BULLETIN
Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici TWEEËNTWINTIGSTE JAARGANG 2011/2
Kunstgeschiedenis voor de Massa
Peter van Duinen. De uitreiking van de De Gijselaar-Hintzenfonds prijs aan emeritus hoogleraar Eddy de Jongh bevestigt de De Kunsthistorische Dag 2011 stond in het behoefte aan kunsthistorici met meer inzicht in de belevingswereld van het grote publiek; teken van ‘Kunstgeschiedenis voor de massa’. Enige tijd geleden, in 2004, had het de vier sprekers toonden dit inzicht ieder op een eigen manier. Nationaal Kunsthistorisch Congres, de voorloper van de KHD, ook dit thema zij het geformuleerd als ‘Kunsthistorici in de Zinnenprikkelende beschrijving Recensies over tentoonstellingen en media’. Vanwege de barre tijden waarin kunstboeken in kranten worden tegenwoordig kunst en cultuur zich nu bevinden, werd veel geschreven door beroepsjournalisten en het noodzakelijk gevonden dit thema redacteuren; specialisten en dus opnieuw aan de orde te stellen. kunsthistorici lijken hiervoor nog maar amper Onder redactie van Anne-Maria van Egmond te worden gevraagd. Het is onduidelijk wat Het Teylersmuseum, waar de Kunsthistorische deze verschuiving teweeg heeft gebracht; wellicht heeft de wetenschapper als schrijver Dag plaats vond, toont momenteel de overzichtstentoonstelling Claude Lorrain, een geen goede naam, of is zelfs het aanzien van project in samenwerking met het Louvre. Dit kunsthistorici gedaald. Aan Bram de Klerck zal dat niet gelegen hebben. Hij schrijft al jaren project was mogelijk omdat het Haarlemse recensies en artikelen voor NRC Handelsblad museum een groot aantal van de tekeningen en Kunstschrift en oogst daarmee zeker van deze kunstenaar bezit. Echter, de waardering. wetenschappelijke catalogus die de Bram de Klerck noemt het schrijven van de tentoonstelling becommentarieert zal artikelen een nevenactiviteit. Hij schrijft in de voorlopig de laatste wetenschappelijke kleine uurtjes naast zijn bezigheden als publicatie van het museum zijn, vanwege gebrek aan middelen voor degelijk onderzoek. universitair docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Toch ontleent hij aan Kunst en cultuur kosten geld, maar zouden deze nevenactiviteit voor een groot deel zijn ook geld op moeten brengen. Kunsthistorici zouden zich daarom beter moeten verkopen, naamsbekendheid of zijn “kunsthistorische existentie”, zoals hij dat zelf formuleert. De hun vaardigheden moeten valoriseren, zo wordt gezegd. Een actieve publieksparticipatie journalistiek is geenszins een vetpot, maar Bram schrijft voornamelijk omdat hij het leuk is niet alleen belangrijk en gewenst, maar vindt. noodzakelijk; deze moet geld in het laatje brengen. Maar hoe maakt een kunsthistoricus Het genoegen in het schrijven van zijn stukken zit voor De Klerck onder meer in het kunnen kunstgeschiedenis voor een breed publiek toegankelijk? Hoe boeit hij de massa en welke overbrengen van zijn kennis van over kunsthistorische tradities. Die behoefte en vaardigheden zijn hierbij van belang? vaardigheid om dingen uit te leggen en helder De vier lezingen op de Kunsthistorische Dag te maken komt niet alleen van pas in de gaven aanleiding tot vier kleine essays in dit collegezaal, maar ook op papier. Daar neemt bulletin over de ervaringen, bezigheden en hij zijn lezers bij de hand, wijst op zaken die overwegingen van universitair docent en anders misschien niet zouden zijn opgevallen recensist Bram de Klerck, kunsthistorica, regisseur en programmamaker AVRO Kunst Tv en verklaart hoe wat te zien is past in een bredere context. Omdat recensies de 600 Lilian Bóza, directeur van Museum De Pont woorden vaak niet overschrijden, is een Hendrik Driesen en directeur van de Vrije combinatie van beeldende omschrijvingen en Academie voor Kunsthistorisch Onderwijs
suggestieve beknoptheid van belang. Een goed voorbeeld is de tekst die Bram de Klerck schreef bij de tentoonstelling A la c’Arte, in het najaar van 2010 te zien in het Noordbrabants Museum over eten in de kunst: ‘De moraal van goud, vlees en naakte vruchten’. Hij beschrijft de twee uitersten van deze tentoonstelling, enerzijds zeventiendeeeuwse stillevens waar de moraal nooit ver te zoeken is, anderzijds hedendaagse kunst waarin beeldtaal verwijst naar kunsthistorische tradities. My Dream (2001), een foto door Margriet Smulders, omschrijft De Klerck als volgt: “Het toont het bovenlichaam van een vrouw te midden van een spiegelende en hallucinerende kleurenpracht aan bloemen en vruchten. Haar kronkelende halssieraad lijkt een slang. In de wellustige manier waarop de vrouw een vrucht eet, is zij een moderne Eva, zoals die met voedsel in het Paradijs werd verleid.” Ook zonder de naast het artikel afgedrukte foto was de nieuwsgierigheid van de lezer door Brams woorden geprikkeld. Bram de Klerck schrijft niet met de bedoeling zijn publiek te verheffen, wellicht wel om het met meer achtergrondkennis de beschreven kunst te laten bekijken. Dat publiek betreft geen massa mensen, maar lezers van de cultuurpagina met gelijkgestemde interesses. Journalistieke aardigheid is wat in dit geval de mogelijkheid biedt in ieder geval dat publiek voor kunst en kunstgeschiedenis te enthousiasmeren. En Bram doet dat graag.
een missie kunst voor een groot publiek toegankelijk te maken. Als medewerker van het Stedelijk Museum werd haar al duidelijk hoezeer museumbezoekers handvatten nodig hebben om wat ze zien te kunnen waarderen. Toen ze werd gevraagd bij te dragen aan het programma Beeldenstorm twijfelde ze geen moment. Nu maakt Bóza verschillende kunstprogramma’s onder andere voor de AVRO, een omroep die kunst en cultuur tot haar speerpunt heeft gemaakt. Haar publiek betreft geen fervente museumbezoekers. Naast een kleine groep trouwe kijkers moet Bóza het ook hebben van de zappende televisiekijker. De concurrentie is enorm, er zijn inmiddels 40 andere zenders. De nieuwsgierigheid van de kijker moet gewekt worden, maar die aandacht moet ook vastgehouden worden. “Belangrijk zijn allereerst mooie kunst en een goed verhaal”, aldus Lillian Bóza. Een universitair verhaal slaat niet aan, vakjargon moet juist vermeden worden; dat betekent niet dat er voor gekozen wordt de inhoud en het taalgebruik te versimpelen. De boodschap moet direct, helder en visueel zijn. Naast mooie kunst en een interessant verhaal moet er ook een goed begin zijn. Een ‘catch’, die de aandacht van de kijker moet vangen. Het is een amusante, journalistieke, beeldende of actuele ingang die de pointe bevat van de rest van een programma. Deze ‘catch’ vergt een brede journalistieke benadering van de inhoud en past Bóza in veel van de programma's toe. Hebzucht, leedvermaak en voyeurisme Lillian verwijst naar een documentaire uit de Het meest succesvolle kunstprogramma van serie Close-up. In een documentaire over de de afgelopen jaren is Tussen Kunst & Kitsch. futuristische architectuur van John Lautner Hoopvolle eigenaars laten hun antiek door zien we een scène uit de bondfilm Diamonds specialisten van commentaar voorzien en Are Forever, James die door het Elrod House taxeren. Hoe hebzucht, leedvermaak en waart. Het volgende shot betreft een dertig voyeurisme bijdragen aan de kijkcijfers, op het jaar oudere Sean Connery die toelicht op dat moment een aantal van 1.6 miljoen, behoeft moment geen idee te hebben gehad van de geen uitleg. Wanneer deze ingrediënten architect achter het gebouw. Lillian Bóza legt ontbreken worden andere middelen ingezet uit dat door deze ‘catch’ de aandacht van de om de kijker voor kunst te interesseren. kijker gevangen is. Door dit begin is er al een Programmamaakster Lillian Bóza ziet het als brug geslagen naar de kijker die de film direct
herkent en net als de beroemde Sean Connery geen idee heeft wie de architect is van dit huis. Sterker nog, nu dat Sean toegeeft dat hij dit zo een boeiend en mooi huis vindt, wil de kijker hier nog wel meer van weten. Voor culturele praatprogramma’s wordt veelal gewerkt met een vaste presentator die de kijker aan de hand neemt en aan de gast de vragen stelt die de kijker beantwoord wil zien. Daarnaast zijn er ook kunstprogramma's waar gepassioneerde deskundigen het verhaal doen. Door hun passie kan de kijker zelf ook geïnspireerd en geënthousiasmeerd raken. En dat is waarom Lillian Bóza kunstprogramma’s maakt, om de passie voor kunst over te brengen. “Het gedrag van ons kijkerspubliek is daadwerkelijk te beïnvloeden. Na een uitzending over een specifiek kunstwerk, werd het betreffende museum overspoeld met teleurgestelde bezoekers, omdat het werk op dat moment niet in de opstelling hing. Dat zijn onze kijkers geweest.”
Marlene Dumas in De Pont
Fysieke ervaring Museum De Pont in Tilburg is een van de weinige musea die niet zijn ontstaan vanuit een basiscollectie maar vanuit een overtuiging, die door de aanwezigheid van financiële middelen werkelijkheid kon worden. Hendrik Driessen, directeur van De Pont, staat een fysieke ervaring van hedendaagse kunstwerken na en heeft deze vanaf 1992, de oprichting van het museum, kunnen realiseren. Dat die beleving niet voor iedereen is weggelegd en dat dit de bezoekersaantallen zou kunnen beïnvloeden is voor hem ondergeschikt. “Het betreft toch sowieso moeilijke kunst in een plaats als Tilburg, waar ik zelf dan misschien niet woon, maar ik weet wel wat ervoor nodig is om er te komen.”
Wat hij de bezoekers biedt die wel de tot museum gerenoveerde fabriekshal betreden, dat moet het uitgangspunt zijn. Die ervaring, de één-op- één interactie tussen bezoeker en kunstwerk, wordt bewerkstelligd door de gerenoveerde expositieruimte waarin bijvoorbeeld oude wolkamers nog functioneren als individuele ontmoetingplaatsen. Daar is de bezoeker even met een kunstwerk alleen. Zo’n kunstwerk kan een gat in de grond zijn, Descent into Limbo door Anish Kapoor, dat over de rand doet willen kijken. Ook de ruimtes binnen de hal zelf hebben één entree, geen doorgangen waarbij aan kunst voorbij gegaan kan worden. Zo komt de bezoeker in contact met de reeks schilderijen van vier baby’s als The First People door Marlene Dumas. Het enkele kunstwerk gaat hier voor al het andere. Belangrijk voor Driessen wanneer hij werken wel bij elkaar hangt is dat die werken bijdragen aan een zelfde gevoelservaring. Zo hangen de baby’s van Dumas naast het zelfportret dat zij schilderde toen zij net haar moeder had verloren, een emotie die door de opstelling van deze kunstwerken kan worden meebeleefd. Van zijn leermeester Edy de Wilde kreeg Hendrik met betrekking tot het vormen van een collectie de volgende lessen mee. Als eerste, bedenk bij het aankopen van een kunstwerk of je dit werk ook aan zou schaffen als het de laatste aankoop zou zijn die je nog mocht doen. De tweede les, bij het eerste werk dat je aanschaft wordt de weg bepaald. “Koop met deze lessen in het achterhoofd maar eens een eerste werk.” De collectie van De Pont is dus niet geformuleerd aan de hand van een chronologische lijn of om de ontwikkeling van kunstenaars te omvatten. Om op deze manier naar kunst te kunnen kijken is een bepaalde retrospectie nodig die mogelijk wordt met het verstrijken van de tijd, hetgeen juist ontbreekt wanneer naar hedendaagse kunst wordt
gekeken. Driessen is ook van mening dat het overvloedig leveren van informatie over kunstwerken niet alleen een deel van de ervaring wegneemt, maar tevens mensen afhankelijk maakt van wat hen geboden wordt. Rondleidingen worden wel degelijk gegeven maar daarin speelt de bezoeker zelf een grote rol, de bezoeker tast af en blijkt veel meer te weten dan hijzelf denkt. En daar gaat het Driessen uiteindelijk om, de bezoeker stimuleren in zijn eigenheid, zijn zelfverzekerdheid en zijn enthousiasme voor hedendaagse kunst. Authenticiteit, overtuiging en passie Sinds 1990 biedt de Vrije Academie voor Kunsthistorisch Onderwijs haar publiek lezingen, cursussen, studiedagen, wandelingen, excursies en reizen, allemaal met een kunsthistorisch thema. Toen Peter van Duinen, directeur van de Vrije Academie, in 1989 begon, vroegen veel van zijn collega’s zich af waarom hij zich zou toeleggen op educatie. Wat zonde van zo’n veelbelovend kunsthistoricus. Het feit dat educatie niet in hoog aanzien stond, heeft echter niet afgedaan aan de groei die de Academie in 20 jaar heeft doorgemaakt met nu per jaar zo’n 25.000 deelnemers die door het hele land door ongeveer 100 docenten worden onderwezen. Die docenten zijn belangrijk, weet Peter van Duinen. Het lesgeven bestaat behalve uit het overbrengen van parate kennis ook voor een groot deel uit entertainment. De docent moet zich comfortabel voelen met zijn publiek, moet de belevingswereld van het publiek in zijn verhaal betrekken. De cursisten moeten niet alleen door het verhaal maar ook door de manier waarop het gebracht wordt geboeid zijn. Daarbij zijn authenticiteit, overtuiging en passie belangrijker dan ooit. De persoon van de docent kan doorslaggevend zijn, daar waar de inhoud minder belangrijk wordt. Peter van Duinen over zijn publiek: “Het moet denken: ik heb nu al zin in volgende week! Geen idee wat byzantijnse kunst inhoudt, maar het is vast minstens zo boeiend als de kunst vandaag
besproken.” Deze ontwikkeling stelt Van Duinen voor de keuze zijn docenten meer op de voorgrond te brengen, waar eerder de insteek was de kunsthistorische inhoud centraal te stellen. De Vrije Academie staat tenslotte garant voor boeiende docenten, de specifieke persoon zou niet uit mogen maken. Het maakt echter wel degelijk verschil. Het publiek dat Van Duinen bedient omschrijft hij als 50 plus en vooral vrouwen. Deze doelgroep heeft tegenwoordig veel meer te doen dan rond 1990. Er bestaat een grote concurrentie door een verveelvoudiging van het aanbod van culturele bezigheden. Het publiek moet dan ook bereikt worden. Dat doet de Academie door te vernieuwen zonder modieus te zijn. Dit lijkt te contrasteren met het voorbeeld dat Peter geeft over een lezing over stijliconen die aan lezeressen van het glossy tijdschrift Jackie is aangeboden. “Je moet jezelf verdiepen en verplaatsen in de doelgroep, maar wel trouw aan jezelf blijven. De lezing over stijliconen past goed bij de Academie. Apps zijn misschien in, maar passen niet bij ons. Die gebruiken we dus ook niet.” De afname van het aanzien van kunsthistorische educatie waar Van Duinen eerder over vertelde, past binnen een groter kader van een afname van de status van kennis en wellicht daardoor een groeiend gebrek aan kennis. De Academie ziet dit als een kans. Het feit dat enkele cursisten niets weten over de Bijbel biedt nieuwe mogelijkheden. Dan begint een docent gewoon van voor af aan. Juist waar kennis ontbreekt liggen kansen voor verdieping, zingeving en verrijking bij het publiek. Virtuositeit en inlevingsvermogen “Voor zijn levenslange en grote verdienste op het gebied van het toegankelijk maken van kunsthistorisch kennis voor een breder publiek door middel van zijn trefzekere pen.” Het De Gijselaar-Hintzenfonds, dat ten doel heeft de kunstzin, het begrip voor en de kennis over de beeldende kunst bij een breed
publiek te bevorderen, reikte voor het eerst sinds haar bestaan en tijdens de Kunsthistorische Dag de De GijselaarHintzenfonds prijs uit. Deze wordt toegekend aan een kunsthistoricus die in één of meer publicaties inderdaad die ‘volksontwikkeling’ voor ogen heeft gehad. Voor emeritus hoogleraar Eddy de Jongh betreft het een oeuvreprijs, toegekend als waardering voor zijn vele wetenschappelijke catalogi, artikelen in Simiolus, het Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, in Openbaar Kunstbezit, Vrij Nederland, het cultureel supplement van NRC Handelsblad en in Kunstschrift. “De Jongh leert elke lezer kijken. Hij is een meester in het ontrafelen van 17e-eeuwse voorstellingen, die iets anders betekenen dan zij op het eerste oog suggereren”, aldus de jury. Eddy de Jongh heeft wel enig idee waar die toegankelijkheid in zijn teksten vandaan komt. Hij is van huis uit journalist die via de kunstredactie van Het Parool terecht kwam bij de opleiding Kunstgeschiedenis. Hoe academisch sommige van zijn publicaties ook mogen zijn, dat journalistieke, die trefzekere pen, is altijd gebleven. Dat brede publiek heeft De Jongh echter nooit bewust tot uitgangspunt genomen. “Ik ben niet zeer optimistisch over de omvang van het publiek dat met kunsthistorische publicaties te bereiken is, over de zogenaamde massa die ik met mijn teksten bedien. Dat maakt dat ik nooit heb geschreven voor dat specifieke grote publiek maar altijd voor vrienden, zoals Menno ter Braak dat zo mooi formuleerde.” Dat betekent overigens niet dat Eddy de Jongh niet verguld is met deze prijs, die hij met veel plezier in ontvangst heeft genomen. De kunsthistoricus heeft te maken met veel concurrentie. Het feit dat veel tentoonstellingsrecensies in de krant tegenwoordig niet meer geschreven worden door kunsthistorici is veelzeggend. Niet elke kunsthistoricus is ook journalist. Dat de eerste De Gijselaar-Hintzenfonds prijs is uitgereikt aan Eddy de Jongh, een veelzijdig virtuoos kunsthistoricus met een basis in de
journalistiek, zou minstens stof tot nadenken moeten geven. Deze Kunsthistorische Dag is het kunnen van de kunsthistoricus ter sprake gesteld. Welke vaardigheden moet de kunsthistoricus bezitten om ver te geraken niet alleen in de academische wereld, maar ook in die van de media bepaald door het bredere publiek? Uit de inspirerende lezingen is wel gebleken dat er zeker mogelijkheden bestaan voor de kunsthistoricus die een breed publiek wil bereiken. Belangrijk is het publiek bij de hand te nemen en het te leren kijken. Dat kan in een recensie waarin kunstwerken nader worden uitgelegd met gebruik van beeldende bewoordingen, in een documentaire waarin de kijker voor kunst geïnteresseerd wordt door middel van een ‘catch’, dat kan door tentoonstellingen zo in te richten dat een contact tussen kunstwerk en bezoeker bewerkstelligd wordt of door in kunsthistorisch onderwijs rekening te houden met de belevingswereld van de cursist. Dat zijn veel verschillende middelen maar allemaal met hetzelfde doel: actieve publieksparticipatie. De kunsthistoricus kan op bovengenoemde manieren zijn enthousiasme voor kunstgeschiedenis overbrengen, mits hij een bepaalde virtuositeit en inlevingsvermogen bezit. Het lijkt geenszins een nieuwe conclusie, maar wellicht wel een goede reminder.
Op de werkvloer Tijdens de Kunsthistorische Dag stond het thema Kunstgeschiedenis voor de massa centraal. Iemand die vanuit eigen ervaring kan putten op dat gebied is Wendy Fossen. Als gedreven kunsthistorica weet zij vanuit haar eigen bedrijf Casa dell'arte een groot en breed publiek te bereiken middels lezingen, reizen, cursussen en stadswandelingen. Een kijkje in Wendy's 'Huis van de Kunst'. Onder redactie van Sophie van Steenderen
"Het fijne van het vak kunstgeschiedenis is dat er zoveel verschillende richtingen zijn die je op kunt gaan. Tijdens mijn afstuderen kreeg ik het verwijt dat ik geen onderzoeker zou zijn. Dat deed best zeer, zeker omdat ik het gezien mijn beschikbare tijd toch niet slecht had gedaan: gewoon vier dagen werken als procesmanager, bijna bevallen in de collegebanken tijdens mijn propedeuse, een hartoperatie van de baby, een kleintje van twee rondlopend, en dan toch in één keer al mijn tentamens halen. Achteraf vraag ik mezelf waarom dat nou zo nodig was. Moet je als kunsthistorica perse het onderzoek in? Is dat het doel van de studie? Wat is er mis met al die andere mogelijkheden? Als freelance kunsthistorica heb ik inmiddels een heel divers portfolio. Allereerst geef ik les, iets wat ik ontzettend leuk vind en waar ik veel voldoening uit haal. Noot: de volgende uitgave van het bulletin Mijn cursisten zijn geïnteresseerde en leuke Kunsthistorici zal ingaan op de winnaars van de Karel mensen die ik met veel beeldmateriaal en van Mander en Jan van Gelder prijs. anekdotes vertel over kunst. Hier wordt met enig dedain op neergekeken, want het is niet wetenschappelijk genoeg. So what? Het gaat er toch om dat zoveel mogelijk mensen deelgenoot worden gemaakt van al het moois dat er aan kunst in de wereld is. Dat hoeft toch niet binnen de academische wereld te blijven? De tweede activiteit binnen mijn bedrijf is het reisleiden. Dit is zeker geen reis-'lijden'. Oké, je moet wel sociaal vaardig zijn en oplossingsgericht. Maar ook deze gasten doen de reis omdat ze geïnteresseerd zijn in kunst
en ze zijn vaak net zo enthousiast als ik over wat we zien. Bovendien krijg je de kans om 4 of 5 keer per jaar door Italië te crossen en alle laatste tentoonstellingen te zien (het ontsnappen aan een waardeloze Nederlandse zomer nog daargelaten). Het met zoveel mogelijk mensen delen van de kunst is iets wat ook bij het Gemeentemuseum in Den Haag hoog in het vaandel staat. Met het Stadsdelen project weet het museum Hagenaars en Hagenezen binnen te halen, in de hoop dat zij nog eens terugkomen. Ook al komen ze niet terug, dan toch hebben we op deze manier de kunst onder de aandacht gebracht bij bevolkingsgroepen die niet gewend zijn een museum te bezoeken. Als museumdocent kun je kunst op deze manier met stadsgenoten te delen en hen enthousiasmeren om nog eens terug te komen. Zeker met het huidige beleid van de regering lijkt het me verstandig om een zo groot mogelijk publiek te bereiken, en iedereen zoveel mogelijk culturele bagage mee te geven. De hoop is namelijk gevestigd op de volgende generatie. Door hen nu te voeden met kunst zullen zij in zien dat kunst een onlosmakelijk aspect van het leven is. Je kunt daar simpelweg niet op bezuinigen want dan raak je de ziel van de samenleving kwijt. Om dan in je hokje op de universiteit te blijven zitten doe je natuurlijk goed werk, maar zul je anderen nodig hebben om je werk uit te dragen en onder de mensen te brengen. Enne... die Master komt er ooit nog wel!"
De Aanwinst In 2010 mocht het Prentenkabinet van het Rijkmuseum in Amsterdam een prachtig zelfportret van Dick Ket aan haar collectie toevoegen. De schenker, Peter Schatborn, voormalig hoofd van het Prentenkabinet, licht hieronder zijn schenking toe. Onder redactie van Sophie van Steenderen
"Vroeger werd in het Rijksprentenkabinet geen eigentijdse kunst verzameld, wel werk uit de 20ste eeuw tot de Tweede Wereldoorlog. Maar die grens werd overschreden wanneer een kunstenaar werk schonk van voor en na de oorlog. In de verzameling bevonden zich enkele tekeningen en prenten, lino’s en houtsneden van Dick Ket. Wanneer er werk van hem op de markt kwam en ik voorstelde dat te kopen werd gezegd dat ik het zelf maar moest kopen en dat deed ik. Het kleine groepje tekeningen dat ik bijeenbracht, werd in de loop van de jaren negentig, nadat ik hoofd was geworden, aan het prentenkabinet geschonken. Intussen had ik contact gezocht met de vroegere vriendin van Ket, Nel Hagelen-Schilt (1898-1994) die in Velp woonde. Bij haar aan de muur hing een reeks zelfportretten en in de kast stonden twee mappen met tekeningen en ander materiaal. De keren dat ik Nel bezocht vertelde zij over haar vriendschap met Ket, die zij als zeer bijzonder had ervaren, als een voorrecht. Zij vertelde ook dat zij het soms niet makkelijk vond te moeten beantwoorden aan wat zij meende dat Ket van haar verlangde wanneer zij haar oordeel over tentoonstellingen moest geven die zij wel had gezien en waar Ket door zijn ziekte niet naar toe kon. Haar leven lang – ze is zeer oud geworden – heeft zij het als een grote verrijking beschouwd hem te hebben gekend. Ket heeft veel gecorrespondeerd en terwijl de brieven aan Nel aan de Koninklijke Meer weten over de werkzaamheden van Wendy? Kijk op www.casadellarte.nl of volg haar op twitter: Bibliotheek werden geschonken, bezit het prentenkabinet de brieven aan Mien Cambier @casadellart van Nooten. Uit de groep tekeningen in de kast mocht ik er
in 1980 een voor het museum uitzoeken,Vader slapend in bed, een klassieke tekening met zwart en rood krijt. Nadat de tekeningen in deze mappen op voor Nel onaangename wijze in de kunsthandel waren terecht gekomen, besloot zij alle tekeningen die er nog waren en aan de muur hingen aan het museum te legateren. Ik moest er ook een voor mezelf uitkiezen. De mooiste die zij had hing boven de theetafel, Dubbelportret van Ket en zijn vader uit ca. 1938. Deze tekening was een voorbereiding voor het geschilderde dubbelportret dat bij Ket’s dood in september 1940 onuitgewerkt bleef. Maar op de tekening is ook de kop van Ket wel en die van zijn vader niet uitgewerkt.
Door het contrast tussen de beide koppen en de grote zeggingskracht waardoor de relatie tussen vader en zoon zo sprekend tot uiting komt, behoort zij tot de tot de mooiste portrettekeningen van de vorige eeuw: Ket, intens kijkend en uitvoerig in licht en donker uitgewerkt en achter hem zijn vader, schetsmatig weergegeven, zijn ogen op de zoon gericht. Omdat de tekening bepaald niet goed was ingelijst, stelde ik voor haar door het museum in een zuurvrij passepartout te laten zetten. Deze tekening had weliswaar mijn voorkeur, maar moest beslist tot het legaat aan het museum gaan behoren. Mijn keuze viel op het vroege portret uit 1926,
Dick Ket, Zelfportret (met hand), 1926 Potlood en zwart krijt op karton, 240 x 219 mm. Amsterdam, Rijksmuseum. Schenking van Peter Schatborn ter nagedachtenis aan zijn broer Wouter (1942-2010) Inv. nr. RP-T-2010-59
een van drie zelfportretten uit dat jaar. Anders dan de latere zelfportretten bezit dit zelfportret een speciale stylering. Met eenvoudige potloodlijnen zijn de contouren, de steile haren en wenkbrauwen getekend, terwijl de ogen met een lichtpuntje ons zachtmoedig aankijken. De kop is groot, bijna diagonaal in het vlak geplaatst en wordt bovenaan door de rand van het papier afgesneden. Hierdoor heeft het portret een sterke nabijheid. Ket was toen 24 jaar. Uiteraard beloofde ik Nel de tekening uiteindelijk aan de collectie van het museum toe te voegen. Dat gebeurde in 2010. Ik vond het een goede gedachte deze mij zeer dierbare tekening aan het pretenkabinet te schenken ter herinnering aan mijn overleden broer Wouter.”
Vol goede moed De studie Kunstgeschiedenis is veelomvattend en zal daarom zeker eerstejaars studenten verrassen. Zeker het propedeusejaar kent struikelblokken en uitdagingen. Nu het nieuwe studiejaar van start is gegaan vroegen we eerstejaars naar hun motivaties en verwachtingen. Wat denken ze te gaan leren? Hoe gaan ze hun studie aan pakken? En natuurlijk ook geen onbelangrijke vraag, wat willen ze met hun studie Kunstgeschiedenis gaan doen? Door Anne-Maria van Egmond
Volgens Maarten Broekema, studieadviseur Kunstgeschiedenis, hebben veel eerstejaars studenten een romantisch idee van de opleiding. Het moet toch fantastisch zijn om te leren over al het moois dat de mens van nul tot nu gemaakt heeft, om werken te kunnen herkennen en stromingen te kunnen onderscheiden. Het zijn vooral vrouwelijke scholieren die er op basis van dit idee voor kiezen om Kunstgeschiedenis te gaan doen. En vervolgens overvalt de studie hen, omdat lang niet alles even interessant is. 'Het is opmerkelijk dat deze onduidelijke
studiekeuze nog plaatsvindt, aangezien onderwijscoördinatoren Kunstgeschiedenis er alles aan doen om potentiële eerstejaars zo goed mogelijk voor te lichten. Het curriculum wordt uitgelegd en aangevuld met een minicollege op voorlichtingsdagen waar wordt benadrukt dat het eerste jaar is bedoeld om een overzicht van de kunstgeschiedenis eigen te maken. Op meeloopmomenten kan zelfs bij die overzichtscolleges worden aangeschoven.' Celena Muller (19) was op het VWO altijd al geïnteresseerd in kunst, vooral naar aanleiding van het vak tekenen, en daarom vastbesloten om Kunstgeschiedenis te gaan studeren. Als je haar ernaar vraagt, wordt haar enthousiasme duidelijk en blijkt dat ze goed op de hoogte is. Ze gaat dit jaar van alles leren: hoe kunstwerken door de jaren heen zijn gemaakt, de ontwikkeling die daarin zichtbaar wordt, welke invloeden eraan hebben bijgedragen, de achterliggende gedachten, betekenissen en verschillende stijlen. Romantisch of niet, de studie bevalt goed: Celena vindt het geweldig tijdens de excursies het geleerde in de praktijk toe te passen en staat open voor alles dat de opleiding te bieden heeft. De enkele reacties uit haar omgeving van mensen die zich afvroegen wat je nu met de Kunstgeschiedenis kunt worden, deren haar niet. 'Ik wil zoveel mogelijk leren en een van de besten worden in het vak. Dan kan ik later gewoon genieten van alles wat ik geleerd heb. Ik weet nog niet precies wat ik wil gaan doen, maar dat komt vanzelf wel!' Docente en tutor Madelon Simons heeft een kanttekening bij dergelijk onvoorwaardelijk geloof in de arbeidsmarkt. 'Voorheen werd voor Kunstgeschiedenis gekozen met het idee dat wanneer de banen niet voor het oprapen zouden liggen, je altijd nog iets anders kon gaan doen en een tweede interesse tot je beroep kon maken. Met alle bezuinigingen op onderwijs, voor een tweede studie moet een vermogen aan instellingsgeld betaald worden, is die meerkeuzemogelijkheid verdwenen en wordt het des te begrijpelijker datstudenten
niet voor Kunstgeschiedenis kiezen'. Vooralsnog wordt de voorspelde tendens niet zichtbaar in een verminderde instroom. Een groter probleem is dat veel scholieren die wel voor Kunstgeschiedenis hebben gekozen te maken krijgen met de overstap van het middelbaar naar wetenschappelijk onderwijs en die is vaak pittig. Het is moeilijk wennen aan de eigen verantwoordelijkheid voor roosters en inschrijvingen, waarbij de student geldt als individu, niet als onderdeel van een klas. Eerstejaars moeten zich realiseren dat ze niet meer op school zitten, maar studeren aan de universiteit. Los daarvan moeten ze daarbij zelf alle stof tot zich nemen en juist in het geval van de opleiding Kunstgeschiedenis is dat vaak een struikelblok. Madelon Simons: 'Het eerste tentamen van het vak Inleiding in de kunstgeschiedenis wordt dramatisch slecht gemaakt, het gemiddelde cijfer van 2010 was een 2,1. Eerstejaars zijn niet gewend hun tanden in een grote hoeveelheid studiemateriaal te zetten en realiseren zich maar amper dat er daadwerkelijk gestampt moet worden om je een overzicht van de kunstgeschiedenis eigen te maken.' Dat de studie Kunstgeschiedenis een ‘leesstudie’ is, is bij de meeste studenten echter wel bekend. Op de vraag hoe ze de studie aan gaan pakken klinkt dan ook unaniem dat de stof goed moet worden bijgehouden. Dick Zebregs (20) geeft aan daarbij alle stof tot zich te willen nemen en zich niet te beperken tot die informatie die wel eens tentamenstof zou kunnen zijn. Hij heeft zijn prioriteiten dan ook goed op een rijtje: Dick heeft al een baan als Young Professional bij een prominent veilinghuis, maar heeft er toch voor gekozen om verder te studeren. Na de HAVO en een propedeusejaar Museologie volgt hij dus nu de volledige studie Kunstgeschiedenis om zich zo breed mogelijk te ontwikkelen en zich tevens te kunnen specialiseren. Dick weet precies wat hij wil: 'Veel geld gaan verdienen in de veilingwereld'. Van de geschetste problematiek lijkt geen eerstejaars student zich bewust. De entree op
de arbeidsmarkt wordt niet gevreesd, die is tenslotte nog ver weg, en mocht het eerste tentamen met de neus op de feiten drukken kan altijd gas worden bijgegeven. Eerstejaars zijn blij met hun keuze, zijn fris aan een nieuwe studie begonnen en bulken van de energie en de zelfverzekerdheid. De ijverige student gaat dan ook een fantastische eerste jaar Kunstgeschiedenis tegemoet.
Nieuw bestuurslid : AnneMaria van Egmond Recent is Anne-Maria van Egmond (1985) toegetreden tot het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici. Zij zal ondermeer de totstandkoming van de jaarlijkse bibliografie begeleiden. Anne-Maria studeerde Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (20042010) en volgde vooral vakken middeleeuwse kunst, iconografie en religie. Sinds september 2011 is zij werkzaam als AIO aan de Universiteit van Amsterdam (promotor C.A. Chavannes-Mazel). Haar onderzoek beoogt een reconstructie van het artistieke klimaat van Holland en Zeeland in relatie tot Henegouwen en Beieren, welke gebieden alle behoorden aan Albrecht van Beieren (13361404). Deze vorst liet van zijn hofhouding rekeningboeken bijhouden, waarin AnneMaria zoekt naar betalingen voor kunstwerken en luxewaren, waarvan helaas amper iets is overgeleverd. Bewerkte kleding, ingelegde sieraden en kunstig tafelzilver hadden vanwege het gebruik van edelmetalen een veel hogere waarde dan beschilderde panelen en beelden. Pas in de loop van de vijftiende eeuw kregen
beschilderde panelen en beelden een waardering die uitsteeg boven de kosten voor het gebruikte hout en pigment. Uit de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn schilderijen overgeleverd die getuigen van de kunde van Hollandse schilders, onderwerp van de tentoonstelling Vroege Hollanders in 2008. Helaas zijn amper archiefstukken bewaard gebleven die naar deze werken verwijzen. Het is dus niet na te gaan of beschilderde panelen al de vooraanstaande positie hadden die ze verkregen in de loop van de zestiende eeuw. Omdat we uit de periode vóór deze ‘Vroege Hollanders’ alleen nog de archiefstukken hebben die Albrecht van Beieren liet optekenen, is het van belang deze in te zetten om de kunstproductie in kaart te brengen. Op welke manier maakte deze vorst gebruik van kunst en luxe, van kunstenaars en ambachtslieden en van het - al dan niet in zijn eigen graafschappen - aanwezige artistieke talent? Om dit onderzoek op de kaart te zetten maakte Anne-Maria acht maanden gebruik van een beurs van Stichting Art, Books and Collections. Binnenkort verschijnt het eerste artikel van haar hand: "Dair hi tgout ende sulver toe dede'. Haagse hofrekeningen in kunsthistorisch onderzoek”.
Toelichting op de VNK Jaarrekening 2010 Net als 2009 stond ook 2010 voor de VNK in het teken van het in balans brengen en het verstevigen van de financiële basis van de vereniging. De jaarrekening 2010 toont een positief saldo van ruim € 3.500 op de betaalrekening. Dat is aanzienlijk meer dan het wat lage bedrag dat eind 2009 op de betaalrekening stond. Ook is het doel bereikt om, met het oog op de toekomst, een goed evenwicht te creëren in de kapitaalbalans: de kapitaalrekening toont een balans van boven de € 21.500. Voor ons is het een gezond saldo met toekomstperspectief.
Er is in 2010 ruim € 23.000 aan inkomsten binnengekomen via de contributie van onze leden. De contributie was voor het eerst in jaren verhoogd. Het is grotendeels dankzij uw instemming met deze verhoging dat wij nu goed functioneren op financieel gebied. Wij danken onze leden hiervoor. De inkomsten van de VNK voorjaarsmiddag en het VNK congres bedroegen ruim € 1.200. Dat betekent dat er over 2010 bijna € 25.000 aan inkomsten is gegenereerd: zo’n € 3.000 boven begroting. Netjes dus. Aan de hand van deze cijfers valt te concluderen dat de VNK evenementen in 2010 geslaagd waren. De voorjaarsmiddag op de eerste ArtAntique beurs in Utrecht werd enthousiast bezocht door een diverse groep leden. Wij werden allen zeer goed ontvangen, de entree was zelfs speciaal voor VNK leden gratis. Onze hartelijke dank gaat uit dan ook naar de organisatie van de beurs. Goed bezocht werd de uitgestelde Jaardag van de VNK, uiteindelijk gehouden in maart van dit jaar. Deze VNK Dag met als titel: “Survival of the Fittest” vond plaats in het Van Gogh Museum en was ook een mooi georganiseerd succes. Dat succes lag voor mij als penningmeester vooral in het feit dat wij behoorlijk binnen het budget zijn gebleven en toch twee professionele bijeenkomsten hebben weten neer te zetten. Net als vorig jaar kwam er sponsoring binnen via onze eigen leden, een aantal gaf de vereniging extra steun door een hoger bedrag te storten dan voorgeschreven. Dit varieerde in 2010 van € 1 tot 50. Het is een genoegen deze spontane initiatieven van onze leden te zien, bedankt! Over 2010 zijn geen officiële sponsorgelden door het bestuur binnengehaald. Er zijn wat lijntjes uit gegooid in 2010 en ook dit jaar zijn er initiatieven genomen waar hopelijk nog resultaat uitkomt. Het bestuur is zich ervan bewust dat het een goede zaak zou zijn als wij ons in 2012 nog actiever inzetten om middelen te genereren. Er wordt momenteel ook nagedacht over een mogelijke vorm van adverteren op onze website.
De totale uitgaven voor het bulletin, de website en druk- en portokosten zijn in 2010 lager gebleven dan het begrote bedrag voor die posten. Zoals reeds bij u bekend is besloten om vanaf dit begin jaar (2011) het papieren bulletin om te dopen tot digitale nieuwsbrief. In de begroting (deze wordt u apart toegezonden per mail. red.) kunt u zien dat dit behoorlijk scheelt in onze algemene kosten. Het honorarium voor het schrijven van de bibliografie bedroeg dit jaar exact € 1.800 omdat er geen reiskosten werden gedeclareerd. Er is in de begroting voor 2012 rekening mee gehouden dat er mogelijk wel reiskosten vergoed dienen te worden aan de opsteller.
houden. Graag delen wij nog mede dat wij de overstap naar een automatische incasso voor contributiegelden hebben ingezet maar dat dit iets meer moeite kost dan aanvankelijk was voorzien. Wij hopen dat het per 1 januari 2012 mogelijk zal zijn per automatische incasso te betalen. Bericht hierover zal verschijnen op de VNK website. Er zal ook een mogelijkheid blijven bestaan om gefactureerd te worden, al zal dit extra (administratie-)kosten met zich meebrengen. De jaarrekening 2010 en de begroting voor 2012 zijn gecontroleerd en goedgekeurd door de heer Ton Geerts en mevrouw Fransje van Kuyvenhoven op resp. 7 en 9 november jongstleden. Commissielid Carin Schuring kon De uitgaven om het secretariaat draaiende te tot haar spijt niet deelnemen aan de controle houden waren zoals verwacht- binnen het van dit jaar maar zal zich hier volgend jaar begrote budget en we zijn er in geslaagd de weer voor inzetten. Wij danken de administratie- en bestuurskosten zeer laag te Kascommissie voor hun werk. houden in 2010. Tot slot herinneren wij u er graag aan dat de Er werd € 1.000 en een trofee uitgereikt aan bescheiden ook voor u toegankelijk zijn, de winnaar van de Karel van Manderprijs en € mocht u inzage wensen. 500 plus trofee aan de winnaar van de Jan van Gelderprijs. Ik dank u wel, Verder valt het op dat er niets is uitgegeven aan de ICT post. Toch is het begrote bedrag De penningmeester hetzelfde gebleven voor 2012- voor het geval van eventuele onvoorziene kosten voor noodzakelijke reparaties of investeringen en dergelijke voor de ICT op het secretariaat. Ook is er niets overgemaakt aan de CIHA in 2010 doordat er geen nota werd ontvangen. Wellicht wordt de contributie in de nabije toekomst alsnog geïnd door de organisatie. De uitkomst over het boekjaar 2010 is nog positiever dan verwacht. De financiële situatie is binnen een paar jaar sterk verbeterd, een evenwichtig punt lijkt bereikt. Het is niet langer noodzakelijk om beroep te doen op de spaarrekening om de algemene facturen te kunnen blijven betalen; de reserves worden zelfs aangespekt. Wij willen als bestuur deze stabilisatie graag verder verstevigen door onze kosten nog een tijdje zo laag mogelijk te
Colofon
Opzegging Lidmaatschap en abonnement worden jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het Kunsthistorici wordt uitgegeven door en onder lidmaatschap verantwoordelijkheid van de Vereniging van kan alleen schriftelijk bij de Nederlandse Kunsthistorici (VNK) ledenadministratie worden opgezegd, op elk moment en met onmiddelijke ingang. Bestuur Kunsthistorici wordt dan niet meer prof. dr. Claudine Chavannes-Mazel, voorzitter toegestuurd. drs. Ewoud Mijnlieff, secretaris drs. Claire van den Donk, penningmeester Adreswijzigingen prof. dr. Lex Bosman s.v.p. doorgeven aan de ledenadministratie. Esther Dieltjes, MA Terry van Druten, MA Kopij Anne-Maria van Egmond, MA Bijdragen aan website en bulletin, zoals dr. Merlijn Hurx actualiteiten, congressen, call for papers, personalia, vraag & aanbod en suggesties kunt Postadres secretaris u mailen naar: Vereniging van Nederlandse
[email protected] Kunsthistorici Postbus 1410 Website 3500 BK Utrecht www.kunsthistorici.nl Secretariaat & Ledenadministratie Marie-Louise de Ridder Postbus 1410 3500 BK Utrecht E-mail:
[email protected] Telefoon: (030) 253 64 37 (uitsluitend op dinsdag en vrijdag van 10.00 tot 14.00) Redactieadres drs. Sophie van Steenderen E-mail:
[email protected] Lidmaatschap VNK Een abonnement op Kunsthistorici is inbegrepen bij het lidmaatschap van de VNK. De jaarlijkse contributie bedraagt € 30,- voor leden met een betaalde baan en € 23,- voor leden zonder betaalde baan, ongeacht in welke maand men zich opgeeft. U wordt verzocht gebruik te maken van de toegestuurde acceptgirokaart. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de ledenadministratie.