Roncalli mavo Tekenen/Kunstgeschiedenis klas 3. Reader/begrippenlijst periode 3 toetsweek : Hoe moet je leren??? 1. In de tekst worden belangrijke begrippen aangegeven met een*. Deze begrippen moet je weten en in eigen bewoordingen kunnen omschrijven en toepassen. De begrippen zijn bij de derde toets gekoppeld aan het beeldaspect Licht. Deze begrippen zijn toepasbaar op elke vorm van kunst en zullen dus in andere toetsen ook gevraagd worden. 2. Als voorbereiding op de toets moet je de begrippen uit de reader kennen en kunnen toepassen aan de hand van een voorstelling. Het is dus belangrijk dat je elk begrip in eigen bewoordingen kan uitleggen voordat je aan de toets begint. 3. In de toets zit een beeldbeschrijving waarbij je ook de kenmerken van kunststroming in een beeld moet herkennen. 4. In de les krijg je een oefentoets die je op weg helpt met het leren en toepassen van de begrippen. 5. Daarnaast wordt er in de toets een beeldbeschrijving opgenomen waarbij je aan de hand van de beeldelementen het beeld bekijkt en beschrijft. Dit komt in elke toets terug. De begrippenlijst staat tevens op de roncalli.wiki en zal eenmalig als stencil worden uitgedeeld. Succes
Beeldaspect licht: >Lichtval: De lichtval is de richting waaruit het licht op een afegebeeld tafereel valt. Door het licht en de schaduwen te bekijken, kun he ontdekken uit welke richting het licht komt. Meestal is er in een schilderij of foto een bepaalde richting waar het licht vanadaan komt. Vaak speelt lichtval een belangrijke rol in schilderijen. Het lijkt wel of er licht in schijnt. Dat komt door de kleur- en licht-donkerverschillen die zijn toegepast. Hoe groter het lichtdonkercontrast is, des te feller is de indruk die het licht in het schilderij maakt. >Natuurlijke Lichtbronnen*: Licht komt ergens vandaan. Een voorwerp dat licht geeft, noem je een lichtbron. Je kunt de verschillende lichtbronnen in twee groepen verdelen: kunstmatige en natuurlijke lichtbronnen. Natuurlijke lichtbronnen zijn de zon, maan, sterren en bliksem.
>Kunstmatige Lichtbronnen*: Kunstmatige lichtbronnen zijn kaarslicht, spots, lamplicht, tl-licht of vuur.
>Clair-obscure*: Clair-obscur (Italiaans: chiaroscuro, Duits: Helldunkel) is een techniek uit de schilderkunst, film en fotografie waarbij de licht-donkercontrasten sterker worden uitgebeeld dan ze in werkelijkheid vaak zijn. Er wordt weinig gebruikgemaakt van de zogenaamde middentonen. Hiermee wordt een dramatisch effect bereikt, waarmee driedimensionale vormen worden geaccentueerd. De lichtbron zelf is meestal niet duidelijk aanwijsbaar; het zou de zon kunnen zijn, of een kaarsvlam.
De techniek is ontstaan in de hoge renaissance en toegepast door Masaccio. In de barokperiode werd het systematisch toegepast . Ook al lijken schilderijen in clair-obscur realistisch geschilderd, ze zijn het over het algemeen niet. De schilder gebruikt het licht en donker om de nadruk te leggen op vooral de lichte delen, waarbij de donkere schaduwen naar de achtergrond worden gedrongen. Meesters van het clair-obscur zijn bijvoorbeeld Rembrandt, maar ook zijn voorganger Caravaggio.
>Licht en schaduw Op plaatsen waar geen licht komt, ontstaan schaduwen. Hoe feller het licht schijnt, hoe donkerder de schaduwlijnen lijken. >Eigen schaduw*: Er zijn verschillende soorten schaduwen. De schaduw op een voorwerp zelf noem je eigen schaduw.
>Kernschaduw*: Het donkerste gedeelte van een schaduw noem je kernschaduw.
>Halfschaduw: Het lichtste gedeelte van een schaduw noem je halfschaduw.
>Zijlicht en slagschaduw: Zijlicht: Bij zijlicht komt het licht van opzij. Dat kun je zien aan de slagschaduw. De schaduw die niet op het voorwerp zelf maar eronder, erachter of ernaast zit, heet slagschaduw.
>Tegenlicht*: Bij tegenlicht komt de schaduw naar je toe. De lichtbron bevindt zich tegenover je. Tegenlicht kan een romantische of dreigende sfeer veroorzaken. Dat komt door het grote contrast tussen de lichte en donkere partijen. Als het tegenlicht erg fel is, ontstaan er silhouetten (donkere omtrekken). Zie de afbeelding hiernaast als voorbeeld voor tegenlicht.
>Strijklicht*: Bij strijklicht zijn de schaduwen heel lang. Dat komt doordat de lichtbron op dezelfde hoogte staat als het voorwerp zelf. Het licht schijnt er als het ware vlak over heen.
>Doorvallend licht: Doorvallend licht is licht dat door een raam of deur heen schijnt. Je ziet dan een lichtbundel door de opening heen.
>Glimlicht op glimmende voorwerpen zie je allemaal witte vlekken. Glimlichten noem je die lichte plekken. Glimlichten ontstaan door weerkaatsing van het licht op gladde voorwerpen. Licht dat door spiegelende voorwerpen weerkaatst wordt noem je indirect licht.
>Beeldaspecten*: Een onderdeel waaruit een beeld is opgebouwd; beeldaspect kan alleen in combinatie met andere beeldaspecten worden gebruikt. (Beeldaspecten zijn dus : alles wat met de vorm en vormgeving van de voorstelling te maken heeft. Bij het bekijken van een voorstelling kijk je bij de vormgeving naar de volgende beeldaspecten: vorm, kleur, ruimte, licht, compositie, techniek (materiaal). >Stijl: Bij een stijl worden de beeldende middelen een karakteristieke manier gebruikt. Een stijl kan kenmerkend zijn voor een persoon, groep, tijd of culturele beweging. Stijlen veranderen voortdurend, door allerlei invloeden.
>Compositie*: De manier waarop je de belangrijkste vormen en kleuren op je blad/ schilderij bij elkaar zet. Het ordenen van het beeld.
Dynamisch, statisch, driehoek, centraal, diagonaal, verticaal, horizontaal, overal en symmetrisch. Figuratieve en abstracte vormen >Figuratief*: Een figuratieve vorm kun je gelijk herkennen. Let op: in het woord figuratief zit het woord “figuur”. Bij een figuratieve voorstelling zie je meteen wat iets voorstelt. Je ziet wat het is of wat de voorstelling inhoudt. Hieronder zie je een aantal figuratieve voorstellingen. Deze voorstellingen zijn schilderijen van Degas, Van Gogh en Lichtenstein. Bekijk de voorstellingen en je ziet meteen wat de vormen voorstellen; dansers, boom en het gezicht van een vrouw:
>Abstract*: Het tegenovergestelde van figuratief (herkenbare voorstelling) is abstract. Een abstracte voorstelling vertoont geen enkele overeenkomst met de zichtbare werkelijkheid. Een abstracte voorstelling is dus niet herkenbaar en bestaat uit enkel uit abstracte vormen: vlakken, kubus, vierkant, lijnen, cirkels. Hieronder zie je een aantal abstracte voorstellingen. Dit zijn schilderijen van Kelly, Pollock en Mondriaan. Kijk maar goed deze afbeeldingen bestaan alleen uit lijnen, kleurvlakken, verf spetters en vormen:
>Verkorting*: Verkorting is een term uit de schilderkunst, waarmee wordt aangeduid dat een lichaamsdeel of een ander voorwerp dat naar de schilder toe wijst of er vandaan, door de werking van het perspectief sterk
wordt verkort. Pas als een tekenaar of schilder de verkorting goed in beeld kan brengen, kan hij een realistisch lichaam afbeelden. Verkorting kan ook gebruikt worden om een sterker effect te bereiken. Door de verkorting lijkt bijvoorbeeld een naar de kijker wijzende arm, hand en vinger, uit het schilderij te komen.
>Kleurperspectief: Dieptewerking door kleurgebruik bijv. rood op de voorgrond en blauw in de achtergrond
>Lijnperspectief: Lijnperspectief (Latijn: perspireren dat betekend ergens door kijken) is een wiskundige manier om in een figuratieve voorstelling diepte te tekenen. Deze vorm van perspectief gaat uit van de evenwijdige horizontale lijnen (de zogenaamde vluchtlijnen), die samen komen in een vluchtpunt aan de horizon.
>Expressie*: ex` pres - sie («Frans) de -woord (vrouwelijk) expressies 1 uitdrukking van het gelaat; 2 uitdrukking van de taal, gezegde; gevoelsuitdrukking
>Beeldbeschrijving: Bij een vraag over de voorstelling geef een beschrijving wat je ziet. Hierbij bekijk je de afbeelding van links naar rechts en benoem je alles wat je ziet. Het benoemen doe je zonder dat je er iets bij verzint. >Realisme: Het realisme was een stroming in de 19e-eeuwse beeldende kunst. Bij een realistisch kunstwerk probeert de kunstenaar weer te geven wat hij ziet. Het is een afspiegeling van de werkelijkheid. Natuurlijk Is de mate waarin de voorstelling realistisch is weergegeven verschillend. Een beeld kan superrealistisch zijn weergegeven, maar het kan ook blijven bij een impressie (indruk van de werkelijkheid.) >Abstraheren*: In de westerse kunst ontstond aan het begin van de 20ste eeuw het eerste abstracte werk. (Kandinsky). De kunstenaars werkten steeds minder naar de waarneming en steeds meer naar de verbeelding. Door de voorstelling los te laten en kleur, licht en vorm op een ongebruikelijke manier te gebruiken, verdween de herkenbare werkelijkheid als inspiratiebron. De grens tussen zuiver figuratief en abstract is soms moeilijk te bepalen, vooral als het gaat om expressief werk. In abstracte werken zijn soms figuratieve voorstellingen te herkennen. >Manga: Is een Japanse strip teken stijl. Het word Manga betekend letterlijk stripverhaal. Geanimeerde manga wordt anime genoemd en heeft vooral in de laatste helft van de 20e eeuw aan populariteit gewonnen in het Westen.