Korte mededeling Geschubde mannetjesvaren in Nederland voor het eerst op een muur gevonden Raymond (R.J.W.M.) van der Ham (Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis (sectie Nationaal Herbarium Nederland) / Universiteit Leiden, Postbus 9514, 2300 RA Leiden; e-mail:
[email protected] De Geschubde mannetjesvaren, Dryopteris affinis (Lowe) Fraser-Jenk., maakt(e) op een onstuimige en verwarrende manier carrière in de Nederlandse floristiek. Het oudste herbariummateriaal dat we kennen, werd in 1874 door H.J. Kok Ankersmit verzameld bij Apeldoorn, in Park het Loo, met de aantekening: “hier en daar, zeldzaam, bij de sprengen”.1 Hij determineerde de planten als Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas (L.) Schott.). Van Ooststroom2 beschreef het materiaal onder Dryopteris paleacea (Sw.) Hand.-Mazz., een naam die destijds gebruikt werd voor planten die men later D. borreri Newman zou noemen3, maar die tegenwoordig als D. affinis worden aangeduid.4 Hij vermoedde dat de aanwezigheid van de soort bij Apeldoorn op verwildering uit cultuur berustte. Lawalrée1 en Segal5 herkenden soortgelijk materiaal van nog enkele andere vindplaatsen, maar determineerden het als de hybride van D. affinis (D. borreri) en D. filix-mas: Dryopteris ×tavelii Rothm.). Beiden waren van mening dat de Nederlandse vindplaatsen tot het natuurlijke verspreidingsgebied van D. ×tavelii gerekend moesten worden. De Atlas van de Nederlandse Flora vermeldde voor zowel vóór als na 1950 drie uurhokken.6 Op grond van eerder onderzoek en van eigen waarnemingen aan vooral planten van nieuwe vindplaatsen in de Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland kwam Bremer tot de conclusie dat het Nederlandse materiaal niet de hybride D. ×tavelii betrof, maar bijna altijd D. affinis, en dat de hybride uiterst zeldzaam is.7 Hij gaat uit gebreid in op de verschillen tussen beide ouders en de hybride: Dryopteris affinis onderscheidt zich van D. filix-mas door een sterke, donkere beschubbing van de rachis, de aanwezigheid van een donker vlekje aan de bases van de blaadjes van de eerste orde, afgeknotte (‘afgeknipt’) blaadjes van de tweede orde met een getande top en ongetande zijkanten. Het blad maakt daardoor een ‘gesloten’ indruk. In de winter blijven ze (langer) groen. De sporen zijn groter en minder talrijk (resp. 32 en 64 per sporangium). De hybride houdt min of meer het midden tussen de ouders; kenmerkend zijn de sporen, die groter en boller zijn dan die van de ouders, en voor een hoger percentage niet volgroeid. Bremer noteerde 4 uurhokken vóór 1950 en 19 sinds 1950, waarvan 11 in de Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland.7 Alle groeiplaatsen betreffen bossen. Later telde Bremer 23 uurhokken sinds 1950 8, en Bremer & Koopman gaven er 28 voor de periode 1988–1992.9 Sindsdien is D. affinis op nog heel wat meer plaatsen gevonden. In 2006 was de soort in Drenthe al uit tien kilometerhokken bekend.10 In 2009 schatte Bremer het aantal hokken 201
Gorteria 35 (2011)
in de periode 1975–1998 op 31.11 Een kaartje over de periode 1975–2010 telt 125 kilometerhokken, waarbij vooral de vele nieuwe hokken in oostelijk Friesland opvallen (Fig. 1).12 In Delft zijn in 2009 de varens op stenige substraten geïnventariseerd.13 In het voorjaar van 2010 werd de KNNV afdeling Delfland gevraagd om eens te komen kijken naar de varenbegroeiing op een kraakpand dat op de nominatie stond om te worden afgebroken (km-hok 37.15.45, achter Scheepmakerij 11-12). De achterliggende gedachte was, dat als er beschermde soorten zouden groeien, de sloop misschien
kilometerhok met waarneming
Fig. 1. Verspreiding van Geschubde mannetjesvaren (Dryopteris affinis (Lowe) Fraser-Jenk.) in Nederland in de periode 1975–2010. Het kaartje is aangemaakt door FLORON.12
Gorteria 35 (2011)
202
Fig. 2. Geschubde mannetjesvaren (Dryopteris affinis (Lowe) Fraser-Jenk.) op het pand achter Scheepmakerij 11-12 in Delft (juli 2010). Foto: Raymond van der Ham, NCB Naturalis.
nog verhinderd zou kunnen worden. Het pand stond aan een afgesloten binnenterrein dat bij de inventarisatie niet was bezocht. Het resultaat van de eerste ‘varenschouw’ was voor de gebruiker van het pand teleurstellend: een aantal Muurvarens (Asple nium ruta-muraria L.) en enkele Mannentjesvarens (Dryopteris filix-mas), maar geen beschermde soorten. Van één van de Mannetjesvarens nam ik een foto en een blad (23 maart). Later realiseerde ik me dat deze soort in maart geen groene bladeren 203
Gorteria 35 (2011)
van het vorig jaar kon hebben, en dat het exemplaar daarom misschien wel een plant van Geschubde mannetjesvaren was. Omdat het geplukte blad toch wel wat gehavend was, besloot ik later terug te gaan. Eind juli 2010 trof ik, behalve een exemplaar van Adelaarsvaren (Pteri dium aquilinum (L.) Kuhn), een prachtig exemplaar van Geschubde mannetjesvaren op het pand aan (Fig. 2). Alles klopte: een sterk en donker beschubde rachis, het donkere vlekje aan de basis van elk eerste-orde-blaadjes en de ‘afgeknipte’ blaadjes van de tweede orde met een getande ‘top’ en ongetande zijkanten (Fig. 3). Bij mijn Fig. 3. Een detail van een blad (top naar onder gericht) weten is dit de eerste keer dat van de plant van Geschubde mannetjesvaren (Dryo D. affinis in Nederland op een pteris affinis (Lowe) Fraser-Jenkins) op het pand muur is gevonden.14 De soort achter Scheepmakerij 11-12 in Delft (zie Fig. 2). komt vooral voor in West- en Foto: Raymond van der Ham, NCB Naturalis. Midden-Europa.15 Het is niet duidelijk of de vindplaats in Delft tot het natuurlijke areaal gerekend moet worden, want D. affinis wordt ook gekweekt.16 In Vlaanderen is het een soort van (matig) voedselrijke bossen op (matig) vochtige bodem.17 In Engeland is hij ook op muren gevonden.18 19
Met dank aan Marco Fulvheri (Delft) voor zijn tip betreffende de varenbegroeiing op het pand achter Scheepmakerij 11-12 in Delft, BPO (Delft) voor de toegang tot het terrein, Ruud Beringen (Stichting FLORON) voor het verspreidingskaartje van Dryopteris affinis, en Ben Kieft (NCB Naturalis, sectie Nationaal Herbarium Nederland) voor het bewerken van de foto’s. 1. A. Lawalrée. 1963. Dryopteris ×tavelii Rothmaler en Hollande. Gorteria 1: 111–112. 2. S.J. van Ooststroom. 1948. Polypodiaceae. Flora Neerlandica 1, 1: 39–75. Koninklijke Nederlandsche Botanische Vereeniging, Amsterdam. 3. V.H. Heywood. 1964. Dryopteris Adanson. In: T.G. Tutin, V.H. Heywood, N.A. Burges, D.H. Valentine, S.M. Walters & D.A. Webb, Flora Europaea 1, ed. 1: 20–22. Cambridge University Press, Cambridge.
Gorteria 35 (2011)
204
4. V.H. Heywood & C.R. Fraser-Jenkins. 1993. Dryopteris Adanson. In: T.G. Tutin, N.A. Burges, A.O. Chater, J.R. Edmonson, V.H. Heywood, D.M. Moore, D.H. Valentine, S.M. Walters & D.A. Webb (red.), Flora Europaea 1, ed. 2: 27–30. Cambridge University Press, Cambridge. 5. S. Segal. 1963. Pteridologische aantekeningen. 2. Dryopteris tavelii in Nederland. Gorteria 1: 121–128. 6. C.L. Plate. 1980. Dryopteris × tavelii Rothm., Gevlekte niervaren. In: J. Mennema, A.J. Quené-Boterenbrood & C.L. Plate (red.), Atlas van de Nederlandse Flora 1: 99. Kosmos, Amsterdam. 7. P. Bremer. 1988. Dryopteris pseudomas (Wollaston) Holub en Pouzar en Dryopteris ×tavelii in Nederland. Natuurhistorisch Maandblad 77: 13–17. 8. P. Bremer. 1990. De Beschubde mannetjesvaren (Dryopteris pseudomas) voor het eerst in Overijssel waargenomen. De Tureluur 10: 25–27. KNNV afdeling Zwolle, Zwolle. 9. P. Bremer & J. Koopman. 1994. De verspreiding van Dryopteris pseudomas (Wollaston) Holub & Pouzar in Nederland. Gorteria 20: 135–139. 10. M. Perdeck. 2007. Geschubde mannetjesvaren breidt zich uit in Drenthe. Floron Nieuws 6: 5. 11. P. Bremer. 2009. De verspreiding, habitatvoorkeur en trends bij varens in Nederland, paarden staarten niet meegerekend. VarenVaria 22 ["Zomer 2009, nr. 1"]: 4–18. 12. Kaartje geleverd door de Stichting FLORON en samengesteld uit waarnemingen afkomstig uit de volgende bronnen: FLORBASE 2N, FLORON bestanden met waarnemingen van floristen na 2005, en de websites waarneming.nl en telmee.nl. 13. R. van der Ham. 2010. Muurvarens in Delft 2009. KNNV afdeling Delfland, Delft. 14. Het pand is inmiddels afgebroken. 15. J. Jalas & J. Suominen. 1988. Atlas Florae Europaeae 1: kaart 124. Cambridge University Press, Cambridge. 16. R. Rickard. 2000. De complete gids voor tuinvarens. Schuyt & Co, Haarlem. 17. R. Viane. 2006. Dryopteris affinis (Lowe) Fraser-Jenkins, Geschubde mannetjesvaren. In: W. van Landuyt, I. Hoste, L. Vanhecke, P. van den Bremt, E. Vercruysse & D. de Beer (red.), Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest: 349. Nationale Plantentuin van België en Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Brussel. 18. A.C. Jermy & T.D. Dines. 2005. Dryopteris affinis, Scaly Male-fern. In: A.C. Wardlaw & A. Leonard (red.), New atlas of ferns & allied plants of Britain & Ireland, BPS Special Publi cation No. 8. British Pteridological Society, Londen.
205
Gorteria 35 (2011)