ORIËNTATIE OP RUIMTE Kerndoel 1: De leerlingen leren het eigen lichaamsschema gebruiken voor het verkennen en ordenen van de ruimte om zich heen. 1.1. Lichaamsschema Kerndoel 2: De leerlingen leren de plaats aangeven van voorwerpen in voor hen bekende ruimten vanuit hun eigen positie en ten opzichte van elkaar. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Inrichtingselementen Ruimtelijke begrippen Plattegrond Routes herkennen en benoemen (valt ook onder kerndoel vakoverstijgend: Ruimtelijke oriëntatie en mobiliteit: De leerlingen leren zich (binnen en buiten) de ruimte oriënteren en verplaatsen
Kerndoel 3: De leerlingen leren de weg kennen en benoemen in de eigen leefomgeving. 3.1. In het verkeer 3.2. Toegankelijkheid 3.3. Topografie Kerndoel 4: De leerlingen leren inrichtingsaspecten herkennen van de eigen leefomgeving. 4.1. Functie van de leefomgeving 4.2. Kennis over de omgeving Kerndoel 5: De leerlingen leren aangeven in welke opzichten het dagelijks wonen, werken en vrijetijdsbesteding van sommige mensen overeenkomt of verschilt (zie leerlijn werken en de leerlijn wonen en vrije tijd).
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
1/11
Kerndoel 1: De leerlingen leren het eigen lichaamsschema gebruiken voor het verkennen en ordenen van de ruimte om zich heen. Niveau 1.1. Lichaamsschema
1 - Maakt kennis met de ruimte om zich heen (lengte, hoogte en diepte ervaring, grote kleine werkhoeken) - Wijst de volgende lichaamsdelen aan: hoofd, been, arm, buik - Wijst de volgende lichaamsdelen aan: oren, ogen, neus, mond - Bootst verschillende houdingen en bewegingen van anderen na
2 - Wijst kijkend in een spiegel de belangrijkste delen van het gezicht aan (oog, oor, mond, neus) - Wijst bij anderen hoofd, been, arm, buik aan - Wijst op een foto hoofd, been, arm, buik aan (van voren gezien) - Benoemt de lichaamsdelen oog, oor, mond en neus - Voert de juiste bewegingen uit bij de begrippen omhoog en omlaag gekoppeld aan lichaamsschema (arm omhoog)
3 - Benoemt bij anderen hoofd, been, arm, buik - Wijst op een abstracte afbeelding hoofd, been, arm, buik aan - Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen boven en onder gekoppeld aan het lichaamsschema (doe je handen boven je hoofd) - Wijst op een foto van achteren genomen hoofd, been, arm, rug aan - Imiteert houdingen van een afbeelding (van voren gezien)
4 - Wijst de voor- en achterkant van het lichaam aan - Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen voor en achter gekoppeld aan het lichaamsschema (de handen zijn achter haar rug) - Benoemt op een foto hoofd, been, arm, buik (van opzij gezien) - Benoemt op een abstracte afbeelding van achteren hoofd, been, arm, rug - Schat in hoeveel ruimte zijn eigen lichaam inneemt (kan er nog bij op de bank, verstoppen achter een boom, in een schoen past)
5 - Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen vooruit en achteruit samen met het lichaamsschema (springt vooruit, achteruit) - Benoemt op een afbeelding hoofd, been, arm, buik (van opzij gezien)
6 - Wijst de linker- en rechterkant van het lichaam aan met behulp van voorwerpen (een horloge of een ring)
7 - Wijst de linker- en rechterkant van het lichaam aan
8 - Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen links en rechts gekoppeld aan het lichaamsschema (de armen naar links of naar rechts)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
2/11
Kerndoel 2: De leerlingen leren de plaats aangeven van voorwerpen in voor hen bekende ruimten vanuit hun eigen positie en ten opzichte van elkaar. Niveau 2.1. Inrichtingselementen
1 - Herkent een vertrouwde plaats en vertrouwde voorwerpen - Vindt de speelplaats vanuit de klas - Vindt zijn eigen stoel in het lokaal - Vindt zijn eigen jas op de kapstok - Weet waar spullen in de klas staan die veel gebruikt worden - Legt gebruikt materiaal bij elkaar
2 - Wijst de verschillende plekken in de klas aan (blokkenhoek) - Wijst de stoelen en de tafels aan als inrichtingselementen van de klas - Hangt zijn jas op de juiste plek op de kapstok - Legt veel gebruikte (knutsel)spullen terug op hun plek (kwasten, kleurpotloden, placemat) - Wijst van concrete objecten aan welke dezelfde positie innemen (alle omgevallen kegels)
3 - Wijst de klok aan in de klas - Benoemt de verschillende hoeken in de klas (poppenhoek) en enkele onderdelen uit de hoek - Wijst verschillende voorwerpen aan op de speelplaats - Benoemt de stoelen en de tafels als inrichtingselementen van de klas - Legt speel- en knutselspullen op de juiste plek terug
4 - Benoemt verschillende voorwerpen op de speelplaats - Wijst op een foto de zichtbare elementen van de eigen huiskamer aan - Wijst op een foto de zichtbare elementen van de eigen slaapkamer aan - Wijst de van buiten zichtbare onderdelen van een huis aan (deur, raam, gordijnen, schoorsteen.) - Brengt orde in een beperkte ruimte (een speelhoek opruimen door spullen bij elkaar te leggen)
5 - Benoemt op een foto de zichtbare elementen van een huiskamer - Benoemt de functie van de onderdelen uit de huiskamer - Wijst op een foto de zichtbare elementen van een slaapkamer aan - Plaatst concrete inrichtingselementen in de juiste kamers (mbv poppenhuis, -hoek)
6 - Benoemt enkele niet zichtbare elementen van een foto (spullen in een kast) - Benoemt inrichtingselementen uit een woonkamer zonder foto - Benoemt op een foto de zichtbare elementen van een slaapkamer - Wijst op een foto de inrichtingselementen van verschillende kamers in een huis aan (bad- slaapkamer)
7 - Benoemt inrichtingselementen van verschillende kamers in het huis zonder foto - Wijst elementen die buiten voorkomen (straat, boom) - Benoemt het type huis waarin hij woont (flat, boerderij, villa, rijtjeshuis)
8 - Benoemt elementen die in de straat voorkomen (auto, lantarenpaal) - Wijst op een afbeelding de inrichtingselementen aan van een stad of een dorp (huis, school, markt, kerk, winkel) - Benoemt de bordjes in een winkel (picto’s en tekstbordjes)
9 - Benoemt de inrichtingselementen van een stad/dorp (bibliotheek, bank, bedrijven, gemeentehuis, kapper, tandarts, dokter) - Benoemt verschillende bebouwing in huizen (flat, boerderij, bejaardenhuis, villa, rijtjeshuis)
10 11 12 - Benoemt de inrichtingselementen - Benoemt de inrichtingselementen in - Benoemt de inrichtingselementen die in een openbaar gebouw de natuur (bossen, bomen, planten, van Nederland (zee, steden, kunnen voorkomen (receptie, toilet, bloemen, besjes, vogels, insecten) rivieren, dijken, wegen, bossen) lift, wachtruimte) - Benoemt verschillende winkels (supermarkten, drogist, warenhuizen, brillenwinkels) - Vertelt dat kabels en riolen onder de grond liggen
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
3/11
Niveau 2.2. Ruimtelijke begrippen
5 - Reageert in de ruimte op de begrippen vooraan en achteraan
2 - Reageert in de ruimte op de begrippen op en af
3 - Reageert in de ruimte op de begrippen in, voor en achter - Gebruikt in de ruimte de begrippen op en af
6 - Reageert in de ruimte op de begrippen, voorbij, verder, middenin
7 8 - Reageert in de ruimte op de - Reageert in de ruimte op de begrippen dichtbij, veraf, dichterbij, begrippen even ver, dichtst bij, verder af verste weg
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
4 - Reageert in de ruimte op de begrippen naartoe, hierheen, naast onder - Gebruikt in de ruimte de begrippen in, voor en achter
4/11
Niveau 2.3. Plattegrond
1 - Herkent de klas op een foto
2 - Herkent een bekend persoon op een foto van bovenaf
3 - Herkent bekende inrichtingselementen van bovenaf (foto van het bureau)
4 - Wijst de concrete hoeken uit de klas aan op een getekende plattegrond
5 - Wijst de inrichtingselementen (kast, bureau v/d juf) op een getekende plattegrond
6 - Benoemt op een plattegrond de inrichtingselementen uit de huiskamer
7 - Benoemt op een plattegrond de inrichtingselementen uit de overige kamers (slaapkamer, keuken)
8 - Benoemt op een plattegrond de kamers uit een huis op basis van de inrichtingselementen (bad in de badkamer) - Benoemt op een plattegrond de verschillende plaatsen van de school (wc, plein, klas)
11 - Vindt op een plattegrond (alle) ruimtes in een gebouw
12 - Geeft aan op een kaart in welk vak een bepaalde voorziening is te vinden (B-3)
9 10 - Maakt (in de klas) een plattegrond - Gebruikt de legenda om een plek op de plattegrond te vinden met de belangrijkste inrichtingselementen van de klas - Wijst veelkomende picto’s op een (zonder verhoudingen) plattegrond van een openbaar - Legt een verband tussen de kleuren gebouw aan (uitgang, wc, receptie) - Vindt het treinstation op een kaart op de legenda en de plattegrond
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
5/11
Niveau 1 2.4. Routes herkennen en - Onderscheidt functies van bekende benoemen ruimtes waar hij zich in bevindt (keuken, toilet, lokaal)
2 - Kent korte routes in en nabij het klaslokaal (naar de wc)
3 - Benoemt oriëntatiepunten in en nabij het klaslokaal (bord, kast)
4 - Benoemt oriëntatiepunten in de school (naast de keuken) - Kent de routes in de school (weet hoe hij op verschillende plaatsen komt)
5 - Benoemt oriëntatiepunten rondom de school (ingang schoolplein) - Kent routes rondom de school
6 7 8 - Benoemt oriëntatiepunten in de - Benoemt ruimtes met een bepaalde - Loopt een korte route in een nabije omgeving van de school of functie in andere huizen/gebouwen bekende omgeving aan de hand van huis (speeltuin, kerk) (keuken, slaapkamer, woonkamer) van genoemde oriëntatiepunten - Kent korte routes in de nabije (verder de wijk in, langs de kerk, omgeving van de school of van huis tegenover de bushalte) (naar de brievenbus, naar een speelplein)
9 - Loopt een lange route in een bekende omgeving aan de hand van genoemde oriëntatiepunten (naar een andere wijk toe, naar een verder gelegen winkel) - Vindt de juiste plek met één aanwijzing van links en rechts (bij stoplicht naar links)
10 - Benoemt oriëntatiepunten in de omgeving van een ander huis/ gebouw (tegenover een park, je komt langs een politiebureau) - Herkent in een onbekende omgeving genoemde oriëntatiepunten (standbeeld, spoorlijn over, langs het water) - Vertelt een ander of diegene links of rechts af moet slaan - Wijst op een plattegrond aan hoe je moet lopen
11 - Geeft verschillende routes aan om op een bepaalde plek te komen - Geeft aan welke route hij het fijnst vindt om te nemen naar een bepaalde plek - Vindt de juiste plek met aanwijzingen van links en rechts (eerste straat rechts, na postkantoor links) - Vindt op een kaart de plek waar hij op dat moment is - Vertelt de weg op een plattegrond m.b.v. herkenningspunten (binnen na de wc links, buiten na de kerk rechts)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
12 - Benoemt oriëntatiepunten in bekende omgevingen waar hij niet vaak komt (vakantieomgeving, plekken in een pretpark) - Vindt m.b.v. een plattegrond de weg in een gebouw
6/11
Kerndoel 3: De leerlingen leren de weg kennen en benoemen in de eigen leefomgeving. Niveau 3.1. In het verkeer
1 - Gaat niet uit zichzelf van de stoep af - Blijft na schooltijd op de juiste plek op de taxi wachten
2 - Stapt pas uit als de chauffeur het zegt - Kent waarschuwingsgeluiden (bel, sirene, toeter)
3 - Reageert op de kleur rood door te stoppen en op de kleur groen te gaan lopen - Kijkt om zich heen bij het oversteken en steekt recht over (onder begeleiding) - Wijst verkeersdeelnemers aan op een foto (fietser, auto, trein, bus)
4 - Blijft uit zichzelf bij de groep in een openbare ruimte en in het verkeer - Ziet het gevaar van fietsen, lopen en spelen bij een (drukke) weg/straat - Doet uit eigen initiatief de gordel om in een auto of taxi
5 - Gebruikt het zebrapad of het voetgangerslicht (drukt op de knop) als dat aanwezig is
6 - Steekt zelfstandig over bij een voetgangerslicht - Benoemt verschillende verkeersdeelnemers (fietser, auto, trein, bus) - Benoemt verkeersborden voor voetgangers zoals voet- en zebrapad, bus- en tramhalte, woonerf
8 - Steekt zelfstandig over bij een rustige straat met geparkeerde auto’s - Vertelt welk vervoerskaartje er gekocht moet worden en waar dat te koop is (chipkaart) - Benoemt verkeersborden voor auto’s zoals autoweg, autosnelweg, doodlopende weg
9 - Steekt zelfstandig over bij een drukke straat
10 - Past de betekenis van enkele belangrijke verkeersborden toe - Scant de eigen chipkaart - Benoemt de invloed van het weer op het verkeer - Weet dat je verlichting aan doet in het donker en bij regen of mist
7 - Kijkt naar links en rechts (2x) om te zien of er verkeer aan komt - Steekt zelfstandig over bij een rustige overzichtelijke straat - Benoemt verschillende vormen van openbaar vervoer (tram, bus, metro, trein) - Zoekt een veilige plek om over te steken (bij een rustig overzichtelijk stuk van de straat) - Benoemt verkeersborden voor fietsers zoals fietspad, voorrangsborden, stopborden 11 - Benoemt de reistijd van een bekende route
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
12 - Past alle voorrangsregels correct toe in het verkeer - Schat de reistijd van een onbekende route in - Kent de theorie van het verkeer voldoende om zijn brommercertificaat te halen
7/11
Niveau 3.2. Toegankelijkheid
5 - Kent de toegankelijkheid van de supermarkt als openbare gelegenheid
2 3 4 - Weet wanneer de klas verlaten mag - Weet wanneer hij in andere kamers - Kent de toegankelijkheid van worden en wanneer niet (directeur, secretariaat) mag huizen en tuinen en de school (niet - Weet wanneer je bij een andere komen zomaar ergens naar binnen lopen) klas naar binnen mag (mbv picto’s stop/kom maar binnen) 6 7 8 - Kent de toegankelijkheid van de - Kent de toegankelijkheid van het - Kent de toegankelijkheid van de winkel als openbare gelegenheid openbaar vervoer (met een bibliotheek, postkantoor, bank vervoersbewijs)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
8/11
Niveau 3.3. Topografie 5 - Benoemt de stad of dorp waarin hij woont
6 7 - Benoemt de straat waarin hij woont - Benoemt twee in de buurt liggende + het huisnummer dorpen of steden - Benoemt het land waar hij woont
8 - Ziet dat een woonwijk een geheel is (door de ligging of de straatnaamgeving) - Benoemt zijn adres inclusief postcode
9 - Benoemt meerdere straten uit zijn omgeving - Wijst aan de hand van een legenda wegen, steden en bossen aan - Wijst op een kaart bekende plaatsen in de buurt aan - Ziet de overeenkomsten tussen de wereldkaart en een wereldbol
10 11 - Benoemt Amsterdam als de - Wijst op de kaart van Europa landen aan (landen als geheel hoofdstad van Nederland en wijst de ligging aan op een kaart onderscheiden) - Wijst op de kaart van Europa - Benoemt Den Haag als de stad waar de regering werkt en wijst de Nederland aan en ongeveer de plek waar hij woont ligging aan op een kaart - Wijst 5 landen aan op de kaart van - Onderscheidt zeeën en rivieren op een kaart Europa (op relevantie door vakantie of actueel nieuws)
12 - Benoemt alle provincies en de bijhorende hoofdsteden - Kent vier voor de leerling relevante grote steden in Nederland en wijst ze aan op een kaart - Onderscheidt de continenten op de wereldkaart en wijst Europa aan - Zoekt op waar landen (landen uit het actuele nieuws) liggen op de wereldkaart
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
9/11
Kerndoel 4: de leerlingen leren inrichtingsaspecten herkennen van de eigen leefomgeving. Niveau 4.1. Functie leefomgeving
van
4 - Benoemt de functie van een huis (wonen en slapen)
de
5 - Benoemt de functie van een politiebureau - Benoemt de functie van een brandweerkazerne - Benoemt de functie van een ziekenhuis
6 - Benoemt de functie van een kerk - Benoemt de functie van parken en speelplaatsen - Benoemt de functie van winkels - Benoemt verschillende soorten winkels
7 - Benoemt de functie van een tandarts en een dokter in ieder dorp - Benoemt waar eten en drinken vandaan komt - Benoemt de functie van sportvelden en sportcomplexen
9 - Benoemt de voordelen van het openbaar vervoer (voor iedereen, minder druk op de weg) - Benoemt de functie van flats en andere hoogbouw
10 - Benoemt de voordelen van de functie van stadselementen t.o.v. dorpselementen (bioscoop, veel winkels t.o.v. veel ruimte) - Benoemt de functie van de school voor het latere werk
11 12 - Vertelt dat mensen de natuur nodig - Benoemt functie van dijken en hebben om te leven (ademen, eten duinen in Nederland en drinken) - Benoemt de functie van het riool - Benoemt de functie van gas, water en licht
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
8 - Benoemt de functie van verschillende beroepen en bedrijven in een dorp of stad - Benoemt de functie van gemeentehuis
10/11
Niveau 4.2. Kennis omgeving
over
de
9 - Benoemt drie verschillen tussen het platteland en de stad (wandelen t.o.v. van winkelen, druk t.o.v. rustig) - Benoemt drie typische ‘gebouwen’ van het platteland en van de stad (molen, boerderij, hooischuur t.o.v. flat, kantoren, stations)
6 - Weet wat te doen bij brandalarm
7 8 - Benoemt drie - Benoemt drie recreatiemogelijkheden bij water recreatiemogelijkheden in een stad/ (zwemmen, surfen, varen, duiken) dorp (film, winkelen, uiteten, terras) - Benoemt drie - Benoemt drie recreatiemogelijkheden in de bossen recreatiemogelijkheden in de bergen (wandelen, fietsen, dieren kijken, (klimmen, wandelen, skiën) verzamelen)
10 - Noemt een beroep dat bij het water hoort (visser, strandwacht, toerisme) - Noemt een beroep dat bij het platteland hoort (veeboer, tuinder) - Noemt een beroep dat in de stad hoort (kantoormedewerker)
11 - Noemt een beroep dat in de industrie hoort (staalarbeider)
Mozarthof school voor ZML Leerlijn Ruimte dd 07-02-2012
12 - Noemt een aanpassing die mensen moeten maken in de bergen (vallende rotsen, huis op palen) - Noemt een aanpassing die mensen moeten maken voor het water (dijken, duinen)
11/11