Kiezen is de kunst Een dynamisch akkerbouwcomplex richting 2020
Kiezen is de kunst Een dynamisch akkerbouwcomplex richting 2020
Rabobank International Food & Agribusiness Research and Advisory Author: Dirk Jan Kennes, Jonne Twerda, Goedhart Westers Telephone: +31 30 71 23818 E-mail:
[email protected] www.rabobank.com/far
Copyright
Overname van de inhoud met bronvermelding is alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de Rabobank. Disclaimer De in deze publicatie gepresenteerde visie is gebaseerd op gegevens uit door ons betrouwbaar geachte bronnen.Deze bronnen zijn op zorgvuldige wijze in onze analyses verwerkt.De Rabobank aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor het geval dat de in deze publicatie neergelegde gegevens of prognoses onjuistheden bevatten.
This report has been published in line with Rabobank’s long-term commitment to the international food and agribusiness. It is one of a series of publications undertaken by the global department of Food & Agribusiness Research and Advisory. ©2010 All Rights Reserved.
Contents Page Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De primaire sector . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Graan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aardappelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Suiker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Oliehoudende zaden en diervoeder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7 8 15 24 30 33
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Nederlandse graansector op weg naar 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Nederlandse aardappelsector op weg naar 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Nederlandse suikersector op weg naar 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
37 38 48 54 55
Agenda 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
57
Voorwoord | 1
Voorwoord Het Nederlandse akkerbouwcomplex is veel belangrijker dan menigeen denkt.Van ontbijt tot diner, van krant tot auto en van medicijnen tot kleding, er zijn onverwacht veel producten waarvan een bedrijf uit het akkerbouwcomplex aan de basis staat. Het is goed om daar bij stil te staan.Tegelijkertijd staat de Nederlandse akkerbouw voor nieuwe uitdagingen waarin het voor alle schakels in de keten een hele kunst zal zijn om weer nieuwe keuzes te maken. Daarom hebben de Productschappen Akkerbouw en Diervoeder samen met de Rabobank deze studie gemaakt. Er is voor gekozen om, net als in 2001, een aantal kolommen uit de akkerbouw te beschrijven. In internationaal perspectief, want de akkerbouw is een internationaal opererende sector waarin Europese en mondiale regels en marktontwikkelingen een grote rol spelen bij de verdere ontwikkeling van de sectoren. Deze studie beschrijft niet alle producten: naast aardappelen, granen en suiker, zijn wortelen, uien, bloembollen, en vollegrondsgroenten, inclusief conserven, andere voorbeelden van producten die de akkerbouw voortbrengt. De blik is op de toekomst gericht.Wat betreft de Europese regelgeving en dus het Europese landbouwbeleid is 2015 belangrijk. Ook de ontwikkelingen bij aanpalende sectoren zoals de melkveehouderij kunnen van invloed zijn op de beschikbaarheid van goede gronden voor de akkerbouw. Naar voren kijken betekent ook aandacht hebben voor de mens. De akkerbouwer zal zich nog sterker ontwikkelen van teler tot manager, de
verwerkende industrie zal meer technologische kennis vragen en de consument vraagt om meer inzicht in het productieproces. Om een goede toekomst voor de akkerbouw te waarborgen is het in dit krachtenspel van belang om een gezamenlijke Agenda 2020 op te stellen. In deze studie zijn een groot aantal ‘opinion leaders’ uit verschillende ketens geïnterviewd: akkerbouwers, toeleveranciers, afnemers, vakbonden en verwerkers. De uitkomsten van deze interviews zijn mede input geweest voor onze Agenda 2020. Het is aan alle partijen in de sector om met deze agenda aan de slag te gaan en op tijd keuzes te maken, voor het behoud, en zelfs versterking van het akkerbouwcomplex in Nederland. De initiatiefnemers wensen u veel inspiratie bij het lezen van deze studie. Als u vragen of opmerkingen hebt of als u van gedachten wilt wisselen over de inhoud van deze studie, neem dan contact met ons op. Dank is verschuldigd aan alle geïnterviewden zonder wiens bijdragen dit rapport niet tot stand was gekomen. Het onderzoek heeft een uitstekend klankbord gehad in de vorm van een begeleidingscommissie. Ook aan hen is een woord van dank op zijn plaats. Theo Meijer, Voorzitter Productschap Akkerbouw en Productschap Diervoeder Dirk Duijzer, Directeur Rabobank Food & Agri Nederland
Samenvatting | 3
Samenvatting Het akkerbouwcomplex is het geheel van economische activiteiten in de primaire sector, de handel, de verwerkende industrie en de toeleverende bedrijven. In dit complex zijn rond 70.000 mensen werkzaam die gezamenlijk rond EUR 5 miljard aan waarde toevoegen. Dit rapport richt zich op de teelt, de handel en de eerste verwerkende schakel van drie grote productiekolommen binnen het complex: graan, aardappelen en suiker. Gezamenlijk genereren deze drie kolommen EUR 3 miljard toegevoegde waarde en bieden ze werk aan 39.000 mensen. De diervoederindustrie, waarin 4.500 mensen werken, creëert een bijkomende omzet van EUR 4 miljard. In de primaire sector werken 24.000 mensen. Op ruim 467.000 hectare telen 11.000 bedrijven 1,7 miljoen ton tarwe en gerst, 6,5 miljoen ton aardappelen en 5,4 miljoen ton suikerbieten. Het gealloceerde areaal per gewas fluctueert sterker dan voorheen door globalisering, liberalisering, versterkte competitie tussen ketens en een toegenomen prijsvolatiliteit. Sinds 2002 is het aantal bedrijven met hoofdactiviteit akkerbouw met ruim 12% afgenomen. Ondanks verdere schaalvergroting van de bedrijven die doorgaan is de Nederlandse akkerbouw nog steeds kleinschalig. In tegenstelling tot de suikerindustrie is de graanverwerkende industrie sterk afhankelijk van geïmporteerd graan. Met name door de sterk gestegen tarweprijzen werd in 2008 voor ruim EUR 1 miljard tarwe ingevoerd. Suikerbieten worden na de teelt lokaal verwerkt en dus niet geëxporteerd. Een
beperkt deel van de suiker wordt geëxporteerd. Waar de handelsbalans van consumptieen zetmeelaardappelen varieert tussen EUR 25 miljoen positief in 2002 en EUR 20 miljoen negatief in 2006, draagt de export van pootaardappelen structureel tussen EUR 300 en EUR 400 miljoen bij aan de handelsbalans. De primaire graanteelt creëert afhankelijk van de graanprijs tussen de EUR 70 miljoen en EUR 100 miljoen aan waarde. Met ongeveer 750 werknemers genereert de graanhandel EUR 6 miljoen toegevoegde waarde. De zetmeel-, mout- en maalindustrie genereren respectievelijk EUR 700 miljoen,EUR 173 miljoen en EUR 138 miljoen aan toegevoegde waarde. Van de diervoeder- en alcoholindustrie zijn geen gegevens beschikbaar. Om in de nieuwe marktrealiteit richting 2020 waarde te kunnen blijven toevoegen is het belangrijk dat de graanproductiekolom gezamenlijk zoekt naar een nieuwe sectorinfrastructuur. De primaire aardappelteelt creëert afhankelijk van de aardappelprijs tussen de EUR 300 miljoen en EUR 530 miljoen aan waarde. De aardappelzetmeelindustrie genereert een toegevoegde waarde van ruim EUR 250 miljoen met bijna 1.400 medewerkers. Er wordt rond de EUR 900 miljoen aan waarde toegevoegd door de verwerking van consumptieaardappelen.Er zijn geen gegevens beschikbaar over de toegevoegde waarde die 2.200 werknemers in de pootgoedsector genereren. Om de leidende positie te behouden is voldoende geschikte grond nodig, moet de concurrerende Nederlandse kennis- en logistieke infrastructuur behouden
4 | Rabobank Kiezen is de kunst
blijven en is verbetering van de operationele efficientie cruciaal. Door de afname van zowel het areaal suikerbieten als de telersprijs is de toegevoegde waarde van de suikerbietproductie tussen 2002 en 2008 gedaald van EUR 120 miljoen naar EUR 68 miljoen. De toegevoegde waarde van de suikerindustrie bedraagt EUR 563 miljoen. Om continuïteit van de suikerindustrie in Nederland te waarborgen is het cruciaal dat er voldoende suikerbieten met een competitieve kostprijs geteeld blijven worden. Anno 2010 hebben de graan-, aardappelen suikerproductiekolommen sterke punten met duidelijk competitieve voordelen ten opzichte van andere landen, maar ook aspecten die beslist versterkt moeten worden. Zo kennen Nederlandse producten een goede kwaliteit. In en rond de productiekolommen is een goede kennisinfrastructuur met korte lijnen naar de wetenschap aanwezig, alsook een enorme hoeveelheid kennis van teelt, veredeling, processen en applicaties. Een redelijk tot goede operationele efficiëntie is aanwezig in de verwerkende industrie. De Nederlandse waterinfrastructuur biedt een duurzaam competitief voordeel voor de op import gebouwde verwerkende industrie. Een sterke diervoederindustrie en ditto exportinfrastructuur versterken de integrale kolommen fundamenteel. Er zijn echter ook zwakke punten te noemen. Zo kent de teeltsector een grote variatie in inkomens door grote verschillen in managementkwaliteiten. De handel staat onder toenemende risicodruk door een toegenomen volatiliteit en een vergrote rechtstreekse afname van grondstoffen door de verwerkende industrie. De verwerkende industrie kampt met hoge loon- en inkoopkosten en hevige competitie tussen ketens onderling en tussen internationale spelers door onvoldoende productdifferentiatie en overcapaciteit. Richting 2020 krijgt het akkerbouwcomplex te maken met politieke en economische dynamieken. Het na de Tweede Wereldoorlog zorgvuldig opgebouwde Europese landbouwbeleid wordt de laatste decennia in vrij hoog tempo ontmanteld. Hierdoor wordt het complex meer en meer blootgesteld aan de grillen van de wereldmarkt. De wereldmarkt zal door liberalisatie, diversificatie en groei van de wereldwijde vraag naar graan en grilligere groeiomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering leunen op lagere wereldwijde voorraadniveaus.
De volatiliteit van de prijzen van agrarische grondstoffen zal daardoor toenemen met als gevolg een groter brutomargerisico. Het vermogen om het verhoogde risico te absorberen of door te belasten is in de verschillende waardeketens verschillend. De zoektocht naar mogelijkheden om dit verhoogde brutomargerisico te beheersen kan resulteren in een herverdeling van de rollen van de schakels binnen de keten. Door de liberalisatie en de toename van prijsvolatiliteit zullen de relatieve margeverhoudingen tussen de gewassen onderling veranderen. Dit kan schaalgrootte en specialisatie op het akkerbouwbedrijf versnellen. Grotere opportuniteit in gewaskeuze van telers leidt tot meer variatie in de jaarlijkse productie waardoor aanbodzekerheid in de verwerkende industrie afneemt. Deze ontwikkelingen zullen leiden tot nauwere samenwerkingsvormen tussen teler, handelaar en verwerker. Duurzaamheid komt steeds meer centraal te staan in het Nederlandse akkerbouwcomplex. Goed rentmeesterschap over de natuurlijke productiemiddelen als grond, energie, water en mineralen is hierbij cruciaal. Productiemethoden zullen meer dan nu het geval is aan duurzaamheidcriteria worden getoetst. Kleine kringlopen worden opgezet omwille van de duurzaamheid en bieden de mogelijkheid om onderscheidend vermogen te creëren. Het toevoegen van extra waarde in de gehele keten kan helpen extra marge te genereren waardoor het margerisico beter kan worden beheerst. De gediversificeerde en relatief grote Nederlandse voedingsmiddelenindustrie, met een uitstekende ondersteunende kennisinfrastructuur, moet in staat zijn functioneel te innoveren. De ontwikkeling naar een ’biobased economy’ biedt ook mogelijkheden voor het akkerbouwcomplexbuiten de voedingsmiddelenindustrie. Het Nederlandse akkerbouwcomplex bevindt zich op een kruispunt. Zekerheden uit het verleden gelden niet meer. Moeilijkere omstandigheden om de transitie van een beschermde naar een open wereldmarkt te maken zijn nauwelijks denkbaar. Nauwere samenwerking binnen en tussen ketens helpt het complex deze transitie te maken. Schakelbelangen moeten daarom worden geharmoniseerd met het totale ketenbelang.
Inleiding | 5
Inleiding De positie van het Nederlandse akkerbouwcomplex wordt het komende decennium blootgesteld aan een aantal factoren met grote impact.Versnelde globalisatie, afbouw van EU steun, prijsvolatiliteit van grondstoffen, de potentie om gewassen genetisch te beïnvloeden, verduurzaming van de maatschappij en veranderende consumentenbehoeften dragen allen bij aan een herbezinning over de positie van het complex. Daarbij komen de gedachte dat voedsel simpelweg voor de laagst mogelijke prijs beschikbaar moet zijn en de voortdurend toenemende inkoopkracht van retailers. Als gevolg van alle genoemde aspecten is de keten van primaire productie tot verwerking en de positie van elke schakel binnen de keten aan een continue rangschikking onderhevig. De Productschappen Akkerbouw en Diervoeder (PA) en Rabobank hebben de Food & Agribusiness Research and Advisory afdeling (FAR) van Rabobank International verzocht om voor aardappelen, graan en suiker in een rapport weer te geven hoe de positie van de primaire productie en de verwerkende industrie voor specifiek deze akkerbouwsectoren er anno 2009/2010 uit ziet in sociaal-economische zin. Dit aspect is beschreven in het eerste deel van dit rapport. Hierbij wordt aangetekend dat het onderzoek zich richt op de primaire productie en de eerste schakels van de verwerking.Tevens is FAR gevraagd met een visie te komen op deze sectoren over 10 jaar, in 2020. In dit tweede deel wordt derhalve vanuit het huidige
perspectief aan de hand van een aantal geïdentificeerde drijvers bepaald hoe het toekomstperspectief voor de genoemde akkerbouwsectoren eruit ziet. Deze drijvers zijn geïdentificeerd in een serie meetings met belangrijke ‘opinion leaders’ en stakeholders uit de sectoren. Daarom zijn voor deze studie akkerbouwers, toeleveranciers, afnemers, verwerkers en vakbonden geïnterviewd. In het derde deel van dit rapport worden acht opdrachten geformuleerd: de Agenda 2020. De conclusies en aanbevelingen gaan daarnaast in op de samenhang tussen de verschillende schakels: het integrale ketendenken. Parallele uitvoering door alle bij het akkerbouwcomplex betrokken partijen zal zorgen dat het complex beter bestand is tegen de dynamiek richting 2020.
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 7
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 Onder het akkerbouwcomplex wordt verstaan het geheel van economische activiteiten in de primaire sector (de teelt van zowel gewassen als uitgangsmateriaal), de aardappelhandel en -verwerking, de graanhandel en -verwerking, de zetmeelindustrie, de suikerindustrie, de margarine-, vetten- en oliënindustrie (MVO) en toeleverende bedrijven. Onder akkerbouw vallen de gewassen die machinaal worden geteeld en geoogst. Dit rapport richt zich op drie grote productiekolommen, uitgaande van areaal en productie: graan, aardappelen en suiker. Groenten als uien, peen, kool, prei en peulvruchten worden ook steeds meer door akkerbouwers geteeld, maar vormen nog steeds een beperkt deel van het bouwplan. Fruitteelt en bloembollenteelt vinden ook buiten plaats, maar zijn op zichzelf staande sectoren, evenals snijbloementeelt in open grond. Deze teelten zijn vooral handmatig en vallen daarmee onder de tuinbouw. De gewaskeuze wordt bepaald door prijs en bodemkwaliteit en beïnvloed door de vruchtwisseling en ziektedruk en de mate waarin mechanisatie en het klimaat van belang zijn.
Dit rapport start bij de binnenlandse productie van graan, aardappelen en suiker. Die vertaalt zich overigens niet één op één naar de industriële productie. De graanzetmeel- en veevoederindustrie importeren namelijk ook een groot deel van hun grondstoffen. De aanvoer en verwerking van oliehoudende zaden en de diervoederindustrie worden ook kort beschreven. De MVO-sector en de voedingsmiddelenindustrie komen enkel aan bod waar er relaties bestaan met de eerste schakel van de verwerkende industrie. De toegevoegde waarde (de omzet minus de kosten voor ingekochte goederen) van het akkerbouwcomplex daalde van 2002 tot 2005 en verschoof binnen de kolom van de primaire sector naar toelevering en distributie (zie Figuur 1.1). De in de primaire sector toegevoegde waarde schommelt echter van jaar tot jaar. Zo komt de stijging van de toegevoegde waarde van het akkerbouwcomplex vanaf 2005 juist weer op het conto van de primaire sector die haar resultaat door goede grondstoffenprijzen zag stijgen. De werkgelegenheid daalde in de onderzochte periode in de primaire sector, maar nam in 2005 en 2006 toe in de toelevering
Figuur 1.1 Kerngegevens van het akkerbouwcomplex
Toegevoegde waarde (EUR mrd) Werkgelegenheid (1.000 arbeidsjaren) Bron: LEI, 2007
2002
2005
2006
2007
4,8
4,1
4,8
5,0
63,6
69,7
71,4
67,1
8 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.2 Belangrijkste gewassen: areaal en productie Areaal
(1.000 ha)
Granen Peulvruchten Handelsgewassen
Productie
2002
2005
2008
2002
2005
2008
204
196
243
1.425
1.522
1.711
10
9
2
16
17
4
5
7
10
31
37
26
Aardappelen
165
156
152
7.363
6.767
6.993
Bieten
109
91
72
6.310
5.969
5.219
Uien
21
23
26
817
983
1.231
Snijmaïs
214
235
242
3.045
3.385
3.968
Asperges
2,2
2,3
2,5
30
15
14
Bloemkool
2,3
2,4
2,5
42
42
49
Kool, alle overige soorten
3,7
3,8
5
194
206
237
Peen
7,9
7,3
*
422
487
496
Prei
3,3
2,8
3
95
82
95
*
*
2
66
72
91
Spruitkool
3,9
3,5
3,2
63
62
77
Witlof
3,7
3,4
*
70
67
60
Sla
* Geen betrouwbare gegevens ivm revisie meetwijze Bron: LEI, CBS, 2008
en distributie onder invloed van goede grondstoffenprijzen en een sterke export. Naast graan,aardappelen en suiker,de gewassen behorende bij het akkerbouwcomplex, worden nog andere gewassen in aanzienlijke volumes geteeld (zie Figuur 1.2). De arealen van graan en snijmaïs namen recent toe ten koste van met name aardappelen en bieten, waarbij bij graan de goede marktprijs de belangrijkste drijfveer was. Snijmaïs wordt in nog steeds toenemende mate in de veehouderij gebruikt. Ook de productiestijgingen van uien, kool en peen zijn opvallend, evenals het toenemende belang van de uienexport met 56.000 ton tot 380.000 ton in 2008.
De primaire sector Het aantal bedrijven met als hoofdactiviteit akkerbouw neemt snel af en daalde tussen 2002 en 2008 met ruim 12% tot 11.175 (zie Figuur 1.3). Ofschoon het aantal bedrijven afneemt en het areaal groeit, oogt de akkerbouw anno 2008 nog steeds kleinschalig: 56% van de akkerbouwbedrijven is niet groter dan 30 hectare.Twee bedrijfstypen ontwikkelen zich: bedrijven kleiner dan 30 hectare en bedrijven groter dan 50 ha. Het percentage bedrijven met een areaal van 50 hectare of meer stijgt van 26% in 2002 naar 29% in 2008. De trend van schaalvergroting is een gevolg van de afname van het aantal bedrijven en de grotere blootstelling aan veelal lagere wereldmarktprijzen door veranderingen
in het Europese landbouwbeleid. Door schaalvergroting proberen veel bedrijven de kosten per hectare te verlagen. De groei in bedrijven tot 30 hectare kan onder andere te maken hebben met specialisatie in een bepaald gewas en het aanhouden van een relatief klein bedrijf als nevenactiviteit, naast bijvoorbeeld een baan in loondienst. Op 11.175 bedrijven met als hoofdactiviteit akkerbouw bedroeg het aantal arbeidskrachten in 2008 24.534, waaronder 7.484 vrouwen. Seizoensarbeid is hierbij niet inbegrepen (Bron: LEI). De werkgelegenheid in de primaire sector daalde tussen 2002 en 2008 met in totaal 9% (zie Figuur 1.4) en nam daarmee minder snel af dan het aantal bedrijven, waarbij het aandeel vrouwelijke arbeidskrachten in de akkerbouw is gestegen. Specifieke cijfers ontbreken maar grosso modo lijkt het voordeel van schaalvergroting niet in minder arbeid per eenheid te zitten. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) meldt overigens in een persbericht van 2 november 2009 dat het moeilijk is om medewerkers te vinden voor de landbouw. Gekeken naar leeftijdsontwikkeling valt op dat 64% van de bedrijfshoofden op de akkerbouwbedrijven anno 2008 50 jaar of ouder was (Bron: LEI 2009).Van deze groep heeft maar liefst 73% geen opvolger. De van oudsher uitvoerende werkzaamheden en activiteiten die vallen onder bedrijfsvoering werden traditioneel
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 9
Figuur 1.3 Ontwikkeling aantal akkerbouwbedrijven en bedrijfsgrootte Aantal bedrijven met bedrijfsgrootte (ha) 1-5
5-10
10-20
20-30
30-50
50-100
100+
Totaal
2002
1.181
1.966
2.444
1.573
2.372
2.498
722
12.756
2003
1.064
1.970
2.474
1.554
2.304
2.479
765
12.610
2004
1.024
2.039
2.498
1.537
2.253
2.483
793
12.627
2005
912
1.971
2.495
1.500
2.203
2.447
830
12.358
2006
930
2.007
2.478
1.492
2.067
2.348
849
12.171
2007
686
1.809
2.266
1.423
1.932
2.348
902
11.366
2008
667
2.213
1.416
1.852
1.787
2.307
933
11.175
44
-13
42
-18
25
8
-29
12
% van het geheel 2002
9
15
19
12
19
20
6
% van het geheel 2008
6
20
13
17
16
21
8
Jaar
% verandering 02/08
Bron: CBS, 2008
gecombineerd, maar worden in de toekomst steeds meer gescheiden. De schaalvergroting bij ruim 25% van de bedrijven is daar een belangrijke oorzaak van. Deze scheiding van activiteiten is terug te zien in het feit dat de werkgelegenheid minder snel afneemt dan het aantal bedrijven. Tussen 2000 en 2007 daalde het percentage bedrijven waar geheel in eigendom werd ondernomen van 35% naar 24% (zie Figuur 1.5). Het aandeel bedrijven ‘volledig gepacht’ is stabiel, evenals het aandeel ‘deels in eigendom’. Dit geeft aan dat bedrijven in eigendom worden overgenomen door andere bedrijven in eigendom. Het totale areaal gebruikt voor de productie van de drie onderzochte gewassen, graan, aardappelen en suikerbieten, beslaat 467.000 hectare (zie Figuur 1.6). Suikerbieten
en zetmeelaardappelen zijn zware marktordeninggewassen: prijsvorming van de gewassen en daarmee het inkomen van telers worden sterk bepaald door het Europese marktordeningsbeleid. Een zekere prijsstabiliteit is het gevolg. Tussen 2002 en 2007 was het areaal graan op hoofdlijnen stabiel, maar in 2007-2008 nam het met bijna 10% toe ten koste van suikerbieten. Dit in reactie op de sterke prijsstijging van graan. Het gemiddeld areaal aan graan per bedrijf nam tussen 2002 en 2008 toe met twee hectare.Vanaf 2002 daalde het areaal suikerbieten jaarlijks met 5% tot 10%. De oorzaak van deze daling is een toename van de opbrengst per hectare en een verlaging van het suikerquotum vanaf 2006. De sterke groei van het graanareaal versterkte de daling van 2007 op 2008 tot liefst 14%.
Figuur 1.4 Werkgelegenheid in de primaire akkerbouwsector arbeidskrachten
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2002 Totaal Bron: LEI, 2008
Vrouwen
2003
2004
2005
2006
2007
2008
10 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.5 Eigendom van akkerbouwbedrijven aantal
5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
0 Geheel in eigendom 2000
2005
> 80%
50-79%
20-49%
Geheel gepacht
< 20%
2007
Bron: LEI, 2007
De inkomensontwikkeling in de primaire sector De grondprijsontwikkeling Jaarlijks wordt er grofweg tussen 2.800 en 3.400 hectare grond verkocht in de landbouw (zie Figuur 1.7). Uitgaande van een totaal landbouwareaal van circa één miljoen hectare, verwisselt minder dan 1% van eigenaar.Vanaf 2001 daalde de grondprijs met 15% in reactie op het geringe aantal transacties.Vanaf 2005 trokken zowel het verhandeld areaal als de grondprijs aan, op grond van de verwachting dat de prijzen voor onder andere melk en graan op de lange(re) termijn hoog zouden zijn. De stijging betrof zowel weide- als akkerbouwpercelen. In 2008 volgde het omslagpunt: de grote vraag in 2007 had zijn weerslag op de grondprijs in 2008 en het verhandeld areaal daalde naar de trend op langere termijn. Het beeld van 2009 zal wellicht de verminderde vraag in 2008 weergeven en eveneens dalende prijzen laten zien.
De weergegeven grafiek toont overigens een gemiddelde over Nederland, waarbij grote verschillen tussen regio’s in aantallen transacties en waarde van transacties worden uitgevlakt. De grondprijs varieerde tussen EUR 22.900 per hectare in Drenthe tot EUR 44.800 in Flevoland. In verhandeld areaal was Friesland in 2007 koploper met 453 hectare. In Flevoland werd in dat jaar maar 59 hectare verhandeld. Telersprijzen en opbrengsten per hectare De graanprijzen zijn ondanks de marktordening van de Europese Unie onderhevig aan de wereldmarktontwikkelingen (zie Figuur 1.8).Tussen 2002 en 2006 daalden ze licht. Door de wereldwijd toegenomen vraag naar zowel voedsel als grondstof voor biobrandstoffen steeg de telersprijs voor tarwe in 2006 met 34% en in 2007 met 61%. De hectareopbrengst van wintertarwe viel in 2007 tegen met een extra prijsstimulans tot gevolg. Gerst volgde tarwe met een kleine vertraging, met prijsstijgingen van 30% in
Figuur 1.6 De ontwikkeling van het akkerbouwareaal per gewas 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Granen totaal (1.000 ha)
235
228
226
223
221
223
243
Aardappelen totaal (1.000 ha)
165
159
164
156
156
157
152
Suikerbieten (1.000 ha)
109
103
98
91
83
82
72
Areaal per bedrijf
39,9
38,9
38,6
38,0
37,8
40,6
41,8
Aandeel graan (%)
46
47
46
47
48
48
52
Aandeel aardappelen (%)
32
32
34
33
34
34
33
Aandeel suikerbieten (%)
21
21
20
19
18
18
15
Bron: CBS, 2008
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 11
Figuur 1.7 De grondprijsontwikkeling prijs (EUR/ha)
40.000
2008
2001 2002
2000
35.000
2007 2003 30.000
1999
2004
2006 2005
25.000
1998 1997
20.000
1996 1995
15.000 5.000
7.500
10.000
12.500
1992
1993
1994
15.000
17.500
20.000
22.500
25.000
verhandeld areaal (ha) Bron: Rabobank obv Kadaster, 2008
2006 en 73% in 2007. Gerstprijzen stabiliseerden in 2008 door een aanhoudende vraag terwijl de tarweprijs door het grote aanbod daalde. De prijs van consumptieaardappelen vertoont een jaarlijkse fluctuatie ten gevolge van de invloed van het weer op de oogst en daarmee op het aanbod. In 2003 en 2006 werkte een tegenvallende opbrengst per hectare door op de prijs, waar 2004 een bijzonder goed teeltjaar was met een lagere telerspijs tot gevolg. De jaarlijkse fluctuatie was in 2006 sterker dan gebruikelijk in reactie op de hoge graanprijs in dat jaar.
Wat hierbij ook meespeelde is dat akkerbouwers in Nederland en elders in Europa met een kleine oppervlakte consumptieaardappelen bij hoge prijzen van andere gewassen gemakkelijk overschakelen naar een alternatief gewas. Daarmee creëren zij een versterkend effect op de aardappelprijs. Overigens gaan gewassen ook sterker dan voorheen met elkaar competitie aan. Zo concurreren graan en aardappelen met elkaar op de zetmeelmarkt. Het pootaardappelenareaal werd in 2006 gereduceerd met positieve prijsdruk tot gevolg.
Figuur 1.8 Telersprijzen van akkerbouwproducten telersprijzen (EUR/100 kg) ex BTW
25,00
20,00
15,00
10,00
5,00
0 2002 Voedertarwe
2003
2004
Brouwersgerst
Industrie-aardappelen**
2005 Voedergerst
2006 Suikerbieten*
Zetmeelaardappelen***
* Gebaseerd op 16% suiker ** Gemiddelde prijs per oogstjaar *** Berekeningen op basis van 400 gram onderwatergewicht, prijs inclusief premie **** Raming 2009 Bron: LEI, 2009
2007
2008
2009****
12 | Rabobank Kiezen is de kunst
Markant is de prijsontwikkeling van suikerbieten en zetmeelaardappelen. Deze gewassen kennen marktordening en een markt waarbij het aanbod integraal wordt geabsorbeerd door één grote lokale coöperatie. De markt werd hierdoor voor primaire producenten langdurig afgeschermd van de wereldmarktprijs. Lopende en aanstaande beleidswijzigingen doen de telersprijs echter geleidelijk dalen. De bietenprijs staat onder druk doordat de EU-prijsondersteuning voor suiker vanaf 2007 is afgebouwd en in 2015 wordt losgelaten. Telers compenseren de terugval in inkomen door een toenemende opbrengst per hectare, het telen van bieten met een hoger suikerpercentage en aanvullende prestatieen kwaliteitstoeslagen die de coöperatie uitkeert. Zetmeelaardappeltelers zien hun opbrengst echter minder snel stijgen en worden geconfronteerd met een reductie van het door de verwerkende industrie geabsorbeerde volume van 20% vanaf 2012. De opbrengst voor tarwe (zie Figuur 1.9) fluctueerde tussen 2002 en 2008 binnen normale grenzen. De opbrengst in 2007 was door slechte weersomstandigheden met 7,4 ton per hectare laag. De lijn ‘totaal tarwe’ geeft de beperkte bijdrage van zomertarwe aan de trend weer. 2009 was een zeer goed teeltjaar met een opbrengststijging van liefst 18% boven het langjarig gemiddelde. De opbrengst van wintergerst laat een stijging zien tussen 2002 en 2008. Het areaal wintergerst draagt met 3.000 hectare echter weinig bij aan de totale opbrengst. Consumptie- en zetmeelaardappelen lieten tussen 2002 en 2008 een grillig, maar niet abnormaal opbrengstverloop zien
(zie Figuur 1.10). Zetmeelaardappelen kennen geen echte marktwerking: een lage opbrengst leidt niet tot een betere telersprijs. Opbrengst en prijs hangen bij consumptieaardappelen wel samen. De hoge opbrengst leidde in 2004 tot een lage prijs en in 2006 vice versa.Vraag en aanbod vinden jaarlijks een evenwicht en markt-clearing heeft plaats om te borgen dat voorraden opraken voor de nieuwe oogst. Pootaardappelen laten een constante opbrengst zien. Jonge rassen zijn kleiner, waardoor de opbrengst per hectare kleiner is en de gevoeligheid voor gederfde groeiverliezen minder groot. De opbrengst per hectare voor suikerbieten steeg bijna 4% per jaar over de gemeten periode. De suikeropbrengst per hectare steeg met zelfs 4,9% per jaar over de gemeten periode, doordat het suikerpercentage in de biet eveneens steeg. De verwachting voor 2009 is zelfs een gemiddelde suikerproductie van 13,7 ton per hectare (Bron: IRS). Deze toenames zijn een gevolg van ontwikkelingen in de veredeling en van de klimaatverandering. In beperkte mate speelt ook het uittreden van marginale producenten als gevolg van de quotumkorting een rol. De veredeling van aardappelen blijft achter in vergelijking met ontwikkelingen in de suikerteelt. De kosten De belangrijke kostenposten bij de teelt van de onderzochte gewassen worden hieronder weergegeven (zie Figuur 1.11). Mechanisatiekosten zijn niet meegenomen omdat die meer dan andere kostenposten per sector verschillen en daarnaast sterk bedrijfsafhankelijk zijn.
Figuur 1.9 Opbrengsten van granen opbrengst (ton/ha)
10 9 8 7 6 5 4 2002 Totaal tarwe Bron: CBS, 2009
2003 Wintertarwe
2004
2005 Zomertarwe
2006 Wintergerst
2007
2008 Zomergerst
2009
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 13
Figuur 1.10 Opbrengsten van aardappelen en suikerbieten opbrengst (ton/ha)
80 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 2002
2003
Consumptieaardappelen
2004
2005
Pootaardappelen
2006 Zetmeelaardappelen
2007
2008
2009
Suikerbieten
Bron: CBS, 2009
Kunstmest en energie vormen 35% tot 50% van de kosten van de primaire productie, afhankelijk van het gewas. Na 2008 was er sprake van een explosie van beide kostenposten (zie Figuur 1.12). De olieprijs steeg sterk net voor het losbreken van de kredietcrisis.Voor kunstmest was er sprake van een dubbel effect. De prijs van kunstmest, geïllustreerd door de prijs van ureum, explodeerde, en bovendien werd in 2008 veel kunstmest toegepast in de verwachting dat primaire producten veel zouden gaan opbrengen. De combinatie van een groot verbruik van kunstmest tegen een hoge prijs stuwden de kosten van de primaire productie aanzienlijk omhoog.
De handelsbalans voor graan, aardappelen, suikerbieten Suikerbieten worden na de teelt lokaal verwerkt en dus niet geëxporteerd. Een beperkt deel van de suiker wordt geëxporteerd, deels binnen Europa (Noordwest-Europa) en deels naar de wereldmarkt, binnen de plafonds van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Bij graan en aardappelen, waaronder ook pootaardappelen, is er in de netto exportbalans (zie Figuur 1.13) wel een duidelijk beeld te zien. Nederlandse pootaardappelen zijn, met een handelsbalans van 300 tot EUR 400 miljoen tussen 2002 en 2008, zeer belangrijk voor de export. Ofschoon
Figuur 1.11 De kostenstructuren van enkele gewassen* (%)
Industrieaardap.
Zetmeelaardap.
Suikerbiet
Tarwe
Uitgangsmateriaal
31
17
28
12
Bemesting
15
20
29
20
Gewasbescherming
28
30
23
39
Brandstof
18
29
12
24
Afzetkosten
3
0
0
0
Overige kosten
5
4
8
5
Uitgangsmateriaal
945
365
244
112
Bemesting
474
412
256
192
Gewasbescherming
850
627
200
367
Brandstof
541
611
107
227
Afzetkosten
105
0
0
0
Overige kosten
149
91
69
52
3.064
2.106
876
950
(EUR)
* Mechanisatie niet meegenomen Bron: Rabobank, 2009
14 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.12 De kostenstijging van enkele aspecten in de primaire productie (EUR)
120 100 80 60 40 20 0 2002
2003
Ureum (100 kg)
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Olie (100 liter)
Bron: LEI, 2009
Tarwe, gerst, maar ook maïs worden netto ingevoerd (Bron: CBS).Voor deze granen heeft een duidelijke trendmatige stijging van de handelswaarde plaats vanaf 2005. Daarbij is sprake van een sterke toename van zowel het volume als de waarde van het verhandelde graan. Het volume ingevoerde tarwe nam toe met circa 8% tussen 2002 en 2008, maar de prijs per ton steeg met 85% naar EUR 211 in 2008. In 2005 bedroeg de waarde van ingevoerde tarwe daardoor nog EUR 487 miljoen, waar in 2008 voor EUR 1.061 miljoen tarwe en mengkoren werd ingevoerd.Voor gerst zijn de toenames met 36% in handelsvolume en 107% in prijs nog sterker. Maïs spant met een groei van 62% in volume en een stijging van 135% in prijs de kroon.
groeiende, beslaat het importvolume in 2008 slechts 8% van het exportvolume (Bron: CBS). De belangrijke exportmarkten zijn Europa, Afrika en Azië, in het bijzonder het MiddenOosten (Bron: NAO). De handelsbalans van consumptie- en zetmeelaardappelen varieert over de gemeten periode tussen EUR 25 miljoen positief in 2002 en EUR 20 miljoen negatief in 2006 (Bron: CBS). Het importvolume voor deze productgroepen samen neemt tussen 2002 en 2008 af van circa 2,0 miljoen ton naar 1,4 miljoen ton in 2008. Het exportvolume daalt van 1,6 miljoen ton in 2002 naar één miljoen ton in 2008. Goede prijzen compenseren in bijvoorbeeld 2006 en 2007 het dalende volume, zodat de handelssaldi in deze periode niet dalen.
Figuur 1.13 De handelsbalans voor graan, aardappelen en maïs (EUR mln)
invoer (-) en uitvoer (+) 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800 -1.000 -1.200 2002 Pootaardappelen Bron: CBS, 2008
2003
2004
2005
Consumptie- en zetmeelaardappelen
2006 Tarwe en mengkoren
2007 Gerst
2008 Maïs
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 15
periode EUR 8 tot EUR 9 miljard, ofwel 34 tot 40% van de productiewaarde, afhankelijk van het jaar. Met de aanname dat het percentage kosten in de primaire sector gemiddeld over de sectoren heen gelijk is opgebouwd, komt de primaire productie van graan uit op een toegevoegde waarde van EUR 70 tot EUR 100 miljoen. De forse stijging van het percentage kosten tot 67% in 2008 illustreert echter dat ook bij de eventuele prijsstijgingen van primaire producten de marge onder druk staat.
De graanprijs steeg door de stijgende vraag vanuit zowel de voedingsmiddelen- als de biobrandstoffenindustrie. Andere belangrijke factoren waren een historisch lage stocksto-use-ratio, de exportbeperkingen en obstakels die overheden instelden om de voedselvoorziening voor de eigen bevolking zeker te stellen en de algemene trend van klimaatverandering, die de omvang van de oogsten beïnvloedt.
Graan In dit onderzoek ligt de focus op tarwe en gerst als belangrijke vertegenwoordigers van de graansector. Een andere belangrijk graan is maïs. Maïs wordt in Nederland ingevoerd en, naast verwerking in de zetmeelindustrie, vooral toegepast als diervoeder in de rundvee- en varkenshouderij. In 2008 bedroeg de invoerwaarde van maïs EUR 846 miljoen (Bron: CBS).
Tarwe Tarwe wordt voor veel verschillende doelen gebruikt: voeding, veevoeder, industriële toepassingen als papier en karton, en fermentatie.Vaak dient tarwe, na een eerste verwerking als ingrediënt of product voor verdere verwerking (zie Figuur 1.15).Voor maïs geldt hetzelfde, maar dat gewas wordt hier niet uitvoerig besproken.
De toegevoegde waarde van de graansector
In Nederland werd in de gemeten periode tussen één miljoen en 1,4 miljoen ton tarwe geproduceerd (zie Figuur 1.16). Hiervan is het leeuwendeel wintertarwe. De spreiding in de totale opbrengst wordt veroorzaakt door weersomstandigheden, het gebruikte areaal en de gewaskeuze, die wordt beïnvloed door verwachte prijzen.Telers ontvingen een prijs die tussen 2002 en 2008 varieerde tussen EUR 10 en EUR 23 per 100 kilo met een piek in 2007. De productiewaarde voor tarwe over 2007 kwam daarmee op EUR 233 miljoen. Het aantal telers daalt, mede als gevolg van vergrijzing. Hierdoor groeit het graanareaal op de resterende bedrijven. De graanhandel kent twee belangrijke spelers die samen 50% van de totale graanproductie afnemen. De totale graanhandel, bestaande uit 65 bedrijven, biedt werk aan ongeveer 750 mensen. De werkgelegenheid is overigens sinds 2003 afgenomen.
De toegevoegde waarde van de primaire productie van tarwe en gerst wordt niet door het LEI gespecificeerd. Met een aantal aannames is echter wel een grove inschatting te maken. De totale primaire productie in de landbouw is tussen 2004 en 2008 met EUR 4 miljard in waarde toegenomen (zie Figuur 1.14). De productiewaarde van graan had daarin een toenemend aandeel en steeg als gevolg van goede graanprijzen en een forse opbrengstverhoging met 64% tot EUR 289 miljoen in 2008. De Nederlandse landbouw in totaal had een bruto kostenpercentage (het verbruik van grondstoffen en diensten, exclusief afschrijvingen) van 60% tot 67%, ofwel EUR 12 tot EUR 16 miljard.Dit kostenpercentage steeg in 2008 sterk onder invloed van een forse toename van zowel de prijs als het gebruik van kunstmest. Daarmee bedroeg de toegevoegde waarde van de totale Nederlandse landbouw in de gemeten
Het aandeel binnenlandse tarwe dat in de maalindustrie wordt afgezet neemt af. Deze industrie stuurt in toenemende mate op
Figuur 1.14 Toegevoegde waarde graanproductie (EUR mln)
Productiewaarde landbouw Graan Verbruik grondstoffen en diensten landbouw Als % van de totale productie Kostenaandeel graan Toegevoegde waarde graan Bron: LEI obv CBS Landbouwrekeningen, 2008
2004
2005
2006
2007
2008
20.402
20.789
22.565
23.531
24.013
175
167
196
267
289
12.357
12.551
13.378
14.494
16.021
60.6
60.4
59.3
61.6
66.7
106
101
116
164
193
69
66
80
103
96
16 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.15 Waardeketen van in Nederland geproduceerd en verwerkte tarwe
Import tarwe
Productie tarwe
Handel
Import meel
Maalindustrie
Meel: brood en banket Waardetoevoeging
Diervoederindustrie
Export tarwe
Zetmeel, glucose en overige voedingsingrediënten
Tarwegries: brood en diervoeder
Export meel
Eindgebruiker
Import
Zetmeelindustrie
(Bio)-Ethanolindustrie
Eiwitten, vezels en tarwegries
Export
Bron: Rabobank, 2007
Slechts rond 20% van de in Nederland verwerkte en verhandelde tarwe en maïs is in Nederland geproduceerd (zie Figuur 1.17). 80% van het volume van beide granen wordt geïmporteerd uit met name Frankrijk en Duitsland (85%). Het importvolume nam tussen 2003 en 2008 met 24% toe en kende een piek in 2007, het jaar waarin Nederland een tegenvallende opbrengst had. De zekere aanvoer van tarwe uit het buitenland via vaarwegen naar Nederland is in verband met de afhankelijkheid van import belangrijk om deze industrieën succesvol te laten opereren. De import van bloem is stabiel.
import van tarwe. De afzet naar de zetmeelindustrie daalt eveneens. Door de versterkte competitie met de suikerindustrie als gevolg van liberalisering van het suikerregime is de productie van glucose onder druk komen te staan. Dit is met name het gevolg van concurrentie met buiten het quotum geproduceerde suiker (die tegen de wereldmarktprijs kan worden aangekocht) in de fermentatie- en bio-ethanol industrie. De afzet van coproducten uit tarwe en maïs naar de diervoederindustrie fluctueert, afhankelijk van de prijzen van tarwe en substituten.
Figuur 1.16 Kerngegevens tarweproductie 2002 Productie tarwe (1.000 ton)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009*
1.057
1.130
1.224
1.175
1.184
1.019
1.366
1.452
Wintertarwe (1.000 ton)
916
957
1.080
1.033
1.057
922
1.261
1.271
Zomertarwe (1.000 ton)
141
173
144
142
127
97
105
181
Maalindustrie (1.000 ton*)
208
274
143
218
127
74
**
**
Zetmeelindustrie (1.000 ton*)
109
168
57
237
127
83
**
**
Diervoederindustrie (1.000 ton*)
651
590
915
613
835
724
**
**
7.221
6.941
7.176
6.960
7.029
6.712
6.592
**
Aantal bedrijven Areaal (ha) Areaal per bedrijf (ha)
135.791 129.817 137.955 136.573 141.123 141.321 156.510 150.981 19
19
19
20
20
21
24
**
Prijs maalkwaliteit (EUR/100 kg ex BTW)
10,60
14,44
10,28
10,92
14,60
22,89
13,62
**
Prijs voederkwaliteit (EUR/100 kg ex BTW)
10,11
14,28
10,10
10,65
14,34
22,46
13,26
**
7,8
8,8
8,9
8,7
8,5
7,2
8,7
9,6
Opbrengst (ton/ha)
* Voorlopige cijfers ** Voor zover bekend; gegeven volumes en prijzen zijn in genoemd jaar geproduceerd Bron: CBS, PA, 2009
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 17
Figuur 1.17 Herkomst van in Nederland verwerkte tarwe en tarwebloem* (1.000 ton)
5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
0 2003 Tarwe binnenland
2004 Tarwe import
2005
2006
2007
2008
Bloem import
* Door PA gegeven boekjaren lopen van juli tot en met juni maar zijn benoemd als kalenderjaar om de consistentie met figuur 4.3 te borgen; de oogst van 2007-2008 is hier genoteerd als ‘2008’ Bron: PA, 2008
Rond 70% van de binnenlands geproduceerde tarwe wordt gebruikt in de diervoederindustrie en 10% tot 15% in zowel de maalals de zetmeelindustrie (Bron: PA). Daarnaast worden coproducten in aanzienlijke hoeveelheden vanuit de verwerkende industrieën ingezet als veevoeder. Nederland voert tarwe in om twee redenen.Ten eerste is de vraag naar tarwe vanuit de verwerkende industrie groter dan het aanbod.Ten tweede kent de ingevoerde tarwe door het hogere eiwitaandeel een andere toepassing dan Nederlandse tarwe. De maalindustrie wenst tarwe met een hoger eiwitgehalte dan Nederlandse tarwe gemiddeld levert. Daarnaast kan de zetmeelindustrie het eiwit verwaarden als gluten voor de brood, banket-
en de diervoederindustrie. Het toegenomen importvolume van tarwe in 2007/2008 komt niettemin vooral op het conto van de diervoederindustrie (zie Figuur 1.18). De binnenlandse productie van tarwe is stabiel. Aan een toename van de vraag wordt consequent voldaan met geïmporteerd graan. Binnenlandse tarwe wordt jaarlijks verdeeld over diverse sectoren, gestuurd door veranderlijke opbrengsten en kwaliteit. De tarwe voor de maalindustrie is gemiddeld voor circa 80% afkomstig uit import maar ligt in absolute zin niet stabiel op dit niveau. In bijvoorbeeld 2004, een goed oogstjaar, is een groter deel van de verwerkte tarwe in Nederland geteeld. De afname van
Figuur 1.18 De verdeling van tarwe over de diverse sectoren (1.000 ton)
7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 Totaal Import 2003 Meel Bron: PA, 2008
Zetmeel
Totaal Import 2004 Veevoeder
Totaal Import 2005 Export
Totaal Import 2006 Overige
Totaal Import 2007
Totaal Import 2008
18 | Rabobank Kiezen is de kunst
worden afgezet. De volumes van dit tarwegries variëren van 110.000 tot 120.000 ton op jaarbasis.
Nederlandse tarwe door de graanzetmeelindustrie liep terug tussen 2002 en 2008. Het volume maïs dat deze industrie verwerkt voor de productie van zetmeel is stabiel (Bron: PA). De graanzetmeelmarkt wordt beïnvloed door de verlaging van de suikerprijs die volgde uit het in 2006 gewijzigde Europese suikerbeleid. Hierdoor is de zogeheten ‘buiten-quotum-suiker’ voor met name industriële toepassingen voor een relatief lage wereldmarktprijs beschikbaar. Een lagere Europese buiten-quotum-suikerprijs in dit industriële segment verslechtert de concurrentiepositie van de suikervervangers op basis van graanzetmeel.
De maalindustrie omvat in Nederland enkele grote spelers met in totaal ruim 1.100 banen in 2008. De werkgelegenheid daalde overigens sinds 2002 met ruim 10% (zie Figuur 1.20) en hangt mogelijk samen met de daling van de export.
Ongeveer één miljoen ton tarwemeel wordt uit tarwe geproduceerd voor de bakkerij, zetmeel en voedingsmiddelenindustrie (zie Figuur 1.19). De vraag naar tarwe vanuit de maalindustrie was in 2008 ongeveer 4% lager dan het gemiddelde over de onderzochte periode en 11% lager dan het jaar ervoor. De oorzaak van deze daling ligt in de sluiting van een tarwezetmeelfabriek die zelf niet vermaalde.Volgens Rabobank zal de economische crisis naar verwachting weinig impact hebben op de verkoop van brood en banket en dus de maalindustrie. De gezamenlijke industrie exporteerde in 2008 ruim 300.000 ton meel, een daling van 47% sinds 2002. Deze doet zich voor doordat de Duitse maalindustrie door kostprijsbeheersing marktaandeel overneemt, doordat bloemleveranciers zelf zijn gaan malen en doordat voormalige Aziatische afnemers zelf (Russisch) graan zijn gaan verwerken. Bij de meelproductie komen als coproducten zemelen en kiemdeeltjes vrij die, vooral in de brooden de diervoederindustrie, als tarwegries
Een andere belangrijke toepassing van tarwe betreft de zetmeelproductie.Wereldwijd bedraagt de zetmeelproductie ongeveer 50 miljoen ton, waarvan de EU zo’n 17% voor haar rekening neemt. Nederland produceert op jaarbasis rond 1,75 miljoen ton zetmeel uit graan en aardappelen met een productiewaarde van EUR 1,2 miljard (zie Figuur 1.21). De waarde van de export buiten de EU fluctueert daarbij sterk. De totale Nederlandse zetmeelindustrie verwerkt uitsluitend graan en zetmeelaardappelen en bood anno 2008 werkgelegenheid aan 2.400 mensen. De werkgelegenheid is sinds 2002 met 20% gedaald. De graanzetmeelindustrie bestaat uit twee grote internationale spelers met productiefaciliteiten in Sas van Gent, Bergen op Zoom en Koog aan de Zaan en verwerkt jaarlijks rond 1,4 miljoen ton tarwe en ruim 0,8 miljoen ton maïs. Hieruit wordt 1,1 miljoen ton zetmeel geproduceerd. De verwerkte tarwe is gemiddeld voor 90% uit import afkomstig, de maïs wordt volledig vanuit EU-lidstaten geïmporteerd. De laatste jaren neemt het volume tarwe af in reactie op dalende suikerprijzen. Het volume maïs is stabiel. In 2000 werd 600 tot EUR 700 miljoen aan waarde toegevoegd. Meer recente
Figuur 1.19 Productiegegevens in de maalindustrie (1.000 ton)
Aanvoer
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Binnenlandse tarwe
208
275
143
218
127
74
Import tarwe
983
861
1.005
995
1.095
1.010
Import meel
387
333
423
350
342
398
1.082
1.031
1.039
1.086
1.089
978
Tarwemeel waarde (EUR mln)*
229
155
166
235
371
195
Tarwegries
109
105
109
124
124
106
9
10
10
11
16
16
Tarwemeel
609
527
512
408
342
318
Tarwemeel waarde (EUR mln)*
129
79
82
88
117
63
Tarwemeel Productie Tarwegries waarde (EUR mln)* Export * Rabobank schatting Bron: PA, PDV, 2008
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 19
Figuur 1.20 De werkgelegenheid in de maalindustrie 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Banen
1.240
1.200
1.226
1.143
1.132
1.115
1.121
Man
1.031
999
1.030
941
932
928
937
209
201
196
202
200
187
184
Vrouw
Bron: LISA obv bewerkte cijfers CBS, 2008
fors (zie Figuur 1.23).Vraag en aanbod op de markten voor graan en andere grondstoffen voor diervoeders beïnvloedden deze stijging, evenals een toegenomen diervoederproductie. De diervoederindustrie en, bij directe levering aan de boer, de veehouderij zijn zeer belangrijke afnemers van grondstoffen als tarwe en maïs en ook van de coproducten die ontstaan na verwerking van deze grondstoffen. Specifiek voor de onderzochte gewassen is de ‘vierkantsverwaarding’ van primaire producten. Met vierkantsverwaarding wordt bedoeld dat een product naast zijn hoofdfunctie ook andere componenten kan bezitten met waarde en dat de waarde van het integrale product wordt gemaximeerd. In dit geval wordt dus de waarde van tarwe als grondstof vergroot doordat de coproducten die bij de verwerking ontstaan ook waarde hebben.
cijfers zijn niet beschikbaar omdat een concurrentiebeding van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) de industrie verbiedt om deze gegevens te delen. De zetmeelindustrie in Nederland levert zetmeel, glucose en overige afgeleide producten als grondstof aan de voedingsindustrie, de diervoederindustrie en de niet-voedingsindustrie. De laatste gebruikt de grondstof onder andere voor fermentatie, graanalcohol en productie van papier en karton op biologische basis.Van alle van zetmeel afgeleide producten heeft 40% een industriële toepassing. In de toekomst kan de ‘biobased industrie’, die producten vervaardigt uit hernieuwbare grondstoffen in plaats van minerale oliën, een belangrijke afnemer van de zetmeelindustrie worden. Bij de productie van zetmeel en glucose komen gluten, vezels en andere coproducten vrij. Deze worden in de bakkerij- en diervoederindustrie toegepast. Het productievolume varieert tussen 80.000 en 90.000 ton op jaarbasis. Een select deel van de coproducten (hydrolysaat) wordt opgewerkt en als grondstof gebruikt in de graanalcoholindustrie. De productie ligt stabiel rond 380.000 ton (zie Figuur 1.22). Tarwegries wordt zowel in de broodindustrie als in diervoeder toegepast. Ook coproducten van maïs worden in diervoeder verwerkt.
Andere grondstoffen die de diervoederindustrie op grote schaal gebruikt zijn schroten van oliehoudende zaden, pulp en andere granen, zoals tapioca. Een laatste toepassing van tarwe betreft de ethanolindustrie.Tarwe kan in ruwe vorm, in de vorm van substraat en in verwerkte vorm worden ingezet voor ethanolproductie. In het laatste geval gaat het om tarwe die door de zetmeelindustrie tot hydrolysaat wordt verwerkt. Coproducten uit graanverwerking worden echter ook als diervoeder of diervoederingrediënt afgezet (Figuur 1.24). Sinds 2006 neemt de afzet van het product
De diervoederindustrie gebruikt in sterke mate geïmporteerd graan en het volume daarvan nam tussen 2003 en 2008 toe. Vooral in 2007 en 2008 was de stijging
Figuur 1.21 Kerngegevens van de zetmeelindustrie inclusief de aardappelzetmeelindustrie (EUR mln)
2000
2004
2007
Omzet
1.034
1.158
1.200
Waarde export extra EU
324
624
300
Toegevoegde waarde
675
niet gegeven
(aantal)
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Banen
3.004
3.072
3.140
2.748
2.556
2.491
2.413
Man
2.593
2.592
2.674
2.364
2.191
2.104
2.039
411
480
466
384
365
387
374
Vrouw
Bron: Nederlandse zetmeelindustrie, LISA obv bewerkte cijfers CBS, 2008
20 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.22 Productiegegevens in de zetmeelindustrie (1.000 ton)
Tarwe Aanvoer
Maïs
2003
2004
2005
2006
2007
2008
1.418
1.392
1.400
1.535
1.236
1.247
864
809
842
836
832
819
16
13
5
2
2
1
Bloem Zetmeel en afgeleide producten
ca 700.000 ton; ca EUR 700 mln
Tarwegluten
Productie
78
89
84
80
88
82
Vochtrijk diervoeder en tarweslurry (hydrolysaat)1
380
380
380
380
380
380
Tarwegries
255
251
252
276
222
224
Maïsgluten en vezels
216
202
211
209
208
205
52
49
51
50
50
49
Maïskiemen 1
Alleen de afzet als diervoeder; afzet naar ethanolindustrie onduidelijk
Bron: PA, PDV, 2008
naar de diervoederindustrie af vanwege de afname door de ethanolindustrie. Bij de ethanolproductie komt overigens een eiwitrijk coproduct vrij: dried distillers grains with solubles (DDGS). Dit wordt afgenomen door de diervoederindustrie. Met een stijgende productie van ethanol uit tarwezetmeel neemt de afzet van DDGS dus toe. Coproducten uit tarwe worden ook gebruikt als grondstof voor graanalcohol die wordt toegepast in ondermeer sterke drank en in farmacieproducten.Tarwe wordt ook ingezet bij de productie van ethanol voor de biobrandstoffenindustrie. Op jaarbasis werd in Nederland sinds 2004 gemiddeld 12 miljoen liter bio-ethanol geproduceerd (Figuur 1.25). In Nederland werd in 2008 geen bio-ethanol geproduceerd op basis van coproducten vanuit de graanzetmeelverwerking. Er is in Nederland een productiefaciliteit in aanbouw die de tarwekorrel als grondstof heeft voor bio-ethanol productie. De industrie komt echter nog moeizaam van de grond. Dit heeft te maken met gedaalde brandstofprijzen, de publieke opinie, het ontbreken van ondersteunend beleid vanuit de nationale overheid en de competitie met ingevoerde ethanol. De graanhandel verwacht echter dat in 2010 rond 1,2 miljoen
ton graan nodig zal zijn voor de productie van 400 miljoen liter (bio-) ethanol. Om de totale waarde vast te kunnen stellen is in Figuur 1.26 uitgewerkt hoe de volume- en waardestroom voor tarwe er uitziet voor een specifiek jaar, in dit geval 2007. Uitgangspunt is daarbij de genoemde productiewaarde van circa EUR 233 miljoen in de primaire fase. Daarna wordt nog waarde toegevoegd in de graanhandel (EUR 6 miljoen), de maalindustrie (EUR 122 miljoen), de zetmeelindustrie (EUR 700 miljoen), de diervoederindustrie (totale waarde EUR 4 miljard), tarwegries (EUR 16 miljoen) en de (bio-) ethanolindustrie.
Gerst Gerst wordt toegepast in de bier- en de diervoederindustrie. Daarmee zijn ook de belangrijkste soorten gerst getypeerd: brouwen voedergerst. Na een terugval in 2006 en 2007 als gevolg van een aanzienlijke areaalreductie, is de productie van gerst in 2009 weer terug op het niveau van 2002 (Figuur 1.27). Het aandeel van zomergerst in de totale opbrengst is 90%. Het aantal bedrijven dat gerst teelt nam van 2002 tot 2006 met 14% af tot 3.667. In 2007 en 2008 beïnvloedden goede graanprijzen de productie van gerst positief. De telersprijzen zijn na een relatief stabiele periode vanaf 2006 bijna verdubbeld onder invloed van een
Figuur 1.23 Volume tarwe gebruikt in de diervoederproductie* (1.000 ton)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Diervoeder
12.846
13.078
12.979
13.491
13.730
14.507
1.695
1.378
1.771
1.807
2.906
2.439
Tarwe *Boekjaar Bron: FEFAC, PA, 2008
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 21
Figuur 1.24 Toepassing van coproduct hydrolysaat afzet als grondstof (1.000 ton)
afzet als DDGS (1.000 ton)
Diervoeders 1.600
20 18
1.400
16
1.200
14 1.000
12
800
10
600
8 6
400
4 200
2
0
0 2004 Grondstof
2005
2006
2007
2008
DDGS
Bron: OPNV, 2008
Figuur 1.25 Volume in Nederland geproduceerde bio-ethanol (mln liter)
Bio-ethanol
2004
2005
2006
2007
2008
14
8
15
14
9
Bron: Rabobank obv eBIO.org, 2008
Het in Nederland geproduceerde volume gerst dekt niet de vraag vanuit de mout- en diervoederindustrie. Er bestaat dan ook een grote importstroom. Deze is van 2002 tot 2008 met 40% in volume toegenomen en in waarde verdubbeld (zie Figuur 1.28). Importgerst wordt in diverse sectoren verwerkt (zie Figuur 1.29).De export van
grote vraag, speculatie en de concurrentie tussen verschillende industrieën. De productiewaarde in 2007 kwam voor gerst op EUR 65 miljoen. Binnenlandse gerst wordt in toenemende mate als brouwgerst afgezet in respons op een capaciteitstoename van de Nederlandse moutindustrie.
Figuur 1.26 Volume en waarde van in Nederland geproduceerde en verwerkte tarwe
Import tarwe 4,37 mln ton; ca EUR 720 mln*
Productie tarwe 1,02 mln ton; EUR 192 mln
Handel 5,39 mln ton; EUR 6 mln
Import bloem 0,40 mln ton; ca EUR 100 mln
Meel 1,09 mln ton; EUR 342 mln
Maalindustrie 1,08 mln ton tarwe à EUR 220 mln
Export meel 0,32 mln ton; ca EUR 117 mln
Waardetoevoeging
Eindgebruiker
Diervoederindustrie 2,44 mln ton tarwe à EUR 490 mln
Tarwegries 124.000 ton; EUR 16 mln Import
*Handelswaarde per ton berekend middels importwaarde en volume Bron: CBS, PA, LEI, Rabobank, 2007
Export tarwe 0,47 mln ton; ca EUR 100 mln
Zetmeelindustrie 1,4 mln ton tarwe à EUR 280 mln
Zetmeel, glucose en overige voedingsingrediënten 700.000 ton; EUR 700 mln Export
Ethanolindustrie
Gluten 82.000 ton; hydrolysaat 300.000 ton
22 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.27 Kerngegevens van de binnenlandse productie van gerst 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009*
315
349
288
307
269
261
310
314
Productie gerst, 1.000 ton Wintergerst, 1.000 ton
16
20
22
20
24
29
34
38
Zomergerst, 1.000 ton
299
329
266
287
245
232
276
276
Naar moutindustrie, 1.000 ton Naar diervoederindustrie, 1.000 ton Aantal bedrijven Areaal ha
92
96
48
90
129
128
*
*
182
210
175
153
84
75
*
*
4.258
4.371
3.923
3.987
3.667
3.691
3.733
*
56.824
54.376
46.839
49.638
44.236
45.974
50.234
44.464
Areaal per bedrijf (ha)
13
12
12
12
12
12
13
*
Telersprijs brouwgerst / 100 kg
10,55
10,84
8,91
9,71
12,69
22,04
21,20
*
Telersprijs voedergerst / 100 kg
8,11
10,38
8,40
8,82
10,84
18,89
18,46
12,011
5,5
6,4
6,1
6,2
6,1
5,7
6,2
*
Opbrengst per ha (1.000 kg) * Voor zover bekend Bron: PA, CBS, LEI, 2009
De werkgelegenheid in de Nederlandse moutindustrie, die bestaat uit een paar spelers, is de afgelopen jaren fors teruggelopen tot 40 arbeidsplaatsen (zie Figuur 1.31).
gerst fluctueert sterk, maar bestaat voor 90% uit geïmporteerde gerst die na afstemming van vraag en aanbod weer op de wereldmarkt wordt verhandeld.Dit is illustratief voor de doorvoerfunctie van Rotterdam en de Eemshaven. Gerst en maïs zijn in de diervoederindustrie uitwisselbaar. De fluctuatie in de afzet van gerst naar de diervoederindustrie (zie Figuur 1.30) is dan ook gerelateerd aan het aanbod en prijzen van maïs. In 2005 en 2006 werd onder invloed van lage prijzen veel maïs verwerkt, terwijl door een hoge maïsprijs in 2007 het gebruik van gerst in de veevoederindustrie meer dan verdubbelde.
Het percentage voor de moutindustrie geïmporteerde gerst stijgt, evenals het volume binnenlandse gerst dat in de industrie wordt afgezet (zie Figuur 1.32). De Nederlandse productiecapaciteit nam van 2002 tot 2008 met ruim 40% toe en wordt intussen maximaal benut. Hierdoor is de bierindustrie veel minder afhankelijk geworden van buitenlandse mout. Zo is een grote brouwer in 2004 overgestapt van buitenlandse naar Nederlandse mout. De gerst die de Nederlandse moutindustrie verwerkt bestaat gemiddeld voor 15% uit binnenlandse gerst.
Figuur 1.28 Waarde en volume van de import van gerst (1.000 ton)
(EUR mln)
350
1.800 1.600
300
1.400 250
1.200
200
1.000 800
150
600 100 400 50
200 0
0 2002
Volume
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Waarde
* Gegevens 2009 t/m september bekend; verwachting 2009 geduid door extrapoleren vanaf september 2009 Bron: CBS, 2009
2009*
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 23
Figuur 1.29 Verwerking van geïmporteerd gerst (1.000 ton)
900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 2003 Mout
2004 Veevoeder
2005
Export
2006
2007
2008
Overige
Bron: PA, 2008
Uitgangspunt in de waardeketen voor gerst voor 2007 is de productiewaarde van circa EUR 65 miljoen in de primaire fase (zie Figuur 1.33). De moutindustrie nam voor EUR 150 miljoen aan gerst af en zette de geproduceerde mout af voor EUR 323 miljoen, zodat EUR 173 miljoen aan waarde werd toegevoegd. De import van mout bedroeg EUR 18 miljoen. De diervoederindustrie nam voor EUR 160 miljoen gerst af. Bovendien werd er voor EUR 44 miljoen aan gerst geëxporteerd.Tenslotte werd er voor EUR 16 miljoen aan bierbostel afgezet.
De moutindustrie verwerkte in 2007/2008 een volume van 0,85 miljoen ton gerst tot grofweg 765.000 ton mout. Daarvan werd ruim 2/3 afgezet bij de bierindustrie en werd 1/3 geëxporteerd. Bij de productie van bier komt overigens nog ‘bierbostel’ vrij, een product dat in de melkveehouderij en in geringe mate in de varkenshouderij wordt afgezet en daarmee bijdraagt aan de vierkantsverwaarding van gerst. In 2007 werd door het vermarkten van 570.000 ton bierbostel EUR 16 miljoen aan waarde gecreëerd (Bron: LEI).
Figuur 1.30 Toepassing van gerst in diervoeder 2002/2003
2003/2004
2004/2005
2005/2006
2006/2007
2007/2008
Volume gerst naar diervoeder
876
746
421
374
948
390
Waarvan afkomstig uit import
694
536
246
221
863
315
(1.000 ton)
Bron: PA, 2008
Figuur 1.31 Werkgelegenheid in mouterijen
Banen
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
58
51
53
53
41
40
40
Bron: LISA obv bewerkte cijfers, CBS, 2008
Figuur 1.32 Productie, import en export van mout (1.000 ton)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Productie van mout
598,8
652,6
564,4
672,4
739,9
846,6
92,0
96,0
48,3
89,5
128,6
128,4
Uit binnenlandse gerst Uit buitenlandse gerst
506,8
556,6
516,1
582,9
611,3
718,2
Import van mout
408,5
332,9
276,1
279,6
234,2
233,8
Export van mout
143,8
222,1
154,7
206,4
240
267,4
Bron: PA, 2008
24 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.33 Volume en waarde van In Nederland geproduceerde en verwerkte gerst
Import gerst 1,24 mln ton; EUR 195 mln**
Productie gerst 0,26 mln ton; EUR 52 mln
Handel 1,50 mln ton
Moutindustrie 0,85 mln ton; inkoop gerst EUR 150 mln
Diervoederindustrie 0,95 mln ton; gerst EUR 160 mln
Export gerstproducten 0,26 mln ton; EUR 44 mln**
Export mout 0,24 mln ton; EUR 73 mln**
Bierindustrie 0,57 mln ton mout*; inkoop EUR 250 mln
Import mout 44.000 ton; EUR 18 mln**
Bierbostel 0,55 mln ton (incl. import 0,15 mln ton)*; EUR 16 mln; biergist 105.000 ton als diervoeder
Waardetoevoeging
Eindgebruiker
Import
Export
* Anname mbt volume mout ** Handelswaarde per ton berekend middels importwaarde en volume Bron: CBS, LEI,OPNV, PA, Rabobank, 2007
Aardappelen De Toegevoegde waarde van de aardappelsector
misoogsten elders en indirect door de hoge graanprijzen. De aanname volgend dat het kostenpercentage voor de gehele Nederlandse landbouw indicatief is voor dat van de aardappelsector, levert de primaire productie van aardappelen de laatste jaren een toegevoegde waarde van een kleine EUR 300 miljoen in 2004 tot zelfs EUR 530 miljoen in 2006 (zie Figuur 1.34). De goede prijs voor consumptieaardappelen leverde de grootste bijdrage aan de grote, ingeschatte, toegevoegde waarde in dat jaar. De opbouw van de toegevoegde waarde wordt verderop per aardappelsector besproken.
Analoog aan graan kan er ook een inschatting worden gemaakt van het aandeel van de primaire productie aan de toegevoegde waarde van de aardappelsector. De productiewaarde van aardappelen nam tussen 2004 en 2008 met 34% toe tot EUR 1,01 miljard in 2008, met een piek van EUR 1,3 miljard in 2006. De oorzaak van deze stijging is de goede prijzen die voor aardappelen werden betaald. Deze wordt direct gestuurd door uiteraard een goede vraag naar aardappelen zelf en
Figuur 1.34 Volume en waarde van in Nederland geproduceerde en verwerkte aardappelen 2004
2005
2006
2007
2008
20.402
20.789
22.565
23.531
24.013
754
783
1.305
1.285
1.011
12.357
12.551
13.378
14.494
16.021
66.1
60.4
59.3
61.6
66.7
Kostenaandeel verbruik aardappelen
457
473
774
792
675
Toegevoegde waarde aardappelen
297
310
531
493
336
(EUR mln)
Productiewaarde landbouw Aproductiewaarde aardappelen Verbruik grondstoffen en diensten landbouw Als % van de totale productie
Bron: LEI obv CBS Landbouwrekeningen, 2008
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 25
zetmeelaardappelen. Dit kan z’n weerslag hebben op de werkgelegenheid.
Het totale landbouwareaal aangewend voor aardappelen neemt sinds 2002 geleidelijk af in alle sectoren. Het aandeel per soort aardappel is echter min of meer stabiel (zie Figuur 1.35). Bij consumptieaardappelen is sprake van areaalfluctuaties in reactie op in marktprijzen. Bij zetmeelaardappelen is sprake van een zekere prijsstabiliteit doordat de verwerkende industrie de productie in een coöperatieve structuur integraal overneemt. Daarbij neemt het areaal zetmeelaardappelen af in reactie op komende wijzigingen in het Europese marktordeningsbeleid.
De opbrengst per hectare laat van 2002 tot 2008 een trendmatige stijging zien van 6% in de richting van 46 ton. De opbrengsttoename is daarmee aanzienlijk kleiner dan de toename van de opbrengst van suikerbieten die sinds 2002 met 26% groeide. De grotere weersgevoeligheid van zetmeelaardappelen en de grondsoort waarop wordt geteeld zijn hieraan onder meerdebet.Voor de veredeling ligt er ook een taak om het zetmeelgehalte in aardappelen te laten stijgen.
Zetmeelaardappelen
Telers van zetmeelaardappelen ontvangen een door de EU vastgestelde minimumprijs (die is gekoppeld aan de productie van een ton zetmeel) en een compensatie. Deze compensatie is gerelateerd aan de hectaretoeslag voor graantelers en deels aan het geteelde gewas.Transport- en reinigingskosten worden bij telers in mindering gebracht. De vroege of late levering door telers geeft de mogelijkheid de campagneduur te verlengen en de productiecapaciteit optimaal te benutten. Telers van zetmeelaardappelen participeren risicodragend in de aardappelzetmeelverwerking.
De in Nederland geproduceerde zetmeelaardappelen en zo’n 300.000 ton geïmporteerde zetmeelaardappelen uit met name Duitsland worden door één bedrijf verwerkt (Bron:NAO).Dit bedrijf is een coöperatie met 2.000 leden en 1.374 werknemers (cijfers 2008). De totale keten voegt voor circa EUR 250 miljoen aan waarde toe aan zetmeelaardappelen (zie Figuur 1.36). Tussen 2002 en 2008 fluctueerde de productie van zetmeelaardappelen tussen 1,8 miljoen en 2,2 miljoen ton, gestuurd door het ingezette areaal en weersomstandigheden (zie Figuur 1.37). Zo waren de zomers van zowel 2003 als 2006 droog en warm en dat had een duidelijke negatieve invloed op de opbrengst. Er bestaat ook een aanzienlijke spreiding in de opbrengsten per bedrijf die te maken heeft met verschillen in managementkwaliteiten tussen telers.
Zetmeel en zetmeelderivaten worden ondermeer toegepast in voeding, papier, diervoeding, bouwmaterialen, kleefstoffen en textiel. Daarnaast ontstaan bij de productie van zetmeel aardappelpersvezels als coproduct dat wordt toegepast in de diervoeding. In Nederland werd in 2007 315.000 ton persvezels afgezet met een waarde van EUR 9,5 miljoen (Bron: LEI).
Het totaal aantal bedrijven dat zetmeelaardappelen produceert daalde fors met 4% tot 8% per jaar tot 1.741 in 2008. Dit gebeurde onder druk van gedeeltelijke ontkoppeling van EU-steun voor de zetmeelsector en de afbouw van het Europese zetmeelbeleid. Daarmee nam het gemiddelde areaal per bedrijf tussen 2002 en 2008 met 33% (4,8% per jaar) toe tot 26 ha. Er is sprake van schaalvergroting en specialisatie bij de telers die doorgaan met
Het door de EU vastgestelde Nederlands aardappelzetmeelquotum ligt sinds 2002 stabiel op 507.000 ton en is verlengd tot 2011. Om dit contingent te vullen werd in 2007 2,08 miljoen ton zetmeelaardappelen verwerkt, waar in 2005 nog 2,5 miljoen ton aardappelen werd verwerkt. De daling is een gevolg van de recent verhevigde competitie tussen graan- en aardappelzetmeel enerzijds
Figuur 1.35 De ontwikkeling van het aardappelenareaal in detail 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Zetmeelaardappelen (ha)
48.986
48.794
51.496
50.690
49.592
47.980
46.034
Consumptieaardappelen (ha)
77.211
70.534
72.629
65.828
69.478
72.464
69.302
Pootaardappelen (ha)
38.959
39.293
39.739
39.262
37.428
36.729
36.534
Zetmeelaardappelen (%)
30
31
31
33
32
31
30
Consumptieaardappelen (%)
47
44
44
42
44
46
46
Pootaardappelen (%)
24
25
24
25
24
23
24
Bron: CBS, 2008
26 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.36 Omzet en waarde aardappelzetmeelindustrie (EUR mln)
2004
2005
2006
2007
2008
Bruto omzet
681,4
662,1
713,5
680,2
717,2
Netto omzet
609,5
591,6
633,7
615,7
652,7
Toegevoegde waarde
279,0
278,8
242,7
254,1
261,7
Bron: AVEBE, 2008
en de suikerindustrie anderzijds. De graanprijzen stegen in 2006 en 2007 sterk door een kleiner aanbod dan verwacht. Omdat de aardappelzetmeelprijs de graanzetmeelprijs volgt, was een verhevigde competitie van de aardappelzetmeelindustrie met de suikerindustrie het gevolg. De volume- en waardeketen voor zetmeelaardappelen ziet er voor 2007 als volgt uit (zie Figuur 1.38). Zetmeelproducten voegen rond EUR 254 miljoen aan waarde toe. Coproducten hebben een waarde van circa EUR 9,5 miljoen. De toegevoegde waarde door verwerking van zetmeelaardappelen bedraagt derhalve circa EUR 264 miljoen.
Consumptie- en industrieaardappelen Tafelaardappelen en industrieaardappelen zijn bestemd voor humane consumptie en worden hier, in lijn met de terminologie van de industrie, consumptieaardappelen genoemd. Industrieaardappelen worden door de industrie verwerkt tot bijvoorbeeld frites. Tafelaardappelen worden in verwerkte vorm gebruikt voor binnenlandse consumptie. Consumptieaardappelen worden geïmporteerd voor de verwerkende industrie maar ook geëxporteerd zonder te zijn verwerkt.Tevens vindt in de keten import en export plaats van het verwerkte product. Ook de keten van consumptieaardappelen zet coproducten als diervoeder af: aardappelstoomschillen, aardappelsnippers en restpartijen frites.
Tussen 2002 en 2005 daalde het areaal consumptieaardappelen met 14% naar ca 66.000 hectare en het aantal telers met 26% naar ruim 6.800. De daling had plaats in 2002/2003 en 2004/2005. Beide jaren nam het aantal bedrijven af met 1.000 en het areaal met 7.000 hectare (zie Figuur 1.39). Er was sprake van goede oogstjaren en lage prijzen, waardoor telers het jaar erop een ander gewas kozen. Na 2005 laat het areaal een toename zien van 5.000 hectare als reactie op goede prijzen. Het aantal bedrijven en de productie stabiliseerde daardoor. Meer recent is er sprake van schaalvergroting en een vrij constante opbrengst per hectare, die, slechte oogsten als in 2003 en 2006 buiten beschouwing latend, stelselmatig 50 ton of meer per hectare bedraagt. Door variabele prijzen fluctueert de productiewaarde sinds 2002 tussen EUR 115 en EUR 700 miljoen. Er zijn in totaal rond 300 bedrijven met in totaal 2.250 werknemers actief in de afzet, handel en export van consumptieaardappelen. De werkgelegenheid in deze branche is sinds 2002 met 15% gedaald. Het via de handel aan de verwerkende industrie geleverde volume ligt rond 20% en is dalende omdat de verwerkende industrie in toenemende mate contracten met telers aangaat. De export van industrieaardappelen daalt trendmatig sinds 2002 (zie Figuur 1.40) doordat importerende landen zelf meer gaan telen en bovendien elders inkopen.
Figuur 1.37 Kerngegevens van de productie van zetmeelaardappelen
Areaal zetmeelaardappelen (ha) Aantal bedrijven Areaal per bedrijf (ha)
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
48.986
48.794
51.496
50.690
49.592
47.980
46.034
2.469
2.278
2.163
2.049
1.980
1.869
1.741
20
21
24
25
25
26
26
2.080
1.822
2.026
2.254
1.865
2.016
2.095
Telersprijs (EUR/100 kg ex BTW*)
4,61
4,54
4,45
4,66
3,83
4,71
4,37
Opbrengst per ha (ton)
42,8
37,3
44,3
44,5
37,6
42,0
45,5
Productie in (1.000 ton)
* Prijzen per 100 kg ex BTW; berekeningen obv 400 gram onderwatergewicht Bron: CBS, LEI, 2008
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 27
Figuur 1.38 Waardeketen zetmeelaardappelen
Productie zetmeelaardappelen binnenland 2 mln ton; EUR 97,6 mln*
Import zetmeelaardappelen 318.000 ton; EUR 12,7 mln**
Aardappelzetmeelproductie Inkoop zetmeelaardappelen EUR 110 mln
Voeding en diervoeding (kalveren, melkvee)
Waardetoevoeging
Netto omzet EUR 616 mln, toegevoegde waarde EUR 254 mln
Eindgebruiker
Coproducten 315.000 ton; EUR 10 mln
Papier, textiel, bouw en kleefstoffen
Import
Export
* EU-zetmeelaardappelprijs bij onderwatergewicht van 470 gram ** Import- resp. exportwaardes per kg 2007 Bron: NAO, AVEBE, CBS, OPNV, LEI, Rabobank, 2007
gecompenseerd door goede prijzen waardoor de productiewaarde op peil bleef. Oorzaak van de dalende consumptie zijn veranderende eetgewoonten en demografische verschuivingen, zoals de stijging van het aantal alleenstaanden, en invloeden van andere culturen. Rabobank verwacht dat de consumptie van verse aardappelen vanwege de kredietcrisis stabiliseert terwijl bij de verwerkte producten de aardappelspecialiteiten terrein verliezen aan gewone frites.
Een deel van de handelaren verpakt tafelaardappelen. Er bestaan twee modellen. Sommige bedrijven kiezen voor bepaalde telers waarna de aardappelen met duidelijkheid over marges worden afgezet via vaste kanalen zoals de retail. Andere verpakkers kopen aardappelen op de vrije markt met een wisselende marge.Verpakking en logistiek bepalen de toegevoegde waarde bij tafelaardappelen. Deze varieert, afhankelijk van de mate waarin prijsstijgingen van aardappelen worden doorberekend aan de consument. De in de handel toegevoegde waarde is gestegen vanaf 2006.
De aardappelverwerkende industrie in Nederland neemt gemiddeld circa 3,2 miljoen ton aardappelen af (zie Figuur 1.42) en kent een omzet van circa EUR 1,25 miljard (Bron: VAVI). Er is Europees gezien sprake van overproductie van consumptieaardappelen met een lastige onderhandelingspositie positie voor telers tot gevolg. Het aanbod
De binnenlandse consumptie van aardappelen nam sinds 2002 af met 12% tot 319.000 ton (zie Figuur 1.41).De productiewaarde varieerde in deze periode door sterk wisselende telersprijzen. De gedaalde consumptie vanaf 2002 werd
Figuur 1.39 Kerngegevens van de productie van consumptieaardappelen 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009*
77.211
70.534
72.629
65.828
69.478
72.464
69.302
70.519
9.227
8.173
8.009
7.035
6.806
6.964
6.822
8
9
9
9
10
10
10
3.947
3.240
3.805
3.213
3.077
3.604
3.631
Telersprijs (EUR/100 kg ex BTW)
5,08
13,11
2,98
12,14
22,9
7,94
10,00
Opbrengst per ha (ton)
51,3
46
52,6
49
44,5
49,9
52,4
200,5
424,8
113,4
390,1
704,6
286,2
363,1
Areaal consumptieaardappelen (ha) Aantal bedrijven Areaal per bedrijf (ha) Productie (1.000 ton)
Productiewaarde (EUR mln) * Voor zover bekend Bron: CBS, LEI, 2009
3.635
51,5
28 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.40 De export en import van consumptieaardappelen (1.000 ton)
1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 2002 Export
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009*
Import
* Gegevens 2009 t/m september bekend; verwachting 2009 geduid door extrapoleren vanaf september 2009 Bron: NAO, 2009
oogstjaren. Op deze manier stelt de verwerkende industrie zijn aanvoer zeker. Een zekere aanvoer is belangrijk, niet alleen om te kunnen produceren en leveren, maar ook om productiefaciliteiten efficiënt te laten opereren en de verkoop goed te kunnen plannen. Dit is ook de reden waarom de industrie vaker rechtstreekse contracten met telers aangaat.
varieert van seizoen tot seizoen onder invloed van weersomstandigheden. Hierdoor ligt de telersprijs in goede oogstjaren fors lager dan in slechte oogstjaren. Tussen 1998 en 2003 zijn de hoeveelheden verwerkte aardappelen en voorgebakken eindproducten met 15% gestegen.Vanaf 2003 is het volume van deze productgroepen redelijk stabiel (Figuur 1.42). De productie van andere eindproducten, zoals die uit het koelvers segment, nam vanaf 2002 fors toe in respons op veranderende consumentenvragen.
Vier grote spelers verwerken 87% van de aardappelen tot 1,3 miljoen ton voorgebakken producten en 0,4 miljoen ton overige producten. De totale werkgelegenheid is vrij stabiel vanaf 2002 (zie Figuur 1.43). Jaarlijks wordt een groot deel van het voorgebakken product, circa 1,2 miljoen ton, geëxporteerd. De export van het Nederlandse product
Het invoerpercentage is bij aardappelen het laatste decennium aanzienlijk toegenomen: van 23% in 1997 naar rond de 35% vanaf 2002. Dit percentage stijgt in of na matige
Figuur 1.41 De binnenlandse consumptie van aardappelen (1.000 ton)
(EUR/kg)
370
0,8
360 0,7 350 340
0,6
330 0,5 320 310
0,4
300 0,3 290 280
0,2 2002 Volume
Bron: NAO, LEI, 2008
2003 Waarde
2004
2005
2006
2007
2008
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 29
Figuur 1.42 Kerngegevens van de verwerking van consumptieaardappelen (1.000 ton)
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009**
Verwerkt
3.091
3.390
3.239
3.304
3.115
3.236
3.257
2.834
Afkomstig van invoer (%)
34
34
39
36
38
35
34
Productie voorgebakken
1.326
1.358
1.330
1.420
1.295
1.324
1.341
1.207
191
349
351
347
366
391
391
318
Productie anderszins Export voorgebakken
ca 1,2 miljoen ton*
* Gegevens wellicht niet geheel betrouwbaar (PA) ** Voor zover bekend Bron: PA, NAO, 2009
stabiliseert, waar de Belgische en Duitse export met 10% per jaar groeit (Bron: NAO). De import van aardappelproducten, ofschoon veel kleiner dan de export, verdubbelde naar 162.000 ton in vier jaar tijd. Nederlandse verwerkers verliezen Europees gezien marktaandeel. De diervoederindustrie en de biovergisting nemen coproducten uit de verwerkende industrie af en dragen zo bij aan de vierkantsverwaarding van consumptieaardappelen. De afzetwaarde van aardappelstoomschillen, aardappelsnippers en voorgebakken frites bedroeg in 2007 circa EUR 20 miljoen. Deze afzet daalde van 1,1 miljoen ton in 2005 tot 0,95 miljoen ton in 2008 doordat coproducten meer en meer naar de biovergisting stromen. De totale productiewaarde van de primaire sector wisselt van jaar tot jaar, afhankelijk van de opbrengst, vraag en aanbod in de markt en de afgesloten contracten. In 2007 bedroeg deze waarde circa EUR 286 miljoen. In dat jaar werd 90% van de in Nederland geteelde aardappelen verwerkt. Additioneel werd 0,75 miljoen ton aardappelen geïmporteerd uit voornamelijk België en Duitsland met een waarde van circa EUR 85 miljoen. De export van verse aardappelen besloeg in 2007 rond 0,9 miljoen ton tegen een waarde van circa EUR 200 miljoen. De productiewaarde van de verwerkende industrie ligt rond EUR 1,25 miljard (zie Figuur 1.44). Er wordt voor rond EUR 900 miljoen aan waarde toegevoegd door de verwerking van aardappelen. Daarnaast worden coproducten uit de verwerkende industrie in Nederland afgezet als diervoeder en gebruik in biovergisting.
Deze stroom was in 2007 circa één miljoen ton groot en had een waarde van EUR 25 miljoen.
Pootaardappelen De areaalreductie in de pootaardappelen in recente jaren heeft geleid tot een verbetering van de telersprijs (zie Figuur 1.45) en de mogelijkheid gecreëerd om op termijn het areaal weer te laten groeien. Het areaal is echter beperkt ten gevolge van hoge eisen aan teeltgrond en de beperkte hoeveelheid beschikbare grond. Dit zijn ook de redenen om het areaal te laten groeien buiten Nederland. Pootgoedproductie heeft al plaats in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Het aantal pootaardappeltelers daalde vanaf 2002 met 2% tot 7% per jaar ten gevolge van consolidatie en het ‘uitstappen’ van marginale telers tot ruim 2.000 in 2008. Omdat het aantal bedrijven sneller daalde dan het areaal steeg het areaal per bedrijf van 14 naar 17 hectare. De opbrengst per hectare is stabiel tussen 34 en 36 ton. Pootaardappelen worden af-boerderij overgenomen door de handel, die 2.200 arbeidsplaatsen kent. Dit bedrijfsmodel zorgt voor een goede positionering van de Nederlandse pootaardappel.Van 2002 tot 2005 werd dan ook een redelijke telersprijs behaald en na 2007 een zelfs een zeer goede. Daarbij is de genoemde prijs een LEIgemiddelde van beschermde en vrije rassen. In 2005 en 2006 viel de telersprijs tegen. In 2005 door het grote aanbod van consumptieen pootaardappelen en in 2006 door bacteriële ziektes die leidden tot exportbeperkingen, het afkeuren van 3.000 hectare en een lage opbrengst.
Figuur 1.43 De werkgelegenheid in de aardappelverwerkende industrie
Banen
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
4.023
3.824
3.728
3.674
3.796
3.973
3.831
Bron: LISA obv bewerkte cijfers CBS, 2008
30 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.44 De waardeketen van consumptieaardappelen
Productie binnenlandse consumptieaardappelen 3,6 mln ton; EUR 286 mln
Rest pootaardappelen
Import consumptieaardappelen 0,75 mln ton; ca EUR 126 mln*
Groothandel 0,7 mln ton
80% contractueel tussen teler en verwerker 20% van handel naar verwerker Verwerkende industrie 3,23 mln ton aardappelen levert 1,1 mln ton voorgeb. , 0,39 mln ton anders, EUR 1,25 mld
Tafelaardappelen 0,32 mln ton; EUR 223 mln 200.000-300.000 ton uit Belgie
Import verwerkt product ca 0,23 mln ton; EUR 85 mln
Export aardappelproducten ca 1,2 mln ton; EUR 984 mln*
Waardetoevoeging
Eindgebruiker
Retail, HoReCa
Import
Diervoeder en bioExport verse vergisting 1,32 aardappelen 0,9 mln mln ton; EUR 25 mln ton; EUR 196 mln*
Export
* Volume NAO, waarde CBS import- resp. exportwaardes per kg 2007 Bron: NAO, CBS, OPNV, PA, LEI, Rabobank, 2007
Nederland is wereldmarktleider in de productie van en handel in pootaardappelen: circa 70% van de wereldhandel van 650.000 tot 700.000 ton betreft Nederlands pootgoed. De exportstroom is veel groter dan de importstroom: 75% van de Nederlandse goedgekeurde pootaardappelen worden geëxporteerd. De grootte van de importen exportstroom zijn weergegeven (zie Figuur 1.46/1.47) naar volumes van de NAO. De gegevens voor 2009 zijn voorlopig. Alleen in 2005 zakte de opgaande waardelijn in door een zeer goede Europese opbrengst die leidde tot een lage export en een lage prijs.
Suiker Toegevoegde waarde suikersector Analoog aan graan en aardappelen wordt ook de toegevoegde waarde bij de primaire productie van suikerbieten geschat (zie Figuur 1.48). De productiewaarde van suikerbieten nam tussen 2004 en 2008 met 50% af tot EUR 203 miljoen in 2008 De oorzaak van deze daling is tweeledig: zowel het areaal als de telersprijs namen af. Conform de inschatting bij graan en aardappelen, steeg het kostenpercentage in de primaire productie van 60% tot 67% waardoor de toegevoegde waarde van de primaire productie tussen 2002 en 2008 daalde van EUR 120 miljoen naar EUR 68 miljoen.
Figuur 1.45 Kerngegevens van de productie van pootaardappelen 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
38.748
39.275
39.293
38.681
36.220
35.905
35.595
2.707
2.506
2.451
2.324
2.171
2.126
2.083
14
16
16
17
17
17
17
Productie in (1.000 ton)*
926
951
902
893
894
900
918
Opbrengst CBS (ton/ha)
34,5
35,8
35,9
33,4
34,9
33,8
34,7
Opbrengst NAO (ton/ha)
23,9
24,2
22,9
23,0
24,6
24,9
25,8
24,88
21,45
22,28
16,67
19,93
31,64
36,38
Areaal pootaardappelen (ha) Aantal bedrijven Areaal per bedrijf (ha)
Telersprijs per 100 kg *Geplombeerde ton Bron: HZPC, 2009
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 31
Figuur 1.46 De export van pootaardappelen (1.000 ton)
750
700
650
600
550
500 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009*
* Gegevens 2009 t/m september bekend; verwachting 2009 geduid door extrapoleren vanaf september 2009 Bron: NAO, CBS, 2009
In 2008 telde Nederland 9.400 telers. Het aantal telers daalde sinds 2002 met 86% door schaalvergroting, een afnemend suikerquotum en goede graanprijzen. Het areaal nam af met 34%, waarmee het gemiddeld areaal per bedrijf van 6,4 naar 7,8 hectare steeg. De opbrengst per hectare steeg echter met 26% van 58 ton in 2002 naar 75 ton in 2009. Hierdoor daalde de totale productie tussen 2002 en 2009 met slechts 13% wat positieve gevolgen had voor de kostprijs per eenheid. Dit is een belangrijk gegeven in verband met de competitiviteit van de Nederlandse suikerindustrie die sterk op kostprijsbeheersing is gebaseerd. De sterke en snelle stijging van de opbrengst per hectare is een gevolg van technologische vooruitgang, klimaatverandering en mogelijk
het verlaten van de sector van marginale producenten. In Nederland geteelde suikerbieten worden integraal verwerkt door één suikerproducent, een coöperatie. De suikerbietentelers zijn de leden van deze coöperatie. Er zijn in Nederland nog slechts twee fabrieken operationeel, in Dinteloord en Hoogkerk. Deze fabrieken hebben wel een competitief voordeel doordat ze met hun hoge verwerkingscapaciteit van 19.000 ton suikerbieten per dag groter zijn dan de meeste fabrieken elders in Europa. Door Europees beleid is de Europese interventieprijs (omgevormd tot referentieprijs) gedaald van EUR 632 naar EUR 404 per ton suiker in 2009.Tegelijkertijd is de minimumprijs (gebaseerd op 16% suiker) gedaald naar EUR 27,80 per ton bieten
Figuur 1.47 De import van pootaardappelen (1.000 ton)
70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 2002
2003
2004
2005
2006
2007
* Gegevens 2009 t/m september bekend; verwachting 2009 geduid door extrapoleren vanaf september 2009 Bron: NAO, CBS, 2009
2008
2009*
32 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.48 Waarde suikerbieten (EUR mln)
Productiewaarde landbouw (basisprijzen) Productiewaarde suikerbieten
2004
2005
2006
2007
2008
20.402
20.789
22.565
23.531
24.013
304
263
237
213
203
12.357
12.551
13.378
14.494
16.021
66.6
60.4
59.3
61.6
66.7
Kostenaandeel verbruik van suikerbieten
184
159
141
131
135
Toegevoegde waarde suikerbieten
120
104
96
82
68
Verbruik grondstoffen en diensten landbouw Als % van de totale productie
Bron: LEI obv CBS Landbouwrekeningen, 2008
in het boekjaar 2008/2009. Deze prijs gaat verder dalen naar EUR 26,30 in 2009/2010 en blijft tot 2015 op dit niveau. Aangezien de suikerindustrie in Nederland een coöperatieve bedrijfsvorm heeft, wordt bij goede financiële resultaten aan de leden een toeslag uitgekeerd. Daarnaast ontvangen telers een kwaliteitsverrekening voor het suikergehalte en de winbaarheid van suiker in geleverde bieten. Opgeteld ontstaat de gemiddelde quotumbietenprijs. Deze daalde overigens met 17% vanaf het seizoen 2006/2007 tot het seizoen 2008/2009 (zie Figuur 1.50), waarmee het belang van kostprijsbeheersing voor bietentelers nog eens extra wordt benadrukt. Tenslotte betaalt de coöperatie toeslagen uit voor vroeg of juist laat in het seizoen leveren van de bieten omdat de fabrieken daardoor hun operationele capaciteit optimaal kunnen benutten. Deze toeslag dient als compensatie voor gederfde suikerproductie en opslagkosten. Naast de minimumprijs namen ook deze toeslagen sinds 2006 af.
De coproducten van suikerproductie zijn bietenpulp, melasse en een meststof, Betacal. Pulp en melasse dragen bij aan de vierkantsverwaarding van de suikerbiet. Het percentage pulp dat uitgedrukt op suikerbieten wordt geproduceerd lag tussen 2002 en 2008 stabiel op 5,7% tot 6%. Het geproduceerde volume melasse en het gehalte aan suiker ervan zijn operationeel te beïnvloeden, afhankelijk van de marktprijs van melasse. De variatie in de productie zoals te zien tussen 2002 en 2008 is dan ook een gevolg van strategische en operationele beslissingen. De melasse werd tot voor kort verwerkt tot ethanol, die wordt toegepast in sterke drank en de farmacie. Melasse wordt ook toegepast bij de productie van gist en diervoeder. Pulp wordt afgezet in de rundvee- en varkenshouderij. Betacal wordt terugverkocht aan de bietentelers. Uitgaande van de eerder genoemde toegevoegde waarde van EUR 82 miljoen ein de primaire fase wordt in de in de
Figuur 1.49 Kerngegevens suikerbieten en suiker
Bietenproductie (1.000 ton) Areaal (1.000 ha) Aantal telers Areaal per bedrijf (ha)
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009***
6.250
6.210
6.292
5.931
5.414
5.504
5.219
5.441
109
103
98
91
83
82
72
72
17.100
16.300
15.400
14.600
14.000
12.300
9.400
9.200
6,4
6,3
6,4
6,2
5,9
6,7
7,7
7,8
Bietenopbrengst (ton/ha)
58,2
60,7
64.6
65,3
66,0
67,1
72,2
74,8
Suikerpercentage
16,1
17,3
16,3
16,9
16,4
17,4
17,2
18,3
9,4
10,5
10,5
11,0
10,8
11,7
12,4
13,6
50,00
52,5
57,50
45,75
37,25
35,00
33,75
Suikeropbrengst (ton/ha) Telersprijs* Minimumprijs bieten/ton (EUR/ton)
44
44
44
44
44
33
30
Melasseproductie (1.000 ton)
222
246
231
200
230
200
195
Prijs pulp (EUR/ton)
110
110
120
105
110
130
150
Pulpproductie (1.000 ton)**
359
381
365
345
328
320
291
* Telersprijs per ton bij 16% suiker ** Pulp obv 90% DS pellets *** Cijfers nog onvolledig Bron: FO Licht, CBS, Suiker Unie, LEI, IRS, 2009
28
305
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 33
Figuur 1.50 Toeslagen voor telers van suikerbieten 2006/2007
2007/2008
2008/2009
37,25
29,5
27,75
Ledentoeslag
6,65
5,50
6,00
Winbaarheid toeslag
2,01
2,14
2,11
Suikergehalte toeslag
1,54
4,17
3,58
(EUR mln)
Minimumprijs bieten per ton
Gemiddelde quotumbietenprijs opgeteld
47,45
41,31
39,44
Vroeg- / laatlevering
0,62
0,67
1,52
Volumetoeslag
0,25
0,25
0,25
Bron: Suiker Unie, Rabobank, 2009
suikerindustrie voor EUR 563 miljoen aan waarde toegevoegd, in de diervoederindustrie voor EUR 59 miljoen en de meststoffenindustrie voor EUR 2 miljoen (zie Figuur 1.51). Daarmee komt de toegevoegde waarde van de verwerkende industrie op EUR 624 miljoen.
Oliehoudende zaden en diervoeder Nederland is een belangrijke doorvoerhaven voor schroot van oliehoudende zaden en een grote afnemer van deze producten. Daardoor is een industrie ontstaan die grondstoffen, te weten sojabonen, zonnebloempitten en koolen raapzaad, bewerkt. Dit zogeheten ‘crushen’ levert schroot en olie op. De schroten worden gebruikt in de diervoederindustrie. Ook palmpitschroot wordt in de diervoederindustrie veel toegepast en direct als schroot aangevoerd. Figuur 1.52 geeft de schrootproductie in Nederland weer in de boekjaren 2004/2005 tot en met 2006/2007. Opvallend is de geringe, hoewel stijgende, productie van schroot van raap- en koolzaad in verhouding
tot de toegepaste volumes (zie ook Figuur 1.50). De meeste schroten van deze zaden worden lokaal in het land van herkomst geproduceerd. In Nederland worden soja, zonnebloempitten, raapzaad en palmpitten ingevoerd en/of verwerkt (zie Figuur 1.53). Lijnzaad, kokos en katoenzaad zijn vanwege de relatief geringe volumes hier niet meegenomen. Onder productie wordt verstaan de productie van schroot door verwerking van de zaden. Verwerking betreft het gebruik van schroot in diervoeder. Nederland verwerkt niet alleen enorme volumes aan sojabonen tot schroot, maar importeert en exporteert ook enorme hoeveelheden. Geïmporteerd en geproduceerd raapzaad wordt bijna integraal door de diervoederindustrie afgenomen. De export is dus gering. Bij palmpitschroot blijkt het belang van Nederland als doorvoerhaven. Ofschoon het product hier niet wordt geproduceerd door crushen, is de exportstroom met 500.000 ton aanzienlijk te noemen.
Figuur 1.51 Waardeketen suiker
Productie suikerbieten 5,5 mln ton; EUR 213 mln
Verwerkende industrie
Suiker 890.000 ton (NL quotum 805.000 ton); EUR 563 mln
Waardetoevoeging
Droge pulp 160.000 ton; perspulp 550.000 ton; samen EUR 37 mln
Eindgebruiker
* Prijs rietmelasse als referentieprijs genomen Bron: CBS, LEI, Suiker Unie, FO Licht, Rabobank, 2007
Import
Melasse (bio-ethanol, diervoeder en gist) 200.000 ton; EUR 22 mln*
Export
Betacal 200.000 ton; EUR 2 mln
34 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.52 Geproduceerde schroten (1.000 ton)
Soja Zonnebloem Raap- / koolzaad
2004/2005
2005/2006
2006/2007
2.579
2.374
2.434
296
228
262
21
31
106
Bron: CBS, MVO, PDV, PA, 2009
De genoemde producten zijn weergegeven als componenten van in Nederland geproduceerd diervoeder (zie Figuur 1.54). Omdat kalenderjaren en boekjaren niet altijd samenlopen, kunnen cijfers afwijken van elders genoemde cijfers. Van 2002 tot 2008 werd tussen 13 miljoen en 14,5 miljoen ton diervoeder geproduceerd met een waarde van EUR 3 miljard tot EUR 4 miljard.Coproducten uit de verwerkende industrieën van tarwe, maïs en suikerbieten vormen 1,5 miljoen ton van de grondstoffen. Nederland is Europees gezien een zeer belangrijke speler. Slechts Duitsland, Frankrijk en Spanje produceren duidelijk meer diervoeder. Italië en Groot-Brittannië produceren ongeveer evenveel als Nederland. Trendmatig neemt de productie van diervoeder in Nederland toe vanaf 2003, nadat halverwege de jaren negentig een reductie was ingezet door afnemende aantallen dieren. De toename is toe te schrijven aan de drie belangrijkste sectoren: rundvee, varkens en pluimvee. Het totale volume in diervoeder verwerkte granen bleef tussen 2002 en 2005 stabiel rond 4.000 ton. In 2007 steeg het volume echter met 64% ten opzichte van 2005, terwijl
het volume van ‘overige grondstoffen’, waaronder glucose, coproducten uit de bieren zetmeelindustrie en maïszetmeel, met 65% afnam. De granen werden derhalve als primaire grondstof ingezet, niet als coproduct. De oorzaak kan liggen in de lagere kosten bij het gebruik van primaire grondstoffen maar ook in de verminderde beschikbaarheid van coproducten. Het volume tarwe nam fors toe tussen 2003 en 2007. De verwerking van het primaire product nam daarmee toe ten koste van het gebruik van coproducten als gluten en tarwezetmeel uit de zetmeelindustrie. De diervoederindustrie verwerkt rond 70% van de Nederlandse tarwe en is daarmee de belangrijkste afnemer. Het aandeel van Nederlandse tarwe in het totale volume van de in deze industrie verwerkte tarwe bedroeg van 2002 tot 2005 40% en van 2005 tot 2008 30%. Maïs en gerst zijn tot op zekere hoogte uitwisselbaar: hoge prijzen van de ene grondstof leiden tot vervanging door toepassing van een groter volume van de ander. Het aandeel van beide gewassen gezamenlijk vertoont echter een tweetal trendbreuken. In 2005 daalt het aandeel sterk en nemen maïszetmeel, tarwezetmeel
Figuur 1.53 Activiteiten rondom oliehoudende zaden in Nederland in 2007 (1.000 ton)
3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 Soja Productie
Zonnebloem Import
Bron: CBS, MVO, PDV, PA, 2007
Export
Raapzaad Verwerkt
Maïsgluten
Palmpit
Overige
1 De sociaaleconomische betekenis van het akkerbouwcomplex anno 2009 | 35
Figuur 1.54 Productie en samenstelling van diervoeder 2002
2003
2004
2005
2006
2007
12.846
13.078
12.979
13.491
13.730
14.507
2.160
2.521
2.099
1.834
2.231
2.544
Volume zonnebloemproducten
396
350
317
420
392
348
Volume raapzaad/koolzaadproducten
491
562
681
856
1,014
971
Volume palmpitproducten
718
707
991
879
605
838
1.695
1.378
1.771
1.807
2.906
2.439
(1.000 ton)
Meng voeder Volume sojaproducten
Volume tarwe Volume gerst
876
746
421
374
948
390
Volume maïs
1.132
1.241
1.470
1.328
1.554
2.967
418
311
425
392
233
598
4.960
5.262
4.804
5.601
3.847
3.412
Tarwe coproducten
988
935
700
781
839
918
Maïs coproducten
106
131
152
151
165
101
Droge pulp
240
209
251
245
348
258
Melasse
341
298
250
255
174
285
Volume overige granen Overige, waarvan
Bron: CBS, MVO, PDV, PA, 2007
en gluten de plaats in van maïs en gerst. (zie de post ‘overige’ in Figuur 1.54). De twee laatstgenoemde producten komen voort uit de zetmeelindustrie. In 2006 stijgt het aandeel van zowel gerst als maïs fors door een veel kleinere beschikbaarheid van coproducten uit de zetmeelindustrie. Het volume soja is van 2002 tot en met 2004 samen met tarwe constant goed voor 30% van de grondstoffen in diervoeder. Beide fungeren als eiwitbron, ofschoon het eiwitgehalte in soja veel groter is. In 2005 daalde het volume soja sterk door een toename van het gebruik van gluten uit de zetmeelindustrie als eiwitbron, om in 2006 weer op het normale volume uit te komen. Het volume steeg van 2006 tot 2007 als gevolg van de aantrekkende vraag naar diervoeder. De vraag naar raapzaad- en palmpitschroot nam toe tussen 2002 en 2007, enerzijds door de groeiende afzet van diervoeders, anderzijds doordat ze tot de goedkopere grondstoffen behoren. De diervoederindustrie is sterk geconsolideerd. Vijf grote mengvoederbedrijven hebben 65% van de Nederlandse markt in handen. De gehele markt wordt bediend door 120 bedrijven. De totale werkgelegenheid daalde tussen 2002 en 2008 met 13% tot 4.665 arbeidsplaatsen. De waardeketen van de oliehoudende zaden en de diervoederindustrie geeft inzicht in de verbinding tussen de primaire sector en de verwerkende industrie (zie Figuur 1.55).
Zowel primaire producten als coproducten en verwerkte producten uit de verwerkende industrie worden in enorme volumes ingezet. Naast droogbereide diervoeders worden coproducten uit diverse verwerkende industrieën afgezet als vochtrijke diervoeders (zie Figuur 1.56).Van de vochtrijke diervoeders is tweederde uit Nederland afkomstig en wordt éénderde geïmporteerd. Eiwitten, vezels en tarwegries komen vrij bij de productie van graanzetmeel, terwijl de aardappelverwerkende industrie onder meer aardappelstoomschillen, aardappelsnippers en voorgebakken frites levert. Coproducten dragen niet alleen bij aan een betere verwaarding van de grondstoffen uit de akkerbouw, maar vervangen ook een deel van de krachtvoeders. Dit komt zowel de winstgevendheid van de primaire akkerbouw als van de verwerkende industrie en de dierhouderij ten goede. Overigens dienen deze coproducten ook als grondstof voor andere industrieën. Zo wordt hydrolysaat uit de zetmeelindustrie meer en meer aangewend in de fermentatie-industrie en bij de productie van graanalcohol en worden coproducten uit de aardappelverwerkende industrie in toenemende mate in de biovergisting toegepast (Bron: OPNV).
36 | Rabobank Kiezen is de kunst
Figuur 1.55 Waardeketen droge diervoeders en schroten Import soja (3 mln ton); raapzaad (0,2 mln ton); zonnebloempitten (0,5 mln ton)
Maïs
Import schroot** 5,84 mln ton
Overige producten en diversen* 3,20 mln ton
Graan 5,77 mln ton
Coproducten uit graan en suiker 0,99 mln ton
Verwerkende industrie
Olie 0,7 mln ton
Schroot en maïsgluten 3,16 mln ton
Export olie 0,4 mln ton
Waardetoevoeging
Diervoederindustrie 14,9 mln ton; EUR 4 mld, ex export schroot en olie
Export diervoeder
Export schroot 4,32 mln ton
Eindgebruiker
Import
Export
* Maniok, pulp, melasse, wei- en melkpoeder, peilvruchten, diversen, ** Soja-, zonnebloem-, palmpit-, kokos-, lijn- en raapschroot; maïsgluten Bron: CBS, PDV, PA, Rabobank, 2007
Figuur 1.56 Afzet coproducten verwerkende industrie als vochtrijke diervoeders (1.000 ton)
2004
2005
2006
2007
2008
2.021
2.194
2.000
1.865
1.830
1.300
1.390
1.180
1.100
975
473
560
560
570
555
98
118
125
120
195
150
126
135
75
105
1.314
1.481
1.468
1.340
1.325
Aardappelpersvezels
325
375
395
315
372
Aardappelstoomschillen
666
703
726
690
620
Aardappelsnippers
153
167
147
160
145
Voorgebakken frites
47
48
57
54
54
Aardappelzetmeel
68
88
83
56
49
Diverse producten
55
100
60
65
85
633
459
507
432
375
576
416
475
410
350
57
43
32
22
25
Wei- en melkproducten
600
850
785
710
755
Fermentatie en alcoholindustrie incl. DDGS
223
192
250
252
290
Diversen
330
144
140
226
260
Graanverwerkende industrie Tarwe coproducten en hydrolysaat Bierbostel Verse maïsgluten Biergist en overige Aardappelverwerkende industrie
Suikerindustrie Perspulp Bietenpuntjes
Bron: OPNV, 2008
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 37
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland De wereldmarkt zal het komende decennium zoeken naar een nieuw evenwicht. Als gevolg van populatiegroei, welvaartsgroei en urbanisatie groeit de wereldwijde vraag naar voedsel in het algemeen en naar vlees in het bijzonder. Doelstellingen met betrekking tot het terugdringen van CO2-emissies stimuleren het gebruik van bio-ethanol. Ondanks investeringen in tweedegeneratie biobrandstoffen, waarbij cellulose als grondstof wordt gebruikt in plaats van zetmeel, suiker en andere koolstofbronnen, zal bio-ethanol niet significant bijdragen aan onze energievoorziening tot aan 2020.Wel zal de bio-ethanolindustrie door het gebruik van graan en suiker op de grondstoffenmarkt voorlopig een concurrent blijven van de voedingsmiddelenindustrie. Om in de vraaggroei te kunnen voorzien, wordt de wereldwijde akkerbouw uitgedaagd de productie te verhogen. Het is daarbij zaak om het beschikbare areaal landbouwgrond optimaal te benutten door de opbrengsten per hectare duurzaam te maximeren. Op basis van een Rabobank-analyse wordt gesteld dat er bij gelijkblijvende opbrengsten per hectare en bij gelijkblijvende conversiefactoren, wereldwijd additioneel 140 miljoen hectare nodig is om in de tweede helft van het komende decennium aan de mondiale vraag naar graan en suiker te kunnen voldoen.Wereldwijd is er een potentieel van ongeveer 180 miljoen hectare aan extra landbouwgrond beschikbaar, maar niet al deze grond zal het komende decennium in gebruik worden genomen. Er zal dus
geïnvesteerd moeten worden in opbrengstverhoging en conversieverbetering om aan de toenemende vraag naar suiker en graan te kunnen voldoen. Grilligere weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering kunnen opbrengsten per seizoen sterk doen variëren. Door de liberalisatie van landbouwmarkten, de diversificatie en groei van de vraag, zullen wereldwijde voorraadniveaus naar verwachting fluctueren rondom een lager gemiddelde niveau. Hierdoor zullen de prijzen van agrarische grondstoffen meer volatiel worden. Er zijn economische theorieën die stellen dat het leervermogen van spelers en overheden in waardeketens die met meer prijsvolatiliteit van grondstoffen te maken krijgen ervoor zorgt dat de volatiliteit in de loop der tijd wordt gedempt. Snelle leerlingen zullen mogelijkheden creëren dit volatiliteitrisico eerder en beter te beheersen waar langzame leerlingen extra leergeld betalen. Het Nederlandse akkerbouwcomplex bevindt zich op een kruispunt. Zekerheden uit het verleden gelden niet meer. Het na de Tweede Wereldoorlog zorgvuldig opgebouwde Europese landbouwbeleid wordt de laatste decennia in vrij hoog tempo ontmanteld. Deze ontwikkeling zet zich richting 2020 door. Met name de ’Mansholt-gewassen’ (graan, suiker en zetmeelaardappelen) zullen de komende 10 jaar met ingrijpende veranderingen te maken krijgen als gevolg van genomen beleidsmaatregelen. Hierdoor
38 | Rabobank Kiezen is de kunst
worden ze meer en meer blootgesteld aan de grillen van de wereldmarkt. Naar verwachting wordt ook het zuivelbeleid verder geliberaliseerd met afschaffing van het melkquotum en afschaffing van exportrestituties. Importrestituties worden besproken in WTO-verband. Dit geldt ook voor vlees. De WTO-onderhandelingen worden in 2010 heropend en indien ze tot succes leiden worden de afspraken naar verwachting in 2015 effectief.Vooral voor vlees betekent dit toenemende importen, dalende prijzen en afname van de Europese productie. Ook in Nederland liggen er mogelijkheden om de opbrengsten in de akkerbouw en de conversiefactor in de veehouderij te verbeteren. Bij de 10% slechtst presterende telers en veehouders liggen nog voldoende mogelijkheden de opbrengsten en voederconversies te verbeteren en daarmee ook de winstgevendheid. Hierdoor zal het verschil tussen de 10% best presterende en 10% slechtst presterende telers en veehouders verkleinen. Dit verschil kan uitgedrukt in geld momenteel oplopen tot EUR 30.000. Door de liberalisatie zullen bovendien de relatieve margeverhoudingen tussen de gewassen onderling veranderen. Aan het gewas gekoppelde subsidies op suikerbieten en zetmeelaardappelen verdwijnen. Hierdoor zullen er meer schommelingen ontstaan in de arealen per gewas door de tijd en zullen schaalgrootte en specialisatie op het akkerbouwbedrijf versnellen. Ook deze ontwikkeling kan bijdragen aan het verbeteren van de hectareopbrengsten. Om grotere akkerbouwbedrijven optimaal te exploiteren is het zaak dat de plantenteler meer manager wordt. Het coachen van betaald personeel naar dezelfde operationele prestaties als die van de ervaren plantenteler die altijd voor eigen portemonnee heeft gewerkt, wordt een kritische succesfactor. Ook het arbeidsethos en de arbeidscultuur zijn van belang. Zo wordt de werkhouding van Oost-Europese werknemers door de Nederlandse akkerbouwers bijvoorbeeld beter gewaardeerd dan die van Nederlandse werknemers. In de verwerkende industrie is er op dit moment geen gebrek aan goed gekwalificeerd personeel. In vergelijking met de omringende landen kent Nederland echter hoge loonkosten en korte werkweken. Efficiënte productie is in alle verwerkende industrieën een belangrijke concurrentiepijler. Het is zaak te blijven
investeren in hooggekwalificeerde procesen applicatietechnologen die niet alleen bestaande processen en applicaties onderhouden maar ook nieuwe ontwikkelen. Door de vergrijzing valt er niet te ontkomen aan verdere doorvoering van mechanisatie. Daarnaast vraagt de langetermijn ontwikkeling richting een ‘biobased economy’ om kennis omtrent voedings- en industriële toepassingen van componenten die uit gewassen kunnen worden geïsoleerd. Duurzaamheid komt steeds meer centraal te staan in het Nederlandse akkerbouwcomplex. Door de groeiende wereldbevolking, klimaatverandering en toenemende schaarste op landbouwmarkten, krijgt de vraag hoe de komende generaties gevoed moeten worden steeds meer prioriteit. Goed rentmeesterschap over de natuurlijke productiemiddelen als grond, water en mineralen is hierbij cruciaal. Productiemethoden zullen meer dan nu het geval is aan duurzaamheidcriteria worden getoetst. De EU kent wetgeving op het gebied van milieu en dierwelzijn, met onder andere als doel om productiemethoden duurzamer te maken, en ontwikkelt deze wetgeving verder. Dit gemeenschappelijke geformuleerde Europese beleid wordt door verschil in interpretaties per land verschillend uitgevoerd. Dit verschilwerkt oneerlijke concurrentie in de hand. Bovendien heeft Nederland gekozen voor milieu- en dierwelzijnsbeleid dat strenger is dan het beleid vanuit Brussel. Deze keuze ondermijnt de concurrentiepositie van het Nederlandse akkerbouwcomplex. De individualisering van consumenten zorgt voor toenemende diversiteit op afzetmarkten. Aandacht voor de eigen omgeving komt terug, evenals behoefte aan banden met de eigen regio. Consumentengedrag is niet eenduidig. Dezelfde consumenten hebben meerdere behoeften en zijn steeds minder als groep aan te merken. Deze ontwikkeling biedt kansen om waarde toe te voegen aan traditionele producten.
De Nederlandse graansector op weg naar 2020 De Nederlandse graanverwerkende industrie is gebouwd op geïmporteerd graan.Vanaf 2010 verwerkt Nederland jaarlijks ongeveer 11,5 miljoen ton graan. De diervoederindustrie is met zes miljoen ton de grootste graanverwerker in Nederland gevolgd door de maalindustrie (2,5 miljoen ton), zetmeelindustrie (2,0 miljoen ton),
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 39
ethanolindustrie (1,2 miljoen ton), moutindustrie (0,4 miljoen ton) en de petfood-industrie (0,2 miljoen ton). Met 1,7 miljoen ton produceren de Nederlandse akkerbouwers jaarlijks 15% van de behoefte van de Nederlandse graanverwerkende industrie.Tien miljoen ton (85%) wordt vanuit andere EU landen aangevoerd. Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn de belangrijkste leveranciers. De Europese graanmarkt wordt nog steeds beschermd door importheffingen en interventieprijzen. Importeurs betalen voor elke van buiten de EU ingevoerde ton tarwe en gerst EUR 95 respectievelijk EUR 93. Een contingent van bijna 2.4 miljoen ton zachte tarwe van midden- en lage kwaliteit kan met een toeslag van EUR 12 per ton worden ingevoerd.Voor de invoer van gerst uit derde landen is ruim 300.000 ton voedergerst met een importheffing van EUR 16 per ton en 50.000 ton brouwgerst met een importheffing van EUR 8 per ton beschikbaar. De huidige interventieprijs voor graan ligt iets boven de EUR 101 per ton. Zowel voor tarwe als voor gerst gelden dit jaar geen maxima. Het huidige interventiebeleid loopt tot 1 juli 2010. De EU onderhandelt met Oekraïne over een handelsverdrag. Omdat Oekraïne een grote graanexporteur is, kan dit handelsverdrag invloed hebben op de Nederlandse graanmarkt. Het is moeilijk te voorspellen hoe het EUgraanbeleid zich gaat ontwikkelen, maar algemeen wordt aangenomen dat ook de EU-graanmarkt in het komende decennium verder liberaliseert. Ondanks regulatie van het importvolume en het interventiebeleid is er de laatste jaren, door de netto-exporteurstatus van de EU en de relatief hoge wereldprijzen voor graan, een sterke correlatie tussen de Europese en de wereldprijs.Voor maïs is er echter nog wel een duidelijk prijsverschil vanwege de GMOpremie. Krapte op de wereldgraanmarkt heeft gezorgd voor extreme prijsschommelingen. Sinds begin 2007 is de tarweprijs van een decennialang stabiel prijsniveau van ongeveer EUR 110 per ton gestegen tot bijna EUR 300 per ton en weer teruggezakt tot EUR 130 per ton. Door de verwachte verdere liberalisatie van de EU graanmarkt blijft de correlatie met de wereldgraanmarkt bestaan. Het afbouwen van de Europese interventievoorraden sinds medio jaren negentig van de vorige eeuw, het stimuleren van de bio-ethanol industrie sinds het begin van deze eeuw, de groeiende vraag en klimaatinvloeden hebben de volatiliteit op de graanmarkten verhevigd.Wereldwijde
voorraadniveaus zullen naar verwachting gaan fluctueren rondom een lager gemiddeld niveau waardoor de graanprijzen meer volatiel blijven.
De positie van de Nederlandse graanketens in Europa Graanteelt In 2009 hebben de Nederlandse graantelers op bijna 200.000 hectare ruim 1,7 miljoen ton tarwe en gerst geproduceerd. Met ruim 1,4 miljoen ton was tarwe veruit het grootste graangewas in de Nederlandse akkers. Ruim 6.500 akkerbouwers hadden tarwe in het bouwplan. De opbrengst schommelde afhankelijk van de weersomstandigheden tussen de acht en negen ton per hectare met uitschieters omhoog of -omlaag. In 2009 werd een opbrengst behaald van 9,6 ton per hectare. Ongeveer 3700 akkerbouwers produceerden in ditzelfde jaar ruim 0,3 miljoen ton gerst op 44.000 hectare. De opbrengst van gerst varieert door de jaren minder dan bij tarwe en schommelt rond de zes ton per hectare. Omdat het marketingseizoen voor de graanoogst van 2009 nog loopt, zijn er voor 2009 nog geen productiewaarden van graan beschikbaar. In 2008 bedroeg de productiewaarde bijna EUR 300 miljoen. Door de krapte op de graanwereldmarkt in 2007 en 2008 wijken de tarwestatistieken van 2009 sterk af van de gemiddelde waarden tussen 2002 en 2007. Dit geldt niet voor gerst. De forse graanprijsstijgingen van begin 2007 tot maart 2008 hebben akkerbouwers aangezet om in 2007/2008 fors meer tarwe in te zaaien. Het areaal lag 19.000 hectare, ofwel 14%, boven het gemiddelde van de periode 2002 tot 2007. De aardappelteelt heeft in 2008 7.000 hectare areaal ingeleverd ten opzichte van het gemiddelde van 2002 tot 2007, wat neerkomt op - 4,4%. Door de hervormingen van het EU-suikerbeleid is het suikerareaal sinds 2006 met 11.000 hectare afgenomen wat ook heeft bijgedragen aan de stijging van het tarweareaal. Door de sterk gestegen graanprijs lag de productiewaarde van 2008 van graan ook bijna EUR 100 miljoen hoger dan in 2006. Ondanks dat de graanteelt in het totale Nederlandse akkerbouwcomplex een beperkte rol speelt, blijkt dat de spilfunctie van graan onverminderd belangrijk is. Graan is vaak de eerste inzaai en graanteelt vergt minder investeringen in geld en tijd in vergelijking met aardappelen en suikerbieten. Het is de verwachting dat door de regulatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU en de beschreven dynamiek op de
40 | Rabobank Kiezen is de kunst
wereldmarkt van graan, deze spilfunctie een grotere invloed op de Nederlandse akkerbouw zal krijgen richting 2020. Met name in marginale productiegebieden zullen, binnen de teeltkundige grenzen, de arealen per gewas jaarlijks grotere schommelingen laten zien. Richting 2020 zal de graanteler te maken krijgen met een verhoogd brutomargerisico. De verwachting is dat net zoals de graanmarkt, ook de kunstmest- en energiemarkten meer volatiel blijven. De individuele teler heeft geen invloed op de afzetprijs. Investeren in opslag biedt de teler wel de mogelijkheid het tijdstip van verkoop te bepalen.Voor telers die in samenwerking met de graanverwerkende industrie speciale rassen voor gedefinieerde applicaties telen of gaan telen, kan opslag en conditionering extra toegevoegde waarde leveren. Nieuwe samenwerkingsvormen binnen de graanketen kunnen de akkerbouwer helpen het verhoogde volatiliteitrisico te beheersen en een antwoord bieden op de eventuele margederving door de liberalisering van de suiker- en aardappelzetmeelmarkt. Graanhandel Collecteurs, importeurs en makelaars hebben allen een rol in het verbinden van graanproducenten en -exporteurs met de Nederlandse verwerkende industrie. Graancollectie in Nederland wordt gedomineerd door twee coöperaties die gezamenlijk ongeveer 50% van het Nederlandse graan afnemen. Een handelsbedrijf, eigendom van deze beide coöperaties, zorgt voor de verkoop van het graan. Het overige Nederlandse graan wordt zeer gefragmenteerd gecollecteerd en verhandeld door particuliere collecteurs/handelaren, verwerkers (met name diervoederbedrijven) en veehouders. Nagenoeg al het in Nederland geproduceerde graan wordt in Nederland verwerkt. Door de lage transportkosten worden Nederlandse voedertarwe en voedergerst bijna altijd in de Nederlandse diervoederindustrie verwerkt. Als voldaan wordt aan de kwaliteitspecificaties van andere verwerkers, zijn de Nederlandse granen ook in die industrieën bruikbaar. Ruime opslag in Nederland van in Nederland geteeld graan ondersteunt de leverbetrouwbaarheid, een kritische succesfactor voor de graanhandel. Binnen de EU is Nederland de grootste importeur van granen. De graanimporten worden gefaciliteerd door een goed stelsel
van waterwegen dat Nederland met het buitenlandse aanvoergebied verbindt. Hierdoor heeft de Nederlandse verwerkende graanindustrie toegang tot een breed scala aan leveranciers en aanvoerlijnen. Dit in tegenstelling tot Spanje, dat net als Nederland sterk afhankelijk is van graanimporten. Daar komen nagenoeg alle importen in één haven binnen en worden vervolgens met transport over land naar de plaats van verwerking gebracht. Deze mogelijkheid tot aanvoerdiversificatie biedt ruimte voor meerdere, onafhankelijke, handelaren en biedt tegenwicht aan consolidatie in de exportmarkten. Het logistieke voordeel dat Nederland heeft met de Rotterdamse en Amsterdamse havens en hun fijnmazige ontsluiting middels een wegen-, rail-, en waternetwerk, blijft behouden als door liberalisatie van de graanmarkt veranderingen gaan optreden in het aanvoergebied. Rusland en Oekraïne zijn potentieel belangrijke leveranciers in een geliberaliseerde graanmarkt.Vooralsnog hebben deze gebieden een beperkte logistieke infrastructuur waardoor ze relatief veel producten ‘in de oogst’ moeten verkopen. Dit aspect biedt kansen voor handelaren, importeurs en verwerkers die gebruik kunnen maken van opslagcapaciteit. Tegelijkertijd evolueert de Russische en Oekraïense export van een Free On Boardmarkt (FOB) naar een cost, insurance and freight-markt (CIF) waardoor Nederlandse importeurs andere zakenpartners tegenover zich krijgen. Goede relaties aan de aanbodzijde, aangepast aan het veranderende risicoprofiel van de handelsrelaties, worden daardoor nog belangrijker. De verwachte volatiliteit in de graanprijzen biedt de graanhandel een nieuw margeperspectief. Het risico neemt echter ook fors toe. Risicomanagement middels het afdekken van posities op de termijnmarkt en/of het aangaan van zogeheten backto-back-contracten wordt belangrijker. Tegengestelde belangen van graanverkopers en -inkopers maken het voor handelaren moeilijk om alle posities middels back-toback-contracten af te dekken. Daarnaast is ook de termijnmarkt geen waterdicht risicobeheerssysteem. Kennis van de markt wordt daardoor nog belangrijker dan deze al was. De manier waarop de vergaarde kennis omgezet wordt in acties richting aanbieders en afnemers wordt een belangrijke succesfactor voor de graanhandel.
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 41
Mengvoederindustrie De mengvoederindustrie in Nederland produceert jaarlijks ongeveer 12 miljoen ton mengvoeder, waarvan ongeveer 5.4 miljoen ton varkensvoeder (45%), 3.3 miljoen ton pluimveevoeder (27%) en 3.3 miljoen ton rundveevoeder (27%). Daarnaast worden ongeveer gelijk aan één miljoen ton mengvoederequivalenten aan natte diervoeders (coproducten) direct geleverd aan varkens-, en melkveebedrijven. Ongeveer 70% van de verwerkte granen en bijna alle producten van de olieverwerkende industrie worden als schroot of als zaad voor oliewinning geïmporteerd. De belangrijkste producenten van natte diervoeders zijn de graan-, suikerbiet- en aardappelverwerkende industrieën. De graanverwerkende industrie produceert daarnaast nog droge diervoederingrediënten voor de mengvoederindustrie. De afzet van natte diervoeders wordt verzorgd door een tiental bedrijven waarvan vier grotere. De top vijf mengvoederproducenten in Nederland heeft een marktaandeel van 65%. Ongeveer 70 middelgrote en kleinere bedrijven verdelen de overige 35%. De mengvoederindustrie ondervindt nog geen concurrentie uit de ons omringende landen. Echter, net zoals de Nederlandse mengvoederbedrijven het werkgebied uitbreiden door voeder over de Duitse en/ of Belgische grens te verkopen en door buitenlandse mengvoederbedrijven over te nemen, is de verwachting dat ook Duitse bedrijven de Nederlandse markt op gaan komen. Traditioneel draagt de Nederlandse diervoederindustrie wezenlijk bij aan de competitiviteit van de Nederlandse vleesen melkindustrie. Uitgebreide voedingsen grondstoffenkennis gekoppeld aan de beschikbaarheid van een grote diversiteit aan grondstoffen, garandeert optimaal samengesteld voeder. Naast nutritionele kennis biedt de diervoederindustrie ook bedrijfsmanagementadvies. Professionele veehouders op goed ingerichte bedrijven zorgen met behulp van advies van voederleveranciers voor een efficiënte omzetting van voeder in vlees en melk. Investeren in nutritionele kennis blijft daarom cruciaal voor diervoederbedrijven om de steeds intensievere concurrentiestrijd in een sterk consoliderende veehouderij aan te kunnen. Nederland behoort tot de wereldtop als het gaat om nutritionele kennis en veehouderijmanagement. Door de
toenemende concurrentie om grondstoffen met de voedingsmiddelen- en biobrandstoffenindustrieën wordt de markt voor deze kennis naar verwachting steeds groter. Het verkopen van deze Nederlandse kennis wereldwijd zorgt voor extra inkomsten die deels terugvloeien naar de Nederlandse veehouderij. Ook helpt deze kennisdeling landen vooruit die, op termijn, kunnen concurreren op vleesexportmarkten die voor Nederland belangrijk zijn. Concurrentie op prijs werd tot voor drie jaar geleden met name gevoerd op operationele efficiëntie, logistiek en voedersamenstelling. Grootte, bezettingsgraad en de locatie van de mengvoederfabriek zijn daarbij van belang. Ook de operationele flexibiliteit van de fabriek helpt mee want die maakt dat een grote diversiteit aan grondstoffen kan worden verwerkt. Sterke consolidatie aan de afzetkant verhevigt de concurrentie tussen de mengvoederbedrijven. Deze strijd spitst zich met name toe op die veehouders waarvan wordt verwacht dat ze de consolidatieslag overleven. Goed Klantportfoliomanagement is daarom cruciaal en ook meer en meer een concurrentiefactor. Bedrijfsverplaatsingen die plaatsvinden uit oogpunt van ruimtelijke ordening hebben samen met de consolidatieslag invloed op de concurrentiekracht van de diverse mengvoederlocaties. Daarnaast is door de sterk fluctuerende graan- en oliezadenprijzen, de relatieve inkooppositie de laatste drie jaar een belangrijke concurrentiefactor geworden. Richting 2020 zullen de mengvoedervolumes sterker fluctueren. Als gevolg van prijsvolatiliteit op de mengvoedermarkt zullen veehouders eerder omschakelen van droog voeder naar nat voeder en weer terug.Voederbedrijven met een breed productenpakket aan mengvoeder, droge en natte enkelvoudige voeders, concentraten en premixen zijn beter gepositioneerd om aan de wisselende wensen van de klant tegemoet te komen. Flexibilisering van de kostenstructuur is een manier om de mengvoeder volume volatiliteit te beheersen. Structureel hogere en meer volatiele voederprijzen zullen ervoor zorgen dat steeds meer grotere veehouders willen af wijken van de gangbare praktijk van weekprijzen. Los van de relatieve inkooppositie zorgen de weekprijzen voor de totale doorbelasting van de volatiliteit op de graan- en oliezadenmarkten van de diervoederindustrie naar de veehouderij. Initiatieven als ‘Family
42 | Rabobank Kiezen is de kunst
Farmers’, die onder andere de inkoopkracht bundelen van tientallen varkenshouders, initiëren een verandering in de contractafspraken tussen de mengvoederindustrie en de veehouderij. In Duitsland is het al heel normaal dat boeren hun voederprijzen tot een half jaar vastleggen. Hierdoor wordt het beheersen van het brutomargerisico een belangrijk aandachtsgebied voor de mengvoederindustrie. De concurrentiepositie van de Nederlandse vleeskolom wordt negatief beïnvloed door de afbouw van Europese restituties, liberalisering van de wereldmarkten en een in verhouding tot de rest van Europa relatief strenge regelgeving op het gebied van milieu en dierenwelzijn. Nederland wordt extra benadeeld door het Europese GMO-beleid. Dat maakt het nog moeilijker voor de Nederlandse diervoederindustrie om de relatieve concurrentienadelen van de Nederlandse veehouderij te compenseren. De nultolerantie en de asynchrone toelating van genetisch gemodificeerde gewassen beperkt met name de beschikbaarheid van sojaboonmeel in Europese dierrantsoenen. Sojaboonmeel is veruit de belangrijkste eiwitcomponent in het voeder. Aanpassing van het Europese GMO-beleid en/of het vinden van alternatieven voor soja als eiwitbron zijn daarom kritische succesfactoren in een verder liberaliserende vleesmarkt. Het wordt steeds moeilijker voor de Nederlandse diervoederindustrie om de kostprijsnadelen in de Nederlandse vleeskolom op het gebied van huisvesting, arbeidskosten en mestafzet te neutraliseren. Er wordt daarom richting 2020 een lichte afname van de Nederlandse veestapel verwacht. Met name de varkenshouderij zal krimpen.Tezamen met de eerder beschreven consolidatie in de Nederlandse veehouderij en het verhoogde inkooprisico zet deze afname een herpositionering van de Nederlandse diervoederindustrie in gang. Het is zaak in deze herpositionering overtollige productiecapaciteit te saneren. In het streven naar de laagste voederkosten per kilogram vlees, zal er intensiever worden gezocht naar samenwerking met de voedingsmiddelenindustrie.Totale ontzorging met betrekking tot rest- en retourstromen kan de diervoederindustrie een goedkoop alternatief bieden voor duurdere energie- en eiwitbronnen. Samen met toename van het lokaal inkopen van granen kan de kringloop kleiner worden gemaakt. Het Europese bio-ethanolbeleid
kan indirect zorgen voor een verdere verduurzaming van de Nederlandse vleeskolom. Bij de productie van bio-ethanol ontstaat namelijk DDGS, een eiwitrijke grondstof die geschikt is voor de diervoederindustrie. Gebruik van DDGS helpt om de afhankelijkheid van Zuid-Amerikaanse soja te verkleinen. Voederkosten per kilogram vlees kunnen ook omlaag gebracht worden door de conversie van voeder naar vlees te verbeteren. De hoogstaande kennisinfrastructuur in Nederland kan daar in combinatie met de kennis en kunde in elke schakel van de keten voor zorgen. Het is wel zaak te blijven investeren in fundamenteel en toegepast onderzoek en goede opleiding van mensen. Eerlijke voorlichting richting de maatschappij over verduurzaming van de Nederlandse veehouderij is belangrijk. Ongenuanceerde meningen over de veehouderij kunnen de publieke perceptie laten afwijken van de werkelijkheid. Er dient een ’drager’ van de sector op te staan die het eerlijke geluid in de maatschappelijke discussie brengt. Maalindustrie De Nederlandse maalindustrie produceert ongeveer één miljoen ton tarwemeel met een productiewaarde van rond de EUR 200 miljoen. Het grootste bedrijf in de Nederlandse maalindustrie behoort met een verwerkingscapaciteit van 1,2 miljoen ton tot de top drie in Europa en heeft ongeveer 45% marktaandeel in de Nederlandse brooden banketmarkt. Daarnaast kent Nederland nog twee middelgrote maalderijen en een aantal kleinere. Frankrijk en Duitsland zijn de belangrijkste grondstofleveranciers van graan. Slechts zo’n 100.000 ton van het in Nederland geproduceerde graan wordt verwerkt in de Nederlandse maalindustrie. Naast tarwe worden ook andere granen verwerkt als haver, maïs, gerst, rijst en rogge. Naast de brood- en banketmarkt produceert de maalindustrie ook ingrediënten voor diervoeding en industriële toepassingen. Naar verwachting worden deze afzetmarkten in de toekomst alleen maar belangrijker. De West-Europese maalindustrie opereert in een sterk concurrerende markt. Naast kostprijs bepalen applicatiekennis en de mogelijkheid om in te spelen op het brede productenportfolio van de Nederlandse bakkerijmarkt de concurrentiekracht. De kostprijs wordt sterk bepaald door de inkoopprijs van het graan en de operationele efficiëntie. De eerste factor is de afgelopen jaren veel belangrijker geworden omdat
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 43
door de sterk fluctuerende graanprijzen, de inkoopposities van de concurrerende maalderijen sterker kunnen verschillen. Operationele efficiëntie wordt met name bepaald door de logistiek, de graanverwerking in de fabriek, de bezettingsgraad van de fabriek en de breedte van het productenportfolio. Traditionele exportmarkten in Noord Afrika en het Midden Oosten vallen weg omdat zich ter plaatse een maalindustrie ontwikkelt. Deze volumedaling wordt ten dele opgevangen door een exportvolumestijging naar Subsahara-Afrika, Azië en Latijns Amerika. Hoewel het overallvolume verder zal afnemen, zullen zich in deze markt wel kansen blijven voordoen met meer speciale bloem en ook met toegesneden logistieke oplossingen. De concurrentie op de Nederlandse markt vanuit België en Duitsland blijft hevig. Gezien de ligging van de eigen molens is het voor de Nederlandse maalindustrie minder aantrekkelijk verder te expanderen in West Europa. Met het wegvloeien van exportmarkten groeit de overcapaciteit die op zeker moment uit de markt moet worden genomen. Duitse molens concurreren op de Nederlandse markt voornamelijk op prijs. De Nederlandse molens onderscheiden zich van hun buitenlandse concurrenten doordat zij meer applicatiekennis hebben. De Nederlandse bakkerijmarkt onderscheidt zich door een breed productenportfolio en Nederlandse molens vullen dit in met toegesneden functionaliteit. Echter, de meerwaarde van een breed productenportfolio moet opwegen tegen het verlies van operationele efficiëntie. Belgische molens concurreren in Nederland op een combinatie van prijs en kennis. Het is cruciaal dat de kennisvoorsprong van de Nederlandse maalindustrie ten opzichte van de omringende landen behouden blijft en optimaal wordt benut in de samenwerking tussen de Nederlandse maal- en bakkerijindustrie. Het weinig onderscheidende vermogen van standaardmeel, de overcapaciteit in de Noordwest-Europese markt en een aan afnemerszijde geconsolideerde industriële bakkerijmarkt, maakt dat relatief dure inkoopposities nauwelijks doorbelast kunnen worden. Dit betekent dat deze direct ten koste gaan van de marge. De grotere volatiliteit in de graanprijs zal tezamen met de overcapaciteit in de NoordwestEuropese maalindustrie het ingezette
consolidatieproces versnellen. In dit consolidatieproces wordt bepaald welke bedrijven zelfstandig zullen overleven. Er zijn in deze sterk concurrerende markt ook kansen door in de keten nauwer te gaan samenwerken. Op dit moment worden die kansen al ten dele benut door samenwerking tussen maalindustrie en bakkerij. Daarnaast hebben er in het recente verleden diverse gezamenlijke initiatieven plaatsgevonden van telers en de maalindustrie, om specifieke granen te vinden die geschikt zijn voor teelt in Nederland en die tevens een goede bakwaarde hebben. Hier uit zijn een aantal goede rassen gekomen en er lopen momenteel diverse projecten vanuit zowel de maalindustrie als de bakkerijen om dit verder te ontwikkelen.Voor de akkerbouwer betekent dit een verschuiving van anonieme teelt met focus op maximale opbrengst per hectare, naar teelt voor specifieke markten met een daarbij horende kwaliteit. Hierbij zal naast hectareopbrengst ook op andere parameters gestuurd moeten worden. Mogelijk brengt deze ontwikkeling interessante marktkansen met zich mee voor rassen met een relatief lage opbrengst per hectare maar met eigenschappen die een goede marktpremie rechtvaardigen. Nederland onderscheidt zich door een hoge dichtheid van de voedingsmiddelenindustrie en andere bedrijven die graanproducten verwerken. Door de hele keten heen is Nederland ook een kennisintensief land. Nauwere samenwerking van al deze partijen in de keten moet goede kansen bieden voor iedereen. Dit kan ingevuld worden door verder te werken aan maatoplossingen en optimaliseren van functionaliteit. Het gaat dan niet alleen om marktkansen in het bakkerijsegment, maar ook om toepassingen in de andere segmenten van de voedingsmiddelenindustrie en zelfs in andere industriële markten. Een dergelijke integrale ketenaanpak biedt concrete invulling voor de ’biobased economy’, namelijk het identificeren van functionele eigenschappen in granen en die gericht verwaarden in de voedingsmiddelen-, chemische-, pharmaceutische- en cosmetische industrie. Zetmeelindustrie Nederland produceert ongeveer 1,75 miljoen ton zetmeel uit graan en aardappelen met een productiewaarde van EUR 1,2 miljard. Twee grote internationale spelers verwerken jaarlijks rond 1,4 miljoen ton tarwe en ruim 0,8 miljoen ton maïs tot 1,1 miljoen ton zetmeel en zetmeelderivaten. Gemiddeld 90% van de verwerkte tarwe is uit import
44 | Rabobank Kiezen is de kunst
afkomstig. Maïs wordt volledig geïmporteerd vanuit EU-lidstaten. Daarnaast verwerkt één bedrijf ruim twee miljoen ton zetmeelaardappelen tot 0,5 miljoen ton aardappelzetmeel. Binnen de marktordening voor granen is een voorziening getroffen voor zetmeel, waaronder naast zetmeel van granen (tarwe en maïs) ook aardappelzetmeel. Van de interventieprijs van graan is een minimumprijs voor zetmeelaardappelen afgeleid. De van de interventieprijzen voor graan afgeleide premies voor zetmeelaardappelen zijn voor 60% gekoppeld aan de productie en worden vergeven via de verwerkende industrie. Het ontkoppelde deel (40%) ontvangt de teler rechtstreeks als onderdeel van zijn bedrijfstoeslag. De verwerker van zetmeelaardappelen is verplicht deze minimumprijs aan de telers te betalen. Om deze minimumprijs te halen is een evenwichtspremie ingesteld, bedoeld om lagere opbrengsten van coproducten van zetmeelaardappelen in evenwicht te brengen met hogere opbrengsten van de coproducten van maïs en tarwe. Naast de evenwichtspremie kan een exportrestitutie worden gegeven. Deze geldt zowel voor graan- als voor aardappelzetmeel en voor derivaten daarvan. Nederland heeft sinds 2002 een aardappelzetmeelquotum van 507.000 ton. De EU keert geen vergoeding uit voor boven het quotum geproduceerde hoeveelheden. Naar verwachting vervallen in 2012 de productgebonden subsidies en de zetmeelquotering. Wereldwijd wordt ongeveer 50 miljoen ton zetmeel geproduceerd. Met 9,4 miljoen ton neemt Europa 19% van de productie voor haar rekening. Maïs is wereldwijd de meest gebruikte grondstof voor de productie van zetmeel (83%) gevolgd door tarwe (9%) en aardappelen (6%). De overige 2% wordt met name geproduceerd uit tapioca. Europa verwerkt relatief veel aardappelen. Het heeft een aandeel van 71% in de wereldwijde aardappelzetmeelproductie. De totale zetmeelproductie in de EU groeit licht maar is in West-Europa stabiel tot afnemend. Vooral de zetmeelproductie uit tarwe heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld, waar de maïs- en aardappelzetmeelproductie stabiel bleven. Naast natief en gemodificeerd zetmeel produceert de zetmeelindustrie ook de zoetstoffen glucose en isoglucose, en andere van zetmeel afgeleide producten. Uit aardappelzetmeel worden geen zoetstoffen bereid. In de graanzetmeelindustrie bestaat
een aanzienlijk deel van de productie uit zoetstoffen. Bij de productie van zetmeel en glucose komen gluten, vezels en andere coproducten vrij. Deze worden verwaard in de bakkerij-, dier- en visvoeder- en alcoholindustrie. Met name de gluten vinden, als waardevolle eiwitbron, hun weg op de wereldmarkt. Op de wereldzetmeelmarkt concurreert Nederland met Duitsland, Frankrijk,Thailand, Brazilië,VS en China. De voedingsmiddelenmarkt neemt, met 60%, meer dan de helft van de productie aan zetmeel en zetmeelderivaten af. De overige 40% wordt met name verwerkt in papieren kartonproducten. Naast kostprijs wordt de concurrentiekracht bepaald door kwaliteit, innovaties door brandowners en de breedte en diepte van de product-markt-combinaties. De kostprijs is met name afhankelijk van de inkoopprijs van de grondstoffen en de operationele efficiëntie. Deze eerste factor is de afgelopen jaren veel belangrijker geworden omdat, door de sterk fluctuerende graanprijzen, de inkoopposities van de concurrerende zetmeelproducenten sterker kunnen verschillen. Risicomanagement is cruciaal. De operationele efficiëntie wordt in Nederland nadelig beïnvloed door relatief dure arbeid, milieuwetgeving met aanvullende eisen boven de EU-norm en langdurige vergunningprocedures. Deze nadelen worden enigszins gecompenseerd door een fijnmazig logistiek netwerk en de hoge concentratie van de afzetmarkten. De zetmeelprijzen worden vooral beïnvloed door de graanprijzen. Als gevolg van een lager vet- en eiwitgehalte, neutrale organoleptische eigenschappen en verschil in functionele eigenschappen, ligt de prijs van aardappelzetmeel hoger die dan van graanzetmeel. Hoge graanprijzen zijn vanwege de opbrengstverhoudingen gunstig voor de aardappelzetmeelsector. Zetmeelaardappelen leveren per hectare ongeveer tweemaal zoveel zetmeel op als granen. Hoge graanprijzen kunnen echter ook invloed hebben op het areaal zetmeelaardappelen, waardoor het aanbod van zetmeelaardappelen naar de fabriek in het gedrang kan komen. Naast hoge graanprijzen kunnen ook stimuleringsprogramma’s voor hernieuwbare energie gevolgen hebben voor het zetmeelaardappelareaal. Daardoor zal met name in Duitsland het zetmeelareaal afnemen. Door de verdelingsmethodiek van de grondgebonden betalingen voor zetmeelaardappelen door de Duitse
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 45
regering zal naar verwachting Duits zetmeelaardappelareaal verloren gaan aan koolzaadareaal. Ook de suikerprijs heeft invloed op de zetmeelprijzen omdat de door de zetmeelindustrie geproduceerde zoetstoffen concurreren met suiker. Door de hervormingen van het EU-suikerbeleid wordt de suikerprijs stapsgewijs omlaag gebracht. Dit beïnvloedt de de concurrentiepositie van glucose en isoglucose. Een eventueel verlies van marktaandeel van glucose en isoglucose in de zoetstofmarkt heeft zijn weerslag op de operationele efficiëntie en kan daarmee consequenties hebben voor de zetmeelmarkt. Deze concurrentie is met name te zien in het fermentatiesegment waar glucose en buitenquotum-suiker één op één uitwisselbaar zijn. Al deze hervormingen in het Europese landbouwbeleid leiden tot een herpositionering van de zetmeelen zoetstofindustrie in Europa en een verdere globalisering. De zetmeelen zoetstofindustrie zal binnen de geconsolideerde Europese markt toenemende concurrentie gaan ondervinden, zowel voor de afzet in de traditionele markten als voor de afzet in nieuw te ontwikkelen afzetmarkten. Consolidatie aan de klantenkant, proces- en productinnovaties en het leveren van toegevoegde waarde zijn hierbij van belang. Proces- en productinnovaties kunnen helpen nieuwe markten te bereiken. Zowel food als non-food-markten moeten hierbij in ogenschouw worden genomen. De trend naar laagcalorische producten biedt ook mogelijkheden voor zetmeel als vetvervanger. Mogelijkheden in het non-food-kanaal worden gecreëerd in de overgang naar een ’biobased economy’. Alcoholindustrie De Nederlandse alcoholindustrie verwerkte tot 2010 nauwelijks granen. Het bestaansrecht van de Nederlandse alcoholindustrie werd ontleend aan het opwaarderen van melasse, een coproduct uit de suikerverwerkende industrie. Het is daarom ook niet toevallig dat de Nederlandse suikerindustrie eigenaar is van de tot nu toe enige substantiële Nederlandse traditionele alcoholproducent. Naast melasse worden tegenwoordig ook de coproducten uit de zetmeelindustrie verwerkt tot alcohol.Voor het tijdperk van de steunregeling voor bioethanol behoorde Nederland met een productiecapaciteit van 70 miljoen liter tot de middelgrote spelers in Europa.Tot 2010 is de drankenindustrie de grootste afnemer
van in Nederland geproduceerde alcohol. Veel ‘white spirit’ producten, bijvoorbeeld jenever, gin en wodka, worden geproduceerd met ingekochte alcohol. De alcoholindustrie concurreert vooral op kostprijs. Het Europese prijsniveau wordt bepaald door Frankrijk en door de importen. Ondanks importheffingen van EUR 19 per hectoliter voor ongedenatureerde alcohol, wordt 25% van het totale alcoholverbruik geïmporteerd. Pakistan heeft een sterke positie op de wereldwijde alcoholmarkt op basis van de rietsuikerindustrie. De Franse suikercoöperaties beschouwen suiker en alcohol als en geïntegreerde keten waardoor ze lagere marges op alcohol kunnen accepteren. De Nederlandse alcoholindustrie is echter kampioen operationele efficientie in omzetting van graan naar alcohol. Toegang tot goedkope grondstoffen en efficiëntie in het productieproces bepalen voor een groot deel de concurrentiepositie. Een relatief grote Nederlandse graan- en suikerverwerkende industrie produceert verschillende grondstoffen voor de alcoholindustrie. Door concurrentie om de beschikbare melasse vanuit de gisten diervoederindustrie is de Nederlandse traditionele alcoholindustrie zich steeds meer gaan toeleggen op de verwerking van coproducten uit de zetmeelindustrie. Bijkomend voordeel van deze focus op graan is dat juist dat deel van de afzetmarkt in het drankensegment dat zorgt voor een hoge toegevoegde waarde, een lichte voorkeur heeft voor graanalcohol. Richting 2020 zal de ingezette trend van toenemende vraag naar coproducten uit de suiker- en zetmeelindustrie zich voortzetten. De afhankelijkheid wordt hierdoor omgedraaid.Voorheen was de suiker- en zetmeelindustrie blij om de coproducten kwijt te kunnen, nu moet de traditionele alcoholindustrie concurreren bij de inkoop van deze coproducten. De concurrentie zal met name komen van de veehouderij en de door overheidssubsidies gestimuleerde biogasindustrie. Beperktere toegang tot goedkope grondstoffen en meer concurrentie van lage kosten producenten van buiten de EU, die door het wegvallen van EU-importheffingen gemakkelijker toegang krijgen tot de Europese markt, ondermijnen de competitiviteit van de Nederlandse traditionele alcoholindustrie. Een focus op alcohol van hoge kwaliteit en/of substantiële groei in de opkomende bioethanolindustrie bieden mogelijkheden om het bestaansrecht te behouden.
46 | Rabobank Kiezen is de kunst
Met de komst van de steun voor bio-ethanol is de dynamiek in de alcoholindustrie sterk veranderd. In enkele jaren tijd is de markt voor alcohol sterk gegroeid. De traditionele afzetmarkten, de drankenindustrie en de farmaceutische en cosmetische industrie, zijn voorbijgestreefd door de biobrandstofmarkt die nu 55% van de alcoholproductie afneemt. Om in deze snelle vraaggroei te kunnen voorzien is stevig geïnvesteerd in nieuwe productiecapaciteit. Ook in Nederland komt in 2010 meer dan één miljoen hectoliter bioethanol op de markt. Door deze investeringen is de schaalgrootte van de fabrieken sterk toegenomen. De nieuwgebouwde fabrieken produceren tot tien maal zoveel als de gemiddelde hoeveelheid van de traditionele Nederlandse fabrieken. Ook veel nieuwe, grote bio-ethanolfabrieken missen de verfijnde processtappen en de focus om alcohol van een hoogwaardige kwaliteit te maken, geschikt voor de traditionele afzetmarkten. Mede ondersteund door de uitstekende Nederlandse kennisinfrastructuur verwacht de traditionele Nederlandse alcoholindustrie te profiteren van de marktgroei van bio-ethanol. Door zich te richten op de ontwikkeling van tweedegeneratie biobrandstoffen, wordt verwacht dat de industrie de aanwezige kennis, aangevuld met nieuwe kennis, middels licensering, duurzaam kan verwaarden. Moutindustrie Nederland kent twee grote mouters en één kleinere die in 2008 gezamenlijk 765.000 ton mout produceerden.Van de in Nederland geproduceerde mout wordt tweederde afgezet in Nederland en wordt eenderde geëxporteerd. Slechts 15% van de benodigde brouwgerst komt uit Nederland. De overige 85% komt met name uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Zweden en Denemarken. Daarentegen wordt een groot gedeelte van de Nederlandse brouwgerst geëxporteerd naar Duitsland. Met een bierproductie van 25 miljoen hectoliter behoort Nederland tot de grootste bierproducenten ter wereld.Vanwege de sterke kwaliteitsreputatie van Nederlands bier in de wereld en kostprijsvoordelen door geconcentreerde grootschalige productie is Nederland de grootste bierexporteur in de wereld. De Nederlandse bierproductie is een belangrijke drijvende kracht achter de Nederlandse moutindustrie. Meer aandacht voor het klimaat leidt tot verdergaande verduurzaming in de bierketen. Meer nadruk op lokale productie en ontwikkeling van
andere distributiemodellen kan het gevolg zijn. Deze ontwikkelingen kunnen gevolgen hebben voor de Nederlandse moutindustrie. Mout is een natuurproduct en moet voldoen aan allerlei specificaties van de brouwer. Kwaliteit en kostprijs zijn daarom belangrijk. Naast de inkoopprijs van brouwgerst bepaalt de operationele efficiëntie en de vestigingsplaats de concurrentiekracht. Door de naar verwatchting meer volatiele brouwgerstmarkt blijft de relatieve inkooppositie van belang. Een goede logistieke infrastructuur begint met een goede vestigingsplaats. Een vestigingsplaats dicht bij de afzetmarkt en flexibel in aanvoer van gerst uit verschillende gebieden biedt voordeel. Klimaatinvloeden en WTOonderhandelingen kunnen naar de toekomst toe invloed hebben op de aanvoergebieden. Ook de verwachte krapte op de graanmarkt maakt diversificatie van het aanvoergebied noodzakelijk. De Nederlandse brouwgerstinfrastructuur is minder goed dan die in bijvoorbeeld Zweden en Denemarken.Veel telers hebben daar de beschikking over eigen geconditioneerde opslag. Ook is het kwaliteitsbewustzijn bij de telers in Scandinavië hoog, wat zich met name uit in het leveren van ‘schone brouwgerst’ met een goed vochtgehalte. Richting 2020 is het voor Nederlandse brouwgersttelers zaak marktgerichter te worden om het aandeel Nederlandse gerst in de Europese moutindustrie te verhogen. Prijsvorming van brouwgerst vindt plaats onder invloed van internationale vorming van aanbod. In tegenstelling tot Denemarken heeft Nederland geen eigen brouwgerstprijs. Een Nederlandse markt met een eigen prijs kan worden gevormd als de brouwgerstimporten worden tegengegaan en een goed wintergerstras wordt ontwikkeld. Samenwerking tussen de telers, de moutindustrie en de bierindustrie is cruciaal om te komen tot rassen die onder de Nederlandse klimatologische omstandigheden goede opbrengsten genereren en/of leiden tot hogere efficiëntie van mout- en/of bier productie. De kennisinfrastructuur in Nederland is daarvoor sterk genoeg en zelfs een sneller selectieproces van nieuwe variëteiten zou mogelijk moeten zijn. Gezamenlijk kan de bierwaardeketen dit voordeel benutten om in de komende 10 jaar de productiekringloop te sluiten. Dit kan telers een alternatief bieden voor eventueel lagere suikerbiet- en zetmeelaardappelmarges. De moutindustrie
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 47
kan samen met telers en bierbrouwers werken aan onderscheidend vermogen in het mout, hetzij in productieproces hetzij in brouweigenschappen. De bierwaardeketen is gevoelig voor krapte op de wereldwijde graanmarkt. Hoge graanprijzen leiden tot een slechtere concurrentiepositie van brouwgerst ten opzichte van tarwe in de strijd om hectares. Deze krapte resulteert ook in prijsvolatiliteit wat het risico in de keten aanmerkelijk verhoogd. Bij de hoge graanprijzen van 2007 en 2008 resulteerde dit in een fysiek tekort van brouwgerst. Om richting 2020 een tekort en een volatiliteitrisico te vermijden zou het goed zijn als langetermijnafspraken worden gemaakt tussen telers, mouters en bierbrouwers. De bierindustrie moet daarnaast blijven investeren in merken. Door de merken wordt een hogere toegevoegde waarde gecreëerd waardoor de merkenproducent een eventueel benodigde ‘continuïteitsverzekering’ kan blijven betalen.
Dynamiek in de graanketen Potentiële Nederlandse graanproductieschommelingen hebben geen grote invloed op de graanverwerkende industrie omdat deze veelal geïmporteerd graan verwerkt. De verwachte liberalisering van de Europese graanmarkt beïnvloedt concurrentieposities in de graanverwerkende industrie. In de vorige WTO-onderhandelingsronde (GATT) heeft de EU in de jaren ‘60 van de vorige eeuw een hoge interne graanprijs bedongen. Overproductie werd gestimuleerd doordat ‘overtollig’ graan met exportrestituties op de wereldmarkt kon worden verkocht. Op basis van dit beleid hebben enkele Nederlandse graanverwerkers mooie exportposities opgebouwd. Echter, met het wegvallen van de exportrestituties zijn ook de exportvolumes weggevallen. Dat heeft bijgedragen aan de huidige overcapaciteit in sommige industrieën. Door de liberalisering zullen de Europese en dus ook Nederlandse graanverwerkers richting 2020 nog meer worden blootgesteld aan de wereldmarkt. Deze wereldmarkt zal door diversificatie en groei van de wereldwijde vraag naar graan en grilligere groeiomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering leunen op lagere wereldwijde voorraadniveaus. De volatiliteit van de graanprijzen zal daardoor toenemen. Daar waar in de beschermde EU-graanmarkt graanverwerkers konden rekenen op stabiele graanprijzen, worden ze het komende decennium uitgedaagd met schommelende grondstofprijzen om te gaan. De
graanverwerkende industrieën die een (productie) infrastructuur op export (restituties) hebben gebouwd, zullen daarnaast de competitie met ervaren wereldmarktspelers moeten aangaan. Moeilijkere omstandigheden om de transitie van een beschermde naar een open wereldmarkt te maken zijn nauwelijks denkbaar. Door sterkere volatiliteit in graanprijzen is het brutomargerisico in de graanverwerkende industrieën toegenomen. Met name die industrieën waar graan een groot aandeel in de kostprijs heeft, lopen een potentieel groot margerisico en daarmee een potentieel groot risico in de overall winstgevendheid. Relatieve inkoopposities ten opzichte van het industriegemiddelde laten door de schommelingen op de graanmarkten een grotere spreiding zien. Relatief lagere inkoopposities komen rechtstreeks ten goede aan de brutomarge. Relatief hogere inkoopposities moeten ofwel worden geabsorbeerd in de brutomarge, of worden doorbelast aan de afnemer, ofwel beide. Het vermogen om het verhoogde risico te absorberen of door te belasten is in de verschillende graanketens verschillend. Graanverwerkende industrieën met een groot onderscheidend vermogen zullen beter in staat zijn de volatiliteit te absorberen. Zij kunnen bijvoorbeeld door productdifferentiatie proberen hun marges te verbeteren en/of graanprijswisselingen door te belasten. Een laag onderscheidend vermogen gekoppeld aan overcapaciteit in de industrie bemoeilijkt de absorptie en doorbelasting. Graanproducenten in waardeketens die door functionaliteit van producten en/of sterke merken een hoge toegevoegde waarde behalen, zullen minder moeite hebben het risico door te belasten dan graanproducenten die producten verkopen in waardeketens met een lage toegevoegde waarde. Het verkopen van graanproducten aan een zeer gefragmenteerde afzetmarkt biedt grotere mogelijkheden dan verkopen in geconsolideerde afzetmarkten. Graanverwerkende industrieën zullen op zoek moeten naar mogelijkheden om het verhoogde margerisico te beheersen. De zoektocht naar deze mogelijkheden kan resulteren in een herverdeling van de rollen van de schakels binnen de keten. Diversiteit in en tussen ketens laten, naast de grootte van het graancomplex, ruimte voor alle mogelijke samenwerkingsvormen en bedrijfsmodellen. In deze potentiële ketendynamiek zijn met
48 | Rabobank Kiezen is de kunst
name kapitaalintensieve schakels kwetsbaar die in ketens met een overall relatief lage toegevoegde waarde producten met weinig onderscheidend vermogen voortbrengen en deze producten verkopen in een geconsolideerde afzetmarkt. Het produceren onder contract kan hier uitkomst bieden. Het risico wordt in deze constructie geabsorbeerd door de toeleverancier van de grondstoffen, door de verwerker van de eindproducten, of door beiden. Het toevoegen van extra waarde in de gehele keten kan helpen extra marge te genereren waardoor het margerisico beter kan worden beheerst. In meerdere graanketens wordt gewerkt aan efficiëntieverbetering. Ook worden er initiatieven ontplooid om eigenschappen op het gebied van emotionele beleving, functionaliteit en duurzaamheid toe te voegen aan halffabricaten en/of consumentenproducten. De ontwikkeling naar een ’biobased economy’ biedt ook mogelijkheden buiten de voedingsmiddelenindustrie. Het isoleren van functionele moleculen uit de graankorrels kan zorgen voor verdere verwaarding van het graan in de voedingsmiddelenindustrie en de chemische, farmaceutische en cosmetische industrie. Kleinere kringlopen bieden ook perspectief. De gediversifieerde en relatief grote Nederlandse voedingsmiddelenindustrie, met een uitstekende ondersteunende kennisinfrastructuur, moet in staat zijn functioneel te innoveren. Korte lijnen binnen en tussen graanketens faciliteren uitwisseling van kennis en harmonisering van schakelbelangen met het totale ketenbelang. Kleinere kringlopen zijn doorgaans ook duurzamer waardoor kan worden ingespeeld op de structureel wordende duurzaamheidswens. Vanuit elke schakel in de keten kan het initiatief worden genomen om de kringloop kleiner te maken en dat gebeurt ook. Bij die initiatieven waar uiteindelijk de consument de extra toegevoegde waarde moet betalen, zal regie vanuit de retail en/of producenten van A-merken sneller een groter momentum creëren. De akkerbouwer kan een rol spelen door graanrassen te verbouwen die misschien niet de hoogste opbrengsten per hectare garanderen, maar wel voor extra toegevoegde waarde in de totale keten zorgen. Compensatie van de opbrengstderving zal moeten komen uit een premie betaald door de keten. Het is daarom cruciaal dat de retailers en/of voedingsmiddelenproducenten bij de
ontwikkeling van deze initiatieven de bijdragen van alle voorafgaande ketenschakels waarderen. De door de overheid gestimuleerde ontwikkeling richting duurzame energie beïnvloedt de concurrentiepositie van de Nederlandse graanverwerkende industrie negatief. In het huidige graanaanvoedergebied worden de komende jaren bio-ethanol fabrieken in productie genomen met een verwerkingscapaciteit van vier miljoen ton graan. In Nederland ontstaat in 2010 een extra vraag van één miljoen ton door de opstart van een bio-ethanolfabriek. Deze extra vraag stuwt naar verwachting de graanprijs in Nederland met EUR 5 tot EUR 10 per ton omhoog doordat de gemiddelde afstand van de graanproductie tot de plaats van verwerking toeneemt. De graanprijs in de ons omringende landen zal relatief minder stijgen.
De Nederlandse aardappelsector op weg naar 2020 De aardappelsector in Nederland is gebouwd op de binnenlandse productie van aardappelen. In Nederland wordt jaarlijks ongeveer 6,5 miljoen ton aardappelen geproduceerd. Met een oogst van 3,6 miljoen ton, 55% van het totaal, is het segment consumptieaardappelen het grootst. Consumptieaardappelen worden onderverdeeld in tafelaardappelen (0,3 miljoen ton) en industrieaardappelen (3,3 miljoen ton). Nagenoeg alle tafelaardappelen worden afgezet op de Nederlandse markt. Er wordt 3,2 miljoen ton consumptieaardappelen verwerkt tot frites, chips en geschilde aardappelen, wat betekent dat Nederland een kleine netto exporteur is van consumptieaardappelen. Het tweedegrootste segment is zetmeelaardappelen met een jaarlijkse productie van 2,0 miljoen ton (31%), die nagenoeg geheel in Nederland wordt verwerkt. Daarnaast wordt nog 0,3 miljoen ton zetmeelaardappelen uit Duitsland geïmporteerd voor verwerking in Nederland. Met 0,9 miljoen ton (14%) is pootgoed het kleinste segment. Driekwart van het in Nederland geproduceerde pootgoed (0,65 miljoen ton) wordt geëxporteerd.
De positie van de Nederlandse aardappelketen in Europa Aardappelteelt De 6,5 miljoen ton aardappelen wordt op ongeveer 150.000 hectare Nederlandse landbouwgrond geproduceerd.Voor de teelt van consumptieaardappelen is jaarlijks ongeveer 70.000 hectare nodig, verdeeld over 6.800 bedrijven en met een opbrengst
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 49
die schommelt rond de 50 ton per hectare. Bij zetmeelaardappelen bedraagt het aantal telers 1.800 met een totale opbrengst van 45.000 ton en een hectareopbrengst van rond de 40 ton.Voor de pootgoedteelt is jaarlijks ongeveer 37.000 hectare in gebruik, verdeeld over 2.100 telers en met een hectareopbrengst rond de 35 ton. De gezamenlijke productiewaarde van de aardappelteelt in Nederland is ongeveer EUR 1 miljard. Ontwikkelingen op de graanmarkt beïnvloeden de aardappelteelt. Lage graanprijzen zorgen voor een groter areaal aardappelen wat weer tot gevolg heeft dat ook de aardappelprijzen onder druk komen. Door de lage graanprijzen van de laatste decennia zijn telers in echte graangebieden in Frankrijk, zoals Beauce en Champagne, in hun streven naar hogere marges begonnen met de teelt van aardappelen. Echter, bij langdurig hoge graanprijzen ontstaat er een omgekeerde beweging. De telers in Frankrijk gaan terug naar graanteelt en ook in Nederland zullen telers die door minder geschikte grond, een ongunstige ligging van het bedrijf en matig bedrijfsmanagement onvoldoende saldo behalen met aardappelen, kiezen voor graan. Het directe prijseffect van hoge graanprijzen op aardappelprijzen kan nog worden versterkt doordat het overstappen van aardappelteelt naar graanteelt leidt tot kleinere productieoverschotten van aardappelen. Dat heeft een positief effect op de aardappelprijs. Afschaffing van het melkquotum in 2015 zal naar alle waarschijnlijkheid resulteren in een hogere Nederlandse melkproductie. Melkveehouders op zoek naar mestafzet zullen na 2015 een groter beslag leggen op de beschikbare landbouwgrond. Omdat gras een goede voorvrucht is voor aardappelen zou de melkveehouder door intensievere grondruil de aardappelteelt kunnen helpen in de strijd tegen de grondgebonden ziekten. Gespecialiseerde grootschalige aardappelteelt zou hiermee bevorderd kunnen worden. Het is wel moeilijker om aardappelen te telen na gras en dus moet de teler over een goede expertise beschikken. Schaalgrootte en specialisatie kunnen bijdragen aan het verbeteren van de technische en financiële resultaten van de 25% slechtst presterende bedrijven. Om grotere bedrijven optimaal te exploiteren is het zaak dat de plantenteler meer manager wordt. Het coachen van betaald personeel naar dezelfde operationele prestaties als de
ervaren plantenteler die altijd voor eigen portemonnee heeft gewerkt, wordt een kritische succesfactor. Daarnaast kan de consolidering in de Nederlandse akkerbouw leiden tot een splitsing van het eigenaarschap en de exploitatie. Een splitsing die bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk al verder is doorgevoerd. Meer specialisatie in de aardappelteelt betekent een verschuiving van risicospreiding over de jaren in plaats van over de gewassen. Dit vereist een andere afweging van markten door de telers. Klimaatverandering zal het teeltrisico vergroten. Naar verwachting zullen er in de toekomst meer clusterbuien voorkomen waardoor land even onder water blijft staan en/of ruggen blootspoelen. De teelt kan hiermee veel schade oplopen.Verder komen er bij hogere temperaturen meer bacterieziekten en luizen, vectoren voor virusziekten, voor. Het ideale klimaat dat de afgelopen decennia een belangrijk Nederlands concurrentievoordeel was, kan door klimaatverandering afgevlakt of zelfs tenietgedaan worden. Pootgoedsector In Nederland wordt 0,9 miljoen ton pootaardappelen geproduceerd door 58 bedrijven waarbij 12 bedrijven 94% van de export voor hun rekening nemen (NAO). Elk jaar wordt ongeveer 0,65 miljoen ton geëxporteerd. Sinds 2002 zijn deze productieen exporthoeveelheden stabiel. De Nederlandse pootgoedsector drukt met een marktaandeel van 70% een stempel op de wereldhandel in gecertificeerd pootgoed. Twee pootgoedbedrijven hebben een marktaandeel van 60% in de Nederlandse pootgoedhandel. Daarnaast zijn vier middelgrote en zes kleine Nederlandse bedrijven actief in deze sector. De Europese pootgoedsector is erg gefragmenteerd met een honderdtal kweekbedrijven, waaronder zes grotere bedrijven. Naast Nederland zijn Schotland en Frankrijk belangrijke Europese producenten van pootgoed. Schotland produceert met name voor de Schotse en Engelse markt. Waar Frankrijk tot voor tien jaar geleden ook uitsluitend voor de eigen markt teelde, heeft het land het afgelopen decennium een behoorlijke exportpositie opgebouwd, dit ondanks de minder optimale aardappelinfrastructuur. Franse telers hebben minder kennis over de verschillende wensen van de importerende landen waardoor zij bij de teelt en het sorteren minder dan de Nederlandse telers rekening houden met deze verschillende wensen.
50 | Rabobank Kiezen is de kunst
Vroege invoering van het kwekersrecht in Nederland heeft de basis gelegd voor een plantaardige veredelingsindustrie van wereldformaat.Van de 26.010 aanvragen voor bescherming van plantvariëteiten komen er 11.252 uit Nederland.Van de 598 beschermde aardappelrassen komen er 196 uit Nederland. Duitsland is met 167 beschermde rassen een goede tweede. Naast het uitgebreide rassenpakket hebben kennis en kunde in teelt en handel, geografische ligging, infrastructuur, de Wageningse Universiteit (WUR) en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) bijgedragen aan de huidige positie. De kracht van de infrastructuur is onder andere dat Nederland organisaties kent als de Plantenziektekundige Dienst (PD), de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK), landbouworganisatie LTO Nederland en de Nederlandse Aardappelorganisatie (NAO) en dat het bedrijfsleven en deze organisaties elkaar snel weten te vinden. Nieuwe rassen onderscheiden zich bijvoorbeeld doordat ze efficiënter te verwerken zijn, goedkoper of gemakkelijker te telen zijn, een grotere ziekteresistentie hebben en/of consumentenvoordeel bieden. De genetische vooruitgang in de aardappelsector is relatief klein in vergelijking met de vooruitgang in suikerbieten en graan. Aardappelen bezitten een complexe genetische structuur: 12 chromosomen die allemaal vier maal (tetraploid) in sterk verschillende verschijningsvorm (heterozygoot) voorkomen. Hierdoor is het veredelingsproces ten opzichte van 100 jaar geleden niet veel veranderd. Moderne technieken bieden vandaag de dag meer mogelijkheden de genetische vooruitgang te versnellen. Als voorbeeld dient de veredeling van de tomaat, die familie is van de aardappel, waarbij met toepassing van nieuwe technieken forse vooruitgang is geboekt. De veredeling in tomaten is overigens technisch eenvoudiger doordat ieder chromosoom in de tomaat slechts tweemaal voorkomt. Een betere Europese en globale rasbescherming middels het kwekersrecht is vereist om de investeringen in de genetische vooruitgang van pootgoed interessant te maken voor private investeerders. Investeringen die nodig zijn om de Nederlandse positie op de wereldmarkt te continueren. Binnen de industrie verdient Farmed Saved Seed (FSS) extra aandacht. Onder FSS wordt verstaan dat een teler van rassen die onder het EU-kwekersrecht vallen, onder bepaalde voorwaarden zelf pootgoed mag vermeerderen. Dit pootgoed wordt echter
niet gecertificeerd en mag alleen op het eigen bedrijf worden gebruikt. Niet gecertificeerd pootgoed mag bovendien niet worden verhandeld in de EU. In Nederland bestaan aanvullende verordeningen die ongelimiteerde nateelt op het eigen bedrijf onmogelijk maken. Echter, in de EU is het toegestaan om eigen pootgoed generaties lang door te vermeerderen. Gemiddeld zouden de telers 50% van de normale royalties als FSS moeten betalen.Velen betalen niets waardoor de pootgoedindustrie jaarlijks veel inkomsten mist. Binnen de EU wordt FSS pootgoed tegenwoordig bovendien over grote afstanden verplaatst. Gecertificeerd pootgoed mag echter alleen onder fytosanitaire regels in de EU getransporteerd worden. Aangezien de aardappel een zeer ziektegevoelig gewas is, ondermijnen het transport en de handel in FSS pootgoed derhalve het beleid om ernstige ziektes in de EU te beheersen en uit te bannen. De pootgoedindustrie concurreert op kostprijs, fysiologische eigenschappen (met name groeikracht/opbrengst en bewaartijd), kwaliteit, een breed scala aan rassen en een goede export infrastructuur. De kostprijs van Nederlandse pootaardappelen laat een grote spreiding tussen regio’s en bedrijven zien. Naarmate het areaal pootaardappelen op bedrijven toeneemt, wordt de kostprijs lager. Dit voordeel vlakt echter af bij arealen groter dan 40 hectare.Ten aanzien van de fysiologische eigenschappen heeft het Nederlandse pootgoed een toenemend nadeel ten opzichte van bijvoorbeeld het Schotse pootgoed. Doordat het Schotse pootgoed onder koelere omstandigheden groeit, komen bepaalde bacterieziekten niet of nauwelijks voor. Dit is voor bijvoorbeeld Marokko reden om pootgoed uit Schotland te halen. De steeds groter wordende grondgebonden ziektedruk in Nederland komt de kwaliteit van het Nederlandse pootgoed dan ook niet ten goede. Nederland heeft een goede exportinfrastructuur voor pootgoed. Dit is onder andere te danken aan de exporthavens IJmuiden en Harlingen die beter zijn toegerust op de verwerking van pootgoed dan de Franse havens. Pootgoed uit Noord Frankrijk kan goedkoper vanuit Nederlandse havens geëxporteerd worden dan vanuit de Franse havens. Samen met de toegang tot een breed scala aan rassen die onder verschillende klimatologische omstandigheden groeien, geeft de goede
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 51
exportinfrastructuur Nederland een concurrentievoordeel op de exportmarkt. De beschikbare rassenkennis, de kennisinfrastructuur en de korte lijnen tussen de verschillende partijen in de pootgoedindustrie bieden een uitgelezen mogelijkheid om dit voordeel te behouden. Om als Nederland de rassenvoorsprong te behouden, is het echter wel belangrijk dat er voldoende biotechnologen zijn met interesse voor de aardappelgenetica. De grondgebonden ziektedruk en de verdrukking van areaal door recreatie zal de pootgoedsector verder doen groeien buiten Nederland. Deze groei is noodzakelijk om de exploitatie van nieuwe biotechnologische veredelingstechnieken te kunnen bekostigen. Om te blijven profiteren van de hoogwaardige Nederlandse aardappelteelt- en veredelingskennis zal in de toekomst nog meer dan nu worden ingezet op het meer hoogwaardige pootgoed. Gecombineerd met de toenemende ziektedruk zullen handelshuizen ook steeds meer gaan vermeerderen in de exportgebieden.Bijkomend voordeel van deze verdere internationalisatie is de spreiding van risico’s, niet alleen wat betreft ziektes maar bijvoorbeeld ook ten aanzien van wisselkoersen. Tafelaardappelsector In Nederland wordt 320.000 ton tafelaardappelen verkocht met een totale waarde van ongeveer EUR 200 miljoen (exclusief het foodservice kanaal). Dit volume is sinds 1999 met 70.000 ton gedaald. Ruim 92% van het aardappelvolume in Nederland wordt voorverpakt. De helft wordt afgepakt in 5-kilozakken. Het marktaandeel van 1- tot 3-kiloverpakkingen is licht toegenomen tot ongeveer 35%. Nederlandse consumenten kopen verhoudingsgewijs steeds meer vastkokende aardappelen die nu een marktaandeel hebben van 31%, naast 26% voor lichtkruimige aardappelen. Zeer kruimige aardappelen worden steeds minder verkocht. Ruim 80% van de tafelaardappelen wordt verkocht in supermarkten. Door concentratie in de retailmarkt en samenwerking in inkoop door supermarkten zijn er slechts drie inkooporganisaties die op grote schaal tafelaardappelen kopen. Ondanks een sterke consolidering in de kleinverpakkersmarkt in de laatste 20 jaar is er voor deze afnemers nog genoeg flexibiliteit om van leverancier te wisselen. De kleinverpakkingsindustrie is tevens erg overzichtelijk. De twee grootste verpakkers hebben gezamenlijk een marktaandeel van ongeveer 60%. De overige 40% wordt
ingevuld door zeven middelgrote en enkele kleinere verpakkers. Overcapaciteit in zowel de teelt als de kleinverpakkingsindustrie versterkt, naast de marktmacht van enkele inkopende partijen, de onderlinge concurrentie op prijs. Tot op heden ondervindt de Nederlandse tafelaardappelindustrie geen zware concurrentie uit Frankrijk, België en Duitsland op de Nederlandse markt. De tafelaardappelindustrie concurreert op kostprijs, kwaliteit en leverbetrouwbaarheid. Voedselveiligheid, productinnovatie en trademarketing worden steeds belangrijker. Net als Nederland heeft Frankrijk de beschikking over voldoende tafelaardappelen van uitstekende kwaliteit. Frankrijk heeft echter een logistiek nadeel om aan de steeds striktere levertijden van de Nederlandse supermarkten te voldoen. België concentreert zich met name op frietaardappelen en heeft als zodanig niet de volumes om in Nederland voet aan de grond te krijgen. In het zuiden van Nederland is wel wat volume verloren gegaan aan België. De kwaliteit van de Duitse aardappel voldoet niet geheel aan de Nederlandse eisen. Met uitzondering van een paar gebieden in het Rheinland, is de Duitse grond van mindere kwaliteit. Daarnaast beschikken de Duitsers tot op heden niet over goede bewaartechnologieën. Verwacht wordt dat Duitsland richting 2020 een grotere concurrent zal gaan worden door investeringen in bewaartechnologie. Het overschot aan tafelaardappelen gaat het exportkanaal in, met Oost-Europa als een belangrijke afnemer. De Nederlandse tafelaardappel concurreert in dit kanaal met de Franse, Belgische, en Duitse aardappelen. De bovenmaat pootgoed, die niet in Nederland als tafelaardappel kan worden afgezet, komt ook in het exportkanaal terecht. Bij goede oogsten is het dus dringen op de exportmarkt, wat zich vertaalt in lagere telersprijzen en lagere handelsmarges. Geschikte grond, een breed aanbod aan uitstekende rassen en goede bewaartechnologieën zijn samen met kennis, kunde en flexibiliteit succesfactoren in de de tafelaardappelketen. De Nederlandse tafelaardappelindustrie heeft recent samen met de retail de brede beschikbaarheid van uitstekende rassen verbeterd. Bij supermarkten bestond de wens om het hele jaar kwaliteitsaardappelen te verkopen.Tot een aantal jaren geleden werden van half maart tot augustus aardappelen uit Mediterrane landen
52 | Rabobank Kiezen is de kunst
geïmporteerd. Door de ontwikkeling van rassen die vroeg geoogst kunnen worden van goede Nederlandse grond, is het nu mogelijk kwaliteitstafelaardappelen al te oogsten in de eerste week van juni. Daardoor kunnen ze al vanaf de tweede week van juni in de schappen van de retailers liggen. Rassenselectie en verbeteringen in de bewaartechnologie maken het tevens mogelijk om tafelaardappelen langer te bewaren waardoor Nederlandse aardappelen die in Augustus geoogst zijn tot half juni van het volgende jaar leverbaar zijn.Verkorting van het importseizoen draagt rechtstreeks bij aan het vergroten van het aandeel van Nederlandse aardappelen in het aanbod van Nederlandse retailers en helpt de afhankelijkheid van het exportkanaal te verkleinen. Voor tafelaardappelen liggen er mogelijkheden om samen met de supermarkten extra toegevoegde waarde te creëren. De ontwikkeling van hoogwaardige kwaliteitsrassen met een goede smaak die jaarrond in het schap liggen, biedt mogelijkheden tot differentiatie. Door het duurzame karakter van de lokale kringloop te vermarkten, kan worden ingespeeld op de duurzaamheidtrend onder consumenten. Ook een gedegen merkenbeleid kan bijdragen aan het succes van deze initiatieven. Industrieaardappelsector De segmenten waar de aardappelen voor consumptie eerst worden bewerkt zijn frites, chips en geschilde verse aardappelen. In Nederland wordt ongeveer 3.1 miljoen ton aardappelen verwerkt tot 1.3 miljoen ton voorgebakken producten en 0,4 miljoen ton overige producten (geschild en vlokken). Ongeveer 35% van de aardappelen worden ingevoerd, met name uit Duitsland en België, en ongeveer 90% van de aardappelproducten wordt geëxporteerd.Waar de markt voor pootgoed de gehele wereld omvat en de tafelaardappelmarkt met name nationaal is georiënteerd, is Noordwest-Europa dé markt voor bewerkte aardappelen. De segmenten frites en chips kenmerken zich door grote professionele spelers die sterk internationaal opereren, terwijl het segment geschild zich kenmerkt door enkele grotere en veel kleinere bedrijven in Noordwest Europa. Met vier bedrijven die gezamenlijk een marktaandeel van 87% hebben, is de Nederlandse aardappelverwerkende industrie sterk geconsolideerd. De markten voor frites en chips kennen een afvlakkende groei in Europa en Noord-Amerika, maar groeien sterk
in de opkomende economieën zoals Brazilië, Rusland, India en China. De aardappelverwerkende industrie concurreert op kostprijs, kwaliteit, innovatie, voedselveiligheid, duurzaamheid en leverbetrouwbaarheid. Aan de afzetkant is er sprake van een sterke concentratie in retail- en foodservice. Aan de aanbodkant is er overproductie in de teelt van fritesaardappelen en overcapaciteit in de aardappelverwerkende industrie. Dit alles maakt de prijs van aardappelen tot een hele belangrijke factor in de onderhandelingen met de retailers. Marges in de verwerkende industrie staan daarom structureel onder druk. België heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een grote concurrent van de Nederlandse aardappelverwerkende industrie. De Belgische aardappelverwerkende industrie nadert met 2,8 miljoen ton grondstof de Nederlandse. Zowel in de aardappelteelt als in de verwerkende industrie produceert België efficiënter. De prijs die de verwerkende industrie in België betaalt voor de contractaardappelen ligt ongeveer 5% lager dan in Nederland. Alhoewel de Belgische aardappeltelers goedkoper produceren ligt de telersmarge in België niet lager dan in Nederland. Het kostprijsvoordeel van de Belgische telers zit in lagere grondkosten, schaalgrootte en het relatief grote gebruik van vrije rassen als Bintje. Deze vrije rassen worden door zes Belgische familiebedrijven bewerkt tot diepgevroren frites die met name in de retail worden afgezet. Doordat de Belgische industrie is ingericht is om tegen lage kosten goedkope producten te produceren en de arbeidskosten in België substantieel lager liggen dan in Nederland, heeft de Belgische industrie een structureel concurrentievoordeel in het prijsgedreven marktsegment. Met meer dan 50% vertegenwoordigt dit prijsgedreven marktsegment verreweg de grootste markt. Ook in de toekomst lijkt het lastig prijsstabiliteit te borgen. Beschermde rassen worden in overleg tussen de pootgoedhandel en de verwerkende industrie ingepland Getracht wordt om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. De opbrengstniveaus worden echter beïnvloed door de weersomstandigheden waardoor deze planning geen prijsstabiliserend effect oplevert. Op de teelt van vrije rassen ontbreekt een regiefunctie. Als de prijs goed is leidt dat tot een uitbreiding van de teelt waardoor de prijzen vervolgens weer dalen.
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 53
Steeds meer Nederlandse aardappelverwerkers contracteren volumes rechtstreeks bij de telers. Door teeltbegeleiding proberen de verwerkers invloed uit te oefenen op de kwaliteit en kostprijs van de aardappelen. Intensieve relaties met telers hebben dan ook toegevoegde waarde voor de verwerkers. Als gevolg van deze ontwikkeling is de rol van de binnenlandse handel in aardappelen die bestemd zijn voor de verwerkende industrie gemarginaliseerd. Consumptieaardappelen voor de verwerkende industrie kunnen op verschillende manieren waarde genereren. Met een rendement van 50% wordt slechts de helft van de aangekochte aardappelen als frites of chips verkocht. De overige 50% zijn coproducten die veelal in de Nederlandse veehouderij worden afgezet. Met de ontwikkeling van een biogasindustrie in Nederland komt er een tweede afzetkanaal beschikbaar. Dit kan een prijsopdrijvend effect hebben waardoor de coproducten een grotere bijdrage kunnen leveren aan de verlaging van de kostprijs. Of dit een relatief voordeel is ten opzichte van de concurrerende landen hangt sterk af van het ’groene beleid’ in deze landen. Een grotere subsidiepot voor een snellere ontwikkeling van de biogasindustrie in bijvoorbeeld België zou de Belgische aardappelverwerkers tijdelijk een extra concurrentievoordeel kunnen bieden. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de Nederlandse verwerkende industrie de strijd in de Noordwest-Europese markt, waar veel overcapaciteit is, gaat verliezen. Overcapaciteit in de consumptieaardappelteelt en de verwerkende industrie belemmert een structureel gezonde relatie met de verschillende afnemers. Door de stagnerende vraag in de afzetgebieden is de consequentie dat de capaciteit afgebouwd moet worden. De verwachte hogere graanprijzen bieden de Nederlandse akkerbouwers een alternatief. De verwerkers zijn aangewezen op een race tegen de klok met de buitenlandse verwerkers. Het lijkt erop dat de Nederlandse verwerkers slecht zijn uitgerust om deze race winnend af te sluiten.
Dynamiek in de aardappelketen De aardappelketen verandert voordurend. Bij een kleiner aanbod van aardappelen zal de aanbieder een betere onderhandelingspositie krijgen. De trend van de afgelopen decennia echter is dat door overcapaciteit in de consumptieaardappelteelt en consolidatie aan het einde van de keten, de retailen foodservicebedrijven zich steeds meer
onderhandelingskracht hebben toegeëigend. Het grotere teeltrisico door de klimaatverandering, de druk op geschikte aardappelgrond en de hogere graanprijzen kunnen het aanbod van Nederlandse consumptieaardappelen structureel verkleinen. Een betere balans tussen vraag en aanbod kan de onderhandelingspositie van de aanbieders verbeteren waardoor telers uiteindelijk kunnen worden beloond voor het grotere risico dat ze moeten nemen. Naast aanbodbeperking door areaalvermindering kunnen innovaties extra toegevoegde waarde binnen de keten brengen.Veel van deze innovaties zullen bedrijfsinnovaties zijn waardoor het lastig is om deze concreet te benoemen. Innovaties in kweekmethodieken, in marktbenaderingen, in productontwikkelingen en in genetica zullen het komende decennium op de markt komen. Pootgoedhuizen, verpakkers en aardappelverwerkers zullen hier allemaal hun steentje aan bijdragen. De intensieve bewerking van de Nederlandse grond dreigt de kwaliteit van de grond uit te hollen, waardoor een belangrijk deel van de Nederlandse concurrentievoorsprong verloren gaat.Teeltplannen van één op drie aardappelen komen regelmatig voor waar Frankrijk werkt met teeltplannen van één op zes. Grondgebonden ziektedruk neemt hierdoor toe. Recent zijn vrij levende aaltjes opgedoken die naast aardappelen ook kunnen leven op andere gewassen als witlof, bloembollen en enkele groentegewassen. Rotatie helpt hier nauwelijks tegen. De grondkwaliteit wordt verder ondermijnd door het Nederlandse mestbeleid. Met name oudere gronden hebben geen buffervoorraad organische stof meer waardoor ze minder produceren. Het Nederlandse mestbeleid verhindert het aanvullen van het gehalte organische stof door dierlijke mest. Ook groenbemesters kunnen gedeeltelijk bijdragen aan de verhoging van het organische stof gehalte maar deze worden toch hoofdzakelijk geteeld ter verbetering van de bodemstructuur. De bestrijding van grondgebonden ziekten vormt een belangrijke uitdaging voor de Nederlandse aardappelketen. Naast het kweken van resistente aardappelrassen en het ontwikkelen van, ‘groene’ gewasbeschermingsmiddelen, kan een extensievere aardappelteelt bijdragen aan de vermindering van de grondgebonden ziektedruk. Naast het in stand houden van het Nederlands concurrentievoordeel op langere termijn
54 | Rabobank Kiezen is de kunst
kan extensievere teelt op kortere termijn de productieoverschotten van Nederlandse consumptieaardappelen beperken.
De Nederlandse suikersector op weg naar 2020 De suikerbietverwerkende industrie in Nederland is gebouwd op de binnenlandse productie van suikerbieten. Nederland bezit een productiequotum van 805.000 ton. Dit quotum is toegewezen aan de suikerverwerkende industrie die deze hoeveelheid vervolgens als leveringsrechten uitgeeft aan de Nederlandse bietentelers. Dit leveringsrecht impliceerd tevens een leveringsplicht. De Europese suikermarkt is sterk gereguleerd en kent veel spelregels. Echter, onder internationale druk heeft de EU ingezet op hervorming van het EU suikerbeleid. In de periode 2006 tot 2009 is de suikerprijs in twee stappen verlaagd naar EUR 404 /MT, is de suikerprijs geen gegarandeerde prijs meer maar een referentie prijs en is middels een warme sanering de productie van 19 miljoen ton terug gebracht tot 13 miljoen ton. Aangezien de Europese consumptie stabiel op ongeveer 16 miljoen ton ligt, is Nederland dus van netto exporteur netto importeur geworden. Om dit tekort op de Europese suikerbalans op te heffen heeft de EU de importheffingen van suiker uit de zogenaamde EPA- (Economic-PartnershipAgreement) landen stapsgewijs teruggebracht naar 0% en volumerestricties opgeheven. Tot aan 2015 blijft het huidige beleid gehandhaafd. Het is moeilijk te voorspellen hoe het Europese suikerbeleid zich na 2015 ontwikkelt. Algemeen wordt aangenomen dat een verdere liberalisering onvermijdelijk is maar dat een zekere mate van marktordening blijft bestaan.
Positie van de Nederlandse suikerketen in Europa Suikerbietenteelt In 2009 telde in 2009 ruim 9.000 akkerbouwers die suikerbieten teelden. Op 72.000 hectare behaalden ze een opbrengst van in totaal 5,4 miljoen ton, wat neerkomt op een gemiddelde opbrengst van 74,8 ton per hectare. Dat is 33% meer dan het gemiddelde over de periode 2002 tot 2008. Doordat ook het suikerpercentage ruim boven het gemiddelde van die periode lag, plus 9%, realiseerden de suikerbiettelers met 13,6 ton een zeer hoge suikeropbrengst per hectare. Dit is 25% meer dan het gemiddelde over de periode 2002 tot 2008. De productiewaarde van de suikerbietenteelt in Nederland lag
in 2008 op EUR 203 miljoen.Voor 2009 zijn nog geen cijfers beschikbaar. De hervormingen van het Europees suikerbeleid hebben geresulteerd in een forse afname van het suikerbietenareaal: van 109.000 hectare in 2002 naar 72.000 hectare in 2009 (-34%). Hierdoor is, ondanks de sterk toegenomen opbrengst per hectare, de suikerbietenproductie sinds 2002 met ongeveer 0,8 miljoen ton afgenomen. Het suikergehalte lag tot 2009 stabiel rond de 17%. Door de goede weersomstandigheden lag het suikergehalte in 2009 met 18,3% zeer hoog. De productiewaarde van de suikerbietenteelt is sinds 2004 met ongeveer 100 miljoen afgenomen. Sinds 2002 is het aantal suikerbietentelers bijna gehalveerd. Het gemiddelde areaal suikerbieten per bedrijf is met 22% gestegen tot 7,8 hectare. Om ook in een verder liberaliserende suikermarkt competitief te blijven is het belangrijk om middels verdere opbrengstverhogingen in de teelt, de competitiviteit van de Nederlandse suikerketen te waarborgen. Zaadveredeling, teeltbegeleiding en het delen van best practises is hierin cruciaal. Extra nadruk zal moeten liggen op het verhogen van het suikergehalte, want ondanks de al gerealiseerde verbeteringen in de suikeropbrengst per hectare blijft de kostprijspositie van Nederlandse bietentelers achter bij concurrerende landen als Frankrijk. Suikerindustrie Sinds 2005 telt Nederland nog slechts één suikerbietverwerker: een coöperatieve onderneming waaraan alle Nederlandse telers hun bieten leveren. Met een marktaandeel van 7% is de coöperatie de zevende speler op de Europese ranglijst. De marktleider is met een marktaandeel van 21% driemaal zo groot. De suikerindustrie concurreert vooral op kostprijs. Keten kostprijs leiderschap is cruciaal. De Nederlandse suikerindustrie is in wezen een integratie met vele eigenaren en succes valt of staat met de sterkte van de zwakste schakel. Efficiëntie in verwerking heeft tot nu toe het kostprijs nadeel van de telers goedgemaakt. Ondanks de virtuele beschermingsmuren om Europa heeft de Nederlandse suikerindustrie zich niet in slaap laten sussen en is de afgelopen decennia onverminderd doorgegaan met het verbeteren van de efficiëntie. Door vergaande schaalvergroting heeft de Nederlandse suikerindustrie de beschikking over de twee grootste suikerverwerkende
2 Toekomstbeschouwing van het akkerbouwcomplex in Nederland | 55
fabrieken van Europa. Met een capaciteit van 450.000 ton zijn deze fabrieken driemaal zo groot als het Europese gemiddelde. Naast schaalgrootte is de campagnelengte een belangrijke kostprijsbepalende factor. Nederland heeft al in een vroeg stadium ingezet op verlenging van de campagne. Met ongeveer 130 dagen duurt de campange in Nederland ongeveer 40 dagen langer dan het Europese gemiddelde. Een relatief grote dichtheid van de levensmiddelenindustrie in Nederland en de beschikbaarheid van een terminal in de Eemshaven dragen bij aan optimalisatie van de suikerlogistiek. Door de vergaande concentratie van de suikerproductie wordt het suikerlogistieke voordeel gedeeltelijk teniet gedaan door een relatief zwakke positie in de suikerbietlogistiek. Met een gemiddelde afstand van teler tot fabriek van 84 km ligt de transport in Nederland hoger dan het Europese gemiddelde. Diversiteit in en omvang van de afzetkanalen voor coproducten draagt sterk bij aan de verwaarding van deze coproducten. Een relatief grote fermentatie-, alcohol-, en diervoeder industrie in de directe nabijheid van de suikerverwerkende fabrieken draagt daarom rechtstreeks bij aan de concurrentiekracht van de Nederlandse suikerindustrie. De snel groeiende productie van biogas, gestimuleerd door de overheid middels de SDE-regeling (Stimulering Duurzame Energie) biedt goede mogelijkheden de verwaarding van coproducten verder te optimaliseren.
Dynamiek in de suikerindustrie Ontwikkelingen op de graanmarkt beïnvloeden de suikerindustrie. Bij langdurig hoge graanprijzen (meer dan EUR 200 per ton) kan de teelt van suikerbieten onder druk komen staan en dat kan resulteren in grondstofproblemen bij de verwerkende industrie. Ontkoppeling van Europese subsidies, waarbij hectaretoeslag in de plaats komt van productietoeslag, verlaagt de barrière voor omschakeling naar een ander gewas. De suikerbietenteler zal echter in zijn gewaskeuze mee moeten nemen dat een structurele onderbezetting van de twee Nederlandse fabrieken een neergaande spiraal in beweging kan zetten van een verslechterende kostprijspositie van de verwerkende industrie, gevolgd door een verslechterende bietenprijs. Het uiteindelijke gevolg kan de dood van de suikerindustrie in Nederland zijn en daarmee de afschrijving van het eigen vermogen van telers in de suikerverwerkende industrie.
Hoge graanprijzen leiden echter ook tot hogere glucose- en zetmeelprijzen waardoor bietsuiker, melasse en pulp competitiever worden aan de afzetkant. Deze dynamiek, tezamen met de concurrentiekracht van de Nederlandse suikerverwerkende industrie en het aandeelhouderschap van de telers in die industrie, zal ervoor zorgen dat de Nederlandse akkerbouwer in de toekomst suikerbieten zal blijven opnemen in het bouwplan. Grotere opportuniteit in gewaskeuze van telers leidt tot meer variatie in de jaarlijkse productie en aanvoer van suikerbieten. Aan de afzetkant zal door verdere liberalisering de concurrentie bij klanten toenemen waardoor de Nederlandse suikerindustrie meer nadruk zal moeten leggen op het vasthouden van afzetmarkten en klanten. Volatiliteit in suikerprijzen zal bovendien de loyaliteit van klanten doen afnemen. Om deze aanvoer/afzet dynamiek goed te kunnen beheersen kan ruw rietsuiker bijgemengd worden in het bietsuiker productie proces. De terminal in de Eemshaven kan ook hier zijn waarde voor de Nederlandse suikerindustrie bewijzen. De relatie tussen suikerbietenteler en suikerbietverwerkende industrie zal daardoor richting 2020 veranderen.
Conclusie De relatie tussen teler en verwerker is het komende decennium aan verandering onderhevig. Door de liberalisatie van de graan-, suiker- en zetmeelaardappelenmarkt wordt een groot stuk zekerheid onder het inkomen van de akkerbouwer weggeslagen. Hierdoor wordt de akkerbouwer gedwongen tot een nog bewustere gewaskeuze voor een groter deel van zijn areaal. Deze keuze moet bovendien passen binnen de mogelijkheden en beperkingen ten aanzien van vruchtwisseling. Samen met de toegenomen prijsvolatiliteit vergroot dit jaarlijkse schommelingen tussen arealen per gewas waardoor de aanbodzekerheid in de verwerkende industrie afneemt. Met name de verwerkende industrieën die afhankelijk zijn van Nederlandse grondstoffen zullen hierdoor worden beïnvloed. Deze ontwikkelingen zullen leiden tot nauwere samenwerkingsvormen tussen de teler en verwerker. Nieuwe samenwerkingsstructuren reflecteren de wederzijdse afhankelijkheid van teler en verwerker. Nauwere samenwerking tussen teler en verwerker bevordert innovatie op velerlei gebieden, bijvoorbeeld productontwikkeling, procesoptimalisatie en organisatiekwaliteit. Hierdoor wordt de
56 | Rabobank Kiezen is de kunst
mogelijkheid gecreëerd om extra waarde toe te voegen en/of inkomensonzekerheid van de teler en aanbodsonzekerheid van de verwerkende industrie te mitigeren. Telers zullen onderling ook op zoek gaan naar nieuwe samenwerkingsvormen om de schaalvergrotingsvoordelen beter te kunnen doorvoeren en beter te kunnen inspelen op de veranderende relatie met de afnemers. Daarnaast worden kleinere kringlopen richting 2020 versneld doorontwikkeld. Kleine kringlopen worden opgezet omwille van de duurzaamheid en bieden de mogelijkheid om onderscheidend vermogen te creëren. Hevigere concurrentie tussen de verschillende Nederlandse akkerbouwketens om areaal en om afzetmarkten ontstaat door de liberalisatie van het Europese landbouwbeleid. Onderscheidend vermogen is in deze concurrentiestrijd cruciaal. De teler wordt gedwongen om te kiezen voor operationele efficiëntie of het creëren van meerwaarde. De tele die inzet op hoge toegevoegde waarde produceert bijvoorbeeld niet meer ’gewoon’ tarwe, maar tarwe met onderscheidende producteigenschappen voor een specifieke verwerking gericht op een duidelijk gedefinieerde afzetmarkt. Dit betekent dat deze teler kennis zal moeten opbouwen van de verschillende product-marktcombinaties. Op basis van deze kennis zal de teler moeten kiezen met welke gewassen welke industrieën beleverd gaan worden. De verwerkende industrie zal overtuigend moeten zijn in de beïnvloeding van deze keuzes.
Agenda 2020 | 57
Agenda 2020 Risico management moet geprofessionaliseerd worden in hernieuwde strijd om verdeling risico en marge in agrarische ketens Een groter brutomargerisico als gevolg van meer volatiele grondstofprijzen moet geabsorbeerd en/of doorbelast worden. De relatieve inkooppositie ten opzichte van het industriegemiddelde wordt een belangrijke concurrentiedrijver. Dit dwingt ondernemers tot operationele maatregelen als investeringen in de kwaliteit van het inkoopbeleid, merkenbeleid en risicomitigerende acties. Daarnaast is het noodzakelijk dat zij nadenken over strategische maatregelen om structureel om te gaan met het verhoogde brutomargerisico. De zoektochten naar structurele oplossingen resulteren in een hernieuwde ketendynamiek die uiteindelijk kan leiden tot verandering van de rol- en margeverdeling over de schakels van de keten. In de discussie over hernieuwde margeverdeling moet ook een afweging worden gemaakt tussen de laagste inkoopprijs op de korte termijn versus aanbodzekerheid op de lange termijn. Margeoptimalisatie op de lange termijn wordt belangrijker dan margemaximalisatie op de korte termijn.
Harmonisering van belangen binnen ketens en tussen ketens moet beter om de kracht van het Nederlandse akkerbouwcomplex te waarborgen Een groter brutomargerisico en grotere volatiliteit in aanvoer van grondstoffen vereisen een betere afstemming binnen de keten. Ketenoptimalisatie wordt een
belangrijke kritische succesfactor. De concurrentiekracht van de keten heeft richting 2020 een grotere invloed op succes van de schakels binnen de ketens en omgekeerd. Door intensere communicatie binnen ketens moeten schakelbelangen geharmoniseerd worden met het totale ketenbelang. De korte communicatielijnen binnen het Nederlandse agrocomplex faciliteren een optimale samenwerking om kringlopen te verkleinen. Een herpositionering van met name de Nederlandse graanteler is hierbij cruciaal. Met afbouw van EU-beleid wordt het reageren van ketens op elkaar belangrijker. Communicatie tussen ketens wordt nog belangrijker om tot een optimale verwaarding van coproducten en/of inzet van kapitaalgoederen te komen.
Communicatie vanuit de ketens naar de maatschappij moet intenser en transparanter om draagvlak in de samenleving te behouden Duidelijke voorlichting richting de maatschappij en politiek omtrent de relevantie van het Nederlandse akkerbouwcomplex voor de Nederlandse economie en de doorgaande verduurzaming van het complex blijven belangrijk voor het noodzakelijke draagvlak in Nederland. Isolement is de valkuil voor het complex. Onvoldoende brede communicatie tast de kracht van het complex aan. Door het akkerbouwcomplex te koppelen aan belangrijke politieke en maatschappelijke thema’s als gezondheid, (duurzame) energie, verantwoord watergebruik, eiwittransitie, landschappelijke waarden en internationalisering, kan isolement
58 | Rabobank Kiezen is de kunst
voorkomen worden.Verwachtingen van de sector over de rol van de overheid in de nieuwe marktrealiteit moeten duidelijk geformuleerd worden. Daarnaast is het belangrijk het complex als een aantrekkelijke werkgever op de krimpende arbeidsmarkt te positioneren. Goede afstemming binnen ketens en tussen ketens is nodig om helder, eenduidig en gericht de politiek en maatschappij te kunnen informeren. Een regiefunctie kan hierin niet ontbreken.
Duurzaamheid moet volwaardig in de bedrijf- en/of ketenstrategie opgenomen worden Economische duurzaamheid is een voorwaarde om te kunnen investeren in een duurzaam milieu en duurzame arbeidsverhoudingen en omgekeerd. Een level playing field is een voorwaarde om voor alle spelers dezelfde economische context te creëren. Oneerlijke concurrentie als gevolg van verschillen in wetgeving op het gebied van milieu- en dierwelzijn moet voorkomen worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het gewasbeschermingsbeleid, wetgeving op het gebied van levensmiddelen en genetisch gemodificeerde producten, biobrandstoffen, arbeidsomstandigheden en milieu. Goed rentmeesterschap over de natuurlijke productiemiddelen als grond, water en mineralen is cruciaal. De intensieve bewerking van de Nederlandse bodem en het Nederlandse mestbeleid ondermijnen de bodemkwaliteit. Een goede bodemkwaliteit is een voorwaarde voor de kwalitatief- en kwantitatief hoogwaardige productie. Binnen het akkerbouwcomplex en in samenspraak met de politiek moeten maatregelen genomen worden die de bodemkwaliteit structureel verbeteren. De beschikbaarheid van goede medewerkers blijft van essentieel belang voor de concurrentiekracht. Naast aandacht voor voldoende instroom van medewerkers is een levensfasebewust personeelsbeleid cruciaal om richting 2020 verzekerd te zijn van voldoende gekwalificeerde en gemotiveerde werknemers. Aandacht voor (agrarisch) onderwijs is belangrijk.
Keuze voor bedrijfsmodel moet bewuster om continuïteit in de nieuwe marktrealiteit te garanderen Nieuwe samenwerkingsstructuren moeten de wederzijdse afhankelijkheden binnen en tussen de ketens reflecteren. Historische rolverdelingen binnen en tussen ketens moeten ter discussie worden gesteld. Het produceren onder contract kan bijvoorbeeld
bijdragen aan het bestendigen van de positie van kapitaalintensieve schakels die weinig onderscheidende producten voortbrengen in ketens met een overall lage toegevoegde waarde. Schaalvergroting in de teelt is noodzakelijk. Bedrijfsovernames moeten beter dan nu door wet- en regelgeving gefaciliteerd worden. De jonge ondernemende akkerbouwers moeten de kans krijgen de schaalvergroting in het komende decennium door te voeren. Eigenaren van toekomstgerichte bedrijven zonder opvolging kunnen besluiten de aandelen te behouden maar de exploitatie uit te besteden. Ook nieuwe samenwerkingsvormen tussen telers kan schaalvergroting faciliteren. Meer bewust operationele integratie van schakels binnen ketens is nodig om beter te kunnen inspelen op consumententrends door gerichtere aansturing van product-markt-combinaties.
Investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie moeten omhoog om structureel meer waarde te kunnen toevoegen Een grotere verscheidenheid in behoeften van consumenten, een grotere focus op duurzaamheid en verslechtering van de relatieve kostprijspositie van het Nederlandse akkerbouwcomplex maken blijvende vernieuwing noodzakelijk. Ondernemers in het akkerbouwcomplex moeten intensiever zoeken naar product-markt-combinaties met een hogere toegevoegde waarde binnen en buiten de voedingsmiddelenindustrie en naar structureel efficiëntere productieprocessen. De overheid dient dit zoekproces te faciliteren door randvoorwaarden te scheppen voor uitstekend fundamenteel onderzoek. Fundamenteel onderzoek in de publieke kennisinfrastructuur dient aangesloten te zijn op fundamenteel en toegepast onderzoek in het bedrijfsleven. Binnen de ‘lifesciences’ is het noodzakelijk optimaal gebruik te maken van alle beschikbare technologieën, waaronder genetische modificatie.
Logistieke ontsluiting van Nedeland moet gunstige geografische ligging blijven ondersteunen Nederland heeft door een gunstige geografische ligging en de havens met hun fijnmazige ontsluiting middels wegen-, rail- en waternetwerk een belangrijk inbound en outbound logistiek voordeel. Dit voordeelmoet behouden blijven. Het Nederlandse akkerbouwcomplex dient het belang hiervan structureel onder de aandacht van de politiek te brengen. Door de
Agenda 2020 | 59
liberaliserende markt groeit het belang van de Nederlandse logistieke infrastructuur het komende decennium.
Intensieve inspanning van de overheden moet de concurrentiepositie van het Nederlandse akkerbouwcomplex blijven ondersteunen Ondanks de afbouw van het Europese landbouwbeleid blijft de economie van het akkerbouwcomplex onder invloed staan van politieke factoren. Nederland dient als groot belanghebbende actief en constructief te participeren in beleidsdiscussies die gevolgen kunnen hebben voor de positie van de Nederlandse landbouw en voedingsmiddelenindustrie. Het belang van een level playing field dient voldoende onderkend te worden door de overheid. Kaders, gesteld aan bijvoorbeeld voedselveiligheid en duurzaamheid, moeten voor alle spelers in het nationale, Europese en mondiale speelveld gelijk zijn. Daarnaast dient de overheid ondernemen te faciliteren door de bureaucratie tot een minimum te beperken.
www.rabobank.com/far ©2010 All Rights Reserved. 10RABFAR18 1/10