Klaar om Weer te gaan Werken na ziekte of ongeval Readiness for Return-To-Work after illness or injury Kor(nelis) A. Brongers Studentnummer 836660486
Eerste begeleider:
mw. dr. T. Völlink
Tweede begeleider:
dhr. dr. J. van Ruysseveldt
Februari 2010 Faculteit Psychologie Afstudeerrichting Arbeids- en Organisatiepsychologie Open Universiteit Nederland
Illustratie: Bert Cornelius
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
2
Samenvatting
3
Summary
5
1. Inleiding
7
1.1 Doel van dit onderzoek
8
1.2 Theoretisch kader en modellen
8
1.3 The Readiness for Return-To-Work model (RRTW)
10
1.4 Beïnvloedende factoren in het RRTW model
12
1.5 Maatschappelijke relevantie
14
1.6 Vraagstelling en hypothesen
14
2. Methode
15
2.1 Onderzoeksgroep
15
2.2 Procedure
16
2.3 Meetinstrumenten
17
2.4 Analyse
19
3. Resultaten
20
3.1 Socio-demografische gegevens
20
3.2 Correlaties
22
3.3 Gemiddelden en Interne consistentie
22
3.4 Toetsen van hypothesen
23
4. Discussie
28
4.1 Conclusie
28
4.2 Beperkingen en suggesties
30
Referenties
31
Bijlagen
35 2
Samenvatting
Achtergrond. Dit onderzoek is erop gericht om te toetsen of mensen met een ziektewet uitkering voor ziekte of ongeval in te delen zijn in verschillende fasen van het klaar voor weer gaan werken model van Franche en Krause (2002). Franche en Krause gebruiken als basis voor hun concept het Phase Model of Occupational Disability (Krause & Ragland, 1994) en het Readiness for Change Model, ook wel transtheoretisch model of Stages of Change concept van (Prochaska & DiClemente, 1992). Vanuit het concept van Franche en Krause (2002) komen Franche, Corbière, Lee, Breslin en Hepburn (2007) tot 6 fasen voor terugkeer naar werk. Deze fasen zijn 1) de precontemplatie fase (werknemer denkt nog niet na over werkhervatting), 2) de contemplatie fase (werknemer denkt na over de mogelijkheid om binnenkort het werk te hervatten, 3) de fase klaar voor actie zelfevaluatie ( werknemer is actief op zoek naar werk), 4) de fase klaar voor actie gedrag (werknemers gaan weer aan het werk), 5) fase onzeker behoud (werknemer gebruikt speciale vaardigheden om terugval te voorkomen), 6) fase van proactief behoud (werknemer krijgt meer zelfvertrouwen doordat het blijven werken lukt). Franche et al. (2007) hebben een vragenlijst ontwikkeld en gevalideerd waarmee mensen ingedeeld kunnen worden in de verschillende fasen. Het doel van het indelen van mensen in verschillende fasen is de mogelijkheid om de interventie af te stemmen op de fase waarin mensen zich bevinden, waardoor het effect van de interventie naar verwachting groter wordt. Daarnaast kan de fasen indeling worden gebruikt om het effect van re-integratie activiteiten te meten. Methode. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een vertaalde versie van de vragenlijst van Franche et al., (2007). De term Readiness for Return To Work is vertaald naar Klaar voor Weer gaan Werken KWW. De KWW vragenlijst is voorgelegd aan ruim duizend UWV vangnetters, dit zijn mensen die bij het UWV een ziektewetuitkering hebben omdat ze op het moment van ziekte of ongeval geen werkgever meer hebben of waarvan de arbeidsovereenkomst afloopt tijdens de ziekte periode. Naast de KWW vragenlijst werden self-efficacy, (werk)attitude en ervaren gezondheid bij deze mensen onderzocht. Deze drie constructen werden toegevoegd omdat er sterke aanwijzingen zijn dat dit factoren zijn die van grote invloed zijn op de terugkeer naar werk na ziekte of ongeval. Resultaten. In totaal hebben 426 respondenten (respons 44%) de vragenlijst teruggestuurd. Op basis van de resultaten van de huidige studie bleek dat alle 6 fasen van Klaar voor Weer gaan Werken voorkwamen bij de onderzochte populatie. De veronderstelling dat mensen in de precontemplatie en de contemplatie fase lager scoorden op fysieke en mentale gezondheid, op 3
werkattitude en op self-efficacy dan mensen in hogere fases van het KWW-model werd bevestigd voor de ervaren fysieke gezondheid en werkattitude. Mensen in de verschilleden fasen van het KWW-model verschilden niet in de gemiddelde scores op mentale gezondheid. Voor de scores op de mate van self-efficacy werd alleen een verschil gevonden tussen precontemplatie en proactief gedragsbehoud en tussen contemplatie en proactief gedragsbehoud. De hiërarchische regressievergelijking laat zien dat de variabelen ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy in totaal 25% van de variantie in KWW verklaren. Conclusie. Geconcludeerd kan worden dat de constructen ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy in de verwachte richting een rol spelen bij de fasen indeling voor terugkeer naar werk. Het lijkt dat de KWW vragenlijst een bruikbaar instrument is om te bepalen in welke fase mensen zitten ten opzichte van het weer klaar zijn om te gaan werken. Dit kan van belang zijn bij het gericht interveniëren en bij het evalueren van het effect van re-integratie activiteiten.
Keywords: Klaar voor Weer gaan Werken na ziekte of ongeval, arbeidsongeschiktheid, reintegratie, psychologische factoren, klaar voor verandering.
4
Summary
Background. The aim of this study is to determine if people who are on sick leave could be divided into the stages of Readiness for Return-To-Work Concept by Franche en Krause(2002). Franche en Krause based their concept on the Phase Model of Occupational Disability (Krause & Ragland, 1994) and the Readiness for Change Model also know as transtheoretical model or Stages of Change concept from Prochaska and DiClemente (1992). From the concept of Franche and Krause (2002), Franche, Corbière, Lee, Breslin en Hepburn (2007) propose 6 stages for returning to work after illness or injury. These stages are 1) precontemplation (workers are not yet thinking about returning to work), 2) contemplation (workers begin to consider returning to work in the foreseeable future, 3) prepared for action behavioral (workers are actively seeking information regarding returning to work in the near future), 4) prepared for action self evaluative (workers are going back to work in some capacity), 5) uncertain maintenance (workers use specific skills and social support to avoid relapse, 6) proactive maintenance ( the self efficacy increases as workers continue to stay at work, and the ability to do so is integrated in self identity. Franche et al. (2007) developed and validated a questionnaire to determine in which scale a person belongs. The goal of a stage specific dividing of ill or injured people, is the opportunity of stage specific intervention and the use for evaluation of return to work interventions. Method. In this study we used the in to Dutch translated version of the questionnaire from Franche et al. 2007. The term Readiness for Return To Work is translated in Klaar voor Weer gaan Werken (KWW). The KWW questionnaire was presented to approximately thousand UWV “vangnetters” , people who receive a sick benefit from UWV because they had no employer at the moment of illness or injury or their contract ended during sick leave. Besides the KWW questionnaire the participants were asked to fill out the health questionnaire Sf-12, a questionnaire for attitude and a questionnaire for self-efficacy. These three constructs where used because there is theoretical prove of their influence on the process of returning to work after illness or injury. Results. A total of 426 respondents (44%) returned the questionnaire. The results of the current study confirmed the presence of al the 6 stages of readiness for return to work among the invested population. The Anova analyses showed a higher mean score in the return to word scale when people score higher on physical health, for mental health this was not found. A higher score on attitude was also positive correlated with a higher score on the readiness for work scale. And for self-efficacy was only significant difference between precontemplation 5
and proactive maintenance and between contemplation and proactive maintenance. The hierarchical regression showed that the constructs health, attitude and self-efficacy declare 25% of the RRTW. Conclusion. There can be concluded that the constructs health, attitude and self-efficacy are, in the expected direction, of influence in the stage allocation for return to work. The questionnaire for RRTW seems a useful instrument to determine the phase wherein people are concerning readiness for returning to work. This offers the opportunity of a stage based intervention and it can be used to evaluate return to work interventions. Keywords: Readiness for Return –To-Work after illness or injury, work disability, occupational rehabilitation, psychological factors, readiness for change.
6
1. Inleiding
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid wordt in Nederland en in andere Westerse landen gezien als een groot probleem. In een geruchtmakende toespraak op 4 september 1990 hekelde toenmalig premier Lubbers de groei van de arbeidsongeschiktheid onder de Nederlandse bevolking („Nederland is ziek‟) en verbond hij zijn politieke lot aan het terugdringen van het aantal WAO-ers (De Beer, 2001). Het hoge ziekteverzuim, het grote aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en een geringe arbeidsparticipatie vormden in Nederland, maar ook in Europa, lange tijd een groot (beleidsmatig) probleem. Nederland behoorde in de periode 1980-1999 tot de koplopers in Europa voor wat betreft de omvang van het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid (Kenniskroniek 2008-I; Kenniscentrum UWV, maart 2008). Sindsdien is er veel aandacht voor het onderwerp ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, mede omdat veel uitval door ziekte het bedrijfsleven en de samenleving veel geld kost. Alleen al in Nederland werden de maatschappelijke kosten voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in 2001 beraamd op 12,7 miljard euro (Schaufeli & Bakker, 2007). Daarnaast wil de overheid een maximale arbeidsparticipatie van een ieder die maar enigszins kan werken. De invoering van de Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz, 2003), de Wet verbetering Poortwachter (WVP, 2002) en uiteindelijk de meer recente aanscherping van de WAO uitmondende in de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA, 2006) hebben als doel een snellere en actievere houding naar werkhervatting. De diverse beleidswijzigingen lijken effect te hebben, de ontwikkeling in Nederland is gunstiger dan elders in Europa. In Nederland is het ziekteverzuim tussen 1980 en 1997 gedaald van 10% naar 4,6% (UWV Kenniskroniek 2008). Waarschijnlijk heeft ook de gunstige conjunctuur (tot eind 2008) een gunstig effect gehad op genoemde ontwikkeling. De instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen is eveneens zeer beïnvloedbaar gebleken. Deze daalde van 13 per 1000 werknemers in 2001 tot 8 per 1000 in 2004 en, na de introductie van de wet WIA, tot 4 a 5 per 1000 werknemers in 2006 (UWV Kenniskroniek, 2008) Naast de diverse beleidsmatige wijzigingen vanuit de overheid die feitelijk de toegang tot een uitkering voor ziekte of voor arbeidsongeschiktheid bemoeilijken heeft terugdringing van arbeidsverzuim ook te maken met mentaliteit en motivatie. Het denken over verzuim (de verzuimcultuur) is het laatste decennium in ons land sterk veranderd. Tot begin jaren 90 van de vorige eeuw kon een werknemer -gechargeerd gesteld- net zolang ziek zijn als hij/zij
7
wilde. Er was wel ziektecontrole, maar de cultuur was „niet moeilijk‟ doen (Schaufeli & Bakker, 2007). In de sociale zekerheid is sindsdien een verschuiving gaande van een compensatiemodel naar een activerende participatiemodel (De Gier, 2007). Dit betekent dat de verzorgingsstaat, waarin het uitgangspunt is om mensen die niet in staat zijn aan arbeid deel te nemen financieel te compenseren, wordt verlaten en dat wordt overgegaan naar een maatschappij waarin iedereen naar vermogen meedoet, bij voorkeur door het verrichten van betaalde arbeid (De Gier, 2007). Alle genoemde ontwikkelingen lijken erop gericht ervoor te zorgen dat er bij ziekteverzuim zo snel mogelijk wordt gestart met re-integratie, eventueel in aangepast of tijdelijk ander werk. Echter te vroeg beginnen kan ook schadelijk zijn voor de psychische of lichamelijke gezondheid. Uit onderzoek naar uitval door lage rugpijn in de VS blijkt 35% na werkhervatting opnieuw klachten te krijgen (Pranchky et al., 2000). Uit onderzoek is gebleken dat werkhervatting niet alleen wordt bepaald door de medische situatie, maar door een veelheid aan factoren (Franche & Krause, 2002; Kenniscentrum UWV, 2008). Ziekteverzuim en terugkeer naar werk kan worden beschouwd als een zich ontwikkelend proces dat wordt beïnvloed door een combinatie van psychologische, fysieke en sociale factoren (Krause, Dasinger, Deegan, Rudolph & Brand 2001).
1.1 Doel van dit onderzoek Het doel van deze studie is om te onderzoeken of op basis van het Readiness for Return To Work (RRTW) model en de daarbij ontwikkelde vragenlijst van Franche, Corbiére, Lee, Breslin & Hepburn (2007) meer inzicht is te krijgen in het proces van werkhervatting na uitval door ziekte of ongeval.
1.2 Theoretisch kader en modellen Modellen die aansluiten bij de hierboven beschreven multifactoriële theorieën zijn, gedrags- en motivationelemodellen gericht op de factoren die bepaald gedrag voorspellen, in dit geval werkhervatting. Gedragsverandering is niet een kwestie van wel of niet veranderen, maar een gefaseerd meerstappenproces en daardoor dynamisch van aard. De invloed van gedragsfactoren fluctueert hierdoor gedurende het herstelproces. Belangrijke modellen waarmee dit dynamische karakter tot uitdrukking wordt gebracht zijn de Phase Model of Occupational Disability (Krause & Ragland, 1994) en het „stages of change‟ concept of transtheoretisch model van Proschaska en DiClemente, 1992.
8
Het Phase Model of Occupational Disability (Krause & Ragland, 1994) is vooral ontwikkeld voor epidemiologische bestudering van de duur van arbeidsongeschiktheid gegeven bepaalde klachten. Het model gaat uit van verschillende fasen van ziekteverzuim en is ontwikkeld vanuit een medische invalshoek. Na uitval door ziekte of ongeval worden er op basis van het aantal dagen verzuim, drie fasen onderscheiden: 1. de acute fase, tot 1 maand 2. de subacute fase, 2-3 maanden 3. de chronische fase langer dan 3 maanden In dit model wordt het belang van een interventie die gericht is op de fase van ongeschiktheid (duur van ziekteverzuim) benadrukt. Tijd is hierbij een belangrijke factor. Naarmate mensen langer ziek zijn gaan andere dan medische factoren een grotere rol spelen bij de duur van het verzuim. Er is toenemend bewijs voor fase specifieke risico factoren (Krause et al. 2001). Er is wel gesuggereerd dat fysieke factoren een grotere rol spelen in de acute fase en psychosociale factoren een grotere rol in de subacute en chronische fase (Shanfield, 1990). Het bewijs hiervoor is echter gemengd. Recenter onderzoek heeft aangetoond dat fysieke factoren in alle fasen een belangrijke rol blijven spelen (Dasinger et al. 2000, MacKenzie et al. 1998) terwijl de psycho-sociale factoren juist een grotere rol spelen in de subacute en chronische fase (Dasinger et al. 2000, Krause et al. 2001). Het Phase Model of Occupational Disability doet uitspraken over groepen en hun verzuimgedrag en is minder toegesneden op individuele situaties. Het Readiness For Change Model van Prochaska en Diclemente (Prochaska & Diclemente, 1992; Prochaska, Redding & Evers, 2002) of ook wel het transtheoretisch model of stages of change concept, richt zich op het bepalen van de mate waarin mensen gemotiveerd zijn om hun gedrag binnen een bepaalde termijn te veranderen. De verschillende stadia van (gedrags)verandering zijn: 1. precontemplation (voorbeschouwingfase): mensen in deze fase zijn zich nog niet bewust van een probleem en overwegen niet het gedrag te veranderen 2. contemplation (overwegingfase): dit is de fase waarin mensen wel overwegen hun gedrag te veranderen maar nog geen concrete plannen hebben gemaakt. 3. preparation for action (voorbereidingfase): mensen in deze fase hebben concrete plannen gemaakt voor verandering van gedrag 4. action (actie fase): mensen in deze fase vertonen het nieuwe gedrag 5. maintenance (fase van gedragsbehoud): men komt in de gedragsbehoudsfase als men het nieuwe gedrag gedurende lagere tijd (meestal > 6 maanden) volhoudt. 9
Het model veronderstelt dat een individu zich ontwikkelt van de ene fase naar de andere waarbij terugval naar de vorige fase (relapse) op elk moment mogelijk is. Tevens geldt dat het doorlopen van de fasen niet voor ieder individu even snel gaat, sommigen blijven in een bepaalde fase steken. Daarnaast wordt benadrukt dat de determinanten die een belangrijke rol spelen bij de progressie door de fasen zijn: the decisional balance, self-efficacy en change processes. Ten aanzien van decisional balance betreft het vooral attitudeverandering. Om mensen in de voorbeschouwingfase te stimuleren om een bepaalde gedragsverandering te overwegen, moeten ze bewust worden gemaakt van de noodzaak tot veranderen. Ook moeten ze er van overtuigd raken dat de balans tussen voor- en nadelen positief uitslaat naar de voordelen van de gedragsverandering. Om van overwegingfase naar voorbereiding en actie fase te gaan, moeten mensen steeds meer overtuigd raken van hun mogelijkheden om te veranderen. Verhoging van self-efficacy en steun vanuit de sociale omgeving zijn dan belangrijk. Het model van Prochaska is een model dat mensen wil motiveren tot gedragsverandering en is vooral toegepast in de gezondheidsvoorlichting. Het model heeft zich empirisch bewezen bij het stoppen met roken, drugsverslaving en het tegengaan van overgewicht (Prochaska, Velicer, DiClemente & Fava, 1988; Velicer, Norman, Fava & Prochaska 1999). Enige kritische kanttekeningen zijn er ook wel gemaakt over het gebrek aan empirische onderbouwing van het beoogde effect van fase gerichte interventie (Burg, Assema en Lechner, 2007). Het model van Prochaska en DiClemente is echter niet eerder toegepast op motivatie bij het weer gaan werken na uitval door ziekte of een ongeval. In deze studie gaan we onderzoeken of het model van Prochaska en DiClemente toegepast kan worden voor het beschrijven van het proces van werkhervatting van mensen die zijn uitgevallen voor hun werk door ziekte of ongeval. In de twee hierboven beschreven modellen wordt het belang van de interventie, gericht op de fase van ongeschiktheid, benadrukt. In beide modellen speelt ook tijd een rol, in het model van Prochaska (Franche 2002) is de gedachte dat men 6 maanden het “gezonde”gedrag moet vertonen alvorens het gedrag stabiel is en men naar de fasen van gedragsbehoud overgaat. Bij het model van Krause bepaalt de duur van het verzuim de fase waarin men zit.
1.3 The Readiness for Return-To-Work model (RRTW) Franche et.al.(2007) combineren de twee eerder besproken modellen tot het Readiness for Return-To-Work (RRTW) model. Ook bij terugkeer naar werk na uitval door ziekte of ongeval zijn er volgens hun fasen van motivatie voor weer gaan werken te onderscheiden. Het 10
Phase Model of Occupational Disability zien Franche et al., (2002, 2007) als complementair aan het model van Prochaska en DiClemente. Beide modellen gaan uit van fasen in de tijd, de ene vanuit een medische invalshoek (Krause & Ragland 1994)) en de andere vanuit motivatie en gedrag van het individu (Prochska & DiClemente, 1992). Doordat het RRTW beide modellen combineert heeft het de mogelijkheid om rekening te houden met individuele verschillen, rekening houdend met verschillen in fysiek herstel, motivatie en gedrag. Dit kan helpen om de interventie optimaal af te stemmen op de behoefte van een individu (interventie op maat) (Franche et.al. 2002). Verder wordt aangegeven dat het RRTW model de zieke/gewonde werknemer ziet als de belangrijkste “agent of change” omdat hij of zij interacteert met diverse actoren (werkgever, collega‟s verzekeraar reintegratiebedrijf) in het proces van terugkeer naar werk. In het RRTW model beschrijven Franche en Krause (2002) de 5 KWW fases gebaseerd op het model van Prochaska en DiClemente (1992) als volgt: precontemplatie, contemplatie, preparatie voor actie, de actie en de behoudsfase. De vijf fasen werden getoetst in een Canadees onderzoek onder werknemers die waren uitgevallen door klachten aan de rug of de bovenste extremiteiten. Het doel was om meetbaar te maken in welke fase van gedragsverandering ten opzichte van werkhervatting iemand zich bevindt die voor zijn werk is uitgevallen. Om dit meetbaar te maken hebben Franche et. al.(2002, 2007) een schaal (vragenlijst) ontwikkelt. Het bleek mogelijk mensen in te delen in fasen waarbij een hoge samenhang is gevonden met de (werk)attitude en self-efficacy (constructen die ook in het model van Prochaska en DiClemente (1992) als belangrijke elementen van verandering worden genoemd) maar ook met ervaren gezondheid, sociale steun en belevingen van angst. Tevens kwamen Franche et al. (2007) na hun onderzoek tot de conclusie dat de indeling in de beschreven vijf fasen minder passend is in relatie tot terugkeer naar werk. Zij splitsen op basis van de resultaten de fase van behoud op in twee fasen, de onzekere behoudsfase en de proactieve behoudsfase. In dit onderzoek zal de fasen indeling van Franche et al. (2007) worden aangehouden en wordt de Nederlandse term Klaar voor Weer gaan Werken (KWW) geïntroduceerd. Hieronder de uiteindelijke fasen uit het RRTW model kort beschreven: 1. Precontemplatie. Arbeidsongeschikte werknemers denken in deze fase nog niet na over werkhervatting. Bij een ernstige ziekte of ongeval kan het soms legitiem zijn om de focus op het werk tijdelijk uit te schakelen en zich volledig te richten op fysiek of mentaal herstel
11
2. Contemplatie. De arbeidsongeschikte werknemer denkt erover om binnenkort weer te gaan werken. Dit is een fase van ambivalentie, de werknemer overweegt de voor en nadelen van terugkeer naar werk. Een nadeel kan zijn het hebben van meer pijn, een voordeel kan zijn behoud van werk. 3. Klaar voor actie zelf evaluatie. De arbeidsongeschikte werknemer is actief op zoek naar informatie m.b.t. terugkeer naar werk. Werknemers in deze fase zijn gevoelig voor actie ondersteunende hulp van externen zoals werkgever, verzekeraar, casemanager. 4. Klaar voor actie gedrag. Arbeidsongeschikte werknemers brengen het „terugkeer naar werk‟ plan ten uitvoer en gaan weer aan het werk. De werknemer staat open voor hulp en is gemotiveerd om de terugkeer te laten slagen. In deze fase is de kans op terugval groot als de werknemer met tegenslagen te maken krijgt. Als de werknemer het gevoel krijgt dat de terugkeer succesvol is, groeit de self-efficacy. 5. Onzeker behoud. De werknemer gebruikt speciale vaardigheden en sociale steun om risico situaties te onderkennen en er naar te handelen, dit ter voorkoming van terugval. 6. Proactief behoud. Self-efficacy groeit naar mate iemand het langer volhoud om te blijven werken. De vaardigheden om terugval te voorkomen zijn geïntegreerd in de persoon.
1.4 Beïnvloedende factoren in het RRTW model In het model en de hieraan gebonden theorie wordt gemeld dat het doorlopen van de fasen in het RRTW model niet voor ieder individu even snel gaat en dat dit wordt beïnvloed door factoren als self-efficacy, decisional balance, en ervaren gezondheid.
Ervaren gezondheid. Uit onderzoek blijkt ervaren gezondheid (fysiek en mentaal) van invloed te zijn op de motivatie van mensen om weer te gaan werken, meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat ervaren gezondheid een belangrijke voorspeller is voor de kans op werkhervatting en de duur van het verzuim (Bergman, Jacobsson, Herrstrom & Petersson 2004; Giezen, Bouter & Nijhuis, 2000; Reiso, Nygard, Jorgensen, Holanger, Soldal en Bruusgaard, 2003). Uit onderzoek van het UWV onder herbeoordeelde WAO-ers is gebleken dat mensen met een slechte gezondheidsbeleving minder acties naar werk zoeken dan degenen met een matige of goede gezondheidsbeleving (UWV Kwartaalverkenning 2009-I, april 2009). Een lage score (ervaring van een slechte gezondheid) komt overeen met een lage
12
fase voor gedragsverandering en een hoge score op ervaren gezondheid met de hogere fasen van gedragsverandering (zie tabel 1). Decisional Balance (in dit onderzoek omschreven als werk attitude) is het afwegingsproces tussen voor- en nadelen om iets wel of niet te doen, hier wel of niet te gaan werken. De decisional balance is een belangrijk construct binnen het Readniness for change model van Prochaska, de balans tussen voor- en nadelen varieert al naar gelang het stadium van verandering waarin het individu zich bevindt. Attitude ten opzichte van een bepaald gedrag refereert dus aan de mate waarin een persoon een positieve of negatieve evaluatie heeft over het gedrag in kwestie. Attitude is van grote invloed op de motivatie om werk te gaan hervatten. Een lage score op attitude (dus meer “negatieve” dan “positieve” opvattingen) komt overeen met een lager score op fase voor gedragsverandering richting werk en andersom (zie Tabel 1). Self-efficacy is de inschatting van een persoon over de eigen mogelijkheden om bepaalde doelen te kunnen bereiken of problemen te kunnen overwinnen (Bandura, 1977). Het gaat om het geloof in eigen kunnen. Hansen, Edlund en Henningsson (2004) hebben aangetoond dat mensen die in de ziektewet zitten en geloven dat ze op termijn weer kunnen gaan werken een veel grotere kans op terugkeer naar werk hebben dan mensen die geloven dat ze niet meer aan een baan zullen kunnen komen. Ook uit ander onderzoek is gebleken dat self-efficacy een belangrijke voorspeller is voor werkhervatting (Shaw & Huang, 2005; Labriola, Lund, Christensen, Albertsen, Bültman, Jensen & Villadsen, 2007). Een lage score op self-efficacy zal een lage score laten zien op de fase van gedragsverandering en een hoge score op selfefficacy zal samengaan met grote bereidheid tot verandering. Samenvattend kan het uit te voeren onderzoek worden gevisualiseerd als in Tabel 1. Hierbij is de fase van gedragsverandering (de mate van het Klaar zijn om Weer te gaan Werken KWW) de afhankelijke variabele en zijn attitude, self-efficacy en ervaren gezondheid de onafhankelijke variabelen. Tabel 1 Fasen van gedragsverandering Pre
Con
Act ze
Act g
OB
PB
Gezondheid
slecht
matig
matig
redelijk
goed
z. goed
Attitude
negatief
neutraal
meer positief
meer positief
positief
positief
Self-efficacy
laag
laag
Gem. laag
gemiddeld
Gem. hoog
hoog
Dimensie
Pre=precontemplatie, Con= contemplatie, Act ze= klaar voor actie zelf evaluatie, Act g= klaar voor actie gedrag, OB=onzeker behoud en PB=proactief behoud
13
1.5 Maatschappelijke relevantie Door het verkrijgen van inzicht in de fase van verandering richting werkhervatting ontstaat de mogelijkheid om interventies beter af te stemmen op de fase waarin iemand zich bevindt. Dit kan de effectiviteit van een interventie mogelijk vergroten. Iemand die pas is uitgevallen voor zijn werk door ziekte of ongeval en die nog niet heeft nagedacht over werkhervatting is wellicht meer gebaat bij informatie en voorlichting over wat hem te wachten staat dan bij daadwerkelijk werk. Uit de praktijk blijkt dat mensen zich vaak erg onzeker voelen over hoe het verder moet na een operatie of langere ziekte periode. “Kan ik mijn werk weer doen? Hoe gaat het met mijn inkomen? Is mijn werk er nog? Wil mijn werkgever mij wel terug?, zijn veel gestelde vragen. Een goede uitleg over al deze zaken kan er voor zorgen dat mensen weer rustiger vooruit kunnen kijken en wellicht toe zijn aan een volgende fase richting hervatting. Binnen het UWV maar ook bij re-integratiebedrijven is er grote behoefte aan een instrument waarmee je kunt bepalen waar mensen staan ten opzichte van re-integratie. Indien uit dit onderzoek blijkt dat mensen op basis van de KWW vragenlijst kunnen worden ingedeeld in een van de genoemde fasen dan zou het wellicht een nuttig instrument zijn bij re-integratie activiteiten van het UWV en anderen. De effectiviteit van re-integratie kan mogelijk toenemen door de interventie af te stemmen op de fase waarin iemand zich bevindt. De vragenlijst zou daarnaast gebruikt kunnen worden voor het evalueren van het effect van verschillende re-integratie instrumenten. Het kan met andere woorden gebruikt worden om het effect van diverse interventies te meten.
1.6 Vraagstelling en hypothesen De centrale vraagstelling in dit onderzoek luidt: In hoeverre kan het RRTW(KWW) model de verschillende fasen van terugkeren naar werk bij de doelgroep meten die in de voorspelde richting samenhangen met ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy
Hypotheses op basis van de literatuur zijn, dat minder hoge fasen van verandering samenhangen met: 1. Uit eerder onderzoek is gebleken dat er een negatief verband is tussen ervaren gezondheidsklachten en het weer gaan werken (UWV Kwartaalverkenning 2009-I en Franche et. al. 2002). De verwachting is dat mensen in de precontemplatie fase en de
14
contemplatie fasen laag scoren op ervaren gezondheid. Mensen in de preparatie voor actie, actie en behoudfase zullen echter hoger scoren op ervaren gezondheid. 2. Een lage score op werkattitude geeft aan dat iemand werk minder belangrijk vindt en daardoor ook minder gemotiveerd is om het werk te hervatten. De veronderstelling is daarom dat mensen die in de precontemplatie en contemplatie fase zitten een significant lagere score hebben op werkattitude in vergelijking tot de mensen in de preparatie voor actie, actie en behoud fase. 3. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat self-efficacy van grote invloed is op de motivatie om te veranderen. In de fasen precontemplatie en contemplatie hebben mensen gemiddeld een significant lagere score op self-efficacy dan mensen uit de preparatie voor actie, actie en behoud fases.
Ervaren gezondheid, self-efficacy en werkattitude voorspellen de mate van Klaar zijn om Weer te gaan Werken. (KWW). 4. Ervaren gezondheid hangt positief samen met de mate van KWW. Naarmate er een hogere score is op ervaren gezondheid (betere gezondheid) is er ook een hogere score op de mate van KWW. 5. Werkattitude hangt positief samen met de mate van KWW. Naarmate er een hogere score is op (werk)attitude zal er ook een hogere score zijn op de mate van KWW. 6. Self-efficacy hangt positief samen met de mate van KWW. Naarmate er een hogere score is op self-efficacy, zal er ook een hogere score zijn op de mate van KWW.
Mediatie hypothese 7. De relatie tussen ervaren gezondheid en de mate van KWW wordt gemedieerd door de werkattitude en self-efficacy. 2. Methode
2.1 Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep van deze studie was de “vangnet” populatie binnen het UWV in de provincies Groningen en Drenthe. Dit zijn mannen en vrouwen die (1) vanuit de WW ziek worden, (2) mensen waarvan de arbeidsovereenkomst eindigt tijdens ziekte en (3) uitzendkrachten. Vanuit de afdeling ziektewet van het UWV (ZW Arbo) wordt ook de WAZO (Wet Arbeid en Zorg) uitgevoerd, het gaat hier om uitkeringen voor bevallingsverlof, adoptie of pleegzorg. De WAZO populatie werd buiten het onderzoek gehouden, omdat er bij deze 15
groep geen sprake is van het niet kunnen werken door ziekte of gebrek. Voor het onderzoek werden twee groepen geïncludeerd: één groep niet werkers (n=150) en één groep werkhervatters (n=150). De reden van uitval kunnen psychische, fysieke of een combinatie van klachten zijn. De verwachte respons was 30%, op basis daarvan werden er 500 enquêtes naar elke groep gestuurd. De steekproef was ad-random getrokken uit de data van het UWV waarbij de hieronder genoemde inclusie criteria zijn gehanteerd. Voor beide groepen gelden de volgende inclusie criteria:
Er moet een ziekmelding zijn geweest bij het UWV in de periode 1 oktober 2007 tot 1 mei 2009
Men valt binnen de klantgroep “vangnet ziektewet” van het UWV, met uitzondering van de WAZO.
Men valt in de leeftijdscategorie van de beroepsbevolking (15-65 jaar)
Er is sprake van een verwachte verzuimduur van minimaal zes weken
Men moet een vragenlijst in de Nederlandse taal kunnen invullen
Er is sprake van een beschrijving van belemmeringen voor werk door de verzekeringsarts
Volgens het ZW Arbo team is men in staat om te re-integreren
2.2 Procedure Ter voorbereiding op het onderzoek is in maart en april 2009 de uit het Engels vertaalde KWW vragenlijst voorgelegd aan 20 respondenten uit zowel de groep van nog niet werkenden als de groep werkenden. Het verzoek aan de respondenten was om de vragenlijst onbevangen in te vullen, hierbij werden ze ongeveer 10 minuten alleen gelaten. Na het invullen van de vragenlijst is de respondenten een interview afgenomen met vragen over de ingevulde lijst, zoals „Was de invulinstructie duidelijk?‟ en „Zijn er vragen die u niet begreep?‟ Op basis van de reacties van de 20 respondenten is de vragenlijst op een paar onderdelen voor het huidige onderzoek aangepast 1. Om de anonimiteit te garanderen en om een grote groep in korte tijd te kunnen benaderen is besloten de vragenlijst per post naar de onderzoekgroep te sturen. Een ander voordeel van het versturen van de vragenlijst per post ten opzichte van een telefonische afname is dat de deelnemers de mogelijkheid hebben om de vragenlijst in te vullen op een moment dat het hen 1
De vragenlijst is voor dit onderzoek beschikbaar gesteld door dr. S Brouwer van het UMCG afdeling Gezondheidswetenschappen
16
schikt. Een nadeel van de schriftelijke afname per post is de lage respons, deze ligt rond de dertig procent. Er zijn in totaal ruim duizend vragenlijsten verstuurd met daarbij een brief (zie bijlage) van de UWV directie waarin uitleg werd gegeven over het belang van wetenschappelijk onderzoek en waarin nadrukkelijk de anonimiteit en vertrouwelijkheid van gegevens werd toegezegd. Om de schijn van belangenverstrengeling vanuit het UWV helemaal te voorkomen waren de retourenveloppen op naam van het UMCG. Tevens werd er een, niet aan een organisatie gelieerd, email adres gecreëerd waar mensen vragen konden stellen over het onderzoek, de procedure en de vragenlijst. Voordat de vragenlijst werd verstuurd is deze ingevoerd in Teleform. Teleform is een programma waarmee vragenlijsten geautomatiseerd kunnen worden en verwerkt tot data welke weer ingevoerd kunnen worden in SPSS. De vragenlijsten zijn eind mei 2009 verstuurd en aanvankelijk werd de optie open gehouden een herinneringsbrief te sturen bij te weinig respons. Toen half juni 2009 bleek dat de respons zeker de verwachte 30% zou overtreffen werd besloten het bestand met NAW gegevens te vernietigen.
2.3 Meetinstrumenten De vragenlijst bestaat uit 5 onderdelen (zie bijlage): 1. Algemene gegevens De algemene gegevens bestonden uit drie subcategorieën. De subcategorieën waren: -
Socio-demografische gegevens: de leeftijd, het geslacht, de opleiding en gezinssamenstelling
-
Reden verzuim: psychisch, fysiek of beide
-
Vragen over de functie en de werkplek ten tijde van uitval: de aard van de functie, het aantal jaren werkzaam, het aantal uren werkzaam, de werktijden, wel of geen leidinggevende positie, grootte van het bedrijf en de sector waarin werd gewerkt.
2. Klaar voor Weer Werken De Klaar voor Weer Werken (KWW) vragenlijst die binnen dit onderzoek wordt gebruikt, bestaat uit 22 stellingen, 13 voor niet werkhervatters en 9 voor mensen die weer geheel of gedeeltelijk werken. Alle items worden gemeten op een 5 puntsschaal die loopt van 1 (geheel mee oneens) tot 5 ( geheel mee eens). Alle vragen/stellingen zijn toebedeeld aan één van de 6 fasen uit het RRTW model. De contemplatie fase kent 3 stellingen. Een voorbeeld stelling is “U denkt nooit meer aan het werk te gaan” (Cronbach‟s alpha .65). De Precontemplatie fase
17
kent eveneens 3 stellingen. Een voorbeeld stelling is “U vraagt zich af of u iets kunt doen om weer aan het werk te gaan” (Cronbach‟s alpha .69). De fase Prepared for action Selfevaluation kent 4 stellingen. Een voorbeeld van een stelling is “Lichamelijk voelt u zich weer klaar om aan het werk te gaan” (Cronbach‟s alpha is .75). De fase Prepared for action Behavioral kent ten slotte weer 3 stellingen. Een voorbeeld is “U bent nu actief bezig om aan het werk te gaan” (Cronbach‟s alpha .67). Voor mensen die al weer werken zijn er de twee fasen Uncertain Maintenance (Cronbach‟s alpha .82) en Proactive maintenance (Cronbach‟s alpha .67). De eerste kent 5 vragen en een voorbeeld is “U bent weer aan het werk maar weet niet of u het vol kunt houden”, de tweede fase kent 4 vragen. Een voorbeeld is “U heeft manieren gevonden om werk beheersbaar te maken zodat u kunt blijven werken”. Per individu wordt de gemiddelde score per dimensie bepaald, de dimensie met de hoogste score geeft de fase aan waarin iemand wordt ingedeeld (stage allocation). Franche et al. (2007) hebben bij gelijke score op dimensies/fasen de persoon ingedeeld in de laagste fase en bij een gelijke score op meer dan twee fasen werd de persoon buiten de analyse gehouden.
3. Ervaren gezondheid De Short Form Health Survey (SF 12) wordt gebruikt om de gezondheidsstatus zoals die door de persoon wordt ervaren in kaart te brengen. In het bijzonder wordt het functioneren van personen op het fysieke, psychische en sociale gebied en de subjectieve evaluatie daarvan beschreven. De SF-12 is een verkorte versie van de SF-36. De SF-36 is een van oorsprong Engelstalige vragenlijst om de gezondheidstoestand te meten in de Medical Outcomes Studie. De 12 vragen kennen verschillende antwoordmogelijkheden, het gaat van 2 antwoordmogelijkheden (ja en nee) tot 6 antwoordmogelijkheden (voortdurend tot nooit). Het is een multidimensioneel instrument, bestaande uit 8 subschalen: fysiek functioneren, rolbeperkingen door fysiek probleem, lichamelijke pijn, algemene gezondheidsbeleving, vitaliteit, sociaal functioneren, rolbeperkingen door emotioneel probleem en geestelijke gezondheid. Per subschaal worden de scores op de items gesommeerd en getransformeerd naar een schaal van 0 tot 100 waaruit twee dimensies worden berekend: één voor de lichamelijke ervaren gezondheid en één voor de psychische ervaren gezondheid. Voor beide dimensies geldt dat een hogere score een betere gezondheidstoestand voorspelt. Een voorbeeld vraag is: “Wat vindt u, over het algemeen genomen, van uw gezondheid”. De
18
Cronbach‟s alpha is .89 voor het fysieke deel en .76 voor het mentale deel (Ware, Kosinski, & Keller, 1996).
4. Werkattitude Decisional Balance wordt in dit onderzoek gemeten met de werkattitude vragenlijst, de Nederlandstalige versie van de Work Involvement Scale (WIS-DLV). Deze vragenlijst geeft inzicht in de mate waarin een persoon “bezig” is met werk. De vragenlijst bestaat uit 6 items die zijn gemeten op een 4 puntsschaal die loopt van 1 (geheel mee oneens), tot 4 (geheel mee eens). Een hoger score op de WIS-DLV geeft een meer positieve houding naar werk aan. Een voorbeeld van een vraag/stelling is “zelfs als ik in de loterij een heleboel geld zou winnen, zou ik gewoon blijven werken”. De WIS-DLV had in eerder onderzoek een Cronbach‟s alpha van .67 (Brouwer et. al. 2009).
5. Self-efficacy vragenlijst: Om eigen effectiviteit te meten werd de Algemene Competentieschaal (ALCOS) of General Self-efficacy Scale gebruikt. Dit instrument meet de inschatting van en het geloof in eigen mogelijkheden om bepaalde doelen te kunnen bereiken. De ALCOS bestaat uit 16 items die worden gemeten op een 5 puntsschaal die loopt van 1 (geheel mee oneens) tot 5 (geheel mee eens). Er zijn drie subschalen. De subschaal Competentie bestaat uit zes stellingen. Een voorbeeldstelling is “Het kost me doorgaans heel veel moeite om aan de slag te gaan”. De subschaal doorzetten bij tegenslagen bestaat eveneens uit zes stellingen. Een voorbeeldstelling is “Wanneer ik plannen maak, zal ik ze met succes uitvoeren”. De subschaal initiatief nemen bestaat uit vier stellingen. Een voorbeeldstelling is “Ik begin niet aan het leren van nieuwe dingen wanneer ze mij te moeilijk lijken”. De score op self-efficacy wordt bepaald door de 10 items die negatief waren geformuleerd eerst te spiegelen en vervolgens de itemscores bij elkaar op te tellen. Hoe hoger de eindscore op de ALCOS, hoe hoger de mate van self-efficacy. De Cronbach‟s alpha‟s zijn voor competentie .80, voor doorzetten .70 en voor initiatief .73 (Bosscher 1997).
2.4 Analyse Na voorbewerking van de data zijn een aantal analyses uitgevoerd met SPSS 16.0. Eerst zijn er een aantal analyses uitgevoerd om aantallen en percentages van de socio-
19
demografische gegevens te kunnen beschrijven. Om de samenhang tussen de fasen van gedragsverandering en de dimensies ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy te kunnen bepalen is er een correlatie analyse uitgevoerd. Om te kunnen meten of in alle fasen van gedragsverandering genoeg personen voorkomen is een frequentie analyse uitgevoerd. Omdat er meerdere groepen vergeleken moeten worden is er ook gebruik gemaakt van Anova en een Posthoc analyse om gevonden verschillen in gemiddelde te kunnen beoordelen op hun significantie (hypothese 1 t/m 6). Tot slot is er voor het beoordelen van een mediërend effect gebruik gemaakt van een meervoudige of hiërarchische regressie analyse (hypothese 7).
3. Resultaten
3.1 Socio-demografische gegevens In totaal zijn er 426 onderzoeksdeelnemers in het onderzoek opgenomen (respons is 44%), hiervan zijn er 329 niet werkhervatters en 96 werkhervatters. Mogelijke verklaringen voor de lage respons van werkhervatters zijn de vertraging of dubbelingen in registratie, waardoor meer niet werkenden zijn benaderd dan werkenden en een lagere betrokkenheid van werkende met de items in de vragenlijst waardoor er minder respons uit deze groep is. Van de deelnemers zijn er 187 (43.9%) vrouwen en 238 (55.9%) mannen. De gemiddelde leeftijd van de onderzoeksdeelnemers bedroeg 44 jaar (SD = 11), 70.2% heeft een partner en 62 % heeft kinderen. Het opleidingsniveau ligt voor ruim 50% op het lagere en middelbaar niveau. De door de onderzoeksdeelnemers zelf aangeven klachten zijn voor 52.8% lichamelijk, 15.3% psychisch en voor 30% een combinatie van beiden. Van de onderzoeksdeelnemers is 61% hoofdkostwinner, 17.1% heeft/had een leidinggevende functie en ruim de helft (55.9%) heeft/had vaste werktijden. Van de deelnemers heeft/had 29.1% een vast dienstverband en 62.5% werkt/werkte op een tijdelijk contract, via een uitzendbureau of op detacheringbasis (zie Tabel 2).
20
Tabel 2 Socio-demografische gegevens van de enquête voor Klaar voor Weer gaan Werken Totaal
Niet werkend
Werkend
Enquête data
N = 426
N = 328 (77%)
N = 96 (22.5%)
Geslacht Vrouw Man Onbekend
N 187 238 1
% 43.9 55.9 0.2
N 144 183 1
% 43.9 55.8 0.3
N 42 54 -
% 43.8 56.2 -
Opleiding Erg laag Laag Midden Hoog Onbekend
47 182 135 61 1
11.0 42.7 31.7 14.3 0.2
40 148 94 45 1
12.2 45.1 28.7 13.7 0.3
6 33 41 16 2
6.2 34.4 42.7 16.7 2.1
Reden ziekmelding (mening van de geënquêteerde) Psychisch 65 15.3 47 Lichamelijk 225 52.8 172 Psychisch en lichamelijk 128 30 102 Onbekend 8 1.9 7
14.3 52.4 31.1 2.1
17 53 25 1
17.7 55.2 26.0 1.0
Relatie Wel partner Geen partner Onbekend
299 119 8
70.2 27.9 1.9
228 93 7
69.5 28.4 2.1
69 26 1
71.8 27.1 1.0
Kinderen Wel kinderen Geen kinderen Onbekend
264 127 35
62 29.8 8.2
204 95 29
62.2 29 8.8
58 32 6
60.4 33.3 6.2
Kostwinner Hoofdkostwinner Geen hoofdkostwinner Onbekend
260 163 3
61 38.3 0.7
202 123 3
61.6 37.5 0.9
57 39 -
59.4 40.6 -
Dienstverband Vast Tijdelijk Uitzendwerk Detachering Onbekend
124 129 121 16 36
29.1 30.3 28.4 3.8 8.5
92 100 96 9 31
28.0 30.5 29.3 2.7 9.5
32 28 24 7 5
33.3 29.2 25.0 7.3 5.2
21
3.2 Correlaties In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de correlaties tussen enerzijds de beïnvloedende factoren ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy en anderzijds de KWW. KWW correleert niet significant met de mentale ervaren gezondheid, maar wel met de andere factoren wel (zie Tabel 3). Verder is in de tabel te zien dat het verband overal positief is en dus in de verwachte richting. Een toename van ervaren fysieke gezondheid geeft een toename van de indeling in de KWW. Een toename van de attitude geeft een toename op de KWW schaal en ook een toename van self-efficacy geeft een toename van de indeling in de KWW schaal. Tabel 3: Inter-correlatie tussen self-efficacy, attitude en ervaren gezondheid en KWW Sub schaal
1
2
3
4
5
1. Self-efficay 2. Werk attitude 3. Gezondheid m. 4. Gezondheid f. 5. KWW
-
.225** -
.288** .017 -
.181** .050 -
.251** .262** .004 .396** -
*p < .05. **p < .01. 3.3 Gemiddelden en Interne consistentie De resultaten van de gemiddelden op de vier factoren en de Cronbach‟s alpha‟s staan in tabel 4. De Cronbach‟s alpha dient minimaal 0.60 te zijn (van Buuren, Hummel, Berkhout & Slootmakers, 2002). De Cronbach‟s alpha voor de vragenlijsten ervaren gezondheid fysiek en attitude zijn respectievelijk .65 en .81 en dus voldoende. De Cronbach‟s alpha voor ervaren mentale gezondheid (-.47) is negatief en is laag. Een negatieve Cronbach‟s alpha is niet logisch maar komt wel voor (Field, 2009). Field adviseert om te kijken of er geen item in de vragenlijst zit die andersom is gecodeerd, zodat deze met recode kan worden aangepast. Voorgaande is hier niet aan de orde omdat de syntax een specifieke formule is die bij de sf 12 hoort (Ware et al, 1995). De conclusie is dat de schaal niet in alle gevallen geschikt is voor het meten van mentale gezondheid. Aangezien het een bestaande vragenlijst betrof, is besloten de schaal voor mentale gezondheid in dit onderzoek toch te handhaven. De Cronbach‟s alpha voor self-efficacy is eveneens laag (.47). Ook dit betreft een bestaande schaal (Kuijer et al. 2006 en Schiphorst et al. 2008) waardoor we ook deze schaal voor dit onderzoek gehandhaafd hebben en als één vragenlijst hebben gebruikt.
22
Tabel 4: Gemiddelde scores op ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy per subschaal van de KWW en de Cronbach‟s alpha‟s voor de vier factoren.
Gemiddelde
Standaard deviatie
Gezondheid Mentaal (p = .273) Precontemplatie Contemplatie Klaar voor actie z Klaar voor actie b Onzeker behoud Proactief behoud
45.21 43.58 42.80 43.79 42.98 45.17
6.87 7.23 6.14 6.47 6.31 6.93
Gezondheid Fysiek (p = < .001) Precontemplatie Contemplatie Klaar voor actie z Klaar voor actie b Onzeker behoud Proactief behoud
28.05 31.07 37.35 35.07 37.53 43.69
7.85 8.56 10.36 8.19 9.83 9.74
Cronbach‟s alpha
-.47
.65
Attitude (p = < .001) Precontemplatie Contemplatie Klaar voor actie z Klaar voor actie b Onzeker behoud Proactief behoud
.81 13.32 18.66 18.22 17.98 19.08 19.90
4.57 3.52 3.96 3.06 3.28 2.93
Self-efficacy (p = < .001) Precontemplatie Contemplatie Klaar voor actie z Klaar voor actie b Onzeker behoud Proactief behoud
48.69 51.83 53.39 54.72 53.25 61.33
12.89 10.55 10.17 11.10 9.63 8.26
.47
3.4 Toetsen van de hypothesen De verwachtingen die opgesteld zijn in de hypothesen 1 tot en met 3, zijn dat mensen die in de precontemplatie of contemplatie zitten, gemiddeld lager scoren op ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy dan mensen die in de hogere fasen (klaar voor actie zelf evaluatie en klaar voor actie behoud) zitten.
23
De hypothesen zijn getoetst door de gemiddelde scores op ervaren gezondheid (mentaal en fysiek), attitude en self-efficacy van mensen uit de precontemplatie en contemplatie fase te vergelijken met de gemiddelde scores van mensen uit de andere fasen. Hierbij is gebruik gemaakt van een (oneway) Anova. Uit de analyses blijkt dat de respondenten uit de verschillende fasen van KWW significant verschillen op de ervaren fysieke gezondheid (F(5,39) = 18,55, p = <.001), de werkattitude is (F(5,39) = 16,68, p = <.001), en de selfefficacy (F(5,38) = 7,11, p = <.001). De respondenten uit de verschillende fasen verschillen niet significant in ervaren mentale gezondheid (F(5,39) F = 1,28, p = > .05). Om te toetsen of de gemiddelde scores van de respondenten uit de verschillende fasen op de fysieke gezondheid, de werk attitude en de self-efficacy significant verschillen zoals voorspeld in de hypotheses 1, 2 en 3 werden Post hoc analyses uitgevoerd. Zoals uit tabel 5 blijkt wordt hypothese 1 voor de fysieke gezondheid en hypothese 2 voor werk attitude bevestigd. Respondenten uit de precontemplatie en contemplatie scoren gemiddeld lager op deze factoren dan respondenten uit de hoger fasen van KWW. De gemiddelde score voor self-efficacy van de respondenten in de precontemplatie en de contemplatie (hypothese 3) is alleen significant lager in vergelijking tot de mensen in de proactieve behoud fase.
24
Tabel 5 Post Hoc test voor significantie afgezet tegen precontemplatie (bovenste helft) en contemplatie (onderste helft) Precontemplatie Contemplatie
Mentaal
M 45.21
(SD) M (6.87) 43.58
(SD) (7.23)
Klaar voor actie zelf evaluatie M (SD) 42.80 (6.14)
Fysiek
28.05
(7.85) 31.07
(8.56)
37.35**
(10.36)
35.07**
(8.19)
37.53** (9.83)
43.69** (9.74)
Attitude
13.32
(4.57) 18.66**
(3.52)
18.22**
(3.96)
17.98**
(3.06)
19.08** (3.58)
19.90** (2.93)
Self-efficacy
48.69
(10.55)
53.39
(10.17)
54.72
(11.10)
53.25
61.33** (8.26)
(12.89) 51.83
Contemplatie
Onzeker behoud
Proactief behoud
M 42.98
M 45.17
(SD) (6.31)
(9.63)
(SD) (6.73)
Mentaal
M 43.58
(SD) M (7.23) 45.21
(SD) (6.87)
Klaar voor actie self evaluatie M (SD) 42.80 (6.14)
Fysiek
31.07
(8.56) 28.05
(7.85)
37.35**
(10.36)
35.07
(8.19)
37.53**
(9.83)
43.69** (9.74)
Attitude
18.66
(3.52) 13.32**
(4.57)
18.22
(3.96)
17.98
(3.06)
19.08
(3.58)
19.90
Self-efficacy
51.83
(12.89
53.39
(10.17)
54.72
(11.10)
53.25
(9.63)
61.33** (8.26)
*p<.05, **p<.01
Precontemplatie
Klaar voor actie gedrag M (SD) 43.79 (6.47)
(10.55) 48.69
Klaar voor actie gedrag M (SD) 43.79 (6,47)
Onzeker behoud
Proactief behoud
M 42.98
M 45.17
(SD) (6.31)
(SD) (6.73)
(2.93)
25
De hypothesen 4, 5 en 6 voorspellen dat ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy een verklarende invloed hebben op de mate van KWW. Voor de hypothesen 4, 5 en 6 is gebruik gemaakt van een hiërarchische meervoudige regressieanalyse. Als onafhankelijke variabelen werden de variabelen opgenomen die op basis van de literatuur en op basis van de correlatieanalyse goede voorspellers zouden kunnen zijn voor de mate van Klaar zijn om Weer te gaan Werken (afhankelijke variabele). Omdat de Cronbach‟s alpha voor ervaren gezondheid mentaal erg laag was werd besloten deze niet mee te nemen in de regressieanalyse. In stap 1 verklaart de ervaren gezondheidsvariabele (fysiek) 16% van de variantie in KWW, dit is significant (F(1,37) = 68,83, p < .01). In stap 2 worden de attitude en selfefficacy toegevoegd. De attitude en self-efficacy voegen in stap 2 9% extra verklaarde variantie toe, deze bijdrage is eveneens significant (F(2,37) = 22,34, p < .01). De drie variabelen ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy verklaren in totaal 25% van de variantie in KWW. De hypothesen 4,5 en 6 worden door het onderzoek bevestigd, hierbij dient te worden opgemerkt dat ervaren gezondheid mentaal buiten de analyse is gehouden.
Tabel 6 : Weergave van de hiërarchische regressievergelijking voor de variabelen die een voorspelling doen voor KWW (N= 369)
Variabele
B
SE B
ß
.06
.01
.40**
Gezondheid fysiek
.05
.01
.36**
Werk attitude
.09
.02
.23**
Self-efficacy
.02
.01
.16**
Stap 1 Gezondheid fysiek Stap 2
R² = .158 voor stap 1; ΔR² = .092 voor stap 2. * p < .05; ** p < .01.
26
Hypothese 7 is een mediatie hypothese waarbij wordt verwacht dat de relatie tussen ervaren gezondheid en KWW wordt gemedieerd door attitude en self-efficacy. Schematisch:
Ervaren fysieke gezondheid
(KWW)
Self-efficacy
Om de mediërende hypothese te toetsen wordt gebruik gemaakt van de 4 voorwaarden van Baron en Kenny (1986). De vier voorwaarden zijn: 1. Er dient een significant verband aanwezig te zijn tussen de onafhankelijke variabele (hier de ervaren gezondheid fysiek) en de afhankelijke variabele (hier KWW). Uit tabel 3 bleek dat beide variabelen significant correleerden (r = .40) Er wordt voor de fysieke ervaren gezondheid en KWW dus aan voorwaarde 1 voldaan. 2. Er dient een significant verband te bestaan tussen de onafhankelijke variabele (ervaren gezondheid fysiek) en de mediërende variabellen (hier attitude en selfefficacy). Uit tabel 3 bleek dat de correlatie tussen fysieke ervaren gezondheid en werkattitude niet significant was (r .05). De correlatie tussen fysieke ervaren gezondheid en self-efficacy was wel significant (r .18). Voorwaarde 2 gaat dus alleen op voor self-efficacy. 3. Er dient een significant verband te bestaan tussen de mediërende variabele (hier self-efficacy) en de afhankelijke variabele (hier KWW). Tabel 3 laat zien dat de correlatie tussen self-efficacy en KWW significant is (r .25). Voorwaarde 3 gaat dus ook op voor self-efficacy. 27
4. De laatste voorwaarde luidt: zodra de mediërende variabele (self-efficacy) in de analyse betroken wordt dient de oorspronkelijke relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele te verdwijnen (significant verdwijnt = sterke mediatie) of op zijn minst heel sterk af te nemen (zwakke mediatie). Om voorwaarde 4 te toetsen wordt gebruik gemaakt van de meervoudige hiërarchische regressieanalyse (zie tabel 6). Als we stap 1 en stap 2 van de hiërarchische regressie analyse vergelijken zien we in stap 2 een afname van de Beta‟s van ß .40, p < .01 naar ß.37, p <.01, de Beta voor self-afficacy is ß.19, p <.01. Aan voorwaarde 4 wordt niet voldaan omdat het oorspronkelijk verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele niet verdwijnt na het toevoegen van de mediërende variabele in de analyse. Wel is er sprake van een geringe afname van het verband deze is niet heel sterk te noemen, de afname is marginaal, hieruit valt af te leiden dat de invloed van ervaren gezondheid voor het grootste deel direct is.
4. Discussie
4.1 Conclusies In deze studie is onderzocht in hoeverre het RRTW(KWW) model de verschillende fasen van terugkeren naar werk bij de onderzochte doelgroep meet. En of de fasen in de voorspelde richting samenhangen met ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy. Voor het onderzoeken van deze vraagstelling was het noodzakelijk dat de onderzochte populatie redelijk evenredig verdeeld zou zijn over de verschillende fasen. Dat bleek zo te zijn. Het kleinste aantal respondenten zat in de fase precontemplatie (n = 42) en het grootste aantal respondenten in de contemplatie fase (n = 128). Bij Franche et al.(2007) kwam de precontemplatie zo weinig voor (< 1%) dat men heeft besloten deze fasen buiten de verdere analyse te houden en ook de onzeker behoud fase representeerde maar 5.4% van de respons. Franche et al. deden onderzoek bij werknemers die waren uitgevallen voor hun werk met rugklachten en klachten van de bovenste extremiteiten. Het is aannemelijk dat mensen met meer progressieve of levensbedreigende ziektes hoger scoren op precontemplatie. In het hier uitgevoerde onderzoek bestond de doelgroep uit zieke “vangnetter” van het UWV. Er wordt bij deze doelgroep geen onderscheid gemaakt naar ziektebeeld waardoor een verscheidenheid aan ziekten in het onderzoek kunnen voorkomen, waaronder ook ernstige/levensbedreigende ziekten. Op basis van literatuurstudie werden een aantal hypothesen opgesteld die een voorspelling doen over de mate van Klaar zijn voor Weer gaan Werken. Hypothesen 1, 2 28
en 3 voorspelden dat een toename van ervaren gezondheid, een toename van (werk)attitude en een toename van self-efficacy samen zouden gaan met een hogere score op de KWW schaal en andersom. Met andere woorden veel gezondheidsklachten (lage score), een lage score op attitude en een lage score op self-efficacy gaan samen met de fasen precontemplatie en contemplatie. Er werd bevestiging gevonden voor het verwachte positieve verband tussen attitude en self-efficacy en KWW. Voor ervaren gezondheid fysiek werd het verwachte positieve verband ook gevonden maar voor ervaren gezondheid mentaal was het verband er niet. De post hoc analyses laten zien dat vanuit precontemplatie en contemplatie alle constructen (ervaren gezondheid fysiek, attitude en self-efficacy) gemiddeld stijgen van contemplatie naar proactief behoud, echter bij ervaren gezondheid mentaal is dit niet het geval (zie tabel 5). Voor zowel ervaren gezondheid fysiek als voor attitude geldt dat de gevonden stijging vanuit precontemplatie over nagenoeg alle fasen significant is (p < .01), vanuit contemplatie is dit alleen nog het geval voor ervaren gezondheid fysiek en niet meer voor attitude. Voor self-efficacy is de gevonden stijging zowel vanuit precontemplatie als contemplatie pas significant bij de fase van proactief behoud. Wat tot slot opvalt, is dat er geen stijging is vanuit precontemplatie en contemplatie naar andere fasen bij het construct ervaren gezondheid mentaal. Hoewel we het niet uit dit onderzoek kunnen concluderen zou het kunnen zijn dat mentale gezondheid een minder belangrijke rol speelt bij terugkeer naar werk dan wel eens wordt verondersteld. De hypothesen 4, 5 en 6 luidden ervaren gezondheid, self-efficacy en attitude voorpellen de mate van Klaar zijn om Weer te gaan Werken. Voor de hypothesen werd bevestiging gevonden, 25% van de verklaarde variantie in Klaar voor Weer gaan Werken kan worden verklaard door de ervaren gezondheid, attitude en self-efficacy. Uit de resultaten blijkt fysieke ervaren gezondheid het grootste deel van de variantie te verklaren, attitude en self-efficacy voegen samen 9% aan de verklaarde variantie in de KWW toe. In hypothese 7 wordt een mediërend effect verwacht van attitude en self-efficacy op de relatie tussen ervaren gezondheid en KWW. Er is voor het mediërend effect geen duidelijk bewijs gevonden. Er is wel een significant verband gevonden tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele en ook tussen de mediërende variabellen en de afhankelijke variabele. Het verband tussen mediërende variabelen en onafhankelijke variabele is er echter niet voor attitude, wel voor self-efficacy. Als de mediërende variabellen in de analyse worden betrokken moet er een significante afname zijn van de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele. De afname is echter marginaal, hieruit valt te concluderen dat invloed van ervaren gezondheid op de KWW voor het grootste deel direct is en voor een klein deel loopt via self-efficacy. 29
4.2 Beperkingen en suggesties Dit onderzoek is uitgevoerd onder de “vangnet populatie” van de ziektewet bij het UWV, dit houdt in dat deze mensen in veel gevallen geen (vaste) werkgever hebben. Het niet hebben van een werkgever kan naast andere factoren een extra rem zijn op motivatie om zich te richten op werk, om je ziektewet uitkering veilig te stellen ben je misschien wel minder klaar om te gaan werken. Er is anders dan bij mensen die ziek worden vanuit een werkgever namelijk geen terugkeer meer mogelijk naar een werkgever omdat die er niet is. Dit was een crossectionele studie het zou interessant zijn om een longitudinaal onderzoek te verrichten om te beoordelen hoe een individu de fasen doorloopt over verschillende tijstippen van het genezingsproces. Tot slot is het nog een beperking dat in dit onderzoek de self-efficacy vragenlijst als één vragenlijst is toegepast in de analyse. De Cronbach‟s alpha voor de vragenlijst in zijn geheel was onvoldoende (.47). De self-efficacy vragenlijst bestaat oorspronkelijk uit drie subschalen te weten: competentie, doorzetten en de subschaal initiatief nemen. Als we de Cronbach‟s alpha voor de subschalen berekenen zijn de resultaten ruim voldoende met (.84) voor competentie, (.85) voor doorzetten en (.76) voor initiatief nemen. Uit dit onderzoek blijkt dat de KWW vragenlijst een zinvol instrument kan zijn die iets toevoegt bij het bepalen wanneer iemand zich weer kan richten op werkhervatting. Daarnaast kan de KWW vragenlijst worden gebruikt om re-integratie activiteiten te meten, het kan met andere woorden gebruikt worden als instrument om verschillende interventies te evalueren.
30
Referenties
Ajzen, I. (1991) The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-211. Bandura, A. (1997). Self-efficacy: The exercise of control. New York: Freeman. Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182. Beer, P de (2001). Werk, een uitgewerkt medicijn? Arbeidsparticipatie, welvaart en ongelijkheid in de postindustriële samenleving. Nijmegen: SUN. Bergman, S., Jacobsson, L. T., Herrstrom, P. & Petersson, (2004) I. F. Health status as measured by SF-36 reflects changes and predicts outcome in chronic musculoskeletal pain: a 3-year follow up study in the general population. Pain, 108: 115-123. Biller, N., Arnstein, P., Caudill, M.A., Federman, C., Wells, M.S. & Guberman, C. (2000). Prediction completion of a cognitive-behavioral pain management program by initial measures of a chronic pain patient‟s readiness for change. Clinical Journal of Pain, 16 (4), 352-359. Bosscher, R.J., Smit, J.H. & Kempen, G.I.J.M. (1997). Algemene competentieverwachtingen bij ouderen; een onderzoek naar de psychometrische kenmerken van de algemene competentieschaal (ALCOS). Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en Haar Grensgebieden. 52, 239–248. Brouwer, S., Krol, B., Reneman, M.F., Bültmann, U., Franche, R.L., Klink, J.J.L. van der, & Groothoff, J.W. (2009) Behavioral determinants as predictors of return to work after long-term sickness absence: An application of the Theory of Planned Behavior. Journal of Occupational Rehabilitation 19(2), 166-174. Brugman, J, Assema, P van, & Lechner, L. (2007) Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: Een planmatige aanpak. Van Gorcum, Assen. Buuren, H van, Hummel, H, Berkhout, J, Slootmaker, A (2002) Onderzoek De basis Wolters Noorhoff, Groningen. Dasinger, LK, Krause, N, Deegan, LJ, Brand, RJ & Rudolph, L. (2000) Physical workplace factors and return to work after compensated low back injury: A disability phasespecific analysis. Journal of Occupational and Environmental Medicine 42(3), 223333. Field, A. (2009) Discovering Statistics Using SPSS, third editon, Sage Publication Ltd London. 31
Franche, L.F. & Krause, N. (2002) Readiness for Return to Work Following Injury or Ilness: Conceptualizing the Interpersonal Impact of Health Care, Workplace, and Insurance Factors. Journal of Occupational Rehabilitation, 12 (4), 233-256 Franche, L.F., Corbiére, M., Lee, L., Breslin, F.C. & Hepburn, C. G. (2007) The Readiness for Return-To-Work(RRTW)scale: Development and Validation of a Self-report Staging Scale in Lost-time Claimants with Musculoskeletal Disorders. Journal of Occupational Rehabilitation 17, 450-472. Gier, E de. (2007) Overpeinzingen bij een activerende paticipatiemaatschappij. Oratie Radboud Universiteit Nijmegen Giezen, A. M. van der, Bouter, L. M. & Nijhuis, F. J.(2000)Prediction of return-to-work of low back pain patients sick listed for 3-4 months. Pain 87, 285-294. Hansen, A., Edlund, C. & Henningsson, M. (2004_Factors relevant to return-to-work: A multivariant approach. Work 26, 179-190. Janis, I.L., & Mann, L., (1977), Decision making, A Psychological Analyses of Conflict, Choice and Commitment. The Free Press, New York. Kerns, R. D., Rosenberg, R., Jamison, R.N., Caudill, M.A. & Haythornthwaite, J. (1997). Readiness to adopt a self-management approach to chronic pain: The Pain Stages of Change questionnaire (PSOCQ). Pain 72, 227-234. Krause, N. & Ragland, D.R. (1994) Occupational disability due to low back pain: A new interdisciplinary classification base don a phase model of disability. Spine 19(9): 1011-1020. Krause, N., Frank, J.W., Dasinger, L.K., Sullivan, T. & Sinclair, S.J. (2001) Determinants of duration of disability and return to work after work-related injury and illness: Challenges for future research. American journal of industrial medicine 40, 464-484. Kuijer, W, Brouwer, S, Schiphorst, Preuper, HR, Groothoff, JW, Geertzen, JHB, Dijkstra, PU. (2006). Work status and chronic low back pain: Exploring the International Classification of Functioning, Disability and Health. Disability and Rehabilitation, 28(6),379-388 Labriola, M., Lund, T., Christensen, K.B., Albertsen, K., Bültmann, U., Jensen, J.N. & Villadsen, E.(2007). Does self-efficacy predict return-to-work after sickness absence? A prospective study among 930 employees with sickness absence for three weeks or more. Work 29,233–238. MacKenzie, E.J., Morris, J.A., Jurkovich, G.J., Yasui, Y., Cushing, B.M., Burgess, A.R., DeLateur, B.J., McAndrew, M.P. & Swiontkowski, M.F (1998) Return to work 32
following injury : The role of economic, social and job-related facrors. American Journalist of Public Health 88(11), 515-525. Nielson, W. R., Jensen, M.P. & Kerns, R.D. (2003). Initial development and validation of a multidimensional pain readiness to change questionnaire. Journal of Pain 4(3), 148158. Parsons, T. (1951). Social Structure and Dynamic Process. The Case of Modern Medical Practice. In: T. Parsons, The Social System. New York: Free Press, 429-453. Pransky, G., Benjamin, K., Hill-Fotouhi, C., Himmelstein, J., Fletcher, K.E., Katz, J.N. & Johnson, W.G.(2000) Outcomes in work-related upper extremity and low back injuries: Results of a retrospective study. American journal of industrial medicine 37(4), 400-409. Prochaska, J.O. , DiClemente, C.C., Velicer, W.F, Ginipil, S. & Norcross, J.C. (1985) Predicting change in smoking status for self-changers. Addictive Behaviors 10(4), 395-406. Prochaska, J.O., Velicer, W.F., DiClemente, C.C. & Fava, J. (1988). Measuring processes of change:Applications to the cessation of smoking. Journal of Consulting & Clinical Psychology, 56(4), 520-528 Prochaska, J.O., & DiClemente, C.C. (1992). Stages of Change in the modification of problem behaviors. [Review] [75 refs]. Progress in Behavior Modification, 28, 183218. Prochaska, J.O., Velicer, W.F., Rossi, J.S., Goldstein, M.G., Narcus, B.H., Rakowski, W., Fiore, C., Harlow, L.L., Redding, C.A. & Rosenbloom D. (1994)Stages of change and dicisonal balance for 12 problem behaviors Health Psychology 13(1), 39-46. Prochaska, J.O., Redding, C.A. & Evers, K.E. (2002). The transtheoretical model and stages of change. In: K. Glanz, B.K. Rimer, F.M. Lewis et al (red.), Health behavior and health education: theory, research and practice, 3rd edition, 99-120. San Fransico. Reiso, H., Nygard, J., Jorgensen G., Holanger, R., Soldal, D., & Bruusgaard, D.(2003) Back to Work: Predictors of Return to Work Among Patients With Back Disorders Certified As Sick: A Two-Year Follow-up Study. Spine 28, 1468-1473. Schaufeli, W., Bakker, A.,(2007) Psychologie van arbeid en gezondheid. Edition : 2. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Shanfield, S.B.(1990) Return to work after an acute myocardial infarction: A review. Heart & Lung: the journal of critical care 19(2), 109-117. Shaw, W.S.. & Huang, Y.H.(2005) Concerns and expectations about returning 33
to work with low back pain: identifying themes from focus groups and semistructured interviews. Disability & Rehabilitation 27(21),1269–1281. Schiphorst Preuper, HR, Reneman, MF, Boonstra, AM, Dijkstra, PU, Versteegen, GJ, Geertzen, JHB, Brouwer, S.(2008) Relationship between psychological factors and performancebased and self-reported disability in chronic low back pain. European Spine Journal 17,1448-1456 UWV, (2008). Kenniskroniek 2008-I, kenniscentrum UWV, maart 2008 UWV, (2009) Kwartaal Verkenning 2009-I, kenniscentrum UWV, 8 april 2009. UWV, (2008) Concept Startnotitie Pilot Voorspellers voor Werkhervatting, Kenniscentrum UWV Velicer, W.F., Norman, G.J. Fava, J.L. & Prochaska, J.D. (1999). Testing 40 predictions from the transtheoretical model. Addictive Behaviors, 24(4), 455-469. Ware, J. E., Kosinski, M., & Keller, S. D. (1995). SF-12: how to score the SF-12 physical en mental health summary scales. Boston: The Health Institute.
34
BIJLAGE 1 Retouradres: Stationsweg 10 9726 AC Groningen
NAW APPINGEDAM
Datum 16 juni 2009 Onderwerp Vragenlijst voor werkhervatting na ziekte Geachte, Een van onze medewerkers verricht in samenwerking met het UMCG een afstudeeronderzoek aan de Open Universiteit Nederland. Het doel is om te onderzoeken wanneer mensen vanuit de ziektewet weer in staat zijn om te gaan werken. Hiervoor willen wij graag de mening van mensen die nog niet hersteld zijn en van mensen die al weer geheel of gedeeltelijk werken. Het resultaat van het onderzoek kan bijdragen aan een verbeterde dienstverlening aan u als klant van het UWV. Met het invullen van deze vragenlijst bent u naar verwachting maximaal 10 a 15 minuten bezig. Voor het slagen van het onderzoek is het van groot belang dat u de vragenlijst volledig invult. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Het gaat erom dat u de vragen zo eerlijk mogelijk beantwoord en uw eigen mening geeft. Denkt u niet te lang over de antwoorden na; vaak is uw eerste indruk het beste. De gegevens die u verstrekt worden vertrouwelijk en anoniem verwerkt door de onderzoekers van de Open Universiteit en het UMCG. Uw persoonlijke gegevens zijn niet zichtbaar, het betreft een geanonimiseerd onderzoek. Wij verzoeken u vriendelijk de vragenlijst binnen 14 dagen in te vullen en terug te sturen. U kunt hiervoor de bijgevoegde antwoordenvelop gebruiken (postzegel niet nodig). Vragen over het onderzoek kunt u mailen naar
[email protected] voor vragen over de vragenlijst kunt u bellen met Simone Zijlstra 06-54286910 Met vriendelijke groet, J.M.M. van de Gevel Regiomanager UWV AG Noord
35
Bijlage 2 Inleiding In deze vragenlijst worden vragen gesteld over uw situatie en ideeën sinds uw ziekmelding. De vragenlijst bestaat uit verschillende onderdelen. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere uw werksituatie en uw gezondheid. Bij sommige onderdelen wordt een korte instructie gegeven. Wij verzoeken u deze instructie zorgvuldig door te lezen. Het invullen van de vragenlijst zal ongeveer 10 minuten in beslag nemen van uw tijd. Voor het slagen van het onderzoek is het van groot belang dat u de vragenlijst volledig invult. Indien een vraag niet op u van toepassing is, dan wordt dit in de vragenlijst aangegeven. Er zijn geen goede of foute antwoorden mogelijk. Het gaat erom dat u de vragen zo eerlijk mogelijk beantwoordt en uw eigen mening geeft. Denkt u niet te lang over de antwoorden na; vaak is het eerste antwoord dat in u opkomt het beste. De gegevens die u verstrekt worden vertrouwelijk behandeld en anoniem verwerkt. Uw persoonlijke gegevens worden niet doorgegeven aan anderen.
Bij voorbaat dank voor uw medewerking.
36
44247
Invulinstructie Hieronder zullen een aantal voorbeeldvragen met invulinstructie worden gegeven. Het is van groot belang dat u deze invulinstructie zorgvuldig doorleest voordat u met het invullen van de vragenlijst begint. U hoeft hier nog niets in te vullen! Voorbeeldvraag 1 Hoeveel jaren heeft u in totaal gewerkt (inclusief eerdere functies)?
1 2
Jaar
Wanneer u bijvoorbeeld 12 jaar heeft gewerkt, vult u dit in zoals aangegeven hierboven. Zorg er alstublieft voor dat u duidelijk schrijft, slechts 1 cijfer per hokje invult en binnen de hokjes blijft. Maak bij dit soort vragen alstublieft een zo precies mogelijke schatting indien u het niet zeker weet.
Voorbeeldvraag 2 Welk type dienstverband heeft u? Ik heb een vast dienstverband Ik heb een tijdelijk dienstverband Ik werk via een uitzendbureau Ik werk op detacheringbasis Bij de meerkeuzevragen is het de bedoeling dat u het rondje van uw keuze geheel zwart maakt. Als u bijvoorbeeld een tijdelijk dienstverband heeft, maakt u dit bijbehorende rondje zwart zoals hierboven te zien is. Gebruik hiervoor alstublieft géén rode of groene pen. Vul de vragenlijst in met een blauwe of zwarte pen of een scherp potlood. U kunt slechts 1 antwoord per vraag geven.
Voorbeeldvraag 3
Geheel mee oneens 1
2
3
Geheel mee eens 4
Het hebben van werk is erg belangrijk voor mij. Indien u het zeer met de stelling eens bent, maakt u het hokje zwart waar 'geheel mee eens' boven staat. Indien u een eerder ingevuld antwoord wilt corrigeren, dan zet u een kruis door het foute antwoord en maakt u een nieuwe keuze door het juiste antwoordrondje zwart te maken. Voorbeeldvraag 4
Zeer mee oneens 1
2
3
Zeer mee eens 4
De belangrijkste dingen die ik meemaak, hebben te maken met werk. Het antwoord van uw keuze is hier nummer 2
37
44247
Algemene gegevens
1.
Wat is uw geboortedatum?
2.
Wat is uw geslacht?
(dag-maand-jaar in cijfers bijv. 06-08-1965)
Man Vrouw
3.
Heeft u op dit moment een vaste partner? Ja, ik ben getrouwd/woon samen Ja, ik heb een vaste partner, maar woon niet samen Nee
4.
Heeft u kinderen? Ja, ik heb
kind(eren)
Nee
5.
Bent u de hoofdkostwinner? Ja Nee
6.
Wat is de hoogste opleiding/school die u heeft afgesloten met een diploma? Geen Lagere school, basisonderwijs Lager beroepsonderwijs (bijvoorbeeld LTS, LEAO, LHNO) Algemeen middelbaar onderwijs (bijvoorbeeld MAVO, ULO, MULO) Middelbaar beroepsonderwijs (bijvoorbeeld MTS, MEAO, MHNO) Algemeen voortgezet onderwijs (bijvoorbeeld HAVO, VWO, HBS, MMS) Hoger beroepsonderwijs (bijvoorbeeld HTS, HEAO, politie academie) Universitair onderwijs Anders, namelijk:
38
44247
7.
Wat is/was de reden van uw ziekmelding? Psychische klachten Lichamelijke klachten Lichamelijke en psychische klachten
8.
Wilt u uw klachten omschrijven?
Werk en gezondheid 1.
Bent u op dit moment aan het werk? Nee, ik werk niet Ja, ik ben volledig aan het werk (u werkt het aantal uren dat in uw arbeidscontract staat) Ja, ik ben gedeeltelijk aan het werk (u werkt minder uren dan in uw arbeidscontract staat of werkt op therapeutische basis)
Functie Onderstaande vragen hebben betrekking op de functie die u ten tijde van uw ziekmelding vervulde. Indien u ondertussen van functie veranderd bent, wilt u dan toch de omstandigheden beschrijven van de oude functie?
1.
Wat is/was uw functie ten tijde van uw ziekmelding?
2.
Hoe lang bent/was u werkzaam in deze functie?
3.
Hoeveel jaar heeft u in totaal gewerkt (inclusief eerdere functies)?
4.
Hoeveel uren per week bent/was u werkzaam volgens uw arbeidscontract in deze functie?
5.
Heeft/had u in uw functie te maken met vaste of onregelmatige werktijden?
Jaar (afronden in hele jaren)
Jaar (afronden in hele jaren)
Uur
Ik heb vaste werktijden Ik heb onregelmatige werktijden
39
44247
6.
Geeft/gaf u in uw werk leiding aan medewerkers? Ja Nee, ga naar vraag 8
7.
Aan hoeveel medewerkers geeft/gaf u leiding?
8.
Welk type dienstverband heeft/had u?
Medewerkers
Ik heb een vast dienstverband Ik heb een tijdelijk dienstverband Ik werk via een uitzendbureau Ik werk op detacheringbasis
9.
In welke sector bent/was u werkzaam? Landbouw en visserij Winning delfstoffen Industrie Energie en water Bouw Handel Horeca Transport Financiële en zakelijke dienstverlening Cultuur, recreatie en overige dienstverlening Openbaar bestuur (overheid) Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg
10. Hoeveel werknemers heeft/had het bedrijf waar u werkzaam bent/was? 1 t/m 9 werknemers 10 t/m 99 werknemers Meer dan 100 werknemers
40
44247
Ga verder met onderdeel 'Ervaren Gezondheid'
Ervaren gezondheid Deze vragenlijst gaat over uw gezondheid. Met behulp van deze gegevens kan worden bijgehouden hoe u zich voelt en hoe goed u in staat bent uw gebruikelijke bezigheden uit te voeren. Beantwoord elke vraag door het vakje aan te kruisen wat het meest bij u past. Als u niet zeker weet hoe u een vraag moet beantwoorden, geef dan het best mogelijke antwoord. 1.
Wat vindt u, over het algemeen genomen, van uw gezondheid? Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht
De volgende vragen gaan over dagelijkse bezigheden. Wordt u door uw gezondheid op dit moment beperkt bij deze bezigheden? En zo ja, in welke mate? 2.
Forse inspanningen zoals hardlopen, zware voorwerpen tillen of inspannend sporten? Ja, ernstig beperkt Ja, een beetje beperkt Nee, helemaal niet beperkt
3.
Een paar trappen lopen? Ja, ernstig beperkt Ja, een beetje beperkt Nee, helemaal niet beperkt
Had u, ten gevolge van uw lichamelijke gezondheid, de afgelopen 4 weken een van de volgende problemen bij uw dagelijkse bezigheden? 4.
Hebt u minder bereikt dan u zou willen? Ja Nee
5.
Was u beperkt in het soort bezigheden? Ja Nee
41
44247
Had u ten gevolge van een emotioneel probleem (bijvoorbeeld doordat u zich depressief of angstig voelde) de afgelopen 4 weken een van de volgende problemen bij uw dagelijkse bezigheden? 6.
Hebt u minder bereikt dan u zou willen? Ja Nee
7.
Hebt u dingen niet zo zorgvuldig gedaan als u gewend bent? Ja Nee
8.
In welke mate heeft pijn u de afgelopen weken belemmerd bij uw bezigheden? Helemaal niet Een klein beetje Nogal Veel Heel erg veel
Deze vragen gaan over hoe u zich de afgelopen 4 weken heeft gevoeld. Wilt u bij elke vraag het antwoord aankruisen dat het beste aansluit bij hoe u zich voelt? 9.
Voelde u zich kalm en rustig? Voortdurend Meestal Vaak Soms Zelden Nooit
10. Voelde u zich energiek? Voortdurend Meestal Vaak Soms Zelden Nooit
42
44247
11. Voelde u zich neerslachtig en somber? Voortdurend Meestal Vaak Soms Zelden Nooit 12. Hoe vaak hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen gedurende de afgelopen 4 weken uw sociale activiteiten (zoals bezoek aan vrienden of familie) belemmerd? Voortdurend Meestal Vaak Soms Zelden Nooit
Zelfbeeld Hierna volgen 16 uitspraken die op uzelf betrekking hebben. W ilt u aangeven in hoeverre een bepaalde uitspraak op u van toepassing is. W ilt u de vragen beantwoorden voor uw huidige situatie.
Geheel mee oneens Oneens 1.
Wanneer ik plannen maak, zal ik ze met succes uitvoeren
2.
Het kost me doorgaans heel veel moeite om aan de slag te gaan
3.
Wanneer iets mij de eerste keer mislukt, bijt ik mij erin vast totdat het beter gaat
4.
Ik heb vertrouwen in mijn eigen mogelijkheden
5.
Wanneer ik iets beslist wil, gaat het meestal fout
6.
Ik ga moeilijkheden het liefst uit de weg
7.
Wanneer ik de indruk heb dat iets ingewikkeld is, begin ik er niet aan
8.
Ook bij onplezierige taken houd ik vol totdat ik klaar ben
Niet eens, niet oneens
Eens
Geheel mee eens
43
44247
Geheel mee oneens Oneens 9.
Niet eens, niet oneens
Eens
Geheel mee eens
Ik heb er moeite mee om problemen in mijn leven goed op te lossen
10. Wanneer ik besloten heb om iets te doen, dan doe ik het ook 11. Wanneer ik aan iets nieuws begin, moet ik snel het idee hebben dat ik op de goede weg ben, want anders houd ik ermee op 12. Onverwachte problemen brengen mij snel uit mijn evenwicht 13.
Wanneer ik een fout maak, ga ik juist extra mijn best doen
Ik begin niet aan het leren van nieuwe dingen, 14. wanneer ze mij te moeilijk lijken 15. 16.
Ik twijfel aan mijzelf Ik geef gemakkelijk op
Werkattitude Hieronder staan enkele uitspraken over werk of werken in het algemeen. Zou u, zonder uzelf te beperken tot uw huidige baan, aan willen geven in welke mate u het eens of oneens bent met de uitspraken. Kruis het vakje van de antwoordmogelijkheid aan dat het beste overeenkomt met wat u van de uitspraak vindt.
Geheel mee oneens 1.
Zelfs als ik in de loterij een heleboel geld zou winnen, zou ik gewoon blijven werken
2.
Het hebben van werk is erg belangrijk voor mij
3.
Ik zou het heel erg vinden om van een uitkering rond te moeten komen
4.
Ik zou me al snel gaan vervelen als ik geen werk zou hebben
5.
De belangrijkste dingen die ik meemaak, hebben te maken met werk
6.
Ook wanneer de werkloosheidsuitkering hoog zou zijn, zou ik toch liever werken
Enigszins Geheel Enigszins mee mee mee eens eens oneens
44
44247
Einde vragenlijst U bent nu aan het einde gekomen van de vragenlijst. Heeft u nog opmerkingen of reacties? Zo ja, dan kunt u deze hier vermelden.
Vervolgonderzoek Als er in de toekomst een vervolgonderzoek komt, zou u dan weer mee willen werken? Nee, ik wil liever niet meewerken aan een eventueel vervolgonderzoek Ja, ik wil in principe wel meewerken aan een vervolgonderzoek Vul dan uw naam en adresgegevens in:
Als u geïnteresseerd bent in de resultaten van het onderzoek verzoek ik u om uw emailadres in te vullen.
Hartelijk bedankt voor uw medewerking!
45