Achter de voordeur Woningen en hun bewoners Inleiding De manier waarop mensen wonen geeft een aardig inzicht in het dagelijks leven in een bepaalde periode. Een nieuwbouwwijk toont de opvattingen over de samenleving van dat moment. Streeft men naar gemeenschapszin, kiest men voor een afbakening van privé en openbaar, welke typen huizen zijn populair, hoeveel ruimte is er voor experiment, hoe gaat men om met verkeer, waar zijn welke voorzieningen bedacht, waar is ruimte voor groen? Ook binnenshuis zijn aanwijzingen. Hoe richten mensen hun woning in, welke voorzieningen vinden ze normaal, welke modetrends zijn er? En het is evenzeer tekenend voor een samenleving hoe huisgenoten met elkaar omgaan. Welke samenlevingsvormen zijn er, hoe bejegenen partners elkaar en hoe gaat dat tussen ouders en kinderen? In de wijken en de woningen uit de jaren zeventig en tachtig zijn typerende ontwikkelingen uit die periode te vinden. Neem bijvoorbeeld de toegenomen individualisering. Architecten en stedenbouwkundigen proberen dit tegen te gaan door woonwijken te voorzien van plekken waar individuele stadsbewoners elkaar noodzakelijkerwijze tegen moeten komen. Anderzijds geven ze iedereen hun privé woonomgeving. Binnenshuis krijgen ook de kinderen na verloop van tijd een eigen kamer om hun eigen wereld te kunnen creëren. De inrichting van het huis volgt steeds meer de eigen, individuele smaak. Het inwonen bij ouders of kinderen verdwijnt, de gezinnen worden kleiner en kinderen gaan eerder de deur uit. Steeds minder mensen delen een voordeur. En wat geldt voor individualisering geldt ook voor democratisering, bijvoorbeeld in de omgangsvormen tussen partners en/of tussen ouders en kinderen. Ook veranderingen in welvaartsniveau met andere opvattingen over welk voorzieningenniveau normaal is, of de oprukkende technologie, zijn in het wonen te herkennen. Aan de hand van drie thema’s, de nieuwbouwwijk, woninginterieur en relaties en omgangsvormen, worden de hierboven in algemene lijnen geschetste ontwikkelingen geïllustreerd. Wellicht overbodig op te merken dat de thema’s geen pretentie hebben volledig te zijn. De nieuwbouwwijk In de jaren zestig spoelde een hoogbouwgolf over Nederland. Grootschalige stedelijke uitbreidingswijken moesten een oplossing bieden voor de grote woningnood van een snel groeiende bevolking en sociale samenhang bieden voor de nieuwe stadsbewoners. Dit leidde tot ruim opgezette wijken met brede wegen en grote groenstroken. Woningen, speelplaatsen, winkelcentra en voorzieningen als scholen, wijkgebouwen en kerken kregen allemaal hun eigen, van elkaar gescheiden, plek. Woningen werden gegroepeerd in steeds herhaalde patronen, de zgn. stempels. Dreigende eenvormigheid werd bestreden door afwisseling van hoogbouw (galerijflats), middenhoogbouw (portiekflats) en laagbouw. Hoogbouw fungeerde als markering in de wijk en verscheen aan de randen van de wijk, en/of in de centra. De keuze voor hoogbouw had natuurlijk ook een praktische reden, omdat zo de woningproductie snel op te voeren was. Woningbouw in de jaren zeventig was een directe reactie op deze hoogbouwgolf. Het woonideaal van het overgrote deel van de Nederlanders was niet een flat in een als saai gevonden uitbreidingswijk met zijn rechte straten en zijn eenvormige bebouwing. Men had liever een eengezinswoning met eigen tuin in een nieuwbouwwijk met veel variatie en groen. De toenemende welvaart maakte deze droom voor steeds meer Nederlanders bereikbaar. Zodra het maar enigszins kon, verlieten ze de naoorlogse wijken om zich te vestigen in de nieuwe woonwijken. In de wijken uit de jaren zeventig bleef de scheiding van functies (wonen, winkels, voorzieningen) overeind, maar niet de uniforme toepassing van stempels en de overdaad aan portiek- en/of galerijflats. Er kwam een veel grotere variatie in verkaveling en in woningtypes. Nog steeds veel groen, maar niet meer als recht afgebakende stroken dwars door de wijk. Als het enigszins mogelijk was werden bestaande landschapselementen geïntegreerd. De hoofdwegen bleven nog redelijk recht, maar verder werden de straten kronkelig en onoverzichtelijk. Typerend werd het woonerf, een gecombineerde woon- en verblijfsruimte waaraan het verkeer ondergeschikt was gemaakt. Een veilige en beschutte ontmoetingsruimte voor de bewoners.
1
Woonerf. Beschrijving: De Hofwijk in Ede, met de diverse patiowoningen, in de wijk Ede-Veldhuizen. Jaar: 1975 Bron: Gemeentearchief Ede
Kinderen ontmoetten elkaar op de speelplekken in de wijk. Kleinschaligheid, gezelligheid en een postbode die de diverse adressen moeilijk kon vinden. Bouwen op een menselijke maat. Op een stadsplattegrond is de jaren zeventig wijk direct herkenbaar aan de grillige vormen: mede hierdoor werden ze later ‘bloemkoolwijk’ genoemd. Ook de stadscentra en de oude wijken deelden in het verlangen naar leefbaarheid. In de jaren zeventig was het idee van cityvorming met zijn stadscentra vol grootschalige winkel- en kantoorcomplexen gecombineerd met ruime verkeerswegen en parkeerterreinen passé. Het geld werd nu gestoken in stadsvernieuwingsprojecten, die de binnensteden weer bewoonbaar moesten maken. Ook de stadsvernieuwing werd getekend door de drang naar knusheid, hetgeen leidde tot een veelheid aan zithoekjes en ontmoetingsplekjes, opgemetselde muurtjes en plantenbakken, allemaal bedoeld om de grootschaligheid te niet te doen en de woonomgeving gezellig te maken. Eind jaren zeventig maakten sombere economische perspectieven, werkloosheid en zorg voor het milieu een eind aan het frivole wonen. Nieuwbouw uit de jaren tachtig stond in het teken van zakelijkheid, overzichtelijkheid en versobering. De bloemkoolwijken werden beschimpt als truttig en ‘bloemkool’ werd niet alleen het symbool voor de grillige vorm van deze wijken, maar nu ook voor een als vals betitelde gezelligheid. De reactie kwam in de vorm van wijken met een heldere structuur, overzichtelijke bouwblokken, minder variatie in woningtypen, minder groen en woningen die wat dichter op elkaar stonden. Woninginterieur Variatie en eigenheid karakteriseerden de woningen in de wijk van de jaren zeventig. Dat paste in een tijd waarin we onze individualiteit ‘ontdekten’. Er werd driftig geëxperimenteerd met allerlei woontypen. Geen voorspelbare doorzonwoning meer, maar huizen met scheve daken, hoekjes en niveauverschillen, vides en patio’s of zelfs huizen met een helemaal open inrichting. Dat gold met name voor de benedenverdieping, waar de open keuken helemaal ‘in’ raakte. Overigens was ook de tuin voorzien van niveauverschillen, veelal begrensd door bielzen. Door het hogere welvaartpeil werden de huizen met steeds meer voorzieningen uitgerust. Ruimere badkamers, keukens met meer apparatuur, centrale verwarming en een eigen slaapkamer voor elk kind.
2
In het interieur gaf de Nederlander vorm aan zijn individualiteit. Niet de traditie, maar de eigen smaak werd bepalend voor de inrichting. Voor velen was dat nog een keuze voor het oude vertrouwde, traditioneel robuust eikenhouten ameublement. Maar ook daar maakte men door details iets eigens van. De eigen smaak werd mede vormgegeven door interieurbladen als VT Wonen. Veel Nederlanders vonden daar hun inspiratie om echt iets anders te doen. Met een zee aan groene planten kwam letterlijk de natuur in huis.
Interieur modelwoning Beschrijving van de voorstelling: Aalanden-midden modern interieur modelwoning, 1973. Met hoogpolig tapijt, kuipstoel, leren stoelen, ronde eettafel en gestreepte stoelen met roestvrijstalen poten, bollamp, bruin-oranje muur, gesteepte vitrage. Datering voorstelling: 1973 Fotograaf / maker: Gemeentelijke Fotodienst / J.P. de Koning Auteursrechthouder: Historisch Centrum Overijssel, Zwolle, O.
De interieurkleuren waren geïnspireerd op de natuur of exotische werelden: groen, bruin, oranje en paars. De vitrage werd vervangen door zelf gehaakte gordijntjes. Eigen maaksels van macramé hingen voor het raam of aan de muur. Veel energie werd gestoken in het doe-het-zelven. Om een knus, natuurlijk effect te krijgen werden muren en (verlaagde) plafonds bekleed met schrootjes. Ook kurk en jute waren populaire muurbekleding waarop de letterbak met snuisterijen zo aardig uitkwam. Biezen matten op de vloer maakten het geheel compleet. Durfde je wat meer dan was er het behang met grote geometrische patronen in oranje en bruin, of fotobehang van een of ander exotisch oord.
3
Om de woonkamer gezelliger te maken werd een open haard gemetseld, met een plateau waaronder het wijnrek kon worden geplaatst. Eten hoefde niet aan zo’n saaie eettafel midden in de kamer, maar kon net zo goed aan een eetbarretje. En met het aanbod uit de nieuwe doe-het-zelf-winkels werden meubels gemaakt, zoals vlonders voor de zitkuil, die gevuld was met kussens en zitzakken, of een hoogslaper voor de kinderen met een bureau er onder. Laag bij de grond voor de TV zitten, liggen of hangen, of luisteren naar de muziek uit de stereo-installatie. Een nieuwe trend die alles met welvaartsgroei te maken had, was dat het normaal werd om van interieur te veranderen. Mode deed op steeds grotere schaal zijn intrede in de woninginrichting. Dat veranderde niet in de jaren tachtig, een periode waarin het allemaal economisch wat minder ging. De huizen werden wat soberder en zakelijker. Voor het eerst werd er rekening gehouden met het milieu. Huizen kregen kleinere ramen, voorzien van dubbel glas. Er werd meer aandacht besteed aan isolatie van woningen. In de plattegronden van de nieuwe woningen verdwenen de vides, de zitkuilen en andere frivole niveauverschillen. Wel bleef de open keuken. Gezinnen waren niet zo groot meer, zodat nu zeker elk kind een eigen slaapkamer had. In toenemende mate werd de slaapkamer hun eigen domein, waar ze zich met hun eigen muziek in hun eigen wereld konden terugtrekken. Soms kwam er een afgedankte televisie, waardoor het huis verlost werd van de ruzies over welk programma moest worden bekeken. En ook in tijden van minder welvaart werd de inrichting van het huis met enige regelmaat aangepast, al was het alleen maar omdat veel mensen te maken kregen met steeds wisselende samenstellingen van hun huishouden. Zo getrouwd, zo gescheiden, met of zonder kinderen, alleen of weer met een nieuwe partner. De mode van het natuurlijk groen en bruin, exotisch paars en oranje was voorbij. Het moest zakelijker. Nog steeds zweerden veel mensen bij het eikenhout, maar de trend werd wit. Een andere topper, ook voor de niet zo handige doe-het-zelver, werd het lichte en luchtige wonen uit Zweden. Het meubelbouwpakket van het woonwarenhuis Ikea kon men thuis met de inbussleutel in elkaar zetten. Design voor een bescheiden budget. De Yuppen aan het eind van de jaren tachtig kozen voor het koele, maar dure echte design. Relaties en omgangsvormen Voor het overgrote deel van de Nederlanders was het tot ver in de jaren zestig normaal om vanuit het ouderlijk huis meteen te trouwen. Het ideale vervolg was een gezin met de man als kostwinner, de vrouw als huismoeder en kinderen. Huwelijk en gezin: de hoekstenen van de samenleving. Dit ideaal kwam onder vuur te liggen. Eerst een tijdje op je zelf wonen en de wereld verkennen werd de nieuwe trend. Een partner kwam later wel. Het trouwen werd uitgesteld, ongehuwd samenwonen werd normaal.
4
Alternatieve relaties (Roze zaterdag). Een kameel gaat voorop aan een optocht in verband met de landelijke manifestatie van de homobeweging. De manifestatie, beter bekend als 'Roze Zaterdag' werd dit jaar in Zoetermeer gehouden. Tijdens deze dag kreeg minister Hedy d'Ancona van het COC het eerste Safe Service condoom voor anale seks overhandigd Fotograaf: Cor Mulder Plaats: Zoetermeer Datum: 28-05-1992 Bron: ANP Photo, Den Haag. © Alle rechten op deze afbeelding zijn voorbehouden. Zie de colofon op de website bij deze cursus.
Er werd dus minder, maar vooral ook later getrouwd. Door de komst van de pil in de jaren zestig kon zelf gekozen worden om al of niet kinderen te nemen, wanneer en hoeveel. Nederlanders gingen steeds langer naar school en kregen steeds betere opleidingen. Veel vrouwen wensten dit om te zetten in een baan. Dat werd ook gestimuleerd door de overheid die in campagnes vrouwen opriep om zich te scholen om zo economisch onafhankelijk te worden. Eerst een tijdje werken en dan kinderen werd de norm. En … steeds minder kinderen. Het gemiddeld aantal kinderen per Nederlandse vrouw nam af van 2,58 in 1970 naar 1,53 in 1996. Bewust gekozen kinderen werden als een hele verantwoordelijkheid gevoeld. Een verantwoorde opvoeding kostte veel tijd, geld en energie. Kinderen moesten overal aan meedoen en liefst alles kunnen. Lukte dat niet dan waren er gelukkig steeds meer deskundigen om raad te vragen. Je kon ook je licht opsteken in een opvoedkundig tijdschrift of bij een tv-programma. Men kreeg op steeds latere leeftijd kinderen. In 1970 was de gemiddelde leeftijd van vrouwen bij het krijgen van het eerste kind 24,3, in 1996 was dat 28,9. Toen was al 9,1% van de vrouwen 35 of ouder bij de geboorte van het eerste kind. Het gevolg was dat gezinnen klein bleven. Soms bleek de mogelijkheid voor het krijgen van een kind helemaal voorbij. Een laatste redmiddel kon dan nog IVF zijn, een vanaf het midden van de jaren tachtig beschikbare medisch-technische vernieuwing. Een andere grote verandering was dat de duur van relaties en huwelijken steeds korter werd. Het ideaal van twee gelijkwaardig partners met elk het recht zich individueel te ontplooien, kon tot botsingen leiden. Wanneer beiden voor zichzelf konden zorgen was de economische noodzaak bij elkaar te blijven afwezig. En voor hen die niet economisch zelfstandig waren bood de verzorgingsstaat een bescheiden helpende hand. Hoe dan ook, het aantal scheidingen nam enorm toe en daarmee ook het verschijnsel van tweede en volgende huwelijken. Kinderen met gescheiden ouders werden een normaal verschijnsel. Dat gold ook voor een-oudergezinnen, co-ouderschap, of kinderen met
5
meerdere vaders en moeders, opa’s en oma’s. Voor de kinderen werd het er allemaal niet simpeler op. Maar dat gold ook voor volwassenen. Zo getrouwd, zo gescheiden, zo een gezin, zo ineens weer alleen, of in een LAT-relatie, of ouder in een ander gezin. In het algemeen werd de tolerantie tegenover andere leefvormen dan een gehuwd stel met kinderen groter. Vrijwel alle Nederlanders kenden fasen in het leven waarin alleen werd gewoond, was het niet in je jeugd, dan wel na je scheiding, of aan het eind van je leven. In 1971 was 17% van het aantal huishoudens in Nederland alleenstaand, in 1995 31%. Tegelijkertijd nam het percentage huishoudens van gehuwde partners met kinderen af van 52% naar 31%. Ongehuwd samenwonen was geen probleem meer, ook niet voor stellen van hetzelfde geslacht. Homo’s en lesbiennes boekten veel vooruitgang op dit emancipatieterrein. Met name in de jaren zeventig kozen sommige mensen ook bewust voor een andere vorm van samenleven. Communes waren een tijdje een bekend verschijnsel. Echte communes, waarin alles samen gedaan werd zijn er niet zoveel meer, maar vormen van gemeenschappelijk wonen nog wel. Binnenshuis veranderde er ook van alles in de gezagsverhoudingen. Buitenshuis vielen de autoriteiten van hun voetstukken, of het nu politici, de onderwijsgevenden, de politie, of gezagsdragers in kerk of leger waren. Het was dus logisch dat ook in het gezin van alles veranderde. Waar vroeger de ouders bepaalden wat goed was voor de kinderen, kwam nu het idee dat die kinderen zelf ook wel wat in te brengen hadden. In sommige gevallen veranderden ouders van autoritaire gezagsdragers naar aanhangers van de anti-autoritaire opvoeding, zonder dwang en met een gelijkwaardigheid van ouders en kinderen. Meer algemeen werd het gezin een overlegorgaan, waar alle leden in meer of mindere mate wat te vertellen kregen. En bij al dat overleg werden meteen de aanspreekvormen aangepast. Ouders werden met de voornaam aangesproken en/of getutoyeerd om toch maar duidelijk te maken hoe gelijkwaardig iedereen was. En niet alleen de gezagsverhoudingen tussen ouders en kinderen veranderden. Ook de ouders zelf gingen anders met elkaar om. Mannen en vrouwen hebben immers gelijke rechten, ook binnen het gezin. Daar hoorde geen man als hoofd van het gezin meer bij.
6