KOSTEN PER SW-PLAATS
Peter van Nes Hassel Kroes Jaap de Koning Datum
Februari 2005
Contactpersoon
Peter van Nes
Adres
SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus 1738 3000 DR ROTTERDAM
Telefoon
+31-10-4082696
Fax
+31-10-4089650
E-mail
[email protected]
VOORWOORD De directie Arbeidsmarkt Bijzondere Groepen (ABG) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft SEOR in juni 2004 opdracht gegeven onderzoek te doen naar de kosten per plaats in de sociale werkvoorziening. Het onderzoek diende inzicht te geven in: − − − − −
de hoogte van de opbrengsten en kosten per sw-plaats; verschillen in deze opbrengsten en kosten tussen sw-bedrijven; de factoren die deze verschillen veroorzaken; de mate waarin deze factoren beïnvloedbaar zijn; verschillen in opbrengsten en kosten naar type plaatsingen, werksoorten, aard van de handicap en andere relevante kenmerken.
Dit rapport bevat de resultaten van het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door Jaap de Koning (directeur van SEOR), Peter van Nes (projectleider), Hassel Kroes en José Gravesteijn (onderzoekers). Govert Bijwaard heeft in het begin van het onderzoek een deel van de analyses uitgevoerd. Verder heeft Ellen Schepers (stagiair bij SEOR) een bijdrage geleverd aan het onderzoek door het maken van aantekeningen bij een aantal van de diepte-interviews, het uitwerken van de interviewverslagen en het voorbereiden en verslagleggen van de workshop. De lay-out is verzorgd door Wilma van den Heuvel en Ellen Vanhamme. Een deel van het empirisch werk is uitgevoerd op de onsite faciliteit van het Centre for Research of Economic Microdata (CEREM) van het CBS. Het onderzoek is begeleid door een begeleidingscommissie, bestaande uit: − − − − − − − −
Servaas Toebosch (directie ABG, Ministerie van SZW) Pascal Budding (directie ABG, Ministerie van SZW) Fred Martinot (directie FEZ, Ministerie van SZW) Rob Koorda (Cedris) Jan van der Sluijs (Lander Groep Tiel, namens Cedris) Evelyn Simons (VNG) Bert Schriever (VNG), vanaf december 2004 plaatsvervanger van Evelyn Simons Else Roetering (Landelijke cliëntenraad).
We willen op deze plaats de 65 sw-bedrijven bedanken die hebben meegewerkt aan de enquête die voor dit onderzoek is gehouden. Een bijzonder woord van dank is verschuldigd aan de twaalf sw-bedrijven die we voor dit onderzoek hebben kunnen bezoeken voor de diepte-interviews.
INHOUD Voorwoord Samenvatting
i
1
Inleiding
1
1.1
Achtergrond en vraagstelling
1
1.2
Onderzoeksperiode en definities
2
1.3
Onderzoeksopzet
5
1.4
Inhoud en structuur van het rapport
8
2
Kostenstructuur
11
3
Toegevoegde waarde
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Toegevoegde waarde: bedrijfsniveau
13
3.2.1
Gemiddelden en spreiding
13
3.2.2
Samenhang toegevoegde waarde met kenmerken Wsw-ers, swplaatsingen en ambtelijk en overig personeel 15
3.2.3
Resultaten multivariate analyse
3.3
3.4 4
15
Verschillen in toegevoegde waarde naar type plaatsing, werksoort en aard van de handicap 21 3.3.1
Toegevoegde waarde naar type plaatsing
21
3.3.2
Toegevoegde waarde naar werksoort
22
3.3.3
Toegevoegde waarde naar kenmerken Wsw-ers
24
Slotbeschouwing
25
Arbeidskosten Wsw-ers
29
4.1
Inleiding
29
4.2
Arbeidskosten Wsw-ers: bedrijfsniveau
29
4.2.1
Gemiddelden en spreiding
29
4.2.2
Samenhang arbeidskosten Wsw-ers met kenmerken Wsw-ers, sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk personeel
31
Resultaten multivariate analyse
31
4.2.3 4.3
Arbeidskosten Wsw-ers verder toegeschreven
36
4.3.1
Arbeidskosten Wsw-ers naar type plaatsing
36
4.3.2
Arbeidskosten Wsw-ers naar werksoort
36
4.3.3
Arbeidskosten Wsw-ers naar kenmerken Wsw-ers
38
4.4
Specifieke posten binnen de post arbeidskosten Wsw-ers
40
4.5
Slotbeschouwing
41
5
Arbeidskosten ambtelijk personeel
45
5.1
Inleiding
45
5.2
Arbeidskosten ambtelijk personeel: bedrijfsniveau
45
5.2.1
Gemiddelden en spreiding
45
5.2.2
Samenhang arbeidskosten ambtelijk personeel met kenmerken Wsw-ers, kenmerken sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk en overig personeel
47
Resultaten multivariate analyse
48
5.2.3 5.3
Arbeidskosten ambtelijk personeel verder toegeschreven 5.3.1
Kosten ambtelijk personeel voor de begeleiding van Wsw-ers naar type plaatsing
51
5.3.2
Arbeidskosten ambtelijk personeel naar werksoort
54
5.3.3
Arbeidskosten ambtelijk personeel voor begeleiding naar kenmerken Wsw-ers
55
Arbeidskosten ambtelijk personeel naar overige factoren
56
5.3.4 5.4 6
Slotbeschouwing
56
Huisvestingskosten
59
6.1
Inleiding
59
6.2
Huisvestingskosten: bedrijfsniveau
59
6.2.1
Gemiddelden en spreiding
59
6.2.2
Samenhang huisvestingskosten met kenmerken Wsw-ers en swplaatsingen en ambtelijk en overig personeel 61
6.2.3
Multivariate analyse
62
6.2.4
Overig
64
6.3 7
51
Slotbeschouwing
65
(Overige) kapitaalkosten
67
7.1
Inleiding
67
7.2
(Overige) kapitaalkosten: bedrijfsniveau
67
7.2.1
Gemiddelden en spreiding
67
7.2.2
Samenhang kapitaalkosten met kenmerken Wsw-ers, kenmerken sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk personeel
69
Resultaten multivariate analyse
69
7.2.3 7.3
Toerekening afschrijvingen naar werksoort
72
7.4
Slotbeschouwing
74
8
9
10
11
Overige lasten
75
8.1
Inleiding
75
8.2
Overige lasten: bedrijfsniveau
75
8.2.1
Gemiddelden en spreiding
75
8.2.2
Samenhang overige lasten met kenmerken Wsw-ers, kenmerken sw-plaatsingen en kenmerken ambtelijk personeel 76
8.2.3
Resultaten multivariate analyse
77
8.3
Verschillen in overige lasten naar type plaatsing en werksoort
79
8.4
Overige factoren
80
8.5
Slotbeschouwing
80
Begeleid werken
83
9.1
Inleiding
83
9.2
Resultaten uit de voorgaande hoofdstukken
84
9.3
Kosten van begeleid werken
85
9.3.1
Kosten van uitvoering en begeleiding
85
9.3.2
Andere kosten voor begeleid werken
87
9.3.3
Totale kosten van begeleid werken
88
Het saldo van kosten en toegevoegde waarde: de netto kosten per sw-plaats 90 10.1 Inleiding
90
10.2 Netto kosten in de tijd
90
10.3 Netto kosten naar bedrijfsomvang
91
10.4 Netto kosten naar type plaatsing
94
10.5 Netto kosten naar werksoort
96
10.6 Netto kosten naar kenmerken van de Wsw-ers
99
10.7 Netto kosten en overige factoren
101
10.8 Slotbeschouwing
102
Kosten per sw-plaats in relatie tot relevante trends en ontwikkelingen
104
Bijlagen
SAMENVATTING ACHTERGROND EN VRAAGSTELLING Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil de huidige financieringssystematiek van de sociale werkvoorziening herzien. Op dit moment bestaat er geen feitelijke onderbouwing voor de hoogte van de subsidie per Wsw-er. Het ministerie heeft, om meer inzicht te krijgen in de subsidiebehoefte van gemeenten voor Wsw-plaatsen, SEOR opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de opbouw van de kosten per sw-plaats. Het onderzoek spitst zich geheel toe op de feitelijke kosten en opbrengsten per sw-plaats op bedrijfsniveau in de periode 1998 – 2003, welke verschillen daarin bestaan en wat de oorzaken van deze verschillen zijn. De kernvragen van het onderzoek zijn: − − −
Wat zijn, in de huidige situatie, de feitelijke (directe en indirecte) kosten en opbrengsten per sw-plaats? Welke factoren zijn bepalend voor verschillen in de hoogte van deze kosten per component en de opbrengsten en hoe groot zijn die verschillen? In welke mate en op welke manier kunnen deze factoren worden beïnvloed?
Voor het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van financiële gegevens van de swbedrijven. Het onderzoek richt zich dan ook op de opbrengsten en kosten van sw-plaatsen vanuit het perspectief van sw-bedrijven. Subsidies zoals de rijkssubsidie voor de Wsw, gemeentelijke subsidies en andere subsidies (zoals de SPAK en VLW) zijn buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de kosten en opbrengsten per sw-plaats. We vatten per kernvraag de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek samen.
FEITELIJKE KOSTEN EN OPBRENGSTEN PER SW-PLAATS: GEMIDDELDEN EN SPREIDING In tabel 1 zijn de financiële posten weergegeven die in het onderzoek zijn onderscheiden. Deze posten zijn steeds uitgedrukt per sw-plaats (fte). Aan de opbrengstenkant hebben wij toegevoegde waarde gedefinieerd als de bedrijfsopbrengsten minus de directe verbruikskosten. De kostenposten bestaan uit arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel, huisvestingskosten, kapitaalkosten en de restpost overige kosten. De som van deze kostenposten minus de toegevoegde waarde geeft de netto kosten per swplaats1. De tabel geeft een samenvattend antwoord op de eerste onderzoeksvraag (de feitelijke kosten en opbrengsten per sw-plaats) en op het tweede deel van de tweede onderzoeksvraag (de grootte van de verschillen). Per financiële post is in de tabel voor de jaren 1998 – 2002 het gemiddelde en de spreiding tussen bedrijven weergegeven. Verder is de procentuele verandering in het gemiddelde en in de spreiding gedurende de onderzoeksperiode in de tabel opgenomen.
1
Voor een overzicht van de gebruikte definities verwijzen we naar paragraaf 1.2 van het rapport.
i
De toegevoegde waarde per sw-plaats bedraagt gemiddeld ongeveer € 10.000 per swplaats en is tussen 1998 en 2002 met 7 procent gestegen. We zien hierbij dat de spreiding tussen bedrijven vrij groot is (de spreiding is circa 22 procent van het gemiddelde) en tussen 1998 – 2002 met 30 procent is toegenomen. De belangrijkste kostenpost voor sw-bedrijven zijn de arbeidskosten van Wsw-ers. Deze kosten zijn in de periode 1998 – 2002 met 3 procent gedaald. De oorzaak hiervoor is de grote extra instroom van personeel gedurende deze periode, door de uitbreiding van het aantal sw-plaatsen. Nieuwe werknemers beginnen gemiddeld op een relatief laag salarisniveau. De spreiding in deze kosten tussen bedrijven is tussen 1998 en 2002 eveneens afgenomen. De gemiddelde arbeidskosten ambtelijk personeel en huisvestingskosten per sw-plaats zijn toegenomen in de tijd. De spreiding tussen bedrijven in de ambtelijke arbeidskosten per sw-plaats is sterk toegenomen. De gemiddelde kapitaal- en overige kosten per sw-plaats zijn in de periode 1998 – 2002 gedaald. Met name de huisvestingskosten, de kapitaalkosten en de overige kosten vertonen een vrij grote spreiding tussen bedrijven. Per saldo resteert de post netto kosten. De netto kosten bedragen gemiddeld € 23.939 per sw-plaats in de periode 1998-2002. De netto kosten zijn tussen 1998 en 2002 met 4 procent gedaald. De spreiding in de netto kosten is met ongeveer 8 procent van het gemiddelde vrij beperkt. Bovendien is de spreiding in de onderzoeksperiode afgenomen. Tabel 1
Gemiddelden en spreiding van financiële componenten per sw-plaats (in fte)
Financiële componenten per sw-plaats
Gemiddelde over 1998 – a 2002
Spreiding tussen bedrijven Procentuele verandering in (gemiddeld over c) b 1998 – 2002) het gemiddelde
Procentuele verandering in b de spreiding
Toegevoegde waarde
€ 9.828
+ 7%
2.196
+ 30%
Arbeidskosten Wsw-ers
€ 23.776
- 3%
1.503
- 20%
Arbeidskosten ambtelijk personeel
€ 4.993
+ 16%
1.207
+ 54%
Huisvestingskosten
€ 1.313
+ 12%
478
- 1%
(Overige) kapitaalkosten
€ 1.252
- 8%
448
-40% in 1999 en verder constant
Overige kosten
€ 2.432
- 9%
1.329
+ 19%
Netto kosten
€ 23.939
- 4%
1.991
-15%
a) De cijfers zijn gecorrigeerd voor inflatie en uitgedrukt in constante prijzen van 2002. b) Procentuele verandering in 2002 ten opzichte van 1998 c) De standaard afwijking is weergegeven. Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat de toegevoegde waarde en alle kostencomponenten, afgezien van de arbeidskosten Wsw-ers, vrij veel spreiding vertonen, maar dat het saldo van deze posten (de netto kosten) weinig spreiding vertoont. ii
De netto kosten zijn gemiddeld vrijwel net zo hoog als de arbeidskosten Wsw-ers en ook wat betreft spreiding is er tussen beide weinig verschil.
BEPALENDE FACTOREN VOOR DE HOOGTE VAN DE TOEGEVOEGDE WAARDE EN DE VERSCHILLENDE KOSTENCOMPONENTEN
Hieronder zijn voor elke weergegeven post in tabel 1 de belangrijkste beïnvloedende factoren op een rijtje gezet. We baseren ons hierbij op analyses op het CBS-microbestand productiestatistiek Wsw, gekoppeld aan data uit de Wsw-jaaropgaven, de Wsw-monitor en de enquête die we onder sw-bedrijven hebben gehouden. Daarnaast zijn diepteinterviews bij twaalf sw-bedrijven gehouden en is er een workshop geweest waarin met zeven van deze bedrijven gezamenlijk de belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn besproken. Toegevoegde waarde De belangrijkste factoren van welke wij een invloed op de toegevoegde waarde per swplaats hebben gevonden, zijn: −
−
−
−
−
De huisvestingskosten en overige kapitaalkosten. Net als bij ‘gewone’ bedrijven is de productie bij sw-bedrijven mede afhankelijk van de inzet van kapitaal. Ook het aantal niet-gesubsidieerde (ambtelijke) werknemers per sw-plaats heeft een positieve invloed op de toegevoegde waarde: de toegevoegde waarde is dus hoger naarmate er meer ambtelijke werknemers per sw-plaats zijn. Het aandeel gedetacheerden onder de Wsw-ers. Gedetacheerde Wsw-ers leveren meer opbrengsten voor sw-bedrijven op dan intern geplaatste Wsw-ers. Dit resultaat is met name gebaseerd op de interviews, de workshop en de enquête onder sw-bedrijven. In de multivariate analyses op de databestanden vonden we weliswaar een positieve samenhang tussen detacheringen en toegevoegde waarde, maar waren de resultaten statistisch niet betrouwbaar. Het voordeel van detacheringen lijkt met name aan de kostenkant te zitten. Het aandeel sw-ers in de werksoorten hout, bouw, groenvoorziening, grafisch en metaal. Naarmate er meer sw-ers in deze werksoorten werkzaam zijn, is de toegevoegde waarde per sw-plaats hoger. Globaal zien we hier het patroon dat de kapitaalintensieve werksoorten een relatief hoge toegevoegde waarde genereren. De laagste toegevoegde waarde wordt behaald met eenvoudige interne werksoorten als verpakking en confectie. De leeftijdssamenstelling van de Wsw-populatie. We vinden een parabolisch verband tussen toegevoegde waarde en leeftijd. De toegevoegde waarde is het hoogst voor veertigers en de toegevoegde waarde is lager naarmate er meer sw-ers in oudere of juist jongere leeftijdsgroepen zitten. Ook dit patroon komt overeen met wat bij ‘gewone’ bedrijven wordt gevonden. De regionaal economische situatie ofwel de markt. Deze is in de analyses meegenomen door factoren als de regionaal economische groei, het aantal banen per hoofd van de bevolking in de regio en het regionale werkloosheidspercentage.
Factoren waarvoor we geen of onduidelijke verbanden met de toegevoegde waarde hebben gevonden, zijn de bedrijfsomvang en de opbouw van het werknemersbestand naar aard en ernst van de handicap.
iii
Wat betreft bedrijfsomvang lijken vooral veranderingen in de bedrijfsomvang (van een bedrijf) en niet zozeer het verschil in omvang tussen de verschillende bedrijven op een bepaald moment een rol te spelen. Wanneer bedrijven uitbreiden daalt (tijdelijk) de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats, bijvoorbeeld door de inwerktijd van nieuwe sw-ers of doordat er niet ineens meer werk is. De conclusie is dat de relatie tussen toegevoegde waarde per sw-plaats en bedrijfsomvang niet volstrekt duidelijk is. In de enquête hebben sw-bedrijven aangegeven dat er verschillen bestaan in toegevoegde waarde naar aard en ernst van de handicap. Tijdens de workshop hebben de daar aanwezige bedrijven echter aangegeven dat sw-bedrijven de toegevoegde waarde per handicapsoort niet (kunnen) administreren en de gegeven antwoorden in de enquête dus niet kunnen berusten op harde cijfers. In de analyses hebben we ook vrijwel geen samenhang tussen de verdeling van de Wsw-ers naar aard en ernst van de handicap en de toegevoegde waarde per sw-er gevonden. Arbeidskosten Wsw-ers De belangrijkste factoren waarvan wij een invloed op de arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats hebben gevonden, zijn: −
−
−
−
−
−
Het aandeel verstandelijk gehandicapten onder sw-ers. Zowel op basis van de bedrijfsgegevens uit de CBS-productiestatistiek als de individuele gegevens uit de Wsw-monitor vonden wij dat verstandelijk gehandicapten lagere arbeidskosten hebben dan andere gehandicapten. Het aandeel sw-ers van 50 jaar en ouder. De arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats zijn hoger naarmate er meer 50-plussers in een bedrijf werkzaam zijn. Dit komt voornamelijk door periodieken en promoties. De relatie tussen loonkosten en leeftijd komt ook tot uiting in de resultaten van analyses op individuele gegevens uit de Wsw-monitor. Het aandeel van begeleid werken in de sw-plaatsingen. Als dit aandeel hoger is, dan zijn de arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats lager. Dit is logisch want begeleid werkers staan niet op de loonlijst van sw-bedrijven. Bij begeleid werken spelen wel andere kosten een rol, zoals de kosten van jobcoaching en de kosten van de loonkostenvergoeding aan werkgevers die een Wsw-er via begeleid werken aannemen2. Het aandeel sw-ers in de werksoorten kwekerij, verpakking en confectie. De arbeidskosten zijn voor deze werksoorten duidelijk lager dan voor de andere onderscheiden werksoorten. Deze werksoorten bestaan overwegend uit relatief eenvoudige werkzaamheden, waardoor de bijbehorende functies relatief laag worden gewaardeerd. De arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats hangen positief samen met de hoogte van de gemeentelijke subsidies per sw-plaats. Onduidelijk is hoe de causaliteit hierbij precies ligt. Een hogere regionaal economische groei leidt tot hogere arbeidskosten.
We hebben geen duidelijke invloed op de arbeidskosten Wsw-ers gevonden van de bedrijfsomvang en het aandeel gedetacheerden onder de Wsw-ers. Evenals bij de
2
Deze kosten worden overigens door Sw-bedrijven onder verschillende posten geboekt.
iv
toegevoegde waarde het geval was, lijken vooral veranderingen in de bedrijfsomvang (van een bedrijf) en niet zozeer het verschil in omvang tussen bedrijven een rol te spelen. Arbeidskosten ambtelijk personeel Er zijn in de analyses weinig duidelijke invloeden op de hoogte van de arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats gevonden. De resultaten zijn dan ook met name gebaseerd op de uitkomsten van de enquête. Beïnvloedende factoren zijn: −
−
− −
−
Het type plaatsing. Begeleid werken brengt de hoogste kosten aan directe begeleiding door ambtelijk personeel met zich mee. De kosten van directe begeleiding van intern geplaatsten en gedetacheerden lijken elkaar niet veel te ontlopen. Het aandeel psychisch gehandicapten onder de sw-ers. In de interviews en in de enquête werd aangegeven dat psychisch gehandicapten over het algemeen meer begeleiding nodig hebben dan andere gehandicapten. Het type handicap hangt echter ook nauw samen met de aard van de werkzaamheden, de werksoort en het type plaatsing. Het aandeel sw-ers dat langdurig in dienst is bij hetzelfde sw-bedrijf. Naarmate dit aandeel hoger is, zijn de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats lager. Het aandeel sw-ers in de werksoorten grafisch, bouw en in mindere mate assemblage/montage en metaal. Deze kapitaalintensieve werksoorten kennen hogere ambtelijke kosten per sw-plaats dan andere werksoorten. De hoogte van de gemeentelijke subsidies. Naarmate de arbeidskosten voor ambtelijk personeel hoger zijn, zijn ook de gemeentelijke subsidies hoger. Bij deze samenhang is onduidelijk hoe de causaliteit precies loopt.
Evenals bij de voorgaande financiële posten blijkt vooral een verandering in bedrijfsomvang invloed op de hoogte van de arbeidskosten ambtelijk personeel te hebben en niet zozeer de absolute bedrijfsgrootte. Dit duidt erop dat de omvang (en de kosten) van het ambtelijk personeel zich met vertraging aanpast aan veranderingen in het aantal Wsw-ers in het bedrijf. Huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige lasten Voor de resterende drie posten hebben we globaal dezelfde uitkomsten gevonden. Er is sprake van schaalvoordelen: grote bedrijven hebben gemiddeld lagere huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige lasten per sw-plaats dan kleinere bedrijven. Verder zijn deze kosten in het algemeen lager naarmate meer Wsw-ers extern geplaatst zijn (dus gedetacheerd of via begeleid werken). Dit is begrijpelijk aangezien sw-bedrijven dergelijke kosten niet hoeven te maken voor mensen die elders werken. De belangrijkste uitzondering hierop is dat de huisvestingskosten per sw-plaats hoger zijn naarmate een hoger aandeel van de Wsw-ers via begeleid werken is geplaatst. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de besparing op huisvestingskosten van (het in veel gevallen kleine aantal) begeleid werkers teniet wordt gedaan door de extra huisvesting die nodig is voor de organisatie en uitvoering van begeleid werken. Voor de huisvestingskosten geldt verder dat de oppervlakte van het verzorgingsgebied van invloed is. Een grotere oppervlakte leidt tot de noodzaak van meer vestigingen en daarmee hogere huisvestingskosten. Verder is de regionale economische situatie van belang. In regio’s waar meer economische bedrijvigheid is, is de vraag naar v
bedrijfslocaties groter wat leidt tot hogere grondprijzen en huisvestingskosten. Er zijn voor de huisvestingskosten overigens maar weinig samenhangen met werksoorten gevonden. De verdeling van sw-ers naar werksoorten heeft met name invloed op de hoogte van de overige kapitaalkosten. Werksoorten als kwekerij, grafisch, hout en metaal hebben hoge kapitaalkosten. Dit zijn, uitgezonderd kwekerij, ook werksoorten met een relatief hoge toegevoegde waarde. Een werksoort die er positief uitspringt is groenvoorziening met een relatief hoge toegevoegde waarde en lage overige kapitaalkosten. De drie kostenposten (huisvesting, overige kapitaalkosten en overige lasten) vertonen vrijwel geen samenhang met de kenmerken van de sw-ers zoals aard en ernst van de handicap. De enige goed te interpreteren samenhang is dat de huisvestingskosten per swplaats hoger zijn als het aandeel verstandelijk gehandicapten en het aandeel meervoudig gehandicapten in de Wsw-populatie groter is. Deze groepen zijn relatief vaak aangewezen op interne plaatsing. De overige lasten worden sterk beïnvloed door het saldo van rentelasten en rentebaten, welke weer wordt bepaald door de financiële reserves die de sw-bedrijven ter beschikking hebben. Netto kosten De netto kosten per sw-plaats zijn het saldo van alle voorgaande kostenposten minus de toegevoegde waarde. Wat betreft de netto kosten kunnen, mede op basis van het voorafgaande, de volgende conclusies worden getrokken: −
−
−
− −
Voor de netto kosten lijken er geen schaalvoordelen te bestaan. Wel geven de analyses aanwijzingen dat veranderingen in de bedrijfsomvang van een sw-bedrijf negatief samenhangen met de netto kosten. Als de bedrijfsomvang (uitgedrukt in aantal Wsw-ers) toeneemt, nemen de netto kosten per sw-plaats af, en vice-versa. Dit is een tijdelijk effect. Schaalvoordelen bestaan wel voor de afzonderlijke kostenposten huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige lasten. Deze schaalvoordelen zijn echter dus niet groot genoeg om ook bij de netto kosten schaalvoordelen op te leveren. Er zijn verschillende aanwijzingen dat externe plaatsingen gemiddeld lagere netto kosten hebben dan interne plaatsingen. Dit geldt dan voor begeleid werken en groepsdetacheringen. Voor begeleid werken is dit gebaseerd op zowel de uitkomsten van de multivariate analyses als de toerekening van kosten op basis van gegevens uit onze enquête. Voor individuele detacheringen wijzen de resultaten niet direct op kostenvoordelen ten opzichte van interne plaatsingen, alhoewel in diverse interviews en ook in de workshop is aangegeven dat individuele detacheringen financieel aantrekkelijk (kunnen) zijn. Maar het is mogelijk dat de hogere opbrengsten en de voordelen in de huisvestings-, kapitaal en overige kosten teniet worden gedaan door hogere arbeidskosten voor de betrokken Wsw-ers. Vooral de werksoorten groenvoorziening, hout en confectie lijken gemiddeld (over alle bedrijven) relatief lage netto kosten per sw-plaats te hebben. Er is geen significante samenhang tussen de opbouw van de Wsw-werknemers naar aard en ernst van de handicap en de hoogte van de netto kosten per sw-plaats. vi
− −
− −
Een hoger aantal parttimers onder de Wsw-ers gaat samen met lagere netto kosten. Dit heeft te maken met lagere overige lasten en lagere arbeidskosten voor Wsw-ers. Van de kenmerken van WSW-ers heeft alleen leeftijd een duidelijke invloed op de hoogte van de netto kosten. De netto kosten per sw-plaats zijn hoger als het aandeel jongeren of het aandeel ouderen in de Wsw-ers hoger is. De netto kosten zijn lager als het aandeel veertigers hoger is. Dit patroon wordt met name veroorzaakt door verschillen in toegevoegde waarde en, in mindere mate, arbeidskosten van Wswers. Hierbij heeft de toepassing van de senioren regeling in de CAO invloed. Het niveau van de netto kosten hangt positief samen met de hoogte van gemeentelijke subsidies, waarbij de causale relatie niet volstrekt duidelijk is. Een hoger regionaal werkloosheidspercentage gaat samen met hogere netto kosten per sw-plaats. Dit wordt veroorzaakt door een lagere toegevoegde waarde per swplaats bij een hogere werkloosheid in de regio.
BEÏNVLOEDBAARHEID VAN GEVONDEN FACTOREN In hoeverre zijn de factoren die invloed hebben op verschillende financiële posten nu te beïnvloeden door de sw-bedrijven? We zullen per post de belangrijkste punten weergeven. Deze zijn deels gebaseerd op de resultaten van de analyses en deels op de informatie die we hebben gekregen via de interviews en de workshop. Toegevoegde waarde Van de factoren die de toegevoegde waarde beïnvloeden zijn de kapitaalintensiteit, de keuze voor het type plaatsingen (intern, detachering, begeleid werken) en de keuze voor werksoorten door de sw-bedrijven te beïnvloeden. Hierbij is de toegevoegde waarde natuurlijk niet de enige belangrijke doelvariabele. Het gaat uiteindelijk om de netto kosten en om het algemene uitgangspunt van de Wsw dat iedere arbeidsgehandicapte een passende arbeidsplaats dient te worden geboden. Er kan worden geconstateerd dat meer en meer bedrijven kiezen voor het ontwikkelingsmodel met meer plaatsingen via detachering. Andere factoren die samenhangen met de toegevoegde waarde zijn niet of nauwelijks te beïnvloeden door de sw-bedrijven. Dit geldt voor de regionaal economische situatie/de markt en de leeftijdsamenstelling van de Wsw-werknemers. De leeftijdssamenstelling en ook de samenstelling naar aard en ernst van de handicap van de Wsw-populatie worden vooral bepaald door het aanbod van Wsw-kandidaten. Wat betreft de markt kunnen swbedrijven proberen om via het commercieel beleid meer werk en hogere opbrengsten te genereren. Verschillende bedrijven hebben in de interviews en tijdens de workshop aangegeven dat het commercieel beleid kan worden verbeterd. Daarnaast hebben sw-bedrijven nog enkele andere beïnvloedingsmogelijkheden aangegeven, namelijk het vergroten en bijsturen van de competenties van Wsw-ers door training en opleiding en het terugdringen van het ziekteverzuim. De competenties van medewerkers hebben wij niet direct in de kwantitatieve analyses kunnen meenemen. Het ziekteverzuim is wel opgenomen in de analyses, maar er is geen samenhang gevonden tussen het niveau van het ziekteverzuim en de toegevoegde waarde per sw-plaats. De reden hiervoor kan zijn dat veel sw-bedrijven nog leegloop kennen.
vii
Arbeidskosten Wsw-ers De arbeidskosten van Wsw-ers zijn de grootste kostenpost voor sw-bedrijven (zie tabel 1). De meeste factoren die samenhangen met de arbeidskosten voor Wsw-ers zijn door sw-bedrijven nauwelijks te beïnvloeden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het aandeel verstandelijk gehandicapten, de leeftijdsopbouw van de Wsw-ers en de regionaal economische groei. Wel te beïnvloeden is de keuze van werksoorten, die via het functieniveau de beloning van Wsw-ers bepalen. Men zou vooral kunnen kiezen voor vrij eenvoudige werkzaamheden met veel functies op een relatief laag functieniveau wat op termijn tot lagere arbeidskosten leidt. Zo’n keuze leidt mogelijk tot een weinig gevarieerd aanbod van werk binnen het sw-bedrijf, wat op gespannen voet kan staan met het uitgangspunt van de Wsw (passend werk voor iedere Wsw-er) en met ontwikkelingstrajecten voor Wsw-ers. Dit zou kunnen worden gecompenseerd door een sterkere nadruk op detachering. Een keuze voor met name eenvoudige werksoorten kan ook de gemiddelde toegevoegde waarde per Wsw-er verminderen. De CAO is sterk van invloed op het algemene niveau van de arbeidskosten voor Wsw-ers en is door individuele sw-bedrijven niet te beïnvloeden. Dit maakt dat de spreiding tussen bedrijven in deze kostenpost ten opzichte van andere kostencomponenten vrij gering is. Wel geven sw-bedrijven aan dat men via het inschalingsbeleid en door een zakelijker salarisbeleid, bijvoorbeeld bij het toekennen van periodieken, invloed kan hebben op de loonkosten van Wsw-ers. De CAO en ook de arbeidsomstandigheden zijn volgens een groot aantal gesprekspartners een obstakel om de beweging naar buiten (via begeleid werken) tot stand te brengen. Arbeidskosten ambtelijk personeel De spreiding tussen bedrijven in deze kostenpost is relatief groot. Dit geeft mogelijk aan dat bedrijven relatief veel invloed hebben op deze kostencomponent. Dit geldt echter maar in beperkte mate voor een aantal variabelen die in onze analyses bleken samen te hangen met de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats, zoals het aandeel psychisch gehandicapten en het aandeel Wsw-ers dat langdurig in dienst is. Wel hebben sw-bedrijven invloed op de verdeling van de sw-plaatsen naar type plaatsing (de directe begeleidingskosten zijn voor begeleid werken hoger dan voor interne plaatsingen en detacheringen) en naar werksoort (kapitaalintensieve werksoorten gaan in het algemeen ook gepaard met relatief hoge kosten voor ambtelijk personeel). De ambtelijke kosten kunnen op termijn omlaag door kapitaalintensieve werksoorten af te stoten, maar op korte termijn gaat dit samen met omschakelingskosten. Daarnaast noemen sw-bedrijven zelf de volgende beïnvloedingsmogelijkheden: − − −
Via de organisatiestructuur. De bezochte bedrijven met lage ambtelijke kosten zeggen een platte of eenvoudige organisatiestructuur te hebben. De inschaling van het ambtelijk personeel. Het oprichten van een BV voor het ambtelijk personeel, waardoor zij niet langer onder de CAO van gemeenten of het schap vallen. Dit biedt flexibiliteit en voorkomt wachtgeldverplichtingen.
viii
Huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige lasten Bij deze drie kostencomponenten is sprake van schaalvoordelen. De huisvestings-, kapitaal en overige kosten per sw-plaats kunnen dus omlaag worden gebracht door schaalvergroting. Maar dit leidt, zoals hierboven is aangegeven, in de huidige situatie niet tot relatief lage netto kosten per sw-plaats voor grotere bedrijven. Wat betreft de huisvestingskosten kunnen sw-bedrijven vooral invloed uitoefenen op de verdeling van de sw-plaatsingen naar type plaatsing. Meer externe plaatsingen leiden tot lagere huisvestingskosten per sw-plaats. Een beweging naar buiten heeft op korte termijn echter frictiekosten tot gevolg omdat het enige tijd duurt voordat gebouwen zijn verkocht of verhuurd. Volgens één van de gesprekspartners zijn de huisvestingskosten te beïnvloeden door het vastgoed-beleid van sw-bedrijven en door bijvoorbeeld te kiezen voor onderhoudsarme gebouwen. De oppervlakte van het verzorgingsgebied van het swbedrijf, de regionaal economische groei en de samenstelling van de Wsw-ers naar handicap, factoren die eveneens samenhangen met de hoogte van de huisvestingskosten, zijn door sw-bedrijven niet (direct) te beïnvloeden. De kapitaalkosten zijn door bedrijven tot op zekere hoogte te beïnvloeden door de keuze voor type plaatsingen (de kapitaalkosten voor sw-bedrijven zijn lager voor externe plaatsingen), de keuze voor werksoorten en de investeringsbeslissingen. Een bepaalde mate van investeringen, afhankelijk van de mix van aanwezige werksoorten, blijft natuurlijk altijd nodig. De overige lasten zijn door sw-bedrijven vooral te beïnvloeden door de keuze voor type plaatsingen, maar ook door de algehele begrotingspolitiek en de profilering van het swbedrijf. Sommige bedrijven kiezen er bewust voor kostenbewust te opereren en hebben dan ook relatief lage overige lasten per sw-plaats. Hierboven bleek dat het saldo van rentelasten en rentebaten een grote invloed heeft op het niveau van de overig lasten. Swbedrijven kunnen hun financiële positie (schulden ten opzichte van reserves) op korte termijn niet sterk beïnvloeden. Netto kosten Bepaalde factoren die samenhangen met de netto kosten kunnen door sw-bedrijven worden beïnvloed. Dit geldt voor het type plaatsing en de keuze voor werksoorten. Andere factoren die de netto kosten mede bepalen zijn door de sw-bedrijven niet of nauwelijks te beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de leeftijdssamenstelling van de Wsw-ers en het regionale werkloosheidspercentage. Voorzover Sw-bedrijven al invloed op de leeftijdssamenstelling van de Wsw-ers zouden hebben, zou dat in de geest van de Wsw met name via de uitstroom van werknemers naar ander werk dienen te verlopen. Volgens de geïnterviewde sw-bedrijven liggen andere belangrijke beïnvloedingsmogelijkheden in: − − − − −
de marktbenadering en prijsstelling; het verhogen van de competenties en vaardigheden van de Wsw-werknemers; het beloningsbeleid; de opbouw van de ambtelijke organisatie (plat of relatief veel verschillende niveaus); investeringsbeslissingen; ix
− −
kostenbewust opereren; terugbrengen ziekteverzuim.
x
1
INLEIDING
1.1
ACHTERGROND EN VRAAGSTELLING
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil de huidige financieringssystematiek van de sociale werkvoorziening herzien. Op dit moment bestaat er geen feitelijke onderbouwing voor de hoogte van de subsidie per Wsw-er. Het is onbekend of deze subsidie hoger of lager is dan strikt noodzakelijk. Om meer inzicht te krijgen in de subsidiebehoefte van gemeenten voor Wsw-plaatsen, heeft het Ministerie SEOR uit Rotterdam opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de opbouw van de kosten per sw-plaats. Later wil het Ministerie mogelijk nog onderzoek doen naar de vraag hoe de Wsw-middelen zo objectief mogelijk over de gemeenten kunnen worden verdeeld. De herziening van de financieringssystematiek houdt verband met de gewenste modernisering van de Wsw. Enkele kernpunten in de modernisering zijn: 1.
2.
een meer duidelijke scheiding tussen de beleidsverantwoordelijkheid en het opdrachtgeverschap van gemeenten en werkvoorzieningschappen enerzijds en de uitvoering van de Wsw door sw-bedrijven anderzijds; het tot stand brengen van een beweging van het werken in beschutte arbeidsplaatsen in speciale sw-bedrijven naar het werken bij een reguliere werkgever, onder een normale CAO, maar met voorzieningen als werkplekaanpassingen, extra begeleiding en een loonkostensubsidie. Dit laatste past meer bij de moderne opvattingen over maatschappelijke en arbeidsmarktparticipatie van arbeidsgehandicapten dan de plaatsing binnen aparte voorzieningen en kan reeds via het instrument begeleid werken worden gerealiseerd. Een tussenvorm is detachering, waarbij de Wsw-er nog wel in dienst is van het sw-bedrijf en onder de Wsw-CAO valt maar, in groepsverband of individueel, wordt uitgeleend aan een reguliere werkgever.
Het Ministerie wil via de nieuw te ontwerpen financieringssystematiek bevorderen dat zoveel mogelijk Wsw-ers via begeleid werken gaan werken. Een vraag is dan ook in hoeverre er aanwijsbare verschillen bestaan in de kosten per sw-plaats tussen type plaatsingen: intern, detachering en begeleid werken. Met interne plaatsingen (‘beschutte activiteiten’) worden zowel activiteiten bedoeld die binnen het sw-bedrijf plaatsvinden als activiteiten die vanuit het sw-bedrijf op een externe locatie plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld groenvoorziening of schoonmaak. Het onderzoek moet inzichtelijk maken wat de feitelijke kosten van sw-plaatsen zijn in de huidige situatie. Alhoewel het onderzoek een relatie heeft met de modernisering van de Wsw, dient het onderzoek zich te beperken tot uitspraken over het huidige feitelijke kostenniveau en verklaringen voor eventueel gevonden verschillen. Suggesties voor (nieuw) beleid maken geen onderdeel uit van de onderzoeksopdracht. Het gaat dus uitdrukkelijk om een inventariserende studie.
S307def
1
De kernvragen van het onderzoek zijn: −
Wat zijn, in de huidige situatie, de feitelijke (directe en indirecte) kosten en opbrengsten per sw-plaats?
−
Welke factoren zijn bepalend voor verschillen in de hoogte van deze kosten per component en de opbrengsten en hoe groot zijn deze verschillen?
−
In welke mate en op welke manier kunnen deze factoren worden beïnvloed?
1.2
ONDERZOEKSPERIODE EN DEFINITIES
Het onderzoek spitst zich geheel toe op de feitelijke kosten en opbrengsten per sw-plaats op bedrijfsniveau in de periode 1998 - 2003, welke verschillen daarin bestaan en wat de oorzaken van deze verschillen zijn. Waar mogelijk dient onderscheid naar type plaatsing (intern, detachering, begeleid werken), werksoort, aard van de handicap (lichamelijk, verstandelijk, psychisch, overig) en handicapbesluit (ernstig, matig, licht) te worden gemaakt. Er zijn analyses uitgevoerd voor de volgende opbrengsten- en kostenposten: − − − − − −
−
Toegevoegde waarde = de bedrijfsopbrengsten uit activiteiten minus de materiaalkosten (het verbruik). Arbeidskosten Wsw-ers = de totale loonkosten (salarissen en sociale lasten), vervoerskosten en overige personeelskosten voor de Wsw-ers in het bedrijf. Arbeidskosten ambtelijk personeel = de totale loonkosten en overige personeelskosten voor het ambtelijke personeel en uitzendkrachten in het bedrijf. Huisvestingskosten = de som van de afschrijvingen aan gebouwen en terreinen, huren en onderhoudskosten van het bedrijf. (Overige) kapitaalkosten = de som van de afschrijvingen, anders dan op gebouwen en terreinen, en de energiekosten. Overige kosten = alle overige kosten, te weten verkoopkosten, algemene kosten, indirecte productiekosten, magazijn- en expeditiekosten, belastingen, verzekeringskosten en het saldo van rentebaten en -lasten. Netto kosten = het saldo van arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel, huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige kosten minus de toegevoegde waarde.
Subsidies zijn buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de verschillende opbrengsten en kostencomponenten. Dit geldt voor de Rijkssubsidie voor de Wsw en voor eventuele gemeentelijke subsidies of aanvullende bijdragen bij een nadelig exploitatieresultaat. Maar ook andere subsidies als de Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting (WVA), waaronder de afdrachtskorting lage lonen (SPAK) en de vermindering langdurig werklozen (VLW) vallen, zijn zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten. Dit betekent dat in onze analyses de arbeidskosten voor Wsw-ers de kosten zijn voor aftrek van ontvangen SPAK en VLW. De SPAK en de VLW worden momenteel (in versneld tempo) afgebouwd. Dit heeft (zoals uit de interviews is gebleken) consequenties voor de exploitatie van de sw-bedrijven.
S307def
2
Omdat wij met name gebruik hebben kunnen maken van financiële gegevens van swbedrijven (zie ook de bespreking van de onderzoeksopzet in paragraaf 1.3), beperkt het onderzoek zich tot de opbrengsten en de kosten van sw-plaatsen voor sw-bedrijven. Welke opbrengsten- en kostencomponenten voor sw-bedrijven relevant zijn, verschilt per type plaatsing. Voor interne/beschutte plaatsingen is de relevantie van elke opbrengstenen kostencomponent evident. Dit ligt anders voor detacheringen en plaatsingen via begeleid werken. Zie tabel 1.1 voor een overzicht. Begeleid werken wijkt met name wat betreft toegevoegde waarde en arbeidskosten Wswers af van de andere twee plaatsingstypen. Begeleid werken levert geen toegevoegde waarde op voor sw-bedrijven. Daar staat tegenover dat de betrokken Wsw-ers ook niet op de loonlijst van het sw-bedrijf staan: de arbeidskosten voor Wsw-ers zijn dus nihil. Wel zijn er kosten voor de loonkostensubsidie en werkplekaanpassingen voor begeleid werkers. Het is overigens mogelijk dat sw-bedrijven in het geheel geen bemoeienis hebben met begeleid werken. De gemeente of het werkvoorzieningsschap kan de kandidaten voor begeleid werken rechtstreeks, en niet via het sw-bedrijf, naar een begeleidingsorganisatie doorverwijzen. Het ligt dan voor de hand dat het sw-bedrijf ook de Rijkssubsidie voor begeleid werkers niet ontvangt, maar de gemeente of het schap deze subsidie gebruikt om de begeleidingsorganisatie(s), de loonkostensubsidies en de eventuele kosten voor werkplekaanpassingen te betalen. Dit komt in de praktijk echter maar sporadisch voor: uit onze enquête blijkt dat 94 procent van de sw-bedrijven de volledige Rijkssubsidie voor begeleid werkers ontvangt, wat er op wijst dat het contracteren van begeleidingsorganisaties en de toeleiding van kandidaten naar begeleidingsorganisaties via de sw-bedrijven verloopt. Dit impliceert ook dat de kosten voor begeleid werken in de exploitatie van het sw-bedrijf zijn opgenomen. Wij behandelen de kosten voor sw-bedrijven van begeleid werken in een apart hoofdstuk, maar zullen in de verschillende andere hoofdstukken waar nodig wel aandacht besteden aan begeleid werken als één van de verschillende vormen van plaatsing.
S307def
3
Tabel 1.1
Opbrengsten en kosten per sw-plaats voor sw-bedrijven per type plaatsing
Component
Interne plaatsing
Detachering
Begeleid werken
Toegevoegde waarde
Omzet uit bedrijfsactiviteiten De detacheringsverminus het verbruik goedingen minus het verbruik
Begeleid werken levert geen toegevoegde waarde op voor het sw-bedrijf
Arbeidskosten Wswers
De Wsw-ers staan op de loonlijst van het sw-bedrijf
De Wsw-ers staan op de loonlijst van het sw-bedrijf
Wsw-ers zijn in dienst bij reguliere bedrijven. Geen arbeidskosten voor swbedrijven. Wel kosten voor loonkostenvergoeding t.b.v. de reguliere werkgevers en voor aanpassingen aan de a) werkplek
Arbeidskosten ambtelijk (nietgesubsidieerd) b) personeel
Kosten voor werkbegeleiding, ondersteunende functies, algemene staf, etcetera
Kosten voor detacheringsconsulenten, mogelijk werkbegeleiding bij groepsdetacheringen, algemene staf, etcetera
Eventueel kosten voor de intake van cliënten en de toeleiding van cliënten naar begeleidingsorganisaties en, indien het sw-bedrijf een eigen begeleidingsorganisatie heeft, kosten voor het zoeken van een baan en voor job coaching.
Huisvestingskosten
Kosten voor huisvesting van de bedrijfsactiviteiten en de huisvesting van de algemene ambtelijke staf
In ieder geval huisvestingskosten voor ambtelijke staf; bij groepsdetacheringen kunnen mensen ook nog een deel van de tijd binnen het sw-bedrijf werken
Kosten voor huisvesting van ambtelijke staf die zich bezighoudt met intake, toeleiding en job coaching en kosten voor huisvesting algemene staf
Overige kapitaalkosten
Kapitaalkosten voor machines, apparatuur, energie, etcetera
Kapitaalkosten voor ambtelijke staf. Bovendien kunnen gedetacheerden een deel van de tijd nog binnen het sw-bedrijf werken
Kapitaalkosten voor ambtelijke staf voor intake, toeleiding en job coaching
Overige kosten
Allerlei kosten zoals verkoopkosten, algemene kosten, indirecte productiekosten, magazijnen expeditiekosten, verzekeringskosten
Overige kosten verbonden aan detacheringen zoals verkoopkosten, algemene kosten en verzekeringskosten
Overige kosten verbonden met intake, toeleiding van cliënten en eventueel job coaching
Netto kosten
Som van alle kosten minus de toegevoegde waarde
Som van alle kosten minus de toegevoegde waarde
Som van alle kosten (toegevoegde waarde voor sw-bedrijven is nihil)
a) Uit het onderzoek is gebleken dat sw-bedrijven deze kosten onder verschillende posten boeken. b) Deze post bevat dus ook de kosten voor uitzendkrachten en ander ingehuurd personeel.
S307def
4
1.3
ONDERZOEKSOPZET
Het onderzoek heeft bestaan uit de volgende onderzoeksactiviteiten: 1.
Analyses op het CBS microbestand productiestatistiek sociale werkvoorziening, waaraan data uit de Wsw-jaaropgaven, de Wsw-jaarstatistiek, de Wsw-monitor en onze enquête (zie punt 2) gekoppeld zijn. Een enquête onder alle sw-bedrijven in Nederland. Interviews bij twaalf sw-bedrijven. Een workshop met zeven bedrijven waar diepte-interviews zijn gehouden.
2. 3. 4.
Hieronder lichten we de onderzoeksactiviteiten kort toe. Statistische analyses Er zijn op de eerste plaats statistische en econometrische analyses uitgevoerd op het CBS microbestand productiestatistiek sw. Het bestand beslaat de jaren 1998 – 2002 en bevat gegevens per sw-bedrijf. Het bevat vooral gegevens over opbrengsten en kosten, en over de totale aantallen Wsw-ers en ambtelijk personeel per september van elk jaar. Aan dit bestand zijn, zoals hierboven reeds aangegeven, data vanuit de Wsw-monitor en de Wswjaarstatistiek gekoppeld. Deze bronnen bevatten per sw-bedrijf met name gegevens over het sw-personeel. De individuele data uit de Wsw-monitor zijn daarvoor geaggegreerd tot bedrijfsniveau. De Wsw-monitor bevat bijvoorbeeld uitsplitsingen van het Wswpersoneel naar aard van de handicap, naar handicapbesluit, naar leeftijd, naar duur van de dienstbetrekking (bij interne plaatsing of detachering) of de arbeidsovereenkomst (bij begeleid werken) en bevat daarnaast gegevens over de beloning van Wsw-ers. In de Wsw-monitor ontbreken, althans tot en met 2002, echter gegevens over de verdeling van het Wsw-personeel over interne plaatsing en detacheringen. Ook informatie over de verdeling van de Wsw-ers over werksoorten ontbreekt. Tot slot bevatten bovengenoemde bronnen geen gegevens over de verdeling van het ambtelijk personeel over afdelingen of functies en over ander personeel dat in het sw-bedrijf werkzaam kan zijn, zoals Wiw-ers, ID-ers en uitzendkrachten. Dit soort zaken hebben wij daarom in onze enquête gevraagd, en ook de gegevens uit de SEOR-enquête (zie hieronder) zijn aan het CBS microbestand gekoppeld. Voor de beschrijvende analyses zijn alle posten uitgedrukt per sw-plaats (fte) en in constante prijzen van 2002. Bijlage 1 bevat informatie over de hiervoor gebruikte deflatoren (indexcijfers). Wat betreft sw-plaatsen is gebruik gemaakt van het jaargemiddelde van het aantal fte: hiervoor zijn de gegevens uit de Wsw-jaaropgaven gebruikt. Voor de zogenoemde multivariate analyses waarin verschillende factoren tegelijkertijd in verband worden gebracht met de te verklaren opbrengsten- en kostenposten hebben we gebruik gemaakt van twee modellen. Het eerste model is het standaard OLS-model3. Het belangrijkste nadeel van dit model is dat het veronderstelt dat dezelfde modelspecificatie op alle bedrijven van toepassing is. Dit betekent bijvoorbeeld dat verondersteld wordt dat
3
Ordinary least squares model ofwel kleinste-kwadraten-methode.
S307def
5
alle relevante verklarende factoren in het model opgenomen zijn. Het tweede model dat we hanteren, het fixed-effects model, is algemener. In dit model wordt rekening gehouden met structurele verschillen tussen bedrijven die worden veroorzaakt door factoren waarover we geen gegevens hebben. Hierbij wordt aangenomen dat het effect van deze factoren constant is in de tijd. Hoewel het fixed-effects model in theorie te prefereren is boven het OLS-model, heeft het in de praktijk ook nadelen. Zo levert het fixed effectsmodel problemen op als (sommige van) de verklarende factoren (waarover wel gegevens beschikbaar zijn) weinig in de tijd veranderen. Dit kan er dan toe leiden dat een deel van de invloed van deze factoren wordt overgenomen door de fixed effects. Daarom kan het in de praktijk toch zo zijn dat het OLS-model betere schattingen oplevert, vooral waar het de invloed van weinig veranderlijke bedrijfskenmerken betreft. Ruwweg legt het fixed effects model meer nadruk op de invloed van veranderingen in de variabelen op de te verklaren financiële posten en het OLS-model legt meer nadruk op de invloed van verschillen tussen bedrijven (cross-sectie analyse). Voor meer details over de gebruikte methoden en resultaten verwijzen wij naar bijlage 4. Omdat elk model voor- en nadelen kent, zullen we in dit rapport uitkomsten van beide modellen presenteren, afhankelijk van welke variabelen in de analyse zijn gebruikt. Enquête De enquête is begin juli 2004 uitgezet onder alle sw-bedrijven. In eerste instantie hebben we sw-bedrijven gevraagd binnen 3,5 week de enquête terug te sturen. Dit bleek in veel gevallen, vanwege de zomerperiode, praktisch onhaalbaar. De meeste ingevulde vragenlijsten zijn voor eind augustus terugontvangen, maar enkele bedrijven hebben de vragenlijst nog later teruggestuurd. Uiteindelijk hebben 65 van de 92 sw-bedrijven de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd, een respons van meer dan 70 procent. Niet alle vragenlijsten bleken echter goed bruikbaar; sommige waren maar ten dele en slecht ingevuld. Daarnaast is een aantal vragen (bijvoorbeeld over de verschillen in toegevoegde waarde en de individuele begeleiding naar type en ernst van de handicap) maar door een relatief klein aantal bedrijven ingevuld. Na binnenkomst zijn de gegeven antwoorden door ons uitgebreid bekeken en zoveel als mogelijk gecontroleerd op consistentie. Met een aanzienlijk aantal bedrijven is per e-mail en telefonisch contact geweest om nadere vragen te stellen en toelichting te vragen bij bepaalde antwoorden. Dit heeft tot aanpassingen geleid in de antwoorden. De met de enquête verzamelde gegevens stelden ons in staat om de samenhang tussen opbrengsten- en kostencomponenten enerzijds en de verdeling van het aantal sw-plaatsingen naar werksoort en type plaatsing (intern, detachering, begeleid werken) anderzijds verder te onderzoeken. Ze zijn verder gebruikt om een toerekening van opbrengsten en kosten naar type plaatsing en werksoort te maken. Interviews Op basis van de uitgevoerde analyses zijn twaalf sw-bedrijven geselecteerd om daar de diepte-interviews te houden. Een belangrijk uitgangspunt voor de selectie van bedrijven was om bedrijven met gemiddeld hoge netto kosten (totale kosten minus toegevoegde waarde) per sw-plaats en bedrijven met gemiddeld lage netto kosten met elkaar te vergelijken. We hebben hierbij geprobeerd “koppels” van bedrijven te vormen die qua kenmerken als bedrijfsgrootte en, in sommige gevallen, ook regio niet teveel van elkaar verschillen. We hebben ons beperkt tot bedrijven die op de SEOR-enquête hebben
S307def
6
gerespondeerd, omdat we voor deze bedrijven al over veel relevante achtergrondinformatie beschikten. Vervolgens is ook gekeken naar de scores op de afzonderlijke posten toegevoegde waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel, kapitaal- en huisvestingskosten en overige kosten. Dit om te voorkomen dat we alleen bedrijven zouden selecteren die bijvoorbeeld heel goed of heel slecht scoren op de toegevoegde waarde en gemiddeld op de kostenposten. Ook hier is dus een zekere spreiding in aangebracht. Een andere determinant voor de selectie was de score van bedrijven in de statistische analyses op de afzonderlijke financiële posten. De analyses geven namelijk aan in hoeverre de hoogte van de toegevoegde waarde en de kosten verklaard kan worden uit kenmerken die in de statistische analyse zijn opgenomen. We hebben ook een aantal bedrijven geselecteerd die ook na correctie voor factoren die in de statistische analyse zijn meegenomen, gemiddeld lage of gemiddeld hoge netto kosten per sw-plaats hebben. Een tweetal bedrijven is vanuit een omgekeerde invalshoek geselecteerd. Deze bedrijven scoren gemiddeld op de netto kosten, maar in de toegevoegde waarde en afzonderlijke kostenposten vertonen ze duidelijk verschillende patronen. Kortom, in de selectie is rekening gehouden met een spreiding van bedrijven naar: de gemiddelde netto kosten per sw-plaats, de hoogte van de toegevoegde waarde en afzonderlijke kostenposten (sec en ook na correctie voor factoren die in de statistische analyse zijn meegenomen), bedrijfsgrootte en regio. Bij de geselecteerde bedrijven is in de regel gesproken met de algemeen directeur, de controller/hoofd financiën, het hoofd P&O/een sociaal beleidsmedewerker en een werkleider of iemand die te maken heeft met begeleid werken. De interviews hadden met name tot doel om: − −
− −
De resultaten van de uitgevoerde analyses te interpreteren en te valideren, herkent men de verbanden die uit de analyses naar voren komen? Na te gaan waarom de opbrengsten en/of bepaalde kostencomponenten bij het desbetreffende bedrijf mogelijk (sterk) afwijken van het gemiddelde voor alle swbedrijven; wat zijn de verklaringen hiervoor? Te bepalen of de gevonden oorzaken voor verschillen in opbrengsten en kosten te beïnvloeden zijn en zo ja, door wie en op welke wijze dat dan zou kunnen? Meer kwalitatieve informatie te verkrijgen over verschillen naar type sw-plaats, werksoort, aard van de handicap en handicapbesluit wat betreft opbrengsten (toegevoegde waarde) en kostencomponenten.
Workshop Er is een bijeenkomst gehouden waarin het concept eindrapport is voorgelegd aan zeven bedrijven die ook aan de interviews hadden deelgenomen. Het doel van de workshop was om de sw-bedrijven die tijdens de interviewronde zijn bezocht een terugkoppeling te geven van de resultaten van het onderzoek en hen gelegenheid te geven te reageren op de uitkomsten van het onderzoek. De resultaten van de workshop zijn gebruikt om het rapport op bepaalde punten aan te passen of aan te vullen. Dit gold met name voor
S307def
7
mogelijke verklaringen voor resultaten en voor de mate van beïnvloedbaarheid van de toegevoegde waarde en de verschillende kostenposten.
1.4
INHOUD EN STRUCTUUR VAN HET RAPPORT
De structuur van het rapport is als volgt. We starten in hoofdstuk 2 met een overzicht van de gemiddelde kostenstructuur van swbedrijven in de periode 1998 – 2002. In de hoofdstukken 3 tot en met 8 komen achtereenvolgens aan de orde: toegevoegde waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel, huisvestingskosten, overige kapitaalkosten en overige kosten. Deze hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd: − −
−
− −
−
Eerst wordt ingegaan op het gemiddelde en de spreiding over sw-bedrijven van de betreffende financiële post. Hierna worden partiële samenhangen tussen kenmerken van het sw-bedrijf, kenmerken van de Wsw-ers, kenmerken van de sw-plaatsingen, kenmerken van het ambtelijke personeel én de hoogte van de financiële post per sw-plaats gepresenteerd. Partieel wil zeggen dat de mogelijk relevante factoren één voor één (afzonderlijk) in verband zijn gebracht met opbrengsten en kosten. Dit geeft echter, vanwege de kans op schijnverbanden, alleen aanwijzingen voor mogelijke samenhangen. Presentatie van de resultaten van analyses waarin de mogelijk verklarende factoren waarover gegevens beschikbaar zijn tegelijkertijd in verband zijn gebracht met de opbrengsten en met de verschillende kostencomponenten. Dit geeft meer inzicht in de werkelijke samenhangen tussen de hoogte van opbrengsten- en kostencomponenten en achterliggende factoren. Presentatie van de onverklaarde verschillen in de posten als een indicatie van efficiencyverschillen tussen sw-bedrijven. Verdere uitsplitsing van de financiële post naar (voor zover mogelijk) type plaatsing, werksoorten en kenmerken van de Wsw-ers. Via de enquête kunnen indicaties voor de toerekening van de verschillende financiële posten naar type plaatsing, werksoort en handicap worden verkregen, maar zoals we reeds in het onderzoeksvoorstel hebben aangegeven is dit niet meer dan indicatief. Mede daarom zijn ook analyses uitgevoerd waarbij de gemiddelde kosten en opbrengsten per sw-plaats worden verklaard uit (onder andere) de verdeling van de plaatsingen naar type plaatsing, werksoort en handicap. Slotbeschouwing waarin aandacht wordt besteed aan de factoren die verschillen in de hoogte van financiële posten per sw-plaats kunnen verklaren en de beïnvloedbaarheid van deze factoren.
In hoofdstuk 9 besteden we afzonderlijk aandacht aan de kosten van begeleid werken. De reden hiervoor is het specifieke karakter van de kosten die verbonden zijn aan het uitvoeren van begeleid werken en de begeleiding van begeleid werkers. In dit hoofdstuk vatten we ook resultaten met betrekking tot begeleid werken uit de eerdere hoofdstukken nog eens samen.
S307def
8
In hoofdstuk 10 gaan we vervolgens in op de netto kosten per sw-plaats. Omdat de netto kosten het saldo zijn van de som van alle kostencomponenten en de toegevoegde waarde, worden in dit hoofdstuk de resultaten voor de afzonderlijke componenten met elkaar verbonden. Tot slot plaatsen we in hoofdstuk 11 de onderzoeksresultaten in een bredere context. Er wordt een relatie gelegd met enkele trends en ontwikkelingen in de sw. Het rapport heeft vijf bijlagen: 1. 2. 3.
4. 5.
S307def
Gebruikte methode om de opbrengsten en kosten uit te drukken in constante prijzen van 2002. Beschrijving van enkele variabelen uit de SEOR-enquête. Presentatie van partiële samenhangen tussen kenmerken van het sw-bedrijf, kenmerken van de Wsw-ers en kenmerken van de plaatsingen enerzijds en toegevoegde waarde en kostencomponenten anderzijds. Presentatie van resultaten van de multivariate analyses. Een lijst van bedrijven waar de interviews zijn afgenomen en lijst met deelnemers aan de workshop.
9
S307def
10
KOSTENSTRUCTUUR
2
Tabel 2.1 geeft de gemiddelde kostenstructuur van de sw-bedrijven in de periode 1998 – 2002 weer. Hierin is de post materiaalkosten (het verbruik) niet opgenomen, omdat wij deze post niet apart onderscheiden in dit rapport, maar als onderdeel van de toegevoegde waarde beschouwen. Exclusief de materiaalkosten is het aandeel van arbeidskosten Wswers in de totale kosten van bedrijven in de periode 1998 – 2002 meer dan 70 procent. Door de jaren heen is de gemiddelde kostenstructuur wat veranderd. Het aandeel van de arbeidskosten van Wsw-ers is afgenomen van 71,4 procent in 1998 naar 70,3 procent in 2002. Het aandeel van de overige lasten is afgenomen van 15,1 procent in 1998 tot 14,0 procent in 2002. De arbeidskosten van ambtelijk personeel en uitzendkrachten zijn daarentegen tussen 1998 en 2002 een steeds groter aandeel in de totale kosten van de swbedrijven gaan uitmaken. In 1998 bedroeg dit aandeel 13,5 procent tegenover een aandeel van 15,7 procent in 2002. Tabel 2.1
Gemiddelde kostenstructuur (exclusief verbruik) sw-bedrijven, 1998 – 2002
Aandeel in totale kosten van:
Aandeel in totale kosten
Arbeidskosten Wsw-werknemers
71,1%
Arbeidskosten ambtelijk personeel + uitzendkrachten
14,5%
Overige lasten
14,3%
Waarvan: Saldo rentelasten en –baten
1,4%
Huren
0,9%
Onderhoudskosten
2,0%
Energiekosten
1,1%
Indirecte productiekosten
0,7%
Magazijn- en expeditiekosten
0,2%
Verkoopkosten
0,4%
Algemene kosten
3,7%
Kosten belasting en verzekeringen
0,5%
Totaal afschrijvingen
3,3%
Waarvan: Afschrijvingen gebouwen en terreinen
0,8%
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Tabel 2.2 toont de gemiddelde kostenstructuur per Wsw-plaats naar grootte van het swbedrijf. Bij kleinere bedrijven tot 500 medewerkers is het aandeel van de arbeidskosten van Wsw-ers in de totale kosten aanzienlijk lager dan bij grote bedrijven. Vanwege een relatief grotere overhead zou wellicht mogen worden verwacht dat dit samengaat met een hoger aandeel van arbeidskosten voor ambtelijk personeel, maar dit blijkt niet het geval. Wel is er bij kleinere bedrijven sprake van een relatief hoog aandeel van S307def
11
huisvestingskosten, kapitaalkosten en met name overige kosten ten opzichte van grotere bedrijven. Dit kan een aanwijzing zijn dat er voor deze kostencomponenten schaalvoordelen bestaan. Tabel 2.2
Gemiddelde kostenstructuur (exclusief verbruik) per sw-plaats naar omvang van het sw-bedrijf, 1998 – 2002 Grootteklassen Minder dan 250 fte
250 tot 500 fte
500 tot 1000 fte
1000 tot 2000 fte
Meer dan 2000 fte
Totaal
Arbeidskosten Wsw-ers per swplaats
23.503 (65,9%)
23.454 (68,9%)
23.695 (70,9%)
24.126 (71,7%)
24.205 (72,6%)
23.776 (70,4%)
Arbeidskosten ambtelijk personeel + uitzendkrachten per sw-plaats
4.945 (13,9%)
4.910 (14,4%)
5.069 (15,2%)
4.959 (14,7%)
5.074 (15,2%)
4.993 (14,8%)
Huisvestingskosten per sw-plaats
1.785 (5,0%)
1.429 (4,2%)
1.316 (3,9%)
1.122 (3,3%)
1.184 (3,6%)
1.313 (3,9%)
(Overige) kapitaalkosten per swplaats
1.734 (4,9%)
1.403 (4,1%)
1.199 (3,6%)
1.152 (3,4%)
977 (2,9%)
1.252 (3,7%)
Overige lasten per sw-plaats
3.671 (10,3%)
2.839 (8,3%)
2.160 (6,5%)
2.274 (6,8%)
1.885 (5,7%)
2.432 (7,2%)
Totaal kosten (exclusief verbruik) per sw-plaats
35.639 (100%)
34.035 (100%)
33.439 (100%)
33.633 (100%)
33.325 (100%)
33.766 (100%)
27
118
150
112
42
449
Gemiddelde + aandeel in totale kosten van:
Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Uit de tabel blijkt overigens dat de totale kosten per sw-plaats voor bedrijven met 500 of meer fte Wsw-ers gemiddeld wat lager zijn dan voor kleinere bedrijven. Met name bedrijven met minder dan 250 fte laten gemiddeld hoge kosten per sw-plaats zien. Dit zijn echter slechts enkele bedrijven. Later zullen we ook zien dat de gemiddelde kosten niet alles zeggen over de hoogte van de netto kosten (totale kosten minus toegevoegde waarde) per sw-plaats.
S307def
12
3
TOEGEVOEGDE WAARDE
3.1
INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in de op de toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde is gedefinieerd als de opbrengsten uit activiteiten minus de materiaalkosten (het verbruik). Per sw-bedrijf is de toegevoegde waarde berekend en gedeeld door het aantal Wsw-ers in fte’s (jaargemiddelde). We beginnen in paragraaf 3.2 met een bespreking van de toegevoegde waarde per sw-er op bedrijfsniveau. Het gaat dan om de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-er per bedrijf. Hierbij behandelen we achtereenvolgens gemiddelden en spreiding van de toegevoegde waarde, de partiële samenhang van toegevoegde waarde met kenmerken van sw-ers en sw-plaatsingen en de uitkomsten van de zogenoemde multivariate analyses voor de toegevoegde waarde. In paragraaf 3.3 gaan we meer gedetailleerd in op verschillen in de toegevoegde waarde per sw-plaats door te kijken naar type plaatsingen, werksoorten en aard en ernst van de handicap van Wsw-ers. We besluiten het hoofdstuk met een slotbeschouwing in paragraaf 3.4.
3.2
TOEGEVOEGDE WAARDE: BEDRIJFSNIVEAU
3.2.1
GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde toegevoegde waarde per Wsw-er over de gehele periode 1998 – 2002 bedraagt € 9.828. In tabel 3.1 is te zien dat de toegevoegde waarde gemiddeld is toegenomen tussen 1998 en 2002. De gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats is in die periode met circa € 700 gestegen. De spreiding in de toegevoegde waarde is in de loop van de tijd eveneens toegenomen. Dit is af te lezen aan de ontwikkeling van de standaard afwijking. We zien verder dat de gemiddelde toegevoegde waarde van de 10 procent bedrijven met de hoogste toegevoegde waarde per sw-plaats tussen 1998 en 2002 met bijna € 2.000 per sw-plaats is toegenomen, terwijl er bij de tien procent sw-bedrijven met de laagste toegevoegde waarde per sw-plaats in die periode niet direct sprake is geweest van een toename.
S307def
13
Tabel 3.1
Verdeling toegevoegde waarde per sw-plaats (in fte) per jaar, 1998 - 2002 1998
1999
2000
2001
2002
Totaal
Minder dan 8.000 Euro
19%
12%
7%
11%
14%
13%
8.000 tot 9.000 Euro
37%
30%
33%
24%
26%
30%
9.000 tot 10.000 Euro
17%
24%
24%
30%
25%
24%
10.000 tot 11.000 Euro
14%
13%
16%
12%
7%
13%
Meer dan 11.000 Euro
13%
20%
20%
23%
29%
21%
91
90
90
89
89
449
Totaal aantal bedrijven per jaar Gemiddelde
9.405
9.717
9.914
9.999
10.114
9.828
Standaard afwijking
1.949
2.044
2.088
2.297
2.536
2.196
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste toegevoegde waarde per swplaats
8.090
6.824
6.973
6.874
7.369
7.029
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste toegevoegde waarde per swplaats
13.684
13.922
14.242
14.999
15.547
14.769
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De (weinige) kleine bedrijven met een omvang tot 250 fte genereren een relatief hoge toegevoegde waarde per fte (zie tabel 3.2): hun gemiddelde toegevoegde waarde per fte ligt ruim € 4.000 boven die van bedrijven met meer dan 1.000 fte. Er is in zijn algemeenheid sprake van een vrij duidelijke samenhang tussen toegevoegde waarde per fte en bedrijfsomvang: de gemiddelde toegevoegde waarde per fte neemt af met het toenemen van de omvang van het bedrijf. Tabel 3.2
Verdeling toegevoegde waarde per sw-plaats (in fte) naar grootte van het sw-bedrijf, 1998 – 2002 Minder dan 250 fte
250 tot 500 500 tot 1.000 fte fte
1.000 tot 2.000 fte
Meer dan 2.000 fte
Totaal
Minder dan 8.000 Euro
0%
10%
13%
17%
12%
13%
8.000 tot 9.000 Euro
7%
31%
23%
39%
41%
30%
9.000 tot 10.000 Euro
7%
32%
25%
16%
31%
24%
10.000 tot 11.000 Euro
19%
9%
11%
16%
12%
13%
Meer dan 11.000 Euro
67%
17%
27%
12%
5%
21%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
27
118
150
112
42
449
Totaal Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse Gemiddelde Standaard afwijking
13.336
9.737
9.899
9.234
9.157
9.828
3.984
2.121
1.837
1.555
1.179
2.196
a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
14
3.2.2
SAMENHANG TOEGEVOEGDE WAARDE MET KENMERKEN WSW-ERS, SW-PLAATSINGEN EN AMBTELIJK EN OVERIG PERSONEEL
In bijlage 3 is de partiële samenhang tussen toegevoegde waarde en respectievelijk de kenmerken van Wsw-ers, kenmerken van sw-plaatsingen (type en naar werksoort) en kenmerken van het ambtelijke en het overige personeel in het sw-bedrijf weergegeven. Partieel wil zeggen dat de mogelijk relevante factoren één voor één (afzonderlijk) in verband zijn gebracht met opbrengsten en kosten. Dit geeft echter, vanwege de kans op schijnverbanden, alleen aanwijzingen voor mogelijke samenhangen. Hieronder zetten we de belangrijkste uitkomsten op een rijtje. De toegevoegde waarde per sw-plaats is gemiddeld hoger als: −
Het aandeel licht gehandicapten hoger is (zowel ten opzichte van totale werknemersbestand als ten opzichte van nieuwe instroom van werknemers sinds 11-1998). Dit kan mogelijk betekenen dat licht gehandicapten productiever zijn dan matig en ernstig gehandicapten. Het aandeel van de werksoort industrie in de interne plaatsingen hoger is. Volgens een aantal gesprekspartners gaat dit ook vaak samen met hogere kosten, met name kapitaalskosten. Ook in eerder onderzoek van Van der Wijst et al. (1992/1993)4 is dit verband gevonden. Het aandeel van Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is. Een verklaring die hiervoor in een interview is gegeven dat kleinere bedrijven vaker aparte functies voor hen creëren op concernniveau en deze functies vervolgens ook als staf- en overheadfuncties bestempelen, terwijl in grotere organisaties ook op divisie- en werksoortniveau indirecte functies bestaan die dan voor een deel niet als zodanig worden benoemd. Kleinere bedrijven hebben gemiddeld een hogere toegevoegde waarde dan grotere bedrijven (zie paragraaf 3.2.1). Het aantal ingeleende Wiw-ers per sw-plaats hoger is. Dit kan betekenen dat de inhuur van Wiw-ers tot extra productie leidt, wat overigens niet altijd zo hoeft te zijn (bijvoorbeeld als Wsw-ers deels in de leegloop zitten). Het aandeel van het management, van financiën en van marketing in het ambtelijke (niet-gesubsidieerde) personeel hoger is.
−
−
−
−
De toegevoegde waarde per sw-plaats is gemiddeld lager als: − −
Het aandeel van de werksoort schoonmaak hoger is. Het aandeel van personeelszaken en bedrijfsbureau in het ambtelijke personeel hoger is.
3.2.3
RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
In de vorige paragraaf is gekeken of er effecten waarneembaar zijn van geïsoleerde factoren op de toegevoegde waarde. Het is mogelijk om de effecten van verschillende factoren op de toegevoegde waarde (en ook de kostencomponenten) tegelijkertijd mee te nemen door een zogenoemde multivariate analyse. Hierbij zijn we uitgegaan van een
4
D. van der Wijst, P. Fris en A. Kouwenhoven, Onderzoek naar de opbrengsten en kosten van sociale werkplaatsen, EIM/SZW, 1992.
S307def
15
basismodel dat bestaat uit factoren die voor de gehele periode van 1998 tot en met 2002 voor (vrijwel) alle bedrijven bekend zijn5. Aan het basismodel hebben we vervolgens variabelen toegevoegd die niet voor alle jaren of voor alle bedrijven bekend zijn (zoals bijvoorbeeld bepaalde gegevens uit de SEOR-enquête die alleen voor de jaren 2000 – 2002 zijn gevraagd). In tabel 3.3 is het basismodel weergegeven van de analyse op de toegevoegde waarde per sw-plaats. Hierbij is zowel het fixed effects model als het OLS-model weergegeven. Niet alle uitkomsten van beide modellen komen overeen. Zo vinden we in het fixed effects model dat de toegevoegde waarde lager is naarmate de bedrijfsomvang (aantal Wsw-ers in fte) groter is, terwijl bedrijfsomvang geen significant resultaat geeft in het OLS-model. Het verschil in uitkomst tussen de twee gebruikte modellen kan worden veroorzaakt doordat de toegevoegde waarde per sw-plaats vooral afhankelijk is van veranderingen in de bedrijfsomvang (van een bedrijf) en niet zozeer van de verschillen in omvang tussen bedrijven6. De hoofdconclusie is echter dat de relatie tussen bedrijfsomvang en toegevoegde waarde op grond van de multivariate analyses onduidelijk is. De huisvestings- en kapitaalkosten per sw-er hebben (in beide modellen) een duidelijk positief effect op de toegevoegde waarde. In het algemeen worden deze samenhangen door de gesprekspartners in de sw-bedrijven ook wel herkend. Vaak hebben relatief kapitaalintensieve werksoorten ook een relatief hoge toegevoegde waarde. Veel gesprekspartners benadrukken ook het belang van de markt (in de analyses weergegeven door de regionaal economische groei, aantal banen per hoofd van de bevolking in de regio en het regionale werkloosheidspercentage) voor de toegevoegde waarde. Sw-bedrijven merken de laatste jaren dat het moeilijker wordt om werk te verkrijgen, mede doordat bedrijven meer en meer hun productie verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa en China. Tijdens de workshop werd aangegeven dat de toename van de toegevoegde waarde per sw-plaats over 1998 – 2002 (zie subparagraaf 3.2.1) vooral verklaard wordt door de conjunctuur. In 2003 en 2004 is de toegevoegde waarde gestagneerd en zelfs licht afgenomen. Tenslotte vinden we in het OLS-model dat bedrijven met meer niet-gesubsidieerde werknemers per sw-er een hogere toegevoegde waarde hebben. Dit betekent dus dat een groter aantal niet-gesubsidieerde werknemers per sw-plaats leidt tot een hogere toegevoegde waarde. Daar staan dan vanzelfsprekend hogere arbeidskosten van ambtelijk (niet-gesubsidieerd) personeel tegenover.
5
We hebben wel gefilterd op uitschieters in een aantal variabelen. Zie bijlage 4 voor meer details.
6
In hoofdstuk 1 is uitgelegd dat het fixed effects model vooral inzicht geeft in de invloed van veranderingen in de tijd en het OLS-model inzicht geeft in de invloed van verschillen tussen bedrijven. Dit blijkt ook als we de verandering in bedrijfsomvang als verklarende variabele in het OLS-model opnemen. Deze variabele laat dan hetzelfde effect zien als de variabele bedrijfsomvang in het fixed effects model.
S307def
16
Tabel 3.3
Uitkomsten multivariate analyse op de toegevoegde waarde per sw-plaats: basismodel
Variabelen
Invloed op TW
a)
Fixed effects model
OLS-model
--
NS
Aantal niet-gesubsidieerde werknemers per sw-plaats
NS
++
Huisvestingskosten per sw-plaats
++
++
Kapitaalkosten per sw-plaats
+
++
Regionale economische groei (COROP-indeling)
+
NS
Aantal banen per hoofd van de bevolking (COROP-indeling)
++
NS
Regionale werkloosheidspercentage (COROP-indeling)
NS
--
1998-2002 basismodel Aantal werknemers (jaargemiddelde)
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Type sw-plaatsingen Bij detacheringen geldt dat de toegevoegde waarde gelijk is aan de detacheringsvergoeding die een sw-bedrijf ontvangt van een reguliere werkgever. Het opnemen van het type sw-plaatsing in de analyse op de toegevoegde waarde meet dan in feite in hoeverre de detacheringsvergoedingen die een sw-bedrijf ontvangt hoger of lager zijn dan de toegevoegde waarde die intern geplaatste Wsw-ers genereren. Bij begeleid werken is er voor het sw-bedrijf geen sprake van toegevoegde waarde (zie hoofdstuk 1). Het totaal aan kosten die per plaatsing begeleid werken worden gemaakt (kosten van de betaalde loonkostenvergoeding aan de reguliere werkgever, begeleidingskosten, de kosten van werkplekaanpassingen en overige kosten), zijn te beschouwen als de netto kosten voor een plaatsing begeleid werken. In de analyse zijn de typen externe plaatsingen (begeleid werken, individuele detacheringen en groepsdetacheringen) afgezet tegen interne plaatsingen7. Het blijkt dat alle typen externe plaatsingen een positieve invloed op de toegevoegde waarde hebben, zowel in het fixed-effects model als het OLS-model. Met name voor begeleid werken is dit resultaat opmerkelijk. Gezien het bovenstaande zou juist verwacht mogen worden dat de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats lager is naarmate een groter deel van de Wsw-ers begeleid werkt. Zij genereren immers geen toegevoegde waarde voor het swbedrijf, maar tellen nog wel mee in het aantal fte’s. Het gevonden verband zou te maken kunnen hebben met het veelal geringe aandeel begeleid werkers, maar zelfs dan zou eerder mogen worden verwacht dat er geen verband wordt gevonden tussen het aandeel
7
Uitgedrukt als aandeel van het totaal aantal Wsw-ers bij het SW-bedrijf.
S307def
17
begeleid werken en de gemiddelde toegevoegde waarde in plaats van een positief verband. Niet alle variabelen zijn echter statistisch betrouwbaar. In het fixed-effects model is alleen de coëfficiënt voor groepsdetacheringen statistisch betrouwbaar en heeft daarnaast de hoogste waarde. In het OLS-model is juist de coëfficiënt van individuele detacheringen statistisch betrouwbaar. Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten Het fixed-effects model leverde wat betreft de verdeling van Wsw-ers naar werksoorten geen duidelijke resultaten op. Dit komt vrijwel zeker doordat de verdeling van sw-ers over werksoorten niet zo heel sterk verandert in vijf jaar tijd, zodat het effect ervan in de zogenoemde fixed effects ‘verdwijnen’. Het OLS-model, waarin geen fixed effects zijn opgenomen, geeft wel significante resultaten voor de verdeling van de Wsw-ers naar werksoorten (zie tabel 3.4). Ten opzichte van de werksoort groenvoorziening die als referentiecategorie is gebruikt, hebben de werksoorten montage/assemblage, schoonmaak en confectie gemiddeld een lagere toegevoegde waarde en de werksoorten hout en bouw gemiddeld een hogere toegevoegde waarde. In de volgende paragraaf zullen we op basis van de enquête-uitkomsten dieper ingaan op verschillen in de toegevoegde waarde per Wsw-er tussen verschillende werksoorten. Tabel 3.4
Uitkomsten multivariate analyse op de toegevoegde waarde per sw-plaats: verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen
Invloed op TW
a)
OLS-model 2000-2002 (SEOR-enquête) Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)
b)
0
Aandeel Wsw-ers in: Montage/assemblage
-
Aandeel Wsw-ers in: Schoonmaak
-
Aandeel Wsw-ers in: Hout
+
Aandeel Wsw-ers in: Confectie
-
Aandeel Wsw-ers in: Bouw
++
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b)
De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus zeggen dat de werksoort een hogere toegevoegde waarde genereert dan groenvoorziening.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers We hebben een aantal kenmerken van het werknemersbestand van sw-bedrijven als verklarende variabelen in de analyse meegenomen. Het gaat hierbij om de verdeling van
S307def
18
het werknemersbestand naar de aard en ernst van de handicap, geslacht, leeftijd, duur van het dienstverband8 en aantal arbeidsuren per week. Zoals we in tabel 3.5 kunnen zien vertoont met name leeftijd in het OLS-model een duidelijke samenhang met de hoogte van de toegevoegde waarde per sw-er. De hoogste toegevoegde waarde wordt behaald door de referentiecategorie 40-49 jaar (de coëfficiënten voor alle andere leeftijdsklassen zijn immers negatief). Uit de hoogte van de coëfficiënten (niet weergegeven in de tabel) leiden we af dat het verband paraboolvormig is, de buitenste leeftijdklassen hebben de laagste toegevoegde waarde. Dit komt overeen met onderzoek in andere sectoren naar de relatie tussen leeftijd en productiviteit9. In het OLS-model vinden we verder een verband met parttime werken. Een hoger aandeel parttimers leidt tot een lagere toegevoegde waarde per fte. In het fixed-effects model vinden we dat alleen het aandeel Wsw-ers ouder dan 59 jaar en het aandeel meervoudig gehandicapte Wsw-ers een significant negatieve invloed op de toegevoegde waarde hebben. De gevonden samenhangen worden in ieder geval door een deel van de gesprekspartners van sw-bedrijven herkend. Dat ouderen minder productief zijn, wordt veroorzaakt door de seniorenregeling in de CAO. Ouderen kunnen hierdoor minder uren gaan werken terwijl ze wel voor het oorspronkelijke aantal contracturen blijven meegeteld in de fte’s. Dit vermindert zo de toegevoegde waarde per fte. Mensen met een meervoudige handicap hebben veelal meer beperkingen, waardoor zij aangewezen zijn op eenvoudig werk wat niet zo veel toegevoegde waarde genereert.
8
Bij begeleid werken is geen sprake van een dienstbetrekking met het SW-bedrijf, maar van een arbeidsovereenkomst met een reguliere werkgever. We hanteren in dit rapport voor de leesbaarheid de term dienstverband voor beide vormen.
9
Zie: A. Gelderblom, J. de Koning en H. Kroes, Leeftijdssamenstelling en bedrijfsprestaties, OSA-publicatie, 2003.
S307def
19
Tabel 3.5
Uitkomsten multivariate analyse op de toegevoegde waarde per sw-plaats: kenmerken Wsw-ers
Variabelen
Invloed op TW
a)
Fixed effects model
OLS-model
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse < 20 jaar
NS
--
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse 20-29 jaar
NS
--
NS
--
0
0
2000-2002 (Wsw Monitor)
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse 30-39 jaar Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse 40-49 jaar (=referentiecategorie)
b)
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse 50-59 jaar
NS
--
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse > 59 jaar
-
--
Aandeel Wsw-ers met dienstverband van minder dan 20 uur per week Aandeel Wsw-ers met 2 handicaps in de nieuwe instroom sinds 1-11998
NS
--
-
NS
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
b)
De leeftijdsklasse 40-49 jaar is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere leeftijdsklassen uitgedrukt zijn ten opzichte van de klasse 40-49 jaar. Een minteken wil dus zeggen dat de betreffende leeftijdsklasse een lagere toegevoegde waarde heeft dan de leeftijdsklasse 40-49 jaar. NS wil zeggen dat de leeftijdsklasse niet significant afwijkt van de referentieklasse.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
Analyse van onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in het fixed effects model De potentieel verklarende factoren die zijn meegenomen in de analyse op de toegevoegde waarde verklaren, afhankelijk van het exacte model, ongeveer 20 tot 30 procent van de variantie in de toegevoegde waarde. Een groot deel van de spreiding in de toegevoegde waarde onverklaard blijft dus onverklaard. Dit kan veroorzaakt worden doordat we bepaalde factoren niet in de analyse hebben kunnen meenemen, bijvoorbeeld omdat hierover niet voor elk jaar gestructureerde gegevens voorhanden zijn of omdat er helemaal geen gegevens beschikbaar zijn. De overige variatie in de toegevoegde waarde kan echter ook worden veroorzaakt door bedrijfsspecifieke factoren. Om de variatie veroorzaakt door bedrijfsspecifieke factoren te meten, is voor elk swbedrijf in het fixed effects model een variabele opgenomen die aangeeft in hoeverre het betreffende bedrijf, na correctie voor de in de analyse opgenomen factoren, wat betreft toegevoegde waarde een structurele afwijking vertoont van de regressielijn. De waarden van deze variabelen per sw-bedrijf (de ‘fixed effects” per bedrijf) geven een indicatie voor de onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in de toegevoegde waarde per fte. In tabel 3.6 is de spreiding in deze fixed effects weergegeven. We zien hier dat de spreiding vrij aanzienlijk is. Meer dan 40 procent van de bedrijven zit meer dan 30 procent boven of onder het gemiddelde.
S307def
20
Tabel 3.6
De spreiding in de onverklaarde bedrijfsspecifieke verschillen in de toegevoegde waarde per sw-plaats
Spreiding
Percentage van de bedrijven in de betreffende klasse
Meer dan 30% onder het gemiddelde
16%
10 tot 30% onder het gemiddelde
24%
Minder dan 10% onder of boven het gemiddelde
15%
10 tot 30% boven het gemiddelde
18%
Meer dan 30% boven het gemiddelde
27%
Totaal
100%
We hebben gekeken in hoeverre bepaalde bedrijfskenmerken invloed hebben op deze bedrijfsspecifieke verschillen in toegevoegde waarde. Het gaat daarbij om bedrijfskenmerken waarvoor we niet voor elk jaar beschikken over een waarneming (anders hadden deze variabelen meegenomen kunnen worden in de multivariate analyses), maar slechts over één waarneming voor de gehele onderzoeksperiode. Het betreft met name factoren waarover we in de enquête informatie hebben gevraagd, zoals de rechtsvorm van bedrijf, of er sinds 1998 bedrijven zijn overgenomen of nieuwe bedrijven zijn opgericht, de organisatie van begeleid werken, het al dan niet uitvoeren van andere activiteiten (Wiw, ID, reïntegratie), de regio van vestiging en het, naar de mening van het sw-bedrijf, belangrijkste concurrentievoordeel van het bedrijf. Het beschouwen van de prijs als belangrijkste concurrentiewapen hangt positief samen met de hoogte van (het onverklaarde deel van) de toegevoegde waarde. Verder zijn er geen duidelijk significante resultaten. Wel zien we dat alle in de analyse opgenomen factoren die een verandering in de organisatie aangeven een positieve invloed op de hoogte van de toegevoegde waarde hebben. Het gaat dan om veranderingen als een overname of oprichting van een nieuw bedrijf, een verandering in de organisatie van begeleid werken en veranderingen in de gehanteerde productietechnieken en organisatiemethoden.
3.3
VERSCHILLEN IN TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR TYPE PLAATSING, WERKSOORT EN AARD VAN DE HANDICAP
3.3.1
TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR TYPE PLAATSING
In de enquête onder de sw-bedrijven hebben we gevraagd aan te geven in hoeverre er verschillen zijn naar type plaatsing in de netto omzet/toegevoegde waarde per Wsw-er (fte) ten opzichte van het gemiddelde. Ongeveer eenderde van de respondenten heeft de vraag beantwoord. In tabel 3.7 zijn de uitkomsten weergegeven. Nogmaals: begeleid werken levert voor het sw-bedrijf geen toegevoegde waarde op. Individuele detacheringen worden het hoogst gewaardeerd in termen van netto omzet per fte en interne plaatsingen het laagst. Dit resultaat komt overeen met de uitkomsten van het OLS-model uit de vorige paragraaf. Uit de diepte-interviews kwam naar voren dat de vergoedingen van individuele detacheringen (=netto omzet) ondermeer afhangen van de S307def
21
kwalificaties van de sw-er. In de praktijk leidt dit ertoe dat het veelal beter gekwalificeerde sw-ers zijn die individueel gedetacheerd worden. Dit leidt dan vervolgens tot hogere vergoedingen en een hogere toegevoegde waarde. Tijdens de workshop is ook door de aanwezige bedrijven aangegeven dat individuele detacheringen naar hun mening meer opleveren dan groepsdetacheringen. Tabel 3.7
Verschillen in toegevoegde waarde (netto omzet) per Wsw-er naar type plaatsing
Type plaatsing
TW hoger dan gemiddeld
TW gemiddeld
TW lager dan gemiddeld
Totaal
Aantal respondenten per rij
Intern geplaatst
9%
46%
46%
100%
22
Groepsgedetacheerd
33%
40%
27%
100%
15
Individueel gedetacheerd
61%
26%
13%
100%
23
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
We hebben bedrijven, wanneer detacheringen in een aparte werksoort/divisie worden ondergebracht, bovendien gevraagd naar de toegevoegde waarde van detacheringen. Gemiddeld over 2000 – 2002 bedraagt de toegevoegde waarde per fte voor detacheringen € 9.936. Dit is iets hoger dan de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-er in Nederland in die periode, maar bevestigt niet duidelijk de uitkomsten van bovenstaande tabel. Tijdens de diepte-interviews werd aangegeven dat detacheren een financieel aantrekkelijke optie is. Dit werd echter vooral verklaard uit het feit dat er minder kosten voor bijvoorbeeld huisvesting en kapitaal nodig zijn, terwijl de toegevoegde waarde per fte gemiddeld niet veel af zou wijken van de toegevoegde waarde voor interne plaatsingen. Dit komt meer overeen met onze kwantitatieve informatie.
3.3.2
TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR WERKSOORT
We hebben de sw-bedrijven in onze enquête rechtstreeks gevraagd naar de toegevoegde waarde per werksoort. Dit hebben we vervolgens gedeeld door het aantal fte dat in de betreffende werksoort werkzaam is. Op deze manier is het mogelijk om een directe vergelijking tussen werksoorten te maken. Administratie, recycling en bewaking zijn niet in de tabel opgenomen omdat deze slechts bij enkele bedrijven als zelfstandige werksoort voorkomen. In tabel 3.8 zijn gemiddelden in bruto omzet, verbruik en toegevoegde waarde per werksoort weergegeven. Toegevoegde waarde is per definitie het saldo van bruto omzet en verbruik10. De werksoorten groenvoorziening, grafisch, hout, metaal en bouw hebben gemiddeld een hoge toegevoegde waarde per sw-plaats, terwijl de werksoorten kwekerij, montage/assemblage, verpakking en confectie een lage toegevoegde waarde hebben.
10
In de tabel is dat niet voor alle werksoorten het geval (zie bijvoorbeeld bouw). Dit komt doordat de respons op de eerste twee posten onvolledig is: sommige bedrijven hebben alleen de toegevoegde waarde opgegeven.
S307def
22
Vergelijken we deze uitkomsten met de resultaten van de multivariate analyse dan zien we dat het in grote lijnen met elkaar overeenkomt. Op basis van de enquêtegegevens vinden we echter meer verschillen tussen werksoorten dan op basis van de multivariate analyse. Aan welke analysemethode moet nu meer waarde worden gehecht? Wat betreft de werksoorten hechten wij meer waarde aan de uitkomsten van de enquête zoals weergegeven in tabel 3.8. De reden hiervoor is dat deze gegevens rechtstreeks op het niveau van de werksoorten zijn gevraagd, terwijl de multivariate analyse de toegevoegde waarde op het niveau van het totale bedrijf verklaart uit de verdeling van de Wsw-ers naar werksoorten. Dit is een meer indirecte meetwijze en zal dan ook gevoeliger zijn voor andere factoren. Uit de diepte-interviews bleek dat de hoogte van de toegevoegde waarde vaak samenhangt met de hoogte van de investeringen in kapitaal en het niveau van de Wswers. Kapitaalintensief werk is vaker relatief complex werk waarvoor een hoger niveau van de Wsw-ers nodig is. De combinatie van beide factoren leidt vervolgens tot een hogere toegevoegde waarde. Dit is terug te zien in de tabel waar kapitaalintensieve werksoorten (met name grafisch, metaal en hout) een hoge toegevoegde waarde hebben en de minder kapitaalintensieve afdelingen, met name verpakking en confectie, een lager dan gemiddelde toegevoegde waarde hebben. Verder is in de tabel waarneembaar dat werksoorten die buiten het sw-bedrijf plaatsvinden (waaronder groenvoorziening, schoonmaak en detachering) gemiddeld genomen een hogere toegevoegde waarde hebben dan interne, kapitaalextensieve werksoorten (zoals verpakking en confectie). Dit is ook in interviews aangegeven. Voor schoonmaak is deze uitkomst deels strijdig met eerdere uitkomsten. In de multivariate analyses levert een groter aandeel van de Wsw-ers in de schoonmaak een lagere toegevoegde waarde op ten opzichte van groenvoorziening. Deze uitkomst klopt nog met de gegevens in tabel 3.8. Maar ook in de partiële analyses vinden we een gemiddeld lagere toegevoegde waarde naarmate er meer Wsw-ers in de schoonmaak werken, wat in strijd is met het boven aangegeven patroon. Echter, tijdens de workshop werd door verschillende bedrijven aangegeven dat schoonmaak een werksoort met een relatief hoge toegevoegde waarde is. Zoals gezegd hechten wij dan ook de meeste waarde aan de uitkomsten van tabel 3.8, die laten zien dat schoonmaak gemiddeld een hogere toegevoegde waarde heeft dan verpakking en confectie.
S307def
23
Tabel 3.8
Gemiddelde bruto omzet, verbruik en toegevoegde waarde per sw-plaats (in fte) naar werksoort (x € 1.000)
Gemiddelden over 2000-2002
Bruto omzet a) per sw-er
Verbruik per a) sw-er
Toegevoegde waarde per a) sw-er
Aantal waarnemingen e b) voor 3 kolom
Werksoort Groenvoorziening
15
2
14
100
Kwekerij
19
8
8
46
Montage/Assemblage
15
7
9
75
Verpakking
9
2
6
59
Grafisch
23
9
15
65
Schoonmaak
11
2
10
58
Hout
22
10
14
50
Confectie
13
3
8
29
Metaal
31
12
18
70
22
10
15
35
10
-
10
105
Bouw Detacheringen (als aparte afdeling)
c)
a)
De posten bruto omzet en verbruik zijn minder goed ingevuld dan de post toegevoegde waarde en zijn dan ook gebaseerd op een kleiner aantal waarnemingen. Hierdoor kan het zijn dat het verschil tussen bruto omzet en verbruik niet gelijk is aan de toegevoegde waarde.
b)
Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek.
c)
Bij detachering worden geen verbruikskosten gemaakt, toegevoegde waarde is dus de bruto omzet. Cijfers zijn uitgedrukt per gedetacheerde (individueel of groepsgedetacheerd).
Bron:
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
3.3.3
TOEGEVOEGDE WAARDE NAAR KENMERKEN WSW-ERS
In tabel 3.9 zijn de antwoorden weergegeven op de vraag naar verschillen in toegevoegde waarde per Wsw-er naar de aard van de handicap en de ernst van de arbeidshandicap. We zien in de tabel dat volgens de sw-bedrijven die deze vraag hebben beantwoord matig verstandelijk gehandicapten en psychisch gehandicapten gemiddeld een lager dan gemiddelde toegevoegde waarde genereren en lichamelijk gehandicapten een hoger dan gemiddelde toegevoegde waarde. Volgens de respondenten is daarnaast de ernst van de arbeidshandicap duidelijk van invloed op de netto omzet per Wsw-er. Tijdens de workshop werd aangegeven dat men de resultaten van tabel 3.9 gevoelsmatig wel onderschrijft, maar dat deze informatie niet als zodanig wordt geregistreerd en dat de resultaten uit de tabel dus niet berusten op harde cijfers. Uit de diepte-interviews kwam naar voren dat de relatie van toegevoegde waarde met de aard en ernst van de handicap veelal samenhangt met de werksoorten waar men werkzaam is. Mensen met een ernstiger arbeidshandicap worden veelal ingedeeld bij werksoorten met eenvoudige werkzaamheden met een relatief lage toegevoegde waarde, terwijl mensen met meer kwalificaties eerder op werksoorten met een hoge toegevoegde
S307def
24
waarde worden geplaatst. Dit zijn dan in de praktijk vaak mensen met een lichamelijke handicap die tot complexere werkzaamheden in staat zijn. Tabel 3.9
Verschillen in netto omzet per Wsw-er naar aard en ernst van de handicap Hoger dan gemiddeld
Gemiddeld
Lager dan gemiddeld
Totaal
Aantal respondenten per rij
Lichamelijk gehandicapt
50%
44%
6%
100%
16
Licht verstandelijk
29%
71%
-
100%
17
Aard van de handicap
Matig verstandelijk
-
53%
47%
100%
17
Psychisch
6%
35%
59%
100%
17
Overig
7%
93%
-
100%
15
Licht
65%
35%
-
100%
17
Matig
6%
89%
6%
100%
18
-
17%
83%
100%
18
Arbeidshandicap
Ernstig Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
3.4
SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats over de jaren 1998 – 2002 bedraagt € 9.828 en is in deze periode met 7 procent toegenomen. De verschillen in toegevoegde waarde tussen bedrijven zijn vergroot. Er is sprake van een stijging van de toegevoegde waarde bij bedrijven met de hoogste gemiddelde toegevoegde waarde per fte, terwijl de gemiddelde toegevoegde waarde van bedrijven aan de onderkant van het ‘toegevoegde waarde gebouw’ niet is toegenomen. Een opvallend resultaat in het fixed effects model is dat een groei van het aantal fte Wswers in een sw-bedrijf leidt tot een gemiddeld lagere toegevoegde waarde per sw-plaats. In het OLS-model, dat meer nadruk legt op verschillen (in dit geval wat betreft omvang) tussen bedrijven, vinden we echter geen verband tussen bedrijfsomvang en toegevoegde waarde. Per saldo blijft het onduidelijk of er een relatie is tussen bedrijfsomvang en toegevoegde waarde. Gedetacheerde Wsw-ers hebben volgens de respondenten op de enquête gemiddeld een hogere toegevoegde waarde dan intern geplaatste Wsw-ers. Dit wordt echter niet bevestigd door de kwantitatieve informatie uit de enquête. Ook de uitkomsten van de multivariate analyses zijn wat dit betreft niet eenduidig. Wel vinden we voor externe plaatsingen een positieve invloed op de toegevoegde waarde, maar de schattingen zijn statistisch gezien niet betrouwbaar. Het lijkt er op dat het voordeel van detacheringen vooral aan de kostenkant zit (zie de volgende hoofdstukken). Begeleid werken creëert geen toegevoegde waarde voor sw-bedrijven volgens de definitie van toegevoegde waarde die wij hanteren (zie hoofdstuk 1, par 1.2).
S307def
25
Werksoorten waarvoor relatief hoge kapitaalinvesteringen nodig zijn, hebben gemiddeld een hogere toegevoegde waarde dan werksoorten waarvoor minder investeringen nodig zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat de kapitaal- en huisvestingskosten per Wsw-er positief samenhangen met de toegevoegde waarde. De hoogste toegevoegde waarde wordt behaald met kapitaalintensieve werksoorten als metaal, grafisch en hout. Daarop volgen de werksoorten die buiten het sw-bedrijf plaatsvinden zoals groenvoorziening en schoonmaak (en overigens ook detachering). De laagste toegevoegde waarde wordt in het algemeen behaald met eenvoudige en kapitaalextensieve interne werksoorten als verpakking en confectie. In het OLS-model vinden we een positieve invloed van het aantal niet gesubsidieerde werknemers per sw-plaats op de toegevoegde waarde. Des te groter het aantal nietgesubsidieerde werknemers per sw-plaats, des te hoger de toegevoegde waarde per swplaats. Hier staan dan natuurlijk wel kosten voor dit personeel tegenover. Wat betreft kenmerken van de Wsw-ers is er met name invloed van de leeftijdssamenstelling van het werknemersbestand. Veertigers genereren gemiddeld de hoogste toegevoegde waarde en de jongste en oudste leeftijdsgroepen de laagste toegevoegde waarde. Verder is er een verband met het aandeel parttimers (minder dan 20 uur per week) en met het aandeel mensen met twee handicaps. Een hoger aandeel van beide groepen gaat gepaard met een gemiddeld lagere toegevoegde waarde. Volgens de bedrijven zijn ernstig gehandicapten minder productief dan matig en licht gehandicapten en zijn lichamelijk en licht verstandig gehandicapten productiever dan matig verstandelijk gehandicapten en psychisch gehandicapten (dit komt uit de enquête). Tijdens de workshop is aangegeven dat bedrijven de toegevoegde waarde per handicapsoort niet (kunnen) administreren en de gegeven antwoorden in de enquête dus niet kunnen berusten op harde cijfers. In de multivariate analyses wordt ook vrijwel geen verband tussen aard en ernst van de handicap en de hoogte van de toegevoegde waarde per sw-er gevonden. Volgens verschillende gesprekspartners bepalen de ernst en aard van de handicap in belangrijke mate de werksoorten waarin men terecht kan, en hierdoor ontstaan dan de verschillen in toegevoegde waarde. Tot slot blijkt de markt invloed te hebben. In de analyses zijn de volgende indicatoren hiervoor meegenomen: de regionale economische groei, het aantal banen per hoofd van de bevolking in de regio en het regionale werkloosheidspercentage. Het belang van de markt en de marktbewerking is ook in de interviews en de workshop benadrukt. Een aantal bedrijven heeft aangegeven dat hun commerciële activiteiten verder geprofessionaliseerd moeten worden om een hogere toegevoegde waarde te behalen. Men moet bijvoorbeeld zorgen dat men minder afhankelijk wordt van één of enkele grote opdrachtgevers. Andere bedrijven noemen als belangrijk punt dat er marktconforme prijzen worden gehanteerd. In hoeverre zijn de factoren die invloed hebben op de toegevoegde waarde nu beïnvloedbaar door de sw-bedrijven? Wij concluderen mede op basis van de interviews het volgende: − −
S307def
De kapitaalintensiteit is te beïnvloeden. De markt is voor een groot deel niet te beïnvloeden. Wel kan door het commercieel beleid worden getracht op termijn meer werk en hogere opbrengsten te genereren. Bij een aantal bedrijven is een versterkte focus waarneembaar op klanten binnen de eigen regio, mede met het oog op een verschuiving richting groeps- en individuele detacheringen. 26
−
−
− −
S307def
De keuze voor type plaatsingen (intern, detachering, begeleid werken) en werksoorten ligt deels in handen van de bedrijven. Bij een dergelijke keuze is de toegevoegde waarde echter niet de belangrijkste factor. Het gaat uiteindelijk om de netto kosten en om het algemene uitgangspunt dat iedere arbeidsgehandicapte een passende arbeidsplaats kan worden geboden. Er kan worden geconstateerd dat meer en meer bedrijven kiezen voor het ontwikkelingsmodel met meer plaatsingen via detachering. Bedrijven hebben nauwelijks invloed op de opbouw van het werknemersbestand naar leeftijd, ernst en aard van de handicap. Dit wordt vooral bepaald door het aanbod van Wsw-kandidaten. Voorzover bedrijven hierop invloed zouden hebben, zou dat volgens de geest van de Wsw met name via de uitstroom van werknemers naar (ander) werk moeten verlopen. Bedrijven zouden de competenties van hun medewerkers kunnen vergroten en bijsturen via training en opleiding. Ook het terugdringen van het ziekteverzuim wordt in de interviews genoemd als een beïnvloedbare factor voor de toegevoegde waarde. Tussen het ziekteverzuim en de toegevoegde waarde hebben wij in de analyses overigens geen samenhang gevonden. De reden hiervoor kan zijn dat veel sw-bedrijven nog leegloop kennen.
27
S307def
28
4
ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS
4.1
INLEIDING
De arbeidskosten voor Wsw-ers zijn gedefinieerd als de totale loonkosten (salarissen en sociale lasten) inclusief vervoerskosten en overige personeelskosten voor de Wsw-ers in het bedrijf. Per sw-bedrijf zijn deze kosten gedeeld door het aantal Wsw-ers in fte’s. Voor alle duidelijkheid: de loonkostensubsidies SPAK en VLW zijn hierbij zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten. De arbeidskosten voor Wsw-ers zijn een belangrijke kostencomponent voor sw-bedrijven: in de periode 1998 – 2002 bestond gemiddeld ruim 70 procent van de totale kosten (exclusief het verbruik) uit arbeidskosten voor Wsw-ers (zie tabel 2.1 in hoofdstuk 2).
4.2
ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS: BEDRIJFSNIVEAU
4.2.1
GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats over de periode 1998 – 2002 zijn € 23.776. De arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats zijn in deze periode wat gedaald, met name van 1999 op 2000. De afname is wellicht het gevolg van de uitbreiding van het aantal sw-plaatsen wat geleid heeft tot, naar verhouding, meer Wsw-ers die gemiddeld nog kort in dienst zijn en die minder verdienen dan mensen die langer in dienst zijn. De spreiding in de arbeidskosten Wsw-ers, weergegeven door de standaardafwijking, is (in tegenstelling tot de spreiding van de toegevoegde waarde) in de loop van de jaren eerder af- dan toegenomen. Ook is de spreiding in de arbeidskosten Wsw-ers veel kleiner dan de spreiding in de toegevoegde waarde.
S307def
29
Tabel 4.1
Verdeling arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats (in fte) per jaar, 1998 - 2002 1998
1999
2000
2001
2002
Totaal
Minder dan 22.000 Euro
7%
7%
8%
7%
17%
9%
22.000 tot 23.000 Euro
14%
13%
14%
23%
23%
17%
23.000 tot 24.000 Euro
28%
22%
33%
33%
28%
29%
24.000 tot 25.000 Euro
33%
37%
32%
27%
24%
31%
Meer dan 25.000 Euro
19%
21%
12%
11%
9%
15%
91
90
90
89
89
449
24.032
24.134
23.735
23.657
23.311
23.776
1.717
1.630
1.406
1.249
1.345
1.503
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste arbeidskosten sw-ers per swplaats
22.936
21.500
21.062
21.470
20.825
21.124
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste arbeidskosten sw-ers per swplaats
27.113
26.895
25.989
25.541
25.353
26.315
Totaal aantal bedrijven per jaar Gemiddelde Standaard afwijking
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats lopen iets op met het toenemen van de grootte van het bedrijf (zie tabel 4.2). Tabel 4.2
Verdeling arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats (in fte) naar grootte van het sw-bedrijf, 1998 – 2002 Minder dan 250 fte
250 tot 500 fte
500 tot 1000 fte
1000 tot 2000 fte
Meer dan 2000 fte
Totaal
Minder dan 22.000 Euro
4%
14%
11%
6%
0%
9%
22.000 tot 23.000 Euro
41%
22%
16%
13%
5%
17%
23.000 tot 24.000 Euro
19%
29%
33%
24%
33%
29%
24.000 tot 25.000 Euro
26%
27%
27%
32%
52%
31%
Meer dan 25.000 Euro Totaal Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse Gemiddelde Standaard afwijking
11%
9%
14%
24%
10%
15%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
27
118
150
112
42
449
23.504
23.454
23.695
24.126
24.205
23.776
1.245
1.457
1.447
1.787
707
1.503
a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
30
4.2.2
SAMENHANG ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS MET KENMERKEN WSWERS, SW-PLAATSINGEN EN KENMERKEN AMBTELIJK PERSONEEL
In bijlage 2 is de partiële samenhang tussen de arbeidskosten van Wsw-ers en respectievelijk de kenmerken van Wsw-ers, kenmerken van sw-plaatsingen (type en naar werksoort) en kenmerken van het ambtelijk en overige personeel weergegeven. We wijzen er nogmaals op dat het hier vanwege mogelijke schijnverbanden vooral om indicaties van samenhangen gaat. Hieronder presenteren we de belangrijkste resultaten. De arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats zijn gemiddeld hoger als: −
− −
Het aandeel van lichamelijk gehandicapten hoger is. Dit zijn veelal mensen uit de doelgroep van voor 1 januari 1998 en ze zullen daarom gemiddeld een relatief hoge beloning hebben. Het aandeel van enkelvoudig gehandicapten hoger is. De aandelen van de werksoorten administratie en schoonmaak hoger zijn. Deze werksoorten eisen een bepaald niveau van de medewerkers. Op de administratie gaat het met name om verstandelijke vermogens en bij schoonmaak worden onder andere eisen gesteld aan de zelfstandigheid van mensen. Dit leidt tot inpassing in een hoger functieniveau, wat weer samengaat met een hoger loon.
De arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats zijn gemiddeld lager als: − − −
− −
−
Het aandeel van verstandelijk gehandicapten hoger is. Vermoedelijk loopt dit effect eveneens via werksoorten, via de functie en de functiewaardering naar de beloning. Het aandeel meervoudig gehandicapte Wsw-ers hoger is. Ook hiervoor geldt dat het effect vermoedelijk via de werksoorten loopt. Het aandeel van ernstig en licht gehandicapten in het totale werknemersbestand hoger is. Omdat ernstig en licht gehandicapten alleen kunnen voorkomen onder de nieuwe instroom vanaf 1 januari 1998 duidt dit niet zozeer op een gemiddeld lagere beloning voor licht en ernstig gehandicapten maar op de invloed van relatief veel nieuwe instroom op de gemiddelde arbeidskosten. Het aandeel van Wsw-ers met een parttime dienstverband hoger is. Het aandeel van mensen die begeleid werken hoger is. Dit is logisch: begeleid werkers staan niet op de loonlijst van het sw-bedrijf maar tellen wel mee in het aantal fte’s. De aandelen van de werksoort verpakking hoger is. Deze werksoort, zo komt naar voren uit de diepte-interviews, biedt vaak werk aan de zwakkeren in het Wswwerknemersbestand. Het betreft relatief eenvoudige functies die niet zo hoog worden gewaardeerd, wat leidt tot een gemiddeld lagere beloning dan bij andere werksoorten.
Tot slot zijn er ook samenhangen tussen de arbeidskosten Wsw-ers en de verdeling van het niet-gesubsidieerde personeel over functies. Echter, deze samenhangen zijn moeilijk te interpreteren.
4.2.3
RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
De uitkomsten van het basismodel op de arbeidskosten Wsw-ers zijn weergegeven in tabel 4.3. De twee gebruikte modellen laten in grote lijnen dezelfde uitkomsten zien. De S307def
31
arbeidskosten per Wsw-er zijn hoger wanneer er meer loonsubsidies worden ontvangen en de economische groei in de regio hoger is. De arbeidskosten van Wsw-ers zijn lager wanneer er meer Wsw-ers werkzaam zijn via begeleid werken. Dit laatste is evident aangezien de loonkosten en de sociale lasten van een begeleid werker door de reguliere werkgever betaald worden en niet door het sw-bedrijf. Een aantal resultaten wordt slechts door één van beide modellen verkregen. Het verband met bedrijfsomvang in het fixed effects model is tegengesteld aan wat we in paragraaf 4.2.1 vonden. Gecorrigeerd voor andere factoren lijkt er sprake te zijn van een invloed van veranderingen in het aantal Wsw-ers binnen sw-bedrijven: een toename in de bedrijfsomvang leidt tot lagere arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats11. Omdat met het OLS-model geen verband is gevonden tussen bedrijfsomvang en arbeidskosten Wswers, gaat het om een tijdelijk effect op de arbeidskosten Wsw-ers. In het OLS-model vinden we dat de arbeidskosten van Wsw-ers lager zijn naarmate er meer nietgesubsidieerde werknemers per sw-plaats zijn en er meer verstandelijk gehandicapte swers werkzaam zijn en de arbeidskosten Wsw-ers hoger zijn naarmate er meer gemeentelijke subsidies worden ontvangen. Bij de gemeentelijke subsidies ligt de causaliteit wellicht andersom. Gemeenten moeten bijspringen als sw-bedrijven in de rode cijfers terecht komen. Hogere kosten zullen in het algemeen leiden tot (hogere) exploitatietekorten en dus tot hogere gemeentelijke subsidies. In bepaalde gevallen blijken gemeenten echter wel vooraf de gemeentelijke bijdrage vast te stellen, waardoor de causaliteit juist van gemeentelijke bijdrage naar de kosten kan lopen. Tabel 4.3
Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per swplaats: basismodel a)
Variabelen
Invloed op arbeidskosten Wsw-ers Fixed effects model
OLS-model
Aantal werknemers (jaargemiddelde)
--
NS
Aantal niet-gesubsidieerde werknemers per sw-plaats
NS
-
1998-2002 basismodel
Gemeentelijke subsidies per sw-plaats Loonsubsidies per sw-plaats
b)
% van Wsw-ers in begeleid werken Regionale economische groei (COROP-indeling) Aandeel Wsw-ers met een verstandelijke handicap
NS
+
++
++
--
--
+
++
NS
--
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
b)
Het gaat hier om loonsubsidies en subsidies ter handhaving van de werkgelegenheid, niet zijnde de Rijkssubsidie voor de Wsw of gemeentelijke subsidies.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
11
Het fixed effects model legt meer nadruk op veranderingen in de tijd en het OLS-model legt meer nadruk op verschillen tussen bedrijven (zie onder andere bijlage 4).
S307def
32
Type sw-plaatsingen In het basismodel hebben we een variabele voor begeleid werken gebruikt uit de Wswjaarstatistiek en de Wsw-monitor. Deze kunnen we vergelijken met een soortgelijke variabele uit de SEOR-enquête (zie tabel 4.4). De uitkomsten voor beide variabelen zijn hetzelfde: een hoger aandeel begeleid werkers leidt tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers. De uitkomsten voor detacheringen zijn niet eenduidig. In het fixed effects model zien we dat een hoger aandeel groepsdetacheringen tot lagere arbeidskosten leidt, terwijl individuele detacheringen gepaard gaan met hogere arbeidskosten per Wsw-er. Het OLSmodel geeft juist aan dat een hoger aandeel groepsdetacheringen tot hogere arbeidskosten van Wsw-ers leidt. Het aandeel gedetacheerde Wsw-ers lijkt dan ook niet een belangrijke eenduidige invloed te hebben op de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers. In het OLS-model is verder sprake van een positieve samenhang met het aandeel van de Wsw-ers dat in staf- of overheadfuncties werkt. Dit is logisch omdat deze mensen in het algemeen een relatief hoog functieniveau en daarom een relatief hoog salaris zullen hebben. Tabel 4.4
Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per swplaats: type sw-plaatsing a)
Variabelen
Invloed op arbeidskosten Wsw-ers Fixed effects model
OLS-model
1998-2002 (SEOR-enquête) % van Wsw-ers: intern geplaatst
b)
0
0
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd
--
+
% van Wsw-ers: individueel gedetacheerd
+
NS
% van Wsw-ers: begeleid werken
--
--
% van Wsw-ers op staf/overheadfuncties
NS
++
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
b)
Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat de plaatsing hogere arbeidskosten Wsw-ers heeft dan interne plaatsing. NS wil zeggen dat de plaatsing niet significant afwijkt van de interne plaatsing.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten Het fixed effects model vertoonde geen samenhang tussen de verdeling van Wsw-ers naar werksoorten en de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers. Het OLS-model daarentegen wel. Een hoger aandeel Wsw-ers in de werksoorten kwekerij en grafisch leidt tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers en meer Wsw-ers in de werksoorten administratie en metaal leidt tot hogere arbeidskosten. Deze verbanden lopen zeer waarschijnlijk via de aard van de werkzaamheden en het bijbehorende functie- en beloningsniveau. Uit de S307def
33
interviews bleek dat de werksoort kwekerij bijvoorbeeld veel wordt gebruikt om mensen werkervaring op te laten doen. De uitkomsten voor grafisch zijn overigens niet goed te plaatsen: men zou voor deze werksoort ten opzichte van groenvoorziening juist hogere arbeidskosten Wsw-ers verwachten (zie ook paragraaf 4.3.2). Tabel 4.5
Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per swplaats: verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen
Invloed op arbeidskosten a) Wsw-ers OLS-model
2000-2002 (SEOR-enquête) Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)
b)
0
Aandeel Wsw-ers in: Kwekerij
--
Aandeel Wsw-ers in: Administratie
++
Aandeel Wsw-ers in: Grafisch Aandeel Wsw-ers in: Metaal
++
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b)
De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus zeggen dat de betreffende werksoort hogere arbeidskosten heeft dan groenvoorziening.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers Van de verschillende kenmerken van sw-ers die we in het fixed effect model hebben opgenomen, is alleen leeftijd een verklarende factor voor de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers (zie tabel 4.6). Het OLS-model bevestigt het gevonden verband met leeftijd niet. Blijkbaar heeft de aanwezigheid van een hoog aandeel oudere werknemers in een sw-bedrijf op zichzelf geen stijgend effect op de arbeidskosten, maar is met name het tijdsaspect van belang. De meeste Wsw-ers blijven lang in dienst bij hetzelfde bedrijf en krijgen door de jaren heen periodieke loonsverhogingen (totdat het maximum van de schaal is bereikt) en eventueel promoties. In het fixed effects model heeft het aandeel 50 – 59 jarigen en het aandeel 60-plussers een positieve invloed op de arbeidskosten Wswers per fte. Dit zijn in het algemeen mensen die langer in dienst zijn en tot de oude doelgroep behoren12. De overige kenmerken van Wsw-ers die in tabel 4.6 zijn weergegeven, hadden alleen in het OLS-model een effect op de arbeidskosten Wsw-ers. We vinden dat een hoger aandeel parttimers, een hoger aandeel ernstig gehandicapten en een hoger aandeel Wswers met drie handicaps leiden tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers. Deze uitkomsten zijn
12
Dit zijn we nagegaan met behulp van individuele gegevens uit de Wsw-Monitor voor 20002003.
S307def
34
goed te interpreteren. Parttimers zo blijkt ook uit onderzoek in andere sectoren krijgen relatief minder betaald dan fulltimers. Wsw-ers met een ernstige handicap of een meervoudige handicap hebben zeer waarschijnlijk een lager functieniveau en zullen daarom minder verdienen. De positieve samenhang tussen het aandeel Wsw-ers met twee handicaps en de arbeidskosten contrasteert hiermee en zwakt de relatie tussen het aantal handicaps en de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers af. Tabel 4.6
Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten Wsw-ers per swplaats: kenmerken Wsw-ers
Variabelen
a)
Invloed op arbeidskosten Wsw-ers Fixed effects model
OLS-model
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse 50-59 jaar
+
NS
Aandeel Wsw-ers in leeftijdsklasse > 59 jaar
++
NS
Aandeel Wsw-ers met dienstverband van 20-35 uur per week
NS
--
Aandeel ernstig gehandicapten in de nieuwe instroom sinds 11-1998
NS
-
Aandeel Wsw-ers met 2 handicaps in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998
NS
+
Aandeel Wsw-ers met 3 handicaps in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998
NS
--
2000-2002 (Wsw Monitor)
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
Analyse van onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in het fixed effects model De factoren die in de voorgaande analyses zijn opgenomen verklaren ongeveer 30 tot 40 procent van de variatie in de arbeidskosten van Wsw-ers tussen bedrijven. Een groot deel van de resterende 60 tot 70 procent van de variatie wordt verklaard door bedrijfsspecifieke factoren die we niet in de analyse op konden nemen (de fixed effects). In tabel 4.7 is de spreiding in deze bedrijfsspecifieke verschillen in de arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats weergegeven. We zien dat de spreiding kleiner is dan bij de toegevoegde waarde het geval was.
S307def
35
Tabel 4.7
Spreiding in de onverklaarde bedrijfsspecifieke verschillen in de arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats
Spreiding
Percentage van de bedrijven in de betreffende klasse
Meer dan 30% onder het gemiddelde
0%
10 tot 30% onder het gemiddelde
35%
Minder dan 10% onder of boven het gemiddelde
32%
10 tot 30% boven het gemiddelde
20%
Meer dan 30% boven het gemiddelde Totaal
13% 100%
De onverklaarde of bedrijfsspecifieke verschillen tussen sw-bedrijven hebben we in verband gebracht met een aantal bedrijfskenmerken die ook in de analyse op de fixed effects van toegevoegde waarde zijn gebruikt. We vonden alleen een invloed van de regio van vestiging op de hoogte van de fixed effects van arbeidskosten van Wsw-ers. In het midden en westen van Nederland is het arbeidskostenniveau van Wsw-ers gemiddeld lager dan in de rest van Nederland. Tijdens de workshop werd aangegeven dat dit mogelijk komt doordat in het midden en westen van het land sprake is van een zwakkere doelgroep dan in het noorden, oosten en zuiden.
4.3
ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS VERDER TOEGESCHREVEN
4.3.1
ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS NAAR TYPE PLAATSING
Voor Wsw-ers die begeleid werken zijn de arbeidskosten Wsw-ers voor het sw-bedrijf nihil. De begeleid werkers komen namelijk in dienst bij een reguliere werkgever die hun loon betaalt. De vergoeding die sw-bedrijven aan de reguliere werkgever betalen als compensatie voor het lagere prestatieniveau van de Wsw-er zouden als arbeidskosten kunnen worden aangemerkt. In één interview bleek dat men deze vergoeding ook onderbrengt in de post arbeidskosten Wsw-ers. Op deze kosten voor begeleid werken gaan we in hoofdstuk 9 nader in. De gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers voor detacheringen bedragen € 23.552. Dit komt redelijk overeen met de totale gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers in Nederland. Zoals reeds eerder vermeld zijn individueel gedetacheerden vaker beter gekwalificeerd wat leidt tot een hoger loon. Groepsgedetacheerden zo bleek uit de diepte-interviews zijn veelal lager gekwalificeerde Wsw-ers die (tijdelijk) in groepsverband met een werkbegeleider in het productieproces van reguliere bedrijven worden gezet. Gemiddeld wijken de arbeidskosten per gedetacheerde Wsw-er dan niet veel af van de gemiddelde arbeidskosten per sw-plaats.
4.3.2
ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS NAAR WERKSOORT
Tabel 4.8 laat de verschillen zien in de gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers tussen werksoorten. We hebben hier twee filters gebruikt. Filter 1 geeft alleen de bedrijven weer, S307def
36
die de arbeidskosten van Wsw-ers (vrijwel) volledig toerekenen aan werksoorten. Filter 2 geeft de bedrijven weer die in ieder geval de toegevoegde waarde (vrijwel) volledig toerekenen aan de werksoorten. De laatste filter is een minder ‘strenge’ filter en vergroot daarmee het aantal waarnemingen. De uitkomsten volgens deze filter zijn opgenomen als een soort toets op de uitkomsten van de eerste filter. We zien dat het patroon voor beide filters redelijk overeenkomt. Werksoorten die gemiddeld hoge arbeidskosten Wsw-ers hebben bij filter 1 hebben dat ook bij filter 2. Alleen de werksoort schoonmaak heeft onder filter 1 hoge arbeidskosten en onder filter 2 gemiddelde arbeidskosten. De werksoorten montage/assemblage, grafisch, hout, metaal en bouw hebben gemiddeld hoge arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats en de werksoorten kwekerij, verpakking en confectie hebben gemiddeld lage arbeidskosten van Wsw-ers per fte. De laatste drie werksoorten betreffen voornamelijk eenvoudige werkzaamheden (met ook voornamelijk eenvoudigere functies) waarvoor ook de toegevoegde waarde lager dan gemiddeld is. In de diepte-interviews is ook verschillende keren aangegeven dat de arbeidskosten van Wsw-ers samenhangen met de werksoorten. Bepaalde werksoorten zijn complexer dan andere, en vergen daarom gemiddeld een hoger niveau van de werknemers. Dit uit zich in een hogere functiewaardering en daardoor een hogere beloning. De gemiddelden op basis van onze enquête komen redelijk overeen met de uitkomsten van de multivariate analyse. Alleen voor de werksoort grafisch is het resultaat niet in overeenstemming met de uitkomsten van de multivariate analyse. Zoals eerder aangegeven hechten wij voor de toerekening aan werksoorten de meeste waarde aan de directe gegevens uit de enquête. Dit werd bevestigd tijdens de workshop waarin men aangaf dat de werksoort grafisch doorgaans relatief hoge arbeidskosten van Wsw-ers heeft.
S307def
37
Tabel 4.8
Gemiddelde arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats (in fte) per werksoort (x € 1.000) Filter 1
Gemiddelden over 2000-2002
a)
a)
Filter 2
Arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats
Aantal waarb) nemingen
Arbeidskosten Wsw-ers per sw-plaats
Aantal waarb) nemingen
Groenvoorziening
24
55
24
94
Kwekerij
22
24
21
46
Werksoort
Montage/Assemblage
26
45
27
68
Verpakking
21
28
21
59
Grafisch
29
37
26
62
Schoonmaak
27
33
23
58
Hout
26
25
27
47
Confectie
22
8
22
29
Metaal
25
32
26
70
Bouw
26
20
26
35
Detacheringen (als aparte afdeling)
24
60
23
99
a)
Filter 1 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de arbeidskosten Wsw-ers over alle werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Filter 2 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Dit is een minder ‘strenge’ filter en levert dan ook een groter aantal waarnemingen op.
b)
Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we bedrijven waarvan de totale optelling over de werksoorten teveel afweek van het totaalcijfer uit de CBS productiestatistiek buiten beschouwing gelaten (zie onder punt a).
Bron:
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
4.3.3
ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS NAAR KENMERKEN WSW-ERS
Een aantal gesprekspartners geeft in zijn algemeenheid aan dat de capaciteiten van de Wsw-ers bepalend zijn voor de (uiteindelijke) functie waarin men werkzaam kan zijn en dus ook voor het loon (de functie is namelijk sterk bepalend voor het loon via de functiewaardering). Deze algemene regel is volgens de gesprekspartners echter niet één op één door te vertalen naar aard of ernst van de handicap. Wel geeft men aan dat ernstig gehandicapten en meervoudig gehandicapten minder zullen verdienen dan gemiddeld omdat zij veelal aangewezen zullen zijn op eenvoudig of niet veeleisend werk. “De aard van de handicap bepaalt in hoge mate de competenties en vaak ook ambities van een medewerker en daarmee zijn/haar inzetbaarheid in bepaalde werksoorten en/of plaatsingen en de daarmee samenhangende beloning” Voor de arbeidskosten van Wsw-ers zijn ook analyses uitgevoerd op de individuele gegevens uit de Wsw-monitor voor de afzonderlijke jaren 2000 tot en met 2003. Het S307def
38
bruto maandloon voor een individu is in verband gebracht met persoonskenmerken als geslacht en leeftijd, kenmerken van de handicap en met de duur en de omvang van de dienstbetrekking/de arbeidsovereenkomst. Daarnaast zijn voor de afzonderlijk swbedrijven dummy-variabelen opgenomen: deze geven dan een indicatie of bepaalde bedrijven, na correctie voor relevante factoren voor de productiviteit, stelselmatig meer of minder betalen voor dezelfde arbeid dan andere bedrijven. We hebben deze analyse voor elk van de jaren 2000 tot en met 2003 afzonderlijk uitgevoerd. De uitkomsten voor de verschillende jaren zijn grotendeels gelijk. Alleen voor overig gehandicapten vinden we in 2000 een positief verband met het bruto maandloon en voor de andere jaren een negatief verband. In tabel 4.9 zijn de uitkomsten van de analyses samengevat. De tabel laat zien dat de hoogte van het bruto maandloon: − − −
− −
positief samenhangt met de leeftijd, maar dat de toename van het loon met het toenemen van de leeftijd wel afzwakt; voor mannen hoger is dan voor vrouwen (dit wordt ook in andere sectoren doorgaans gevonden); toeneemt met het toenemen van de duur van de dienstbetrekking/de arbeidsovereenkomst. Overigens hangen leeftijd en duur dienstverband met elkaar samen; vanzelfsprekend toeneemt met het aantal uren dat men per week werkt; voor (met name) verstandelijk gehandicapten en (in beperktere mate) psychisch gehandicapten lager is dan voor lichamelijk gehandicapten. Voor overig gehandicapten is het loon sinds 2001 gemiddeld lager dan voor lichamelijk gehandicapten, maar dit verschil is erg klein.
Verder blijkt uit de analyses dat er voor dezelfde arbeid beloningsverschillen bestaan tussen sw-bedrijven. Een aantal bedrijven vertoont in de tijd (2000 – 2003) structurele afwijkingen van het gemiddelde. In de periode 2000-2002 neemt de spreiding in de verschillen wat af, maar in 2003 is weer een lichte stijging in de beloningsverschillen waarneembaar.
S307def
39
Tabel 4.9
Resultaten analyses op individuele bruto maandlonen van Wsw-ers (op basis van afzonderlijke jaren 2000-2003) Invloed op hoogte bruto maandloon Wswa) ers
Leeftijd
+
Leeftijd (kwadraat)
-
Man
+
Lichamelijk gehandicapt
b)
0
Verstandelijk gehandicapt
-
Psychisch gehandicapt Overig gehandicapt
- (2000: +)
Duur van de arbeidsovereenkomst (in jaren)
+
Contractueel overeengekomen aantal uren per week
+
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Alle resultaten waren significant met een 99%-betrouwbaarheidsinterval.
b)
Lichamelijk gehandicapt is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere handicaps zijn uitgedrukt ten opzichte van lichamelijk gehandicapt.
Bron:
Wsw-monitor 2000-2003, analyses SEOR.
4.4
SPECIFIEKE POSTEN BINNEN DE POST ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS
We zullen in deze paragraaf een aantal specifieke posten binnen de post arbeidskosten Wsw-ers nader bekijken, te weten de kosten voor individuele werkplekaanpassingen, scholingsuitgaven en vervoerskosten. De kosten voor individuele werkplekaanpassingen zijn slechts een marginale post binnen de arbeidskosten Wsw-ers. In de jaren 2000 tot en met 2003 is er gemiddeld 20 tot 25 euro per jaar per Wsw-er uitgegeven aan individuele werkplekaanpassingen. De verklaring die hiervoor in de diepte-interviews is gegeven, is dat via de algemene investeringen zaken worden aangeschaft die kunnen worden aangepast aan wensen/behoeften van het individu (zoals in hoogte verstelbare tafels en verstelbare stoelen). Individuele werkplekaanpassingen komen maar weinig voor. Dit zou met name lichamelijk gehandicapten kunnen betreffen, maar deze worden in de nieuwe Wsw nog maar mondjesmaat toegelaten tot de Wsw. Aan scholing van Wsw-ers wordt de laatste jaren steeds meer geld besteed zo blijkt uit tabel 4.10. Dit werd bevestigd tijdens de diepte-interviews waarin de meeste geïnterviewden aangaven de laatste jaren actief bezig te zijn met de ontwikkeling van Wsw-ers door middel van individuele of persoonlijke ontwikkelingsplannen (IOP of POP) of trajectplannen waarbij training en scholing een belangrijk instrument is. Overigens kwam in de interviews naar voren dat dit uitsluitend de kosten voor extern uitbestede scholing zijn. De kosten van training en scholing verzorgd door het eigen personeel zijn veelal niet in deze cijfers opgenomen.
S307def
40
Tabel 4.10 Scholingsuitgaven per Wsw-er (intern/gedetacheerd) in periode 2000 tot en met 2003 Scholingsuitgaven in:
Gemiddeld
Minimum
Maximum
Aantal resa) pondenten
2000
115
0
481
35
2001
133
22
656
35
2002
128
23
470
35
2003
145
39
352
35
a)
Alleen bedrijven die de scholingsuitgaven voor alle jaren hadden ingevuld zijn in de tabel opgenomen omdat een tijdspatroon anders door toevallige of incidentele waarnemingen veroorzaakt kan worden.
Bron:
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
De vervoerskosten (zonder aftrek van de eigen bijdrage) maken 1,7 procent uit van de totale arbeidskosten van Wsw-ers. We hebben onderzocht in hoeverre de hoogte van de vervoerskosten afhangt van specifieke factoren die ook in de analyse op de arbeidskosten van Wsw-ers zijn opgenomen. In het fixed effects model blijkt alleen het aandeel begeleid werkers invloed te hebben. Een hoger aandeel begeleid werken leidt tot hogere vervoerskosten per Wsw-er. Wat hiervoor een mogelijke verklaring is, is onduidelijk. Het resultaat is ook in tegenspraak met het verband dat we in het OLS-model vinden tussen de hoogte van de vervoerskosten en het aandeel begeleid werkers. Hier vinden we dat een hoger aandeel begeleid werkers leidt tot lagere vervoerskosten per sw-plaats. Verder heeft een hoger aandeel overig gehandicapten en een hoger aandeel licht gehandicapten13 een drukkend effect op de hoogte van de vervoerskosten. Factoren die juist tot hogere vervoerskosten per sw-plaats leiden, zijn een grotere bedrijfsomvang, een hoger aandeel lichamelijk gehandicapten, een grotere oppervlakte van het verzorgingsgebied, een hoger aandeel individueel gedetacheerde sw-ers en een hoger aandeel parttimers onder de swers.
4.5
SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats over de jaren 1998 – 2002 zijn € 23.776. De arbeidskosten Wsw-ers zijn, vermoedelijk door de vrij grote extra instroom in deze jaren, tussen 1998 en 2002 wat gedaald. Mensen die instromen krijgen vanaf 1998 meestal niet meteen functieloon, maar kunnen de eerste twee jaar van het dienstverband op minimumloonniveau worden ingeschaald. De spreiding van de arbeidskosten Wsw-ers tussen bedrijven is aanmerkelijk kleiner dan de spreiding in de toegevoegde waarde. De CAO is overigens niet zozeer van invloed op verschillen in arbeidskosten tussen swbedrijven, maar wel op het algemene niveau van de arbeidskosten van Wsw-ers. De CAO is sterk bepalend voor de hoogte van de arbeidskosten. De CAO bevat bijvoorbeeld de loonschalen, een methodiek voor de functiewaardering waarmee functies worden gewaardeerd en ingepast in de salarisschalen, maar ook bijvoorbeeld de eerder genoemde seniorenregeling. De CAO is voor individuele bedrijven een ‘gegeven’ en nauwelijks te beïnvloeden. De CAO is bovendien volgens een groot aantal gesprekspartners een
13
Aandeel licht gehandicapten onder de Wsw-ers die zijn ingestroomd sinds 1-1-1998.
S307def
41
obstakel om de beweging naar buiten (bijvoorbeeld begeleid werken) tot stand te brengen. Alhoewel men onderkent dat Wsw-ers niet veel verdienen, komt het voor dat gedetacheerde Wsw-ers meer verdienen dan reguliere werknemers die hetzelfde werk doen, maar onder een andere CAO vallen. De werksoort schoonmaak is in dit verband verschillende keren als voorbeeld genoemd. Volgens een aantal gesprekspartners maakt niet alleen de beloning maar ook andere arbeidsomstandigheden dat het Wsw-personeel in een relatief luxueuze positie zit. Wat betreft verschillen in de arbeidskosten van Wsw-ers tussen bedrijven, blijkt dat deze kosten toenemen met de bedrijfsomvang, maar uit het fixed effects model blijkt juist dat bedrijfsomvang negatief samenhangt met de hoogte van de arbeidskosten Wsw-ers. In het OLS-model vinden we geen significante relatie tussen bedrijfsomvang en de arbeidskosten voor Wsw-ers. Per saldo blijft het onduidelijk of er een relatie is tussen bedrijfsomvang en arbeidskosten van Wsw-ers. Het aandeel van begeleid werkers hangt negatief samen met de arbeidskosten voor Wswers. Hoe groter het aandeel begeleid werken des te lager de arbeidskosten Wsw-ers per fte. Dit is logisch omdat begeleid werkers niet op de loonlijst van het sw-bedrijf staan. Begeleid werken kent echter wel andere kosten zoals de kosten van jobcoaching en de uitgaven voor loonkostenvergoedingen aan werkgevers die iemand via begeleid werken aannemen. Hierop komen we in hoofdstuk 9 terug. We vinden geen duidelijke relatie tussen het aandeel detacheringen en de hoogte van de arbeidskosten voor Wsw-ers. Uit zowel de multivariate analyse (het OLS-model) als de gegevens die verzameld zijn via de enquête blijken verschillen te bestaan in de arbeidskosten Wsw-ers tussen werksoorten. Volgens de laatste gegevens kennen de werksoorten verpakking, confectie en kwekerij wat lagere arbeidskosten van Wsw-ers dan gemiddeld. Deze werksoorten bestaan overwegend uit relatief eenvoudige werkzaamheden, waardoor de bijbehorende functies relatief laag worden gewaardeerd. Hogere arbeidskosten voor Wsw-ers dan gemiddeld vinden we bij de werksoorten montage/assemblage, grafisch, hout, metaal en bouw. Deze werksoorten vereisen in het algemeen een wat hoger niveau (wat betreft capaciteiten of houding) en de betreffende functies worden dan ook relatief hoog gewaardeerd. De arbeidskosten Wsw-ers zijn hoger indien het bedrijf een hoger aandeel oudere werknemers heeft. De geïnterviewden veronderstellen een lager beloningsniveau voor ernstig en meervoudig gehandicapten omdat zij relatief vaak aangewezen zullen zijn op minder veeleisend werk. Deze verbanden worden in de multivariate analyses niet duidelijk gevonden. Uit analyses op de individuele gegevens uit de Wsw-monitor vinden we dat lichamelijk gehandicapten meer verdienen dan verstandelijk en in mindere mate psychisch gehandicapten. Lagere arbeidskosten voor verstandelijk gehandicapten vinden we ook terug in zowel de beschrijvende als de multivariate analyse (tabel 4.3). De analyses op de individuele gegevens uit de Wsw-monitor geven ook aan dat de loonkosten toenemen als Wsw-ers langer in dienst zijn. Overige factoren die in de analyses van invloed bleken op de hoogte van de arbeidskosten van Wsw-ers zijn de gemeentelijke subsidies en (overige) loonsubsidies. Hoe de causaliteit hierbij precies ligt, is onduidelijk. Verder leidt een hogere regionaal economische groei tot hogere arbeidskosten van Wsw-ers. Resumerend: de arbeidskosten van Wsw-ers per fte zijn onder andere afhankelijk van de werksoort, de functie en de leeftijd van werknemers. De verschillen tussen verschillende S307def
42
soorten handicaps worden hoogstwaarschijnlijk verklaard uit de samenhang tussen aard van de handicap en de werksoort. De meeste van de hierboven genoemde factoren zijn niet of nauwelijks te beïnvloeden door sw-bedrijven. Een uitzondering wordt gevormd door de keuze voor werksoorten. Door overwegend voor relatief eenvoudige werkzaamheden en dus een andere functiestructuur te kiezen, zouden de arbeidskosten op termijn kunnen worden verminderd. Op korte termijn heeft men echter met garantielonen te maken. Een dergelijke keuze heeft echter mogelijk ook weer consequenties voor de toegevoegde waarde. Een ander mogelijk neveneffect is dat het leidt tot een weinig gevarieerd aanbod van werk binnen het bedrijf, maar dit zou kunnen worden gecompenseerd door een sterkere nadruk op detachering. Bij reguliere werkgevers is immers in principe een grote variëteit aan functies te vinden. In de interviews zijn nog de volgende achterliggende factoren genoemd: −
− −
S307def
Het inschalingbeleid van het bedrijf. Eén van de bedrijven waarmee gesproken is erkent dat in het verleden mensen misschien wel te hoog zijn ingeschaald bij binnenkomst en dat mensen te snel de loonschalen hebben doorlopen. Hierdoor kampt dit bedrijf nu met relatief hoge arbeidskosten voor Wsw-ers per sw-plaats. Het inschalingbeleid is natuurlijk te beïnvloeden door het bedrijf. Een gesprekspartner heeft het in dit kader over een zakelijker personeelsbeheer. Een ander bedrijf noemt dat het kritisch is op doorstroming van personeel naar hogere loonschalen, omdat het detachering kan bemoeilijken. Het ziekteverzuim: als er veel ziekteverzuim is dan ontvangt het bedrijf veel ziekengeld en daardoor heb je dan lagere loonkosten. De loonkosten zijn nauwelijks afhankelijk van het functioneren. Bij veel bedrijven waarmee is gesproken krijgt iedere werknemer gewoon, zo lang dat kan, een periodiek erbij. Sommige bedrijven zijn op dit vlak ook bezig met een verzakelijking (....”mensen bij ons krijgen geen verhoging als ze niet functioneren én indien zij daar twee keer op aangesproken zijn”....; ......”als iemand goed functioneert, ontvangt hij de jaarlijkse periodiek”....).
43
S307def
44
5
ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL
5.1
INLEIDING
De arbeidskosten van het ambtelijke personeel zijn gedefinieerd als de totale arbeidskosten voor het ambtelijke personeel en uitzendkrachten in het bedrijf. Deze kostencomponent maakte in de periode 1998 – 2002 gemiddeld 15 procent uit van de totale kosten (exclusief het verbruik) van sw-bedrijven. Het ambtelijk personeel bestaat gewoonlijk uit de centrale staf (directie, ondersteuning directie, personeel en organisatie, financiën, et cetera) en uit staf binnen de divisies en/of werksoorten, zoals divisiemanagers, bedrijfsleiders, werkleiders en bedrijfsbureau. Bij grotere bedrijven komt het ook voor dat op divisieniveau een P&O- en/of financiële functie aanwezig is.
5.2
ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL: BEDRIJFSNIVEAU
5.2.1
GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde arbeidskosten van het ambtelijke personeel uitgedrukt per Wsw-er over de periode 1998 – 2002 zijn € 4.993. De gemiddelde arbeidskosten voor ambtelijk personeel per Wsw-er zijn in die periode met circa 16 procent gestegen. Verder is de spreiding vrij groot en neemt deze in de loop van de jaren toe. De toename in arbeidskosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats wordt voor het grootste gedeelte veroorzaakt door een toename van de kosten per ambtelijk personeelslid. Het aantal ambtelijke personeelsleden per sw-plaats is tussen 1998 en 2002 namelijk met nog geen 2 procent toegenomen.
S307def
45
Tabel 5.1
Verdeling arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats (in fte) per jaar 1998
1999
4%
4%
3%
2%
3.000 tot 4.000 Euro
17%
14%
19%
12%
9%
14%
4.000 tot 5.000 Euro
44%
41%
34%
40%
32%
39%
5.000 tot 6.000 Euro
30%
29%
28%
27%
27%
28%
Meer dan 6.000 Euro
6%
11%
16%
18%
30%
16%
91
90
90
89
89
449
4.670 4.822 4.958 5.113 5.411
4.993
900 1.057 1.296 1.228 1.388
1.207
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste a) arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats
3.844 2.345 2.674 2.602 2.794
2.680
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats
6.348 6.808 7.436 7.470 8.048
7.482
Minder dan 3.000 Euro
Totaal aantal bedrijven per jaar Gemiddelde Standaard afwijking
2000 2001
2002 Totaal 2%
3%
a)
Gemiddelde voor de ‘laagste’ 10 procent ligt onder de 3.000 euro, terwijl maar 3 procent van de bedrijven in de klasse ‘Minder dan 3.000 euro’ valt. Dit komt doordat het gemiddelde voor de laagste 10 procent voor alle bedrijven is genomen, terwijl bij de klassenindeling is gefilterd op waarnemingen waarbij de kosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats minder dan 2.000 euro bedraagt.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De gemiddelde arbeidskosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats verschillen nauwelijks tussen kleine en grote bedrijven (zie tabel 5.2). Wel is de spreiding bij bedrijven met 250 of meer werknemers (in fte) groter dan bij kleine bedrijven van minder dan 250 werknemers (fte). Tabel 5.2
Verdeling arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats (fte) naar grootte van het sw-bedrijf (1998 – 2002)
Minder dan 3.000 Euro
Minder dan 250 fte
250 tot 500 fte
500 tot 1000 fte
1000 tot 2000 fte
0%
3%
1%
5%
Meer dan Totaal 2000 fte 12%
3%
3.000 tot 4.000 Euro
0%
21%
16%
12%
5%
14%
4.000 tot 5.000 Euro
63%
31%
36%
46%
31%
38%
5.000 tot 6.000 Euro
37%
28%
30%
24%
26%
28%
Meer dan 6.000 Euro
0%
18%
17%
13%
26%
16%
100%
100%
100%
100%
27
118
150
112
4.945
4.910
5.069
4.959
5.074 4.993
406
1.179
1.142
1.409
1.336 1.207
Totaal Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse Gemiddelde Standaard afwijking
100% 100% 42
449
a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
46
5.2.2
SAMENHANG ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL MET KENMERKEN WSW-ERS, KENMERKEN SW-PLAATSINGEN EN KENMERKEN AMBTELIJK EN OVERIG PERSONEEL
Het gaat in deze paragraaf net als in de twee voorgaande hoofdstukken om partiële samenhangen, waarbij dus sprake kan zijn van schijnverbanden. De arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats zijn gemiddeld laag als: − −
−
Het aandeel overig gehandicapten hoger is. Het aandeel intern geplaatste en groepsgedetacheerde Wsw-ers hoger is. Dit lijkt een onlogische samenhang: voor intern geplaatsten en groepsgedetacheerden lijkt meer staf en werkleiding in het sw-bedrijf nodig dan voor mensen die individueel zijn gedetacheerd of begeleid werken. Op de kosten voor ambtelijk personeel naar type plaatsing komen we later in dit hoofdstuk nog terug. Het aandeel van het niet-gesubsidieerde personeel bij het bedrijfsbureau hoger is. Een plausibele verklaring is hiervoor niet direct te geven, maar wellicht dat mensen op het bedrijfsbureau relatief weinig verdienen in vergelijking tot het overige ambtelijke personeel.
De arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats zijn gemiddeld hoog indien: −
− − − −
−
−
Het aandeel van ernstig gehandicapten in het totale werknemersbestand hoger is. Ernstig gehandicapten vragen wellicht gemiddeld meer begeleiding dan matig en licht gehandicapten. Het aandeel verstandelijk gehandicapten hoger is. Het aandeel parttimers hoger is. Het aandeel van individuele detacheringen in de sw-plaatsingen hoger is. Het aandeel Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is. Dit is opvallend, omdat je zou mogen verwachten dat als er meer Wsw-ers op staf- en overheadfuncties zitten, er minder ambtelijk personeel nodig is en er dus minder arbeidskosten zijn voor ambtelijk personeel. Het lijkt erop dat een relatief hoog aantal ambtenaren gemiddeld genomen eerder samengaat met een hoog aandeel van Wsw-ers op stafen overheadfuncties dan met een laag aandeel Wsw-ers op dergelijke functies. Statistisch gezien is er wel een positief verband waarneembaar tussen het aantal ambtenaren per sw-plaats en het aantal Wsw-ers op staf- en overheadfunctie per sw-plaats, maar dit verband is niet significant. Het aandeel van het niet-gesubsidieerde personeel bij marketing hoger is. Wellicht dat mensen op marketing relatief goed betaald worden ten opzichte van andere staffuncties. Het aantal ingehuurde krachten en uitzendkrachten per sw-plaats hoger is (de kosten voor dit personeel vallen onder deze kostencomponent).
Op partieel niveau zijn er geen samenhangen zichtbaar tussen de arbeidskosten ambtelijk personeel en het aandeel van werksoorten in de interne plaatsingen (binnen het swbedrijf).
S307def
47
5.2.3
RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
In het fixed effects model vinden we een relatie tussen bedrijfsomvang en de arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats: een toename van de bedrijfsgrootte leidt tot lagere arbeidskosten ambtelijk personeel. In het OLS-model vinden we dit verband niet. Blijkbaar heeft vooral een verandering in bedrijfsomvang invloed op de hoogte van de arbeidskosten van ambtelijk personeel en niet zozeer de absolute bedrijfsgrootte. Dit duidt erop dat de omvang (en de kosten) van het ambtelijk personeel zich met vertraging aanpast aan veranderingen in het aantal Wsw-ers. In beide modellen gaan hogere gemeentelijke subsidies samen met hogere kosten voor ambtelijk personeel. Hier ligt zoals eerder aangegeven de causaliteit wellicht andersom. Gemeenten moeten bijspringen als sw-bedrijven in de rode cijfers terecht komen. De arbeidskosten voor ambtelijk personeel uitgedrukt per Wsw-er zijn lager naarmate er meer Wsw-ers in begeleid werken werkzaam zijn. Dit verband wordt alleen gevonden in het fixed effects model en is, zoals we later dit hoofdstuk zullen zien, niet heel constant. We zullen later in dit hoofdstuk nader ingaan op de (begeleidings)kosten voor begeleid werkers. In het OLS-model vinden we dat een hoger regionaal werkloosheidspercentage en een hoger aandeel overig gehandicapten onder de Wsw-ers tot lagere arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats leiden. Het eerste verband is verklaarbaar uit het feit dat werknemers eerder een lager loon zullen accepteren bij een hoge werkloosheid dan wanneer er weinig werkloosheid is en men meer onderhandelingsmacht heeft. Waarom een hoger aandeel overig gehandicapten onder Wsw-ers leidt tot minder arbeidskosten van ambtelijk personeel is minder goed te verklaren. Wellicht heeft deze groep minder begeleiding nodig dan lichamelijk, verstandelijk en psychisch gehandicapten. Tabel 5.3
Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats: basismodel
Variabelen
Invloed op arbeidskosten ambtelijk a) personeel Fixed effects model
OLS-model
1998-2002 basismodel Aantal werknemers (jaargemiddelde)
--
NS
Gemeentelijke subsidies per sw-plaats
++
++
% van Wsw-ers in Begeleid werken
--
NS
Regionale werkloosheidspercentage (COROP-indeling)
NS
--
Aandeel overig gehandicapten
NS
--
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
48
Type sw-plaatsingen Het resultaat uit het fixed effects basismodel voor het aandeel Wsw-ers in begeleid werken werd niet bevestigd met behulp van gegevens over begeleid werken uit de SEORenquête. Weliswaar is de richting van het effect hetzelfde maar de schatting op basis van de SEOR-enquête was niet significant. Wat betreft detacheringen vinden we alleen voor individuele detacheringen in het OLSmodel een significant resultaat. Een hoger aandeel individuele detacheringen leidt tot hogere ambtelijke kosten. De uitkomsten van het fixed effects model zijn niet significant en daarnaast tegengesteld aan die van het OLS-model, zodat de resultaten met enige voorzichtigheid dienen te worden behandeld. In het OLS-model vinden we ten slotte nog een verband met het aandeel Wsw-ers op staf en/of overheadfuncties (zie ook paragraaf 5.2.2). Een hoger aandeel leidt tot hogere ambtelijke kosten. Dit is opvallend omdat je zou verwachten dat er juist minder ambtelijk personeel nodig is wanneer meer sw-ers ingezet kunnen worden op indirecte functies. Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten Zoals ook het geval was in de voorgaande hoofdstukken vinden we alleen in het OLSmodel invloed van de werksoorten op de te verklaren variabele (zie tabel 5.4). Ten opzichte van de referentiecategorie groenvoorziening leidt een hoger aandeel Wsw-ers in de kwekerij, hout of recycling tot lagere ambtelijke kosten. We zullen in subparagraaf 5.3.2 nader ingaan op de relatie tussen de ambtelijke kosten en werksoorten. Tabel 5.4
Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats: verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen
Invloed op arbeidskosten a) Wsw-ers OLS-model
2000-2002 (SEOR-enquête) Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie) (b)
0
Aandeel Wsw-ers in: Kwekerij
-
Aandeel Wsw-ers in: Hout
--
Aandeel Wsw-ers in: Recycling
--
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b)
De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus zeggen dat de werksoort hogere arbeidskosten heeft dan groenvoorziening.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
S307def
49
Kenmerken Wsw-ers Een aantal kenmerken van Wsw-ers blijkt invloed te hebben op de hoogte van de arbeidskosten van het ambtelijke personeel uitgedrukt per Wsw-er (overigens alleen in het fixed effects model, zie tabel 5.5). Hogere aandelen van meervoudig gehandicapte Wsw-ers, Wsw-ers met een lichte arbeidshandicap en Wsw-ers die minder dan 15 jaar in dienst zijn, leiden tot hogere arbeidskosten voor ambtelijk personeel. Het verband met meervoudige handicap en de duur van de dienstbetrekking is goed te interpreteren, omdat deze mensen naar verwachting meer begeleiding nodig hebben dan gemiddeld en hierdoor hogere arbeidskosten voor ambtelijk personeel veroorzaken. Dat een hoger aandeel licht gehandicapten tot hogere kosten leidt is echter veel minder goed verklaarbaar. Je zou verwachten dat licht gehandicapten juist minder begeleiding nodig hebben. Aan de andere kant kunnen licht gehandicapten wellicht complexere werksoorten aan, welke gemiddeld genomen meer ambtelijke staf vereisen dan eenvoudigere werksoorten. De resultaten voor het aantal jaren dat men in dienst is, zijn wel goed te interpreteren. Mensen die nog maar kort in dienst zijn, hebben meer begeleiding nodig dan mensen die al langdurig bij hetzelfde bedrijf werkzaam zijn. Tabel 5.5
Uitkomsten multivariate analyse op de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats: kenmerken Wsw-ers Invloed op arbeidskosten ambtelijk a) personeel
2000-2002 (Wsw Monitor)
Fixed effects model
OLS-model
Aandeel Wsw-ers met 2 handicaps in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998
++
NS
Aandeel Wsw-ers met lichte arbeidshandicap in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998
++
NS
Aandeel Wsw-ers minder dan 6 jaar in dienst
++
NS
Aandeel Wsw-ers 6 – 10 jaar in dienst
++
NS
Aandeel Wsw-ers 10 – 15 jaar in dienst
++
NS
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
Functieverdeling van het ambtelijke personeel In het fixed effects model bleek de verdeling van het ambtelijke personeel naar functie vrijwel geen invloed te hebben op de hoogte van de arbeidskosten van het ambtelijke personeel. In het OLS-model vinden we dat naarmate een hoger aandeel van het ambtelijk personeel in het management of bij personeelszaken/financiën werkzaam is de ambtelijke kosten per sw-plaats hoger zijn. Dit resultaat is begrijpelijk aangezien deze functies meestal beter worden betaald dan de overige door ons onderscheiden functies van werkleider, productiemedewerker of facilitaire ondersteuning.
S307def
50
Analyse van onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in het fixed effects model De factoren die in de voorgaande analyses zijn opgenomen verklaren ongeveer 10 tot 15 procent van de variatie in de arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats tussen bedrijven. In tabel 5.6 is de spreiding in de bedrijfsspecifieke verschillen in de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats weergegeven. We zien dat de spreiding groter is dan bij de arbeidskosten Wsw-ers. Tabel 5.6
Spreiding in de onverklaarde bedrijfsspecifieke verschillen in de arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats
Spreiding
Percentage van de bedrijven in de betreffende klasse
Meer dan 30% onder het gemiddelde
26%
10 tot 30% onder het gemiddelde
24%
Minder dan 10% onder of boven het gemiddelde
12%
10 tot 30% boven het gemiddelde
13%
Meer dan 30% boven het gemiddelde
24%
Totaal
100%
De onverklaarde verschillen tussen sw-bedrijven in arbeidskosten van ambtelijk personeel blijken alleen verband te houden met belangrijke veranderingen in de organisatie van begeleid werken. Wanneer er een verandering in de organisatie van begeleid werken is geweest, zijn de kosten hoger. In de meeste gevallen gaat het erom dat de begeleiding van begeleid werkers door het sw-bedrijf zelf zal worden uitgevoerd in plaats van door een externe organisatie.
5.3
ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL VERDER TOEGESCHREVEN
5.3.1
KOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL VOOR DE BEGELEIDING VAN WSWERS NAAR TYPE PLAATSING
Begeleiding van interne plaatsingen Het gemiddeld aantal uur individuele begeleiding voor een intern geplaatste, full-time Wsw-er varieert tussen de 0,1 uur per week en 5 uur per week en bedraagt gemiddeld 1,5 uur per week (zie tabel 5.7). Deze begeleiding wordt in veel gevallen verdeeld over werkleiders en voormannen.
S307def
51
Tabel 5.7
Aantal uur individuele begeleiding voor een intern geplaatste, full-time Wswer
Aantal uur individuele begeleiding voor een intern geplaatste, full-time Wsw-er
Gemiddeld
Minimum
Maximum
Aantal respondenten
1,5
0,1
5
39
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
Het blijkt dat er op dit punt grote verschillen kunnen bestaan tussen bedrijven. Eén van de bezochte bedrijven vult de werkleidersfunctie nog vooral in met Wsw-ers, waardoor aan de werkleiding als zodanig nauwelijks kosten voor ambtelijk personeel verbonden zijn. Bij een ander bedrijf is het een stelregel om eerst Wsw-ers in te zetten voor leidinggevende functies en staffuncties. Wanneer dat echt niet mogelijk is, wordt ambtelijk personeel aangetrokken. Een derde bedrijf heeft de stelregel dat zoveel mogelijk ambtelijke functies opgevuld dienen te worden met Wsw-ers en dat daarnaast zoveel mogelijk ambtelijke functies direct productief moeten zijn (bijvoorbeeld werkleiders). Deze drie bedrijven hebben gemiddeld genomen lage arbeidskosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats. Andere bedrijven hebben er bewust voor gekozen om steeds meer ambtelijke werkleiders aan te stellen, omdat men dit a) vanuit kwaliteitsoverwegingen noodzakelijk vindt en/of b) van mening is dat het steeds moeilijker zal worden werkleidersfuncties met Wsw-ers in te vullen omdat de huidige doelgroep gemiddeld zwakker is dan de doelgroep van voor 1998. Ook de “span of control” van een werk- of teamleider verschilt tussen bedrijven. Bij één bedrijf dat bezocht is voor diepte-interviews is er gemiddeld één teamleider op 15 tot 20 Wsw-ers. Bij een ander bedrijf wordt gesteld dat één ambtenaar leiding geeft aan 11 Wsw-ers. Weer een ander bedrijf heeft twee afdelingschefs per 60 Wsw-ers. Op basis van onze enquêtegegevens kunnen we het aantal intern geplaatste Wsw-ers per werkleider berekenen. Gemiddeld vinden we hier een verhouding van 40 à 50 interne Wsw-ers (in fte) per ambtelijke werkleider. Begeleiding van externe plaatsingen Om een beeld te krijgen van de hoeveelheid begeleiding die nodig is bij externe plaatsingen hebben wij in onze enquête gevraagd naar de gemiddelde case-load van detacheringsconsulenten en van jobcoaches voor begeleid werken. Onder de case-load verstaan wij het gemiddeld aantal gedetacheerden respectievelijk begeleid werkers dat door een jobcoach respectievelijk detacheringsconsulent op enig moment in 2003 werden begeleid. In tabel 5.8 is de gemiddelde case-load voor jobcoaches voor begeleid werken en voor detacheringsconsulenten weergegeven voor de totale respons op de enquête en voor alleen die bedrijven die tenminste tien personen via begeleid werken respectievelijk detachering hebben geplaatst. Dit laatste is gedaan omdat we verwachten dat deze bedrijven een beter beeld zullen hebben van de hoeveelheid begeleiding die nodig is dan de bedrijven die slechts enkele begeleid werkers of gedetacheerden hebben. De case-load
S307def
52
voor jobcoaches begeleid werken is verder gebaseerd op gegevens van sw-bedrijven die een eigen begeleidingsorganisatie hebben14. Jobcoaches voor begeleid werken begeleiden gemiddeld 14 Wsw-ers en detacheringsconsulenten begeleiden gemiddeld 44 individueel gedetacheerde Wsw-ers en 33 groepsgedetacheerde Wsw-ers. De case-load voor jobcoaches en consulenten van groepsdetacheringen is hoger wanneer we filteren op bedrijven die minstens tien personen hebben geplaatst via de betreffende vorm van externe plaatsingen. Gemiddeld begeleidt een jobcoach dan 19 personen en een consulent voor groepsdetacheringen 44 personen. Tabel 5.8
Gemiddelde case-load over 2003 voor jobcoach begeleid werken en detacheringsconsulenten Totale respons
Gefilterde respons
a)
Gemiddelde case-load
Aantal respondenten
Gemiddelde case-load
Aantal respondenten
Case-load jobcoach begeleid werken
14
36
19
8
Case-load consulent voor individueel gedetacheerden
44
47
44
45
Case-load consulent voor groepsgedetacheerden
33
22
44
18
a)
Er is gefilterd op bedrijven die tenminste tien personen via begeleid werken respectievelijk detacheringen hebben geplaatst.
Bron:
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
Begeleidingskosten per type plaatsing Wat kunnen we op basis van de tabellen uit deze paragraaf nu zeggen over de directe kosten van begeleiding voor de verschillende type plaatsingen? Het is moeilijk om hier heel gedetailleerde uitspraken over te doen, omdat we geen inzicht hebben in de precieze werkzaamheden van elke individuele werkleider, jobcoach of detacheringsconsulent. We kunnen wel de gemiddelde case-load voor verschillende type plaatsingen met elkaar vergelijken als indicatie voor de hoeveelheid directe begeleiding die nodig is. De gemiddelde case-load voor de verschillende niet-gesubsidieerde werknemers is: − − − −
40 à 50 intern geplaatste Wsw-ers per ambtelijke werkleider; 44 individuele detacheringen per detacheringsconsulent; 44 groepsdetacheringen per detacheringsconsulent; 19 begeleid werkers per jobcoach.
Het aantal begeleid werkers per jobcoach is ongeveer de helft van de case-load voor ambtelijke werkleiders en detacheringsconsulenten. De kosten voor directe begeleiding
14
De kosten van de uitbesteding (van onder andere jobcoaching) aan externe begeleidingsorganisaties komen in hoofdstuk 9 aan de orde.
S307def
53
van begeleid werkers zullen dan ook waarschijnlijk het hoogst zijn. De gegevens geven geen aanwijzingen voor grote verschillen tussen de begeleidingskosten van interne plaatsingen en de begeleidingskosten van detacheringen. Als hierin grote verschillen bestaan, zouden deze moeten worden veroorzaakt door verschillen tussen de gemiddelde arbeidskosten voor een werkleider en die voor een detacheringsconsulent. Uit de diepte-interviews komt gemiddeld genomen het beeld naar voren dat voor detacheringen in totaliteit, dus ook voor andere zaken dan de directe begeleiding van gedetacheerden, minder ambtelijk personeel nodig is dan bij interne plaatsingen. Wel wordt voorspeld dat de begeleidingskosten voor detacheringen met de nieuwe doelgroep gaan toenemen. Maar daar staat tegenover dat voor detacheringen minder andere ambtelijke functies nodig zijn dan bij interne plaatsingen, zoals bijvoorbeeld werkvoorbereiding, logistiek en planning (dit wordt immers door het inlenende bedrijf gedaan). Één gesprekspartner geeft aan dat door een verschuiving naar detachering bijvoorbeeld ook minder mensen op P&O en financiën nodig zijn. De reden voor dit laatste zou dan zijn dat er bij detacheringen veel minder verbruik en minder overige kosten zijn dan bij interne plaatsingen.
5.3.2
ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL NAAR WERKSOORT
Tabel 5.9 laat de verschillen zien in de kosten voor ambtelijk personeel tussen werksoorten15. Het blijkt dat werksoorten als montage/assemblage, grafisch en bouw relatief hoge ambtelijke kosten kennen als we de respons filteren op bedrijven, die de kosten van het ambtelijke personeel (vrijwel) volledig toerekenen aan werksoorten. Wanneer we alle bedrijven meenemen die in ieder geval de toegevoegde waarde (vrijwel) volledig toerekenen aan werksoorten zien we dat montage/assemblage rond het gemiddelde zit en metaal, in aanvulling op grafisch en bouw, hoger dan gemiddelde arbeidskosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats heeft. Een aantal bedrijven die zijn bezocht, onderkent dat voor bepaalde werksoorten meer ambtenaren nodig zijn dan voor andere werksoorten. Dit geldt met name voor werksoorten met relatief ingewikkelde processen, waarvoor functies als werkvoorbereiding, engineering, planning en logistiek nodig zijn. Dit zijn vaak dan ook de kapitaalsintensievere werksoorten. De meer eenvoudige werkzaamheden vereisen minder ambtelijk personeel, maar er is wel een tendens om dit te veranderen omdat men merkt dat voor deze werksoorten (vanwege de zwakker wordende doelgroep) ook steeds meer begeleiding nodig is. Uit de tabel blijkt dat de werksoorten kwekerij, schoonmaak, hout, confectie en met name verpakking relatief lage arbeidskosten van ambtelijk personeel hebben. Detachering als aparte afdeling zit wat betreft de ambtelijke kosten op basis van de eerste filter boven het gemiddelde en op basis van de tweede filter onder het gemiddelde. In de
15
We hebben onder filter 1 alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de arbeidskosten ambetelijk personeel over alle werksoorten minder dan 30 procent afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. De marge is hier ruimer gesteld dan bij toegevoegde waarde en arbeidskosten Wsw-ers omdat de arbeidskosten ambtelijk personeel minder nauwkeurig zijn verdeeld over de verschillende werksoorten zodat er meer spreiding is ten opzichte van het totaalbedrag.
S307def
54
interviews bleek dat detacheringen (met name groepsdetacheringen) nogal eens deels worden toegerekend aan werksoorten, zodat niet alle kosten aan de aparte afdeling worden toegerekend. Op basis van de enquêtegegevens wordt dus niet duidelijk hoe hoog de kosten voor ambtelijk personeel voor detacheringen precies zijn. Tabel 5.9
Gemiddelde arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats (in fte) per werksoort (x € 1.000) a)
Filter 1 Gemiddelden over 2000-2002
Filter 2
a)
Arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats
Aantal waarb) nemingen
Arbeidskosten ambtelijk personeel per sw-plaats
Aantal waarb) nemingen
Groenvoorziening
4
26
3
94
Kwekerij
3
9
3
45
Montage/Assemblage
5
17
3
65
Verpakking
2
8
2
53
Grafisch
5
13
4
60
Schoonmaak
3
16
3
57
Hout
3
6
3
43
Werksoort
Confectie
3
5
3
29
Metaal
4
11
4
70
Bouw
7
8
5
31
Detacheringen (als aparte afdeling)
7
28
2
83
a)
Filter 1 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de arbeidskosten ambtelijk personeel over alle werksoorten minder dan 30 procent afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Filter 2 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle werksoorten minder dan 10 procent afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Dit is een minder ‘strenge’ filter en levert dan ook een groter aantal waarnemingen op.
b)
Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we die bedrijven gefilterd waarvan de totale optelling over de werksoorten teveel afweek van het totaalcijfer uit de CBS productiestatistiek (zie punt a).
Bron:
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
5.3.3
ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL VOOR BEGELEIDING NAAR KENMERKEN WSW-ERS
Een aantal bezochte bedrijven ziet geen verband tussen de aard en/of ernst van de handicap en de hoogte van de kosten voor ambtelijk personeel. Andere bedrijven zien wel een verband: dan wordt in het algemeen aangegeven dat lichamelijk gehandicapten minder begeleiding nodig hebben dan gemiddeld (tabel 5.10). Met name psychisch gehandicapten blijken meer begeleiding nodig te hebben, ondermeer omdat ze vaker depressief zijn. Dit beeld wordt grotendeels bevestigd door de resultaten van onze enquête.
S307def
55
Een algemene tendens die wordt onderkent is dat er steeds meer begeleiding nodig is, omdat de mensen die nieuw binnenkomen gemiddeld genomen zwakker zijn dan de mensen die het sw-bedrijf verlaten (de laatsten zijn met name mensen uit de oude doelgroep). Tabel 5.10 Verschillen in individuele begeleiding per Wsw-er (per fte per week) naar aard en ernst van de handicap Hoger dan gemiddeld
Gemiddeld
Lager dan gemiddeld
Geen individuele begeleiding
Totaal
Aantal respondenten per rij
Lichamelijk gehandicapt
15%
30%
45%
10%
100%
20
Licht verstandelijk
21%
42%
37%
-
100%
19
Matig verstandelijk
38%
52%
5%
5%
100%
21
Psychisch
86%
10%
-
5%
100%
21
Overig
6%
81%
13%
-
100%
16
Licht
-
50%
50%
-
100%
18
Matig
6%
89%
6%
-
100%
18
Ernstig
90%
10%
-
-
100%
20
Aard van de handicap
Arbeidshandicap
Bron: SEOR enquête onder sw-bedrijven.
5.3.4
ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL NAAR OVERIGE FACTOREN
In de enquête onder sw-bedrijven hebben we gevraagd naar het aantal fte’s nietgesubsidieerd personeel dat in 2003 ongeveer is ingezet voor de uitvoering van andere activiteiten zoals de Wiw en reïntegratie. De vraag naar de inzet van personeel voor de Wiw is door 24 bedrijven beantwoord en de vraag naar de inzet voor reïntegratie door 34 bedrijven. Voor de uitvoering van de Wiw wordt ongeveer zes procent van het nietgesubsidieerd personeel ingezet en voor het uitvoeren van reïntegratie-activiteiten wordt vier procent van het niet-gesubsidieerd personeel ingezet. Deze percentages gelden vanzelfsprekend alleen voor die bedrijven die behalve de Wsw ook de Wiw of reïntegratie-activiteiten uitvoeren. Wat betreft de opbrengsten kunnen wij op basis van de enquêtegegevens alleen iets zeggen over de opbrengsten uit reïntegratie. De gemiddelde opbrengst voor de 34 bedrijven die hebben aangegeven reïntegratieactiviteiten uit te voeren, bedraagt ongeveer € 200.000. Omgerekend per sw-plaats is dit ruwweg € 200.
5.4
SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde arbeidskosten van ambtelijk personeel (nogmaals: dit is inclusief uitzendkrachten) uitgedrukt per sw-plaats over de jaren 1998 – 2002 bedragen € 4.993 en zijn in deze periode met 16 procent gestegen. Dit wordt met name veroorzaakt door een
S307def
56
toename van de kosten per ambtelijk personeelslid. Verder zijn de verschillen tussen bedrijven in deze periode toegenomen. In de multivariate analyses werden weinig duidelijke invloeden op de hoogte van de arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats gevonden. De resultaten in deze paragraaf zijn dan ook met name gebaseerd op de uitkomsten van de enquête. Begeleid werken brengt de hoogste kosten aan directe begeleiding door ambtelijk personeel met zich mee. Detacheringen en interne plaatsingen lijken elkaar weinig te ontlopen wat betreft de hoogte van de begeleidingskosten per sw-plaats. Bij de verdeling van de arbeidskosten van ambtelijk personeel over werksoorten zien we dat kapitaalintensievere werksoorten zoals grafisch en bouw en in mindere mate assemblage/montage en metaal ook de hoogste ambtelijke kosten per sw-plaats kennen. Wat betreft kenmerken van Wsw-ers werd in de interviews en in de enquête aangegeven dat met name psychisch gehandicapten relatief veel begeleiding nodig hebben en in mindere mate verstandelijk gehandicapten. Het type handicap hangt echter ook weer nauw samen met de aard van de werkzaamheden, de werksoort en het type plaatsing. Verder blijken de arbeidskosten ambtelijk personeel hoger te zijn naarmate een groter deel van de Wsw-ers relatief kort in dienst is. Evenals bij verschillende andere kostenposten zien we ook bij de ambtelijke kosten een samenhang met gemeentelijke subsidies (in de multivariate analyses). Sw-bedrijven hebben maar beperkt invloed op de hierboven genoemde factoren die samenhangen met de arbeidskosten ambtelijk personeel. Wel hebben sw-bedrijven invloed op de verdeling van de sw-plaatsen naar type plaatsing (de directe begeleidingskosten zijn voor begeleid werken hoger dan voor interne plaatsingen en detacheringen) en naar werksoort (kapitaalintensieve werksoorten gaan in het algemeen ook gepaard met relatief hoge kosten voor ambtelijk personeel). De ambtelijke kosten kunnen op termijn omlaag door kapitaalintensieve werksoorten af te stoten, maar op korte termijn gaat dit samen met omschakelingskosten. In de interviews hebben sw-bedrijven zelf verder de volgende beïnvloedingsmogelijkheden genoemd: −
De organisatiestructuur. De bezochte bedrijven met lage ambtelijke kosten reppen allemaal van een platte of eenvoudige organisatiestructuur. “….. we hebben een vlakke organisatie waarin weinig managers werken……., …….we houden het managementteam bewust klein ………..”.
− −
De inschaling van het ambtelijk personeel. Men kan op termijn de kosten voor ambtelijk personeel wat verminderen door een BV op te richten voor dit ambtelijk personeel zodat zij niet langer onder de CAO van gemeenten of van het schap vallen. Dit biedt flexibiliteit en voorkomt wachtgeldverplichtingen.
Sw-bedrijven kunnen individueel weinig invloed uitoefenen op de CAO, verworven rechten van mensen en wachtgeldverplichtingen die uit het verleden doorlopen.
S307def
57
S307def
58
6
HUISVESTINGSKOSTEN
6.1
INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de huisvestingskosten. De huisvestingskosten zijn gedefinieerd als de som van de afschrijvingen aan gebouwen en terreinen, huren en onderhoudskosten van het bedrijf. De afschrijvingen op machines en installaties zijn hierin niet opgenomen. Deze komen in het volgende hoofdstuk over de overige kapitaalkosten aan bod. De huisvestingskosten maken gemiddeld net geen 4 procent van de totale kosten van een gemiddeld sw-bedrijf uit. We beginnen in paragraaf 6.2 met een bespreking van de huisvestingskosten per swplaats op bedrijfsniveau. Het gaat dan om de gemiddelde huisvestingskosten per swplaats per bedrijf. Hierbij behandelen we achtereenvolgens gemiddelden en spreiding van de huisvestingskosten, de partiële samenhang van de huisvestingskosten met kenmerken van sw-ers en sw-plaatsingen en de uitkomsten van de zogenoemde multivariate analyses voor de huisvestingskosten. We besluiten het hoofdstuk met een slotbeschouwing in paragraaf 6.3.
6.2
HUISVESTINGSKOSTEN: BEDRIJFSNIVEAU
6.2.1
GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De gemiddelde huisvestingskosten liggen op circa € 1.300 per sw-plaats. Ongeveer de helft daarvan bestaat uit onderhoudskosten. De huisvestingskosten per sw-plaats zijn in 2001 en 2002 vrij sterk toegenomen. Tussen 1998 en 2002 bedraagt de totale toename € 160 per fte. De spreiding in de huisvestingskosten tussen bedrijven is vrij groot.
S307def
59
Tabel 6.1
Verdeling huisvestingskosten per sw-plaats (fte) per jaar 1998
1999
2000
2001
2002
Totaal
Minder dan 1.000 Euro
31%
27%
30%
24%
16%
25%
1.000 tot 1.300 Euro
32%
32%
32%
26%
26%
30%
1.300 tot 1.600 Euro
17%
19%
20%
27%
33%
23%
1.600 tot 2.000 Euro
13%
19%
11%
15%
15%
15%
Meer dan 2.000 Euro
8%
3%
7%
9%
11%
8%
91
90
90
89
89
449
Totaal aantal bedrijven per jaar Gemiddelde
1.273
1.270
1.253
1.340
1.433
1.313
Standaard afwijking
520
367
493
469
510
478
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste huisvestingskosten per sw-plaats
919
683
533
659
792
660
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste huisvestingskosten per sw-plaats
2.334
1.915
2.256
2.283
2.565
2.319
Bron:CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De huisvestingskosten per sw-plaats zijn voor kleinere sw-bedrijven gemiddeld hoger dan voor grotere sw-bedrijven (zie tabel 6.2). Daarnaast is de spreiding in de huisvestingskosten groter voor kleinere bedrijven. Tabel 6.2
Verdeling huisvestingskosten per sw-plaats (fte) naar grootte van het swbedrijf (1998 – 2002) Minder dan 250 fte
250 tot 500 fte
500 tot 1000 fte
1000 tot 2000 fte
Meer dan 2000 fte
Totaal
0%
21%
26%
33%
31%
25%
1.000 tot 1.300 Euro
30%
22%
27%
42%
26%
30%
1.300 tot 1.600 Euro
15%
25%
24%
21%
26%
23%
Minder dan 1.000 Euro
1.600 tot 2.000 Euro
26%
14%
19%
5%
17%
15%
Meer dan 2.000 Euro
30%
18%
3%
0%
0%
8%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse Gemiddelde Standaard afwijking
27
118
150
112
42
449
1.785
1.429
1.316
1.122
1.184
1.313
686
574
415
269
366
478
a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
60
6.2.2
SAMENHANG HUISVESTINGSKOSTEN MET KENMERKEN WSW-ERS EN SW-PLAATSINGEN EN AMBTELIJK EN OVERIG PERSONEEL
De partiële analyses geven aan dat de huisvestingskosten per sw-plaats gemiddeld hoger zijn indien (zie bijlage 3): −
Het aandeel van licht en ernstig gehandicapten in het totale werknemersbestand hoger is. Voor ernstig gehandicapten is denkbaar dat er meer eisen zijn aan de huisvesting van deze groep (bijvoorbeeld de toegankelijkheid of veiligheid van de gebouwen). Bovendien blijken ernstig gehandicapten vaker intern geplaatst dan licht en matig gehandicapten. Dat hetzelfde verband ook voor licht gehandicapten wordt gevonden is echter niet goed interpreteerbaar. Wellicht is hier dus sprake van een schijnverband. Het aandeel licht gehandicapten in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998 hoger is (ook hier lijkt sprake van een schijnverband, zie voorgaande punt). Het aandeel verstandelijk gehandicapten hoger is. Uit de interviews bleek dat verstandelijk gehandicapten relatief vaker intern worden geplaatst, wat dan hogere huisvestingskosten per sw-plaats met zich meebrengt. Het aandeel parttimers hoger is. Dit is verklaarbaar uit het feit dat het niet altijd mogelijk is om parttimers zo in te delen dat de beschikbare bedrijfsruimte optimaal wordt benut. Hierdoor is het noodzakelijk extra bedrijfsruimte beschikbaar te hebben. Het aandeel intern geplaatsten hoger is. Dit is begrijpelijk omdat voor intern geplaatsten nu eenmaal bedrijfsruimte nodig en voor extern geplaatsten niet of in mindere mate. Het aandeel begeleid werkers hoger is. Dit ligt niet voor de hand. Bij begeleid werken zou je verwachten dat er minder bedrijfsruimte nodig is omdat de mensen bij een andere werkgever werken. We zullen hier in de volgende paragraaf op terugkomen. Het aantal Wiw-ers op de loonlijst in verhouding tot het aantal sw-plaatsen hoger is. Het gaat hier om de situatie dat het sw-bedrijf ook uitvoerder is van de Wiw. Vaak gaat het daarbij om grote aantallen Wiw-ers waar een aparte divisie of afdeling voor verantwoordelijk is. Deze divisie of afdeling heeft natuurlijk ook bedrijfsruimte nodig zodat dit de huisvestingskosten per sw-plaats verhoogt. De aandelen van het management en van de financiële functie in het ambtelijke personeel hoger zijn. Deze samenhang loopt waarschijnlijk via de bedrijfsomvang. Grote bedrijven hebben relatief lage aandelen management en financiën in het ambtelijk personeel en lage huisvestingskosten per sw-plaats.
− −
−
−
−
−
−
De huisvestingskosten per sw-plaats zijn gemiddeld lager als: −
De aandelen van lichamelijk en overig gehandicapten hoger zijn. Dit houdt mogelijk verband met de type plaatsingen en de werksoorten voor deze groepen. Uit de interviews bleek dat lichamelijk gehandicapten vaker voor externe plaatsing in aanmerking komen16. Dit heeft dan lagere huisvestingskosten tot gevolg.
16
Dit wordt bevestigd door de individuele gegevens uit de Wsw-Monitor 2003. Van de lichamelijk gehandicapten wordt 14,4 procent gedetacheerd tegenover respectievelijk 6,4 procent, 10,6 procent en 12 procent van de verstandelijk, psychisch en overig gehandicapten.
S307def
61
−
De aandelen van groeps- en individueel gedetacheerden hoger zijn. Externe plaatsingen leiden tot lagere huisvestingskosten. De aandelen van de werksoorten bouw en schoonmaak hoger zijn. Bij deze werksoorten vindt het werk doorgaans buiten het sw-bedrijf plaats.
−
6.2.3
MULTIVARIATE ANALYSE
In het fixed effects model op de huisvestingskosten per sw-plaats bleek alleen de regionale economische groei van invloed te zijn op de hoogte van de huisvestingskosten. Naarmate de regionale groei hoger is, zijn de huisvestingskosten per sw-plaats hoger. Mogelijk is de economische groei een impliciete indicator voor de hoogte van de grondkosten en de huurkosten. Men kan zich voorstellen dat de huisvestingskosten hoger zijn in gebieden met een sterke economische ontwikkeling. Het OLS-model gaf een aantal significante resultaten. Zo zijn er schaalvoordelen: grotere bedrijven hebben lagere huisvestingskosten per Wsw-er. Een groter oppervlakte van het verzorgingsgebied van een sw-bedrijf leidt tot hogere huisvestingskosten per sw-plaats. Dit is verklaarbaar omdat de kans groter is dat een sw-bedrijf meerdere vestigingen moet hebben wanneer men een groot gebied bestrijkt. De aard van de handicap speelt ook een rol. Een hoger aandeel verstandelijk gehandicapten leidt tot hogere huisvestingskosten, terwijl een hoger aandeel overig gehandicapten tot lagere huisvestingskosten leidt. Dit hangt samen met het type plaatsing. Verstandelijk gehandicapten zijn vaak minder geschikt voor externe plaatsing en worden relatief vaak intern geplaatst. Dit brengt meer huisvestingskosten met zich mee dan wanneer iemand buiten de deur werkt. Tabel 6.3
Uitkomsten multivariate analyse op de huisvestingskosten per sw-plaats: basismodel
Variabelen
Invloed op huisvestingskosten
a)
Fixed effects model
OLS-model
NS
--
1998-2002 basismodel Aantal werknemers (jaargemiddelde) 2
b)
Oppervlakte van het verzorgingsgebied (in km )
Nvt
Regionale economische groei (COROP-indeling)
++
NS
Aandeel Wsw-ers met een verstandelijke handicap
NS
++
Aandeel Wsw-ers met een overige handicap
NS
-
+
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
b)
De oppervlakte van een verzorgingsgebied verandert in principe niet in de tijd, daarom wordt het effect van deze variabele geheel overgenomen door de fixed effects. Opname van de variabele in het model heeft dan geen zin.
Bron:
S307def
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
62
Type sw-plaatsingen De verdeling van het werknemersbestand naar type plaatsing heeft invloed op de hoogte van de huisvestingskosten per sw-plaats. Voor beide gebruikte modellen vinden we dezelfde resultaten (zie tabel 6.4). De huisvestingskosten zijn lager naarmate er meer mensen vanuit het sw-bedrijf individueel gedetacheerd worden. Dit is begrijpelijk omdat er dan minder bedrijfsruimte bij het sw-bedrijf zelf beschikbaar hoeft te zijn. Tijdens de diepte-interviews werd herhaaldelijk aangegeven dat externe plaatsingen uit kostenoogpunt aantrekkelijk zijn, omdat ondermeer de huisvestingskosten lager zijn. Voor groepsdetacheringen wordt het verband dat we op partieel niveau vonden in de multivariate analyse echter niet bevestigd. Tijdens de interviews bleek dat groepsdetacheringen veelal vanuit interne werksoorten, zoals bijvoorbeeld industrie, plaatsvinden voor een tijdelijke opdracht bij een reguliere werkgever. Wanneer de opdracht verricht is, komen de Wsw-ers als groep weer terug bij de interne afdeling van het sw-bedrijf. Voor deze groep mensen is dus nog steeds (een bepaalde hoeveelheid) bedrijfsruimte nodig. Deze bedrijfsruimte kan dan soms onbenut zijn. Bij begeleid werken zou je verwachten dat er net als bij individuele detacheringen minder bedrijfsruimte nodig is omdat de Wsw-ers bij een andere werkgever werken. We vinden in beide modellen echter een tegengesteld patroon: een hoger percentage begeleid werkers leidt tot hogere huisvestingskosten. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het bij begeleid werken tot nu toe doorgaans om kleinere percentages Wsw-ers gaat dan bij detacheringen, terwijl er wel een uitvoerings- en/of begeleidingsorganisatie voor opgezet moet worden met een bijbehorende kantoorruimte. De besparing op de huisvestingskosten van de relatief kleine aantallen begeleid werkers wordt dan wellicht tenietgedaan door de huisvestingskosten die gepaard gaan met de extra organisatie voor begeleid werken. Tabel 6.4
Uitkomsten multivariate analyse op de huisvestingskosten per sw-plaats: type sw-plaatsing a)
Variabelen
Invloed op huisvestingskosten Fixed effects model
OLS-model
0
0
NS
NS
1998-2002 (SEOR-enquête) % van Wsw-ers: intern geplaatst
b)
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd % van Wsw-ers: individueel gedetacheerd % van Wsw-ers: begeleid werken
-
--
++
++
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
b)
Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat het betreffende type plaatsing hogere huisvestingskosten heeft dan interne plaatsing. NS wil zeggen dat de plaatsing niet significant afwijkt van de interne plaatsing.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
S307def
63
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten Voor de werksoorten wordt in het fixed effects model alleen voor verpakking een significante afwijking van het gemiddelde gevonden. Naarmate er meer Wsw-ers op de afdeling verpakking werken, zijn de huisvestingskosten per sw-plaats hoger. Tijdens de interviews werd deze uitkomst door de meeste geïnterviewden herkend. Verpakking is een werksoort waarvoor doorgaans een groot aantal vierkante meters nodig is, voor bijvoorbeeld op- en omslag en emballage. In één interview werd de kanttekening gemaakt dat dit echter ook voor werksoorten als industrie of grafisch geldt. In het OLS-model vinden we ruwweg dat de werksoorten kwekerij, verpakking, administratie, grafisch, metaal en bouw tot hogere huisvestingskosten per sw-plaats leiden dan werksoorten als groenvoorziening, montage/assemblage, schoonmaak en confectie. De resultaten zijn echter statistisch niet betrouwbaar. Kenmerken Wsw-ers De kenmerken van Wsw-ers vertonen weinig samenhang met de hoogte van de huisvestingskosten. Alleen het aandeel Wsw-ers met drie handicaps heeft (in het fixed effects model) een positieve samenhang met de huisvestingskosten. In de interviews werd zelden een verband gelegd tussen huisvestingskosten en de kenmerken van Wsw-ers. Voor zover dat wel het geval was, liep dit via de werksoorten. Zwakkere werknemers (in de regel ernstig en/of meervoudig gehandicapten) zijn vaak aangewezen op interne plaatsing. Uit het OLS-model komt dat de huisvestingskosten hoger zijn naarmate het aandeel verstandelijk gehandicapten hoger is. Ook verstandelijk gehandicapten zijn relatief vaak aangewezen op interne plaatsing.
6.2.4
OVERIG
Uit de diepte-interviews kwam een factor naar voren die niet in onze analyses tot uitdrukking komt en wel van invloed kan zijn op de hoogte van de huisvestingskosten. In enkele gevallen schiet een gemeente te hulp bij de aanschaf van nieuwe gebouwen of stelt een gebouw ter beschikking dat in eigendom van de gemeente is. “……De huisvestingskosten zijn erg laag omdat ons sw-bedrijf onderdeel is van de gemeente en het pand ook van de gemeente is…..” In dat geval zijn de huisvestingskosten aanzienlijk lager dan wanneer een sw-bedrijf zelf een gebouw aan moet schaffen of een marktconforme huurprijs moet betalen. Een andere factor die van invloed kan zijn op de hoogte van de huisvestingskosten is de manier van afboeken van de afschrijvingen. Zo is het mogelijk om op een bepaald moment gebouwen af te boeken wat dan tot lagere huisvestingskosten in de daaropvolgende jaren leidt. Twee bedrijven stellen dat ze momenteel vanuit kostenoogpunt eigenlijk te verspreid zijn gehuisvest. Men zou gemakkelijk een gebouw kunnen afstoten en de betreffende werksoorten kunnen herhuisvesten in bestaande gebouwen. Dit zou de kosten aanmerkelijk kunnen drukken. Bij één bedrijf wordt dit echter door de lokale politiek tegengehouden. Een ander bedrijf, dat wel op één locatie is gehuisvest, is bezig om leegstaande gebouwen te verhuren aan organisaties die wat betreft activiteiten aansluiten S307def
64
op de activiteiten van het sw-bedrijf. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het praktijkonderwijs. Een ander sw-bedrijf geeft juist aan dat een decentrale aanpak met veel relatief kleinschalige ‘bedrijfjes’ voor hen goed werkt. Dit sw-bedrijf huurt uitsluitend panden en heeft geen panden in eigendom. Dit geeft meer flexibiliteit. Overigens heeft dit bedrijf geen lager dan gemiddelde huisvestingskosten. Een andere factor die meespeelt zijn de lokale belastingen op gebouwen. Deze kunnen nogal verschillen tussen gemeenten.
6.3
SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde huisvestingskosten per sw-plaats over de jaren 1998 – 2002 bedragen € 1.313 en zijn in deze periode met 12 procent gestegen. Zowel uit de interviews als uit de analyses komt naar voren dat het type plaatsing veel invloed heeft op de hoogte van de huisvestingskosten per sw-plaats. Meer individuele detacheringen leiden tot lagere huisvestingskosten. De kosten voor interne plaatsingen hangen vervolgens af van het type werk. Voor werk dat buiten het sw-bedrijf plaatsvindt zoals bijvoorbeeld groenvoorziening en schoonmaak zijn minder kosten voor huisvesting nodig dan voor werksoorten die binnen plaatsvinden zoals verpakking, kwekerij, grafisch en metaal. Voor begeleid werken vinden we (onverwacht) dat een hoger aandeel begeleid werkers leidt tot hogere huisvestingskosten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat er weinig mensen begeleid werken en er wel extra organisatie- en huisvestingskosten voor gemaakt moeten worden. Een aantal externe factoren speelt ook een rol. De regionale economische situatie is van belang. In regio’s waar meer economische bedrijvigheid is, is de vraag naar bedrijfslocaties groter wat leidt tot hogere grond- en huurprijzen. Verder schieten gemeenten nog wel eens te hulp bij het financieren van gebouwen of stellen een gebouw ter beschikking. Dit drukt de huisvestingskosten voor het sw-bedrijf. Uit de interviews komt naar voren dat ook de hoogte van lokale belastingen een rol speelt. Tot slot is de oppervlakte van het verzorgingsgebied van het sw-bedrijf van belang. Een grotere oppervlakte leidt tot de noodzaak van meer vestigingen en daarmee hogere huisvestingskosten. In welke mate zijn de huisvestingskosten beïnvloedbaar? De belangrijkste determinanten voor de huisvestingskosten, namelijk type plaatsing en werksoorten (binnen versus buiten het sw-bedrijf) zijn (deels) te beïnvloeden door de sw-bedrijven. Uit de interviews bleek dat steeds meer sw-bedrijven zich meer op externe plaatsing van Wsw-ers willen richten. Dit zou dus tot een vermindering van de huisvestingskosten kunnen leiden. Op korte termijn hebben veel sw-bedrijven dan echter te kampen met frictiekosten, omdat een deel van de gebouwen leeg komt te staan of omdat het enige tijd duurt voordat gebouwen zijn verkocht of verhuurd. Volgens één van de gesprekspartners zijn de huisvestingskosten te beïnvloeden door het vastgoed-beleid van sw-bedrijven en door bijvoorbeeld te kiezen voor onderhoudsarme gebouwen.
S307def
65
S307def
66
7
(OVERIGE) KAPITAALKOSTEN
7.1
INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de overige kapitaalkosten. De (overige) kapitaalkosten zijn gedefinieerd als de som van de afschrijvingen (anders dan op gebouwen en terreinen) en de energiekosten. Ook deze kostencomponent maakt, net als de huisvestingskosten, gemiddeld tegen de vier procent van de totale kosten per sw-plaats uit. We beginnen in paragraaf 7.2 met een bespreking van de kapitaalkosten per sw-er op bedrijfsniveau. Hierbij behandelen we achtereenvolgens gemiddelden en spreiding van de kapitaalkosten, de partiële samenhang van de kapitaalkosten met kenmerken van sw-ers en sw-plaatsingen en de uitkomsten van de zogenoemde multivariate analyses voor de kapitaalkosten. In paragraaf 7.3 bekijken we de kapitaalkosten per werksoort en we besluiten het hoofdstuk met een samenvatting en conclusies in paragraaf 7.4.
7.2
(OVERIGE) KAPITAALKOSTEN: BEDRIJFSNIVEAU
7.2.1
GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De kapitaalkosten per sw-plaats bedragen gemiddeld € 1.252 over de periode van 1998 tot en met 2002. De kapitaalkosten per sw-plaats vertonen een licht dalende tendens: tussen 1998 en 2002 bedraagt de totale afname bijna 8 procent. Dit is in overeenstemming met wat vaak is gezegd in interviews: bedrijven zijn om verschillende redenen (steeds minder geschikte kandidaten in de doelgroep, negatieve exploitatie) bezig kapitaalintensieve werksoorten af te bouwen of hebben een aantal van deze werksoorten reeds afgestoten. De spreiding tussen bedrijven, die vrij groot is, daalt sterk in 1999 ten opzichte van 1998. Wat hiervan de oorzaak is, is onduidelijk. Tijdens de workshop werd als mogelijke verklaring gegeven dat in die tijd bepaalde voorschriften werden gewijzigd met betrekking tot dergelijke kosten.
S307def
67
Tabel 7.1
Verdeling kapitaalkosten per sw-plaats (fte) per jaar 1998
1999
2000
2001
2002
Totaal
Minder dan 800 Euro
12%
8%
8%
9%
9%
9%
800 tot 1.100 Euro
22%
23%
29%
37%
33%
29%
1.100 tot 1.400 Euro
30%
31%
32%
28%
28%
30%
1.400 tot 1.700 Euro
24%
27%
19%
17%
25%
22%
Meer dan 1.700 Euro
12%
11%
12%
9%
6%
10%
91
90
90
89
89
449
Totaal aantal bedrijven per jaar Gemiddelde
1.316
1.275
1.245
1.207
1.217
1.252
Standaard afwijking
605
376
429
421
362
448
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste kapitaalkosten per sw-plaats
964
693
674
647
652
654
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste kapitaalkosten per sw-plaats
2.392
1.925
2.062
2.185
2.040
2.166
Bron:CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
De kapitaalkosten per sw-plaats zijn voor grotere bedrijven aanzienlijk lager dan voor kleine bedrijven (zie tabel 7.2). Er lijkt hier, net als bij de huisvestingskosten, dus sprake te zijn van schaalvoordelen. Tabel 7.2
Verdeling kapitaalkosten per sw-plaats (fte) naar grootte van het sw-bedrijf (1998 – 2002)
Minder dan 800 Euro 800 tot 1.100 Euro 1.100 tot 1.400 Euro
Minder dan 250 fte
250 tot 500 fte
500 tot 1000 fte
1.000 tot 2.000 fte
Meer dan 2.000 fte
Totaal
0%
4%
12%
6%
26%
9%
0%
24%
25%
40%
45%
29%
11%
33%
36%
29%
14%
30%
1.400 tot 1.700 Euro
37%
21%
23%
22%
14%
22%
Meer dan 1.700 Euro
52%
18%
5%
3%
0%
10%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse Gemiddelde Standaard afwijking
27
118
150
112
42
449
1.734
1.403
1.199
1.152
977
1.252
259
624
331
281
298
448
a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
68
7.2.2
SAMENHANG KAPITAALKOSTEN MET KENMERKEN WSW-ERS, KENMERKEN SW-PLAATSINGEN EN KENMERKEN AMBTELIJK PERSONEEL
De uitkomsten van de partiële analyses (zie bijlage 3) geven aan dat de kapitaalkosten per sw-plaats gemiddeld hoger zijn indien: −
− −
−
Het aandeel intern geplaatsten hoger is. Voor intern geplaatste Wsw-ers moeten doorgaans zowel meer huisvestingskosten als kapitaalkosten gemaakt worden dan voor extern geplaatsten. Het aandeel Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is. De aandelen van de werksoorten industrie en administratie in de interne plaatsingen hoger zijn. Voor deze werksoorten zijn mogelijk meer kapitaalgoederen nodig dan voor andere werksoorten. Dit lijkt voor industrie een plausibele uitkomst, maar niet voor administratie. Het aandeel ingeleende Wiw-ers binnen het sw-bedrijf per sw-plaats hoger is.
De kapitaalkosten per sw-plaats zijn gemiddeld lager als: − −
7.2.3
Het aandeel van groepsgedetacheerden hoger is. De aandelen van de werksoorten verpakking en schoonmaak in de interne plaatsingen hoger zijn. Voor deze werksoorten zijn zo bezien minder kapitaalgoederen nodig dan voor andere werksoorten.
RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
Zowel in het fixed effects model als het OLS-model (tabel 7.3) vinden we dat de kapitaalkosten per sw-plaats lager zijn naarmate bedrijven groter zijn. Verder vinden we in het OLS-model dat naarmate het verzorgingsgebied van het sw-bedrijf groter is de kapitaalkosten hoger zijn. Zoals in het vorige hoofdstuk aangegeven, zal een groter verzorgingsgebied een sw-bedrijf eerder dwingen om meerdere vestigingen te hebben met bijbehorende machines en andere kapitaalgoederen. Het fixed effects model geeft aan dat de kapitaalkosten per sw-plaats lager zijn als een groter aandeel Wsw-ers via begeleid werken werkzaam is. De verdeling van het werknemersbestand naar aard van de handicap gaf tot slot in het OLS-model een significant resultaat voor het aandeel Wsw-ers met een psychische handicap. Naarmate er meer mensen met een dergelijke handicap in een sw-bedrijf werkzaam zijn, zijn de kapitaalkosten hoger. Uit de interviews bleek dat mensen met een psychische handicap veelal goede kwalificaties hebben, maar minder betrouwbaar zijn wat betreft ziekteverzuim en uitval. Dit maakt hen minder geschikt voor externe plaatsingen, zodat ze vaak binnen het sw-bedrijf in werksoorten worden geplaatst met wat ingewikkelder werkzaamheden waar machines aan te pas komen.
S307def
69
Tabel 7.3
Uitkomsten multivariate analyse op de kapitaalkosten per sw-plaats: basismodel
Variabelen
Invloed op de kapitaalkosten
a)
Fixed effects model
OLS-model
--
--
1998-2002 basismodel Aantal werknemers (jaargemiddelde) 2
Oppervlakte van het verzorgingsgebied (in km ) % van Wsw-ers in begeleid werken Aandeel Wsw-ers met een psychische handicap
Nvt
b)
+
-
NS
NS
+
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
b)
De oppervlakte van een verzorgingsgebied verandert in principe niet in de tijd, daarom wordt het effect van deze variabele geheel overgenomen door de fixed effects. Opname van de variabele in het model heeft dan geen zin.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Type sw-plaatsingen Bovenstaand resultaat met betrekking tot begeleid werken wordt bevestigd door de analyse op de gegevens uit de enquête (zie tabel 7.4). Ook hier leidt een hoger aandeel Wsw-ers in begeleid werken tot lagere kapitaalkosten per sw-plaats. Daarnaast heeft ook het aandeel gedetacheerden een drukkend effect op de kapitaalkosten ten opzichte van intern geplaatsten. De resultaten uit tabel 7.4 zijn overeenkomstig de verwachtingen. Voor extern geplaatsten zijn minder kapitaalkosten nodig dan voor intern geplaatste Wsw-ers omdat ze simpelweg bij een andere werkgever kapitaalgoederen benutten. Voor groepsdetacheringen is het gevonden patroon echter in het fixed effects model niet statistisch significant. Dit is wellicht te verklaren uit het (eerder genoemde) feit dat groepsdetacheringen veelal vanuit interne werksoorten plaatsvinden voor een tijdelijke opdracht bij een reguliere werkgever. Wanneer de opdracht verricht is, komen de Wsw-ers als groep weer terug bij de interne afdeling van het sw-bedrijf. Voor deze groep mensen zijn dus naar verhouding wellicht niet veel minder kapitaalgoederen nodig dan voor permanent intern geplaatste Wsw-ers.
S307def
70
Tabel 7.4
Uitkomsten multivariate analyse op de kapitaalkosten per sw-plaats: type sw-plaatsing
Variabelen
Invloed op de kapitaalkosten
a)
Fixed effects model
OLS-model
0
0
1998-2002 (SEOR-enquête) % van Wsw-ers: intern geplaatst
b)
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd % van Wsw-ers: individueel gedetacheerd % van Wsw-ers: begeleid werken
NS
--
-
--
--
NS
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
b)
Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat het betreffende type plaatsing hogere kapitaalkosten heeft dan interne plaatsing. NS wil zeggen dat de plaatsing niet significant afwijkt van de interne plaatsing.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten Op voorhand verwachtten we een sterke samenhang tussen de hoogte van de kapitaalkosten per sw-plaats en de verdeling van Wsw-ers naar werksoorten. Voor sommige soorten werkzaamheden zijn immers meer machines en andere kapitaalgoederen nodig dan voor andere werkzaamheden. Ook uit de interviews werd duidelijk dat werksoorten in sterke mate de hoogte van de kapitaalinvesteringen bepalen. De samenhang tussen werksoorten en kapitaal vinden we ook terug in het OLS-model zoals weergegeven in tabel 7.5. De werksoorten kwekerij, grafisch, metaal en overige industrie gaan gepaard met hogere kapitaalkosten dan de werksoorten groenvoorziening, montage/assemblage, verpakking en schoonmaak. In de volgende paragraaf zullen we dieper ingaan op de uitkomsten van onze enquête voor de kapitaalkosten naar werksoort.
S307def
71
Tabel 7.5
Uitkomsten multivariate analyse op de kapitaalkosten per sw-plaats: verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen
Invloed op de kapitaalkosten
a)
OLS-model 2000-2002 (SEOR-enquête) Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)
b)
0
Aandeel Wsw-ers in: Kwekerij
++
Aandeel Wsw-ers in: Montage/assemblage
--
Aandeel Wsw-ers in: Verpakking
--
Aandeel Wsw-ers in: Grafisch
++
Aandeel Wsw-ers in: Schoonmaak
-
Aandeel Wsw-ers in: Metaal
+
Aandeel Wsw-ers in: Overige industrie
++
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b)
De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus zeggen dat de werksoort hogere kapitaalkosten genereert dan groenvoorziening.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers De kenmerken van het werknemersbestand vertoonden zowel in het fixed effects model als in het OLS-model geen samenhang met de hoogte van de kapitaalkosten per swplaats.
7.3
TOEREKENING AFSCHRIJVINGEN NAAR WERKSOORT
In de enquête onder sw-bedrijven hebben we gevraagd naar de totale afschrijvingen per werksoort17. We hebben daarbij niet het onderscheid gemaakt tussen afschrijvingen van gebouwen en terreinen en alle andere afschrijvingen (zoals afschrijvingen op machines, vervoersmiddelen en installaties). In de cijfers in tabel 7.6 zitten dus ook deels afschrijvingen op gebouwen. Uit de totale kostenstructuur van sw-bedrijven in Nederland blijkt dat het aandeel van afschrijvingen op gebouwen in de totale afschrijvingen ongeveer 25 procent is. Het grootste deel van de afschrijvingen behoort dus tot de (overige) kapitaalkosten. Daarom behandelen we de post afschrijvingen uit de enquête in dit hoofdstuk.
17
We hebben alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som over alle werksoorten minder dan 30 procent afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Evenals bij de kosten voor ambtelijk personeel het geval is, worden de afschrijvingen minder toegerekend aan de verschillende werksoorten zodat er meer spreiding is ten opzichte van de totale afschrijvingen per bedrijf.
S307def
72
De afschrijvingen per sw-plaats zijn relatief hoog voor de werksoorten kwekerij, grafisch, hout en metaal en laag voor werksoorten als groenvoorziening, montage/assemblage, verpakking, schoonmaak en confectie (zowel op basis van filter 1 als filter 2). Deze uitkomsten komen goed overeen met de resultaten van de multivariate analyse. In hoofdstuk drie werd al gesteld dat werksoorten met een hoge toegevoegde waarde vaak ook hoge kapitaalkosten hebben. Dit wordt bevestigd door de gegevens zoals in de tabel weergegeven. De werksoorten grafisch en metaal en in mindere mate bouw hebben een hoge toegevoegde waarde en tevens hoge afschrijvingen per sw-plaats. De werksoorten verpakking en confectie combineren een lage toegevoegde waarde met lage afschrijvingen. De werksoort groenvoorziening springt er positief uit met een relatief hoge toegevoegde waarde per sw-plaats en lage afschrijvingen. De werksoort kwekerij is een werksoort die een minder gunstig beeld laat zien wat betreft de verhouding tussen toegevoegde waarde en afschrijvingen. De afschrijvingen voor de kwekerij betreffen waarschijnlijk met name afschrijvingen op gebouwen, zo is gesteld door de bedrijven die bij de workshop aanwezig waren. Het feit dat de afschrijvingen ook de afschrijvingen op gebouwen bevat, beïnvloedt natuurlijk de onderlinge verhoudingen tussen werksoorten in tabel 7.6. Tabel 7.6
Gemiddelde afschrijvingen per sw-plaats (in fte) per werksoort (x € 1.000) a)
Filter 1
Gemiddelden over 2000-2002
Filter 2
a)
Afschrijvingen per sw-plaats
Aantal waarb) nemingen
Afschrijvingen per sw-plaats
Aantal waarb) nemingen
997
29
847
84
Kwekerij
1.909
18
1.123
45
Montage/Assemblage
1.042
24
816
62
Verpakking
1.379
10
595
54
Grafisch
2.088
18
1.440
57
346
19
379
56
Hout
1.781
17
1.437
44
Confectie
1.262
5
895
27
Metaal
1.840
14
1.237
62
Bouw
1.720
6
824
31
Werksoort Groenvoorziening
Schoonmaak
a)
Filter 1 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de afschrijvingen over alle werksoorten minder dan 30% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Filter 2 = alleen waarnemingen meegenomen waarvan de som van de toegevoegde waarde over alle werksoorten minder dan 10% afwijkt van het totale bedrag uit de CBS productiestatistiek. Dit is een minder ‘strenge’ filter en levert dan ook een groter aantal waarnemingen op.
b)
Per werksoort zijn voor elk sw-bedrijf, dat heeft gerespondeerd op onze enquête, maximaal drie waarnemingen beschikbaar (namelijk één per jaar in de periode 2000-2002). Daarnaast hebben we die bedrijven gefilterd waarvan de totale optelling over de werksoorten teveel afweek van het totaalcijfer uit de CBS productiestatistiek (zie punt a).
Bron:
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
S307def
73
7.4
SLOTBESCHOUWING
De gemiddelde kapitaalkosten per sw-plaats over de jaren 1998 – 2002 bedragen € 1.252 en zijn in deze periode met 8 procent afgenomen. Dit is in overeenstemming met de waarneming dat een deel van de sw-bedrijven kapitaalintensieve werksoorten hebben afgestoten, in omvang hebben teruggebracht of dit van plan zijn. Bij de kapitaalkosten is duidelijk sprake van een schaalvoordeel: de kapitaalkosten per sw-plaats zijn lager naarmate het bedrijf groter is. Dit resultaat komt zowel uit de beschrijvende als uit de multivariate analyses naar voren. Verder is er een duidelijke samenhang met het type sw-plaatsing. De kapitaalkosten per sw-plaats zijn significant lager als het aandeel extern geplaatste sw-ers via begeleid werken of detachering hoger is. Het verband met individuele detacheringen is het meest duidelijk aanwezig. Dit werd in beide gebruikte modellen gevonden. Het verband met begeleid werken en groepsdetachering werd in één van beide modellen gevonden. De werksoorten bepalen in belangrijke mate de hoogte van de investeringen en dus ook de kapitaalkosten. De afschrijvingen per sw-plaats zijn relatief hoog voor de werksoorten kwekerij, grafisch, hout en metaal en laag voor werksoorten als groenvoorziening, montage/assemblage, verpakking, schoonmaak en confectie. Vaak is er een positieve samenhang tussen kapitaalkosten en toegevoegde waarde: hogere kapitaalkosten leiden in het algemeen tot een hogere toegevoegde waarde. De werksoort kwekerij heeft wat dat betreft een ongunstige verhouding. Hier gaan, vermoedelijk mede door de afschrijvingen op gebouwen voor deze werksoort, relatief hoge kapitaalkosten samen met een lage toegevoegde waarde per sw-plaats. Andersom geldt voor groenvoorziening dat een vrij hoge toegevoegde waarde gepaard gaat met relatief lage kapitaalkosten. De kapitaalkosten zijn door bedrijven tot op zekere hoogte te beïnvloeden door hun investeringsbeslissingen. Een bepaald niveau van investeringen, afhankelijk van de mix van aanwezige werksoorten, blijft natuurlijk altijd nodig in een sw-bedrijf.
S307def
74
8
OVERIGE LASTEN
8.1
INLEIDING
De overige lasten betreffen alle overige kosten. Hieronder vallen verkoopkosten (6 procent van de totale overige lasten), algemene kosten (53 procent), indirecte productiekosten (10 procent), magazijn- en expeditiekosten (3 procent), belasting- en verzekeringskosten (8 procent) en het saldo van rentelasten en –baten (21 procent). Deze kosten hebben gezamenlijk gemiddeld een aandeel van 7 procent in de totale kosten per sw-plaats.
8.2
OVERIGE LASTEN: BEDRIJFSNIVEAU
8.2.1
GEMIDDELDEN EN SPREIDING
De overige lasten bedragen in de periode 1998 – 2002 gemiddeld € 2.432 per sw-plaats. Tussen 1999 en 2001 zijn deze kosten per sw-plaats afgenomen. In 2002 is weer sprake van een toename. Al met al lijkt er geen sprake te zijn van een bepaalde trend. De spreiding tussen bedrijven in deze lasten is relatief groot. De standaardafwijking ligt rond de helft van het gemiddelde. Tabel 8.1
Verdeling overige lasten per sw-plaats (fte) per jaar 1998
1999
2000
2001
2002
Totaal
Minder dan 1.500 Euro
10%
8%
19%
19%
17%
15%
1.500 tot 2.000 Euro
18%
19%
22%
29%
29%
23%
2.000 tot 2.500 Euro
29%
30%
34%
30%
23%
29%
2.500 tot 3.000 Euro
21%
24%
12%
8%
15%
16%
Meer dan 3.000 Euro
23%
19%
12%
14%
17%
17%
91
90
90
89
89
449
Totaal aantal bedrijven per jaar Gemiddelde
2.561
2.683
2.375
2.206
2.333
2.432
Standaard afwijking
1.064
1.518
1.492
1.228
1.263
1.329
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste overige lasten per sw-plaats
1.813
1.284
1.008
883
923
1.036
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste overige lasten per sw-plaats
4.878
5.711
5.456
5.301
5.830
5.637
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Ook bij de overige lasten zijn er schaalvoordelen. De overige lasten per sw-plaats bij bedrijven met meer dan 2.000 fte zijn half zo hoog als die bij bedrijven met minder dan
S307def
75
250 fte, en zijn éénderde lager dan bij bedrijven met 250 – 500 fte. Bovendien is de spreiding bij grotere bedrijven kleiner dan bij kleinere bedrijven. Tabel 8.2
Verdeling overige lasten per sw-plaats (fte) naar grootte van het sw-bedrijf (1998 – 2002) Minder dan 250 fte
Minder dan 1.500 Euro
250 tot 500 fte
500 tot 1000 fte
1.000 tot 2.000 fte
Meer dan 2.000 fte
Totaal
4%
5%
19%
17%
24%
15%
1.500 tot 2.000 Euro
19%
26%
19%
22%
38%
23%
2.000 tot 2.500 Euro
19%
31%
36%
25%
19%
29%
2.500 tot 3.000 Euro
33%
11%
15%
19%
17%
16%
Meer dan 3.000 Euro
26%
27%
11%
17%
2%
17%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse
27
118
150
112
42
449
Gemiddelde
3.671
2.839
2.161
2.274
1.885
2.432
Standaard afwijking
2.660
1.716
728
839
667
1.329
a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
8.2.2
SAMENHANG OVERIGE LASTEN MET KENMERKEN WSW-ERS, KENMERKEN SW-PLAATSINGEN EN KENMERKEN AMBTELIJK PERSONEEL
Net als in de voorgaande hoofdstukken bevat deze paragraaf de resultaten van de partiële analyses. Deze resultaten geven, vanwege mogelijke schijnverbanden, alleen aanwijzingen voor samenhangen met de hoogte van de overige lasten. De overige kosten per sw-plaats zijn gemiddeld hoger indien: −
− −
−
Het aandeel van de werksoort industrie hoger is. Volgens verschillende gesprekspartners gaan industriële werksoorten inderdaad samen met relatief hoge indirecte kosten en verkoopkosten. Het aandeel Wsw-ers op staf- en overheadfuncties hoger is. Het aandeel ingeleende Wiw-ers per sw-plaats hoger is. Een hoger totaal aantal mensen in het bedrijf zal tot hogere algemene kosten leiden, die dan omgeslagen worden over een zelfde aantal fte’s Wsw-ers. De aandelen van financiën en marketing in het ambtelijke personeel hoger zijn.
De overige kosten per sw-plaats zijn gemiddeld lager als: − − S307def
Het aandeel van ernstig gehandicapten in zowel het totale werknemersbestand als in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998 hoger is. Het aandeel van de Wsw-ers dat langer dan 20 jaar in dienst is hoger is. 76
− −
Het aandeel begeleid werkers hoger is. Dit lijkt een logische samenhang. Het aandeel van de werksoort groenvoorziening/kwekerij in de interne plaatsingen hoger is.
8.2.3
RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSE
Er is bij de overige kosten sprake van schaalvoordelen (zie tabel 8.3). Grotere bedrijven hebben gemiddeld lagere overige kosten per sw-plaats. Verder gaan hogere gemeentelijke subsidies samen met hogere overige kosten, vermoedelijk doordat relatief hoge kosten eerder zullen leiden tot exploitatietekorten en dus gemeentelijke bijdragen. In het fixed effects model leidt begeleid werken tot lagere overige kosten en in het OLS-model vinden we dat overige subsidies samengaan met lagere overige kosten. Tabel 8.3
Uitkomsten multivariate analyse op de overige lasten per sw-plaats: basismodel
Variabelen
Invloed op overige lasten Fixed effects model
a)
OLS-model
1998-2002 basismodel Aantal werknemers (jaargemiddelde)
--
--
Gemeentelijke subsidies per sw-plaats
++
++
Overige subsidies per sw-plaats (niet zijnde de Rijkssubsidie, maar SPAK, VLW en eventuele exportsubsidies)
NS
--
-
NS
% van Wsw-ers in begeleid werken a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
Type sw-plaatsingen De overige kosten per sw-plaats zijn lager wanneer meer sw-ers extern geplaatst zijn. In tabel 8.4 is te zien dat alle vormen van externe plaatsingen leiden tot lagere overige kosten per sw-plaats. Een hoger aandeel Wsw-ers op staf- en/of overheadfuncties leidt tot hogere overige kosten. Dit laatste werd ook gevonden in de partiële analyses. Hoe dit verband precies loopt, is niet helemaal duidelijk maar wellicht dat bepaalde werksoorten zowel hoge overige kosten hebben als relatief veel Wsw-ers op staf- en/of overheadfuncties.
S307def
77
Tabel 8.4
Uitkomsten multivariate analyse op de overige lasten per sw-plaats: type swplaatsing a)
Variabelen
Invloed op overige lasten Fixed effects model
OLS-model
0
0
1998-2002 (SEOR-enquête) % van Wsw-ers: intern geplaatst
b)
% van Wsw-ers: groepsgedetacheerd % van Wsw-ers: individueel gedetacheerd
--
--
-
--
% van Wsw-ers: begeleid werken
--
-
% van Wsw-ers op staf en/of overheadfuncties
++
+
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b)
Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken wil dus zeggen dat het betreffende type plaatsing hogere overige lasten heeft dan interne plaatsing.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Verdeling sw-plaatsingen naar werksoorten In tabel 8.5 zien we dat er verschillen zijn in de hoogte van de overige lasten naar werksoort. Interne werksoorten zoals verpakking, administratie en overige industrie kennen relatief hoge overige lasten per sw-plaats ten opzichte van een buitendienst als groenvoorziening. In één interview is gesteld dat het hebben van eigen productie (hiermee worden werksoorten bedoeld waarvoor, in tegenstelling tot bij loonwerk, machines nodig zijn) bijvoorbeeld ook leidt tot hogere verkoopkosten en hogere reis- en telefoonkosten.
S307def
78
Tabel 8.5
Uitkomsten multivariate analyse op de overige lasten per sw-plaats: verdeling sw-ers naar werksoorten
Variabelen
Invloed op de overig lasten
a)
OLS-model 2000-2002 (SEOR-enquête) Aandeel Wsw-ers in: Groenvoorziening (=referentiecategorie)
b)
0
Aandeel Wsw-ers in: Administratie
++
Aandeel Wsw-ers in: Verpakking
++
Aandeel Wsw-ers in: Confectie
--
Aandeel Wsw-ers in: Bouw
++
Aandeel Wsw-ers in: Overige industrie
++
Aandeel Wsw-ers in: Overig
++
a)
Een plusteken geeft een positieve invloed aan op de te verklaren variabele, een minteken een negatieve invloed. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband.
b)
De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken wil dus zeggen dat de werksoort hogere overige lasten heeft dan groenvoorziening.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Kenmerken Wsw-ers Kenmerken van het werknemersbestand bleken in de multivariate analyses vrijwel geen invloed te hebben op de hoogte van de overige lasten per sw-plaats. Alleen een hoger aandeel parttimers (met een werkweek van minder dan 36 uur) leidde in het OLS-model tot lagere overige lasten per sw-plaats. Het is onduidelijk hoe dit verband is te interpreteren.
8.3
VERSCHILLEN IN OVERIGE LASTEN NAAR TYPE PLAATSING EN WERKSOORT
We hebben in de enquête aan de sw-bedrijven gevraagd naar overige kosten (anders dan personeelskosten) voor het detacheren van Wsw-ers (wanneer dit niet in een aparte afdeling is ondergebracht). Ondanks het relatief kleine aantal antwoorden op deze vraag18 kunnen we enkele globale uitspraken doen over de overige kosten van detacheren. De overige kosten (anders dan personeelskosten) voor detacheringen bedragen voor de negen bedrijven die gerespondeerd hebben op de betreffende vraag gemiddeld € 600 per gedetacheerde Wsw-er. In hoeverre dit representatief is voor de totale populatie van swbedrijven is moeilijk aan te geven. Wel bleek ook uit de diepte-interviews dat de meeste kosten voor detacheren bestaan uit de arbeidskosten van de Wsw-ers en de arbeidskosten
18
De vraag naar de overige kosten voor detacheringen (voorzover deze niet via een aparte divisie of werksoort verlopen) is door 9 bedrijven beantwoord.
S307def
79
van het niet-gesubsidieerde personeel dat zich bezig houdt met detacheringen. Overige kosten worden maar weinig gemaakt voor detacheringen.
8.4
OVERIGE FACTOREN
Uit de interviews is gebleken dat de overige kosten in hoge mate worden beïnvloed door het saldo van rentelasten en –baten. Een drietal bezochte bedrijven met relatief lage overige kosten per sw-plaats hebben een positief rentesaldo (ontvangen meer rente dan dat zij betalen) doordat ze omvangrijke reserves hebben opgebouwd (in één geval door de verkoop van een pand, in twee andere gevallen door exploitatieoverschotten in het verleden). Een ander bedrijf met een omvangrijke lening die door de gemeente(n) is verstrekt (deze was nodig door ongelukkige managementbeslissingen in het verleden), betaalt weer veel rente en heeft daardoor overige kosten die aanzienlijk boven het gemiddelde liggen. Zo is te zien dat specifieke factoren een grote rol kunnen spelen bij deze kostencomponent. Een bedrijf dat is bezocht heeft enkele typen seizoensproductie en moet daarvoor een bepaalde tijd van te voren de benodigde grondstoffen inkopen. Deze inkopen moeten worden voorgefinancierd en leiden ook tot (hogere) rentelasten. Een ander bedrijf geeft aan geen uitgebreid marketing- en verkoopkantoor te hebben. De leiding stimuleert dat werkleiders ‘selfsupporting’ zijn en hun eigen opdrachtgevers zoeken en vinden op de deels lokale markt. Werkleiders worden op die manier beter bij hun product betrokken en worden meer kosten- en opbrengstenbewust gemaakt.
8.5
SLOTBESCHOUWING
De overige lasten bedragen in de periode 1998 – 2002 gemiddeld € 2.432 per sw-plaats. De belangrijkste componenten van deze kostenpost zijn de algemene kosten (53 procent) en het saldo van rentelasten en –baten (21 procent). De overige lasten per sw-plaats zijn bij kleinere bedrijven aanzienlijk hoger dan bij grotere bedrijven, wat wijst op schaalvoordelen. Dit blijkt zowel uit de beschrijvende als de multivariate analyses. Een hoger aandeel van detacheringen en begeleid werken in het totaal aantal swplaatsingen leidt tot significant lagere overige kosten per sw-plaats. Dit betekent dat interne plaatsingen samengaan met relatief hoge overige kosten per sw-plaats. Begeleid werken gaat wel samen met aanzienlijke kosten voor de begeleiding door een jobcoach en met kosten voor de loonkostenvergoedingen aan reguliere werkgevers19. Interne werksoorten zoals verpakking, administratie en overige industrie kennen relatief hoge overige lasten per sw-plaats ten opzichte van een buitendienst als groenvoorziening.
19
Tijdens de workshop is gebleken dat SW-bedrijven deze kosten onder verschillende posten boeken. We behandelen de kosten voor begeleid werken in het volgende hoofdstuk.
S307def
80
Het saldo van rentelasten en –baten heeft een belangrijke invloed op de totale overige kosten per sw-er. Sommige bedrijven hebben omvangrijke reserves en ontvangen per saldo rente, terwijl andere bedrijven hoge rentelasten hebben. Specifieke factoren liggen in een aantal gevallen hieraan ten grondslag. De overige kosten zijn door sw-bedrijven te beïnvloeden door de keuze voor werksoorten en type plaatsingen, maar ook door de algehele begrotingspolitiek en de profilering van het sw-bedrijf. We hebben bijvoorbeeld drie bedrijven bezocht die zelf aangeven zeer kostenbewust te opereren, wat volgens de beschikbare cijfers inderdaad leidt tot substantieel lagere overige kosten per sw-plaats dan bij een aantal andere bezochte bedrijven. Tegelijkertijd zien we bij twee van deze bedrijven ook een lager dan gemiddelde toegevoegde waarde. Één bedrijf noemt zichzelf ‘low-profile’, en dit uit zich in de cijfers dan ook in lage kostenniveaus voor overige kosten, maar ook voor huisvestings- en kapitaalkosten en de kosten voor ambtelijk personeel.
S307def
81
S307def
82
9
BEGELEID WERKEN
9.1
INLEIDING
In dit hoofdstuk zullen we specifiek ingaan op de kosten en opbrengsten van begeleid werken. Hiervoor zijn twee redenen. De eerste reden is dat bij begeleid werken geen sprake is van opbrengsten voor sw-bedrijven volgens de definitie die door ons in dit rapport wordt gehanteerd. Begeleid werken levert namelijk geen toegevoegde waarde (bruto omzet minus verbruikskosten) op voor sw-bedrijven. Aan de kostenkant hebben sw-bedrijven ook geen arbeidskosten voor begeleid werkers en zijn er voor de swbedrijven geen directe kapitaal- en huisvestingskosten voor de begeleid werkers. Wat zijn dan wel de kosten van begeleid werkers vanuit het gezichtspunt van de sw-bedrijven? In dit hoofdstuk onderscheiden wij de volgende kostenposten: −
De arbeidskosten van het ambtelijke personeel dat zich bezighoudt met begeleid werken. Dit is onder te verdelen in kosten die verband houden met de rol van uitvoerder van de regeling begeleid werken en de kosten die verband houden met de rol van begeleidingsorganisatie20. De rol van uitvoerder betreft bijvoorbeeld het voeren van intake-gespekken met Wsw-ers die voor begeleid werken zijn geïndiceerd, het toeleiden van deze personen naar een begeleidingsorganisatie, het contracteren van begeleidingsorganisaties en soms ook het onderhandelen met werkgevers over de hoogte van de loonkostenvergoeding. De rol van begeleidingsorganisatie omvat onder andere het zoeken naar een passende baan en de jobcoaching. De kosten van het inhuren van externe begeleidingsorganisaties. De kosten van loonkostenvergoedingen aan de reguliere werkgevers en de kosten van eventuele werkplekaanpassingen; De kapitaal- en huisvestingskosten voor het ambtelijke personeel dat zich bezighoudt met begeleid werken (bijvoorbeeld computers en kantoorruimte); Andere kosten verbonden aan de rol van uitvoerder en/of de rol van begeleidingsorganisatie.
− − − −
De tweede reden om begeleid werken apart te behandelen is dat tijdens het onderzoek duidelijk is geworden dat sw-bedrijven bepaalde kosten voor begeleid werken, bijvoorbeeld de kosten van de loonkostenvergoedingen en de kosten van de inhuur van externe begeleidingsorganisaties, onder verschillende posten boeken. Omdat niet bekend is onder welke financiële posten de verschillende kosten voor begeleid werken precies zijn opgenomen, is het moeilijk om op basis van de resultaten van de analyses in de voorgaande hoofdstukken duidelijke uitspraken over de kosten voor begeleid werken te doen. We zullen ons in dit hoofdstuk daarom ook voornamelijk baseren op de uitkomsten
20
Er zijn maar enkele sw-bedrijven die niet de rol van uitvoerder van begeleid werken vervullen (en ook niet de Rijkssubsidie voor de begeleid werkers ontvangen). Verder heeft 43 procent van de sw-bedrijven een eigen begeleidingsorganisatie voor begeleid werken in het kader van de Wsw. Zie hiervoor bijlage 2.
S307def
83
van onze enquête onder sw-bedrijven aangevuld met informatie uit de interviews en de workshop (zie paragraaf 9.3). We starten in paragraaf 9.2 echter met een korte samenvatting van de resultaten met betrekking tot begeleid werken zoals die in de voorgaande hoofdstukken naar voren zijn gekomen.
9.2
RESULTATEN UIT DE VOORGAANDE HOOFDSTUKKEN
In deze paragraaf zetten we wat betreft begeleid werken de resultaten uit de voorgaande hoofdstukken op een rijtje. Toegevoegde waarde Volgens de gebruikte definitie van toegevoegde waarde levert begeleid werken geen toegevoegde waarde op voor sw-bedrijven. Je zou dan verwachten dat de toegevoegde waarde voor het sw-bedrijf per sw-plaats (inclusief begeleid werkers) lager is naarmate er meer Wsw-ers in begeleid werken worden geplaatst. Dit resultaat vonden we niet terug in de analyses op de toegevoegde waarde per sw-plaats. De reden hiervoor is vrijwel zeker dat de meeste bedrijven maar een klein aantal begeleid werkers hebben en dit dan (eventueel vanwege leegloop) nauwelijks invloed heeft op de gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats. Arbeidskosten Wsw-ers Voor Wsw-ers die begeleid werken zijn de arbeidskosten Wsw-ers voor het sw-bedrijf nihil. De begeleid werkers komen namelijk in dienst bij een reguliere werkgever die hun loon betaalt. In de analyses (zie hoofdstuk 4) hebben we ook gevonden dat een hoger aandeel begeleid werkers tot lagere arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats leidt. De vergoedingen die sw-bedrijven aan reguliere werkgevers betalen als compensatie voor het lagere prestatieniveau van de Wsw-er kunnen als arbeidskosten worden aangemerkt. In één interview bleek dat men deze vergoeding ook onderbrengt in de post arbeidskosten Wsw-ers. Maar zelfs dan zou dit nog steeds tot lagere arbeidskosten per sw-plaats leiden (aangenomen dat sw-bedrijven maar een deel van het loon van een begeleid werker vergoeden aan de reguliere werkgever). Arbeidskosten ambtelijk personeel In het fixed effects model vonden we dat de arbeidskosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats lager zijn naarmate een groter deel van de Wsw-ers via begeleid werken is geplaatst (zie hoofdstuk 5). Dit verband werd niet gevonden in de multivariate analyses op basis van de enquêtegegevens. Het is dus niet duidelijk in hoeverre de totale arbeidskosten ambtelijk personeel voor begeleid werken afwijken van die voor interne plaatsingen en detacheringen. De gemiddelde case-load voor jobcoaches begeleid werken bedraagt 19 begeleid werkers, wat minder dan de helft is van de case-load voor werkleiders en detacheringsconsulenten. Dit geeft aan dat de kosten voor de directe begeleiding van begeleid werkers hoger zijn dan voor andere type plaatsingen.
S307def
84
Huisvestings-, kapitaal- en overige kosten Voor de kapitaalkosten en de overige kosten vinden we verbanden die op voorhand werden verwacht: een hoger aandeel begeleid werkers leidt tot lagere kapitaalkosten en lagere overige kosten per sw-plaats voor het sw-bedrijf. Voor huisvestingskosten vinden we een tegengesteld verband: een hoger aandeel begeleid werkers gaat samen met hogere huisvestingskosten per sw-plaats. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de besparing op huisvestingskosten van (het in veel gevallen kleine aantal) begeleid werkers teniet wordt gedaan door de extra huisvesting die nodig is voor de uitvoerings- en/of begeleidingsorganisatie voor begeleid werken (zie hoofdstuk 6).
9.3
KOSTEN VAN BEGELEID WERKEN
In deze paragraaf zullen we op basis van de enquêtegegevens de kosten van begeleid werken voor sw-bedrijven nader in beschouwing nemen. De resultaten zijn gebaseerd op de gegevens van 64 sw-bedrijven. Veruit de meeste van deze bedrijven, 94 procent, krijgt de volledige Rijkssubsidie voor begeleid werken en vervult de rol van uitvoerder van begeleid werken. Dit betekent bijvoorbeeld dat deze sw-bedrijven de contracten afsluiten met de begeleidingsorganisatie(s). Wat betreft de begeleiding is er de keus tussen het inschakelen van één of meer externe begeleidingsorganisaties of het inschakelen van een eigen begeleidingsorganisatie. In het laatste geval vervult het sw-bedrijf ook de rol van begeleidingsorganisatie, waartoe ook het zoeken naar passende banen voor begeleid werkers kan behoren. Van de sw-bedrijven heeft 43 procent een eigen begeleidingsorganisatie voor begeleid werken Wsw. Dat een sw-bedrijf zelf een begeleidingsorganisatie heeft, sluit evenwel niet uit dat daarnaast ook één of meer externe begeleidingsorganisaties worden ingehuurd.
9.3.1
KOSTEN VAN UITVOERING EN BEGELEIDING
We hebben bedrijven gevraagd hoeveel ambtelijke en andere medewerkers in 2003 zijn ingezet voor begeleid werken. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de twee mogelijke rollen die een bedrijf kan spelen bij begeleid werken: de rol van uitvoerder van de regeling en de rol van begeleidingsorganisatie. In tabel 9.1 hebben we de uitkomsten weergegeven waarbij het aantal medewerkers dat zich bezighoudt met begeleid werken is uitgedrukt als verhoudingsgetal ten opzichte van het aantal geplaatste Wsw-ers in begeleid werken. Hierdoor krijgen we enigszins ‘vreemde’ uitkomsten als één medewerker van het overig gesubsidieerd personeel per 2.700 begeleid werkers. Het mag duidelijk zijn dat geen enkel bedrijf 2.700 begeleid werkers heeft. Het gaat hier dan ook niet zozeer om de hoogte van de getallen op zich, maar meer om inzicht te krijgen in welk type medewerkers door sw-bedrijven wordt ingezet voor de rol van uitvoerder en voor de rol van begeleidingsorganisatie. Zo kunnen we dus concluderen dat er vrijwel geen overig gesubsidieerd personeel en overig personeel (de derde en vierde rij in de tabel) wordt ingezet voor begeleid werken. In de meeste gevallen worden de werkzaamheden voor begeleid werken door nietgesubsidieerd personeel verricht. We hebben in de tabel zowel de totale respons weergegeven als alleen de respons van swS307def
85
bedrijven met ten minste tien geplaatste begeleid werkers. Aangenomen mag worden dat de gegevens voor de sw-bedrijven met minimaal tien geplaatste begeleid werkers betrouwbaarder zijn dan die van de andere bedrijven21. De verhouding tussen het aantal ingezette medewerkers voor begeleid werken en het aantal begeleid werkers is voor de totale respons over het algemeen lager dan voor de selectie van bedrijven met tenminste tien begeleid werkers. Voor de laatstgenoemde groep geldt een verhouding van (in totaal) één ingezette medewerker (fte) op 24 begeleid werkers voor zowel de rol van uitvoerder als de rol van begeleidingsorganisatie. Voor de totale groep bedrijven bedragen de verhoudingen 1:16 voor de uitvoering en 1:13 voor de begeleiding. Dit duidt op schaalvoordelen voor bedrijven met relatief veel begeleid werkers: de arbeidskosten voor de rol van uitvoerder en de rol van begeleidingsorganisatie zijn per begeleid werker lager als het aantal begeleid werkers boven een bepaald niveau uitkomt. Voor alle sw-plaatsingen ligt de gemiddelde verhouding tussen het aantal ambtelijke medewerkers en het aantal Wsw-ers op ongeveer 1:11 (niet zichtbaar in de tabel, is afgeleid uit het CBS-bestand). Indien we alleen kijken naar de rol van uitvoerder van begeleid werken, dan geldt er voor begeleid werken dus een hogere verhouding (1:21 voor de totale respons). Inclusief de begeleiding komt de totale verhouding tussen ambtelijke medewerkers en het aantal begeleid werkers voor bedrijven met een eigen begeleidingsorganisatie ook ongeveer uit op 1:11. Dit is exclusief de algemene overhead van sw-bedrijven die nog zou kunnen worden toegerekend aan begeleid werken. Dit duidt in de huidige omstandigheden, met relatief veel bedrijven met een klein aantal plaatsingen begeleid werken, dus wederom op kleine verschillen in kosten van ambtelijk personeel tussen begeleid werken en het gemiddelde voor alle sw-plaatsingen. Bij grotere aantallen plaatsingen begeleid werken zouden echter schaalvoordelen een rol kunnen gaan spelen.
21
Dit zien we ook in de respons op de vragen naar het ingezette personeel voor begeleid werken. Vrijwel alle bedrijven met minimaal tien plaatsingen via begeleid werken hebben deze vragen beantwoord. Bij de bedrijven met minder dan tien plaatsingen is bij deze vragen sprake van een relatief hoge non-respons.
S307def
86
Tabel 9.1
Aantal en soort medewerkers ingezet voor de rol van uitvoerder begeleid werken en/of de rol van begeleidingsorganisatie in verhouding tot het aantal begeleid werkers (in fte’s), 2003 Totale respons
Soort medewerkers ingezet voor begeleid werken/aantal BW-ers
Alleen bedrijven met minstens 10 begeleid werkers in 2003 a)
a)
Uitvoering
Begeleiding
Uitvoering
Begeleiding
Verhouding aantal fte’s nietgesubsidieerd personeel : aantal BW-ers
1 : 21
1 : 22
1 : 33
1 : 41
Verhouding aantal fte’s Wswers : aantal BW-ers
1 : 113
1 : 131
1 : 114
1 : 1.240
Verhouding aantal fte’s overige gesubsidieerd personeel (Wiw, ID) : aantal BW-ers
1 : 2.700
1 : 162
1 : 2.347
1 : 118
Verhouding aantal fte’s overig personeel : aantal BW-ers
1 : 249
1 : 170
1 : 469
1 : 124
Verhouding totaal aantal ingezette fte’s : aantal BW-ers
1 : 16
1 : 13
1 : 24
1 : 24
38
16
14
8
Aantal respondenten a) Bron:
9.3.2
Geldt alleen voor bedrijven met eigen begeleidingsorganisatie. Vandaar dat het aantal respondenten ongeveer de helft van het totaal aantal respondenten bedraagt. SEOR enquête onder sw-bedrijven.
ANDERE KOSTEN VOOR BEGELEID WERKEN
We hebben in de enquête aan de sw-bedrijven tevens gevraagd naar andere kosten (anders dan personeelskosten) in verband met de uitvoering van begeleid werken en met de rol van begeleidingsorganisatie. Ondanks het relatief kleine aantal antwoorden op deze vragen kunnen we enkele globale uitspraken doen over de andere kosten voor begeleid werken. In tabel 9.2 zijn de overige kosten per begeleid werker weergegeven. Evenals in tabel 9.1 tonen we weer de totale respons en de respons van bedrijven met minimaal tien geplaatste begeleid werkers. Hierbij onderscheiden we bedrijven die de begeleid werken regeling uitvoeren en daarnaast een eigen begeleidingsorganisatie hebben (en eventueel ook externe begeleidingsorganisaties inhuren) en bedrijven die de begeleid werken regeling uitvoeren en voor de begeleiding van geplaatste begeleid werkers uitsluitend externe begeleiding inhuren. De totale overige kosten voor begeleid werken variëren gemiddeld ruwweg van € 14.000 tot € 15.000 per begeleid werker. De belangrijkste componenten zijn de betaalde loonkostenvergoeding aan de werkgevers (€ 6.000 – 9.500 per plaatsing begeleid werken) en het inhuren van externe begeleidingsorganisaties en/of jobcoaches (€ 2.400 – 3.200 per plaatsing). Voor bedrijven met een eigen begeleidingsorganisatie zitten de kosten van begeleiding overigens deels in de in paragraaf 9.3.1 behandelde kosten van ambtelijk personeel. Alle genoemde bedragen zijn op jaarbasis.
S307def
87
Tabel 9.2
Andere kosten (anders dan personeelskosten) voor de rol van uitvoerder begeleid werken en/of de rol van begeleidingsorganisatie per begeleid werker, 2003 Totale respons Kosten uitvoering
Kosten per begeleid werker per jaar
Alleen bedrijven met minstens 10 begeleid werkers in 2003
Kosten a) begeleiding
Bedrijven Bedrijven met een zonder eigen eigen begeleidings begeleidings organisatie organisatie
Kosten uitvoering
Kosten a) begeleiding
Bedrijven Bedrijven met een zonder eigen eigen begeleidings begeleidings organisatie organisatie
Kantoorkosten
62
136
8
69
170
8
Reiskosten
41
37
111
7
37
1
8.178
6.164
1.429
8.429
6.279
880
Betaalde loonkostensubsidie aan reguliere werkgever Werkplekaanpassingen
18
410
8
17
37
10
Inhuren begeleidingsorganisatie / jobcoaches / derden
2.099
3.244
366
2.274
2.896
210
Overige kosten
1.583
4.847
1.418
1.667
4.604
283
Totale andere kosten in het kader van begeleid werken
11.980
14.838
3.340
12.463
14.023
1.392
20
16
9
9
4
3
Aantal respondenten
a) Geldt alleen voor bedrijven met eigen begeleidingsorganisatie. Voor sw-bedrijven met een eigen begeleidingsorganisatie moeten de kolom kosten uitvoering en de kolom kosten begeleiding bij elkaar worden opgeteld om te komen tot de totale kosten. Bron:
9.3.3
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
TOTALE KOSTEN VAN BEGELEID WERKEN
Wat betreft de opbouw van de kosten van een plaatsing begeleid werken kan het volgende worden gezegd: −
− −
S307def
Begeleid werken levert geen toegevoegde waarde op voor sw-bedrijven. De begeleid werkers zijn immers niet productief in het sw-bedrijf, maar bij de reguliere werkgever waar zij werken. Ook de arbeidskosten voor Wsw-ers voor een begeleid werken plaatsing zijn voor de sw-bedrijven nihil. De directe begeleidingskosten voor begeleid werken zijn hoger dan voor interne plaatsingen en detacheringen. Uit dit hoofdstuk komt een beeld dat onder de huidige omstandigheden de totale kosten van ambtelijk personeel voor begeleid werken niet veel afwijken van het gemiddelde voor alle sw-plaatsen. Een ruime berekening leert dat de kosten van ambtelijk personeel voor begeleid werken op maximaal circa € 6.500 per begeleid werker liggen. Dit is als volgt afgeleid. Stel dat de arbeidskosten van een begeleider van een sw-er gemiddeld € 50.000 per jaar is. Delen we dit door de gemiddelde caseload voor respectievelijk begeleid werken (19) en interne plaatsingen/ detacheringen (44) dan hebben we een indicatie van 88
−
−
directe begeleidingskosten. Voor begeleid werken zijn die kosten dan per plaatsing ongeveer € 1.500 hoger dan voor de andere type plaatsingen. Gaan we uit van de gemiddelde ambtelijke arbeidkosten van € 5.000 (zie hoofdstuk 5) en gaan we ervan uit dat de ambtelijke arbeidskosten anders dan voor de directe begeleiding voor begeleid werken niet belangrijk afwijken van het gemiddelde, dan komen we op een bedrag van € 6.500 voor begeleid werken. De (directe) huisvestings- en kapitaalkosten voor een begeleid werken plaatsing voor een sw-bedrijf zijn marginaal. Huisvestings- en kapitaalkosten (bij de begeleidingsorganisatie) zitten wel verdisconteerd in de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie voor de jobcoaching. Verder moeten ook voor het personeel dat begeleid werken uitvoert dergelijke kosten worden gemaakt. Uit de multivariate analyses komt niet direct een duidelijk verband tussen deze kosten en het aandeel geplaatste Wsw-ers via begeleid werken. Dit heeft vrijwel zeker te maken met het vaak kleine aantal begeleid werkers. Andere kosten zijn onder andere de kosten van de begeleiding (job coaching) en de loonkostenvergoedingen aan werkgevers. De totale overige kosten hebben we becijferd op gemiddeld € 14.000 à € 15.000 per plaatsing begeleid werken.
Dit geeft voor een plaatsing begeleid werken een indicatie voor de gemiddelde kosten van € 20.500 tot € 21.500, opgebouwd uit € 14.000 tot € 15.000 aan kosten voor begeleiding en loonkostensubsidie plus € 6.500 voor arbeidskosten ambtelijk personeel. Onduidelijk is in hoeverre de voorfinanciering van trajecten van mensen die in een traject richting begeleid werken zitten in deze cijfers zijn opgenomen. Er mag echter worden aangenomen dat de vergoedingen betaald aan begeleidingsorganisaties inclusief de kosten zijn voor mensen die in een voortraject zitten. Het resultaat, op basis van de enquête, voor de gemiddelde loonkostenvergoeding per begeleid werker lijkt enigszins aan de lage kant. Anderzijds is bij de arbeidskosten ambtelijk personeel voor begeleid werken uitgegaan van een relatief hoog kostenniveau; iets wat je op voorhand niet zou verwachten. Al met al lijken de netto kosten per plaatsing begeleid werken aanmerkelijk lager te zijn dan de gemiddelde netto kosten voor alle swplaatsen van tegen de € 24.000 (zie voor dit laatste cijfer het volgende hoofdstuk). Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat de ‘gemakkelijkste’ kandidaten als eerste via begeleid werken zijn geplaatst. Bij uitbreiding van het aantal plaatsingen begeleid werken tot ‘minder makkelijke’ kandidaten is mogelijk meer begeleiding en loonkostenvergoeding per begeleid werker nodig. Ook de werving van arbeidsplaatsen zal dan mogelijk meer kosten met zich mee brengen dan in de huidige situatie.
S307def
89
10
HET SALDO VAN KOSTEN EN TOEGEVOEGDE WAARDE: DE NETTO KOSTEN PER SW-PLAATS
10.1
INLEIDING
De netto kosten zijn gedefinieerd als het saldo van alle in de voorgaande hoofdstukken behandelde kostenposten verminderd met de toegevoegde waarde. De Rijkssubsidie en gemeentelijke subsidies die de netto kosten zouden moeten afdekken zijn hierin niet opgenomen, evenals de loonkostensubsidies als SPAK en VLW. We behandelen dus de netto kosten vóór subsidies. Ook de overige opbrengsten zijn overigens buiten beschouwing gelaten. De netto kosten zijn ook weer per bedrijf gedeeld door het jaargemiddelde van het aantal Wsw-ers in fte’s. In dit hoofdstuk analyseren we direct de post netto kosten per sw-plaats op dezelfde wijze als in de voorgaande hoofdstukken. Daarnaast bundelen we de informatie uit de voorgaande hoofdstukken over de afzonderlijke componenten van de netto kosten om zo tot eindconclusies te komen over de kosten en opbrengsten per sw-plaats.
10.2
NETTO KOSTEN IN DE TIJD
De netto kosten bedragen in de periode 1998 – 2002 gemiddeld € 23.939 per sw-plaats en zijn tussen 1998 en 2002 gedaald (zie tabel 10.1). Met name in het jaar 2000 is ten opzichte van 1999 sprake van een aanzienlijke afname. De variatie in de netto kosten is in de onderzoeksperiode weinig veranderd en is bovendien veel kleiner dan de spreiding in de meeste afzonderlijke kostencomponenten. Tabel 10.1 Verdeling netto kosten per sw-plaats (in fte) per jaar 1998
1999
2000
2001
2002
Totaal
Minder dan 23.000 Euro
19%
20%
29%
34%
36%
27%
23.000 tot 24.000 Euro
20%
18%
32%
32%
23%
25%
24.000 tot 25.000 Euro
24%
26%
21%
20%
23%
23%
25.000 tot 26.000 Euro
19%
22%
9%
8%
8%
13%
Meer dan 26.000 Euro
19%
14%
9%
7%
11%
12%
91
90
90
89
89
449
24.448
24.465
23.653
23.523
23.590
23.939
Totaal aantal bedrijven per jaar Gemiddelde Standaard afwijking
2.280
1.876
1.834
1.788
1.945
1.991
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met laagste netto kosten per sw-plaats
22.831
21.326
20.248
20.074
20.423
20.406
Gemiddelde voor 10 procent van de bedrijven met hoogste netto kosten per sw-plaats
28.327
27.889
26.936
26.602
27.054
27.606
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
90
Tabel 10.2 bevat informatie over de opbouw van de gemiddelde netto kosten per swplaats en over veranderingen hierin door de jaren heen. De belangrijkste veranderingen zijn de gestage toename van de toegevoegde waarde in de tijd en de afname van de arbeidskosten van Wsw-ers. Dit laatste wordt veroorzaakt door de omvangrijke nieuwe instroom van werknemers in de onderzoeksperiode. Een deel van deze afname in de netto kosten wordt teniet gedaan door een toename van de kosten voor ambtelijk personeel per sw-plaats en een toename van de huisvestingskosten per sw-plaats. Tabel 10.2 De opbouw van de netto kosten per sw-plaats (in fte) per jaar (in €)
Arbeidskosten Wsw-ers
1998
1999
2000
2001
2002
Totaal
24.032
24.134
23.735
23.657
23.311
23.776
Arbeidskosten ambtelijk personeel
4.670
4.822
4.958
5.113
5.411
4.993
Huisvestingskosten
1.273
1.270
1.253
1.340
1.433
1.313
Overige kapitaalkosten
1.316
1.275
1.245
1.207
1.217
1.252
Overige kosten
2.561
2.683
2.375
2.206
2.333
2.432
Toegevoegde waarde Netto kosten
9.405
9.717
9.914
9.999
10.114
9.828
24.448
24.465
23.653
23.523
23.590
23.939
Bron:CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
10.3
NETTO KOSTEN NAAR BEDRIJFSOMVANG
In de voorgaande hoofdstukken is meermalen aangegeven dat er samenhangen bestaan tussen de hoogte van met name kostencomponenten en de bedrijfsomvang. Uit tabel 10.3 kunnen we echter opmaken dat in de beschrijvende analyse de netto kosten per sw-plaats niet duidelijk samenhangen met de bedrijfsomvang. Weliswaar zien we voor de groep kleinste bedrijven van minder dan 250 werknemers (in fte) gemiddeld lage netto kosten, maar voor de overige groepen is geen duidelijk patroon waarneembaar in de gemiddelde netto kosten per sw-plaats.
S307def
91
Tabel 10.3 Verdeling netto kosten per sw-plaats (in fte) naar grootte van het sw-bedrijf (1998 – 2002) Minder dan 250 fte
250 tot 500 fte
500 tot 1.000 fte
1.000 tot 2.000 fte
Meer dan 2.000 fte
Totaal
Minder dan 23.000 Euro
63%
20%
34%
21%
19%
27%
23.000 tot 24.000 Euro
22%
28%
27%
19%
24%
25%
24.000 tot 25.000 Euro
15%
23%
21%
25%
29%
23%
25.000 tot 26.000 Euro
0%
14%
10%
19%
17%
13%
Meer dan 26.000 Euro Totaal Totaal aantal waarnemingen per a) grootteklasse Gemiddelde Standaard afwijking
0%
16%
8%
16%
12%
12%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
27
118
150
112
42
449
22.303
24.299
23.542
24.400
1.562
1.737
1.905
2.269
24.167 23.939 1.646
1.991
a)
Voor elk sw-bedrijf is in elk jaar van de periode 1998-2002 één waarneming beschikbaar. Per sw-bedrijf zijn dus 5 waarnemingen beschikbaar, zodat er in totaal ongeveer 450 waarnemingen zijn.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
In tabel 10.4 is de opbouw van de netto kosten naar bedrijfsomvang weergegeven. Eventuele nadelen die grotere bedrijven in de toegevoegde waarde hebben, lijken vrijwel geheel te worden gecompenseerd door voordelen van grotere bedrijven in bepaalde kostenposten. De kleinste bedrijven (tot 250 fte) hebben weliswaar een uiterst hoge gemiddelde toegevoegde waarde per sw-plaats, maar hebben gelijktijdig ten opzichte van grotere bedrijven relatief hoge huisvestings-, kapitaal- en overige kosten. Tussen de andere groepen bedrijven zijn er niet zulke grote verschillen, maar er is nog wel sprake van een licht dalende tendens van de toegevoegde waarde en de huisvestings-, kapitaalen overige kosten met het toenemen van de bedrijfsomvang. Daarnaast nemen de arbeidskosten van Wsw-ers toe met het toenemen van de bedrijfsomvang. Per saldo hebben de enkele bedrijven tot 250 fte gemiddeld de laagste netto kosten per sw-plaats. Voor de overige groepen bedrijven liggen de gemiddelde netto kosten dicht bij elkaar in de buurt.
S307def
92
Tabel 10.4 De opbouw van de netto kosten (in €) per sw-plaats (in fte) naar bedrijfsomvang
Arbeidskosten Wsw-ers
Minder dan 250 fte
250 tot 500 fte
500 tot 1.000 fte
1.000 tot 2.000 fte
Meer dan 2.000 fte
Totaal
23.504
23.454
23.695
24.126
24.205
23.776
Arbeidskosten ambtelijk personeel
4.945
4.910
5.069
4.959
5.074
4.993
Huisvestingskosten
1.785
1.429
1.316
1.122
1.184
1.313
Overige kapitaalkosten
1.734
1.403
1.199
1.152
977
1.252
Overige kosten
3.671
2.839
2.161
2.274
1.885
2.432
Toegevoegde waarde
13.336
9.737
9.899
9.234
9.157
9.828
Netto kosten
22.303
24.299
23.542
24.400
24.167
23.939
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
In tabel 10.5 zijn wat betreft de bedrijfsomvang de resultaten van de multivariate analyses uit de voorgaande hoofdstukken nog eens op een rijtje gezet. De laatste regel bevat de uitkomsten van de (multivariate) analyses die direct op de netto kosten zijn uitgevoerd. We zien bij het fixed effects model hetzelfde beeld als in tabel 10.4. Grotere bedrijven hebben gemiddeld lagere kosten, maar ook gemiddeld een lagere toegevoegde waarde dan kleinere bedrijven. Per saldo heeft dit (gecorrigeerd voor andere factoren) voor grotere bedrijven lagere netto kosten tot gevolg. In het OLS-model voor de netto kosten vinden we dit resultaat niet en is de coëfficiënt zelfs tegengesteld. Het OLS-model wijst op schaalvoordelen bij de huisvestings-, kapitaal-, en overige kosten (per sw-plaats). De hoogte van de netto kosten vertoont in dit model dus geen significante samenhang met de bedrijfsomvang. De relatie tussen netto kosten en bedrijfsomvang lijkt dus meer op veranderingen in de omvang van een sw-bedrijf betrekking te hebben dan op verschillen in bedrijfsomvang tussen sw-bedrijven op enig moment. Tabel 10.5 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en de bedrijfsomvang (resultaten multivariate analyses) Bedrijfsgrootte (Aantal werknemers in fte, jaargemiddelde) Fixed effects model
OLS-model
Arbeidskosten Wsw-ers
--
NS
Arbeidskosten ambtelijk personeel
--
NS
Huisvestingskosten
NS
--
Overige kapitaalkosten
--
--
Overige kosten
--
--
Toegevoegde waarde
--
NS
Netto kosten
--
NS
Bron: CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, analyses SEOR.
S307def
93
10.4
NETTO KOSTEN NAAR TYPE PLAATSING
In de voorgaande hoofdstukken is ook steeds ingegaan op verschillen in de toegevoegde waarde en de kostencomponenten tussen typen plaatsingen, dat wil zeggen interne plaatsingen, groepsdetacheringen, individuele detacheringen en begeleid werken. De gevonden samenhangen zijn in tabel 10.6 op een rijtje gezet. De laatste regel bevat de uitkomsten van de (multivariate) analyses die direct op de netto kosten zijn uitgevoerd. Hieruit blijkt dat een hoger aandeel groepsdetacheringen en een hoger aandeel plaatsingen via begeleid werken leiden tot lagere dan gemiddelde netto kosten per sw-plaats. Bij de groepsdetacheringen komt dit door een hoger dan gemiddelde toegevoegde waarde, lager dan gemiddelde arbeidskosten van Wsw-ers en lager dan gemiddelde overige kosten per sw-plaats. Voor groepsdetacheringen zijn de huisvestingskosten (in beide modellen) en de overige kapitaalkosten (in het fixed effects model) niet significant lager dan voor interne plaatsingen. De reden hiervoor is dat groepsgedetacheerden meer of minder regelmatig in het sw-bedrijf werkzaam kunnen zijn als er geen werk is op locatie. Een hoger aandeel plaatsingen via begeleid werken leidt tot lager dan gemiddelde arbeidskosten voor Wsw-ers, lagere kapitaalkosten en lagere overige kosten. Daar staan wat hoger dan gemiddelde huisvestingskosten tegenover. Voor een mogelijke verklaring voor deze onverwachte samenhang tussen het aandeel begeleid werkers en de huisvestingskosten verwijzen we naar hoofdstuk 6. De resultaten wijzen erop dat er in de huidige situatie geen samenhang bestaat tussen het aandeel individuele detacheringen en de hoogte van de netto kosten per sw-plaats. Voor individuele detacheringen vinden we in zowel het fixed effects model als het OLS-model geen significante relatie met de netto kosten. Wel zijn de coëfficiënten negatief, wat wijst op kostenvoordelen ten opzichte van interne plaatsingen. Het heeft er de schijn van dat de wat hogere arbeidskosten voor Wsw-ers bij individuele detacheringen precies worden gecompenseerd door de lagere huisvestings-, kapitaal- en overige kosten. De samenhang tussen het aandeel individuele detacheringen en de arbeidskosten voor Wsw-ers wordt veroorzaakt doordat individueel gedetacheerden veelal mensen uit de doelgroep van vóór 1998 zijn. Deze mensen verdienen een relatief hoog salaris. Verder gaat individuele detachering vaak samen met een relatief hoog functieniveau. De conclusie uit de multivariate analyses is dus dat in ieder geval een hoger aandeel van begeleid werken leidt tot relatief lage netto kosten per sw-plaats. Er bestaan geen significante verschillen in netto kosten per sw-plaats tussen interne plaatsingen en individuele detacheringen. Voor groepsdetacheringen geeft het fixed effect model aanwijzingen voor kostenvoordelen ten opzichte van interne plaatsingen.
S307def
94
Tabel 10.6 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar type (resultaten multivariate analyses) Aandeel interne a plaatsingen
Aandeel groepsdetacheringen
Aandeel individuele detacheringen
Aandeel begeleid werken
FE-model / OLS-model
Fixed effects model
OLSmodel
Fixed effects model
OLSmodel
Fixed effects model
OLSmodel
Arbeidskosten Wswers
0
--
+
+
NS
--
--
Arbeidskosten ambtelijk personeel
0
NS
NS
NS
++
NS
NS
Huisvestingskosten
0
NS
NS
-
--
++
++
Overige kapitaalkosten
0
NS
--
-
--
--
NS
Overige kosten
0
--
--
-
--
--
-
Toegevoegde waarde
0
+
NS
NS
++
NS
NS
Netto kosten
0
--
NS
NS
NS
--
--
a)
Interne plaatsing is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere typen plaatsingen uitgedrukt zijn ten opzichte van interne plaatsing. Een plusteken/minteken wil dus zeggen dat het betreffende type plaatsing hogere/lagere kosten of toegevoegde waarde heeft dan interne plaatsing. Een dubbel plus- of minteken wil zeggen dat het resultaat een hogere betrouwbaarheid heeft, dit zegt dus niets over de grootte van het verband. NS wil zeggen dat het resultaat statistisch niet significant is.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
De uitgevoerde analyses hebben echter ook zo hun beperkingen. Daarom hebben we in eerdere hoofdstukken voor de toegevoegde waarde en voor enkele kostencomponenten ook een rechtstreekse vergelijking proberen te maken tussen detacheringen en het gemiddelde over alle sw-plaatsingen. Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd: − − −
De toegevoegde waarde per plaats is voor detacheringen gemiddeld iets hoger dan gemiddeld voor alle sw-plaatsen. De arbeidskosten van gedetacheerde Wsw-ers zijn gemiddeld vrijwel gelijk aan het gemiddelde voor alle sw-plaatsen. Er zijn geen sterke aanwijzingen dat de kosten voor ambtelijk personeel per gedetacheerde sw-er in de huidige situatie duidelijk verschillen van het gemiddelde voor alle sw-plaatsen.
Het verschil tussen de netto kosten voor detacheringen en het gemiddelde wordt dan dus vooral veroorzaakt door een iets hogere toegevoegde waarde en door lagere huisvestings-, kapitaal- en overige kosten. Op basis van hoofdstuk 9 komen we uit op een indicatie voor netto kosten van gemiddeld € 20.500 tot € 21.500 per geplaatste begeleid werker. Ondanks dat deze cijfers met de nodige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd, lijken de netto kosten per plaatsing begeleid werken aanmerkelijk lager te zijn dan de gemiddelde netto kosten voor alle sw-plaatsen van tegen de € 24.000.
S307def
95
De belangrijkste conclusie is dat begeleid werken en groepsdetacheringen gemiddeld een lager niveau van netto kosten lijken te hebben dan interne plaatsingen. Voor begeleid werken zijn de aanwijzingen voor lager dan gemiddelde netto kosten zowel gebaseerd op de modelanalyses als op de directe gegevens uit onze enquête over de kosten van begeleid werken. Voor individuele detacheringen bestaat geen significant verschil in netto kosten met interne plaatsingen. Dit is strijdig met het algemene gevoel tijdens de interviews en de workshop dat externe plaatsingen uit financieel oogpunt interessant kunnen zijn. In de workshop werd bovendien aangegeven dat individuele detacheringen meer opleveren dan groepsdetacheringen.
10.5
NETTO KOSTEN NAAR WERKSOORT
In tabel 10.7 zijn de uitkomsten van de analyses naar werksoorten weergegeven. In de laatste regel zijn weer de uitkomsten weergegeven van de (multivariate) analyses die direct op de netto kosten zijn uitgevoerd. We zien in de laatste regel dat de werksoorten administratie, schoonmaak, metaal en overige industrie hoge netto kosten en de werksoorten kwekerij, confectie en bouw lage netto kosten hebben ten opzichte van groenvoorziening. Verder zien we dat de werksoort hout lage ambtelijke arbeidskosten combineert met een relatief hoge toegevoegde waarde. In de analyse op de netto kosten werd voor de werksoort hout geen significant resultaat gevonden, maar het lijkt er op hout wel degelijk lage netto kosten heeft.
S307def
96
Tabel 10.7 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar werksoorten (resultaten multivariate analyse op basis van het OLS-model) Aandeel Wsw-ers a) naar werksoort
1 Kwekerij 2 Montage/Assemblage 3 Administratie 4 Verpakking 5 Grafisch 6 Schoonmaak 7 Hout 8 Confectie 9 Metaal 10 Bouw 11 Overige Industrie 12 Overige (o.a. recycling, bewaking) 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
--
NS
++
NS
-
NS
NS
NS
++
NS
NS
NS
Arbeidskosten ambtelijk personeel
-
NS
NS
NS
NS
NS
--
NS
NS
NS
NS
--
Huisvestingskosten
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
Overige kapitaalkosten
++
--
NS
--
++
-
NS
NS
+
NS
++
NS
Overige kosten
NS
NS
++
++
NS
NS
NS
--
NS
++
++
++
Toegevoegde waarde
NS
-
NS
NS
NS
-
+
-
NS
++
NS
NS
Netto kosten
--
NS
++
NS
NS
++
NS
-
++
-
++
NS
Arbeidskosten Wsw-ers
a)
De werksoort groenvoorziening is de referentiecategorie, d.w.z. dat de uitkomsten voor de andere werksoorten uitgedrukt zijn ten opzichte van de werksoort groenvoorziening. Een plusteken/minteken wil dus zeggen dat de betreffende werksoort hogere/lagere kosten of toegevoegde waarde heeft dan groenvoorziening. NS wil zeggen dat de werksoort niet significant afwijkt van de referentieklasse groenvoorziening.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en SEOR-enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
Op basis van de enquêteresultaten kunnen we eveneens indicaties geven van verschillen in netto kosten tussen werksoorten. Tabel 10.8 geeft voor de belangrijkste werksoorten in de sw een overzicht van toegevoegde waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel en de afschrijvingen. De werksoorten administratie, recycling en bewaking zijn niet in de tabel opgenomen omdat deze slechts bij enkele bedrijven als zelfstandige werksoort voorkomen. In deze tabel zijn alleen de waarnemingen van sw-bedrijven meegenomen waarvan we zeker zijn dat vrijwel alle kosten zijn toegerekend aan de werksoorten. Een aanzienlijk aantal sw-bedrijven belast echter niet alle kosten door naar de werksoorten, maar doen dit alleen voor de ‘directe’ kosten. Indirecte kosten worden alleen op concernniveau S307def
97
geregistreerd en niet verdeeld over de werksoorten. Op basis van een vergelijking tussen onze enquête-gegevens en de CBS-microdata zijn we tot de conclusie gekomen dat dit laatste met name gebeurt voor de arbeidskosten ambtelijk personeel en de afschrijvingen. De toegevoegde waarde en de arbeidskosten voor Wsw-ers worden, en dat is vanzelfsprekend, vaker volledig aan werksoorten toegerekend. We beschikken niet over gegevens over de huisvestingskosten en overige kosten naar werksoorten. Voor de hoogte van deze kosten hebben we daarom in de laatste kolom een kwalitatieve aanduiding gegeven op basis van de uitkomsten van de multivariate analyses. De gegevens in tabel 10.8 geven indicaties voor relatief lage netto kosten per sw-plaats voor groenvoorziening, hout, confectie en metaal en relatief hoge netto kosten voor montage/assemblage, verpakking, grafisch en bouw. De uitkomsten voor metaal en bouw komen niet overeen met de uitkomsten van de multivariate analyse (tabel 10.7). Daar vonden we een tegengesteld verband voor beide werksoorten. Voor de werksoorten montage/assemblage, verpakking en grafisch vinden we in tabel 10.7 geen significante relatie met de hoogte van de netto kosten, maar zien we wel globaal eenzelfde patroon op de verschillende componenten als in tabel 10.8. We concluderen dat de werksoorten groenvoorziening, hout en confectie relatief lage netto kosten per sw-plaats opleveren en de werksoorten montage/assemblage, verpakking en grafisch relatief hoge netto kosten per sw-plaats.
S307def
98
Tabel 10.8 Indicaties voor verschillen in netto kosten per sw-plaats tussen werksoorten: gemiddelde toegevoegde waarde, arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel en afschrijvingen naar werksoort Bedragen x 1.000 € per sw-plaats Gemiddelden over 2000-2002
a
b
c
d
Saldo
e
Toegevoegde waarde
Arbeidskosten Wswers
Arbeidskosten ambtelijk personeel
Afschrijvingen
(b+c+d) - a
Schatting hoogte huisvestingsen overige a) kosten
Groenvoorziening
14
24
4
1,0
15,0
Laag
Kwekerij
8
22
3
1,9
18,9
Hoog
Montage/ Assemblage
9
26
5
1,0
23,0
Laag
Verpakking
6
21
2
1,4
18,4
Hoog
Grafisch
15
29
5
2,1
21,1
Hoog
Schoonmaak
10
27
3
0,3
20,3
Laag
Hout
14
26
3
1,8
16,8
Gemiddeld
Confectie
8
22
3
1,3
18,3
Laag
Metaal
18
25
4
1,8
12,8
Hoog
Bouw
15
26
7
1,7
19,7
Hoog
Werksoort
a)
Wij hebben geen directe gegevens uit de enquête over de hoogte van de huisvestings- en overige kosten. Daarom hebben we per werksoort het kostenniveau geschat op basis van de uitkomsten van de multivariate analyses.
Bron:
SEOR enquête onder sw-bedrijven.
10.6
NETTO KOSTEN NAAR KENMERKEN VAN DE WSW-ERS
In tabel 10.9 hebben we de resultaten van de multivariate analyses voor de verdeling van Wsw-ers naar aard en ernst van de handicap en aantal handicaps samengevat22. Om de tabel enigszins inzichtelijk te houden, presenteren we niet de afzonderlijke resultaten van het fixed effects model en het OLS-model, maar laten de voornaamste verbanden zien.
22
De verdeling van Wsw-ers naar ernst van de handicap en het aantal handicaps is uitgedrukt als aandeel in de nieuwe instroom sinds 1-1-1998. Deze kenmerken zijn namelijk alleen bekend voor personen die vanaf 1 januari 1998 zijn geïndiceerd. Het handicapbesluit is voor personen die op 1-1-1998 al werkzaam waren in de Wsw standaard op matig gezet. Hierdoor neemt het percentage ernstig en licht gehandicapten in de periode 1998 – 2002 bij vrijwel alle bedrijven toe (men begon immers op 1-1-1998 met 100 procent matig gehandicapten). Daarom hebben we gekeken naar het aandeel licht en ernstig gehandicapten onder de Wsw-ers die sinds 1-11998 zijn ingestroomd op een SW-plaats.
S307def
99
Voor meer gedetailleerde uitkomsten verwijzen we naar de betreffende hoofdstukken in het rapport. Zoals te zien is in de tabel vertonen kenmerken van de Wsw-ers naar handicap in de multivariate analyses weinig samenhang met de hoogte van de kosten en opbrengsten per sw-plaats. Op afzonderlijke posten zien we hier en daar wel significante invloeden, maar per saldo is er vrijwel geen relatie met de hoogte van de netto kosten. Alleen een hoger aandeel overig gehandicapten leidt tot lagere netto kosten per sw-plaats. Dit resultaat is moeilijk te interpreteren aangezien we weinig weten over wat voor soort mensen tot deze categorie behoren. Tabel 10.9 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar aard en ernst van de handicap en het aantal handicaps van Wsw-ers (resultaten multivariate analyse) Aandeel Wsw-ers naar:
Aard van de handicap
a)
Ernst van de handicap
a)
Aantal handicaps
a)
Verstandelijk
Psychisch
Overig
Licht
Ernstig
2
3
Arbeidskosten Wswers
--
NS
NS
NS
-
+
--
Arbeidskosten ambtelijk personeel
NS
NS
--
++
NS
++
NS
Huisvestingskosten
++
NS
-
NS
NS
NS
+
Overige kapitaalkosten
NS
+
NS
NS
NS
NS
NS
Overige kosten
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
Toegevoegde waarde
NS
NS
NS
NS
NS
-
NS
Netto kosten
NS
NS
--
NS
NS
NS
NS
a)
Voor aard, ernst en aantal van de handicaps zijn de referentiecategorieën respectievelijk lichamelijk gehandicapt, matig gehandicapt en 0 of 1 handicap. Een plusteken/minteken wil zeggen dat de klasse hogere/lagere kosten of toegevoegde waarde heeft dan de referentieklasse. NS wil zeggen dat de betreffende klasse niet significant afwijkt van de referentieklasse.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
In de interviews is naar voren gekomen dat het in het algemeen zo is dat de zwakkere mensen uit de doelgroep veelal in bepaalde werksoorten werken die relatief hoge netto kosten kennen. Met name de werksoort verpakking wordt in dit verband genoemd. Ook voor de overige kenmerken van Wsw-ers zoals weergegeven in tabel 10.10 zijn weinig samenhangen gevonden met de kosten en opbrengsten per sw-plaats. Een hoger aandeel oudere werknemers gaat samen met relatief hoge netto kosten. Hun gemiddelde loonkosten zijn relatief hoog en hun gemiddelde productiviteit is relatief laag. De seniorenregeling speelt hier een belangrijke rol in. Ook een hoger aandeel jongeren leidt tot hogere netto kosten, wat vooral wordt veroorzaakt door een gemiddeld lagere toegevoegde waarde. Parttimers (minder dan 36 uur per week) hebben lagere netto kosten dan fulltimers. Dit wordt vooral veroorzaakt door lagere overige kosten en (in mindere mate) lagere S307def
100
arbeidskosten van parttimers. Voor mensen met een dienstverband van minder dan 20 uur per week compenseert dit kostenvoordeel zelfs voor de lagere toegevoegde waarde. De arbeidskosten voor ambtelijk personeel zijn lager en de toegevoegde waarde is hoger naarmate een groter deel van de mensen langer in dienst is bij hetzelfde sw-bedrijf. Per saldo zien we echter geen duidelijk verband tussen de verdeling van Wsw-ers naar lengte van het dienstverband en de netto kosten. Tabel 10.10 Samenhang tussen opbrengsten en kostencomponenten per sw-plaats en de verdeling van het aantal sw-plaatsen naar kenmerken Wsw-ers (resultaten multivariate analyse) Aandeel Wsw-ers naar:
Leeftijdsklasse
a)
Duur dienstverband (in uren per a) week)
Aantal jaar in dienst
a)
<20 jr
20-29 jaar
30-39 jaar
50-59 jaar
> 59 jaar
< 20
20-35
< 6 jaar
6-10 jaar
10-15 jaar
Arbeidskosten Wswers
NS
NS
NS
+
++
NS
--
NS
NS
NS
Arbeidskosten ambtelijk personeel
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
++
++
++
Huisvestingskosten
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
Overige kapitaalkosten
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
NS
Overige kosten
NS
NS
NS
NS
NS
-
-
NS
NS
NS
Toegevoegde waarde
--
--
--
--
--
--
NS
NS
-
--
Netto kosten
++
NS
++
++
++
--
-
NS
NS
NS
a)
In de tabel zijn de referentiecategorieën respectievelijk ’40-49 jaar’, ‘fulltime dienstverband’ en ‘meer dan 15 jaar in dienst’. De uitkomsten voor de andere klassen zijn uitgedrukt ten opzichte van de referentieklasse. Een plusteken wil dus zeggen dat de klasse een hogere toegevoegde waarde/hogere kosten heeft dan de referentieklasse. NS wil zeggen dat de klasse niet significant afwijkt van de referentieklasse.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening en Wsw-monitor, analyses SEOR.
10.7
NETTO KOSTEN EN OVERIGE FACTOREN
Het regionale werkloosheidspercentage heeft invloed op de netto kosten per sw-plaats (alleen in het OLS-model). Wanneer er meer werkloosheid is in een regio zijn de netto kosten per sw-plaats hoger. Uit de analyses op de afzonderlijke componenten volgt dat dit met name veroorzaakt wordt door een lagere toegevoegde waarde. We interpreteren dit als het belang van de markt voor de toegevoegde waarde. Daarnaast vinden we ook lagere arbeidskosten voor ambtelijk personeel, maar dit compenseert per saldo niet voor de lagere toegevoegde waarde. Uit de analyses op de netto kosten volgt verder dat de netto kosten per sw-plaats hoger zijn als het sw-bedrijf meer gemeentelijke subsidies per sw-plaats ontvangt. Dit verband S307def
101
wordt zowel in het fixed effects model als in het OLS-model van netto kosten gevonden en daarnaast in de analyses op de arbeidskosten Wsw-ers, arbeidskosten ambtelijk personeel en de overige kosten. De causaliteit van de samenhang blijft onduidelijk. Gemeenten moeten vaak bijspringen als sw-bedrijven in de rode cijfers terecht komen. Hogere kosten leiden eerder tot exploitatietekorten en dus tot hogere gemeentelijke subsidies. In bepaalde gevallen blijken gemeenten echter vooraf de gemeentelijke bijdrage vast te stellen, waardoor de causaliteit juist van gemeentelijke bijdrage naar de kosten kan lopen. De netto kosten per sw-plaats zijn hoger als het sw-bedrijf meer overige subsidies (niet zijnde de Rijkssubsidie, maar SPAK, VLW en eventuele exportsubsidies) per sw-plaats ontvangt. Het effect van de overige subsidies is moeilijk te interpreteren, maar het is wellicht een aanwijzing dat sw-bedrijven de kosten afstemmen op de verwachte inkomsten. Een andere samenhang die wordt gevonden, is dat de netto kosten per sw-plaats hoger zijn naarmate sw-bedrijven een hoger aantal ambtelijke personeelsleden per Wsw-er hebben (ook dit verband wordt zowel in het fixed effects model als het OLS-model gevonden). Dit beeld zien we ook terug bij de bezochte bedrijven in het kader van de diepte-interviews. De bedrijven die lage netto kosten per sw-plaats hebben, hebben vrijwel altijd minder ambtelijk personeel per Wsw-er dan de bedrijven die hoge netto kosten per sw-plaats hebben. In de analyses op de afzonderlijke componenten van de netto kosten vonden we een dergelijk verband echter niet.
10.8
SLOTBESCHOUWING
De netto kosten per sw-plaats bedragen in de periode 1998 – 2002 gemiddeld € 23.939 per sw-plaats en zijn tussen 1998 en 2002 gedaald. De spreiding in de netto kosten is veel lager dan de spreiding in de toegevoegde waarde en de meeste afzonderlijke kostencomponenten. Plaatsingen begeleid werken en groepsdetacheringen gaan in de huidige situatie gepaard met lagere netto kosten per plaatsing dan interne plaatsingen. De resultaten wijzen er op dat er tussen interne plaatsingen en individuele detacheringen geen belangrijke verschillen in netto kosten bestaan. In de workshop werd echter aangegeven dat individuele detacheringen wel financiële voordelen opleveren ten opzichte van interne plaatsingen en zelfs ten opzichte van groepsdetacheringen. De uitkomsten willen overigens niet zeggen dat externe plaatsingen ook lagere netto kosten zullen hebben als in de toekomst meer mensen extern worden geplaatst via detachering dan wel begeleid werken. Wat werksoorten betreft zijn er aanwijzingen dat vooral groenvoorziening, hout en confectie lage netto kosten per sw-plaats hebben. De werksoorten montage/assemblage, verpakking en grafisch hebben hoge netto kosten per sw-plaats. Deze conclusies zijn gebaseerd op het combineren en vergelijken van de uitkomsten van de multivariate analyses en de enquêtegegevens. De verdeling van het werknemersbestand naar aard en ernst van de handicap en het aantal handicaps vertoont weinig samenhang met de hoogte van de netto kosten. Wel zijn er hier en daar verbanden met afzonderlijke componenten van de netto kosten, maar per saldo is S307def
102
geen duidelijke invloed waarneembaar. Van de overige kenmerken van Wsw-ers lijkt de meeste invloed op de netto kosten uit te gaan van het aspect leeftijd: oudere Wsw-ers (50plussers) hebben relatief hoge gemiddelde loonkosten maar een relatief lage gemiddelde productiviteit. De seniorenregeling speelt daarbij een belangrijke rol. Tot slot gaan hogere gemeentelijke subsidies samen met hogere netto kosten per swplaats. De causaliteit hierbij blijft onduidelijk. Verder zorgt een hoger regionaal werkloosheidspercentage voor hogere netto kosten via een lagere toegevoegde waarde. Voor de mogelijkheden om de netto kosten te beïnvloeden verwijzen we naar de slotparagrafen van de hoofdstukken 3 tot en met 8. Daarin is voor de verschillende componenten aangegeven in hoeverre deze te beïnvloeden zijn door sw-bedrijven. De belangrijkste mogelijkheden voor beïnvloeding liggen volgens de geïnterviewde bedrijven kort gezegd met name in: − − − − − − − −
De marktbenadering en prijsstelling. Het verhogen van de competenties en vaardigheden van de Wsw-werknemers. De keuze van werksoorten en type plaatsingen. Het beloningsbeleid. De opbouw van de ambtelijke organisatie (plat of relatief veel verschillende niveaus). Investeringsbeslissingen. Kostenbewust opereren. Terugbrengen ziekteverzuim.
Min of meer onbeïnvloedbaar voor sw-bedrijven zijn bijvoorbeeld de opbouw van het werknemersbestand (naar aard handicap en leeftijd), de Wsw-CAO, de CAO voor ambtelijk personeel en de wet- en regelgeving vanuit de overheid. Wat dit laatste betreft wijst men dan geregeld op het afschaffen van SPAK en VLW. Subsidies hebben wij voor onze analyses overigens buiten beschouwing gelaten.
S307def
103
11
KOSTEN PER SW-PLAATS IN RELATIE TOT RELEVANTE TRENDS EN ONTWIKKELINGEN
Dit onderzoek biedt nader inzicht in de kosten per sw-plaats. In dit afsluitende hoofdstuk willen we het vraagstuk van kosten en opbrengsten iets breder trekken en in relatie brengen met relevante trends en ontwikkelingen in de sociale werkvoorziening. Ontwikkelingsbedrijven en meer gerichtheid ‘naar buiten’ De meeste bezochte bedrijven onderschrijven de gedachte dat zoveel mogelijk Wsw-ers extern zouden moeten werken via detachering of begeleid werken en dat het sw-bedrijf de opdracht heeft om te proberen mensen zodanig te ontwikkelen dat dit ook mogelijk is. Dit is een groot verschil met een aantal jaren geleden ten tijde van de evaluatie van begeleid werken23. Toen werd door verschillende bedrijven ook wel aangegeven dat men de omslag wilde maken naar een ontwikkelingsbedrijf, maar er waren toen geen sterke aanwijzingen dat veel bedrijven daar ook echt stappen in hadden gezet. Er was toen ook nog geen sprake van een belangrijke verschuiving van bijvoorbeeld interne plaatsingen naar detacheringen. Op dit moment zijn er wel aanwijzingen dat verschillende bedrijven ook daadwerkelijk stappen hebben gezet. Ten eerste heeft een aantal bedrijven kapitaalintensieve werksoorten afgestoten of ingekrompen. De redenen hiervoor zijn tweeledig. Op de eerste plaats krijgt men na de wetswijziging van 1998 weinig geschikte kandidaten meer binnen voor deze (veelal meer complexe) werksoorten. Ten tweede bleek dat in ieder geval een aantal kapitaalintensieve werksoorten ook een negatief resultaat te zien gaven, ondanks misschien wel een relatieve hoge toegevoegde waarde. Ten tweede is de laatste jaren bij ieder geval een aantal bedrijven sprake van een belangrijke verschuiving van interne plaatsingen naar groeps- (‘werken op locatie’) en individuele detacheringen. Dit zien we ook terug bij een aantal bedrijven dat op onze enquête heeft gerespondeerd. Het aantal detacheringen is in de periode 1998 – 2003 veel sterker toegenomen dan het aantal interne plaatsingen. Ten derde wordt bij verschillende bezochte bedrijven in toenemende mate een zakelijker aanpak gevolgd in het personeelsbeleid, bijvoorbeeld waar het gaat om ziekteverzuim en beloning. Ook de redenering hierachter heeft, evenals bij het afstoten van bepaalde werksoorten, twee kanten. Enerzijds past de meer zakelijke benadering bij de ontwikkelgedachte. Mensen moeten er aan wennen dat men zich niet zo makkelijk ziek kan melden en dat men minstens redelijk moet functioneren om een periodiek erbij te krijgen. Er is bij bedrijven daarom een duidelijkere tendens zichtbaar om dichter op de ziektemeldingen te zitten en om de periodieke loonsverhoging niet meer zonder meer toe te passen. In het reguliere bedrijfsleven, waar men uiteindelijk naartoe zou moeten
23
Zie P.J. van Nes e.a., Evaluatie van begeleid werken in het kader van de Wsw, uitgave Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2001.
S307def
104
uitstromen, wordt ook zo geredeneerd en men moet daar in het sw-bedrijf al aan gewend raken. Anderzijds is hier natuurlijk ook sprake van een financieel aspect. Minder ziekteverzuim en minder ruimhartige verstrekking van periodieken leiden (op termijn) tot hogere opbrengsten en lagere kosten. Conclusie: de ontwikkelgedachte en het idee om meer mensen extern te plaatsen wordt steeds vaker onderschreven en er worden ook steeds vaker concrete stappen in die richting gezet. Onduidelijk is in hoeverre deze beweging daadwerkelijk op inhoudelijke ontwikkelgronden wordt gemaakt en in hoeverre financiële overwegingen hierbij een rol spelen. Zoals vaak in de sw, is ook hier weer sprake van een mogelijke spanning tussen de sociale doelstelling (de inhoudelijke kwaliteit) en de bedrijfseconomische kant. Omschakeling gaat gepaard met frictiekosten Bij sommige bedrijven waar de omslag naar een ontwikkelbedrijf al geruime tijd geleden is ingezet, zijn de nodige veranderingen reeds doorgevoerd en zijn daardoor de omschakelings- of frictiekosten reeds genomen. Dit is het geval voor tenminste één van de bezochte bedrijven tijdens de diepte-interviews. Een aanzienlijk aantal bedrijven is echter sinds enkele jaren bezig met het kantelen van de organisatie van productie naar ontwikkeling. Dit geeft bij deze bedrijven in het algemeen frictiekosten. Dit betreft bijvoorbeeld het ambtelijk personeel en de kosten voor infrastructuur. Sommige ambtelijke medewerkers zijn niet meer nodig in de nieuwe structuur, en men zou andere ambtelijke medewerkers met andere competenties aan willen trekken. Dit geeft frictiekosten; men heeft ambtenaren in dienst die eigenlijk niet meer passen bij het werk of men krijgt te maken met wachtgelden of ontslagvergoedingen. Frictiekosten in de huisvesting ontstaan doordat door de beweging naar buiten bedrijfsruimte leeg komt te staan. Men heeft dan (tijdelijk) hogere huisvestingskosten dan strikt noodzakelijk. Een derde soort frictiekosten betreft de garantielonen van Wsw-ers. Mensen die voorheen werkten in veelal kapitaalintensieve werksoorten hadden relatief hoge lonen. Nu bedrijven teruggaan naar met name eenvoudiger werk, krijgen deze mensen een lager functieniveau maar behouden zij hun oude salarisniveau (dit wordt het garantieloon genoemd). Voor nieuwe mensen die men op deze functies aanneemt is de maximale beloning lager. Een aantal bedrijven dat nog relatief aan het begin staat van de omslag geeft dan ook aan dat een verschuiving naar meer detachering op langere termijn weliswaar financieel aantrekkelijk kan zijn, maar dat het op korte termijn gepaard gaat met frictiekosten die het exploitatieresultaat verder naar beneden brengen. Directe doorvertaling onderzoeksresultaten is gevaarlijk Men zou uit het onderzoek de conclusie kunnen trekken dat in toenemende mate gemikt zou moeten worden op begeleid werken en detachering omdat daarmee de kosten voor de sociale werkvoorziening naar beneden kunnen worden gebracht. Het is echter heel goed mogelijk dat wanneer een groter deel van de Wsw-populatie via detachering of begeleid werken wordt geplaatst, de gemiddelde netto kosten per plaatsing begeleid werken of detachering gaan toenemen. Naarmate ook meer zwakkere Wsw-ers, die momenteel overwegend intern werken, buiten worden geplaatst zal namelijk ook meer begeleiding nodig zijn. Dit is ook door verschillende bedrijven genoemd. Gedetacheerden zijn nu nog vaak mensen uit de oude doelgroep; als je meer en meer mensen uit de nieuwe doelgroep S307def
105
zou willen detacheren is er verhoudingsgewijs meer begeleiding voor detachering nodig dan nu het geval is. Sommige bedrijven zien hiervoor een oplossing in groepsdetachering omdat het volgens hen mogelijk is via groepsdetachering een dwarsdoorsnede van de populatie onder begeleiding buiten het sw-bedrijf te laten werken. Interne basis blijft noodzakelijk Niet iedere Wsw-er zal in staat zijn buiten het sw-bedrijf te werken en daarom is er in de toekomst altijd nog een bepaalde capaciteit aan beschutte interne plaatsen nodig. Sommige bedrijven onderschrijven de 1/3 – 1/3 – 1/3 regel, andere bedrijven zijn weer van mening dat slechts 20 procent van de populatie aangewezen zou zijn op een beschutte werkplek en weer andere bedrijven geloven dat 1/3 detacheringen en 1/3 begeleid werken te hoog gegrepen is. Wat ook belangrijk is in dit verband is een verwachte verschuiving van individuele (langdurige) detachering naar meer kortdurende groepsdetachering. Het argument hiervoor is dat individueel gedetacheerden meer niveau en zelfstandigheid dienen te hebben dan groepsgedetacheeerden. Wat je nu ziet is dat met name mensen uit de oude doelgroep individueel gedetacheerd zijn24. Een groot deel van de nieuwe populatie is daar niet toe in staat, maar kan mogelijk wel via groepsdetachering buiten werken. Maar omdat groepsdetacheringen korte opdrachten kunnen zijn, is het mogelijk dat mensen tijdelijk toch weer binnen het sw-bedrijf moeten werken als er geen opdrachten voor groepsdetachering zijn. Dus ook voor het opvangen van de leegloop in groepsdetachering is dus infrastructuur in sw-bedrijven nodig. De toenemende nadruk op externe plaatsingen leidt er zeer waarschijnlijk toe dat de beschutte werksoorten die overblijven steeds minder winstgevend zullen zijn. Wat overblijft, zijn hoogst waarschijnlijk voornamelijk de eenvoudigere werksoorten waarmee niet zo veel toegevoegde waarde is te behalen. De Wsw –CAO: obstakel voor regulier werken De Wsw-CAO wordt door bedrijven alom gezien als een obstakel om uitstroom van Wsw-ers naar regulier werk (al dan niet via begeleid werken) te realiseren. Alhoewel natuurlijk wordt onderkend dat het Wsw-salaris geen vetpot is, vormt de beloning een probleem. Mensen die in reguliere sectoren werken en hetzelfde werk doen als een Wswer verdienen (nog) minder dan een Wsw-er. Een gesprekspartner oppert het idee om een nieuwe Wsw-CAO te maken voor nieuwe instroom en de huidige CAO te handhaven voor de huidige werknemers om zodoende dit probleem op termijn weg te nemen. Volgens een aantal sw-bedrijven is de Rijksoverheid mede verantwoordelijk voor de huidige CAO en is het daarom niet gepast om bij tekorten in de sociale werkvoorziening of bij het bij de verwachtingen achterblijven van het aantal plaatsingen begeleid werken alleen te wijzen naar de sw-bedrijven.
24
Volgens de Wsw-Monitor 2003 is 84 procent van de individueel gedetacheerden afkomstig uit de oude doelgroep.
S307def
106
Begeleid werken Begeleid werken is volgens de meeste sw-bedrijven te risicovol voor reguliere bedrijven die begeleid werkers in dienst nemen. Volgens een aantal geïnterviewden zouden alle risico’s voor werkgevers moeten worden weggenomen, want anders is detachering altijd aantrekkelijker voor een werkgever. Één bedrijf geeft aan dat de geringe animo van werkgevers voor begeleid werken niet zozeer wordt veroorzaakt door de directe risico’s die met begeleid werken samenhangen, maar meer doordat werkgevers in het algemeen het gevoel hebben dat de overheid onbetrouwbaar is. Enkele bedrijven laten echter zien dat het wel mogelijk is om relatief veel mensen via begeleid werken te plaatsen. Het is echter onduidelijk wat de duurzaamheid van deze plaatsingen is. Concurrentie op de markt voor eenvoudig werk Sw-bedrijven voelen in het algemeen een toenemende concurrentie op de markt voor eenvoudig verpakkings- en montagewerk. De concurrentie die men voelt komt van collega sw-bedrijven, gevangenissen maar ook Poolse arbeiders die werk verrichten in Nederlandse bedrijven. Verder neemt men momenteel, waarschijnlijk door de slechte conjunctuur, een versnelde verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar Midden- en OostEuropa en China waar. Dit heeft gevolgen voor de opdrachtenstroom voor sw-bedrijven. Een verschuiving naar meer dienstverlening zou hiervoor een oplossing kunnen bieden, maar een punt hierbij is dat een deel van de doelgroep hiervoor niet geschikt zal zijn. Financiële valkuilen voor sw-bedrijven In principe zien de meeste bezochte sw-bedrijven de financiële toekomst met vertrouwen tegemoet. In de interviews is echter aangegeven dat men (op korte termijn) nog wel een aantal financiële problemen voorziet: − −
−
− −
De (versnelde) afschaffing van SPAK en VLW. De herkeuringen in de WAO kunnen er toe leiden dat veel Wsw-ers die nog een gedeeltelijke WAO ontvangen deze niet langer krijgen omdat men wordt goedgekeurd (men is immers in staat tot reguliere arbeid). Indien bedrijven het oude loon van Wsw-werknemers betalen en daarvoor ook de WAO-suppletie van het UWV ontvangen, heeft dit mogelijk financiële implicaties voor de swbedrijven. Ook bedrijven die niet aan doorbetaling van het vroegere loon doen, lopen risico omdat mensen die hun suppletie verliezen ontevreden zullen zijn. Men voorziet dat het noodzakelijk is om de capaciteit aan begeleidend ambtelijk personeel uit te breiden, omdat de oude doelgroep vergrijst en geleidelijk gaat uitstromen en de nieuwe doelgroep gemiddeld relatief zwak is. De loondoorbetaling gedurende het tweede ziektejaar. De indicatie gaat over naar het CWI. Hiervoor moet de sw budget inleveren.
Management van het bedrijf is zeer belangrijk Wij concluderen op basis van de interviews dat het management/de aansturing van het bedrijf van zeer groot belang is voor het financiële reilen en zeilen van het bedrijf. Dit is tijdens de gehouden workshop bevestigd. Bij enkele bezochte bedrijven zijn in het verleden belangrijke beslissingen genomen (overnames van bedrijven, grootschalige risicovolle investeringen, etc), die lang niet altijd tot de gewenste opbrengsten hebben geleid maar nog steeds tot hoge kosten leiden. Onze inschatting na de interviews is dat S307def
107
een focus op de kerntaak, namelijk het uitvoeren van de Wsw (al dan niet in combinatie met andere arbeidsmarktmaatregelen of reïntegratieactiviteiten) en een kostenbewuste houding belangrijk zijn voor financieel acceptabele resultaten van het sw-bedrijf. Er zou op regionaal niveau verder meer kunnen worden samengewerkt door swbedrijven, bijvoorbeeld om bepaalde werksoorten in stand te houden maar ook om een te grote onderlinge prijsconcurrentie te voorkomen.
S307def
108
BIJLAGE 1 DEFLATIE VAN OPBRENGSTEN- EN KOSTENPOSTEN Alle cijfers zijn gedefleerd naar het niveau van de prijzen in 2002. De volgende (prijs)indexcijfers zijn gebruikt voor de kostenposten: −
het jaargemiddelde van de cao-lonen per maand in de gesubsidieerde sector is gebruikt voor de arbeidskosten Wsw-ers en de subsidies; het CAO-indexcijfer voor totaal van alle sectoren is gebruikt voor de arbeidskosten ambtelijk personeel; het indexcijfer voor de investeringen in vaste activa (bruto) in industrie is gebruikt voor alle afschrijvingen (gebouwen, machines, vervoermiddelen, etc) en de huurlasten; toegevoegde waarde (verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair verbruik Æ bruto bedrijfsresultaat; de producentenprijzenindex voor totale verbruik in de industrie (excl. aardolie en chemische industrie)25. Deze index geeft de gemiddelde prijsverandering weer van in Nederland verbruikte goederen en is gebruikt voor de onderhoudskosten, de energiekosten, de overige lasten, de algemene kosten en buitengewone lasten. idem voor totale afzet in de industrie Æ buitengewone baten.
− −
− −
−
Tabel B1.1 Indexcijfers
Indexcijfers voor opbrengsten- en kostenposten 1998-2002 CAO (gesubs. sector
CAO (totaal)
Investeringen
Toegevoegde waarde
Afzet
Verbruik
1998
0,86
0,87
0,95
0,95
0,94
0,92
1999
0,88
0,89
0,95
0,95
0,94
0,90
2000
0,91
0,92
0,97
0,97
0,97
0,98
2001
0,96
0,96
0,99
0,99
0,99
1,01
2002
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
25
Vanwege relatief hoge prijzenstijgingen in 2000 als gevolg van het stijgen van de olieprijs.
S307def
b1
BIJLAGE 2 ENKELE KENMERKEN VAN SW-BEDRIJVEN OP BASIS VAN DE SEOR-ENQUÊTE De SEOR enquête bevat naast vragen naar aantallen Wsw-ers (per werksoort) en naar opbrengsten en kosten (per werksoort), ook enkele algemene vragen over de organisatie. Deze variabelen zijn niet voor elk jaar afzonderlijk gemeten, maar éénmalig (de situatie in de periode 1998 – 2003, in 2003 of op het moment van de enquête). Deze variabelen zijn niet in de multivariate analyses opgenomen, maar zijn gebruikt om kostenverschillen tussen bedrijven, na correctie voor in de analyse opgenomen factoren verder te verklaren. Uitvoering Wiw/ID, overnames en rechtsvorm Circa eenderde van de sw-bedrijven heeft in de periode 1998 – 2003 ook de Wiw uitgevoerd voor één of meer gemeenten en iets minder dan eenderde heeft de ID uitgevoerd. Circa 28 procent heeft zowel de Wiw als de ID-banen uitgevoerd. Ongeveer 57 procent is nog een zuiver sw-bedrijf, die niet de Wiw en/of de ID heeft uitgevoerd. Verder heeft bijna de helft van de sw-bedrijven sinds 1998 gewone bedrijven overgenomen. Bijna 70 procent is onderdeel van een gemeentelijke organisatie (16 procent) of is een werkvoorzieningschap (54 procent). Verder is 14 procent een NV en 6 procent een BV. Organisatie begeleid werken en detacheringen Veruit de meeste bedrijven, 94 procent, krijgt de volledige Rijkssubsidie voor begeleid werkers. Dit betekent dat deze sw-bedrijven de contracten afsluiten met de begeleidingsorganisatie(s). Dus het lijkt erop dat slechts in enkele gevallen de subsidies voor Begeleid Werkers bij de gemeente(n) of het werkvoorzieningsschap blijven. Van de sw-bedrijven heeft 43 procent een eigen begeleidingsorganisatie voor het begeleid werken. Zo’n begeleidingsorganisatie hoeft overigens niet uitsluitend voor begeleid werken in het kader van de Wsw te zijn, maar kan ook dienen voor begeleid werken in het kader van de REA. Iets meer dan de helft van de bedrijven heeft in de periode 1998 – 2003 reïntegratieactiviteiten uitgevoerd in opdracht van gemeenten en/of UWV. Bij 82 procent van de bedrijven die ook detacheringen kennen, wordt de omzet uit detachering geheel toegerekend aan een aparte divisie/werksoort voor detachering. Bij 12 procent wordt de omzet toegerekend aan afzonderlijke werksoorten/divisies en bij 7 procent van de bedrijven is sprake van een mengvorm van deze twee mogelijkheden.
S307def
b2
Individuele begeleiding en IOP We hebben de sw-bedrijven gevraagd hoeveel uur in de week een intern geplaatste fulltime Wsw-er gemiddeld individuele begeleiding krijgt. Ruim eenderde van de bedrijven heeft deze vraag niet beantwoord. Voor de bedrijven die dat wel hebben gedaan, geldt voor 35 procent dat dit maximaal een half uur per week is. Voor 23 procent ligt dit in de range van een half tot en met één uur per week en voor 20 procent op 1 tot en met 2 uur per week. Bij de overige 23 procent is het meer dan 2 uur per week. Ruim 12 procent van de bedrijven heeft voor minimaal 80 procent van de Wsw-ers een IOP opgesteld. Voor 58 procent van de bedrijven ligt dit percentage nog onder de 50 procent. De spreiding hierin is groot. Organisatie algemeen Beslissingen over het aannemen van orders worden in 80 procent van de bedrijven op divisie-/werksoortniveau genomen. Voor beslissingen over investeringen en het aannemen van niet-gesubsidieerd personeel ligt dit heel anders: deze beslissingen worden in 83 en 90 procent van de gevallen op centraal niveau genomen. Bij bijna 70 procent van de bedrijven doet elke divisie/werksoort zijn eigen acquisitie. Verder heeft 15 procent van de bedrijven een aparte unit voor acquisitie. Bij 43 procent is niets van het producten- en dienstenpakket ingrijpend vernieuwd ten opzichte van 2 jaar geleden. Bij nog eens 40 procent van de bedrijven ligt dit op maximaal 10 procent van het producten- en dienstenpakket. Bij 9 procent van de bedrijven is 20 procent of meer van het producten- en dienstenpakket ingrijpend veranderd ten opzichte van 2 jaar geleden. Ruim 70 procent van de bedrijven geeft aan dat de gehanteerde productietechnieken en organisatiemethoden de afgelopen twee jaar ongeveer hetzelfde zijn gebleven. Bij 25 procent van de bedrijven zijn deze duidelijk veranderd. Bijna een kwart van de bedrijven heeft in 2003 een leeglooppercentage van minstens 10 procent.
S307def
b3
BIJLAGE 3 PARTIËLE SAMENHANGEN In deze bijlage presenteren we in tabelvorm de partiële samenhangen tussen de hoogte van de toegevoegde waarde en de hoogte van de kostencomponenten enerzijds en anderzijds: − − −
S307def
kenmerken van de Wsw-ers; kenmerken van de sw-plaatsingen; kenmerken van het ambtelijk personeel en overig personeel.
b4
Tabel B3.1 Partiële samenhangen tussen toegevoegde waarde en kostencomponenten a) enerzijds en kenmerken van de Wsw-ers anderzijds Kenmerken Wswwerknemers
Netto kosten
Aandeel ernstig 26 gehandicapten
-**
Aandeel licht 27 gehandicapten
-**
Toegevoegde waarde
+**
Arbeidskosten Wsw-ers
Arbeidskosten ambtelijk personeel
Huisvestingskosten
-**
+**
+*
-**
Overige kosten
-**
+**
Aandeel ernstig gehandicapten in nieuwe werknemers sinds 1-1-1998 Aandeel licht gehandicapten in nieuwe werknemers sinds 1-1-1998
Kapitaalkosten
-*
-**
+**
+**
Aandeel lichamelijk gehandicapten
+**
Aandeel verstandelijk gehandicapten
-**
-** +*
+**
-**
-**
Aandeel psychisch gehandicapten Aandeel overig gehandicapten Aandeel personen met max. 1 handicap
+**
Aandeel personen met 2 of 3 handicaps
-**
Aandeel personen > 20 jaar in dienst Aandeel parttimers
-** -*
-**
+*
+*
a)
Een + betekent een positief verband, een – een negatief verband. Bijvoorbeeld: de – onder netto kosten bij ernstig gehandicapten geeft weer dat de gemiddelde netto kosten per sw-plaats lager zijn naarmate het aandeel ernstig gehandicapten in de sw-plaatsingen hoger is. Een ander voorbeeld: de toegevoegde waarde per sw-plaats is hoger naarmate het aandeel licht gehandicapten in de swplaatsingen hoger is (vandaar de +). Een ** geeft aan dat de samenhang significant is op 99 procentsniveau. Een * geeft een significantie op 95 procentsniveau aan.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, Wsw-monitor en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
26
Het handicapbesluit is alleen bekend voor personen die vanaf 1 januari 1998 zijn geïndiceerd. Het handicapbesluit is voor personen die op 1-1-1998 al werkzaam waren in de Wsw standaard op matig gezet. Hierdoor neemt het percentage ernstig en licht gehandicapten in de periode 1998 – 2002 bij vrijwel alle bedrijven toe (men begon immers op 1-1-1998 met 100 procent matig gehandicapten). Daarom hebben we ook gekeken naar het aandeel licht en ernstig gehandicapten onder de Wsw-ers die sinds 1-1-1998 zijn ingestroomd op een SW-plaats.
27
Zie voetnoot 1.
S307def
b5
Tabel B3.2 Partiële samenhangen tussen toegevoegde waarde en kostencomponenten enerzijds en verdeling van sw-plaatsingen naar type en verdeling van interne plaatsingen naar werksoort anderzijds a) Kenmerken plaatsingen
Netto kosten
Toegevoegde waarde
Arbeidskosten Wsw-ers
ArbeidsHuisveskosten tingskosten ambtelijk personeel
Kapitaalkosten
Overige kosten
Aandeel in sw-plaatsingen van: Intern geplaatsten Begeleid werken
-** -**
-**
Groepsgedetach.
+**
+**
+* -*
-*
Ind. gedetacheerden
+**
-*
Totaal gedetach.
+**
-**
-* -**
-**
Aandeel in interne swplaatsingen van: Werksoort groen/kwekerij
-**
Werksoort ‘industrie’
+**
Werksoort verpakking
+** -*
Werksoort bouw
-*
Werksoort administr. Werksoort schoonmaak
+* +**
-*
+**
+**
-*
-**
Werksoort overig (recycling/bewaking/overig)
Aandeel Wsw-ers op staf- en overheadsfuncties
+*
-**
+**
+**
+**
+*
+**
a)
Zie tabel B2.1.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, Wsw-monitor en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
S307def
b6
Tabel B3.3 Partiële samenhangen tussen toegevoegde waarde en kostencomponenten enerzijds en kenmerken van het ambtelijk en overig personeel van het swbedrijf anderzijds a) Kenmerken overig personeel
Netto kosten
Toegevoegde waarde
Arbeidskosten Wsw-ers
Arbeidskosten ambtelijk personeel
Aantal Wiw-ers op loonlijst sw-bedrijf per sw-plaats
Huisvestingskosten
Kapitaalkosten
Overige kosten
+**
+**
+**
Aantal ingeleende Wiw-ers binnen bedrijf per sw-plaats
+**
Aantal eigen Wiw-ers werkzaam in swbedrijf per sw-plaats Aantal IDers/ingehuurde krachten/uitzendkr per sw-plaats Totaal Wiw-ers/ID-ers en inhuur per swplaats
Aandeel in nietgesubsidieerd personeel van: Werkbegeleiding
-**
Management
-**
Personeelszaken
+**
+**
+*
-*
Financiën
+*
Marketing
+*
+*
Bedrijfsbureau
-*
-*
Productie
+**
+*
+**
+* +*
+*
a)
Zie tabel B2.1.
Bron:
CBS microbestand Productiestatistiek sociale werkvoorziening, Wsw-monitor en SEOR enquête onder sw-bedrijven, analyses SEOR.
S307def
b7
BIJLAGE 4 METHODE EN RESULTATEN MULTIVARIATE ANALYSES
METHODE Wij hebben ervoor gekozen om zowel een fixed effects model als een OLS-model te gebruiken. Het fixed effects model houdt er rekening mee dat de constante term α kan verschillen tussen zowel jaren als tussen bedrijven als het gevolg van niet waarneembare factoren. Deze verschillen worden ondervangen door het opnemen van dummyvariabelen (0/1-variabelen) voor elk individueel bedrijf en elk afzonderlijk jaar. De constante term is vervolgens uit het model verwijderd. Het fixed-effects model ziet er dan als volgt uit:
Yit = βXit + γ2W2t + γ3W3t + …… + γNWNt + δ2Zi2 + δ3Zi3 + ….. + δNZiT + εit Yit = logaritme van de opbrengst/kostenpost per sw-er voor bedrijf i in het jaar t (i=2,…..N / t=2,…….T) Xit = Verklarende variabelen voor bedrijf i in het jaar t Wit = heeft de waarde 1 voor bedrijf i (i=2,…..N), anders waarde 0 Zit = heeft de waarde 1 voor jaar t (t=2,…..T), anders waarde 0
Voor de meeste kostenposten per sw-plaats die als verklarende variabele in de analyses zijn opgenomen, is de logaritme genomen, behalve van de overige subsidies omdat daar veel nul-waarnemingen van zijn en de logaritme van de waarde nul bestaat niet. Het OLS-model verschilt van het fixed effects model doordat de variabele Wit (de ‘bedrijfsdummies’) worden weggelaten in het OLS-model. Hierdoor krijgt het model meer een cross-sectioneel karakter: het model legt meer nadruk op verschillen tussen bedrijven dan het fixed effects model doet. Nadeel van het OLS-model is dat er verondersteld wordt dat de niet-waarneembare factoren over alle bedrijven constant zijn. Het fixed effects model legt deze restrictie niet op. De multivariate analyses zijn uitgevoerd op de volgende financiële posten: − − − − − S307def
Toegevoegde waarde per sw-plaats Arbeidskosten van Wsw-ers per sw-plaats Arbeidskosten van ambtelijk personeel per sw-plaats Huisvestingskosten per sw-plaats Kapitaalkosten per sw-plaats b8
− −
Overige lasten per sw-plaats Saldo rentebaten en rentelasten per sw-plaats
Bij de multivariate analyses is steeds eenzelfde aanpak gevolgd. Er zijn voor verschillende deelpopulaties van de totale populatie sw-bedrijven analyses verricht. De reden om aparte deelpopulaties te analyseren is omdat niet alle gegevens voor elk van de jaren 1998 tot en met 2002 beschikbaar zijn en we toch waar mogelijk zoveel mogelijk jaren in de analyse willen opnemen. Daar komt nog bij dat vooral bij de analyses van de respons op de SEOR-enquête er rekening mee moet worden gehouden dat het om tweederde van het totaal aantal bedrijven gaat en de invloed van uitschieters op de schattingsresultaten groot kan zijn. Begonnen is met een analyse van de totale periode van 1998 tot en met 2002. Hieraan konden op basis van de Wsw-jaarenquêtes een aantal kenmerken van het werknemersbestand van bedrijven gekoppeld worden. Het betreft hier het soort handicap (lichamelijk, verstandelijk, psychisch, overig) en het type arbeidsovereenkomst (intern geplaatst of begeleid werken). Hierna is voor dezelfde periode een meer specifieke indeling van het type arbeidsovereenkomst van sw-ers meegenomen aan de hand van de respons op de SEORenquête onder sw-bedrijven. De indeling betreft de verdeling van sw-ers naar interne plaatsingen, begeleid werken, individueel gedetacheerd en groepsgedetacheerd. Daarnaast was het aandeel van de intern geplaatste sw-ers op staf- en/of overheadfuncties bekend. De periode 2000 tot en met 2002 is vervolgens apart geanalyseerd omdat voor deze periode een aantal extra kenmerken van het werknemersbestand van sw-bedrijven bekend waren uit de Wsw-Monitor van Research voor Beleid. Het betreft hier de verdeling van het werknemersbestand naar leeftijd, geslacht, aantal handicaps, aantal dienstjaren en aantal arbeidsuren per week. Ten slotte is voor dat deel van de bedrijven dat op de SEOR-enquête heeft gerespondeerd voor de periode 2000 tot en met 2002 de verdeling van sw-ers naar afdeling/werksoort en het aantal Wiw-ers, ID-ers, ingehuurde krachten en uitzendkrachten per sw-plaats opgenomen. In de analyse op de arbeidskosten van ambtelijk personeel is nog de verdeling van het ambtelijke personeel naar functie opgenomen.
FILTERS Bij de analyses is gefilterd op uitschieters. Dat wil zeggen dat een aantal waarnemingen dat een te grote afwijking van het gemiddelde vertoonde op een bepaalde factor uit de analyse is verwijderd. Er is gefilterd aan de hand van de volgende criteria: − − − − − − − S307def
Toegevoegde waarde per sw-er: >15.000; Kapitaalkosten per sw-er: >5.000; Bedrijfsgrootte per sw-er: <250 of >4.500; Huisvestingkosten per sw-er: >3.000; Gemeentesubsidies per sw-er: >4.000; Overige subsidies per sw-er: > 2.000; % van de sw-ers dat werkzaam is via Begeleid werken: > 20%; b9
−
% van de sw-ers dat psychisch gehandicapt is: > 80%.
Daarnaast is bij de analyse op variabelen die alleen in de SEOR-enquête voor de jaren 2000 tot en met 2002 voorkwamen gefilterd als: − −
% van de intern geplaatste sw-ers dat werkzaam is in de administratie: > 50%; Aantal ID-ers werkzaam bij sw-bedrijf uitgedrukt per Wsw-er: > 0.5.
RESULTATEN VAN DE ANALYSES In deze paragraaf zijn de schattingsresultaten van achtereenvolgens het fixed effects model en het OLS-model op de verschillende financiële posten weergegeven. Om de omvang van de bijlage enigszins te beperken, zijn voor het OLS-model alleen de resultaten voor de toegevoegde waarde weergegeven. Een korte toelichting bij de tabellen: −
Estimate (coëfficiënt) = schatting voor gemiddelde invloed van de betreffende variabele op de te schatten variabele. − Standard error = foutmarge voor de schattingscoëfficiënt. − df = aantal ‘degrees of freedom’ : aantal waarnemingen na aftrek van het aantal verklarende variabelen. − t-value = estimate gedeeld door de standard error Æ geeft een beeld van de betrouwbaarheid van de schatting. Een t-value groter dan plus of min 1,65 betekent dat het resultaat statistisch betrouwbaar is met 90% en een t-waarde van meer dan 1,96 betekent dat het resultaat statistisch betrouwbaar is met 95%. − Significantieniveau (Sig.) = hier geldt dat hoe lager het significantieniveau, hoe hoger de betrouwbaarheid van de estimate. − 95% confidence interval = het interval waarin met 95% betrouwbaarheid de werkelijke parameter van de verklarende variabele zal liggen. Bronvermelding: alle resultaten in de tabellen zijn gebaseerd op analyses van gegevens uit de CBS Productiestatistiek sociale werkvoorziening, de Wsw-monitor en onze enquête onder sw-bedrijven.
S307def
b10
SCHATTINGSRESULTATEN VAN HET FIXED EFFECTS MODEL ANALYSES OP DE TOEGEVOEGDE WAARDE PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.039
0.011
301
3.416
0.001
0.017
0.062
Jaardummy voor 2000
0.091
0.012
301
7.625
0.000
0.068
0.115
Jaardummy voor 2001
0.125
0.014
301
9.186
0.000
0.098
0.151
Jaardummy voor 2002
0.145
0.015
301
9.510
0.000
0.115
0.174
-0.562
0.102
301
-5.500
0.000
-0.764
-0.361
Logaritme van huisvestingskosten per sw-plaats
0.053
0.022
301
2.439
0.015
0.010
0.097
Logaritme van (overige) kapitaalkosten per swplaats
0.051
0.028
301
1.802
0.073
-0.005
0.106
Economische groei per COROP-gebied
0.003
0.002
301
1.618
0.107
-0.001
0.007
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
S307def
b11
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.036
0.017
166
2.136
0.034
0.003
0.070
Jaardummy voor 2000
0.078
0.020
166
3.856
0.000
0.038
0.118
Jaardummy voor 2001
0.118
0.024
166
5.012
0.000
0.072
0.165
Jaardummy voor 2002
0.130
0.027
166
4.781
0.000
0.077
0.184
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.242
0.184
166
-1.316
0.190
-0.605
0.121
Logaritme van huisvestingskosten per sw-plaats
0.046
0.033
166
1.390
0.166
-0.019
0.112
Logaritme van (overige) kapitaalkosten per swplaats
0.112
0.040
166
2.836
0.005
0.034
0.190
Economische groei per corop-gebied
0.003
0.003
166
0.886
0.377
-0.004
0.010
% van Wsw-ers in begeleid werken
0.466
1.055
166
0.442
0.659
-1.617
2.550
% van Wsw-ers in groepsdetachering
0.667
0.406
166
1.641
0.103
-0.136
1.469
% van Wsw-ers in individuele detachering
0.333
0.366
166
0.911
0.364
-0.389
1.056
% van intern geplaatste Wsw-ers op staf- en overheadfuncties
0.037
0.296
166
0.125
0.901
-0.548
0.621
S307def
b12
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor. Parameter
Estimate Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001
-0.002
0.026
140
-0.087
0.931
-0.055
0.050
Jaardummy voor 2002
0.019
0.038
140
0.511
0.610
-0.056
0.095
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.658
0.262
140
-2.508
0.013
-1.177
-0.139
Logaritme van (overige) kapitaalkosten per swplaats
0.072
0.037
140
1.955
0.053
-0.001
0.145
% van Wsw-ers in leeftijdklasse tot 20 jaar
-1.211
1.023
140
-1.184
0.238
-3.233
0.811
% van Wsw-ers in leeftijdklasse ouder dan 59 jaar
-2.672
1.368
140
-1.954
0.053
-5.376
0.032
% van (nieuw ingestroomde sinds 1-11998) Wsw-ers met 2 handicapcodes
-0.155
0.090
140
-1.715
0.089
-0.334
0.024
% van (nieuw ingestroomde sinds 1-11998) Wsw-ers met 3 handicapcodes
0.060
0.098
140
0.609
0.543
-0.135
0.255
S307def
b13
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.048
0.014
79
3.333
0.001
0.019
0.076
Jaardummy voor 2002
0.067
0.016
79
4.314
0.000
0.036
0.098
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.332
0.347
79
-0.958
0.341
-1.022
0.358
% van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort groenvoorziening
-0.533
0.575
79
-0.928
0.356
-1.677
0.610
% van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort verpakking
0.165
0.312
79
0.528
0.599
-0.456
0.785
% van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort bouw
1.761
1.780
79
0.989
0.326
-1.782
5.304
% van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort administratie
0.018
1.724
79
0.010
0.992
-3.413
3.449
% van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort schoonmaak
0.811
1.151
79
0.705
0.483
-1.479
3.101
% van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort overig
0.285
0.598
79
0.477
0.635
-0.905
1.475
S307def
b14
ANALYSES OP DE ARBEIDSKOSTEN WSW-ERS PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête Parameter
Estimate Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.024
0.005
301
4.905
0.000
0.014
0.033
Jaardummy voor 2000
0.057
0.005
301
10.693
0.000
0.047
0.068
Jaardummy voor 2001
0.110
0.006
301
18.166
0.000
0.098
0.122
Jaardummy voor 2002
0.143
0.007
301
21.339
0.000
0.130
0.157
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.348
0.044
301
-7.894
0.000
-0.435
-0.261
Bedrag aan loonsubsidies per swplaats
0.040
0.007
301
5.962
0.000
0.027
0.054
Economische groei per corop-gebied
0.001
0.001
301
1.622
0.106
0.000
0.003
% van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
-0.756
0.287
301
-2.635
0.009
-1.321
-0.192
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
95% Confidence Interval
Sig.
Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.027
0.006
167
4.235
0.000
0.014
0.039
Jaardummy voor 2000
0.057
0.007
167
7.836
0.000
0.043
0.071
Jaardummy voor 2001
0.113
0.008
167
14.350
0.000
0.098
0.129
Jaardummy voor 2002
0.148
0.008
167
17.436
0.000
0.131
0.164
-0.170
0.067
167
-2.552
0.012
-0.302
-0.039
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde) Loonsub
0.032
0.008
167
4.185
0.000
0.017
0.047
% Van Wsw-ers in begeleid werken
-0.909
0.367
167
-2.479
0.014
-1.633
-0.185
% Van Wsw-ers in groepsdetachering
-0.304
0.150
167
-2.031
0.044
-0.600
-0.008
% Van Wsw-ers in individuele detachering
0.201
0.133
167
1.504
0.134
-0.063
0.464
% Van intern geplaatste Wswers op staf- en overheadfuncties
-0.118
0.108
167
-1.094
0.276
-0.332
0.095
S307def
b15
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.070
0.012
142
5.950
0.000
0.047
0.094
Jaardummy voor 2002
0.119
0.018
142
6.555
0.000
0.083
0.155
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.284
0.122
142
-2.324
0.022
-0.525
-0.042
Loonsub
0.017
0.008
142
2.070
0.040
0.001
0.034
Logaritme van de toegevoegde waarde per sw-plaats
0.109
0.034
142
3.176
0.002
0.041
0.177
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse tot 20 jaar
0.219
0.549
142
0.400
0.690
-0.866
1.305
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse 20-29 jaar
0.322
0.599
142
0.537
0.592
-0.862
1.506
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse 30-39 jaar
0.474
0.637
142
0.743
0.459
-0.786
1.733
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse 50-59 jaar
1.228
0.667
142
1.842
0.068
-0.090
2.547
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse ouder dan 59 jaar
1.471
0.706
142
2.084
0.039
0.075
2.867
S307def
b16
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.051
0.005
76
9.363
0.000
0.040
0.062
Jaardummy voor 2002
0.087
0.006
76
14.718
0.000
0.076
0.099
-0.619
0.133
76
-4.641
0.000
-0.884
-0.353
Loonsub
0.050
0.009
76
5.588
0.000
0.032
0.068
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
0.433
0.680
76
0.638
0.526
-0.921
1.788
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort groenvoorziening
0.165
0.215
76
0.765
0.447
-0.264
0.594
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort verpakking
-0.048
0.117
76
-0.406
0.686
-0.281
0.186
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort bouw
-0.587
0.723
76
-0.812
0.420
-2.028
0.854
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort administratie
0.685
0.641
76
1.069
0.288
-0.591
1.961
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort schoonmaak
0.258
0.437
76
0.591
0.556
-0.612
1.129
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort overig
0.129
0.231
76
0.559
0.578
-0.330
0.588
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
ANALYSES OP DE ARBEIDSKOSTEN AMBTELIJK PERSONEEL PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête Parameter
Jaardummy voor 1999
Estimate Std. Error
Df
T
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
0.000
0.041
0.109
0.075
0.017
306
Jaardummy voor 2000
0.140
0.019
306
7.366
0.000
0.102
0.177
Jaardummy voor 2001
0.227
0.020
306
11.420
0.000
0.188
0.266
Jaardummy voor 2002
0.320
0.021
306
15.110
0.000
0.279
0.362
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
4.327
Sig.
-0.621
0.149
306
-4.175
0.000
-0.913
-0.328
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.056
0.017
306
3.304
0.001
0.023
0.089
% van Wsw-ers in begeleid werken (bron: Wsw-Monitor)
-2.376
1.038
306
-2.289
0.023
-4.418
-0.333
S307def
b17
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.071
0.026
168
2.749
0.007
0.020
0.121
Jaardummy voor 2000
0.114
0.029
168
3.864
0.000
0.056
0.172
Jaardummy voor 2001
0.194
0.032
168
6.058
0.000
0.131
0.257
Jaardummy voor 2002
0.286
0.034
168
8.394
0.000
0.219
0.354
-0.528
0.274
168
-1.930
0.055
-1.068
0.012
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.058
0.025
168
2.337
0.021
0.009
0.108
% Van Wsw-ers in begeleid werken
-0.895
1.515
168
-0.591
0.556
-3.886
2.097
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
% Van Wsw-ers in groepsdetachering
0.915
0.610
168
1.501
0.135
-0.289
2.119
% Van Wsw-ers in individuele detachering
-0.648
0.542
168
-1.194
0.234
-1.718
0.423
% Van intern geplaatste Wswers op staf- en overheadfuncties
0.199
0.442
168
0.451
0.653
-0.673
1.072
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.086
0.022
141
3.978
0.000
0.043
0.129
Jaardummy voor 2002
0.181
0.025
141
7.280
0.000
0.132
0.230
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-1.564
0.425
141
-3.680
0.000
-2.404
-0.724
Loonsub
-0.052
0.026
141
-2.030
0.044
-0.103
-0.001
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
-4.467
1.652
141
-2.704
0.008
-7.732
-1.202
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 2 handicapcodes
0.367
0.131
141
2.794
0.006
0.107
0.627
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met een lichte arbeidshandicap
0.443
0.219
141
2.026
0.045
0.011
0.876
% Van Wsw-ers minder dan 6 jaar in dienst
2.292
0.826
141
2.776
0.006
0.660
3.925
% Van Wsw-ers minder dan 6-10 jaar in dienst
2.435
0.950
141
2.562
0.011
0.556
4.313
% Van Wsw-ers minder dan 11-15 jaar in dienst
2.992
0.911
141
3.282
0.001
1.190
4.793
S307def
b18
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.090
0.022
81
4.087
0.000
0.046
0.134
Jaardummy voor 2002
Parameter
95% Confidence Interval
0.188
0.024
81
7.689
0.000
0.139
0.236
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-1.493
0.543
81
-2.748
0.007
-2.573
-0.412
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort groenvoorziening
-0.598
0.905
81
-0.661
0.510
-2.398
1.202
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort verpakking
-0.285
0.493
81
-0.578
0.565
-1.265
0.695
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort bouw
1.033
2.802
81
0.369
0.713
-4.541
6.607
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort administratie
0.113
2.312
81
0.049
0.961
-4.486
4.712
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort schoonmaak
0.586
1.769
81
0.331
0.741
-2.934
4.106
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort overig
0.522
0.939
81
0.555
0.580
-1.347
2.391
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
Jaardummy voor 2001
0.067
0.020
71
3.406
0.001
0.028
0.106
Jaardummy voor 2002
0.134
0.022
71
5.999
0.000
0.090
0.179
% Van niet-gesubsidieerd personeel in werkbegeleiding
-0.138
0.191
71
-0.724
0.472
-0.519
0.242
% Van niet-gesubsidieerd personeel in management
0.060
1.106
71
0.054
0.957
-2.145
2.266
% Van niet-gesubsidieerd personeel in p&o/financien
0.657
0.563
71
1.167
0.247
-0.465
1.778
% Van niet-gesubsidieerd personeel in productie
-0.533
0.632
71
-0.843
0.402
-1.793
0.728
Logaritme van totaal aantal niet-gesubsidieerd personeel
0.532
0.151
71
3.529
0.001
0.231
0.833
Parameter
95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound
S307def
b19
ANALYSES OP DE HUISVESTINGSKOSTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête Parameter
Estimate Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.022
0.031
311
0.724
0.470
-0.039
0.083
Jaardummy voor 2000
0.031
0.031
311
0.994
0.321
-0.030
0.092
Jaardummy voor 2001
0.154
0.034
311
4.555
0.000
0.087
0.220
Jaardummy voor 2002
0.242
0.036
311
6.719
0.000
0.171
0.313
Economische groei per corop-gebied
0.011
0.006
311
2.078
0.039
0.001
0.022
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
Jaardummy voor 1999
0.015
0.041
169
0.376
0.708
-0.065
0.096
Jaardummy voor 2000
0.023
0.045
169
0.514
0.608
-0.065
0.111
Jaardummy voor 2001
0.129
0.052
169
2.493
0.014
0.027
0.230
Jaardummy voor 2002
0.222
0.057
169
3.867
0.000
0.109
0.335
Economische groei per corop-gebied
0.011
0.008
169
1.409
0.161
-0.005
0.027
% Van Wsw-ers in begeleid werken
5.184
2.342
169
2.213
0.028
0.560
9.808
% Van Wsw-ers in groepsdetachering
0.483
0.974
169
0.496
0.620
-1.439
2.406
% Van Wsw-ers in individuele detachering
-1.505
0.849
169
-1.774
0.078
-3.180
0.170
% Van intern geplaatste Wsw-ers op staf- en overheadfuncties
0.927
0.694
169
1.335
0.184
-0.444
2.298
Parameter
95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound
S307def
b20
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor Parameter
Estimate Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.067
0.043
146
1.562
0.120
-0.018
0.152
Jaardummy voor 2002
0.132
0.054
146
2.458
0.015
0.026
0.239
Economische groei per corop-gebied
0.012
0.013
146
0.986
0.326
-0.012
0.037
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 0 handicapcodes
1.132
1.082
146
1.047
0.297
-1.006
3.270
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 2 handicapcodes
-0.184
0.269
146
-0.683
0.496
-0.715
0.348
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 3 handicapcodes
1.659
0.287
146
5.787
0.000
1.092
2.226
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.132
0.052
81
2.555
0.013
0.029
0.234
Jaardummy voor 2002
0.250
0.069
81
3.637
0.000
0.113
0.387
Economische groei per corop-gebied
0.018
0.016
81
1.164
0.248
-0.013
0.050
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort groenvoorziening
-1.266
1.671
81
-0.758
0.451
-4.591
2.058
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort verpakking
1.740
0.876
81
1.987
0.050
-0.002
3.483
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort bouw
2.273
5.029
81
0.452
0.653
-7.734
12.280
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort administratie
-6.402
4.221
81
-1.517
0.133
-14.800
1.996
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort schoonmaak
-0.446
3.232
81
-0.138
0.891
-6.877
5.984
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort overig
-0.263
1.721
81
-0.153
0.879
-3.687
3.161
S307def
b21
ANALYSES OP DE (OVERIGE) KAPITAALKOSTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.010
0.024
307
0.438
0.662
-0.036
0.057
Jaardummy voor 2000
0.065
0.026
307
2.492
0.013
0.014
0.116
Jaardummy voor 2001
0.067
0.027
307
2.471
0.014
0.014
0.121
Jaardummy voor 2002
0.095
0.029
307
3.252
0.001
0.037
0.152
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.790
0.202
307
-3.905
0.000
-1.188
-0.392
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
-2.713
1.419
307
-1.912
0.057
-5.505
0.079
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.042
0.034
169
1.221
0.224
-0.026
0.109
Jaardummy voor 2000
0.128
0.039
169
3.251
0.001
0.050
0.205
Jaardummy voor 2001
0.131
0.042
169
3.088
0.002
0.047
0.215
Jaardummy voor 2002
0.167
0.046
169
3.662
0.000
0.077
0.257
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.340
0.362
169
-0.938
0.350
-1.055
0.375
% Van Wsw-ers in begeleid werken
-7.422
1.987
169
-3.735
0.000
-11.345
-3.499
% Van Wsw-ers in groepsdetachering
-0.354
0.814
169
-0.435
0.664
-1.961
1.253
% Van Wsw-ers in individuele detachering
-1.412
0.724
169
-1.949
0.053
-2.843
0.018
% Van intern geplaatste Wsw-ers op staf- en overheadfuncties
-0.515
0.590
169
-0.872
0.385
-1.680
0.651
S307def
b22
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
-0.003
0.034
140
-0.078
0.938
-0.070
0.065
Jaardummy voor 2002
0.032
0.057
140
0.565
0.573
-0.080
0.144
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.677
0.520
140
-1.300
0.196
-1.705
0.352
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
-1.966
2.651
140
-0.742
0.459
-7.208
3.275
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 0 handicapcodes
0.311
0.792
140
0.393
0.695
-1.255
1.877
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 2 handicapcodes
0.135
0.217
140
0.624
0.534
-0.293
0.564
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 3 handicapcodes
0.261
0.219
140
1.191
0.236
-0.172
0.693
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met een lichte arbeidshandicap
-0.162
0.352
140
-0.460
0.646
-0.858
0.534
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met een ernstige arbeidshandicap
0.330
0.258
140
1.280
0.203
-0.180
0.840
% Van Wsw-ers met dienstverband van minder dan 20 uur per week
-1.460
1.486
140
-0.983
0.327
-4.398
1.477
% Van Wsw-ers met dienstverband van 20-35 uur per week
-0.898
0.936
140
-0.960
0.339
-2.749
0.952
S307def
b23
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
-0.015
0.032
82
-0.469
0.640
-0.079
0.049
Jaardummy voor 2002
0.015
0.035
82
0.426
0.671
-0.055
0.085
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort groenvoorziening
-2.404
1.303
82
-1.845
0.069
-4.997
0.188
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort verpakking
0.312
0.700
82
0.446
0.657
-1.080
1.704
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort bouw
5.042
4.016
82
1.255
0.213
-2.947
13.031
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort administratie
2.998
3.256
82
0.921
0.360
-3.479
9.476
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort schoonmaak
-1.952
2.534
82
-0.770
0.443
-6.993
3.089
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort overig
-0.283
1.341
82
-0.211
0.833
-2.951
2.386
S307def
b24
ANALYSES OP DE OVERIGE LASTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.013
0.039
305
0.345
0.730
-0.063
0.090
Jaardummy voor 2000
-0.014
0.042
305
-0.330
0.742
-0.097
0.069
Jaardummy voor 2001
-0.009
0.044
305
-0.201
0.841
-0.096
0.078
Jaardummy voor 2002
0.045
0.047
305
0.947
0.344
-0.048
0.138
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.652
0.331
305
-1.967
0.050
-1.304
0
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.111
0.038
305
2.953
0.003
0.037
0.186
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
-3.493
2.312
305
-1.511
0.132
-8.042
1.055
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.034
0.050
168
0.680
0.498
-0.065
0.133
Jaardummy voor 2000
0.034
0.057
168
0.593
0.554
-0.079
0.147
Jaardummy voor 2001
0.042
0.062
168
0.668
0.505
-0.081
0.165
Jaardummy voor 2002
0.119
0.066
168
1.794
0.075
-0.012
0.250
-0.223
0.533
168
-0.419
0.676
-1.275
0.829
0.053
0.049
168
1.087
0.278
-0.043
0.149
% Van Wsw-ers in begeleid werken
-8.716
2.951
168
-2.954
0.004
-14.542
-2.891
% Van Wsw-ers in groepsdetachering
-2.925
1.188
168
-2.463
0.015
-5.269
-0.581
% Van Wsw-ers in individuele detachering
-1.777
1.056
168
-1.683
0.094
-3.862
0.307
% Van intern geplaatste Wswers op staf- en overheadfuncties
1.863
0.861
168
2.165
0.032
0.164
3.562
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde) Gemeentelijke subsidie per swplaats
S307def
b25
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.064
0.056
139
1.138
0.257
-0.047
0.176
Jaardummy voor 2002
0.210
0.093
139
2.245
0.026
0.025
0.395
-1.636
0.868
139
-1.884
0.062
-3.352
0.081
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.098
0.068
139
1.440
0.152
-0.037
0.232
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
-4.697
4.516
139
-1.040
0.300
-13.626
4.233
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 0 handicapcodes
-0.383
1.305
139
-0.294
0.770
-2.964
2.197
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 2 handicapcodes
-0.425
0.359
139
-1.182
0.239
-1.135
0.286
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met 3 handicapcodes
0.134
0.362
139
0.370
0.712
-0.582
0.850
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met een lichte arbeidshandicap
-0.150
0.580
139
-0.259
0.796
-1.297
0.996
% Van (nieuw ingestroomde sinds 1-1-1998) Wsw-ers met een ernstige arbeidshandicap
-0.206
0.427
139
-0.482
0.631
-1.049
0.638
% Van Wsw-ers met dienstverband van minder dan 20 uur per week
-3.722
2.451
139
-1.519
0.131
-8.567
1.123
% Van Wsw-ers met dienstverband van 20-35 uur per week
-1.577
1.543
139
-1.022
0.308
-4.627
1.473
Parameter
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
S307def
95% Confidence Interval
b26
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
Jaardummy voor 2001
-0.008
0.051
65
-0.154
0.878
-0.111
0.095
Jaardummy voor 2002
Parameter
95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound
0.067
0.056
65
1.206
0.232
-0.044
0.179
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-2.346
1.214
65
-1.933
0.058
-4.771
0.078
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort groenvoorziening
-5.213
2.079
65
-2.508
0.015
-9.365
-1.062
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort verpakking
2.321
1.200
65
1.934
0.057
-0.076
4.718
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort bouw
9.237
6.227
65
1.483
0.143
-3.200
21.674
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort administratie
24.821
8.182
65
3.034
0.003
8.480
41.161
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort schoonmaak
0.846
4.282
65
0.197
0.844
-7.706
9.397
% Van intern geplaatste Wsw-ers in werksoort overig
-1.110
2.117
65
-0.524
0.602
-5.338
3.117
Aantal id-ers werkzaam in sw-bedrijf per swplaats
6.091
3.459
65
1.761
0.083
-0.817
12.998
S307def
b27
ANALYSES OP DE NETTO KOSTEN PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
0.002
0.009
0.036
Jaardummy voor 1999
0.022
0.007
293
Jaardummy voor 2000
0.047
0.008
293
6.159
0.000
0.032
0.063
Jaardummy voor 2001
0.108
0.008
293
13.371
0.000
0.092
0.124
Jaardummy voor 2002
0.162
0.009
293
18.669
0.000
0.145
0.179
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
3.197
Sig.
-0.302
0.064
293
-4.686
0.000
-0.429
-0.175
Logaritme van aantal ambtelijk personeel per swplaats
0.051
0.022
293
2.304
0.022
0.007
0.095
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.024
0.007
293
3.555
0.000
0.011
0.038
Bedrag aan overige subsidies per sw-plaats
0.045
0.009
293
5.013
0.000
0.027
0.063
-1.193
0.431
293
-2.769
0.006
-2.041
-0.345
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
S307def
b28
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 1999
0.030
0.009
165
3.278
0.001
0.012
0.048
Jaardummy voor 2000
0.052
0.010
165
4.945
0.000
0.031
0.073
Jaardummy voor 2001
0.116
0.011
165
10.276
0.000
0.094
0.139
Jaardummy voor 2002
0.177
0.012
165
14.683
0.000
0.153
0.201
-0.219
0.096
165
-2.279
0.024
-0.409
-0.029
Logaritme van aantal ambtelijk personeel per swplaats
0.026
0.026
165
1.021
0.309
-0.025
0.077
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.028
0.009
165
3.199
0.002
0.011
0.046
Bedrag aan overige subsidies per sw-plaats
0.033
0.011
165
3.111
0.002
0.012
0.054
% Van Wsw-ers in begeleid werken
-1.771
0.535
165
-3.308
0.001
-2.828
-0.714
% Van Wsw-ers in groepsdetachering
-0.481
0.220
165
-2.186
0.030
-0.915
-0.047
% Van Wsw-ers in individuele detachering
-0.289
0.194
165
-1.494
0.137
-0.671
0.093
% Van intern geplaatste Wsw-ers op staf- en overheadfuncties
0.078
0.136
165
0.579
0.564
-0.189
0.346
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
S307def
b29
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.084
0.016
139
5.345
0.000
0.053
0.116
Jaardummy voor 2002
0.146
0.020
139
7.143
0.000
0.106
0.187
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.651
0.152
139
-4.289
0.000
-0.951
-0.351
Logaritme van aantal ambtelijk personeel per swplaats
-0.003
0.033
139
-0.082
0.935
-0.067
0.062
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.006
0.012
139
0.528
0.598
-0.017
0.029
Bedrag aan overige subsidies per sw-plaats
0.027
0.011
139
2.548
0.012
0.006
0.048
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
-1.259
0.857
139
-1.470
0.144
-2.953
0.434
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse ouder dan 59 jaar
1.256
0.881
139
1.426
0.156
-0.485
2.997
S307def
b30
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Parameter
Estimate
Std. Error
df
t
Sig.
95% Confidence Interval Lower Bound
Upper Bound
Jaardummy voor 2001
0.072
0.019
60
3.879
0.000
0.035
0.110
Jaardummy voor 2002
0.137
0.024
60
5.788
0.000
0.089
0.184
Logaritme van aantal werknemers (jaargemiddelde)
-0.810
0.220
60
-3.675
0.001
-1.251
-0.369
Logaritme van aantal ambtelijk personeel per sw-plaats
-0.052
0.036
60
-1.424
0.160
-0.125
0.021
Gemeentelijke subsidie per sw-plaats
0.069
0.021
60
3.270
0.002
0.027
0.111
Bedrag aan overige subsidies per sw-plaats
0.028
0.014
60
2.023
0.048
0.000
0.055
% Van Wsw-ers in begeleid werken (bron: wsw-monitor)
1.167
1.314
60
0.888
0.378
-1.462
3.796
% Van Wsw-ers in leeftijdklasse ouder dan 59 jaar
1.046
1.060
60
0.987
0.328
-1.074
3.166
% Van intern geplaatste Wswers in werksoort groenvoorziening
-0.428
0.338
60
-1.266
0.210
-1.104
0.248
% Van intern geplaatste Wswers in werksoort verpakking
0.228
0.216
60
1.058
0.294
-0.203
0.660
% Van intern geplaatste Wswers in werksoort bouw
0.222
1.207
60
0.184
0.855
-2.193
2.636
% Van intern geplaatste Wswers in werksoort administratie
-1.533
2.081
60
-0.737
0.464
-5.695
2.629
% Van intern geplaatste Wswers in werksoort schoonmaak
0.839
0.776
60
1.081
0.284
-0.714
2.392
% Van intern geplaatste Wswers in werksoort overig
0.134
0.361
60
0.371
0.712
-0.588
0.856
-0.102
0.401
60
-0.254
0.800
-0.903
0.700
0.296
2.482
60
0.119
0.905
-4.668
5.261
-1.578
1.453
60
-1.086
0.282
-4.485
1.328
Aantal wiw-ers per sw-plaats Aantal id-ers werkzaam in swbedrijf per sw-plaats Aantal ingehuurde krachten/uitzendkrachten werkzaam in sw-bedrijf per sw-plaats
S307def
b31
SCHATTINGSRESULTATEN VAN HET OLS-MODEL ANALYSES OP DE TOEGEVOEGDE WAARDE PER SW-PLAATS (LOGARITME) Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van CBS, Monitor en Jaarenquête
Model Summary(b)
Model 1
R
R Square
Adjusted R Square
Std. Error of the Estimate
Durbin-Watson
,553(a)
,305
,289
,138
,883
Coefficients(a) Model
S307def
Unstandardized Coefficients
t
Sig.
20,441
,000
B
Std. Error
(Constant)
2,438
,119
JAAR99
,014
,022
,621
,535
JAAR00
,026
,023
1,101
,272
JAAR01
,028
,024
1,174
,241
JAAR02
,051
,024
2,148
,032
logaritme aantal Wsw-plaatsen (jaargemiddelde)
,013
,012
1,081
,280
logaritme ambtelijk personeel per Wsw-plaats
,106
,036
2,934
,004
logaritme Huisvestingskosten per Wsw-plaats (jaargemiddelde)
,126
,022
5,718
,000
logaritme Kapitaalkosten per Wsw-plaats (jaargemiddelde)
,164
,026
6,412
,000
Werkloosheidspercentage in Corop
-,029
,006
-5,079
,000
b32
Model voor de jaren 1998-2002 op basis van data van SEOR-enquête
Model Summary(b)
Model
R
R Square
Adjusted R Square
Std. Error of the Estimate
Durbin-Watson
1
,631(a)
,398
,362
,127
,822
Coefficients(a) Unstandardized Coefficients
Model
1
S307def
t
Sig.
B
Std. Error
(Constant)
1,895
,150
12,614
,000
JAAR99
,020
,029
,701
,484
JAAR00
,029
,031
,948
,344
JAAR01
,052
,032
1,635
,103
JAAR02
,065
,031
2,080
,039
logaritme aantal Wswplaatsen (jaargemiddelde)
,028
,016
1,780
,077
logaritme ambtelijk personeel per Wsw-plaats
-,025
,048
-,528
,598
logaritme Huisvestingskosten per Wsw-plaats (jaargemiddelde)
,148
,029
5,106
,000
logaritme Kapitaalkosten per Wsw-plaats (jaargemiddelde)
,213
,033
6,364
,000
Werkloosheidspercentage in Corop
-,023
,008
-2,838
,005
Percentage Wsw-ers in BW
,339
1,015
,334
,739
Percentage Wsw-ers gedetacheerd in groepsverband
,153
,233
,657
,512
Percentage Wsw-ers individueel gedetacheerd
,437
,127
3,447
,001
Percentage van het totale aantal Wsw-ers dat op staf- en/of overheadfuncties zit
-,069
,203
-,339
,735
b33
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van Monitor Model Summary(b)
Model 1
R
R Square
Adjusted R Square
Std. Error of the Estimate
Durbin-Watson
,683(a)
,467
,409
,119
1,897
Coefficients(a) Model
S307def
Unstandardized Coefficients
t
Sig.
B
Std. Error
(Constant)
3,284
,309
10,619
,000
JAAR01
-,038
,037
-1,018
,311
JAAR02
-,032
,047
-,666
,507
logaritme Huisvestingskosten per Wsw-plaats (jaargemiddelde)
,149
,032
4,713
,000
logaritme Kapitaalkosten per Wsw-plaats (jaargemiddelde)
,217
,042
5,174
,000
Percentage Wsw-ers individueel gedetacheerd
,986
,172
5,721
,000
Percentage Wsw-ers in leeftijdsklasse <20jr (einde jaar) (%)
-3,658
1,398
-2,617
,010
Percentage Wsw-ers in leeftijdsklasse 20-29 jr (einde jaar) (%)
-1,553
,582
-2,670
,009
Percentage Wsw-ers in leeftijdsklasse 30-39 jr (einde jaar) (%)
-1,288
,530
-2,429
,017
Percentage Wsw-ers in leeftijdsklasse 50-59 jr (einde jaar) (%)
-1,769
,602
-2,936
,004
Percentage Wsw-ers in leeftijdsklasse >59 jr (einde jaar) (%)
-7,530
1,706
-4,414
,000
Percentage Wsw-ers met dvb < 20 uur per week (%)
-,788
,308
-2,562
,012
Percentage Wsw-ers met dvb 20-35 uur per week (%)
-,330
,223
-1,480
,141
b34
Model voor de jaren 2000-2002 op basis van data van SEOR-enquête Model Summary(b)
Model 1
R ,676(a)
Adjusted R Square ,370
R Square ,457
Std. Error of the Estimate ,125
Durbin-Watson 1,276
Coefficients(a) Model Unstandardized Coefficients B Std. Error
t
Sig.
(Constant)
2,267
,205
11,058
,000
JAAR01
,034
,025
1,350
,179
JAAR02
,047
,026
1,812
,072
logaritme aantal Wsw-plaatsen (jaargemiddelde) logaritme ambtelijk personeel per Wsw-plaats
,028
,021
1,364
,175
,106
,061
1,723
,087
logaritme Huisvestingskosten per Wsw-plaats (jaargemiddelde)
,141
,035
4,065
,000
logaritme Kapitaalkosten per Wswplaats (jaargemiddelde) Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: kwekerij
,159
,043
3,691
,000
-,349
,304
-1,147
,254
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: montage/assemblage
-,213
,120
-1,772
,079
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: administratie
-,341
,607
-,561
,576
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: verpakking Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: grafisch
-,057
,100
-,565
,573
-,094
,179
-,526
,600
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: schoonmaak
-,489
,290
-1,688
,094
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: hout
,935
,504
1,854
,066
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: confectie
-,907
,442
-2,055
,042
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: assemblage
,211
,280
,752
,453
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: metaal
-,324
,316
-1,024
,308
% van TOTAAL aantal Wsw-ers in: Bouw
1,128
,485
2,325
,022
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: recycling Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: bewaking
-,643
,540
-1,191
,236
-3,108
1,612
-1,928
,056
Percentage van TOTAAL geplaatste Wsw-ers: anders, nl (geaggregeerd)
,264
,161
1,646
,102
% in anders, nl : industrie
,119
,130
,921
,359
S307def
b35
BIJLAGE 5 LIJST VAN BEDRIJVEN WAAR DE INTERVIEWS ZIJN AFGENOMEN EN LIJST VAN DEELNEMERS AAN DE WORKSHOP Bij de volgende bedrijven zijn de interviews gehouden: − − − − − − − − − − − −
!GO, Oosterhout; A.M. Groep, Hoofddorp; BSW Bedrijven, Breda; DCW Bedrijven, Enschede; DSW Stadspark, Groningen; Felua groep, Apeldoorn; Haeghe Groep, Den Haag; Licom, Heerlen; De Meergroep, Beverwijk; Soweco, Almelo; WAA Groep, Venlo; WVK-groep, Bladel.
De volgende personen hebben deelgenomen aan de workshop op 12 januari 2005: Dhr. A. van Abswoude
A.M. Groep, Hoofddorp
Dhr. B. Beerman
BSW Bedrijven, Breda
Dhr. L. Voogt
BSW Bedrijven, Breda
Dhr. A.J. Schaafsma
DSW Stadspark, Groningen
Mevr. R. Knol
Felua-groep, Apeldoorn
Dhr P. Jellema
Haeghe Groep, Den Haag
Dhr. R. Spencer
Haeghe Groep, Den Haag
Dhr. H. Gerritsen
Licom NV, Heerlen
Dhr Penders
Licom NV, Heerlen
Dhr. G. van Beek
WVK-Groep, Bladel
Dhr. A. Verhees
WVK-Groep, Bladel
S307def
b36