Kinderfilm Naar een volwassen beleid
April 2006
raad voor cultuur
R.J.Schimmelpennincklaan3
raad voor cultuur raad voor cultuur
9°3*"361243 2506 AE Den H aag teleroom.31
70310ssse fax +31(c)70 36147 27 e-mail [email protected] www.cultuur.nl
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mevrouw mr. M.C. van der Laan Postbus 16375 2500 BJ DEN HAAG
datum: j 3 ßÿ gg ons kenmerk: fim-2006.02927/1
onderwerp: Kinderfilm - naar een volwassen beleid;
advies Raad voor Cultuur
Geachte mevrouw Van der Laan, Tijdens de voorbereiding van de cultuurnota-advisering stuitte de Raad voor Cultuur op problemen rondom de distributie en vertoning van buitenlandse kinderfilms. Deze problemen stonden niet op zichzelf maar hadden te maken met fundamentele tekortkomingen in het Nederlandse kinderfilmklimaat. De Raad nam zich in zijn adviesprogramma 2005 dan ook voor om aan dit onderwerp een advies te wijden als eerste aanzet voor een samenhangend kinderfilmbeleid. Hij biedt u het bedoelde advies, door u ook aangekondigd in de Filmbrief van 31 maart jongstleden, bij deze aan.
De Raad betoogt in dit advies dat er in een gemedialiseerde en door beelden gedomineerde cultuur groot belang gehecht moet worden aan eeri levendig en divers kinderfilmklimaat. Het creëren van de voorwaarden daarvoor rekent hij mede tot de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Het ontbreekt de kinderfilm echter aan status en bekendheid en ook de diversiteit in het aanbod laat zeer te wensen over. Voorgesteld wordt dat u bij drie instanties een aantal taken neerlegt ter versterking van het kinderfilmklimaat. Het Nederlands Fonds voor de Film moet de diversiteit van het Nederlands aanbod stimuleren door meer prioriteit te geven aan de kinderfilm en een intendant voor de kinderfilm aan te stellen. Tevens moet het de vertoning van kinderfilms stimuleren door een subsidieregeling te ontwerpen ten behoeve van promotie en marketing van artistieke Nederlandse en buitenlandse kinderfilms. In het op te richten sectorinstituut Film moet een consulent voor de kinderfilm zorgdragen voor de generieke promotie, de informatievoorziening en de deskundigheidsbevordering ten aanzien van de kinderfilm. De Publieke Omroep ten slotte heeft een duidelijke taak ten aanzien van zowel de (co)financiering van
raad voor cultuur
pagina2
raad Voor cultuur
tim-2006.o2927/1
raad voor cultuur
kinderfilms als ten aanzien van de vertoning en de promotie ervan. Deze taak dient onderdeel te zijn van het prestatiecontract van de overheid met de Publieke Omroep. Het advies is voorbereid door de commissie Film van de Raad, onder waarnemend voorzitterschap van mw. S. van Voorst. De commissie werd voor deze gelegenheid versterkt met dhr. G. Hulshof, raadslid, en met mw. E. Kuiper, verantwoordelijk voor de aankoop van kinder- en jeugdfilms voor Zapp, die als extern deskundige aan de commissie werd toegevoegd.
Hoogachtend,
Els Swaab
Kees Weeda
Voorzitter
Algemeen secretaris
Inhoud
1.
Inleiding
1
2.
Aanleiding voor het advies
1
3.
Afbakening, vraagstelling en opzet van het advies
2
4.
Uitgangspunten samenhangend kinderfilmbeleid
3
5.
Beschrijving van de kinderfilmsector
5
6.
Knelpunten
8
7.
Beleidsdoelstellingen en aanbevelingen
Bijlagen • Deelnemers aan het onderzoek • Deelnemers aan de gesprekken
10
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
1.
pagina l
Inleiding
Op het eerste gezicht lijkt er geen reden voor dit advies. Het gaat immers goed met de kinderfilm. Is het niet in de eerste plaats aan films als A beltje, Minoes en Pietje Bell te danken geweest dat het marktaandeel van de Nederlandse film in de afgelopen jaren zo fors is gestegen? En passen de verfilmingen van het oeuvre van Annie M.G. Schmidt en de andere populaire kinderfilms niet naadloos in een internationale trend met kassuccessen als Finding Nemo, SpongeBob Square Pants en Harry Potter? Dat klopt. Toch ziet de Raad voor Cultuur zich genoodzaakt zijn zorg uit te spreken over de kinderfilm. Want het succes waarvan hier sprake is, betreft vooral de zogenoemde familiefilm: films die gemaakt worden voor een zo breed mogelijk publiek van kinderen en hun ouders. Naast deze publieksfilms bestaan er echter ook andere kinderfilms: films die zich richten op specifieke en beperktere leeftijdsgroepen. Het is deze categorie kinderfilms, en dan met name de kinderfilms die ook nadrukkelijk artistieke ambities hebben, die in de ogen van de Raad speciale aandacht verdient. Het welverdiende succes van de familiefilm heeft namelijk niet afgestraald op de artistieke kinderfilm. Het tegenovergestelde lijkt eerder het geval: door de gerichtheid op de familiefilm is de diversiteit in het gehele aanbod van Nederlandse en buitenlandse films voor kinderen en jongeren eerder af- dan toegenomen. In dit advies onderzoekt de Raad welke knelpunten daarbij in het bijzonder een rol spelen en welke maatregelen nodig zijn om in Nederland een levendig, divers en kwalitatief goed kinderfilmklimaat tot stand te brengen.
2.
Aanleiding voor het advies
Tijdens de Cultuurnotaprocedure 2005-2008 kreeg de Raad twee subsidieaanvragen
voorgelegd van distributeurs die zich hebben gespecialiseerd in de uitbreng var internationale kinderfilms. Een daarvan ontving subsidie in het kader van de Cultuurnota 2001-2004, de ander had nog niet eerder subsidie aangevraagd. De Raad achtte de aanvragen van beide distributeurs kwalitatief onder de maat en adviseerde de staatssecretaris deze niet te honoreren. Het uitgespaarde subsidiebedrag zou ondergebracht moeten worden in een subsidieregeling die open zou staan voor alle distributeurs met een goed plan voor de uitbreng van kinderfilms. Behalve dat op die manier meer sturing mogelijk zou zijn op de kwaliteit van de uitbreng van kinderfilms, zou het bestaan van een regeling wellicht ook andere en meer innovatieve distributeurs kunnen prikkelen zich op het complexe terrein van de kinderfilm te begeven. De staatssecretaris nam het advies van de Raad over en bracht een dergelijke regeling onder bij het Nederlands Fonds voor de Film. In het kader van dezelfde cultuurnotaprocedure behandelde de Raad ook de aanvragen van Cinekid, het multimediafestival voor kinderen dat jaarlijks tijdens de herfstvakantie plaatsvindt, en van het Nederlands Instituut voor Filmeducatie. Deze
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina2
aanvragen waren illustratief voor de ingewikkelde lijnen die er bestaan tussen de verschillende spelers op het veld van de artistieke kinderfilmdistributie en vertoning.
Die constateringen, gevoegd bij de observatie dat de vertoning van artistieke kinderfilms in de filmtheaters dusdanig moeizaam verloopt dat verschillende theaters hun kinderfilmprogrammering hebben moeten stopzetten, bracht de Raad ertoe de behoefte uit te spreken aan een samenhangend beleid ten aanzien van de kinderfilm. In het kader van de cultuurnotaprocedure was daarvoor onvoldoende gelegenheid. In overleg met het ministerie van OCW is daarom besloten over het onderwerp een afzonderlijk advies uit te brengen. Die afspraak, opgenomen in het adviesprogramma 2005 van de Raad voor Cultuur en ook aangekondigd in de Filmbrief van de staatssecretaris die eind maart jongstleden is verschenen, wordt hierbij nagekomen.
3.
Afbakening, vraagstelling en opzet van het advies
Een samenhangend beleid is alleen mogelijk als daarbij alle relevante aspecten in ogenschouw genomen worden. Vandaar dat dit advies de kinderfilm en het kinderfilmbeleid in den brede beschouwt, dus niet alleen de distributie en vertoning van de internationale artistieke kinderfilm maar ook de productie, distributie en vertoning van de Nederlandse kinderfilm. De term kinderfilm Kinderfilm kan in den brede worden gezien als 'alle films die gemaakt worden voor en gezien door kinderen en jongeren'. Daarbij gaat het zowel om Nederlandse als om buitenlandse films. Binnen die brede aanduiding is het echter zinvol en gebruikelijk een onderscheid te maken tussen familiefilms, die zich op een zo breed mogelijk publiek richten (zoals Minoes, Pietje Bell en Harry Potter) en kinder- en jongerenfilms die gemaakt worden voor specifieke leeftijdsgroepen (zoals Knetter, Kabouter Plop of There's only One Johnny Grimble). Het verschil tussen deze twee types kinderfilm heeft in het bijzonder betrekking op de inhoud en vertelwijze van de films, waarbij het tweede type film met zijn vertelling nadrukkelijk probeert aan te sluiten bij de belevingswereld en cognitieve vermogens van de kinderen uit de specifieke leeftijdsgroep waarvoor een film gemaakt wordt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen films voor kinderen van 3 tot 6, van 6 tot 12 (eventueel onderverdeeld in de subcategorieën 6 tot 8, 8 tot 10 en 10 tot 12 I) en films voor
i Dat deze grenzen worden getrokken heeft te maken met de sociale, emotionele en cognitieve ontwikkelingsfasen van kinderen. Op de leeftijd van 8 jaar kunnen kinderen ondertitels lezen en als ze 10, 11 zijn hebben ze heel andere interesses dan kinderen van 6 of 7. Het Nicam hanteert overigens een andere indeling, hetgeen begrijpelijk is gezien het feit dat de leeftijdsaanduidingen van het Nicam alleen een uitspraak doen over de schadelijkheid van beelden voor bepaalde leeftijdsgroepen. Het Nicam wil terecht een extra scheidslijn bij 9 jaar leggen.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
paginas
jongeren van 12 en ouder. Vervolgens is het tweede type kinder- en jongerenfilm weer onder te verdelen in de commerciële kinderfilm die weinig risico neemt door, net als de familiefilm, aan te sluiten bij de populariteit van bijvoorbeeld boeken of televisieseries (Kabouter Plop, K3 en het magisch medaillon en Pokemon), en de
artistieke kinderfilm, die zowel in zijn vorm als in zijn inhoud kinderen een bredere horizon wil bieden (zoals Polleke, Wallahbe of Het levende bos)? Vraagstelling en opzet De Raad stelt zich in dit advies de volgende vragen: Welke uitgangspunten kunnen worden geformuleerd voor een samenhangend beleid op het terrein van de kinderfilm, welke knelpunten spelen er in de praktyk en welke beleidsmaatregelen zyn denkbaar ter verbetering van die situatie? Ter voorbereiding van het advies heeft de Raad een beperkt onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken en de problemen op het terrein. Hij heeft in dat kader ook een vergelijking gemaakt met de situatie in andere landen - in het bijzonder Denemarken en België - en in andere sectoren - met name de letteren en de podiumkunsten. Tevens heeft hij gesprekken gevoerd met direct betrokkenen uit de filmsector en met deskundigen uit andere sectoren; een opsomming van de gesprekspartners is opgenomen in de bijlagen bij dit advies. In het hoofdstuk hierna verwoordt de Raad allereerst de algemene uitgangspunten voor een samenhangend kinderfilmbeleid. Vervolgens schetst hij in hoofdstuk 5 het veld van de kinderfilm en de actoren die daarbinnen een rol spelen. Hoofdstuk 6 gaat in op de belangrijkste knelpunten in de sector. In hoofdstuk 7 tenslotte formuleert de Raad de specifieke doelstellingen van toekomstig beleid dat de knelpunten moet verhelpen en doet hij concrete aanbevelingen om die doelstellingen te realiseren.
4.
Uitgangspunten samenhangend kinderfilmbeleid
Een samenhangend kinderfilmbeleid moet naar de mening van de Raad gebaseerd zijn op de volgende uitgangspunten: Het belang van kinderfilm
Het belang van film in het algemeen en kinderfilm in het bijzonder is het belangrijkste uitgangspunt voor een effectief kinderfilmbeleid. Film is een belangrijke kunstvorm en biedt niet zelden een hoogwaardige maar toch laagdrempelige culturele ervaring. In onze steeds meer gemedialiseerde en van beelden doordrenkte cultuur neemt het belang van die ervaring nog aldoor toe. Doordat film, en artistieke film in het bijzonder, gebruik maakt van minder voor de 2 Indelingen zijn altijd enigszins arbitrair, zo ook degene die de Raad hier hanteert in navolging van anderen. Discussie is bijvoorbeeld mogelijk of Pietje Bell als familie- of als commerciële kinderfilm moet worden aangemerkt.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina 4
hand liggende visuele en narratieve vormen, biedt het tegenwicht aan en levert het commentaar op de vaak eenvormige beeldcultuur waarvan het tegelijkertijd zelf ook deel van uitmaakt. Zeker voor kinderen, opgroeiend in een wereld waarin men zich steeds meer van beelden bedient om te communiceren, is het van belang om in aanraking te komen met de rijkdom en verscheidenheid van filmvormen die er bestaan? Een kwalitatief goed en divers kinderfilmaanbod houdt rekening met de culturele verscheidenheid van het kinderpubliek en geeft kinderen een brede kijk op de wereld om hen heen. Het verdiept de reikwijdte van hun emoties en hun, ook culturele, identiteit en het prikkelt hun fantasie. Tot dat aanbod behoren niet alleen Nederlandse films, maar tevens een aanzienlijk en divers aantal buitenlandse films zoals dat ook het geval is voor volwassenen. Deze films leren kinderen over de grenzen van hun eigen cultuur heen te kijken en kweken begrip voor andere delen van de wereld, andere levenswijzen en andere manieren om verhalen te vertellen. Het belang van een levendig kinderfilmklimaat De Raad heeft er al verscheidene malen op gewezen dat Nederland geen bloeiend filmklimaat kent.4 Dit wordt deels veroorzaakt door de geringe status die de film als kunstvorm nog altijd heeft, maar ook door de versnipperde structuur en het in zichzelf gekeerde karakter van de sector. In opeenvolgende adviezen heeft de Raad
dan ook een pleidooi gehouden voor de versterking van het Nederlands filmklimaat en daartoe onder meer de totstandkoming voorgesteld van een nationaal filminstituut. De staatssecretaris heeft het voorstel voor een sectorinstituut overgenomen in het kader van haar voorgenomen herstructurering van de ondersteuningsstructuur van de cultuursector en heeft in haar Filmbrief van 31 maart j.l. nogmaals de noodzaak daarvan onderstreept. Het besef dat kinderen de toekomstige filmliefhebbers zijn, leidt tot de constatering dat een rijk kinderfilmklimaat een essentiële voorwaarde vormt voor een beter filmklimaat in algemene zin. Een samenhangend kinderfilmbeleid dient dan ook een levendige kinderfilmcultuur als uitgangspunt te nemen. Verantwoordelijkheid van de rijksoverheid Het is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid om de voorwaarden te scheppen voor enerzijds de diversiteit en kwaliteit van het kinderfilmaanbod in Nederland en anderzijds voor een levendig klimaat waarin dat aanbod ook zijn publiek kan vinden. Bij de invulling van deze rijksverantwoordelijkheid moet worden gestreefd
3 Zie daarvoor ook het advies Mediawijsheid - de ontwikkeling van nieuw burgerschap en het op handen zijnde advies dat de Raad in samenwerking met de Onderwijsraad uitbrengt over cultuureducatie. In dat laatste kader vindt de Raad het opvallend dat film geen prominentere plaats inneemt binnen cultuureducatie op scholen. Tenslotte is film een van de meer toegankelijker manieren om kinderen kennis te laten maken met kunst. 4 Zie bijvoorbeeld de sectoranalyse Film in het kader van het Vooradvies van de Raad (Cultuur, meer dan ooit, april 2003) of de sectorschets Film in het kader van de Schets ondersteuningsstructuur,j anuari 2005)
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
paena s
naar een zo effectief mogelijke inzet van beleidsinstrumenten, zodanig dat met een zo gering mogelijk aantal ingrepen een zo groot mogelijk resultaat wordt geboekt. Het spreekt voor zich dat daarbij rekening dient te worden gehouden met het feit dat kinderfilm, net als film in het algemeen, onderdeel is van een internationale markt die zijn eigen wetmatigheden kent en ten opzichte waarvan de Nederlandse overheid maar zeer ten dele sturend kan optreden.
5.
Beschrijving van de kinderfilmsector
Alvorens in te zoomen op de problemen op het terrein van de kinderfilm waarvoor nieuw beleid oplossingen zou moeten bieden, wordt hier eerst een beschrijving gegeven van het veld en de betrokken actoren. Productie en financiering Nationaal en internationaal zijn er producenten die zich speciaal op kinderfilms toeleggen. De producenten die zich in Nederland met kinderfilm bezighouden, vinden daarvoor financiering bij de reguliere filmfinanciers (het Nederlands Fonds voor de Film, de publieke omroep, het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties en het CoBO-fonds)." In de huidige praktijk gaat het daarbij hoofdzakelijk om familiefilms en commerciële kinderfilms, al zijn in het kader van het project 'Cinema Junior' ook twee low budget artistieke kinderfilms geproduceerd (Knetter en Don). Het Nederlands Fonds voor de Film heeft een vast bedrag gereserveerd voor scenario-ontwikkeling voor kinder- en jeugdfilms, maar
kent een dergelijke oormerking niet voor realisering. Ter vergelijking kan Denemarken worden genoemd waar het fonds jaarlijks 25 procent van zijn totale realiseringsbudget reserveert voor (artistieke) kinderfilms. Distributie Veel van de Nederlandse familie- en commerciële kinderfilms (in totaal zo'n 10 in de afgelopen 5 jaar) worden in Nederland uitgebracht door Amerikaanse distributeurs, die daarnaast vanzelfsprekend ook de de uitbreng verzorgen van de 20 à 30 Walt Disney-, Dreamworks en andere populaire Hollywoodfamiliefilms per jaar. De distributie van kleinere of artistieke Nederlandse kinderfilms (een drietal in de afgelopen jaren) is meest in handen van Nederlandse distributeurs. Deze hebben overigens sinds de regeling voor uitbreng van kinderfilms bij het Nederlands Fonds voor de Film operationeel is geworden ook een aantal buitenlandse artistieke films in hun pakket opgenomen.
5 De Publieke Omroep financiert daarnaast ook kinderdrama(series) en kinderdocumentaires, daartoe gestimuleerd en ondersteund door het Stimuleringsfonds dat bovendien in zijn flankerend beleid projecten kent als Kind en Kleur en Kids & Docs.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina s
Het merendeel van de niet-Nederlandse artistieke kinderfilms wordt traditioneel echter uitgebracht door twee distributeurs die zich hierop volledig hebben toegelegd en gezamenlijk zo'n 7 tot 10 films per jaar uitbrengen. Park Junior concentreert zich daarbij op Scandinavische films, terwijl Twin Film zijn films ook elders uit Europa en daarbuiten haalt. De dynamiek van de distributiemarkt voor kinderfilms is niet dezelfde als die voor volwassen films. Vertoningsmogelijkheden voor kinderfilms zijn doorgaans immers beperkt tot de woensdagmiddagen, de weekenden en de vakanties. Het is daarom minder eenvoudig inkomsten te verwerven uit de distributie van kinderfilms. Voordeel is wel dat leeftijdsgebonden kinderfilms uit de aard der zaak een voortdurend wisselende bezoekersgroep aanspreken: het publiek dat de ene leeftijdscategorie ontgroeit, groeit vanzelf in de volgende categorie. Daardoor kunnen succesvolle kinderfilms steeds opnieuw worden uitgebracht. Cijfers van de filmtheaters laten zien dat er door het jaar heen meer oudere kinderfilmtitels in de theaters draaien dan nieuwe. Overigens geldt dit meer voor de artistieke buitenlandse en de Nederlandse kinderfilms dan voor de Hollywood blockbusters. Vertoning Voor kinderfilms zijn verschillende vertoningsmogelijkheden. Hier te lande worden de artistieke buitenlandse en de kleinere, artistieke Nederlandse kinderfilms vooral in de filmtheaters vertoond, terwijl de bioscopen en art houses zich meer richten op de familie- en commerciële kinderfilms van Nederlandse en buitenlandse, lees Amerikaanse origine. Het internationale kinderfilmcircuit kent ook gespecialiseerde kinderfilmfestivals; alleen in Europa zijn er al meer dan vijftig." Nederland kent Cinekid, dat jaarlijks in de herfstvakantie zo'n 15 nieuwe artistieke kinderfilms van heinde en ver vertoont. Het festival programmeert daarnaast retrospectieven, televisieprogramma's en nieuwe media-onderdelen. Een selectie van een klein aantal films uit het filmprogramma maakt tijdens diezelfde herfstvakantie ook een tour langs ruim dertig theaters in den lande (Cinekid op Locatie). Kinderfilms vinden ook hun weg naar de televisie. Nederlandse kinderfilms zijn vanzelfsprekend te zien op de zenders die ze mede hebben gefinancierd, waarbij de paar artistieke kinderfilms die worden gemaakt op Zapp worden vertoond. Zapp vertoont daarnaast, regulier en in vakantietijd, ook verschillende buitenlandse artistieke kinderfilms. Deze worden overgenomen van Nederlandse distributeurs of door de omroep zelf op buitenlandse festivals aangekocht. In het programmeringsmodel dat naar verwachting vanaf september 2006 door de Publieke Omroep wordt ingevoerd, wordt er elke zondagmiddag een kinderfilm vertoond. De commerciële kanalen kopen vooral Amerikaanse titels aan.
* Bron: European Children's Film Association
raad voor cultuur raad Voor cultuur raad voor cultuur
pasina7
Daarnaast vinden de grotere Nederlandse en Amerikaanse kinderfilms gretig aftrek op dvd, terwijl de kleinere Nederlandse en buitenlandse films slechts mondjesmaat op dvd verschijnen. Educatie
Kinderfilms krijgen een tweede of derde leven in het educatieve circuit. Behalve culturele instellingen die hun eigen educatieve programma's en films aanbieden aan scholen en scholieren, vinden kinderfilms die eerder in filmtheater of bioscoop zijn uitgebracht een nieuwe weg naar hun doelgroep via het Klassefilmprogramma van het Nederlands Instituut voor Filmeducatie (NIF). Het programma van Klassefilm bevat (vanaf het komend schooljaar) jaarlijks 7 titels, gerangschikt naar leeftijd en bestaande uit Nederlandse kinderfilms (zowel artistieke als familiefilms), artistieke buitenlandse kinderfilms, een klassieker en een boekverfilming. Scholen kunnen inschrijven op het programma, dat voor hen vertoond wordt in de lokale bioscoop of filmtheater. Het NIF stelt het programma samen, levert het lesmateriaal en zorgt voor de organisatie. Jaarlijks bereikt het programma rond de 160.000 basisschoolleerlingen. Voor de oudere doelgroepen kent het NIF het programma MovieZone. Het NIF heeft zich voorgenomen MovieZone in de nabije toekomst op dezelfde wijze aan scholen in het voortgezet onderwijs aan te bieden als nu gebeurt met het Klassefilmprogramma voor het primair onderwijs. Betrokkenheid van de overheid De betrokkenheid van de rijksoverheid bij de kinderfilmsector komt tot uiting in het, overigens niet-geoormerkte, geld dat zij de fondsen ter beschikking stelt (direct of, zoals in het geval van het Stimuleringsfonds en het CoBO-fonds, indirect), de subsidiëring van Cinekid en het NIF in het kader van de Cultuurnota, en de financiering van de eerder genoemde kinderfilmdistributieregeling. De rijksoverheid geeft geen steun aan de vertoners. De verantwoordelijkheid voor de subsidiëring van filmtheaters ligt bij de andere, en in het bijzonder de lokale, overheden.
Zeer recent is duidelijk geworden dat het voortbestaan van het Klassefilm- en MovieZoneprogramma op de tocht staat doordat één van de nnanciers van het programma - de Nederlandse Vereniging van Filmverhuurders - zijn financiële steun niet wil continueren. De Raad heeft hier al eerder, in het kader van de advisering over ondersteunende instellingen (juni 2005), zijn grote zorg over uit gesproken en de overheid opgeroepen al het mogelijke te doen om deze belangrijke cultuureducatieve programma's voor het onderwijs te behouden. * Wel financiert de rijksoverheid de consulentfunctie ten behoeve van de filmvertoning die is ondergebracht bij het Nederlands Fonds voor de Film, de regeling voor de stimulering van lokale investeringen in filmtheaters en het digitaliseringsexperiment Cinemanet.
raad voor cultuur raad Voor cultuur raad voor cultuur
6.
pasina8
Knelpunten
Als de praktijk van de productie, distributie en vertoning van kinderfilms in den brede wordt afgezet tegen het in de uitgangspunten beschreven cultureel belang van kinderfilm en een levendig kinderfilmklimaat, dan dienen zich een aantal knelpunten aan. Samengevat hebben ze te maken met het gebrek aan diversiteit in het aanbod en met het feit dat het de kinderfilm ontbreekt aan status en bekendheid. Productie, distributie en vertoning van Nederlandsefilms in de leeftijdsgroep van 3 tot 6jaar Voor deze doelgroep worden in het algemeen weinig films gemaakt, en in Nederland al helemaal niet. De doelgroep is klein en de productiekosten zijn hoog omdat het om animatiefilms gaat of omdat er veel kleine kinderen bij betrokken zijn. Bovendien is verkoop aan het buitenland lastig omdat de films alleen nagesynchroniseerd vertoond kunnen worden. Dat laatste is ook de reden waarom weinig buitenlandse films voor de allerkleinsten in Nederland te zien zijn. Productie, distributie en vertoning van Nederlandse kinderfilms (6 tot 12) Het aanbod van Nederlandse kinderfilms is beperkt en eenzijdig. Die geringe diversiteit heeft te maken met desinteresse van een sector die gaat voor het bewezen succes van de familiefilm (en de commerciële kinderfilm). Een andere oorzaak is dat het Nederlands Fonds voor de Film onvoldoende beleid voert gericht op het nadrukkelijk stimuleren van een grotere verscheidenheid aan kinderfilmverhalen. Doordat er zo weinig artistieke kinderfilms gemaakt worden is ook de expertise in het veld gering als het gaat om de juiste manier van uitbrengen en vertonen van deze films. Daardoor weten ze te vaak niet het publiek te vinden dat ze zouden kunnen bereiken. Productie van Nederlandsejongerenfilms (12 plus) De jongerenfilm is een relatief recent genre dat ook internationaal in opkomst is. Ook hier ontbreekt het aan diversiteit. Ter vergelijking zij opnieuw verwezen naar Denemarken dat voor deze leeftijdsgroep al langer en bovendien meer, beter en diverser produceert. De paar films in dit genre die in Nederland wel zijn gemaakt ('Costa', 'Shouf Shouf Habibi' en 'Het Schnitzelparadijs') zijn overigens wel op een goede wijze uitgebracht, zo dat ze hun potentiële doelgroep ook daadwerkelijk
hebben bereikt. Distributie van artistieke buitenlandse kinderfilms De bezoekcijfers voor artistieke buitenlandse kinderfilms zijn laag in Nederland, en nemen steeds verder af. Zoals in het begin is aangegeven, heeft deze ontwikkeling al verschillende filmtheaters genoopt de reguliere vertoning van artistieke kinderfilms te staken. De oorzaken voor deze ontwikkeling zijn divers. De structurele oorzaken
raad voor cultuur raad vOOr cultuur raad voor cultuur
pagina 9
zijn in belangrijke mate gelegen in dezelfde factoren die de internationale markt voor alle andere typen kwetsbare films beïnvloeden: gestegen aankoopprijzen, toename van output- en packagedeals, stagnerende doorverkoop aan televisie, beperkte uitbrengmogelijkheden vanwege het gering aantal kopieën dat bekostigd kan worden, en dergelijke. Maar ook de wijze waarop deze films in Nederland worden gedistribueerd en vertoond, vormt een deel van het probleem. Zoals de Raad al constateerde naar aanleiding van hun subsidieaanvragen in het kader van de Cultuurnota 2005-2008, zijn de gespecialiseerde distributeurs onvoldoende in staat gebleken om adequaat en innovatief te reageren op de veranderende omstandigheden waarbinnen de marketing en uitbreng van artistieke films tegenwoordig moet plaatsvinden. Ten aanzien van het uitbrengbeleid van de niet-specialistische kinderfilmdistributeurs is nog weinig te zeggen omdat de subsidieregeling voor kinderfilmuitbreng, waarvan ook zij gebruik kunnen maken, pas halverwege 2005 is mgegaan. Vertoning van artistieke buitenlandse kinderfilms Gerelateerd aan de problematiek van de (gespecialiseerde) distributie, is ten aanzien van de vertoning 'ghettovorming' het belangrijkste knelpunt. Artistieke kinderfilms, ook de Nederlandse, worden vooral uitgebracht in filmtheaters, eertijds in het leven geroepen voor de vertoning van commercieel kwetsbare maar artistiek waardevolle films. Kinderen (en vaak ook hun ouders) hechten echter weinig betekenis aan het
onderscheid tussen commercieel en artistiek (of lage en hoge cultuur) en weten hun weg veel eenvoudiger te vinden naar de bioscoop dan naar het filmtheater. Daarnaast is ook de geringe vertoningsfrequentie van kinderfilms in filmtheaters weinig bevorderlijk voor de bezoekcijfers. Het resultaat is dat weinig kinderen artistieke kinderfilms zien en dat het overgrote deel van hen zelfs geen weet heeft van het bestaan van het type kinderfilm dat in de theaters draait. Bij veel vertoners ontbreekt het, net als bij de gespecialiseerde distributeurs, tevens aan professionaliteit ten aanzien van presentatie en marketing van kinderfilm. Het onfortuinlijke gegeven dat veel filmtheaters met vrijwilligers werken en weinig continuïteit kennen in hun personeelsbestand, speelt daarbij een belangrijke rol. Beperkt en weifelend beleid Publieke Omroep inzake kinderfilm Het ontbreekt de Publieke Omroep aan een helder en daadkrachtig beleid ten aanzien van kinderfilms. In het Filmbeleidsplan dat de Publieke Omroep in 2005 heeft gepresenteerd, schitteren artistieke kinderfilms door afwezigheid. Tevens is er op televisie nauwelijks reguliere publicitaire aandacht voor kinderfilms. De bezuinigingen die de Publieke Omroep deze jaren moet doorvoeren drukken zwaar op de films en programma's voor kinderen. Niettegenstaande het feit dat bij de Publieke Omroep het bereiken van de jeugd op papier hoog in het vaandel staat, wordt in de praktijk onevenredig zwaar gesneden in de (uur)budgetten voor de kinder- en jeugdprogramma's, die altijd al lager lagen dan vergelijkbare programma's voor volwassenen. Daarmee staat zowel de co-financiering van
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina 10
kinderfilms en de gezamenlijke projecten met de fondsen op de tocht, als de aankoop van buitenlandse artistieke films en de samenwerking met Cinekid. Nu al is het risico groot dat het samenwerkingsproject Cinema Junior een eenmalig initiatief blijft. Onbekendheid van het publiek met de diversiteit en de kwaliteit van kinderfilm
In algemene zin is ten slotte een belangrijk knelpunt dat weinig kinderen, ouders en onderwijzers weten dat er buiten de grote familie- en commerciële kinderfilms ook nog andere kinderfilms (te zien) zijn - films die vanuit artistiek en cultureel oogpunt een interessante, zo niet noodzakelijke, aanvulling zijn op wat kinderen verder zien. Dit heeft onder meer te maken met de geringe artistieke of culturele status die film in het algemeen wordt toegeschreven en die kinderfilm in het bijzonder treft. Ook de pers besteedt veel minder aandacht aan kinderfilms dan aan bijvoorbeeld het kinderboek of het kindertheater. Met name de artistieke buitenlandse films lijden onder een gebrek aan persaandacht. Zoals al aangestipt, besteedt ook de Publieke Omroep slechts mondjesmaat aandacht aan kinderfilm. Zelfs het multimediakinderfestival Cinekid slaagt er, door de wijze waarop het zich presenteert, niet in als vliegwiel te fungeren voor de aandacht voor kinderfilm. In het programmatisch maar vooral in het publicitair beleid van het festival wordt het festival gepositioneerd tegenover de populaire Hollywood- of familiefilms. Daarmee geeft het festival zichzelf onbedoeld een elitair aanzien, hetgeen niet bevorderlijk is voor de uitstraling en het publieksbereik van het festival. Aan de geringe aandacht voor en status van de kinderfilm is ten slotte ook de kinderfilmsector zelf in hoge mate schuldig. Deze is versnipperd en wordt gekenmerkt door een bijzondere moeizame onderlinge samenwerking.
7.
Beleidsdoelstellingen en aanbevelingen
Om de knelpunten op te lossen en zo een rijk kinderfilmklimaat mogelijk te maken dat gekenmerkt wordt door een (cultureel) divers en kwalitatiefgoed aanbod films voor een zo breed mogelijk publiek van kinderen en jongeren, zou de rijksoverheid in moeten zetten op drie algemene doelen. Vergroting van de diversiteit en de kwaliteit van de productie van Nederlandse kinderfilms
Gewenst is een rijk aanbod aan Nederlandse kinderfilms dat voor alle leeftijdscategorieën wat te bieden heeft, zonder uitsluitend de weg van de familiefilm te bewandelen. Gegeven het feit dat Nederland een interessante kindertelevisietraditie heeft, uitstekende kinderboekschrijvers en kindertheatermakers, en een animatiesector die internationaal hoog staat aangeschreven, moet het mogelijk zijn om naast de familiefilm en de commerciële
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina a
kinderfilm jaarlijks ook een redelijk aantal artistieke kinderfilms het licht te doen zien. Vergroting van de bekendheid met de diversiteit en kwaliteit van het kinderfilmaanbod
Ideaal is een situatie zoals bij het kinderboek, waar dankzij de eensgezindheid en gerichte inspanning van de letterensector, kinderen, ouders en scholen in dezelfde mate doordrongen zijn van de rijkdom van de Nederlandse kinderlectuur en literatuur. Het inzetten van de Kinderboekenweek en de verschillende kinderboekprijzen als collectieve promotiemiddelen werpt daar al decennia zijn vruchten af. De filmsector ontbreekt het aan een dergelijke, gezamenlijk gedragen, visie en daadkracht. Vergroting van het publieksbereik van kinderfilms In een kinderfilmklimaat dat geschraagd wordt door een goed en divers aanbod van Nederlandse kinderfilms en een sterk generiek promotie- en informatiebeleid waardoor de bekendheid met en status van kinderfilm toeneemt, zal ook de vertoning van artistieke Nederlandse en buitenlandse kinderfilms beter gedijen dan tot nog toe. Dat zal eens te meer het geval zijn als artistieke kinderfilms, zoals in België, niet alleen in het filmtheater te zien zijn maar ook, afhankelijk van de lokale situatie, in bioscopen. Aanbevelingen De verwezenlijking van bovenstaande doelen kan naar de mening van de Raad het meest efficiënt en effectief geschieden als van rijkswege bij drie instanties een aantal taken wordt neergelegd ter versterking van het kinderfilmklimaat. Het gaat hier om het Nederlands Fonds voor de Film, het in ontwikkeling zijnde sectorinstituut voor de film en de Publieke Omroep. Daarnaast doet de Raad een aanbeveling die door de rijksoverheid zelf uitgevoerd zou moeten worden. Nederlands Fonds voor de Film
•
•
Het Nederlands Fonds voor de Film zou de diversiteit van het Nederlands kinderfilmaanbod moeten stimuleren door meer prioriteit te geven aan de artistieke kinderfilm, daar een vast bedrag van substantiële omvang voor te oormerken en een intendant aan te stellen om beleid te ontwikkelen, projecten uit te lokken en deze te financieren. Het fonds dient hiervoor financieel door de rijksoverheid in de gelegenheid te worden gesteld. Nauwe samenwerking met het Stimuleringsfonds, dat ten aanzien van artistieke kinderproducties veel ervaring en kennis heeft, ligt voor de hand. Samenwerking is ook gewenst met de verschillende opleidingsinstituten (de Nederlandse Film en Televisie Academie, het Bingerlab en het Nederlands Instituut voor Animatiefilm). Ter vergroting van het publieksbereik van kinderfilms verdient het aanbeveling dat het Nederlands Fonds voor de Film analoog aan de subsidieregeling die het
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
•
pagina I2
fonds in opdracht van de staatssecretaris moet ontwerpen voor de programmering en marketing van Nederlandse artistieke films 9, on opHg opstelt voor vertoners van artistieke Nederlandse én buitenlandse kinderfilms. Deze 'beloning voor risicovol programmeren' moet zowel voor bioscopen en art houses als voor filmtheaters beschikbaar zijn. Hiervoor dienen extra middelen ter beschikking worden gesteld door de rijksoverheid. Uiterlijk medio 2007 zou het fonds een evaluatie moeten laten uitvoeren naar de subsidieregeling voor de uitbreng van buitenlandse kinderfilms die hij in beheer heeft Duidelijk moet worden of de subsidiëring van afzonderlijke titels het gewenste effect heeft op de kwaliteit van de uitbreng en het aantal distributeurs dat in het genre geïnteresseerd is.
Sectorinstituut Film • Bij het sectorinstituut Film zou een consulent voor de kinderfilm de generieke promotie en informatievoorziening ten aanzien van de kinderfilm ter hand moeten nemen. Tot het moment waarop het sectorinstituut functioneert, zou deze functie ondergebracht kunnen worden bij het Nederlands Instituut voor Filmeducatie. Voor zowel functie als taak van deze consulent moet adequate financiering beschikbaar komen. Vanzelfsprekend werkt de consulent bij de uitoefening van zijn taken nauw samen met de verschillende spelers in het veld, waaronder ook de consulent voor de filmvertoning die (tot de komst van het sectorinstituut) bij het Nederlands Fonds voor de film is ondergebracht, en wiens takenpakket geen ruimte laat voor initiatieven op het terrein van de kinderfilm. Onderdeel van de taak van de kinderfilmconsulent is tevens de verbetering van de onderlinge samenwerking van alle betrokkenen. • Bij het sectorinstituut, in casu de consulent voor de kinderfilm, zou eveneens de verantwoordelijkheid moeten worden belegd voor deskundigheidsbevordering op het terrein van de distributie en vertoning van (artistieke) kinderfilms. In het bijzonder zou er aandacht besteed moeten worden aan kennisoverdracht en innovatie met betrekking tot marketing, promotie en programmering van (artistieke) kinderfilms. Ook voor deze taak dienen adequate financiële middelen beschikbaar te zijn. Publieke Omroep • De Publieke Omroep dient een duidelijke visie te ontwikkelen ten aanzien van de taken die hij heeft ten aanzien van de (co)financiering van artistieke Nederlandse kinderfilms, ten aanzien van de vertoning van Nederlandse én buitenlandse artistieke kinderfilms, en ten aanzien van de informatievoorziening over diezelfde films. Deze visie dient tot uitdrukking te komen in de adequate budgetfinanciering van kinder- en jeugdprogrammering, en dient te worden vastgelegd in het filmbeleid van de Publieke Omroep. Het geheel zou moeten
9 ZOalS aangegeVen in de Filmbrief van 31 maart jongstleden
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina 13
worden opgenomen in het prestatiecontract dat de rijksoverheid afsluit met de Publieke Omroep. Rijksoverheid • Digitale vertoning van films brengt de uitbrengkosten dusdanig omlaag dat gelijktijdige uitbreng van de films in meer theaters en bioscopen mogelijk wordt. Dat zou het rendement van de huidige overheidsinpanningen op het gebied kunnen versterken en een positief effect hebben op de media-aandacht voor en daarmee het publieksbereik van de artistieke film in het algemeen en de
kinderfilm in het bijzonder. Het verdient derhalve aanbeveling dat de overheid de mogelijkheid laat onderzoeken om sterker in te zetten op de digitalisering van de vertoning, bijvoorbeeld in het kader van het Cultuur- en Economiebeleid van de ministeries van EZ en OCW.
Bijlage
Bijlage 1
Ter voorbereiding op dit advies heeft de Raad een enquête gehouden onder filmtheaters. De volgende theaters hebben daaraan meegewerkt: Filmhuis De Keizer, Deventer Het Ketelhuis, Amsterdam Filmhuis Den Haag, Den Haag Chassé Cinema, Breda The Movies, Amsterdam Theater Lantaren-Venster, Rotterdam Gruitpoort, Doetinchem Filmhuis Hoorn, Hoorn Filmmuseum, Amsterdam Lumière, Maastricht Theater Het Kruispunt, Barendrecht Verkadefabriek, Den Bosch Groene Engel, Oss Filmhuis Zevenaar, Zevenaar 't Hoogt, Utrecht Filmtheater Fraterhuis, Zwolle Parkfilmhuis, Alphen aan de Rijn Filmhuis Schiedam, Schiedam Rialto, Amsterdam
Daarnaast heeft de Raad schriftelijke informatie opgevraagd en gekregen van Park Junior, Twin Film, Cinekid, het Nederlands Instituut voor Filmeducatie en het Nederlands Fonds voor de Film. Cijfers over de situatie in het kinder- en jeugdtheater heeft de Raad gekregen van de VSCD (Vereniging Schouwburg- en Concertgebouwdirecties) en theater De Krakeling, en voor de gegevens over het kinderboek heeft de Raad contact gezocht met de Stichting Speurwerk, de Koninklijke Bibliotheek en de Nederlandse Uitgevers Vereniging. Uit het buitenland is informatie verkregen van het Deens Film Instituut, het Vlaams Audiovisueel Fonds en het Vlaams Centrum voor Kinder- en Jeugdfilm. Tevens is kennis genomen van het onderzoek dat de European Children's Film Association heeft verricht naar de situatie van de distributie van kinderfilms in Europa (zie www.efcaweb.org).
pagina 2
Bijlage 2
Ter voorbereiding van dit advies heeft de Raad tevens met de volgende personen een informatief gesprek gevoerd:
Bärbel Dorweiler
Rob van Hattum Wendy Draaijer Willemien van Lith Gerard Bunnik Dick de Jonge Harry Peters Gabriël Maassen en Gerlinda Heywegen Sanette Naeyé Anton van Amersfoort Gerard Brouwer Ilona van Heeckeren tot Overlaer Bosch Frank Roumen
Babette Wijntjes
Uitgever bij Querido, voorheen werkzaam bij het CPNB (Collectieve Promotie van het Nederlandse Boek) Directeur NEMO, science center Programmeur theater de Meervaart Publiciteit de Meervaart Consulent Filmvertoning, Nederlands Fonds voor de Film Twin Film Park Junior Nederlands Instituut voor Filmeducatie Cinekid Programmeur De Keyzer, Deventer Programmeur Filmhuis Schiedam Programmeur Verkadefabriek, Den Programmeur Filmmuseum, Amsterdam Programmeur The Movies, Amsterdam