Krimp achter de voordeur
De toekomst van mantelzorg voor ouderen
Auteur: Anita Peters, Ina Wilbrink Met medewerking van Oka Storms Vormgeving: Suggestie & illusie Overname van informatie uit deze publicatie is toegestaan onder voorwaarde van de bronvermelding: © MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. Mei 2011
Inhoudsopgave 1. Waarom deze studie?
3
2. Mantelzorg toen, nu en straks
5
2.1 Mantelzorg toen
5
2.2 Mantelzorg nu
6
2.3 Mantelzorg straks
7
3. Achter de voordeur
8
3.1 Uitgesplitst naar zorgsituatie
8
3.2 Veranderende zorgopvattingen
11
4. Uitdagingen voor de toekomst
14
4.1 Ouderen; zelfredzaam door…
14
4.2 Mantelzorgers; beter in balans door…
16
Ten slotte
19
Waarom deze studie?
Krimpen aan de Maas. Najaar 2010 is er een spraakmakende documentaire- reeks over de eerste regio’s die in ons land te maken krijgen met demografische krimp op televisie. Achter de voordeur van de Nederlandse gezinnen was van krimp al veel eerder sprake; al decennialang krijgen Nederlandse vrouwen minder kinderen dan de vervangingswaarde van 2,1 kind per vrouw. Op termijn zal dit leiden tot krimp in de totale bevolking.
Sommige regio’s en sectoren hebben er nu al mee te maken. Het onderwijs bijvoorbeeld, waar de helft van de basisscholen lege klaslokalen heeft. Of de zorgsector, waar krimp met name in de Randstad nu al gevoeld wordt. In de Nationale Mantelzorglezing 2010 hield Anton Westerlaken dan ook een krachtig pleidooi voor meer aandacht voor de informele zorg die gegeven wordt door mantelzorgers en vrijwilligers. Alleen zo valt volgens hem te voorkomen dat de professionele zorg op termijn door zijn hoeven zakt. Maar hoeveel rek zit er eigenlijk bij die informele helpers? Het leeuwendeel van de informele zorg wordt geboden door mantelzorgers: mensen die zorg verlenen vanuit een persoonlijke band met iemand in hun familie, huishouden of sociale netwerk1. Op jaarbasis zijn 2,6 miljoen mensen er langer dan drie maanden en/of meer dan acht uur per week voor in touw. En velen hebben het er nu al knap druk mee; het aantal zwaar of overbelaste mantelzorgers is in zeven jaar met 50% gestegen (SCP, 2010). Geen geruststellende cijfers in het licht van de demografische trends van vergrijzing en ontgroening die ons in de komende decennia nog te wachten staan. Alle aanleiding om ons serieus te verdiepen in de vraagstukken waarvoor toekomstige mantelzorgers zich geplaatst zullen zien. In deze trendstudie focussen we daarbij speciaal op de mantelzorg die gericht is op ouderen. Daarin zal een mogelijke frictie tussen vraag en aanbod aan mantelzorgers zich immers het sterkst doen voelen. We willen het debat voeden over mogelijke oplossingen. Maar niet zonder daarbij de bredere maatschappelijke consequenties van de implementatie van oplossingen en beleidsmaatregelen te betrekken. We willen daarmee een bijdrage leveren aan de bewustwording rondom het vraagstuk van ouderenzorg in de toekomst. Bij de (toekomstige) oudere hulpvrager en mantelzorger achter de voordeur, maar vooral bij de overheid en de samenleving voor die voordeur. De trend van vergrijzing is dit jaar ingeluid met het vijfenzestig worden van de eerste leden van de omvangrijke babyboomgeneratie. Tot 2040, het jaar waarin de vergrijzing haar hoogtepunt zal bereiken, zullen er nog velen volgen. Een op de vier inwoners van ons land zal dan ouder zijn dan 65 jaar. De naoorlogse geboortegolf heeft in geen enkel ander land zo langdurig doorgewerkt als in Nederland. In geen enkel ander land is ze daarna ook zo abrupt omgeslagen in een trend van ontgroening. De omslag zette in vanaf 1970, toen Nederlandse vrouwen op grote schaal anticonceptie zijn gaan toepassen. Sindsdien vertonen de geboortecijfers een gestaag dalende lijn. De instroom van migranten met grotere gezinnen heeft deze trend niet wezenlijk beïnvloed. De tweede generatie migranten wijkt doorgaans al nauwelijks af van het in ons land gebruikelijke
1 De omschrijving is een bewerking van de definitie van mantelzorg in de Thesaurus zorg en welzijn: ‘zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is; betaling van mantelzorg is mogelijk vanuit een persoonsgebonden budget.
Krimp achter de voordeur 3
***
patroon. Nederlandse vrouwen stellen het kinderen krijgen relatief lang uit; het eerste kind wordt pas rond het dertigste levensjaar geboren en het gemiddelde kindertal is 1,8. Demografen verwachten dat de geboortecijfers zich op dit niveau zullen stabiliseren (Beets, 2010), wat betekent dat we daarmee ook blijvend met krimpende families moeten rekenen. In een land dat nog steeds tot de dichtstbevolkte ter wereld hoort, is dat op zich geen ramp. Maar het betekent wel dat we ook serieus moeten stilstaan bij de gevolgen. Wat betekent een voortgaande krimp voor de families en sociale netwerken die samen de te verwachten groei in zorgvragen het hoofd moeten bieden? Daarbij komt dat de rek in de mantelzorg nog op andere manieren onder druk staat. Moderne mantelzorgers moeten de zorgtaken inpassen in volle agenda’s en maken er vaak ook lange reizen voor. Van een huisvrouw als vrijgestelde voor zorgtaken in eigen gezin en wijder familieverband, is meestal geen sprake meer; mannen en vrouwen zijn beiden actief op de arbeidsmarkt - vaak met lange reistijden - en delen samen de zorg voor eventuele kinderen. De groeiende groep alleenstaanden moet sowieso taken op alle domeinen voor eigen rekening nemen. Ook de sociale verbanden waarbinnen mensen voor elkaar zorgen zijn in beweging. Een op de drie huwelijken eindigt in echtscheiding, niet gehuwden gaan nog vaker uit elkaar (Liefboer, 2010). Netwerken zijn vluchtiger, relaties kunnen dankzij de technologisering wereldwijd worden onderhouden, maar moeten in de huidige netwerksamenleving voortdurend worden herbevestigd. Datzelfde geldt voor de plaats die daarbinnen zo nodig wordt ingeruimd voor onderlinge zorg. Drie kanttekeningen willen we maken bij deze exercitie. De vitale, doorgaans wat jongere ouderen zullen in eerste instantie vooral bieders van mantelzorg zijn. Het beroep op zorg van anderen komt gemiddeld genomen pas aan de orde bij het bereiken van een gevorderde leeftijd, wanneer veel ouderen te maken krijgen met een combinatie van meerdere chronische aandoeningen en een verhoogde kwetsbaarheid. Een tweede kanttekening betreft de hachelijkheid van het extrapoleren van huidige trends naar de toekomst. Vele auteurs hebben hierop al gewezen (zie o.a. de verkenningen van de stuurgroep Toekomst Zorg Thuis van NPCF en STOOM, 2010). Extrapoleren leidt vaak tot een in negatieve zin vertekend beeld en beneemt het zicht op mogelijke alternatieven. Een laatste kanttekening betreft de betrekkelijkheid van het begrip toekomst. Op het Brabantse platteland kwam het proces van krimp in het kindertal jaren later op gang dan in de Randstad. In de ene stadswijk wonen nu al meer alleenstaande ouderen of bejaarde migranten dan ze in een andere buurt ooit zullen bereiken. Met andere woorden, sommige van onze lijnen naar de toekomst zijn in sommige gebieden of sectoren nu al actueel, op andere plekken zullen ze altijd toekomst blijven. Met al deze slagen om de arm zetten we in deze trendstudie toch een aantal lijnen naar de toekomst, om de zorg voor toekomstige ouderen duurzaam op peil te houden. In deze trendstudie resumeren we eerst in vogelvlucht de ontwikkeling van de zorg in eigen kring in de afgelopen anderhalve eeuw, aan de hand van de toekomstverkenning van het SCP (Sadirai e.a., 2009) richten we vervolgens de blik op de toekomst. In het derde hoofdstuk bekijken we de gevolgen van de bevindingen van de SCP-verkenning op het niveau van de zorg die achter de voordeur door krimpende families geleverd moet worden. Wat zijn de gevolgen voor zorgende partners? Hoe gaan broers en zussen de zorg voor ouder wordende ouders oppakken als ze geen van beiden om de hoek wonen? Van wie komt de zorg als de meest betrokken naaste een neef of nicht is of een goede vriend? Sluiten de zorgopvatting van de overheid en in aansluiting daarop de overheidsmaatregelen wel aan op de opvatting die burgers in nieuwe familieverbanden daarover hebben? Hoe combineer je goed dochterschap met goed burgerschap met een fulltime bijdrage aan de arbeidsmarkt? We sluiten deze trendstudie af met het aanreiken van enkele oplossingsrichtingen en discussiepunten. We willen daarmee bijdragen aan het maken van beleidskeuzes voor een toekomstbestendig mantelzorgbeleid, waarbij kwaliteit van zorg voor onze ouderen als voorwaarde voorop staat.
***
4 Krimp achter de voordeur
Mantelzorg toen, nu en straks
Zorgen voor elkaar is zo oud als de mensheid, maar de manier waarop we dat aanpakken en de randvoorwaarden die daarvoor vervuld moeten zijn, veranderen voortdurend. Vanuit een korte terugblik op de ontwikkeling in de informele zorg in afgelopen anderhalve eeuw gaan we in op de toekomstverwachtingen tot 2030, zoals geschetst door het SCP (2009) en voegen daar enkele recente ontwikkelingen aan toe.
2.1
Mantelzorg toen
Onderlinge zorg binnen de eigen leefeenheid of het wijdere verband van familie, vrienden of bekenden is de oudste en nog steeds meest verleende zorg die er is. Onderling zorgen is zo vanzelfsprekend, dat er pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw door Hattinga Verschure een aparte term voor geïntroduceerd werd, het begrip mantelzorg. Die vanzelfsprekendheid wil overigens niet zeggen dat vroeger alles beter was, zo waarschuwde SCP-directeur Paul Schnabel in de eerste nationale mantelzorglezing (2003). Tot ver in de twintigste eeuw werd een groot deel van de zorg die nu door mantelzorgers gegeven wordt, gegeven door het eigen huispersoneel. De burgerij – ook de niet al te rijke families – had doorgaans personeel, vaak zelfs voor dag en nacht. Wie zich dat niet kon veroorloven, had doorgaans ook geen middelen om een eigen huishouding te voeren en was afhankelijk van de zorg van familieleden. Dit bracht dan automatisch met zich mee dat de zorgvrager niet werd geacht enige wensen of eisen te hebben ten aanzien van zijn of haar eigen leven. Het zelfde gold trouwens voor de zogeheten opofferingskinderen - doorgaans een dochter - die in veel grote gezinnen geacht werden de zorg voor gebrekkiger wordende ouders op zich te nemen. De jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw luiden de komst van de verzorgingsstaat in. ‘Trekken van Drees’ (later geformaliseerd in de AOW) gaf veel ouderen voor het eerst enige financiële armslag, een steeds grotere groep vond een onderkomen in de bejaardenoorden die op grote schaal verrezen en hun kinderen werden in 1961 ontheven van de wettelijke plicht hun ouders te helpen onderhouden (in Duitsland bestaat deze nog steeds). In 1968 trad bovendien de AWBZ in werking, aanvankelijk alleen voor langdurige intramurale zorg, later uitgebreid met steeds meer voorzieningen. Deze AWBZ-voorzieningen hebben in de woorden van Schnabel de zorg voor zorgafhankelijken tot een gegeneraliseerde solidariteit gemaakt; ze stellen ons in staat om als het ware collectief en anoniem te mantelzorgen. Al in de loop van de jaren zeventig wordt duidelijk dat de uitgaven voor de AWBZ de pan uit gaan rijzen. Om de kosten in de hand te houden, wordt dure intramurale zorg steeds meer vervangen door goedkopere extramurale zorg. Dit wordt mede mogelijk gemaakt door de komst van nieuwe vormen van zorgtechnologie, waardoor steeds zwaardere vormen van zorg in de thuissituatie verleend kunnen worden. De maatschappelijke integratie van gehandicapten en chronisch zieken wordt erdoor bevorderd, maar het betekent tegelijkertijd een zwaardere belasting voor de zorgers thuis (van der Lyke, 2000).
Krimp achter de voordeur 5
***
Vanaf de tachtiger jaren wordt mantelzorg dan ook steeds meer een expliciet thema, een vraagstuk in weten- schap, politiek en beleid. Vanuit het Rijk is geïnvesteerd in de opbouw van de lokale ondersteuningsstructuur. Zo zijn de middelen voor de coördinatie van de vrijwillige thuiszorg en mantelzorg flink verhoogd. In de periode vanaf 2000 is het beschikbare budget daarbij gestegen van € 7,6 miljoen tot € 32 miljoen in 2007 (Bussemaker, 2007). Een substantiële stijging, maar nog steeds een bescheiden bijdrage tegenover de economische waarde die mantelzorgers gezamenlijk produceren. In de tweede Nationale Mantelzorglezing schat Maassen van den Brink (2005) dat het op jaarbasis gaat om tussen de vier miljard en acht miljard euro. Uitgangspunt van deze raming is dat mantelzorg, uitgaande van het budget voor verzorging, thuiszorg en verpleging (dus exclusief ziekenhuiszorg), zo’n 20 tot 40% van de totale uitgaven voor zorg zou uitmaken indien hiervoor betaald zou worden.
2.2
Mantelzorg nu
De invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 markeert de overgang van de verzorgingsstaat naar de participatiemaatschappij, waarin burgers worden aangesproken op eigen verantwoordelijkheden en zij van de overheid alleen aanvullende ondersteuning kunnen verwachten. De aanvullende ondersteuning aan mantelzorgers is sindsdien een verantwoordelijkheid van de gemeente; de daarvoor bestemde middelen zijn overgeheveld naar het Gemeentefonds. Om mantelzorgers een blijk van waardering te bieden, komen zij vanaf dat jaar ook in aanmerking voor het mantelzorgcompliment, dat bestaat uit een bedrag van maximaal € 250 per jaar. Hiermee is een bedrag van € 65 miljoen per jaar gemoeid. In totaal is er voor mantelzorg dus een bedrag van € 97 miljoen beschikbaar; dat is bijna dertien keer zo veel als in het jaar 2000. De doelgroep mantelzorgers waarop dit ondersteuningsbeleid zich richt is in totale omvang de afgelopen jaren ongeveer constant gebleven, maar de zwaarte van hun zorgtaken neemt duidelijk toe, zo leert de laatste rapportage van het SCP over de stand van de mantelzorg in Mantelzorg uit de doeken (2010). In 2008 verleenden in totaal 3,5 miljoen Nederlanders mantelzorg. Twintig procent van de volwassen bevolking (2,6 miljoen mensen) verleenden de zorg meer dan acht uur per week en/of langer dan drie maanden. Het aantal mantelzorgers dat lang en intensief helpt, steeg van 750 duizend in 2001 naar 1,1 miljoen in 2008. Ook de groep zwaar of overbelaste mantelzorgers steeg in vergelijking met 2001 van 300.000 naar ruim 450.000 mantelzorgers (>18 jaar) in 2008. Met andere woorden een stijging van 50% in zeven jaar. Het gevolg is dat hun zelfstandigheid in de knel raakt en dat de zorgverlening ten koste gaat van hun gezondheid en spanningen oplevert op het werk of thuis. De onderzoekers wijten deze stijging aan de toenemende nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de burger door de overheid. Als voorbeeld noemen ze de introductie van het Protocol gebruikelijke zorg in 2003, waarin wordt vastgelegd dat huisgenoten elkaar langdurige begeleiding en hulp bij het huishouden dienen te geven en kortdurende hulp bij persoonlijke verzorging. Onder de huisgenoten worden ook de thuiswonende kinderen gerekend, die al vanaf vijfjarige leeftijd geacht worden naar hun eigen mogelijkheden huishoudelijke taken te vervullen. Het volume aan mantelzorg voor partners en inwonende kinderen is sinds de invoering van het protocol duidelijk toegenomen. Langs een omweg lijkt in feite ook in Nederland de familiaire zorgplicht opnieuw te zijn ingevoerd. Naar verwachting zal het begrip gebruikelijke zorg in de toekomst nog verder verruimd worden. In deze laatste rapportage zijn nog niet de gevolgen meegenomen van verdere beperkingen van de toegankelijkheid van de AWBZ. Zoals onder meer blijkt uit de Cliëntenmonitor langdurige zorg (2010), heeft de overheveling van de begeleiding van mensen met lichte en matige beperkingen naar de Wmo voor veel mantelzorgers geleid tot een taakverzwaring. Zolang geen vervangend aanbod beschikbaar is moeten zij oplossingen, bijvoorbeeld voor het wegvallen van deelname aan dagopvang, vooral in eigen kring vinden.
***
6 Krimp achter de voordeur
2.3
Mantelzorg straks
Hoe de mantelzorg zich straks zal ontwikkelen wordt in grote lijnen geschetst in De toekomst van de mantelzorg (Sadiraj e.a., 2009). Het SCP kijkt hierin vooruit tot 2030; de vergrijzingsgolf die vooral na 2020 snel oploopt, zal tegen die tijd zijn hoogtepunt naderen. Desondanks blijven vraag naar en aanbod van mantelzorg de komende twintig jaar redelijk in balans, zo is de op het eerste gezicht geruststellende conclusie van de onderzoekers. Belangrijkste verklaring is dat toekomstige 65plussers minder op mantelzorg zijn aangewezen; door hun gemiddeld hogere opleidingsniveau zullen ze meer zelfredzaam zijn en daardoor minder een beroep doen op ondersteuning van hun omgeving. Terwijl hun aandeel in de bevolking met ruim 60 procent toeneemt, blijft hun vraag naar mantelzorg beperkt tot een stijging van 25%. Het zwaartepunt van de verleners van mantelzorg ligt bij de generatie van vijftigers - de sandwichgeneratie - die werktaken combineert met zorgtaken voor eigen kinderen en voor hun ouder wordende ouders. Onder de oudere mantelzorgers zal het vaker gaan om mensen die zorg verlenen aan huisgenoten – meestal de eigen partner. Zij zullen daardoor een verhoogd risico lopen op overbelasting en schade aan eigen gezondheid, zeker als het gaat om de zorg voor mensen met cognitieve stoornissen (bijvoorbeeld dementie). Deze prognoses zijn gebaseerd op een door het SCP ontwikkeld verklaringsmodel voor het vragen, ontvangen en verlenen van mantelzorg. Uitgangspunt van dit model is dat veranderingen in ontvangen en verlenen van mantelzorg voortkomen uit veranderingen in de samenstelling van de bevolking. De kans dat mensen mantelzorg ontvangen wordt bepaald door drie groepen determinanten: gezondheidskenmerken (de aanleiding om zorg te gebruiken), persoonskenmerken (de geneigdheid om zorg te vragen) en situationele kenmerken (de mogelijkheid om de benodigde zorg te krijgen). De kans op het geven van mantelzorg wordt bepaald door persoonskenmerken en de gezondheidstoestand (bijvoorbeeld geslacht, fysiek in staat zijn de zorg te geven) en de mogelijkheden om hulp te bieden (zoals beschikbare tijd en reisafstand). Ook sociaal economische kenmerken (bv opleiding, besteedbaar inkomen) spelen een rol. Aan de hand van deze determinanten worden toekomstige ontwikkelingen verkend. Op basis van het verklaringsmodel kan men niet alleen ramingen maken over toekomstige vraag en aanbod, maar ook scenario’s over de effecten van maatschappelijke ontwikkelingen en van voorgenomen beleid. In deze toekomstverkenning worden voor de factor arbeidsdeelname twee scenario’s met elkaar vergeleken. Het deeltijdscenario, waarin mannen en vrouwen hun arbeidsdeelname gelijk gaan verdelen leidt tot een lichte stijging (5%) van het mantelzorgaanbod. Mannen worden dan aanzienlijk actiever. Het fulltimescenario – in lijn met het streven van de overheid meer mensen langer aan het werk te houden - leidt tot een daling van het zorgaanbod met 10%. Vooral vrouwen laten het dan afweten; hun aandeel daalt met 20% ten opzichte van de basisraming. De onderzoekers concluderen dat de beleidsdoel het aantal mantelzorgers constant te houden op het huidige niveau van 2,5 miljoen langdurige en/of intensieve zorgers, op gespannen voet staat met het beleidsdoel van een grotere arbeidsdeelname. Bij de globaal genomen geruststellende uitkomsten van de toekomstverkenning tot 2030, plaatsen de onderzoekers zelf al enkele kanttekeningen. In de eerste plaats ontbreken hierin enkele determinanten die mogelijk van belang zijn, waaronder het land van herkomst en de verwachtingen die leden van het sociale netwerk hebben over de steun die ze horen te geven of te krijgen ten opzichte van elkaar. Ook maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toepassing van nieuwe technologische ontwikkelingen zijn niet meegenomen. Een andere beperking is dat het model alleen kijkt naar aantallen personen die zorg geven of ontvangen en niet naar het volume van de hulp die ze bieden. Mensen met een fulltime baan en een lange reistijd kunnen nog steeds mantelzorg bieden, maar wel voor een beperkt aantal uren. Ook is in de ramingen geen rekening gehouden met gevolgen van beleid, zoals verbetering van verlofregelingen voor werknemers, verdere verhoging van de pensioensleeftijd of verdere beperking van de toegankelijkheid van zorgvoorzieningen; een aantal van deze factoren komt in de volgende hoofdstukken nog nader aan bod.
Krimp achter de voordeur 7
***
Achter de voordeur
Vanuit de trends die het SCP op macroniveau heeft geschetst voor de toekomst van de mantelzorg stappen we over naar het microniveau van wat er thuis bij de zorgvrager gebeurt. Wat betekenen de geschetste trends straks ‘achter de voordeur’, in de levens van de mensen die de vanzelfsprekende zorg voor partner, eigen ouders of andere ouderen in hun familie of vriendenkring in hun dagelijks leven moeten inpassen? Per zorgsituatie trekken we eerst enkele lijnen naar de toekomst en gaan vervolgens in op achterliggende zorgopvattingen.
3.1
Uitgesplitst naar zorgsituatie
Op macroniveau laat de toekomstverkenning zien dat toekomstige zorgvragers gemiddeld een ruimere financiële armslag zullen hebben en een hoger opleidingsniveau. Ze zullen daardoor gemiddeld meer mogelijkheden hebben om zelf oplossingen te vinden voor hun zorgvraag. Individueel of samen met andere ouderen in de vorm van senioren-communities. Daartegenover staat dat de oudere van de toekomst binnen zijn of haar krimpende familie in veel gevallen minder hulp uit het primaire netwerk kan verwachten. We werken de mogelijke gevolgen uit naar drie typen mantelzorg voor ouderen: zorg voor de eigen partner, voor (schoon) ouders en voor overige verwanten en vrienden. Van elke zorgsituatie volgt eerst een algemene, dus niet op de zorg aan ouderen toegespitste typering. Daarna gaan we in op toekomstige ontwikkelingen in de mantelzorg voor ouderen.
3.1.1 Mantelzorg voor de eigen partner Ongeveer een op de vijf mantelzorgers zorgt voor de eigen partner. Partnerzorg wordt vooral gegeven uit liefde, genegenheid en vanzelfsprekendheid en is van de drie zorgsituaties meteen de meest intensieve. De zorg duurt gemiddeld vijf jaar en wordt weinig met anderen gedeeld. In Iemand moet het doen (van Male e.a., 2010) wordt de impact die dat heeft op het leven van de zorgende partner indringend in beeld gebracht. Partnerzorgers zijn gewend veel uren te maken, gemiddeld meer dan een full-time werkweek. Voor mensen die hun partner bij alles moeten helpen is het haast letterlijk 24-uurs zorg. De zorgende partner krijgt er bovendien doorgaans de taken bij die de ander gewend was te vervullen. Een op de vier partnerzorgers voelt zich dan ook overbelast. Ook na opname in een zorginstelling houdt zorg niet op. Juist partners blijven doorgaans sterk persoonlijk betrokken bij de zorgvrager. Velen zien hun inzet ook als noodzakelijke aanvulling op verschralende formele zorg. Enkele lijnen naar de toekomst:
* De zorgende partner zal vaker zelf al een gevorderde leeftijd hebben, met daardoor een verhoogde kans op kwetsbaarheid vanwege eigen gezondheidsproblemen. De risico’s op overbelasting – nu al bij een op de vier zorgende partners het geval - en schade voor eigen gezondheid zullen daardoor groter zijn.
* Onder de partners van de toekomst zal het steeds vaker gaan om een tweede of derde huwelijk of een
***
8 Krimp achter de voordeur
andere relatievorm. De intensieve en langdurige inzet die echtgenoten elkaar gemiddeld veelal leveren, kan dan minder vanzelfsprekend zijn. Nog ongewisser is de zorg die partners in een LAT-relatie elkaar bieden. Ouderen kiezen vaak bewust voor apart wonen en samen vooral de plezierige kanten van het nog resterende leven genieten. In geval van ernstige ziekte of beperkingen moet de aard van de relatie opnieuw gedefinieerd worden. Het kan de relatie intensiveren, zoals bij een van de respondenten van Iemand moet het doen het geval is, maar dat spreekt beslist niet vanzelf.
* Zorg voor de eigen partner wordt doorgaans niet snel gedeeld, maar als de zorgtaken zwaarder worden krijgt de zorgende partner toch vaak aanvullende hulp van (schoon)kinderen. Back-up van de kinderen zal bij een voortgaande krimp lang niet altijd beschikbaar zijn (zie verder 3.1.2.).
* Vooral de zorg voor een inwonende partner met dementie of andere aandoeningen die tot gedragsproblemen leiden, kan heel belastend zijn. Dit geldt als een belangrijke risicofactor voor het ontsporen van zorg (o.a. verwaarlozing en psychisch of lichamelijk geweld).
* Achter de voordeur van de toekomst woont steeds vaker een alleenstaande oudere. Het aandeel van de partnerzorg op het totale volume aan mantelzorg zal daarom relatief afnemen.
* Het percentage ouderen onder allochtonen van de eerste generatie loopt de komende decennia snel op. Zij vinden doorgaans minder makkelijk hun weg naar reguliere voorzieningen, waardoor de belasting voor mantelzorgers groter kan zijn. Welke zorg partners elkaar verlenen, hangt samen met de zorgnormen in het land van herkomst. Met name Marokkaanse en Turkse ouderen zien het verlenen van praktische zorg vooral als taak van vrouwelijke familieleden. Mannelijke partners zullen daardoor mogelijk minder actief zijn in de praktische zorg voor hun vrouw. Partners zijn geneigd veel te doen voor elkaar; eerder teveel dan te weinig. Maar de situatie waarin (hoog) bejaarde ouderen voor elkaar zorgen is wel relatief kwetsbaar is en daardoor risicovol. Risico’s spelen zowel wat betreft de eigen gezondheid van de zorgende partner als wat betreft het risico op isolement en ontsporen van de zorg. In krimpende families is back-up vanuit de kinderen minder beschikbaar of zelfs geheel afwezig en zullen anderen de dreigende overbelasting tijdig moeten signaleren.
3.1.2 Mantelzorgers voor (schoon)ouders Zorg voor (schoon)ouders is de meest verleende vorm van mantelzorg. De zorg duurt gemiddeld vijf jaar en wordt doorgaans met andere (schoon)broers en zusters gedeeld. Het gemiddelde tijdsbeslag ligt op zestien uur per week en leidt minder vaak tot overbelasting dan partnerzorg (19% tegen 24%). Zolang beide ouders nog in leven zijn, vervullen kinderen voornamelijk een aanvullende rol. De zorg voor een langstlevende, gescheiden of nooit gehuwde ouder kan veel intensiever zijn. Door langere levensduur, jongere huwelijksleeftijd en lagere hertrouwkans betreft dit vaker de moeder. Zorg van kinderen voor ouders geldt weliswaar als vanzelfsprekend, maar dat neemt niet weg dat de omgang ermee ongemakkelijk kan zijn. Als kind gaan zorgen voor een van je ouders is volgens Merz (2008) hoe dan ook een omkering van de oorspronkelijke rolverdeling. Wanneer de kwaliteit van de eerder opgebouwde ouder-kindrelatie goed is, hebben ouders en kinderen minder moeite met die switch. Bij kwalitatief minder goede relaties ervaren beide partijen de zorg als meer belastend en stressvol. Enkele lijnen naar de toekomst:
* Kinderen zullen voor het verlenen van ouderzorg vaker langere reizen moeten maken. De gemiddelde reisafstand tussen ouders en uitwonende volwassen kinderen is nu al 31 kilometer. Door migratie en globalisering kunnen reisafstanden nog veel verder oplopen. Dit speelt vooral binnen hoger opgeleide families; lager opgeleiden wonen gemiddeld dichter bij elkaar.
* Het zorgnetwerk van kinderen onderling is kleiner en mogelijk ook kwetsbaarder, doorat er in krimpende families minder back-up is in geval van nood of overbelasting. Wel is de ouder-kindrelatie in kleine gezinnen vaak intensiever, wat kan leiden tot een grotere bereidheid tot zorg verlenen (Spitze, Logan 1991 in: Stuifbergen 2008). Dit wordt ook bevestigd door eigen onderzoek van Stuifbergen (2008). Als dit patroon
Krimp achter de voordeur 9
***
stabiel is, impliceert de trend van krimpende families dat een hoger percentage van volwassen kinderen in de toekomst betrokken zal zijn bij een vorm van ondersteuning.
* Door een grotere variëteit van relatievormen en een kortere duur van relaties worden de onderlinge betrekkingen binnen families steeds diffuser. Het netwerk van potentiële medehelpers kán er groter en sterker door worden, maar in een deel van de zogenaamde nieuwe families of patchworkfamilies geldt het omgekeerde. Relaties met ouders en tussen kinderen onderling zijn soms verstoord geraakt of afstandelijker geworden. Min of meer eerlijk delen van de zorg voor ouders op leeftijd spreekt dan minder vanzelf.
* Door afschaffing van het prepensioen en optrekken van de pensioenleeftijd zullen zorgverlenende kinderen vaker nog volop actief zijn op de arbeidsmarkt. De rol van centrale mantelzorger die de zorgtaken van andere broers en zusters coördineert, wordt nu nog vaak vervuld door een parttime werkende vrouw. Ook die zal echter in de toekomst gemiddeld intensiever en langer moeten doorwerken. Vooral fulltime werk combineert slecht met mantelzorg.
* Ook zullen zorgers van de toekomst vaker te maken hebben met combinaties van zorgtaken voor verschillende verwanten en eigen gezinsleden. Sandwichdochters en -zonen (met zorgtaken voor ouders en eigen (klein)kinderen) en andere veelzorgers lopen een verhoogde kans op overbelasting. Doordat de belasting uit verschillende bronnen voortkomt, wordt deze vaak minder snel opgemerkt.
* Allochtone ouderen van de eerste generatie verwachten de ondersteuning vooral van eigen kinderen te krijgen en praktische zorg vooral van hun (schoon)dochters. Met name Turkse en Marokkaanse ouderen hebben een sterke norm van familiesolidariteit (Merz, 2010). Hun kinderen hebben doorgaans al meer Westerse zorgnormen en ook minder mogelijkheden om de zorg te combineren met andere taken. Door het gemiddeld kleinere leeftijdsverschil tussen de generaties kan de sandwich van zorgtaken zich al op jongere leeftijd voordoen dan bij autochtonen. Kortom, zorg van kinderen voor ouder wordende ouders zal zich in de toekomst afspelen binnen een beperkter en diffuser familienetwerk met een grotere geografische spreiding. Zorgende kinderen zijn meer tijd (en geld) kwijt aan reizen en hebben binnen het familienetwerk minder back-up. Binnen patchworkfamilies is de taakverdeling tussen kinderen onderling minder vanzelfsprekend.
3.1.3 Zorg aan overige verwanten en vrienden Met de zorg aan overige verwanten en vrienden zijn bij elkaar genomen ongeveer een op drie mantelzorgers in de weer. Dit type mantelzorg spreekt minder vanzelf dan zorg voor partners of ouders; als motief speelt wordt hierbij vaak ook de goede relatie met de zorgvrager genoemd. De zorg duurt gemiddeld een periode van vier jaar; het tijdsbeslag blijft relatief beperkt (circa tien uur per week), doordat de zorg met meerdere familieleden en bekenden gedeeld wordt. Over dit type zorg is eigenlijk het minste bekend. Toch zal juist deze vorm van mantelzorg moeten groeien om de te verwachten krimp in de andere zorgtypen te compenseren. Er zullen vanuit deze hoek bovendien heel wat mantelzorgers bij moeten komen, want overige verwanten en vrienden besteden gemiddeld beduidend minder tijd aan de zorg dan eigen partners of kinderen. Enkele lijnen naar de toekomst
* Toekomstige ouderen zullen mogelijk over een groter potentieel aan vrienden en bekenden beschikken. In hun sociale netwerk nemen vriendschapsrelaties een belangrijker plaats in dan vroeger, ook veranderen werkgerelateerde contacten na pensionering vaker in vriendschappen (Stevens & van Tilburg, 2010). Ook op internet worden nieuwe contacten aangeknoopt. Of virtuele vriendschappen via e-communities ook tot reallife vriendschappen leiden is nog niet duidelijk (Hattinga e.a. 2010).
* Het grotere vriendenpotentieel geldt niet voor iedereen. Mensen die minder succesvol zijn geweest in hun werk en mensen van wie familiebanden, bijvoorbeeld door echtscheiding verzwakt zijn, zullen vaak een beperkter netwerk hebben en daarmee ook minder kans op het ontvangen van deze vorm van mantelzorg.
***
10 Krimp achter de voordeur
* Vrienden zijn overwegend van de eigen generatie; de mantelzorgende vriend of bekende zal dus doorgaans zelf ook al op leeftijd zijn, vaker zelf ook gezondheidsproblemen hebben en/of de zorg hebben voor andere naasten. Bij het ouder worden zal het vriendennetwerk bovendien onherroepelijk uitdunnen.
* Hetzelfde geldt voor de mantelzorg die verleend wordt door (schoon)broers en zusters. Ook zij zullen veelal tot dezelfde generatie behoren. Bij patchworkfamilies kunnen de leeftijden wat meer variëren, maar hier kan de onderlinge hulp tussen bijvoorbeeld half- of stief broers en zusters weer minder vanzelf spreken.
* Mantelzorg vanuit de jongere generatie kan wel uit de wijdere familiekring komen, bijvoorbeeld van neven en nichten voor oom of tante. Net als de zorg van vrienden is inzet van zulke overige verwanten doorgaans beperkter dan van partners of kinderen.
* Oudere homoseksuele mannen en vrouwen hebben vaker een beperkt netwerk waaruit ze mantelzorg kunnen verwachten. De meerderheid heeft geen kinderen en relaties met de familie zijn voor een deel verstoord door niet accepteren van de geaardheid (Schuyf, 1997). Voor mantelzorg zijn ze daardoor voornamelijk op vrienden en bekenden aangewezen, maar vooral bij roze ouderen die in een weinig homovriendelijke omgeving verkeren kan ook die vriendenkring beperkt zijn. Kortom, mantelzorg zal voor een toenemende groep ouderen vooral uit het wijdere sociale netwerk moeten komen. Gebrek aan signalering dat ondersteuning nodig is en gebrek aan overzicht over het netwerk van potentiële zorgers kan hierbij een belangrijk probleem vormen. In de zorg voor een partner staat de centrale mantelzorger bij voorbaat vast, in de zorg voor een ouder is het veelal ook duidelijk wie daarvoor de aangewezen persoon is. Binnen een wijder sociaal netwerk hebben verschillende vrienden en bekenden elkaar mogelijk niet eens in beeld. Ook in hun onderlinge taakverdeling staat niets op voorhand vast.
3.2
Veranderende zorgopvattingen
Lijnen trekken naar de toekomst, hoe zorgvuldig onderbouwd en beredeneerd ook, blijft een hachelijke bezigheid. Welke initiatieven ondernemende ouderen gezamenlijk gaan ontwikkelen, welke technologische oplossingen er gevonden worden voor problemen die nu nog huizenhoog lijken en welke nieuw problemen aan het licht zouden kunnen komen? In de vorm van oplossingsrichtingen stippen we in het volgende hoofdstuk enkele aspecten aan. Maar hoe succesvol deze uitdagingen ook ter hand worden genomen, er blijft achter de voordeur van de krimpende families genoeg te zorgen over. Of mantelzorgers die zorg met liefde, genegenheid en toewijding op zich blijven nemen en of de zorgvrager van de toekomst de zorg van partner, familieleden of vrienden ook zal toelaten, hangt af van hun zorgopvattingen. We besluiten dit hoofdstuk daarom met de verkenning van verschillende aspecten van deze cruciale factor in de zorg achter de voordeur. In navolging van Tonkens (2008) doen we dit aan de hand van het door Hochschild ontwikkelde concept van de framing en feeling rules. De framing rules vormen het referentiekader waarmee mantelzorgers betekenis geven aan de zorg die ze verlenen. Dit kader bestaat uit drie typen regels: morele, historische en pragmatische regels. Morele regels hebben betrekking op wat je als mantelzorger als plicht ziet, historische op je eigen voorgeschiedenis en pragmatische op de inschatting wat er zoal beschikbaar is. Deze regels bepalen niet alleen wat we vinden en welke eisen we stellen, maar ook de gevoelens die het bij ons oproept. Hochschild noemt dit de feeling rules. Schuldgevoel, boosheid, dankbaarheid, voldoening; het komt allemaal voort uit de combinatie van framing en feeling rules waarmee mensen betekenis geven aan de zorg die ze verlenen. Ook hier geldt dat de veranderingen niet met zekerheid te voorspellen zijn, maar veranderen zullen ze zeker. We benoemen vier sets van factoren die er naar alle waarschijnlijkheid een rol in zullen spelen: generatieverschillen, zorgopvattingen van eerste en tweede generatie allochtone mantelzorgers, zorgnormen in de zogeheten nieuwe familie en opvattingen over zorg in relatie tot mannen- en vrouwenrollen.
Krimp achter de voordeur 11
***
Generatiementaliteit Een eerste factor om rekening mee te houden is het verschil in zorgopvatting tussen de huidige en de toekomstige generatie mantelzorgers. In het generatiemodel van Becker (1993) wordt mantelzorg aan oude ouderen nu nog grotendeels gegeven door mensen uit de tijdens de oorlog geboren stille generatie, bij zorg aan de eigen partner of andere leeftijdgenoten ook door de vooroorlogse. Beide zijn het generaties die de morele lat van trouw, plichtsbetrachting en soberheid behoorlijk hoog leggen. De op hen volgende babyboomgeneratie verschilt sociologisch op een aantal wezenlijke punten van hun sobere voorgangers. Ze zijn assertiever, meer antihiërarchisch en hedonistisch ingesteld. Verschillende auteurs (zie o.a. Knook, 2009) verwachten dan ook dat hun solidariteit met andere generaties beperkter van karakter zal zijn. Voor een deel kan die beperking ook voorkomen uit de historische regels die ze hanteren. Penninx (2010) noemt hun opvattingen over wat wel en niet tot de taken van de overheid behoort een typisch product van de welvaartstaat. Babyboomers die vrijwilligerswerk doen, weigeren vaak categorisch ‘zich voor het bezuinigingskarretje van de overheid’ te laten spannen. Eenzelfde overweging zou ook een rol kunnen spelen in de afweging bepaalde mantelzorgtaken op zich te nemen. Ook de zorgvrager heeft eigen opvattingen over zorg ontvangen die medebepalend zijn voor het mogelijk maken van mantelzorg. Verschillen in zorgopvattingen tussen verschillende generaties kunnen met name in de zorg voor ouders een rol spelen. In de volgende paragrafen zullen we daarvan nog enkele voorbeelden tegenkomen.
Zorgopvattingen van mannen en vrouwen De tijd dat mantelzorg als typisch vrouwenwerk gold ligt allang achter ons, maar nog steeds scoren mannen in de mantelzorgstatistieken lager dan vrouwen. Dat ligt volgens de Boer en Keuzekamp (2009) niet aan hun geringere hulpbereidheid, maar simpelweg aan de - helaas - hogere trefkans van de vrouwen. Vrouwen hebben een groter sociaal netwerk en daardoor een grotere kans dat iemand binnen dat netwerk hulp nodig heeft. Kruijswijk (2010) keek in zijn onderzoek naar taakverdeling tussen broers en zusters in de zorg voor bejaarde ouders nog wat verder achter de voordeur. Hij schrijft de grotere trefkans van vrouwen mede toe aan hun grotere gevoeligheid voor signalen van mensen in hun omgeving. Ook de zorgvragers zelf spelen hierin een rol. Zij stellen hun hulpvraag eerder aan een dochter dan aan een zoon. Dit kan mede voortkomen uit generatiegebonden opvattingen; (hoog)bejaarde ouders zullen eerder geneigd zijn de zorg als een vrouwenzaak te beschouwen. De dochter die het eerste signaal opvangt, krijgt doorgaans ook de rol van centrale mantelzorger. Daarnaast valt op dat mannen vaak meer voor de randvoorwaarden zorgen, zoals tuinonderhoud, vervoer, of aanpassingen in huis. Zelf zien ze dat doorgaans niet als mantelzorg. Ook zijn mannen eerder geneigd hun eigen grenzen aan te geven; vrouwen stellen hun zorgnormen doorgaans hoger en ervaren vaker een hoge belasting. In termen van Hochschild hanteren mannen eerder pragmatische regels, vrouwen eerder morele. Dit verschil in zorgnormen kan door mannen dan weer worden aangegrepen als excuus om de zorg uit handen te geven. Een deel van het zorgpotentieel van mannen blijft daardoor onbenut.
Zorg in multicultureel perspectief Van de mentaliteitsverschillen tussen generaties en seksen, stappen we over naar de opvattingen die gelden achter de voordeur van allochtone families. In het bijzonder naar die van ouderen van de eerste generatie met een islamitische achtergrond. Hun morele normen zijn sterk gebaseerd op familiesolidariteit. Door migratie raken gezinnen en families extra op elkaar aangewezen. Hun zorgopvatting dat alle zorg vanuit de eigen familiekring afkomstig dient te zijn, is daardoor vaak nog strikter dan de normen die op dit gebied gelden in het land van herkomst. Waar autochtone ouderen doorgaans sterk aan hun zelfstandigheid hechten en hun kinderen soms eerder te laat inschakelen, leunen veel allochtone ouderen van de eerste generatie juist sterk op hun kinderen. Zo bleek bij een onderzoek in Maassluis (Hijnekamp, 2008) de helft van de allochtone ouderen een beroep te doen op mantelzorg, tegen 10 procent van de autochtone ouderen. Veel (schoon)dochters – van hen wordt de praktische hulp vooral verwacht - komen zo klem te zitten tussen eigen zorgopvattingen en die
***
12 Krimp achter de voordeur
van de vorige generatie. Ook zijn werk en zorgtaken vaak moeilijk te combineren. Bij een snelle stijging van het aantal allochtone ouderen kan dit leiden tot spanningen tussen de generaties en tot ernstige overbelasting van deze sandwichdochters (Merz, 2010).
Zorgen in nieuwe families Een andere doelgroep waar de zorgopvattingen aan verandering onderhevig zullen zijn, zijn de zogenoemde nieuwe families, ook wel patchworkfamilies genoemd. Door scheiding, nieuwe relatievorming, al of niet in de vorm van hertrouw, is dit zeker in de Randstad een in omvang toenemende groep. Hoeveel van de morele regels over de zorg die partners elkaar horen te geven zijn bijvoorbeeld nog geldig als het gaat om een LATrelatie? Hoe vanzelfsprekend is het om zorg te geven aan een stiefouder? Hoeveel zorg voor je bejaarde vader kan je delen met een stiefzuster of halfbroer? Wat doe je als je stiefmoeder dement wordt? Overheersen de feeling rules (‘ik heb nooit veel met die vrouw gehad’) of meer pragmatische overwegingen (‘ze heeft goed voor vader gezorgd’) of de wetenschap dat ze niemand anders heeft? Uit onderzoek van Stuifbergen (2008) blijkt dat de partnerstatus van de ouder een belangrijk punt vormt. Moeders krijgen meer ondersteuning dan vaders. Gescheiden ouders met een nieuwe partner krijgen minder ondersteuning dan ouders die nog steeds met elkaar getrouwd zijn. Hiervoor worden twee mogelijke verklaringen gegeven. De partners van de moeders zijn gemiddeld genomen niet jonger, die van de vaders wel. Mogelijk neemt de nieuwe partner de ondersteuningstaken op zich of ontvangen de ouders met een nieuwe partner ondersteuning van de kinderen van de partner. Dykstra (2003) concludeert dat veranderende familiestructuren de vanzelfsprekendheid van mantelzorg veranderen en signaleert in dit verband ook de cumulatie van zorgvragen die zich kan voordoen. Denk aan een dochter van gescheiden ouders die beide hertrouwd zijn en die daardoor twee paar ouders heeft waar zij wellicht loyaliteit voor voelt. Ook zij kan zich niet meer baseren op vanzelfsprekende zorgnormen; het hele referentiekader moet opnieuw worden uitgevonden. In dit hoofdstuk vertaalden we toekomstige ontwikkelingen op macroniveau naar het microniveau van wat er thuis gebeurt achter de voordeur van de mantelzorgvrager en zijn vervolgens ingegaan op achterliggende zorgopvattingen. Families blijven naar verwachting ook in afgeslankte vorm een belangrijk kader bieden voor het verlenen van onderlinge zorg. De invulling ervan verloopt echter minder volgens door alle leden van het netwerk gedeelde, vanzelfsprekende zorgnormen. Wat mensen wel of niet voor elkaar doen wordt sterker dan vroeger bepaald door de context en de persoonlijke relatie tussen zorgvrager en mantelzorger. Terwijl achter de voordeur van krimpende families nieuwe, meer geïndividualiseerde manieren van zorgen voor elkaar worden uitgevonden, staat de overheid op de stoep met een boodschap die zich eerder in tegenovergestelde richting lijkt te bewegen. Met soms wel heel abrupt krimpende voorzieningen, met stringentere normen over de zorg die huisgenoten geacht worden elkaar te verlenen en een zwaarder beroep op eigen plichten en zelfredzaamheid. Op de vraag of dit niet contraproductief werkt, komen we in het volgende hoofdstuk terug.
Krimp achter de voordeur 13
***
Uitdagingen voor de toekomst
Vanuit het microniveau van de krimpende families van de toekomst en hun omgang met de zorgvragen van een groeiende groep oudere ouderen stappen we in dit hoofdstuk weer terug in de buitenwereld. Wat moet daar gebeuren om ook in de toekomst mantelzorg te kunnen blijven verlenen?
Vooraf nogmaals de vaststelling dat kijken in de toekomst moeilijk is; ouderen van de toekomst zijn niet de ouderen van vandaag. Veel problemen zullen ze zelf voortvarend ter hand nemen en de wereld uit helpen, andere zullen achterhaald worden door nieuwe medische en technologische ontwikkelingen. Andersom kunnen zaken waar nu nog niemand bij stilstaat, in de toekomst levensgrote problemen opleveren. Met de wijsheid van nu kunnen we op basis van de voorafgaande hoofdstukken in elk geval vast enkele oplossingsrichtingen benoemen. In lijn met de Wmo-gedachte bekijken we eerst wat ouderen zelf kunnen doen om zelfredzaam te blijven en zo de druk op de (mantel)zorg zo laag mogelijk te houden. Vervolgens bespreken we enkele opties die de taak van mantelzorgers kunnen verlichten en tot slot benoemen we vragen, de uitdagingen waarvoor beleidsmakers zich dan gesteld zien.
4.1
Ouderen; zelfredzaam door…
Anders wonen Een dak boven je hoofd, naast voeding, is zo’n beetje de eerste behoefte van de mens. De voordeur van ouderen vormt de toegang tot diverse woonvormen. Steeds vaker woont er een alleenstaande oudere. Uit demografische trends weten we ook dat het vaker zal gaan om een alleenstaande zonder kinderen, of met kinderen ver uit de buurt. Samen met anderen een gemeenschappelijke woonvorm betrekken lijkt een aantrekkelijke optie om de zelfredzaamheid te versterken. Ook onder allochtone ouderen groeit de belangstelling voor vormen van groepswonen, waarin ze hun gemeenschappelijke achtergrond kunnen delen (Meulenkamp e.a., 2010). Een van de voordelen van groepswonen is het kunnen creëren van je eigen sociale netwerk dichtbij. Voor ouderen kan dit bovendien een compensatie vormen voor mensen die uit hun eigen netwerk wegvallen. We kunnen grofweg een verdeling maken tussen groepswonen met een monogenerationele opzet – mensen waarderen juist hun woonomgeving te kunnen delen met leeftijdgenoten – en projecten met een diversiteit in huishoudens. Met name bij de monogenerationele woonvormen speelt het vraagstuk van interne vergrijzing, zo blijkt uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut (Jansen e.a., 2008). Zorg in de zin van burenhulp komt wel vaak voor, maar ten aanzien van mantelzorg bestaat de vrees om beschouwd te worden als familiehuishouding en zorgplicht opgelegd te krijgen. Persoonlijke verzorging en eten geven horen pertinent niet tot wat bewoners voor elkaar doen. Ook in particuliere initiatieven van groepjes vrienden die samen een gemeenschappelijke woonvorm opzetten zijn dergelijke problemen te verwachten. Ook hierbij gaat het vaak om mensen in ongeveer dezelfde levensfase, die dus ook samen ouder en mogelijk meer hulpbehoevend worden. Bovendien kan ook hier ook verschil in zorgopvattingen een rol spelen. Delen van interesses en open staan voor ontmoeting zal niet voor iedereen vanzelfsprekend tot bereidheid tot zorgen leiden.
***
14 Krimp achter de voordeur
Ook ouderen die liever op zichzelf blijven, kunnen door preventie in eigen huis een bijdrage leveren aan het ontlasten van mantelzorg. Een simpel voorbeeld is te zorgen dat voorzieningen om vallen te voorkomen zijn aangebracht (goede verlichting, geen losse snoeren, duidelijke looproutes). Een ander voorbeeld is het gebruik van domotica, waardoor zorgtaken, communicatie, ontspanning en andere huiselijke bezigheden met inzet van elektronische apparaten en netwerken gemakkelijker gemaakt. Door zelf te leren omgaan met social media om zo contact te houden met anderen als je zelf niet meer zo mobiel bent. Ook het tijdig nadenken over verhuizen verhoogt de zelfredzaamheid; in een woning die van alle gemakken voorzien is met winkels in de buurt kan de oudere langer zelfredzaam blijven.
Zorg inkopen Een toenemend aantal ouderen zal in de toekomst welvarend genoeg zijn om zelf, in het informele circuit of via commerciële thuiszorgbureaus, aanvullende hulp in te kopen. Naarmate de professionele zorg schaarser wordt en tekorten op de arbeidsmarkt toenemen, lonkt ook de mogelijkheid om over de grens te kijken. In landen als Duitsland en Italië wordt al veel gebruik gemaakt van vrouwelijke arbeidsmigranten die huishoudelijke taken en verzorging overnemen (Lutz, 2008, Parreñas, 2001). In Nederland lijkt deze ontwikkeling ook op gang te komen, getuige het aanbod op Marktplaats en andere advertentiesites van Filippino housekeepers en ervaren maar goedkope Poolse en Slowaakse verzorgenden2. Op het eerste gezicht lijken beide partijen ermee gebaat. De oudere krijgt zorg op maat, de buitenlandse vrouw heeft werk en inkomsten waarmee ze ook andere familieleden kan steunen. Beide partijen hebben echter ook te maken met taal- en cultuurverschillen en met wederzijdse afhankelijkheid, waarin de zorg makkelijker kan ontsporen. Ook moet een deel van de vrouwen om hier zorg te verlenen in het eigen land de zorg voor eigen kinderen aan anderen overdragen. Parreñas rekent deze vorm van arbeidsmigratie dan ook tot de caredrain, die in de landen van herkomst leidt tot sociale ontwrichting.
Tijd ruilen Een andere optie voor het vergroten van zelfredzaamheid zou het deelnemen aan een systeem van tijdruil kunnen zijn. Tijdruil is gebaseerd op het principe van wederkerigheid; je doet iets voor iemand en je bouwt daarmee een tegoed op dat je zelf weer kunt gebruiken voor een dienst die je van een ander krijgt. Een oudere biedt bijvoorbeeld aan om taarten te bakken, maar heeft zelf hulp nodig voor de zware boodschappen of het tuinonderhoud. Het concept is ontwikkeld in de VS en Groot-Brittannië. Ook de Seniorengenossenschaften in Duitsland zijn hiervan afgeleid. Daar gaat het specifiek om zorg voor en door senioren; deelnemers kunnen kiezen voor uitbetaling van een (bescheiden) uurbedrag, voor het benutten van diensten van anderen of het opsparen van de credits voor zorg die ze later nodig kunnen hebben. In deze paragraaf zagen we dat ouderen hun positie op verschillende manieren kunnen versterken en zo de druk op de mantelzorgers kunnen beperken. Op het gebied van het wonen kunnen ze bijvoorbeeld letten op de levensloopbestendigheid van hun woning en deze zo mogelijk verbeteren of omzien naar een meer geschikte woning of woonomgeving – eventueel in groepsverband. Ook het actief onderhouden van contacten, eventueel met behulp van sociale media, zelf inkopen van aanvullende zorg of op basis van wederkerigheid ruilen van diensten met anderen kan het beroep op zorg uit het eigen netwerk beperken. De mogelijkheden tot het vergroten van zelfredzaamheid zijn echter niet oneindig. Niet iedereen heeft de middelen voor woningverbetering of de aanschaf van computer en domotica, niet iedereen is handig genoeg om ermee om te gaan. En zelfs wie dat wel is, zal met het klimmen van de jaren toch ook steeds meer verliezen te incasseren krijgen. Zowel verlies van vele dierbaren, als verlies van eigen vitaliteit. Velen krijgen daardoor uiteindelijk te maken met gevoelens van eenzaamheid, een verhoogde kwetsbaarheid en een vermindering van het vermogen tot zelfregie. Zelfredzaamheid van ouderen wordt daarnaast ook beperkt door gebrek aan sociale veiligheid. Gevoelens van onveiligheid maken dat veel ouderen ’s avonds noodge-
2
Zie bijvoorbeeld www.stichtinghomecare.nl (gezien op 14.12.2010)
Krimp achter de voordeur 15
***
dwongen achter de geraniums blijven zitten. Ook overdag lopen met name oudere ouderen verhoogd risico op tasjesdiefstal, pinpasfraude of oplichting aan de deur. Binnenshuis komen via het internet steeds geraffineerdere vormen van cybercrime binnen, die zeker voor oudere gebruikers moeilijk zijn te doorzien. Ten slotte een kanttekening van een andere orde. In de Westerse cultuur ligt de nadruk sterk op autonomie en zelfredzaamheid. Door de Wmo-gedachte is deze nog verder versterkt. Dit kan er toe leiden dat ouderen verstoken blijven van noodzakelijke hulp, omdat ze hun omgeving niet lastig willen vallen met hun hulpvraag. In de bijdragen aan het themanummer De mythe van de zelfsturing van tijdschrift Geron (2010) wordt dit vraagstuk vanuit verschillende optieken belicht en komt ook het spanningsveld naar voren tussen dit westerse ideaal en het perspectief van allochtone ouderen (Rinsampessy, 2010).
4.2
Mantelzorgers; beter in balans door…
Mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid Steeds meer mantelzorgers combineren mantelzorg met een werkend bestaan. Nu al heeft één op de acht werknemers óók mantelzorgtaken. Mantelzorgers ervaren het betaalde werk buitenshuis vaak als een welkome afleiding, maar de eisen van het werk en de zorgtaken kunnen met elkaar op gespannen voet staan en leiden tot overbelasting. Begrip van de werkgever en mogelijkheden het werk flexibeler in te delen kunnen veel stress voorkomen. Vakbonden zetten zich in voor het opnemen van afspraken hierover in de CAO’s en ook lokaal wordt mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid gestimuleerd door gemeenten. Ook Het Nieuwe Werken, dat vooral in het kader van filebestrijding wordt gepropageerd, kan de druk op mantelzorgers verlichten. Het Nieuwe Werken betekent niet alleen af en toe een dag thuiswerken, maar werken waar en wanneer je maar wilt. Thuis, onderweg of op een flexplek in een kantoorlocatie dichtbij huis. Ook werk dat in hoofdzaak plaatsgebonden is (denk aan onderwijs of gezondheidszorg) kan met andere randvoorwaarden flexibeler worden ingedeeld en daardoor mantelzorgers extra ruimte bieden. Bijvoorbeeld door de administratieve afhandeling thuis te doen of in de trein op de laptop. Daarnaast zijn er de wettelijke verlofregelingen voor mantelzorgers, zoals het kortdurend zorgverlof, (maximaal 10 dagen per 12 maanden) en het langdurende verlof (onbetaald verlof voor in totaal 6 maal de wekelijkse arbeidsduur gedurende maximaal 12 weken, voor maximaal de helft de wekelijkse arbeidsduur). De Wet Arbeid en Zorg (WAZO) beperkt de werking van deze verlofregelingen echter tot eerstegraads verwanten (partner, kinderen of ouders). Met het oog op de huidige verschuivingen in familiestructuren en de toename van het aantal alleenstaanden wordt het beroep op mantelzorgers buiten de eerstegraads verwantschap groter. Denk hierbij aan verdere familieleden, vrienden en buren. Binnen de huidige wetgeving komen zij niet voor zorgverlof in aanmerking, ook al zijn zij de primaire mantelzorger. Gezien de ontwikkelingen, zouden regelingen om mantelzorgtaken mogelijk te maken en overbelasting te voorkomen heroverwogen moeten worden. Een ander punt dat aandacht verdient is het streven naar een verhoogde participatie op de arbeidsmarkt. In de Nederlandse gezinnen overheerst nu nog het zogenoemde anderhalfverdienersmodel, waarbij met name de vrouw doorgaans nog wel enige speelruimte heeft om te voldoen aan zorgvragen uit de naaste omgeving. Om de gevolgen van de vergrijzing op de arbeidsmarkt op te vangen, zullen steeds meer werknemers zorgtaken moeten combineren met substantiëlere banen. En ze zullen er, bij een verdere verhoging van de pensioenleeftijd, ook langer mee door moeten gaan. In de toekomstverkenning van het SCP wordt al geconstateerd dat fulltime werk zich slecht verdraagt met het verlenen van mantelzorg. Een betere optie is het om voor mannen en vrouwen grote deeltijdbanen te creëren. Bij mannen zal dit leiden tot meer activiteit op het gebied van mantelzorg; vrouwen zullen er gemiddeld niet minder door gaan zorgen.
***
16 Krimp achter de voordeur
Zorgen dichterbij Hoe langer de reisafstand tussen zorgvrager en mantelzorger, des te minder tijd blijft er over voor de eigenlijke zorg. De mantelzorgwoning biedt mogelijkheden om die afstand te overbruggen. Het maakt het voor kinderen in ieder geval makkelijker de zorg te integreren in het eigen leven en eventueel ook met meerdere gezinsleden te delen. Dichtbij elkaar wonen heeft echter niet uitsluitend voordelen. Het haalt ouderen uit hun eigen omgeving en maakt hen afhankelijker van de zorgverlener. Andersom kan het voor de mantelzorger moeilijker worden de eigen grenzen te bewaken en de zorg eerlijk te delen met andere helpers. De kans op overbelasting kan er ook door toenemen. Vooral veelzorgers - mensen met de zorg voor meerdere naasten tegelijk - en sandwichers zorgen zo al gauw meer dan een fulltime werkweek. Met name bij allochtone families zal dit vaker voorkomen, doordat de generaties dichter op elkaar volgen. Ook hier zal de discussie over zorgopvatting van belang zijn, in dit geval ter voorkoming van overbelasting. Mag je ook nee zeggen? Uit zelfbescherming zullen er zeker ook families zijn die expliciet niet kiezen voor een mantelzorgwoning. Afstand is voor een deel ook te overbruggen door gebruik te maken van social media. Skype, webcam en chat kunnen helpen om de afstand tussen verre mantelzorgers en zorgvrager te overbruggen. Daarbij gaat het dan met name om het bieden van sociale ondersteuning en een gevoel van contact. Praktische ondersteuning laat zich slecht vervangen door de inzet van social media, wel kan een mantelzorger ze gebruiken om vanuit de verte bijvoorbeeld de inzet van andere formele en informele zorgverleners te coördineren. Een aandachtspunt blijft voorlopig dat een deel van de huidige ouderen niet handig is met deze technologische mogelijkheden. Het lijkt voornamelijk geschikt voor de jongere generatie die deze ontwikkelingen hebben meegemaakt en er behendig mee zijn.
Zorg delen Naaste familieleden nemen nu nog steeds de meeste mantelzorgtaken op zich (Hoefman, 2009), maar zij zullen de intensievere zorg, waarvoor je ook lijfelijk aanwezig moet zijn, niet meer in dezelfde mate kunnen leveren. Ook is er vaak sprake van overbelasting van de centrale mantelzorger die niet alleen de coördinatie, maar ook het leeuwendeel van de feitelijke zorgtaken voor zijn/haar rekening neemt; doorgaans de zorgende partner of de oudste dochter. In kaart brengen van het hele netwerk van potentiële helpers en een betere spreiding van taken over verschillende leden van het netwerk kan opbranden van deze centrale zorger voorkomen. Zeker bij krimpende families, die samen voor zwaardere zorgtaken komen te staan, is het delen van de taken een cruciale factor. Verschillende applicaties voor het online delen van mantelzorg3 kunnen mantelzorgers een beter overzicht geven over taken en mogelijke medehelpers, helpen bij de onderlinge communicatie en veel tijd besparen bij het daadwerkelijk delen van de zorg. Ook enkele ziekenhuizen bieden familie en vrienden al de mogelijkheid om het bezoekrooster online in te delen. Voor een bredere versterking van het sociale netwerk rond een zorgvrager zijn daarnaast verschillende methodieken ontwikkeld (o.a. Eigen Kracht conferentie, methodiek Sterk Netwerk en Maatjes voor mantelzorgers) die verdere toepassingsmogelijkheden bieden.
3 Zie o.a. www.sharecare.nl en www.helpjemee.nl
Krimp achter de voordeur 17
***
Ook als het gaat om de zorg voor een oudere in een groepswoning, kunnen mantelzorgers de zorgen onderling delen, bijvoorbeeld door samen een mantelzorgnetwerk te vormen. Dit vervangt niet het persoonlijke contact met partner, (stief)ouder(s) en (schoon)kinderen, de druk op de individuele mantelzorgnetwerken kan er wel door verminderen. Maar wat is de zorgopvatting als het gaat om bewoners die zelf nagenoeg geen sociaal netwerk (meer) hebben? Ga je als mantelzorger je kostbare tijd te versnipperen door ook een deel van de zorg van de kinderloze medebewoner van je moeder op je te nemen? Dit vraagstuk dringt zich in sommige situaties nu al op, waar in menig zorginstelling de aanvullende zorg, zoals een wandelingetje buiten of de krant voorlezen, steeds vaker buiten het zorgpakket valt. Een andere optie voor het delen van mantelzorg is mogelijk te realiseren via het systeem van de tijdruil, dat we hierboven al bespraken als een van de mogelijkheden voor ouderen om hun zelfredzaamheid te versterken. Mantelzorgers kunnen van een dergelijk systeem gebruik maken om op afstand bij te dragen aan de zorg voor een vriend of verwant door hulp te bieden aan iemand in de eigen buurt. In dit geval wordt ook wel gesproken van zorgruil. Voorwaarde is dan wel dat er een betrouwbaar ruilnetwerk is met een min of meer landelijke dekkingsgraad. In Nederland is dat nu nog niet het geval. Daarnaast komt ook hier de zorgopvatting om de hoek kijken. De opvatting van de oudere, die misschien toch liever heeft dat de eigen kinderen de boodschappen komen doen, maar ook de opvattingen van de mantelzorger. Vrouwen, die in de indeling van Hochschild meer vanuit morele motieven zorgen, zullen er waarschijnlijk meer moeite mee hebben dan mannen, die in het algemeen meer pragmatische principes hanteren. In deze paragraaf bekeken we enkele mogelijkheden om de druk op de mantelzorger van de toekomst te verlichten. Beter combineerbaar maken van werk- en zorgtaken wordt daarin een steeds belangrijker factor. Vooral zorgende (schoon)kinderen zullen hiervan profiteren; bij een verdergaande verhoging van de pensioenleeftijd krijgen ook zorgende partners hiermee te maken. Combineren van werk en zorg vraagt niet alleen mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid van de werkgever, ook de overheid speelt hierin een belangrijke rol. Zoals de SCP Toekomstverkenning al aangaf, staan overheidsdoelen op het gebied van arbeidsparticipatie en verlenen van mantelzorg op gespannen voet met elkaar. Deze spanning is alleen hanteerbaar te houden door een keuze voor een meer gelijke verdeling van werk- en zorgtaken over mannen en vrouwen. Een concreet punt van aandacht is verder het aanpassen van voorwaarden voor wettelijke regelingen zoals de WAZO, zodat primaire mantelzorgers hier – onafhankelijk van de graad van bloedverwantschap - gebruik van kunnen maken. Verre reisafstanden zijn een ander belangrijk struikelblok voor de moderne mantelzorger. Mogelijkheden om de afstand te overbruggen liggen ondermeer op het gebied van mantelzorgwoningen en in de inzet van social media. Zorg beter verdelen, door het hele netwerk van potentiële helpers aan te spreken en dit netwerk eventueel verder te versterken is een derde optie voor het verlichten van de druk op de mantelzorger van de toekomst. Inzet van IT-toepassingen biedt ook hier nieuwe perspectieven. Alle oplossingsrichtingen hebben hun eigen voor- en nadelen. Een mogelijk nadeel dat hier zeker de aandacht verdient is de sociale veiligheid. Waar het netwerk van helpers verbreed wordt tot verre verwanten en oude en nieuwe bekenden, wordt het ook onoverzichtelijker en wordt het inschatten van elkaars al dan niet goede bedoelingen moeilijker. Onbekenden komen over de vloer, naar verhouding mogelijk vaker dan de familiale mantelzorger, en bouwen een band op. In de thuissituatie is weinig controle mogelijk om te waken voor de veiligheid van de kwetsbare oudere. Dit geldt ook bij het gebruik van social media; ongewenste gasten kunnen via de digitale omgeving makkelijk binnendringen achter de voordeur.
***
18 Krimp achter de voordeur
Ten slotte Rond 2010 is hij dan eindelijk begonnen, de grote vergrijzing die er in de demografische statistieken al jaren zat aan te komen. De eerste leden van de omvangrijke babyboomgeneratie hebben de AOW-leeftijd bereikt. De komende decennia zullen er nog velen volgen; de naoorlogse geboortegolf heeft in geen enkel ander land zo langdurig doorgewerkt als in Nederland, maar is ook nergens zo abrupt omgeslagen in een trend van ontgroening. De zorg voor een in omvang groeiende groep ouderen zal daardoor van in omvang afnemende jongere generaties moeten komen. Deze trendstudie gaat over de gevolgen die dat heeft voor de zorg die aan ouderen gegeven wordt door mantelzorgers. Nu zijn dat vooral nog naaste familieleden – partners en kinderen van de zorgvrager. Maar in de toekomst zal de kring van helpers wijder moeten worden, want in de komende decennia zullen Nederlandse families behoorlijk in omvang afnemen. In deze trendstudie gingen we na welke vraagstukken dat gaat opleveren voor toekomstige mantelzorgers en in welke richting mogelijke oplossingen gezocht en gevonden kunnen worden. Het maatschappelijk debat staat sinds de crisis in het teken van financiële bezuinigingen. Wij willen met deze studie de sociale consequenties voor de rol van mantelzorg agenderen. Beleidsmakers hebben hoog gespannen verwachtingen van de mogelijkheden van informele zorgers om gevolgen van bezuinigingen op te vangen. Hoogst waarschijnlijk is dit niet reëel gezien vergrijzingsvraagstukken, toenemende druk op arbeidsparticipatie, grotere geografische afstanden en vluchtiger relaties tussen familieleden. De toename in aantallen overbelaste mantelzorgers zijn hiervoor een sterke indicatie. Het beleid is gestoeld op de visie dat burgers meer verantwoordelijkheid nemen voor eigen zorg en welzijn. De beleidsmaker die niet nadenkt over de (voorzorgs)maatregelen die nodig zijn om kwaliteit van zorg in de eigen omgeving te waarborgen en de belasting van de mantelzorger acceptabel te houden, snijdt in zijn eigen vingers in plaats van in de kosten. Als introductie beschreven we in vogelvlucht de ontwikkeling van de zorg in eigen kring in de afgelopen anderhalve eeuw, om vervolgens aan de hand van de toekomstverkenning van het SCP (Sadirai e.a., 2009) een blik in de toekomst te werpen. De uitkomsten waren op het eerste gezicht geruststellend; vraag en aanbod zullende komende twintig jaar nog redelijk in balans blijven. Vitale ouderen zullen in deze periode zelf een belangrijke bijdrage leveren aan de mantelzorg. De onderzoekers tekenden hierbij zelf al aan dat mogelijk belangrijke determinanten ontbreken, zoals verwachtingen over onderlinge zorgverlening binnen families of het land van herkomst. Ook gevolgen van toekomstig beleid, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsparticipatie of toegankelijkheid van zorgvoorzieningen zijn niet verdisconteerd in de uitkomsten. Juist deze factoren kunnen een grote impact hebben bij voortgaande krimp achter de voordeur. Met het uitsplitsen naar partnerzorg, kind-ouderzorg en zorg van overige verwanten, hebben we de vraagstukken van toekomstige mantelzorgers concreter gemaakt. Zorgende partners lopen vooral het risico van overbelasting door de lange uren die ze maken en het nooit echt loskomen van de zorg. Vooral de onderlinge zorg van (hoog)bejaarde ouderen is kwetsbaar en kan leiden tot schade aan de eigen gezondheid van de zorgende partner. Ook is er het risico van isolement en ontsporen van de zorg. Zorg voor ouders speelt zich de toekomst af binnen een beperkter en diffuser familienetwerk met een grotere geografische spreiding. Zorgende kinderen zijn meer tijd (en geld) kwijt aan reizen, moeten de zorgtaken vaker combineren met betaald werk en hebben binnen de familie minder mogelijkheid om de taken te delen. Zorg van verwanten en vrienden zal in de toekomst een belangrijker rol gaan spelen. Het netwerk van potentiële helpers is dan nog wijder en diffuser en voor een deel zelf al op gevorderde leeftijd. Gebrek aan signalering van nog latente zorgvragen en gebrek aan overzicht en coördinatie over het netwerk van potentiële helpers kunnen hierbij voor belangrijke problemen zorgen.
Krimp achter de voordeur 19
***
Vervolgens gingen we aan de hand van de feeling en framingrules van Hochschild in het op de achterliggende zorgopvattingen van mantelzorgers en zorgvragers. In die opvattingen ontstaat steeds meer variatie; verschillen tussen generaties, tussen mannen en vrouwen, eerste en tweede generatie allochtonen en meer diffuse verwachtingen binnen patchworkfamilies spelen daarbij een rol. In het overheidsbeleid zagen we tegelijkertijd juist de neiging om zorgopvattingen meer dwingend en uniform op te leggen, onder andere in de vorm van de norm voor de gebruikelijke zorg. We besloten onze exercitie met de verkenning van een aantal mogelijke oplossingsrichtingen. Voor én achter de voordeur zijn vele mogelijkheden die de druk op toekomstige mantelzorgers kunnen verminderen en ouderen en leden van hun netwerk kunnen daaraan zelf bijdragen. Zowel vooraf, door zich voor te bereiden op jaren met mogelijke beperkingen, als op het moment waarop de zorgvraag actueel wordt. Maar het is ook duidelijk dat makkelijke oplossingen niet bestaan. Een zorgvraag hebben of krijgen is immers nooit leuk en een al te sterke nadruk op zelfredzaamheid kan het stellen van die vraag alleen maar moeilijker maken. Een zorgvraag begint nu eenmaal per definitie met ongemakken (ziekte, beperkingen) en de frustratie tijdelijk of permanent afhankelijk te zijn van hulp van anderen. Ook bij de mantelzorger begint de zorgvraag met ongemak; met onzekerheid of je hulp wel of niet moet opdringen, met extra taken die je er onverwacht en ongevraagd bij krijgt en met het ongemakkelijke gevoel dat iemand van jou afhankelijk is. De basis om over die ongemakken heen te stappen en samen aan het zorgavontuur te beginnen - uit liefde, genegenheid, plichtsgevoel, vanzelfsprekendheid of juist vanuit een speciale band - is ook in moderne families en sociale verbanden nog volop voorhanden. Maar de zorg moet in de toekomst wel met een afgeslankt en in veel gevallen meer heterogeen netwerk worden verleend en worden ingepast in een gecompliceerde en snel veranderende maatschappelijke context. Zorgvrager en mantelzorgers zijn voor het welslagen van hun gezamenlijk avontuur mede afhankelijk van de inzet van een veelheid aan actoren en van de samenhang tussen beleid op uiteenlopende terreinen. Zorgen achter de voordeur heeft alleen een toekomst als er door al die actoren binnen en buiten nu al wordt gedacht en gesproken over de betekenis van menswaardige zorg en de plaats die we daarvoor willen inruimen in ons privé- en maatschappelijk leven. Aan de basis ligt hier de vraag hoe de samenleving uiteindelijk zal omgaan met de transitie van verzorgingsstaat naar participatiestaat. We vinden het bijvoorbeeld al veel gewoner tot 65 jaar door te werken en niet al met de 57 jaar in de VUT te gaan. Vinden we het straks ook meer vanzelfsprekend om binnen en buiten onze krimpende families vaker en intensiever voor elkaar te zorgen? Enkele meer specifieke discussiepunten die hieruit voortkomen werden in het voorgaande al aangesneden:
* Hoe is er ruimte te creëren voor de toenemende pluriformiteit aan zorgopvattingen van toekomstige mantelzorgers? Hoe realistisch is het in deze tijd, waarin binnen het huwelijk de gemeenschap van goederen ter discussie ter staat, een ‘gemeenschap van zorgen’ verplicht op te leggen aan huisgenoten, zoals de overheid doet in de vorm van de gebruikelijke zorg?
* Hoe verhoudt de winst van volledige participatie op de arbeidsmarkt zich tot verlies aan mantelzorgcapaciteit?
* Hoe kunnen we de ruimte voor werkende mantelzorgers vergroten om verplichtingen op het gebied van betaalde arbeid flexibel te combineren met zorgtaken; welke mogelijkheden zijn er, onder meer op het gebied van Het Nieuwe Werken?
* Kunnen woningcorporaties en gemeente meer ruimte creëren voor het levensloopgeschikt bouwen, respectievelijk levensloopgeschikt maken van woningbestand en woonomgeving?
***
20 Krimp achter de voordeur
* Hoe wenselijk is een grotere instroom van zorgwerkers uit lagelonenlanden? Zou het moderne migratie- beleid4 naast een toelatingsregeling voor kenniswerkers van buiten de EU ook een uitzondering voor zorgwerkers moeten maken? Wie de zorg voor de toekomst van de mantelzorg eenmaal tussen de oren heeft zitten, kan er ongetwijfeld nog vele aan toe voegen. Overheveling van zorgaanbod naar andere beleidsterreinen, naar andere verzekeringsvormen brengt onzekerheid. Dit werpt de actuele vraag op hoeveel zekerheid en zorgvuldigheid mantelzorgers verdienen? Hoeveel bescherming in tijden van bezuiniging opdat ook de kwaliteit van de (mantel)zorg een acceptabele standaard behoudt? Want hun eigen zorg gaat hoe dan ook door…
4 Zie www.ind.nl
Krimp achter de voordeur 21
***
Literatuur Beets, G. (2010) Kleinere gezinnen. Demos. Jaargang
Gaymu, J. (2008). What family support will dependent
26, Nummer 9.
elders have in 2030? European projections. Populations & Societies. No. 444.
Beets, G., Ekamper, P., Wissen, L. van, Gaymu, J., Festy, P. , Poulain, M. (2006). Zorgbehoefte stijgt minder
Gaymu, J. Ekamper, P., Beets, G. (2007). Who will
snel dan vergrijzing. DEMOS. Jaargang 22, Nummer 9.
be caring for Europe’s dependent elders in 2030? Population-E. Vol. 62 (4): 675-706.
Becker, H.A. (1993) Generaties en hun kansen. Amsterdam: Meulenhof.
Geron. Tijdschrift over ouder worden & samenleving. (2010) Themanummer De mythe van de zelfsturing.
Boele-de Zeeuw, E., Kampers E., Woudstra, M. (onbekend). Building The Civil Society.
Hattinga Verschure, J.C.M. (1977). Zelfzorg en
Zorgruil-initiatieven als innovatief instrument.
mantelzorg voor gezondheid. Metamedica 56: 105.
Vrijwilligerscentrale Cardanus. Hochschild, A.R. (2003). The commercialization of Broese van Groenou, M., Tilburg, T., van. (2007).
intimate life. Notes from home and work. Berkeley/
Het zorgpotentieel in de netwerken van ouderen.
London: University of California Press.
Toekomstverkenning informele zorg. Den Haag: SCP. Hoefman, R, (2009). Aanbieders van mantelzorg. Bruggink, J. (2010). Langer leven, maar ook langer
Mantelzorg. Een overzicht van de steun van en aan
gezond? DEMOS. Jaargang 26, Nummer 1.
mantelzorgers in 2007. A. de Boer e.a. (red.). Den Haag SCP.
Bussemaker, J. (2007). Voor Elkaar, Beleidsbrief Mantelzorg en Vrijwilligerswerk 2008-2011.
Jansen, H. e.a. (2008). Gemeenschappelijk wonen
Den Haag: Ministerie van VWS.
op leeftijd. Zorgposities en sociale netwerken van ouderen in woongemeenschappen.
Cliëntenmonitor AWBZ (2010) Cliëntenmonitor
Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
langdurige zorg. Veranderende toegang tot de AWBZ, ervaringen van zorgvragers en cliënten.
Kammen, J.R. van (2004). Geavanceerde
Utrecht: Samenwerkingsverband landelijke
thuiszorgtechnologie: morele vragen bij een nieuwe
cliëntenorganisaties.
zorgpraktijk. Signalering Ethiek en Gezondheid. Zoetermeer: Raad voor de Volksgezondheid & Zorg,
Duin, C. van. (2009). Bevolkingsprognose 2008-2050:
101-125.
naar 17,5 miljoen inwoners. Bevolkingstrends, 1e kwartaal 2009. CBS.
Klerk, M. de, Boer, A. de (2005). Veranderingen in de informele zorg, 1991-2003. Kijk op informele zorf A.
Dykstra, P.A. (2003). Het zit in de familie. Oratie.
de (red.). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Dykstra, P.A., Fokkema, T. (2007). Persoonlijke
Knook, D.L. (2009). De relatie tussen thuiszorg en
zorgnormen: bereidheid te geven én te ontvangen.
mantelzorg. Achterliggend trendstudie in het kader
Toekomstverkenning informele zorg. Den Haag: SCP.
van Toekomst Zorg Thuis, een project van NPCF en STOOM. http://www.tzt2020.nl, gevonden op
Dykstra, P., Komter, A. (2004). Hoe zien Nederlandse
3 november 2010.
families eruit? DEMOS. Jaargang 20, Nummer 10. Kooiker, S., Boer, A. de (2008). Portretten van mantelzorgers. Den Haag: SCP.
***
22 Krimp achter de voordeur
Kruijswijk, W.P. (2010). Mantelzorg. Mannen en de
Mulder, C., Kalmijn, M. (2004). Even bij oma langs.
zorg voor een (schoon)ouder. Utrecht: Masterscriptie
DEMOS. Jaargang 20, Nummer 10.
Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht. NOOM, NVOG, LOC, PCOB, Unie KBO. (2010). Liefboer, A. (2010) Veranderingen in partnerrelaties.
Kwetsbare ouderen. Van onzichtbaar tot onmisbaar.
Demos. Jaargang 26: Nummer 9.
NOOM, NVOG, LOC, PCOB, Unie KBO.
Lieshout, P van (2007). Samen werken, samen
Oudijk, D., Boer, A. de, Woittiez, I., Timmermans, J.,
zorg. Mantelzorgers in spagaat? Nationale
Klerk, M. de. (2010). Mantelzorg uit de doeken.
Mantelzorglezing 2007.
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Lutz, H. (2002). At Your Service Madam! The
Parreñas, R.S. (2001). Servants of Globalization:
Globalization of Domestic Service. Feminist Review.
Women, Migration and Domestic Work. Palo Alto:
No. 70: 89-104.
Stanford University Press.
Lutz, H. (2008). Introduction: Migrant Domestic
Poldermans, M.W.E. (2008). Wie dan leeft… wie dan
Workers in Europe. Migration and domestic work.
zorgt? Delft: Eburon.
A European Perspective on a Global Theme. H. Lutz (red.). Ashgate.
Rinsampessy, E. (2010) Allochtone ouderen en individuele autonomie. Geron 12e jaargang nr. 1.
Lyke, S. van der (2010) Georganiseerde liefde: publieke bemoeienis in de privésfeer. Utrecht:
Sadiraj, K., Timmermans, J., Ras, M., Boer, A. de
Van Arkel.
(2009). De toekomst van de mantelzorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Maassen van den Brink, H. (2005) Mantelzorg op waarde geschat. Nationale Mantelzorglezing 2005.
Schellingerhout, R. (red.). (2004). Gezondheid en
LOT, Xzorg, Expertisecentrum Informele Zorg.
welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: SCP
Meer, M.J., van der, Mulder, C.H. (2007). Informele
Schnabel, P. (2003). Nationale Mantelzorglezing:
zorg en de afstand tot familie en vrienden.
Haalt de mantelzorg 2020? LOT, Vereniging van
Toekomstverkenning informele zorg. Den Haag: SCP.
Mantelzorgers, Expertisecentrum Informele Zorg.
Merz, Eva-Marie (2008). Caring for your loved ones.
Schuyf, J. (1997). Gevoelsgenoten van zekere leeftijd:
An attachment perspective on solidarity between
Levensverhalen van oudere homoseksuele vrouwen
generations. Amsterdam: Academisch proefschrift
en mannen. Amsterdam: Schorer Boeken.
Vrije Universiteit. Stevens, Nan & Theo van Tilburg (2010). Vriendschap Merz, Eva-Marie (2010). Familiesolidariteit: verschillen
wordt belangrijker In: Geron. Tijdschrift over ouder
tussen migrantengroepen en generaties In: Geron.
worden & samenleving 12 / nr 3 / p.4 - 8
Tijdschrift over ouder worden & samenleving. Jaargang 12, Nummer 3.
Stuifbergen, M. C., Delden, J.J.M. van, Dykstra, P.A. (2008). The implications of today’s family structures
Meulenkamp, T.E. e.a. (2010). Kwaliteit van leven bij
for support giving to older parents. Ageing & Society
migranten in de ouderenzorg. Utrecht: NIVEL.
28: 413-434.
Krimp achter de voordeur 23
***
Tillaart, J. van den (2010). Meer efficiënte ouderenzorg. Webmagazine (8 februari). Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Tonkens, E., Broeke, J. van den, Hoijtink, M. (2008). Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Den Haag: Nicis Institute. Westerlaken, A. (2010). Relatie tussen formele en informele zorg. Nationale Mantelzorglezing 2010. Expertisecentrum Mantelzorg, Mezzo, Erasmus MC. Willems, D. (2004). Geavanceerde thuiszorgtechnologie: morele vragen bij een ethisch ideaal. Signalering Ethiek en Gezondheid. Zoetermeer: Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, 69-92.
***
24 Krimp achter de voordeur
MOVISIE is hét landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. We bieden toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In ons werk staan vijf actuele thema’s centraal: huiselijk & seksueel geweld, kwetsbare groepen, leefbaarheid, mantelzorg en vrijwillige inzet. Onze ambitie is daadwerkelijk te investeren in een krachtige samenleving waarin burgers zoveel mogelijk zelfredzaam kunnen zijn.
In de Nationale Mantelzorglezing 2010 hield Anton Westerlaken een krachtig pleidooi voor meer aandacht voor de informele zorg die gegeven wordt door mantelzorgers en vrijwilligers. Alleen zo valt volgens hem te voorkomen dat de professionele zorg op termijn door zijn hoeven zakt. Maar hoeveel rek zit er eigenlijk bij die informele helpers? Het leeuwendeel van de informele zorg wordt geboden door mantelzorgers: mensen die zorg verlenen vanuit een persoonlijke band met iemand in hun familie, huishouden of sociale netwerk. Op jaarbasis zijn 2,6 miljoen mensen er langer dan drie maanden en/of meer dan acht uur per week voor in touw. En velen hebben het er nu al knap druk mee; het aantal zwaar of overbelaste mantelzorgers is in zeven jaar met 50% gestegen (SCP, 2010). Geen geruststellende cijfers in het licht van de demografische trends van vergrijzing en ontgroening die ons in de komende decennia nog te wachten staan. Wat staat ons te wachten en wat zijn oplossingsrichtingen?
Postbus 19129 * 3501 DC Utrecht * T 030 789 20 00 * F 030 789 21 11 * www.movisie.nl *
[email protected]