KINDEREN IN DE DERDE WERELD
Een informatiepakket voor een werkstuk of spreekbeurt
COLOFON Tekst: Anneke van Wamel, Harry de Ridder en Bert-Jan Boer Illustraties: CMO en zijn licentiegevers, Flickr, Unicef Het verhaal van Manuelito is ontleend aan Roffel. Het verhaal van Hani is ontleend aan doktersvandewereld.org. Het verhaal van Sisiwe is ontleend aan ‘Dé Indianen bestaan niet’, SLA. Het verhaal van Butanga is deels gebaseerd op Tambura, nr.44. De verhalen over Oeganda komen uit het scriptiepakket ‘Oeganda slaat de trom’, De inhoud is met zorg samengesteld. Mocht u van mening zijn dat inbreuk is gedaan op uw auteursrechten of beeldrechten, dan verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen via
[email protected]. Centrum voor Mondiaal Onderwijs
Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl
U kunt op de website http://www.cmo.nl terecht voor aanvullende informatie bij dit scriptiepakket. U vindt daar ondermeer voor gebruik in de klas: een onderzoeksopdracht gebaseerd op de inhoud van het scriptiepakket met een overzicht van de competenties die daarbij worden aangesproken. De gebruikersnaam is: kinderen3wereld Het wachtwoord is: project039
De Scriptieservice Nieuwe Stijl is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van Kerk en Wereld en door een solidariteitsbijdrage van de gezamenlijke religieuzen in Nederland via de commissie PIN.
© Centrum voor Mondiaal Onderwijs, Nijmegen, 2012
II
INHOUD Kinderen in de Derde Wereld Zielige kinderen De Rechten van het Kind Unicef
pag. 1 pag. 2 pag. 3 pag. 4
Spelen Speelgoed van afval De zeilbootjes van Manuelito
pag. 5 pag. 5 pag. 6
Wonen Pueblo Joven Straatkinderen
pag. 7 pag. 7 pag. 9
School Sheila mag naar school Op de grond De juf is twaalf Schoolboeken
pag. 10 pag. 10 pag. 11 pag. 11 pag. 12
Werken Pushpen verdient een halve euro per dag Iqbal
pag. 13 pag. 13 pag. 14
Oorlog Somalië Palestina
pag. 15 pag. 15 pag. 15
Gezondheid Begrafenisje spelen De dokter en de tovenaar
pag. 17 pag. 17 pag. 18
Inheemse volken Kennismaking met Sisiwe Een dag uit het leven van Sisiwe Mensen van het woud Een dag uit het leven van Butanga
pag. 19 pag. 20 pag. 21 pag. 23 pag. 24
Aantekeningen
pag. 25
Meer op internet
pag. 27
III
IV
KINDEREN IN DE DERDE WERELD Je hoort vaak praten over de Derde Wereld, maar dé Derde wereld bestaat niet. Er zijn ongeveer 195 landen op de wereld. Er zijn tussen landen grote verschillen in welvaart. De armste landen in de wereld worden vaak ontwikkelingslanden genoemd. Opgeteld zijn dat er 120. Er zijn dus meer arme dan rijke landen in de wereld. Het woord ontwikkelingsland is in het verleden door de rijke landen bedacht. Toen gingen ze er namelijk van uit dat alle landen dezelfde ontwikkeling door zouden maken als de landen in Europa. Arme landen waren dus nog op weg, ‘in ontwikkeling’ om net zo als de rijke landen te worden. Nu vinden we het niet meer zo vanzelfsprekend dat landen zich allemaal op dezelfde manier ontwikkelen. Elk land heeft immers zijn eigen gewoonten en gebruiken. De ideeën van een Nederlander over wat iemand nodig heeft om zich gelukkig te voelen, zijn misschien wel heel anders dan die van iemand in Togo. De Derde Wereld is een verzamelnaam voor de ontwikkelingslanden. Al die landen hebben hun eigen volken, talen, culturen, politiek en ga zo maar door. Maar ondanks alle verschillen zijn er belangrijke kenmerken die ze gemeen hebben. De landen van de Derde Wereld
Er wonen naast arme mensen natuurlijk ook rijke mensen in ontwikkelingslanden. Alleen zijn dat er veel en veel minder en zijn de verschillen tussen arm en rijk heel erg groot. Het is het kleine groepje rijken dat alle macht in handen heeft, economisch en politiek.
Er worden veel kinderen geboren in de Derde Wereld
Helaas is er in ontwikkelingslanden regelmatig gebrek aan voldoende voedsel waardoor het voorkomen van honger ook een kenmerk is. De algemene gezondheid van de mensen is vrij slecht. Er komen veel infecties en ziekten voor, die vaak het gevolg van armoede zijn. Er zijn te weinig scholen om aan alle kinderen onderwijs te geven en te weinig dokters om alle zieken goed te kunnen behandelen. Het aantal mensen in ontwikkelingslanden groeit snel. Er worden veel kinderen geboren, terwijl er door betere medische voorzieningen minder mensen sterven. Er is niet voor iedereen voldoende werk, dus stijgt de werkloosheid even snel mee. Heel veel mensen trekken naar de stad en komen daar in krottenwijken terecht. 1
In de ontwikkelingslanden werkt de helft van de beroepsbevolking in de landbouw. Buiten de Derde Wereld is dat maar vijf tot tien procent. Vaak zijn de bedrijven erg klein of in handen van een grootgrondbezitter. Producten die verbouwd worden zijn vaak voor het buitenland bestemd. Het zijn ook de rijke landen die de prijzen bepalen. Hierdoor zijn de ontwikkelingslanden erg afhankelijk geworden. Zielige kinderen Regelmatig zie je kinderen uit de Derde Wereld op de televisie. Die kinderen hebben meestal hulp nodig omdat er een hongersnood of een andere ramp is gebeurd. Iedereen kent bijvoorbeeld nog wel de beelden van de magere kinderen in Ethiopië een paar jaar geleden. Dat is het beeld wat veel mensen in het rijke Westen van kinderen in de Derde Wereld hebben. Een paar jaar geleden is er aan een aantal kinderen in Nederland gevraagd wat ze vinden van de mensen in de Derde Wereld: Sebastiaan (11 jaar): “Ik denk aan die kinderen, ze hebben daar geen eten, geen auto en haast geen speelgoed. Ze spelen met stenen en blikken. Ik vind dat zielig.” Winston (11 jaar): “Vroeger hadden die arme landen wel te eten omdat ze toen van een ander land waren, toen ze onafhankelijk werden, hadden ze geen geld meer.” In arme landen zijn de mensen niet gelukkig, zeggen veel kinderen. Want hoe kun je nu gelukkig zijn als je geen eten, geen werk en geen geld hebt!
Ondervoed kind in de Derde Wereld
Op de vraag hoe armoede in de Derde Wereld ontstaan is, antwoorden de meeste kinderen dat dit komt omdat mensen daar ouderwets zijn en “geen hersens hebben”. Over de oplossing hebben ze meestal ook al nagedacht: geld geven. En dat gebeurde vroeger ook zo, ontwikkelingshulp werd dat genoemd. Het gaat dan wel even beter in het land dat geld krijgt, maar problemen worden niet echt opgelost. Het land kan bijvoorbeeld wel snel eten kopen als er een hongersnood is, maar het jaar daarop zitten de boeren met dezelfde dorre grond waar niets op wil groeien. Daarom wordt er nu geld of hulp gegeven aan projecten die door de Ontwikkelingswerkster in Afrika mensen in de Derde Wereld zelf begonnen zijn. Een groep boeren die les wil over hoe ze hun grond beter kunnen gebruiken bijvoorbeeld. Er wordt ook niet meer over ontwikkelingshulp, maar over ontwikkelingssamenwerking gesproken. De organisaties in het rijke Westen weten nu dat mensen in de Derde Wereld zélf kunnen beslissen waar ze hulp bij nodig hebben. En dat is maar goed ook, want als het rijke Westen alleen maar geld geeft, verandert er nooit echt iets en worden de landen in de Derde Wereld steeds afhankelijker. 2
De Rechten van het Kind Op de wereld leven volwassenen en kinderen. De volwassenen regelen via hun regering de zaken op de wereld, ieder in zijn of haar eigen land. Bijna alle landen van de wereld overleggen met elkaar in de Verenigde Naties en hebben via de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens enkele zaken geregeld die voor alle mensen gelijk moeten zijn: iedereen moet elke dag voldoende kunnen eten, drinken en slapen. Iedereen moet een huis hebben om in te wonen. Iedereen moet bij ziekte naar de dokter kunnen gaan. Dat moet overal zo zijn, in alle landen en voor alle mensen. Dus ook voor kinderen. Maar kinderen spelen. Kinderen zien en begrijpen de dingen anders. Daarom is apart opgeschreven hoe de wereld er voor kinderen uit zou moeten zien. Op 20 november 1989 nemen de Verenigde Naties het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aan. Enkele van deze rechten zijn: - Een kind heeft recht op een naam en nationaliteit. - Een kind heeft het recht om te zeggen wat het wil. Ieder kind heeft het recht om informatie te zoeken waar het wil (via radio, televisie, kranten uit binnen- en buitenland). - Ouders moeten hun kinderen goed opvoeden. De regering moet erop letten dat ouders hun kinderen niet mishandelen. - Kinderen die vluchteling zijn, hebben recht op speciale bescherming. - Kinderarbeid is verboden. - Het is verboden kinderen te ontvoeren, te verkopen of te verhandelen. Het is een verdrag en geen verklaring. Dat betekent dat als je vindt dat de regering zich niet aan de afgesproken rechten houdt, je naar de rechter kunt stappen. Maar in de praktijk zijn er op de wereld miljoenen kinderen dakloos, krijgen ze niet genoeg te eten, moeten ze hard werken en kan er niet goed voor ze gezorgd worden als ze ziek zijn.
Elk kind heeft recht op een naam
Kinderarbeid is verboden
3
Unicef Unicef is het kinderfonds van de VN. Als belangrijkste doel heeft ze het verbeteren van de situatie van kinderen. Dat doet ze voornamelijk in de Derde Wereld omdat daar de situatie voor kinderen het slechtst is. Ze zorgt voor voedsel, gezondheidszorg, water, onderwijs en opvang van straatkinderen. Een belangrijk onderdeel van het werk bestaat uit het inenten van kinderen tegen allerlei ziekten. Steeds meer kinderen worden ingeënt tegen kinderziektes, zoals mazelen en polio. Het doel is dat er geen kinderen meer gehandicapt raken door kinderverlamming. In een oorlog moet eerst noodhulp gegeven worden. Die bestaat uit dingen die het meest noodzakelijk zijn zoals tenten, dekens, medicijnen, eten en kleren. Unicef probeert in landen waar hevig gevochten wordt zogenaamde 'rustdagen' en 'vredesdoorgangen' af te spreken. Dan wordt er met alle partijen afgesproken om een aantal dagen niet te vechten. Zo heeft Unicef tijdens de burgeroorlog in El Salvador door veel praten bereikt dat op vier zondagen achter elkaar een wapenstilstand is afgekondigd. Op deze dagen heeft Unicef alle kinderen van El Salvador tegen de zes belangrijkste kinderziekten ingeënt. Ook in Soedan, Libanon en voormalig Joegoslavië zijn zulke acties met succes gehouden. Unicef heeft wereldwijd projecten opgezet voor kinderen met oorlogstrauma's (= geestelijke schade ten gevolge van het zien van oorlogshandelingen). Kinderen met oorlogstrauma kun je niet alleen helpen met voeding, kleding en medicijnen. Kinderen moeten ook de kans krijgen hun ervaringen te verwerken. Kinderen moeten hun verdriet kunnen uiten. Begrijpen wat er precies gebeurt. Niks zeggen en nare herinEen kindertekening met als achtergrond neringen wegstoppen helpt niet. de kaart van een conflictgebied Maar soms zijn de ervaringen zo erg dat kinderen er niet over kunnen praten. Tekenen, muziek maken, dansen en spelen helpen dan. Zo kunnen de kinderen uitdrukken wat ze niet kunnen zeggen. Langzaam maar zeker komt dan het moment waarop ze wel kunnen praten. Leerkrachten van basisscholen in oorlogsgebieden hebben een speciale opleiding gekregen zodat ze de kinderen kunnen helpen.
4
SPELEN Speelgoed van afval De kinderen van Oeganda, in Afrika, gaan graag naar school. Maar net als alle kinderen waar ook ter wereld, vinden ze het leuk om te spelen in hun vrije tijd. Hinkelen, knikkeren, tikkertje of voetballen, het maakt niet uit. Allemaal spelletjes die jij met je vriendjes doet, maar die je net zo goed met een jongen of meisje uit Oeganda kunt spelen. Soms verschillen de spelregels wel iets, maar kennen doen we die spelletjes allemaal. Het enige echte verschil is dat wij de knikkers zo in de winkel kunnen kopen, terwijl de kinderen in Oeganda hun knikkers zelf maken of gewoon steentjes gebruiken. Je kunt zeggen dat kinderen in de Derde Wereld op dezelfde manier spelen als de kinderen in Nederland. Datgene wat ze met het speelgoed doen, is gelijk. Alleen de manier waarop het speelgoed gemaakt is en dus ook het uiterlijk van het speelgoed is anders. Winston en Yeuria zitten tegenover elkaar, klaar voor een spelletje dammen. Op een dik stuk karton heeft Winston een dambord getekend. Een oude autoband doet dienst als tafel. Winston begint. Hij gebruikt coladoppen als damstenen. Yeuria gebruikt de kroonkurken van bierflessen. Ze wonen in Katekekile, een dorpje in Oeganda vlak bij de grens met Kenia. Alle kinderen in het dorp spelen buiten. In de hutten is het te donker en er is te weinig ruimte om te spelen. Bovendien is het altijd mooi weer en er komt geen verkeer. Tenminste geen auto's. Er zijn wel wat karren maar die zie en hoor je al vanuit de verte aankomen. Ze gaan ook heel langzaam, want de os die ze moet trekken heeft alle tijd. Eigenlijk moet Yeuria op haar kleine zusje passen maar zij is een paar meter verderop aan het spelen met een autootje, gemaakt van een leeg groentenblik. Winstons broer David is aan het voetballen. Samen met Winston heeft hij een bal gemaakt van bananenbladeren. Het is dit keer goed gelukt. En het grote voordeel van deze voetbal is dat je hem nooit lek kunt schieten! Voetballen doen ze ook vaak met alle kinderen uit het dorp. Aan het eind van de middag als het niet meer zo heet is. De zelfgemaakte bal is iets kleiner dan de bal die jij hier in Nederland gebruikt. Daardoor is het spelletje ook moeilijker. Je hebt veel techniek nodig om iemand uit te spelen. Ook het veld zelf is vaak niet meer dan een hobbelige zandvlakte. De bal springt alle kanten op en is moeilijk onder controle te houden. Maar als je ze met z'n allen bezig ziet, zou je dat niet zeggen.
5
Bijna alles wat de kinderen in Oeganda leuk vinden om mee te spelen, maken ze zelf. Een bosje stro wordt in een mum van tijd een pop en uit een blok hout wordt een prachtige auto gesneden. Compleet met as en draaiende wielen. De kinderen gebruiken veel fantasie bij het maken van dit speelgoed. Allerlei spullen die wij achteloos weggooien, vormen bruikbaar materiaal om zelf speelgoed van te maken. Kinderen groeien van kleins af aan op met dansen en muziek. Zodra ze kunnen lopen, proberen de peuters hun ouders na te doen. En zijn ze wat groter, dan bouwen ze de muziekinstrumenten na. De jongens en meisjes proberen op hun nagemaakte ratels, fluiten en trommels net zo goed te spelen als de grote bands op feesten. Een fluit maak je van een opgerold palmblad. Met de takken van een papayaboom wordt er een toeter van gemaakt. Voorzichtig worden er gaatjes in geprikt en het fluitspelen kan beginnen. Ook voor het maken van de trommels en de ratels halen de kinderen het materiaal direct uit de natuur. Stukjes ijzerdraad en lapjes stof worden gebruikt om een fiets te maken om mee te spelen. Ook het popje is van ijzerdraad en lappen gemaakt. De zeilbootjes van Manuelito Manuelito zit aan de rand van het Titicacameer. Dat is eigenlijk meer een binnenzee, zo groot is het. Het meer ligt tussen Peru en Bolivia en rondom het meer liggen allemaal dorpjes. In een van de dorpjes woont Manuelito. Hij heeft twee zeilbootjes. Het grootste bootje heeft zijn broer gemaakt. En een paar dagen geleden heeft Manuelito zelf het andere bootje in elkaar gezet. Dat was nog een heel karwei. Eerst moest hij wachten tot zijn moeder een lege fles afwasmiddel voor hem had. Toen heeft hij met een mesje de zijkant uit de fles gesneden, zodat het een kajuit werd. Daarna knipte hij van een plastic zak het zeil voor het bootje. Een houten stokje voor de mast had hij zo gevonden. Vandaag gaat Manuelito zijn nieuwe zeilboot uitproberen op het Titicacameer. Hij is erg blij dat zijn moeder hem de fles gegeven heeft. Eigenlijk had ze hem liever zelf bewaard om er zelfgemaakt bier van maïs in te doen. Maar na lang zeuren heeft Manuelito hem dan toch gekregen. Voorzichtig legt hij wat steentjes in het bootje zodat het straks niet snel om kan slaan. Dan brengt hij voorzichtig naar de rand van het meer. Er staat een behoorlijke wind die het zeil flink doet wapperen. Al snel drijft het bootje het meer op. Manuelito houdt de kluwen touw, waaraan het bootje vast zit, stevig in z’n handen. Als het bootje bijna niet meer te zien is, trekt hij aan het touw en het bootje komt langzaam naar de kant terug. Manuelito is hartstikke blij dat het zo goed vaart, want hij heeft er niet voor niets zo lang aan gewerkt. Voorzichtig tilt hij het bootje weer uit het water. Samen met de grotere boot van zijn broer en een zelfgemaakte auto van houten plankjes en een blik is dit zijn enige speelgoed. Hij is er dus heel zuinig op. Als zijn broer vanavond thuis komt, zal Manuelito hem vertellen dat hij nu voortaan zijn eigen boot heeft en daar is hij maar wat trots op! 6
WONEN In de grote steden als Mexico City in Mexico, New Delhi in India en Nairobi in Kenia wonen miljoenen mensen. Op het platteland is de armoede erg groot. Mensen hebben nauwelijks te eten en als ze zelf geen land hebben, is er ook geen werk. Daarom trekken duizenden mensen naar de stad, elke dag weer. Je snapt dat het een beetje krap wordt in zo’n stad, ook al zijn ze enorm groot. Mensen hopen in de steden meer kans te hebben voor zichzelf en voor hun kinderen. Maar er wonen daardoor zoveel mensen in de steden dat er eigenlijk geen plaats voor iedereen meer is. Er is niet geKrottenwijk bij Mexico-city noeg werk en er zijn niet genoeg goedkope huizen. De nieuwkomers worden daardoor gedwongen om zelf een huisje te bouwen, meestal van karton, afvalhout, plastic en golfplaten. En zo ontstaan, vaak aan de randen van de stad, krottenwijken. In krottenwijken is tekort aan zo’n beetje alles: - er is niet genoeg water, vaak maar één kraan voor honderd mensen, - er zijn slecht wegen, meestal van zand, die in modderbeekjes veranderen na een regenbui, - er zijn geen scholen, - er zijn geen bedrijven en dus ook geen banen, - er zijn maar heel weinig dokters en verpleegsters. Mensen in krottenwijken proberen zelf hun levensomstandigheden te verbeteren. Maar ze blijven in onzekerheid, want eigenlijk mogen ze daar helemaal niet wonen. De gemeente kan elk moment beslissen dat ze weg moeten en de hele wijk platwalsen. Daarom proberen ze als wijk om bepaalde dingen bij de gemeente gedaan te krijgen. Als de gemeente bijvoorbeeld kranen aanlegt, zullen ze veel minder snel de huizen met de grond gelijk maken. Pueblo Joven Nog maar kort geleden woonden Ruben, zijn zusje Lydia, zijn broertje Angel en hun ouders, in een piepklein kamertje in een akelig, oud huis, midden in de stad Lima. Lima is de hoofdstad van het ZuidAmerikaanse land Peru. Daarvoor woonden ze op het platteland. Als hun vader niet langer het gezin kan onderhouden als boerenknecht, trekken ze naar de stad. Een ver familielid weet woonruimte te vinden. 7
Maandenlang bivakkeren ze in die kleine ruimte. Er zijn muizen en kakkerlakken. Iedereen vindt het er vreselijk. Vader gaat elke dag op zoek naar werk. Er is toch werk genoeg in de stad, heeft iedereen hem verzekerd. In hun huis wonen een heleboel gezinnen die bijna allemaal van het land zijn gekomen. Iedereen klaagt steen en been over de slechte huisvesting. Daar moet verandering in komen. Op een avond komen alle bewoners en heel veel buren bij elkaar om te vergaderen. Het lijkt wel een samenzwering. De mannen spreken op gedempte toon. De vrouwen zeggen weinig, maar luisteren aandachtig. Het gezelschap zit op de binnenplaats, tussen het wasgoed aan de drooglijnen. Ruben en de andere kinderen houden zich rustig. Ze kunnen niet verstaan wat er gezegd wordt maar ze voelen de spanning. Na de vergadering neemt de vader van Ruben hem apart. Pueblo Joven in Peru “Zwijg als het graf”, zegt hij gewichtig. “Woensdag is de grote dag. Dan gaan we een stuk land bezetten. We bouwen onmiddellijk onze huizen, voor de politie ons kan betrappen. Als er eenmaal een dak op ons huis zit en een vlag erop, mag niemand ons meer wegjagen. Wat zeg je ervan, jongen? Van tevoren trekken we allemaal een genummerd lot, dat is de plek voor het nieuwe huis. Je weet toch dat in het Spaans het woord lote, zowel lot als grond betekent? Woensdag wordt onze geluksdag. Dan kunnen we eindelijk weg uit dit benauwde krot. En jij moet helpen, je bent er al flink genoeg voor.” Ruben kan ‘s nachts niet slapen van opwinding. De volgende dag doet hij allerlei oefeningen om zijn spieren sterk te maken. “Vertel nou wat er is”, zeuren Lydia en Angel. Maar Ruben houdt het geheim voor zich. De volwassen bereiden alles goed voor. Vrachtwagens worden gehuurd en honderden stromatten en palen besteld. De operatie moet ‘s nachts gebeuren. Alles moet kloppen, want als er iets mis gaat, wordt de groep misschien gesnapt. “Het stuk land ligt bij het vliegveld en is groot genoeg voor honderd huizen”, vertelt vader. Eindelijk is het zo ver. In kleine groepjes klimmen de mannen en grote jongens in de vrachtwagens. Een aantal vrouwen komt later met de kinderen. Ergens anders worden de palen en de matten ingeladen. Het is nu middernacht. Er lopen haast geen mensen meer op straat. Politie is er gelukkig helemaal niet te zien. In een kleine optocht rijden de wagens richting vliegveld. Bij een braakliggend terrein De “hoofdweg” door de Pueblo Joven wordt gestopt. Zo vlug als iedereen kan, lopen ze met één of meer matten de weg over, naar het stuk land. Palen worden in de droge grond gestoken, dat is nog behoorlijk moeilijk. Met een paar man worden de stromatten eraan vast gemaakt. Dan de laatste mat als dak en het huis staat! Ruben heeft een tas vol Peruaanse vlaggetjes, want op elk dak hoort een vlag. Iedereen is dolgelukkig. De moeders en de kleintjes zijn druk bezig iets te drinken te maken. Er is al een plek voor het kleuterschooltje. De volgende dag schrijft Rubens moeder daar een mooi bord voor. Iemand anders heeft direct een winkeltje gemaakt. Zo ziet het er na een paar dagen al uit of dit jonge dorp ‘Pueblo Joven’ altijd al heeft bestaan. 8
Straatkinderen Het leven in de krottenwijken is heel moeilijk. Als je geen werk kan vinden, krijg je geen uitkering zoals in Nederland. Wie geen baan heeft, probeert daarom zijn eigen werk te maken. Bijvoorbeeld door te handelen, auto’s te wassen of ander werk te doen waar geen opleiding voor nodig is. Maar daarmee verdien je weinig. Meestal te weinig voor eten en kleding voor het hele gezin. Ouders zijn hierdoor gedwongen om hun kinderen ook te laten werken. Ze poetsen schoenen, verkopen kranten of sigaretten. Meisjes komen vaak in de prostitutie terecht. Soms zijn ouders zo met hun eigen problemen bezig dat ze hun woede en teleurstelling op hun kinderen afreageren. De beslissing om helemaal niet meer naar huis te gaan, is dan vaak snel gemaakt. Marilene uit Brazilië - 14 jaar “Iedere morgen sta ik om vijf uur op. De zon is dan al hard aan het schijnen. Ik pak mijn tas en het karretje en daarmee loop ik naar het centrum van de stad. Daar probeer ik om zoveel mogelijk nootjes te verkopen. Die doe ik in kleine zakjes. Ik verkoop ze voor 140.000 cruzeiros (= € 0,15). Meestal verkoop ik ongeveer twintig zakjes. Daarvoor kan mijn moeder rijst en bonen kopen, net genoeg voor de volgende dag voor het hele gezin. Ik heb zeven broertjes en zusjes. Als ik zonder geld thuiskom, wordt mijn moeder heel erg boos en dan krijgen we de volgende dag geen eten. Soms denk ik er wel eens over om weg te gaan, maar waar moet ik naar toe? Als ik weg zou gaan, is er niemand meer om voor mij te zorgen, alleen ikzelf.” Kinderarbeid in India
Er zijn eigenlijk drie groepen straatkinderen: - De kinderen op de straat Dit is de grootste groep. Het zijn werkende kinderen die nog wel contact met hun familie hebben. Ze gaan soms nog een deel van de dag naar school. Aan het eind van de dag gaan ze (meestal) naar huis. - De kinderen van de straat Voor deze groep is de straat hun ‘thuis’. Daar hebben ze werk, eten en onderdak. Ze hebben wel familie, maar daar gaan ze steeds minder vaak naar toe. Ze krijgen thuis weinig liefde en worden soms zelfs mishandeld. Ze vragen zich vaak af waarom ze eigenlijk hun verdiende geld nog aan hun ouders afgeven.
Straatkinderen in Nepal
-Verlaten kinderen De band met hun familie is bij deze kinderen volledig verbroken. Ze hebben niemand om op terug te vallen. Als het moeilijk voor ze is om aan werk te komen, gaan ze stelen en verkopen ze gestolen spullen. Soms gebruiken ze drugs of snuiven ze lijm om de honger niet te hoeven voelen. Steun zoeken ze bij elkaar, bijvoorbeeld in de vorm van jeugdbendes. 9
SCHOOL In Nederland gaan (bijna) alle kinderen naar school. Het onderwijs is hier gratis omdat het Ministerie van Onderwijs vele miljarden euro’s per jaar aan het onderwijs uitgeeft. Daar worden bijvoorbeeld de boeken van de basisschool van betaald. Naar school gaan is in de Derde Wereld helemaal niet vanzelfsprekend. Naar school gaan kost geld, omdat veel regeringen van ontwikkelingslanden niet genoeg geld hebSchoolmeisjes in Manilla (Filippijnen) ben om het onderwijs helemaal te betalen. Dat moeten de ouders dus voor een deel zelf doen. En die bedragen kunnen behoorlijk oplopen. Er moet vaak een schooluniform gekocht of gemaakt worden en er moeten boeken en schriften komen. Daarnaast moet de onderwijzer(es) betaald worden en heeft het schoolgebouw onderhoud nodig. Je hebt al kunnen lezen dat er vaak niet genoeg geld is voor eten en voor dingen als school al helemaal niet. Als ouders hun kinderen naar school kunnen laten gaan, zijn het meestal alleen de jongens die mogen. Ouders vinden het vaak niet nodig om meisjes naar school te sturen. Meisjes zijn nodig om het huishouden te doen en op de kleinere kinderen te passen. Bovendien, een dochter trouwt en dan zorgt haar man wel voor haar. Dus waarom zou ze moeten leren? Sheila mag naar school Er is een vergadering op het erf van een van de boeren. Bijna alle vrouwen uit het dorpje Nayakandi, in Bangladesh, zijn aanwezig. Iedereen zit in een grote kring op de binnenplaats. Sheila (11) is met haar moeder meegekomen, maar die wil niet zeggen waar ze over gaan praten. Ze weet alleen dat er een meneer van de plattelandsorganisatie BRAC langskomt om met de ouders uit het dorp te overleggen. Het zal wel weer over de kippen en ganzen gaan, denkt ze. Daar gaan dit soort vergaderingen meestal over. Het is druk op de binnenplaats, de vrouwen praten over van alles en nog wat. Vooral over de overstromingen die er zijn geweest. Als de vergadering begint, spitst Sheila haar oren. Het gaat deze keer niet over kippen, maar over onderwijs. Niet alleen aan volwassenen, maar ook aan kinderen. Misschien mag ik naar school, Sheila hoopt het maar. Misschien mogen de meisjes uit het dorp ook iets leren. Sheila is stiekem altijd jaloers geweest op een aantal jongens uit het dorp die elke dag naar de overheidsschool in het plaatsje vlakbij gaan. Maar ja, dat zijn zoons van ouders die een lapje grond of een paar koeien hebben, weet ze. Zou ik tijd hebben om naar school te gaan, vraagt ze zich af. Zou ik moeder dan nog wel kunnen helpen in het huishouden en de geit en de kippen kunnen verzorgen? Geen van de moeders schijnt daaraan te denken. Tot Sheila’s grote opluchting vindt iedereen het heel belangrijk dat de kinderen naar school gaan. Op weg naar huis, na de vergadering, vraagt Sheila met een zacht stemmetje aan haar moeder: “Mag ik ook naar school?” Die lacht en knikt: “Natuurlijk mag dat. Ik ben als kind nooit naar school geweest, maar ik wil dat jij wel iets leert.” 10
Op de grond Een week later is het zover. Sheila en haar vriendinnen en drie jongens uit het dorp zitten op de grond in de klas. Alle dertig kinderen krijgen van de juf een leesboek, een lei en een griffel. Sheila neemt zich voor er heel zuinig mee te zijn. Mevrouw Kaniz Fatema van BRAC legt uit waarom de schooltjes zo belangrijk zijn: “De organisatie gaf al een tijdje les aan volwassen. Ik vroeg me af waarom de kinderen werden vergeten. Waarom zou je wachten met mensen iets te leren totdat ze volwassen zijn. Tenslotte zijn de kinderen de toekomst van het land. Als ze geen onderwijs krijgen, weet je zeker dat ze even arm zullen zijn als hun ouders.” De lessen in de schooltjes zijn anders dan die in de overheidsscholen. Ze gaan meer over het dagelijks leven van de dorpskinderen zelf. De kinderen leren lezen, schrijven, rekenen, maar ook zingen, dansen, tekenen. Ook leren ze andere dingen, zoals hoe je kippen moet verzorgen, waarom je zuiver water moet drinken, hoe je gezond moet blijven en ga zo maar door. Leuk, denkt Sheila. Als je die dingen leert, dan heb je er tenminste wat aan. De juf is twaalf In Pakistan gaan maar heel weinig meisjes naar school. Het onderwijs is er erg slecht, vooral voor meisjes. In schoolboekjes lezen ze nooit eens iets leuks over meisjes. Op de meeste plaatjes staan jongens: jongens die piloot willen worden of treinmachinist. Meisjes willen blijkbaar gewoon niets. Ze worden als onnozel afgebeeld. UNICEF, de organisatie die zich speciaal met kinderen in de Derde Wereld bezighoudt, vindt onderwijs aan meisjes heel belangrijk. Samen met organisaties als BRAC hebben ze in heel veel dorpen meisjesscholen gestart. Maar het is bijna onmogelijk om een onderwijzer(es) te vinden die in een veraf gelegen dorp wil werken. Daarom krijgen meisjes die zelf de acht jaar basisschool af hebben gemaakt een korte opleiding om les te geven. Dus staat er een juf van 12 jaar voor de klas! Elke veertien Deze juf in Bangladesh is wat ouder dan twaalf dagen komen de onderwijzeresjes bij elkaar. Ze krijgen dan hun loon en ze leren steeds iets nieuws. Bijvoorbeeld hoe je breuken uitlegt. Ze leren ook spelletjes die niets kosten; met lucifers, zand en steentjes kun je ook tellen leren. Maar ze leren er vooral dingen die belangrijk zijn in het dagelijks leven. Zoals: waarom moet je steeds je handen wassen? Wat is goede voeding en wat doe je als er geen toilet is? 11
Schoolboeken In Oeganda, in Afrika, is er een groot tekort aan schoolboeken. Daar hebben ze iets op bedacht. De kinderen van de Kikante Basisschool schrijven hun eigen teksten. De gedichten en verhalen worden op het bord gehangen. Goede teksten worden op de schoolbijeenkomst op vrijdag voorgelezen. De beste gedichten en verhalen worden gebundeld in een boekje. Die boekjes worden gebruikt om andere kinderen te leren lezen en Een school in Oeganda schrijven. Vroeger ging het er anders aan toe. Niet dat er toen wel schoolboeken waren, het leren zèlf ging heel anders. Joshua Lwanga Ssentongo weet wat het is om geen schoolboeken te hebben: “Ik heb het op de moeilijke manier geleerd, denk ik. Boeken waren er niet. Wij werden niet aangemoedigd om zelf iets te bedenken. De leraar schreef woorden en zinnen op het bord. Als we met de hele klas die woorden en zinnen hardop gelezen hadden, werden ze weer uitgeveegd. Nu ik zelf leraar ben, weet ik dat dat geen goede manier van leren is.” Het zelf maken van boekjes heeft nog een tweede voordeel. “Als de kinderen iets schrijven dat in een boek wordt gepubliceerd, geeft het ze iets om trots op te zijn”, aldus Joshua. “Ze kunnen naar hun ouders gaan en zeggen: ‘Mama, papa, hebben jullie mijn boek gezien?’ Dat gebeurt niet met kinderen die woorden leren van het schoolbord.”
12
WERKEN Zoals je al eerder hebt kunnen lezen, zijn er in de Derde Wereld veel kinderen de hele dag hard werken. Kinderen werken thuis mee, in het huishouden bijvoorbeeld. Ze passen op kleinere kinderen, zorgen voor dieren en halen water. Of ze helpen mee op het land. Maar kinderen werken ook voor geld. Ze verkopen dingen als snoep en kranten op straat of poetsen schoenen. Daarnaast zijn er kinderen die in fabrieken werken. Zij maken lange dagen voor heel weinig geld. De omstandigheden waarin ze moeten werken zijn vaak slecht, de ruimtes zijn donker en er komt weinig frisse lucht binnen. Ze moeten werken omdat er anders echt niet genoeg geld is voor eten. En de fabriekseigenaren willen ze maar wat graag aannemen. De kinderen werken hard, zijn handig en klagen niet zo snel. Er bestaan in ontwikkelingslanden nauwelijks wetten of regels die de kinderen beschermen. Pushpen verdient een halve euro per dag ‘Goh, wat ben ik moe’, denkt de zeventienjarige Meisje dat werkt in Pushpen terwijl ze naar de zijden draad op de klos een mijn in Zuid-Amerika tuurt. ‘En het is pas elf uur, ik moet nog zes uur werken…’ Pushpen woont in Sikkim, een deelstaat van India in de Himalaya. ‘s Ochtends om half zes staat ze op en verlaat klokslag zes het kleine huisje van haar ouders. Ze loopt dan langs de weg door de vallei naar boven naar de stad waar het atelier ligt waar ze werkt. Het is een tocht van anderhalf uur, zodat ze om half acht aankomt. Tussen de middag heeft Pushpen een half uur om te eten. Dat kan ze in het atelier kopen voor heel weinig geld. Het is dan ook niet veel, net genoeg om de ergste honger te verdrijven. Ontevreden is Pushpen niet. Eigenlijk is het best wel gezellig in het atelier. De meeste vrouwen komen uit de vallei en ze kent ze bijna allemaal. Pushpen vindt het werk in het atelier zwaar. Maar veel keus heeft ze niet. Ze verdient er aardig, ongeveer een halve euro per dag. Zonder haar salaris zouden haar ouders, broers en zusjes van de honger omkomen. En nu heeft ze tenminste een vak geleerd.
Kinderen in India werken aan jurken
Jongetje in India naait kristallen op een kleed
13
Iqbal Iqbal Masih was twaalf toen hij in april 1995 werd neergeschoten. Hij was met twee vrienden aan het fietsen. De Pakistaanse tapijtfabrikanten zitten waarschijnlijk achter de moord. Iqbal voerde al een paar jaar actie tegen kinderarbeid en kreeg in 1994 zelfs een grote Amerikaanse prijs voor zijn werk. Hij wilde het geld gebruiken om advocaat te worden. De ouders van Iqbal verkochten hem toen hij vier was aan een tapijtfabriek. Ze hadden geld nodig om de bruiloft van een ouIqbal Masih dere broer te kunnen betalen en leenden geld van de fabriekseigenaar. Om dat terug te betalen, moest Iqbal zeven dagen lang, 12 uur per dag als tapijtwever werken. Vijf jaar lang werkte hij in de fabriek, samen met vele andere kinderen. Zij werden regelmatig geslagen, misbruikt of vastgeketend aan het weefgetouw. Alles veranderde toen hij in 1992 tijdens een bijeenkomst over slavernij voor het eerst over mensenrechten hoorde. Hij greep onmiddellijk de kans om zijn hart te luchten. Iqbal stond op uit de menigte en vertelde wat hem en vele andere kinderen was overkomen. Zijn verhaal kwam in de krant te staan. De volgende dag weigerde hij te gaan werken. Sindsdien vocht hij hard voor de vrijlating van andere kinderen. En met succes: tientallen tapijtfabrieken werden gedwongen hun deuren te sluiten en duizenden kinderen werden in vrijheid gesteld. In een interview zei Iqbal dat de rollen tussen hem en zijn baas nu omgedraaid waren: ”Ik ben niet langer bang voor hem. Nu is hij bang voor mij.” Hij was al een paar keer bedreigd, voor hij vermoord werd, door mensen uit de tapijtindustrie, die woedend waren over zijn acties.
14
OORLOG Somalië In het Afrikaanse land Somalië is er meermalen oorlog geweest tussen verschillende bevolkingsgroepen. Bendes soldaten van de verschillende legers schoten op alles en iedereen. Sommige van die soldaten waren niet ouder dan tien jaar. Voedseltransporten werden overvallen en er brak een omvangrijke hongersnood uit. Tijdens de laatste oorlog kwamen er in één jaar tijd 250.000 kinderen in Somalië om het leven. “We woonden in een fijn huis. Maar vorig jaar braken er bandieten in bij ons thuis. We lagen allemaal te slapen. Enkelen van ons werden vermoord. Ze schoten mijn oom in zijn maag. Ik was ontzettend bang. Iedereen huilde. Ik ook. Mijn moeder greep mijn kleine broertje en mij bij de hand en rende weg. We liepen naar een dorp een eind verder. Maar daar was het ook niet veilig. We hadden geen geld en niks te eten. Toen gingen we met een groep mensen mee naar Mogadishu. Na vijftien dagen lopen kwamen we hier aan, maar mijn kleine broertje was van de honger gestorven. Ik haat de oorlog. Ik wil het niet meer. Als er vrede komt dan wil ik weer naar school. Met boeken en potloden en schone schoenen.” Zoals hierboven al genoemd is, zijn er kinderen die meevechten in de oorlog. Vaak is dat niet hun eigen idee geweest, maar zijn ze gedwongen door de soldaten. Of is het de enige manier om in leven te blijven. Palestina Hani is elf jaar en woont in Al-Bireh in Palestina. “Het schieten begint wanneer ik slaap. Ik ben erg bang en nog meer wanneer de elektriciteit uitvalt. Ik roep mijn moeder en zij zegt dat ik niet bang hoef te zijn en op de grond moet blijven liggen. Als het schieten is afgelopen, trilt mijn hele lichaam nog door. Ik kan niet meer praten en het enige wat ik nog kan doen is heel snel ademhalen waardoor mijn hart nog sneller gaat slaan. Elke nacht heb ik nachtmerries. Ik droom dat ze op mij schieten en dat ik geraakt wordt door kogels: één in mijn bovenbeen, één in mijn pols, één in mijn hoofd, één in mijn borst, en dan een vijfde en een zesde en zo door. En ik word maar niet wakker! Daarna zie ik een tank die ons huis binnenrijdt en begin ik te gillen, want hij wil mij verpletteren. En daarna hoor ik de stem van mijn moeder die zegt: 'Hani, Hani, mijn schatje, het is maar een nachtmerrie.' Elke nacht heb ik weer dezelfde nachtmerrie.” 15
Er zijn ook kinderen die niet vluchten, maar in hun eigen land, dat in (burger)oorlog is, blijven. Deze kinderen hebben het zwaar, want hulpverlening in die gebieden is moeilijk en gevaarlijk. In Libanon is zestien jaar lang gevochten. Veel kinderen wisten niet beter, omdat ze nooit iets anders dan oorlog hadden meegemaakt. Deze brieven werden drie jaar voor het eind van de oorlog in Libanon geschreven. In de brieven vertellen de kinderen hoe het is om midden in een oorlogsgebied te wonen. De oorlog is alweer een tijdje voorbij, maar hun herinneringen doen nog elke dag pijn.
Ik voetbalde met mijn neefjes naast ons huis in Ghobeiry toen de bom viel. Verder weet ik niks meer, want ik was ineens bewusteloos. Later hoorde ik dat m’n broer me naar het ziekenhuis heeft gebracht en toen ik wakker werd in een bed, had ik nog maar één voet. Mijn broertje Mohammed kan door die bom niets meer zien, die is er blind door geworden. Daarom haat ik de oorlog, want er komt alleen maar ellende van. Ik zit nu op de Abdallah Aaleme-school en ik doe erg mijn best. Later wil ik dokter worden of een ander mooi beroep. Ik word in ieder geval geen soldaat, want vechten vind ik niet leuk. Bovendien wil ik dat het vrede wordt, want door de oorlog ben ik al heel lang niet meer naar mijn oma geweest. Ik ga graag naar mijn oma. Zij verwent mij altijd met snoep. Soms ga ik buiten spelen, maar ik ben nog steeds bang voor bommen. Ons land staat in brand, ik kan wel huilen. Ik zit in de vijfde klas van de gratis school en ik heb nog nooit iets anders meegemaakt dan oorlog. Oorlog, altijd maar oorlog. Ze praten wel over vrede, maar ik weet niet wat dat is, want ik heb het nog nooit meegemaakt. Ze zeggen dat vrede leuk is. De laatste tijd moeten wij weer dikwijls onder ons huis in de kelder schuilen voor de bommen. Daar zitten dan alle bewoners van ons flatgebouw en dan moeten we afwachten, je weet nooit hoe lang het duurt. Kinderen en moeders huilen, mannen schreeuwen en iedereen heeft honger. Er is geen licht en geen bed om te slapen. Eén keer ging zelfs ons olielampje uit door gebrek aan zuurstof en toen viel ik in slaap. Als ik rammelend van de honger op school kom, krijg ik meestal twee boterhammen van de juf. Mijn ouders hebben zelfs geen geld om voor mij een nieuw potlood te kopen voor school. 16
GEZONDHEID
Jongen uit Angola die kreupel werd door polio
In de Derde Wereld sterven miljoenen kinderen aan ziekten, die in de rijke wereld eenvoudig te genezen zijn. Even naar de huisarts gaan is er niet bij. Veel landen in de Derde Wereld zijn vele keren groter dan Nederland. Er zijn heel weinig dokters en verpleegsters. En goede wegen om er zelf naar toe te gaan zijn er ook al weinig. Het is niet ongebruikelijk dat iemand die ziek is een dag moet lopen om bij de dokter te komen.
Enkele levensgevaarlijke ziekten komen in het rijke Westen bijna niet meer voor, bijvoorbeeld pokken, polio en tuberculose. Dat deze ziekten wel voorkomen in de Derde Wereld is een direct gevolg van armoede. Meer dan de helft van alle ziekten en sterfgevallen onder jonge kinderen wordt namelijk veroorzaakt door gebrek aan voedsel en slecht drinkwater. Een betere hygiëne kan het verspreiden van ziekten voorkomen. Maar dan moeten de mensen dat natuurlijk wel weten. Dan kunnen ze er zelf ook iets aan doen. De laatste tien jaar is er nog een dodelijke ziekte bijgekomen: aids. Begrafenisje spelen In het Afrikaanse Oeganda spelen twintig kinderen van vier tot negen jaar onder een groepje bananenbomen een vreemd spel. Van stenen maken ze kleine hoopjes, netjes op een rij. Van takken maken ze kruizen, die ze rechtop zetten tussen de stenen hoopjes. Ze noemen hun spel ‘begrafenisje’. Veel kinderen, maar nog meer volwassenen hebben aids. Daardoor hebben veel kinderen een of allebei hun ouders verloren. Zij worden aidswezen genoemd. Het zijn er intussen zoveel geworden dat er in de weeshuizen niet genoeg plaats voor ze is. Er zijn nu hele dorpen die alleen bewoond worden door aidswezen.
Een kinderbegraafplaats in Zambia
De ziekenhuizen in de meeste ontwikkelingslanden zijn modern. Er lopen dokters en verpleegsters in witte jassen rond. Er wordt geopereerd in operatiekamers en kinderen worden ingeënt met steriele injectienaalden. Toch zijn er ook grote verschillen. Eigenlijk is het er veel gezelliger. Veel patiënten worden in het ziekenhuis verzorgd door hun familie. Die koken voor de zieke in een aparte ruimte. Dat doen ze niet omdat het ziekenhuiseten zo vies is (ook al vinden veel mensen in Nederland dat trouwens ook), maar omdat ziek zijn veel geld kost. Door zelf de verzorging en het koken te doen wordt het goedkoper. Bovendien zijn er toch al zo weinig verpleegsters. Die zijn vaak maar wat blij met de hulp van familie. 17
Het is dan ook een drukte van belang in en om het ziekenhuis. Je ziet er vrouwen wachten, mannen met hout sjouwen en het ruikt er heerlijk naar eten. Er is in de ontwikkelingslanden vaak nog een andere dokter waar je heen kunt gaan als je ziek bent. Deze dokter heeft geen witte jas aan en gebruikt geen medicijnen in de vorm van pillen of spuiten. Ze worden medicijnmannen, sjamanen of gewoon dokter genoemd. Meestal gebruiken ze kruiden en planten om Ziekenzaal in een ziekenhuis in Oeganda ziekten te genezen. Het is een manier van met ziekte omgaan die veel ouder is dan de moderne geneeskunde. De medicijnman kijkt veel meer naar de oorzaak van de ziekte en niet meteen naar de gevolgen. Als er bijvoorbeeld een vrouw met hoofdpijn bij hem komt, geeft hij niet gelijk een aspirine tegen de pijn. Hij stelt eerst een heleboel vragen. Misschien is ze wel heel ongelukkig of heeft ze het veel te druk en komt daar de hoofdpijn vandaan. Er zijn natuurlijk ziekten waar alleen medicijnen tegen helpen, maar soms is er ook een andere manier om beter te worden. Daarnaast bezitten de medicijnmannen een eeuwenlange kennis van allerlei kruiden. Vaak zitten in die kruiden dezelfde stoffen als in moderne medicijnen.
Een medicijnman van de Fiji-eilanden
De dokter en de tovenaar Fama is 11 jaar en woont in het Afrikaanse land Senegal. Haar zusje is ziek. Ze huilt de hele tijd, ook ‘s nachts. Fama kan er niet van slapen. Haar moeder is met de baby naar de blanke dokter Henk geweest. Die heeft haar helemaal onderzocht maar hij kon niets vinden. “Volgens mij is ze hartstikke gezond”, zei hij. Haar vader keek bedenkelijk toen hij dat hoorde, hij vertrouwt die dokter Henk zo wie zo niet. “Kom Fama, we gaan naar onze eigen dokter met je zusje. Je moet een beest meenemen om te offeren: een klein beest voor een kleine ziekte en een groot beest voor een ernstige ziekte. Neem maar een kip mee.” Fama is nog nooit eerder meegeweest. Ze snapt er niet veel van, maar het is wel spannend. De dokter mompelt van alles en maakt grote gebaren van links naar rechts en van onder naar boven. De meegebrachte kip wordt geslacht. “Die eet hij later zeker op”, denkt Fama. Ook de palmwijn die haar vader mee heeft genomen is al snel verdwenen. Aan het eind van de behandeling geeft de dokter Aminata een drankje. Het ziet er vies groen uit en ze protesteert hevig. Blijkbaar smaakt het net zo vies als het eruit ziet. Maar… ’s nachts huilt ze niet, voor het eerst in dagen. 18
INHEEMSE VOLKEN In veel ontwikkelingslanden wonen inheemse volken. Inheemse volken wonen in alle delen van de wereld. In Europa heb je bijvoorbeeld de Saami (Lappen). In Afrika heb je de Pygmeeën. In Azië vind je bijvoorbeeld de Karen. Van de oorspronkelijke inwoners van Australië heb je vast wel eens gehoord: de Aborigines. Men schat dat er in de hele wereld zo'n vijfduizend verschillende inheemse volken zijn. In totaal praten we dan Een traditionele Aborigine speelt Didgeridoo over ongeveer 250 miljoen mensen en kinderen, zo'n 5% van de wereldbevolking. Al die vijfduizend volken zijn heel verschillend van elkaar. Sommige volken zijn blank, andere zijn zwart. Sommige volken wonen in een bos, andere in de woestijn; sommige wonen op een vaste plaats, andere trekken rond. Veel volken leven nog steeds van het land en de natuur, zoals ze al eeuwen hebben gedaan. Ze doen aan landbouw of veeteelt, jagen, vissen of verzamelen vruchten. Maar er zijn ook veel inheemse volken, die zich (moeten) aanpassen aan de westerse maatschappij. Dit betekent vaak dat ze hun eigen identiteit, hun eigen cultuur verliezen. Soms gebeurt dat vrijwillig, maar meestal gebeurt dat onder druk van andere volken. Een definitie van inheemse volken kunnen we je niet geven. Daarvoor zijn er gewoon te veel verschillen tussen de volken. Wel kunnen we enkele zaken noemen, waar mensen aan denken als ze praten over inheemse volken. 1. 'De eerste bewoners' Inheemse volken worden vaak als de eerste of oorspronkelijke bewoners van het huidige grondgebied gezien: de indianen die al 30.000 jaar in Amerika woonden voordat Columbus 500 jaar geleden kwam; of de Aborigines die al 40.000 jaar in Australië woonden, voordat 200 jaar geleden de eerste Engelse kolonisten kwamen. 2. Identiteit Inheemse volken zijn trots op hun eigen taal en gewoonten. Door hun taal verschilt een inMayaheems volk van andere volken om hen heen. Ook door kleding voelen inheemse volken zich Indianen vaak anders: de huipiles of poncho's worden alleen door Maya-Indianen gedragen. Ook de manier van wonen kan een inheems volk uniek maken: zo hebben inheemse volken op Borneo lange huizen waarin het hele dorp leeft. 19
3. Onderdrukking Een echt kenmerk kun je onderdrukking niet noemen. Het is echter wel een gegeven dat veel inheemse volken onderdrukt worden. In minder erge gevallen staan ze 'onder druk', dat wil zeggen dat ze vaak worden aangespoord om eigen taal en gewoonten op te geven. 4. Omgang met natuur Ook dit kun je geen echt kenmerk noemen. Maar vaak zegt men dat inheemse volken veel beter met de natuur omgaan dan anderen. De Yanomami-indianen in Brazilië bijvoorbeeld leven van oudsher van wat het oerwoud hen oplevert. Afstammelingen van de blanke kolonisten en grote westerse firma's kappen nu massaal de bomen in het tropisch regenwoud, waardoor de Yanomamiindianen in hun leefwijze bedreigd worden. Maar pas op: val niet in de valkuil van het romantische beeld van 'de' indiaan die in eenheid met de natuur Een Yamomani–indiaan leeft. Voor de meeste indianen is dat zo, maar er zijn net zo goed Indianen die in (milieuverpestende) auto's rondrijden of hun afval in de natuur gooien. Kennismaking met Sisiwe Sisiwe is 8 jaar en woont met zijn vader, moeder, broertjes en zusjes in een dorp diep in het oerwoud van Brazilie. In het Yano-mami‑dorp wonen ook zijn grootouders, enkele tantes, ooms, neefjes, nichtjes en mensen die geen familie van hem zijn. In totaal wonen er zo'n 75 mensen. De bewoners hebben nog vrijwel geen contact gehad met blanken. De Yanomami noemen hun dorp een 'yano'. Lange boomstammen houden een houten geraamte overeind. Daar bovenop ligt een vlechtwerk van gedroogde palmbladeren. Een yano kan wel een hoogte hebben van vijf tot tien meter. Via enkele grote en kleine ingangen kan men de binnenplaats bereiken. 's Nachts worden de openingen afgesloten om indringers buiten te houden. Het is een open ruimte zonder Een Yanomami-sjamaan wanden waar ieder gezin een eigen plek heeft. Op de binnenplaats speelt Sisiwe vaak met zijn vrienden. Hier wordt ook gedanst en gezongen als de mannen op jacht zijn of als er een feest is. De Yanomami geloven dat hoe meer ze zingen hoe meer vlees de jagers terug zullen brengen. De sjamaan (= de priester en dokter van de yano) is ook vaak op de binnenplaats. Omdat het plein niet overdekt is, kan de sjamaan in direct contact komen met de hemel en de geesten die, volgens de Yanomami, overal zijn. De geesten van het woud, van de planten, bomen en dieren. En de geesten van de overledenen. 20
Een dag uit het leven van Sisiwe Net op het moment dat zijn moeder de bananen in het vuur legt, wordt Sisiwe wakker. Vandaag wil hij veel oefenen met zijn pijl en boog. Hij wil een goede jager worden en gemakkelijk een spinaap uit een hoge boom kunnen schieten. Volgens zijn vriendjes zal dat nog wel een tijdje duren. Hij kan zelfs nog geen hagedis raken. Langzaam staat Sisiwe op. Hij loopt naar het vuur waar zijn moeder hem een paar gebakken bananen geeft. Ook het aapje dat bij zijn zusje op de schouder zit, krijgt een banaan. Na het eten gaat hij met zijn zusje op zoek naar zijn moeder. Zij is op het veld naast de yano. Rond de yano staan allerlei bomen: bananen-, avocado‑ en palmbomen. Verder groeit er rietsuiker, tabak, katoen, allerlei wortelsoorten en planten waar ze medicijnen van kunnen maken. Moeder is het onkruid aan het wieden. Dit moet elke dag gebeuren, want door de hitte en de vochtigheid schiet het onkruid uit de grond. Het onkruid staat overal, ook tussen de struiken. Van de vruchten die aan de struiken groeien, wordt rode verf gemaakt. Ze hebben ook zwarte verf. Die wordt gemaakt van de hars van verschillende bomen en houtskool. Sisiwe en zijn zusje helpen hun moeder bij het wieden. “Pluk ook wat vruchten”, roept Sisiwe's moeder vanuit de verte. “Vanavond begint het feest in het dorp.” Sisiwe houdt wel van feesten. Er wordt gedanst, gezongen en er worden veel verhalen verteld. Snel plukt hij met zijn zusje een heleboel vruchten, zoveel als hij maar dragen kan. Dan roept zijn moeder hem weer. “Sisiwe, pak deze lianenbladeren eens aan, want we gaan zo nog naar de rivier om vissen te vangen.” Sisiwe komt aanrennen en pakt de bladeren aan en legt ze in een mand. Even later komen de vrouwen en kinderen bij elkaar. Het is tijd voor de visvangst. Via een kronkelend pad lopen ze naar de rivier die niet ver weg is, want ze bouwen hun yano altijd vlakbij stromend water. Onderweg zingen zij het lied van een tapir die in een gat vol water viel en daarin verdronk. Onderwijl kijkt Sisiwe uit naar nesten van bijen. Net als de andere kinderen is hij dol op honing. Hij vindt echter niets. Bij een inham van de rivier bouwen ze later een kleine dam van takken. De inham wordt bijna afgesloten. Sisiwe pakt de bladeren en stampt ze tot moes. Het papje gooit hij in de rivier. Door de bladeren raken de vissen tijdelijk verdoofd. En kijk, na een poosje komen de vissen bovendrijven. Ze kunnen zo uit het water worden gepakt. Sisiwe en zijn zusje pakken er een heleboel. De kinderen springen vanuit bomen in het water en spelen met de kikkers. De ouderen doen lachend mee. Sisiwe probeert met zijn kleine pijl en boog nog meer vissen te schieten. Zijn vriendjes lachen als hij misschiet. Voordat iedereen naar de kano teruggaat, worden de kleine kinderen gewassen. 21
Hun haren worden gekamd met een stekelige vruchtenschil. Sisiwe's moeder plukt bloemen die ze door de gaatjes in haar oren steekt. Thuisgekomen worden de vissen door de zus van Sisiwe in bananenboombladeren verpakt en in het vuur gelegd. Van de vruchten die ze geplukt hebben, wordt verf gemaakt. Sisiwe gaat in zijn hangmat liggen. Hij is moe van het spelen en zijn maag knort. Vanuit de verte hoort hij de stemmen van Op jacht de vrouwen die al bezig zijn met eten klaarmaken. Enkele vrouwen zingen zachtjes voor zich uit. Plotseling hoort Sisiwe kreten die van buiten de yano komen. Hij springt overeind en rent naar de ingang. Daar is zijn vader met zes andere mannen. Na drie dagen komen ze terug van de jacht. Sisiwe's vader rammelt zijn boog en pijlen boven zijn hoofd tegen elkaar. Dan wijst hij vol trots op de miereneter die hij geschoten heeft. Lachend gaat hij bij de vuurplaats zitten. Dan vertelt hij het verhaal van de jacht. “We hoorden geritsel in de struiken. Heel stil zijn we er naar toe geslopen en daar was de miereneter. Hij vluchtte om aan onze pijlen te ontsnappen. Maar we dreven hem naar de rivier zodat hij niet meer verder kon. Met zijn klauwen maaide hij door de lucht. Ik richtte mijn pijl op zijn oor en het eerste schot was meteen raak. De miereneter zakte in elkaar.” In het dorp zijn de eerste gasten voor het feest al aangekomen. De Yanomami uit andere dor-pen leggen hun geschenken en handelswaar in een cirkel neer. Dan ziet Sisiwe een paar blanken de binnenplaats oplopen. De blanken komen praten over de goudzoekers in het gebied van de Yanomami. Sisiwe’s vader vertelde net dat de goudzoekers steeds dichter in de buurt komen. Maar ze zijn niet alleen hier, ze zijn vrijwel overal.
Een beschilderde Yanomamo-krijger
De blanken worden begroet en even later gaat iedereen in een grote kring zitten. Sisiwe kijkt van een afstand toe. In het begin zit iedereen rustig te praten, maar na verloop van tijd wordt het gepraat luider en luider. Soms hoort Sisiwe zijn moeder er bovenuit. Zijn moeder wil in haar dorp blijven wonen. Zij roept dat de goudzoekers weg moeten. Ze vervuilen hun drinkwater en hun gronden. Ze verjagen het wild en doden de vissen. Ineens gaat het gepraat over in gelach. Sisiwe loopt naar zijn moeder. “ls het afgelopen?”, vraagt hij. “Ja, hoor”, zegt zijn moeder. “Nu kan het feest echt beginnen. Kom maar mee, dan zal ik jou als eerste beschilderen.” Sisiwe vindt het prachtig. Zijn moeder tekent stippen, cirkels en golvende lijnen op zijn gezicht, armen en borst. 22
De Yanomami beschilderen elkaar dagelijks. Maar als het feest is, wordt het extra mooi. Overmorgen is het feest pas afgelopen en dan gaan alle gasten naar huis. Naast eten is er volop drank en muziek. De mensen dansen, zingen en vertellen elkaar de mooiste verhalen. Weer hoort Sisiwe het verhaal van de jacht. Later gaat Sisiwe naast zijn grootmoeder zitten bij de vuurplaats. Hij houdt veel van zijn oma. Zij kan zo goed verhalen vertellen. Bij een vuur in het midden van de open plek zit de sjamaan zachtjes te zingen. “Kijk naar de vogels en de vlinders, zulke kleuren zie je nooit op de grond. Ik stijg op in de hemel en ga naar de zon.” De sjamaan zingt vaak in de avond of ‘s nachts als iedereen al slaapt. Hij vraagt dan aan de geesten of ze zijn volk willen beschermen. Sisiwe gaat bij zijn vader in de hangmat liggen. Zijn kleinste zusje ligt in vaders armen al te slapen. Heel langzaam gaan ook Sisiwe’s ogen dicht. Hij hoort nog net hoe zijn moeder een lied begint te zingen: “Hoog in de hemel, alle sterren lachen....” en hij slaapt. Mensen van het woud Butanga is een Pygmee. Zijn volk wordt ook wel de mensen van het woud genoemd, omdat ze al eeuwenlang in de oerwouden van Afrika wonen. De mensen van het woud hebben geen vaste dorpen. Tenminste, dat was vroeger het geval. Sommige Pygmeeën wonen nu wel het hele jaar in dorpen aan de rand van het bos. Anderen wonen er een half jaar of zo en dan trekken ze weer het bos in. Weer andere groepen wonen nog steeds alleen maar in het bos. In het bos blijven Een pygmee uit Congo bouwt een hut ze net zolang op een plek als er voedsel te vinden is. Als ze vlees nodig hebben, verlaten ze hun huisjes en trekken verder. Die huisjes zijn van takken en bladeren gemaakt. Als ze in elkaar storten, is er niets aan de hand. Er blijft geen puin en geen afval achter. Op hun nieuwe woonplaats bouwen de vrouwen zo weer nieuwe huizen. Als de jagers wild hebben ontdekt, gaan ze met de hele groep op jacht. Ze gebruiken netten. Het wild wordt opgedreven tot het in de netten verstrikt raakt. Ook de vrouwen helpen mee. Als de Pygmeeën hun kamp bij een rivier hebben, vangen ze ook vis. Ze dammen een ondiep gedeelte af en scheppen het water eruit. Ze maken als het ware een klein poldertje. Als het water eruit is geschept, blijven vissen en schaaldieren op de bodem achter. Die kunnen ze zo oprapen. Kleine jongens leren al vroeg jagen met pijl en boog. Ze schieten op vogels. Als ze geluk hebben bij het jagen roosteren ze de vogeltjes boven het vuur. 23
Een dag uit het leven van Butanga Butanga is al uren wakker, als zijn vader ook eindelijk uit de bladerhut komt gekropen. Er is gisteravond tot diep in de nacht gedanst en gezongen. De mannen kwamen na een week jagen terug met de boodschap dat ze op een halve dag lopen een olifant hadden geschoten. De vrouwen hadden de mannen al lang aan horen komen en aan de klank van hun geschreeuw begrepen dat het een goede jacht is geweest. In een grote groep vertrokken de vrouwen en kinderen naar de olifant. Daar vonden ze de rest van de mannen. Het duurde wel een paar uur om de olifant in stukken te snijden en te verdelen. Iedereen, ook de kinderen, bracht een stuk terug naar het dorp. Toen iedereen teOlifantenjacht gen de avond weer terug was, begon het feestmaal. Er is lang niet altijd vlees, maar voorlopig is er meer dan genoeg. Butanga en zijn oudere broer Likano mogen allebei mee. Alle drie hebben ze een beetje van het papje op hun voorhoofd. En nu kijken ze goed om zich heen of ze al bijen zien. En dan ineens hoort Butunga gezoem....bijen! Butanga rent naar het dorp. “We hebben honing gevonden!”, schreeuwt hij. Iedereen die in het dorp is, komt naar Butanga. Honing, gaat er altijd wel in! Likano is bijna bij de tak waar het nest is. Met een touw hijst hij een bos rokende bladeren naar boven. Door de rook zullen de bijen hem niet zo snel steken. Het is een groot nest. “Er is een heleboel!”, roept Likano naar beneden. “Mooi”, roept zijn vader, “trek de mand maar op!” Iedereen kijkt naar boven. Ze moeten nog even geduld hebben. Likuno duwt voorzichtig wat repen boombast door het gat in de boom. Dan sluit hij het af met rokende bladeren. Zo worden de bijen verdoofd. Dan kan hij de honingraten uit het nest halen. Hij hakt een gat in de boom, op de plaats van het nest. Ja! Daar ziet hij de eerste raten al zitten. Ze druipen van de honing. Likano likt zijn lippen af. Wat heeft hij daar zin in! “lk heb honing!” roept hij naar beneden. De kinderen beginnen te dansen en te schreeuwen: “Toe Likano, gooi nou wat naar beneden!” Maar Likano doet net of hij niets hoort. Hij haalt een grote raat uit de boom, en stopt hem in de mand. Beneden staan de kinderen te springen. Af en toe laat Likano een stuk vallen, waarna er een gejoel van jewelste ontstaat. Als Likano weer beneden staat, druipt hij van de honing. ‘s Avonds rond het vuur begint een van de oude vrouwen te vertellen. Over de oorsprong van hun volk en hoe de eerste mensen honing wisten te vinden door de bijen voor de gek te houden. Verhalen vertellen is een hele kunst. De vertelster beeldt alle gebeurtenissen uit en zingt de woorden. De rest van de mensen herhaalt delen van het verhaal, als een groot koor. Bij het licht van het vuur lijkt het bijna of Butanga er zelf bij is geweest. Als hij tenslotte in slaap valt, heeft hij in een plakkerige hand nog een stuk honingraat. 24
AANTEKENINGEN
25
26
MEER OP INTERNET Op de website van het Centrum voor Mondiaal Onderwijs vind je nog meer informatie die je kan helpen bij je werkstuk of spreekbeurt. Je vindt daar tips over hoe je het beste een werkstuk kunt opzetten of hoe je het beste je spreekbeurt kunt inkleden en bij dit pakket is er een website met aanvullende informatie, nuttige links en voor de leerkrachten een (groeps-)opdracht voor in de klas. Ga naar www.cmo.nl of www.maak-een-werkstuk.nl.
27
SCRIPTIESERVICE De Scriptieservice Mondiaal Onderwijs richt zich op leerlingen vanaf 10 jaar. In de reeks zijn meer dan 85 onderwerpen opgenomen over Derde Wereld, Vrede, Milieu en Mensenrechten. Elk pakket bestaat uit 24 pagina's tekst, foto's, tekeningen, strips en/of cartoons. Op de website van het CMO staat een handleiding voor het maken van een scriptie/ werkstuk. Ook vind je daar een website met nuttige links die horen bij dit scriptiepakket.
De versie op papier is te bestellen bij: Centrum voor Mondiaal Onderwijs Postbus 9108 6500 HK Nijmegen tel. 024-3613074 e-mail:
[email protected] http://www.cmo.nl Schoolmediatheken, (jeugd)bibliotheken en documentatiecentra kunnen een abonnement op de scriptieservice nemen en ontvangen dan per jaar vijf nieuwe titels.