Kind in het middelpunt, maar niet in het conflict
Jeannette Pals Januari 2007
Inleiding Beschrijving problematiek Vorig jaar werden in Nederland 32,6 duizend huwelijken door de rechter ontbonden. Jaarlijks raken in Nederland ongeveer 36 duizend minderjarige kinderen betrokken bij de echtscheiding van hun ouders. Van de kinderen van wie ouders gingen scheiden is een vijfde jonger dan 5 jaar en een derde tussen de 5 en 10 jaar (Steenbrink & Sprangers, 2006). Deze cijfers betreffen alleen door de rechter uitgesproken scheidingen; waneer ook het uit elkaar gaan van ongehuwde en niet als partners geregistreerde ouders mee gerekend wordt, zullen deze aantallen nog hoger liggen. De meeste kinderen hebben een tot twee jaar nodig om de gevolgen van de scheiding te verwerken. Naar schatting twintig tot vijfentwintig procent van de kinderen die te maken heeft gehad met een ouderlijke scheiding blijft kampen met problemen, ook op lange termijn. Hierbij valt te denken aan gedragsproblemen, die vooral bij jongens gezien worden, maar ook aan emotionele problemen, die vaker bij meisjes voorkomen. Daarnaast kan er sprake zijn van opvoedingsproblemen en relatieproblemen in het gezin, op school of met leeftijdgenoten. Ook slechte schoolprestaties en een laag zelfbeeld worden vaak genoemd als gevolgen van ouderlijke echtscheiding (O’Halloran & Carr, 2000). Mogelijke verklaringen Er zijn verschillende factoren die meespelen bij het al of niet ontwikkelen van probleemgedrag na ouderlijke scheiding. De meest genoemde risicofactoren zijn: het voortdurende ouderlijke conflict, een niet goed functionerende verzorgende ouder en financiële achteruitgang. Ook het aantal bijkomende veranderingen in het leven van kinderen is een risicofactor: hoe meer hoe slechter. Als beschermende factoren gelden allereerst bepaalde vaardigheden van het kind zelf, zoals probleemoplossend vermogen en sociale competentie. De belangrijkste beschermende omgevingsfactoren blijken een goed functionerende thuiswonende ouder en zo weinig mogelijk confrontatie met ouderlijke conflicten te zijn. Ook het ontvangen van kinderalimentatie blijkt een beschermende factor te zijn: niet alleen uit materieel oogpunt, maar ook vanwege het gevoel belangrijk gevonden te worden kan dit als bescherming tegen het ontwikkelen van problemen gezien worden. Andere beschermende omgevingsfactoren zijn autoritatief ouderschap (een warme, maar wel controlerende en grenzen stellende opvoeding), steun van de sociale omgeving en de toegang tot therapeutische interventies (Spruijt, 2005).
2
Interventies: wat helpt? O’Halloran en Carr (2000) noemen als belangrijkste componenten van effectieve programma’s om kinderen te helpen om te gaan met de gevolgen van de scheiding: ondersteunende psycho-educatie, het aanleren van probleemoplossingsvaardigheden, het aanleren van sociale vaardigheden en het leren omgaan met stress. Via instructie, discussie, rollenspelen, modelling met behulp van video of door de therapeut, oefenen en huiswerkopdrachten worden deze vaardigheden aangeleerd en geoefend. De effectiviteit van deze programma’s wordt nog vergroot wanneer ouders in parallelsessies vaardigheden krijgen aangereikt om de relatie met hun kind te verbeteren. Ook leren ze in deze sessies hun kind helpen de in zijn cursus aangeboden vaardigheden toe te passen in het dagelijkse leven. Dit komt precies overeen met belangrijkste kindfactoren die Spruijt (2005) noemt in zijn overzicht van beschermende factoren en met de belangrijkste omgevingsfactor, namelijk een goed functionerende thuiswonende ouder. Er is echter nog een andere belangrijke factor die mee bepalend is voor de ernst en duur van de problemen die kinderen ondervinden na de scheiding, namelijk de confrontatie met ouderlijke conflicten. Het ligt dus voor de hand dat programma’s die in hun oudersessies aandacht besteden aan het belang van een zo harmonieus mogelijke omgang tussen beide ouders en ook daarin ondersteuning bieden, succesvoller zijn dan ouderprogramma’s die dat niet hebben. Dit leidt tot de vraag wat de oudertraining moet bieden om het effect van de hulp aan de kinderen te vergroten. Is het voldoende (zoals O’Halloran en Carr veronderstellen) als daarin gewerkt wordt aan de opvoedingsvaardigheden van de ouders, of moet ook gedacht worden aan het oplossen van onderlinge conflicten? Via zoekmachine PsychInfo is op steekwoorden parental divorce, intervention, child programme, parent programme gezocht naar artikelen over interventieprogramma’s voor ouders en kinderen, gepubliceerd vanaf 2000. Hierbij werden geen artikelen gevonden waarin programma’s met en zonder conflictbeheersing voor ouders werden vergeleken. Daarom worden hieronder drie programma’s besproken en wordt, op grond van de gegevens uit de onderzoeken naar de effectiviteit van die programma’s, nagegaan of het al of niet leren omgaan met conflicten door de ouders, betere resultaten oplevert voor de kinderen.
3
Conflictbeheersing Leren omgaan met conflicten verandert ouders Het programma, “Parenting apart: effective co-parenting”, is een in Tennessee, Verenigde Staten, verplichte oudertraining voor ouders die willen scheiden. Het doel van de cursus is ouders aan te moedigen goede omgangsregelingen te maken voor hun kinderen en conflicten met de ex-partner niet via de rechter uit te vechten. Brandon (2006) vergelijkt in een onderzoek naar de effecten van deze oudertraining de manier van omgaan met kinderen en ex-partner vóór en na de training bij ruim negenduizend deelnemers. Vóór de training moesten zij op een vijfpuntsschaal (van ‘nooit’ tot ‘bijna dagelijks’) aangeven hoe vaak zij hun kinderen hadden gebruikt om een boodschap door te geven aan de andere ouder, om te ‘spioneren’ bij de andere ouder, geld lieten vragen aan de andere ouder, negatieve dingen zeiden over de andere ouder in het bijzijn van hun kinderen en conflicten hadden met de andere ouder in het bijzijn van de kinderen. Ook moesten ze op een vijfpuntsschaal aangeven hoe hun samenwerking met de andere ouder was, variërend van geen samenwerking tot volledige samenwerking. Vervolgens kregen de ouders een vier uur durende training, waarin zij informatie kregen over welke factoren stress veroorzaken bij kinderen en ouders die een scheiding meemaken en welke strategieën gebruikt kunnen worden om daarmee om te gaan. Ook kregen ze informatie over het effect van echtscheiding op kinderen gedurende de verschillende levensfasen en ontwikkelingsfasen, effectieve communicatiestrategieën, het opnieuw inrichten van het gezinsleven na de scheiding, alternatieve methoden voor het oplossen van meningsverschillen en over huiselijk geweld. Aanvullend werden videoopnames bekeken van verschillende manieren waarop kinderen ingezet worden in ouderlijke conflicten en werd met ouders bediscussieerd hoe dit vermeden kan worden. Na afloop van de training gaf ruim negentig procent van de deelnemers aan de training als zinvol te hebben ervaren: zij begrepen beter wat de effecten van echtscheiding zijn op kinderen, waarom het zinvol is om als ouders goed met elkaar om te gaan en waarom het belangrijk is voor het kind om met beide ouders een goede band te hebben. Ook gaf het merendeel van de ouders aan effectieve communicatiemethoden te hebben geleerd in de training, meer werk te willen maken van een goede omgang met de ex-partner ter wille van de kinderen en het programma aan te willen bevelen bij andere ouders. Vervolgens werd een aantal ouders (ruim driehonderd) benaderd voor een follow-up onderzoek: variërend van drie tot negen maanden na het volgen van de oudertraining werd deze ouders gevraagd opnieuw
4
aan te geven hoe vaak zij hun kinderen betrokken in conflicten met hun ex-partner: dezelfde vragen die zij ook voor de training hadden beantwoord. Gemiddeld werd op alle vragen een daling gerapporteerd, waarbij alleen die op “laat het kind om geld vragen aan andere ouder” niet significant daalde. Hoewel ouders na de training rapporteerden minder goed te kunnen samenwerken met hun ex-partner dan voor de training, betrokken zij hun kinderen minder in hun conflicten. Hoewel dit onderzoek aantoont dat het effectief is ouders te leren hun kinderen niet te betrekken in hun conflicten, valt hieruit niet te concluderen dat een dergelijk programma daadwerkelijk beter is voor de kinderen. Immers, in dit onderzoek is niet nagegaan of de kinderen van deze ouders minder problemen hadden dan kinderen van ouders die deze training niet hadden gevolgd; er is slechts gelet op attitudes, kennis en gedrag van de ouders. Ook is in dit onderzoek onvoldoende duidelijk geworden of de veranderingen ook standhouden op lange termijn. Bovendien zijn de gegevens verkregen uit zelfrapportage van de ouders en zeker na de training mag verwacht worden dat ouders onderrapporteren over wat zij hebben leren zien als schadelijk gedrag voor hun kind. Minder conflicten: goed voor de kinderen Een onderzoek dat deze drie bezwaren ondervangt, is dat van Wolchik et al.(2002). Van het “New Beginnings Program”, een proefproject van twee programma’s die in de jaren 1998-2000 zijn uitgevoerd onder ruim 200 moeders met kinderen in de leeftijd van 9-12 jaar, zijn de resultaten na zes jaar opnieuw geïnventariseerd en vergeleken met een controlegroep. Het eerste programma, waaraan tot en met de follow-up 77 moeders deelnamen, bestond uit elf sessies van 1,75 uur per keer in groepsverband en twee individuele sessies. In dit programma werd moeders met behulp van video-opnames en rollenspelen informatie en vaardigheden aangereikt om de relatie met hun kind te verbeteren, effectiever op te voeden, een goede vader-kind-relatie te bevorderen en conflicten met hun ex-partner te vermijden. Het moeder-kind-programma bestond voor wat betreft de training voor de moeders uit dezelfde componenten; in het kinderprogramma werd in 11 sessies gewerkt aan actief omgaan met problemen, vermijden van problemen, verminderen van negatieve gedachten over de scheiding en het verbeteren van de moeder-kind-relatie. Hieraan deden tot en met de followup 73 moeder-kind-paren mee. De controlegroep bestond uit 68 moeder-kind-paren die alleen literatuur kregen over echtscheiding en hoe daarmee om te gaan.
5
Na zes jaar werden de drie groepen vergeleken diverse kenmerken van problemen bij de jongeren: psychische stoornissen en drugsmisbruik of –afhankelijkheid, internaliserende en externaliserende problematiek, alcohol- en drugsgebruik en het aantal verschillende seksuele partners die ze gehad hadden sinds ze het programma gevolgd hadden. De gegevens kwamen deels van de moeders, deels van de jongeren zelf. De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek waren dat er vooral verschillen waren tussen de controlegroep enerzijds en de beide programmagroepen anderzijds. Bij jongeren uit de controlegroep kwamen meer psychische stoornissen voor dan bij de jongeren die met hun moeders het programma hadden gevolgd (23,5 % tegen 11%). Jongeren uit de beide programma’s scoorden lager op externaliserende problemen, ge- en misbruik van alcohol en drugs, en het aantal seksuele partners dat zij hadden gehad sinds het programma was beëindigd. Deze verschillen waren vooral opvallend wanneer men het interactie-effect van de groep met de aanvangsproblematiek analyseerde. Hoe groter de aanvangsproblematiek, hoe groter het effect van de beide programma’s bij externaliserende problemen en psychische problemen. Er kan uit de gegevens helaas niet afgeleid worden dat de gunstige resultaten gerelateerd waren aan het onderdeel “conflicten met de partner vermijden “. Ook was er geen verschil tussen de beide programma’s en de controlegroep wat betreft internaliserende problematiek. Voor dit laatste is een mogelijke verklaring in het derde programmaonderzoek gevonden kunnen worden. Minder conflicten: niet alleen maar gunstig Het programma “Kids’ Turn” werd speciaal ontwikkeld om kinderen in de leeftijd van 4 tot 14 jaar te helpen om te gaan met alle emoties die een echtscheiding losmaken. Terwijl de vorige programma’s als insteek hebben het gedrag van de ouders te beïnvloeden, is de insteek van Kids’ Turn vooral ‘de kinderen een plaats te bieden waar zij samen met hun ouders kunnen komen om leren wat echtscheiding voor hen betekent en om te praten met andere kinderen met dezelfde ervaringen’ (Gilman, Schneider en Shulak, 2005, p. 113). Gedurende een periode van zes weken komen ouders en kinderen twee uur per week bij elkaar, met als doel hen vaardigheden te leren waarmee zij beter om kunnen gaan met hun veranderende gezinsomstandigheden. Er wordt gepraat over echtscheiding, effectieve methoden om met problemen om te gaan en vooral wordt kinderen geleerd dat de scheiding van hun ouders niet de schuld van de kinderen is.
6
Het onderzoek van Gilman et al. (2005) richt zich op kinderen in de leeftijd van 7-9 jaar (N=61). Voor en na het volgen van het programma vullen de kinderen en hun ouders een aantal vragenlijsten in, om te beoordelen hoe zij omgaan met de echtscheiding. Helaas is de kwaliteit van dit programma moeilijk te beoordelen, vanwege het gebrek aan duidelijk omschreven programmaonderdelen. Er wordt niet gerapporteerd of ouders en kinderen samen het hele programma doorlopen of dat er ook aparte oudersessies zijn. Evenmin is duidelijk welke vaardigheden worden aangeleerd en welke methodieken daarbij zijn gebruikt. Ook de statistische gegevens (alleen gemiddelde pre- en posttestscores en t-waarden van een copingvragenlijst van 25 items) zijn erg mager en er is geen controlegroep waarmee de resultaten kunnen worden vergeleken. Hoewel de onderzoekers claimen dat de kinderen na het volgen van het programma beter kunnen omgaan met de echtscheiding en de gevolgen daarvan dan vóór die tijd, is het onvoldoende duidelijk waaraan dat te danken is. Daarnaast is de claim dat externaliserend gedrag afneemt, slecht onderbouwd: deze rust op de uitspraak van kinderen dat zij minder problemen hebben op school en minder gestraft worden door hun ouders. Er is echter wel een ander in het oog springend resultaat. Uit de vragenlijst blijkt dat kinderen na het volgen van het programma vaker hoopten dat hun ouders weer bij elkaar zouden komen. Daarnaast hebben zij meer emotionele problemen: ze zijn vaker boos op hun ouders en ze hebben meer last van loyaliteitsconflicten. Na het volgen van Kids’ Turn zijn kinderen meer in plaats van minder in verwarring over de oorzaak van de echtscheiding. De onderzoekers zelf vermoeden dat dit te maken heeft met de opzet van het programma, waarin de kinderen veel met beide ouders doen en er gewerkt wordt aan een coöperatieve manier van omgaan met elkaar. Overigens is het zeer wel mogelijk dat dit effect alleen voor deze leeftijdsgroep geldt; er zijn geen gegevens beschikbaar van oudere kinderen. Ook is niet bekend of dit effect alleen op korte termijn, of ook op lange termijn geldt.
Conclusie en discussie Uitgaand van de bevinding van O’Halloran en Carr (2000) dat psychologische hulpverlening aan kinderen in echtscheidingssituaties effectief is en mogelijk nog effectiever wanneer ook ouders hulp wordt geboden, is in dit paper onderzocht of het zinvol is om in de oudertraining aandacht te besteden aan het leren omgaan met conflicten met de ex-partner. Allereerst is daarvoor een programma bekeken dat zich alleen op ouders richt en hen leert om
7
te gaan met conflicten met hun ex-partner. Brandon (2006) toonde aan dat ouders via voorlichting en modelling kunnen leren hun kinderen minder te gebruiken bij het oplossen van hun conflicten, ook al vermindert het aantal conflicten op zich niet. Helaas werd in dit onderzoek niet gekeken naar eventuele vermindering van aanpassingsproblemen bij de kinderen. Wolchik et al. (2002) toonden aan dat trainingsprogramma’s waarin moeders onder anderen leren een goede vader-kind-relatie te bevorderen en conflicten met hun ex-partner te vermijden, goede resultaten opleveren voor hun kinderen, ook op lange termijn. Kinderen en jongeren van moeders die een dergelijk programma hadden gevolgd (al of niet samen met hun kind) hadden minder externaliserende problemen, kampten minder met drugs- en alcoholproblemen en bleken minder seksuele partners gehad te hebben dan jongeren van moeders die dit programma niet hadden gevolgd. Deze programma’s leidden echter niet tot afname van internaliserende problemen. Mogelijk is verbeterde samenwerking tussen beide ouders een reden voor kinderen om te gaan dromen of fantaseren over verzoening tussen de ouders, was de conclusie van Gilman, Schneider en Shulak (2005), op grond van de resultaten van het door hen onderzochte programma Kids’ Turn. Deze herenigingfantasieën kunnen leiden tot meer emotionele problemen bij de kinderen. Dit zou een leeftijdsgebonden en kortetermijneffect kunnen zijn, maar de uitkomsten bij New Beginnings (Wolchik et al., 2006) dat internaliserende problemen bij jongeren van 12-19 jaar niet minder zijn dan bij de controlegroep, ook niet na een follow-up van zes jaar, lijken dit tegen te spreken. Het is zinvol te onderzoeken welke programma’s geschikt zijn om internaliserende problemen te helpen voorkomen of verminderen. Daarbij moet ook aandacht zijn voor de verschillen tussen jongens en meisjes, aangezien internaliserend gedrag bij meisjes meer voorkomt dan bij jongens (O’Halloran & Carr, 2000). Alles bij elkaar lijkt het dus niet zo dat wanneer ouders beter omgaan met conflicten leidt tot betere aanpassing aan de nieuwe situatie door de kinderen. Waar het waarschijnlijk vooral om gaat is de mate waarin kinderen gebruikt worden in de conflicten die de ex-partners met elkaar hebben. Kinderen die zien dat hun ouders nog steeds conflicten hebben begrijpen gemakkelijker dat hun ouders zich niet meer zullen verzoenen. Het schadelijke zit, zoals Furstenberg en Cherlin (1991, geciteerd in Spruijt, 2005) al aangaven vooral in de confrontatie met ouderlijke conflicten. Voor nieuw te ontwikkelen of aan te passen ouderprogramma’s die als doel hebben kinderen in echtscheidingssituaties te ondersteunen, is het zinvol dit onderscheid te maken. Niet alleen moet benadrukt worden hoe schadelijk het betrekken van het kind in de onderlinge
8
conflicten is, maar ook moet ouders duidelijk gemaakt worden dat een te ‘geciviliseerde’ omgang bij kinderen weer kan leiden tot het dromen over hereniging, met alle schadelijke gevolgen van dien. Een gecontroleerd onderzoek onder kinderen en jongeren van verschillende leeftijden, waarin verschillende componenten van het ouderprogramma met elkaar worden vergeleken, zou hierover meer zekerheid kunnen verschaffen.
9
Referenties Brandon, D.J. (2006). Can four hours make a difference? Evaluation of a parent education program for divorcing parents. Journal of Divorce & Remarriage, 45, 171-185. Gilman, J., Schneider, D., & Shulak, R. (2005). Childrens’ ability to cope post-divorce: the effects of Kids’ Turn intervention program on 7 to 9 years olds. Journal of Divorce & Remarriage, 42, 109-126. O’Halloran, M. & Carr, A. (2000). Adjustment to parental separation and divorce. In Carr, A. (Ed.), What works with children and adolescents? A critical review of psychological interventions with children, adolescents and their families (280-299). London: Routledge. Spruijt, A.P. (2005). Ouderlijke scheiding en de gevolgen voor kinderen. Tijdschrift van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 32, 37-52. Steenbrink, N., & Sprangers, A. (2006). Aantal echtscheidingsprocedures iets toegenomen. Bevolkingstrends; Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland, 54, 19-22. Taylor, R.J. (2005). Therapeutic implications of behavior change theory in post-divorce counseling and education programs. Journal of Divorce & Remarriage, 42, 75-82. Wolchik, S.A., Sandler, I.N., Millsap, R.E., Plummer, B.A., Greene, S.M., Anderson, E.R., Dawson-McClure, S.R., Hipke, K., & Haine, R.A. (2002). Six-year follow-up of preventive interventions for children of divorce. A randomized controlled trial. Journal of the American Medical Association, 288, 1874-1881. Wolchik, S.A., West, S.G., Sandler, I.N., Tein, J.-Y., Coatsworth, D., Lengua, L.L., Weiss, L. Anderson, E.R., Green, S.M., & Griffin, W.A. (2000). An experimental evaluation of theory-based mother and mother-child programs for children of divorce. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 843-856.
10