1 Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 1.1 Inleiding Ieder mens heeft behoeften, de een meer dan de ander. In een welvaartsstaat heeft iedereen middelen om in zijn of haar behoeften te voorzien. Maar bijna nooit zal men zoveel middelen – tijd en geld – hebben dat alle behoeften kunnen worden bevredigd. De mens moet dus kiezen. Hoe bewuster en doelmatiger hij met zijn middelen omspringt, in des te meer behoeften hij kan voorzien. Doelmatig omgaan met de beschikbare middelen voor de behoefte bevrediging noemen we economisch handelen. En dat geldt niet alleen voor ieder individu, dat geldt ook voor ondernemingen en ook voor de overheid. In dit boek gaat het over het economisch handelen van bedrijven. De bedrijfseconomie bestudeert de verschijnselen die zich binnen ondernemingen voordoen als gevolg van het economisch handelen. De beschikbare gelden zo doelmatig en efficiënt mogelijk besteden, zodat de onderneming kan blijven voortbestaan en kan blijven produceren, daar draait het om in de bedrijfseconomie. Ondernemingen geven meestal flink wat geld uit. Hoeveel, dat hangt natuurlijk mede af van de grootte van de onderneming. Een groot deel van uitgaven is onvermijdbaar. Deze uitgaven noemen we kosten. Zo vormen de loonkosten een aanzienlijke kostenpost van de onderneming. Maar geen loon uitbetalen is natuurlijk geen optie. De loonkosten zijn dus noodzakelijke kosten. In de eerste twee hoofdstukken van dit boek behandelen we verschei dene soorten kosten. In dit hoofdstuk de kosten die verband houden met de huisvesting, de duurzame productiemiddelen en de voorraden. In hoofdstuk 2 komen de kosten van personeel, van leveranciers van diensten en van de overheid aan de orde.
TB BE-1.indd 11
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 11
22-7-2010 18:10:05
Al deze kosten hebben te maken met de exploitatie – het laten draaien – van de onderneming. We noemen ze daarom exploitatiekosten. Het komt ook voor dat geld wordt betaald voor zaken die niet noodzakelijk en wel vermijdbaar zijn. Als er elektriciteit wordt verbruikt doordat een medewerker een koelcel vergeet te sluiten, vormen die extra elektriciteitsuitgaven geen kosten, maar verspillingen. Elke onderneming zal proberen verspillingen te vermijden, en de kosten zo laag mogelijk te houden. Hoe beter zij daarin slaagt, hoe bedrijfseconomischer ze handelt.
1.2 Kostenindelingen en kostensoorten Exploitatiekosten kunnen we op verschillende manieren indelen, te weten: –– naar constante en variabele kosten; –– naar directe en indirecte kosten; –– naar kostensoorten. De indeling naar kostensoorten volgen we in de eerste twee hoofdstukken. In paragraaf 1.1 is al aangegeven hoe we de soorten over deze twee hoofdstukken hebben verdeeld. In hoofdstuk 3 behandelen we de indeling in constante en variabele kosten, en in hoofdstuk 4 de indeling in directe en indirecte kosten. Indelingen naar kostensoorten zijn er vele. Veel handelsondernemingen gebruiken de indeling van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (eim). Het eim adviseert ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf en doet sociaal-economisch onderzoek naar ontwikkelingen binnen deze sector. Het eim hanteert de volgende indeling: 1. Afschrijvingen 2. Rentekosten (interestkosten) 3. Huisvestingskosten en voorraadkosten 4. Personeelskosten 5. Verkoopkosten 6. Overige kosten.
12 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 12
22-7-2010 18:10:05
De verdeling die wij hebben aangebracht over twee hoofdstukken, loopt grotendeels gelijk op met die van het eim. De eerste drie komen in dit hoofdstuk aan bod, de andere in hoofdstuk 2.
1.3 Afschrijvingskosten Door gebruik, slijtage en veroudering van de duurzame productiemiddelen verminderen ze elk jaar in waarde.
¨¨
Duurzame productiemiddelen Bedrijfsmiddelen die meerdere jaren
meegaan en daardoor gedurende meerdere productieprocessen dienst doen. Voorbeelden van duurzame productiemiddelen zijn: gebouwen, transportmiddelen, machines en inventaris. Deze waardevermindering noemen we afschrijving. Afhankelijk van het soort productiemiddel maken we gebruik van verschillende afschrijvingsstelsels. De twee afschrijvingsmethoden die wij hier beschrijven, zijn: –– afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde; –– afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde. Bij beide methoden wordt rekening gehouden met een aanschafwaarde, de jaarlijkse afschrijving, het jaarlijkse afschrijvingspercentage, de boekwaarde en de restwaarde.
¨¨
Aanschafprijs Het bedrag dat voor het duurzame productiemiddel
¨¨
Jaarlijkse afschrijving Het bedrag dat de waardevermindering van het
wordt betaald bij aanschaf.
duurzame productiemiddel in het betreffende jaar weergeeft. De formule voor de jaarlijkse afschrijving is:
aanschafwaarde – restwaarde = jaarlijkse afschrijving economische levensduur
¨¨
Jaarlijks afschrijvingspercentage De jaarlijkse afschrijving uitgedrukt in
procenten van de aanschafwaarde. In formule:
TB BE-1.indd 13
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 13
22-7-2010 18:10:06
jaarlijkse afschrijving × 100% aanschafwaarde Boekwaarde De aanschafwaarde verminderd met het bedrag van de afschrijving. jaarlijks afschrijvingspercentage =
¨¨ ¨¨
Restwaarde Het bedrag dat het duurzame productiemiddel aan het einde van de gebruiksperiode nog oplevert als het duurzame productiemiddel wordt verkocht.
Wat betreft de levensduur van duurzame productiemiddelen onderscheiden we de technische en economische levensduur.
¨¨
Technische levensduur De periode waarin een duurzaam productie-
¨¨
Economische levensduur De periode waarin het economisch gezien ver-
middel technisch gezien in staat is de gevraagde bepaalde prestaties te leveren.
antwoord is een duurzaam productiemiddel te gebruiken. Op een gegeven moment nemen door bijvoorbeeld slijtage de kosten van een productiemiddel dusdanig toe dat het economisch gezien niet meer verantwoord is het duurzaam productiemiddel te handhaven. Er is dan een andere, nieuwere versie op de markt die meer of economisch gezien betere prestaties levert. Het kan dus zijn dat een productiemiddel technisch gezien nog in orde is, maar dat het economisch gezien beter is om over te schakelen naar een ander productiemiddel. Bij het berekenen van de afschrijving, die we behandelen in onder staande voorbeelden, dienen we dan ook uit te gaan van de economische levensduur. 1.3.1 Afschrijvingsmethoden We onderscheiden twee afschrijvingsmethoden: –– afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde; –– afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde.
Voorbeeld 1 Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde
De aanschafwaarde van een bedrijfsauto bedraagt € 20.000,–. Er wordt afgeschreven in 6 jaar. Er is een restwaarde van € 2.000,–.
14 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 14
22-7-2010 18:10:06
Gevraagd a. Bereken de jaarlijkse afschrijving. b. Bereken de jaarlijkse afschrijving in procenten van de aanschafwaarde. c. Bereken de boekwaarde na 4 en 5 jaar. Uitwerking a. De jaarlijkse afschrijving is: aanschafwaarde – restwaarde € 20.000,– − € 2.000,– = = € 3.000,– economische levensduur 6
b. De jaarlijkse afschrijving in procenten is: jaarlijkse afschrijving € 3.000,– × 100% = × 100% = 15% aanschafwaarde € 20.000,–
c. Boekwaarde na 4 jaar: € 20.000,– – (4 × € 3.000,–) = € 8.000,– Boekwaarde na 5 jaar: € 20.000,– – (5 × € 3.000,–) = € 5.000,– Er wordt elk jaar eenzelfde bedrag afgeschreven. Voorbeeld 2 Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde
Op een machine van € 20.000,– wordt 15% van de boekwaarde afgeschreven. Gevraagd Bereken de boekwaarde na 5 jaar. Uitwerking aanschafwaarde afschrijving 1e jaar 15% × € 20.000,– boekwaarde na 1 jaar afschrijving 2e jaar 15% × € 17.000,– boekwaarde na 2 jaar afschrijving 3e jaar 15% × € 14.450,– boekwaarde na 3 jaar afschrijving 4e jaar 15% × € 12.282,50 boekwaarde na 4 jaar afschrijving 5e jaar 15% × € 10.440,12 boekwaarde na 5 jaar
TB BE-1.indd 15
€ € € € € € € € € € €
20.000,— 3.000,— 17.000,— 2.550,— 14.450,— 2.167,50 12.282,50 1.842,38 10.440,12 1.566,02 8.874,10
– – – – –
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 15
22-7-2010 18:10:06
Bij afschrijving in procenten van de boekwaarde nemen de afschrijvingskosten elk jaar in waarde af. Bij bovenstaande voorbeelden was de aanschafwaarde van het duurzaam productiemiddel bekend. Bij onderstaande voorbeelden is de aanschafwaarde niet bekend. We gaan de aanschafwaarde berekenen. Eerst aan de hand van een voorbeeld waarbij wordt afgeschreven in procenten van de aanschafwaarde. Vervolgens gaan we de aanschafwaarde bepalen waarbij wordt afgeschreven in procenten van de boekwaarde. Voorbeeld 1 Ondernemer Peter Vogels te Delfzijl beschikt over een kopieer-
machine. Uit de administratie blijkt dat dit duurzaam productiemiddel op 1 januari 2010 een boekwaarde heeft van € 800,–. De restwaarde is bij aanschaf vastgesteld op € 100,– en de levensduur van de kopieermachine wordt geschat op 5 jaar. Op dit apparaat is 4 maal op jaarbasis afgeschreven. btw mag bij deze vraag buiten beschouwing worden gelaten. Gevraagd a. Wat was de aanschafwaarde van dit kopieerapparaat? b. Bereken de jaarlijkse afschrijving in procenten van de aanschafwaarde. Uitwerking a. Na 4 afschrijvingen is de boekwaarde € 800,– inclusief de restwaarde van € 100,–. b. Jaarlijkse afschrijving: € 800,– -/- € 100,– = € 700,– Aanschafwaarde = 5 × € 700,– + € 100,– = € 3.600,– (€ 700,– / € 3.600,–) × 100% = 19,44% Voorbeeld 2 Uit de administratie van een babyspeciaalzaak blijkt dat de
boekwaarde van een kasregister € 202,50 bedraagt. Op dit kasregister is 2 maal afgeschreven. Er wordt jaarlijks 10% van de boekwaarde afgeschreven. Btw kan buiten beschouwing blijven. Gevraagd Bereken de oorspronkelijke aanschafwaarde van dit kasregister.
16 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 16
22-7-2010 18:10:06
Uitwerking Aanschafwaarde 100% 10% -/Afschrijving jaar 1 Boekwaarde na 1 jaar 90% Afschrijving jaar 2: 10% × € 90,– = 9% -/Boekwaarde na 2 jaar € 202,50 81% Aanschafwaarde: € 202,50 / 81% × 100% = € 250,– 1.3.2 Berekenen van de economische levensduur In paragraaf 1.3 hebben we de economische levensduur besproken. In onderstaand voorbeeld bepalen we de economische levensduur en stellen we het daaruit voortvloeiende afschrijvingsplan op. Voorbeeld De aanschafwaarde van een machine inclusief bijkomende kosten
bedraagt € 80.000,–. Nadat de machine in gebruik is genomen bedraagt de residuwaarde op elk moment € 5.000,–. De rentekosten bedragen 7% van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. De machine heeft een technische levensduur van 5 jaar. De complementaire kosten met betrekking tot de machine bedragen achtereenvolgens per jaar: € 6.000,–, € 14.000,–, € 24.000,–, € 40.000,– en € 60.000,–. De productie bedraagt in het 1e jaar 12.000 stuks en in de jaren daarna respectievelijk 10.000, 9.000, 6.000 en 3.000 stuks. Gevraagd Bepaal de economische levensduur van de machine. Uitwerking We zetten de kosten in tabelvorm uiteen over de 5 jaren: Jaar 1 2 3 4 5
Afschrijvingskosten in € 75.000 75.000 75.000 75.000 75.000
Rentekosten Complementaire in € kosten in € 2.975 6.000 2.975 14.000 2.975 24.000 2.975 40.000 2.975 60.000
Berekening rentekosten:
TB BE-1.indd 17
Productie in stuks 12.000 10.000 9.000 6.000 3.000
€ 80.000,– + € 5.000,– × 7% = € 2.975,–. 2
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 17
22-7-2010 18:10:06
We nemen vervolgens alle kosten opgeteld na elk jaar (gecumuleerd) over in onderstaande tabel: Jaar
1 2 3 4 5
Afschrijvingskosten in € 75.000 75.000 75.000 75.000 75.000
Rente Complemen- Totale Totale Kostprijs/ kosten taire kosten kosten p roductie product in € in € in € in stuks in € 2.975 6.000 83.975 12.000 7,— 5.950 20.000 100.950 22.000 4,59 8.925 44.000 127.925 31.000 4,13 11.900 84.000 170.900 37.000 4,62 14.875 144.000 233.875 40.000 5,85
De afschrijvingskosten zijn elk jaar € 75.000,–. De machine wordt namelijk in totaliteit € 75.000,– minder waard. De rentekosten moet je na elk jaar bij elkaar optellen om de totale rentekosten voor de betreffende jaren te verkrijgen. Dit geldt tevens voor de complementaire kosten. Uit bovenstaande tabel blijkt dat de economische levensduur 3 jaar bedraagt. In dat jaar is de kostprijs per product het laagst, namelijk € 4,13. Het afschrijvingsplan ziet er dan als volgt uit: Jaar
Waarde productie Rentekos- Complementai- Afschrijvingsin € ten in € re kosten in € kosten in € 1 12.000 × € 4,13 = 49.560 2.975 6.000 40.585 2 10.000 × € 4,13 = 41.300 2.975 14.000 24.325 10.195 3 9.000 × € 4,13 = 37.170 2.975 24.000 Totale afschrijvingskosten 75.105 De totale afschrijvingskosten in 3 jaar moeten bedragen: € 75.000,–. Het verschil van € 105,– wordt veroorzaakt door de afronding van de kostprijs, namelijk € 105,– = 31.000 × (€ 4,13 – € 4,1266129). 1.3.3 Bedrijfseconomische en fiscale afschrijving
In de administratie maken we onderscheid tussen: –– bedrijfseconomische afschrijving en fiscale afschrijving; –– economische levensduur en fiscale levensduur; –– bedrijfseconomische winst en fiscale winst. 18 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 18
22-7-2010 18:10:06
¨¨
Bedrijfseconomische afschrijving De afschrijvingskosten op basis van de
¨¨
Fiscale afschrijving Afschrijving op basis van de aanschafwaarde en de
¨¨
Economische levensduur De vermoedelijke of werkelijke tijd gedurende
¨¨
Fiscale levensduur Het aantal jaren waarin een duurzaam productie-
vervangingswaarde en de economische levensduur.
fiscale levensduur.
welke een duurzaam productiemiddel, economisch gezien, prestaties zal respectievelijk heeft kunnen leveren.
middel, fiscaal gezien, mag worden afgeschreven. De fiscus heeft duidelijke regels bepaald over het aantal jaren waarin een productiemiddel mag worden afgeschreven. Daardoor kan de fiscale levensduur afwijken van de economische levensduur. Een kortere bedrijfseconomische levensduur betekent dat de afschrijvingen per jaar hoger zijn dan fiscaal is toegestaan.
¨¨
Bedrijfseconomische winst en fiscale winst Doordat de hogere afschrijvingskosten de winst doen verlagen, wordt daarmee ook het bedrag aan te betalen belasting verlaagd. De bedrijfseconomische winst wijkt daardoor af van de fiscale winst.
Voorbeeld Detaillist Denessen heeft in zijn supermarkt acht nieuwe kasre-
gisters aangeschaft voor € 64.000,– . Bedrijfseconomisch wordt in 8 jaar afgeschreven en fiscaal in 10 jaar. Er wordt afgeschreven met een vast percentage van de aanschafwaarde of vervangingswaarde. De restwaarde is nihil en met rentekosten hoeft geen rekening te worden gehouden. Aan het eind van het 4e jaar stijgt de vervangingswaarde van de kassa’s naar € 68.000,–. Gevraagd a. Bereken de fiscale afschrijving gedurende de fiscale levensduur. b. Bereken de bedrijfseconomische afschrijving gedurende de bedrijfseconomische levensduur. c. Verwerk de ontbrekende bedragen in een tabel. Uitwerking a. De fiscale afschrijving in jaar 1 t/m 8 bedraagt: € 64.000 : 10 = € 6.400,– .
TB BE-1.indd 19
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 19
22-7-2010 18:10:06
b.
De bedrijfseconomische afschrijving in jaar 1 t/m 4 bedraagt: € 64.000 : 8 = € 8.000,– . De bedrijfseconomische afschrijving in jaar 5 t/m 8 bedraagt: € 68.000 : 8 = € 8.500,– .
c. Jaar
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Aanschafwaarde €
Vervangingswaarde
64.000,— € 64.000,— 64.000,— 64.000,— 64.000,— 64.000,— 64.000,— 64.000,— 64.000,— 64.000,—
64.000,— 64.000,— 64.000,— 64.000,— 68.000,— 68.000,— 68.000,— 68.000,— 68.000,— 68.000,—
Bedrijfs Fiscale economische afschrijving afschrijving € 8.000,— € 6.400,— 8.000,— 6.400,— 8.000,— 6.400,— 8.000,— 6.400,— 8.500,— 6.400,— 8.500,— 6.400,— 8.500,— 6.400,— 8.500,— 6.400,— 6.400,— 6.400,— € 68.000,— € 64.000,—
1.4 Rentekosten en complementaire kosten 1.4.1 Rentekosten Indien we investeren in duurzame productiemiddelen, missen we de renteopbrengst van het geïnvesteerde vermogen die we wel hadden kunnen ontvangen bij een rentegevende belegging. Deze rente die we daardoor missen, geldt als kostenpost voor de onderneming. Over het vermogen dat we lenen, moeten we rentekosten betalen. Om de rentekosten van een individueel productiemiddel te berekenen, kunnen we uitgaan van twee berekeningsmethoden: –– rente over de boekwaarde aan het begin van het jaar; –– rente over het gemiddeld geïnvesteerde vermogen of over de gemiddelde boekwaarde gedurende de geplande periode. Berekening gemiddeld geïnvesteerd vermogen:
aanschafwaarde + restwaarde 2 20 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 20
22-7-2010 18:10:07
Berekening rente over het gemiddeld geïnvesteerde vermogen: aanschafwaarde + restwaarde × rentepercentage 2 Voorbeeld 1 Rente over de boekwaarde
Een machine wordt aangeschaft voor € 50.000,–. De geplande gebruiksduur is 6 jaar en de restwaarde bedraagt € 8.000,–. Rentepercentage 5%. De rente wordt berekend over de boekwaarde aan het begin van het jaar. Gevraagd a. Bereken de jaarlijkse afschrijving. b. Bereken de rentekosten van jaar 1 t/m jaar 7. Uitwerking a. Afschrijving per jaar:
€ 50.000,– – € 8.000,– = € 7.000,– 6 b. Jaar 1 2 3 4 5 6 7
€ € € € € € €
Boekwaarde 50.000,— 43.000,— 36.000,— 29.000,— 22.000,— 15.000,— 8.000,—
Rentekosten 5% € 2.500,— € 2.150,— € 1.800,— € 1.450,— € 1.100,— € 750,— € 400,—
Na 7 jaar is de boekwaarde gelijk aan de restwaarde. De totale rentekosten over de gehele gebruiksduur zijn € 10.150,–. Voorbeeld 2 Rente over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen
We nemen de gegevens van voorbeeld 1 over. Een machine wordt aangeschaft voor € 50.000,–. De geplande gebruiksduur is 6 jaar en de restwaarde bedraagt € 8.000,–. Rentepercentage 5%. Gevraagd a. Bereken het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. b. Bereken de rentekosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen.
TB BE-1.indd 21
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 21
22-7-2010 18:10:07
Uitwerking a. Berekening gemiddeld geïnvesteerd vermogen: aanschafwaarde + restwaarde € 50.000,– + € 8.000,– = = € 29.000,– 2 2 b.
Berekening rentekosten per jaar: 5% × € 29.000,– = € 1.450,– . Over de gehele periode van 6 jaar bedragen de rentekosten: 6 × € 1.450,– = € 8.700,–.
1.4.2 Complementaire kosten Naast rentekosten en afschrijvingskosten hebben ook complementaire kosten betrekking op de duurzame productiemiddelen.
¨¨
Complementaire kosten Alle kosten van een duurzaam productiemiddel behalve afschrijvingskosten en rentekosten.
Voorbeelden van complementaire kosten zijn: verzekeringskosten, onderhoudskosten en energiekosten. Naarmate een productiemiddel ouder wordt nemen de complementaire kosten toe. Voorbeeld Ondernemer Brihin wil een bedrijfsauto kopen.
De auto heeft een aanschafwaarde van € 45.000,– met een restwaarde van € 5.000,–. Er wordt afgeschreven over 5 jaar met een vast percentage van de aanschafwaarde. De rekenrente bedraagt 10% over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. De complementaire kosten bedragen het eerste jaar € 500,– en stijgen elk jaar met 25%. Gevraagd a. Bereken het jaarlijkse afschrijvingsbedrag. b. Stel het afschrijvingsplan op. c. Bereken de jaarlijkse rentekosten. d. Bereken de complementaire kosten van jaar 1 t/m 5. e. Stel een overzicht samen van de gemaakte kosten van jaar 1 t/m 5. Uitwerking a. De jaarlijkse afschrijving is € 45.000,– – € 5.000,– = € 8.000,–. 5
22 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 22
22-7-2010 18:10:07
b. Afschrijvingsplan Jaar 1 2 3 4 5
Boekwaarde € 45.000,– € 40.000,– € 35.000,– € 30.000,– € 25.000,–
Afschrijving € 5.000,– € 5.000,– € 5.000,– € 5.000,– € 5.000,–
Boekwaarde € 40.000,– € 35.000,– € 30.000,– € 25.000,– € 20.000,–
c. Het gemiddeld geïnvesteerd vermogen is:
€ 45.000,– + € 5.000,– = € 25.000,–. 2 De rentekosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen bedragen per jaar 10% van € 25.000,– is € 2.500,–. d. Jaar 1 2 3 4 5 e. Jaar 1 2 3 4 5
Complementaire kosten € 500,— € 500,— × 1,25 = € 625,— € 625,— × 1,25 = € 781,25 € 781,25 × 1,25 = € 976,56 € 976,56 × 1,25 = € 1.220,70
Afschrijvingskosten € 8.000,— € 8.000,— € 8.000,— € 8.000,— € 8.000,—
Rentekosten € € € € €
2.500,— 2.500,— 2.500,— 2.500,— 2.500,—
Complementaire kosten € 500,— € 625,— € 781,25 € 976,56 € 1.220,70
Totale kosten € € € € €
11.000.— 11.125,— 11.281,25 11.476,56 11.720,70
1.5 Huisvestingskosten Huisvestingskosten vormen een onderdeel van de exploitatiekosten en hebben een direct verband met het bezit of het huren van een pand en/of inventaris. De huisvestingskosten bestaan dan uit de kosten die voortvloeien uit het gebruik van het pand en/of de inventaris.
TB BE-1.indd 23
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 23
22-7-2010 18:10:07
Onder de kosten worden ook die zaken gerekend die rechtstreeks met het werken in het gebouw te maken hebben. Denk hierbij aan het verbruik van water, gas en stroom. Een gebouw, of dat nu een winkel, een kantoor of een fabriekshal is, is een duurzaam productiemiddel. En zoals je weet, moet op duurzame productiemiddelen worden afgeschreven. Dat geldt ook voor gebouwen. Ook al slijten gebouwen niet zo snel, door het gebruik worden ze toch minder waard. Gebouwen kunnen ook verouderen doordat men anders over de manier van werken is gaan denken. Zo voldoen kantoorgebouwen van dertig, veertig jaar oud vaak niet meer aan de eisen van de tijd. Voorbeeld Petra Vogelaar heeft voor haar kinderboetiek ‘Max’ een klein win-
kelpand gekocht, dat € 240.000,– kost. Zij schrijft het pand in dertig jaar af; de restwaarde wordt gesteld op € 30.000,–. Gevraagd a. Bereken het bedrag dat Petra elk jaar moet afschrijven. b. Druk de jaarlijkse afschrijvingskosten uit in een percentage van de aanschafwaarde. Uitwerking a. De jaarlijkse afschrijvingskosten zijn: (€ 240.000,– – € 30.000,–) : 30 = € 7.000,–. b. Petra schrijft elk jaar af: (€ 7.000,– : € 240.000,–) × 100 = 2,92% van de aanschafwaarde. Huisvesting is een flinke kostenpost voor ondernemingen. Met het aanschaffen van een bedrijfspand – door het kopen van een bestaand pand of door het laten bouwen van een nieuw pand – zijn forse investeringen gemoeid. Alternatief is het huren van vloeroppervlakte, maar in dat geval heeft de ondernemer elke maand of elk kwartaal te maken met huurkosten. De kosten van huisvesting worden vaak gekoppeld aan de vloeroppervlakte. Maar er zijn ook andere methoden om een bedrag voor huisvesting te bepalen. De volgende twee voorbeelden laten dat beide zien. Voorbeeld 1 Martijn Groenman heeft een sportzaak in Hilversum. De ver-
koopvloeroppervlakte is 200 m2, en de huurprijs bedraagt per m2 € 450,– per jaar. 24 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 24
22-7-2010 18:10:07
Gevraagd Bereken de huisvestingskosten per jaar. Uitwerking 200 × € 450,– = € 90.000,–. Voorbeeld 2 De bruto-omzet van verfspecialist Jochem Picasso over 2009 be-
draagt € 856.800,–. De huisvestingskosten bedragen 4% van de omzet. Gevraagd Bereken het bedrag aan huisvestingskosten over 2009. Uitwerking 4 × (€ 856.800 × 100/119) = € 28.800,– Kosten van grond Over grond die bestemd is voor de vestigingsplaats van het pand hoeft men niet af te schrijven. Normaal gesproken daalt grond immers niet in waarde. Voor de eigenaar van de grond vormt die grond dan geen jaarlijkse kostenpost. Wel kan het onderhoud van een eventueel aanwezige parkeerplaats als kosten van grond worden beschouwd. In de huurprijs van een winkelpand is natuurlijk wel een bedrag voor de waarde van de grond verwerkt. Ook al ziet de huurder dat niet rechtstreeks vermeld, is feite betaalt hij elk jaar voor de grond waarop de door hem gehuurde winkel staat.
1.6 Voorraadkosten Bedrijven zullen voorraden moeten aanhouden. Zo zal een detaillist voldoende goederen moeten inkopen om te kunnen leveren en geen ‘nee’ te hoeven verkopen. Het houden van voorraden brengt kosten met zich mee, die we kunnen onderverdelen in drie groepen: –– ruimtekosten; –– rentekosten; –– risicokosten.
TB BE-1.indd 25
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 25
22-7-2010 18:10:07
Ruimtekosten vallen in feite onder de huisvestingskosten. Immers, hoe groter je voorraad is, des te meer ruimte heb je nodig om die voorraad te kunnen bergen. Een zaak van passende huisvesting dus. Rentekosten hebben te maken met het feit dat in voorraad geld is geïnvesteerd. Die voorraad is immers betaald met eigen of vreemd vermogen. De rentekosten die de detaillist maakt als hij daarvoor geld moet lenen, zijn de rentekosten. Maar die kosten heeft hij ook als hij eigen geld in de voorraad heeft zitten. Immers, het geld dat anders op de bank rente zou opbrengen, zit nu in die voorraad, en zolang die voorraad niet wordt verkocht, levert dat daarin geïnvesteerde vermogen niets op. Hij mist dus de rente die hij anders zou ontvangen van de bank, en ook dat zijn rentekosten. De rentekosten worden doorgaans berekend met een percentage over het gemiddeld bedrag dat in de voorraad is geïnvesteerd. Risicokosten hangen samen met de risico’s die de ondernemer met zijn voorraad loopt. En dat zijn er verscheidene: –– Prijsrisico. Moet de detaillist zijn artikelen in prijs verlagen, dan zal de winst op de in voorraad zijnde goederen afnemen. –– Kwantiteitsrisico. Door een (sterk) dalende vraag naar een artikel, zal de voorraad erg lang in het magazijn liggen (‘winkeldochter’) en misschien zelfs op den duur onverkoopbaar blijken. –– Kwaliteitsrisico. Bederfelijke artikelen die vlak voor de houdbaarheidsdatum zitten, moeten snel tegen verlaagde prijzen worden verkocht. Blijft er dan nog voorraad over, dan moet die worden afgeschreven. Ook kunnen artikelen uit de mode raken (demodage) en is afprijzen de enige mogelijkheid om de artikelen nog aan de man of vrouw te brengen. –– Overige risico’s. Beschadiging of vernietiging van voorraad door brand-, rook- of waterschade betekent dat de goederen geheel of gedeeltelijk moeten worden afgeschreven.
1.7 Samenvatting Duurzaam productiemiddel (dpm) Een productiemiddel dat gedurende di-
verse productieprocessen dienst doet, voordat het volledig verbruikt is. Afschrijven Het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waarde-
vermindering van een duurzaam productiemiddel. 26 Hoofdstuk 1
TB BE-1.indd 26
22-7-2010 18:10:07
Technische levensduur De periode waarin een duurzaam productiemiddel
technisch gezien in staat is de gevraagde bepaalde prestaties te leveren. Economische levensduur De periode waarin het economisch gezien verant-
woord is een duurzaam productiemiddel te gebruiken. Afschrijvingskosten Totale afschrijvingskosten = de aanschafprijs van het
dpm – restwaarde. Restwaarde De vermoedelijke opbrengstwaarde van het dpm aan het einde
van de economische levensduur. Complementaire kosten Alle kosten van een duurzaam productiemiddel met
uitzondering van rente en afschrijving. Jaarlijkse afschrijving
aanschafwaarde – restwaarde jaarlijkse afschrijving = economische levensduur jaarlijkse afschrijving jaarlijkse afschrijving in procenten = × 100% aanschafwaarde
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen
aanschafwaarde + restwaarde 2 Rentekosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen
aanschafwaarde + restwaarde × rentepercentage 2 Huisvestingskosten Kosten die samenhangen met het gebruik van een pand en/of inventaris. Voorraadkosten Kosten die samenhangen met het aanhouden van voorraad. Ruimtekosten Kosten die worden veroorzaakt doordat voor het aanhouden
van voorraad ruimte nodig is. Rentekosten Kosten die te maken hebben met het feit dat in voorraad geld is
geïnvesteerd. Risicokosten Kosten die samenhangen met het risico dat de aangehouden
voorraad in waarde daalt.
TB BE-1.indd 27
Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 27
22-7-2010 18:10:07