse bevolking, zie figuur 1. Figuur 1: Evolutie werkloosheidsgraad bij jongeren en totale bevolking op arbeidsleeftijd
Bron: gegevens Steunpunt WSE
Ook de cijfers voor de in- en uitstroom in een job zijn hoger bij jongeren, het aandeel instroom bij de jongeren (jonger dan 25) is 25,1% en het aandeel uitstroom bedraagt 24,5%, ten opzichte van respectievelijk 16.6% en 16.8% bij de 25 tot 45 jarigen (Steunpunt WSE, 2013). Dit komt omdat jongeren goedkoper zijn om te ontslaan, ze hebben minder anciënniteit en de werkgever heeft minder in hun opleidingskapitaal geïnvesteerd (Eurofound; ILO; 2013). De hoge in- en uitstroomdynamiek en de angst om sneller hun job te verliezen, hebben een invloed op hun werkhouding en de mogelijkheid om hun vaardigheden verder te ontplooien (OECD, 2013).
10
Kwaliteit van de arbeid Eurofound (2013) stelt dat de effecten van de economische crisis op de kwaliteit van het werk in België eerder zwak zijn in vergelijking met andere Europese landen. Uit de ‘Job Quality Index’, die een vergelijking maakt tussen 2005 en 2010, blijkt zelfs dat de kwaliteit van de arbeid is verbeterd in België. De verwachte gevolgen van de economische crisis zijn dus tweeledig. Enerzijds zijn het de minst kwaliteitsvolle jobs die neigen te verdwijnen, door een daling in het aantal tijdelijke jobs en een verbetering van de opleidings- en carrièremogelijkheden (Leschke, Watt & Finn, 2012). Deze dynamiek kan leiden tot een verbetering van de algemene kwaliteit van het werk. Anderzijds verzwakt de snelle stijging van de werkloosheid de relatieve positie van werknemers tegenover werkgevers. Deze laatste kunnen de werknemers dwingen te werken tegen slechtere werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, met een negatieve invloed op de kwaliteit van het werk als gevolg (Muñoz de Bustillo et al., 2009; Leschke, Watt & Finn, 2012). Deze trend geldt evenwel niet voor de jongeren. Er wordt aangenomen dat de kwaliteit voor de jonge werknemers overal in Europa, dus ook in België, is gedaald (Eurofound, 2013). Mogelijks zorgt de economische crisis ervoor dat jongeren minder kieskeurig zijn, waardoor ze minder hoge jobkwaliteit voorop stellen en bereid zijn jobs aan te nemen waarbij de kwaliteit te betwijfelen valt (Eurofound, 2013). Ook de VDAB komt tot de conclusie dat de neergaande conjunctuur de jongeren afremt in het vinden van een baan. Deze demoralisatie vraagt op korte termijn een ingrijpen van het beleid betreffende het verlies aan vaardigheden, het verlies aan motivatie en het gevoel van jongeren dat ze niet inzetbaar zijn (OECD, 2013). Deze zaken dienen aangepakt te worden, want eenmaal de economie herleeft worden jongeren snel opgepikt daar ze goedkoper zijn (ILO, 2013). Door de economische crisis is het aantal Vlaamse jongeren in een tijdelijke job gestegen (VDAB studiedienst, 2013). Bij de Vlaamse jongeren tussen 20 en 25 jaar is er een stijging van 16.7% in 2008 naar 20% in 2012. Dezelfde evolutie zien we voor de 25 tot 29 jarigen, van 13.9% in 200 8, naar 15.5% in 2012 (European Commission, 2013). Ook de onzekerheid om werkloos te worden is toegenomen sinds de start van de crisis op Europees niveau (Eurofound, 2013). Verder zijn er gevolgen te verwachten voor alle Belgische werknemers. Er ontstaat een verhoging van de werkdruk (Pulignano et al., 2013). Een mogelijke verklaring is dat het aantal jobs voor laaggeschoolden vermindert door de crisis en het is deze groep die minder werkdruk ervaart. Een andere verklaring is dat de gemiddelde verantwoordelijkheid binnen een job stijgt, wat kan gepaard gaan met een hogere werkdruk en meer autonomie (Pulignano et al.; Eurofound, 2013). Een ander gevolg is dat sinds de start van de crisis de gemiddelde Belg minder werkt, naarmate de crisis vorderde steeg een werkweek gemiddeld met 20 minuten (VDAB, 2013). Het aantal overuren is gedaald want er is minder werk (Eurofound, 2013). In 2005 werkte 19.5% van de Belgen meer dan 40 uur per week, in 2010 was dit 17,7% (Eurofound, 2010). Een verklaring is dat de crisis leidt tot minder economische activiteit, er is minder personeel nodig en een mogelijke oplossing is een daling van het aantal werkuren en aantal overuren. De economische crisis heeft ook een negatieve invloed
11
op de leermogelijkheden (Leschke, Watt & Finn, 2012) en op de fysieke arbeidsomstandigheden (Eurofound, 2010; Vandenbrande et al., 2013). Daarnaast ervaren mensen een sterke emotionele belasting wegens een grotere kans om werkloos te worden wat zorgt voor meer angst en onzekerheid (Eurofound, 2013). Voor wat betreft de autonomie ten slotte zijn er geen wijzigingen door de economische crisis (EWSC, 2005; Pulignano et al., 2013).
2 . 4 . D o e l va n d e s t u d i e e n o n d e r z o e ks v r a ge n De kwaliteit van de arbeid is een item dat recent, sinds de Lissabonstrategie van 2000, verhoogde aandacht heeft gekregen. Door de recente economische crisis is er weer meer aandacht voor de kwantiteit van arbeid eerder dan voor de kwaliteit. Toch kan en mag deze kwaliteit niet worden vergeten, zeker niet als we met ons allen langer moeten gaan werken. Enkel wie een kwaliteitsvolle job heeft zal langer kunnen werken. De jongeren zijn hierbij een belangrijke doelgroep. Daar zij nog een lange loopbaan in het vizier hebben is een kwaliteitsvolle arbeid voor hen cruciaal. In deze masterproef wordt eerst nagegaan of er een verschil is naargelang de leeftijd van de werknemer. Nadien wordt gekeken welke persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken een verklarende rol spelen bij de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers. Ten slotte wordt gekeken of er veranderingen zijn in de dimensies van de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers (tegenover alle Vlaamse werknemers) ten gevolge van de economische crisis. Dit leidt tot de volgende 3 onderzoeksvragen: Onderzoeksvraag 1: ‘Is er een verschil naargelang de leeftijd voor de verschillende dimensies van de kwaliteit van de arbeid?’ Onderzoeksvraag 2: ‘Welke variabelen spelen een rol in het verklaren van de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers?’ Onderzoeksvraag 3: ‘Op welke dimensies van de kwaliteit van de arbeid heeft de huidige economische crisis een invloed? Is deze invloed verschillend voor jonge werknemers?’
12
3. Methodologie 3 . 1 . G e h a n t e e r d e d a t a b a n k : d e we r kb a a r h e i d s m o n i t o r Op Europees niveau zijn er verschillende databanken beschikbaar rond de kwaliteit van de arbeid: the European Labour Force Survey (ELFS), the European Working Conditions Survey (EWCS), the European Survey on Income and Living Conditions (EU-SILC), the European Structure of Earnings Survey (ESES) and the International Social Survey Programme (ISSP). In deze masterproef wordt echter gekeken naar de kwaliteit van de arbeid in Vlaanderen. Hiervoor lijkt de databank van de werkbaarheidsmonitor het meest geschikt. Ze behandelt verschillende items met betrekking tot de kwaliteit van de arbeid bij Vlaamse werknemers, ze wordt ondersteund door de Vlaamse regering en de sociale partners en er is een grote groep bevraagd, wat leidt tot veel data. Daarnaast heeft de databank cijfers voor 2004, 2007, 2010 en 2013, wat het mogelijk maakt de rol van de economische crisis te bestuderen (onderzoeksvraag 3). De werkbaarheidsmonitor meet vier belangrijke aspecten van arbeidskwaliteit: psychische vermoeidheid (werkstress), welbevinden in het werk (motivatie), leermogelijkheden en de balans tussen werk en privé. Daarnaast worden een aantal risico-indicatoren gemeten. Deze zijn werkdruk, emotionele belasting, taakvariatie, autonomie op het werk, arbeidsomstandigheden en ondersteuning door directe leidinggevenden. De werkbaarheidsmonitor is een driejaarlijkse schriftelijke bevraging (2004, 2007, 2010 en 2013) van een representatief staal van ‘werkende Vlamingen’. De steekproef wordt getrokken uit de Dimonadatabank. Er wordt een uitgebreide analyse gemaakt van de respons naar kenmerken als geslacht, leeftijd en sector. Hieruit blijkt dat de gegevens representatief zijn voor Vlaanderen (Bourdeaud’hui & Vanderhaeghe, 2013). De eerste drie keer werden 20000 loontrekkenden bevraagd via een anonieme schriftelijke enquête, in 2013 werd het aantal bevraagden verdubbeld tot 40000. De enquête bestaat voor een groot gedeelte uit zogenaamde ‘vragenbatterijen’. Een vragenbatterij is een samenhangend geheel van vragen over één aspect (Bourdeaud’hui & Vanderhaeghe, 2013). Ook in de toekomst (2016 en 2019) staan nog twee data-afnames gepland in het kader van het Toekomstpact 2020. Er werd een responspercentage van 40 procent als doelstelling vooropgesteld. De netto respons voor de meting van 2004 was 60,6% (N= 12120), voor de meting van 2008 53,3% (N= 10660), voor de meting van 2010 48.6% (N= 8937) en voor de meting van 2013 43.3% (N= 17214) (Bourdeaud’hui & Vanderhaeghe, 2013). Over de vier metingen heen bevat de databank gegevens over 48931 werkende Vlamingen. De data werd verkregen na goedkeuring van de aanvraag door de SERV (Sociaal Economische Raad van Vlaanderen).
13
3 . 2 . D e f i n i ë r e n j o n ge e n a n d e r e we r kn e m e r s Muñoz de Bustillo et al. (2009) halen aan dat er een lacune is in het onderzoek naar de kwaliteit van de arbeid aangezien er niet wordt gekeken naar subgroepen zoals de jongeren. Ook Sedlatschek (2013) stelt dat het belangrijk is aandacht te geven aan de jongeren. Maar hoe kunnen we ‘de’ jongeren het best omschrijven. Om jongeren te definiëren, wordt in deze masterproef gekeken naar de definities om jeugdwerkloosheid te beschrijven. De Europese Commissie omschrijft jongere werklozen als alle werkwilligen zonder werk, tot de leeftijd van 25 jaar (European Commission, 2013). Het International Labour Office hanteert dezelfde definitie (ILO, 2013), net als de ‘European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions’ (2013). De OECD hanteert een andere leeftijdsgrens, zij hanteren voor de jeugdwerkloosheid alle personen tussen 15 en 29 jaar (Dillen, et al., 2013). Ook de VDAB en de Hoge Raad voor de werkgelegenheid opteren om de 25 tot 29 jarigen op te nemen bij de beroepsactieve jongeren (VDAB studiedienst, 2011). Het Vlaams Parlement kiest net als de Europese Commissie en het ILO om jongeren te omschrijven als 15 tot 25 jarigen in hun definitie van ‘jeugdwerkloosheid’ (Dillen et al., 2013). Voor het definiëren van jongeren wordt dus zowel de bovenste leeftijdsgrens van 25 jaar als deze van 29 jaar gehanteerd. Jongeren definiëren aan de hand van hun leeftijd heeft een aantal beperkingen. Zo treden jongeren in de arbeidsmarkt op zeer diverse leeftijden. De gemiddelde intredeleeftijd op de arbeidsmarkt bedraagt voor Belgische werknemers is 22 jaar (Pauwels & Vandenbrande, 2013), maar kan in België variëren van 15 of 16 jaar wanneer met een leercontract wordt gewerkt, tot 30 jaar of ouder wanneer voor een geneeskundeopleiding met specialisatie wordt gekozen (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2012). De intredeleeftijd hangt dus af van het opleidingsniveau. De helft van de laagopgeleiden gaat voor de eerste maal werken tussen 16 en 18 jaar. Een hoger opgeleide betreedt de arbeidsmarkt maar tussen 21 en 24 jaar. Wanneer er wordt gekozen voor een leeftijdsgrens van 25 jaar zullen hoogopgeleide jongeren ondervertegenwoordigd zijn. Om deze reden lijkt leeftijd dan ook minder geschikt. Een alternatief is te werken op basis van het aantal effectief gewerkte jaren (OECD, 2007). Voor deze masterproef lijkt het dan ook nuttiger niet te werken op basis van leeftijd, maar op basis van het aantal jaren op de arbeidsmarkt. De databank biedt geen informatie over het aantal gewerkte jaren. Toch is het mogelijk hierover een inschatting te maken aan de hand van de leeftijd en het opleidingsniveau daar deze twee variabelen wél zijn gekend. Het lijkt nog zinvoller om te werken op basis van het ‘maximaal’ aantal gewerkte jaren. Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste vinden jongeren niet onmiddellijk werk na hun studie. Er zijn verschillen naar geslacht, opleidingsniveau en sector (VDAB studiedienst, 2011; Pauwels & Vandenbrande, 2013). Daarnaast kunnen jongeren tijdens hun eerste jaren op de arbeidsmarkt een aantal keer werkloos zijn. Uit het OECD rapport blijkt dat 40 procent van de 25 tot 29 jarigen minstens 6 maand werkloos is (OECD, 2013). Ten slotte hebben jongeren een verschillende schoolloopbaan: sommige blijven een jaartje dubbelen, anderen volgen een tweede opleiding in het hoger onderwijs.
14
Rekening houdend met de leeftijd van jongeren en met het idee om te kiezen voor maximaal aantal gewerkte jaren worden jongere werknemers in deze masterproef beschouwd als werknemers die maximaal tien jaar op de arbeidsmarkt aanwezig zijn. De leeftijd waarop wordt toegetreden tot de arbeidsmarkt is afhankelijk van de gevolgde opleiding. Meer dan 10 jaar werkervaring lijkt niet zinvol, omdat we dan bij de hoogopgeleiden boven de 33 jaar zitten en er nog moeilijk over een ‘jongere’ kan worden gesproken. De groep jonge werknemers onder de 18 jaar in de databank is zo klein (N= 26) dat deze buiten beschouwing wordt gelaten. Op deze manier zijn alle jongeren tussen 18 jaar (bij maximaal secundair onderwijs) en 33 jaar (bij hoger onderwijs lange type) oud. Voor de oudere werknemers wordt een combinatie gemaakt van de leeftijd en het opleidingsniveau om te bepalen wie in welke groep zit. Deze werknemers worden ingedeeld in de werknemers tot en met 45 jaar (middengroep) en de werknemers vanaf 46 jaar (ouderen). In de groep ‘ouderen’ zitten alle werknemers die 46 jaar of ouder zijn, ongeacht hun opleidingsniveau. Voor de ‘middengroep’ wordt wel rekening gehouden met het opleidingsniveau om de ondergrens te bepalen. Schematisch (tabel 1) ziet de indeling van de werknemers er als volgt uit (N is het aantal in de data 2013): Tabel 1: Indeling werknemers in drie categorieën Maximaal secundair onderwijs: 18 – 28 jaar Jongeren (N=2746)
Hoger onderwijs korte type: 21 - 31 jaar Hoger onderwijs lange type: 23 - 33 jaar Maximaal secundair onderwijs: 29 – 45 jaar
Middengroep (N=5304)
Hoger onderwijs korte type: 32 – 45 jaar Hoger onderwijs lange type: 34 – 45 jaar
Ouderen (N=7560)
Iedereen tussen 46 en 65 jaar (ongeacht het diploma)
3 . 3 . M e t i n g j o b kwa l i t e i t De afhankelijke data in deze masterproef zijn de verschillende dimensies van kwaliteit van de arbeid, die werden gevonden via de literatuurstudie (‘vergelijken van modellen over kwaliteit van de arbeid’). Rekening houdend met de gegevens die ter beschikking zijn in de gehanteerde databank worden de volgende 12 dimensies opgenomen: tijdelijk of vast werk, jobonzekerheid, werkdruk, aantal arbeidsuren, overwerk, fysiek belastende omstandigheden, leermogelijkheden, taakvariatie, autonomie, emotionele belasting, relatie leidinggevenden, pesten. Voor de dimensies ‘pesten’ en ‘aantal arbeidsuren’ zijn er enkel gegevens voor 2013. Deze twee dimensies worden dus niet opgenomen bij het beantwoorden van onderzoeksvraag 3, omdat daar een evolutie over de tijd wordt bekeken. Het is zinvol om op zoek te gaan naar overkoepelende factoren om op die manier de kwaliteit van de arbeid beter te kunnen beschrijven, maar niet om deze factoren samen te brengen tot 1 cijfer. Dit algemene cijfer zou niet weergeven waar het probleem van de kwaliteit van de arbeid juist zit (Muñoz de Bustillo et al., 2009).
15
Er zijn verschillende manieren om gewicht te geven aan data. Vooreerst zijn er benaderingen die gebaseerd zijn op de verdeling van de uitkomsten (datagedreven benadering), maar er kan ook gebruik worden gemaakt van de waardeoordelen van de respondenten (normatieve benadering). Ten slotte kan een combinatie van de verdeling van de uitkomsten en waardeoordelen van respondenten worden gebruikt (hybride benadering). Om geen normatieve keuzes te moeten maken wordt hier gekozen voor ‘data-driven approaches’. Er kunnen gewichten worden gegeven aan de dimensies op basis van frequenties of op basis van statistische analyses (principale componentenanalyse) (Decancq, Van Ootegem, & Verhofstadt, 2011). Er wordt in deze masterproef gekozen voor factoranalyse – principale componentenanalyse (Hair, Anderson, Tatham & Black, 1998; Distefano, Zhu & Mîndrila, 2009) omdat het doel is de totale variantie mee te nemen, een minimaal aantal factoren te bekomen en voorspellingen via regressieanalyse te maken. In de analyse worden twaalf dimensies opgenomen: tijdelijk of vast werk, jobonzekerheid, werkdruk, aantal arbeidsuren, overwerk, fysiek belastende omstandigheden, leermogelijkheden, taakvariatie, autonomie, emotionele belasting, relatie met leidinggevenden, pesten. Uit de ‘rotated’ factoranalyse komen vier overkoepelde factoren naar voor. Onder elke factor horen een aantal dimensies thuis, zoals weergegeven in tabel 2. Telkens wordt ook weergegeven van welke auteur de term voor de factor is ontleend. Tabel 2: Factoren kwaliteit van de arbeid Factor
Dimensies
Jobinsecurity
Jobonzekerheid, kans op werkloosheid
Jackson en Kumar (1998)
Workload
Werkdruk, aantal werkuren, overwerk
Mussmann (2009)/De Witte (1999)
Work environment
Taakvariatie, autonomie, leermogelijkheden,
Jackson en Kumar (1998)/ Vandenbrande et al. (2013)
belastende arbeidsomstandigheden
Human environment
Emotionele
Jackson en Kumar (1998)
leidinggevenden, pesten
belasting,
relatie
met
3 . 4 . P e r s o o n l i j ke e n w e r k ge r e l a t e e r d e va r i a b e l e n In onderzoeksvraag 2 willen we jobkwaliteit verklaren aan de hand van persoonlijke en werkgerelateerde variabelen. Bij de keuze van de onafhankelijke variabelen werd rekening gehouden met een mogelijk probleem van multicollineariteit. Variabelen die te hoog correleren werden niet beiden opgenomen. De onafhankelijke variabelen zijn opgedeeld in twee categorieën: persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken. Tabel 3 geeft een overzicht van deze variabelen: een beschrijving van de variabele, het aantal categorieën waaruit het antwoord op de vraag bestaat (cat.), het aantal jongeren dat een antwoord heeft gegeven op de vraag in 2013 (N) en het percentage dat thuishoort in een bepaalde
16
categorie. Voor de regressieanalyse werden een aantal variabelen omgevormd tot dummyvariabelen, de referentiegroep hierbij is ook weergegeven in tabel 3 (ref). Tabel 3: Persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken Variabele Beschrijving variabele Persoonlijke kenmerken Geslacht Bent u vrouw of man?
Cat.
N
Percentage
2
2737
Opleidingsniveau
Wat is uw hoogste getuigschrift?
4
2746
Werkervaring
Samengestelde variabele (zie tabel 4) Ervaart u in uw dagelijkse bezigheden hinder door een handicap, een langdurige lichamelijke aandoening, of een langdurige lichamelijke ziekte? Heeft u inwonende kinderen?
2
2746
3
2732
57.7% vrouwen (ref) 42.3% mannen 6.8% max lager sec onderwijs 27.2% max hoger sec onderwijs 36.7% hoger onderwijs korte type 29.4% hoger onderwijs lange type (ref) 43.6% max 5 jaar ervaring (ref) 56,4% max 10 jaar ervaring 1.1% beperking (ref) 9% beperking in zekere mate 89.4% geen beperking
2
2746
Woont u samen met een partner?
2
2746
2
2702
35.4% geen bijscholing 64.6% bijscholing (ref)
4
2746
83,5% geen nachtwerk (ref) 5.9% 1 of 2 keer per maand 7.6% 3 tot 10 keer per maand 1.2% > 10 keer per maand 80.9% geen leidinggevende functie (ref) 19.1% leidinggevende functie 13.1% <10 personen (ref) 25.4% > 10 en < 49 personen 11.9% > 49 en < 100 personen 22.6% > 100 en < 500 24.9% > 500
Lichamelijke beperking
Inwonende kinderen Partner
Werkgerelateerde kenmerken Bijscholing Volgde u de afgelopen 12 maanden een bijscholing of bedrijfstraining voor uw werk? Nachtwerk Hoe dikwijls werkt u ’s nachts per maand?
Leidinggevend
Heeft u in uw job leiding over andere werknemers?
2
2696
Grootte bedrijf
Hoeveel personen werken er 5 in uw bedrijf of instelling?
2690
74.3% geen inwonende kinderen (ref) 25.7% heeft inwonende kinderen 60.6% woont samen met partner 39.4% woont niet samen met partner (ref)
17
De variabele ‘werkervaring’ bij jongeren is omgezet in een nieuwe variabele met twee categorieën: ‘maximaal 5 jaar werkervaring’ en ‘tussen 5 en maximaal 10 jaar werkervaring’. De nieuwe variabele werd samengesteld op basis van de leeftijd en het opleidingsniveau van de respondent (tabel 4). Deze indeling lijkt relevant wanneer wordt gekeken naar de cijfers voor tijdelijk werk in de databank. Jongeren met minder dan vijf jaar werkervaring worden drie keer zoveel teruggevonden in een tijdelijke job dan jongeren met tussen de 5 en 10 jaar werkervaring. Ook de VDAB stelt dat het aandeel in tijdelijk werk daalt naargelang een werknemer langer op de arbeidsmarkt is (VDAB studiedienst, 2011). Tabel 4: Opdeling jongeren naar werkervaring Lengte loopbaan Maximaal 5 jaar werkervaring
Opleiding en leeftijd Max secundair onderwijs: 18-23 jaar Hoger onderwijs korte type: 21-26 jaar Hoger onderwijs lange type: 23-33 jaar
Maximaal tussen de 5 en 10 jaar Max secundair onderwijs: 24-28 jaar werkervaring Hoger onderwijs korte type: 27-31 jaar Hoger onderwijs lange type: 29-33 jaar
3 . 5 . A n a l ys e Om de data eenduidiger te interpreteren wordt gestart met de definiëring van alle dimensies van kwaliteit van de arbeid in dezelfde richting, namelijk een negatieve definiëring. Dit betekent dat een hogere gemiddelde schaalwaarde (of een hoger procentueel aandeel) er telkens op wijst dat er meer problemen zijn op het vlak van deze dimensie van de kwaliteit van de arbeid. Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag wordt een nieuwe variabele aangemaakt waarbij de data van 2013 wordt opgedeeld naar drie leeftijdscategorieën: de jongeren, de middengroep en de ouderen. De indeling van deze groepen is reeds hoger beschreven in de methodologie (‘indeling jonge en andere werknemers’). Er wordt gebruik gemaakt van een T-toets, gezien alle indicatoren gemeten werden op een schaal van 0 tot 100 (1 tot 3 voor overwerk, 1 tot 5 voor kans op werkloosheid). Uitzondering is de dimensie ‘tijdelijk werk’. Aangezien dit een ja/nee vraag is gebruiken we hierbij een chi-kwadraat toets. Voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag wordt vooreerst een factoranalyse uitgevoerd op de data van de jongeren voor het jaar 2013 (zie bijlage 1). Hieruit komen vier factoren. Met de vier factoren, die als afhankelijke variabelen worden gebruikt, worden acht lineaire regressieanalyses uitgevoerd met de onafhankelijke variabelen. In de eerste vier analyses (één per factor) worden enkel de persoonlijke kenmerken opgenomen (zie ‘persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken’), in de volgende vier analyses (één per factor) worden ook de werkkenmerken toegevoegd.
18
Om een antwoord te kunnen geven op de derde onderzoeksvraag wordt opnieuw gebruik gemaakt van een T-toets gezien alle dimensies gemeten werden op een schaalwaarde. Uitzondering is de dimensie ‘tijdelijk werk’. Aangezien dit een ja/nee vraag is gebruiken we hier een chi-kwadraat toets. Het doel van deze analyse is het vergelijken van verschillende metingen, om na te gaan of er een significant verschil is tussen twee opeenvolgende metingen (2004 vs. 2007, 2007 vs. 2010, 2010 vs. 2013). Telkens wordt gekeken naar de evolutie voor enerzijds alle Vlaamse werknemers en anderzijds specifiek de jonge werknemers, zoals deze hierboven (‘indeling jonge en andere werknemers’) zijn beschreven.
19
4. Resultaten 4 . 1 . O n d e r z o e ks vr a a g 1 : ‘ Is e r e e n v e r s c h i l n a a r g e l a n g d e l e e f t i j d vo o r d e v e r s c h i l l e n d e d i m e n s i e s v a n d e k wa l i t e i t van de arbeid?’ In de eerste onderzoeksvraag wordt een vergelijking gemaakt tussen de jongeren, de middengroep en de ouderen. De indeling van deze groepen is terug te vinden in de methodologie (‘Definiëren jonge en andere werknemers’). In elk van de onderstaande tabellen (tabel 5 t.e.m. 8) worden de schaalwaarden (percentage voor tijdelijk werk) weergegeven voor de verschillende dimensies van de kwaliteit van de arbeid voor elk van de drie groepen. Er is telkens nagegaan of er een verschil is tussen enerzijds de jongeren en de middengroep en anderzijds de jongeren en de ouderen. De desbetreffende significanties op basis van een t-toets (chi-kwadraat) zijn opgenomen.
Factor 1: Jobinsecurity In tabel 5 zien we een dalende lijn naar leeftijd voor beide dimensies van jobinsecurity. Naarmate mensen ouder worden zijn ze minder vaak terug te vinden in tijdelijke jobs en daalt hun kans op werkloosheid. Jongeren scoren dus slechter op elk element van jobinsecurity in vergelijking met hun oudere collega’s. Dit komt overeen met de literatuur (ILO; Vandenbrande et al.; 2013). We moeten wel nuanceren aangezien er geen significant verschil is gevonden tussen de jongeren en de middengroep voor de kans op werkloosheid. Tabel 5: Dimensies Jobinsecurity: jongeren vs. middengroep/ouderen Jongeren
middengroep
ouderen
Tijdelijk werk: Aandeel tijdelijk werk CROSSTABS
13,8%
4,1%***
2,7%***
Kans op werkloosheid groot: gemiddelde schaalwaarde (1 tot 5) COMPARE MEANS
1,893
1,890
1,749***
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001.
Factor 2: Workload Zoals de onderstaande tabel 6 laat zien, neemt het probleem van overwerk af naarmate een werknemer ouder wordt. Dit is niet in lijn met de literatuur. Er wordt immers verwacht dat ouderen vaker overwerken omdat zij meer terug te vinden zijn in een leidinggevende functie (Eurofound, 2010). Ook het aantal uren neemt af naarmate een werknemer ouder wordt. Dit komt overeen met de literatuur. Mogelijke redenen zijn dat een jongere zich meer wil bewijzen tegenover zijn werkgever of dat een jongere nog niet verantwoordelijk is voor een gezin (Eurofound, 2013). De
20
dimensie werkdruk is minder rechtlijnig, er is een significant verschil tussen de leeftijdsgroepen in vergelijking met de jongeren, maar het verschil is groter met de middengroep dan met de ouderen. Jongeren ervaren minder werkdruk dan hun oudere collega’s. Tabel 6: Dimensies Workload: jongeren vs. middengroep/ouderen
Werkdruk: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS Overwerk: gemiddelde schaalwaarde (1 tot 3) COMPARE MEANS Aantal uren gemiddelde schaalwaarde ( 1 tot 99) COMPARE MEANS
Jongeren 43,401
middengroep 45,541***
ouderen 44,213*
1,667
1,595***
1,522***
39,293
37,916***
36,172***
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001.
Factor 3: Human environment De onderstaande tabel 7 geeft de schaalwaarden weer voor de dimensies van human environment. Hieruit komt naar voor dat er geen verschil is in emotionele belasting naargelang de leeftijd, dit is in tegenstelling tot de literatuur. Vandenbrande et al. (2013) vinden in hun onderzoek dat jongeren minder emotionele belasting ervaren. De tabel laat wel zien dat jongeren een minder problematische relatie hebben met hun leidinggevenden dan de andere leeftijdsgroepen. Dit is in overeenstemming met de gevonden literatuur (Eurofound, 2013). Uit de analyse blijkt ook dat jongeren minder problemen met pesten ervaren dan hun oudere collega’s. Tabel 7: Dimensies Human environment: jongeren vs. middengroep/ouderen Jongeren middengroep
ouderen
Emotionele belasting: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS Problemen met relatie leidinggevenden: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
26,858
27,060
26,253
25,309
28,747***
28,481***
Pesten: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 3) COMPARE MEANS
0,08
0,16***
0,12***
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001.
21
Factor 4: Work environment Ten slotte wordt er gekeken naar de dimensies van work environment. Wat betreft autonomie en taakvariatie zijn er geen verschillen naar gelang de leeftijd van de werknemer. Dit is tegenstij dig met de gevonden literatuur aangezien er werd verwacht dat jongeren minder autonomie (Vandenbrande, et al., 2013) en minder taakvariatie zouden hebben (Eurofound, 2013). Wat betreft de fysiek belastende omstandigheden zien we wel een duidelijk verschil naargelang de leeftijd van de werknemer. De jongeren hebben de minste problemen met fysiek belastende omstandigheden. Dat is het tegenovergestelde van wat de literatuur had voorspeld (Merllié & Paoli, 2000; Vandenbrande et al., 2013). Mogelijks ervaren jongeren de omstandigheden als minder belastend omdat ze nog minder problemen hebben met hun fysieke conditie. Voor de problemen met leermogelijkheden ten slotte zien we een stijgende trend: naarmate een werknemer ouder wordt heeft hij meer problemen. Dit ligt niet in lijn met de verwachtingen op basis van de literatuur. Er werd verwacht dat hoe jonger een werknemer, hoe minder kans hij heeft op leermogelijkheden en dus hoe meer problemen met leermogelijkheden hij heeft (Eurofound, 2013). Tabel 8: Dimensies Work environment: jongeren vs. middengroep/ouderen
Onvoldoende autonomie: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS Fysiek belastende omstandigheden: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS Onvoldoende leermogelijkheden: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS Onvoldoende taakvariatie: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
Jongeren 46,184
middengroep 46,126
ouderen 45,978
24,770
27,197***
26,480**
43,146
50,306***
53,268***
41,873
42,001
42,680
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001
Samenvattend Over het algemeen kan worden gesteld dat de leeftijd wel degelijk bepalend is voor de kwaliteit van de arbeid. Jongeren hebben minder problemen met de werkdruk, de relatie met hun leidinggevenden, pesten, leermogelijkheden en fysiek belastende omstandigheden dan hun oudere collega’s. Ze ervaren waren wel meer problemen met de arbeidstijd en ove rwerk dan hun oudere collega’s. Ook op beide elementen van jobinsecurity scoren de jongeren slechter, ze hebben meer kans om tijdelijk werk uit te voeren en wat betreft de kans op werkloosheid zien we een significant verschil tussen de jongeren en de ouderen (46+) in het nadeel van de jongeren. Wat betreft emotionele belasting, autonomie en taakvariatie zijn er geen verschillen naar leeftijd.
22
4 . 2 . O n d e r z o e ks vr a a g 2 : ‘ W e l ke v a r i a b e l e n s p e l e n e e n r o l i n h e t ve r kl a r e n va n d e kwa l i t e i t v a n d e a r b e i d b i j j o n ge w e r kn e m e r s ?’ In de voorgaande onderzoeksvraag kwam naar voor dat de leeftijd van een werknemer wel degelijk bepalend is voor de kwaliteit van de arbeid. Voor alle werknemers weten we reeds veel over de determinanten uit de literatuur, daarom wordt hier specifiek ingezoomd op de jongeren. In deze onderzoeksvraag wordt dus nagegaan welke onafhankelijke variabelen een rol spelen in de verklaring van de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers. Het gaat specifiek over de jongeren en er wordt vergeleken met bestaande literatuur over de jonge werknemer. De onafhankelijke variabelen worden onderverdeeld in twee groepen. Enerzijds zijn er de persoonlijke kenmerken (geslacht, opleidingsniveau, werkervaring en lichamelijke beperki ng, partner en kinderen) en anderzijds de werkgerelateerde kenmerken (grootte bedrijf, leidinggevende functie, bijscholing en nachtwerk). Hoe deze variabelen gedefinieerd zijn, is terug te vinden in de methodologie (‘persoonlijke en werkgerelateerde variabelen’). De afhankelijke variabelen zijn de vier factoren (Jobinsecurity, Workload, Work environment en Human environment) die naar voor kwamen uit de factoranalyse (‘meting jobkwaliteit’). Met deze variabelen worden acht lineaire regressieanalyses uitgevoerd, de eerste vier analyses (één per factor) gebruiken enkel de persoonlijke kenmerken als onafhankelijke variabelen. In de volgende vier analyses (één per factor) worden de werkgerelateerde kenmerken toegevoegd. In de onderstaande tabellen 9 en 10 worden telkens de gestandaardiseerde beta’s weergegeven en de bijhorende significantieniveau’s.
Analyse 1: Persoonlijke kenmerken In de samenvattende tabel 9 is te zien dat het geslacht een invloed heeft op elk van de vier factoren. Vrouwen scoren slechter op het vlak van jobinsecurity en human environment. Mannen hebben meer problemen met workload en work environment. Een verklaring hiervoor is dat mannen meer terechtkomen in fysiek belastende jobs en dus een slechtere work environment ervaren (Salminen, 2004). Wie een lichamelijke beperking heeft scoort slechter op het vlak van workload, human environment en work environment ten opzichte van degenen die geen of een beperkte lichamelijke beperking ervaren. De werkervaring van de jongere speelt een rol in jobinsecurity en human environment. Hoe langer een jongere werkt hoe minder problemen hij ervaart met jobinsecurity, maar hoe slechter hij scoort op human environment. Het is logisch dat jongeren die minder lang werken meer jobinsecurity ervaren aangezien ze vaker worden teruggevonden in een tijdelijke job (Verhofstadt, 2007) en een tijdelijke job zorgt voor meer onzekerheid (ILO, 2013). Voor het opleidingsniveau zijn de resultaten minder rechtlijnig. Wat betreft jobinsecurity zal een jongere die maximaal een diploma lager secundair onderwijs heeft behaald, meer problemen met
23
jobinsecurity ervaren dan alle andere jongeren (zij ervaren onderling ongeveer evenveel problemen met jobinsecurity). Dit komt overeen met de literatuur: wie lager opgeleid is ervaart meer onzekerheid (Vandenbrande, et al., 2013). Wanneer wordt ingezoomd op workload, scoort elk niveau van opleiding beter dan de referentiegroep. Een jongere met een diploma hoger onderwijs lange type ervaart dus de meeste problemen met workload. Wat betreft work environment zien we het tegenovergestelde, elke groep scoort slechter dan de referentiegroep. Jongeren met een diploma hoger onderwijs lange type ervaren het minst problemen met hun work environment. De literatuur bevestigt dit: wie hoger opgeleid is heeft meer leermogelijkheden (European Commission, 2013), meer taakvariatie (Vandenbrande et al., 2013) en meer autonomie (Eurofound, 2013). Ten slotte is human environment beter bij jongeren met maximaal een diploma lager of hoger secundair onderwijs dan bij jongeren met een diploma hoger onderwijs lange type. Wat betreft de gezinskenmerken zien we dat kinderen enkel een rol spelen bij workload. Wie geen inwonende kinderen heeft, ervaart een hogere workload. Het samenwonen met een partner doet de problemen op het vlak van workload en human environment toenemen. Tabel 9: Analyse persoonlijke kenmerken: gestandaardiseerde coëfficienten Factor 1:
Factor 2:
Factor 3: Human
Factor 4: Work
Jobinsecurity
Workload
environment
environment
Geslacht (ref = vrouw) Opleidingsniveau Max lager secundair Opleidingsniveau Max hoger secundair
-0,083***
0,228***
-0,188***
0,096***
0,047*
-0,167***
-0,117***
0,314***
0,002
-0,230***
-0,132***
0,436***
Opleidingsniveau Hoger onderwijs korte type (ref= hoger onderwijs lange type)
-0,039
-0,144***
0,000
0,089***
Werkervaring (ref = max 5 jaar werkervaring)
-0,155***
-0,010
0,108***
-0,025
Lichamelijk beperking (ref = beperking) Kinderen (ref = geen inwonende kinderen) Partner (ref = woont niet samen met partner)
-0,031
-0,063***
-0,154***
-0,077***
-0,016
-0,077**
0,014
-0,027
-0,020
0,058**
0,058***
0,031
R2
0,036
0,092
0,119
0,241
F-waarde
12,727***
32,801***
43,106***
100,240***
Persoonlijke kenmerken
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001
24
Analyse 2: Persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken Wanneer de werkgerelateerde kenmerken worden toegevoegd aan de analyse, zijn er geen veranderingen in de bovenstaande bevindingen voor de persoonlijke kenmerken ‘geslacht’, ‘werkervaring’, ‘lichamelijke beperking’, ‘kinderen’ en ‘partner’. Voor het opleidingsniveau is er een beperkt verschil: jobinsecurity is niet langer significant bij de jongeren met maximaal een diploma lager secundair onderwijs. Voor wat betreft de werkgerelateerde kenmerken stellen we vast dat bijscholing zorgt voor meer problemen met de workload. Anderzijds leidt bijscholing tot minder problemen met work environment. Nachtwerk leidt tot meer problemen met workload en work environment. Het hebben van een leidinggevende functie zorgt voor minder problemen met jobinsecurity en work environment, maar leidt tot meer problemen met workload. Dit komt overeen met de literatuur, wie een leidinggevende job uitoefent, zal meestal een vast contract hebben, zal minder vaak een fysiek belastende job uitoefenen, maar zal wel vaker moeten werken tegen deadlines (Eurofound, 2013). De grootte van het bedrijf is enkel een verklarende variabele bij de factor ‘work environment’. Hoe groter een bedrijf, hoe slechter de work environment is voor de jonge werknemer. Dit wordt niet bevestigd door de literatuur (Eurofound, 2013). Er is dus geen enkel werkgerelateerd kenmerk dat een verklaring biedt voor de factor ‘human environment’. Tabel 10: Analyse persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken: gestandaardiseerde coëfficienten
Factor 1:
Factor 2:
Factor 3: Human
Factor 4: Work
Jobinsecurity
Workload
environment
environment
Geslacht (ref = vrouw) Opleidingsniveau Max lager secundair Opleidingsniveau Max hoger secundair
-0,074***
0,181***
-0,196***
0,089***
0,031
-0,188***
-0,109***
0,289***
-0,021
-0,230***
-0,129***
0,407***
Opleidingsniveau Hoger onderwijs korte type (ref = hoger onderwijs lange type)
-0,061**
-0,123***
0,001
0,082***
Werkervaring (ref = max 5 jaar werkervaring)
-0,148***
-0,025
0,101***
-0,017
Lichamelijke beperking (ref = beperking) Kinderen (ref = geen inwonende kinderen)
-0,033
-0,066***
-0,159***
-0,074***
-0,017
0,050**
0,016
-0,036
Partner (ref= woont niet samen met partner)
-0,021
0,043*
0,058***
0,035
Persoonlijke kenmerken
25
Werkkenmerken Bijscholing (ref =bijscholing)
0,015
-0,100***
-0,004
0,187***
Nachtwerk (ref = geen nachtwerk)
-0,005
0,159***
0,027
0,084***
Leidinggevend (ref = geen leidinggevende functie)
-0,083***
0,204***
0,026
-0,068***
Grootte bedrijf (ref = < 10 personen)
-0,026
0,019
0,000
0,099***
R2
0,045
0,171
0,120
0,290
F-waarde
10,602***
42,846***
28,718***
84,056***
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001
Samenvattend Jobinsecurity wordt verklaard door het geslacht, de werkervaring, het opleidingsniveau en het hebben van een leidinggevende job. Een laagopgeleide vrouw met maximaal vijf jaar werkervaring die geen leidinggevende job uitoefent, zal het meest problemen ervaren met jobinsecurity. De variabele die de meest verklarende waarde heeft, is de werkervaring van de jongere. Wat betreft workload, spelen alle variabelen met uitzondering van de werkervaring en de grootte van het bedrijf een rol. Een hoger opgeleide (lange type) man die niet samenwoont met een partner, geen inwonende kinderen heeft, die een lichamelijke beperking ervaart, die nachtwerk uitoefent, die een leidinggevende functie uitoefent en bijscholing krijgt heeft het meest risico op een slechte kwaliteit van workload. De meest verklarende variabelen voor workload zijn het geslacht, het opleidingsniveau, het al dan niet hebben van een leidinggevende job en nachtwerk. Voor human environment spelen het geslacht, het opleidingsniveau, de werkervaring, de lichamelijke beperking en een partner een rol. Een hoger opgeleide vrouw met maximaal tien jaar werkervaring, een lichamelijke beperking en die samenwoont met haar partner heeft het zwakste profiel. Zij heeft het meeste kans problemen te hebben met human environment. De meest verklarende variabelen zijn het opleidingsniveau, het geslacht en het wel of niet hebben van een lichamelijke beperking. Voor work environment ten slotte spelen geslacht, opleidingsniveau, lichamelijke beperking en alle werkgerelateerde kenmerken een rol. Een laagopgeleide man, met lichamelijke beperking, die nachtwerk uitvoert, geen bijscholing krijgt, geen leidinggevende job uitoefent en in een groot bedrijf werkt heeft het meeste problemen met zijn work environment. De meest verklarende factor is het opleidingsniveau.
26
Er kan dus worden besloten dat niet alle kenmerken op dezelfde manier een rol spelen bij de verschillende factoren van kwaliteit van de arbeid. Bij de persoonlijke zijn het geslacht en het opleidingsniveau verklarende variabelen voor elk van de vier factoren van de kwaliteit van de arbeid, zij het niet steeds in dezelfde richting. Andere factoren, zoals werkervaring en lichamelijke beperking spelen niet voor alle factoren. De werkgerelateerde kenmerken zijn vooral van belang bij de factoren ‘workload’ en ‘work environment’. Voor ‘human environment’ speelt geen enkel werkgerelateerd kenmerk een rol.
4 . 3 . O n d e r z o e ks vr a a g 3 : ‘ O p w e l ke d i m e n s i e s va n d e k wa l i t e i t v a n d e a r b e i d h e e f t d e h u i d i ge e c o n o m i s c h e c r i s i s e e n i n vl o e d ? Is d e z e i n vl o e d v e r s c h i l l e n d vo o r j o n ge w e r kn e m e r s ?’ Om een antwoord te geven op deze onderzoeksvraag, worden in onderstaande tabellen (tabel 11 t.e.m. 14) de resultaten weergegeven van de vergelijking tussen de metingen voor elk van de dimensies van de kwaliteit van de arbeid. Telkens wordt nagegaan of er een significant verschil is tussen twee opeenvolgende metingen. De keuze hiervoor is gebaseerd op het verloop van de huidige economische crisis. Aangezien deze startte in september 2008 en deze nog steeds verder doorloopt, is vooral de vergelijking tussen enerzijds 2007 en 2010 (eerste periode) en anderzijds 2010 en 2013 (tweede periode) interessant. Voor de volledigheid wordt ook getoetst of de evolutie tussen 2004 en 2007 (vóór de crisis) significant is. Hoewel de doelstelling in deze masterproef is specifiek naar de evolutie van de jongeren te kijken, wordt ook de evolutie van de gehele Vlaamse bevolking bekeken om een referentiebasis te hebben. Er wordt gebruik gemaakt van een T-toets, behalve bij de dimensie ‘tijdelijk werk’ (chi-kwadraat), zoals in de methodologie (‘analyse’) vermeldt.
Factor 1: Jobinsecurity We starten met jobinsecurity. In tabel 11 zien we vóór de crisis, een dalende trend voor het aandeel tijdelijk werk in Vlaanderen, ook bij de jonge werknemers. Voor Vlaanderen zet deze trend zich door tijdens de eerste periode van de crisis. Dit komt overeen met de literatuur: wanneer het economisch slechter gaat, verdwijnen de tijdelijk jobs (VDAB, 2013). Hiertegenover staat sinds de start van de crisis een stijgende trend voor de kans op werkloosheid. Dit ligt in lijn met de bevinding van Eurofound (2013) dat mensen hun kans om werkloos te worden hoger inschatten in slechtere economisch tijden.
27
Tabel 11: Dimensies Jobinsecurity in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers Indicator Tijdelijk werk: percentage werknemers met tijdelijk werk CROSSTABS Kans op werkloosheid groot: gemiddelde schaalwaarde (1 tot 5) COMPARE MEANS
Alle Vlaamse werknemers 2004: 7,6% 2007: 5,8%*** 2010: 5,1%* 2013: 5,0% 2004: 1,868 2007: 1,755*** 2010: 1,816*** 2013: 1,824
Jonge werknemers 2004: 17,5% 2007: 14,8%* 2010: 14,2% 2013: 13,8% 2004: 1,9608 2007: 1,8675* 2010: 1,8979 2013: 1,8929
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001.
Factor 2: Workload Tabel 12 geeft de resultaten weer van de dimensies workload. De verhoogde werkdruk die werd voorspeld door de literatuur tijdens de economische crisis (Eurofound, 2013), wordt niet teruggevonden, noch bij de Vlaamse werknemers noch bij de jonge werknemers. Wat betreft overwerk zien we dat er vóór de crisis een significante stijging was van het aantal uren overwerk, zowel bij alle Vlamingen als bij de jongeren. Ook tijdens de twee periodes van de crisis blijft overwerk stijgen, maar enkel in de tweede periode is deze significant voor alle Vlaamse werknemers. Dit is in tegenstrijd met wat zou worden verwacht op basis van de literatuur, door de crisis zouden mensen minder werken en dus ook minder overuren presteren (Eurofound, 2013). Mogelijks speelt het specifiek Belgisch arbeidsbeleid hierin een rol. Tabel 12: Dimensies Workload in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers Indicator
Alle Vlaamse werknemers
Jonge werknemers
Werkdruk: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
2004: 44,705 2007: 45,079 2010: 45,027 2013: 44,463* 2004: 1,490 2007: 1,538*** 2010: 1,546 2013: 1,571*
2004: 43,760 2007: 44,230 2010: 44,263 2013: 43,400 2004: 1,602 2007: 1,653* 2010: 1,653 2013: 1,670
Overwerk: gemiddelde schaalwaarde (1 tot 3) COMPARE MEANS
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001.
28
Factor 3: Human environment Zoals tabel 13 duidelijk maakt zijn er voor emotionele belasting geen verschillen gevonden voor of tijdens de crisis. Er werd echter vanuit de literatuur verwacht dat de emotionele belasting zou stijgen door de crisis (Eurofound, 2013). Voor de indicator problemen in de relatie met de leidinggevenden zien we zowel bij de jongeren als bij de Vlaamse werknemers een significante daling in de eerste periode van de crisis. Tabel 13: Dimensies Human environment in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers Indicator
Alle Vlaamse werknemers
Jonge werknemers
Emotionele belasting: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
2004: 26,779 2007: 26,676 2010: 26,703 2013: 26,585
2004: 27,045 2007: 26,585 2010: 27,150 2013: 26,858
Problemen in de relatie met leidinggevenden: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
2004: 28,857 2007: 29,079 2010: 28,384* 2013: 27,993
2004: 27,687 2007: 27,550 2010: 25,934* 2013: 25,309
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001.
Factor 4: Work environment Ten slotte bekijken we de dimensies van work environment, weergegeven in tabel 14. Voor onvoldoende autonomie zijn er geen significante verschillen gevonden. Dit komt overeen met de literatuur: er werd geen invloed van de crisis gevonden op de autonomie (Pulignano et al., 2013). Wat betreft de fysiek belastende arbeidsomstandigheden is er een significant verschil op het niveau van de Vlaamse werknemers vóór en tijdens de eerste periode van de crisis. De literatuur vindt vóór en tijdens de eerste periode van de crisis een verslechtering van de fysieke arbeidsomstandigheden (Eurofound, 2010; Vandenbrande, et al.; 2013), daar waar het eigen onderzoek vóór de crisis een verslechtering vindt en tijdens de eerste periode van de crisis een verbetering. Voor de dimensie onvoldoende leermogelijkheden is er een dalende trend waar te nemen vóór en tijdens de eerste periode van de crisis. Dit geldt zowel voor Vlaanderen als voor de jongeren. Deze trend wordt bevestigd door de literatuur (Eurofound, 2013). Voor de dimensie onvoldoende taakvariatie ten slotte zien we geen specifieke trend. Er is een significant stijging tussen 2010 en 2013 wanneer wordt gekeken naar alle Vlaamse werknemers.
29
Tabel 14: Dimensies Work environment in economische crisis: alle Vlaamse vs. jonge werknemers Indicator
Alle Vlaamse werknemers
Jonge werknemers
Onvoldoende autonomie: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
2004: 45,861 2007: 46,021 2010: 45,738 2013: 46,105
2004: 46,023 2007: 45,909 2010: 46,126 2013: 46,184
Fysieke belastende arbeidsomstandigheden: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
2004: 27,150 2007: 27,782*** 2010: 26,570*** 2013: 26,478
2004: 24,906 2007: 26,071 2010: 24,853 2013: 24,770
Onvoldoende leermogelijkheden: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
2004: 52,562 2007: 51,594** 2010: 50,418* 2013: 50,501
2004: 47,3120 2007: 45,32*** 2010: 43,215* 2013: 43,146
Onvoldoende taakvariatie: gemiddelde schaalwaarde (0 tot 100) COMPARE MEANS
2004: 42,509 2007: 42,330 2010: 41,961 2013: 42,590*
2004: 41,885 2007: 42,330 2010: 41,061 2013: 41,873
* = p-waarde < 0,05 ** = p-waarde < 0,01 *** = p-waarde < 0,001.
Samenvattend De gevolgen van de huidige economische crisis zijn vaker significant bij ‘de’ Vlaamse werknemer dan bij ‘de’ jongere. In Vlaanderen zien we vóór de start van de crisis (2004-2007) een afname van het tijdelijk werk, een daling van de kans op werkloosheid en een verminderin g van de problematiek van de leermogelijkheden. Dezelfde evolutie vinden we terug bij de jongeren. Daartegenover staat in diezelfde periode een toename van het overwerk en de fysieke belastende arbeidsomstandigheden. Bij jongeren is er enkel een toename van het overwerk. Tijdens de crisis (2007-2010) neemt de kans op tijdelijk werk significant verder af maar stijgt de kans op werkloosheid
significant
bij
alle
Vlaamse
werknemers.
Voor
de
fysiek
belastende
arbeidsomstandigheden is er sprake van een lichte vooruitgang. Bij de jongeren is er tijdens het hoogtepunt van de economische crisis een afname van de problemen met de relatie met leidinggevenden. Zowel de Vlaamse als de jongere werknemers krijgen te maken met een verder e daling van de problematiek van de leermogelijkheden. Iedereen heeft dus meer leermogelijkheden. In de tweede periode van de crisis (2010-2013) is er op Vlaams niveau een afname van de werkdruk, een toename van overwerk en neemt het probleem van onvoldoende taakvariatie toe. Voor de jongeren vinden we voor deze periode geen significante verschillen.
30
5. Sterkte-zwakteanalyse en aanbevelingen voor verder onderzoek en beleid In dit deel van de masterproef wordt eerst ingezoomd op de sterktes en de zwaktes van het uitgevoerde onderzoek. Nadien worden een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek geformuleerd om te eindigen met een aantal aanbevelingen voor het beleid om de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers te verbeteren.
Sterkte-zwakteanalyse Er wordt gestart met de sterktes. Dit onderzoek richt zich op een leemte in het onderzoek tot nu toe. Het sluit aan bij de beginnende aandacht voor de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers, ook in tijden van economische crisis (Sedlatschek, 2013). Verder is het onderzoek gebaseerd op een databank die veel data bevat, wat ervoor zorgt dat de uitkomsten representatief zijn en kunnen worden veralgemeend naar alle Vlaamse jongeren. Dit maakt het geven van beleidsaanbevelingen zinvol. De databank maakt het daarnaast ook mogelijk de evolutie over de tijd te bekijken, een meerwaarde om de rol van de economische crisis te bestuderen. Ten slotte is gekeken naar een uitgebreide lijst van dimensies van de kwaliteit van de arbeid, wat voor een ruimer en gedetailleerd beeld zorgt. Natuurlijk kent elk onderzoek ook een aantal zwaktes. Vooreerst is de keuze gemaakt om enkel dimensies van de kwaliteit van de arbeid op te nemen waarvoor de databank gegevens bezit. Het gaat om een uitgebreide lijst, maar blijft een subjectieve keuze. De opname van meer of andere indicatoren had mogelijk tot een ander resultaat geleid (Leschke, Watt & Finn, 2012). Ook dient te worden beseft dat de gegevens in de databank verzameld zijn aan de hand van enquêtes m et voorgestructureerde antwoorden. Het invullen van de enquête gebeurt op een subjectieve manier, elke persoon kijkt anders naar zijn leven en de score die iemand geeft is afhankelijk van zijn persoonskenmerken en zijn huidige levensomstandigheden (Leschke, Watt & Finn, 2012). Daarnaast werd gekozen om te werken met een factoranalyse om de dimensies te groeperen tot factoren. Andere manieren om gewichten toe te kennen, normatieve of hybride benaderingen, hadden hoogstwaarschijnlijk geleid tot andere resultaten (Decancq, Van Ootegem, & Verhofstadt, 2011). Ten slotte werd gekozen om de dimensie ‘pesten’ op te nemen, omdat dit iets zegt over de relatie met collega’s. Belangrijk is er bij stil te staan dat dit om een extreme vorm van relatie gaat en dus ook zeker niet de volledige lading van ‘relatie met collega’s’ dekt. Tot slot nog een bemerking, in onderzoeksvraag 3 werd tot de conclusie gekomen dat de resultaten vaker significant zijn voor ‘de’ Vlaamse werknemer dan voor ‘de’ jonge werknemer. Een mogelijke verklaring is dat de groep van de Vlaamse werknemers groter is dan deze van de jonge werknemers. En hoe groter de groep, hoe vaker significant.
31
Aanbevelingen voor verder onderzoek In het gevoerde onderzoek werd enkel gebruik gemaakt van persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken die voor handen waren in de databank. Dit leidde niet tot een hoge R². Het kan dus van belang zijn om na te gaan welke elementen nog een verklarende rol spelen. Dit zou er kunnen toe leiden dat er een efficiënter en gerichter beleid kan worden gevoerd om de problemen rond de kwaliteit van de arbeid te verminderen en zodoende jonge werknemers mogelijks langer op de arbeidsmarkt te houden op het einde van hun loopbaan. Ook kan het nuttig zijn na te gaan hoe het gesteld is met de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers in andere landen. Wanneer deze beter wordt bevonden, kan worden nagegaan wat hiervan de reden is en kan de Vlaamse overheid hieruit leren. Natuurlijk dient hierbij rekening te worden gehouden met de rol van het institutioneel raamwerk in België: hoge syndicalisatie graad, hoge betrokkenheid sociale partners, collectieve onderhandelingen op sectoraal niveau (Pulignano et al., 2013).
Aanbevelingen voor beleid Uit onderzoeksvraag 1 is gebleken dat jongeren slechter scoren op de dimensie werkonzekerheid. Er zijn een aantal elementen die er voor kunnen zorgen dat de werkonzekerheid afneemt (De Witte, 2005). Het is belangrijk te kiezen voor open communicatie binnen een bedrijf over veranderingen in de organisatie. Ook is het van belang de werknemer te laten participeren in beslissingen. Immers, dit leidt tot een hogere voorspelbaarheid en dus minder onzekerheid. Ten slotte kan een betere omkadering vanuit de overheid bij verlies van werk ervoor zorgen dat mensen meer respect en eerlijkheid ervaren en dat ze realistische verwachtingen hebben over het vinden van een nieuwe job. Naar beleidsimplicaties toe kunnen we ook aanbevelen om het bewustzijn rond het thema te doen groeien en het effectief in beleid om te zetten. Dit is essentieel in het kader van langer werken voor elke werknemer. Ook op Europees niveau kan de aandacht nog worden uitgebreid: zij kunnen zorgen voor een grote promotie van het thema terwijl De concrete formulering van maatregelen nodig is op nationaal vlak, gezien de nationale contexten sterk verschillen (Pulignano et al., 2013). Uit onderzoeksvraag 2 is tot slot gebleken dat alle opgenomen werkgerelateerde kenmerken verklarend zijn voor work environment en ook effect hebben op workload. Deze vaststelling laat zien dat er ook een rol is weggelegd voor bedrijven. Jonge werknemers die een goede kwaliteit van de arbeid ervaren zijn meer gemotiveerd, enthousiaster en productiever. Een werkgever heeft er dus alle belang bij dat de kwaliteit van de arbeid bij zijn werknemers goed is.
32
6. Conclusie Sinds de Lissabonstrategie in 2000 is er aandacht voor de kwaliteit van de arbeid. Maar door de huidige economische crisis is de focus opnieuw verschoven naar de kwantiteit aan jobs. Toch kan en mag deze kwaliteit niet uit het oog worden verloren, zeker niet als we met allen langer moeten gaan werken. Enkel wie een kwaliteitsvolle job heeft, zal langer kunnen werken. De jongeren zijn hierin een belangrijke doelgroep. Zij hebben nog een lange loopbaan in het vizier zodat een kwaliteitsvolle job voor hen cruciaal is. Vanuit deze vaststellingen werd vooreerst nagegaan of er een verschil is tussen de kwaliteit van de arbeid van jongeren en die van hun oudere collega’s. Om de jongeren te definiëren werd gekozen om te werken op basis van het maximaal aantal gewerkte jaren. Nadien werd gekeken welke persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken een rol spelen om de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers te verklaren. Tot slot werd nagegaan welke rol de economische crisis heeft gespeeld op de kwaliteit van de arbeid bij jongeren. Om een antwoord te kunnen geven op de verschillende onderzoeksvragen werd gebruik gemaakt van een bestaande databank: de werkbaarheidsmonitor. In de eerste onderzoeksvraag werd nagegaan of er verschillen zijn wat betreft de kwaliteit van de arbeid naargelang de leeftijd. Dit blijkt wel degelijk het geval, leeftijd is een bepalende factor. Zo hebben jongeren minder problemen met de werkdruk, de relatie met hun leidinggevenden, het pesten, de leermogelijkheden en de fysiek belastende omstandigheden en meer problemen met de arbeidstijd en het overwerk dan hun oudere collega’s. Ze voeren ook vaker tijdelijk werk uit en hebben een hogere kans om werkloos te worden. De tweede onderzoeksvraag ging na welke persoonlijke en werkgerelateerde kenmerken een verklarende rol hebben in de kwaliteit van de arbeid bij jonge werknemers. Voor jobinsecurity blijkt de werkervaring van de jongere het meest bepalende kenmerk. Er speelt slechts één werkgerelateerd kenmerk, namelijk een leidinggevende job. Voor de workload zijn het voornamelijk het geslacht, het opleidingsniveau, het al dan niet hebben van een leidinggevende job en nachtw erk die een rol spelen. Voor human environment speelt geen enkel werkgerelateerd kenmerk terwijl de meest verklarende persoonlijke kenmerken het opleidingsniveau, het geslacht en het wel of niet hebben van een lichamelijke beperking zijn. Voor work environment ten slotte spelen alle werkgerelateerde kenmerken een rol, het meest bepalend persoonlijk kenmerk is het opleidingsniveau. Slechts twee kenmerken, ‘geslacht’ en ‘opleidingniveau’ spelen een significante rol bij elk van de vier factoren. De derde onderzoeksvraag ging de rol van de economische crisis na voor zowel alle Vlaamse werknemers als de jonge werknemers. Uit de analyse blijkt dat de gevolgen voor ‘de’ Vlaamse werknemer vaker significant zijn dan voor ‘de’ jongere. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de groep Vlaamse werknemers uit meer respondenten bestaat dan de groep jonge werknem ers, wat kan verklaren waarom de gevolgen meer significant zijn bij ‘de’ Vlaamse werknemer. Er is een rol
33
voor de economische crisis aangezien de resultaten verschillen naargelang het voor of tijdens de crisis is. Opmerkelijk is dat er in de tweede periode van de crisis (2010-2013) geen significante verschillen zijn gevonden voor de jonge werknemers. Ook werd een sterkte/zwakte analyse uitgevoerd. Er kan worden besloten dat het gevoerde onderzoek ingaat op een leemte in het huidige onderzoek en dat de vele data leiden tot representatieve en veralgemeenbare resultaten. Ook werd multidimensioneel naar het begrip kwaliteit van de arbeid gekeken, wat zorgt voor genuanceerde resultaten. De grootste zwakte van het onderzoek is de subjectiviteit. Er werd een keuze gemaakt in de gehanteerde dimensies en er werd gekozen voor een factoranalyse om gewichten toe te kennen. Andere keuzes hadden mogelijks tot andere resultaten geleid. Tot slot werden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Zo kan het van belang zijn op zoek te gaan naar meer verklarende variabelen voor de kwaliteit van de arbeid en kan het nuttig zijn de kwaliteit van de arbeid bij jongeren vanuit Europees perspectief te bekijken. Voor het beleid werden een aantal aanbevelingen gegeven om de werkonzekerheid bij jongeren te verminderen. Hiernaast is een bewustwording rond het thema belangrijk en is er ook een rol weggelegd voor de werkgevers.
V
Bibliografie Belgische Federale Overheidsdiensten. (2012). Leercontract. Opgeroepen op november 21, 2013, van Portaal belgium: informatie en diensten van de overheid: http://www.belgium.be/nl/Leren/onderwijs/leercontract/ Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. (2005). Wetsontwerp betreffende het generatiepact. Brussel: Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. Bourdeaud’hui, R., & Vanderhaeghe, S. (2013). Methodologische nota, Vlaamse werkbaarheidsmonitor. Brussel: Stichting innovatie & arbeid. Clark, A., Knabe, A., & Rätzel, S. (2010). Boon or bane? Others' unemployment, well-being an job security. Labour Economics, 52-61. Davoine, L. (2006). Are quantity and quality of jobs correlated? Using, interpreting and discussing the Leaken Indicators. Paris: Centre d'Etudes de l' Emploi. Davoine, L., Erhel, C., & Guergoat-Larivière, M. (2008). Monitoring quality in work: European Employment Strategy indicators and beyond. International Labour Review, pp. pp.163-198. De Witte, H. (1999). Job Insecurity and psychological Well-being: Review of the Literature and Exploration of Some Unresolved Issues. European journal of work and organizational psychology, 155-177. Decancq, K., Van Ootegem, L., & Verhofstadt, E. (2011). Working Paper: What if we voted on the weights of a multidimensional well-being index? An illustration with Flemisch data. Dillen, M., Janssens, C., Deckmyn, J., Penris, J., Dewinter, F., Wienen, W., et al. (2013). Voorstel van resolutie: betreffende een dringende aanpak van de Vlaamse jeugdwerkloosheid. Brussel: Vlaams Parlement. Distefano, C., Zhu, M., & Mîndrila, D. (2009). Understanding and Using Factor Scores: Considerations for the Applied Researcher. Practical Assessment, Research & Evaluation. EU instellingen. (2013, augustus 29). Onderwijs en opleiding: algemeen kader. Opgehaald van Europa: Samenvattingen van de EU-wetgeving: http://europa.eu/legislation_summaries/education_training_youth/general_framework/c10 241_nl.htm Eurofound. (2010). EWCS 2010 Survey Results. Opgeroepen op maart 2014, 24, van Eurofound: http://www.eurofound.europa.eu/surveys/smt/ewcs/ewcs2010_13_06.htm Eurofound. (2013). Impact of the crisis on working conditions in Europe. Dublin, Ireland: European Foundation for the Improvement of Living and Working Condition. Eurofound. (2013). Working conditions of young entrants to the labour market. Dublin, Ireland: European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions. European Commission. (2001). Employment in Europe 2001 - Recent trends and prospects. European Commission. (2002). Employment in Europe in 2002 - Recent trends and prospects. European Commission. (2013, augustus 30). Europe 2020. Opgehaald van European Commission: http://ec.europa.eu/europe2020/index_en.htm European Commission. (2013). Working together for Europe's young people. Brussel: European Commission.
VI
European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions. (2002). Quality of work and employment in Europe: issues and challenges. Foundation paper. EWCS. (2000). Third European Working Conditions Survey . Eurofound. EWCS. (2007). Fourth European Working Conditions Survey. Eurofound. FOD waso. (2014, mei 5). Nieuwe wetgeving over psychosociale risico’s. HR square. Hair, J. F., Anderson, R. E., Tatham, R. L., & Black, W. C. (1998). Multivariate Data Analysis; Fifth Edition. United States of America: Prentice Hall. International Labour Office. (2013). Global Employment Trends for Youth 2013: a generation at risk. Geneve: INTERNATIONAL LABOUR OFFICE. Karasek, R. A. (1979). Jobs demands, Job decision latitude and Mental Strain: Implications for Job Redesign. Administrative Science Quarterly, vol. 24, 285-308. Karasek, R., & Theorell , T. (1990). Healthy work. Stress, productivity and the reconstruction of . New York: Basic Books. Leschke, J., Watt, A., & Finn, M. (2012). Job quality in the crisis - an update of the Job Quality Index (JQI). Brussels: Etui. Leschke, J., Watt, A., & Mairéad, F. (2008). Putting a number on job quality? Constructing a European Job Quality Index. Brussels: European Trade Union Institute for Research, Education and Health and Safety (ETUI-REHS). McClelland, C., & Holman, D. (2011). Job Quality in Growing and Declining Economic Sectors of the EU, walqing working paper 2011.3. Manchester. Merllié, D., & Paoli, P. (2000). Third European Survey on Working conditions. Luxembourg: Office for official publications of the European communities. Muñoz de Bustillo, R., Fernández-Macías, E., Ignacio Antón, J., & Esteve, F. (2009). Indicators of job quality in the European Union. Brussels: European Parliament. Nationale Arbeidsraad. (2007, mei 12). Koninklijk besluit van 17 mei 2007 betreffende de voorkoming van psychosociale belasting veroorzaakt door het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. Brussel. OECD. (2007, februari). Employment policies and data: jobs for Youth/Des Emplois pour les Jeunes: BELGIQUE. Opgeroepen op september 4, 2013, van OECD better policies for better lives: http://www.oecd.org/els/emp/jobsforyouthdesemploispourlesjeunesbelgique.htm OECD. (2013). Education at a Glance 2013: OECD indicators. OECD Publishing. Pauwels, F., & Vandenbrande, T. (2013, oktober 5). Loonwijzer- rapport: start van de loopbaan. Leuven: Hoger Instituut van de Arbeid. Peersman, G., & Schoors, K. (2013). "De Perfecte Storm - Hoe de economische crisis de wereld overviel en vooral: hoe we eruit geraken". Borgerhoff & Lamberigts. Pulignano, V., van Daele, S., Doerflinger, N., & Maenen, S. (2013). Naar een betere kwaliteit van de arbeid dankzij het sociaal overleg? België in comparatief Europees perspectief. Working paper Centre for Sociological Research (CeSO). Comparative Industrial Relations in Europe, 147-155. Salminen, S. (2004). Have young workers more injuries than older ones? An international literature review. Journal of Safety Research 35, 513-521. Sedlatschek, C. (2013, september 25). Competitiveness and Occupational Safety and Health. Europees parlement, Brussel.
VII
Steunpunt WSE. (2013, december). De arbeidsmarktpositie van Vlaamse jongeren bekeken in Europees perspectief. OVER WERK, pp. 54-69. Steunpunt Werk en Sociale Economie. (2013, juli-september). Kans op werk, vlaamse gewest. Brussel. Steunpunt Werk en Sociale Economie. (2013, juli-september). Trends werkloosheidsgraad. Brussel. Vandenbrande, T., Vandekerckhove, S., Vendramin, P., Valenduc, G., Huys, R., Van Hootegem, G., et al. (2013). Kwaliteit van werk en werkgelegenheid in België. Leuven: KU Leuven - HIVA. VDAB. (2014). Arvastat. Opgeroepen op februari 29, 2014, van VDAB: http://arvastat.vdab.be/arvastat/werkloosheid_results.jsp VDAB studiedienst. (2011). Kansengroepen in Kaart: jongeren op de Vlaamse arbeidsmarkt: Laaggeschoolde jongeren in kaart. Brussel: VDAB studiedienst. VDAB studiedienst. (2013). Halfjaarlijkse arbeidsmarktanalyse: mei 2013. VDAB studiedienst. Verhofstadt, E. (2007). Qualitative aspects of entry jobs. Ghent: University Ghent, faculty of Economics and Business Administration. VESOC. (2001). Pact van Vilvoorde. Vilvoorde: VESOC. VESOC. (2009). Pact 2020: een nieuwe toekomstpact voor Vlaanderen. Brussel: Vlaamse regering en Vlaamse sociale partners. WSE. (2009). Beleidsnota werk: 2009 - 2014: Een nieuwe arbeidsmarktvisie voor Vlaanderen. Brussel: Steunpunt voor werk en sociale economie. WSE. (sd). Werkloosheidsgraad: cijfers van de Vlaamse adviesraad (VAR). Opgeroepen op april 29, 2014, van Steunpunt WSE: http://www.steunpuntwse.be/cijfers?field_collectie_tid=All&field_indicator_tid=556&=Toe passen
VIII
Bijlagen Bijlage 1: factoranalyse op gegevens jongeren 2013 Rotated Component Matrixa Component 1
2
3
4
Werkdruk schaal op 100
,124
,595
,499
-,003
Emotionele belasting schaal op 100
-,317
,215
,705
-,023
Taakvariatie schaal op 100
,732
-,392
,063
-,070
Autonomie schaal op 100
,649
,028
,188
,167
Ondersteuning vanuit de directe leiding schaal op 100 ,289
,021
,722
-,043
Belastende arbeidsomstandigheden schaal op 100
,681
,222
-,069
,039
overwerk+recup omgekeerd
-,193
,685
,201
,046
kans op werkloosheid omgekeerd
,224
-,051
,135
,751
,046
,752
-,081
-,129
-,115
-,021
-,039
,842
,144
-,013
,447
,139
,634
-,399
,329
-,074
hoeveel uren werkt u gemiddeld per week voor uw job ? 2007-2010-2013 welk soort contract heeft u ? Hoe dikwijls had u in de afgelopen 12 maanden op het werk te maken met pesten? (2004-2007-2010) Hoe dikwijls was u in de afgelopen 12 maanden op het werk slachtoffer van pesten? (2013) Leermogelijkheden schaal op 100