entomologische berichten
70 (5) 2010
Korte mededeling Wandelende takken (Phasmatodea) vernoemd naar Groningse bioloog Laas Pijnacker De naam van gepensioneerd bioloog Laas Pijnacker van de Rijksuniversiteit Groningen is vereeuwigd in een nieuw genus van wandelende takken dat naar hem is vernoemd: Pijnackeria (figuur 2). Dit omdat hij zich gespecialiseerd heeft op de voortplanting van deze insecten. De Italiaanse bioloog prof. dr. Valerio Scali heeft de wetenschappelijke indeling van de wandelende takken van het Iberisch schiereiland herzien. In het Italiaanse tijdschrift voor zoölogie (Italian Journal of Zoology) beschrijft hij dat een aantal soorten verkeerd is ingedeeld en feitelijk een aparte groep vormen (Scali 2009). De nieuwe groep heeft hij de naam gegeven van zijn collega dr. Laas Pijnacker, woonachtig in Paterswolde, waarmee hij in het verleden veel heeft samengewerkt.
Tientallen soorten Wandelende takken (Phasmatodea) zijn insecten die op takjes lijken en verwant zijn aan sprinkhanen. De meeste wandelende takken komen in de tropen voor. In Europa leeft een tiental soorten in het Middellandse Zeegebied, maar in Nederland komen ze niet voor. De meeste soorten zijn klein (tot 10 cm) maar er zijn ook hele grote soorten bekend. Het grootst bekende insect is een wandelende tak uit Papoea Nieuw Guinea van wel 30 centimeter.
1. Laas Pijnacker en
Valerio Scali tijdens een symposium ter ere van Pijnacker. Foto: Leo Beukeboom 1. Laas Pijnacker and Valerio Scali during a symposium in honour of Pijnacker.
Voortplanting Wandelende takken zijn populair bij kinderen, op kinderboerderijen en in dierentuinen omdat ze gemakkelijk te kweken zijn op klimop of bramen. Ze spreken tot de verbeelding omdat hun uiterlijk een fantastisch voorbeeld is van camouflage. Maar diezelfde eigenschap zorgt er echter ook voor dat de wandelende tak als huisdier eigenlijk maar een saai beestje is, vindt Laas Pijnacker: ‘Je hoort ze niet, en je ziet ze niet’. Voor de bioloog zijn vooral de vele diverse manieren waarop de wandelende tak- ken zich voortplanten interessant.
Pijnacker wordt wereldwijd beschouwd als een specialist op het gebied van de voortplantingsbiologie, in het bijzonder de celgenetica, van wandelende takken (zie bijvoorbeeld Pijnacker 1966, 1969 en Marescalchi et al. 1991, 1993). Pijnacker beschreef hoe wandelende takken zich parthenogenetisch (dat wil zeggen zonder bevruchting; dus met alleen vrouwtjes) kunnen voortplanten. De chromosoomaantallen worden gehalveerd tijdens de vorming van de eicellen, maar verdubbelen zich daarvoor of daarna op verschillende manieren zodat er weer een nieuwe wandelende tak ontstaat met hetzelfde aantal chromosomen als de ouder. Sommige soorten zijn diploïd (met twee sets chromosomen zoals in de mens), maar er zijn ook polyploïde soorten (met alle chromosomen drie of vier keer). Van een polyploïde soort konden zeldzame mannetjes verkregen worden door ze in grote aantallen te kweken op zomer- en winterboerenkool.
Soorten uit het Middellandse Zeegebied
2. De wandelende tak met de nieuwe naam: Pijnackeria hispanica. Foto: Valerio Scali 2. The stick insect with the new name: Pijnackeria hispanica.
Valerio Scali is evolutiebioloog en gene- ticus aan de universiteit van Bologna in Italië. Hij is een specialist op het gebied van de wandelende takken in het Middellandse Zeegebied. Scali heeft veel tijd doorgebracht met het vangen van wandelende takken, iets wat het best in het donker kan gebeuren als dieren actief zijn. Het ’s nachts in de bebouwde kom met een zaklantaarn in de struiken lopen te zoeken bleek geen ongevaarlijke bezigheid; de bioloog werd geregeld achterna gezeten door waakhonden en fanatieke agenten.
171
172
entomologische berichten
Scali onderzoekt welke soorten er bestaan en hoe deze aan elkaar verwant zijn. Hij gebruikt daarvoor klassieke methoden, zoals het bepalen van het aantal en de vorm van chromosomen, maar combineert dit met moderne DNA-technieken. Vanaf 1968 heeft hij nauw samengewerkt met Laas Pijnacker.
Twee aparte groepen Scali splitst het wandelende takken genus Leptynia, bestaande uit de soorten Leptynia attennuata en Leptynia hispanica, nu op in twee aparte groepen (genera). Leptynia hispanica heet nu Pijnackeria hispanica (Bolívar, 1878). De soorten verschillen in morfologie van het volwassen stadium, maar ook van de eieren, alsmede in het aantal chromosomen. Het nieuw opgerichte genus Pijnackeria bevat voorlopig zes soorten. Ze komen voor aan de Franse zuidkust en Spaanse oostkust. De soort Pijnackeria hispanica is het best bekend, maar er zijn ook vier nieuwe soorten die nog verder beschreven moeten worden voor de wetenschap. Voor- lopig heten die Pijnackeria A tot en met D. Hiermee lost professor Scali een belofte in die hij elf jaar geleden deed
70 (5) 2010
bij de pensionering van Laas Pijnacker. Het gebeurt nog wel regelmatig dat een nieuw ontdekte soort naar iemand wordt vernoemd, maar dat een heel nieuw genus wordt opgericht is wel heel bijzonder. Het lijkt mij een fantastische eer als een diergroep je naam krijgt. Het is een waardering voor een heel leven hard werken aan het ophelderen van de voortplantingsbiologie van een aansprekende groep van insecten.
Scali V 2009. Revision of the Iberian stick insect genus Leptynia Pantel and description of the new genus Pijnackeria. Italian Journal of Zoology 76: 381-391.
Leo W. Beukeboom Evolutionary Genetics Group Centre for Ecological and Evolutionary Studies Rijksuniversity Groningen Postbus 14 9750 AA Haren
[email protected]
Literatuur Marescalchi O, Pijnacker LP, Scali V 1991. Cytology of parthenogenesis in Bacillus whitei and Bacillus lynceorum (Insecta, Phasmatodea). Invertebrate Reproduction & Development 20: 75-81. Marescalchi O, Pijnacker LP, Scali V 1993. Automictic parthenogenesis and its genetic consequence in bacillus atticus atticus (Insecta, Phasmatodea). Invertebrate Reproduction & Development 24: 7-12 Pijnacker LP 1966. The maturation divisions of the parthenogenetic stick insect Carausius morosus Br. (Orthoptera, Phasmidae). Chromosoma 19: 99-112. Pijnacker LP 1969. Automictic parthenogenesis in the stick insect Bacillus rossius rossi (Cheleutoptera, Phasmidae). Genetica 40: 393-399.
Summary Stick insects (Phasmatodea) named after Groningen biologist Laas Pijnacker The Italian biologist Prof. Valerio Scali has revised the biological classification of stick insects found on the Iberian peninsula. In the Italian Journal of Zoology, he writes that a number of species have been misclassified and actually constitute a group of their own. He decided to name the new group after his colleague Dr Laas Pijnacker, from Paterswolde, with whom he often collaborated in the past.
Uitgelezen Mader, D. 2010
Moon-related population dynamics and ecology of the stag beetle Lucanus cervus, other beetles, butterflies, dragonflies and other insects Verlag Regionalkultur, Ubstadt-Weiher. 654 pp. ISBN 978-3-89735-645-0. € 79,-
Populationsdynamik, Ökologie und Schutz des Hirschkäfers (Lucanus cervus) im Raum um Heidelberg und Mannheim Verlag Regionalkultur, Ubstadt-Weiher. 418 pp. ISBN 978-3-89735-594-1. € 49,-
Het vliegend hert is één van de weinige beschermde kevers in Europa. De soort is opgenomen in de Europese Habitat- richtlijn en wordt vermeld in annex 3 van de Bern Conventie. Dit houdt in dat iedere Europese lidstaat regels moet vaststellen die ervoor moeten zorgen dat het vliegend hert beschermd wordt. In Nederland is op basis van de Europese status tevens de doelstelling geformuleerd dat er in 2020 levensvatbare Nederlandse populaties van deze soort zouden moeten zijn (Smit 2004). Helaas is de kennis over de ecologie van het vliegend hert nog fragmentarisch. Jan Krikken en Henk Pijpers schreven in 1982 al dat niet precies bekend
is wat de voorwaarden zijn die het voortbestaan van het vliegend hert in Nederland zouden kunnen garanderen. Twintig jaar later komt Hans Huijbregts (2002) in zijn literatuurstudie tot vrijwel dezelfde conclusie. Aan literatuur is geen gebrek maar veel bestaat uit het repro- duceren en samenvatten van oude
gegevens. Ook nu kan worden gesteld dat de laatste jaren weinig is toegevoegd aan de kennis over de ecologie van het vliegend hert. Afgezien van de ecologische studies van Sprecher-Uebersax in Zwitserland (samengevat in Klausnitzer & SprecherUebersax 2008), en die van Rink (2006) in
entomologische berichten
Duitsland wordt in Europa hoofdzakelijk faunistisch onderzoek gedaan om aan de Europese regelgeving te voldoen. De publicatie van een boek van 654 pagina’s met bovenstaande eerste titel wekte daarom hoge verwachtingen. Helaas konden deze echter niet worden ingelost. Het eerste boek is een vertaling èn uitbreiding van het hierboven genoemde Duitstalig boek, dat ook dit jaar is verschenen. Omdat het Engelstalige boek qua inhoud meer omvat dan het Duitstalige boek, zal hier verder alleen het Engelse boek beschreven worden. Overigens is één van de drie inhoudelijke hoofdstukken van dit boek in het Duits, waarom is een raadsel. ‘Moon-related population dynamics and ecology of the stag beetle Lucanus cervus, other beetles, butterflies, dragonflies and other insects’ is saai en leest erg lastig. Het boek bevat 654 pagina’s tekst zonder enige tabel, grafiek of illustratie. Het deel literatuurverwijzingen beslaat bijna 60 pagina’s. Daaronder verwijzingen naar alle krantenartikelen waarin oproepen zijn gedaan om waarnemingen op te sturen. In de tekst worden identieke lijsten met verwijzingen, inclusief die naar de krantenartikelen, soms tot wel drie maal toe in dezelfde alinea, tot vervelens toe herhaald. Ook in de andere tekstdelen is herhaling regelmatig eerder regel dan uitzondering. Het grootste deel van het boek, het hoofdstuk ‘Correlation of swarm phases of the stag beetle Lucanus cervus, other beetles, butterflies, dragonflies and other insects with the new moon and full moon phases of the lunar cycle’, bestaat uit een 500 pagina’s lange droge opsomming van waarnemingen van insecten en hun relatie tot de verschillende fases van de maan. De auteur formuleert op basis van deze waarnemingen zijn hoofdconclusie. Volgens hem bestaat er een relatie tussen het zwermgedrag van het vliegend hert en vele andere insecten, en de maancyclus. Welke relatie dit is blijft onduidelijk. Een (statistische) analyse die de conclusie toelicht of zou kunnen onderbouwen ontbreekt. Veel van de waarnemingen zijn bovendien anekdotisch, meerdere zonder exacte datum, en de spreiding is in sommige gevallen zo groot (bijvoordbeeld 5-6 dagen rond de nieuwe en volle maan) dat dit eerder bewijs lijkt voor de afwezigheid dan de aanwezigheid van een specifieke maangerelateerde dynamiek van de genoemde soorten. Het derde (Duitstalige) hoofdstuk geeft een overzicht van natuurbeheermaatregelen die de overlevingskansen van het vliegend hert zouden kunnen
70 (5) 2010
bevorderen, dit deels gebaseerd op de eigen ervaringen van Mader. Hier zijn naast trivialiteiten nog wel enkele interessante wetenswaardigheden te vinden. Helaas is dit hoofdstuk slechts 44 pagina’s dik, waardoor het niet de moeite waard is om het boek hiervoor aan te schaffen. Samenvattend kan worden gesteld dat voor degene die interesse heeft in een dataset van zo’n 2,5 kg met waarnemingen van zwermende insecten in relatie tot de fases van de maan dit boek een schat aan informatie herbergt. Anderen biedt dit boek weinig nieuws, en zeker geen leesplezier.
Literatuur Huijbregts H 2002. Het vliegend hert – een bureaustudie. EIS-Nederland. Klausnitzer B & Sprecher-Uebersax E 2008. Die Hirschkäfer oder Schröter Lucanidae. Die Neue Brehm-Bücherei Bd. 551. Westarp Wissenschaften. Krikken J & Pijpers HC 1982. Het vliegend hert Lucanus cervus (Linnaeus) in Nederland. Nieuwsbrief EIS-Nederland 12: 34-43 Rink M 2006. Der Hirschkäfer Lucanus cervus in der Kulturlandschaft: Ausbreitungsverhalten, Habitatnutzung und Reproduktionsbiologie im Flusstal. Proefschrift, Universität Koblenz-Landau. Smit JT 2004. Vliegend hert. Beschikbaar op: www.naturalis.nl/vliegendhert [Geraadpleegd op 15 augustus 2010]
Ed Colijn
Bart Knols 2009
Mug - De fascinerende wereld van volksvijand nummer I. Nieuw Amsterdam Uitgevers. 256 pp. ISBN 978-90-468-0654-8. €16,95
Dit is een boek over muggen dat niet alleen licht verteerbaar is voor de door- gewinterde entomoloog, maar bovendien goed leesbaar is voor een veel breder publiek. Geen glossy muggenencyclo- pedie met schitterende foto’s, maar een leesboek met hier en daar een zwart- wit plaatje, voor iedereen die wat meer wil weten over muggen, de ziektes die ze overbrengen en het onderzoek hier- naar. In de eerste hoofdstukken wordt kort de levenswijze van muggen uit de doeken gedaan. Veel aandacht wordt besteed aan hoe de vrouwtjesmuggen er in slagen je slaapkamer te vinden en waarom ze het altijd op jou gemunt hebben in plaats van op de stinkvoeten van je partner. De titel van het eerste hoofdstuk ‘muggenleed’ verwijst dan ook niet naar het lijden der muggen maar naar het leed dat deze wezens bij anderen kunnen veroorzaken.
Het mag duidelijk zijn dat dat leed groter is dan nachtelijk gezoem en jeukende bultjes. Al vroeg in het boek wordt de overstap gemaakt van de fascinerende wereld van een volksvijand naar de fascinerende rol die de mug speelt in ónze wereld, die van de mens. De huidige malariaproblematiek komt uitgebreid in het boek aan bod, maar tevens is een groot aantal gebeur- tenissen uit de geschiedenis op een rij gezet waarin één van de vele ziektes die muggen kunnen overbrengen van invloed was op de afloop ervan. Zo zou bijvoorbeeld Napoleon in 1809 muggen hebben ingezet om op Walcheren koorts over het Engelse leger uit te storten, en in 1623 laat bij het kiezen van een nieuwe paus de witte rook lang op zich wachten omdat de één na de andere kardinaal in conclaaf bezwijkt aan malaria. Knols filosofeert zelfs over de bijdrage van één enkele muggenbeet aan de eeuwige roem van Darwin. Duidelijk wordt gemaakt dat nu en in het verleden de risico’s die een muggeninvasie in een schoon gebied met zich meebrengen niet altijd door iedere deskundige even hoog worden ingeschat. Het boek beschrijft een aantal succesvolle uitroeiingprogramma’s, maar belicht tevens dat deze wellicht veel kleinschaliger uitgevoerd hadden hoe- ven worden wanneer eerder was inge- grepen. Een heel hoofdstuk wordt gewijd aan de introductie en vestiging van tijgermuggen in Nederland, een soort die veel verschillende virussen kan over- dragen, onder meer het dengue- en chikungunyavirus. Een voorzichtig kijkje in
173
174
entomologische berichten
de keuken van risico-inschattend Nederland maakt duidelijk dat ook in ons land geen unanimiteit bestaat over hoe er op zo’n introductie gereageerd moet worden. Het boek eindigt met tips om muggenbeten te voorkomen voor zowel in Nederland als op reis en vervolgens een overzicht van door muggen overgedragen ziekten. Ikzelf heb Mug gelezen in eigen land, maar na het omslaan van de laatste pagina toch die klamboe maar eens van zolder gehaald. Ik heb er prima onder geslapen, ondanks dat duidelijk is dat Knols met zijn boek mensen probeert wakker te schudden. Tjarda Everaarts
Natuurhistorisch Genootschap in Limburg 2010
Natuurhistorisch Maandblad digitaal Jaarboeken 1911-1923 Maandbladen 1912-2009. DVD, € 11,50.-
In 2010 bestaat het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg honderd jaar! Dit genootschap werd op 27 november 1910 opgericht door de heren Cremers (oud leraar in de plant- en dierkunde), Van Therm (hoofdredacteur van de Limburger Koerier) en De Wever (arts en botanicus). Aanvankelijk bestaat dit genootschap vooral uit notabelen, maar daar is in de tweede helft van de vorige eeuw verandering in gekomen en tegenwoordig zijn leden uit alle lagen van de bevolking vertegenwoordigd. Het jarige genootschap is weliswaar oud, maar bloeit als nooit te voren: er zijn veel deskundige en actieve leden, die voor een deel in studiegroepverband hun onderzoek doen. Het Natuurhistorisch Genootschap kent maar liefst vijftien studiegroepen, waarvan er drie zich met insecten bezighouden: de vlinder-, de
Nieuwtjes
EIS-Nederland start met digitale nieuwsbrief over ongewervelde dieren EIS-Nederland is in juli gestart met het publiceren van een digitale nieuwsbrief over ongewervelde dieren. Tentakel zal onregelmatig verschijnen naast de
70 (5) 2010
sprinkhanen- en de libellenstudiegroep. In het jubileumjaar is er in het maandblad iedere maand speciale aandacht voor zo’n studiegroep. In mei was dat de vlinderstudiegroep, in augustus de sprinkhanenstudiegroep en in september kregen de libellen extra aandacht. Iedere maand wordt er in het Natuurhistorisch Maandblad een historisch artikel naast een artikel met recente informatie over een bepaald onderwerp geplaatst. Zo werd er in het augustusnummer de huidige stand van de rosse sprinkhaan vergeleken met de eerste melding voor Nederland door Willemse in het Natuurhistorisch Maandblad van september 1949. Naast de aandacht voor de studiegroepen in het maandblad worden er excursies en lezingen gehouden. Ook worden er twee algemene evenementen door de jarige vereniging georganiseerd: een feestdag en een symposium. Op de website www.nhgl.nl kun je informatie over deze activiteiten nalezen. Het jarige genootschap heeft de leden een heel bijzonder cadeau aangeboden, namelijk een DVD met alle jaarboeken en maandbladen digitaal in combinatie met een indexbestand en een uistekende zoekmogelijkheid via Acrobat reader. De DVD wordt ook te koop aangeboden voor een bijzonder aantrekkelijke prijs: slechts € 11,50 inclusief verzendkosten. Deze DVD is heel nuttig voor leden van onze vereniging omdat er nogal wat bekende entomologen gepubliceerd hebben in het Natuurhistorisch Maandblad. Veel, vooral Limburgse, leden van onze entomologische vereniging waren (of zijn) ook lid van het Natuurhistorisch Genootschap. Sommige daarvan hebben dankbaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het Natuurhistorisch Maandblad te publiceren, maar velen hebben dat niet gedaan. Omdat deze leden tijdens de maandelijks vergade- ringen wel meldingen deden van bijzondere vondsten of waarnemingen zijn die
reguliere papieren nieuwsbrief van EIS. De nieuwsbrief is opgezet als Internet- pagina (in HTML) en kan in de meest gangbare email-programma’s worden gelezen. Via de links kan eenvoudig alleen dat nieuws er uit gepikt worden dat u interesseert. In Tentakel is plaats voor allerlei korte berichten die het onderzoek aan on- gewervelde dieren in Nederland aangaan: berichten van het EIS-bureau, oproepen, bijzondere en fenologische waarne- mingen, aankondiging van rapporten
terug te vinden in de verslagen van die vergaderingen. Zo heeft de bekende kever-, wantsen en spinnenkenner Piet Poot maar enkele keren een artikel in het Natuurhistorisch Maandblad gepubliceerd, maar hij heeft wel tijdens 25 vergaderingen melding gedaan over voor- namelijk bijzondere kevervondsten. Tijdens 100 jaar onderzoek door leden van het Natuurhistorisch Genootschap is er zo veel nieuwe natuurhistorische informatie beschikbaar gekomen, dat het onmogelijk is om daar een beeld van te vormen. Er is veel gepubliceerd over mieren (bijvoorbeeld door Schmitz) en sprinkhanen (vooral Willemse). Maar eigenlijk zijn er maar heel weinig groepen waar niets over te vinden is. Ik kan iedereen die zich bezig houdt met studie van insecten in Limburg aanraden om deze DVD aan te schaffen. Ron Beenen
en boeken en een activiteitenagenda. Ook bijdragen van andere organisaties zijn van harte welkom. U kunt deze sturen naar
[email protected] De 1e Tentakel is online te bekijken op http://www.redcube.nl/~colijn/eis/ tentakel1.html. Aanmelding voor de nieuwsbrief is mogelijk door een e-mail te sturen naar
[email protected]. Ed Colijn
entomologische berichten
Prijsuitreiking Afscheid van en oeuvreprijs voor Joop van Lenteren Een dag voordat hij zijn afscheidsrede als hoogleraar entomologie aan Wageningen Universiteit zou houden, heeft Joop van Lenteren de ‘Lifetime Achievement Award’ ontvangen. De oeuvreprijs, die voor het eerst werd uitgereikt, werd aan Van Lenteren toegekend vanwege zijn niet aflatende inzet voor het onderzoek naar nieuwe mogelijkheden voor biologische bestrijding, de promotie ervan en het vergroten van de toepassingskansen in de land- en tuinbouw. Tevens werden zijn kwaliteiten als professor in de entomologie geroemd. De prijs werd op 9 juni jl. namens een aantal Europese, Australaziatische, Noord- en Zuid-Amerikaanse organisaties uitgereikt door de directeur Global R&D and Production van Koppert B.V., Karel Bolckmans. Gedurende zijn carrière is Van Lenteren nauw betrokken geweest bij onderzoek gericht op de ontwikkeling van duurzame gewasbeschermingmethodes. Tevens heeft hij als ambassadeur van de
70 (5) 2010
biologische plaagbestrijding een prominente rol gespeeld in de verschuiving van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen naar het inzetten van natuurlijke vijanden. Tijdens zijn afscheidsrede, vooraf- gegaan door een symposium, in de Aula van Wageningen Universiteit, zette Van Lenteren op een rij welke barrières er zijn te overwinnen voordat biologische bestrijding op een grote schaal zal worden toegepast. De lobby ten gunste van chemische bestrijdingsmiddelen, de passieve houding van regeringen en de hoge mate van bureaucratie werken de toe- passing van biologische bestrijdings- methoden tegen, ondanks dat biologische bestrijdingsmethoden duurzaam en goed voor de economie zijn. Het zijn met name de supermarkten en de consumenten die eisen dat er minder chemicaliën worden gebruikt in de voedselproducerende industrie. Toch eindigde Van Lenteren zijn afscheidsrede met de positieve woorden: Ecology is a cool science: always intriguing and often helping to solve problems! Foto: Hans Smid
Promotie
the wild-caught Culex mosquitoes. The current emphasis is on IVM for malaria control, and focus is turning to biological control tools that can help manage insecticide-resistant populations. With this in mind, the natural products investigated in this study have produced encouraging results that show they have the potential to be integrated into malaria control strategies. Furthermore, flora and fish are readily available in the areas where they are most required, and could be used almost immediately to help reduce mosquito numbers and correspondingly, malaria disease transmission.
Natural products for malaria vector control: flora, fish and fungi Annabel F.V. Howard, Wageningen Universiteit, promotiedatum 5 oktober 2010
Malaria is an ongoing problem that is still killing vast numbers of people every day, especially African children. In addition, there is a disproportionate burden of ma- laria in rural African communities. The World Health Organisation (WHO) recommends tackling malaria using integrated vector management (IVM); in essence tackling the disease with many different tools simultaneously. Many natural tools exist that can be used to help tackle mala- ria. These natural tools have the benefit of already being in situ in the rural areas in which they are most needed, and their deployment does not rely on sophisticated infrastructure or equipment. In my PhD thesis, I used several different experimental techniques to examine the potential of three natural products to control mosquitoes. The neem tree was used in a way that could easily be deployed in resource-poor rural areas. Using a crude aqueous extract it was found that even a small amount of neem wood in water would control Anopheles gambiae mosquitoes, and at this and higher doses, the oviposition behaviour was not adversely affected. In addition, field studies show that edible native African fish can be effective at controlling mosquitoes, but if fish farming is
Integrating fungal entomopathogens in malaria vector control Marit Farenhorst, Wageningen Universiteit, promotidatum 13 december 2010
abandoned and the ponds not filled in, then they can allow large numbers of the most effective malaria vectors to breed. Finally, the ability of entomopathogenic fungi to control insecticide- resistant mosquitoes was tested both in the laboratory and in the field. Insecticide-resistant malaria vectors were significantly more susceptible to fungal infection than the insecticide- susceptible strain. Under field conditions fungi were able to prevent blood feeding but did not cause significant mortality in
Insecticide resistance in malaria mosquitoes is endangering the effectiveness of current malaria control strategies. Spores of the insect-killing fungi Metarhizium anisopliae and Beauveria bassiana can kill mosquitoes within several days and could be used as biological malaria control agents. The aim of this thesis was to evaluate the potential of fungal entomopathogens against insecticide- resistant Anopheles mosquitoes and develop methods for their integration in chemical-based malaria interventions. Novel fungal spore application and
175
176
entomologische berichten
delivery methods were developed and evaluated in the laboratory. A coating method, involving the application of uniform spore layers on papers, enabled accurate laboratory evaluations, and a rotating spray apparatus could standardize the application of oil suspensions inside clay pots. Clay pots showed potential for use as indoor and outdoor pointsource objects to target resting anophelines with fungal spores, and netting for use as house screens to target hostseeking mosquitoes. Metarhizium and Beauveria spores were effective in infecting anopheline mosquitoes after spray application inside clay pots and on several netting substrates. Both delivery methods offer multiple deployment options and could potentially be used complementary to chemical-based malaria control measures such as insecticide-treated bednets (ITNs) or indoor residual spraying (IRS). Fungal spores were shown to kill insecticide-resistant anophelines as effectively as susceptible mosquitoes and thus provide a novel control tool for resistant malaria vectors. Insecticide resistance through genetic target-site mutations and/or metabolic mechanisms did not confer resistance to fungal infection. Fungi and insecticides were shown to not only be compatible and effective when used in combination, but also to induce synergistic effects on mosquito survival. Co-exposure enhanced the subsequent fungal virulence and insecticide impact. With fungi and insecticides increasing each other’s efficacy, they can be viewed as complementary control tools that would reach the highest disease control benefit when successfully integrated. The development of novel integrated vector management (IVM) strategies based on both biological and insecticidal control could provide a
70 (5) 2010
sustainable malaria control approach with potential to be successful especially in areas where insecticide resistance levels are hampering the effectiveness of existing malaria interventions.
Behavioural, ecological and genetic determinants of mating and gene flow in Afican malaria mosquitoes Kija Ng’habi, Wageningen Universiteit, promotiedatum 25 oktober 2010
Ongoing efforts to control malaria and other vector-borne diseases using contemporary vector control approaches have resulted in commendable successes. However, the emergence of drug and insecticide-resistant parasite and vector strains, respectively, may reverse the benefits already achieved. Thus, development of new approaches to supplement existing control methods has been the forefront option to build on the achieved successes. There are two genetic control approaches proposed, the Sterile Insect Technique (SIT) and genetically modified (GM) mosquitoes. These approaches require the release of genetically altered males to induce sterility within a wild vector population to reduce the size of the vector population or introduce parasite-refractoriness through gene constructs that spread within such populations. The concept of genetic control is not new and successful attempts were made during the last century, particularly with SIT. Despite successes there were also failures and the unsuccessful trials were a result of several factors which were generally related to insufficient knowledge of male mating biology. Current advances in molecular biology have fuelled interest in genetic control strategies for malaria and other
mosquito-borne diseases, some of which are now approaching field implementation. With regard to past experiences, it is clear that a key issue in the success of these approaches is the better understanding of the mating behaviour of the target mosquito species. The mating behaviour of malaria mosquitoes is a complex process as it is suggested to occur in male aggregations (swarms), which are space (marker) and time (dusk) dependent. This makes it difficult not only to locate the swarms but also to understand the factors that govern mating processes such as male-male recognition, male-female recognition and ultimately mating success. Our understanding of the important factors that mediate male mating success in a mosquito swarm is still insufficient to predict the outcome of new genetic control strategies. The research presented in this thesis focused on investigating factors that determine male mating success in natural mosquito swarms besides genetic factors that mediate gene flow within field populations. Given the limited knowledge on the biology of male mosquitoes, initial focus was on investigating ecological and behavioural factors that have been reported to determine reproductive success of female mosquitoes such as body size, survival and energetic reserves. The study of how these parameters determine male mating success in nature is difficult, and was therefore primarily conducted in the laboratory. However, it was also attempted to develop a novel research tool by mimicking natural environmental conditions in an enclosed semi-field system. Also, genetic factors that are responsible for determining gene flow in a field population were determined.
Correctie Ruud Vis & Hans A. Coene 2010. First record of the female of Lycaena sichuanica in Sichuan, China (Lepidoptera: Lycaenidae). Entomoductus bursae,
logische Berichten 70: 146-149.
trapezium shaped
Due to an error, the text “trapezium shaped” was printed in figure 7b. However, this text must be part of figure 6b. Figure 6b will be illustrated here in the correct way. cervix bursae antrum
6b