Kerkhistorische reis Schotland 2003
1
KERKHISTORISCHE REIS SCHOTLAND 2003
Van maandag 11 augustus Tot zaterdag 16 augustus Ds. J.G. Blom, Mw. H.G. Blom-Stam Schoolstraat 10 4693 BG Poortvliet En Ds. J.C den Toom Mw. J. den Toom de Rie Grutto 5 3245 TA Sommelsdijk
Kerkhistorische reis Schotland 2003
2
Maandag 11 augustus 2003 De heenreis Vertrek uit Poortvliet 8.30 uur Vertrek uit Sommelsdijk 9.00 uur Lian bracht ons met de auto naar Centraal Station Rotterdam, waar we een enkele reis namen naar Schiphol. De reistijd met de trein bedraagt ca. 40 minuten. Het grote voordeel met de trein is wel dat de auto niet geparkeerd hoeft te worden en je direct bij de aankomsthal van de luchthaven kunt uitstappen. We zouden vliegen met Easy jet.com Ons bevestigingsnummer was E 2G972B Onze uitgaande vlucht op maandag 11 augustus was vlucht 4461 Vertrek Amsterdam 12.55 uur, de aankomsttijd te Edinburgh stond officieel gepland op 13.25 uur engelse tijd. Helaas begon de reis niet erg voorspoedig. Elke keer werd het tijdstip van vertrek gewijzigd en we moesten verschillende keren verhuizen naar een andere instapplaats. Na enige tijd kregen we ter compensatie voor het wachten een bon, waarmee we koffie en een paar broodjes konden betalen. Vanwege een vertraging die zou uitlopen tot meer dan vijf uur kwamen we pas in de loop van de avond aan in Edinburgh. In verband met de feestelijkheden in de maand augustus in die stad, bleek het op het late tijdstip van onze aankomst niet meer mogelijk te zijn om een auto te huren. Ondanks de inspanningen van het Tourist Office op het vliegveld lukte het ook daar niet om een vervoermiddel te bemachtigen, terwijl we afgesproken hadden ’s avonds om 8 uur ongeveer al op ons B&B adres in Drumnadrochit te zijn. Ten einde raad zochten we de stand op van de Easy jet en we legden ons probleem voor. We kregen een bon voor koffie en iets erbij aangeboden en vernamen daarna dat easy jet de heenvlucht van Amsterdam naar Edinburgh zou crediteren, zodat we van dat bedrag bijna een rit per taxi naar onze eindbestemming konden betalen. Een en ander was daarna vlot geregeld, zodat we nog voor donker richting noorden van Schotland vertrokken, waar we na middernacht, rond de klok van een uur aankwamen. Vermoeid door alle belevenissen gingen we zo snel mogelijk naar bed.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
3 Kilmore Farmhouse
Ongeveer twee weken voor ons vertrek hadden we in Nederland telefonisch al een afspraak gemaakt voor een verblijf van twee dagen op het ‘Kilmore Farmhouse’ te Drumnadrochit, een toeristisch plaatsje zo’n 25 kilometer ten zuiden van Inverness, aan het Loch Ness, het meer dat bekend staat om het monster. In het dorpje zijn een tweetal musea te vinden waar je je kunt verdiepen in de geschiedenis rond dit monster. Op het meer kunnen ook boottochten ondernomen worden. Een Nederlands echtpaar, waarvan de man in Holland bij de politie werkte en nu postbode is heeft zich hier een jaar of 11 geleden gevestigd en de vrouw des huizes verzorgt Bed en Breakfast.
Dinsdag 12 augustus 2003 Rond de klok van half negen genoten we van het typische schotse ontbijt, lekker vet, met bacon, worstjes, eieren, jam, toast, etc. Daarna vertrokken we per bus naar Inverness om daar onze huurauto op te halen. Door mw. Van Loon was telefonisch de afspraak gemaakt met het autoverhuurbedrijf Europcar in Inverness voor de verhuur van een personenauto. Het was mogelijk om onze auto aanstaande zaterdag in te leveren op het vliegveld te Edinburgh. We kregen een bijna splinternieuwe Rover, wel wat aan de krappe kant, maar toch een heerlijk autootje om mee te rijden.
DINGWALL THE DINGWALL FREE CHURCH Aangekomen bij de kerk van ds. Kennedy, die eertijds werd ingewijd door C.H. Spurgeon hadden wij het geluk in de tuin een van de elders van de gemeente aan te treffen, dhr. Niel Macleod, die hoewel reeds 86 jaar oud, nog regelmatig de Bijbelstudie bijeenkomsten leidt en dat soms in de oorspronkelijke taal van Schotland, het Gaelic. In de Schotse kerk hebben de ouderlingen een groter bevoegdheid dan in onze kerken, ze mogen ‘readings’ houden, wat zoiets is als gewoon voorgaan in de kerkdiensten. Zij mogen weliswaar niet de sacramenten bedienen, maar wel preken. Op een hartelijke wijze werden wij ontvangen, we kregen de gelegenheid om de kerk uitvoerig te bekijken, de nodige foto’s te maken van zowel het exterieur als het interieur.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
4
The Story of 100 Years & More In the Story of 100 Years & More is het verslag te lezen van de opening van het kerkgebouw op donderdag 17 mei 1870: I De opening “Zelfs in de hemel zullen we er over spreken, want de Heere was er.”Zo schreef de bekende Charles Spurgeon aan zijn vriend John Kennedy, kort na zijn terugkeer in Londen van Dingwall, waar hij de gast was geweest van Mr. Kennedy en waar hij gepreekt had tijdens de formele opening van de nieuwe Free Church. Donderdag de 17e mei 1870 moet met recht een onvergetelijke dag zijn geweest voor de duizenden, die verzameld waren in Dingwall voor de opening van het fraaie kerkgebouw tegenover het spoorwegstation. Een zeer voorzichtige schatting geeft aan, dat 6000 mensen deel namen aan de plechtigheden die plaatsvonden in de kleine marktstad, die zo’n 2000 inwoners telt. Het werk aan het nieuwe kerkgebouw was drie jaren eerder begonnen en nu was de grote dag aangebroken. De kerk zou officieel geopend worden voor de openbare eredienst en de prediker was niemand minder dan Mr. Charles Haddon Spurgeon, iemand wiens preken door duizenden in de hooglanden met instemming werden gelezen. Waarom werd de grote baptist van Londen gevraagd om te preken tijdens de opening van een nieuwe Presbyteriaanse kerk in de Schotse hooglanden? Enige tijd hiervoor was de bijzonder begiftigde Rev. John Kennedy, predikant van de Dingwall Free Church ernstig ziek. Gedurende zijn herstel bracht hij enkele weken door in Londen en terwijl hij daar was voegde hij zich regelmatig bij het grote aantal bezoekers van Spurgeons Tabernacle. Mr. Kennedy was bijzonder onder de indruk en de twee predikanten werden hechte vrienden van elkaar. Voordat hij Londen verliet nodigde de predikant uit de Hooglanden de Engelse baptist in Dingwall uit om zijn nieuwe kerk te openen. De dienst begon op de middag van de 17e mei. Het was een warme, zonnige dag, en lang voordat de deuren open waren verzamelde zich een grote menigte. Kaarthouders werden eerst toegelaten en toen zij zaten werden anderen toegelaten, totdat elke staanplaats in de ruimte was bezet. Velen moesten buiten blijven. Mr. Spurgeon betrad het grote platform om twaalf uur, vergezeld van de predikant van de kerk. Op het platform waren verschillende predikanten uit de omgeving en belangrijke personen. Spurgeon begon de dienst met gebed, waarna er enkele verzen uit Psalm 45 werden gezongen. De schriftlezing was het 20e hoofdstuk van het Johannes evangelie en Spurgeon gaf een korte uitleg. Na het zingen van een lied werd de tekst opgegeven en de grote prediker begon zijn preek. Zoals altijd gaf Spurgeon een gunnende, evangelische prediking. Zijn tekst was Johannes 20 vers 25: “De andere discipel zeide tot hem (Thomas), ‘Wij hebben de Heere gezien.’”Hij preekte in zijn gebruikelijke eenvoudige en
Kerkhistorische reis Schotland 2003
5
directe stijl en het volk luisterde met grote belangstelling. Aan het eind van zijn boodschap gaf hij een getuigenis van zijn eigen bekering ongeveer twee en twintig jaar geleden. Om drie uur leidde Mr. Kennedy in de kerk een dienst in het Gaelic en preekte over II Kronieken 6: 18. Later in de middag verzamelde zich een grote menigte in de open lucht op een terrein achter de Academie en Spurgeon preekte weer, gebruik makend van een kleine houten verhoging als preekstoel. Sprekend over de tekst: ‘ Indien iemand dorst die kome tot Mij en drinke’ legde hij grote nadruk op de vrije nodiging van het evangelie. ‘Ik steek dit bloempje in mijn knoopsgat’ zei Spurgeon aan het einde van zijn preek wijzend naar de bloem op zijn jas “het is een vergeet me nietje. Tot u die geluisterd hebt zeg ik ‘Vergeet mij niet, of als u mij vergeet, vergeet dan niet wat ik gezegd heb.’ Rond zes uur was de dienst geëindigd en de menigte begon zich te verspreiden. De Free Church gemeente van Dingwall had nu voor de eredienst het nieuwste en het meest geschikte kerkgebouw. II Het kerkgebouw Verder op in de Story of 100 Years & More lezen we ( in Hoofdstuk IV ) over het nieuwe kerkgebouw), dat veel kerken, die direct na de Disruption werden gebouwd in alle haast werden opgetrokken en de Dingwall kerk was daarop geen uitzondering. De fundamenten waren slecht en al snel liet de bepleistering los. De kerk met 900 zitplaatsen was goed gevuld, zowel tijdens de diensten in de Engelse taal als in het Gaelic. De galerij bevatte veel zitplaatsen en men was bevreesd dat de muren de zware last niet veel langer zouden kunnen dragen. Een veiliger en meer comfortabeler kerkgebouw was derhalve vereist. De preekstoel is niet volgens traditioneel ontwerp, maar is een lang platform over de volle breedte van het kerkgebouw, waardoor de prediker veel vrijheid van beweging heeft. Er wordt verteld dat deze preekstoel zo ontworpen is op uitdrukkelijke wens van Dr. Kennedy en dat hij dikwijls de gewoonte had om onder het preken van de ene naar de andere kant van dit platform te lopen. III De Unie van 1900 Rond 1896 werden er serieuze onderhandelingen gevoerd tussen vertegenwoordigers van de Free Church en de United Presbyterian Church. Het resultaat hiervan was dat op de 30e oktober 1900 de grootste meerderheid van de Free Church zich verenigde met de United Presbyterian Church om zodoende de United Free Church of Schotland te vormen. Zesentwintig predikanten van de Free Church weigerden om zich aan te sluiten bij de unie en zij besloten om in Schotland het belijden van de Free Church in stand te houden. In veel gevallen werden de gemeenten gedeeld, want een kleine, maar toegewijde minderheid van de mensen besloot om te blijven in de Free Church. In de Hooglanden bleef een groot gedeelte in bepaalde gebieden van het noorden en het westen kon de Free Church rekenen op de meerderheid van de inwoners. De 26 predikanten en hun aanhang claimden dat zij de ware opvolgers waren van de Disruption Church en die aanspraak konden maken op de naam en al de eigendommen van de Free Church of Schotland.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
6
In Dingwall bleek spoedig dat niet iedereen mee wilde gaan met de Unie. Vijf elders, twee deacons en ongeveer vierhonderd leden weigerden om hun predikant, ds. Macaskill te volgen in de U.F. Church en op de eerste zondag van 1900 zetten zij de Free Church voort met een dienst in de Masonic Hall. Zo splitste helaas de grootste gemeente van Dingwall. Terwijl de Free Church daar de diensten belegde bleef de U.F. gemeente in het bezit van het kerkgebouw. De minderheidsgroep in Schotland claimde nochtans de eigendomsrechten van de kerk en bracht deze zaak voor de rechter. De Court of Session wees het verzoek van de Free Church af in 1901 en deze uitspraak werd bevestigd door de Court’s Inner House toen het jaar daarop een bezwaarschrift werd ingediend. De zaak werd toen neergelegd bij het House of Lords die een uitspraak deed ten gunste van de Free Church. Aan het einde van 1904 was de Dingwall Free Church gemeente opnieuw in het bezit van haar kerkgebouw en pastorie. Het adres van onze gids: Mr. Neil Macleod 5 Davidson Drive Dingwall IVI 5 GLP United Kingdom.
LOCHCARRON Lochcarron ligt aan de westkust van Schotland. Dit gebied is veel langer verstoken geweest van de leer der zaligheid dan het oosten, dan bijvoorbeeld de Black Isle. De Reformatie heeft hier weinig uitwerking gehad. De eerste presbyteriaanse predikant hier was Eneas Sage. Dat was in 1726, dus zo’n 200 jaar na de Reformatie. Maar ook deze streek zou het woord der zaligheid gepredikt worden en ook hier zou de Heere er Zijn zegen in ruime mate over gebieden. Op de avond van zijn bevestiging was zijn enige onderkomen een boerenschuur en deze werd door een man aangestoken, omdat men deze prediker niet wenste vanwege zijn prediking, waarin de Heere op het hoogst verheerlijkt werd en de mens op het diepst vernederd. Maar de Heere heeft hem willen sparen. Later hebben de inwoners van Lochcarron hem een paar keer proberen te verdrinken. Hij noemde het volk hier barbaars. Na 5 jaar vruchteloos te hebben gewerkt heeft hij de classis om overplaatsing gevraagd maar dat werd hem geweigerd. Zijn pastorie was niet veel meer dan een plaggenhut, want zijn dak bestond uit heideturf en zijn kachel was een oude molensteen, een schoorsteen had hij niet maar slechts een gat in het dak om de rook af te voeren. Toch mocht hij na jaren op rotsen geploegd te hebben enige vrucht gaan zien op zijn arbeid o.a. in de bekering van een man, die hem wilde vermoorden. Hij kon echter tot zijn daad niet overgaan toen het paard van Sage vermoeid van de reis moest rusten en de predikant op de knieën ging voor persoonlijk gebed vlakbij bij de plaats waar de moordenaar die klaar zat om toe te slaan. Op 15 juli 1774 stierf hij en het gehele dorp volgde zijn baar. Groot was de droefheid in Lochcarron. Dit was een heel verschil met toen hij hier kwam. Toen werd hij gehaat, maar na vele jaren arbeid werd hij toch bemind. Hij werd opgevolgd door Donald Munro, een man die het evangelie bijzonder zuiver predikte. Hij stierf in 1781.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
7
Lachlan Macenzie Niet lang daarna werd Lachlan Mackenzie predikant van de gemeente Lochcarron. Zijn geschiedenis is niet los te denken van de Hooglanden. Hij mocht de Heere al jong leren kennen. Op zijn 12e jaar ging hij al voor in een gebedssamenkomst in de omgeving waar hij woonde. Voordat hij toestemming kreeg om te preken werd hij schoolmeester in Lochcarron. Zijn vroomheid en godsvrucht trok de aandacht van velen. Hij werd er ook beroepen maar drie leden van de classis die van zijn prediking niets moesten hebben, hebben geprobeerd om te verhinderen dat hij in Lochcarron predikant zou kunnen worden. Het duurde meer dan een jaar voordat het mogelijk was om zich aan de gemeente van Lochcarron te verbinden. Deze ruimte kwam er voor hem doordat zijn tegenstanders alle drie plotseling stierven. Jezus Christus, de gekruisigde en opgestane Zaligmaker, was de inhoud van zijn prediking. Aan de kant van de mens sneed hij alle hoop op verlossing af, maar aan Gods kant stelde hij de deur der genade wijd open voor de grootste der zondaren. Hij had niet alleen een Woord tot vertroosting voor hen die de Heere vrezen maar ook tot aansporing om de Heere toch te zoeken omdat in Hem het leven is en omdat Hij nog leven aan de ziel kan en wil schenken. Allen die de Heere nog niet leerden kennen voor eigen hart en leven spoorde hij er toe aan om de Heere te zoeken opdat ze Hem nog mochten vinden. Niet ver van zijn pastorie woonde een grote zondares, die zich aan alle geboden bezondigd had, behalve aan moord. Ze was een vrouw met een flinke omvang en werd daarom Muckle Kate genoemd. Ze was bepaald geen schoonheid om te zien. Mackenzie zegt dat ze zonder enige schoonheid was voor God en voor de mensen. Toch had de predikant het oog op haar gevestigd. Hij had diep medelijden met haar daar ze zo goddeloos leefde want ook zij had immers ook een ziel te verliezen voor de eeuwigheid. Al was ze dan nog zo’n grote zondares, toch was ook voor haar de genadetijd nog niet voorbij. Hij probeerde haar onder zijn gehoor te krijgen, onder dat Woord dat alleen wijs kan maken tot zaligheid. Wie weet, mocht het ook haar hart nog treffen. Maar Muckle Kate weigerde om onder het gehoor te komen van Mackenzie, zij liet zich zomaar niet vangen. Alle bezoeken die hij haar bracht liepen dan ook op niets uit. Toch gaf hij de moed niet op en ondernam een voor ons misschien wel vreemd plan. Het was de gewoonte van de Hooglanders om de avond door te brengen met het zingen van allerlei liedjes. Dan namen de vrouwen hun handwerk mee en de mannen repareerden onder het zingen hun schoenen of andere dingen. Muckle Kate hield wel van deze avondjes, ondanks haar hoge leeftijd nam ze deel aan dit ijdele vermaak. En wat deed nu Mackenzie? Hij maakte een lied dat sloeg op Muckle Kate’s verzondigde leven. Hij zorgde ook voor een melodie. Zelf wilde hij niet op zo’n geesteloze avond aanwezig zijn. Daarom gaf hij het mee aan een paar mensen, die er wel naar toe gingen. Zij zongen op die avond in aanwezigheid van Muckle Kate, het lied dat de predikant had samengesteld. En wat de predikant niet had kunnen bereiken tijdens zijn bezoeken aan haar, dat gebeurde nu. Zij werd getroffen door een pijl, welke de Heere op haar hart afschoot en zij werd in waarheid zondaar voor God. Zij kreeg te zien hoe zij het had verzondigd en voor de heilige God niet kon bestaan. Zij riep het uit: “Verloren, verloren, voor eeuwig verloren.” Ze was er hopeloos aan toe. De eens zo verharde Muckle Kate, de zondares van ruim 80 jaar heeft jaren in grote benauwdheid verkeerd. Zij heeft zichzelf blind geweend vanwege het besef van haar diepe verdorvenheid, vanwege al haar zonden. In het derde jaar van haar zielensmart, vroeg Mackenzie haar tegen de tijd dat het Heilig Avondmaal weer bediend zou worden, of zij aan de bediening wilde deelnemen. Maar zij antwoordde hem, dat zij daar geen vrijmoedigheid voor had. Zij had zichzelf als een onreine leren kennen. Daarom zei ze: “Moet ik aan die heilige tafel gaan? Ik, die mijn handen bezoedeld heb aan het bloed van de Zaligmaker? Ik zou de tafel des Heeren er door verontreinigen. Nooit zal ik er aan deelnemen. Het Heilig Avondmaal is niet voor mij.”
Kerkhistorische reis Schotland 2003
8
Op de dag van het Avondmaal waren er 1000den aanwezig. Toen het Heilig Avondmaal had plaatsgevonden en Mackenzie de plechtigheid ging besluiten klonk er ineens een kreet van wanhoop. Het was de schreeuw van een vrouw in nood. De mensen keken verschrikt achterom om te zien wat er aan de hand was. Het was Muckle Kate. Mackenzie herkende die stem die daar riep en liep naar haar toe en geleidde de blinde vrouw naar de tafel des Heeren. Toen vierde hij alleen met Muckle Kate het Heilig Avondmaal. O, wat was die bediening haar tot zegen, want onder de tekenen van brood en wijn ontving ze een geestelijk oog om op Christus volbrachte werk te zien. Nu mocht ze het geloven dat al haar zonden haar om Christus wil vergeven waren. We kunnen wel begrijpen, dat de blijdschap in Mackenzie’s hart groot geweest moet zijn, dat ook Muckle Kate tot ruimte mocht komen, want ieder oprechte zielenherder verblijd zich er in als er iemand komt tot de kennis van Christus. Hij sprak na deze gebeurtenis over dat gedeelte uit Gods Woord waar geschreven staat dat er geen klauw zal achterblijven. Ja, ook Muckle Kate bleef niet achter, ook haar ziel werd gered. Wat zal de Heere tijdens die dankzegging de eer hebben gehad en wat zal er in de hemel een blijdschap zijn geweest. Zo diep als Muckle Kate was ingeleid in de kennis van haar zonde werd ze ook ingeleid in de kennis van Christus. Ze kwam tot volkomen zekerheid. Ze stierf toen ze bijna 90 jaar oud was en zei tot degenen die bij haar waren, dat zij het moesten gaan vertellen dat de Heere, Die naar haar, naar zo’n grote zondares heeft omgezien, machtig is om de grootste zondaar te bekeren. Zij behoorde tot de velen voor wie Mackenzie tot zegen mocht zijn. Hij was in die tijd de enige predikant in de wijde omgeving die een zuiver geluid liet horen. Op 65 jarige leeftijd verwisselde ook hij het tijdelijke voor het eeuwige. Hij ging heen, beweend door het volk. Een bijzondere prediking De volgende geschiedenis, is het gevolg van een bezoek, dat ds. Lachlan Mackenzie eenmaal bracht aan de stad Aberdeen. De predikant van de Schotse Hooglanden was gevraagd, om toch eens te komen preken in Aberdeen. Hij kwam en preekte in de oude St. Nicolaaskerk. Tijdens de avonddienst was de kerk tot de laatste plaats toe bezet. Een ieder was zeer verlangend, om de bekende prediker, die zoveel vrucht op zijn werk gezien had, op de Schotse eilanden, te horen. Het was zelfs zo, dat men van een "nieuwe uitstorting des Heiligen Geestes" sprak. Maar toen Ds. Mackenzie de preekstoel beklom, konden velen hun lachen niet bedwingen en anderen waren geërgerd en teleurgesteld. De verschijning was dan ook zo geheel verschillend van de predikanten, die anders de preekstoel van de parochiekerk van St. Nicolaas bestegen. Vanwege de armoede, die er in de Hooglanden heerste, had Ds. Mackenzie een preekjas aan, die hij zelf thuis geweven had. Verder was zijn haar lang en onverzorgd. Zijn verschijning was meer die van een schaapherder uit de Schotse Hooglanden, dan die van een predikant. Maar toen als hij zijn tekst nam Openbaringen 3:20:’’ Zie Ik sta aan de deur en Ik klop", en zijn hoorders met grote ernst en gaven schilderde, hoe vreselijk het zal zijn, om hier de Zone Gods buiten te laten staan en eenmaal zelf op een gesloten deur te kloppen, om dan te horen: "Gaat weg van Mij, Ik heb u nooit gekend", toen verdween de glimlach van de gezichten. Velen waren tot tranen toe geroerd toen zij naast de aandrang van de Zone Gods, om het zondaarshart in te nemen, ook hoorden, van de schrikkelijkheid van die dag, waarop allen, die nu hun hart voor Hem sloten, eenmaal voor eeuwig buiten zullen staan. Met zijn bijzondere gaven en kracht des Heiligen Gestes, tekende hij het vreselijke buitenstaan van de zondaar, op die grote dag van het oordeels. Hij wees erop, dat de zondaar nu niet zag en be-
Kerkhistorische reis Schotland 2003
9
sefte, Wie hij buiten zijn hart en leven sloot, maar het op de dag des oordeels zien zou, dat hij de Heere der Heerlijkheid had buitengesloten. In verband daarmee, waarschuwde hij de hoorders, niet te oordelen naar de uiterlijke verschijning, zoals zij ook hem naar zijn uiterlijk geoordeeld hadden en vertelde hen een ware geschiedenis, van een jonge Schotse prinses. Op een dag, waarop de prinses 21 jaar werd, zei haar vader, die al weduwnaar was: Mijn dochter, ik heb alle edele jonge mannen voor een week van een feestelijke aangelegenheid uitgenodigd en ik wil dat jij in die week je hand aan één van hen, ten huwelijk geven zal. Terwijl de jonge prinses zich aan het kleden was voor de eerste dag der feestelijkheden en met haar dienstboden in haar kleedkamer was, werd een luid kloppen op de achter deur van de hoftuin gehoord. Toen één van de dienstknechten ging kijken, wie daar toch zo’n lawaai maakte, vond hij een bedelaar met krukken aan de deur, die ernstig en dringend verzocht om de prinses te spreken. De bedelaar zei, dat hij niet eerder weg zou gaan, voor dat hij de prinses gesproken had. Maar de dienaar wierp de deur voor zijn neus dicht. Hierop nam de bedelaar zijn krukken en sloeg er zo hard mee op de deur, dat de prinses het in haar kleedkamer hoorde en vroeg wat er toch gaande was. Hierop hoorde zij, dat een arme kreupele bedelaar haar wilde spreken. "Zeer goed", antwoordde zij, "ik kom, zeg hem even te wachten". Toen de prinses naar de deur ging gevolgd door een stoet dienstknechten en dienstmaagden, zag zij de bedelaar en vroeg hem vriendelijk wat hij wilde. De bedelaar boog zich en nam haar hand zeggende: "Ik ben heden gekomen, om u ten huwelijk te vragen". De prinses keek hem een ogenblik diep in de ogen en zei: "Zeer goed, hier is mijn hand". Toen zei de bedelaar: "En wanneer zal ons huwelijk gesloten worden?" Hierop antwoordde de prinses: "Vandaag over een jaar". Daarna verdween de bedelaar en ieder amuseerde zich met wat de prinses gezegd had. Maar gedurende de week van de feestelijkheden veranderde dit, want de prinses, hoewel menigmaal ten huwelijk gevraagd, wees alle aanzoeken af, met de woorden: "Ik heb mijn hand en hart al aan iemand gegeven". Tenslotte kwam haar vader dit ter ore en vernam, dat zij haar hand aan een kreupele bedelaar had gegeven. Op zijn vraag, of dit zo was, antwoordde zij heel beslist, dat dit zo was en dat zij niet meer wilde veranderen. Gedurende het hele jaar, smeekte haar vader, de gedachte uit haar hoofd te zetten, dat zij met haar woord aan de bedelaar gegeven, gebonden was, maar alles was tevergeefs. Haar antwoord was: “Ik heb hem mijn hand en hart gegeven en het zal alles in orde komen". Het jaar ging voorbij. Er werden geen voorbereidingen voor een bruiloft getroffen, want de kasteelheer had besloten, dat zijn dochter nooit de bedelaar huwen zou. Op een dag, precies een jaar na het wonderlijke gebeuren, zei de kasteelheer tot zijn dochter: "Je ziet mijn kind, er is niemand gekomen. Maak mij gelukkig en vergeet je vreemde gelofte". Zij antwoordde hem echter: "Vader, hij zal komen!" En niet lang daarna, werd een grote stoet gezien, die de laan naar het kasteel opkwam. Het was een schare ridders, op schitterende paarden, omringd door voetvolk en muzikanten. Voorop reed een koninklijk figuur. Toen de stoet de trappen van het kasteel bereikt had, sprong deze van zijn paard, en nam de prinses in zijn armen. En de omstanders riepen verbaasd: "Het is de zoon van de koning!!". Ja, het was de kroonprins. Hij had zich twaalf maanden geleden als bedelaar verkleed en om de hand van de prinses gevraagd. Niemand had hem herkend, behalve de prinses. Ondanks zijn krukken en lompen, had zij in hem, de zoon van de koning herkend, en hem haar jawoord gegeven. Ds. Mackenzie herhaalde toen zijn tekst: Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Hij vervolgde: geliefde hoorders. Wie staat vanavond aan de deur van uw hart en klopt om binnen gelaten te worden? 'Een bedelaar' zegt gij. Een van Wie staat geschreven: "De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge". Ja, Die is het, die aan uw hart klopt. Een versmade en verachte Christus zoekt toegang in uw hart en leven. Geef Hem uw hand en hart en gij zult leven, ja Hij zal u tot een koningin maken, want Hij is de Koning der koningen en de HEERE der heeren. Maar wat zal de schrik groot zijn van hen, die hier dachten niemand afgewezen te hebben dan een arme bedelaar en straks
Kerkhistorische reis Schotland 2003
10
zullen ontdekken, de Zone Gods verworpen te hebben! Aan het einde van de preek was de gemeente te Aberdeen zo bewogen, dat er gezegd werd, dat er die avond 600 zielen tot bekering waren gekomen! Nadat we gegeten hadden reden we door tot Kyle of Lochals, een vissersplaatsje, aan de westkust van Schotland. Aan het kleine haventje lagen wat bootjes gemeerd. Van hier uit hadden we een goed uitzicht over de brug, die het eiland Skye met het vasteland verbind. Veel mensen nemen echter geen gebruik van die brug, omdat een rit ongeveer 3 pond bedraagt. We probeerden wat boodschappen te doen, waarna we onze tocht door de hooglanden vervolgden Op de zuidwestelijke punt van Loch Ness ligt Fort Augustus. Het is een klein dorp, 40 km. van Inverness verwijderd. Het is een van de vele toeristische stops langs de A 82, waar de vijf sluizen in het Caledonian Canal voor de nodige drukte zorgen. In de avond aten we in het Fiddlers restaurant in het centrum van Drumnadrochit.
Woensdag 13 augustus2003 Na een uitvoerig ontbijt vertrokken we ( veel te laat) naar het zuiden van het land. Onderweg deden we enkele plaatsen aan:
PERTH Perth is een oude Schotse nederzetting, die eeuwenlang heeft gediend als de hoofdstad van Schotland. In 1437 vermoordde Sir Robert Graham hier Jacobus I van Schotland, terwijl deze in het dominicaanse klooster daar in gebed verzonken was. Graham vluchtte naar het noorden, maar werd gevangengenomen en in het kasteel van Stirling na ernstige marteling terechtgesteld. De stad was vroeger een bolwerk van protestantisme, waar John Knox dikwijls preekte. Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw kwam de stad economisch in een langdurige neerwaartse spiraal terecht. Tegenwoordig is de stad weer een welvarende gemeenschap.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
11
ST. JOHNS KIRK De St. Johns Kirk aan de King Edward Street, werd in 1126 gesticht door de vrome David I en in de vijftiende eeuw herbouwd. John Knox hield hier op 11 mei 1559 zijn bekende preek 'Over het zuiveren van de kerken van de afgoderij'. De preek had een zodanig effect op het publiek, dat een hele menigte, tot Knox' grote afgrijzen, de vier oude kloosters van de stad plunderde en veel kostbare kunstwerken vernielde. In het jaar 1712 werd het zogenaamd collatie of patronaatsrecht ingevoerd. Hierbij stond het jus divinum, het goddelijke recht van het presbyteriale stelsel dat in de schotse kerk als grondwet stond op het spel. De eerste jaren na de herinvoering van de act of patronage gaf het beroepingswerk nog niet zoveel problemen. De meeste landheren hielden rekening met de aversie tegen deze wet en gaven de gemeenten en de classes voldoende inspraak in de keuze van nieuwe voorgangers. Toch kwamen er gevallen voor die problemen veroorzaakten. Daarom werden pogingen ondernomen om de kroon te bewegen tot afschaffing van deze wet, maar dit liep op niets uit. Aangezien er geen duidelijke beleidslijn werd gevolgd kwam er al meer en meer verwarring en ontevredenheid. Het kon gebeuren dat het daarvoor aangestelde college, de commissie van de Assembly een bepaalde classis opdroeg om een kandidaat voor een gemeente te bevestigen, ondanks het verzet van de plaatselijke gemeente. Zo werd het presbyteriale kerkrecht met voeten getreden en de protesten tegen deze dictatoriale handelwijze bleven dan ook niet uit. Het kwam tot een conflict op hoog niveau waarbij ook de beide Erskines betrokken waren. De directe aanleiding was de zaak Kinross. Deze plaats aan Loch Leven werd in 1726 vacant. Een verzoek om Ebenezer Erskine te beroepen, werd door de classis en de synode afgewezen. De parochie bleef 6 jaar vacant totdat ene Robert Stark tegen de wil van het volk zijn intrede deed. In 1729 had Francis Craig een godvrezende jongenman een beroep ontvangen waartegen de patroon Sir Thomas Bruce Hope in verzet was gegaan. De synode van Fife had een zeker vooroordeel tegen Craig en probeerde te voorkomen dat hij aan Kinross verbonden zou zijn. De eigenlijke reden was dat deze kandidaat de Marrow leer aanhing. Ze legde hem vragen voor om hem te dwingen om zijn standpunten over de besluiten van de Assembly over de Marrow openlijk weer te geven, wat hij in alle eerlijkheid deed. Uiteindelijk trok Craig zich terug en werd Robert Stark naar voren geschoven, die op 4 februari 1732 in Kinross zijn intrede deed. De classis liet het hierbij niet zitten en weigerde Stark de toegang tot de vergaderingen, niet om de Assembly ongehoorzaam te zijn maar omdat zij binnen de classis nog meer problemen vreesde. De zaak werd in de Assembly in behandeling genomen. Ook Ralph Erskine was bij de beraadslagingen aanwezig en stelde zich openlijk achter het standpunt van de classis en van Kinross. Ralph hield een tweetal toespraken, gericht tegen de commissie over de zaak van Kinross en tegen de act om de erfheren te machtigen om de predikant te kiezen en het volk uit te sluiten. Het ging hier over een eerder ingediend voorstel om het beroepingswerk door de patroon en de ouderlingen gezamenlijk te laten uitvoeren zonder de inspraak van de lidmaten te vragen, wel moet de patroon het protestantse geloof belijden. Toen hierover gestemd werd waren achttien classes voor en een en dertig tegen de overige waren voor met enkele wijzigingen en achttien stemden blanco. Er ontstond een grote verwarring die veel weg had van een crisissituatie. Hierbij kwam dat de classis Dunfermline in de kwestie Kinross niet in het gelijk werd gesteld, zodat de patroon en de indringer hun zin gekregen hadden. Thuisgekomen van de vermoeiende vergaderingen besloot Erskine om zijn mening ook in de Holy Rude Kirk van Stirling niet onder stoelen of banken te steken. Op de avondmaalszondag van 4 juni preekte hij ’s avonds over Jesaja 9: 5 : “En de heerschappij is op zijn schouder.”
Kerkhistorische reis Schotland 2003
12
Wie is het anders dan Christus die over zijn kerk regeert. Is het zo dat de heerschappij op zijn schouders gelegd is? Zie hieruit dan ook de nietigheid van alle besluiten, wetten en instellingen, die het merkteken van Christus niet dragen en die onbestaanbaar zijn met die orde en wetten, die Hij tot regering van zijn kerk nagelaten heeft. Erskine’s preek op de synode van Perth In oktober 1732 werd in Perth de herfstzitting gehouden van de synode van Perth en Stirling waartoe Ebenezer sinds zijn overplaatsing naar Stirling behoorde. Op de vorige vergadering was hij voorzitter geweest zodat hij nu naar gewoonte de openingspreek moest houden. Hij koos als tekst de woorden uit Psalm 118: De Steen, Die de bouwlieden verworpen hebben, is tot een Hoofd des hoeks geworden. Er is een tweevoudige roeping nodig om een man als een bouwer in de kerk van God toe te laten. Er is een roeping van God en een roeping van zijn kerk. Wat het laatste betreft de roeping van de kerk ligt in de vrije keuze en verkiezing van het christenvolk. De ware evangeliedienaar bedoelt het heil van Sion en niet zich zelf want dan behoort hij tot de bouwlieden die de Steen verworpen hebben. De nieuwe mode van preken waartoe sommigen vervallen zijn met hun vertogen en gezwets over moraliteit of zedelijkheid waar Christus nauwelijks genoemd wordt ziek ik aan als een uitvinding van de hel om de Hoeksteen uit het gebouw weg te werpen. Hoewel de synode van Perth en Stirling ook niet kon instemmen met de koers die de Assembly volgde vond zij de bewoordingen van Erskine wel al te kras. Sommigen hoorden zijn preek met grote irritatie aan en gaven blijk van hun afkeer. Drie dagen lang beraadde de synode zich over deze zaak waarna zij Erskine tenslotte een berisping gaf en besloot dat hij censurabel was vanwege enkele onwelvoeglijke uitdrukkingen in zijn preek die de neiging vertonen de vrede van de kerk te verstoren en enkele besluiten van de Assembly en handelingen van andere kerkelijke vergaderingen te betwisten. Enkele predikanten waren het met de handelwijze van de synode niet eens en schaarden zich achter Ebenzer Erskine, o.a. zijn schoonzoon James Fisher. Tijdens de volgende synode gehouden in Stirling in het voorjaar van 1733 verklaarde Erskine dat hij zijn woorden niet zou terugnemen maar zijn portesten staande hield. Tijdens de behandeling van de kwestie Kinross werden de meeste predikanten uit de classis onder druk overgehaald om Stark toch als lid te accepteren, waartegen alleen Ralph en enkel andere leden protesteerden. Ook Ebenezer liet zijn protesten horen maar de Assembly verbood hem om zijn stuk, mede ondertekend door Fisher, Wilson en Moncrieff, in het openbaar voor te lezen. Hierop lieten de vier dissidenten het protest op de tafel liggen en verlieten zij de vergaderzaal. Het protest van de vier viel van de tafel en werd door ene James Naismith een groot tegenstander van de vier opgeraapt en las het stuk met grote verontwaardiging voor en nam daarop het woord. Hij vroeg om even te luisteren naar dit portest en las het voor. Daarna beval de vergadering dat de vier predikanten direct voor de Assembly moesten komen om zich te verantwoorden. Ze deden dit de volgende morgen waarop zij hoorden dat een speciale commissie met hen over dit protest wilde spreken. Zij weigerden om hun stuk in te trekken waarop de vergadering besloot tot het schorsen van de vier protesterende broeders. Teleurgesteld verlieten zij de stad waar het onrechtvaardige besluit tegen hen was uitgesproken. Ebenezer verbleef op de terugweg in Queensferry om zijn vriend James Kidd bij de avondmaalsviering bij te staan. Hij werd bijzonder gesterkt toen hij Psalm 51 opgaf om te zingen, waarbij zijn aandacht vooral bepaald werd bij de woorden. Laat mijn gesloten lippen, Heere, door Uzelf geopend worden. Dan zullen Uw lofprijzingen door mijn mond. Alom verkondigd worden.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
13
ST. ANDREWS ST ANDREWS CATHEDRAL De bekende Cathedral Church te St. Andrews werd omstreeks 1160 gebouwd, tot 1178 verder uitgebreid en in 1318 als kathedraal ingewijd. Volgens de streeklegende is St. Andrews gesticht door St. Regulus, die in een droom de opdracht had gekregen om de beenderen van St. Andreas naar de meest afgelegen plaats ter wereld te brengen. Zo vertrok hij in de vierde eeuw van het Griekse eiland Patras. Hij leed buiten de Schotse kust schipbreuk en kwam aan land op de plaats van de huidige stad. Wat het waarheidsgehalte van dit verhaal ook moge zijn, zeker is wel dat de stad al vroeg een belangrijk centrum was voor de christelijke zending. In de stad werden een post voor predikers en een kerk gebouwd. In de twaalfde eeuw werd een kathedraal gebouwd rondom een relikwieënkist, die vijf beenderen van St. Andreas zou bevatten. Rondom de kerk, een belangrijk pelgrimsoord, ontstond de stad, die de kerkelijke hoofdstad van Schotland werd. St. Andrews University, de eerste universiteit van Schotland, werd in 1410 gesticht door bisschop Henry Wardlaw, terwijl Jacobus I van Schotland haar beschermheer werd. De universiteit zou uitgroeien tot een van de belangrijkste in Europa en wordt niet zelden het 'Oxbridge van het noorden' genoemd. Tijdens de Reformatie was de rooms-katholieke fanaticus kardinaal Beaton hier bisschop. Hij bevond George Wishart, een protestantse evangelist, schuldig aan ketterij. De bisschop keek toe terwijl Wishart in 1546 op de brandstapel voor zijn kasteel levend werd verbrand. Drie maanden later werd de bisschop vermoord, waarna een periode van onrust onder de bevolking volgde. De teloorgang van de kathedraal zette in op 5 juni 1559, toen John Knox kwam preken in de St. Andrews. De inhoud van deze preek had een opruiend karakter. Knox liet zich inspireren door de dood van George Wishart, die enkele jaren daarvoor op de brandstapel stierf. De preek van Knox leidde ertoe dat een woedende menigte zich op de kathedraal stortte en deze plunderde. Knox heeft hierover - anders dan van hem verwacht zou mogen worden nimmer zijn spijt betuigd. De relikwieënkist van St. Andrews werd vernield, de gebrandschilderde ramen ingegooid en het lood werd van het dak gesloopt, waardoor het gebouw snel tot ruïne verviel. De kloostergebouwen rondom de kathedraal werden of gesloopt, of voor andere doeleinden gebruikt. Deze situatie duurde voort tot de jaren twintig van de negentiende eeuw, toen de romantische beweging in Schotland voet aan de grond kreeg. Grotendeels dankzij de invloed van de romans van Sir Walter Scott ontstond er in Schotland een brede en grote belangstelling voor het nationale verleden en een gevoelen van trots op de eigen historie. Sindsdien zijn er serieuze inspanningen verricht om de ruïnes, die tegenwoordig de bezoeker een idee geven van het droeve lot van deze eens zo machtige en majesteitelijke kerk, te behouden en gedeeltelijk weer op te bouwen. ST ANDREWS CASTLE Het kasteel is, net als de kathedraal, een romantisch aandoende ruïne. Ze is uitermate strategisch gelegen: aan drie zijden ligt het kasteel aan steile rotsen die de zee induiken en voor de vierde zijde loopt een diepe gracht. Vanuit dit kasteel heersten de plaatselijke bisschoppen, die feitelijk vorsten waren, gedurende de Middeleeuwen over het omliggende gebied. Het kasteel dateert uit 1200, maar verviel in de loop van de zeventiende eeuw tot ruïne, toen het kasteel vanuit praktisch oogpunt vanwege nieuwe militaire technieken en gewijzigde opvattingen over comfort niet langer als versterking en evenmin als kasteel voldeed. In 1546 werd hier kardinaal Beaton vermoord, waarna zijn lichaam vanaf de
Kerkhistorische reis Schotland 2003
14
kantelen werd opgehangen en vervolgens in een diep gat, in de zogenaamde 'flessenkerker', werd gedumpt. De Middeleeuwen waren voor St. Andrews een welvarende periode. Deze welvaart duurde tot de zeventiende eeuw voort, dankzij de voorname rol die de stad speelde in de handel met de Baltische staten. Toen in de achttiende eeuw de handel met Amerika toenam en die met de Baltische regio minder belangrijk werd, betekende dit voor St. Andrews een langdurige periode van economische teruggang. In recente jaren heeft de winning van olie uit de Noordzee voor St. Andrews economisch voordelige gevolgen gehad. Daarbij is er ook sprake van groeiend toerisme. Vele fervente golfers komen naar St. Andrews om op de golfbaan alhier te kunnen spelen. Deze golfbaan is de oudste ter wereld en volgens zeggen is het golfen hier ook uitgevonden.
PORTMOAK PORTMOAK PARISH CHURCH Er is een kerk geweest voor de bevolking van Portmoak sinds 1243 toen bisschop David Bernham van St. Andrews een kapel opende aan de oevers van Loch Leven. Gedurende 400 jaar deed dit gebouw dienst als plaatselijke kerk en maakte de bevestiging mee van de eerste protestantse predikant van de gemeente in het jaar 1574. Rond 1660 was het gebouw in een zeer vervallen staat, waardoor het noodzakelijk werd een vervangend gebouw op te richten op de plaats waar het tegenwoordige kerkgebouw staat. Deze kerk werd geopend in 1661. De inscriptie op de kerkklok die tot op heden in gebruik is vertelt ons van de zorgen over deze slechte toestand van het gebouw: Gifted by Captaine Charles Arnod To the long expected and yet unerected new Kirk of the Old Parish of Portmoak 1642” In de loop van de tijd verachterde dit gebouw zozeer dat het houten dak in het jaar 1830 zo slecht was dat het onveilig werd om er nog langer kerkdiensten in te houden. De huidige kerk die op dezelfde plaats werd gebouwd, is geopend in 1832. De predikant toen was dr. Hugh Laird die 10 jaar later de gevestigde kerk verliet om over te gaan tot de Free Church waar men zo’n 150 yard verderop samenkwam. Na de hereniging van de kerken in 1928 werd dat gebouw omgevormd tot een hal voor het gebruik van de gehele gemeenschap. De bekendste prediker van Portmoak was Ebenezer Erskine. Hij werd daar bevestigd in 1703 en gedurende 28 jaar diende hij in getrouwheid de gemeente. Vanwege de grote toeloop naar zijn prediking was het kerkgebouw te klein en moest men diensten houden in de open lucht. Gedenksteen Michael Bruce Op het kerkhof rond de kerk vonden we, hoe we ook zochten, niet het graf van de Erskines. De aandacht wordt vanzelf getrokken door een enorme gedenksteen van Michael Bruce, die leefde van 1746-1767, dichter en auteur van meerdere werken. Zijn vader was een wever in Kenneswood, waar hij ook geboren werd. Hij studeerde aan de universiteit van Edinburgh en was bestemd voor de Secession Church maar stierf op de jeugdige leeftijd van 21
Kerkhistorische reis Schotland 2003
15
jaar. Jaarlijks wordt in de Parish Church van Portmoak een dienst gehouden waarbij een krans wordt gelegd op het graf van de dichter. We troffen het bijzonder dat de kerk open was, naar later bleek zou ’s avonds de nieuwe predikant van de gemeente worden bevestigd. De dienst zou worden opgeluisterd met doedelzak muziek. We zagen en hoorden hoe op het kerkhof het instrument werd gestemd. Na enige navraag werden we door de koster van de kerk de weg gewezen naar de laatste rustplaats van de Erskines. Zonder zijn hulp hadden we deze plek beslist niet gevonden. Verderop in het dorp is een restant van een kleine begraafplaats, waar we de vervuilde en moeilijk te lezen grafstenen aantroffen van de Erskines alsmede een gedenkplaat. Scotlandwell graveyard Op het oude kerkhof in Scotlandwell liggen meerdere familieleden van Ebenezer Erskine begraven. Een inscriptie geeft aan dat de oude Culdees hier een kapel, een ziekenhuis en een begraafplaats hadden en dat Ebenezer Erskine hier het stoffelijk overschot van zijn moeder, vrouw en vier kinderen heeft begraven, toen hij predikant was van Portmoak van 1703 tot 1731. Op een vlakke steen staat het volgende grafschrift: “Hier ligt het waardevolle stof van Alison Turpie, huisvrouw van Ebenezer Erskine prediker van het evangelie in Portmoak, die in Christus heenging, nadat zij tien kinderen ter wereld had gebracht, waarvan er hier met haar begraven liggen, 18 augustus, 39 jaar. “ Op een andere steen staat in het Latijn de naam van de moeder van Ebenezer, Margeret Halcro, begraven 11-1-1725, 78 jaar oud”, door rev. Ebenezer E. en Mr. Rodolph E.” Craiglea B & B Rond de klok van half 8 kwamen we aan op ons nieuwe logeeradres, aan het einde van een doodlopende weg, ver verwijderd van het rumoer van de wereld: Craiglea B&B De gastvrouw en het adres: Rosemary Easson Wester Craigduckie Farm Bowershall Dunfermline Fife KY 12 ORZ Tel. 01383 728399 E-mail:
[email protected] Website: www.craiglea-cottage.co.uk
Kerkhistorische reis Schotland 2003
16
HET LEVEN VAN DE GEBROEDERS ERSKINE Voorwoord In hun bediening hebben de gebroeders Ebenezer en Ralph Erskine getuigenis gegeven, dat zij het geloof, dat zij predikten, zelf deelachtig waren. In hun zware strijd voor de verdediging van de waarheid, hebben zij zich Gode opgeofferd, en menig getuigenis van God ontvangen, dat zij en de zaak, die zij verdedigden, rechtvaardig waren. En door datzelfde geloof, dat zij predikten en oefenden, en waarop zij in vrede zijn ontslapen, worden velen, tot wie zij nog spreken nadat zij gestorven zijn, tot op deze dag gesticht en vermaand, en gebouwd op hun allerheiligst geloof. The marrow of Modern Divinity Het geschil in de Schotse Kerk, waarover de strijd in hun dagen liep, ontstond in het begin van de 18e eeuw over enkele punten in de leer, voornamelijk zoals die werden vastgesteld in een verhandeling, getiteld: "The marrow of Modern Divinity": het Merg van de Nieuwe Godgeleerdheid, een werk dat voor het eerst in Londen was uitgegeven in 1646, Het is bekend, dat onmiddellijk na de Reformatie de Kerk van Schotland beroemd was wegens haar rechtzinnigheid in de leer. De geschriften van de eerste Hervormers Hamilton en Knox, spreidden een bijzondere helderheid en nauwkeurigheid ten toon. Deze zuiverheid van leer heeft een aanmerkelijke tijd voortgeduurd, zoals duidelijk blijkt uit de geschriften van Durham, Rutherford, Binning, Guthrie, en anderen. De wettische leer, die de mens van nature zo eigen is, vertoonde zich spoedig. De prelaten, die door Jacobus VI en Karel I in de Kerk werden gebracht, waren hoofdzakelijk Arminianen, en hun gevoelens werden door velen van de onder hen staande geestelijken aangenomen. Tegen het einde van de 17e eeuw sloop een verfijnd Arminianisme op vele Schotse kansels binnen. Zelfs verscheidene ijverige en goede mensen werden met de gevoelens van Baxter besmet, die, door onderscheiden gevaarlijke begrippen omtrent de rechtvaardigmaking, de bron van de waarheid bedierf, en velen hun geloof in gevaar bracht. Verwarde begrippen van de twee verbonden waren een overvloedige bron van vele dwalingen, die de Kerk bedierven. In het begin van de 18e eeuw gaf Mr. Hamilton van Airth, later van Stirling, die met bezorgdheid de verspreiding van de Baxteriaanse leer zag, een Catechismus uit over de beide verbonden, het werkverbond en het genadeverbond en Mr. Brisbane van Stirling een preek over Rom. 6:14:"De zonde zal over u niet heersen, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade". Om de uitgave van dergelijke werken tot meerdere opheldering van het Evangelie tegen te gaan werd door de Synode van Fife een besluit aangenomen, dat geen predikant in handschrift of in druk enig boek of catechismus mocht uitgeven, zolang dit niet door een commissie uit de Synode was nagezien. De classes van Auchterarder in Perthshire.stelde enkele voorstellen op ten gunste van de waarheid. Onder deze was ook de volgende: "Het is onrechtzinnig, te leren, dat de mensen de zonde moeten verlaten om tot Christus te komen". Een jong mens, die onderzocht werd voor de vergunning om te mogen prediken, en verdacht werd, dat hij het eens was met de Arminiaanse dwalingen weigerde dit te ondertekenen en beriep zich op de Algemene Synode. Dit hof, onder ongepaste invloed van sommige aanvoerders veroordeelde dit voornoemde voorstel, en trad zeer streng op tegen die classis. Hiermede stelde de Synode duidelijk, dat wij, voordat wij tot Christus komen als de enige Zaligmaker, of enig deel kunnen hebben aan de zegeningen van het Nieuwe Verbond, onze zonde behoren te verlaten, door onszelf van de liefde, kracht en praktijk van de zonde vrij te maken. Mr. Ralph Erskine verwijst daarnaar in de volgende woorden: “Sommigen spreken over het verlaten van de zonde om tot Christus te
Kerkhistorische reis Schotland 2003
17
komen, en voordat zij tot Hem komen; maar u zult de zonde nooit evangelisch verlaten, voordat Christus tot u en u tot Hem komt. Wanneer Christus in de tempel komt drijft Hij alle kopers en verkopers uit; laat Hem daarom in, en Hij zal het huis reinigen. Zijn komst is als de komst van het licht: als het licht in het huis komt wijkt de duisternis, zo ook als de Zon der gerechtigheid in de ziel schijnt verdwijnen de schaduwen van zonde en duisternis". De beroemde Thomas Boston was op die Synode tegenwoordig en protesteerde tegen dit besluit. Om de leer van de genade tot meerdere helderheid te brengen, die deels door de Synode was veroordeeld, met betrekking tot het voorstel van Auchterarder, en op verlangen van verscheidene verstandige leraars en anderen, gaf hij het eerste deel van "Merg van Nieuwe Godgeleerdheid" opnieuw uit en schreef daarin een voorrede tot aanbeveling. Al spoedig kwam er in Fife een krachtig verzet tegen de "Marrow", onder enkele wettische predikanten, die het als Antinomiaans voorstelden en de Synode verbood in de vijfde acte van die vergadering streng aan de predikanten dit boek op enigerlei wijze aan te bevelen. Hun werd integendeel bevolen het volk ernstig daartegen te waarschuwen, terwijl de classes werd bevolen daarop nauw acht te geven. Zij veroordeelden ook, dat Christus als een Zaligmaker aan alle mensen, of aan mensen, als zondaren, op grond van de gift van de Vader werd aangeboden; alsmede, de toe-eigening en verzekering van het geloof en te stellen, dat de gelovigen van de gebiedende en veroordelende kracht van de wet, als een verbond van de werken, volkomen zijn vrijgemaakt. Zij beweerden dat onze heiligheid een verbonds- of voorwaardelijk middel is, waardoor wij het eeuwige leven verkrijgen en dat slaafse vrees voor eeuwige ellende en wettische hoop op toekomstige zaligheid, de heiligen behoren te beïnvloeden in hun benaarstigen naar evangelische heiligheid. De bijna geheel in de woorden van de Schrift gestelde uitdrukkingen, dat de gelovigen niet zondigen, dat de Heere geen zonde in hen ziet en niet op hen kan toornen, verklaarden zij Antinomiaanse paradoxen te zijn. Deze strenge maatregels en uitspraken hadden een geheel tegenovergestelde uitwerking, dan daarmee bedoeld was, want velen gingen daardoor het boek lezen en de meesten werden volkomen overtuigd, dat het veroordeelde boek oordeelkundig en evangelisch geschreven en nuttig was. Mr. Boston bracht het voor de Classis van Selkirk, anderen, voornamelijk enkele leraars uit Fife brachten het voor de hunne. Door de Classis van Selkirk werd het voor de Synode gebracht, doch in plaats, dat de Synode de zaak zocht te herstellen, werd met kracht op deze mensen losgestormd. Mr. R. Erskine zei ook in naam van die met hem waren: "Wij zijn er zover van af, dat wij ons schamen of bevreesd zijn die waarheden te prediken, hoe ze ook worden tegengestaan, dat wij ze als een heilige schat beschouwen, die waard is, dat wij er voor strijden, al zou het zijn tot den bloede toe". De strenge maatregels van de vooraanstaande mannen in de Kerk dreven de Erskines en anderen, die geen behoefte hadden zich in het openbaar te vertonen, maar waarschijnlijk in stilte en onbekend buiten hun gemeente zouden geleefd hebben, de punten in kwestie nog ernstiger te onderzoeken en in hun verdediging van de veroordeelde leer voor de dag te komen, tot grote zegen van vele kostelijke zielen, in een tijd, toen de ganse kerk in gevaar verkeerde, door de wettische leer overstroomd en meegevoerd te worden. In de eerste samenkomst die zij hielden, om over deze dingen te spreken en waarvan Mr. Boston zegt: "de Heere was bij ons", werd het besluit van de algemene Synode nauwkeurig onderzocht en kwam men overeen, dat men hiervan een uiteenzetting aan de Synode zou geven, terwijl het opstellen daarvan aan Ebenezer Erskine werd opgedragen, die een ontwerp van Mr. Boston onder zijn berusting had. Men kwam daarna nog meermalen bijeen; het ontwerp van Mr. Boston werd door allen getekend en de avond voordat de Synode zou vergaderen, zou men weer bijeenkomen, om die in gemeenschappelijk gebed door te brengen. Een kopie werd genomen van het stuk waarin de bezwaren waren uiteengezet, dat daarna door allen werd ondertekend, namelijk door de Eerwaarde. Heren: James Hog, Thomas Boston, John Bonnar, James Kid, Gabriël Wilson, Ebenezer Erskine, Ralph Erskine, James Wardlaw,
Kerkhistorische reis Schotland 2003
18
James Bathgate, Henry Davidson, William Hunter, en John Williamson: Nadat zij hun voorstel hadden ingeleverd werd dit door de Synode in handen van een commissie gegeven om de behandeling voor te bereiden, doch in geen geval tot een beslissing te komen. Enkele besprekingen werden gehouden, waarover een van de twaalf Representers aanmerkt: "Wij bemerkten, dat men vast besloten was het besluit van de Algemene Synode te ondersteunen en te verdedigen, al zou de waarheid struikelen op onze straten. En anderzijds waren wij vastbesloten, dat die niet zou struikelen, omdat wij geen getuigenis voor de waarheid gaven, al zouden wij er alles wat wij op de wereld hadden door in gevaar brengen." Na ongeveer acht maanden werd hun bericht, dat hun zekere vragen ter beantwoording zouden worden voorgelegd De antwoorden werden door hen ingeleverd, doch door de Commissie nietig verklaard zonder door de Synode te zijn ingezien. Later kwamen zij voor de Algemene Synode, waar de zaak tot een einde gebracht werd door een nieuwe acte, waarin de vorige nader werd verklaard en bevestigd, en geweigerd die te herroepen. In deze acte werd alle predikanten van deze kerk streng verboden de veroordeelde stellingen, of wat daarmede zou overeenstemmen, in het openbaar of in het verborgen, op enigerlei wijze te leren, op straffe naar verdienste gecensureerd te worden. Hierop werden de Voorstellers ernstig vermaand en bestraft, hetwelk, zoals Boston zegt, door hen met alle deftigheid als een sieraad voor de zaak van de waarheid werd ontvangen. Een door hen allen ondertekend protest werd daarna overhandigd, doch de Synode wilde het niet lezen, noch in de notulen opnemen, en sloot met spoed de zitting, Zo ondervonden zij telkens weer een slechte behandeling, doch zij koesterden nooit enig beginsel van scheuring of afscheiding, hoewel zij tegelijkertijd gedurende verscheidene jaren bij hun avondmaaltijden met elkaar de dienst waarnamen. Die tijden waren tijden van verkwikking voor velen. Boston en Erskine maken er meermalen melding van hoeveel avondmaalgangers dan samen vergaderden, en hoe zij nu velen als een wonder waren. "God", zeiden zij, "zond van de hemel en gaf ons zoete dagen van het Evangelie." Boston had de uitgave van zijn "Viervoudige staat", zonder enig doel verscheidene jaren uitgesteld. Door Gods voorzienigheid kwam de uitgave bij het begin van dit geschil, 1720, toen de waarheid van het Evangelie zeer verdonkerd was en het had een gezegende uitwerking, daar de mensen er door werden opgewekt de waarheid te overwegen, en die er wijd en zijd door verspreid werd. In die dagen werd het schip van de Kerk vele malen in diepe wateren gebracht en rees het tij van tegenstand zeer hoog: doch de Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van grote wateren, dan de geweldige baren van de zee. Hij voert Zijn Kerk veilig door de grootste verdrukkingen, en onder hen, die Hij in die dagen verwaardigde te strijden voor de zuiverheid van de leer in de Kerk van Schotland, die dreigde ten onder te gaan door een wettische geest en daarmede gepaard gaande verwarde begrippen van de twee verbonden, namen de gebroeders Ebenezer en Ralph Erskine een voorname plaats in.
EBENEZER ERSKINE Ebenezer was de zoon van Henry Erskine te Cornhill-Northumberland. Deze dienstknecht van Jezus Christus werd met andere getrouwe broeders in Engeland in 1662 uitgeworpen Hij predikte enkele jaren in een vergaderzaal in Whitsome, waar hij het middel was tot bekering van Thomas Boston, die toen een jongen van elf jaar was. Ebenezer werd geboren op de 22e juni 1680 in het dorp Dryburg in Schotland. Zijn ouders gaven hem de gedenknaam Ebenezer ( tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen), in het dankbare gevoel jegens de Heere, die hen door hun in vele opzichten moeitevolle leven tot hiertoe genadig had geleid en behoed. Bestemd tot de heilige dienst kwam hij in november 1693 in zijn veertiende jaar te Edinburgh en behaalde in 1697 de graad van meester. Van
Kerkhistorische reis Schotland 2003
19
1701 tot 1703 was hij huispredikant bij John, graaf van Rothes. In 1703 werd hij op de 22e september van dat jaar te Portmoak in het predikambt bevestigd, waar hij een goede gelegenheid had zijn studie ijverig voort te zetten. Zijn inzichten in het Evangelie waren toen ver van zuiver, maar wettische en evangelische leringen waren daarin dooreen gemengd. Ofschoon hij van zijn vroege jeugd af de rechtzinnige leer was toegedaan en een onberispelijk leven leidde zo verkreeg hij echter volgens zij eigen getuigenis pas drie jaren nadat hij predikant geworden was een zaligmakende kennis van de waarheid zoals die is in Christus Jezus de Heere. Zijn broer Ralph en anderen waren in dat opricht nuttig voor hem, maar vooral zijn vrouw Alison was het middel om een verandering in zijn inzicht in de goddelijke waarheid in hem te bewerken, wat hij later graag aan zijn kinderen en vrienden vertelde. Het beslissend moment ten opzichte van zijn gevoelens aangaande de waarheid was het gevolg van een gesprek tussen zijn broer Ralph en zijn vrouw, dat hij beluisterde. Die twee hadden in een prieel onder het venster van zijn studeervertrek een vertrouwelijk gesprek over hun christelijke bevinding. Hij merkte daaruit hoezeer hun inzichten en gevoelens van de zijne verschilden en dat zij iets bezaten, dat hij miste. Deze indruk verliet hem niet, totdat hij niet alleen bijna, meer geheel werd, wat zij waren, een echt Bijbels evangelisch Christen. Zijn bevinding, in betrekking tot de leer van de genade, drukt hij in de volgende woorden uit: "Ik wil gaarne bekennen, dat ik, sedert ik iets van de Christelijke leer wist, nooit iets moeilijker heb bevonden dan het van harte eens te worden met de orde van het genadeverbond: eerst het voorrecht en dan de plicht. Zelfs nadat de ziel er, wat de hoofdzaak betreft, toe gebracht is te berusten in de nieuwe wijze van zalig maken, is er zoveel van de oude Adam, ik bedoel, van een wettische geest in ons, dat wij daardoor onbewust teruggeleid worden tot het verbond van Adam, om barmhartigheid, genade en heerlijkheid te verwachten krachtens iets, dat in ons gewerkt is, of door ons gedaan wordt. Wij, leraars, verraden dikwijls de wettischheid van ons hart, waaruit ik met leedwezen spreek uit mijn eigen droevige ervaring, en niet om daarmee op iemand anders te doelen." Wat de leer betreft, die ik gepredikt heb, als ik op die waarheid mijn zaligheid niet durfde wagen, had ik die nooit aan anderen durven prediken als goddelijke waarheden. Ik ben vast overtuigd, dat een voorname reden waarom het Evangelie in onze dagen zo weinig vrucht afwerpt deze is, dat onze preken er zo weinig op berekend zijn onze eigengerechtigheid neer te werpen, en de gerechtigheid van Christus als het enig fondament, dat God in Sion gelegd heeft, te verheffen." Een verbond met God Onder zijn papieren werd het volgend persoonlijk verbond gevonden, waaruit zijn ernstige godsvrucht zich openbaart, en dat naar een uitgebreider voorafgaand verbond schijnt te verwijzen: "O mijn God! Omdat ik zo dikwijls mijn verbond van plicht met u heb verbroken, (hoewel, geloofd zij Uw Naam, het verbond van de genade met mijn Borg nooit kan verbroken worden) bekrachtig en vernieuw ik het heden en begeer ik ernstig genade van u, o Heere, het op een andere wijze te houden dan ik het gedaan heb. Omdat ik van mijzelf zwak en onbekwaam ben tot iets, begeer en smeek ik telkens weer, dat U met mij wilt handelen overeenkomstig Uw zoete belofte, waarop ik de zaligheid van mijn ziel leg, en dat Gij het woord mag gedenken, o getrouwe God, dat in Ezech. 36:26 staat geschreven: "En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u: en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven." Op welke woorden Gij Uw dienstknecht hebt doen hopen. In het geloof, dat Gij Uw woord zult vervullen, vernieuw en bekrachtig ik mijn vorig verbond, en zweer, dat ik voor eeuwig des Heeren zal zijn in een eeuwig verbond, hetwelk ik niet alleen met mijn hand, maar met mijn hart onderteken. EBENEZER ERSKINE "Uw bezworen dienstknecht."
Kerkhistorische reis Schotland 2003
20
Hij was zeer geregeld in het verborgen werkzaam. In zijn gezin gaf hij nauw acht op de zielen van zijn kinderen en dienstboden. Hij was toegeeflijk, doch bewaarde zijn gezag, en hij riep hen bij verscheidene gelegenheden tot vasten en bidden. Hij was vrolijk en opgewekt in de omgang, altijd deftig en stichtelijk. Hij was voorbeeldig in gelatenheid en onderwerping onder de zwaarste beproevingen. Hij studeerde veel en breidde zich met nauwgezetheid voor tot de openbare dienst. Hij besteedde bijzondere aandacht aan het jonge volkje; zelfs `s zaterdags wanneer de kinderen op school gecatechiseerd werden, wachtte hij hen op, om hen te ondervragen en met hen te bidden. Wanneer hij niet naar de school ging, waren de kinderen gewoon naar zijn huis te komen, waarop zij zeer gesteld waren, daar hij altijd veel aandacht aan hen schonk en zeer vriendelijk voor hen was. Hij catechiseerde zijn gemeenteleden in het openbaar en bezocht hen geregeld aan huis. Wanneer hij een familie bezocht placht hij, wanneer hij binnenkwam, te zeggen: "Vrede zij dezen huize." Dan deed hij elke volwassene een paar vragen en daarop ondervroeg hij de kinderen, die hij zeer aanmoedigde. Na een woord van vermaning, waarbij hij gebruik maakte van de een of andere voorzienigheid waarbij het gezin betrokken was, sloot hij met gebed waarin hij zeer persoonlijk en hartelijk was. In het bezoeken van de zieken was hij ijverig en nauwgezet. De volgende anekdote van hem in de verrichting van dat werk is waardig bewaard te worden. Ann Meiglo, een arme, godvrezende vrouw bezoekende, zeide zij: "O dominee, ik lig hier zo maar neer, als een arm, nutteloos schepsel." "Dunkt u dat?" zei de goede man. "Mij dunkt", antwoordde zij, "als ik in de hemel was, dat ik dan ergens nuttig voor zou zijn, in God zonder zonde te verheerlijken". "Waarlijk Anne", zei hij, "mij dunkt, dat u God verheerlijkt door uw overgave en onderwerping aan Zijn wil, en dat in weerwil van vele moeilijkheden en onder vele benauwdheden. In de hemel hebben de heiligen geen lasten waaronder zij zuchten; uw lof, belast als u bent, is mij wonderlijker en, naar ik vertrouw, Gode aangenamer." Portmoak Portmoak stond onder zijn bediening, wegens zijn verstandige en levendige Christenen bekend als een veld, dat de Heere gezegend had. In 1714, en vroeger, had de Neonomiaanse leer de gemoederen van verscheidene predikanten in de Synode van Fife, waarvan hij lid was, doorzuurd. Dit bleek in het bijzonder op de kansel in de prediking van de voorwaardelijkheid van het genadeverbond met betrekking tot zondaren. Hij begreep, dat dit een omkeren van het Evangelie was, zodat hij dit vrijmoedig tegenstond, en de tegenovergestelde leer handhaafde, dat het voor Christus strikt voorwaardelijk, doch voor zondaren als zodanig, in de gift van Christus en Zijn zegeningen, geheel vrij was. Hij beklaagt die wettische leer in de volgende woorden: "De leerwijze om de orde van de ambten van Christus om te keren en de eerste daad van het geloof tot Christus als Koning te beperken is een manier van handelen, die zeer overeenstemt met de natuur en die naar het verbond van Adam afvoert. Ik oordeel dan ook, dat de natuur, door de zaligheid door Christus op die wijze te behandelen, zeer versterkt wordt door het krachtig streven van sommigen, die in onze dagen leren, dat het geloof en de bekering nieuwe geboden zijn, die door Christus in het Evangelie worden gegeven, en in de Wet van de tien geboden nooit werden voorgeschreven." Daarom zei hij dan ook in een predikatie voor de Synode: "Laten wij ons hoeden, dat wij de verheven verborgenheden van onze heilige godsdienst niet walglijk maken door de voorkeur te geven aan een zedenleer; laten wij de eeuwige gerechtigheid van de Zoon van God hooghouden, als de enige grond van de rechtvaardigmaking van een zondaar, en ons wachten voor alles, wat de minste strekking heeft om een zondaar te bemoedigen in zijn hoop van uit de werken der wet gerechtvaardigd te worden. Laten wij ons daarvoor wachten, dat wij de deur van toegang tot Christus zouden versperren door wettische vereisten te stellen, die nergens zijn te bekomen dan in Christus Zelf.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
21
De goede naam van Erskine als een bekwaam en getrouw leraar rees tot een grote hoogte, ook deels door zijn gedrag onder de zware beproeving, die hij doormaakte in betrekking tot zijn verdediging van de leer, uitgedrukt in de "Marrow". Wanneer het Avondmaal werd bediend kwamen zeer vele uitnemende Christenen tot op een afstand van 20 uren naar Portmoak om het bij te wonen. Zo groot was de toeloop van volk, dat er dikwijls buiten de kerk nog twee plaatsen in de open lucht nodig waren. Het was op die tijden een indrukwekkend schouwspel een vergadering van enige duizenden op de helling van de Lommond heuvels te zien zitten, met grote aandacht en ernst luisterende naar de blijde boodschap, die door deze heilige mannen met plechtige belangstelling en tere liefde werd gepredikt. De Heere gaf bij deze gelegenheden zo'n opmerkelijke getuigenis van het woord Zijner genade, dat niet weinigen van hen nog op hun doodsbedden van de heuvels van Portmoak spraken, als van Bethels, waar God hun verscheen en hen zegende. Toen hij nog in Portmoak stond leed Erskine een groot verlies door de dood van zijn geliefde vrouw Alison Turpie, die in Jezus ontsliep na hem tien kinderen geschonken te hebben. In januari 1724 trad hij wederom in het huwelijk met Mary Webster, welke hem ook verscheidene kinderen baarde, en hem op 15 maart 1751 ontviel. Stirling Nadat hij 28 jaren in Portmoak had gestaan werd hij met algemene stemmen in 1731, in Stirling beroepen, waar hij zijn bediening opende met een reeks preken over Jes. 27:16, welke ongemeen gezegend werden tot bekering en opbouwing van velen. Ongeveer in het jaar 1742 werd in de Synode van Fife een besluit aangenomen, waartoe het volgende de aanleiding was. Erskine zegt daarvan: "Sommigen van de protesterende broeders binnen de ring van de Synode, waarvan ik er een was, namen in ons openbaar optreden de gelegenheid waar enkele van die punten in de Geloofsbelijdenis van Westminster te verklaren, welke naar onze mening door het Synodaal besluit van 1720, waarbij de "Marrow" veroordeeld werd, publiek weren losgelaten en te grabbel gegooid. Zoals bijv.: Dat de gelovigen van de wet als een verbond der werken zijn vrijgemaakt. Dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de wet der werken, als een verbond beschouwd, en de wet aangemerkt als de wet van Christus, of een regel van gehoorzaamheid in de hand van Christus. Dat wanneer de wet als een verbond op de gelovige aankomt met de eis van volmaakte gehoorzaamheid als een voorwaarde van het leven, zijn enige toevlucht in dat geval is, dat hij pleit op de volkomen gehoorzaamheid en de volmaakte gerechtigheid van de eeuwig gezegende Borg, en dat die pleitgrond er zo ver vanaf is hem in de plicht te verzwakken, dat het daarvan juist een van de voornaamste bronnen is. Dat er in de natuur van het geloof zelf een vertrouwende verzekering is, of een overreding van het getuigenis van God aangaande Christus met bijzondere toepassing van de ziel zelf; welk getuigenis is, dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft, en dit leven is in zijn Zoon. Wij verstaan door deze verzekering juist hetzelfde wat de Westminster godgeleerden, hoewel daar andere woorden worden gebruikt, een aannemen, toepassen van, en een betrouwen op Christus noemen, zoals Hij ons in het Evangelie wordt aangeboden. Ofschoon het een dwaas en onkundig vitten van sommigen op de leraars is, als zij vragen: Waarom toch zo op het geloof aan gedrongen? Moeten niet andere dingen even noodzakelijk gepredikt worden? antwoord ik: "Andere dingen zijn in hun eigen plaats noodzakelijk, doch het geloof en het geloven in de eerste plaats. Zolang wij u niet tot
Kerkhistorische reis Schotland 2003
22
geloven kunnen brengen, doen wij in het geheel niets; want dit is het fondament van alle godsdienst. U weet dat het dwaas is over het optrekken van de bovenbouw te denken of te spreken, zolang het fondament niet gelegd is." Over dit gewichtige punt zegt hij verder: "Er wordt in deze tijd over getwist, of de verzekering tot het wezen van het geloof behoort. Ik ben geneigd het niet met de naam van verzekering te noemen, aangezien sommigen daarvoor schrikken; daarom wil ik het liever de zekerheid van het geloof noemen. Ik zag er dan ook alleen dit van, dat een zekerheid van het geloof er niet gemist kan worden, omdat twijfelingen en vrezen er voor verdwijnen. "Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen?" Hoe het geloof de ziel met blijdschap en vrede kan vervullen, als het geen zekerheid heeft van die dingen, waarin het zich verheugt, zal wel niemand kunnen verklaren. Hoe iemand op Christus kan betrouwen, en Hem en Zijn zaligheid zichzelf kan toepassen, en nochtans niet geloven, dat hij door de genade van Christus zal worden zalig gemaakt, komt mij als een paradox voor. Men moet echter bedenken, dat, hoewel er een zekerheid is in de natuur van het geloof, dat op de belofte Gods in Christus gegrond is, er een groot onderscheid is tussen deze en de zekerheid van weeromstuit, welke sommigen een logische verzekering noemen. Deze laatste is op de bevinding of de gewaarwordingen van de ziel gebouwd. De eerste soort is niet in de natuur van het geloof, zoals onze Belijdenis zegt, maar de laatste soort zekerheid is altijd erkend door alle gereformeerde godgeleerden, zowel binnen als buitenslands, sedert onze gelukkige Reformatie van het Pausdom. Dat er zo'n gift en gave van Christus is aan het verloren menselijk geslacht, welke hun een aanspraak op Hem geeft, die de gevallen engelen niet hebben; ja die iedereen, die het leest of hoort een grond en waarborg geeft om hem aan te nemen Iemand die er bij tegenwoordig was verhaalt, dat toen op zekere keer het debat in de Synode van Fife hoog gestegen was, omdat enige leden de gift van de Vader van onze Heere Jezus aan zondaren van het menselijk geslacht ontkenden, Erskine opstond en zeide: "Mijnheer de Voorzitter! Onze Heere Jezus zegt Zelf: Mijn Vader geeft u dat ware Brood uit de hemel. Dit sprak Hij tot een gemengde schare, en wie durft zeggen dat Hij onwaarheid sprak." Deze woorden, en de wijze waarop Erskine die uitsprak, maakten een ongewone indruk op de Synode en op allen, die tegenwoordig waren. Voor zijn vasthouden aan deze leer werd hij ook voor de Algemene Synode gedagvaard. In 1745, toen een krachtige opstand uitbrak tegen de Britse troon, bleef Erskine, evenals in een dergelijk geval in 1715, aan de zijde van de regering. Hij voerde de wapenen ter verdediging van de burgerlijke en godsdienstige vrijheid als Kapitein van een korps vrijwilligers uit Stirling, welke stad door de opstandelingen omsingeld en onophoudelijk verontrust werd. Er zijn nog vele van zijn gezegden in gedachtenis, als: "Ik heb altijd bevonden, dat mijn tijden van zware verdrukkingen mijn beste tijden waren. Ik heb in mijn leven vele stormen doorstaan, maar ik mocht daaronder de vertroosting hebben van een goede God, een goed geweten en een goede zaak". Toen hij de tijding van de dood van zijn broeders Ralph ontving, zei hij zeer ontroerd: "Is Ralph heengegaan? Hij is mij tweemaal voor geweest: hij was voor mij in Christus, en nu is hij mij voor in de heerlijkheid." In zijn laatste dagen had hij vele beproevingen in zijn familie. In een brief aan een vriend schreef hij: "Vele van Gods baren zijn over mij heen gegaan, doch ik hoop steeds, dat de Heere des daags Zijn goedertierenheid zal gebieden en des nachts Zijn lied bij mij zal zijn." Op zijn oude dag, toen zijn gezondheid begon te verminderen, zorgde zijn gemeente, dat hij iemand kreeg om hem in de bediening bij te staan, waartoe zijn neef James Erskine regelmatig beroepen en als zijn collega en opvolger bevestigd werd. Gedurende zijn laatste ziekte, die vele maanden duurde, was hij rustig en
Kerkhistorische reis Schotland 2003
23
opgeruimd, en sprak hij als een levendig Christen. Een van zijn ouderlingen hem bezoekende zeide: "Gij hebt ons vele goede raadgevingen gegeven, doch hoe handelt u nu met uw eigen ziel". Zijn antwoord was: "Ik handel daarmee juist zo als veertig jaren geleden; ik steun op dat woord, Ik ben de Heere uw God." Een ander persoon, die zich verwonderde over zijn opgewektheid in het gezicht van de dood, vroeg hem: "Jagen uw zonden u geen vrees aan?" "Och neen", zei hij, "zolang ik Christus heb gekend, heb ik nooit hoge gedachten gehad van mijn gestalten en plichten, en ben ik niet met slaafse vrees bezet wegens mijn zonden." Tot sommige vrienden, die hem op een namiddag bezochten. zei hij: "O vrienden! mijn lichaam is nu een zeer onaangename woning voor mijn ziel geworden; doch wanneer mijn ziel mijn lichaam verlaat zal zij even natuurlijk in Jezus' schoot vliegen, als een steen naar de aarde zal vallen." Tot een bloedverwant zei hij: "Nu de ouderdom daar is en mijn zwakheden toenemen, zal ik al de dagen van mijn strijd hopen, tot dat mijn verandering komt: uitziende naar de eeuwige dag van de onmiddellijke genieting van de Heere, waar zuchten en zondigen voor eeuwig zullen ophouden." Een andere van zijn betrekkingen, die hem kwam bezoeken, zeide: "Ik hoop dat u nu en dan een lichtstraaltje ontvangt, om uw geest in uw verdrukking op te beuren; " waarop hij antwoordde: "Ik weet meer van woorden dan van lichtstraaltjes. Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Het verbond is mijn voorrecht, en als het niet wegens dat gezegend woord zou zijn, dan was mijn sterkte vergaan en mijn hoop van de Heere." Tot zijn kinderen, die hem oppasten zeide hij: "Al sterf ik, de Heere leeft. Sinds ik dit bed moest houden, heb ik meer van de Heere leren kennen, dan in mijn ganse overige leven." Hij deelde hun ook mee welke Schriftuurplaatsen de Heere in de loop van zijn leven liefelijk aan hem had toegepast. Zijn huisgenoten begeerden ernstig, dat hij nog eenmaal voor hen zou preken. Hij kwam van zijn bed af en preekte over Job 19:25: "Want ik weet, mijn Verlosser leeft." Hij verlangde zeer zijn bediening te eindigen met deze woorden: "Want deze God is onze God eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden tot de dood toe." Dit deed hij in zijn kamer van zijn bed af, waarbij hij ook nog een kind doopte. De nacht waarin hij stierf zat zijn oudste dochter, Mevr. Fisher, in de kamer waar hij lag, te lezen. Uit een sluimering ontwakende, vroeg hij: "Welk boek zit u te lezen, lieve?" Zij antwoordde: "Uw preek over de woorden: Ik ben de Heere, uw God." O vrouw! zei hij, dat is de beste preek, die ik ooit gepreekt heb. Onder het prediken over die tekst werd zowel zijn eigen ziel, als die van zijn hoorders zeer verkwikt. Een weinig daarna verlangde hij van zijn dochter, dat zij de tafel en de kaars bij zijn bed zou zetten, waarop hij zijn ogen sloot en, zijn hand onder zijn wang leggende rustig en kalm zijn ziel uitblies in de handen van zijn Verlosser, de 2e juni 1754, in het 74e jaar van zijn leven, en het 51e van zijn bediening, waarvan hij 28 jaren te Portmoak, en 23 jaren te Stirling heeft gestaan. Op zijn verlangen werd hij midden in zijn bedehuis tegenover de preekstoel begraven, Een brief Tenslotte een brief aan zijn dochter Mrs. Scot, toen te Gateshaw. “Geliefde Alice! Mijn neef James las mij gisteren uw brief aan hem voor, bij gelegenheid van de dood van uw geliefde oom Ralph, en de wankele toestand van uw vader. Volgens de loop van de natuur was het mijn beurt geweest, om voor hem af te reizen, doch de wil van een goed en vrijmachtig God heeft het anders besloten, en dat ik nog een poosje na hem in deze woestijn zou vertoeven. Het schijnt, dat ik nog niet bekwaam ben om deel te hebben aan de erve der heiligen in het licht, maar dat ik nodig heb in deze woestijn nog wat meer geslagen te worden met de hamer van de verdrukking, voordat ik tot de boventempel en het opperste heiligdom kom; doch wat de Heere doet is goed. Wat de staat van mijn gezondheid betreft, waarover u zo bezorgd bent, ik heb, de Heere zij dank, geen bepaalde ziekte, alleen had ik en heb ik nog
Kerkhistorische reis Schotland 2003
24
steeds zoveel pijn, dat ik niet in staat ben het werk van mijn bediening te verrichten. Ik ben meest aan mijn bed gebonden. Soms kom ik eens op, maar ik ben dan weer spoedig door de pijn gedwongen naar bed te gaan. De ergste pijn gaat dan weer over, zodat mijn bevende hand weer vast wordt, en beide mijn lichaam en mijn gemoed rustiger worden. Deze brief is een bewijs voor wat ik zeg, want ik zit deze in bed te schrijven, leunende op mijn elleboog. Als ik aan de tafel was gaan zitten had ik niet zoveel of zo goed kunnen schrijven. De Heere doet mij van goedertierenheid zingen, want mijn bedstede vertroost mij, en mijn leger neemt van mijn klacht wat weg. Ook word ik, als de arme Job, niet met dromen ontzet en door gezichten verschrikt. Menigmaal zijn mijn overdenkingen van Hem zoet in de stille nachtwaken. Vele, vele malen, zegt de Heere: "Ik ben de Heere, uw God", en dan volgt: "0 mijn ziel, gij hebt tot de Heere gezegd, Gij zijt mijn God. Ik ben Uwe, o David, en met u ben ik, gij zoon van Isaï". Mijn elleboog begint vermoeid te worden. Uw liefhebbende vader, Ebenezer Erskine” Aan het einde van de dag eten we gewoon lekker bij Mac Donalds in Dunfermline, we konden ook niets anders vinden.
Donderdag 14 augustus 2003 EDINBURGH Geschiedenis De geschiedenis van Edinburgh is nauw verbonden met die van het kasteel in deze stad. De stad was tot de achttiende eeuw een cluster van gebouwen die vastgekleefd waren tegen de berg waarop het kasteel gelegen was. Archeologische vondsten doen vermoeden dat er al vroeg sprake was van bewoning door mensen op deze schitterende en strategisch gelegen locatie. De eerste geschiedschrijving begint echter pas met de bouw van het kasteel door Edwin, de zevende-eeuwse koning van Northumbria, op de plaats waar eerder een vestingwerk had gestaan. In die tijd heette de stad Dun Eadain, dat 'het fort op de heuvel' betekent. Deze naam werd gewijzigd in 'Edwins Burcht', dat gaandeweg evolueerde tot de hedendaagse naam Edinburgh. In de loop van de elfde eeuw ontstond er een marktplaats achter de veilige kasteelmuren en liet koning Malcolm de vestingwerken verstevigen. Zijn weduwe, koningin Margaretha, stierf hier in 1093, terwijl het kasteel belegerd werd door een Normandische invasiemacht. Het kasteel werd in 1124 de belangrijkste residentie van koning David I, toen hij in de buurt de 'Holyrood Abbey', oftewel de Abdij van het Heilige Kruis, stichtte. Robert Bruce verleende Edinburgh in 1329 stadsrechten en in 1437 kwam de stad binnen een verdedigingsmuur te liggen. Tegenwoordig is er nog maar een klein stukje stadsmuur over, aan de voet van Castle Rock. Met de bouw van het Holyrood Palace werd in 1500 een begin gemaakt. De medische faculteit werd in 1506 door de Schotse kroon erkend. In 1508 werd in Edinburgh de eerste drukpers in Schotland opgericht. De Flodden Wall, waar nog restanten van zijn, werd gebouwd in 1513. In 1544 en 1547 bestormde Hendrik VIII van Engeland de stad. Nadat Maria, koningin der Schotten, uit Frankrijk was teruggekeerd, werd Edinburgh het toneel van koninklijke intrige en een dynastieke strijd. De jonge koningin werd verbannen en haar jonge zoon, Jacobus VI, op de troon gezet. Na de dood van koningin Elizabeth I van Engeland, werd hij in 1603 Jacobus I van Engeland.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
25
In de Reformatietijd was Edinburgh het bolwerk van hervormingsgezinde protestanten onder aanvoering van John Knox ,de predikant van de St. Giles' Church. In 1638, bijna een eeuw later, tekenden protestantse edelen in Grayfriars het 'Plechtige Verbond en Nationaal Convenant'. Honderd van de ondertekenaars stierven later op de Grassmarket de martelaarsdood. In 1650, tijdens de Britse Burgeroorlog, werd de stad bestormd door Cromwell. Nadat in 1661 in Engeland de monarchie hersteld was, liet Karel II het door Cromwell verwoeste Holyrood Palace herbouwen. In 1745 hield de jonge troonpretendent Bonnie Prince Charles hof op Holyrood, voordat hij zuidwaarts, naar Engeland, marcheerde, zijn nederlaag tegemoet. In de achttiende eeuw bloeide de Schotse Verlichting, met mannen als de econoom Adam Smith (1723-'90), de filosoof David Hume (1711-'76) en de romanschrijver Sir Walter Scott (1771-1832). Deze bloeitijd voor de wetenschap en de kunsten ging gelijk op met de in 1767 aangevangen bouw van de fraaie, in Georgian stijl opgetrokken New Town (nieuwe stad). Edinburgh heeft weinig te lijden gehad van de industriële revolutie en van de Tweede Wereldoorlog. ST GILES HIGH STREET De 'High kurk' van Schotland, wordt dikwijls onjuist als 'kathedraal' aangemerkt. Uit geschreven bronnen blijkt dat er op deze plaats al in 854 een kerk stond. In 1120 werd dit vroege kerkgebouw vervangen door een groter, Normandisch bouwwerk. Toen Richard II van Engeland in 1385 Schotland binnenviel, verwoestte hij dit gebouw. De kerk werd daarna in de gotische stijl herbouwd, hoewel sommigen menen dat de middelste muurdammen wellicht van Normandische origine zijn. Enige jaren later, in 1467, kreeg de kerk de collegiale status, waarmee zij een onafhankelijke positie verwierf. De kerk is vernoemd naar St. Giles , een Franse kluizenaar. Volgens de legende raakte Giles kreupel nadat de plaatselijke vorst, Wamba, op een hert wilde schieten, met wie Giles een band had gekregen. De pijl miste het hert maar raakte de kluizenaar, die zwaargewond raakte. Sindsdien ging Giles ernstig mank door het leven. Dit alles maakte dat St. Giles de beschermheilige van de kreupelen en bedelaars werd. De cultus rond St. Giles trok in de late Middeleeuwen sterk aan en verspreidde zich over heel Europa en belandde zo ook in Schotland. Het verhaal van St. Giles en het hert is gegraveerd op de overwelving boven de westelijke deur. Ook is het afgebeeld in het noordelijke venster van het schip, in het zuidelijke daklichtvenster en in de Thistle Chapel. In 1454, vlak voor zijn dood, schonk Sir William Preston de kerk een - zo werd aangenomen - zeldzaam relikwie, een bot van de arm van St. Giles. Het relikwie trok een gestage stroom van pelgrims, op zoek naar een wonderbare genezing. Tijdens de Reformatie werden het relikwie en het beeld van St. Giles in het Loch Nor geworpen, een meer dat in de achttiende eeuw werd drooggelegd, waar nu de verzonken tuinen aan de Princess Street zijn. In de zestiende eeuw was John Knox predikant van St. Giles. Door hem werd de kerk het middelpunt van de Schotse Reformatie. Onder zijn verantwoordelijkheid werden 44 middeleeuwse altaren verwijderd en werd de kerk naar protestants model omgevormd. In de zeventiende eeuw is de kerk, ten tijde van de Stuarts, tweemaal even kathedraal geweest.In de achttiende en negentiende eeuw heeft de kerk
Kerkhistorische reis Schotland 2003
26
perioden gekend dat ze wel vier verschillende kerkelijke gemeenten tegelijkertijd onderdak bood, terwijl er ook tijden waren dat delen van de kerk voor niet-kerkelijk gebruik werden verhuurd. Tussen 1872 en 1883 werd het gebouw als kerk en nationaal monument gerestaureerd. De aanzet hiertoe werd gegeven door de uitgever William Chambers (1800'83), de burgemeester van Edinburgh, die het leeuwendeel van de operatie uit eigen zak bekostigde. De noordoostelijke kapel, die tegenwoordig voor jeugddiensten wordt gebruikt, is opgedragen aan hem. Albany Aisle Deze zijbeuk van Albany is vernoemd naar de hertog van Albany (1340-1420), die haar liet bouwen als boetedoening voor zijn moord op de hertog van Rothesay (vijftiende eeuw). Dit macabere monument herinnert aan het feit dat middeleeuwse christenen meenden dat alles door de beugel kon, zolang ze maar genoeg geld of goed aan de kerk schonken. Dit soort religieuze manipulatie van God heeft juist tot de Reformatie geleid. Preston Aisle De Preston Aisle achter in de kerk, is vernoemd naar Sir William Preston. Hier werd in 1643 het 'Plechtige Verbond en Convenant' getekend, waarmee de Schotse protestanten zich in de Burgeroorlog verbonden aan de zaak van Oliver Cromwell en de Engelse puriteinen. Tegenwoordig bevindt zich hier de 'Royal Pew', de koninklijke kerkbank, waar koningin Elizabeth II en de hertog van Edinburgh plaatsnemen als zij de kerkdienst hier bezoeken. Chepman Aisle Deze is geschonken door William Chepman (1532), die de eerste drukpers van Schotland installeerde en daarmee de Schotse Reformatie mede mogelijk maakte. Heel toepasselijk bevindt zich in deze zijbeuk een origineel exemplaar van het 'Plechtige Verbond en Convenant' dat in 1643 te Grayfriars werd getekend. Ook is er een gedenkteken voor de hertog van Montrose, wiens politieke loopbaan van start ging als een van de vier edelen die in 1638 het 'Nationale Verbond en Convenant' ondertekenden. In het jaar erop begon hij te twijfelen of het Verbond wel zo'n verstandig initiatief was en in 1640 sloot hij zich aan bij de koning in diens strijd tegen Cromwell en de covenanters. Na vele avonturen vluchtte hij in 1646 naar het Europese vasteland, maar keerde in 1650 weer terug naar Schotland, waar hij op 27 april van dat jaar een absolute nederlaag leed. Hij werd vervolgens gearresteerd, berecht en op 21 mei wegens landverraad opgehangen. Na de Restauratie werd in 1661 zijn stoffelijk overschot in de St. Giles begraven. Moray Aisle Ook wel genoemd het zuidtransept, is een nagedachtenis aan Lord James Stuart, graaf van Moray (1531-'70), die in 1556 tot het protestantisme overging en de Schotse protestanten aanvoerde in hun opstand tegen de legers van zijn halfzuster, de overtuigd katholieke Maria, koningin der Schotten (1542-'87). Nadat Maria naar Engeland was gevlucht, werd hij regent en regeerde hij namens de minderjarige zoon van Maria, Jacobus VI van Schotland, Jacobus I van Engeland. Moray werd hier begraven, nadat hij in 1570 was vermoord. In 1864 werd een monument te zijner gedachtenis geplaatst. Een gebrandschilderd raam toont het overlijden van Moray, terwijl John Knox de preek bij de teraardebestelling houdt. Interessant is ook het koperen gedenkplaatje tegenover het venster aan de noordkant.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
27
Het markeert de plaats vanwaar de legendarische Jenny Geddes, een plaatselijke zakenvrouw, haar knielbankje naar de predikant toeslingerde, toen deze in 1637 uit het anglicaanse gebedenboek voorlas. Geddes meende, evenals haar medeprotestanten, dat de invoering van de anglicaanse eredienstpraktijk de eerste stap was op weg naar een herinvoering van het roomskatholicisme. Dit openlijk verzet leidde ertoe dat de protestantse leiders het jaar erop het 'Nationale Verbond en Convenant' opstelden en ondertekenden in de nabijgelegen Greijfriars kirk tot een terugkeer tot het schotse presbyteriale systeem. James Graham de eerste markies van Montrose die hielp om het Nationale Convenant te ontwerpen werd opgehangen op Mercat Cross achter St. Giles en werd later in de kerk begraven 1661.
St. Eloi’s Chapel Deze kapel is, net als St. Giles zelf, genoemd naar een Franse heilige, Bloi (588-660), die de beschermheilige van de metaalarbeiders werd. In de vloer van de kapel is de omtrek van een hamer, het symbool van St. Bloi, te zien. Tegenwoordig bevat de kapel een gedenkteken voor de protestantse voorman en convenanter, de achtste graaf van Argyll (1598-1661), die na het herstel van de monarchie in 1661 is geëxecuteerd. Chapel of the Thistle De Distelkapel in de zuidoostelijke hoek van de kerk, werd in 19II gebouwd als de 'Chapel of the Most Ancient and Most Noble Order of the Thistle' (de kapel van de oudste en edelste orde van de distel). Deze heraldische orde is in 1687 opgericht door Jacobus Vil van Schotland, Jacobus II van Engeland, en het ledental ervan beperkt zich tot zestien. Het is de meest prestigieuze orde van Schotland. De namen van haar leden zijn te boek gesteld in het voorvertrek van de kapel. Men lette ook op het venster ter nagedachtenis aan Burns, dat in 1985 bij de westelijke ingang is geplaatst. Dit venster geeft aan hoe trots het Schotse volk is op deze grote dichter. Het venster kan gezien worden als uitdrukking van nationaal-religieuze
Kerkhistorische reis Schotland 2003
28
sentimenten, of als bewijs van toenemend secularisme binnen de kerk, of als erkenning van het christelijke karakter van veel van Burns' gedichten. St. Margaret’s Chapel Deze is gelegen in een uithoek van de kerk, is waarschijnlijk gebouwd door de zoon van de koningin, David I, hoewel dit mogelijk ook de plaats was waarheen de godvruchtige Margaretha zich begaf om te bidden. Hoewel de kapel door velen, onder wie Robert Bruce, als heilige plaats wordt gezien, is hij ook dikwijls veronachtzaamd en soms zelfs voor nietkerkelijke gelegenheden gebruikt. Zo werd hij vanaf de achttiende eeuw tot 1845 gebruikt als opslag voor buskruit De kapel werd in 1853 door Sir David Wilson gerestaureerd, als gevolg van een bloeiend nationalisme en historische interesse, waarvoor Sir Walter Scott enkele decennia eerder het startschot had gegeven. HET JOHN KNOX HUIS Het John Knox huis staat in de nabijheid van de eerdere Netherbow Poort, de hoofd poort naar de Koninklijke burcht van Edinburgh. Oorspronkelijk was de poort dichter onder het John Knox huis, maar na de slag van Flodden in 1513 werd de poort naar het oosten verplaatst. Het huis was niet de permanente woning van Knox maar waarschijnlijk stierf hij hier in 1572 tijdens het beleg van het kasteel van Edinburgh.
JOHN KNOX Zijn jeugd John Knox is geboren in het jaar 1505. Over zijn geboorteplaats zijn de meningen verdeeld. De meest verbreide opvatting is dat hij is geboren in Gifford, een dorp in East Lothian. Zijn moeder heette Sinc1air. Zijn vader stamde uit een oud en eerbiedwaardig geslacht dat de landgoederen Knock, Ranferly en Craigends, in het graafschap Renfrew in eigendom had. De nakomelingen van de familie Sinclair hebben hem altijd als een hunner beschouwd en tot ere van hun geslacht vermeld dat het de Schotse Reformator, een bisschop van Raphoe en een bisschop van de Eilanden (ten Noorden van Schotland) heeft voortgebracht. Wanneer zijn voorouders hun oorspronkelijke woonplaats verlaten en zich in Lothian gevestigd hebben, is niet geheel duidelijk. De bewering van enige schrijvers dat zijn ouders in armoedige omstandigheden verkeerden wordt door de feiten tegengesproken. Zij waren in staat hem een goede schoolopleiding te geven, wat toen lang niet altijd voorkwam. In zijn jeugd bezocht hij de Latijnse school in Haddington en nadat hij daar de Latijnse taal onder de knie had stuurde zijn vader hem naar de universiteit van St. Andrews. Dit was ongeveer in het jaar 1524. De gisting der meningen allerwegen in het land kon Knox niet lang onberoerd laten,. Verscheidene kennissen van hem hadden de reformatorische beginselen reeds ingedronken. Zij waren het onderwerp van gesprek en discussie onder de geleerden en leergierigen op de universiteit. Knox had veel aan George Wishart, die hem nader inleidde in de kennis der waarheid. Knox werd aan deze leraar verbonden en had veel profijt van zijn preken en persoonlijk onderwijs. Gedurende zijn laatste bezoek aan Lothian ging hij voortdurend met
Kerkhistorische reis Schotland 2003
29
hem mee en droeg het zwaard voor hem uit vanaf de tijd dat er in Dundee een moordaanslag op hem gepleegd was. Wishart was erg ingenomen met de ijver en talenten van Knox en schijnt voorzegd te hebben dat hij in de toekomst voor de kerk nuttig zou zijn op het moment dat hijzelf een voorgevoel had van het naderende martelaarschap. In de nacht, toen hij door Bothwell op instigatie van de kardinaal gearresteerd werd, gaf hij te kennen dat hij het zwaard niet meer wenste. Toen Knox hem smeekte om met hem mee te gaan naar Ormiston, stuurde hij hem weg met dit antwoord: "Neen, keer terug naar je kinderen (zijn leerlingen) en God zegene je: één offer is voldoende. Beroepen tot predikant Omstreeks Pasen 1547 kwam Knox in het kasteel van St. Andrews en zette de opvoeding van zijn pupillen voort op de manier die hij gewoon was. In de kapel van het kasteel onderwees hij uit de Schrift; hij ging door met het Evangelie van Johannes. Hij gaf catechisatie in de parochiekerk die bij de stad hoorde. Beide bijeenkomsten werden door een aantal mensen bijgewoond. Tot hen die hun toevlucht in het kasteel gevonden hadden (hoewel zij niet met de samenzwering tegen de kardinaal meegedaan hadden) behoorden John Rough die zich na zijn ontslag door de regent in Kyl schuilgehouden had, Sir David Lindsey of the Mount en Henry Balnaves van Halhill. Deze mensen waren zo ingenomen met de leer van Knox en zijn methode van onderwijzen dat zij bij hem aandrongen om in het openbaar te gaan preken. Maar hij wees al hun verzoeken af omreden dat hij zich niet tot dat werk geroepen achtte en hij zich niet in het ambt wilde indringen. Zij lieten zich echter niet van hun voorstel afbrengen: maar nadat ze hun broeders geraadpleegd hadden besloten ze zonder zijn voorkennis hem openbaar te herroepen in naam van de hele gemeenschap. Op een daartoe vastgestelde dag preekte Rough over de verkiezing tot predikant waarin hij verklaarde dat een gemeente hoe klein ook bevoegd was iemand als zodanig aan te stellen die de geschikte gaven bezat en hoe gevaarlijk het was voor zo iemand om het beroep af te wijzen van hen die onderwijs verlangden. Na afloop van de preek wendde de prediker zich tot Knox die aanwezig was en sprak hem aan in deze bewoordingen: "Broeder, wees niet geërgerd, hoewel ik tot u spreek uit naam van allen die hier aanwezig zijn; In de Naam van God en Zijn Zoon Jezus Christus, en in naam van allen die u door mijn mond roepen, wijs deze heilige roeping niet af, maar daar de eer van God, de uitbreiding van Christus' Koninkrijk, de stichting van uw broederen en de vertroosting van mij, die, zoals u weet, gebukt ga onder de vele werkzaamheden, u ter harte gaat, en gij Gods ernstig ongenoegen zoekt te ontgaan en verlangt dat Hij Zijn genade over u zal vermenigvuldigen, neem dan dit predikambt op u." Zich dan tot de gemeente richtende zei hij:"Was dit uw opdracht niet aan mij? Keurt u deze roeping goed?" Zij antwoordden allen:"Ja, en wij keuren het goed". Verlegen en overstelpt door dit onverwachte en plechtige beroep, was Knox niet in staat te preken. In tranen verliet hij de vergadering en sloot zich op in zijn binnenkamer. Vanaf die dag tot de dag dat hij weer in het openbaar moest optreden drukten zijn gelaat en zijn houding verdriet en zorg uit. Niemand zag enige vrolijkheid aan hem en dagenlang vermeed hij het gezelschap van anderen. Dit gebeuren moet wel de belangstelling hebben van hen die bezwijken en schipbreuk te lijden van het geloof en een goede consciëntie; deze en soortgelijke overwegingen gingen door zijn gedachten en vervulden hem met beroering en smart. Toen hij tenslotte overtuigd was dat hij door God tot dit werk geroepen was, kreeg hij een kalm vertrouwen in Hem die zich verbonden had om Zijn kracht in zwakheid te volbrengen, in de zwakheid van Zijn dienstknechten, en besloot met de apostel "zijn leven niet dierbaar te houden opdat hij zijn loop met blijdschap mocht volbrengen en de dienst die hij van de Heere Jezus ontvangen had om te betuigen het Evangelie der genade Gods". Vaak heeft hij later met een levendig gevoel
Kerkhistorische reis Schotland 2003
30
aan deze belangwekkende stap in zijn leven gedacht en nooit, zelfs in de grootste nood, heeft hij reden gezien om deze weloverwogen keus te betreuren. Een gebeurtenis die toentertijd plaats vond heeft hem mede zijn aarzeling doen overwinnen en heeft het besluit om het beroep aan te nemen bespoedigd. Hoewel Rough gezond was in de leer, schoot zijn kennis te kort. Van dit feit werd door de roomsen in de universiteit en de abdij handig gebruikgemaakt; onder anderen had hij veel verdriet gehad van een zeker deken John Annan, die bezwaren maakte tegen de leer die hij predikte en hem verstrikte met drogredenen en verdraaide aanhalingen van de kerkvaders. Knox had de prediker met zijn pen bijgestaan en met zijn meerdere vaardigheid in de logica en kennis van de geschriften der vaderen Annans valse redeneringen aan de kaak gesteld en de roomse dwalingen weerlegd. Tijdens een openbaar dispuut in de parochiekerk in de aanwezigheid van een groot aantal mensen werd Annan volkomen verslagen. Als laatste toevlucht hanteerde hij de onfeilbare autoriteit van de kerk, die alle leerstellingen van de lutheránen als ketters had veroordeeld. Daarom vond hij verdere discussie onnodig. Het antwoord van Knox was dat voor zij zich konden onderwerpen aan deze snelle beslechting van het geschil, het eerst vereist was om vast te stellen wat de ware kerk, aan de kentekenen door de Schrift gegeven, was. Anders zouden zij blindelings een hoer aanvaarden als hun geestelijke moeder in plaats van de onbesmette bruid van Jezus Christus. "Want", vervolgde hij, "wat de Roomse kerk betreft, bedorven als ze is, waarop de hoop van uw overwinninggegrond is, ik twijfel er niet meer aan of zij is de synagoge van haar hoofd, de paus, de Mens der Zonde, waarvan 'de apostel spreekt, net zo mi als Ik eraan twijfel dat de Heere Jezus geleden heeft door toedoen van de zichtbare kerk te Jeruzalem. Ja, ik wil u bewijzen met woord en pen dat de Roomse kerk heden ten dage meer ontzonken is aan de zuiverheid van de dagen der apostelen dan de Joodse kerk van de inzettingen van Mozes toen zij zich medeplichtig maakte aan de onschuldige dood van Jezus Christus." Dat was een stoutmoedige beschuldiging, maar de mensen waren bereid om naar het bewijs ervan te luisteren. Zij riepen: "Als dat waar is, zijn we ellendig bedrogen". Zij stonden erop dat hij de kansel beklom en hen gelegenheid zou geven het bewijs te horen van wat hij zo vol zekerheid zei. De uitdaging kon niet ingetrokken worden en het verzoek was redelijk. De volgende zondag zou hij zijn belofte nakomen, werd hun medegedeeld. Op de vastgestelde dag, verscheen hij op de kansel van de parochiekerk en las als tekst voor Daniël 7:24 en 25. In een voorwoord, verklaarde hij het gezicht en toonde dat de vier rijken voorgesteld door vier verschillende dieren Babylonië, Perzië, Griekenland en het Romeinse rijk waren. Uit de puinhopen van het laatste verrees de mogendheid die in de tekst beschreven is. Daarna toonde hij aan, dat dit alleen maar toegepast kon worden op de verbasterde Roomse kerk. AIJ vergeleek de overeenkomstige passages in het Nieuwe Testament en toonde aan dat de koning in de tekst genoemd dezelfde was die elders, de Mens der Zonde, de antichrist en de Babylonische hoer genoemd wordt. Dit betekende niet slechts één persoon, maar een menigte onder een boze leider, ja, een opeenvolging van personen die dezelfde positie bekleedden. Om zijn verklaring dat de pauselijke macht antichristelijk was beschreef hij die onder drie hoofdpunten; het leven, de leer en de wetten. Hij beschreef het leven van de pausen vanuit de kerkgeschiedenis, liet de tegenstelling zien tussen hun leer en die van het Nieuwe Testament, vooral betreffende de rechtvaardigmaking en hun wetten aangaande de feestdagen, het vasten en het celibaat enz. tegenover de wetten van Christus. Hij haalde uit het roomse kerkrecht de godslasterlijke titels en rechten aan die aan de paus toegeschreven waren als bijkomend bewijs dat hij in de tekst beschreven is. Tot besluit gaf hij te kennen dat als er iemand onder de aanwezigen dacht dat hij de getuigenissen uit de Schrift, de geschiedenis of geschriften van de leraars van de kerk verkeerd aangehaald of uitgelegd had, hij bereid was hen onder getuigen te overtuigen. Onder het gehoor bevonden zich zijn vroegere leermeester, kloosteroverste, leden van de universiteitsstaf, de onderprior van de abdij en een groot aantal kanunniken en kloosterbroeders van verschillende orden.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
31
Ter verantwoording geroepen De preek die gedaan werd met die voor het volk verstaanbare welsprekendheid, waar Knox later zo beroemd om geworden is, gaf veel beroering in alle lagen van de maatschappij. De vroegere gereformeerde predikers, Wishart niet uitgezonderd, hadden zich tevredengesteld met het weerleggen van enige van de grofste dwalingen in de gevestigde religie. Knox tastte het pausdom bij de wortel aan door stoutmoedig uit te spreken dat de paus de antichrist was en het hele stelsel dwalend en tegen de Schrift. Een verslag van de preek en zijn uitwerking werd al spoedig overgebracht naar de gekozen, maar nog niet in het ambt staande bisschop van St. Andrews die aan Winram, de onderprior en vicaris-generaal gedurende de tijd dat de bisschoppelijke zetel vacant was, schreef dat hij verbaasd was dat zulke ketterse en scheurmakende leerstellingen ongehinderd geleerd konden worden. Diep in zijn hart was Winram de Reformatie goed gezind, maar hij durfde deze vermaning niet helemaal naast zich neer te leggen en belegde daarom een bijeenkomst van de meest geleerde mannen in St. Leonard's Yards waarheen de predikers ontboden werden. Negen punten uit hun preken werden hun voorgelegd, die naar de onderprior zei, zo vreemd waren, dat hij nadere uitleg wilde horen. Toen Knox geroepen werd, drukte hij zijn voldoening uit over het feit, dat hij voor zo'n eerbiedwaardig en blijkbaar bescheiden en ernstig gehoor mocht spreken. Daar de geruchten omtrent de persoonlijke gevoelens van Winram hem niet onbekend waren en hij niets afschuwelijker vond dan veinzerij verzocht hij hem. Voor hij zijn verdediging begon, oprecht te handelen in een zaak van zulk een groot gewicht. Als hij iets naar voren bracht dat tegen de Schrift was, wenste hij dat de onderprior hem tegenkwam, opdat het volk niet bedrogen zou worden; maar als hij overtuigd was dat wat hij leerde waar en Schriftuurlijk was, was het zijn plicht om het met zijn gezag te bekrachtigen. Hierop antwoordde Winram voorzichtig, dat hij daar niet als rechter gekomen was en dat hij noch zou goedkeuren noch veroordelen; hij wenste een vrijblijvend gesprek en als Knox het goedvond, wilde hij wat met hem van gedachten wisselen. Hij vervolgde dan ook met enige bezwaren uit te spreken tegen een van de stellingen van Knox, dat in de dienst des Heeren en vooral in de bediening van de sacramenten de regel van de Schrift gehandhaafd moest worden zonder toevoeging of weglating; en dat de kerk niet het recht heeft godsdienstige plechtigheden te ontwerpen en er bepaalde betekenissen aan te hechten. Na korte tijd moest Winram de discussie opgeven en liet hij het gesprek over aan een dominicaan, Arbugkill geheten, die vol vertrouwen begon, maar het weldra met schaamte moest opgeven. Op een onbezonnen manier probeerde hij de goddelijke instelling van de plechtigheden te bewijzen. In het nauw gedreven kwam hij er tenslotte toe te beweren dat de apostelen de Heilige Geest nog niet ontvangen hadden toen zij de brieven schreven, maar dat zij Hem later ontvangen hadden en toen de plechtigheden instelden. "Vader", zei de onderprior."Wat zegt ge. Dat zij verre; want dan verliezen we de grond van ons geloof' .De monnik, onthutst en verward, probeerde zijn fout te herstellen, maar tevergeefs. Daarop kon Knox hem niet meer zover brengen dat hij met hem in discussie ging. Hij wees alleen maar naar het gezag van de kerk. Zijn tegenstander zei met klem, dat de kerk geen bevoegdheid had om te handelen tegen de uitdrukkelijke voorschriften van de Heilige Schrift in, die de eredienst bindt aan Goddelijke wetten. "Als dat zo is", zei Arbugkill, "laat u ons geen kerk overhouden". "Jawel", hernam Knox sarcastisch, "David schrijft over de vergadering der boosdoeners. Die kerk mag U hebben. Ik kan u niet tegenhouden: als u lid van deze kerk wil zijn, maar ik wens lid te zijn van geen andere kerk dan die Jezus Christus als haar Herder heeft, Zijn Woord hoort, en niet wil horen naar de stem van een vreemde". Voor het vagevuur had de monnik.geen.andere autoriteit dan Virgilius in de 6e Aeneïde. Door de uitslag van
Kerkhistorische reis Schotland 2003
32
deze bijeenkomst waren de Roomsen wel zo wijs geworden om in de toekomst alle discussie te vermijden; die deed hun zaak alleen maar kwaad. Zoals de zaken er nu bijstonden waren meer gematigde en sluwe maatregelen nodig. Er werd bevel gegeven dat alle geleerden van de abdij en de universiteit om beurten zondags in de parochiekerk zouden preken. Door dit middel werden de reformatorische predikers uitgesloten op die dagen dat de meeste mensen naar de kerk kwamen. Men verwachtte dat het volk gewonnen zou worden door de ijver van de geestelijkheid. Om ergernis te voorkomen zouden ze de geschilpunten niet mogen aanroeren. Knox doorzag de list direct, maar in de preken die hij nog door de week hield vergenoegde hij er zich mee uitdrukking te geven aan zijn wens dat zij even ijverig zouden blijken te zijn op plaatsen waar hun arbeid meer nodig was. tegelijkertijd verheugde hij zich, dat Christus gepredikt werd en in het openbaar niets tegen de waarheid gezegd werd. Als er toch zoiets naar voren gebracht werd, verzocht hij het volk hun oordeel op te schorten tot ze gelegenheid hadden om hem te horen. Zijn arbeid gedurende de weinige maanden dat hij in St. Andrews predikte werd zo gezegend, dat behalve in het kasteel een groot aantal inwoners van de stad het roomse geloof afzwoeren en belijdenis van het protestantse geloof deden door aan het Heilig Avondmaal deel te nemen,dat door Knox bediend werd op dezelfde wijze als later in de Gereformeerde kerk van Schotland. De voldoening die hij voelde bij deze eerste vruchten op zijn bediening werd enigermate getemperd door voorbeelden van slecht gedrag onder hen voor wie hij verantwoordelijk was. Sommigen maakten zich schuldig aan losbandigheid zoals dat in soortgelijke omstandigheden bij soldaten maar al te vaak voorkwam. Vanaf de tijd dat hij als hun predikant gekozen was, bestrafte hij deze misstanden openlijk, en toen hij bemerkte dat zijn vermaningen er geen eind aan konden maken, verborg hij zijn vrees niet dat de poging tot reformatie van St. Andrews toch zou mislukken. gevangen op de galeien In het eind van juni 1547 verscheen een Franse vloot met een aanzienlijke landstrijdmacht onder bevel van Leo Strozzi voor St. Andrews om de gouverneur te helpen het kasteel te onderwerpen. Het werd geheel ingesloten. De verwachte hulp uit Engeland bleef uit. Daardoor waren de belegerden wel genoodzaakt na dapper en krachtig verzet zich op de laatste dag van juli aan de Franse bevelhebber over te geven. De voorwaarden van de capitulatie waren eervol: niemand van degenen die zich in het kasteel bevonden zou gedood worden; zij zouden meegenomen worden naar Frankrijk en als ze de Franse koning niet wensten te dienen zouden ze naar een land gebracht worden waar ze heen wilden behalve Schotland. John Rough had het kasteel voor het begin van het beleg verlaten en was naar Engeland uitgeweken. Hoewel Knox niet verwachtte, dat het garnizoen het zou kunnen volhouden, had hij het niet over zijn hart kunnen verkrijgen om zijn kudde te verlaten en besloot het risico van een beleg met zijn broederen te delen. Hij werd met de anderen naar de vloot gebracht die enkele dagen later naar Frankrijk voer. Zij ging voor anker voor Rouen. De voorwaarden van de capitulatie werden geschonden en zij werden allen als krijgsgevangenen vastgehouden op dringend verzoek van de paus en de roomse geestelijkheid. De belangrijkste personen werden in Rouen, Cherbourg, Brest en Mont St. Michel gevangen gezet. Knox en enige anderen werden naar de galeien gebracht en met ketenen vastgebonden. Toen ze een keer voor de kust lagen tussen Dundee en St. Andrews verzocht de latere edelman James Balfour, die in hetzelfde schip gevangen zat hem naar het land te kijken en te zien of hij het kende. Hoewel hij die tijd erg ziek was antwoordde hij:"Ja ik ken het goed; want ik zie de kerktoren van de plaats waar de Heere het eerst mijn mond geopend heeft om in het openbaar tot Zijn eer te spreken; en ik ben er volkomen van overtuigd, hoe zwak ik nu ook ben, dat ik dit leven niet zal verlaten voor mijn tong Zijn Goddelijke Naam op dezelfde
Kerkhistorische reis Schotland 2003
33
plaats zal verheerlijken". Dit treffend antwoord heeft James enkele jaren voor Knox naar Schotland terugkeerde in de tegenwoordigheid van veel getuigen herhaald. Toen was er weinig uitzicht dat die woorden bewaarheid zouden worden. We moeten echter niet denken dat hij tijdens zijn gehele gevangenschap zo goedsmoeds en kalm was. Toen hij pas op wrede wijze geketend was en door zijn vijanden beledigd zonder enig uitzicht op verlossing heeft hij ook nare, wanhopige tijden gekend zoals die zo gevoelvol beschreven zijn door de koninklijke psalmist in Israël. Hij had de strijd waar al Gods kinderen mee bekend zijn, die bijzonder hevig kan zijn als er lichamelijke kwellingen bijkomen. Maar als hij dan de toevlucht genomen had tot het gebed, het nooit feilend wapen van de verdrukten, werd al zijn vrees weggenomen en rustend op de belofte en de voorzienigheid van God Die hij diende kreeg hij een blijmoedig vertrouwen. Tenslotte kreeg Knox na negentien maanden strenge gevangenschap die gekenmerkt waren door verveling zijn vrijheid. Enige tijd was hij in Genève, waar hij nauwe omgang had met Calvijn. Weer terug in Schotland beklom hij weer de preekstoel en bond de strijd aan tegen Rome op een wijze, dat de vijanden sidderden. Hij kende geen vrees. Knox wist zich veilig in de hand des Heeren en week niet van zijn plaats.Het gepredikte Woord deed zijn kracht in vele harten. Gods kerk in Schotland werd geen rust gegund. Velen werden vervolgd. Steeds wilde de Roomse overheid, invloed en macht uitoefenen in de kerk, waartegen John Knox zich verzette. Geheel Schotland was in beroering. Temidden van al deze beroeringen stierf Schotlands grootste hervormer, op 24 november 1572. EDINBURG CASTLE Een koninklijk kasteel Hoog gelegen op een puntige rots en gezichtsbepalend voor de stad, is Edinburgh Castle het bekendste kasteel van Groot Brittannië. Koning Malcolm heeft het kasteel laten bouwen en onder diens gemalin, koningin Margaretha, wist het kasteel in 1093 stand te houden tegen de Engelsen. Wel kwam de vorstin tijdens dit beleg te overlijden. Haar stoffelijk overschot werd langs de muren en de rots neergelaten, om in het geheim te worden overgebracht naar de priorij van Dunfermline, waar het werd begraven. Jacobus VI van Schotland, Jacobus I van Engeland, werd hier in 1566 geboren. Tijdens de Napoleontische Oorlogen werden Franse gevangenen in de kerkers van het kasteel opgesloten. Deze gevangenen hebben er een hele verzameling graffiti achtergelaten. De entree van het kasteel loopt via het voorplein, of de ceremoniële binnenplaats, waar elk jaar tijdens het Edinburgh Festival de bekende militaire taptoe wordt gehouden. Ook ziet men hier de monumenten ter nagedachtenis van de covenanters, die om hun geloof ter dood werden gebracht, en van vermeende heksen, die hier in de late Middeleeuwen werden verbrand. Deze indrukwekkende monumenten herinneren aan de onverdraagzaamheid van vorige generaties en aan het belang van vrijheid van levensovertuiging. Op dit voorplein kreeg de graaf van Stirling (1567-1640) het koninklijke fiat, om in 1625 met de kolonisering van Nova Scotia te beginnen. Aan de andere kant van de gracht, bij de ingang van het eigenlijke kasteel, staan de standbeelden van Bruce en Wallace. Boven het valhek rijst de Argyle Tower uit, genoemd naar de protestantse graaf Argyle, die hier na de terugkeer van de monarchie gevangen heeft gezeten en in 1685 is geëxecuteerd.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
34
In het kasteel zelf bevinden zich het United Services Museum, ter ere van Schotse regimenten, het Royal Scots Dragoon Guards Museum en het Scottish National War Memorial (Schots nationaal oorlogsmonument). Hoewel zij vele Schotten met trots vervullen, brengen deze musea de duistere herinnering aan de bloeddorstige geschiedenis van het Britse imperialisme, dat in de achttiende en negentiende eeuw tweederde van de wereld wist te veroveren, tot leven. Christenen hebben echter de plicht om dergelijke praktijken te benaderen vanuit een bijbelse invalshoek en zich af te vragen of veroveringen, die de Noord-Atlantische slavenhandel stimuleerden, net als opiumoorlogen, eigenlijk wel dingen zijn om trots op te zijn. Natuurlijk laten deze musea in eerste instantie de militaire prestaties van de Schotten zien, zonder de vraag te stellen waar het in vele overzeese oorlogen nu werkelijk om ging. Onder de grote zaal staat Mons Meg, een van de grootste kanonnen in de vijftiende eeuw. Het kon enorme hoeveelheden kartets afvuren op naderende troepen. Het kanon werd in 1449 gegoten en de historische waarde ervan is groot, zowel in technologisch opzicht als met het oog op de praktische inzetbaarheid. Oliver Cromwell was zich bewust van de kracht van het kanon en noemde het terecht "de grote ijzeren moordenaar". De kroonkamer herbergt de koninklijke Schotse regalia, die in 1651 met succes verborgen werden gehouden voor Cromwell. Hij wilde ze in beslag nemen en omsmelten, zoals hij ook met de Engelse kroonjuwelen had gedaan, omdat hij meende dat deze regalia vooral stonden voor het verwerpelijke van de monarchale pracht en praal. Als gevolg daarvan is dit de enige complete verzameling van Britse kroonjuwelen van voor de Restauratie. Pas na de Restauratie werden ze weer naar Edinburgh teruggebracht, waar het publiek ze als vanouds kon bezichtigen. Na de samenvoeging van het Engelse en Schotse parlement in 1707, werden ze in een kist opgeborgen en letterlijk vergeten. Na een lange zoektocht werden ze in 1818 herontdekt door Sir Walter Scott. De kroon, die is gemaakt van Schots goud en bezet met 94 parels en tien diamanten, werd in 1651 voor het laatst bij een kroning gebruikt, toen Karel II te Scone werd gekroond. Het ceremoniële zwaard werd Jacobus IV in 1507 door paus Julius II geschonken. Hier bevindt zich ook de steen van Scone, ook wel de steen van het Lot genoemd, die Ierse missionarissen in de zevende eeuw naar Schotland hadden meegenomen. Kenneth McAlpine schonk de steen in 838 aan de abdij van Scone, nabij Perth, waar zij werd gebruikt tijdens Schotse kroningsplechtigheden. Volgens de overlevering is dit ook de steen die door Jacob als kussen werd gebruikt in het verhaal van de jakobsladder (Gen. 28:10-17). Dit zou de gedachte bevestigen dat de Schotse koningen een uitverkoren volk waren dat in direct verband stond met Mozes en het oude Israël. Eduard I roofde hem in 1296 en plaatste de steen in de Westminster Abbey, waar de steen werd gebruikt bij de Engelse kroningsplechtigheden. In 1996 is de steen aan Schotland teruggegeven. Hoewel algemeen wordt aangenomen dat de steen echt is, menen sommigen dat Eduard I om de tuin is geleid en dat de echte steen in een geheime kamer ergens in de abdij van Scone begraven ligt. In de koninklijke vertrekken is het kamertje te zien waar de onfortuinlijke rooms katholieke Maria, koningin der Schotten, beviel van Jacobus VI van Schotland, Jacobus I van Engeland. Het verhaal gaat dat Maria zo'n lange en zware bevalling onderging, dat een van haar hofdames, de gravin van Atholl, simpathetische magie, of hekserij, uitvoerde. Daarmee werd haar pijn overgenomen door een andere aanwezige. Wat ook waar mag zijn van dit zonderlinge verhaal, het zal zeker hebben bijgedragen tot nog meer afgunst van de protestanten jegens hun losbandige en in godsdienstig opzicht verdachte koningin. De grote zaal, gebouwd door Jacobus N, was oorspronkelijk bedoeld voor ceremoniële aangelegenheden. De zaal werd in 1892 in de oorspronkelijke pracht van de Renaissancestijl gerestaureerd en bevat tegenwoordig een tentoonstelling van wapenrusting. Eeuwen eerder gebruikte Cromwell de zaal als kazerne en hospitaal voor zijn troepen. De oude stad van Edinburgh is om het kasteel heen gegroepeerd. In 1767 besloot het stadsbestuur, onder leiding van burgemeester George Drummond, de stad uit te breiden door
Kerkhistorische reis Schotland 2003
35
een geheel nieuwe stad te bouwen. Om deze taak te verrichten werd er een architectuurwedstrijd gehouden, die werd gewonnen door de 23-jarige James Craig. Hij had een indeling gemaakt van een reeks straten, vernoemd naar Britse royalty, zoals George Street, Queen Street enzovoort. Het was de bedoeling een klassiek voorbeeld van Verlichtingsarchitectuur tot stand te brengen, gebaseerd op een rasterpatroon, een symmetrisch ontwerp volgens strikte regels van evenredigheid en met neoklassieke kenmerken. Tegenwoordig geldt het hele gebied als beschermd stadsgezicht. Princess Street is het bekendste deel van de New Town, hoewel het in de oorspronkelijke plannen eigenlijk geen voorname plaats innam. Aan het einde van Princess Street bevinden zich de beroemde Sunken Gardens (verzonken tuinen), waar eens het Loch Nor lag. In 1018 versloeg de Schotse koning Malcolm II de Engelsen in de slag van Carham en zorgde ervoor dat het gebied tussen de Firth of Forth en de rivier de Tweed Schots grondgebied werd. Aan het eind van deze eeuw stond er in Edinburgh voor het eerst een koninklijk kasteel. Op 16 november 1093 keerde de ernstig zieke Margareth van de mis terug naar haar kamer in het kasteel van Edinburgh, waar haar verteld werd dat haar echtgenoot, koning Malcolm 111, door de Engelsen gedood was in de slag van Alnwick. Het nieuws zou haar dood zijn. Haar lichaam werd via de westelijke zijpoort het kasteel uitgedragen en begraven in Dunfermline Abbey in Fife. Tijdens het bewind van Malcolm en Margareths jongste zoon, koning David I (1124-1153), werd het kasteel van Edinburgh voor velerlei doeleinden gebruikt, Het was niet alleen een koninklijke woning, maar werd ook gebruikt als opslagplaats, hoofdkwartier van de Sheriff (bestuurder namens 'de koning van het graafschap waarin Edinburgh lag) en gevangenis. David I was waarschijnlijk ook degene die het oudste gebouw op de rots, de kleine Romaanse kapel [11], liet bouwen. Later werd de kapel aan zijn moeder opgedragen, die in 1250 heilig verklaard werd en toen Sint Margareth genoemd werd. Edinburgh, de stad rondom het kasteel, was tijdens het bewind van David I al een stad met door de Kroon verleende rechten. Het was een belangrijke stad, maar niet de grootste of belangrijkste in Schotland. Pas tijdens het bewind van koning James III (1460-1488) werd Edinburgh de hoofdstad van Schotland, De toren van David In 1356 keerde Robert the Bruce's zoon koning David II na een tienjarige gevangenschap in Engeland terug naar Schotland en begon direct met de heropbouw van zijn kasteel in Edinburgh. Begonnen werd met het herbouwen van de Sint Marykerk, die op de plaats van het Schots nationaal oorlogsmonument [20] stond en tijdens de Engelse bezetting als graanschuur was gebruikt. In 1361 werd er onder aan de noordelijke helling van de rots, waarlangs het kasteel in 1314 heroverd was, een nieuwe waterput uitgehakt. Om deze omslachtige toegangsweg te verdedigen werd er naast de put een toren gebouwd, die nog te zien is in de West Princess Street Gardens. In 1368 werd er een begin gemaakt met een enorme L-vormige donjon op het oostelijk deel van de rots. Deze werd de toren van David genoemd en was bedoeld als een veilige woning voor de koninklijke familie en als het belangrijkste verdedigingswerk tegen aanvallen vanuit de stad. Tijdens de lange belegering van 1571-1573 werd de toren zwaar beschadigd door kanonskogels en er is dan ook alleen nog een ruïne van over. Later werd hier als vervanging van de toren als het belangrijkste verdedigingswerk aan de oostkant van het kasteel de halvemaanbatterij overheen gebouwd.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
36
De toren van David was bepaald indrukwekkend. Hij was meer dan 30 m hoog en bestond uit drie woonlagen. Op de begane grond bevond zich een gewelf dat gebruikt zou kunnen zijn als versterkte opslagplaats waar het geld bewaard werd. Op de eerste verdieping was een zaal of particulier ontvangstvertrek en op de tweede verdieping de koninklijke woonvertrekken,waaronder de slaapkamer van de koning. Alleen een deel van de begane grond en een stuk muur aan de zuidkant van de toren bestaan nog. Koning David stierf in 1371, nog voordat de donjon af was. Het was aan zijn opvolger koning Robert IJ, de eerste Stuartvorst, om de herbouw van het kasteel voort te zetten. In 1433 begon men aan een groot, nieuw vertrek (Great Chamber) voor koning James I met de bedoeling om een aanvulling te maken op de beperkte ruimte in de toren van David. Het is mogelijk dat dit vertrek nog steeds bestaat, maar dan in sterk veranderde staat in de vorm van twee zeventiende-eeuwse kamers in het huidige paleis, de Laich Hall en de Chamber. Edinburgh werd de hoofdstad van Schotland tijdens het bewind van koning James III (14601488). Tevens werd in deze periode het kasteel herbouwd. De nadruk lag hierbij op de bouw van een aantal nieuwe gebouwen rond het binnenplein dat lange tijd de Palace Yard (paleishof) werd genoemd omdat hier de koninklijke residentie lag, maar nu Crown Square (het kroonplein) heet. De bouw van Crown Square was een enorme opgave waarbij over de hele oppervlakte van het onderliggende basalten plateau, dat zich vanaf de Sint Marykerk in zuidelijke richting uitstrekte, een aantal enorme massieve stenen gewelven zijn gebouwd. De gewelven [21] vormen niet alleen een gelijkmatige ondergrond voor Crown Square, maar boden ook veel opslagruimte. Aan de noord- en oostkant van het plein stonden al de Sint Marykerk (zie [20]) en het paleis [17]. Aan de westkant bouwde men nu het kruithuis, waar de koninklijke artillerie werd ondergebracht, waaronder waarschijnlijk het kanon Mons Meg, en aan de zuidkant verrees de ridderzaal [18]. Deze zaal werd voornamelijk voor grote banketten en ontvangsten gebruikt. Dit uitgebreid gerestaureerde, maar nog altijd indrukwekkende gebouw werd voltooid tijdens het bewind van koning James IV (1488-1513).Rond de tijd dat James IV stierf op het bloedige slagveld van Flodden, was het kasteel van Edinburgh het belangrijkste koninklijk kasteel van het koninkrijk. Het was niet alleen een ontzagwekkend fort en koninklijk paleis, maar ook het hoofdarsenaal, de bewaarplaats van de nationale archieven en de kroonjuwelen, de woonplaats van verscheidene regeringsfunctionarissen, waaronder de ambtenaar van financiën, en de staatsgevangenis. Het was echter niet onmogelijk om uit de gevangenis te ontsnappen, zoals Alexander, de hertog van Albany en broer van koning James 111, in 1479 bewees. Na zijn bewakers gedood te hebben, klom de hertog langs een touw dat hij aan zijn raam bevestigd had langs de rots naar beneden. Zijn compagnon viel en raakte gewond, maar de hertog droeg hem naar de haven van Leith, de vrijheid tegemoet. We eten weer goedkoop maar ondertussen wel erg lekker bij Kentucky fried chicken in het centrum van Dunfermline en keren huiswaarts om de nodige nachtrust tot ons te nemen.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
37
Vrijdag 15 augustus 2003 DUNFERMLINE Deze oude stad, waarvan de naam 'fort van de kronkelige Linn' betekent, werd door Malcolm Canmore, Malcolm III, tot hoofdstad van Schotland uitgeroepen, nadat hij in 1067 met de Engelse prinses Margareth (1045-'93) in het huwelijk was getreden. Samen lieten ze een paleis bouwen en stichtten ze een priorij, die uiteindelijk de functie van Iona als begraafplaats voor de Schotse koningen, zou overnemen. In de dertiende eeuw verhief David I de priorij tot abdij. In 1303 werd de stad geplunderd door Eduard I, die tevens de abdij verwoestte. Robert Bruce liet de abdij opnieuw opbouwen. Zijn lichaam werd hier begraven en zijn hart in Melrose Abbey. Dunfermline is tot aan de ondertekening van de Act of Union in 1603 hoofdstad van Schotland gebleven. Karel II verbleef hier voordat hij begon aan zijn rampzalige mars naar het zuiden, zijn nederlaag bij Worcester tegemoet. Dunfermline is tevens de geboorteplaats van Andrew Carnegie (1835-1918). DUNFERMLINE ABDIJ KERK Het oorspronkelijke Dunfermline Abbey,Monastery Street, St. Margareth Street, werd gebouwd door Margareth en haar echtgenoot. In 1128 liet David I het gebouw uitbreiden. In 1303 werden de gebouwen door Edward I verwoest, door het lood van het dak van de abdijkerk te stropen en het als munitie voor zijn katapulten te gebruiken. Tijdens restauratiewerkzaamheden tussen 1817 en 1822 werd het schip van de oorspronkelijke Romaanse kerk vernieuwd door toevoeging van een neogotisch koor van William Burn, waarmee een nieuwe parochiekerk werd gecreëerd. Onder het preekgestoelte bevindt zich het graf van Robert Bruce. Aan de oostzijde buiten de kerk liggen de restanten van de tombe van Margareth, waar zij samen met haar man en kinderen ligt begraven. Ten noordoosten hiervan bevindt zich het graf van Ralph Erskine die hier als predikant heeft gediend. De Nederlands talige brochure geeft ons o.a. de volgende informatie over het kerkgebouw: Houtsnijwerk De preekstoel is uitgevoerd door William Paterson van Edinburgh in 1890 en is geschonken door de Graaf van Eigin en Kincardine. De vier evangelisten staan aan de uithoeken, elk met hun eigen symbool: Matteus, de leeuw van Juda Marcus. De eenvoudige Lukas, de os Johannes, de arend van de visie De twaalf verschillende cirkels vertegenwoordigen de twaalf apostelen. De twee panelen beelden het lijden van Christus uit. Aan de achterkant van de preekstoel ziet men het naadloos gewaad met kubussen, aan de zijkant de doornkroon en nagels en vooraan de speer, de spons gespietst op de speer.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
38
De lezenaar Deze is gemaakt door Thomas Good van Edinburgh in 1931 als een direct gevolg van een bezoek aan de Abdij door Koningin Mary. Mr. John Fisher, een Ouderling, had de koningin een rondleiding gegeven in de Abdij en vroeg haar of haar bezoek interessant was. Koningin Mary zei dat het een boeiend bezoek was, maar ze was verbaasd dat er geen lezenaar aanwezig was. Mr. Fisher schreef direct een cheque uit voor 400 pond en zei één der geestelijken dat hij de mooiste en beste lezenaar moest zoeken. Hij vond de huidige lezenaar. Communiestoelen Deze stoelen zijn een gift van de congregatie in 1932, in memorie van Eerwaarde Robert Stevenson, tweede geestelijke van de parochie (1880 tot 1893) en eerste geestelijke van 1893 tot 1931. Mr. Stevenson was de langst dienende geestelijke in de Abdij. Koninklijke kerkbanken De voorkant van deze banken, voordien in het schip van de kerk, werd herontdekt in 1858 en opgehangen tegen de muur van het noordelijk deel, boven de poort. Het draagt de datum 1610, de letters JR (Jacob Rex, Koning James VI) en AR (Anna Regina, Koningin Anne van Denemarken) met de Koninklijke wapenschilden van Schotland and Denemarken. Extra panelen werden langs beide kanten ingevoegd om de lengte van de muur aan te vullen. Op deze panelen staan de namen van andere koninklijke en hoogaangeschreven personen begraven in de Abdij. De nieuwe koninklijke kerkbanken, in de hoek van de herdenkingskapel, waren een donatie van de Congregatie in 1972 voor de 9008 verjaardag van de grondlegging van de Abdij en als speciale voorziening voor Hare Majesteit de Koningin en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Philip, die een speciale dienst bijwoonden in"de Abdij op 78 Juli 1972. De kerkbanken werden vervaardigd door Whytock and Reid van Edinburgh. Het Schotse wapenschild werd later geschonken door Mr. en Mevr Harold Hutton. Het orgel Het eerste orgel in de Abdij werd voor het eerst gebruikt toen men het menselijke overschot van Koningin Margareth van haar eerste rustplaats, gesitueerd in het schip van de kerk, verplaatste naar haar nieuwe begraafplaats. Daaruit kon men besluiten dat het orgel vele jaren op voorhand was gebouwd. De officiële datum, gegeven door historie is 1247. Het was een eenvoudig basis instrument. De toetsen waren zo zwaar dat de organist zijn vuisten en ellebogen moest gebruiken om ze in te drukken. Men had 4 man nodig om genoeg lucht in het orgel te pompen. Dit instrument leek amper op de hedendaagse orgels. In 1882 werd het eerste echte orgel gebouwd in de Abdij door Foster Andrews van Glasgow. Het orgel had twee toetsenborden. In 1911 werd dit orgel gerestaureerd en herbouwd Andrew Carnegie betaalde de helft en de andere helft werd geschonken door de kerkbezoekers. In 1967 werd het wederom verbouwd en nu door Walter van Ruislip.Het aantal toetsenborden werd herleid tot 3. Het orgel heeft nu ongeveer 3000 pijpen en is een van de mooiste instrumenten in het land.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
39
The Bruce herdenkingsplaat Koning Robert the Bruce werd in 1329 begraven in de Abdij. In 1818, tijdens de voorbereidingswerken voor de nieuwe Abdij kerk, werd de graftombe ontdekt en vond men het skelet van The Bruce, gewikkeld in een gouden doek.Het werd opnieuw begraven in 1819 met de meeste zorg. Dit gebeuren resulteerde in een opwelling van Schotse vaderlandsliefde. Later, in 1889, schonk de Graaf van Elgin een prachtige herdenkingsplaat vervaardigd in gerold brons, geplaatst in Italiaans porfier. De plaat werd gemaakt in Parijs. De woorden rond de personage kunnen als volgt vertaald worden: "Het graf van Robert the Bruce, Koning de Schotten werd gevonden in de ruïnes omstreeks 1818 De nieuwe begraaf plaats werd gemerkt met deze bronzen plaat 560 jaar na zijn dood." Herdenkingskapel Het voorstel voor deze prachtige hoek in de Abdij werd gedaan door Eerwaarde Robert Dollar, B.D. priester in de abdij van 1940 tot 1969. De kapel werd ontworpen door James Sharer, O.B.E. F.R.I.B.A. R.S.A. en werd voltooid in 1952. Elk voorwerp in deze kapel is geschonken ter herdenking van een geliefde. Het kruis en de zwaluwen Het wapenschild, met het kruis en de zwaluwen, kunt u zien op de blauwe vaandels naast de preekstoel en op het schild vooraan de midden galerij. Dit was het originele wapenschild van Edward de belijder, de laatste der Anglo-Saxische koningen. Hij stierf zonder troonopvolger en zijn wapenschild werd doorgegeven aan zijn bloedverwant, Margareth. Toen William van Normandiê "Edward opvolgde, vluchtte Margareth terug naar haar geboorteland, Hongarije. Haar boot leed schipbreuk aan de oevers van de rivier Forth. Daar ontmoette ze Malcolm III (Camore), koning der Schotten, met wie ze huwde. Ze leefden samen in Dunfermline. De Abdij werd opgericht door Margareth en zo had de Abdij het recht om haar wapenschild te gebruiken.De zwaluw is altijd zijdelings afgebeeld met gesloten vleugels. Ze werden nooit afgebeeld met hun poten maar met een soort visstaartvin aan het eerste gewricht van hun poten. Noordelijke ramen in de noord transept Deze ramen werden ontworpen door Gordon Webster van Glasgow in 1973 in herdenking van Koning Robert the Bruce op 18 Juli 1974. Het raam werd geschonken door Mr. Lamont van Edinburgh. De onderste gedeelten tonen The Bruce in het midden, met de Graaf van Morayen Sir James Douglas links. Aan de rechterkant een afbeelding van Walter the Steward en MacDonald, Lord of the Isles. De bovenste delen beeldden Christus in volle glorie met vier Schotse Heiligen, St. Ninian en St. Andrews links en rechts, St. Columba en St. Fillan. Het traceerwerk toont het lams Gods in het midden met daar rond de emblemen van de twaalf apostelen en enkele nobele Schotse families. Dit is het recentste raam in de Abdij en werd toegewijd aan de 700e verjaardag van Koning Robert the Bruce.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
40
Toen we aan de koster informatie vroegen over Erskine die hier vele jaren predikant is geweest was hij zo goed om contact op te nemen met een van de elders, dhr. Gordon Aitcheson, die ons uitvoerig informeerde en ons tevens rondleidde door de kerk en de stad VERSLAG In het achterste gedeelte zou Ralph vooral gepreekt hebben. De heer Aitcheson is nog steeds bezig om de zogenaamde “story” van Ralph op haar echtheid te onderzoeken, een heel karwei waarbij de nodige archieven her en der moeten worden nagelezen. Tot nog toe heeft hij niets definitiefs hieromtrent kunnen vinden, maar hij is er vast van overtuigd dat hij in de toekomst succes zal hebben. Het verhaal gaat als volgt: De moeder was in coma geraakt. De mensen werden toentertijd dezelfde dag begraven als ze stierven, zo ook de moeder van Ralph. Ze dachten namelijk dat zij gestorven was. De grafdelver, die tevens rover was, begroef haar dezelfde dag nog. Omdat hij de ringen niet van haar vinger afkreeg, sneed hij een halve vinger af om zo de ring te stelen. Door de pijn die dit veroorzaakte, ontwaakte ze. De rover schrok zo erg dat hij achterover viel. Enkele jaren later werd Ralph geboren. Wij ontvingen van onze gids een kopie van de beschrijving van zijn onderzoek naar Ralph Erskine. We treffen er onder meer de volgende gegevens in aan: Gemeente leden en kerk In de 18e eeuw was de gemeente door die Ralph Erskine was geroepen ongeveer 15 kilometer lang en 8 kilometer breed. Naast de stad van Dunfermline bevatte zij ook Limekilns en Charlestouw, in die tijd aangemerkt als steden en de dorpen Crossford, Halbeath, Crossgates en een aantal kleinere nederzettingen inclusief Cairneyhill. In 1711 aan het begin van zijn dienstwerk was het totaal aantal leden van de gemeente rond 5000 zielen. Dit wordt bevestigd in een brief die Ralph schreef aan zijn broer Philip. Dunfermline zelf begon een centrum te worden voor het produceren van linnen en andere industrieën in het gebied droegen er toe bij dat de bevolking toenam en enigszins welvarend werd. Schotland was een arm land en de predikanten werden slecht betaald Ralph Erskine zag zijn herderlijke taak drievoudig. 1 zorg voor het geestelijk welzijn. 2 Zorg voor het sociale welzijn 3 Zorg voor het morele welzijn. Kerk organisatie De leden van de Kerkenraad waren de front lijn troepen in de weg voorwaarts. Deacons en elders werden gekozen en bevestigt. Zij werden opgeleid tot hun taak en regelmatig werd er toezicht op hen gehouden. De notulen van de kerkenraad vermelden: “De raad bracht enige tijd door in gebed ging verder met hun persoonlijk onderzoek en de elders werden hoofd voor hoofd ondervraagd naar hun levenswandel hun spraak en belijdenis. Elk gezin in de gemeente werd een keer per jaar door de predikant bezocht. Er werden op gezette tijden inzamelingen voor de armen gehouden. En langzaam maar zeker werd het kerkgebouw vol.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
41
Avondmaalsdiensten De prediking en voorbereiding begon op donderdag wen werd voortgezet op zaterdag. Met zondag als de grote viering als het brood werd gebroken en de wijn vergoten. Het werk eindigde op maardag. Een van die avondmaalstijden wordt beschreven in het dagboek van mrs. Balderstone, de zuster van Ralph: “Juli 1720 ik kwam over van Edinburgh naar Dunfermline, want daar zou het sacrament bediend worden. Op donderdag was de tekst van Mr. John Hepburn Jesaja 53: 7, Op zondag had mijn broer de dienst van de tafel en zijn tekst was Zach. 13: 7 ’s avonds was de tekst van zijn collega mr. Warlaw Psalm 95: 2 Op maandag was de tekst van Mr. Hamelton Markus 16: 16. Ik was donker in mij zelf hoewel ik wist dat de Heere op die plaats was en het deed met goed om later te horen dat velen hun hart tijdens die bijeenkomst aan Jezus hadden verloren.”
Later schrijft zij in haar dagboek: Augustus 17, 1721, Een weekeind van wind en regen en de oversteek van de Froth was moeilijk Ik was in een grote mist onder het gevoel van mijn gemis leefde. Maar toch wist ik van de volheid van Christus die over mij zou komen op zijn eigen tijd en wijze. Wat ik te wachten had. Zo dacht ik dat dit wen wachten d geloof had Weinig in handen maar veel in de hoop. ‘s Avonds was de tekst van mijn broer Hooglied 2: 16 en 6: 3 Mijn geliefde is mijn en ik de zijnen. Ik ben van mijn geliefde en mijn geliefde is mijn. Wat had ik het goed. Hoewel ik geen preken kan herinneren weet ik door het licht van de Geest in het Woord dat mij vrijelijk van God gegeven is en ik zal het nooit vergeten dat mijn geliefde de mijne is en ik de zijne. Onze gids in Dunfermline: Gordon Aitcheson 30 Moray Court Dalgety Bay Fife KY 11 9 XN Scotland E-mail:
[email protected]
RALPH ERSKINE Ralph Erskine was een volle broer van Ebenezer en geboren te Monilaws, Northumberland (in het noorden van Engeland), de 15e maart 1685. Hij gaf reeds vroeg blijken van een bedachtzame en godvruchtige gesteldheid. Nauwelijks elf jaren oud in 1696 verloor Ralph zijn vader en leermeester hetwelk een diepe indruk maakte op zijn gemoedstemming. Na die tijd stond hij onder leiding van zijn godvruchtige moeder, terwijl hij in zijn broer Ebenezer, die vier jaar ouder was dan hij een vriend en metgezel vond. Al vroeg openbaarde zich in Ralph een godvruchtige stemming en zucht tot onderzoek. Hierdoor werden zijn ouders bepaald om ook hem evenals zijn broer tot de bediening van het Woord op te leiden. Hij studeerde daartoe op onderscheidene scholen en kwam in november 1699 aan de Universiteit van Edinburgh, waar hij zijn studie voltooide. In die tijd bewoonde hij een kamer in Parliament Square, dat toen bijna geheel afbrandde, waarbij hij door de goddelijke
Kerkhistorische reis Schotland 2003
42
voorzienigheid wonderlijk bewaard werd, daar hij nauwelijks de dood ontkwam, als hij met enige boeken door de vlammen heen moest. Hij was een aanmerkelijke tijd onderwijzer en huisprediker in het gezin van Kolonel Erskine, dichtbij Culross, waar hij de evangelische bediening en de stichtelijke omgang genoot van de Eerw. heer Cuthbert, predikant van die plaats. Terwijl hij hier was bezocht hij bij gelegenheid zijn broer te Portmoak, en bleef dan enige tijd bij hem. Bij een van deze gelegenheden had hij de volgende liefelijke bevinding, die hij in een brief aan de Eerw. heer Shaw te Leith meedeelde. Het is nu, naar mijn schatting, meer dan vijf en twintig jaren geleden, dat ik, toen ik zo nu en dan in Portmoak vertoefde en diep bekommerd was over mijn eeuwige zaligheid, u bij een avondmaalsbediening te Ballingray hoorde prediken over Joh. 18:37 :"Zijt Gij dan een Koning?" Door welk middel enige stralen van Koning Jezus in mijn hart schenen, zodat alle wereldse heerlijkheid verdonkerde, en mijn ziel in onverzadelijke uitgangen naar Hem werd uitgehaald. En hoewel ik er niet van tussen kan te hopen, dat Hij sedert, van tijd van tijd, verdere en helderder gezichten heeft geschonken van Hemzelf, en van de heerlijke verborgenheid van zijn zalig maken van zonde en toorn uit vrije genade, lopende door het kanaal van het bloed van de Middelaar, en van de genade heersende door Zijn rechtvaardigheid tot het eeuwige leven (Rom. 5:21 nochtans, omdat dit een van de allereerste gezichten was, die Hij opmerkelijk beliefde te schenken, kan ik dat nooit geheel vergeten. Ik denk, dat de bergen achter het huis van mijn broeder getuigen zullen van enkele van de zaligmakende vruchten en uitwerkingen van die preek, die u die maandag gedaan heb. Doch o! Vele heuvelen en bergen van een andere soort heb ik sedert in mijn weg gezien, en dat genade er nochtans overheen is komen springen. Onlangs heeft de Heere mij in diepe wateren van verdrukking gevoerd, en ik meen, dat Hij mij ook enige van Zijn wonderwerken in de diepte heeft doen zien." Omtrent die tijd zou hij een avondmaalsbediening te Libberton, bij Edinburgh, bijwonen. Haast hebbende om over de Firth te komen verzuimde hij zijn morgengodsdienst. Op zijn weg tussen Leith en Edinburgh ontmoette hij een arme man, wie hij, zonder daarom gevraagd te worden, een aalmoes gaf. De arme man scheen zeer aangedaan over Erskine's milddadigheid, en bedankte hem hartelijk voor zijn vriendelijkheid, te kennen gevend, dat hij hem des te meer verplicht was, omdat hij er niet om gevraagd had. Onmiddellijk kwamen Erskine deze woorden voor (Jes. 65:1 "Ik ben gevonden van degenen, die mij niet zochten." Terwijl hij over die woorden liep te peinzen, dacht hij: "Wat een goedertierenheid zou dat zijn, als de Heere mij in Zijn instellingen te Libberton zou bezoeken, niettegenstaande mijn plichtverzuim van deze morgen. Deze overdenking wekte zijn ziel op, in het gebed om de tegenwoordigheid Gods te worstelen, welke hem bij die gelegenheid op een aanmerkelijke wijze te beurt viel. Hoe goed is God in de gebeurtenissen en voorvallen van het leven als instrumenten te gebruiken om zijn volk te bestraffen en te onderwijzen. Binnen de Classis Dunfermline verblijf houdende werd hem door haar, de 8e Juni 1709, vergunning gegeven het Evangelie te bedienen. Hij preekte op de 14e juni 1909 op een door de weekse dag voor het eerst in het openbaar in Culross over de tekst 2 Kor. 3:5b: “Onze bekwaamheid is uit God.” prediken. Hij stond daar echter niet lang als proponent, want hij werd door de gemeente van Dunfermline spoedig met algemene stemmen beroepen als predikant naast Mr. Buchanan. Door zijn vriend Mr. Cuthbert werd hij daar in Augustus 1711 bevestigd. Men verhaalt van hem het volgende waaruit zijn ernstige godsvrucht blijkt. Gedurende zijn bediening te Dumfermline werd daar iemand terechtgesteld wegens roverij. Erskine bezocht hem dikwijls in de gevangenis, waar hij ernstig met hem sprak en bad. Met de overheden
Kerkhistorische reis Schotland 2003
43
vergezelde hij hem op het schavot, vanwaar hij de menigte en de misdadiger toesprak: "Had weerhoudende zaligmakende genade mij niet bewaard, dan zou dit verdorven hart mij in deze de staat hebben gebracht van deze ongelukkige man." Hoewel hij grote natuurlijke gaven had, trachtte hij al zijn geleerdheid dienstbaar te maken aan zijn theologische studie. Hij was ervan doordrongen, dat zijn evangeliebediening een zwaar werk was, en daarom oefende hij zich door onvermoeid studeren. Deze begeerte naar vermeerdering van kennis bleef hem tot het laatst toe bij, en hij was ogenschijnlijk nooit meer verblijd dan wanneer hij zonder onderbreking in zijn studeervertrek mocht doorbrengen. Hij was waarlijk evangelisch en verzette zich krachtig tegen de wettische leer, die in zijn dagen als een vloed trachtte in te komen. Mr. Brown van Haddington in zijn laatste dagen met een broeder sprekende kwam Dunfermline ter sprake. Hij zeide met hoeveel genoegen hij zich de tijd herinnerde, wanneer hij over de heuvels van Cleis ging om die grote man Gods, Ralph Erskine, te horen, wiens preken door de Geest Gods aan zijn hart werden toegepast. "Het was mij bij tijden", zeide hij, "of ik de God van Bethel daar ontmoette, en Hem zag van aangezicht tot aangezicht." Erskine zelf zegt: "Ik heb mijn bediening van de Heere gekregen, en hoe onwaardig ik die geweest ben, toch durf ik niet ontkennen, dat Hij mij daarin vele malen heeft erkend, en er van tijd tot tijd vele zegels aan gehecht heeft." Drie jaren na zijn bevestiging (in 1714), toen hij dertig jaar oud was, trad hij in het huwelijk met de Godvruchtige Margaretha Dewar, dochter van John Dewar, heer van Lassoddie, met wie hij gedurende zestien jaren zeer gelukkig leefde, tot zij in 1730 na een korte ziekte stierf, in de ouderdom van drie en dertig jaren. Zij was moeder geworden van tien kinderen, van welke slechts vijf haar overleefden. In 1732 huwde Ralph Erskine voor de tweede keer en wel met de dochter van Daniël Simson van Edinburgh, die ook Margaretha heette bij wie hij vier zonen gewon, van wie maar één de volwassen leeftijd bereikte; terwijl zij zelf haar man slechts weinig jaren overleefde. Ralph Erskine was een man van grote, ook dichterlijke gaven en voorbeeldige Godsvrucht. Van zijn vroegste jeugd had hij de Heere gekend en gediend. Verder getuigen zijn talrijke geschriften van zijn diepe en duidelijke evangelische inzichten; hij was, in navolging van zijn broer Ebenezer, een van de dapperste kampvechters voor de zuiverheid der leer. In dit opzicht bekleedden deze broers een belangrijke plaats in de geschiedenis der Schotse kerk. Afscheiding in Dunfermline Toen de Assembly het besluit van afzetting bekendmaakte, was deze weg van beproeving ook voor Ralph een offer dat hij de Heere mocht brengen. Hij gaf te kennen geen spijt te hebben van de persoonlijke beslissing die hij na veel strijd genomen had. Zeven dagen na de uitspraak van de Assembly sprak hij over Job 1:21: 'de HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd!' Deze preek begon hij aldus: 'Mijn vrienden, tot de overige belangrijke gaven die van God komen, behoort de evangeliebediening. Toen Christus ten hemel opvoer, heeft Hij voor de mensen gaven genomen en aan de mensen gaven gegeven. De gave der bediening die iemand bezit, is hetgeen de Heere hem geeft; en ik kan zeggen: ook aan mij, die geringer ben dan de minste van alle heiligen, en die de voornaamste ben van alle zondaars, is deze gave gegeven, om onder de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te preken.' De afgezette leraar ging voort met de prediking van de rijkdom van zijn Zender en wilde niets anders dan Zijn voetstappen drukken. Het was tot bemoediging dat de Heere zijn werk in Dunfermline en daarbuiten zo had willen zegenen. Hij getuigde: '(...) Zo heeft Hij mij ook, van tijd tot tijd, enige zegelen op mijn bediening, zowel hier als elders, geschonken. En daar het God de Heere is, Die geeft, is het ook alleen de Heere, Die kan ontnemen.'
Kerkhistorische reis Schotland 2003
44
Maar was hij dan nu niet bevreesd dat hij uit de kerk van Dunfermline zou worden gezet en zonder brood en onderdak zou komen te staan? 'Ik zal u zeggen', zo sprak hij, 'al zou ik net als ik 29 jaar geleden een eenparige roeping naar deze plaats ontvangen, en tegelijkertijd een beroep naar een andere plaats wat zou betekenen (wat men dan pleegt te noemen) een beter traktement en een gemakkelijker taak en al zouden vlees en bloed dat beroep willen aannemen, dan zou ik toch de vleselijke overwegingen, mogen weerstaan en het beroep naar deze plaats aannemen, omdát ik het als Gods roeping aanvaardde. Ik heb er nog nooit berouw van gehad, dat ik naar hier gebracht ben, omdat God mij enkele zegelen op mijn bediening gegeven heeft en wellicht enige getuigenissen in het geweten van sommigen, dat het Woord indruk gemaakt heeft op hun hart.'Hoe stonden de kerkenraad van Dunfermline en zijn collega James Wardlaw tegenover de beslissing van Ralph Erskine om met de kerk te breken? Op 16 februari 1737 overhandigde hij een 'Declaration of Secession' aan de classis van Dunfermline, waarin hij uiteenzette dat hij geen nieuwe koers wilde volgen, maar niet anders begeerde dan 'getuigenis te dragen voor de zaak van Christus en van Zijn waarheden tegenover de ontrouw van deze kerk en dit land.' Hij benadrukte dat hij contacten met hen die binnen de kerk bleven en streden voor de goede zaak en 'zuchtten onder en worstelden tegen de ontrouw van de tijd' niet wilde verbreken, 'zelfs al zouden zij niet hetzelfde licht hebben als wij (...).' De gemeenschap der heiligen betekende voor hem een belangrijk geloofsartikel, dat niet door kerkmuren mocht worden gehinderd. Zijn kerke raad stond voor het grootste deel achter hem, al durfden zij nog niet te besluiten om hem in zijn afscheiding te volgen. Enkele dagen voor zijn toetreding tot de Seceders kwamen zijn ouderlingen bij Erskine om met elkaar te bidden en te spreken over de te volgen koers. Ralph schreef in zijn dagboek: 'In het algemeen waren zij tegen de daad (van afscheiding), daar zij naar ik aanneem verrast waren en de afloop vreesden. Ik kwam tot het besluit om de uitkomst aan de Heere over te laten, en de gelegenheid te benutten, om mij met de afscheiding te verenigen.Bij de kerkenraad rijpte steeds meer de gedachte, dat het een onhoudbare situatie was halfslachtig te blijven. Het was nodig dat zij, evenals hun voorganger, kleur zouden bekennen, want deze toestand zou op den duur zeker tot een crisis leiden. De kerk kon immers niet gedogen dat Erskine geen deel meer wilde uitmaken van de classis, terwijl hij toch predikant in volle rechten bleef. In december van hetzelfde jaar was er een vasten in Dunfermline. De kerkenraad was zover gekomen om de beginselverklaring van de Seceders te aanvaarden. Erskine preekte op 15 december over de woorden 'Gij berooft Mij' (Mal. 3:8). Als redenen voor deze dag van verootmoediging gaf de kerkenraad onder meer aan: 'De ongelukkige en treurige afgunst en verdeeldheid onder de predikanten en de mensen in het land; Velen van de dienaren en kinderen des Heeren zijn niet eenstemmig als het gaat over openbare aangelegenheden.' Er is een groot gebrek aan broederlijke liefde en christelijke verdraagzaamheid. Vervolgens is er sprake van 'een beklagenswaardige ontrouw aan de eens zo heerlijke Reformatie door middel van de verbonden.' Een verkeerde toegeeflijkheid ten opzichte van de dwangmaatregelen van de overheid maakt het getuigen van de kerk krachteloos. De gemeente van Dunfermline wordt ernstig opgeroepen 'vurig te bidden om de uitstorting van de Geest der genade en der gebeden op de predikanten en op het volk, opdat God weer in genade tot ons zou weerkeren; of Hij een evangeliebediening en zuivere evangelie inzettingen zou willen handhaven; of Hij Zijn verdrukte erfdeel zou willen verlichten, dat van haar rechten en voorrechten beroofd werd door het gewelddadige indringen van de huurlingen bij hen; of Hij genadig Zijn geroepen knechten zou willen bijstaan, leiden en voorspoedig doen zijn, opdat zij een oprechte poging zouden doen tot verbetering en reformatie; of Hij uit genade velen zou willen bewerken en opwekken om trouw voor Hem uit te komen, door de hand te slaan aan zulk een werk in deze dag van grote afval en ontaarding; of Hij al Zijn geroepen knechten en volk één van hart en wandel zou willen maken, de tekenen van Zijn toom af zou willen wenden, en in de toom des ontfermens zou willen gedenken.'14
Kerkhistorische reis Schotland 2003
45
Enkele maanden na de vastendag kwamen vijf ouderlingen in Masterton bij elkaar om de huidige situatie te bespreken. Erskine was hierbij niet aanwezig, omdat hij geen enkele druk op hen wilde uitoefenen. Zij moesten zelf tot een beslissing komen voor Gods aangezicht. Het volgende jaar kwam het tot een breuk. Op woensdag 14 november 1739 besloot de kerkenraad geen afgevaardigden meer te zenden naar de meerdere vergaderingen. Dit wilde niet zeggen dat zij zich dadelijk onder opzicht van de Associate Presbytery van de Seceders stelden, omdat zij eerst wilden afwachten hoe de classis en ook de rechterlijke macht op deze uitspraak zou reageren. Ook Erskines collega, James Wardlaw, was op deze vergadering aanwezig. De kerkbouw aan de Back Syde De onzekerheid over de gehele situatie vereiste een zorgvuldige besluitvorming van de kerkenraad om de zaak van Christus in de stad geen schade te berokkenen. Vooruitlopend op de dingen die komen zouden, werd een plan beraamd om in een bedehuis te voorzien. Men hield er rekening mee dat de kerkdeuren voor de Seceders gesloten zouden worden. In het voorjaar van het gedenkwaardige jaar 1740 ontstond er verschil van mening onder de ambtsbroeders over de behandeling van een tuchtgeval. Bij ernstige zaken moest men namelijk de classis erin betrekken, wat de meerderheid van de ouderlingen niet wenselijk vond. Zodoende ontstond verdeeldheid onder de broeders en splitsten zij zich in twee partijen. De ene partij, onder leiding van James Wardlaw, aarzelde om geheel met de kerk te breken; de andere partij was geheel op de hand van de Seceders en wilde de meerdere vergaderingen niet langer erkennen. Ongeveer in die tijd werd op een grasveld de 'Clerk Wilson's Yard', een tent, opgericht, waar Erskine eenmaal op zondag preekte. De andere dienst hield hij nog in de Abbey, zo lang hem dit van hogerhand niet verhinderd werd. David Inglis, die een handschrift naliet waarin hij de plaatselijke gebeurtenissen in die tijd nauwkeurig weergaf, verhaalt dat van de ongeveer 26 ouderlingen en diakenen, er 7 neutraal bleven, 5 in gemeenschap met de gevestigde kerk bleven en 14 kozen voor afscheiding. De aanhang van Erskine was groot. Een groot gedeelte van de stadsbevolking en de meeste leden van de kerkenraad gingen met hem mee. De eerste Avondmaalsbediening na zijn aansluiting bij de Se ceders werd door velen in de stad en daarbuiten bijgewoond. Hij tekende aan in zijn dagboek: 'Sabbat 10 juli 1737. Het sacrament werd in Dunfermline bediend, en ik preekte een half uur voor de bediening begon, om ongeveer half acht in de morgen over Mattheüs 3: 1 7. De tafels werden bediend kort na negen uur en dat duurde voort tot ongeveer twaalf uur 's nachts. Er waren tussen de vierduizend en vijfduizend Avondmaalgangers. Ik hoorde van verschillende kanten dat de Heere de gelegenheid zegende. De predikanten werden ondersteund en velen bemoedigd. N adat ik de eerste tafel bediend had, nam ik zelf aan de tweede deel, die mijn collega bediende. Ik werd geholpen, want mijn hart vertrouwde op de Heere. Daarna preekte ik over dezelfde tekst in de tent op het kerkhof, waarbij ik geholpen werd.' De grote aanloop was niet ongewoon, want dit was sinds 1716 het geval, maar het tekent wel de grote populariteit van Erskine.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
46
Ralph Erskine overleed op 6 november 1752, des namiddags kwart over drie, aan zenuwkoortsen na een ziekte van acht dagen. Hij sprak al die tijd weinig; ook bevalen de geneesheren grote stilte. Nadat echter voor hemzelf zijn einde zeker was, sprak hij nog veel, doch men kon hem niet meer verstaan. Onder zijn laatste woorden waren deze nog duidelijk: "Ik wil voor altijd een schuldenaar zijn aan de vrije genade!" En met de woorden: "Overwonnen, overwonnen, overwonnen!" ontsliep hij in het 68e jaar zijns levens, nalatende drie zonen, waarvan twee predikant waren. In een brief aan een vriend schrijft hij: "Ik heb een goede vrouw, die van de Heere is. Één vrouw is in de hemel, en de tweede heb ik nu op aarde, en ik mag geloven, dat ik ze beiden van hem heb gekregen. Ik heb ze begeerd, en Hij heeft ze gegeven. Ere zij vrije genade door Jezus Christus, zonder welke ik niet kon vragen, noch verkrijgen.”
CULROSS In het plaatsje Culross, gelegen aan de noordelijke oever van de Firth of Forth maakte Ralph o.a. kennis met George Mair, deze betekende veel voor hem vanwege zijn heldere inzichten in de leer van Gods genade. Ralph verbleef hier als tutor in het gezin van luitenant kolonel John Erskine, die hier een landhuis bezat maar eigenlijk in Edinburgh woonde, een mand die bekend stond om zijn nationale gevoelens en diepe vroomheid.. In de tijd van Karel II week hij uit naar Holland waar hij stadhouder Willem van Oranje leerde kennen. Ralf moet van 1705 tot 1709 onderwijzer in het gezin van de kolonel geweest zijn. In die tijd had hij een diep gevoel van onwaardigheid ook ten opzichte van de dienst waartoe de Heere hem had afgezonderd. Hij kon er maart niet toe komen om preekbevoegdheid aan te vragen. Was hij wel bekwaam om in de dienst des Heeren te arbeiden/ De tijd drong dat Ralph een beslissing moest nemen voor zijn toekomst hij kon niet langer dralen zodat hij tenslotte na veel strijd het besluit nam om toestemming aan te vragen om het evangelie te verkondigen. Zijn eerste preek hield hij in Culross, maar het zou nog twee jaar duren eer dat hij in zijn dienstwerk werd ingewijd. Dunfermline verkoos hem voor de tweede predikantsplaats van de Abby waar hij bevestigd werd op 7 augustus 1711.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
47
STIRLING Geschiedenis De geschiedenis van Stirling gaat terug tot in het schemerige verre verleden. In prehistorische tijden was hier, op een strategisch punt aan de Firth of Forth, sprake van een menselijke nederzetting. Ook zijn er aanwijzingen dat de Romeinen de rots van het kasteel hebben versterkt. Het eerste harde bewijs van vestingwerken dateert uit de tijd van Alexander I van Schotland, hoewel het kasteel hier volgens de overlevering door de legendarische koning Arthur zou zijn gebouwd. Er werd op een uitstekend stuk rots een kasteel gebouwd, dat daarmee op een perfecte strategische locatie stond. Om het kasteel heen ontstond de stad. In vele opzichten is de historie van de stad die van het kasteel. Na het overlijden van Alexander IIl (1241-'86) steunde Eduard I van Engeland (1239-1307) de aanspraak van Alexanders kleindochter, Margaretha, jonkvrouw van Noorwegen op de Schotse troon. Toen zijn in 1290 plotseling stierf, werd een beroep op Eduard gedaan om de strijd te beslechten tussen drie rivaliserende troonpretendenten. Eduard koos de zijde van John Balliol (1249-1315), die als wederdienst voor de steun van Eduard zijn loyaliteit aan de Engelse koning zwoer en in 1292 tot koning van Schotland werd gekroond. Kort daarna, toen er in 1292 oorlog uitbrak tussen Engeland en Frankrijk, koos Balliol de zijde van de Fransen en viel een Schots leger Engeland binnen. De Schotten werden door Eduard I verslagen. Deze viel op zijn beurt Schotland binnen en bestormde Stirling Castle, waar hij een Engels garnizoen opzette. Een jaar later kwamen de Schotten, onder leiding van William Wallace (1274-1305) tegen de Engelse overheersing in opstand en heroverden het kasteel na de Engelsen in de Slag bij Stirling Bridge te hebben verslagen. Eduard I viel Schotland nogmaals binnen en belegerde Stirling Castle dat, verdedigd door slechts honderd vijftig man, tot 1304 stand wist te houden. Tijdens dit beleg verwijderde Eduard I van elke Schotse kerk van Perth tot aan St. Andrews het daklood, dat moest dienen als munitie voor zijn katapulten. Wederom kreeg Schotland Engelse overheersing te verduren. In 1307 stierf echter Eduard I, nog voordat hij zijn plannen kon volvoeren om Schotland op dezelfde manier te onderwerpen als dat met Wales was gebeurd. Zijn zoon Eduard 11 (1284-1327) slaagde er evenmin in de plannen van zijn vader met Schotland af te maken en keerde terug naar Engeland. De Schotse opstand werd gaandeweg heviger en in 1314 werd Stirling Castle opnieuw belegerd. Deze keer kwam de gouverneur overeen met de belegeraars dat hij, om onnodig bloedvergieten te voorkomen, zich zou overgeven, als het kasteel niet tegen het einde van de zomer was ontzet. . Het beleg zette Eduard II ertoe aan Schotland opnieuw binnen te vallen. Zijn leger werd op 24 juni 1314 bij de Slag bij Bannockburn definitief verslagen, ondanks het feit dat er op elke Schotse soldaat tien Engelse waren. Na Schotland van de Engelse overheersing te hebben bevrijd, ontmantelde Robert Bruce (1274-1329) systematisch Stirling Castle en alle andere Engelse bastions. Het kasteel werd in de vijftiende en zestiende eeuw door de Stuarts herbouwd tot koninklijk paleis en regeringszetel. De rooms-katholieke Maria, koningin der Schotten (1542-'87) werd hier tot koningin gekroond toen ze nog maar negen maanden oud was. Daarna werd ze voor haar opvoeding naar Frankrijk gestuurd. Ook haar zoon, Jacobus VI van Schotland, Jacobus I van Engeland (1567-1625), groeide op Stirling Castle op. Tijdens de Engelse Burgeroorlog nam de puriteinse generaal Monk (1608-'70) namens de parlementairen het kasteel in bezit. In 1746 werd het kasteel voor de laatste maal belegerd, deze keer door Karel Stuart, de jonge troonpretendent (1720-'88), maar hij slaagde er niet in het kasteel in te nemen.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
48
CHURCH OF THE HALY RODE Deze kerk was vroeger een koninklijke kathedraal. Hier aanvaardde Maria de Guise (1515'60) in 1544 het regentschap namens haar dochter, Maria, koningin der Schotten. Hoewel ze aanvankelijk tolerant was, begon ze zich gaandeweg meer te vereenzelvigen met de roomskatholieke zaak. Dit leidde in 1559 tot een opstand van de Schotse adel. Haar kleinzoon, Jacobus VI, werd hier in 1566 gedoopt in een dienst waar de Schotse kerkhervormer John Knox (1514-'72) voorging. De kerk, gebouwd in 1414, is een vorstelijk bouwwerk met een schitterend en bijzonder steekbalken dak. Vanuit bouwkundig oogpunt is met name interessant dat de kerk opzettelijk werd gebouwd op een helling, waardoor het koor hoger dan het schip kwam te liggen. Aan de buitenkant van de kerk is te zien waar de vierkante toren in 1651 is geraakt door de kogels van de puriteinse generaal Monk. STIRLING CASTLE Dit kasteel domineert het landschap door zijn ligging op een steile rots, vanwaar het de stad overziet. Stirling Castle is de Schotse evenknie van Windsor Castle en is minstens zo imposant als zijn beter bekende rivaal Edinburgh Castle. Dit fort kan met recht majesteitelijk worden genoemd. Het gold als een geliefde residentie van de Schotse vorsten. Hier kreeg de jonge Jacobus VI (1566-1625) zijn opleiding van de Schotse hervormer en humanist George Buchanan (1506-'82). De meeste gebouwen in het kasteel hebben, zoals te verwachten, een wereldlijke bestemming. De 'King's ald Buildings' ('s konings oude gebouwen), inclusief een herinneringsplaque voor de commandant die het kasteel tegen Eduard I (1239-13°7) verdedigde, dateren uit de dertiende eeuw. Hier is het beroemde Argyll and Sutherland Highlanders Museum gehuisvest. Deze geven een levendige indruk van krijgsvoering door de eeuwen heen. De grote zaal is een van de meest imposante middeleeuwse niet-kerkelijke gebouwen in Schotland. De gevel van het koninklijk paleis (Roya! Palace), gebouwd in 1540, bevat schitterend houtsnijwerk, waaronder een van Jacobus V (1512-'42), in boerenkledij. De koninklijke kapel (Royal Chapel), in 1594 gebouwd in opdracht van Jacobus VI, zodat zijn zoons er gedoopt konden worden, bevat een aantal zeer fraaie fresco's.
Zaterdag 16 augustus 2003 De terugreis Heel vroeg moesten we uit de veren. We ontbeten en de koffers werden in de auto gezet. In iets meer dan een uur bereikten we het vliegveld van Edinburgh. Eerst werd onze auto afgeleverd en daarna namen we de bus naar de vertrekhal van het vliegveld. Op onze ticket stond vermeld dat ons vliegtuig om 6.25 uur vertrok. Met een vertraging van slechts enkele minuten kozen wij het luchtruim, De vlucht duurde iets langer dan een uur. Op Schiphol stond Lian ons al op te wachten. We laadden onze koffers in en reden terug naar huis. Tussen uit en thuis bedroeg de tijd niet meer dan vijf uur. In Sommelsdijk dronken we koffie met Johan die zijn schoonouders kwam ophalen en namenafscheid van elkaar. We zien terug op een leerzame en gezellige reis.
Kerkhistorische reis Schotland 2003
49
INHOUDSOPGAVE: Maandag 11 augustus 2003 ........................................................................................................ 2 De heenreis ......................................................................................................................... 2 Kilmore Farmhouse .................................................................................................... 3 Dinsdag 12 augustus 2003.......................................................................................................... 3 DINGWALL ....................................................................................................................... 3 THE DINGWALL FREE CHURCH ............................................................................ 3 The Story of 100 Years & More..................................................................................... 4 I De opening ............................................................................................................... 4 II Het kerkgebouw ...................................................................................................... 5 III De Unie van 1900 .................................................................................................. 5 LOCHCARRON ................................................................................................................ 6 Lachlan Macenzie .......................................................................................................... 7 Een bijzondere prediking ............................................................................................... 8 Woensdag 13 augustus2003 ..................................................................................................... 10 PERTH ............................................................................................................................... 10 Erskine’s preek op de synode van Perth................................................................... 12 ST. ANDREWS ............................................................................................................... 13 ST ANDREWS CATHEDRAL ....................................................................................... 13 ST ANDREWS CASTLE ................................................................................................ 13 PORTMOAK .................................................................................................................... 14 PORTMOAK PARISH CHURCH............................................................................... 14 Gedenksteen Michael Bruce..................................................................................... 14 Scotlandwell graveyard ............................................................................................ 15 Craiglea B & B ......................................................................................................... 15 HET LEVEN VAN DE GEBROEDERS ERSKINE ............................................. 16 Voorwoord ....................................................................................................................... 16 The marrow of Modern Divinity ...................................................................................... 16 EBENEZER ERSKINE ................................................................................................. 18 Een verbond met God ............................................................................................... 19 Portmoak .................................................................................................................. 20 Stirling ...................................................................................................................... 21 Een brief ................................................................................................................... 23 Donderdag 14 augustus 2003 ................................................................................................... 24 EDINBURGH .................................................................................................................. 24 Geschiedenis............................................................................................................. 24 ST GILES HIGH STREET .............................................................................................. 25 Preston Aisle ............................................................................................................ 26 Chepman Aisle ......................................................................................................... 26 Moray Aisle .............................................................................................................. 26 St. Eloi’s Chapel ....................................................................................................... 27 Chapel of the Thistle ................................................................................................ 27 St. Margaret’s Chapel ............................................................................................... 28 HET JOHN KNOX HUIS ................................................................................................ 28 JOHN KNOX ................................................................................................................... 28 Zijn jeugd ................................................................................................................. 28 Beroepen tot predikant ............................................................................................. 29
Kerkhistorische reis Schotland 2003
50
Ter verantwoording geroepen .................................................................................. 31 gevangen op de galeien ............................................................................................ 32 EDINBURG CASTLE ..................................................................................................... 33 Een koninklijk kasteel .............................................................................................. 33 De toren van David .................................................................................................. 35 Vrijdag 15 augustus 2003 ......................................................................................................... 37 DUNFERMLINE ............................................................................................................ 37 DUNFERMLINE ABDIJ KERK ..................................................................................... 37 Houtsnijwerk ............................................................................................................ 37 De lezenaar ............................................................................................................... 38 Communiestoelen ..................................................................................................... 38 Koninklijke kerkbanken ........................................................................................... 38 Het orgel ................................................................................................................... 38 The Bruce herdenkingsplaat ..................................................................................... 39 Herdenkingskapel ..................................................................................................... 39 Het kruis en de zwaluwen ........................................................................................ 39 Noordelijke ramen in de noord transept ................................................................... 39 VERSLAG ................................................................................................................... 40 Gemeente leden en kerk ........................................................................................... 40 Kerk organisatie ....................................................................................................... 40 Avondmaalsdiensten ................................................................................................ 41 RALPH ERSKINE .......................................................................................................... 41 Afscheiding in Dunfermline ..................................................................................... 43 De kerkbouw aan de Back Syde ............................................................................... 45 CULROSS ......................................................................................................................... 46 STIRLING......................................................................................................................... 47 Geschiedenis............................................................................................................. 47 STIRLING CASTLE........................................................................................................ 48 Zaterdag 16 augustus 2003 ....................................................................................................... 48 De terugreis ...................................................................................................................... 48