Kerkgeschiedenis deel
1
-- van vorming tot hervorming --
Bijbelschool Ebenezer Kerkgeschiedenis deel1 – van vorming tot hervorming Auteur: Erik Bouman Email:
[email protected]
De Bijbelteksten in deze uitgave zijn ontleend aan de NBG51.
©2014 Bijbelgemeente Ebenezer vzw Internet: www.bijbeblgemeente.be
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag voor commerciële doeleinden worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
Inhoud
1. Het hoe en waarom van kerkgeschiedenis .................................................................................................... 4 2. De Kerk tot 313 De schrijvers en boeken ................................................................................................................................19 Christus of Caesar – de externe strijd ............................................................................................................24 Waarheid of leugen - de interne strijd...........................................................................................................29 De kerk en haar structuur ............................................................................................................................33 Van eenheid naar verdeeldheid ...................................................................................................................38
3. De Kerk tussen 313 en 590 De keizerlijke kerk ........................................................................................................................................43 Theologie – De onderlinge relatie tussen de Personen binnen de Drie-eenheid .............................................48 Antropologie – De wijze van verlossing ........................................................................................................52 De kloosters en het christendom ..................................................................................................................54 De ontwikkeling van de hiërarchische en liturgische structuren .....................................................................57
4. De Kerk tussen 590 en 800 Pauselijke macht en de standen ...................................................................................................................62
5. De Kerk tussen 800 en 1054 Heerser of onderdaan...................................................................................................................................69
6. De Kerk tussen 1054 en 1305 Het zenit van pauselijke macht .....................................................................................................................78
7. De Kerk tussen 1054 en 1305 Een heilige strijd ..........................................................................................................................................85
8. De Kerk tussen 1305 en 1517 Een tijd van verandering ..............................................................................................................................94 9.
De Kerk tussen 1517 en 1648 De reformatie ............................................................................................................................................ 100
Bijlage I - Overeenstemming canon Nieuwe Testament .......................................................................................... 111
Het hoe en waarom van kerkgeschiedenis Zolang de mens op aarde is, lijken we meer bezig te zijn met de toekomst dan met het verleden. Dat was ook in mijn leven zo, toen ik nog jonger was. De toekomst, daar kunnen we nog iets van maken, het verleden echter staat vast. De toekomst was uitdagend, het verleden stond vast en leek me nogal saai. Maar het wonderlijke van ouder worden is dat je zelf ook een langere geschiedenis kent en dus gedwongen wordt om meer terug te kijken. We hebben wat rond de wereld mogen reizen en werkelijk duizenden foto’s genomen. Waarom? Om het verleden vast te leggen en herinneringen op te kunnen halen. We leggen dus eigenlijk graag het verleden vast met foto’s voor de toekomst, zodat we het verleden nog eens kunnen ‘beleven’ als het al voorbij is. Daarbij willen we ook nog wel eens weten hoe onze grootouders eruitzagen en zo krijgen zelfs foto’s van vorige generaties waarde. Dit is eigenlijk wel een goede manier om ook de geschreven kerkgeschiedenis te bekijken. We gaan terug naar de geschiedenis van de kerk. We willen stilstaan bij de lange weg die onze geestelijke familieleden hebben afgelegd en bij de speciale gebeurtenissen die onze broeders en zusters zijn overkomen en hebben meegemaakt.
WAAROM KERKGESCHIEDENIS? KERKGESCHIEDENIS IS BELANGRIJK Elke geschiedenisleraar zegt dat zijn vak belangrijk is, hoeveel te meer zou dat dan niet gelden voor de kerkgeschiedenis. Laten we eens een aantal redenen opnoemen waarom kerkgeschiedenis belangrijk is.
KERKGESCHIEDENIS ALS HULP De kerkgeschiedenis helpt ons om het werk van Gods Geest te kunnen zien in de voorgaande eeuwen. Het is niet altijd evident om Gods hand en Gods Geest hier en nu aan het werk te zien, maar doorheen de kerkgeschiedenis komt dat vaak beter tot uiting. We kunnen er ook uit leren hoe we onze theologische overtuigingen moeten toepassen in ons leven. Doorheen de kerkgeschiedenis zijn er schitterende voorbeelden van theologische zaken, die een praktische toepassing vonden in het leven van Gods kinderen die toen leefden.
KERKGESCHIEDENIS ALS VERKLARING VOOR HET HEDEN Waar we nu staan en wat we nu zien in de kerken van deze tijd is het product van de geschiedenis:
waarom er zoveel kerkgenootschappen zijn,
waar al de denominaties vandaan komen,
waarom er zoveel verschillende liturgievormen en invullingen van de zondagmorgendienst zijn,
waarom we bepaalde zaken belijden en geloven,
waarom we bepaalde theologische keuzes maken,
waarom bepaalde kerkgenootschappen soms zo streekgebonden waren, …
De verhoudingen, maar vooral de spanningen tussen staat en kerk in communistische landen zijn beter te begrijpen als we het Romeinse Rijk begrijpen. Het waren de Romeinse keizers die ervan overtuigd waren dat een persoonlijke religie een ondermijning van de staat was.
KERKGESCHIEDENIS ALS GIDS We moeten lering trekken uit het verleden en dat is een geschenk van de Heer. Fouten die in het verleden gemaakt zijn, moeten ons helpen om ze nu niet meer te maken (1 Kor. 10:6). We kunnen de gevolgen van het
4
hiërarchische systeem in de katholieke kerk zien, maar we zien ook dat hetzelfde systeem langzaam maar zeker zijn intrede weer doet in de protestantse kerk. Oude aanvallen op geloof en Bijbel worden eerder herkend wanneer ze vandaag de dag in een nieuw jasje naar voor komen. Het opsporen van valse leer en de aanvallen en ondermijningen van centrale leerstellingen worden eerder erkend. Maar ook geloofsuitingen en belevingen die in de geschiedenis de revue gepasseerd zijn en desastreuze gevolgen hebben achtergelaten, worden eerder herkend.
KERKGESCHIEDENIS ALS MOTIVATIE De kerkgeschiedenis geeft ons ook de mogelijkheid om aan te sporen, te motiveren en enthousiast te maken voor het werk van de Heer. De getuigenissen van de vele martelaren doorheen de kerkgeschiedenis zijn een enorme bron van inspiratie en aanmoediging geweest voor later generaties. Het leven van zendelingen is voor velen een aanmoediging geweest om het werk van de Heer in te stappen of om te volharden bij moeilijke omstandigheden. Zo zijn er ook de vele trouwe voorgangers uit het verleden die vaak tegen de stroom van de tijd het woord van God recht wilden verkondigen. Deze en vele andere voorbeelden uit de kerkgeschiedenis hebben een geweldig positief effect gehad op vele latere generaties, waarvan alleen de eeuwigheid de volle vrucht zal laten zien. Een goede kennis van de kerk doorheen de eeuwen geeft bemoediging en hoop voor de kerk van nu. De kerk is ongelooflijk vaak vervolgd. De kerk kende momenten, die langzaam maar zeker levenloos werden door tradities. Vele malen is de kerk serieus bedreigd door valse leer en ontrouw aan Gods woord en Zijn geboden. Maar elke keer zien we in de kerkgeschiedenis momenten van herleving, vernieuwing en terugkeer naar Gods woord. De kerkgeschiedenis is een hoopvolle geschiedenis waarin Gods werk in en door mensen heen te zien is.
KERKGESCHIEDENIS IS PRAKTISCH De kerkgeschiedenis heeft een grote erfenis nagelaten aan dogma’s, leerstellingen en geloofsbelijdenissen. In kerksynodes werden langzaam maar zeker de essentiële elementen van het ware christelijke geloof verwoord, beleden en uitgedragen; tevens werden overtuigingen gevormd. Hieruit kunnen we putten en verder op bouwen. We hoeven niet alles meer vanaf het begin te onderzoeken, er is een goede basis.
KERKGESCHIEDENIS HEEFT EEN BEVRIJDENDE WERKING Kennis van de kerkgeschiedenis heeft een enorme culturele waarde. De landen waarin we wonen en de omgeving waarin we leven zijn gevormd door het religieuze leven van de streek. Het geestelijke leven is niet los te koppelen van het dagelijkse en maatschappelijke leven. Overal waar het geestelijke of religieuze leven van een mens werd verboden of uitgebannen, kwam er een vervanging in de plaats. Denk maar eens aan Hitler en Stalin; zij brachten een ander soort ‘religie’ als vervanging van het ware christelijke geloof. Verder kunnen we stellen dat een goede en gezonde kennis van de kerkgeschiedenis iemand dankbaar maakt. Een gevoel van verbondenheid met gelovigen van alle tijden komt boven drijven. We mogen dankbaar zijn voor de erfenis van de geestelijke giganten die zoveel hebben nagelaten, dat we er nu nog voordeel van hebben. Het geeft ook inzicht waar het werkelijk om gaat, wat werkelijk van levensbelang is wat echt waardevol is en waar werkelijk voor te strijden, persoonlijk maar ook in de gemeente. Tevens moeten we dankbaar en nederig zijn voor het feit dat er veel meer broeders en zusters in de Heer zijn, dan de kerk waarin u en ik ons bevinden.
KERKGESCHIEDENIS IS DOOR GOD BEPAALD Dat we de geschiedenis bestuderen, is belangrijk, omdat God deze geschreven heeft.
Jes. 46:9-11 Denkt aan hetgeen vroeger, vanouds, gebeurde; Ik immers ben God, en er is geen ander, God, en niemand is Mij gelijk; 10 Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn
5
welbehagen doen; 11 die uit het oosten een roofvogel roep, uit een ver land de man van mijn raadsbesluit; Ik heb gesproken, Ik doe het ook komen; Ik heb het ontworpen, Ik breng het ook tot uitvoering.
Het is een uitwerking van Zijn plan. God heeft de geschiedenis uitgewerkt in Zijn eeuwige raadsbesluit en daarom moeten wij de geschiedenis zien als Zijn werk. Israël wordt opgeroepen om te ‘gedenken’. Israël moet teruggaan in de geschiedenis om er zichzelf aan te herinneren wat God voor hen gedaan heeft (Deut. 5:15; 15:15; 16:12). Als de Israëlieten dat moeten doen, dan kan en mag de geschiedenis niet herschreven worden. Dan is de geschiedenis een ‘herinnering’ die belangrijk is, omdat ze van God getuigt, ze is Zijn getuigenis.
KERKGESCHIEDENIS WORDT HERSCHREVEN ‘Wat je gelooft in het heden wordt bepaald door het verleden.’ – Truth project (DVD – deel 6)
Als de geschiedenis herschreven wordt, dan is dat om mensen iets te laten geloven in de toekomst. Als de feiten van het verleden verdraaid of herschreven worden, dan is dat om in het heden mensen anders te laten denken en handelen. We zien dit terug in de Holocaustontkenning of het Holocaustrevisionisme. Dit zijn benamingen voor het geheel of gedeeltelijk verwerpen van de geschiedschrijving rondom de Holocaust1. We kennen dit als de technische term historisch revisionisme. Ook gevestigde geschiedkundigen staan open voor de mogelijkheid dat de geschiedenis, zoals die traditioneel wordt verteld, misschien niet helemaal accuraat is en dus onderworpen kan worden aan een herziening. Historisch revisionisme is in deze zin een algemeen geaccepteerd deel van geschiedkundige studies. Revisionisten beginnen met het stellen van de conclusie dat de Holocaust niet heeft plaatsgevonden en ze werken daarna terug naar de feiten om ze aan te passen aan de al gestelde conclusie. Of, ze keren de geëigende methodologie om [...], en zetten zo de historische methode van onderzoek en analyse op zijn kop.2 Wie de historische context verandert, verandert de manier waarop je naar het heden kijkt. Ditzelfde zien we terug bij Gods verhaal in de Bijbel. De geschiedenis over de schepping, het leven van Jezus, de zondeval en de dood van Jezus worden herschreven. ‘Toen zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad om de overpriesters al het gebeurde te berichten. En in een vergadering met de oudsten kwamen zij tot een besluit en zij gaven de soldaten veel geld, en zij zeiden: Zegt, zijn discipelen zijn des nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen. En indien dit de stadhouder ter ore komt, wij zullen het in orde brengen en maken, dat gij buiten moeite blijft. En zij namen het geld aan en deden zoals hun gezegd was. En dit gerucht is onder de Joden verbreid tot de dag van heden toe.’ (Matt. 28:11-15). Het doel is dat de geschiedenis herschreven wordt om de mens van vandaag anders te laten geloven. Elke leugen is een verdraaiing van de geschiedenis. De eerste leugen van satan was de geschiedenis herschrijven, ‘God heeft niet gezegd’. We kunnen en mogen de geschiedenis niet herschrijven. We mogen niets van de geschiedenis weglaten of eraan toevoegen. Eva voegde aan de geschiedenis toe en dus was ze niet meer waar. Maar, werd het verleden herschreven, dan ontstond er een leugen. Daarmee maakte ze een keuze op basis van haar ‘nieuwe’ verleden.
1 2
http://nl.wikipedia.org/wiki/Holocaustontkenning http://www.holocaust-history.org/revisionism-isnt/ - 19-01-2013
6
Het verleden is belangrijker dan de toekomst. Het verleden bepaalt het heden en hoe de toekomst tegemoet gegaan wordt.
KERKGESCHIEDENIS EN POSTMODERNISME De tijd waarin wij leven wordt het postmodernisme genoemd. Het postmodernisme is een reactie op het modernisme. Het falen van de algemene opvatting dat de wetenschap alle antwoorden heeft, begon evident te worden. De basis van het denken veranderde als reactie op het verleden. Zo begonnen de waarden van het modernisme plaats te maken voor het postmodernisme. Hieronder volgt een lijst met de basiswaarden van het postmodern denken:
geen persoonlijke objectiviteit
onzekerheid over kennis
geen ruimte voor absolute stellingen die universeel zijn
kennis is niet meer als juist of goed
geen vooruitgang of progressie
gemeenschappelijk verhaal
ongeloof over objectieve regels
De kerkgeschiedenis is op vele manieren te benaderen. De geschiedenis heeft twee zijden. Aan de ene kant zien we Gods hand en aan de andere kant zien we de mens. De seculiere geschiedenis benadrukt alleen de kant van de mens en hoe deze zich ontwikkeld heeft. De kerkgeschiedenis alleen al dwingt ons in de richting van God. Verder is de kerkgeschiedenis op heel veel manieren te benaderen. We kunnen theologische ontwikkelingen volgen of kerkdenominaties traceren doorheen de eeuwen. We hebben de mogelijkheid om bepaalde onderdelen van de geschiedenis te belichten, zoals prediking of zending, of we verdelen de geschiedenis in bepaalde tijdvakken om deze vervolgens te doorlopen. We kiezen er in deze cursus voor om de geschiedenis te doorlopen als een chronologisch geheel. De kerkgeschiedenis is één naadloos geheel. Het is niet zo dat Romeinse burgers ‘s avonds gingen slapen met de gedachte dat het de vroege geschiedenis was, om de volgende morgen in de middeleeuwen wakker te worden. Toch lijkt het soms nuttig en goed om bepaalde tijdsindelingen van de kerkgeschiedenis te maken, zodat het gemakkelijker is om ze ons te kunnen herinneren. De geschiedenis van de kerk wordt gewoonlijk ingedeeld in drie perioden3:
3
Periode
Jaartallen
Beginpunt
Oude kerkgeschiedenis
30 - 590
Eerste Pinksterdag
Middeleeuwen
590 - 1517
Gregorius de Grote wordt paus
Nieuwe kerkgeschiedenis
1517 - heden
Maarten Luther maakt zijn 95 stellingen tegen de aflaat bekend
http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_het_christendom
7
Een andere klassieke indeling, beschreven door de Nederlandse kerkhistoricus Otto de Jong, in zijn boek: Geschiedenis der kerk:
Vroege kerk (tot 312)
Staatskerk (312-1100)
Machtskerk (1100-1500)
Scheurende kerk (1500-1600)
Bevoogde kerk (1600-1775)
Betwijfelde kerk (1775-1914)
Bestreden kerk (1914-heden)
VROEGE KERK (TOT 312) Dit is de periode waarin de kerk begon en zich ontwikkelde. Dit gebeurde hoofdzakelijk rondom de Middellandse Zee, het gebied dat onder Romeinse heerschappij lag met heel veel Griekse invloeden. In de eerste eeuw lag vooral de nadruk op de verspreiding van het evangelie, gebaseerd op het lijden, het sterven en de opstanding van Jezus Christus. Het begon bij de Joden in Jeruzalem en vloeide vervolgens over naar de heidenen in de omgeving en de afgelegen gebieden van hedendaags Turkije, Griekenland en Italië. De kerk werd aangevallen op twee fronten. Van buiten was er vervolging van binnenuit kwam langzaam maar zeker valse leer opzetten. Er kwam een groeiende noodzaak aan mannen die het geloof konden verdedigen voor de staat en aan theologen die zich over interne theologische vraagstukken bogen. De vervolging nam toe, de aantijgingen groeiden.
STAATSKERK (312-1100) De kerk en de staat komen bijeen onder de leiding van Constantijn de Grote. Binnen een korte tijd veranderde de vervolgde kerk van positie. Ze werd eerst een toegelaten geloof, spoedig kreeg ze een bevoorrechte positie en ten slotte een min of meer alleenheersende plaats. Deze positie was eigenlijk het begin van de Rooms katholieke kerk. De kerk breidde zich verder uit naar Perzië, Armenië en Noord-Europa. De vereniging van staat en kerk ging natuurlijk niet vanzelf, niet iedereen was van plan zijn eigen religieuze opvattingen naast zich neer te leggen. Langzaam maar zeker kwam het pauselijk systeem binnen de kerk. Het machtscentrum van de kerk kwam steeds meer in handen van een paar kerkelijke mensen. De eerste paus, Gregorius de Grote (590-604), werd een feit. Deze paus werd de stichter van de kerkelijke staat. Naast geestelijk leider van de kerk wordt de paus ook de wereldlijke heerser over de kerkelijke staat. Constantijn de Grote zou aan de paus de wereldlijke heerschappij over Rome, Italië en de westelijke provincies geschonken hebben. Paus Gregorius begint met het vastleggen van de hiërarchie binnen de Rooms katholieke kerk. Gedurende deze periode scheurde de oosterse kerk zich af van de westerse. De westerse kerk kende een periode van eb en vloed. Ze kreeg aanzien, maar verloor deze ook weer door interne conflicten en maatschappelijke veranderingen.
MACHTSKERK (1100-1500) De kerk had in 1046 drie pausen moeten afzetten. Hierdoor moest de pauselijke positie behoorlijk aan gezag inleveren. Maar niet veel later was de troon van de kerkvader weer versterkt en werden de kruistochten onder pauselijk gezag een feit. De pauselijke troon groeide uit tot een ongekende machtspositie, waarmee elke staatsheerser rekening moest houden. De kerk werd machtiger dan de staat onder Innocentius III. De kerk vernederde nagenoeg al zijn opponenten en veel heersers in Europa moesten buigen voor het gezag van Rome. De kruistochten brachten prestige met zich mee voor de paus, de monniken en de verspreiding van het Rooms katholieke geloof. De corruptie binnen de kerk bracht een verlangen op gang om de kerk van binnenuit te vernieuwen en te hervormen. Mannen als Wyclif en Hus streefden ernaar de kerk trouw te blijven, maar hadden kritiek op de kerkelijke organisatie en het pausdom. De invloed van deze mannen bleef beperkt door politieke 8
tegenwerking en door het feit dat de drukpers nog niet bestond. Maar het baande de weg voor de reformatie.
SCHEURENDE KERK (1500-1600) De krachten die voordien de Rooms katholieke kerk gediend hadden, werden in deze periode gebroken. Enorme maatschappelijke veranderingen kwamen op gang. De wereld werd ontdekt en handel kwam op gang. Het westen van Europa groeide in welvaart en de drukpers zag het daglicht. De kerk verloor macht en dit opende de deur voor protestante kerken die in Noord-Europa opkwamen. Hieruit volgden de reformatie en de contrareformatie. De reformatie begon toen Luther zijn 95 stellingen bekend maakte met alle gevolgen van dien. De reformatie was begonnen en bracht een niet meer te stoppen omkeer.
BEVOOGDE KERK (1600-1775) Er leek langzaam maar zeker een politiek en godsdienstig evenwicht te zijn. Ieder land erkende een bepaalde kerk als officieel. Deze staatskerk was belast met de zorg voor de armen en moest vaak toezicht houden op het onderwijs. De staat voorzag die kerk van de benodigde gebouwen en fondsen. Maar het evenwicht was zeer onstabiel en de strijd tussen protestantse staten en katholieke landen was een feit. Na een lange strijd tussen de Rooms katholieke kerk en de protestantse kerken werd er vrede getekend. De oorlog duurde van 1618 tot 1648 en eindigde met de Vrede van Westfalen. Een coalitie rond de keizer van het Heilig Roomse Rijk, waar ook Spanje deel van uitmaakte, vocht tegen wisselende coalities van voornamelijk protestantse staten. Maar het protestantisme had een belangrijke positie verkregen en dat zou zo blijven. De kerk van Engeland, de anglicaanse kerk, werd geboren. De puriteinen brachten het calvinisme naar Noord-Amerika.
BETWIJFELDE KERK (1775-1914) De maatschappelijke wereld veranderde enorm. De kerk maakte een tijd door van herleving, ook de katholieke kerk, maar deze werd gevolgd door de protestantse kerken. Langzaam maar zeker kwam er in de meeste landen een loskoppeling van staat en kerk. Amerika kwam onder zelfstandig beheer, maar bleef theologisch nog afhankelijk van Europa. Een enorme zending kwam op gang. Sociale hervormingen werden in Europa een feit. Aan het eind van deze periode werd er met de ‘Bijbel afgedaan’ door de opkomst van de evolutie en het rationalisme, waarbij alles met het verstand beredeneerbaar moest zijn. Hieruit vloeide de liberale theologie voort.
BESTREDEN KERK (1914-HEDEN) De wereld werd door oorlogen bepaald en er was ook een strijd in de kerken. De Rooms katholieke kerk kreeg zijn eigen staat, het Vaticaan. De protestantse kerken groeiden langzaam naar een oecumenische kerk. Kerken die in het verleden van elkaar afgescheiden waren, kwamen weer bijeen. Het werd langzaam aan gewoon om niet meer bij een kerk te horen. De staat Israël werd een feit, maar bleef omstreden in de kerk. Ook ontstond de wereldraad van kerken, bestaande uit voornamelijk anglicaanse, protestantse en oostersorthodoxe kerken.
DE VERSPREIDING VAN HET CHRISTENDOM IN HET BEGIN Christus kwam naar deze wereld om een heel nieuw tijdperk aan te kondigen. Heel het OT wees ernaar en de Joden hadden hun hoop gevestigd op de komst van hun Messias. Jezus kwam in de ‘volheid der tijden’, door God de Vader bepaald en op Zijn tijd gezonden.
Gal. 4:4 Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden
9
Jezus kwam in een menselijk lichaam en leefde tussen de Joden onder de Romeinse overheersing.
DE VOLHEID DES TIJDS DE INVLOED VAN DE ROMEINEN We mogen de Romeinse overheersing en de daarmee gepaard gaande politieke invloed in Israël tijdens het leven van Jezus en de eerste gemeenten niet onderschatten. De tijden op aarde waren ook voorbereid, zodat alles zou meewerken zoals God dat bepaald had. Het is ook van groot belang om een aantal facetten van het Romeinse Rijk onder de loep te nemen.
H ET R OMEINSE RIJK Het Romeinse Koninkrijk (ca. 750-509 v. Chr.) was een kleine stadstaat rond de stad Rome en vormde de voorloper van het Romeinse Rijk. Kennis over de koningstijd is zo goed als helemaal gebaseerd op legenden. Aan het koninkrijk kwam in 509 v. Chr. een einde, toen de edelman Lucius Iunius Brutus de laatste koning verjoeg en de Romeinse republiek stichtte. De Romeinse republiek was een fase in de geschiedenis van de Romeinen tussen het Romeinse Koninkrijk en het Romeinse Keizerrijk. In deze periode groeide Rome uit van een stad, die lokale oorlogen uitvocht met buursteden, tot een wereldrijk. De republiek begon met de eerste verkiezing van de consuls in 509 v. Chr. en eindigde 478 jaar later toen Octavianus de eerste keizerlijke dynastie vestigde. Het Romeinse Keizerrijk (Latijn: Imperium Romanum) was een staat die ontstond rond het begin van de jaartelling als opvolger van de Romeinse republiek en die in 395 in twee delen uiteenviel. Het keizerrijk was de laatste fase in de geschiedenis van het Romeinse Rijk. In principe was het een absolute monarchie met een keizer (Caesar) aan het hoofd. Volgens sommige historici kan men ook spreken van een militaire dictatuur omdat de keizers hun machtsbasis in het door hen KAART ROMEINSE KEIZERRIJK (BRON: WIKIPEDIA) gecontroleerde leger hadden. Deze laatste fase wordt door historici nog verder onderverdeeld in de periode van het principaat (waarbij de keizers zich nog met een republikeinse 'façade' tooiden) en de periode van het dominaat (waarbij de keizers zich openlijk betitelden als absolute heerser en zelfs 'god' over hun onderdanen: Dominus et deo). In de periode 100-200 n. Chr. beleefde het rijk zijn 'gouden eeuw'. Tijdens deze eeuw was er grotendeels binnenlandse rust en buitenlandse bedreigingen werden door het efficiënte leger buiten de grenzen gehouden. Economie, handel en cultuur bereikten een grote bloei. Het rijk bereikte onder keizer Trajanus (98 - 117) zijn grootste omvang. Het reikte toen van de Engelse grens met Schotland in het noorden tot Mauritanië in het zuiden (westelijk Noord-Afrika, ongeveer overeenkomend met het huidige noorden van Algerije en Marokko en de Spaanse Plazas de soberanía), vandaar oostwaarts via Soedan tot aan de Iranese hooglanden in het oosten, plus Georgië, de Krim, langs Donau en Rijn tot aan de Nederlandse kust. Het omvatte dus het gehele Middellandse Zeegebied en een groot deel van het Midden-Oosten, de Balkan en West-Europa.
10
D E POLITIEKE INBRENG E ENHEID VAN DE MENSHEID De Romeinen waren er als geen ander in geslaagd om eenheid bij de mensheid te brengen. Er was een solidariteit onder de mensheid in het Romeinse Rijk. Dit maakte het voor het evangelie gemakkelijker, want ook het evangelie heeft de eenheid van alle mensen als basis. Alle mensen zijn zondaar en vallen onder een gelijke wet met gelijke gevolgen. Alle mensen hebben ook verlossing nodig, dat is een universele nood. Het evangelie bracht mensen van alle lagen van de bevolking bijeen. De Romeinen hadden hiervoor de basis gelegd, waarbij alle mensen in het Romeinse Rijk onderworpen waren aan één Romeinse wet. Daarbij konden zelfs niet-Romeinen het Romeinse staatsburgerschap verwerven. Dit was een basis voor de verspreiding van het evangelie.
V REDE Er heerste een grote mate van relatieve vrede in het Romeinse Rijk waardoor het gemakkelijk was om te reizen. Het was in het jaar 27 v. Chr., toen de oude orde van de Romeinse republiek formeel hersteld werd. Tegelijkertijd werd Augustus Caesar tot keizer benoemd. Hij werd Princeps (Latijn voor de eerste of voornaamste), dit was een gebruikelijke benaming voor de Romeinse keizer in de eerste eeuwen van het Romeinse Keizerrijk tijdens het zogenoemde principaat. Daarmee werd aangeduid dat de keizer eigenlijk de eerste burger was van Rome, dat formeel nog altijd een republiek was4. Dit had tot gevolg dat er in het hele gebied rond de Middellandse Zee een grote mate van vrede was. Daarmee wat het relatief veilig om te reizen. Paulus nam regelmatig de boot en daarbij was het weer hun grootste vijand en niet de piraten zoals voorheen het geval was (Hand. 27) Dit was een heel belangrijk onderdeel voor de verspreiding van het evangelie doorheen heel het Romeinse Rijk.
W EGENNET De Romeinen legden in die tijd ook een heel goed wegennet aan. Het wegennet in het Romeinse Keizerrijk was echt opmerkelijk. Wegen liepen vanuit Brittannië in het westen, naar de rivieren Tigris en Eufraat (vandaag Irak) in het oosten, en van de Donau in Centraal-Europa zuidelijk naar Noord-Afrika. De totale lengte van de verharde hoofdwegen, aangelegd door de Romeinen, werd ooit geschat op 80.000 kilometers, waarvan vele nu nog steeds zichtbaar zijn. De Romeinen gebruikten deze wegen om met hun legers snel ter plaatse te zijn in geval van een opstand. Al deze wegen vertrekken vanuit de hoofdplaats Rome, dus ongeacht welke weg je neemt, je komt steeds in Rome uit. Natuurlijk maakten handelaren en ook gewone burgers gebruik van deze wegen. Als we Paulus’ reizen volgen, kunnen we zien dat hij op schitterende wijze gebruik gemaakt heeft van deze wegen om Gods Koninkrijk te bouwen. Hij predikt in de steden die aan deze hoofdwegen lagen. Het Koninkrijk van de Heer werd bevorderd door de bouwwerken van het Romeinse Rijk.
L EGER Het leger van de Romeinen bestond niet alleen uit Romeinen, maar werd later ook aangevuld met mannen uit de provincies die onder het Romeinse bevel vielen. Zo werden de Romeinse gebruiken en de cultuur verder doorheen het hele Romeinse Rijk verspreid. Maar een aantal van deze soldaten waren christen en als deze overal in het Romeinse Rijk geplaatst werden, werd het evangelie ook verspreid. Het is aannemelijk dat het christelijke geloof in Engeland door Romeinse soldaten gebracht is.
4
Een republiek is een staat waar de macht bij één of meer personen ligt, die de macht van het volk (democratie), het parlement of via een staatsgreep in handen gekregen hebben - soms ook van een bezettende buitenlandse macht – wikipedia
11
DE INVLOED VAN DE G RIEKEN I NTELLECTUELE INBRENG Hoe groot en geweldig de invloed van het Romeinse Rijk voor de verspreiding van het evangelie ook was, zij waren niet de enigen die een positieve bijdrage leverden. De Romeinen bepaalden de politieke invloed. De Grieken legden de intellectuele basis voor het evangelie. De Romeinen hebben de Grieken dan wel op politiek niveau veroverd, maar de invloed van de Grieken bleef op het terrein van het intellect gelden. Alexander de Grote, die als Grieks heerser een enorm deel van het Midden-Oosten in handen had gekregen, had niet de tijd gehad om goede wegen aan te leggen. Maar zijn tochten waren niet alleen militaire, maar ook wetenschappelijke expedities op onder meer geografisch, geschiedkundig en biologisch gebied. Hiervan profiteerde bijvoorbeeld Aristoteles, die geregeld verslagen over voordien onbekende zaken toegestuurd kreeg. Hierdoor werd het Griekse wereldbeeld aanzienlijk verruimd, kennis vergaard en de cultuur gevormd.
G RIEKSE TAAL Als de Grieken iets goed hebben nagelaten, dan is het wel hun taal. Het Grieks groeide uit tot ‘handelstaal’ (het Engels van nu), waardoor rond het begin van de jaartelling de meeste bewoners deze taal konden verstaan. Dit heeft een enorme bijdrage geleverd aan de verspreiding van het evangelie. Het Grieks bleef na de ineenstorting van het Griekse Rijk bestaan en veranderde langzaam naar Koine Grieks. Het Nieuwe Testament werd geschreven in dit Koine Grieks, maar ook het Hebreeuwse Oude Testament werd daarnaar vertaald. Het was de taal die iedereen beheerste. Jezus en zijn discipelen spraken naast Hebreeuws en Aramees ook Grieks. Andreas en Filippus hadden Griekse namen. Petrus was de Griekse naam voor Simon. Het gesprek van Jezus met Petrus in Johannes 21 lijkt een gesprek in het Grieks geweest te zijn. De twee verschillende woorden voor weiden (21:15) en hoeden (21:16) van de kudde passen alleen in het Grieks. Daarbij laat Petrus in zijn antwoord ook zijn kennis van de Griekse taal zien. Hij gebruikt twee verschillende woorden voor ‘weten’, die alleen in het Grieks zo gebruikt worden. Ook het gesprek tussen Petrus en de Heer in Mattheüs 16:18 is een woordspeling (Petra – rots en Petros – Petrus), die alleen goed te begrijpen is als ze Grieks spraken. Stefanus (Hand. 7) en Jacobus (Hand. 15) citeren gedeelten uit de Griekse vertaling van het OT. Grieks was dus naast het Hebreeuws en het Aramees een goed gekende taal in de 1e eeuw van onze jaartelling. We kunnen de waarde en invloed van de Griekse taal op de verspreiding van het evangelie moeilijk overschatten.
RELIGIEUZE INBRENG Zowel de Romeinen, de Grieken, alsook de Joden met hun religies hebben een bijdrage geleverd aan de verspreiding en de aannemelijkheid van het evangelie.
R OMEINSE RELIGIE De Romeinen hadden een polytheïstische religie, waarbij ze meerdere goden vereerden en aanbaden. Ze voegden zelfs de goden toe van hun vijanden die ze verslagen hadden. De volken die door de Romeinen verslagen werden, belandden in een religieus vacuüm. Het polytheïsme veroorzaakte alleen maar meer verwarring in religieus opzicht. De verering van de keizer was een welkome aanvulling om religie tastbaar te maken. Tot de belangrijkste religieuze handelingen in Rome behoorden het gebed, de gelofte en het offer. Het offer werd voornamelijk gezien als een heilige maaltijd met de goden, aan wie men dieren, veldvruchten of drank aanbood en offerde. Dit legde voor een deel de basis voor het christelijke geloof, waardoor het niet vreemd was dat er bepaalde handelingen en rituelen waren voor de enige Verlosser en God.
12
G RIEKSE RELIGIE De Griekse religie heeft ook bijgedragen aan de voorbereiding van de voedingsbodem voor het evangelie. In de filosofische cultuur die de Grieken achterlieten, was ruimte voor geestelijke en eeuwige zaken. Verder was er een filosofische basis voor goed en slecht. De Grieken geloofden verder in de onsterfelijkheid van de ziel en in een God, die hoogverheven, volmaakt en onveranderlijk was. Daarbij werd ook nog eens benadrukt dat de huidige wereld vergankelijk was en er een onvergankelijke of ‘hogere’ wereld moest zijn. Dit gaf de eerste christenen mogelijkheden om te gebruiken ten voordele van het evangelie. De zoektocht naar een ‘god’ kwam door het intellect en dat is precies de weg die het Woord van God ook moet gaan om geloof te brengen in de harten van de hoorders (Rom. 10:17). Bij de tijd dat het evangelie verkondigd werd, was het duidelijk dat menselijke filosofieën en het polytheïsme volledig ontoereikend waren voor een persoonlijke relatie met God, de God van de Bijbel.
J OODSE RELIGIE De Joodse ondersteuning voor het christelijke geloof en de kerk die groeide waren heel positief. De Joden hadden een heel andere basis voor hun religie en dat was de openbaring van God zelf. God had zichzelf geopenbaard aan Abraham, Isaak en later ook aan Jacob. Het hele OT voorzag een plaats voor een Jood die heel speciaal was, de Messias. Deze Messias kwam om het evangelie aan de Joden te brengen. Een Verlosser zou komen om de Joden weer aanzien te geven en hen te verlossen van de Romeinse overheersing. Jeruzalem was een centrale plaats voor de Joden, van waaruit het christelijke geloof ook begon. De Joden legden de basis voor een Verlosser, die kwam om gerechtigheid te brengen, eerst aan de Jood, maar ook aan de heidenen. Er zou een Koninkrijk komen waar rust en vrede zouden heersen (Hand. 1:6). Hier wordt nog steeds naar uitgezien en dit wordt nog steeds door de kerk bevestigd. De Joden hadden superieure religieuze wetten met een ongeëvenaarde standaard in de wet van Mozes, een standaard die bij geen enkel ander volk terug te vinden was. De wetten van Israël waren superieur in alle opzichten. Hun levenswandel sloot nauw aan bij de eerste christenen. Er werden weinig aanvullingen gegeven om christenen en Joden samen te laten leven (Hand. 15:20). De Joden hebben een enorme bijdrage geleverd aan de geboorte van de kerk en de verspreiding van het evangelie, doordat het OT aan de kerk gegeven is. Het OT, waar heel het NT op gebouwd werd, was door de Joden op bijzondere wijze bewaard. Veel, heel veel van Jezus en de apostelen in het NT, heeft zijn basis in het OT. Veel heidenen die zich bij het Jodendom hadden aangesloten, konden het OT lezen en geloofden in de Messias (Hand. 8:26-38). Verder had de Joodse synagoge een enorme bijdrage geleverd bij de verspreiding van het christelijke geloof. De tempel was totaal verwoest bij de ballingschap. Daardoor groeide de invloed van locale synagogen en kregen deze een belangrijkere plaats in het Joodse leven. Overal waar de Joden heengetrokken waren, ontstonden synagogen. Als Paulus in een stad of dorp was, ging hij meestal eerst naar de synagoge om de blijde boodschap, het evangelie, te verkondigen (Hand. 13:14-15; 17:1-2). De synagoge was de plaats waar de verkondiging en de verspreiding van het evangelie plaatsvond. Ook zien we dat de organisatie van de kerk met oudsten en diakenen veel overeenkomsten heeft met de leiding van een Joodse synagoge. De Joodse wet was en is een tuchtmeester om mensen bij de Heer te brengen. De wet van Mozes, de wetten van het OT, maken iedereen schuldig. Ze hebben als doel hen naar Christus te drijven voor vergeving van zonden en verlossing van hun ziel.
13
OPSOMMING Het is duidelijk dat in de volheid der tijden er een welgekozen en perfect voorbereid moment was door God om Zijn Zoon te zenden en het evangelie te verspreiden. Zowel de Romeinse alsook de Hellenistische cultuur gaven een goede basis voor het christelijke geloof en mogelijkheden voor de verspreiding van het evangelie. De Joodse gemeenschap was de basis van waaruit het christelijke geloof ontstond. Eerst werd het door de Joden gezien als een verkeerde vorm van het Joodse geloof. Het evangelie kan niet losgekoppeld worden van de Joden en het Joodse Oude Testament. Natuurlijk waren er ook gevaren en obstakels, daar gaan we ons nu meer op richten.
DE KERK IN JERUZALEM – D E JODEN EERST Jezus Christus was niet zozeer de grondlegger van de kerk, Hij is het fundament van de gemeente. Hij was het die beloofde de kerk te bouwen (Matt. 16:18). De start en basis van de kerk vinden we terug in het boek Handelingen. Alles wat Jezus gedaan en geleerd had, was opgeschreven in de evangeliën, terwijl Handelingen de bediening en het werk van Jezus door Zijn apostelen beschrijft. De opdracht was duidelijk en had een heldere volgorde voor de discipelen. Eerst het evangelie in Jeruzalem en Judea verkondigen, vervolgens in Samaria en de rest van de wereld. Deze volgorde vinden we terug in Handelingen. Petrus verkondigt het evangelie eerst in Jeruzalem op de Pinksterdag, pas later worden de andere opdrachten uitgevoerd. De eerste gemeente was hoofdzakelijk een Joodse gemeente en viel binnen het kader van het Judaïsme. De kerk in Jeruzalem groeide en breidde zich uit naar Antiochië.
DE GEBOORTE VAN DE KERK IN JERUZALEM Het was uitgerekend in Jeruzalem, de plaats waar Jezus verworpen was, de plaats waar de beloofde Messias had geleden en was gestorven, daar werd de eerste gemeente gestart. De kerk van Jeruzalem verwierf vanaf de beginjaren, rond 30 n. Chr. direct een leidinggevende positie. Deze kerk was de ‘moeder’- kerk tot het jaar 44 n. Chr. Bij de uitstorting van de Heilige Geest op de eerste Pinkstermorgen waren er 120 gelovigen bijeen in een huis (Hand. 1:15; 2:2). In Jeruzalem waren massaal Joden van alle streken van de wereld aanwezig, om Pinksteren, het oogstfeest, te vieren. Het waren vooral Joden die de boodschap van Petrus hoorden. De prediking richtte zich vooral op de Joden (Hand. 2:22, 39). Paulus vermeldt dat de Heer na Zijn opstanding verschenen was aan 500 mensen, die gezamenlijk bijeen waren (1 Kor. 15:6). Het is mogelijk dat deze 500 mensen niet allemaal in Jeruzalem woonden.
DE GROEI De kerk groeide in een bijzonder snel tempo. De eerste preek van Petrus op de Pinksterdag gaf ongekend veel vrucht. Velen aanvaardden het woord en op die dag werden ongeveer 3000 gelovigen gedoopt! Dagelijks werden er gelovigen toegevoegd (Hand. 2:41,47). Binnen korte tijd bestond de kerk uit meer dan vijfduizend mannen. We mogen aannemen dat alleen mannen als hoofdverantwoordelijke van de gezinnen geteld werden (Hand. 4:4). De groei werd later niet meer zozeer in getallen uitgedrukt, maar er werd gesproken over ‘tal van’ mannen en vrouwen, die werden toegevoegd (Hand. 5:14). Er ontstond een talrijke schare (6:1) en onder hen bevonden zich veel priesters (Hand. 6:7). Duidelijk was dat de jonge gemeente een heel explosieve groei kende, zo dat ze zelfs een bedreiging werd voor de Joodse leiders. Het is mogelijk dat de gemeente binnen een paar jaar meer dan 10.000 gelovigen kende.
DE VERDRUKKING Jezus had drie jaar lang Zijn discipelen getraind om Zijn werk op aarde verder uit te dragen onder de leiding van de Heilige Geest. Vaak begrepen ze de bedoeling van de Heer niet. Met grote regelmaat was er de hoop op het Koninkrijk, dat zou komen. De twaalf apostelen verwachtten een gouden eeuw, een tijd van voorspoed, succes en geluk, een tijd van welvaart en welzijn voor de Israëlieten. Maar Jezus gaf tot in Zijn lijdensweek aan dat er vervolging zou komen (Joh. 15:18-21; 16:1-4). Eerst was er Judas die uit hun midden wegging en die vervangen moest worden (Hand. 1:21-26).
14
De eerste christenen waren hoofdzakelijk Joden, die eigenlijk maar op één punt verschilden met de andere Joden. Zij geloofden dat de Messias gekomen was, terwijl de rest van de Joden geloofde dat de Messias nog moest komen. Ze erkenden Jezus niet als hun Messias. De kerk bestond dus voor het merendeel uit bekeerde Joden. Daarbij zagen de Joden de christenen als een Joodse sekte, die een verkeerd beeld van het Joodse geloof brachten. Maar dat bleef niet zo, langzaam maar zeker werden de verschillen duidelijk en zo ondervond de gemeente in Jeruzalem vervolging. De eerste vervolging kwam van de Joden. De kerk in Jeruzalem werd vanaf het eerste moment vervolgd. Dat ging door en nam steeds ruwere vormen aan (Hand. 4:15; 5:17-19, 26-27, 33, 40-41; 6:12). Ze kwamen samen in de tempel (5:12-14) bij de zuilengang van Salomo. Het grote keerpunt voor de gemeente van Jeruzalem kwam na de verdedigingstoespraak van Stefanus (7:59-8:1). Het evangelie ging de wereld in op een nog niet eerder geziene wijze (8:4). Vijf jaar na de start van de gemeente werd Stefanus gestenigd. Het lijkt erop dat de Romeinen hier niet van op de hoogte waren, het was een stille en snelle liquidatie. Jacobus, de broer van Johannes, was de tweede martelaar in de gemeente van Jeruzalem waar melding van gemaakt wordt (12:1-2). Dit gebeurde ongeveer in het jaar 44 n. Chr. en kwam vanuit de heersende overheid in Israël. Het was Herodes Agrippa I die de gunst van de Joden wilde winnen. Het lijkt meer een politiek gedreven vervolging geweest te zijn, dan een persoonlijke haat. De gemeente in Jeruzalem bestond een jaar of tien en met de dood van Jacobus was een pilaar in de gemeente verwijderd.
DE ZORG De eerste gemeente in Jeruzalem legde een grote nadruk op het omzien naar elkaar. Zo deelden vele gelovigen materiële zaken met elkaar zodat niemand te kort kwam (Hand. 2:45). Dit was belangrijk omdat de gelovigen in de Heer buiten de zorg van de Joden vielen en daarom waren de gemeenteleden op elkaar aangewezen. Er was een bijzondere eenheid en een gezamenlijke identiteit die hen samenbond (2:44,46). Het was een vrijwillige zaak om goederen en gelden binnen te brengen (Hand. 5:1-4). Voorlopers van diakenen werden aangesteld om het voedsel voor weduwen rechtvaardig te verdelen (6:1-5). Later zien we ook dat de gemeente in Jeruzalem steun en voedsel ontvangt van andere gemeenten (Hand. 11:29). Dit was mogelijk zo rond 46 n. Chr.
DE LEIDING De gemeente in Jeruzalem was de basis van waaruit de rest van de wereld bereikt werd. Deze gemeente was de eerste gemeente en ze kon deze belangrijke positie lang behouden (30 – 44 n. Chr.). Zo kwamen de apostelen en degenen die met hen meereisden samen om een groot meningsverschil uit de weg te ruimen. De gemeente van Jeruzalem werd geleid door apostelen en oudsten (15:2), hoofdzakelijk Joden die tot geloof gekomen waren, zelfs uit de partij van de Farizeeërs. Het was deze gemeente met zijn leiders die een beslissing moest nemen of de niet-Joden in de gemeente ook besneden moesten worden en of ze de gebruiken van de wetten van Mozes ook moesten volgen (15:1).
DE VERDEELDHEID We horen nog wel eens dat we terug zouden moeten gaan en gemeente zouden moeten zijn zoals de eerste gemeente. Hierbij wordt de eerste gemeente bijna gezien als de ‘perfecte’ gemeente waar ze alles gemeenschappelijk hadden en waar iedereen in harmonie leefde. Maar, waar zondaren bijeen gebracht worden, blijven problemen niet uit. Er kwamen, onder andere door de snelle groei, organisatorische problemen. De apostelen konden het werk niet alleen aan en er moest hulp komen (Hand. 6). Men zocht geestelijk gekwalificeerde mannen, die de apostelen ondersteunden in hun zorg voor de gemeente. Er was strijd in de gemeente doordat de verdeling van het voedsel en de goederen tussen Joodse gelovigen en niet-Joodse gelovige weduwen niet evenwichtig gebeurde (Hand. 6:1-2). Het was een hypocriete houding van Ananias en Saffira die we in de gemeente tegenkomen (Hand. 5:1-5).
15
Een paar jaar later werd de kerk in Jeruzalem ook nog eens diepgaand betrokken bij een theologisch debat van onmetelijke en onschatbare waarde. De gemeente van Jeruzalem werd vervolgd en richtte zich hoofdzakelijk nog steeds op de Joden (11:20). Maar het duurde niet lang of het aantal heidenen in de gemeenten buiten Jeruzalem groeide (Hand. 8:6,25; 10:1-48). De gemeente in Jeruzalem was verdeeld over het eten en samenzijn met heidenen. Zo kwam er verdeeldheid over de toetreding van niet-Joden tot de gemeente en over de noodzaak van de besnijdenis (Hand. 15:1-2). Deze verdeeldheid liep zo hoog op, dat er zelfs binnen de groep van de apostelen grote verdeeldheid was (Gal. 2:11-14). De kerk had in haar beginfase zeker problemen en zo zou het doorheen de hele geschiedenis blijven.
DE KERK IN SAMARIA – D E SAMARITANEN ALS TWEEDE We weten dat de Joden en de Samaritanen op gespannen voet met elkaar leefden. De meeste Samaritanen bestonden uit een mengelmoes van Joodse voorouders, die zich vermengd hadden met andere volken. Dit was voornamelijk het gevolg van de ballingschap van de noordelijke 10 stammen in 721 v. Chr. Het was Filippus die als eerste het evangelie bij deze bevolkingsgroep bracht. De Samaritanen waren buitengesloten van de tempel in Jeruzalem (Joh. 4:20). Filippus predikte Christus (Hand. 8:5). Gods werk in Samaria ontging de gemeente in Jeruzalem niet en zo werden twee apostelen gezonden (8:14). De kerk was zo 3 tot 4 jaar in opgang en nu pas wordt er melding gemaakt van het feit dat de gemeente van Jeruzalem naar de niet-Joden gaat. Christus werd gepredikt doorheen veel dorpen in Samaria (8:25). Een kamerling uit Ethiopië was de volgende die van Filippus het evangelie te horen kreeg. De Samaritanen zijn opgenomen in de gemeente, nu was de rest van de wereld aan de beurt om toe te treden. Het gezin van Cornelius, een Romeinse legerofficier, kwam tot geloof. Petrus moest eerst een duidelijke boodschap van God ontvangen (Hand. 9:9-18) voordat hij begreep dat de heidenen ook door God verkoren waren om in Zijn gemeente te worden opgenomen (10:34-37). De gemeente groeide langzaamaan ook buiten Jeruzalem. Dit ging niet vanzelf, de Joden hadden een behoorlijke duw in hun rug nodig om het evangelie aan de heidenen te verkondigen en hen op te nemen in de gemeente.
DE KERK VOOR DE REST VAN DE WERELD – DE GRIEKEN ALS DERDE Als we eerlijk zijn, dan was de kerk in de eerste jaren niet echt voortvarend om het universele karakter van het evangelie ook uit te dragen. Petrus was als eerste betrokken bij de heidenen die tot geloof en inkeer kwamen en Christus aannamen als hun Heer en Heiland. Petrus had een duidelijke openbaring van de Heer nodig voordat hij naar de heidenen op weg ging (Hand. 10-11). De kerk bestond al een aantal jaren voordat de heidenen, de Grieken en de Romeinen de deur van het evangelie geopend kregen.
PAULUS’ WERK Geen van de apostelen bracht het evangelie zo duidelijk naar de heidenen dan Paulus. Vooral door zijn reizen bracht Paulus het evangelie rond in het toenmalige Romeinse Rijk. Geen andere apostel had zo een duidelijk beeld van het universele karakter van het evangelie dan Paulus. Het leek zijn levensmotto om het evangelie zo ver mogelijk te brengen (Rom. 11:13; 15:16). Langzaam maar zeker ging Paulus stap voor stap verder naar het Westen om het evangelie te verkondigen (Rom. 15:15-16, 18-28; Hand. 9:15; 22:21). Paulus richtte zich op de heidenen, maar hij vergat de Joden niet (Gal. 1:16; Rom. 15:16). Elke keer als hij in een stad was, ging hij naar de synagoge, zolang ze wilden luisteren. Daarmee legde Paulus ook een duidelijk verband. Hij verklaarde dat de christenen, die samen de kerk vormden, niet los stonden van de beloften aan Israël gemaakt. Er was een diepe verbondenheid met de Joden, want de Joodse Messias was gekomen en de Joden moesten Hem aannemen. Paulus ging daarbij heel strategisch te werk. Hij koos vaak een belangrijke stad als vertrekpunt voor de verkondiging van het evangelie in een bepaald gebied. Zodra er een kerk ontstond, was het van strategisch belang dat oudsten aangesteld werden om de gemeente richting te geven. Het was dan
16
aan deze nieuwe volgelingen van de Heer om het evangelie doorheen het aangrenzende platteland te verspreiden. Paulus was bijvoorbeeld nooit in Kolosse geweest (Kol. 2:1). Deze gemeente was waarschijnlijk ontstaan door het werk van de gemeente uit Efeze. Paulus richtte zich voornamelijk op de grote steden en strategische plaatsen. Van Antiochië naar Rome tot mogelijk in Spanje heeft hij gereisd.
HET WERK VAN ANDEREN Als we het NT lezen, lijkt het alsof Paulus de enige was die het evangelie aan de heidenen verkondigde. Maar dat is niet helemaal waar. Het boek Handelingen vertelt veel over Paulus, maar hij was zeker niet de enige. Er waren Cyprische en Cyreense mannen die in Antiochië het evangelie verkondigden (Hand. 11:20). De gemeente in Jeruzalem vernam dit en zond Barnabas daarheen. Hij verwonderde zich over het werk van de Heer onder de heidenen en zocht Paulus op om samen een jaar in Antiochië te blijven (Hand. 11:24-26). Er waren vele anderen die het evangelie aan de heidenen verkondigden. Barnabas trok lange tijd met Paulus op (Hand. 13-15) en nam Marcus mee naar Cyprus (Hand. 15:39). Apollos, een man gekneed in het woord, predikte in Efeze en Korinte (Hand. 18:24; 19:1). Paulus kwam tijdens zijn reis naar Rome in de haven van Puteoli aan en vond daar broeders (Hand. 28:13). Deze waren tot bekering gekomen door de prediking van anderen, die niet beschreven zijn in Handelingen. Later, toen Paulus gevangen zat, waren er mensen die Christus verkondigden door anderen die mogelijk twijfelachtige motieven hadden (Fil. 1:18). Wat we hieruit kunnen leren is, dat er buiten Paulus heel veel andere ‘naamloze’ christenen waren die het evangelie aan de heidenen verkondigden. Zo ging het evangelie doorheen het Romeinse Rijk door de hand van slaven, handelaren en vele anderen.
DE BRIEVEN VAN PAULUS Mogelijk kwam de grootste invloed van Paulus niet zozeer door zijn prediking van het evangelie, maar door de brieven die hij schreef. Nadat Paulus een gemeente gesticht had, bleef hij op de hoogte van het reilen en zeilen van de gemeente door bezoekers van die gemeente (1 Kor. 1:11), maar ook doordat hij zelf afgevaardigden naar de desbetreffende gemeente stuurde (1 Tess. 3:6). Elke keer als het hem noodzakelijk leek, schreef Paulus een brief naar deze gemeenten. Dit onder de volle leiding van de Heilige Geest, waarbij hij instructies gaf over een specifiek probleem dat zich in die gemeente voordeed. De brief aan Filemon gaf richting en instructie aan een heer en zijn slaaf die christen geworden waren. De brieven aan Titus en Timotheüs werden geschreven om deze jonge voorgangers instructies te geven en hulp te bieden bij hun werk in de gemeente. Elke brief van Paulus was een reactie op een probleem in een gemeente of een ondersteuning voor een persoon. De brieven waren allemaal geschreven als een reactie op een historische gebeurtenis of een crisissituatie. Deze noodsituaties zouden met regelmaat terugkeren en zijn daarom als blijvende instructie aan de kerk gegeven.
DE PROBLEMEN Paulus kwam als één van de eersten in aanvaring met de Judaïsten, die beweerden dat de Joodse gebruiken opgelegd moesten worden aan de heidenen en noodzakelijk waren voor de verlossing (Hand. 15:1). Er werd een duidelijke poging ondernomen om het christelijke geloof tot een onderdeel van het Judaïsme te maken. Paulus was het, die als geen ander staande bleef op het meest cruciale moment in de kerkgeschiedenis (Gal. 2:11-14). Het was de kerk waar hij lange tijd geweest was, die nu de zuiverheid van het evangelie moest verdedigen. Verder was er het probleem van de gnostiek dat zijn intrede deed. Het gnosticisme maakte een duidelijke scheiding tussen geest als goed en materie als slecht. Volgens deze dwaling was er een soort hiërarchie tussen slechte materie en het zuiver geestelijke. Christus, maar ook de engelen waren een onderdeel van deze hiërarchie en deze laatsten moesten dan ook aanbeden worden (Kol. 2:8,18-19). Verlossing was hoofdzakelijk een werk, verkregen door ascese, het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel, door de eigen hartstochten en begeerten te beteugelen en zelftucht toe te passen.
17
Kenmerkend voor gnostici is dat ze niet geloven (in godsdienstige zin), maar de innerlijke morele autoriteit boven elk uiterlijk gezag (binnen het gnosticisme bestaat geen kerkelijk gezag) stellen. Die innerlijke autoriteit komt voort uit gnosis: kennis. Deze kennis is echter geen rationele (aangeleerde) kennis, maar een inwendig weten (zelfkennis door zelfervaring) van de mens. Het gnosticisme biedt een esoterisch bepaald inzicht in de werkelijkheid, op basis van een directe beleving. Dit inzicht (weten, kennis of gnosis) wordt in het gnosticisme van hogere orde geacht dan het rationele weten. Deze gnosis 'beslist zelf' wanneer het doordringt in het bewustzijn van de mens. Een geestelijk ontvankelijke houding en een hogere concentratie of meditatie vormden echter onderdeel van alle groeperingen uit het gnosticisme. Hierdoor was er een geringe eliteclub, die ‘extra’ inzichten had; inzichten, die de rest van de zogenaamde gelovigen niet had. Dit was één van de eerste zaken die in het begin van de kerkgeschiedenis de kop opstaken
PRAKTIJK NU Het evangelie lag in de kerkgeschiedenis al heel snel onder vuur en dat zal altijd zo blijven. Elke gemeente en iedere persoon moet het evangelie bestuderen, doorvorsten, doorgronden en zo ver en zo zuiver mogelijk uitdragen. Elke gemeente moet hiernaar streven en ervoor strijden. Alles draait om Christus en een goede en gezonde christologie.
18
De Kerk tot 313 De schrijvers en boeken
Het is voor gelovigen duidelijk dat het NT geschreven is in de 1e eeuw van de gemeente. Maar dit was zeker niet de enige literatuur tot opbouw van de kerken. Er is veel meer geschreven om gelovigen te instrueren en gemeenten richting te geven. De omstandigheden dwongen de gelovigen en de leiders van gemeenten ertoe om bepaalde zaken te formuleren in een brief. Er waren velen die over het leven van de Heer geschreven hadden (Luc. 1:1). Velen waren in die tijd getuigen geweest van de opstanding van Jezus of stonden in contact met de apostelen. Enkele schrijvers van deze brieven zullen we kort bespreken.
CLEMENS ROMANUS5 Hij was een leider in de kerk van Rome en rond het jaar 95 was er onrust in de gemeente van Korinte. De eerste brief van Clemens aan de christenen van Korinte (I Clemens) is hoogstwaarschijnlijk authentiek. Hij schreef deze brief waarschijnlijk omstreeks 96 n. Chr. In de brief is sprake van een groep christenen die opstonden tegen de ouderlingen van de kerk in Korinte. Clemens betoogt dat er onderdanigheid aan de oudsten nodig is, om zo de eenheid in de kerk te bewaren. Deze brief geeft inzicht in de eervolle plaats en hoge positie van de oudsten binnen de gemeente in de eerste eeuw. Gehoorzaamheid aan de ‘bisschop’ was de basis voor de eenheid in de gemeente. Verder is het schrijven van Clemens doordrenkt met citaten uit het OT en spreekt hij rijkelijk over het werk van Paulus.
IGNATIUS VAN ANTIOCHIË 6 Hij was bisschop van Antiochië in Syrië, waartoe hij in 69/70 werd aangesteld. Hij wordt gerekend tot de apostolische vaders. Hij stierf in 110 de marteldood in Rome. Hij werd gearresteerd vanwege zijn geloofsgetuigenis en op bevel van keizer Trajanus naar Rome weggevoerd om in het Colosseum ter dood te worden gebracht. Tijdens zijn reis naar Rome doorheen Klein-Azië en Italië mocht hij bezoek ontvangen. Op allerlei plaatsen kreeg Ignatius bezoek van afgevaardigden van christelijke gemeenten. In Smyrna ontmoette hij Polycarpus en kreeg hij bezoek van een deputatie uit de christengemeente van Efeze. Hieruit blijkt dat er tussen de jonge christelijke gemeenten intensief contact was en er een uitvoerig netwerk van onderlinge relaties moet hebben bestaan. De christelijke kerk heeft zich kennelijk al heel vroeg kunnen organiseren. Van de brieven, die Ignatius tijdens zijn reis aan verschillende christengemeenten schreef, zijn er zeven bewaard gebleven. Ze vormen een rijke bron aan informatie over de vroegchristelijke verwerking van de boodschap van het evangelie:
De brief aan de Efeziërs
De brief aan de Magnesiërs
De brief aan de Tralliërs
De brief aan de Romeinen
De brief aan de Philadelphiërs
De brief aan de Smyrnaeërs
De brief aan Polycarpus
In deze brieven waarschuwt Ignatius de kerken voor valse leer, die een gevaarlijke ondermijning is van de eenheid en de vrede in de gemeenten. Hij spreekt zich uit over gnostiek en docetisme7 en verwerpt ze als valse leer. Hij legt ook
5 6
http://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Clemens_I http://nl.wikipedia.org/wiki/Ignatius_van_Antiochi%C3%AB
19
grote nadruk op het gezag van de bisschop. Maar er wordt ook duidelijk benadrukt dat er één ‘hoofd’-bisschop is, waar alle oudsten zich aan moeten onderwerpen. Uit zijn geschriften blijkt een drie-stappen-hiërarchie: bisschop, priester en diaken. Maar nergens vinden we bij Ignatius het bewijs dat de bisschop van Rome boven alle andere bisschoppen verheven is.
POLYCARPUS VAN SMYRNA8 (CA. 69 - SMYRNA, CA. 156) Polycarpus was bisschop van Smyrna, het huidige Izmir in Turkije. Hij stierf als martelaar rond 156 n. Chr. Hij behoort tot de apostolische vaders, mensen die leerlingen waren geweest van de apostelen. Over zijn levensloop is weinig bekend, maar het lijkt erop dat Polycarpus onderricht heeft genoten van de apostel Johannes. Hij werd rond het jaar 100 aangesteld als bisschop van Smyrna. Ireneüs maakte in zijn jeugd kennis met de presbyter of bisschop Polycarpus. Volgens Ireneüs gaf hij onderricht in de zuivere leer, zoals die was overgeleverd door de apostelen. Polycarpus schreef een ons overgeleverde brief aan de kerk te Fillipi, waarin hij aandringt op een christelijke levenswandel, hulp aan de armen en navolging van Jezus. Uit deze brief blijkt duidelijk dat hij de brieven van Paulus kende, ook zijn brief aan de gemeente in Filippi.
DE BRIEF VAN BARNABAS De brief van Barnabas is geschreven aan het begin van de 2e eeuw. In de brief van Barnabas wordt de auteur niet genoemd, maar dat blijkt bij nader onderzoek niet juist te zijn. In de oudheid is deze brief, naar men denkt onterecht, aan Barnabas toegeschreven en wordt hij gerekend tot de geschriften van de apostolische vaders. In deze brief wordt duidelijk gemaakt dat de christen niet meer leeft onder de wetten van Mozes. De schrijver wijdt hier het grootste deel van zijn brief aan, om aan te tonen dat Christus’ leven, dood en opstanding voldoende waren. Daarbij zijn de wetten van Mozes niet langer bindend voor de christen. In de laatste hoofdstukken schrijft hij duidelijk dat de twee wegen verschillend zijn. De christelijke kerk had voor het grootste deel dezelfde Bijbel als de Joodse synagoge, maar de twee groeiden echter steeds verder uit elkaar. De brief van Barnabas gaat over de christelijke uitleg van het Oude Testament, maar gaat daarbij verder dan gebruikelijk en legt veel teksten allegorisch uit. In deze allegorische uitleg streefde men ernaar om de Griekse filosofie en het OT samen te voegen. De allegorische uitleg van de Bijbel zou later nog verder uitgewerkt worden door Origenes (185-253).
PAPIAS9 Papias (ca. 65 - ca. 130 n. Chr.) was omstreeks 130 na Chr. bisschop van Hiërapolis in Phrygië (Klein-Azië). Hij was een belangrijke getuige uit de apostolische traditie en wordt daarom tot de apostolische vaders gerekend. Papias was een tijdgenoot en vriend van Polycarpus en heeft vermoedelijk net als deze de apostel Johannes gekend. In zijn boek verzamelde Papias niet alleen gegevens over het leven en de prediking van Jezus Christus, maar ook over de apostelen en de eerste christenen. Deze informatie kreeg hij van mensen die een generatie ouder waren dan hijzelf en die de apostelen gekend moeten hebben. Hij is de eerste die Mattheüs en Marcus schrijvers van een evangelie noemt. Citaten uit het werk van Papias werden teruggevonden bij latere kerkvaders, vooral Ireneüs en Eusebius. Hieruit blijkt dat Papias een duidelijk beeld had van het duizendjarige Vrederijk dat zou aanbreken bij de wederkomst van Jezus.
7
Docetisme (van het Griekse: δοκεῖν, dokein = lijken of schijnen) is de door de vroege kerk veroordeelde leer die beweert dat Jezus Christus slechts een schijnbare lichamelijkheid bezat. Volgens de doceten was het lichaam van Christus slechts schijn, niet werkelijk aanwezig. Deze opvatting verraadt een gnostisch denken, dat materie als onrein beschouwt – bron http://nl.wikipedia.org/wiki/Docetisme 8 http://nl.wikipedia.org/wiki/Polycarpus_van_Smyrna 9 http://nl.wikipedia.org/wiki/Papias
20
CLEMENS VAN ALEXANDRIË 10 Clemens van Alexandrië (waarschijnlijk Athene, ± 125/150 - 215) was kerkvader, kerkelijk schrijver, het eerste lid van de kerk van Alexandrië en hoofd van de Catechetenschool van Alexandrië. Zijn leraarschap was toonaangevend. Zijn ouders waren hoogstwaarschijnlijk rijke heidenen met een zeker aanzien. Zijn frequente aanhalingen van de Griekse literatuur wijzen op een hoge opleiding. Aan het einde van de tweede eeuw waren er andere filosofische invloeden die op een andere wijze benaderd moesten worden. Clemens deed dat door filosofie te integreren en de Bijbel allegorisch uit te leggen. Hij zou in dat opzicht vormend zijn voor latere generaties.
IRENEÜS VAN LYON11 Ireneüs van Lyon (circa 140 - circa 202), afkomstig uit Klein-Azië (het huidige Turkije), is een leerling van Polycarpus. Hij is de eerste grote theoloog en kerkvader van de christelijke kerk na de periode van de apostelen. Zijn betekenis voor de vroege christelijke kerk is heel groot geweest. Zijn formulering van de verzoeningsleer werd later, bij het Concilie van Nicea, tot grondslag van het christendom uitgeroepen. Ook de door hem opgestelde geloofsbelijdenis werd toen grotendeels overgenomen. Onder protestantse theologen wordt hij vaak beschouwd als degene die het zuivere christendom zou hebben beschreven, waar de Rooms-katholieke kerk dan later van zou zijn afgedwaald. Ireneüs zag een groot gevaar in het feit dat gnostische leer bepaalde 'heilsfeiten' (belangrijke christelijke leerstukken) loochende, zoals de menswording van God, (Drie-eenheid), de verzoeningsleer, de schepping en de eenheid van de drie-ene God. Bepaalde gnostici geloofden volgens hem in twee goden, een boosaardige Schepper God en een goedaardige Verlosser God, die door Jezus Christus werd verkondigd. Ireneüs vermeldde een geloofsbelijdenis, die later ook vorm kreeg in de apostolische geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis die vandaag de dag nog wordt gelezen en geleerd in de meeste kerken. In de geloofsbelijdenis wordt door Ireneüs sterk gewezen op een goede Schepper die deze goede aarde schiep, maar na de zondeval werd de aanvankelijke harmonie verstoord. Jezus Christus is uiteindelijk de enige echte Verlosser. Ireneüs valt ook het docetisme bij de gnostici aan en hun —in de ogen van Ireneüs— onderwaardering van de menselijke lichamelijkheid. Ook beklemtoont hij de werkelijke menswording van Christus.
TERTULLIANUS 12 Quintus Septimius Florens, beter bekend onder zijn bijnaam Tertullianus (ca. 160 - ca. 230) was een belangrijke, maar in sommige opzichten ook omstreden, kerkvader. Over zijn leven is weinig bekend. Tertullianus is geboren in Carthago, een Noord-Afrikaanse stad in het huidige Tunesië. Rond het jaar 190, op ongeveer 30-jarige leeftijd, bekeerde hij zich tot het christendom. Hij is in de kerkgeschiedenis vooral van betekenis als verdediger van de christenen tegen de heidenen. Het apologeticum, een document waarin hij de christenen verdedigt tegen de laster van het klassieke heidendom, is zijn bekendste werk. Hij was de eerste kerkvader die in het Latijn schreef. Hij bedacht bijvoorbeeld het woord Trinitas voor de drieeenheid van het goddelijk wezen. De begrippen en formuleringen van Tertullianus zijn in de latere theologische ontwikkeling (bijvoorbeeld op het Concilie van Nicaea) van groot belang geweest. Tertullianus noemde Vader, Zoon en Heilige Geest: tres personae (drie personen). Toch zijn de drie personen één. Hij sprak van una substantia (één wezen). God bestaat dus uit één wezen en drie personen. Una substantia en tres personae zijn begrippen die Tertullianus introduceerde om het geheim van de christelijke godsgedachte onder woorden te brengen. De doordenking van de drie-eenheid, een centraal leerstuk in het christelijk belijden, gaat goeddeels terug op het werk van Tertullianus.
10
http://nl.wikipedia.org/wiki/Clemens_van_Alexandri%C3%AB http://nl.wikipedia.org/wiki/Irenaeus_van_Lyon 12 http://nl.wikipedia.org/wiki/Tertullianus 11
21
Ook op het terrein van de christologie heeft Tertullianus veel bijgedragen. Volgens de christologie van Tertullianus is Christus een waar mens, maar tegelijk ook waar God. Christus is God en mens tegelijk. Tertullianus wees erop dat tussen de godheid en de mensheid van Christus onderscheiden moet worden. Ze mogen echter niet van elkaar worden gescheiden. De godheid en de mensheid zijn in de persoon van Christus verenigd, maar niet vermengd. Door zijn formuleringen en door het smeden van begrippen voor de theologie heeft hij veel invloed uitgeoefend in de christelijke kerk.
ORIGENES 13 Origenes (ca. 185 - 253/254) was één van de belangrijkste verdedigers van het christendom in de derde eeuw. Ook was hij kerkhistoricus. Hij was de zoon van godvruchtige ouders, die hem al vroeg leerden om het evangelie te waarderen. Zijn vader, Leonidas, werd zelf een martelaar toen Origenes nog geen 20 jaar oud was. Origenes deed de eerste poging om een systematische theologie, die hij de titel ‘Grondbeginselen’ gaf, samen te stellen. Ook stelde hij de zogenoemde Hexapla samen. Dit is een tekstuitgave van het Oude Testament in zes kolommen, waarin naast de Hebreeuwse tekst de belangrijkste Griekse vertalingen werden opgenomen. Bovendien schreef hij verschillende commentaren op enkele Bijbelboeken. Origenes leverde een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het oosters christelijk denken. Ook ontwikkelde hij het principe van de allegorische interpretatie. Volgens hem moet de oppervlakkige, letterlijke betekenis van de Bijbel onderscheiden worden van de diepere, geestelijke betekenis. Deze uitleg van de Schrift leverde hem felle tegenstand op.
APOCALYPTISCH SCHRIJVEN De herder van Hermas is een christelijk geschrift uit de eerste helft van de tweede eeuw na Christus. Het is geschreven rond het jaar 150 en heeft in opbouw veel weg van het boek Openbaring. De schrijver gebruikte vooral visioenen, geboden en gelijkenissen. Het is duidelijk dat de schrijver een grote nadruk legt op het leven van christenen onderling. Hij begint zijn schrijven met een grote nadruk op berouw en inkeer, gevolgd door een aantal opdrachten, die de bekeerde moet volgen om God welgevallig te zijn. Hij sluit de brief af met gelijkenissen om onderling berouw en inkeer te illustreren.
DE DIDACHÈ14 De Didachè is een vroeg-christelijk geschrift. Het wordt gerekend tot de apostolische vaders en werd in de eerste helft van de tweede eeuw na Christus door een onbekende auteur te Syrië in het Grieks geschreven. De naam Didachè betekent: onderricht, onderwijzing. De tekst werd pas ontdekt in 1873 door aartsbisschop Philotheos Bryennios in een bibliotheek in Jeruzalem. Dit geschrift laat zien hoe de twaalf apostelen de grote opdracht van Jezus, "Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen" (Matt. 28:19), in praktijk brengen. Ook wordt er aandacht aan profetie gegeven. Het geschrift zelf bevat nuttige informatie over het leven in de gemeenschap en is volgens bovenstaande datering het oudst bewaarde document met voorschriften voor de eredienst en het kerkelijk leven. De eerste zes hoofdstukken gaan vooral over de goede en de slechte weg waarop een christen kan wandelen (de 'twee wegen', die van het Leven en die van de dood). Ze bevatten verschillende verwijzingen naar de Bergrede, Jezus Sirach15 en het boek Spreuken. Hoofdstukken 7 en 8 gaan hoofdzakelijk over de praktische aspecten van de doop en hoofdstukken 9 en 10 over de liturgie bij het avondmaal. Verder gaf dit schrijven een goed inzicht in de eredienst zoals
13
http://nl.wikipedia.org/wiki/Origenes http://nl.wikipedia.org/wiki/Didach%C3%A8 15 De wijsheid van Jezus Sirach is een deuterocanoniek boek. Het maakt geen deel uit van de Hebreeuwse Bijbel, en niet van de protestantse canon, maar wordt door de niet-protestantse kerken beschouwd als gezaghebbend. 14
22
deze in het begin van de 2e eeuw gehouden werd. De laatste hoofdstukken (11-15) gaan ten slotte over het beleid in de gemeenschap en hoofdstuk 16 over de toekomstverwachting van de christenen.
Hoofdstuk I t/m VI: de leer van de twee wegen
Hoofdstuk I: overzicht met toelichting van de Bergrede
Hoofdstuk II en III: toelichting op enkele geboden en verboden
Hoofdstuk IV: over het gedenken van de geloofsverkondigers en het nut van de goede werken
Hoofdstuk V: de weg ten kwade
Hoofdstuk VII t/m VIII: praktische aspecten van de doop
Hoofdstuk VI: over het onderhouden van het "juk des Heren"; onthouding van offervlees
Hoofdstuk VII: over het doopsel
Hoofdstuk VIII: over het vasten (voorafgaand aan de doop)
Hoofdstuk IX t/m X: liturgie en avondmaal
Hoofdstuk IX: over de eucharistie
Hoofdstuk X: eucharistisch/liturgisch gebed
Hoofdstuk XI t/m XV: het beleid in de gemeenschap
Hoofdstuk XI en XII: over profeten en charismatici
Hoofdstuk XIII: over de plicht tot het onderhouden van profeten, leraren e.d. door de gemeenschap
Hoofdstuk XIV: over de belijdenis van de zonden alvorens deel te nemen aan de eucharistie
Hoofdstuk XV: over de aanstelling van oudsten en diakenen
Hoofdstuk XVI: de toekomstverwachting van de christenen
Hoofdstuk XVI: over de eindtijd
23
De Kerk tot 313 Christus of Caesar – de externe strijd
De beginjaren van de kerk werden gekenmerkt door uitwendige en inwendige problemen. De interne problemen van valse leer waren een werkelijke en reële aanval en hierop richtte de kerk zich tussen 100 en 313 na Chr. Daarbij was er ook nog de vervolging, de druk van buitenaf, door de Romeinen. De vervolging van de kerk door de heidenen begon bij de Romeinen. De Romeinen gaven in al hun bezette gebieden veel ruimte voor religie en een grote mate van religieuze vrijheid (Hand. 18:12-15). Christenen werden in eerste instantie niet vervolgd, omdat het christendom gezien werd als een onderdeel van het Judaïsme. Het Judaïsme was niet verboden door de Romeinen, het werd niet gezien als een bedreiging. Over het algemeen was de vervolging tot het jaar 250 na Chr. veel meer plaatselijk en sporadisch (Hand. 18:2). Vaak kwam dit voort uit een bepaalde groep of regio, maar het was geen beleid van de Romeinse overheersers. Maar rond 250 na Chr. veranderde dat en werd de vervolging door de overheid aangewakkerd en ondersteund, ook werd de vervolging wreder. Maar de vervolging veroorzaakte dat de kerk groeide. Het bloed van de martelaren bracht veel mensen tot inkeer en geloof. ‘Het bloed van de martelaren veroorzaakte een ware groei in de kerk.’ (een veel gehoorde uitspraak) Er waren nog een aantal facetten, die meespeelden waarom christenen vervolgd werden.
OORZAKEN VAN VERVOLGING TOT HET JAAR 250 POLITIEK Zolang de kerk gezien werd als onderdeel van het Judaïsme werd ze getolereerd, dit omdat het Jodendom een legale sekte was (religio licita – toegestane godsdienst). De Romeinen respecteerden het Joodse geloof, vooral omdat het een bijzonder oude religie was. Ze beschouwden het dus min of meer als een goede traditie en zagen het als een bron van sociale en politieke stabiliteit. Het besef dat de christenen geen onderdeel van het Judaïsme waren, groeide. Daarbij werd het ook nog eens duidelijk dat als de christenen voor de keuze geplaatst werden, om een keuze te maken tussen Christus of Caesar, dat Christus meestal de eerste en hoogste was, die ze wilden eren en dienen. De christenen bekenden duidelijk kleur, ze vereerden Christus ver boven alles wat er op aarde was. Hun toewijding aan Christus ging veel verder dan hun toewijding aan de keizer van Rome. Toewijding aan de keizer was toewijding aan het Romeinse Rijk. Geen toewijding aan de keizer werd als ontrouw en rebellie naar de staat gezien. Zo werden christenen ervan verdacht ontrouw te zijn aan Rome. Ze weigerden de keizer te aanbidden. Ze weigerden offers te brengen aan de keizer. Dit was gelijk aan verraad. Daarbij verkondigden ze ook nog eens het Koninkrijk van God. Dit was een directe aanval en bedreiging voor de Romeinen. Dus, politiek gezien kwamen de christenen in een lastige hoek te zitten.
RELIGIEUS Maar ook religieus was er een basis voor vervolging. De Romeinen waren polytheïstisch, ze waren bijzonder tolerant als het om religie ging. Elke religie mocht bestaan, zolang ze ook de Romeinse goden aanbaden. De
24
Romeinen waren vooral gericht op het uitwendige in hun religie. Ze hadden altaren, beelden, priesters, rituelen, allemaal zichtbare zaken. Christenen waren vooral gericht op het innerlijke geloof, zonder beelden en zichtbare objecten. Christenen geloofden in een onzichtbare God. Als iemand een onzichtbare god aanbad, was hij volgens de Romeinen een atheïst. Christenen hadden een exclusieve God. Ze hadden een exclusieve boodschap, dat er maar één God, één Verlosser en één weg tot het eeuwige leven was. Dat geloofden christenen niet alleen, dat bazuinden ze ook nog in het rond. Dit stond haaks op het pantheïsme van de Romeinen.
MOREEL Dan was er ook nog een moreel probleem. De christenen kwamen niet meer bijeen in openbare gebouwen, maar op verborgen locaties en dat werd een bron van allerlei geruchten. Ze vierden het ‘liefdesmaal’, het avondmaal, dit was alleen voor ingewijden, voor hen die gedoopt waren. Daarbij werden ze gesterkt door het bloed en het lichaam van Christus. Ze noemden elkaar ‘broeders’ en ‘zusters’, zelfs man en vrouw noemden elkaar zo. Zo dacht men dat tijdens de samenkomst het licht uitging en christenen zich overgaven aan allerlei seksuele en perverse lusten, zelfs tot incest toe. Dit was voldoende brandstof voor de meest lugubere en bizarre geruchten.
SOCIAAL We moeten goed begrijpen dat er in die tijd geen middenklasse was. De middenklasse is een sociale klasse, die bestaat uit personen die niet (meer) met hun handen (hoeven) werken. Er was dus een hoge klasse, geen middenklasse en onder de hoge klasse kwam het andere volk. Een handje vol mensen had al de rijkdom, macht en leiding. De rest kende over het algemeen armoede, moest veel met de handen werken en werd verdrukt en misbruikt. De christenen maakten vooral bekeerlingen onder de lage klasse. De kerk had een grote invloed bij de laagste klasse, dat was de massa, de grootste groep ( 1 Kor. 1:26). Dit veroorzaakte angst voor een revolutie bij de leiders van Rome. Als je de massa achter je krijgt, heb je de kans om de elite omver te werpen. Zeker als we een ruwe schatting maken dat er meer dan 10 miljoen slaven waren in het Romeinse Rijk. Dan zou een opstand van de laagste klasse een directe bedreiging kunnen worden voor de elite, de hogere klasse. De christenen onderschreven daarbij ook nog eens duidelijk dat iedereen gelijk was in Christus. De status van de elite stond op het spel. Christenen trokken zich terug uit het sociale leven. Alles in het Romeinse Rijk, vooral in Rome zelf, draaide om afgoden en offers brengen aan afgoden. Elke theatervoorstelling, elk sportevenement, elke maatschappelijke activiteit was omringd door offers aan afgoden. Hierdoor trokken christenen zich terug uit het sociale leven en gingen steeds minder deelnemen vanwege hun geweten.
ECONOMISCH Vaak wordt vergeten dat er ook een economische omwenteling kwam in het Romeinse Rijk. Waar voorheen goed geld verdiend werd met beelden van afgoden, daalde de verkoop drastisch naarmate er meer christenen in bepaalde streken kwamen. We zagen dit al vroeg in de kerkgeschiedenis naar voor komen (Hand. 19:24-17; 16:16). Ditzelfde economische fenomeen zien we ook terug in de Romeinse geschiedenis. Er zijn brieven bewaard gebleven van Plinius de Jongere (62 – 113 na Chr.), waarin hij schrijft naar keizer Trajanus. Plinius was gouverneur van Bithynia, dat is het uiterste noordwesten van Turkije. In dat gebied waren veel mensen tot geloof gekomen, zoveel zelfs dat Plinius in zijn brieven vermeldt dat de afgodentempels er nagenoeg verlaten bijliggen en weinig tot geen bezoekers meer krijgen. Maar vooral ook dat de handelaren van afgodsbeelden hun inkomsten drastisch hebben zien dalen. Plinius laat duidelijk doorschijnen dat er ingrijpende economische gevolgen merkbaar zijn in deze regio.
25
Plinius kreeg een aantal christenen voorgedragen om te worden berecht. De ware gelovigen werden gedood als ze halsstarrig volhielden en niet wilden buigen voor de Romeinse keizer. Plinius wilde eigenlijk wel eens weten hoe hij met dergelijke zaken om moest gaan en zo schreef hij de keizer. Er kwam min of meer een stel regels dat de overtreding van een christen van dien aard was dat er geen gerechtelijk onderzoek nodig was. Maar als ze aangeklaagd worden, moeten ze gestraft worden. Elke logica ontbreekt, maar het was politiek gezien een prima zet. Elke christen die voorgeleid werd, werd gedwongen de keizer en de goden van het Romeinse Rijk te vereren of hij zou sterven. De rechtbank moest hun bij weigering straffen, zodat de gerechtelijke macht geloofwaardig zou blijven voor de rest van het rijk. Het gevolg van dit alles was dat christenen vervolgd werden, maar dat er ook geen strafrechtelijk onderzoek nodig was. Deze uitspraak kreeg verstrekkende gevolgen, 100 jaar later klaagt Tertullianus in Noord-Afrika dit onrecht nog steeds aan. ‘Als de Tiber (rivier die door Rome stroomt) de wanden bereikt, als de Nijl niet stijgt en de velden bevloeit, als er geen wind is of de aarde niet draait, als er een hongersnood is of wat voor plaag ook, de roep is elke keer ‘naar de leeuwen met de christenen’. (Tertullianus)
UITVOERDERS VAN VERVOLGING TOT HET JAAR 250 VERVOLGING ONDER NERO De georganiseerde vervolging van christenen begon eigenlijk onder keizer Nero, hij was keizer van 54-68. In 64 na Christus brak er een enorme brand uit in Rome die 6 dagen duurde. Daarbij werden 10 van de 14 wijken van de stad verwoest. Nero lag onder hevige kritiek, want geruchten deden de ronde dat hij het vuur aangestoken had. Hij zette zicht tot het uiterste in om zijn naam en reputatie smetteloos te laten lijken. Uiteindelijk kregen de christenen de schuld. Veel christenen werden opgepakt en verloren het leven. De publieke opinie over de christenen was al niet positief, dus waren zij een gemakkelijk doelwit. Het is hoogstwaarschijnlijk dat Petrus en Paulus hun leven verloren door deze vervolging. Velen werden gemarteld, levend in brand gestoken en aan de wilde dieren gevoerd. Dit alles gebeurde hoofdzakelijk in Rome zelf. ‘Eerst werden diegenen gearresteerd die bekenden; vervolgens werd op hun aanwijzingen een enorme massa mensen veroordeeld, maar nu niet wegens de misdaad van brandstichting maar wegens haat tegen de mensheid. En aan hun sterven werden spotternijen gekoppeld: ze werden bijvoorbeeld bekleed met huiden van wilde dieren, verscheurd door honden; aan kruizen genageld; of ze dienden, bestemd voor de vuurdood, bij het invallen van de avond als nachtelijke verlichting.’ (Annales 15.44.)
VERVOLGING ONDER DOMITIANUS Dertig jaar later kwam er een vervolging op gang door Domitianus (rond 90 na Chr.). Hier is niet zo heel veel over bekend, maar het was een werkelijke vervolging die een heel gebied betrof van Israël tot en met Turkije. De apostel Johannes werd hoogstwaarschijnlijk onder zijn bewind verbannen naar Patmos. Betreffende keizer Domitianus (81-96 n.Chr.) schrijft Eusebius, twee eeuwen later: ‘Domitianus, die zich wreed gedroeg tegenover velen, en een groot aantal mensen van goede afkomst en goede reputatie ten onrechte ter dood liet brengen, en vele andere gerespecteerde mensen uit Rome verbande onder verbeurdverklaring van hun bezittingen, volgde uiteindelijk ook Nero’s voorbeeld in diens haat en vijandigheid tegenover God. Hij was daarmee de tweede die een vervolging op ons in gang zette, hoewel zijn vader Vespasianus ons nooit ongunstig had bejegend’. Polycarp, een christen uit Smyrna (69 – 155 na. Chr.), werd door zijn ondervragers en rechter overhaald de keizer te aanbidden; ze wezen hem op zijn hoge leeftijd. Polycarp weigerde en de rechter schreeuwde het uit – ‘weg met de atheïst’. Polycarp reageerde met dezelfde woorden en wees naar de menigte ‘juist, weg met de atheïsten’. Opnieuw probeerde de rechter hem te overhalen Christus te verloochenen en de keizer te aanbidden. Waarop Polycarp de bekende woorden sprak- ‘68 jaar heb ik Hem gediend, Hij heeft mij geen 26
enkel kwaad gedaan. Hoe kan ik mijn Koning vervloeken die mij gered heeft’. Hij werd veroordeeld om verbrand te worden op de brandstapel. Waarop Polycarp reageerde: ‘ Het vuur dat u onder mij zal ontsteken, zal maar kort branden, maar het eeuwige vuur zal nooit ophouden’. Plinius de Jongere (62 – 113 na Chr.) heeft de christenen vervolgd met de steun van de keizer. Christenen hoefden niet gerechtelijk onderzocht te worden, ze konden gewoon gestraft worden. Ook Marcus Aurelius die het Romeinse Keizerrijk regeerde van 161 tot 180 bracht de christenen in gevaar. Justinus de Martelaar, ook wel Justinus Martyr, leefde van 100/114 tot ca. 165. Hij was een vroegchristelijke apologeet. Rond 165 werd hij te Rome onthoofd omdat hij christen was.
VERVOLGING ONDER DECIUS Gaius Messius Quintus Traianus Decius ( 190 of 201 - 251) was een Romeins keizer van 249 tot in 251 aan zijn dood. Hij was een verdediger van de oude waarden en tradities. Bijna onmiddellijk begon hij bij de aanvang van zijn regering de christenen te vervolgen met hulp van het leger. Het was de eerste systematische, van staatswege consequent doorgevoerde christenvervolging. Het Romeinse Rijk kreeg zowel intern als extern te maken met verval. Om dat tegen te gaan meende Decius dat een harde hand noodzakelijk was om zo de eenheid van het rijk te bevorderen en van de burgerbevolking conformiteit en loyaliteit te eisen. De christenen waren hierbij het doelwit vanwege de snelle groei van de kerken en het mogelijke gevaar van een rijk binnen het Romeinse Rijk. Bij keizerlijk edict werden alle ingezetenen verplicht aan de staatsgoden te offeren als bewijs van loyaliteit. Wie door een bijzondere commissie loyaal werd bevonden, kreeg dan een schriftelijk attest (libellus, vandaar de term libellatici ="afvallige christenen"). De kerk had nadien grote moeite en raakte in zekere zin verdeeld over hoe te handelen met de ‘afvallige christenen’ die wel geofferd hadden, maar later daarop terugkwamen.
VERVOLGING ONDER DIOCLETIANUS 16 Gaius Aurelius Valerius Diocletianus (242 - 316) was Romeins keizer van 284 tot 305. Hij was een belangrijke keizer die vooral bekend geworden is vanwege zijn bijzonder organisatorische talenten. Onder zijn keizerschap werden veel aspecten van het Romeinse Rijk vernieuwd of opnieuw georganiseerd, zoals het leger, de provinciën, het monetaire systeem en de belastingen. Hij was een sterke militaire leider en hervormde het Romeinse Rijk van een democratie naar een dictatuur, waarbij hij de senaat ophief en alle macht naar zich toetrok. Daarbij verdeelde hij het leiderschap van het rijk in vier delen en stelde vier keizers aan. Zijn eigen vrouw en dochter waren christen en alles wijst erop dat Diocletianus zelf niet zo heel veel moeite had met christenen. Maar één van de andere keizers overtuigde hem om stappen te ondernemen omdat christenen het leger niet wilden ingaan. Langzaam maar zeker groeide ook bij Diocletianus argwaan en achterdocht naar christenen, zodat de vervolging langzaam maar zeker uitgroeide tot de ergste vervolging die de kerk tot nu toe had meegemaakt. In 303 vaardigde de keizer koninklijke edicten uit en verordonneerde dat christelijke kerken vernietigd en christelijke heilige boeken verbrand moesten worden. Ook de samenkomsten van christenen werden verboden. Eusebius maakt melding, dat ‘niet lang daarna andere decreten werden uitgevaardigd, bevelende dat de leiders van de kerken eerst in de gevangenis gegooid moesten worden en daarna met alle middelen gedwongen moesten worden om te offeren’. Een groot aantal werd opgesloten en de gevangenissen zaten overal vol met bisschoppen, priesters en diakenen, voorlezers en geestuitdrijvers, zodat er geen plek meer over was voor hen die veroordeeld waren voor misdaden.
16
http://nl.wikipedia.org/wiki/Christenvervolgingen_door_Diocletianus,_Galerius_en_Maximinus
27
Op 30 april 311 geeft Galerius op zijn sterfbed, mede namens de keizers Constantijn en Licinius, het zogenaamde ‘Edict van Tolerantie’ uit. Dit hield in dat christenen hun geloof weer mochten naleven, op voorwaarde dat ze de maatschappelijke orde niet aantastten. Het Edict van Milaan dat in februari 313 werd uitgevaardigd, is een decreet van Licinius en Constantijn de Grote, de twee heersers van het Romeinse Rijk. In dit decreet bezegelden zij hun alliantie en bepaalden dat er in het Romeinse Rijk voortaan vrijheid van godsdienst heerste. Er staat in vermeld dat de Romeinse burgers vrij zijn om zelf hun religie te kiezen en te belijden. Dit bekrachtigde het einde van de christenvervolgingen die in 305 of 306 in West-Europa en in 311 in de oostelijke helft van het rijk waren beëindigd. Het initiatief voor deze bekrachtiging ging uit van Licinius, maar zou later toegeschreven worden aan Constantijn, die als overwinnaar uit hun tweestrijd was gekomen en het edict in 312 had ondertekend uit collegialiteit. De originele tekst zelf is niet bewaard gebleven, maar Lactantius haalt in zijn boek grote delen van deze originele tekst aan. Onder meer staat erin dat alle bezittingen, gebouwen en grond die de christelijke gemeenschap ontnomen waren, teruggegeven zullen worden.
GEVOLGEN VAN DE VERVOLGING TOT HET JAAR 250 De kerk groeide in de beginjaren, tijdens de eerste eeuw vooral in de steden en in de oostelijke kant van het Romeinse Rijk. In de tweede eeuw groeide de kerk vooral onder de Griekssprekende heidense groepen in het rijk. De derde eeuw was kenmerkend voor de kerk, doordat ze westwaarts trok en vooral West-Europa veroverde. Schattingen geven aan dat rond het jaar 250 mogelijk 5 tot 12 procent van de totale bevolking van het Romeinse Rijk christen was. De kerk werd geconfronteerd met de vraag wat te doen met christenen die gebogen waren voor de verdrukking. Konden ze nog langer in de kerk blijven? Wat te doen als ze berouw en inkeer toonden, mochten ze dan terug? Er kwamen dus praktische vragen waarop de kerk een antwoord moest vinden. Tevens gaf de vervolging aanzet tot het vormen van de Bijbel. Brieven of bepaalde gedeelten van de Bijbel waren verboden om in bezit te hebben. De kerk wilde er zorg voor dragen dat niets verloren ging en zo werden de brieven langzaam maar zeker samengevoegd. Als laatste geeft de vervolging aan dat er altijd een spanning zal blijven bestaan tussen Christus volgen en gehoorzaam zijn aan de overheid.
28
De Kerk tot 313 Waarheid of leugen - de interne strijd
Zoals al vermeld moest de kerk op twee fronten strijd voeren. Niet alleen de externe vervolging, maar ook de interne verdeeldheid lag op de loer. Naarmate er steeds meer heidenen tot geloof kwamen en de kerk overspoeld werd door mensen geschoold in de Griekse filosofie en leer, werd het noodzakelijk om stellingen in te nemen. Welke boeken er tot de Bijbel behoorden, moest bepaald worden. Wat gezonde leer was, moest verwoord worden om zo ook intern richting en rust te creëren.
WETTICISTISCHE AANVALLEN We zouden denken, dat nadat de raad in Jeruzalem de heidenen vrij had gesproken van de ceremoniële en rituele wetten van Mozes als voorwaarde voor verlossing, de zaak eens en voor altijd duidelijk was (Hand. 15). Helaas laat de kerkgeschiedenis iets anders zien. Het waren vooral de Ebionieten die ervoor streden om de wetten van Mozes weer tot leven te roepen in de kerk. Zij benadrukten de eenheid van God. De wetten van Mozes zagen ze als Gods hoogste uiting van Zijn wil die voor iedereen van toepassing was. De Ebionieten waren een Joods-christelijke groepering binnen het vroege christendom en werden door de kerkvaders als zodanig aangeduid. Zij woonden in Transjordanië. De Ebionieten gebruikten een eigen evangelie, bekend als het evangelie van de Ebionieten. Deze Ebionieten waren zowel Joods als christelijk, omdat zij de Joodse leer niet verwierpen. Zij geloofden dat Jezus de natuurlijke zoon van Jozef en Maria was, maar dat hij bij de doop door God was ‘uitgekozen’ als de meest rechtschapen mens op aarde. Naar hun mening was Jezus de allereerste mens die Gods wet volledig gehoorzaamd heeft. En door Zijn gehoorzaamheid aan de wet werd Hij gerechtvaardigd en daarom de Christus genoemd. Ook al verdwenen de Ebionieten bij de vernietiging van Jeruzalem in 135 na Chr., hun leerstellingen zouden nog lange tijd invloed hebben.
FILOSOFISCHE AANVALLEN Ondanks het feit dat de Ebionieten een aanval op de kerk deden, was er een invloed die veel gevaarlijker bleek te zijn. Het was de filosofische benadering van het geloof, de gnostiek genaamd. Het gnosticisme maakte een duidelijke scheiding tussen geest als goed en materie als slecht. Dit werd gevoed door theodicee (Gods relatie tot het kwaad). Ze meenden dat God geen enkele relatie had tot het kwaad. God was Geest en geest was goed. Zo bleef Gods reputatie gespaard, heilig en zuiver. Dit wordt ook wel het dualisme genoemd, een sterke scheiding tussen materie en geest. Het gevolg was ook dat God geen Schepper kon zijn van de materiële wereld. Materie was dus slecht en dat had directe gevolgen in relatie tot Christus. Hij kon geen God zijn in een menselijk lichaam. Hij was een ‘geestverschijning’ in een ogenschijnlijk menselijke gedaante. Christus kwam op Jezus voor een korte tijd, maar verliet Hem voordat Hij stierf. De goddelijkheid en mensheid van Christus lagen zwaar onder vuur. De verlossing was voor een kleine elitegroep die een ‘hogere’ kennis wisten te vinden, zij zouden opgenomen worden tot God. Marcion van Sinope 17 (rond 85 — rond 160) was stichter van de naar hem genoemde marcionistische kerkgemeenschap. Marcions kerk werd christelijk genoemd, in tegenstelling tot de andere kerk die zich katholiek noemde. 17
http://nl.wikipedia.org/wiki/Marcion_van_Sinope
29
Marcion was de eerste die een christelijke canon van de Bijbel opstelde. Hij zag de wraakzuchtige God van het Oude Testament niet als God de Vader van het NT. De God van het OT was anders dan Jezus Christus, die naastenliefde voorstond. Daarmee kwam er een afschuw van het OT en de Joden in het algemeen. Het door Marcion gepropageerde evangelie was daarom ontdaan van alle verwijzingen naar het Oude Testament. Hij was de eerste die de vele vroegchristelijke geschriften inhoudelijk beoordeelde, een schifting aanbracht en een canon bepaalde. In Marcions canon bleven alleen één evangelie (het evangelie volgens Marcion) en de tien brieven van Paulus over. De kerk werd gedwongen om een antwoord te formuleren en zo werd de canon, de huidige boeken in de Bijbel, bepaald. Tevens kwam er een praktische nood om een korte geloofsbelijdenis te ontwerpen waarmee men snel kon toetsen of een bepaalde richting of geloofsovertuiging gezond en orthodox was.
MANICHEÏSME 18 Het manicheïsme is een oude religie, gesticht door Mani (216-276) in het oude Perzië. Deze religie had ooit grote aanhang, maar is nu uitgestorven. In het door Mani verkondigde religieuze stelsel, dat beïnvloed was door de Joods-christelijke sekte van de Elkesaieten19, misschien ook door het mandaeïsme20, het gnosticisme en andere richtingen, werd een complete tegenstelling geleerd tussen licht en duisternis, tussen goed en kwaad, tussen ziel en stof (gnostisch dualisme). Mani vroeg van zijn aanhangers strenge ascese en vegetarisme. Via redelijk denken kon de ziel terugkeren naar het licht, de bevrijding. Een hoofdrol in die bevrijding spelen de Electi, de uitverkorenen. Zij vermijden alles wat schade kan toebrengen aan het gevangen licht door een strenge ascese, het oefenen van seksuele onthouding en het vermijden van arbeid (zoals het snijden van groenten en plukken van fruit). Voor de verzorging van de electi zijn de auditores, de toehoorders, verantwoordelijk. De electi hielden zich vooral bezig met verkondiging, pastorale zorg, astrologie, missionering en waarzeggerij. De verdeling in twee soorten gelovigen vormde de basis voor een strak hiërarchisch georganiseerde manicheïstische "kerk". Dit laatste facet van een sterke tweedeling van de kerk heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de groei van een geestelijke orde in de kerk. Aan de ene kant vinden we de gewone mensen en aan de andere kant de geestelijken, ook wel clerici genoemd (enkelvoud: clericus). Augustinus was negen jaar toehoorder bij het manicheïsme; aan de ascese deed hij niet mee omdat hij geen van de electi was. Uiteindelijk werd hij één van de fanatiekste bestrijders van het manicheïsme.
NEOPLATONISME 21 Dit was een filosofisch gedachtegoed, dat een enorme invloed gehad heeft doorheen de geschiedenis. Het begon met Plotinus (205-270). De basis was een mystieke gedachte om God te leren kennen en opgenomen te worden in het goddelijk wezen. Het uiteindelijke doel was het herabsorberen van het hele universum in God. Daarbij zou het verlost worden van alle materiële en fysieke zaken.
18
http://nl.wikipedia.org/wiki/Maniche%C3%AFsme De Elkesaieten kenden het doopsel, dat herhaald kon worden toegediend. Daarnaast was bij hen ook het Avondmaal in gebruik. De groepering cultiveerde ook verschillende andere voorschriften, zoals spijswetten en gedragsregels. De Elkesaieten worden vaak als een Joods-christelijke sekte voorgesteld. Bron – wikipedia 20 Mandaeërs zijn de aanhangers van een oude godsdienst die voornamelijk in het grensgebied tussen Iran en Irak wonen. Hun aantal is kleiner dan 100.000; waarschijnlijk slechts enkele duizenden. De term "mandaeërs" is afgeleid van menda, wat 'kennis' betekent, kennis van God. Op grond hiervan worden de Mandaeërs wel als gnostici gezien. De mandaëse religie is dualistisch van aard en schrijft de doop, het gebed, het vasten en het geven van aalmoezen voor. De Mandaeërs erkennen een aantal profeten, waaronder Adam, Seth, Sem en Johannes de Doper. Bron – wikipedia 19
21
http://nl.wikipedia.org/wiki/Neoplatonisme
30
‘Onze ziel kan kiezen of zij zich wil hechten aan die materie, of dat ze tracht op te stijgen naar het hogere. Dit laatste kan uitmonden in een tijdelijke, mystieke, eenwording met de Ene. Dit is iets wat volgens Plotinus alleen bereikt kan worden na een langdurig en serieus beoefenen van de filosofie, waarbij onze ziel als eerste het stadium van het Intellect bereikt, en daarna de eenwording kan ervaren. Deze innerlijke ervaring van het 'opstijgen' naar de Ene, die Plotinus zelf enkele keren heeft ervaren, is het mystieke aspect van het neoplatonisme. Het is het allerhoogste wat een mens kan bereiken en zou het eigenlijke doel van al zijn streven moeten zijn’.22 Het is een leven van mystieke meditatie en intuïtie om God te zoeken en opgenomen te worden in de Ene.
MYSTIEK Mystiek (van het Griekse μυστικός, mystikos - 'geheimzinnig') betreft het hartstochtelijk streven naar een persoonlijke vereniging van de ziel met God, vaak door middel van persoonlijke ervaringen van bewustzijnstoestanden voorbij de normale menselijke perceptie. Mystiek betekent het op enigerlei wijze trachten te komen tot een innige vereniging met God, het goddelijke of het bovennatuurlijke, of het bereiken van diepe staten van meditatie en spirituele realisaties. Veelal gebeurt dit door middel van gebed, beschouwing of meditatie.23
CONCLUSIE Veel van deze filosofische invloeden zien we vandaag de dag weer terugkomen. We horen vaker over mensen die het klooster ingaan om de rust te vinden en zich open te stellen voor God. Kerken en gelovigen die zich bezighouden met beschouwend gebed of contemplatief bidden. Mensen die spreken over mystieke ervaringen met God die ons ‘gewone’ gelovigen klein maken omdat wij die ervaringen niet hebben. ‘Contemplative is een afgeleide van het woord contemplate en dat betekent 'beschouwen' of overpeinzen. Het wordt ook wel 'Centering prayer' genoemd. De bedoeling is dat de persoon die zich hiermee bezighoudt, in plaats van normaal gebed of dankgebed, zich nu bezighoudt met het zoeken van de stilte en vervolgens vanuit de 'juiste lichaamshouding' in een staat van meditatie komt. Daarna gaat men herhalend bidden; aangeraden wordt een 'heilig woord' in gedachten te nemen (God, Jezus) en dit steeds te herhalen. Van de website van 'Contemplative outreach' nemen we de volgende beschrijving over: 'Christelijke Contemplative Prayer is het openstellen van de geest en het hart, ons hele wezen, voor God, het Ultieme Mysterie, voorbij gedachten, woorden en emotie' [..] Contemplative Prayer is het gebed van de stilte, het ervaren van Gods aanwezigheid'24.
THEOLOGISCHE AANVALLEN Er zijn een groot aantal theologische aanvallen geweest en veel van de bovengenoemde aanvallen hadden ook een theologische kant. Maar we willen er twee noemen uit de begintijd van de kerk die het vernoemen waard zijn.
MONTANISME Het montanisme is een stroming in de kerkgeschiedenis. De aanhangers worden montanisten genoemd. Het 25 zijn volgelingen van Montanus (overleden ongeveer 195) . Het begon als tegenbeweging van een sterke nadruk op formaliteiten in de kerk. Alles leek georganiseerd, er was veel vastgelegd over hoe de dingen in de kerk moesten verlopen. Ze hadden grote bezwaren dat een bisschop de leiding over een gemeente had. De montanisten legden meer de nadruk op de vrijheid en leiding door de Heilige Geest. 22
http://nl.wikipedia.org/wiki/Neoplatonisme Hoewel contemplatie en meditatie nauw aan elkaar verwant zijn, is er een verschil: bij meditatie wordt vaak een onderwerp, iets of iemand in het midden van de aandacht geplaatst (objectgerichte meditatie), bij contemplatie probeert men zich meer ontvankelijk op te stellen en te verblijven bij het voorwerp van contemplatie om zich hierdoor te laten doordringen. (bron – wikipedia) 24 http://www.bijbelaktueel.nl/publicatie/centrerend_gebed.pdf 25 http://nl.wikipedia.org/wiki/Montanisme 23
31
Tevens hadden ze een vreemde nadruk op de eindtijd. Montanus geloofde dat het Koninkrijk van God nabij was en dat hij daarin een bijzondere plaats innam. Hij zag zichzelf als een ‘spreekbuis’ van God door wie de Heilige Geest sprak. De Heilige Geest kwam niet tot zijn recht in de kerk leek de onderliggende gedachte. Het was een waarschuwing voor de kerk om nooit de emotionele kant van de mens te vergeten in de geloofsleer en de geloofsbelijdenissen.
MONARCHIANISME Het monarchianisme is een verzamelnaam voor valse leerstellingen, waarin de eenheid van God over geaccentueerd wordt ten koste van de Drievuldigheid of Drie-eenheid. Het monarchianisme was ontstaan in reactie op het heidens polytheïsme, het gnosticisme dat stelde dat uit God vele eeuwige wezens waren voortgekomen en het dualistische Marcionisme (de God uit het OT en NT waren twee verschillende goden). Wat volgde was een ontkennen dat God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest gelijkwaardig God zijn. Het monarchianisme kent een aantal varianten. Het kan voorgesteld worden als Vader, Zoon en Heilige Geest, die als drie verschijningsvormen of toneelrollen van één Persoon gezien worden. God is daarbij slechts één Persoon, die zich in drie verschillende gedaanten of verschijningsvormen openbaart. Of dat Jezus Christus een door God geadopteerd schepsel is, waarin de goddelijke kracht op bijzondere wijze werkte. Het gevolg was dat de kerk moest nadenken en bestuderen hoe ze de Drie-eenheid wilde omschrijven op basis van wat de Bijbel leerde.
ORGANISATORISCHE AANVALLEN We kunnen ons voorstellen dat het voor de kerk, die zo veel te verwerken kreeg van binnen en van buiten, niet altijd eenvoudig geweest moet zijn om juist te handelen in elke situatie. We hebben al eerder gezien dat de kerk met hevige vervolging te maken kreeg. Het martelaarschap werd daarbij verheven tot een verhoogde status. Wie zich liet martelen, kreeg aanzien in de kerk. Maar niet iedereen had een dergelijk robuust geloof, dat hij of zij die weg van martelaarschap ook verkoos. Daarbij werd vaak een uitweg geboden door te offeren of het geloof af te zweren. Sommigen die dit gedaan hadden, wilden toch nog bij de kerk horen of keerden terug naar de kerk om wat voor reden dan ook. Dit bracht een enorme discussie in de kerk op gang over wat ze moesten doen met deze mensen. Hieruit ontstond het donatisme. Het donatisme is een schismatische stroming uit de kerkgeschiedenis van de 4e eeuw. Het ontstond in Afrika, direct na de laatste grote christenvervolging onder keizer Diocletianus. Toen de vervolging over was, wilden veel christenen die eerst hun geloof verloochend hadden weer in de kerk opgenomen worden; zij werden "traditores" genoemd. De donatisten waren voor een strenge handhaving van de excommunicatie en wilden deze afvalligen niet weer in de schoot van de kerk opnemen. De stroming ontwikkelde een eigen theologie, waarbij een terugkeer naar een eenvoudigere en Bijbelse vorm van gemeente-zijn werd voorgestaan. Daarom vonden ze een hervorming van de kerk nodig. Nadat al hun pogingen om de kerk te hervormen op niets waren uitgelopen, scheidden zij zich ten slotte definitief af van de katholieke gemeenschap Aan het begin van de vierde eeuw oefenden de donatisten sterke invloed uit op de Noord- Afrikaanse kerk. Het conflict was traumatisch en bleek ten slotte zelfdestructief. Toen in de 7e eeuw de islam Noord-Afrika bezette, liep de bevolking in snel tempo over naar de islam. Dit in tegenstelling met bijvoorbeeld Egypte en Groot-Syrië. Van het christelijke Noord-Afrika, van kerkvaders als Tertullianus en Augustinus, bleef niets over
32
De Kerk tot 313 De kerk en haar structuur
We hebben al gezien dat de kerk van 100 – 313 door heel wat turbulentie gegaan is. Zowel intern als extern werd de kerk op de korrel genomen. Het kon niet uitblijven dat de kerk hierdoor zijn fundament formeerde en neerlegde, zodat de rest van de kerkgeschiedenis hier verder op kan bouwen. Een aantal facetten werden gevormd en zouden als basis dienen.
DE HEERSCHAPPIJ VAN ÉÉN BISSCHOP IN DE KERK Uit praktische en theologische nood kwam langzaam maar zeker één bisschop in elke gemeente boven de anderen te staan. Dit was een groeiproces, voortkomend uit allerlei voorvallen en omstandigheden die we hiervoor hebben behandeld. De mensen schreven deze ene bisschop daarbij ook nog eens een verhoogde positie toe. De vervolging en de uitdagingen binnen de kerk vereisten een krachtig leiderschap en zo groeiden de macht en positie van de bisschop. Daarbij kreeg het avondmaal een steeds belangrijkere plaats in de kerk waardoor de bisschop die het avondmaal leidde een verhoogd aanzien kreeg. Zo kwam er in de meeste gemeenten één bisschop op de voorgrond. Daarbij was de volgende stap een logisch gevolg om de bisschop van de ene kerk meer gezag toe te kennen dan bisschoppen van andere kerken. De kerk in Rome erkende al heel spoedig dat de bisschoppen directe opvolgers waren van de apostel Petrus. Dit was een prestigekwestie, ook vanwege de speciale plaats die Rome in het leven van de apostelen Petrus en Paulus had. De kerk in Rome was verreweg de rijkste van alle kerken. Daarbij was het ook nog eens de hoofdstad van het Romeinse Rijk dat een belangrijke bonus was. Anderzijds waren er vijf andere grote en belangrijke plaatsen waar problemen waren, waardoor de bisschoppen niet tot die status konden groeien als de bisschop van Rome. De bisschop van Jeruzalem was verjaagd bij de val van Jeruzalem in 135 na Chr. De bisschop van Efeze had zijn handen vol aan een theologische error van de montanisten. Daarbij werd ook nog eens de bisschop van Efeze afgezet door de bisschop van Rome. Het eerste document waarin over de apostolische successie werd nagedacht, stamt van de kerkvader Irenaeus van Lyon uit de 2e eeuw. In een uiteenzetting tegen de leer van de gnostiek die zich op geheimgehouden overleveringen van Jezus en de apostelen beriep, noemt Irenaeus de doorgave en bewaking van de juiste geloofsleer als zin van de apostolische successie. Van een bisschop die in de apostolische successie staat, wordt doorgaans een authentiek getuigenis verondersteld.26 Aan het einde van deze periode waren drie dingen een feit. De apostolische successie is de ononderbroken doorgave van het bisschopsambt, waarop de kerk en haar hiërarchie steunt. Deze doorgave gebeurt door de bisschopswijding, die binnen de apostolische successie gezien wordt als teruggaand op de eerste apostelen. In elke kerk was één bisschop die hoger werd geacht dan de anderen. Deze had een verhoogde positie verworven en verkregen. De bisschop van Rome had de hoogste positie verworven onder alle bisschoppen. Een primaat is iemand die in kerkelijk opzicht op de eerste plaats komt27. Dit was de basis voor de verdere ontwikkeling van de Rooms katholieke kerk, die later uitgroeide tot de pauselijke status en cultus zoals we die nu kennen.
26
http://nl.wikipedia.org/wiki/Apostolische_successie In de katholieke kerk is de paus de primaat van de gehele katholieke kerk. Aartsbisschoppen die tevens aan het hoofd staan van een kerkprovincie in een land waar slechts één kerkprovincie is, zijn de primaat van hun kerkprovincie. 27
33
DE GELOOFSBELIJDENIS VAN DE KERK Om gemakkelijk en praktisch ook uit de voeten te kunnen, kwam er nood aan een geloofsbelijdenis, een korte formulering of opsomming van de essentiële geloofsfeiten. Zo kon men snel en gemakkelijk theologische stellingen onderwerpen aan onderzoek en toetsing. Niet alleen om het ‘kaf van het koren te scheiden’, maar ook om gelijkgestemde orthodoxe gelovigen te omarmen. De oudst gekende geloofsbelijdenis is de apostolische geloofsbelijdenis.
DE APOSTOLISCHE GELOOFSBELIJDENIS De apostolische geloofsbelijdenis is één van de centrale geloofsbelijdenissen uit het christendom. De apostolische geloofsbelijdenis is de eenvoudigste van de geloofsbelijdenissen. De belijdenis is langzaamaan ontstaan uit onder andere verzen uit de Bijbel en rond 170 is de eerste bekende versie op schrift gezet. Eén van de vroegst bekende aanzetten van deze geloofsbelijdenis is terug te vinden in de geschriften van Ireneüs van Lyon (overleden circa 200). In één van zijn teksten, daterend uit het jaar 170, formuleert hij de geloofsartikelen als volgt:
Wij geloven: in één God en Vader Almachtig, die hemel en aarde maakte, en de zee en al wat daarin is; en in één Christus Jezus, de Zoon van God, onze Heer; die vlees geworden is uit de maagd tot ons behoud; en in Zijn lijden onder Pontius Pilatus; en in Zijn dood en opstanding; en in Zijn lichamelijke vaart ten hemel; en in Zijn wederkomst uit de hemel in de heerlijkheid van de Vader om alle dingen onder één Hoofd te vergaderen en over allen een rechtvaardig oordeel uit te spreken; en in de Heilige Geest; en dat Christus zal komen van de hemel om alle vlees op te wekken, en de goddelozen en onrechtvaardigen te verwijzen naar het eeuwige vuur; en om aan de rechtvaardigen en heiligen onsterfelijkheid en eeuwige heerlijkheid te geven.
ANDERE GELOOFSBELIJDENISSEN Doorheen de eeuwen zullen er nog vele geloofsbelijdenissen volgen. Sommigen zullen de geloofsovertuiging van hele denominaties gaan bepalen. Anderen zijn meer plaatselijk en worden gebruikt in klein verband. Aanwijzingen voor korte geloofsopsommingen vinden we ook terug in Gods woord (Rom. 10:9-10; 1 Kor. 15:4; 1 Tim. 3:16).
34
GELOOFSBELIJDENIS VAN NICEA-CONSTANTINOPEL De geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel is de tekst waarin voor de eerste keer in de christelijke geschiedenis de fundamentele doctrines van het christendom werden vastgesteld: 1. 2.
De leer van de incarnatie/menswording van God in de persoon van Jezus Christus. De triniteitsleer (er bestaat maar één God, maar deze manifesteert zich in drie personen)
CHALCEDONISCHE GELOOFSBELIJDENIS Verder is er nog de Chalcedonische geloofsbelijdenis, opgesteld tijdens het Concilie van Chalcedon in 451. De nadruk wordt gelegd op de twee verenigde, onveranderlijke, onscheidbare naturen in Christus namelijk de goddelijke en de menselijke natuur.
DE GELOOFSBELIJDENIS VAN ATHANASIUS Deze belijdenis was geschreven om het arianisme te bestrijden, zoals ook Athanasius dat deed. De meeste geschiedkundigen zijn het er tegenwoordig over eens dat Athanasius niet de auteur kan zijn. Het is de eerste geloofsbelijdenis waarin de gelijkheid van de drie personen van de Drie-eenheid expliciet wordt vermeld. Ze verschilt van de Nicea-Constantinopel en apostolische geloofsbelijdenis doordat ze degenen vervloekt en veroordeelt die het niet eens zijn met de geloofsbelijdenis.
DE CANON VAN HET NIEUWE TESTAMENT VAN DE KERK De bisschop had gezag gekregen en de geloofsbelijdenissen werden geformuleerd. Maar, nu was er ook nog een nood om te bepalen welke boeken tot de canon van het Nieuwe Testament behoorden. Ook al was en is er geen eensluidende gedachte welke boeken in het OT het NT opgenomen behoorde te worden, was er wel grote overeenstemming (zie bijlage I). Maar het tot stand komen van een lijst gezaghebbende brieven die in de canon van de Bijbel werden opgenomen, was een langzaam proces. Het was niet zo dat er een vergadering belegd werd waar er over gestemd werd en waar bisschoppen gezamenlijk samen kwamen om het te bepalen. De canon kwam ook niet rechtstreeks uit de hemel vallen met een briefje bij de brieven die in het NT opgenomen moesten worden. Het was wel zo dat de overkoepelende raad van kerken zich erover gebogen heeft, maar ze hebben alleen maar bevestigd wat door de gemeenten al geruime tijd werd beleden. Het duurde ongeveer tot het jaar 175 dat het NT grotendeels bijeen was gebracht, op een paar uitzonderingen na. De belangrijkste test om opgenomen te worden in de canon van het NT waren de tekenen van het apostelschap die herkenbaar moesten zijn. Het moest dus geschreven zijn door een apostel of een directe naaste van een apostel. Als het publiekelijk gelezen werd, moest het de gelovigen voeden. Het mocht de rest van de Bijbel niet tegenspreken en het moest de test van de geloofsbelijdenis doorstaan. Daarbij was het ‘geweten’ van de kerk van doorslaggevende betekenis en de Heilige Geest maakte doorheen de gemeenten duidelijk wat werkelijk opgenomen moest worden en wat niet.
KORTE OPSOMMING VAN DE ONTWIKKELING 28 Rond 155 meldde Justinus het bestaan van vier evangeliën. Tussen 170 en 180 zette Tatianus in zijn geschrift de vier evangeliën naast elkaar. In deze periode werden de andere geschriften van het Nieuwe Testament ook al genoemd. Tussen 150 en 180 bestond dus een verzameling van Nieuwtestamentische geschriften met apostolisch gezag. De samenstelling verschilde per kerk. Vanaf 180 verschijnen de evangeliën plotseling met verwijzing naar de naam van de (toegeschreven) auteur. Rond 180 noemde Theophilus van Antiochië dertien brieven van Paulus. Rond 180 na Chr. waren ongeveer 20 van de 27 brieven samengebracht in de canon. Twijfel bestond er over Jacobus, 2 Petrus, 2 en 3 Johannes, Judas, Hebreeën en Openbaring. In de jaren die volgen, ontstaat meer overeenstemming over de canon. 28
http://nl.wikipedia.org/wiki/Canonvorming_van_het_Nieuwe_Testament
35
Ireneüs erkent rond 185 alle boeken van het Nieuwe Testament, met uitzondering van Hebreeën, Filemon, Judas, 2 Johannes en 3 Johannes. Hippolytus van Rome erkent rond 200 dezelfde boeken als Ireneüs. Er is een document gevonden, de 'Canon Muratori', gedateerd rond 170, met een lijst van boeken van het Nieuwe Testament. Deze lijst bevat alle boeken, met uitzondering van Hebreeën, 1 Petrus, 2 Petrus en 3 Johannes. Tertullianus erkent rond 200 alle boeken, behalve Hebreeën, Jakobus en 2 Petrus. Clemens van Alexandrië erkent in diezelfde tijd alle boeken van het Nieuwe Testament, maar daarnaast ook de apocriefe en heidense geschriften. In zijn omgeving was kennelijk nog geen duidelijke canon. In de grotere kerken was alleen nog onduidelijkheid over Hebreeën, Jakobus en 2 Petrus. Canoniciteit werd bepaald aan de hand van veronderstelde apostolische oorsprong, gebruik in de officiële liturgie en overeenstemming met de apostolische traditie. Hilarius van Poitiers erkende voor 367 de volledige canon, zo ook Ambrosius van Milaan, Hiëronymus en Augustinus in de loop van de vierde eeuw. Tijdens het derde Concilie van Carthago in 397, werd de canon officieel door de Latijnse kerk vastgelegd. De twijfels gingen vooral over de apostoliciteit van de brieven.
DE CANON BEVESTIGD Het Concilie van Hippo had plaats in 393 in Hippo Regius, dat nu Algerije is. Tijdens dit concilie werd de canon van de Bijbel samengesteld. Deze werd later tijdens het Concilie van Carthago (418-419) officieel bekrachtigd. Dit hield niet in dat deze boeken toen pas in de canon werden opgenomen, zoals vaak ten onrechte wordt beweerd, maar dat men het er unaniem over eens was dat ze al sinds jaar en dag door de kerk als geheel en canoniek beschouwd waren. Hierin zien we de leiding van de Heilige Geest doorheen de kerk aanwezig. Tijdens dit concilie werd er verwezen naar de lijsten van canonieke boeken die al eerder door anderen waren opgesteld, op basis van lokale overeenstemming onder de christenen.
DE LITURGIE VAN DE KERK In elke kerk is er één speciale leider of bisschop. Hier wordt ook nog eens geloofd dat deze een directe opvolger is van de apostelen. Tevens wordt hij gezien wordt als de bewaarder van eenheid en de verdeler en bepaler van waarheid. Vele heidenen waren aan de kerk toegevoegd uit heidense religies waar vaak een duidelijk onderscheid was tussen geestelijken en gewone mensen. Is het niet vreemd dat er een steeds duidelijker onderscheid gemaakt werd tussen heiligen in de kerk en de gewone mensen? Het avondmaal en de doop mochten alleen maar door erkende en bevoegde personen bediend worden. Zowel het avondmaal, als de doop werd exclusief het werk van de bisschop als enige bevoegde. De doop was hoofdzakelijk door onderdompeling en werd verstrekt aan iedereen die geloofde in Christus en die gedoopt wilde worden. Maar aan het einde van de 2e eeuw werd er een bepaalde wachtperiode ingelast, een tijd van extra onderwijs. Er werd dan eerst catechese gegeven alvorens ze deel mochten nemen aan de eredienst. De kinderdoop ontwikkelde zich in deze periode. Verder kwam er een kerkelijke kalender, een kerkelijke of liturgische jaarindeling in deze periode. Pasen leek eerst vast te liggen, voorafgaand was er een periode van 40 dagen vasten (de veertigdagentijd, de periode die begint op Aswoensdag als voorbereiding op het paasfeest). Kerst werd pas rond 350 na Chr. opgenomen in de kerkelijke kalender.
OPSOMMING De kerk tot 313 was een kerk die veel doorstaan heeft, die vaak gedwongen werd om stappen te nemen, die geforceerd werd om vraagstukken op te pakken en er vorm aan te geven. Het was in dat opzicht een heroïsche kerk, een kerk die ondanks alle vervolging en interne problemen bijzonder goed de toets had doorstaan. Waar ze konden, waren de christenen dienstbaar en betrokken bij het sociale leven. Hun liefde en zorg voor de armen was één van de meest kenmerkende eigenschappen waarmee veel indruk gemaakt werd op hun ongelovige buren.
36
De komende periode waarin staat en kerk samengaan, zal heel anders worden. Wat voorheen geen probleem was voor de kerk in de eerste 3 eeuwen, was het daarna wel.
37
De Kerk tot 313 Van eenheid naar verdeeldheid
Zoals we weten, heeft het verleden altijd invloed op het heden. De kerk begon in het NT hoofdzakelijk als onafhankelijke, autonome en plaatselijke gemeenten. Langzaam zien we een verschuiving naar een centrale en 29 universele kerk. De kerk was ten slotte ook een ‘organisme’. Maar hoe organiseer je nu dat ‘organisme’? Tot nu toe zagen we een grotere nadruk op de lokale kerken die samen de universele kerk vormen. Elke lokale kerk stond onder het directe gezag van Christus. Het waren losse kerken die in het totaal de universele kerk vormden. Deze gedachte gaat langzaam veranderen.
EEN ZICHTBARE EENHEID CLEMENT VAN ROME Hij leefde aan het einde van de 1e eeuw. Uit zijn geschriften kunnen we opmaken dat hij de eenheid in de zichtbare kerk belangrijk vond. Deze eenheid werd verwezenlijkt door gehoorzaamheid aan de leiders van de plaatselijke kerk. De termen van een zichtbare en een onzichtbare kerk werden geïntroduceerd. Door zijn grote liefde voor eenheid legde hij min of meer de basis voor de episcopale hiërarchie, waarbij de bisschop de leider is.
IGNATIUS VAN ANTIOCHIË Uit zijn werken kunnen we afleiden dat hij duidelijk een nadruk legde op lokale gemeenten, die samen met elkaar de universele gemeente vormden. De eenheid moest bewaard blijven door onderdanigheid aan de bisschop om valse leer te vermijden en zo de eenheid te verzekeren. De bisschop was belangrijk, maar de bisschop van Rome had geen hogere positie dan de andere bisschoppen.
POLYCARP Hij lijkt de nadruk te leggen op de apostolische eenvoudige kerken, plaatselijke gemeenten onder leiding van oudsten die gezamenlijk de universele kerk vormden.
IRENEÜS VAN LYON (+/- 140-202) Hij was de eerste die meer de nadruk ging leggen op de eenheid van de universele kerk. De universele kerk krijgt dan ook een grotere nadruk. ‘De kerk is wel over de hele wereld verspreid maar het krijgt van de apostelen en hun discipelen het geloof’ (Ireneüs). Daarmee benadrukte hij de eenheid De universele kerk is de verdeler van de waarheid. De kerk was een in de universele kerk die onder leiding stond van een bisschop. ‘Elke kerk moet instemmen met die ene kerk’. Hij noemde het al de universele kerk voordat er ook maar één kerk of één bisschop boven een ander uitsteeg. De kerk werd de beheerder, bewaarder en verdeler van de waarheid. Verlossing was dus alleen voor hen, die zich in de universele kerk bevonden.
29
The Nature of the church – Earl Radmacher – blz. 31- 50
38
CYPRIANUS e
Cyprianus was een belangrijke bisschop van Carthago (vroege 3 eeuw). Veel gelovigen die in de kerk waren, werden vervolgd en verloochenden het geloof. Toen de vervolging minder werd, kwamen er een aantal terug. Het stond voor Cyprianus vast dat de kerk gezag moest hebben en die ook moest uitoefenen. Hij streed voor de eenheid van de universele kerk en voor het gezag van de bisschop. ‘God is één, Christus is één en zo is de kerk één’ redeneerde hij. De bisschop was een opvolger van Petrus. Als je de lijn van de bisschop terug kan voeren naar één van de apostelen, dan stond je sterk. ‘De bisschop is in de kerk en de kerk is in de bisschop’ - Cyprianus ‘Wie zich afsluit van de kerk en zich verenigt met een ‘hoer’ zal ook geen deel hebben aan de beloften aan de kerk gegeven. Als je de kerk van Christus verlaat, dan verlaat je ook de beloningen van Christus en wordt je een vreemde, wees en uitschot.’ - Cyprianus ‘Je kan God niet hebben als Vader, als je ook niet de kerk als moeder hebt’ - Cyprianus Cyprianus verbond als één van de eersten in de kerkgeschiedenis de verlossing aan de kerk, soteriologie en ecclesiologie. Dit zou nog verder uitgewerkt worden door Augustinus.
AUGUSTINUS Ongetwijfeld is dit één van de grootste theologen van de kerkgeschiedenis. Hij nam de gedachten van Cyprianus en werkte ze verder uit. De basis voor de Roomse kerk was gelegd en nu zou de superioriteit van de bisschop in die kerk verder uitgewerkt worden. In zijn geschriften legt Augustinus een grote nadruk op de ene, meest heilige, katholieke kerk. ‘De ware kerk is de katholieke kerk, de universele kerk die door apostolische successie is ontstaan. Buiten deze kerk is geen verlossing te vinden, alleen in de kerk is liefde te vinden en kan men de Heilige Geest ontvangen. De sacramenten zijn meer dan symbolen, zij geven ‘goddelijke energie’. God vergeeft werkelijk bij de doop en geeft geestelijke verfrissing door het avondmaal. De kerk is nog een mix van goed en slecht, maar dat zal in perfecte zuiverheid bereikt worden in de toekomst’30 Augustinus vormde de kerk tot een katholieke kerk, die noodzakelijk was voor de vergeving van zonden en het verkrijgen van de Heilige Geest. De kerk waren alle uitverkorenen die trouw bleven tot het eind.
De Donatisten31 hadden een soort eigen kerk, die niet onder de katholieke kerk viel. Deze kwamen in verweer over de zwakke basis voor doop en bekering bij gelovigen die er helemaal niet naar leefden. Zij meenden dat het belangrijk en essentieel was dat de geestelijke leiders van de kerk er ook een juiste levenswandel op nahielden. Dit bracht Augustinus ertoe om een onderscheid te maken tussen de zichtbare en de onzichtbare kerk. De gelijkenis van het goede en het slechte zaad werd zijn basis voor de kerk. Deze laatste groep bevindt zich in de katholieke kerk en deze groep is heilig. ‘De duivel heeft kinderen in de kerk, maar God heeft geen kinderen buiten de kerk’ - Augustinus.
30
Louis Berkhof, The history of Christian doctrines, pp 235-36 – geciteerd in The Nature of the church – Earl Radmacher – blz. 4546. 31
Het donatisme is een schismatische stroming uit de kerkgeschiedenis van de 4e eeuw. Het donatisme ontstond in Afrika, direct na de laatste grote christenvervolging onder keizer Diocletianus. Toen de vervolging over was, wilden veel christenen die eerst hun geloof verloochend hadden weer in de Kerk opgenomen worden; zij werden "traditores" genoemd. De donatisten waren voor een strenge handhaving van de excommunicatie en wilden deze afvalligen niet weer in de schoot van de kerk opnemen.
39
Maar vragen bleven over:
Wat is nu de kerk? Allen die gedoopt zijn en in de kerk zijn, of niet? Als je in de kerk bent, hoe kun je dan niet gered zijn?
Was de uitverkiezing de grondslag voor de kerk of de volharing van degenen die volhielden tot het eind?
Konden er ook uitverkorenen zijn buiten de kerk?
EENHEID IN CENTRALISATIE De kerk zag gedurende de eerste 4 eeuwen een tendens naar een meer uiterlijke eenheid. De motivatie was ook wel te begrijpen, gezien de bedreigingen en strijd die er waren. Eenheid in geloof was nodig en noodzakelijk. Deze eenheid werd het best gegarandeerd door een katholieke of universele gedachtegang waarin alle kerken één waren. Dit kreeg langzaam maar zeker gestalte in een centralisatie. De geestelijke waarden kwamen op de achtergrond en de tastbare en meetbare vormen van eenheid kwamen op de voorgrond. De volgende fasen zouden we hierbij kunnen onderscheiden, natuurlijk vloeit het één in het ander over maar de grote lijnen zijn zichtbaar. Als eerste kwam er in de lokale gemeenten een tendens op gang dat één van de oudsten gezien werd als meerdere. Deze bisschop had een groter gezag en de rest van de oudsten werd ondergeschikt aan zijn gezag. Deze leider onder de leiders werd als ‘beheerder’ van de waarheid gezien. Als er theologische vraagstukken kwamen, was zijn oordeel het antwoord voor de rest. Dit kwam natuurlijk voort uit het feit dat de lokale eenheid als een groot goed werd gezien. Deze eenheid werd hiermee zeker bewaard. Als tweede zien we dat onder deze leidende bisschoppen van lokale gemeenten ook nog eens een soort gezagsorde ontstond. De bisschoppen van grotere steden kregen meer aanzien dan de bisschoppen van kleinere gemeenten. De bisschoppen van kleine lokale gemeenten klopten voor advies aan bij de bisschoppen van de grotere steden. Daarbij was het heel natuurlijk dat de bisschop van de oudste en grootste gemeente het meest gezaghebbend was. Zo werd de basis gelegd voor het episcopale systeem van kerkhiërarchie. Daarbij vervaagde ook nog eens de gedachte dat elke lokale gemeente verbonden was met Christus en nam de universele kijk op de kerk de overhand. Als derde was het Rome die boven alle kerken uitsteeg in aanzien en gezag. De eerste twee stappen hadden de weg vrijgemaakt om Rome naar voor te schuiven als de plaats voor de universele kerk. Zowel Ignatius van Antiochië als Ireneüs van Lyon had duidelijk gemaakt dat er een centrale plaats moest zijn voor de kerk. De kerk van Rome was de meest voor de hand liggend en wel vanwege het feit dat men beweerde dat deze door Petrus zelf gesticht was. Petrus was de vooraanstaande van de twaalf en daarmee was Rome de sublieme kandidaat voor het oppergezag over alle kerken. Als laatste, nauw verbonden met het vorige, werd de bisschop van Rome als hoogste in gezag aangesteld. Cyprianus had de superioriteit van de bisschop van Rome aan de andere gemeenten over kunnen brengen. Augustinus, met al zijn gezag, maakte dit werk af door de positie van de bisschop van Rome zo hoog boven de andere bisschoppen te verheffen. Daarbij koppelde hij de verlossing aan de katholieke kerk van Rome vast. Verlossing was alleen te vinden in de kerk, in de kerk van Rome. Daarbij was er geen enkele plaats meer voor lokale gemeenten die vrij en zelfstandig hun weg mochten gaan onder leiding van de Heer zelf.
VRIJE KERKEN We hebben kunnen zien dat in deze periode de kerk heel veel aanvallen te verwerken kreeg. Veel valse leer moest bestreden worden en de eenheid van de kerk moest bewaard blijven, dat leek voorop te staan. Zoals we gezien hebben, had dat tot gevolg dat er een enorme nadruk op de centralisatie van de kerk kwam. Rome was de kerk en de bisschop van Rome kreeg steeds meer gezag. De eenheid in de kerk stond voorop zodat er weinig tot geen ruimte meer was voor zelfstandige lokale gemeenten. Ondanks het feit dat Marcion en het montanisme fouten in hun theologie hadden, kwam hun opstand vooral voort uit de strakke kerkstructuur die zich ontwikkelde. De kerk werd een organisatie die geolied moest lopen en niet meer een organisme geleid door Gods Geest. Dat was in essentie het
40
protest en daarmee raakten ze de hoofdzenuw van de kerk. De eenheid leek aangevallen en zo werden deze groepen dan ook vaak met harde hand aangepakt. We weten niet veel over deze groepen dan enkel uit de verslagen van de kerk zelf die hen als bedreiging zag en dit zal de informatie zeker ‘gekleurd’ hebben. Marcion lijkt zijn protest vooral te richten op de Oudtestamentische gebruiken die hun intrede doen in de kerk, vooral de priesters en de priesterlijke ordes. Het was voor hem duidelijk dat de kerk Joodse gebruiken overnam en dat dit zeker niet terug te vinden was in het onderwijs van Paulus en de andere apostelen. Hij vond dat de Bijbel niet allegorisch uitgelegd moest worden, maar letterlijk in zijn context. Daarmee zette hij zich af tegen de kerk en kwam er dus buiten te staan.
MONTANISME Het montanisme was een autonome groep die in opstand kwam tegen de heersende kerkstructuur. Ze geloofden in het priesterschap van alle gelovigen die samengebracht waren in een lokale gemeente. Het was een directe aanval op de kerk van Rome en de heersende bisschop. Het montanisme pleitte ervoor om de kerk te ontdoen van de overheersende kerkstructuur over de gemeenten heen. Het wilde de kerk terugbrengen bij de lokale gemeente en de individuele gelovigen als priesters onder elkaar. Hoe fout ze op sommige punten ook waren, ze hadden wel de weg gebaand voor andere groepen die doorheen de kerkgeschiedenis in opstand kwamen tegen het centrale gezag van de kerk en de secularisatie32 in de organisatie ervan. Voor hen stond verlossing en een heilig leven centraal. Daarbij spraken ze scherp hun ongenoegen uit over de wereldsgezindheid en zorgeloze levenshouding binnen de gevestigde kerk. Daarom waren ze een gevaar voor de gevestigde kerk en werden ze als ketters gezien en vervolgd.
DONATISME Ook dit was een ‘vrije kerk’ die zich los had gemaakt van de katholieke kerk. De donatisten waren gekend door hun sobere levensstijl. Ze vasten, aten en dronken gematigd of geheel niet. Daarbij streefden ze naar seksuele reinheid en zuiverheid en leefden op de achtergrond. Deze houding kwam vooral naar voor toen donatisten het martelaarschap op zich namen en vol overtuiging en soberheid die weg gingen. Dit maakte een diepe indruk op de gevestigde kerk. De donatisten waren vooral gevestigd in Noord-Afrika (Carthago), daarbuiten werden ze haast niet gevonden. Tussen Rome en Carthago waren al langer spanningen, maar toen het donatisme eenmaal voet aan wal kreeg in Noord-Afrika werd het een doorn in het oog van Rome. Het was naar aanleiding van deze groep, dat Augustinus zijn visie op de kerk formuleerde. Hij had eerst de donatisten nog persoonlijk willen winnen door hen een bezoek te brengen, maar zonder succes. De strijd die volgde werd een theologische strijd. Volgens Augustinus was de kerk een mix van gelovigen en ongelovigen, de zichtbare en onzichtbare kerk. De donatisten pleiten ervoor dat het alleen uit gelovigen bestond, ‘een gemeenschap van gelovigen’. Als er vervolging was, dan zouden de ware gelovigen niet wankelen, maar staande blijven. Bisschoppen die afgevallen waren, konden zeker niet terug aangesteld worden. Maar de donatisten protesteerden ook hevig tegen de invloed van de staat in de kerk. De keizer van het OostRomeinse Rijk probeerde ook nog eens om met geld invloed in de kerk van de donatisten te verkrijgen. Hierop sprak Donatus de woorden: ‘Wat heeft de keizer met de kerk te maken?’. De oppositie en weerstand van de donatisten was enorm standvastig. De echo hiervan heeft doorheen de hele kerkgeschiedenis geklonken en is door veel vrije kerken overgenomen. De waldenzen, de lollards (Wyclif), de hussieten en ook de anabaptisten hadden in principe allemaal dezelfde argumenten als de donatisten. De kerk had een dominante organisatie en hiërarchische structuur ontwikkeld om zo de eenheid in de kerk te bewaren. Dit had tot gevolg dat het geestelijke aspect langzaam maar zeker op de achtergrond verdween. De lokale kerk was uitgeschakeld en de centrale katholieke kerk in Rome regeerde met aan het hoofd een superieure bisschop.
32
Secularisatie is, strikt genomen, het onteigenen van bezit van de Kerk. Het gaat hier dan meestal om het bezit van land en kloosters dat overgaat van de Katholieke Kerk op de staat. Maar ook dat de staat invloed kreeg in de kerk. – bron: wikipedia
41
Over de vrije kerken is weinig bekend, maar ze hebben altijd bestaan, dat is duidelijk. Er ontstonden een aantal autonome groepen die elk hun eigen, foute, niet volledig ontwikkelde of onvolledige leerstellingen hadden (Drie-eenheid, christologie, etc….). Maar over het algemeen hadden ze één ding gemeenschappelijk, ze werden vervolgd door de heersende kerk omdat deze geen van deze autonome kerken tolereerde. De kerk moest ‘centraal’ blijven. Geloof was alleen een collectieve zaak. Geloof kon alleen beleden en beleefd worden op een speciale plaats. Rituelen en sacramenten konden alleen bediend worden door ‘speciaal’ aangestelde personen. De kerk werd een organisatie in plaats van een organisme. Daarom werden veel van deze groepen ook gezien als een bedreiging voor de heersende kerk en daarom werden ze vervolgd. Ze waren valse kerken omdat ze zich niet wilden scharen onder het gezag van de heersende kerk.
42
De Kerk tussen 313 en 590 De keizerlijke kerk33
De kerk kreeg in de vroege middeleeuwen weer heel wat te verduren. Eerst was er het verval van het Romeinse Rijk. Het eens zo stabiele rijk verloor op alle fronten aan stabiliteit door de invasie van vele volken van buitenaf. De kerk had zijn handen vol om deze zogenoemde barbaren (niet-Romeinen) het evangelie te brengen. De kloosters kregen een centrale rol in het bewaren en vermenigvuldigen van geschriften. Dit alles veroorzaakte dat de kerk ondergesneeuwd raakte in administratieve taken. Daarmee verloor ze een groot deel van haar geestelijke kracht. Daarbij was er ook nog eens de inmenging van de overheid in de kerk met alle nadelige gevolgen van dien.
HET VERVAL VAN HET ROMEINSE RIJK De jaren 375 tot ongeveer 950 worden wel de vroege of donkere middeleeuwen genoemd. Deze periode werd gekenmerkt door het verval van het Romeinse Rijk, de toenemende barbarisering en de verschillende invasies, zowel van Germaanse stammen als van enkele steppevolkeren. De vroege middeleeuwen eindigen na het uiteenvallen van het rijk waarna er kleine lokale vorstendommen ontstaan. Het Romeinse Rijk had genoten van een natuurlijke barrière van de Donau en de Rijn. West-Europa raakte ernstig in verval nadat het West-Romeinse Rijk vanaf het begin van de vijfde eeuw geleidelijk aan onder de voet werd gelopen door binnenvallende, vooral Germaanse34, volkeren. Hierbij speelde de druk van 35 de Hunnen op de Germanen een zeer belangrijke rol. De Germaanse stammen waren aanvankelijk militair gezien niet tegen de Hunnen opgewassen. Verschillende stammen zochten al of niet met geweld hun toevlucht binnen de grenzen van het Romeinse Rijk. Er kwam gedurende deze periode een enorme volksverhuizing op gang. Vooral van buiten het Romeinse Rijk trokken veel mensen het Romeinse Rijk binnen.
DE GROTE VOLKSVERHUIZING 36 De grote volksverhuizing vond plaats in de nadagen van het West-Romeinse Rijk en luidde het begin van de middeleeuwen in. Opgejaagd door de oprukkende Hunnen en aangelokt door de rijkdommen van het politiek verzwakte West-Romeinse Rijk trokken vanaf de vierde eeuw meerdere, voornamelijk Germaanse, stammen (door de Romeinen barbaren genoemd) West-Romeins gebied binnen. In het veel sterkere Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk kregen zij geen vaste voet aan de grond. De invallen in het westelijk deel van het rijk waren niet altijd gewelddadig van karakter. Al in de 3e eeuw sloten de Romeinen verdragen met Germanen aan de andere kant van de grens. In die verdragen werd bepaald dat Germanen in het rijk mochten wonen, als zij zich onderwierpen aan de Romeinse wetten. Hiermee werden deze Germanen officieel bondgenoten van de Romeinen. Ze werden gebruikt als buffer tegen andere invallers. Aanvankelijk werden de niet-Romeinen ingedeeld in aparte hulptroepen, maar later ook in legioenen.
33
De gevolgen van deze ‘hybride’ van staat en kerk zouden niet te overzien zijn. Een aantal boeken van de laatste eeuw hebben hierover een goed en helder inzicht gegeven. De gevolgen waren rampzalig door de samenvoeging van staat en kerk. Aan het kruis werd een zwaard vastgemaakt. Gunner Westin – The Free Church through the ages. Leonard Verduin – The Anatomy of a hybrid Dit zijn twee geweldige boeken die ongelooflijk veel inzichten geven in de gruwel van de kerk die aan de staat gekoppeld werd. 34 Met de Germanen wordt een verzameling volkeren en stammen aangeduid die rond het begin van onze jaartelling een Germaanse taal spraken. Het is dus primair een linguïstisch begrip. Een Germaan was een spreker van een Germaanse taal. (bron – wikipedia) 35 De Hunnen waren een confederatie van Euraziatische nomaden, voornamelijk van Turks-Mongoolse en Oeraalse afkomst, maar ook later met Oost-Germaanse onderdanen. Deze nomadenstammen, die in de 5e eeuw vanuit Centraal-Azië door Europa trokken, waren in hun tijd berucht om de verwoestingen die ze aanrichtten. (bron – wikipedia) 36 http://nl.wikipedia.org/wiki/Grote_Volksverhuizing
43
De ingelijfde 'barbaren' mochten volgens de met de Romeinen gesloten verdragen dikwijls onder hun eigen aanvoerders dienen, wat de integratie in de Romeinse maatschappij niet ten goede kwam. Door verschillende oorzaken meldden zich bovendien steeds minder 'autochtone Romeinen' voor het leger waardoor een toenemende 'barbarisatie' van het leger plaatsvond. Doordat de Romeinen steeds afhankelijker werden van de militaire steun van de Germanen kregen de laatsten meer macht: officieren en generaals waren op den duur meestal van Germaanse afkomst. De laatste West-Romeinse keizer werd in 476 door een Germaanse krijgsheer, officieel een 'generaal' in het Romeinse leger, afgezet. De koninkrijken die de Germanen stichtten op de restanten van het West-Romeinse rijk vormden de basis van de maatschappelijke orde van het middeleeuwse Europa. Hoewel zij de politieke macht in handen namen, dient opgemerkt te worden dat de meeste Germaanse landverhuizers die zich binnen het vroegere Romeinse Rijk vestigden binnen enkele generaties in taal en gewoonten waren gaan lijken op de Romeinse bevolking. De meeste Germaanse stammen waren al tot de Ariaanse variant van het christendom bekeerd voordat ze het rijk binnenvielen, maar geleidelijk bekeerden ze zich tot de katholieke variant van hun Romeinse onderdanen. De culturele en politieke eenheid van West-Europa en het Middellandse Zeegebied, die eeuwenlang opgelegd was door het Romeinse Rijk, werd nu geleidelijk aan verbroken. In West-Europa vermengden de christelijke, klassieke en Germaanse cultuur zich langzamerhand tot een nieuwe culturele eenheid. Het Oost-Romeinse Rijk zou nog bijna duizend jaar als politieke eenheid blijven bestaan en geleidelijk evolueren tot het middeleeuwse, hellenistisch christelijke Byzantijnse Rijk.
Bron: Wikipedia 37 38 39 40 41 42 Angelsaksen - Franken - Gothen - Visigothen - Ostrogothen - Vandalen 37
Angelsaksen is de verzamelnaam voor de verschillende Germaanse stammen die zich, na het vertrek van de Romeinen in 407, in de loop van de 5e eeuw en later, in Engeland vestigden. Hierbij werden de tijdens de Romeinse bezetting van Brittania geromaniseerde Kelten, de Romano-Britten, naar de uithoeken van het eiland verdreven. Deze werden de voorouders van de huidige bewoners van Wales en Cornwall. (bron – wikipedia) 38 De Franken waren een Germaans volk dat voor zover bekend, vanaf circa 200 langs de grens van het Romeinse Rijk aan de Rijn in het huidige Duitsland woonde en zich later ook uitbreidde, eerst over geheel noordelijk Gallië en vervolgens zelfs het grootste deel van het huidige Frankrijk. (bron – wikipedia)
44
DE OPBOUW VAN HET ROMEINSE RIJK We hebben kort stil gestaan bij wat er staat te gebeuren met het Romeinse Rijk in deze periode. Maar om een beter beeld te krijgen van de plaats en positie van de kerk, moeten we ook even terug in de tijd. Het Romeinse Koninkrijk was overgegaan naar een Romeins Keizerrijk. De keizer deelde zijn macht met een senaat, een groep vooraanstaande mannen die mede leiding gaven. Deze combinatie bleek te zwak te zijn voor de naderende uitdaging van de invallende barbaren. Tot in 285 was dit de gangbare manier waarop het rijk geleid werd. In dat jaar bracht keizer Diocletianus daar verandering in en ging terug naar een meer autocratisch bestuur. Volgens hem was dat de enige manier om het rijk te redden van verval en ondergang. Daarmee was het christendom een directe bedreiging voor hem en de vervolging werd hevig, maar was van korte duur (303-305). Zijn opvolger, keizer Constantijn, had een heel andere aanpak. Als je de kerk niet kan overwinnen door geweld, gebruik haar dan in je voordeel. Het is niet helemaal duidelijk waarom Constantijn het voor de kerk opnam, maar het was uiteindelijk zeker in zijn voordeel. De kerk had veel terrein gewonnen, ook al was de kerk in aantal gering, haar invloed was duidelijk aanwezig. Volgens de geschiedschrijver Eusebius, had Constantijn voor de Slag bij de Milvische brug in 312 een kruis in de lucht gezien met de woorden: In hoc signo vinces ("in dit teken zult gij overwinnen"). Constantijn de Grote maakte een eind aan de vervolging door het Edict van Milaan in 313. Sindsdien genoten ook christenen vrijheid van godsdienst. Hoewel Constantijn niet direct keizer was over heel het Romeinse Rijk, was hij een kundig en geduldig man die elke stap duidelijk overwoog alvorens hij die zette. De kerk kreeg voorrechten die ze voorheen nooit gekend had. De kerk kreeg de vrijheid van aanbidding, ze kreeg subsidies en geestelijken werden vrijgesteld voor hun taak. Eigendommen die onteigend waren van de kerk werden terug geschonken. Tevens werd de ‘zondag’ ingesteld als een dag van rust en aanbidding. Maar Constantijn eiste ook een deel van de zeggenschap op in de kerk. Hij trok het leiderschap van het Concilie van Nicea (325) naar zich toe. De opvolgers van Constantijn wandelden in de voetstappen van Constantijn door de kerk gunstig gezind te zijn. Het groeide zelfs zo ver uit dat de andere religies verdrukt werden en in het gedrang kwamen. Vlak voordat de kerk een staatskerk leek te worden, kwam keizer Julianus I aan de macht (361 tot 363), hij was beter bekend als Julianus de Afvallige. Hij is vooral bekend geworden door het terugschroeven van de bevoorrechting van christenen en van de pogingen om de Romeinse godenverering te herstellen, nadat de eerdere keizers Constantijn de Grote en Constantius II het christendom sterk hadden bevoordeeld, onder meer op fiscaal vlak.
DE CHRISTELIJKE KERK WERD STAATSKERK Het was keizer Theodosius I (379-395) die het christendom in 380 uitriep tot staatsgodsdienst. In 395 was het christelijk geloof officieel de enige religie in het Romeinse Rijk. De geloofsbelijdenis, zoals vastgesteld door het Concilie van Nicea (325), werd voortaan als orthodox beschouwd. De heidense cultus werd verboden en de tempels gesloten.
39
De Goten zouden volgens de overlevering uit het zuiden van Scandinavië gekomen zijn. (bron – wikipedia) De Visigoten waren een belangrijk (Oost-) Germaans volk. Na de val van het West-Romeinse Rijk bleven de Visigoten gedurende 250 jaar een belangrijke rol spelen in de Europese geschiedenis. (bron – wikipedia) 41 De Ostrogoten (Ostragoten, Oostgoten) vormden samen met de Visigoten de twee hoofdgroepen waarin de (Oost)Germaanse stam der Goten zich splitste. De Romeinen hadden op dat moment te maken met een opstand van de Visigoten, een volk dat evenals de Ostrogoten op drift was geraakt voor de Hunnen en dat wel toestemming had gekregen voor vestiging. De Ostrogoten trokken zich hier evenwel niets van het verbod aan en staken de Donau-grens over, ze ondervonden weinig tegenstand van de Romeinen en sloten zich aan bij de Visigoten. In 378 versloegen Visigoten en Ostrogoten gezamenlijk het Romeinse leger van keizer Valens bij Adrianopel. In de vredesbesprekingen die daarna plaatsvonden, kregen Alatheus en Safrax een deel van Pannonië toegewezen als vestigingsgebied. (bron – wikipedia) 42 De Vandalen waren een Oost-Germaans nomadisch volk dat tijdens de grote volksverhuizing een belangrijke rol heeft gespeeld. Zij stichtten een machtig koninkrijk in Afrika, het Vandaalse rijk, en plunderden in 455 Rome, de voormalige hoofdstad van het Romeinse Rijk. Dit laatste deden zij zo grondig en kundig, en het heeft in die tijd zoveel indruk gemaakt, dat de term vandalisme van hun naam afgeleid is. (bron – wikipedia) 40
45
Denk eens vanwaar de kerk gekomen was en waar ze nu belandde. Ze kwam van een kleine groep ongeschoolde mensen, het waren geen mensen van aanzien. Was de kerk nu overwinnaar en werd ze uitgeroepen tot staatskerk in heel het Romeinse Rijk? De kerk had zeker invloed. De positie van de vrouwen was verbeterd en slaven werden beter behandeld. De gladiatorengevechten waren onder invloed van de kerk afgeschaft. Het Romeinse recht werd milder en rechtvaardiger. Het zendingswerk van de kerk nam aanvankelijk toe. Maar de kerk moest ook zware aderlatingen doen. De staat die zo veel voorrechten verleend had aan de kerk eiste ook zijn deel op. Zeggenschap in theologische zaken en inmenging in geestelijke zaken waren het gevolg. Het Lichaam van Christus - Corpus Christi, werd corpus christianum, een christelijke maatschappij. Constantijn had de twee samen weten te voegen. De basis was eerder terug te voeren op politieke onrust, dan een ziel in onrust over zijn eeuwige bestemming. Helaas, toen de kerk in macht en kracht onder de vleugels van de staat groeide, begon ze hoe langzaam hoe meer te lijken op de vervolgers die haar voorheen bestookt hadden. De kerk werd net zo arrogant als de voormalige vervolgers, met alle gevolgen van dien.
HET WERK VAN DE KERK We hebben al gezien dat er enorme volkverhuizingen plaats vonden in de periode van de vroege middeleeuwen. Dit bracht voor de kerk veel werk met zich mee. Al deze barbaren waren zendingsobjecten en zo moest het evangelie tot bij hen gebracht worden. Dat was een heldendaad van ongekende proportie. Daarbij waren het niet alleen de orthodoxe leerstellingen die terrein wonnen onder de barbaren. De kerk had zijn handen vol om ook een groot aantal Visigoten terug te bekeren van het arianisme (God is één Persoon) naar het orthodoxe geloof. Hele gebieden van Gallië kwamen onder de vlag van het christendom. Tevens werd Engeland veroverd door het christendom. Maar toen de Romeinen het onderspit moesten delven, werden de christenen verdreven naar andere oorden. Ierland bleef echter bewaard en vandaaruit zouden vele zendelingen naar Europa gaan. Tevens werden veel theologen uitgezonden naar het vasteland. De kerk was tot 590 redelijk standvastig geweest met de inmenging van de staat. Maar door de massa barbaren die toetrad tot de kerk, was de kerk voor een deel heidens geworden. Door zich aan te passen aan de noden van de barbaren had de kerk een belangrijke stap in de verkeerde richting gedaan. Waar ze voorheen de martelaren eerde, was nu de verering van heiligen binnengekomen. Rituelen die heidens waren, hadden hun intrede gedaan in de kerk. De kerk was voor een deel naar de heidenen toegegroeid.
DE CONCILIES Er waren eigenlijk twee perioden in de geschiedenis waarin er grote controversies waren over theologische standpunten. Eén ervan was bij de reformatie in de 16e eeuw. De andere is te plaatsen tussen 325 – 451. Gedurende deze perioden waren er een groot aantal concilies, universele kerkenraden. Hieruit kwamen grote theologische meesterwerken, als de geloofsbelijdenis van Nicea en van Athanasius, voort. Het was een tijd waarin de grote christelijke dogma’s werden uitgewerkt, verwoord en verdedigd. Wat we vaak zien, is dat een enorme toewijding, ijver en inzet voor een bepaald dogma of een bepaalde leerstelling zo ver doorslaat, dat er een nieuwe valse leer ontstaat. De enorme zorg om de eenheid van de Drie-eenheid te bewaren, leidde uiteindelijk tot een ontkenning van de Drieeenheid. Er kwam een on-Bijbelse nadruk op de eenheid. De enorme ijver en inzet om geen polytheïstische God uit te werken, eindigde in een ontkenning van de Godheid van Christus.
46
Overzicht van de concilies:
Eerste Concilie van Nicea (325) - Algemeen oecumenisch concilie I
Eerste Concilie van Constantinopel (381) - Algemeen oecumenisch concilie II
Concilie van Efeze (431) - Algemeen oecumenisch concilie III
Concilie van Chalcedon (451) - Algemeen oecumenisch concilie IV
Tweede Concilie van Constantinopel (553) - Algemeen oecumenisch concilie V
Derde Concilie van Constantinopel (680) - Algemeen oecumenisch concilie VI
Tweede Concilie van Nicea (787) - Algemeen oecumenisch concilie VII
47
De Kerk tussen 313 en 590 Theologie – De onderlinge relatie tussen de Personen binnen de Drie-eenheid
DE RELATIE TUSSEN DE VADER EN DE ZOON43 In 325 werd het eerste Concilie van Nicea bijeengeroepen op kosten van keizer Constantijn. 318 bisschoppen kwamen bijeen om met elkaar in discussie te gaan over de relatie tussen de Vader en de Zoon. De eenheid van de Drie-eenheid die naar voor gebracht werd, deed volgens presbyter Arius geen recht aan de verschillen tussen de verschillende Personen. Er lag een te grote nadruk op de eenheid van de Drie-eenheid. Hij verdedigde de stelling dat zowel Jezus als de Heilige Geest gezien worden als scheppingen van God de Vader, die ondergeschikt zijn. Jezus is hierbij alleen ondergeschikt aan God, terwijl de Heilige Geest ondergeschikt is aan zowel Jezus als aan God. Maar door Jezus’ leven en gehoorzaamheid aan de Vaders wil werd Jezus gezien als godgelijkend. Jezus is niet eeuwig. Hij is niet hetzelfde in wezen en niet gelijk in aanzien aan de Vader. De twee stellingen die tegenover elkaar kwamen te staan, kunnen we als volgt zien: de orthodoxie stelt dat Jezus God is, het arianisme spreekt over godgelijkend.
Het was een vraag die te maken had met de verlossing.
Kon Christus de mens verlossen als Hij minder dan God was?
Kon Christus de mens verlossen als Hij een ander wezen had dan God de Vader?
De grote tegenhanger van Arius was Athanasius (net 30 jaar oud), een diaken van Alexander van Alexandrië, hij voerde het hoogste woord. Hij beweerde dat Christus van eeuwigheid had bestaan en gelijk is in wezen en aanzien als de Vader. Het woord dat hij gebruikte was – homoousios- gelijk in wezen. Maar hij spreekt over verschillende Personen. Hij was ervan overtuigd dat als Christus niet gelijk was aan de Vader, Hij geen verlosser van de mens kon zijn. Later zou Athanasius nog 5 keer in ballingschap worden verbannen door de heersende keizers, 17 jaar in totaal en dat alles omdat hij overtuigd was van deze stellingen. Hij werd vals beschuldigd om zijn reputatie onderuit te halen. Maar hij bleek één van de meest gevreesde tegenstanders te zijn van het arianisme en maar goed ook. Uiteindelijk kwam er een voorstel dat de middenweg tussen deze twee uitersten probeerde te verenigen. Het kwam erop neer dat Christus niet gelijk was in wezen – homoousios- maar gelijkaardig in wezen – homoi-. Jezus was niet geboren zoals Arius meende, maar Hij kwam voort uit de Vader in eeuwigheid. ‘En in één Here Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader voor alle eeuwen, God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God; geboren, niet geschapen, één van wezen met de Vader; door Hem zijn alle dingen geworden.’ Geloofsbelijdenis van Nicea.
Het arianisme stierf na het eerste Concilie van Nicea niet direct uit, maar groeide aanvankelijk alleen nog maar meer. Enkele Oost-Romeinse keizers waren Arianen. In die tijd werden Arianen in het Oosten bevoordeeld en werden orthodoxe bisschoppen soms vervolgd en verbannen. Precies in die periode, in het midden van de vierde eeuw, bekeerden een groot aantal Germaanse stammen, zoals de Visigoten en de Vandalen zich tot het arianisme. Het bleef in de praktijk dus altijd nog doorwoeden. In de vierde eeuw keerden een groot aantal kerkvaders zich fel tegen het arianisme. Zo duurde het nog tot het Concilie van Constantinopel I in 381, toen verdween het arianisme grotendeels in het Oosten, maar in het Westen bleef het nog langer bestaan, vooral doordat in het West-Romeinse Rijk en zijn opvolgers stammen als de Visigoten, Vandalen en Ostrogoten nog lang invloedrijk zouden blijven.
43
Deels uit wikipedia
48
De Heer gaf hen overwinning ondanks alle tegenwerkingen van de zonen van Constantijn. Het was de keizer van dat moment bijna gelukt om de tegenstand van het arianisme weg te vagen. Wat een voorrecht dat de trouwe orthodoxe mannen stand hebben gehouden en voet bij stuk om voor deze belangrijke leerstelling te strijden.
DE RELATIE TUSSEN DE VADER EN DE HEILIGE GEEST44 Eigenlijk was de discussie over de relatie van de Vader en de Zoon de voedingsbodem voor de discussie over de relatie tussen de Vader en de Heilige Geest. Er was een groep, aangevoerd door Macedonius I, die onderwees dat de Heilige Geest niet gelijk was aan de Vader in zijn wezen, maar dat Hij een dienaar was van Jezus en de Vader op het niveau van de engelen. De Godheid van de Heilige Geest lag dus hevig onder vuur. Dit onderwerp werd tevens besproken in het Concilie van Constantinopel I in 381. De uitspraak was duidelijk en scherp; deze leer werd veroordeeld. Langzaam maar zeker stierf het daarna ook uit. Maar de geloofsbelijdenis werd aangevuld en de "filioque"-doctrine werd een strijdpunt. Volgens de Latijnse kerk ging de Heilige Geest uit van de Vader (God de Vader) en de Zoon (Jezus Christus), volgens de oosterse kerken slechts van de Vader, via de Zoon. De oosterse Kerken konden de aanvulling "en de Zoon" bij de tekst over de oorsprong van de Heilige Geest in de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (325 en 381) niet accepteren omdat deze toevoeging niet was goedgekeurd door een oecumenisch concilie. Filioque is een Latijns woord dat bekend is uit de theologie en een onderdeel van de drie-eenheidsleer is. Het betekent letterlijk ‘en van de Zoon’. ‘En in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft: die voortkomt uit de Vader en de Zoon.’ Met deze uitdrukking wordt bedoeld dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader én van de Zoon. In het filioque wordt aldus beleden dat de Heilige Geest volledig gelijk aan de Vader en de Zoon was, eeuwig, ongeboren, maar voortgekomen uit de Vader en de Zoon. De Oost-orthodoxe kerk erkende het niet. Zij stelde dat "de Heilige Geest uitgaat van de Vader dóór de Zoon". Zij heeft de oorspronkelijke vorm, gebaseerd op Christus’ woorden, behouden: "De Helper...de Geest der waarheid die van de Vader uitgaat". (Joh. 15:26) Over dit uitgangspunt is vanaf de 9e eeuw grote strijd geweest in de christelijke kerken. De kerk van Rome erkende het filioque en ook de daaruit voortgekomen protestantse kerken hebben het gehandhaafd. In het jaar 1054 was deze kwestie de onmiddellijke aanleiding tot het Groot Schisma dat leidde tot de scheiding tussen de Rooms-katholieke kerk en de Oosters-orthodoxe kerken. De beslissingen in 381 zouden nog grote gevolgen hebben, ze zouden uiteindelijk de kerk in twee splitsen, de westerse kerk van Rome en de oosterse kerk. De kerk spleet langs doctrinaire, theologische, taalkundige, politieke en geografische lijnen en de breuk is nooit meer hersteld.
DE CONTROVERSIE OVER DE TWEE NATUREN VAN CHRISTUS 45 Het was een logische stap die de kerk vervolgens moest zetten. Als de kerk zich uitgesproken had over de Godheid van Jezus Christus, dat Hij in Zijn Wezen volledig gelijk is aan de Vader, dan was de vraag hoe Christus dan zowel God als mens kon zijn. Wat was de relatie tussen die twee? Zo was er over het algemeen de tendens dat de theologen in Alexandria de Godheid van Christus meer benadrukten en die van Antiochië legden de nadruk op Zijn mensheid.
HET APOLLINARISME Als eerste komen we Appolinarius, bisschop van Laodicea tegen. Hij meende dat Christus een werkelijk lichaam had en een werkelijke ziel, maar dat de menselijke geest in Christus vervangen was door de Logos. Het apollinarisme beweerde dat de plaats van de geest van Jezus werd ingenomen door de goddelijke Logos.
44 45
Deels uit wikipedia Deels uit wikipedia
49
Het apollinarisme was feitelijk een onderwaardering en onderbelichting van de menselijke natuur van Christus.
HET NESTORIANISME De tegenhanger hiervan was Nestorius (of Nestor), die patriarch van Constantinopel was van 428 tot 431. Hij leerde dat Christus bestaat als twee personen, de man Jezus en de heilige Zoon van God. Het nestorianisme leerde dat het menselijke en heilige wezen van Christus apart moet worden gezien van elkaar en dat er twee verschillende naturen bestaan, de mens Jezus en de heilige Logos. Christus heeft zowel een menselijke als een goddelijke natuur, die zich elk gescheiden uiten. Er is een sterke nadruk op het onderscheid tussen het goddelijke en het menselijke in Jezus, een ‘tweeling’ in één lichaam. Deze leer bleef lang bestaan vooral in de oosterse kerken.
EUTYCHES Er dook nog een andere visie op, verkondigd door Eutyches (378 – † 454), een tot priester gewijde monnik. Eutyches bestreed Nestorius en zijn volgelingen. Eutyches was van mening dat men de persoon van Christus alleen vanuit zijn goddelijkheid moest zien. Zijn visie houdt in dat de menselijke natuur van Christus feitelijk opgegaan is in de Goddelijkheid, "opgelost als een druppel honing in de zee".
BESLUIT VAN HET CONCILIE VAN CHALCEDON Het antwoord werd gegeven in het Concilie van Chalcedon (451). De tweenaturenleer werd vastgelegd. Christus heeft zowel een menselijke als een goddelijke natuur, die zich elk gescheiden uiten. Het houdt in dat Jezus zowel volledig goddelijk als volledig menselijk is. Deze beide naturen van Jezus, de goddelijke en de menselijke natuur, waren ongescheiden (tegen de Nestorianen) en onvermengd (tegen e Eutyches). Op het Concilie van Chalcedon werd deze leer tot dogma verheven. In de woorden van de geloofsbelijdenis van Chalcedon was Jezus "volmaakt in Zijn Godheid en volmaakt in Zijn mensheid". Er kwam nog een bemiddelende positie die monotheletisme werd genoemd. Het monotheletisme leerde dat Jezus Christus twee naturen, maar slechts één wil (monotheletisme) of één energie (mono-energisme) heeft. Deze kon worden afgeleid uit zijn persoon, die één is, niet uit zijn twee naturen. Zo kon men spreken over één energie, één wil zonder de enkelvoudige natuur (van de monofysieten) te moeten erkennen46. Dit in tegenstelling tot de in die tijd meer geaccepteerde christologie, dat Jezus Christus een menselijke en een goddelijke wil heeft, die overeenkomen met zijn twee naturen (dyothelitisme). Het monotheletisme kwam voort uit 47 48 de miofysitische of monofysitische positie in de christologische debatten. Het monothelitisme genoot in de vroege middeleeuwen grote populariteit en verkreeg in het tweede kwart van de 7e eeuw ook patriarchale en pauselijke steun. Het monotheletisme werd op het Concilie van 649 en het Concilie van Constantinopel in 680-681 veroordeeld. 49
Het besluit van de Concilie van Chalcedon leidde tot de Chalcedonische geloofsbelijdenis.
De nadruk wordt gelegd op de twee verenigde, onveranderlijke, onscheidbare naturen in Christus, namelijk de goddelijke en de menselijke natuur. "Wij belijden, in navolging van de heilige vaders, allen eenstemmig dat onze Heer Jezus Christus één en dezelfde Zoon is, volmaakt in zijn Godheid en volmaakt in zijn mensheid, waarlijk God en waarlijk mens, bestaande uit een redelijke ziel en een lichaam, één van wezen met de Vader naar zijn Godheid en één van wezen met ons naar zijn mensheid, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde, van eeuwigheid uit de Vader gegenereerd naar zijn Godheid, maar in het laatst der dagen omwille van onze zaligheid uit de Maagd Maria, de moeder Gods, geboren naar zijn mensheid, één en 46
http://nl.wikipedia.org/wiki/Monotheletisme_en_mono-energisme De leer stelt dat in Christus de twee naturen, de goddelijke en de menselijke natuur, zijn samengegaan in één natuur, één godmenselijke natuur, zonder enige scheiding, zonder verwarring en onveranderlijk. 48 één goddelijke natuur in Christus. 49 http://nl.wikipedia.org/wiki/Chalcedonische_geloofsbelijdenis 47
50
dezelfde Christus, Zoon, Heer, Eniggeborene, in twee naturen, onvermengd, onveranderd, ongedeeld, ongescheiden; daarbij wordt het onderscheid tussen de naturen in generlei wijze tenietgedaan door de vereniging, maar veeleer de kenmerkende eigenschap van elke natuur bewaard en samengebracht in één persoon en één hypostase, niet alsof Christus is gescheiden of verdeeld in twee personen, maar één en dezelfde Zoon en eniggeboren God, Woord, Heer, Jezus Christus; precies zoals de profeten vanaf het begin betreffende hem hebben gesproken en onze Heer Jezus Christus ons heeft geleerd, en de geloofsbelijdenis van de vaders ons heeft doorgegeven."
51
De Kerk tussen 313 en 590 Antropologie – De wijze van verlossing
Tot nu toe werden de meeste discussies gevoerd in de oosterse kant van de kerk. Het bleek dat de westerse kerk niet zo bezig was met de metafysische aspecten van de theologie. Dit bleek vooral de rationele Griekse denkers bezig te houden. De westerse kerk was meer bezig met de praktische kant van het geheel. Niet dat ze onbezorgd waren over de bovengenoemde theologische discussies, maar ze richtten zich meer op de uitwerking in de kerk. In het Westen ging het veel meer over hoe de verlossing naar de mens toekwam. Het was een vraagstuk over de genade. Daarbij ontstond er een hevige discussie tussen Pelagius aan de ene kant en Augustinus aan de andere kant.
EEN TWEESTRIJD PELAGIUS Pelagius, een monnik, die in zijn eigen tijd een alom gerespecteerde en geleerde geestelijke was, meende dat de mens een voluit vrije wil had. Er bestond niet zoiets als erfzonde, kinderen waren volgens hem bij hun geboorte even onschuldig als Adam in het paradijs. Het komt er voor de mens dan ook op aan om deugdzaam te leven: het goede zou uiteindelijk beloond worden en het kwade gestraft. Pelagius stelde dat de vrije wil van de mens ook na de zondeval intact was en hij ontkende de erfzonde. Ieder mens kon kiezen tussen het goede en het slechte. Het universele karakter van de zonde was toe te schrijven aan de zwakheid van het menselijk vlees en niet zozeer aan de corruptheid van zijn wezen door zonde. De menselijke wil was vrij om met God samen te werken in de verlossing en heiliging. Hij leerde dat Adams zonde enkel zichzelf aantastte, dat elke ziel onschuldig is geschapen en dat enkel persoonlijke zonden ten laste gelegd worden. Volgens deze zienswijze was het dus mogelijk te leven zonder zonde. De mens heeft dan absolute vrijheid om het goede te kiezen door zijn wil. Dan wordt het ook mogelijk om gered te worden, los van het evangelie. Pelagius zag zonde fundamenteel als een uitwendig werk van de mens die de vrijheid had te kiezen om al dan niet te zondigen. Pelagius hield zich aan de zienswijze dat men zich door eigen inspanningen kon verheffen tot God en dat genade een beloning is voor onze eigen menselijke deugd.
AUGUSTINUS Totaal haaks daarop stond Augustinus. Augustinus was een tijdgenoot van Pelagius (354 – 430). Hij werd geboren in het noorden van het hedendaagse Algerije. Hij was er vanuit Gods woord van overtuigd dat de mens zondig geboren was en alleen door God gered kon worden. Augustinus leerde dat Adam door te zondigen volledig slaaf van de zonde geworden was en dat ieder die uit Adam voortkwam, zondaar was bij de geboorte. Wedergeboorte was het exclusieve werk van de Heilige Geest en van niemand anders. De mens was totaal verdorven door de zondeval en volslagen machteloos om zich tot God te wenden.
EEN POGING TOT EENMAKIING Zoals vaak kwam er een reactie om de twee bovenstaande samen te voegen. Dit kwam hoogstwaarschijnlijk van de pen van Johannes Cassianus. In Gallië ontstond echter een stroming, die wel de genade van God nodig achtte, maar die tevens de leer van de vrije wil van de mens handhaafde. Deze stroming kwam voort uit het pelagianisme en leerde dat de mens gedeeltelijk verdorven was. Het is een mix van Gods genade en de menselijke wil. Op deze manier probeerden ze de strakke predestinatieleer van Augustinus te omzeilen.
52
Het kwam erop neer dat we de genade nodig hebben om zalig te worden, maar de mens kan althans een begin maken, een eerste stap zetten. Als de eerste stap is gezet, komt God met zijn genade die mens te hulp. De mens is verzwakt. Want als God iedereen voorbestemt, is er geen eigen verantwoordelijkheid meer, is het argument. Dan kun je dus doen wat je wilt, alles is toch van tevoren al bepaald. Nee, zeggen de semipelagianen: het ontvangen of weigeren van Gods genade is het werk van de vrije wil. En God antwoordt daar dan op met zijn uitverkiezing of verdoeming, al naar gelang de instemming of weigering van de mens.
DE VEROORDELING Caelestius was een tijdgenoot en metgezel van Pelagius, een voorvechter van de vrije menselijke wil en tegenstander van de leer van erfzonde. Hij was waarschijnlijk wat scherper in de leer dan Pelagius zelf. Uiteindelijk werd het pelagianisme op het derde oecumenische Concilie van Efeze (431) als ketterij veroordeeld - of iets preciezer gezegd: Caelestius en zijn leer werden veroordeeld, maar zonder erop in te gaan en zonder de naam van Pelagius zelf te noemen. Later in 529 zou de leer van Johannes Cassianus verworpen worden en men zou een mildere vorm van de leer van Augustinus aanvaarden.
OPSOMMING Zo rond 451 waren de meeste grote theologische vraagstukken opgelost en verduidelijkt. De eenheid was verzekerd, maar de vrijheid en het bruisende karakter van de eerste paar eeuwen waren weggeëbd. Er waren geloofsbelijdenissen geschreven om het orthodoxe geloof te verwoorden. Het grote gevaar lag er nu in om niet alleen orthodox in geloof te zijn, maar ook orthodox in wandel. De leer was belangrijk, maar mag nooit losgekoppeld worden van de wandel in de praktijk van het leven. Het was ook verdrietig om te zien dat velen in de kerk meenden dat ze geweld konden gebruiken en vervolging konden inzetten om het geloof zuiver te houden. De keizer kon zijn invloed laten gelden in alle zaken van de kerk. Velen in de kerk hebben gestreden, soms met gevaar voor leven en positie om de waarheid van Gods woord zuiver te formuleren. Het is daarom Gods genade dat er doorheen deze periode toch zuivere theologische standpunten naar voor zijn gekomen. Glorie voor de Heer!
53
De Kerk tussen 313 en 590 De kloosters en het christendom
Doorheen de geschiedenis is het vaak voorgekomen dat de mensen tijdens een sociale crisis uit de maatschappij wegvluchtten, weg van de decadente en vervallen maatschappij waarin ze leefden. Dit was ook het geval toen het verval van het Romeinse Rijk zichtbaar begon te worden. Daarbij kwamen ook nog eens de barbaarse invallen en plunderingen en dat alles maakte het kloosterleven tot een aantrekkelijk alternatief. e Aan het einde van de 6 eeuw had het kloosterleven een grote invloed achter zich gelaten. In de latere geschiedenis zouden er nog een aantal perioden komen waarin het kloosterleven een belangrijke plaats zou innemen.
OORZAKEN VOOR HET KLOOSTERLEVEN EN ASCETEN Er waren een aantal oorzaken dat het kloosterleven een opmars maakte gedurende deze periode. Als eerste was het te wijten aan een dualistische opvatting over lichaam en geest. Het vlees was slecht en de geest was goed. Zich terugtrekken uit deze wereld en het vlees kruisigen, zou iemand zeker verder helpen in zijn geestelijk leven, dat was 50 de gedachte. Daarbij kwam ook nog eens veel meditatie en ascese , mensen die er een strengere geloofspraktijk op nahielden dan de doorsnee christen. Vaak ging dit gepaard met onthouding van doorgaans goede dingen zoals het huwelijk. De Bijbel geeft ook voor een deel wel aan dat de gelovigen niet van deze wereld moeten zijn. Paulus wenste dat er meer mensen zouden zijn zoals hij, ongetrouwd. Onder de vroege kerkvaders waren er ook een aantal die het celibaat als groot goed verkondigden. Het ascetisme moedigt de leer van een dubbele standaard aan: boven het gangbare niveau een bovenlaag van geestelijke elite. Vaak houdt het ook een afzondering van de samenleving, eenzaamheid en kloosterleven in. Zoals al eerder vermeld, was ook de afbrokkeling van de stabiliteit van het Romeinse Rijk een factor die mensen aanspoorde om het klooster in te gaan. De harde realiteit van bruut geweld en morele vervuiling wilde men ontlopen. De hogere klasse van het Romeinse Rijk was ook onderhevig aan moreel verval, evenals de kerk, waar steeds meer barbaren met allerlei heidense gebruiken waren binnengekomen. Het klooster leek een goed alternatief om weg te zijn van de harde realiteit en de morele vervuiling.
MONASTICISME51 IN HET OOSTEN Het lijkt erop dat het kloosterleven in Egypte begonnen is. Daarbij moeten we niet denken aan een klooster als gebouw, maar aan mensen die zich terugtrokken in grotten en spelonken langs de bedding van de Nijl. Deze mannen worden ook wel de woestijnvaders genoemd. Dit waren kluizenaars of heremieten die in de woestijn van Egypte leefden. Zij worden wel beschouwd als de eerste christelijke heremieten of de eerste christelijke monniken. Zij verlieten de antieke steden met hun heidense cultuur om in de woestijn de eenzaamheid op te zoeken. Gedurende de 4e eeuw oefenden de kleine kluizenaarsgemeenschapjes in de woestijnen rond de Egyptische steden een grote aantrekkingskracht uit. Van overal kwamen mensen om zich aan te sluiten bij deze levensstijl. Naarmate hun leefstijl vastere vormen begon aan te nemen, werden zij meer en meer beschouwd als wijze en heilige geestelijke meesters en leraren. Aanvankelijk volgde iedere kluizenaar een min of meer eigen spiritueel programma. Later werd er, onder andere door Antonius van Egypte en anderen, een meer gestructureerde benadering van het leven in de woestijn ontwikkeld.
50
Ascese is het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel door de eigen hartstochten en begeerten te beteugelen en zelftucht toe te passen. Ascese kan gepaard gaan met zelfkastijding (bron- wikipedia). 51 Het monasticisme is een omschrijving waarbij monniken bij elkaar leven in kloosters.
54
Er waren ook heel vreemde excessen van mensen, opvallend was Simeon de Pilaarheilige. Hij was de eerste en beroemdste pilaarheilige of styliet. Hij leefde van omstreeks 389 tot 459 in Syrië. Op 16-jarige leeftijd trad hij in een klooster, maar bleek ongeschikt voor het communeleven en was gedwongen het klooster weer te verlaten. Hij volhardde in zijn ascetische levenswijze en trok zich terug in een hut. Hij heeft zich naar wij weten ook maanden begraven in het zand, waarbij alleen zijn hoofd zichtbaar was. Langzaam groeide zijn bekendheid en vele bewonderaars gingen hem opzoeken om zijn raad en steun te vragen. Hierdoor kon hij zich steeds minder toeleggen op zijn meditatie. Daarom installeerde hij zich op een pilaar met een klein platform. Maar zijn populariteit nam alleen maar toe. Om aan het gedrang van de groeiende stroom pelgrims te ontkomen, werd de pilaar meerdere malen vervangen door een hoger exemplaar, om uiteindelijk 12 à 18 meter hoog te worden. Uiteindelijk bleef hij 36 jaar op de paal zitten. Later werd een kerk op de plaats van zijn paal gebouwd. De voet van zijn paal is nog zichtbaar in het midden van de kerk. Anderen hebben voor 50 jaar naakt door de woestijn gedoold of graasden als koeien het gras, dat allemaal om hun lichamen te tuchtigen. Ook werd er een (zeer sobere) vorm van gemeenschapsleven ontwikkeld, voornamelijk voor wat betreft het samen eten en bidden. Hieruit ontwikkelde zich op den duur het gemeenschappelijke kloosterleven, als eerste langs de Nijl in Egypte. Veel monniken die een deel van hun leven in de Egyptische woestijn hadden doorgebracht, werden later belangrijke figuren in de kerk en de samenleving van de vierde en vijfde eeuw. Onder hen zijn bijvoorbeeld Athanasius van Alexandrië, Johannes Chrysostomus en Johannes Cassianus. Door het werk van Johannes Cassianus en Augustinus van Hippo kreeg de spiritualiteit van de woestijnvaders een belangrijke invloed op zowel de kerk van het Westen als de kerk van het Oosten. Basilius van Caesarea52, wordt ook wel de vader van het oosterse monastieke leven genoemd. Onder zijn leiding kwam er een structuur in het kloosterleven waaronder werken, bidden, Bijbellezen en goede werken doen de basis vormden.
MONASTICISME IN HET WESTEN Het klimaat in Egypte leende zich ervoor dat er niet direct gebouwen nodig waren, in het Westen was dat anders. Het klimaat vereiste dat er goede gebouwen waren en dat er voedsel voor de winter in voorraad was. In het Westen was het kloosterleven veel praktischer vanaf het begin. Tijdverspilling werd verworpen en werk en toewijding werden voorop gesteld. Athanasius van Alexandrië die een aantal malen verbannen werd vanuit Constantinopel bracht het gedachtegoed van de kloosters en het monasticisme mee naar het Westen. Zoals al gezegd waren er een aantal belangrijke invloedrijke theologen die positief schreven over het kloosterleven en zo kreeg het kloosterleven gestalte. Benedictus van Nursia53 (480-547) wordt algemeen beschouwd als vader van het kloosterleven in de Latijnse kerk. Al op veertienjarige leeftijd sloot hij zich aan bij een groep kluizenaars. De enorme invloed van Benedictus is vooral toe te schrijven aan zijn kloosterregel. Er bestonden al wel dergelijke regels, maar deze werden bijna allemaal als te streng of onevenwichtig ervaren. Volgens Benedictus moesten de monniken drie geloften afleggen: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid aan de abt. Elk klooster moest zichzelf onderhouden. Zelfredzaamheid en zelfgenoegzaamheid stonden hoog in het vaandel, zo werd er dan ook gewerkt. De monniken moesten zich toeleggen op bidden en handenarbeid. Het bidden werd gedaan door acht maal per dag deel te nemen aan het koorgebed. Ten slotte moesten de monniken zich bezighouden met het mediterend lezen van de Bijbel en de geschriften van de kerkvaders. De regel van Benedictus is een afgewogen ritme van acht uur bidden, acht uur werken en acht uur rusten. Hierdoor verspreidde de orde der Benedictijnen, zoals ze naar Benedictus zouden gaan heten, zich in snel tempo over heel Europa.
52 53
http://nl.wikipedia.org/wiki/Basilius_van_Caesarea http://nl.wikipedia.org/wiki/Benedictus_van_Nursia
55
EVALUATIE Als iemand alles inweegt en een eerlijke evaluatie van het kloosterleven maakt, dan zijn er veel positieve elementen op te noemen. De monniken hebben veel invloed gehad op de maatschappij in hun tijd. De lokale kloosters waren vaak een bron van kennis op agrarisch gebied. Ze ontwikkelden betere methoden van planten en zaaien en ze deden proeven om beter zaaizaad te verkrijgen. Ze kruisten dieren om betere rassen te verkrijgen. Ze beheerden de bossen, draineerden moerasachtige gronden en legden wegen aan. Kortom de monniken leverden aan de lokale bevolking een enorme bijdrage. Tijdens de vroege of donkere middeleeuwen waren het vooral de monniken die zich toelegden op het onderwijs van kinderen in de buurt. Ze legden zich toe op het kopiëren van belangrijke boeken uit de geschiedenis en ze schreven geschiedenisboeken. Mensen die buiten de maatschappij vielen of buitengesloten werden, waren meestal wel welkom in het klooster. Mensen die ziek waren en verzorging nodig hadden, konden vaak bij een klooster terecht. Maar natuurlijk ook de reiziger die vermoeid was en gewoon een slaapplaats nodig had, kon bij een klooster aankloppen voor hulp. Vanuit de kloosters werd het evangelie verkondigd. De monniken waren soldaten van Christus en gingen overal heen om hele stammen voor Christus te winnen. Toch was het niet allemaal lof voor de kloosters. Vele capabele mannen en vrouwen met enorme capaciteiten sloten zich op in het klooster waarbij hun kwaliteiten niet gebruikt werden in de wereld waar die zo nodig waren. Het celibaat verhinderde dat veel godsvruchtige mannen en vrouwen geen volgende generatie verwekten en trainden in de weg van de Heer. Dit terwijl ze ongetwijfeld zeer goede vaders en moeders en instrumenten in de hand van de Heer zouden zijn geweest om een volgende generatie te trainen. Het kloosterleven en het celibaat maakten een scheiding tussen gewone mensen en monniken. Twee verschillende morele standaarden, waarbij er ook een groot gevaar was voor geestelijke trots als je monnik was. Sommige kloosters werden rijk door hun gedreven handel met alle nadelige gevolgen van dien, luiheid sloeg toe en soberheid in de maaltijden verdween. Als laatste was het de opdracht voor een monnik om gehoorzaam te zijn en onderdanig aan gezag. Dit heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de hiërarchische structuren die gestaag begonnen te groeien in de kerk, waarbij uiteindelijk de paus het voor het zeggen kreeg. Hoe we deze laatste zaken ook betreuren, er is veel goeds en positiefs gedaan door de kloosters.
56
De Kerk tussen 313 en 590 De ontwikkeling van de hiërarchische en liturgische structuren
We hebben al gezien dat in het begin de bisschop gezien werd als een gelijke naast zijn mede leidinggevende. Hij was een opziener in de kerk, we zouden het een oudste kunnen noemen. Vanaf het begin was het duidelijk dat de kerk leidinggevenden nodig had. De Bijbel geeft daar ook duidelijkheid over. Er zouden meerdere oudsten in een gemeente aangesteld worden. In de jaren 313 tot 590 groeide de positie van een bisschop uit als eerste onder gelijken. Daarmee werd de bisschop een plaats toegeschreven waardoor hij meerdere was ten opzichte van anderen en waren de bisschoppen van andere kerken nog steeds gelijk aan elkaar. Maar het was in deze periode dat de bisschop van Rome de leider werd van alle bisschoppen. De bisschop van Rome was boven alle andere bisschoppen verheven.
POLITIEK ROME EN DE KERK VAN ROME We hebben gezien dat het politieke centrum rond 330 naar Constantinopel verhuisd was. Langzaam maar zeker was de wereldlijke heerser ook de heerser over de kerk geworden. Het zwaard in de ene hand, het kruis in de andere; het kruis met een zwaard werd werkelijk een monster. De rechtvaardiging moest gezocht en gevonden worden in Lucas 22:38. De koning en de priester werden weer één. De vrijwillige toetreding tot de kerk ging volledig verloren. Het was een gedwongen en opgelegde keuze. Niet bij de kerk horen betekende dat je ook afgesneden was van het maatschappelijke leven. De prediking van Gods woord verdween grotendeels en de inhoud van het geloof werd uitgehold. De sacramenten werden de manier waarop genade naar de mens kwam. De sacramenten ‘garandeerden’ de eenheid in heel het rijk. Het accent van het avondmaal waarbij de persoonlijke gelovige het werk van de Heer in herinnering bracht, verschoof volledig en de nadruk kwam te liggen op de ‘verdeler’ van de sacramenten. Hiermee werd iedereen afhankelijk gemaakt van de ‘middelaar’, de ‘verstrekker’ in plaats van de gelovige ontvanger. Men ging van actieve deelname naar een passieve ontvanger. De doop onderging dezelfde gruwelijke misvorming. De doop na een persoonlijke beslissing en keuze verdween. Het werd een manier om genade te ontvangen. De doop werd verplicht opgelegd om iedereen samen te binden in afhankelijkheid van de kerk. Buiten de kerk was geen verlossing te vinden. De doop van een kind werd verplicht, de kerk eiste het en de wereldlijke heerser zag erop toe dat iedereen kwam. De kerk bewaarde de eenheid en greep daarbij met regelmaat naar het zwaard van de keizer. Deze ‘hybride kerk’ zou zich alleen maar versterken in de daaropvolgende eeuwen. We zullen later nog zien dat het zelfs doorheen de reformatie is blijven bestaan tot ver in de eeuwen daarna.
DE BISSCHOP VAN ROME Daarmee was Rome in het Romeinse Rijk niet meer het centrum in politieke zin. Maar het veroorzaakte wel dat de bisschop van Rome het enige individu was met een enorm gezag. Dat was niet voor even, maar voor een heel lange tijd, zodat er voldoende tijd was om deze positie verder gestalte te geven. Constantinopel was ver weg naar het oosten. Voor de mensen in het Westen was het dus een natuurlijke stap om zich te wenden tot de bisschop van Rome voor leiderschap als er problemen waren op politiek, maatschappelijk en geestelijk vlak. Het moet ook gezegd worden dat in deze periode van de kerkgeschiedenis er ook bijzonder krachtige bisschoppen elkaar in Rome opvolgden. Het waren vaak mannen van kaliber als het ging om leiderschap. De geestelijke leiding (het
57
sacrale) en de heerschappij over het volk kwam bij één persoon te liggen. Dit werd de basis voor een christelijke maatschappij en een christelijke heerschappij. Zo was er het voorval in 410 waarbij Rome totaal vernietigd dreigde te worden door de Visigoten. Maar door wijs en tactisch overleg door de bisschop van Rome werd de stad gespaard van vernietiging en mocht ze voor 14 dagen geplunderd worden. In 476 valt voor een groot deel het Romeinse Rijk uiteen door een invasie van barbaren die in grote delen van Italië de macht overnamen. De inwoners keken op naar de bisschop van Rome voor leiderschap en wijsheid. We moeten niet vergeten dat tegen deze tijd het Petrus’ ambt van de bisschoppen diep geworteld was. Dit gold vooral voor de bisschop van Rome, die was zeker een opvolger van Petrus. Al in het Concilie van Constantinopel (381) werd de bisschop van Rome de hoogste bisschop, die van Constantinopel bevond zich op de tweede plaats. Rome en Constantinopel waren ook de enige twee grote metropolen met bisschoppen en kerken die werkelijk aanzien hadden. De bisschop van Jeruzalem was weggevaagd bij de vernietiging van Jeruzalem. Antiochië en Alexandria waren overspoeld door de islam in de 7e eeuw. Dus bleven Rome en Constantinopel alleen over. We hebben al eerder gezegd dat krachtige bisschoppen elkaar in Rome opvolgden. Het was een decreet dat Valentinianus III uitvaardigde op 6 juni 445, waarin stond dat de paus de hoogste macht in de kerk had en dat elke obstructie gezien moest worden als verraad en tevens zo behandeld zou worden. Hiervoor baseerde hij zich op de Bijbel en het Concilie van Nicea. De wil van de bisschop van Rome was wet geworden.
LEO I DE GROTE (400- 461) Over zijn levensloop is veel informatie bewaard gebleven. Hij stopte de invasie van Rome door Attila de Hun en leidde de centralisatie van de kerk. Door de naderende val van het West-Romeinse Rijk kon Leo I veel wereldlijke macht naar zich toehalen en zich profileren als gelijkwaardig aan de keizer. Hij was de eerste die zich ‘pappas’ (Grieks voor vader) liet noemen (later veranderde dit in het Latijn naar papa en naar paus). Hij maakte zich sterk dat Petrus zijn kerk nog steeds bestuurde, maar nu door de ‘papas’ van de kerk. De monniken die veel zendingswerk deden, vormden een belangrijke schakel door de nieuwe gelovigen direct onder het gezag te brengen van de bisschop van Rome, ze werden zijn onderdanen. Barbaarse leiders werden gelovig en sommigen werden grote bewonderaars van de bisschop van Rome.
GELASIUS I Hij was bisschop van Rome van 492-496 en bouwde hierop verder. De keizer had wel de taak om de kerk te beschermen, maar hierbij moest hij zich volledig laten leiden door de ‘paus’. Deze ‘paus’ werd op zijn beurt weer geleid door God zelf en door Petrus. Het gevolg was dat geestelijken niet meer onder de gerechtelijke macht vielen. Ze mochten niet meer door enige gerechtelijke macht beoordeeld worden en de ‘paus’ steeg 54 boven elk menselijk oordeel uit. ‘Mocht iemand in welke tijd en onder welk humaan voorwendsel dan ook zich hooghartig boven het ambt van de paus verheffen. Deze was in opdracht van Christus boven allen geplaatst en werd door de gehele kerk ook altijd als haar hoofd erkend.’ - Gelasius I55
GREGORIUS DE GROTE (540- 604) Gregorius de Grote werd bisschop van Rome in 590. Hij was een bijzonder krachtige leider die ontzettend veel geschreven heeft. Gregorius was zeer onder de indruk van de regel van Benedictus en onder zijn bewind werden de kloosters nog populairder. Gregorius staat bekend als een goede administrateur en organisator. Hij noemde zich ‘dienaar der dienaren Gods’ en zette daarmee ook de koers voor het pausdom voor de verdere middeleeuwen in gang. 54 55
Handboek van de geschiedenis van het christendom, blz. 193. Handboek van de geschiedenis van het christendom, blz. 193-194.
58
Het was Gregorius de Grote die de ‘universele jurisdictie over het gehele christendom’ voor zich opeiste. Hij trachtte West-Europa om te vormen tot een christelijke staat, waarin bovenal paus en geestelijkheid verantwoordelijk waren voor de ordening van de maatschappij.56 Hij zond Augustinus van Canterbury in 596 als zendeling naar Engeland met als gevolg dat Engeland zich onderwierp aan de bisschop van Rome. Gregorius I breidde de macht van de bisschop van Rome uit. Hij creëerde een theoretische basis voor de leiding van de kerk.
OPSOMMING De bisschop van Rome groeide in deze periode uit tot een positie van alleenheerschappij. Hij werd de hoogste in gezag en oppermachtig in zijn uitspraken. Wat de bisschop van Rome sprak, was waar. Alle andere bisschoppen waren ondergeschikt en moesten zich ook zo opstellen ten opzichte van de bisschop van Rome. Hoe goed en noodzakelijk het ook in deze periode geweest is, hoe veel goeds de bisschop van Rome ook heeft gedaan voor velen in de stad en omgeving, uiteindelijk leidde het tot een enorme corruptie die zijn gelijke niet kende.
DE ONTWIKKELING VAN DE LITURGIE Het was in deze periode dat er veel barbaren aan de kerk werden toegevoegd. Deze waren lang niet allemaal bekeerd en velen waren maar half bekeerd als we het zo mogen noemen. Ze lieten de heidense gebruiken niet achter zich, maar integreerden deze in hun nieuwe christelijke religie. De middelen van de kerk werden tot het uiterste getest en maximaal benut om deze grote stroom van mensen te integreren in de kerk. De barbaren waren het gewoon om objecten, beelden, plaatsen of andere voorwerpen te aanbidden. Hier meende de kerk aan tegemoet te komen door iets tastbaars te geven wat aanbeden kon worden. Het gevolg was dat er allerlei relikwieën kwamen. Engelen werden vereerd, personen- of heiligenverering deed zijn intrede, beelden en schilderijen kregen allemaal een plaats in de lijst van objecten die aanbeden konden worden. De diensten veranderden van een sfeer waar velen bij betrokken werden tot een autocratisch systeem waarbij alle leiding bij één persoon lag. De kloof tussen geestelijken en gewone mensen werd hierdoor nog duidelijker geaccentueerd. Theologie werd opgelegd. Wat geloofd moest worden, werd van hoger hand bepaald. De kerk van Rome bepaalde wat de rest moest belijden. Wat Rome verkondigde, was orthodox, de rest was vals en werd per definitie bestempeld als ketters. Iedereen in het rijk, in een bepaald grondgebied, behoorde direct tot de kerk. De kerk en de staat waren min of meer één. De vrije keuze om toe te treden tot de kerk was er niet. Zending en evangelisatie waren niet meer nodig, omdat iedereen nagenoeg automatisch bij ‘de kerk’ behoorde. De ‘dag des Heren’ werd zondag. Zondag werd een belangrijke dag op de wekelijkse kalender. Kerst werd geïnstalleerd in december. Het feest van Driekoningen, Epifanie, werd een christelijke feestdag rond deze tijd. Verder werd de kalender gevuld met dagen waarin martelaren en heiligen herdacht werden. Het huwelijk deed zijn intrede in de lijst van sacramenten. Boetedoening kreeg een plaats in het leven van de kerk. Het vormsel was een logisch gevolg waarbij een gedoopte de kracht van de Heilige Geest zou moeten ontvangen om zijn geloof standvastig te kunnen belijden, een extra zalving die nodig was om boven het gewone volk uit te komen. De nadruk op erfzonde, de zondige staat van de mens vanaf de conceptie, had tot gevolg dat de kinderdoop zijn intrede deed. Maar ook omdat de kerk een staatskerk was, de maatschappij was de kerk. Dus behoorde iedereen tot ‘de kerk’. Dat was zichtbaar onder andere door de doop. Het avondmaal kreeg een steeds belangrijkere en centrale rol in de kerk. Er groeide de gedachte dat de priester een werkelijk offer bracht aan God bij het avondmaal. Het avondmaal werd daarmee één van de grote pilaren in de dienst. 56
Handboek van de geschiedenis van het christendom, blz. 220.
59
Het benadrukte de nood van geestelijken die noodzakelijk waren om tussen God en mens in te staan. Het avondmaal was dus een werkelijk offer voor God. Alle zeven sacramenten hadden hun plaats verworven aan het eind van de 6e eeuw. Zeven sacramenten:
de eucharistie met als belangrijk onderdeel de heilige communie
het doopsel
het vormsel
de biecht of het sacrament van de verzoening
de ziekenzalving
het priesterschap
het huwelijk
De absolutie, waarbij de priester een belangrijke plaats innam om zonden te vergeven, won terrein. De absolutie was het belangrijkste onderdeel van de biecht, als sacramenteel ritueel waarin de zonden door de priester vergeven worden uit naam van Christus. De priester stond tussen God en volk in. De genade van vergeving en verzoening werd door hem verstrekt. Dat zou later ook een enorm sterke troef worden in de aflaat.
MARIAVERERING De verering van Maria zag het daglicht in deze periode. Ook al zou het nog vele eeuwen duren voordat de onbevlekte ontvangenis van Maria (1854) en haar wonderbaarlijke opname naar de hemel (1950) als dogma van de kerk zou worden aangenomen57. Toch werd de basis voor de hele Mariacultus gelegd vanaf 590. We zien dit voor een deel terug in de Chalcedonische geloofsbelijdenis, een geloofsbelijdenis die zo grondig was in zijn christologie, maar een open deur gaf voor Mariaverering. ‘maar in het laatst der dagen omwille van onze zaligheid uit de Maagd Maria, de moeder God’ – uit de Chalcedonische geloofsbelijdenis Voor mannen als Ignatius van Antiochië (stierf 110), Justinus de Martelaar (ca 114-165), Tertullianus (160-230) en Ireneüs van Lyon (140-202) in de tweede eeuw gaf de maagdelijkheid al een extra heilige kleur aan het leven van Maria. Zij vergeleken haar met de maagd Eva. Door Eva was de zonde in de wereld gekomen, door de maagd Maria de Verlosser.58 In de derde eeuw verklaart Origenes (180-254) in zijn ‘Commentaar op Mattheüs’ (ca. 248), dat hij gelooft dat Maria altijd maagd is gebleven. Epifanius nam het rond 370 op in zijn belijdenis. Ook Augustinus van Hippo (354-430) ging hiervan uit. Het Concilie van Constantinopel II accepteerde het in 553 als dogma, door de woorden altijd maagd toe te voegen, waar Maria genoemd wordt. Grote theologen uit die tijd, Clement van Rome, Tertullianus en Augustinus waren mannen die een onuitwisbare stempel op de theologie van de kerk hebben gedrukt en die gestreden hebben om de formulering van de Drie-eenheid en de genade in de verlossing zuiver te krijgen. Ze schreven aan Maria buiten Bijbelse waarden toe. Maria werd de moeder Gods genoemd en zo groeide langzaam maar zeker de hele Mariaverering tot enorme hoogte.
57
Paus Pius IX kondigde in 1854 het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis af. Hiermee wordt bedoeld dat Maria verwekt werd en ter wereld kwam zonder met de erfzonde te zijn bevlekt; Paus Pius XII voegde in 1950 het dogma toe dat Maria met ziel en lichaam in de hemel is opgenomen (Maria-Tenhemelopneming). 58
http://nl.wikipedia.org/wiki/Broers_en_zussen_van_Jezus
60
In de 5e eeuw was haar positie verheven boven alle gelovigen. Feestdagen ter ere van haar deden hun intrede in diezelfde periode. Het feest van de Maria-Boodschap of aankondiging van de Heer werd ingesteld (hierbij gedenken ze de engel die naar Maria komt met de boodschap dat ze een Zoon zal baren). De Maria-Lichtmis of kortweg Lichtmis werd ingesteld op 2 februari. Het is de herdenking van de "opdracht van de Heer in de tempel", waarbij Jezus, zoals elk Joods jongetje, wordt opgedragen aan God (zie Lucas 2: 22-35). Daarnaast herdenkt men het zuiveringsoffer dat Maria veertig dagen na de geboorte van Jezus volgens de Joodse wet 59 (Leviticus 12) moest brengen. Rond 590 had Maria een plaats van aanbidding verworven in de Roomse kerk.
VERERING VAN HEILIGEN De verering van heiligen groeide uit een natuurlijk verlangen om martelaren uit het verleden te gedenken. De heidenen of barbaren waren gewoon om hun helden uit het verleden te eren en zo groeide het gestaag in de kerk. Eerst waren het gebeden tot de Heer voor deze zielen die zo geleden hadden, maar in het jaar 590 waren het gebeden geworden tot de heiligen, waarbij God benaderd kon worden door de heiligen. Kerken en kapellen werden gebouwd op en rond de begraafplaatsen van heiligen en geestelijke helden. De kalender werd gevuld met dagen waarop heiligen geëerd moesten worden. Legendes, mythes en wonderverhalen ontwikkelden zich rondom de levens van heiligen en er ontstonden geestelijke legendes. Overal kwamen relikwieën aan de oppervlakte zoals haar, tanden, botten en zelfs lichamen. Dit werd zo erg dat het in 381 verboden werd. Afbeeldingen en beelden werden steeds vaker in de aanbidding gebruikt. Ze betekenden een visuele verbeelding van de goden en afgoden zodat de barbaren ‘zicht’ hadden op wie ze vereerden. Deze beelden en afbeeldingen belandden ook in kerken als versiering en verfraaiing. De kerkvaders maakten wel een onderscheid tussen de verering van God en de plaats van beelden en afbeeldingen. Maar het is twijfelachtig of het ‘gewone’ volk dit onderscheid ook werkelijk begreep en toepaste in de praktijk van hun geloof. Allerlei processies deden hun intrede, waaronder de boetprocessie als liturgische plechtigheid. Bedevaarten zagen het daglicht en werden steeds belangrijker in de verdere geschiedenis van de kerk. Naar we weten zou de moeder van keizer Constantijn naar Jeruzalem zijn gegaan voor een bedevaart, waarbij ze het ware kruis van Christus gevonden zou hebben. Leiders in de kerk droegen geen speciale kledij, maar naarmate de Romeinse kleding bij het gewone volk verdween, behielden de leiders van de kerk deze Romeinse kledij. De hiërarchie binnen de kerk werd duidelijker ontwikkeld door de dominante positie van de bisschop van Rome. De sacramenten werden het belangrijkste instrument en kanaal waardoor de genade naar de gelovigen toekwam. Het fundament voor de kerk van de rest van de middeleeuwen was onuitwisbaar gelegd. Er waren ook grote predikers van Gods woord in die tijd. We kennen Ambrosius van Milaan in het Westen en Johannes Chrysostomus in het Oosten. Dit waren werkelijk grote verkondigers van Gods woord en ze hebben een blijvende stempel gedrukt op de kerkgeschiedenis. Overheidsgeld en subsidies werden gebruikt om enorme kerkgebouwen neer te zetten. Ook de zonen van Constantijn hebben veel geld aan de kerk geschonken en er werden veel kerken gebouwd volgens de bouwstijl van de dag.
59
http://nl.wikipedia.org/wiki/Maria-Lichtmis
61
De Kerk tussen 590 en 800 Pauselijke macht en de standen
HET WESTEN IN CRISIS Gregorius de Grote (590-604) stond op een kruispunt in de geschiedenis van Europa. Het was onder zijn bewind dat de pauselijke status en positie duidelijk op kaart werden gezet. Het Romeinse Rijk viel langzaam maar zeker uiteen. De afscheiding van de kerk in het oosten, Constantinopel en andere factoren maakten dat de kerk in het Westen in een bijzondere situatie kwam. Daarbij had de kerk van Rome met regelmaat aanvaringen met de binnengetrokken bevolkingsgroepen waarvan een aantal het arianisme aanhingen. De kerk van Rome wees deze leer krachtig af als onwaar. De bisschoppen van Rome hadden een steeds belangrijkere taak verkregen, tot ver buiten hun omgeving. Ze hadden ook al een groot aantal eigendommen verworven wat uiteindelijk zou uitgroeien tot de ‘pauselijke staat’, maar dat zou nog tot de 8e eeuw duren. Het belangrijkste element dat overgenomen werd door de nieuwe Germaanse koninkrijken was het christelijke geloof en het bijbehorende kerkelijke instituut. De meeste stammen waren al tot het christendom overgegaan in de eeuw voordat ze het rijk binnenvielen. Dat was het gevolg van de missioneringsdrang van zendelingen die naar de 'barbaarse' gebieden van Europa waren getrokken. Aanvankelijk waren - met uitzondering van de heidense Franken de nieuwe heersers ariaanse christenen, maar geleidelijk bekeerden ze zich allemaal tot de kerk van Rome. Als laatste werden ook de Visigoten in de 6e eeuw (589) aan de kerk toegevoegd. De katholieke kerk had intussen bijna alle instellingen zoals, cultuur, onderwijs en bestuursvormen overgenomen van het vroegere Romeinse Rijk toen het wereldlijke bestuur daarvan steeds verder in verval raakte; dit verval ging gewoon door onder de nieuwe machthebbers.60 Uiteindelijk ging vrijwel het gehele rijk in Germaanse handen over:61
Hispania aan de Visigoten (ook wel West-Goten genoemd) Gallia aan de Franken en Bourgondiërs Afrika aan de Vandalen Britannia werd inmiddels bezet door Angelen, Friezen, Juten en Saksen uit Noord-Duitsland en Denemarken. Italië werd ten slotte bezet door de Ostrogoten (ook wel Oost-Goten genoemd).
Clovis (c. 466-511), was de eerste koning der Franken die alle Frankische stammen verenigde onder één heerser. Hij was ook de eerste katholieke koning die heerste over Gallië (Frankrijk). Hij maakte het christelijke geloof van Rome tot staatsreligie. Het Romeinse Rijk was gevallen, maar door Clovis wordt een stap gezet naar een vervolg. Hij werd gedoopt in een kleine kerk die zich op of naast de site van de kathedraal van Reims bevond, waar de meeste toekomstige Franse koningen gekroond zouden worden. Deze daad was van enorm belang in de latere geschiedenis van West- en Centraal-Europa, omdat Clovis zijn domein uitbreidde over bijna de hele oude Romeinse provincie Gallië (ruwweg modern Frankrijk). Hij wordt beschouwd als de stichter van de Merovingische dynastie die heerste over de Franken voor de volgende twee eeuwen. Hij maakt Parijs tot hoofdstad en stichtte daar de kerk van Petrus en Paulus (Saints-Apôtres).
60 61
http://nl.wikipedia.org/wiki/West-Romeinse_Rijk Ibid.
62
MACHTSOVERNAME De hofmeier was aanvankelijk degene die de hofhouding van de vorsten beheerde. Door het stijgend aantal zwakke en jeugdige vorsten op de troon aan het einde van de Merovingische periode, zagen de hofmeiers kans hun macht te vergroten. Ze namen deze geleidelijk over, waardoor er verschillende conflicten ontstonden. Het was uiteindelijk een familie van hofmeiers, van Pepiniden, de voorloper van de latere Karolingen, die de macht van de Merovingen overnam. Daarop volgde de definitieve machtsovername van Pepijn de Korte in 751 met goedkeuring van paus Zacharias.
KAREL DE G ROTE62 Karel de Grote (742 of 748 - 814) was de koning der Franken van 768 tot zijn dood in 814, tussen 774 en 781 koning der Longobarden en vanaf 800 keizer der Romeinen. Hij was de zoon van koning Pepijn de Korte en Bertrada van Laon. Hij handhaafde het beleid van zijn vader tegenover het pausdom en werd de beschermer ervan, door het breken van de macht van de Longobarden in het noorden van Italië Karel de Grote breidde het Frankisch koninkrijk uit tot een rijk dat het grootste deel van West en Centraal-Europa had opgenomen. Tijdens zijn heerschappij veroverde hij Italië en werd hij gekroond tot imperator Augustus door paus Leo III op 25 december 800. Paus Leo III kroonde Karel tot keizer van het 'West-Romeinse Rijk', een titel die sinds 476 niet meer in West-Europa gebruikt was. Hiermee was de weg ingeslagen van het West-Europese Roomse Rijk dat het oorspronkelijke Romeinse Rijk opvolgde. De ceremonie kan niet langer dan vijf minuten hebben geduurd; haar betekenis voor Europa was echter van een buitengewone draagwijdte: van toen af aan droeg Karel de Grote naast zijn titels van koning der Franken en Longobarden, beschermheer en verdediger van de kerk, patroon en behoeder van de christelijke plaatsen in het Heilige Land ook die van imperator63 en Augustus64 van de Romeinen. Karel liet zijn Frankische en Langobardische koningstitels voorafgaan door ‘Serenissimus augustus a Deo coronatus magnus pacificus imperator Romanum gubernans imperium’ (allergenadigste, verhevene, door God gekroonde, grote, vredestichtende keizer, die het Romeinse Rijk regeert). De aanspraak steeg dus ver boven het feitelijke keizerschap uit. Het is wellicht juist te veronderstellen dat Leo III bij Karel sterk op de keizerskroning heeft aangedrongen. Het betekende immers dat hij minder afhankelijk werd van de Oost-Romeinse keizer, die tot dan toe de ‘officiële’ wereldlijke heerser over de gelovigen van het vroegere Romeinse West-Europa was geweest.
DE KERK Paus Zacharias65 (ca. 679 – 752) was paus van 741 tot 752. Tijdens het pontificaat van paus Zacharias beleefde de kerk van Rome een moeilijke tijd. Het gezag van de Europese heersers was sterk afgenomen en de paus was de belangrijkste machthebber geworden, maar hij had weinig militaire macht. Oprukkende Longobarden bedreigden Rome steeds meer, zodat de paus hulp nodig had. Deze Longobarden waren voornamelijk heidenen of ariaanse christenen. In 751 besloten de Franken dat het beter was om hun tamelijk zwakke koning Childerik III, de laatste van de Merovingen, te vervangen door de meer capabele hofmeier Pepijn de Korte. Dit gebeurde met steun van Zacharias, die zich op deze manier verzekerde van een sterke bondgenoot. Deze zou de opvolger van Zacharias, Stephanus II (III) (752-757), in 753 te hulp komen in de strijd tegen de Longobarden.
62
http://nl.wikipedia.org/wiki/Karel_de_Grote Imperator was een eretitel die verleend werd door de legionairs die hun aanvoerder, die een imperium bezat, na een overwinning in een veldslag of tijdens diens triomftocht konden uitroepen (salutatio of acclamatio) tot imperator. Daarop werd deze veldheer gedurende de rest van zijn leven aangesproken als imperator (zowel in private als publieke aangelegenheden, cf. Engelse Sir) – bron wikipedia 64 Augustus was oorspronkelijk een van de titels van de keizers van het Romeinse Rijk. Ook de keizers van het Heilige Roomse Rijk voerden deze titel nog tot 1806. Het woord augustus betekent in het Latijn "verheven" – bron wikipedia 65 http://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Zacharias 63
63
DE KERK HEEFT NIET VEEL ZEGGENSCHAP In 511 roept Clovis de Synode van Orléans bijeen om de hechte band tussen kerk en staat te bevestigen. Bisschoppen zullen door een synode onder voorzitterschap van de koning worden benoemd en zijn belastingplichtig. De koningen van de Franken volgen vaak een schrikbewind en brengen zo de kerk grote schade toe. De koningen stellen naar eigen inzichten bisschoppen aan en verkopen kerkelijke goederen naar believen. De Franken gingen er vanuit dat de kerk volledig tot hun beschikking stond. Dankzij de goede relatie van Gregorius de Grote met de koningen van de Franken kon hij langzaam maar zeker weer rekenen op wat steun. Die steun werd gebruikt om missionarissen naar Engeland te sturen om daar bekeerlingen te maken en de kerk van Engeland weer onder het gezag van Rome te brengen.
De vier zonen van Clovis hadden niet de capaciteiten van hun vader. Ze werden wel koning, maar alleen nog in naam. Het waren de hofmeiers die de heerschappij overnamen.
GRONDGEBIED VAN DE KERK 66 De pausen hadden al in de 4e eeuw aanzienlijke grondgebieden rond Rome verworven (Patrimonium Petri Sint Pieters Erfgoed). Ze wisten dit in de 5e eeuw uit te breiden door in de nadagen van het instortende WestRomeinse Rijk bescherming tegen invallende barbaren te bieden. Deze bezittingen maakten de bisschop van Rome in de 6e eeuw tot één van de grootste grondbezitters in Italië. Door de hervormingen van paus Gregorius I en het overstappen op een centraal bestuur kreeg dit gebied sterker het karakter van een eenheidsstaat.
66
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kerkelijke_Staat
64
De pausen beriepen zich op een door Constantijn de Grote uitgevaardigde oorkonde, die later als vervalsing werd ontmaskerd. Hierin zou Constantijn grondgebieden in Italië aan de bisschop van Rome hebben toegeschreven. Dit schrijven was algemeen gekend in de tijd van Pepijn de Korte. Paus Stefanus II (III) riep in 754 de hulp van de Frankische koning Pepijn de Korte in om de binnenvallende koning van de Longobarden af te slaan. Pepijn heroverde de bezette gebieden en schonk ze geheel aan de paus (Pepijnse Schenking). Dit werd de basis voor de pauselijke staat en bleef lang in handen van de kerk van Rome. Het einde kwam toen de Franse troepen die zich sinds 1849 in de pauselijke staat ophielden, zich in 1870 terugtrokken. Italië erkende in 1871 de onschendbaarheid en soevereiniteit van de paus, maar wees deze geen territorium toe. De heilige stoel weigerde de positie en bevoegdheid van de nieuwe Italiaanse overheid wettelijk te erkennen; paus Pius IX en zijn opvolgers tot Pius XI weigerden dan ook buiten het Vaticaan te gaan; dit beslaat slechts een gebied van 0,44 km2. De paus zelf beschouwde zich vanaf dat moment als "de gevangene van het Vaticaan". De eenheid van Italië met Rome als hoofdstad was een feit. Italië werd een koninkrijk, met Victor Emanuel II als eerste koning. Het aanbod van de Italiaanse regering in 1871 om de rechten en het inkomen van de paus bij wet te regelen, werd van de hand gewezen. Deze situatie duurde tot 1929, toen Pius XI met Mussolini de Lateraanse Verdragen zou tekenen, waarin de soevereiniteit van Vaticaanstad erkend werd. Toen ontstond Vaticaanstad zoals wij dat tegenwoordig nog kennen. Sindsdien zijn de betrekkingen tussen Vaticaanstad en de Italiaanse staat redelijk goed te noemen.
TWEE ZWAARDEN MAATSCHAPPIJ De twee zwaardenleer67 is genoemd naar een idee van bisschop Gelasius I (492-496). Hij stelde dat de wereld verdeeld is in twee machtssferen: een geestelijke en een wereldlijke. Elk van beide kon rechtspreken binnen zijn eigen gebied. Het zwaard staat symbool voor het uitoefenen van de macht. De twee machten moesten niet tegen elkaar vechten, maar elkaar versterken. Zij zagen het Koninkrijk van God op aarde geregeerd door twee krachtige ‘armen’. De geestelijke macht lag bij de bisschop van Rome, deze had de verantwoordelijkheid over de zielen van het volk. De wereldlijke heerser was verantwoordelijk voor het fysieke welzijn van het volk. Dit leidde tot grote spanningen in de jaren die volgden. Daarbij kwam de vraag naar voor wie van de twee nu belangrijker was. De spanning liep uit op drie opties. Het was de keizer die alle macht van God gekregen had over de mensen, hij delegeerde aan de paus verantwoordelijkheid over de zielen van de mensen. Het was de paus die, als hoogste in gezag, alle macht van God gekregen had over de mensen en gezag delegeerde aan de keizer. Het was aan hen beiden. Dit was een middenpositie waarbij God hen beiden gezag en verantwoordelijkheid gegeven had, ieder in zijn eigen gebied. Het antwoord op deze bovengenoemde vragen zou nog lange tijd op zich laten wachten. De strijd zou een groot deel van alle energie consumeren, van zowel de pausen als de keizers. Uiteindelijk zou de paus deze krachtmeting winnen en de keizer onder zijn gezag weten te brengen. Een gruwel van onmetelijke proportie was het gevolg, met alle negatieve geestelijke gevolgen voor de kerk, gevolgen die alleen in de eeuwigheid werkelijk zichtbaar zullen worden.
DE FEODALE MAATSCHAPPIJ EN DE STANDEN 68 Het Romeinse Rijk was uiteen gevallen, het rijk van Karel de Grote was zo groot, dat het onmogelijk was om dat in totaliteit te beheren. Zo groeide het tot een maatschappij van standen. Tot welke stand men behoorde, werd in hoge mate bepaald door de geboorte. In bijzondere gevallen kon men worden opgenomen in de adelstand. Meer 67 68
http://nl.wikipedia.org/wiki/Twee_zwaardenleer http://nl.wikipedia.org/wiki/Standenmaatschappij
65
mogelijkheden waren er om toe te treden tot de geestelijkheid, maar de positie daarin werd wel bepaald door de oorspronkelijke stand.
GEESTELIJKHEID De eerste stand was de clerus. Deze bestond uit geestelijken. De eerste stand had veel voorrechten. Zo mocht ze onder meer belastingen heffen, hoefde ze geen belastingen te betalen, geen krijgsdienst te verrichten en had ze een eigen rechtbank. Het waren ook grootgrondbezitters en omdat ze de enige waren die konden lezen en schrijven, hielpen ze de koning in het bestuur. De kerk had in die tijd ongeveer 1/3 van alle land in eigendom. Ze konden hun land niet echt beschermen en riepen de hulp in van de adel of de ridders. Hierdoor werden de geestelijken heel nauw betrokken bij wereldse zaken. De clerus had maar één plicht: bidden voor het zielenheil van het volk, zodat ze in de hemel terecht zouden komen. Moesten ze nu gehoorzaam zijn aan de adel of aan de bisschop van Rome? Dat was een vraag die de kerk in de greep hield. Er waren hoge en lage geestelijken. De hoge geestelijken waren de kardinalen en bisschoppen, de lage geestelijken waren de monniken, priesters en nonnen. In conflicten tussen standen was de geestelijkheid soms ook verdeeld: de hoge geestelijkheid, meestal afkomstig uit de aristocratie, was vaak op de hand van de adel. Zij hadden ook vaak te maken met de adel, die graag haar kinderen in hoge geestelijke posities wilde duwen. De lage geestelijkheid, die dicht bij het 'gewone volk' stond, koos vaak voor de derde stand.
ADEL De tweede stand was de adel. Ook zij hadden veel voorrechten. De adel hoefde geen belastingen te betalen en geen arbeid te verrichten. Zij hadden ook het vruchtgebruik wanneer ze leenden bij een leenman. De adel stond hoog in aanzien en had veel luxe. De rechtspraak, het bestuur en de oorlogsvoering lagen in handen van de adel. Zij konden geen handel drijven of gewoon werk aannemen. De taak van de adel was de bescherming van de clerus en de derde stand. Voor de wereldlijke adel wordt de term 'ridders' gebruikt. Maar in zowel de lage als hoge adel waren ook geestelijken: vele bisschoppen, abten en monniken waren van adel. De laagste adellijke stand stond op de sociale ladder nog steeds boven de rijkste boer. De edelman gold als "beter" en "waardiger" dan een nietedele. Daarom verrichtten de edelen geen handenarbeid. Ze leefden van de opbrengsten van de boeren die voor hen werkten.
BOEREN De derde en laagste stand waren de boeren. De derde stand was opgedeeld in twee delen: vrije boeren en horigen. De horigen waren dan opnieuw ingedeeld in lijfeigenen en laten. Het verschil tussen een lijfeigene en een laat is dat een lijfeigene wordt gezien als eigendom van de heer voor wie hij werkt. Een laat moet een deel van zijn oogst betalen aan de heer en vaak ook nog vele werkjes opknappen voor hem, maar als persoon is hij vrij. De boeren hadden geen rechten, enkel plichten. Zij moesten werken voor de adel en de clerus, betaalden belastingen en moesten krijgsdienst verrichten. Het mag duidelijk zijn dat de kerk enorm beïnvloed werd door nauwe betrokkenheid bij de feodale maatschappij. Het geestelijke klimaat in de kerk daalde gestaag. Toch is de kerk ook opgestaan tegen de brutaliteiten die uit de standen naar voor kwamen. De kerk heeft zich sterk gemaakt om regels op te stellen voor feodale oorlogen en misstanden. Zo mochten privéruzies tussen de feodale heren onderling niet uitgevochten worden over de ruggen van de boeren. Een ongewapend persoon mocht niet aangevallen worden. Kloosters en andere heilige plaatsen mochten niet geplunderd worden. Verder mocht er niet meer gevochten worden van woensdag zonsondergang tot maandag zonsopgang en niet op kerkelijke feestdagen. Verder werden kerken, kerkhoven en kloosters vrijgesteld en mochten gebruikt worden als veilige haven, als vluchtoord. Vrouwen, boeren en geestelijken mochten niet aangevallen worden. Deze maatregelen gaven de nodige verlichting van de feodale brutaliteiten.
66
HET OOST-ROMEINSE RIJK Het oosten was overlopen door islamitische strijdkrachten maar de opmars was gestopt bij Constantinopel. De islam beschuldigde de Oost-Romeinse kerk van afgoderij vanwege de verering van iconen. Daarop belandde het oosten in de iconenstrijd. De bisschop van Rome vervaardigde een verbod uit op het vereren van iconen. Het Oost-Romeinse Rijk raakte verzwakt door deze interne strubbelingen rondom de iconen. Bovendien deed Karel in de periode daarna inspanningen om de vriendschap te herstellen, zodat het oosten in 812 met tegenzin officieel het Frankische keizerschap erkende.
DE SCHEURING MET DE OOSTERSE KERK Doorheen deze periode groeide de kerk in het Westen en die in het Oosten steeds verder uiteen. De kerk in het Westen richtte zich vooral op praktische zaken en kerkstructuur. Het Oosten was veel meer bezig met theologische zaken. De meeste theologische controversies deden zich voor in het Oosten (325-451). Langzaam groeiden de kerken uiteen. De verschillen gingen over het celibaat. In het Oosten mocht iedere geestelijke lager dan een bisschop trouwen, in het Westen geen enkele geestelijke. In het Oosten moest een geestelijke een baard dragen in het Westen mocht deze zich scheren. Dit waren geen kleine zaken in die tijd, ook al kijken wij er vreemd tegen aan. Het grote theologische verschil was er ook nog. Het Westen leerde dat de Heilige Geest door de Vader en de Zoon gezonden was, het Oosten leerde dat de Heilige Geest alleen van de Vader was uitgegaan.
DE OPKOMST EN IMPACT VAN DE ISLAM 69 Na de dood van Mohammed, de laatste profeet van de islam, verspreidde de islam zich verder. Dit gebeurde in de 7e eeuw. Toen maakte de islam binnen afzienbare tijd opmars van Arabië naar Noord-Afrika en kwam via Spanje Europa binnen. De opmerkelijke snelheid van de religieuze expansie van de islam kan worden toegeschreven aan het feit dat die voornamelijk werd bereikt met militaire middelen. De karavaanovervallen uit de vroege jaren van de islam werden spoedig oorlogen op grote schaal. Koninkrijken en naties bogen zich voor de macht van dit nieuwe religieuze, militaire, politieke, economische en sociale fenomeen. De troepen van Mohammed slaagden er vrij snel in een aantal opmerkelijke militaire successen te boeken, waardoor het prestige van de nieuwe godsdienst zich snel kon ontwikkelen. Binnen 20 jaar na de dood van Mohammed in 632 was de basis voor een islamitisch rijk al gelegd.
69
http://nl.wikipedia.org/wiki/Verspreiding_islam_(632-661)
67
Tussen 711 en 716 nadat Noord-Afrika veroverd was, kwam de beurt aan Spanje, omgedoopt tot Al-Andalus. 70 Een leger bestaande uit voornamelijk Berbers stak de Straat van Gibraltar over en wist in zeer korte tijd vrijwel heel Iberië en delen van Frankrijk te veroveren. Het zal tot 1492 duren wanneer christenen de laatste stad van het islamitische Iberië, Granada terug wisten in te nemen. Toen de Moren de Visigotische overheersers verdreven, werd het Iberisch schiereiland een onderdeel van het Arabische Rijk. De Iberische islamitische leiders legden het Jodendom en christendom een aantal beperkingen op in hun godsdienstbeleving. Ze mochten geen klokken meer luiden en actief mensen bekeren; ook was het bouwen van nieuwe kerken of synagogen verboden. Ondanks deze beperkingen klommen diverse Joden op tot hoge posities binnen de heersende klasse van het Arabische Rijk en de bijbehorende staten. De Moren voerden een belasting in op grondeigendom. Deze werd betaald door grond af te staan waarna de grond weer onder de arme boeren verdeeld werd. Zo raakte de christelijke adel en kerk in Al-Andalus (Spanje) langzaam zijn monopolie op landbouwgrond kwijt. Hierdoor nam de armoede en kindersterfte onder kleine boeren op het platteland sterk af. Ook introduceerden de Moren nieuwe landbouwtechnieken. Daardoor groeiden de voedselproductie, de bevolking en de levensverwachting in Al-Andalus veel sneller dan in de rest van Europa. Door dit succes ontstond er brede koopkracht, waardoor ook de industrie en handel het heel goed deden. Door de herverdeling van grond en rijkdom werd de islam een populaire godsdienst onder arme Spanjaarden en velen keerden zich af van de Roomse kerk, aangetrokken door de sociale effecten van de islam. Daarom werd de islam in Spanje door Roomse en adellijke leiders elders in Europa soms als een grote politiek-economische bedreiging gezien.
EEN KEERPUNT IN HET W ESTEN De opmars van de islam naar het noorden kwam tot stilstand na de overwinning van de Frankische hofmeier Karel Martel, tijdens de Slag bij Poitiers in oktober 732. 71 Hij versloeg een islamitisch leger en dit luidde de Reconquista in (een Spaans/Portugees woord voor herovering). Langzaam maar zeker, over een periode van ongeveer 800 jaar die volgden, waagden christelijke koninkrijken zich op het Iberisch schiereiland en slaagden er uiteindelijk in om de moslims te verdrijven. Achteraf gezien blijkt dit één van de meest belangrijke veldslagen geweest te zijn voor de kerk in Europa.
EEN KEERPUNT IN HET OOSTEN 72 Leo III, bijgenaamd de Isauriër, was keizer van het Oost-Romeinse Rijk van 717 tot 741. Leo III veroverde de troon en had maar een paar maanden om snel de verdedigingswerken van Constantinopel te herstellen, omdat er spoedig een grote aanval van de Arabieren zou aankomen. Hij won van de Arabieren en deze nederlaag had grote gevolgen, omdat de moslims zich voor het eerst moesten neerleggen bij het feit dat een christelijk rijk zou kunnen blijven bestaan.
70
De Berbers zijn de oorspronkelijke inwoners van Noord-Afrika. http://nl.wikipedia.org/wiki/Slag_bij_Poitiers_(732) 72 http://nl.wikipedia.org/wiki/Leo_III_van_Byzantium 71
68
De Kerk tussen 800 en 1054 Heerser of onderdaan
Deze periode wordt gekenmerkt door een kerk die heen en weer geslingerd wordt tussen heerser over de staat en onderdaan van de staat.
DE KERK VAN ROME In de periode van 800 tot ongeveer 1054 was de kerk min of meer onderworpen aan het Duitse heilige Romeinse 73 Rijk en had ook de adel veel invloed in de kerk. Met een aantal uitzonderingen was deze periode één van de dieptepunten in de kerkgeschiedenis. De periode werd gekenmerkt door bisschoppen in Rome die corrupt waren, simonie74, nepotisme, vulgaire leefstijlen, 75 seksuele perversie, concubinaat , geweld en zelfs moord. Het was een gruwelijke periode in de kerk, die gekenmerkt werd door immoraliteit en goddeloosheid. Over het algemeen gaven de bisschoppen van Rome een slecht voorbeeld wat veel schade toebracht aan de uitstraling en invloed van de kerk. In deze periode werden vijf, mogelijk zes bisschoppen van Rome geliquideerd. Een bisschop vermoordde zijn twee voorgangers. Twee werden gevangen gezet, gemarteld en stierven de hongerdood. Eén bisschop van Rome liet zijn voorganger, die overleden was, opgraven om deze alsnog te veroordelen tijdens een synode.76 Het begin van deze periode startte met de benoeming van Leo III als bisschop van Rome. Hij was een tijdgenoot van Karel de Grote. Leo III was bisschop van Rome van 26 december 795 tot zijn dood in 816. Hij was niet unaniem verkozen omdat hij veel vijanden had in de adel van Rome. Hij kwam al meteen in het begin van zijn pontificaat in botsing met hen. Tijdens een processie werd een aanslag op zijn leven gepleegd, maar deze mislukte. Leo vluchtte naar Karel de Grote, die hem bescherming bood en hem, vergezeld van een legertje en enkele hoge ambtenaren, in 800 weer naar Rome liet terugkeren. Toen Leo eenmaal terug was in Rome, dienden enkele edelen bij Karel de Grote een aanklacht tegen hem in. Zij beschuldigden hem ervan het ambt van paus door simonie verkregen te hebben. Of en in hoeverre hun beschuldigingen gegrond waren, is nooit helemaal duidelijk geworden. In elk geval legde de paus op 23 december, gesteund door Karel, een openbare eed af, waarin hij verklaarde dat de aanklachten tegen hem onjuist waren. Twee dagen later, in de mis op kerstmorgen in 800, kroonde Leo III Karel de Grote tot keizer.
73
Keizer Otto I in 962 betekende het officiële begin van het heilige Roomse Rijk.
74
Simonie is het verhandelen door middel van koop, verkoop of ruilhandel van geestelijke zaken - wikipedia Een concubinaat is een buitenechtelijke samenleving van enige duur. (Latijn con-cubo = 'samen liggen'.). Een concubine is een vrouw in een doorlopend, een huwelijksachtige relatie met een man met wie ze om bepaalde redenen niet kan trouwen. Het kan zijn omdat ze van lagere sociale rang (inclusief slavenstatus) of omdat de man al is getrouwd. In het algemeen hebben alleen mannen met een hoge economische en sociale status concubines. Veel historische heersers onderhouden concubines en vrouwen. 76 De Kadaversynode is een in januari 897 in Rome gehouden kerkelijk schijnproces waarvoor paus Stefanus VI (VII) het lijk van zijn een jaar eerder overleden voorganger Formosus liet opgraven. Hij liet het lichaam, voorzien van pauselijke gewaden, op een troon neerzetten om het te veroordelen wegens meineed, bewust zoeken van het pausschap en het in de steek laten van zijn bisdom ten gunste van een ander bisdom. – wikipedia - http://nl.wikipedia.org/wiki/Kadaversynode 75
69
77
Een aantal markante bisschoppen :
Leo III was de eerste en enige bisschop van Rome die een wereldlijke leider eerbetoon gaf.
Stefanus IV, opvolger van paus Leo III, kroonde als enige bisschop van Rome, Lodewijk de Vrome (koning van de Franken en zoon van Karel de Grote) tot keizer in 816.
Bonifatius VI: Zijn pontificaat was één van de kortste uit de geschiedenis. Het is opmerkelijk dat hij als geestelijke tot tweemaal toe uit het ambt gezet was vanwege immoreel gedrag: als onderdeken en als priester. Maar later wordt hij toch als bisschop van Rome gekozen. Hij was daar 15 dagen bisschop.
Johannes XI zou de enige bisschop van Rome geweest zijn die de onwettige zoon was van een andere bisschop van Rome.
Johannes XII was de enige tiener die tot bisschop benoemd werd, hij was 18 toen hij aangesteld werd. Hij was de buitenechtelijke zoon van de machtige senator Alberic, die geruime tijd in Rome de scepter zwaaide. Alberic zorgde ervoor dat zijn zoon tot bisschop van Rome verkozen werd.
Bij de verkiezing van de bisschoppen hadden zowel geestelijken als leken invloed gedurende de eerste 1000 jaar. Maar we mogen de invloed van de nobelen zeker niet vergeten. Hun invloed was soms direct doordat zij toestemming moesten geven aan de uitslag of dat zij zelf kandidaten konden voordragen. In de 9e eeuw werden 20 bisschoppen in Rome verkozen, in de 10e eeuw waren dat er 23 (in tegenstelling tot 6 in de 19e en 8 in de 20e eeuw). De tiende eeuw werd ook wel de duistere eeuw of de ijzeren eeuw genoemd. Op een gegeven moment was de kerk op zo een dieptepunt geraakt, dat de bisschop van Rome in 1045 zijn ambt verkocht voor 1000 – 2000 pond zilver. Deze periode in de kerkgeschiedenis geldt dan ook als een duistere eeuw gezien het morele verval van de kerk. Een tegenbeweging hierop is de orde van Cluny, een benedictijnse kloosterorde, die van de tiende tot de twaalfde eeuw grote invloed had op de politieke situatie en het religieuze leven in West-Europa78.
DE KERK ALGEMEEN 79 De politieke chaos die ontstond na de dood van Karel de Grote leidde ertoe dat de bisschoppen hun vrijheid weer verloren. Grondeigenaren die een kerk wilden bouwen op hun land bepaalden ook wie er kon dienen in de kerk. Priesters werden als lijfeigenen beschouwd en de eigenaren bepaalden door wie en hoe de sacramenten bediend werden. Het gevolg van deze ‘kerkrechten’ was dat posities in de kerk verkocht werden aan de hoogste bieder (simonie). De financiële middelen waren belangrijker dan de geestelijke kwaliteiten. Toch is de negatieve invloed van de kerk van Rome relatief beperkt gebleven. De kerk was wel de ‘hoofdkerk’, maar de invloed op de kerken in Europa was relatief beperkt. De communicatiemiddelen waren beperkt en het gezag van de kerk van Rome over andere kerken was groeiende, maar werd niet gekenmerkt door constante invloed. De invloed werd vaak onderbroken door interne zaken die alle aandacht opeisten. Ondanks de duistere periode en de incompetentie en onzedelijkheid van menig bisschop in Rome werd het bisschoppelijk instituut van Rome nog steeds gewaardeerd. Er bleven brieven uitgaan naar alle delen van Europa over allerlei onderwerpen. Bisdommen en abdijen werden door leken gesticht met toestemming van Rome. Pelgrimages naar Rome namen nauwelijks af. De graven van Petrus en Paulus en de vele relikwieën bleven publiek trekken in deze 80 duistere periode . Mensen zochten juist in deze duistere periode hemelse steun.
77
Lives of the Popes, Richard P. McBrien – blz. 127-128 http://nl.wikipedia.org/wiki/IJzeren_eeuw 79 De geschiedenis van het christendom – blz. 233 80 Ibid - 234 78
70
West-Europa lag onder vuur door telkens terugkerende aanvallen van de Noormannen uit Scandinavië. Daardoor leefden de meeste mensen in grote onzekerheid. Het einde van de wereld leek in zicht en velen verwachtten dit ook rond het jaar 1000.
DE GROEI VAN DE BISSHOP VAN ROME DE PSEUDO-ISIDORISCHE DECRETALEN 81 De pseudo-isidorische decretalen zijn een bundel documenten uit de negende eeuw. Deze decretalen zijn pauselijke brieven met beslissingen over kerkelijke en juridische problemen. Het bleek later echter dat dit vervalsingen waren en een samenraapsel van citaten uit verschillende bronnen. Een anonieme schrijver uit de negende eeuw, vermoedelijk werkzaam in het bisdom Reims, heeft deze decretalen samengesteld. De pseudo-isidorische decretalen vervulden een belangrijke rol in de strijd tussen de bisschop van Rome en de wereldlijke overheden. De kern van de decretalen is het primaat van de geestelijkheid boven de wereldlijke macht. In de tweede plaats zijn de decretalen gebruikt om de opperheerschappij van de bisschop van Rome over andere geestelijken te onderstrepen. Op grond van deze decretalen claimden de pausen vanaf de negende eeuw, in het bijzonder paus Nicolaas I (858-867), wereldlijke en kerkelijke oppermacht.
DE DONATIO CONSTANTINI 82 Ook de Donatio Constantini (Schenking van Constantijn) was een vervalst traktaat dat deze claim scheen te onderstrepen. Volgens de oorkonde zou Constantijn de bisschop van Rome boven de andere bisschoppen hebben gesteld wat betreft het wereldlijke gezag. Zo gebruikten de bisschoppen van Rome dit inderdaad om hun positie te versterken en te verheffen boven allen in de kerk. De Donatio Constantini speelde de hele middeleeuwen lang een grote rol in de strijd tussen de paus en de vorsten. Pas in de vijftiende eeuw werd aangetoond dat het om een vervalsing ging. Desondanks werd dit document door opeenvolgende pausen nog gebruikt om hun verloren macht op te eisen.
VERANDERINGEN IN ROME Zoals al gezegd, was deze periode gekenmerkt door niet capabele leiders in Rome. Toch kwamen er markante veranderingen naar voor die ook later van groot belang bleken te zijn. Otto I was koning in Duitsland (936-973). Hij zocht nauwe banden met de kerk omdat deze loyaler bleek te zijn dan de vorsten in zijn rijk. Hij slaagde erin om de kerk achter zich te krijgen. De Duitse kerk, met zijn machtige bisschoppen en abten, schaarde zich achter hem. Otto gebruikte de kerk voor zijn eigen agenda. Deze enige verenigende institutie in de Duitse landen wendde hij aan om de macht van het theocratische keizerrijk te vestigen en te vergroten. De kerk bood rijkdom, militaire mankracht en haar monopolie in geletterdheid. In ruil bood de keizer de kerk bescherming tegen de edelen, de belofte van dotaties en een weg naar de macht en invloed in bestuur en leger. Toen in 960 het noorden van de kerkelijke staat bezet werd, vroeg Paus Johannes XII Otto I om hulp. Otto benoemde zijn jonge zoon tot medekoning en vertrok naar Italië. Op 2 februari 962 werd hij in Rome, wederom naar voorbeeld van Karel de Grote, door de paus tot keizer gekroond.
81 82
http://nl.wikipedia.org/wiki/Pseudo-isidorische_decretalen http://nl.wikipedia.org/wiki/Donatio_Constantini
71
De Bijbelse basis hiervoor was te vinden in de leer van de vier rijken (het Babylonische Rijk, het Medisch-Perzische Rijk, het Macedonische Rijk, het Romeinse Rijk) Het heilige Romeinse Rijk moest alles weer samenbrengen, één God, één Kerk, één keizer. Paus Johannes XII werd bisschop van Rome in 955 en hield zich vooral bezig met de jacht zowel op wild als op vrouwelijk schoon. Hij kwam al gauw in conflict met de adel van Italië. Daarbij zocht hij steun bij de koning van Duitsland, Otto I. Hij zorgde ervoor dat deze keizer gekroond werd nadat de keizerstroon 38 jaar vacant was geweest. Otto beloonde hem met een flinke versterking van de pauselijke macht. De keizer besefte echter dat deze paus onbetrouwbaar was. Dat bleek al gauw toen Johannes achter zijn rug betrekkingen trachtte aan te knopen met zijn vijand. In november 963 keerde Otto naar Rome terug en riep een synode van bisschoppen bijeen die Johannes afzette op beschuldiging van afvalligheid, moord, woordbreuk en incest. Vervolgens werd Leo VIII, op dat moment nog een leek, tot paus gekozen. Toen de keizer Rome verliet, brak er in de stad een burgeroorlog uit tussen aanhangers van de keizer en aanhangers van de afgezette paus Johannes. Paus Johannes kwam na hevige strijd weer aan de macht en excommuniceerde degenen die hem hadden afgezet, waardoor hij Otto dwong om in juli 964 voor de derde keer terug te keren naar Rome om nu Paus Benedictus V te onttronen (paus Johannes was twee maanden eerder gestorven). Bij deze gelegenheid dwong Otto de burgers van Rome een belofte af om geen paus te kiezen zonder keizerlijke goedkeuring.
HERVORMINGEN IN DE KLOOSTERS83 De kloosters waren over het algemeen rijk geworden en leefden helemaal niet meer volgens de hoge idealen van dienstbaarheid waarmee ze gestart waren. De kloosters hadden veel geld en goed verworven en daarmee was veel corruptie binnengeslopen.
DE ORDE VAN CLUNY Zo ontstond er een nieuwe orde, de orde van Cluny. Deze orde zou een belangrijke plaats innemen om de bisschop van Rome een grote macht en prestige te geven. Deze orde speelde een bijzondere rol in een hervormingsbeweging binnen de kerk tussen 1000 en 1200. Deze hervorming was een reactie op de wanorde en de corruptie die was ontstaan door de vermenging van wereldlijke en kerkelijke macht, en de machtsstrijd tussen geestelijkheid en adel. In Frankrijk en Italië werden kerkelijke ambten en eigendommen verkocht en verhandeld alsof het ‘aandelen’ waren. Bisschoppen, lagere geestelijken en de monniken in de kloosters gingen een steeds wereldser gedrag vertonen en dit ging gepaard met corruptie, geweld en aantasting van de zedelijke normen. Het succes van de orde van Cluny wordt door historici verklaard vanuit een combinatie van factoren. Er was behoefte aan een zuiverende beweging die terugging naar de spirituele basis van het geloof en zich 84 keerde tegen simonie en andere misstanden. Daarnaast gaven de bepalingen in de stichtingsoorkonde zoveel vrijheid dat het klooster en de abt autonoom konden handelen, onafhankelijk van de feodale adel en de paus. Cluny stond in groot contrast met andere orden waar het kloosterleven ook ten prooi was gevallen aan decadentie. Tevens werd in de Cluny orde veel meer centraal geregeld. Men legde de nadruk op de strikte naleving van de regel van Benedictus. Zo moesten de monniken onafgebroken bidden en psalmen reciteren. Dit sloeg aan, de adel had het voordeel door de monniken voor hen te laten bidden en de gelovigen die terug wilden naar een sober ascetisch kloosterleven konden hier terecht. Ook de volgende bisschoppen van Rome waren hervormingsgezind en benutten de grote invloed van de Cluny orde.
83
Deels overgenomen van - wikipedia.org/wiki/Orde_van_Cluny Simonie is het verhandelen door middel van koop, verkoop of ruilhandel van geestelijke zaken. In enge zin gaat het hier voornamelijk over geestelijke ambten. In bredere zin is simonie ook het verkopen van heilige zaken. Simonie ging vaak gepaard met omkoperij en kan als zodanig gezien worden als een vorm van corruptie – bron wikipedia 84
72
Celibaat was noodzakelijk voor een ieder in deze orde. Geestelijken mochten geen persoonlijke ‘dienaressen’ meer hebben. De kerk moest vrij zijn van elke wereldlijke invloed. Scholen werden door de orde gestart. Latijn werd onderwezen, wat de basis werd voor Latijn in de middeleeuwen. Als laatste was het de Cluny orde die aan de basis stond van de kruistochten.
DE EERSTE ICONOCLASTISCHE PERIODE: 730 TOT 787 Het was een keizer van het oosten die zich voor het eerst uitsprak tegen de verering van iconen. Keizer Leo III gaf ergens tussen 726 en 730 de opdracht om een beroemde icoon van Christus, die boven de paleispoort in Constantinopel hing, te verwijderen en te vernielen. De bisschop van Rome was het niet met hem eens en veroordeelde het iconoclasme, met als gevolg dat de keizer een groot deel van Italië en de Balkan onttrok aan de macht van Rome. Hij riep in 754 een synode bijeen in Constantinopel. 338 bisschoppen waren aanwezig en spraken zich uit tegen de verering van iconen. Het werd bestempeld als afgoderij en de beelden moesten vernietigd worden. Voorstanders werden geëxcommuniceerd, mishandeld en verbannen. Het bidden tot heiligen werd verboden. Naar schatting vluchtten 50.000 monniken naar veiliger oorden. De kloosters waren echte bolwerken van de iconenverering. De iconen werden vervangen door het kruis, het boek en de elementen van het avondmaal.
DE TWEEDE ICONOCLASTISCHE PERIODE: 815-843 Keizer Leo V (regering van 813 tot 820) vaardigde in 813 nieuwe wetten tegen de iconen uit, waarschijnlijk omdat hij bepaalde militaire nederlagen toeschreef aan de toorn van God naar aanleiding van afgoderij in de vorm van iconenverering. Hij bevestigde de decreten van het iconoclastische pseudoconcilie van 754. Tijdens het iconoclasme werden iconen vernietigd. De iconoclasten gingen zelfs zo ver, dat ze de miniaturen uit boeken verwijderden. Het Concilie van Nicea II in 787, behandelde het iconoclasme. De vraag was: Mag men wel beelden vereren of niet? De uitspraak was: Geen latreia, wel dulia, geen aanbidding, maar wel verering. In de oosterse kerk duurde de beeldenstrijd echter voort. In 843 wonnen de monniken. Het vervaardigen van afbeeldingen van heiligen werd, op aandringen van keizerin Theodora, opnieuw toegelaten. Het herstel van de iconen als voorwerpen van verering wordt tot op heden jaarlijks door de oosters-orthodoxe kerk herdacht met de Triomf van de Orthodoxie.
DE GROTE SCHEURING De westerse en oosterse kerk groeiden steeds meer uit elkaar. Waar ze eerst gelijkwaardig waren, werd duidelijk dat Rome het centrum was voor de westerse kerk. De oosterse kerk had ook niet de positie weten te verwerven zoals het Westen. Daar was de bisschop van Rome en die beklom de ladder naar superieur gezag in de komende periode. 85
Het Oosters Schisma is de scheuring binnen de christelijke kerk tussen de oosters-orthodoxe kerken aan de ene kant en de rooms-katholieke kerk aan de andere kant. Dit gebeurde in 1054, waarbij de toenmalige bisschop van Rome en zijn rivaal in Constantinopel elkaar wederzijds excommuniceerden. De directe aanleiding tot het schisma waren de geschillen over enerzijds de pauselijke autoriteit en anderzijds de "filioque-doctrine".
VERSCHILLEN TUSSEN WESTERS EN OOSTERS CHRISTENDOM De kerk van het Westen beschouwde de bisschop van Rome (de paus) als de hoogste van de vijf patriarchen. De kerk van het oosten beschouwde de vijf als gelijkwaardig en zag Constantinopel als het "nieuwe Rome". 85
http://nl.wikipedia.org/wiki/Oosters_Schisma
73
Vanaf een bepaalde periode claimde de bisschop van Rome autoriteit over de vier oosterse patriarchen, terwijl de patriarch van Constantinopel stelde dat hij als de spirituele leider van het "nieuwe Rome" het hoofd van de christelijke kerk was. De "filioque"-doctrine werd een strijdpunt. Volgens de Latijnse kerk ging de Heilige Geest uit van de Vader (God de Vader) en de Zoon (Jezus Christus), volgens de oosterse kerken slechts van de Vader, via de Zoon. De oosterse kerken konden de aanvulling "en de Zoon" bij de tekst over de oorsprong van de Heilige Geest in de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (325 en 381) niet accepteren, omdat deze toevoeging niet was goedgekeurd door een oecumenisch concilie. De Latijnse kerk bestreed priesterhuwelijken, de oosterse kerk stond ze echter toe en kende het celibaat alleen voor bisschoppen. Er was onenigheid betreffende de zeggenschap over de kerken in bepaalde delen van de Balkan. Dit brak de eenheid tussen de kerk in het Westen en het Oosten voorgoed.
HET CELIBAAT 86 Voor het priesterschap in de westerse katholieke kerk is het celibaat een vereiste, net zoals voor de intrede in een kloosterorde. Doordat een persoon zich niet aan een aards persoon bindt, kan een dichtere binding en een betere wijding van het leven aan God worden bereikt. Dit is de idee die erachter schuilt. De vereiste van het celibaat werd voor het eerst als wetgeving vermeld in de Synode van Elvira in 306. Verschillende concilies in het Westen hebben deze wetgeving overgenomen. Onder paus Leo I (440-461) en paus Gregorius de Grote (590-604) werd de celibaatplicht als wet opgelegd, nu ook voor subdiakens. Eén van de redenen is dat de priester niet gehinderd wordt door familiale beslommeringen en zich volledig kan wijden aan de kerkgemeenschap en het offer. Het celibaat wordt ook begrepen als een teken van solidariteit met alleenstaanden en als verwijzing naar Jezus, die volgens de katholieke traditie celibatair geleefd heeft. Er bestaan ook verschillende praktische redenen voor het celibaat. Zo voorkomt het celibaat het ontstaan van priesterfamilies, waarin het priesterschap en kerkelijk bezit van vader op zoon wordt overgedragen. Een celibatair priester is daarmee ook (geografisch) flexibeler in de loop van zijn gewijde leven. Het celibaat is in de 10e en 11e eeuw in de Latijnse of westerse kerk vaak geschonden. De term ‘nicolaïsme’ werd gebruikt om gehuwde geestelijken aan te duiden. Dit nicolaïsme ging vaak gepaard met simonie87. Zowel Nicolaas II (1058-1061) als Gregorius VII (1073-1085) hebben beide fenomenen met succes bestreden (Gregoriaanse hervorming). In de vijftiende eeuw werd de katholieke kerk geleid door pausen die uit relaties met maîtresses diverse kinderen hadden (Innocentius VIII (1484-1492) en Alexander VI (1492-1503). Tijdens het kerkelijke Concilie van Trente (1545-1563), dat ten doel had een einde te maken aan de misstanden in de katholieke kerk, is andermaal besloten dat geestelijken het celibaat moeten respecteren. Paus Paulus VI heeft in 1967 nogmaals de argumenten uiteengezet die pleiten voor het verplichte celibaat in de westerse kerk. Gedurende de laatste 50 jaar is er binnen de katholieke kerk veel discussie over het celibaat. Velen spraken zich uit tegen het celibaat, onder andere omdat het tot een tekort aan priesters zou leiden. In Nederland sprak het pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie zich in 1970 expliciet uit tegen het celibaat.
86 87
http://nl.wikipedia.org/wiki/Celibaat Simonie is het verhandelen door middel van koop, verkoop of ruilhandel van geestelijke zaken - wikipedia
74
DE SACRAMENTENLEER De kerk werd gedurende de eerste eeuwen behoorlijk vervolgd. De vervolging hield de kerk bezig, maar het was juist door deze vervolging dat de kerk ging groeien. Het waren vooral niet-Joden die tot de kerk toetraden en allerlei vreemde en heidense gebruiken in de kerk brachten. De kerk werd in die jaren letterlijk overspoeld met heidenen, barbaren genoemd, omdat ze niet Romeins waren. De kerk moest bijbenen om de theologie zuiverder te krijgen. Grote vraagstukken moesten worden opgelost. De grootste was de Drie-eenheid en hun onderlinge relatie. Daarbij waren het vooral de leiders van de kerk die hierin het initiatief namen. De bisschoppen moesten hiervoor in de strijd springen en deden dat ook. Zo stegen de bisschoppen langzaam maar zeker in aanzien. Ze werden door het gewone volk gezien als superieur en boven het volk verheven. De bisschop in de vroege kerk (313- 590) kreeg steeds meer taken die hij alleen kon en mocht uitvoeren. De diensten veranderden van een sfeer waar velen bij betrokken werden tot een autocratisch systeem waarbij alle leiding bij één persoon lag. De kloof tussen de geestelijken en de gewone mensen werd hierdoor nog duidelijker geaccentueerd. Het avondmaal kreeg een steeds belangrijkere en centrale rol in de kerk. Deze rol was alleen weggelegd voor de geestelijke van de kerk. e
Zo kwam de vraag naar voor wat de Heer Zijn relatie was in het avondmaal. Rond de 9 eeuw werden twee posities duidelijk. Twee monniken die in dezelfde plaats woonden, formuleerden op waardige wijze hun gedachten. De ‘werkelijke tegenwoordigheid’ waarbij Christus’ lichaam op één of andere manier werkelijk aanwezig was in het brood en de wijn. De ‘geestelijke tegenwoordigheid’ waarbij Christus geestelijk aanwezig was in het brood en de wijn. De eerste positie groeide uit tot de dominante positie, maar de laatste heeft altijd zijn aanhangers gehad.
De ‘werkelijke tegenwoordigheid’ De ‘werkelijke tegenwoordigheid’ werd norm in de katholieke kerk. Er groeide de gedachte dat de priester een werkelijk offer bracht aan God bij het avondmaal. Het avondmaal werd daarmee één van de grote pilaren in de dienst. Het benadrukte de noodzakelijkheid van geestelijken om tussen God en mens in te staan. Het avondmaal of beter de eucharistie werd een van de 7 sacramenten van de Rooms katholieke kerk. De katholieke gedachte rondom eucharistie begon gestalte te krijgen. De eucharistie werd gezien als het belangrijkste sacrament. Het was noodzakelijk voor het voortbestaan van de kerk. De priester was een afgevaardigde van Christus en handelde voor Christus. De priester moest een aantal symbolische en sacramentele handelingen uitvoeren en woorden uitspreken. In het Latijn – Hoc-est-corpus-meum Daardoor worden het brood en de wijn het waarachtige en werkelijke lichaam van Christus. Het brood en de wijn veranderen door deze handelingen ook werkelijk in het lichaam en bloed van Christus. Daarbij ontkennen ze stellig dat Christus opnieuw gestorven is. In die zin is de mis ook daadwerkelijk een offerdienst. Het was tijdens het kerkelijke Concilie van Trente (1545-1563) waar de dogmatiek van de eucharistie onderschreven werd.
KATHOLIEKE CATECHISMUS 1381- "Dat in dit sacrament het echte lichaam en het echte bloed van Christus tegenwoordig zijn, 'kan men niet te weten komen met de zintuigen'.
75
Jezus Christus was zowel in zijn menselijke als in zijn goddelijke natuur volledig aanwezig in de eucharistie. Christus is in elke druppel wijn en in elk stuk brood volledig aanwezig. Als je meer of minder kreeg, had je nog altijd dezelfde volheid van Christus tot je genomen.
DE GEVOLGEN De eucharistie, het brood en de wijn werden gelijkgesteld aan Christus en werden daarmee een object van verering. De kelk voor de wijn en de schaal voor het brood moesten op een heilige plaats bewaard worden. Er werden heilige tabernakels gemaakt voor deze kelk en schaal. Als Christus aanwezig was in de eucharistie, dan moest de godslamp, een olielampje in de buurt van het tabernakel, branden zolang het heilig sacrament in het tabernakel aanwezig is. De godslamp getuigt van Christus' werkelijke tegenwoordigheid.
DE EUCHARISTIE WERD EEN OBJECT VAN VERERING Katholieke catechismus – 1994 – met de volledige goedkeuring van Joseph Cardinal Ratzinger. 1378 - De verering van de Eucharistie. In de misliturgie drukken wij ons geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaanten van brood en wijn onder andere uit door te knielen of door een diepe buiging te maken als teken van aanbidding. "De katholieke kerk kent deze eredienst van aanbidding toe aan het sacrament van de eucharistie, niet alleen gedurende de mis, maar ook buiten deze viering. Met de grootste zorg bewaart zij de geconsacreerde hosties, biedt zij ze de christengelovigen ter plechtige verering aan en draagt zij ze in processie rond".
SACRAMENTSDAG DEED ZIJN INTREDE Deze dag werd één van de belangrijkste dagen in de katholieke kerk, ook ontstond de sacramentsprocessie. Hierbij wordt het allerheiligste sacrament plechtig rondgedragen. Het brood en de wijn die werkelijk het lichaam van Christus zijn geworden, worden rondgedragen, vereerd en aanbeden. Dit is werkelijk een verering van het allerheiligste sacrament.
DE ‘KRACHT’ VAN DE EUCHARISTIE Door de eucharistie wordt de eenheid met Christus bewaard, verdiept en vernieuwd. De deelname aan de eucharistie is noodzakelijk om geestelijk te groeien:
Het reinigt de persoon van gedane zonden en geeft bescherming voor toekomstige. Het beschermt tegen doodzonden en bevrijdt van dagelijkse zonden. Het versterkt de liefde voor de Heer en verwijdert de gelovige van zonden. De eucharistie bouwt de kerk dus op doordat er een grotere eenheid met Christus bewerkt wordt. De eucharistie was net als de doop noodzakelijk voor verlossing
DE NOODZAAK VAN DE EUCHARISTIE Aan de verlossing moet bijgedragen worden door ‘te doen wat de gelovige moet doen’. Door deel te nemen aan de eucharistie kan de gelovige ‘verdiensten’ bewerken voor Gods aangezicht en zo eeuwig leven verkrijgen. De kerk is essentieel in de verdeling van genade. Christus geeft zijn genade doorheen de kerk. Doorheen het sacramentele heilsbestel, doorheen de sacramenten. De kerk is de manier waardoor verlossende genade verstrekt wordt. De eucharistie is de manier waardoor verlossende genade aan de gelovige gegeven wordt. ‘Jezus Christus verwezenlijkt het werk van de verlossing met, in en doorheen de kerk. Dit doet Hij vooral doorheen de opvolgers van de apostelen, bisschoppen die de kerk onderwijzen, leiden en reinigen. De Heer werkt vooral doorheen de eucharistie om Zijn verlossing te bewerken’.
76
Daardoor was het ook niet vreemd dat de eucharistie commercieel goed werd. Als je genoeg betaalde, kon je overal een eucharistie krijgen. De eucharistie is gelijk aan Christus. Jezus Christus werkt doorheen de sacramenten en speciaal door de eucharistie. De eucharistie is de manier waarop Christus de verlossing van de hele wereld wil bewerken.
KATHOLIEKE CATECHISMUS
1084 - "Gezeten aan de rechterhand van de Vader" stort Christus zijn Geest uit in Zijn lichaam, dat de Kerk is. Hij handelt voortaan door de sacramenten.” (Bron - Katholieke catechismus)
1086 – de apostelen - “Maar ook moesten zij het heilswerk dat zij verkondigden, voltrekken in het offer en de sacramenten die het middelpunt zijn van heel het liturgisch leven". (Bron - Katholieke catechismus)
1088 - "is Christus altijd bij zijn kerk, vooral in de liturgische handelingen. Persoonlijk is Hij aanwezig in het eucharistisch offer, zowel in de persoon van de bedienaar - 'Dezelfde die eertijds zichzelf op het kruis heeft geofferd, offert nu door de bediening van priesters' - als heel in het bijzonder onder de eucharistische gedaanten. (Bron - Katholieke catechismus)
DE VERLOSSING ALLEEN IN DE KERK In de katholieke kerk ontstond het sacramentele heilsbestel. De bisschop van Rome was de enige en ware opvolger van Petrus en werd ook zo vereerd. De kerk was het enige instrument waar Christus zijn genade verstrekt. Daarbij waren priesters nodig om die genade aan het gewone volk te verdelen. De verlossende genade kwam voor een groot deel door de sacramenten in de vorm van het bloed en het lichaam van Christus. De gewone mensen kregen de eucharistie in de 15e eeuw alleen op paaszondag. Ze kregen alleen de hostie, de wijn was enkel voor de priester. Elke mis was er een eucharistie, maar die werd alleen door de priester genomen. Het werd een heel gesloten systeem.
77
De Kerk tussen 1054 en 1305 Het zenit van pauselijke macht
In deze periode van de kerkgeschiedenis bereikte de bisschop van Rome zijn absolute hoogtepunt in macht en invloed. Tussen 1054 en 1305 groeide de status van de paus zo, dat hij de grootste machthebbers aan zich kon onderwerpen. Tot nu toe was het geen enkele bisschop van Rome gelukt om werkelijk over alle mensen te domineren, van koning tot slaaf. Maar gedurende deze periode waren het Gregorius VII en I die de bisschop van Rome tot het absolute hoogtepunt wisten te brengen. Oorlogen werden gevoerd en hierop had de bisschop van Rome veel invloed. Universiteiten kwamen in opgang en de scholastiek werd een krachtig fundament voor de macht en heerschappij van de paus. Kloosters veranderden en ondersteunden de pauselijke macht door veel vurige monniken tot zijn directe onderdanen te maken. De bisschop van Rome had als nooit te voor invloed, zeggenschap en macht over heel veel facetten van het alledaagse leven in een heel groot deel van Europa. Deze periode was werkelijk het toppunt, het zenit van pauselijke macht.
GREGORIUS VII88 Zijn werkelijke naam was Hildebrand, maar dat werd paus Gregorius VII, (1020/1025 - 25 mei 1085). Hij werd op 22 april 1073 tot paus verkozen en heerste tot aan zijn dood. Maar zijn invloed liet hij al veel langer gelden achter de schermen van de bisschoppen van Rome. Hildebrand was succesvol; hij was instrumentaal in het overwinnen van de crisis, die was veroorzaakt door de verkiezing door de Romeinse aristocratie van tegenpaus Benedictus X. Tussen 1058 en 1059 werd Hildebrand tot aartsdiaken van de Roomse kerk benoemd, de belangrijkste functie in de pauselijke administratie. Hij beheerde daarmee alle financiën voor de bisschop van Rome en was zijn directe adviseur. In oktober 1061 was hij opnieuw de machtigste figuur achter de verkiezing van paus Alexander II (1061–1073). De nieuwe bisschop van Rome voerde het reformatieprogramma uit zoals dit door Hildebrand en zijn volgelingen was bedacht. In zijn jaren als pauselijk adviseur speelde Hildebrand een belangrijke rol in de verzoening met het Normandische koninkrijk van Zuid-Italië. Hildebrand was de ‘motor’ achter de hervorming van de geestelijkheid en de kerkelijke overheid in de provincie. Ook was hij voorstander van pauselijke sancties tegen simonie en het gehuwd zijn van geestelijken. Maar bovenal was Hildebrand betrokken bij de invoering van een wet die de kardinalen het exclusieve recht gaf om een nieuwe bisschop van Rome te kiezen. Gregorius staat vooral bekend als een groot kerkhervormer en gaf zijn naam aan de Gregoriaanse hervorming. De Gregoriaanse hervorming89 was de grote herstelbeweging in de katholieke kerk na de ijzeren eeuw en situeert zich van circa 1049 tot 1122. Paus Gregorius VII was één van de grote drijvende krachten achter deze hervorming. In deze periode werd met succes gestreden tegen simonie, nicolaïsme en investituur. De Gregoriaanse beweging heeft vier gevolgen gehad:
De kruistochten: een poging om het Heilige Land te veroveren. 90 De bedelorden : binnen de kerk werden kloosterorden opgericht waarvan de leden hun bezit opgaven en bedelend door het leven gingen. De ketterij: onder de gewone mensen ontstonden allerlei vernieuwingsbewegingen, maar de kerk vond dat sommige stromingen afweken van de geloofsleer. Deze ketters werden uit de kerk verstoten en vervolgd. De inquisitie: voor het vervolgen van de ketters werden kerkelijke rechtbanken opgericht.
88
http://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Gregorius_VII http://nl.wikipedia.org/wiki/Gregoriaanse_hervorming 90 Bedelorden of mendicanten zijn religieuze ordes die afhankelijk zijn van het bedelen of van liefdadigheid voor hun levensonderhoud. In principe hebben ze geen eigendom, noch individueel, noch gezamenlijk, en leggen ze de gelofte van armoede af, met de bedoeling al hun tijd en energie te besteden aan hun religieuze werk. - wikipedia 89
78
INVESTITUUR OF LEKENINVESTITUUR Kortweg betekent dit dat de kerkelijke leiders het onaanvaardbaar vonden dat het benoemingsrecht voor belangrijke kerkelijke posten in handen van leken lag. Deze strijd was al enige tijd gaande, maar kwam tot een climax bij bisschop Gregorius VII. De rivaliteit tussen paus Gregorius en keizer Hendrik IV staat bekend als de Investituurstrijd. De strijd kwam echt tot uitbarsting in 1075 tussen Hendrik IV en paus Gregorius VII. Enerzijds bemoeide de paus zich met de Saksische oorlogen, waardoor het koninklijk gezag werd ondermijnd, anderzijds was de benoeming van een bisschop van Milaan door Hendrik IV de druppel die de emmer deed overlopen. De Duitse keizer Hendrik IV (keizer van 1056 tot 1106) begon in 1073 een strijd met paus Gregorius VII over het recht om hoge geestelijken, zoals bisschoppen en abten, met hun ambt te bekleden In 1076 liet Hendrik IV de paus afzetten, die hem vervolgens in de ban deed en vervallen verklaarde. Gregorius excommuniceerde daarmee keizer Hendrik IV, deze kreeg ook nog eens de Duitse vorsten tegen zich. De keizer zat in een heel lastig pakket en zag zich genoodzaakt om in 1077 de paus, die zich in een burcht in Italië bevond, te gaan bezoeken. Om van de ban te worden ontheven, moest Hendrik vergiffenis afsmeken bij Gregorius. Op het moment dat Hendrik dat wilde doen, op 25 januari 1077, had de paus zich teruggetrokken in de burcht Canossa. De Duitse tegenstanders van keizer Hendrik IV hadden alle Duitse Alpenpassen geblokkeerd, dus Hendrik moest via Bourgondië naar het afgelegen kasteel van Canossa trekken, waar de paus verbleef om een ontmoeting met de keizer te ontlopen. Hendrik volbracht de kerkelijk voorgeschreven boete door op drie achtereenvolgende dagen in boetekleed en blootsvoets voor de poort van dit kasteel te verschijnen. Dit was natuurlijk een kolossale vernedering, een keizer die voor de paus moest buigen. Hoewel het voor de keizer vernederend was om zich aan de paus te onderwerpen, leed de paus een grotere nederlaag dan de keizer. De paus was genoodzaakt de keizer van de ban te ontslaan. Het gevolg was dat Hendrik IV zijn positie als keizer verder kon uitbreiden. Hendrik IV kwam terug en veroverde in 1084 de stad Rome en verdreef paus Gregorius. Gregorius gaf zijn functie niet op en ging in ballingschap. Hendrik liet echter een nieuwe paus benoemen (tegenpaus Clemens III). Clemens kroonde Hendrik op 31 maart 1084 tot keizer. Hendrik trok daarna snel naar Duitsland om de stad Augsburg te ontzetten. Toen dat gelukt was, trok hij door naar Saksen en wist daar zijn tegenstanders te verdrijven. Hendrik IV91 regeerde in een bijna permanente staat van burgeroorlog en had weinig aandacht voor andere zaken. Hij bouwde een groot aantal kastelen en vergrootte de kathedralen van Speyer en Mainz. Zijn meest opvallende daad als bestuurder was dat hij in 1090 de rechten van de Joden in Worms en Speyer (zijn "eigen" steden) vastlegde. Dit omvatte o.a. bescherming van lijf en goed, godsdienstvrijheid, het recht om een beroep uit te oefenen en de vrijheid om interne Joodse zaken zelf af te handelen. Als geen ander heeft Gregorius VII hier zijn macht laten gelden en een enorme stap naar absolute heerser weten te zetten. Gregorius VII schreef ook het Dictatus Papae. Dit is een document, waarin hij het pauselijk primaat92 vastlegde, zoals Gregorius VII het ideaal ervan zag.
PAUSELIJK PRIMAAT Het document geeft in zevenentwintig axiomatische stellingen – alle beginnend met Quod (‘Dat’) – een nadere invulling van het pauselijk primaatschap. Het Dictatus Papae beoogt de positie van de bisschop van Rome af te bakenen, zowel tegenover andere bisschoppen als tegenover het wereldlijke gezag. Het origineel van het document bevindt zich in het geheime archief van het Vaticaan.
91 92
http://nl.wikipedia.org/wiki/Hendrik_IV_van_het_Heilige_Roomse_Rijk iets dat de eerste plaats inneemt, een bepalende factor, een opperste gezag - wikipedia
79
Vertaling van het Dictatus Papae: De Paus heeft gezegd: 1.
Dat de Kerk van Rome door de Heer zelf gegrondvest is.
2.
Dat alleen de Romeinse Pontifex met recht ‘universeel’ genoemd wordt.
3.
Dat hij alleen bisschoppen kan ontslaan en weer kan aannemen.
4.
Dat zijn gezant tijdens een concilie voorrang heeft op alle bisschoppen, ook wanneer hij een lagere wijdingsgraad heeft en dat hij ten opzichte van hen het recht van ontslag heeft.
5.
Dat de paus afwezigen kan afzetten.
6.
Dat wij met door hem geëxcommuniceerden niet in één huis mogen verblijven.
7.
Dat het alleen hem toegestaan is om, volgens de noden van de tijd, nieuwe wetten uit te vaardigen, congregaties samen te voegen, een stichting tot abdij te verheffen of omgekeerd, een welvarend bisdom te splitsen of arme bisdommen samen te voegen.
8.
Dat hij alleen gerechtigd is het keizerlijke insigne te dragen.
9.
Dat alle vorsten enkel de voeten van de paus kussen.
10. Dat in de kerken alleen zijn naam genoemd wordt. 11. Dat dit de enige naam in de wereld is. 12. Dat het hem is toegestaan keizers af te zetten. 13. Dat het hem is toegestaan, bij dringende noodzaak, bisschoppen van de ene zetel naar de andere over te plaatsen. 14. Dat hij naar believen geestelijken uit ieder diocees kan wijden. 15. Dat door hem gewijde priesters voorgaan op andere geestelijken, maar dat zij van andere bisschoppen geen hogere wijdingen mogen ontvangen. 16. Dat zonder zijn last geen synode universeel genoemd kan worden. 17. Dat geen canon of geen boek canoniek genoemd kan worden zonder zijn toestemming. 18. Dat geen vonnis dat door hem is uitgesproken door iemand anders kan worden herroepen en hijzelf de enige is die een vonnis kan herroepen. 19. Dat hij door niemand berecht mag worden. 20. Dat niemand het waagt om iemand te veroordelen die de Heilige Stoel te hulp roept. 21. Dat aan die laatste alle belangrijke zaken in andere kerken moeten worden overgelaten. 22. Dat de kerk van Rome nimmer heeft gedwaald en naar getuigenis van de Heilige Schrift ook nooit dwalen zal. 23. Dat de Romeinse Pontifex, indien kerkrechtelijk gewijd, door de verdiensten van Sint Petrus heilig zal worden, waarvan Sint Ennodius, bisschop van Pavia, getuigt en zoals is vastgelegd in de decreten van Sint Symmachus de paus. 24. Dat op zijn bevel, of met zijn toestemming, het ondergeschikten is toegestaan beschuldigingen te uiten. 25. Dat hij zonder synode bisschoppen kan ontslaan of herbenoemen. 26. Dat hij die zich niet in overeenstemming met de kerk van Rome bevindt, zich niet katholiek kan noemen. 27. Dat hij gelovigen kan ontslaan van hun eed aan slechte mensen.
80
EEN COMPROMIS Het Concordaat van Worms 93 was een concordaat 94 tussen paus Calixtus II en keizer Hendrik V, dat op 23 september 1122 te Worms werd gesloten in een poging om een eind aan de Investituurstrijd te maken. Het concordaat draaide uit op een compromis. Nieuwe bisschoppen zouden voortaan van de kerk hun geestelijk gezag ontvangen. In de praktijk zou de lokale geestelijkheid echter de volgende eeuwen bisschoppen benoemen. Dat betekende dat de zogenaamde rijkskerkenleer (het benoemen van bisschoppen door de wereldlijke macht) weliswaar tot een einde kwam, maar dat zowel de paus als de keizer er op korte termijn relatief weinig mee op zouden schieten. Hierdoor ontstond een vorm van scheiding tussen kerk en staat, tussen geestelijke en wereldlijke zaken.
INNOCENTIUS III BRENGT VERANDERINGEN IN DE KERK Celibaat voor priesters: er mochten geen getrouwde priesters meer zijn. Zij moesten zich concentreren op hun geestelijke taak. Tevens was er een verbod op het kopen van ambten door bisschoppen (de hogergenoemde simonie). Alle bisschoppen werden verplicht om zich in Rome te melden alwaar ze het pallium, de ceremoniële sjaal, in ontvangst namen van de paus en niet van de keizer. Verder bepaalde hij dat pausen van een hogere orde waren dan koningen en keizers. Dat hield in dat zij deze lager geplaatsten ook moesten kunnen afzetten. 95
Innocentius III (1160/1161 - , 16 juli 1216) was paus van 8 januari 1198 tot zijn overlijden op 16 juli 1216. Dit was één van de machtigste en invloedrijkste bisschoppen ooit. Hij heeft meer dan al zijn voorgangers en allen die na hem kwamen zijn macht laten gelden als hoofd van de Roomse kerk. In zijn jonge jaren volgde hij zijn eerste onderwijs in Rome, daarna studeerde hij theologie in Parijs en volgde juristenopleiding te Bologna. Hij werd al snel gezien als één van de grootste juristen van die tijd in zowel kerkelijkalsook burgerrecht. Innocentius III wordt vrij algemeen gezien als één van de machtigste en invloedrijkste pausen in de geschiedenis van het pausdom. Hij oefende een grote invloed uit op de christelijke regimes van Europa. Hij beweerde de suprematie te hebben boven alle Europese koningen. Paus Innocentius speelde een centrale rol in de poging van de katholieke kerk tot hervormingen van de kerkelijke aangelegenheden. Dit resulteerde in een aanzienlijke herziening van het canonieke recht. Hij was ook één van de weinige bisschoppen van Rome die geen financiële problemen gekend heeft tijdens zijn pontificaat.
AANVARING MET FRANSE KONING Innocentius III was een bisschop die in zekere zin de moraal hoog hield. Niet dat hij daarin consequent was, maar in één voorval leek hij op Johannes de Doper. De vrouw van Filips II van Frankrijk was overleden. Hij trouwde met Ingeborg van Denemarken, die hij kort nadien verstootte. Dat was voor de bisschop van Rome reden om in te grijpen. Deze veroordeelde het huwelijk en dwong de koning Ingeborg opnieuw als wettige vrouw te erkennen. Toen Filips II deze waarschuwing bleef negeren, plaatste de paus op 15 januari 1200 het gehele Franse volk onder interdict. Onder de toenemende druk van zijn ontevreden onderdanen moest de koning uiteindelijk toch toegeven. Agnes moest een stap terugzetten en Ingeborg mocht als koningin naar het hof terugkeren, al bleef de koning halsstarrig weigeren een normaal huwelijksleven met haar te leiden.
93
http://nl.wikipedia.org/wiki/Concordaat_van_Worms Een concordaat is de algemene benaming voor een bilaterale overeenkomst die gesloten wordt tussen de Heilige Stoel (het centrale bestuur van de Katholieke Kerk) enerzijds en een bepaalde staat anderzijds waardoor hun wederzijdse betrekkingen inzake alle voor beide partijen belangrijke zaken geregeld wordt. 95 http://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Innocentius_III 94
81
JAN ZONDER LAND Jan zonder Land was koning van Engeland van 1199 tot 1216. Hij kwam stevig in aanvaring met de kerk. Dit kwam door zijn afwijzing van Stephen Langton als aartsbisschop van Canterbury. Deze was aangesteld door Innocentius III, maar Jan weigerde deze te aanvaarden. Innocentius III plaatste Engeland onder een interdict, zodat er geen huwelijk meer ingezegend werd, geen kind gedoopt en geen begrafenis verzorgd werd. Als tegenreactie legde koning Jan zonder Land beslag op alle kerkelijke goederen en de meeste bisschoppen 96 werden verbannen . Innocentius excommuniceerde koning Jan, deze werd dus onder de ban geplaatst. In januari 1213 werd hij zelfs van de troon vervallen verklaard. In mei 2013 onderwierp Jan zich aan het pauselijk gezag. Hij erkende Stephen Langton als aartsbisschop van Canterbury en gaf alle kerkelijke goederen terug. Hij deed afstand van de kroon om deze van de paus opnieuw in ontvangst te nemen als leenheer. Hij hield zijn land voortaan van de paus in leen en bezat dus formeel zelf geen land meer. Vandaar ook zijn bijnaam "Jan zonder Land". De koning van Engeland was een onderdaan geworden van de bisschop van Rome. Het gevolg was dat de Engelsen voortaan ook belasting verschuldigd waren aan Rome. Dit was het begin van een groeiende haat van de Engelsen in de richting van de bisschop van Rome. Als geen ander wist Innocentius III zich de opperheerschappij toe te schrijven. ‘De Schepper van het heelal bevestigde twee grote lichten aan het hemelse firmament, het grootste om de dag te beheersen, het kleine voor de nacht. Ditzelfde geldt voor het firmament van de universele kerk die vaak als hemel wordt aangeduid. Ook hier zijn twee grote machten aangesteld, de grootste om over de zielen te regeren die te vergelijken zijn met de dag, de kleinste om over de lichamen te regeren, vergelijkbaar met de nacht. Deze machten zijn de hogepriesterlijke waardigheid en de Koninklijke macht. Hierbij komt nog, dat de maan haar licht aan de zon ontleent en ook werkelijk inferieur is aan de zon, in omvang en kwaliteit. Op dezelfde wijze ontleent de Koninklijke macht haar waardigheid aan het hogepriesterlijke gezag. Hoe meer de Koninklijke macht de hogepriesterlijke waardigheid naar zich toehaalt, des te geringer wordt het licht dat haar beschijnt; hoe meer zij afstand neemt, des te helderder wordt haar licht.’ - Citaat van Innocentius III in zijn pauselijke bul van 1198 97
HET VIERDE LATERAANS CONCILIE 98 Het vierde Lateraans Concilie (11 tot 30 november 1215) te Rome werd samengeroepen door Innocentius III. Het was het grootste concilie van de middeleeuwse kerk en verenigde bijna 1500 bisschoppen en abten vanuit de gehele wereld, zelfs vanuit Constantinopel en Syrië. Dit concilie wordt gezien als het belangrijkste van de middeleeuwse concilies. Het was een groot succes voor Innocentius III. Het was het eerste concilie waar naast bisschoppen ook andere geestelijken en ook wereldlijke gezagdragers aanwezig waren, een teken dat het pauselijke gezag was toegenomen. Hier werd het woord transsubstantiatie - als omschrijving van de verandering van brood en wijn tijdens de eucharistie - voor het eerst in een conciliedocument geplaatst. Hiermee werd de aanzet gegeven dat de sacramenten een onuitwisbare zegel op de ziel drukten. De wijn werd steeds minder aan de gelovigen overhandigd vanwege de angst dat het bloed van Christus verspild of geknoeid zou worden. De gedachte groeide dat door de herhaling van Christus’ offer in de vorm van brood en wijn er verzoening werd gedaan voor levenden en doden. Hieruit groeide de nadruk later op de dodenmissen.99 Het concilie voerde de jaarlijkse paasbiecht en paascommunie in. Het canoniek recht werd de wet van de kerk. De kerk stond centraal in de samenleving en zo werd ook het kerkrecht van belang, meer bepaald het zogeheten canoniek recht. Dit was een soort rechtssysteem van de Rooms-katholieke kerk.
96
De geschiedenis van het Christendom, blz. 255 De geschiedenis van het Christendom, blz. 256 98 http://nl.wikipedia.org/wiki/Vierde_Lateraans_Concilie#cite_note-1 99 De geschiedenis van het Christendom, blz. 258 97
82
DE INQUISITIE 100 De bisschoppelijke inquisitie werd geautoriseerd. De inquisitie (van het Latijn inquisitio = onderzoek), was een rechtbank van de katholieke kerk, belast met de opsporing van, het onderzoek naar en het opleggen van straffen aan ketters. De kerkelijke inquisitie zou de ketters aanwijzen en hen een passende straf opleggen, dan zou de wereldlijke macht de opgelegde straf uitvoeren. Er waren al een aantal andere regels vastgelegd, de zogenaamde ‘Regels van Pamiers’. De meest invloedrijke daarvan was wel dat monniken of priesters die namens de kerk met de uitvoering van de inquisitie werden belast, boven de wereldlijke macht stonden. Ze hoefden dus geen verantwoording af te leggen voor hun daden, behalve dan aan God en aan de bisschop in wiens diocees zij actief waren en van wie zij opdracht tot inquisitoriale taken ontvingen. Met de Regels van Pamiers van 1211 werd de inquisitie voor het eerst formeel geïnstitutionaliseerd en werd de samenwerking tussen kerk en staat vastgelegd. Vanaf dat moment kon de inquisitie regionaal de vorm aannemen van een systematische vervolging van de Katharen en andere andersdenkenden. De Regels van Pamiers werden op aandringen van paus Innocentius III in 1215 aangescherpt tijdens het vierde Lateraans Concilie en namens de hele kerk goedgekeurd. Hier werden ook een aantal religieuze groepen veroordeeld en anderen erkend. Er werden decreten tegen de Katharen en de Waldenzen afgekondigd. Joden moesten een geel insigne dragen en ook moslims moesten onderscheidende tekenen dragen. Later constateerde Gregorius IX (1227-1241) dat veel bisschoppen te laks waren bij het uitvoeren van hun inquisitoriale taak. Sommige bisschoppen maakten zelfs openlijk bezwaar tegen de inquisitie. Gregorius IX plaatste daarom de inquisiteurs direct onder pauselijk gezag. Daardoor konden zelfs bisschoppen voor de inquisitie worden gedaagd. De inquisitie was in zekere zin afhankelijk van de wereldlijke macht. Zoals overeengekomen bij de Regels van Pamiers had de inquisitie enkel de bevoegdheid om te onderzoeken en straffen op te leggen, maar niet om de straf uit te voeren. Toen later de wereldlijke macht niet meer aan de uitvoering van de straf wilde meewerken, zoals dat ten slotte ook grondwettelijk werd bepaald door de scheiding van kerk en staat, werd de kerkelijke inquisitie feitelijk machteloos bij het vervolgen van andersdenkenden buiten de kerk. De macht van de inquisitie beperkte zich toen tot de geleerden binnen de eigen kerk. Tijdens de 16de eeuwse reformatie zou de bereidheid of weigering van de wereldlijke macht om mee te werken aan de vervolging van de protestanten een beslissende factor worden in het succes of het falen van de reformatie in verschillende landen. Het concilie nam ook politieke besluiten: de Duitse keizer Frederik II werd er erkend. Andere besluiten van het vierde Concilie van Lateranen:
Joden (geel insigne of jodenhoed) en moslims moeten onderscheidende tekenen gaan dragen.
De kerktucht wordt strenger geregeld.
De sacramenten worden vastgesteld.
De vijfde kruistocht wordt uitgeroepen.
Het verbod op godsoordelen (Gods wil zoeken door rituelen en duel)
Veroordeling van Katharen en Waldenzen
De misvierder moet voor het altaar staan met zijn rug naar de gelovigen.
Christenen dienen op zijn minst eenmaal per jaar en dan vooral op Pasen de eredienst bij te wonen. Ook moeten zij biechten.
100
http://nl.wikipedia.org/wiki/Inquisitie
83
DE KEERZIJDE 101 Geen bisschop in Rome heeft de macht en kracht van de Roomse kerk en het pausdom zo weten op te drijven als Innocentius III. Hij gebruikte alle middelen om de Roomse kerk tot oppergezag te stuwen. Hij had in zijn strijd tegen Engeland en tegen de Duitse keizer Otto IV van het heilige Roomse Rijk, koning Filips II van e Frankrijk ingezet. Dit zou er in de 14 eeuw voor zorgen dat het pausschap van Rome naar Avignon gebracht werd.
BONIFATIUS VIII102 Bonifatius VIII ( 1235 – 11 oktober 1303) was paus van 1294 tot 1303. De twee voorgaande bisschoppen van Rome waren het hoogtepunt van de macht en glorie van Rome, maar Bonifatius VIII is de paus die de neergaande lijn heeft ingezet. De oorlog van Filip de Schone met Edward I van Engeland bracht enorme kosten met zich mee. Hierdoor stemden beide koningen ermee in dat ook de geestelijken belasting moesten betalen. Met de bul van 1296 probeerde Bonifatius VIII de Franse koning het recht om belastingen te eisen van geestelijken ter financiering van zijn oorlog tegen Engeland te ontnemen. De koning verbood handel vanuit Frankrijk met de paus. In 1301 formuleerde Bonifatius VIII in een nieuwe bul een zeer scherp standpunt ten aanzien van de suprematie van de pausen. Hierin stelde hij dat het voor ieder levend wezen noodzakelijk was voor zijn redding zich te onderwerpen aan de paus. Zijn claim op de hoogste positie binnen Europa bracht hem in ernstig conflict met Filips de Schone van Frankrijk. De bisschop van Rome had grote woorden, maar geen leger om hem te ondersteunen. ‘‘Wij geloven krachtig in de kerk en wij belijden met eenvoud dat er buiten haar geen verlossing en geen vergeving van zonden is’ – citaat uit de bul van Bonifatius VIII.
De 1913 katholieke encyclopedie zegt: "De bul legt dogmatische stellingen neer over de eenheid van de kerk, de noodzaak erbij te horen voor het bereiken van de eeuwige zaligheid, de positie van de paus als superieur hoofd van de kerk en de plicht aan de paus onderworpen te zijn om te behoren tot de kerk en dus de zaligheid te bereiken’ - (vrij vertaald) Filips de Schone reageerde fel op de pauselijke pogingen om zijn gezag te ondermijnen. Hij besloot de paus gevangen te nemen en naar Frankrijk over te brengen, voordat de paus de mogelijkheid had om hem te excommuniceren. Een paar jaar later, in 1209, overtuigde de Franse koning Filips IV de paus ervan dat het verstandig was in Avignon te gaan wonen, in verband met de verwarde toestand in Rome. Deze periode betekende een dieptepunt in het prestige van de pausen. Zij maakten zich geheel afhankelijk van de Franse koning. De Babylonische ballingschap der pausen (ook wel Babylonische gevangenschap) was de periode van 1309 tot 1377 waarin de pausen niet in Rome zetelden. De aanleiding was de verkiezing van de Franse paus Clemens V (1305-1314)103. De neergang was een feit, gedurende deze ballingschap werden de macht en invloed van de bisschop van Rome aanzienlijk verkleind en het moraal daalde tot een enorm dieptepunt.
101
De geschiedenis van het Christendom – blz. 259 http://nl.wikipedia.org/wiki/Bonifatius_VIII - wikipedia 103 http://nl.wikipedia.org/wiki/Babylonische_ballingschap_der_pausen 102
84
De Kerk tussen 1054 en 1305 Een heilige strijd
Deze periode in de kerkgeschiedenis wordt ook gekenmerkt door een enorme explosie in kruistochten. We hebben al gezien dat er van binnenuit ook veranderingen kwamen in de kerk van Rome om deze te hervormen. Maar er kwamen ook expedities van nobele ridders die zich mengden in een religieuze strijd. De kruistochten waren vooral gericht tegen de moslims in het oosten van Europa en het Midden-Oosten, maar ook tegen de ketters in Europa zelf. De meeste kruistochten kregen de steun van de katholieke kerk. De bouw van enorme kathedralen was een getuige van de geestelijke ijver en geestdrift van deze periode.
DE KRUISTOCHTEN Voordat de kruistochten in de richting van het heilige land begonnen, waren er al kruistochten geweest tegen de Moren in Spanje. In 1063 gaf paus Alexander II zijn zegen aan de kruistochten om de moslims van het Iberisch schiereiland Spanje te verdrijven en in 1092 werden de moslims van Sicilië verdreven. Ongetwijfeld werden de kruisvaarders gesterkt door deze successen tegen de islam. Het doel was om de moslims te verdrijven uit westelijk Europa. We zouden de kruistochten dan ook kunnen zien als een heilige oorlog tegen de vijanden van het kruis. De kruistochten begonnen als een poging van de christenen om Jeruzalem, de heiligste plaats in het christendom, van de moslims te heroveren. Ze hadden een aantal specifieke kenmerken. Zo begonnen ze meestal met een oproep door de paus. De oproep werd daarop verspreid door middel van een pauselijke bul en preken van geestelijken. Formeel waren alleen kruisridders gerechtigd om op kruistocht te gaan (dat veranderde in 1213). De kruistochten werden gefinancierd door een specifieke belasting, Een laatste kenmerk is dat kruisvaarders een aflaat ontvingen, dat is een kwijtschelding van schuld over zonde. Hoewel kruistochten later als een bijzondere categorie oorlogen werden beschouwd, zagen tijdgenoten dat anders. De kenmerken van de kruistocht liepen parallel aan de zogenaamde rechtvaardige oorlog. Drie kenmerken stonden centraal: de oorlog moest worden uitgeroepen door een legitieme autoriteit, er moest worden gevochten voor rechtvaardige doelen worden met een juiste intentie. De kruistocht voldeed aan al deze voorwaarden: de legitieme autoriteit was de paus, het doel was de bevrijding van Jeruzalem en de intentie van de strijders was juist, omdat ze religieus gemotiveerd waren. Overigens werd de term kruistocht of kruisvaarder aanvankelijk niet gebruikt, hoewel wel gesproken werd van ridders van het kruis of ridders van Christus. De kruisvaarders zagen zichzelf vooral als pelgrims.
DE ARABIEREN De Arabieren hadden een groot deel van het Byzantijnse Rijk in handen, maar verloren het aan de veel ruwere Seltsjoeken. Het Byzantijnse Rijk werd opnieuw verslagen in Anatolië en verloor Nicea in 1077.De Byzantijnse keizer Alexius I kwam in 1081 aan de macht, maar ondanks zijn hervormingen werd ook Antiochië in 1084 ingenomen door de Seltsjoeken en daarmee ook de rest van Byzantijns Syrië. In 1094 kwam de roep van het oosten Keizer Alexius I vroeg in 1094 om hulp bij paus Urbanus II om de Seltjsoeken te bestrijden. Dit zou uiteindelijk leiden tot de kruistochten. Het was dus niet alleen het heroveren van Jeruzalem, maar ook het bijstaan van het Byzantijnse leger tegen de Turken, het voorkomen van gebiedsuitbreiding van de islamieten en het vergroten van de invloed van het Westen in het oosten, waar op gemikt werd. De bede om hulp, die keizer Alexius I in 1091 naar paus Urbanus II en Robrecht I de Fries, de graaf van Vlaanderen, stuurde was overigens eerder bedoeld als een verzoek om meer huurlingen en zeker niet om wat er door de paus en vele landhongerige edelen van gemaakt werd. De keizer zat dan ook flink met de kruisvaarders in zijn maag.
85
Afbeelding104
DE TIJD VÓÓR DE KRUISTOCHTEN De oorspronkelijke verovering van Palestina door islamitische strijdmachten had aanvankelijk nauwelijks een storende werking op de pelgrimage of bedevaarten. Er was een constante stroom van gelovigen die de weg naar de heilige plaatsen bewandelde, naar Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth. In het jaar 1009 echter werd de Heilige Grafkerk 105 vernietigd. Deze werd weer opgebouwd, maar in 1056 werden 300 christenen verbannen uit Jeruzalem en het werd Europese christenen verboden om de Heilige Grafkerk binnen te gaan.
DE TIJD TIJDENS DE KRUISTOCHTEN In 1095 was het paus Urbanus II die op een bijeenkomst van wereldlijke en geestelijke leiders erop aandrong om de oosterse christenen te helpen in de strijd tegen de Turken. De Turken hadden Jeruzalem veroverd en ze bedreigden ook Constantinopel zelf. De reactie was overweldigend positief. Een jaar later vertrok de eerste kruistocht, ze bereikten na heel wat obstakels Jeruzalem in 1099 en veroverden het. Het bloedbad was groot, zowel onder Joden als onder islamieten. Het was een combinatie van een heilige oorlog, of beter gezegd een militaire expeditie met instemming van de kerk, en een pelgrimage. Vroomheid en wreedheid kwamen zo bijeen en dat werd een heel vreemde combinatie. Het religieuze element had een versterkende invloed op de wreedheid. De eerste kruistocht boekte het grootste succes. Naar verluidt zouden er in totaal één miljoen mensen aan deelgenomen hebben, niet alleen om religieuze en militaire redenen, maar ook om de bittere omstandigheden van Europa te ontvluchten. De pausen speelden een belangrijke sleutelrol in de kruistochten. De kruistochten werden onder andere aangemoedigd door vrijstelling van belasting, kwijtschelding van schuld, bescherming van eigendom en gezin. 104
http://commons.wikimedia.org/wiki/File: Seltsjoeken tekst.png De Heilig Grafkerk is een christelijke kerk in de ommuurde oude stad in Jeruzalem. Deze wordt ook wel de Kerk van de wederopstanding genoemd. Volgens de overlevering is ze gebouwd op de plek waar Christus zowel gekruisigd als begraven zou zijn; het Heilig Graf. Het is sinds de 4e eeuw een belangrijk pelgrimsoord. 105
86
Maar vooral door een toelating tot de hemelse zaligheid en een vermindering van de tijd in het vagevuur. Kruistochtpredikers werden door de pausen rondgezonden. Financiële steun en transport werden georganiseerd, vaak over zee vanuit Italië. Eeuwen lang waren de christenen opgejaagd door de oprukkende islam en het heidendom. Nu hadden ze de mogelijkheid om terug te slaan. Kruistochtstaten werden gesticht, maar hielden niet heel lang stand. In de steek gelaten door het Westen, konden de ridderorden de christelijke enclaves niet langer houden tegen de steeds toenemende druk van de islam. Na 1250 vielen de ridderorden, de christelijke enclaves die waren ontstaan door kruistochtvaarders die achterbleven, langzaam maar zeker door de toenemende druk van de islam In totaal werden er ongeveer 9 kruistochten georganiseerd. De kruistochten waren dus een mislukking. De benaming "kruistocht" wordt ook gebruikt voor andere christelijke 'heilige oorlogen' tegen heidenen en ketters: De Reconquista (11e-15e eeuw) wordt vaak als "kruistocht" bestempeld: christenen heroverden het Iberisch schiereiland op de islamitische Moren. De Hussietenoorlogen (1419-1438): Paus Martinus V riep de christenheid op om de Hussieten in Tsjechië te bestrijden, wat overigens mislukte.
Afbeelding – Google afbeeldingen
DE MOTIEVEN VAN DE KRUISTOCHTEN De motieven om deel te nemen aan de kruistochten liepen behoorlijk uiteen. Er waren er zeker die om economische redenen meeliepen. Hongersnood deed in deze periode de ronde en zo zochten de mensen hun geluk elders. De Noormannen, waarvan er ook een aantal mee optrokken naar het oosten, leken meer geïnteresseerd in het opzetten van kleine koninkrijken dan in het veroveren van het heilige land. Anderen gingen mee om handelscontacten te leggen om zo de handel met het oosten uit te breiden. Natuurlijk was het ook een geweldige manier om onder de zware lasten van schulden uit te komen en straffen te ontlopen om een nieuw bestaan op te bouwen.
87
DE GEVOLGEN VAN DE KRUISTOCHTEN De kruistochten hebben een enorme invloed gehad in het westerse leven. Dat kan ook niet anders, gezien de massa mensen die erbij betrokken waren. Er was veel land verkocht om de kruistochten te bekostigen. Ridders en nobelen waren meegetrokken op kruistocht. Daarmee was er een geheel nieuwe verdeling van geld en goed gekomen en groeiden er meer koninkrijken die ondersteund werden door een welvarende middenklasse. Er ontstond een levendige scheepvaart en een bloeiende handel rond de Middellandse Zee. Vooral Italiaanse steden, zoals Venetië en Genua, profiteerden daarvan. Het Westen leerde nieuwe producten kennen als peper, kruidnagelen en andere specerijen, suiker, katoen en zijde. De landen in West-Europa hadden namelijk kennis gemaakt met een hoge oosterse beschaving. De moslims waren goed ontwikkeld in wiskunde, natuurkunde, sterrenkunde, geneeskunde en op vele andere gebieden. Dit bracht veel nieuwe mogelijkheden met zich mee voor verdere studie. Na de kruistochten moesten de Europeanen een andere handelsroute zoeken naar Azië om daar specerijen, zijde, ivoor, kostbare metalen en edelstenen te halen. De moslims lieten hen niet meer langs Constantinopel. De Europeanen moesten dus een route over zee zoeken. Dit leidde in de 15e en 16e eeuw tot Portugese, Spaanse (Columbus), Franse, Engelse en Nederlandse zeelieden. Deze ontdekkingsreizen zorgden ervoor dat 'de wereld werd ontdekt' en dat alle landen in kaart gebracht konden worden. De ontdekkingsreizigers maakten daarbij handig gebruik van de overgenomen kennis van de moslims, op het gebied van bijvoorbeeld hygiëne en aardrijkskunde.
SCHOLING De scholing was tot de elfde eeuw vooral het werk van de kloosters. De kloosterschool bestond vaak uit twee scholen; een binnenschool, bestemd voor jongens die opgeleid werden tot monnik of priester, en een buitenschool voor de gewone burgerjongens. Het onderwijs aan de kloosterschool was sterk religieus. Naast het leren lezen, schrijven en rekenen kregen de jongens les in godsdienst en koorzang. Afhankelijk van de kennis van de leraar verschilde het onderwijsniveau sterk per klooster. De leraar gaf les door voor te lezen uit de Bijbel of uit andere religieuze teksten. De leerlingen moesten de lessen vervolgens uit hun hoofd leren. Dit had vooral een praktische reden aangezien perkament en handgeschreven boeken zeer kostbaar waren. Koorzang was één van de belangrijkste vakken op de kloosterschool. De leerlingen waren verplicht om naast het reguliere lesprogramma deel te nemen aan verschillende kerkdiensten en andere godsdienstige oefeningen. Een ander belangrijk vak was rekenen. Dit vak werd gegeven vanaf het moment dat de burgerjongens werden toegelaten tot de kloosterscholen. Zij hadden dit vak nodig voor het bedrijven van handel. Hoewel de kloosterscholen goed bezocht werden, konden lang niet alle jongens naar school. De kloosters lagen zo ver uit elkaar dat kinderen soms te ver moesten lopen. Bovendien waren de meeste jongens thuis nodig om hun ouders te helpen bij het verdienen van de dagelijkse kost. Kathedraalscholen106 groeiden de kloosterscholen voorbij, ze werden veelal in de grotere steden opgericht, waar een bisschop zijn zetel en zijn hoofdkerk (kathedraal) gevestigd had om geestelijken en priesters beter op te leiden voor functies in de kerk. Ook rijke kooplieden en aristocraten lieten soms hun kinderen hier een voortgezette educatie ondergaan. Een aantal van deze scholen ontwikkelden zich tot middeleeuwse universiteiten. De eerste Europese middeleeuwse universiteiten werden opgericht in Italië, Frankrijk en Engeland op het einde van de 11de en begin van de 12de eeuw, voor de studie van kunsten, recht, geneeskunde en theologie.
106
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kathedraalschool
88
DE SCHOLASTIEK 107 108
Met scholastiek wordt de middeleeuwse filosofie bedoeld (die een sterk metafysisch karakter had) en specifiek de onderwijsmethode die in de elfde eeuw tot ontwikkeling kwam in de stedelijke scholen en verder uitgebouwd werd in de twaalfde en dertiende eeuw aan de universiteit. De scholastiek en vooral Thomas van Aquino, probeerde geloof en rede bij elkaar te brengen. Anderen bewandelden andere wegen en legden de basis voor moderne wetenschap (licht, prisma, spiegels, de regenboog, etc). In de scholastiek streefde men ernaar om logische verbindingen en consequenties van ideeën te toetsen en om nauwkeurige observaties van heelal en wereld te maken. Het leek dus veel op logica en theologie, maar het was wel filosofisch van aard. Het waren intellectuele giganten die al hun denkcapaciteiten gebruikten om dingen door te denken. Het ging daarbij niet alleen om de Bijbel, maar ook om citaten van geleerden, gelovigen of filosofen uit het verleden. Deze mix veroorzaakte vaak ook voor een deel een vertroebeling van het evangelie en het beeld van God. Het betreft een logische manier van denken in tegenstellingen, een vorm van dialectiek109. De belangrijkste scholastici waren Petrus Abaelardus, Albertus Magnus, Duns Scotus, Willem van Ockham, Bonaventura en Thomas van Aquino. Het werk van Thomas van Aquino, de Summa Theologiae, wordt meestal gezien als de laatste vrucht van de scholastiek.
STUDIE Eén van de beroemdste universiteiten was die van Parijs, daar kon je als twaalfjarige beginnen, mits je Latijn beheerste. Deze studie duurde 7 jaar en aan het eind er van kreeg je een onderscheiding. Daarna volgden nog twee jaar en dan moest je een proefschrift schrijven. Als men dit proefschrift verdedigde, kreeg men een Magister Artium – Master of Arts. Wilde men een doctoraat, dan volgden nog eens 6 jaar – Doctor of divinitatis – doctor of divinity. Daarna kon na drie jaar een doctoraat verkregen worden in de Godsgeleerdheid – Sanctae Theologiae Doctor.
BOUWWERKEN Gotische kerkgebouwen schoten als paddenstoelen uit de grond, de ene nog hoger dan de andere. Veel kathedralen werden gebouwd en werden het toonbeeld van een christelijke maatschappij. Er was een religieuze bezieling onder de mensen. Samen met een burgerlijke trots en de competitiestrijd tussen steden verrezen enorme bouwwerken, basilieken en kathedralen. Alleen al in Frankrijk werden in 200 jaar 80 kathedralen en 500 andere kerken van behoorlijke omvang gebouwd.
RELIKWIEËN De middeleeuwen staan bekend om een steeds grotere volksdevotie. Sommige volksdevoties zijn ontstaan uit heidense culturen, tradities die oorspronkelijk weinig of niets met het christendom te maken hadden. Maar ze werden onderdeel van de religieuze beleving van velen. Voorwerpen kregen een duidelijke plaats om de beleving van het geloof te ondersteunen. Enkele voorbeelden van elementen uit de volksdevotie zijn: 107
http://nl.wikipedia.org/wiki/Scholastiek Metafysica is de wijsgerige leer die niet de werkelijkheid onderzoekt zoals ze ons gegeven wordt uit zintuiglijke waarneming (fysica), maar op zoek gaat naar het wezen van die werkelijkheid en wat haar constitueert. Als zodanig beschouwd is metafysica ook de grondslag van de wetenschappen omdat die uitgaan van een zekere aanname over de aard van de werkelijkheid. 109 Dialectiek is in het algemeen gezegd ofwel een redeneervorm die door middel van het gebruik van tegenstellingen naar waarheid probeert te zoeken - wikipedia 108
89
Het bouwen van kapelletjes en wegkruisen
De verering van relikwieën
Het bezoek aan heiligdommen en heilig verklaarde plaatsen
Bedevaarten en processies
Het bidden van de kruisweg, de 14 geschilderde prenten van het lijden van Jezus.
Het bidden van de rozenkrans
De Heilig-Hart-verering - Het Hart van Jezus wordt in de kunst gewoonlijk afgebeeld als een geopende borstkas met daarin een bloedrood hart met een vlam.
De devotie tot de Heilige Familie - De Heilige familie is de benaming voor het gezin waarin Jezus werd geboren.
Het dragen van medailles
De Mariaverering werd onder druk van de volksdevotie opgezweept. Ze werd de almoeder, de grote pleitbezorgster bij haar goddelijke zoon. Haar gezag werd verhoogd door de overtuiging dat zij na het beëindigen van haar aardse bestaan met lichaam en ziel in de hemel opgenomen is. De rozenkrans deed zijn intrede en versterkte de plaats van Maria. Veel heiligen werden op een vaste dag in het jaar vereerd of waren verbonden aan een bepaalde plaats. Mariaverering deed overal zijn intrede. Maria werd de beminde moeder en de beschermer van alle mensen. Nonnen, weduwen, ongelukkig getrouwde vrouwen, hoeren, allen riepen haar hulp in tegen de mannelijke kerkelijke autoriteiten. Maar ook boeren en ridders riepen haar hulp in110. Elke nieuwe kerk had een relikwie nodig bij het altaar. De kerk van Rome legde een grote voorraad relikwieën aan om aan de vraag te kunnen voldoen. Kooplui droegen een splinter van het kruishout bij zich. Ridders verborgen een tand of haar van een heilige bij hun zwaard. Het Bloed van Jezus en Maria’s melk werden verkocht. Steden bevochten 111 elkaar om heiligen in eigendom te verkrijgen . Het was dus een tijd van ongekende nadruk op relikwieën en volksdevotie. Pelgrimage en bedevaarten waren bijzonder in trek. Een bezoek aan een heilige plaats of heiligdom kon je geestelijke en lichamelijke gezondheid bevorderen. Bekende heiligdommen waren het graf van Petrus in Rome en later het graf van de apostel Jacobus in Spanje (Santiago de Compostella). Langs deze routes ontstond een levendige handel met vele hotels en herbergen.
KERKHERVORMERS Hoe groot en machtig de kerk van Rome ook was en hoe sterk, efficiënt en effectief het pauselijk apparaat, er was altijd een bepaalde mate van onrust. Er waren altijd dissidenten binnen de kerk van Rome die veranderingen wilden, die vernieuwing wensten en verdieping nastreefden. Vaak gebeurde dit van binnenuit, maar er waren ook een aantal groepen, die buiten de kerk om gingen.
DE KATHAREN OF ALBIGENZEN 112 Deze vormden een religieuze groepering die vooral actief was in het zuiden van Frankrijk en Noord-Italië. De Katharen beschouwden zich als de ware christelijke kerk, waarin Jezus de centrale plaats innam. Op basis van hun dualistische opvattingen wezen ze het Oude Testament af. Dat werd toegeschreven aan een kwade god die alle zichtbare dingen geschapen had. Materie is slecht, dus ook het menselijk lichaam. In 1145 wordt Bernard van Clairvaux naar Zuid-Frankrijk gestuurd om de Katharen te overtuigen zich terug bij de katholieke kerk aan te sluiten. Zijn preken vinden geen gehoor. Hij wordt zelfs enkele malen door de 110
De geschiedenis van het christendom – blz. 296 Ibid. 112 http://nl.wikipedia.org/wiki/Katharen 111
90
plaatselijke bevolking uitgejouwd. De Albigenzen werden als ketters gezien en door de Rooms-katholieke kerk en de Franse koningen bloedig vervolgd. Paus Innocentius III komt tot het besluit dat tegen de Albigenzen krachtiger moest worden opgetreden. In 1209 slaagt hij erin een leger te verzamelen voor een kruistocht naar Frankrijk. De Kathaarse leer is gnostisch van oorsprong. Zoals de andere gnostici zijn de Katharen dualisten, ze gaan ervan uit dat er "twee scheppingen" bestaan: de goede, geestelijke schepping en de slechte, stoffelijke schepping. Hun visie is, dat de wereld zoals wij die kennen slechts een schijnwereld is. Alle stoffelijke zaken zijn vernederend voor het goddelijke dat in ieder mens aanwezig is. Om die reden verwierpen zij dat Jezus in het vlees was gekomen. De Katharen kennen zowel een goede als een slechte God. De slechte god was JHWH, de god van het Oude Testament, die de wereld geschapen had, de geesten had gevangen in stoffelijke lichamen en ze vulde met ellende en lijden. De goede god was de God van Jezus, die liefde predikte. Hoewel de Katharen dikwijls aanhalingen uit de Bijbel deden, bezagen zij de Schrift voornamelijk als een bron van allegorieën en fabels. De Katharen verwierpen de leer van Jezus’ loskoopoffer: het was voor hen volstrekt ondenkbaar dat God zijn eigen zoon naar de aarde zou sturen om door zijn lijden en dood de mensen te verlossen. Volgens het Kathaarse geloof was redding niet afhankelijk van het loskoopoffer van Jezus Christus. De ‘verlossing’ zou verkregen worden door het consolamentum. Dit was het enige sacrament voor de Katharen. Het was een vorm van inwijding in de Heilige Geest en gebeurde door handoplegging. Hierdoor werd de goddelijke geest in de mens in contact gebracht met de Heilige Geest, waardoor de mens in staat werd zijn goddelijke oorsprong te ervaren.
DE WALDENZEN 113 De Waldenzen werden ook armen van Lyon genoemd. Zij willen dicht bij de Bijbel blijven die zij beschouwen als de enige geloofsautoriteit. Mannen en vrouwen dienen hun leven op de Bijbel te baseren. Ze belijden geen dualisme zoals de Albigenzen. De groep ontstond in 1175 ten oosten van de Franse stad Albi. De koopman Petrus Waldo (of Waldus, ook Valdez) las in het evangelie volgens Mattheüs 19:21 dat Jezus een rijke jongeman opdraagt al zijn bezit te verkopen en dit aan de armen te geven. Het was voor Waldo een ingrijpende bekering. Hij raakte van deze opdracht zo onder de indruk dat hij besloot al zijn bezittingen te verkopen. Hij bracht zijn dochter onder in een klooster, voorzag zijn vrouw van genoeg middelen om verder te kunnen en de rest gaf hij aan de armen. Hij wilde het voorbeeld van Jezus volgen door vrijwillige armoede en prediking. Zijn ideaal trok veel andere mannen en vrouwen aan en kreeg zelfs de goedkeuring van Paus Alexander III. Wel moesten de plaatselijke kerkleiders met de prediking instemmen. Het evangelie liet hij vertalen in het Occitaans, de streektaal van Zuid-Frankrijk, waardoor het ook voor de gewone mensen goed te begrijpen was. Petrus en zijn volgelingen trokken rond om hun kennis van de Bijbel te verspreiden. Zij brachten daarbij kritiek uit op de levenswijze van de rijke geestelijken. In het begin greep de kerk niet in, maar in 1184 werd de beweging door paus Lucius III veroordeeld en werden de volgelingen geëxcommuniceerd. Toch nam hun aantal toe in Zuid-Frankrijk en Noord-Italië. Ze werden gesteund door de Zuid-Franse adel, die zich op deze wijze los wilde maken van de koning van Frankrijk. Maar de koning sloot zich aan bij de paus en de Waldenzen werden hevig vervolgd. De Waldenzen verwierpen de eed, de wapendracht en allerlei Kathaarse theorieën. Later verwierpen ze ook kerkelijke gewoonten zoals de aflaat en het opdragen van missen voor de overledenen. Het vierde Lateraans Concilie in 1215 bracht hun groep onder bij de ‘ketters en scheurmaker’. De reden hiervoor was dat ze volledig los van de katholieke kerk hun weg gingen, ze distantieerden zich er volledig van. Zonder toestemming van de katholieke kerk onderwezen ze het volk het schrift in hun eigen taal. Vagevuur
113
http://nl.wikipedia.org/wiki/Waldenzen
91
bestond volgens hen niet, doden waren in de hel of in de hemel, geen gebed zou hen nog verder kunnen helpen. Daarbij waren ze bijzonder scherp gekant tegen de bemiddelende rol van de geestelijken. Weer zien we dat de vrije kerk door de gevestigde kerk aangevallen wordt, omdat de gevestigde ‘orde’ invloed verliest. Voor de Waldenzen was de veroordeling door de katholieke kerk alleen maar een bevestiging dat de katholieke kerk de ‘hoer van Babylon’ was geworden en helemaal niet de naam van ‘kerk’ waardig was. Ze werden door de inquisitie vervolgd. In 1488 werd een kruistocht tegen hen gericht; ze verborgen zich echter in de dalen van de Alpen, ten zuidwesten van Turijn. Hoe krachtig de vervolging ook was, de Waldenzen breidden zich uit over heel Europa. Tijdens de periode van de reformatie (1532) sloot een deel van de Waldenzen zich aan bij de Zwitserse protestanten. Waldenzen werd de naam voor de protestanten in Noord-Italië. Eigenlijk waren de Waldenzen een voorloper en medeaanzet tot de reformatie. Maar er waren ook individuen die de kerk van binnenuit wilde hervormen.
JOHN WYCLIF 114 John Wyclif, ook geschreven als Wycliff, Wycliffe of Wickliffe ( 1330 - 1384) was een Engelse kerkhervormer. Hij was professor in de theologie aan de universiteit van Oxford en wilde de wijsbegeerte terugbrengen tot de Bijbel en de kerkvaders. Het was zijn doel om de kerk van binnen te veranderen. Hij kwam in aanvaring met de kerk toen hij het voor de regering opnam om de eigendommen van corrupte geestelijken in beslag te nemen. Hij viel de kerk verder aan, omdat de mensen zonder tussenkomst van priesters hun geloof mochten belijden, met de Bijbel als gids en richtlijn. Priesters waren volgens Wyclif niet nodig om zonden te vergeven. Hij maakte onderscheid tussen de eeuwige kerk en haar aardse gestalte. De aardse kerk mocht volgens hem geen bezit hebben. De goederen die zij bezat, diende zij terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren. Dat bezorgde Wyclif veel steun van de Engelse adel. Hij wees de doctrine van de transsubstantiatie af, die stelt dat bij de viering van de eucharistie brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Jezus Christus door de consecratie door een gewijd priester. Wyclif keerde zich tegen de kerkorganisatie, tegen de religieuze orden en tegen de positie van de paus als hoofd van de kerk. Ook bestreed hij de pretentie van de paus dat deze alle wereldlijke macht bezat en dat de vorsten aan hem ondergeschikt waren. Hij had tevens felle kritiek op de aflaathandel. Deze opvattingen riepen een felle reactie op van de kerkelijke leiders. Zijn vrienden lieten hem langzaam maar zeker in de steek, omdat Wyclifs optreden een grote sociale onrust veroorzaakte. Met vrienden wist hij de Bijbel te vertalen in het Engels. Hij meende dat de Bijbel voor iedereen beschikbaar moest zijn. Wyclif werd uit Oxford verbannen en op een synode in 1382 te Londen werd hij tot de doodstraf veroordeeld. Machtige vrienden voorkwamen de uitvoering van het vonnis. Maar de arm van de kerk reikte ver. Na zijn sterven werd zijn lichaam opgegraven en verbrand.
JOHANNES HUS 115 Johannes Hus (1369/1370 - 1415) was een Boheemse hoogleraar die geldt als een voorloper van de reformatie. Hus legde in 1398 de priestergelofte af en ging vanaf 1402 preken in de kapel van Betlehem. Hij had een bijzondere persoonlijkheid en wist met zijn preken in het Tsjechisch hoog en laag te boeien. Hus' kritiek op de toestand van de geestelijkheid in Bohemen kwam op een moment dat de katholieke kerk zich in zwaar weer bevond. Twee pausen streden om de macht, één in Rome en één in Avignon. De ene helft 114 115
Deel overgenomen van; http://nl.wikipedia.org/wiki/John_Wyclif Deel overgenomen van; http://nl.wikipedia.org/wiki/Johannes_Hus
92
van Europa volgde Avignon (Frankrijk en enkele Duitse staten), de andere Rome (onder meer Engeland en Bohemen). Om geld te genereren voor kruistochten tegen elkaar, verkochten beide pausen ambten tegen de hoogstbiedendeen aflaten aan het volk. De kritiek die Hus gedurende de periode 1400-1410 consistent leverde, was diepgaand beïnvloed door de Engelsman John Wyclif (1330-1384). Bij het Tsjechische publiek sloegen de denkbeelden aan. Hus wist als rector van de Praagse universiteit het academische proza van Wyclif te vertalen naar krachtige, heldere boeken en preken. Hij voorkwam hierbij aanvankelijke excommunicatie door zijn grote populariteit en zijn machtige beschermheren (koningin Sophia), maar vooral ook de extreme verdeeldheid binnen de katholieke kerk gedurende 1409 en 1414 toen drie pausen elkaar betwistten om de bevoegdheid. Daarmee bleef een krachtdadige veroordeling lang uit voor Hus. Hus richtte zich vooral op Christus als Hoofd van de kerk. God alleen kon zonden vergeven. Paus en kardinalen konden en mochten niet tegen de Schrift ingaan. Hij was tegen beeldenverering, corruptie van geestelijken, mirakelgeloof en bijgelovige bedevaarten. Tevens pleitte hij voor zowel het brood als de wijn voor de gelovigen en was hij fel gekant tegen de aflaat. In 1409 werd Hus geëxcommuniceerd door aartsbisschop Zbynek van Praag. Maar veel ingrijpender was het grote Anathema116 dat paus Johannes XXIII in 1412 uitsprak. Het Anathema was in feite een dwingende banvloek. Onder dreiging van excommunicatie moesten bewoners van Praag en omstreken Hus overal mijden, zowel in openbare alsook in besloten plekken. Ze moesten hem vlees en drinken onthouden, mochten niets van hem kopen of aan hem verkopen en moesten hem alle gastvrijheid weigeren. Na de 23e dag van het Grote Anathema zou in alle kerken, kapellen en abdijen, op alle grote feestdagen en zondagen zijn naam als geëxcommuniceerde worden uitgesproken. Het enige dat het Grote Anathema niet kon afdwingen, was gevangenschap. Maar onder de omstandigheden kon Hus weinig anders doen dan Praag verlaten. Hij bleef prediken en kwam ook geregeld voor korte verblijven terug naar Praag. Maar de situatie moest op een hoger niveau worden uitgespeeld. Het Concilie van Konstanz (1414-1418) was één van de scharnierpunten uit de katholieke geschiedenis. Hus kwam in oktober 1414 aan in Konstanz en werd gevangen genomen. Gedurende de vele maanden dat Hus gevangen zat, kwam het niet tot een discussie. Een tribunaal van godgeleerden bestudeerde nauwgezet alle geschriften van Hus en legde hem vervolgens een lijst met tientallen punten voor waarop hij zich aan ketterij schuldig zou maken. Hus bestreed elk punt van die lange lijst, maar de godgeleerden en bisschoppen wilden maar één ding horen: een volledige verwerping van zijn eigen geschriften. Uiteindelijk veroordeelde het Concilie Jan Hus tot de dood op de brandstapel. Het vonnis werd op 6 juli 1415 werd voltrokken. Hiermee was één van de grootste strijders en voorlopers van de reformatie van het aardstrijdtoneel verdwenen.
HERVORMINGSCONCILIES De katholieke kerk moest hervormen, dat was nu wel duidelijk. Daarvoor werden een aantal concilies in het leven geroepen tussen 1409 en 1449. Ze wilden de corrupte geestelijken aanpakken. Ze namen de Bijbel niet op gelijke wijze ter hand als Wyclif en Hus. Ze bestreden het mystieke geloof niet voldoende. De strijd om het pausschap moest worden beslecht. Maar één ding werd duidelijk aan het eind van deze hervormingsconcilies, de katholieke kerk was niet succesvol gebleken en had zijn laatste poging gedaan om van binnenuit hervormingen te bewerken. De reformatie was onvermijdelijk.
116
In de betekenis van uitsluiting (excommunicatie, kerkelijke ban) "indien iemand dit of dat zegt (dat in strijd is met de besluiten van het concilie), hij zij in de ban (anathema sit)".- wikipedia
93
De Kerk tussen 1305 en 1517 Een tijd van verandering
De kerk ondervond niet alleen druk voor veranderingen van binnenuit, maar er waren ook invloeden van buitenaf. De tijd veranderde en de maatschappij stond op het punt om een hele andere richting uit te gaan. Alles was een voorbereiding om de reformatie in gang te zetten. Soms denken we dat de reformatie alleen om een theologische strijd ging en dat dit de enige verandering was. Maar als we de aanloop naar de reformatie goed bestuderen, zien we wat de reformatie mee in gang gezet heeft en wat zijn invloed heeft versterkt.
DE RENAISSANCE117 De renaissance (letterlijk: wedergeboorte, vooral van de cultuur) is een overgangsperiode in de Europese geschiedenis tussen de middeleeuwen en de nieuwe tijd, die gekenmerkt wordt door een groeiende interesse in kennis en cultuur uit de klassieke oudheid. Dit gebeurde rond de tijd van de reformatie en plaveide de weg voor de reformatie. Belangrijke ontwikkelingen in deze periode waren onder meer de teloorgang van het feodale stelsel, de ontdekking van nieuwe continenten en een volledig nieuwe kijk op astronomie. Tevens brachten de uitvindingen van de drukpers, het papier, het kompas en het buskruit een enorme verandering met zich mee. De hele kijk op de wereld en samenleving veranderde. Het gezamenlijk religieuze werd vervangen door een individuele seculiere kijk op het leven. De theocratische kijk op de wereld, waar alles gezien werd in het licht van de Schepper, werd vervangen door een antropocentrische kijk op de wereld, waar de mens centraal komt te staan. De glorie van God wordt vervangen door de glorie van de mens. Handel wordt belangrijker en zo wordt de economie minder afhankelijk van de agrarische sector. De mens ontwikkelt in rap tempo technische vooruitgang en er heerst een mate van optimisme over de mensheid.
HUMANIST Humanisme werd de nieuwe basis van denken. Humanisme is de naam gegeven aan de intellectuele, literaire en wetenschappelijke beweging van de veertiende tot de zestiende eeuw, die elke vorm van kennis wilde baseren op de literatuur en cultuur van de klassieke oudheid. Het humanisme verving de bovennatuurlijke verklaring van de wereld die de kerk eeuwen had onderwezen door de mens als het beginpunt en maat van alle dingen te zien. Het betekende het begin van de moderniteit en de groeiende positie van rede. Ieder mens had recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk. Dat moest hier verwezenlijkt worden, in een toekomstig beloofd paradijs, in het hier en nu en in een werkelijkheid waar je zelf vorm aan hebt gegeven.
DESIDERIUS ERASMUS118 Desiderius Erasmus ( 1466 – 1536) was een Nederlandse priester, een augustijnse kanunnik, een theoloog, een schrijver, een filosoof en een belangrijke humanist. Erasmus nam de christelijke naastenliefde heel serieus. Dogmatische standpunten en onverdraagzaamheid, die daarmee in strijd waren, verwierp hij. Het gezonde verstand stelde hij boven dogmatische spitsvondigheden. Dat was de reden dat hij door vele fanatici als ketter werd beschouwd.
117 118
http://nl.wikipedia.org/wiki/Renaissance http://nl.wikipedia.org/wiki/Desiderius_Erasmus
94
Hij wordt als wegbereider van de reformatie beschouwd, maar heeft zich er nooit bij aangesloten. Hij vond dat Maarten Luther te hard van stapel liep. Hij vond dat men moest proberen de eenheid van de kerk te bewaren, door meer te letten op wat de christenen met elkaar deelden, dan op wat hen scheidde. Zijn vertaling en uitgave van het Nieuwe Testament in het Grieks heeft wel een enorme bijdrage geleverd aan de reformatie. Daar was Erasmus zich later ook van bewust. Erasmus was een bijzonder geleerde man, die al bij zijn leven in geheel Europa als één van de grote denkers van zijn tijd werd erkend. Zijn eerste Oudgrieks had hij op de Latijnse school in Deventer geleerd, dat daar toen voor het eerst in Noord-Europa als vak in het curriculum was opgenomen. Dat maakte dat hij bij het begin van zijn studie op de universiteit in Leuven een flinke voorsprong had op vele andere studenten. Deze voorsprong behield hij. Door zijn kennis van deze taal raakte hij ervan overtuigd dat bepaalde delen van de Bijbel in de Latijnse Vulgaat niet goed vertaald waren. Hij besloot om het Griekse Nieuwe Testament opnieuw te schrijven en in druk uit te geven. Hierbij stuitte hij op felle kritiek. Voor zijn Griekse Nieuwe Testament kon Erasmus beschikken over zes Griekse handschriften. Hij vertaalde deze handschriften opnieuw in het Latijn om daarmee het verschil met de Vulgaat te laten zien. Later heeft de Leidse drukkersfamilie Elsevier de Griekse tekst van Erasmus gebruikt, die intussen de bijnaam van de Textus Receptus had gekregen. Erasmus legde met zijn Griekse uitgave van het Nieuwe Testament een grondslag voor de hervorming van Luther. Luther gebruikte deze Griekse tekst van het Nieuwe Testament (en niet het Latijnse Vulgaat) voor zijn vertaling van de Bijbel naar het Duits en kon daarmee directe kritiek van de kerk op zijn vertaling omzeilen. Ook dat werd Erasmus door de Kerk verweten. Zowel de noordelijke renaissance, als ook de renaissance ten zuiden van de Alpen had grote blijvende gevolgen.
TIJD VOOR VERANDERINGEN GEOGRAFISCHE VERANDERINGEN 119 Rond de jaren 1500 was er heel wat gaande in Europa. De geografische horizon werd enorm verlegd tussen 1492 en 1600. Voordien was de mens gebonden aan het varen op de rivieren. Deze vormden niet alleen een natuurlijke barrière, maar gaven ook de mogelijkheid om er zich over te verplaatsen. Maar nu was het de tijd waarop de zeeën doorkruist werden. Grote oceanen werden overgestoken en contact met heel andere culturen kwam op gang. De oceanen werden de snelwegen van de tijd. Katholieke landen als Spanje, Portugal en Frankrijk nemen in eerste instantie het initiatief in de ontdekkingsreizen, maar al snel volgen ook Holland en Engeland. Het is eigenlijk wel bijzonder te noemen dat God de wereld helemaal opende rond de reformatie. Zo vaart de reformatie mee de wereld rond en zal ze een blijvende invloed hebben in de ontwikkeling van landen. Het statische van de middeleeuwen werd vervangen door het dynamische van de nieuwe tijd.
POLITIEKE VERANDERINGEN Het was ook een tijd van politieke veranderingen. Heel lang leefde de gedachte van een universele staat. Dat was te zien in het Romeinse Rijk en nadien heeft men lange tijd ernaar gestreefd om één groot rijk op te zetten. Doorheen de middeleeuwen veranderden de omstandigheden. Zo kwam er meer de nadruk op naties en landen. Het universele denken maakte plaats voor landen en naties. Krachtige heersers heersten in landen en bepaalde streken met een eigen leger en eigen manieren.
119
Christianity through the centuries, Earle E. Cairns, 1958, blz.297-300
95
De hele nadruk op een universeel karakter in de vorm van een politieke regering werd langzaam vervangen door een veel nationalistischere gedachte. Dit had direct invloed op de kerk, ook hier werd de nadruk nationaal gezien en niet meer universeel. De leiders van landen of gebieden ondersteunden daarom ook nog al eens de reformatie, zodat zij directe invloed konden krijgen op de kerk.
ECONOMISCHE VERANDERINGEN Gedurende de middeleeuwen lag de nadruk vaak op landbouw en veelteelt. Het grootste deel van de economie werd daardoor bepaald. Maar met de kolonies die men zich toe-eigende, kwam handel op gang en werden producten verhandeld die men voorheen niet kende. De handel werd internationaal en bracht aangename veranderingen met zich mee. Door alle handel werd geld als betaalmiddel belangrijker. De weerstand bij de rijker wordende middenklasse om hun geld af te staan aan de paus in Rome groeide. Dit bleek een belangrijke ondersteuning voor de reformatie te zijn in Duitsland.
SOCIALE VERANDERINGEN Voorheen werd je geboren in een bepaalde klasse en je bleef daarin voor de rest van je leven. Maar veranderingen van economie en andere oorzaken gaven mensen de kans om te groeien in positie. Je kon groeien en vooruitgaan op de sociale ladder. Er kwam een middenklasse met aanzien en invloed. Deze groeiende middenklasse ondersteunde over het algemeen de reformatie in het noorden van Europa.
INTELLECTUELE VERANDERINGEN We zagen al dat de nadruk kwam te liggen op het intellectuele denken. Men boorde bronnen aan uit het verleden en de Bijbel werd bestudeerd in zijn originele talen. De verschillen tussen de katholieke kerk en de kerk van het Nieuwe Testament werden duidelijk. De nadruk op het individu in die tijd was brandstof om de reformatie te starten. De reformatie maakte hier gebruik van door de nadruk te leggen op het persoonlijk geloof van het individu, een persoonlijke relatie met God door een persoonlijke Verlosser.
RELIGIEUZE VERANDERINGEN Doorheen de middeleeuwen lag de nadruk op religieuze uniformiteit. Het naadloze gewaad van de katholieke kerk werd uiteen getrokken. Tijdens de reformatie ontstonden door heel Europa kerken. Vaak stonden ze direct onder de leiding van de heerser van het land en niet meer onder het gezag van Rome. Het gezag van de Rooms katholieke kerk werd verruild voor het gezag van Gods Woord. Elke individuele gelovige was priester en had de mogelijkheid, zonder tussenkomst van een priester, tot God te gaan door Christus, zijn persoonlijke Verlosser.
CONCLUSIE Het is overduidelijk dat de hand van een soevereine God hier alles heeft geregisseerd. Hij werkt alles volgens Zijn eeuwig raadsbesluit en door Zijn voorzienigheid uit in deze bijzondere tijd in de wereldgeschiedenis. Van de ontdekking van Amerika door Columbus (1492) tot het moment dat Luther de 95 stellingen op de deur van Wittenberg hamerde, hebben zich ongekende veranderingen voorgedaan. Veranderingen, die de weg van de reformatie hebben voorbereid. De Heer was in dit alles in Zijn voorzienigheid de Hoofdrolspeler.
DE REFORMATIE Ondanks het feit dat de reformatie een zeer bekend fenomeen is, lijkt het niet eenvoudig om het te omschrijven. Aan de ene kant zien we dat het een beweging was van ongeveer 1517 – 1563 die erop uit was om terug te keren naar een zuivere en eenvoudige kerk zoals we kunnen lezen in de eerste hoofdstukken van Handelingen. Het was duidelijk voor de reformatoren, dat het onmogelijk was om een goede en gezonde theologie neer te zetten zolang de kerk het hoogste gezag bezat in plaats van het woord van God. De katholieke kerk was aan hervormingen toe en de reformatie groeide hieruit voort omdat er weinig tot geen blijvende veranderingen kwamen in de katholieke kerk. De reformatie liep van binnenuit voor een deel vast en zo
96
werd het de reformatie die buiten de traditionele kerk om ging. Het gevolg was wel dat de katholieke kerk zich mede daardoor opnieuw ging richten op hervormingen. Dit wordt de contrareformatie genoemd en deze duurde ongeveer van 1545-1645. Het betrof de katholieke kerk in het Westen en niet in het Oosten. Deze contrareformatie zorgde ervoor dat het terrein dat de reformatie veroverd had in de beginjaren werd tegengewerkt. Zo werden de gevolgen van de reformatie beperkt. Ze was erop uit om de verliezen door de protestanten te beperken en op te vangen. Waar mogelijk wilden ze terug terrein winnen. We zouden de reformatie kunnen zien als een geestelijke beweging die zelfstandige kerken stichtte van 1517 – 1563. Alleen Nederland zou nog tot het protestantse geloof overgaan na deze periode. Voor de protestanten is de reformatie grotendeels een tijd van geestelijke vernieuwing door terug te gaan naar de Bijbel en de Nieuwtestamentische kerk. Daarbij wordt vaak voorbijgegaan aan de politieke, economische, sociale en intellectuele veranderingen en factoren die mede aan de basis lagen van de reformatie. Voor katholieken is de reformatie een groep dwaalleraren die zich van de katholieke kerk wilde afscheiden en die toegaven aan vleselijke begeerten (Luther die later trouwde). De reformatie wordt gezien als een schisma, een scheuring, die zowel de theologische eenheid alsook de kerkelijke eenheid grote en onherstelbare schade heeft toegebracht. Maar vaak wordt daarbij vergeten hoe ver de katholieke kerk was afgedwaald in deze periode. De kerk was vol corruptie, afpersing, manipulatie en vriendenpolitiek. De kerk was onvoorstelbaar ver afgedwaald van de eenvoud, diepgang en het geestelijke klimaat van het Nieuwe Testament. De contrareformatie liet ook zien dat de katholieke kerk er zelf ook van overtuigd was dat de kerk grondig hervormd moest worden. Seculiere geschiedkundigen zien de reformatie meer als een strijd tussen kloosterorders, waarbij de ene orde (Augustijnen tegenover Dominicanen) de strijd aanbond over de aflaat en de misstanden hieromtrent. Anderen zien de reformatie als een puur economische revolutie. De enorme sommen geld die met de bouw van de Sint-Pieters basiliek gemoeid waren, werden vooral door de opbrengst van de verkoop van aflaten gefinancierd. De paus wilde zoveel mogelijk geld uit Duitsland halen, dit zorgde ervoor dat de reformatie als een economische revolutie werd gezien. Het zorgde voor een economische drainage die aan de basis lag van de reformatie, maar dat was zeker niet het enige. We moeten eerlijk zijn dat de reformatie een beweging was die op gang was gekomen door middel van vele factoren. Het was een complex geheel van factoren die de aanzet gaf en de uitvoering ervan mogelijk maakte. We hebben al een aantal factoren genoemd die mede aan de basis van de reformatie lagen. Maar de creatieve leiders die opstonden, mannen als Luther, Zwingli, Calvijn en Menno Simons, mogen we zeker niet vergeten. Mannen uit de groeiende middenklasse namen het op tegen mannen van adel en de aristocraten.
DE OORZAKEN VAN DE REFORMATIE De politieke situatie in Europa was veranderd. De landen waar de reformatie wortel schoot, lagen voor een groot deel boven de noordelijke grens van het heilige Romeinse Rijk. De middenklasse had daar een grotere invloed gekregen en er waren al min of meer landen ontstaan. De bisschop van Rome werd niet langer gezien als een heerser over de wereldlijke macht en zo maakten bepaalde gebieden zich politiek losser van de katholieke kerk. Door de aflaat en door afpersing vloeide er veel geld naar Rome. Daarbij bracht Spanje ook nog eens veel geld in omloop, die brachten ze mee van hun wereldreizen. Dit zorgde voor een inflatie doorheen heel Europa en deed de kosten voor levensonderhoud stijgen. De kritische kijk op het leven veroorzaakte dat elk onderdeel onder de loep genomen werd, ook de kerk. Deze kijk op het leven kwam niet meer vanuit de geijkte geestelijke hoek, maar vanuit de humanisten. De nadruk kwam te liggen op het individu en het individuele denken. Ook individuele staten wilden zelfstandig zijn, los van geestelijke invloed. De kerk kwam op de tweede plaats te staan en was niet meer het centrum van waaruit iedereen vertrok.
97
Het individu ging tellen, het individu met vrijheden. De intellectuele horizon werd verbreed. Het seculiere denken werd de basis, niet meer het religieuze. De kerk van Rome met zijn hiërarchie werd in twijfel getrokken en stond haaks op de persoonlijke individuele vrijheid van denken en leven. De kerk was werkelijk afgezakt, verder zelfs dan tot een werelds dieptepunt. De katholieke kerk was van top tot teen doordrenkt met corruptie. Salarissen werden vrijelijk weggegeven aan geestelijken zonder dat ze ooit iets in die functie hoefden te doen. Soms hadden geestelijken meer dan één ambt zodat ze meerdere salarissen ontvingen. Geestelijken leefden openlijk in zonde. Soms deden ze alleen nog de eucharistie, maar verzuimden de prediking van Gods woord en legden ook geen bezoeken meer af. Daarbij was er de onophoudelijke klopjacht om geld, meer geld geven aan de kerk maakte het gewone volk opstandig. Recht was te koop en werd verkocht op het kerkplein. De gewone man en de groeiende middenklasse kreeg steeds beter zicht op de misstanden in de kerk. De kerk verzuimde zijn taak en verloor ‘krediet’ bij het gewone volk, bij de massa.
ALBRECHT VAN BRANDENBURG 120 Het was bijvoorbeeld Albrecht van Brandenburg (1490 - 1545) die zowel aartsbisschop van Maagdenburg was, maar ook bisschop van Halberstadt vanaf 1513. In 1514 werd hij aartsbisschop en keurvorst van Mainz en in 1518 kardinaal. Het was volgens het kerkelijk recht verboden om meer dan één bisschopsambt op te nemen, daarom moest hij het kopen. Hij betaalde daarvoor meer dan 200.000 Euro omgerekend, boven op de reguliere bijdragen. Dit laat zien wat voor enorme bedragen er betaald werden in de corrupte katholieke kerk van die tijd. Blijkbaar leende Albrecht zoveel geld bij de Fugger121 familie dat 50% van alle inkomsten van de aflaat terugging naar de bankiersfamilie. Deze stuurde dan ook gezanten mee om zeker te zijn dat ze kregen waar ze recht op hadden. Dit gebeurde onder leiding van Johann Tetzel (1465 - 1519). Hij was een Duitse dominicaan en werd vooral bekend in de gebieden van aartsbisschop Albrecht van Brandenburg, die hem op 22 januari 1517 benoemde tot generaal subcommissaris voor de aflaatprediking. De opbrengst van de aflaten zou bestemd zijn voor de nieuwbouw van de Sint-Pieterskerk in Rome. Luther werd geconfronteerd met mensen die hun zonden kwamen biechten en daarna hun aflaten lieten zien, zodat Luther hun geen boetedoening kon opleggen. Het was een kwijtschelding van straffen door de paus, door te putten uit de verdienste van de goede werken van Christus en alle gelovigen. Hiervoor was weliswaar berouw nodig, maar er moest geen boetedoening opgelegd worden, omdat deze door het kopen van de aflaat al gedaan was. Luther wilde deze misstand aanklagen en rechtzetten en ging ervan uit dat de paus de misbruiken van de aflaatverkoop ook zou veroordelen. De leiders die opstonden, hadden toegang gekregen tot het Griekse Nieuwe Testament en namen de theologie van de katholieke kerk op de korrel. De goede werken die noodzakelijk waren voor de verlossing, waar de aflaat er één van was, werden op grondige wijze vanuit het Nieuwe Testament weerlegd. De totale verdorvenheid werd samen met het absolute gezag van de Bijbel opnieuw een strijdpunt. De protestantse kerken, die voortkwamen uit deze periode, hebben allemaal facetten van de middeleeuwse kerk achter zich gelaten. Maar allemaal accepteerden ze de Bijbel als hoogste gezag. Lutherse kerken namen veel van de liturgie over als daar niets over in de Bijbel werd gezegd. De anglicaanse kerk ging iets verder, door wat meer rituelen en tradities achter te laten. Maar beiden namen ze afstand van het hiërarchische systeem van de aflaat en alles wat daarbij hoorde. De reformatorische en presbyteriaanse kerken volgden Calvijn, voornamelijk in Frankrijk, Holland, Schotland,
120
http://nl.wikipedia.org/wiki/Albrecht_van_Brandenburg_(bisschop) Dit was een Zuid Duits koopmans- en bankiersgeslacht dat in de vijftiende en zestiende eeuw het Europese zakenleven domineerde en waarvan diverse leden een grote rol speelden als bankiers van de keizers Maximiliaan I en Karel V http://nl.wikipedia.org/wiki/Fugger_(geslacht) 121
98
Zwitserland en Hongarije. Alles wat niet terug te vinden was in het Nieuwe Testament werd niet langer geaccepteerd. De anabaptisten maakten een nog radicalere breuk met Rome. Zij wilden terug naar de beginkerk van het Nieuwe Testament om deze zo dicht mogelijk te benaderen in de praktijk van het gemeente- zijn. Daarmee zien we dat alleen de noordelijke staten en het westen van Europa meegingen in de reformatie. De landen rondom de Middellandse Zee bleven over het algemeen trouw aan de katholieke kerk.
99
De Kerk tussen 1517 en 1648 De reformatie
De reformatie begint ongeveer vanaf het moment dat Maarten Luther zijn 95 stellingen op de deur van de kerk in Wittenberg spijkerde. Wat volgt is een enorme kettingreactie, die we hieronder in grote lijnen willen bespreken.
DE DUITSE REFORMATIE 122
Maarten Luther (Duits: Martin Luther) ( 10 november 1483 – 18 februari 1546) was de eerste reformator en Duitse protestantse theoloog. Aanvankelijk was hij een augustijner monnik (1506), die het sacrament van de priesterwijding ontvangen had (1507). In 1508 werd hij hoogleraar in de moraaltheologie aan de universiteit van Wittenberg. Hij groeide uit tot dé leidende persoonlijkheid van de reformatie in het Duitse Rijk. De publicatie van zijn academische stellingen tegen de handel in aflaten op 31 oktober 1517 is het symbolische begin van het protestantisme. In 1521 werd Luther geëxcommuniceerd door paus Leo X.
Voor de katholieken werd Luther een ‘demonische psychopaat die de zuilen van de Moederkerk omver haalde’. Voor de protestanten was Luther een heldhaftige ridder, een Mozes, een Simson, een Elia, de 5e evangelist, een engel des heren.123
Voor de piëtisten was Luther een warmhartige apostel waar ze graag mee in gesprek gingen.
Voor de Germaanse nationalisten was Luther een volksheld.
Voor de Nazi’s was Luther een voorloper van de ‘Führer’.
LUTHER, DE MAN VAN ACTIE 124 Als Luther ergens in uitblonk, dan was het wel het kenmerk dat hij een man van actie was. De hoeveelheid die hij geschreven heeft, wordt wel eens omschreven als een ‘oceaan’ van materiaal. Enkel twee theologen kunnen zich met hem meten, Augustinus en Thomas a Kempis. Zijn werken zijn ongekend grondig bestudeerd, zo zelfs dat sommige geschiedkundigen beweren dat alleen het Nieuwe Testament zelf dieper bestudeerd is. Hij bestreed het pausschap, was actief in de politiek, onderwees, leerde, schreef, debatteerde en trouwde later ook zelf. Zijn hele theologische werk kunnen we als volgt opsommen – Geloof komt uit het horen, het horen van het woord van Christus.
DE BEGINJAREN VAN DE JONGE LUTHER
10 november 1483: geboren te Eisleben in een boerenfamilie die afstamt van een mijnwerkersfamilie. In de loop van de tijd wordt zijn familie vrij rijk en geacht in de omgeving.
11 november 1483: Luther wordt gedoopt in de Petrus- en Paulus kerk in Eisleben en wordt genoemd naar de dagheilige Martinus van Tours.
1484: Luther brengt zijn jeugd door in Mansfeld.
122
http://nl.wikipedia.org/wiki/Maarten_Luther Theology of the reformers, Timothy George, 1994, blz. 53 124 deels van http://nl.wikipedia.org/wiki/Maarten_Luther. Aanvullingen uit, Theology of the reformers, Timothy George. Christianity through the centuries, Earle E. Cairns. 123
100
1488: Luther volgt de Latijnse school te Mansfeld, later in Maagdenburg en in Eisenach. Als jongetje van nog geen 12 jaar spreekt, leest en schrijft hij al vloeiend Latijn.
1501: Op 17-jarige leeftijd wordt hij als student ingeschreven aan de universiteit te Erfurt, met de bedoeling jurist te worden.
1505: Luther begint met de eigenlijke studie rechten.
1505: Luther treedt in het Augustijnenklooster. Later wordt verteld dat hij dit doet naar aanleiding van een belofte tijdens een onweer. Het is het begin van het zoeken naar een genadige God.
1506: Na een proefjaar wordt hij in de orde van de augustijner eremieten opgenomen.
1507: Luther wordt priester.
1508: Hij begint filosofie te doceren aan de universiteit van Wittenberg. Hij zet zijn theologische studies voort.
LUTHER ZIJN OMKEER EN ZOEKTOCHT
1510/1511: Luther bezoekt Rome. Hier zag Luther met eigen ogen de luxe en de corruptie van de kerk in Rome. Hij was vast besloten dat de kerk hervormingen nodig had.
1512: Johan von Staupitz, zijn overste, draagt hem op voorgoed naar Wittenberg te komen. Van een onbekende monnik krijgt Luther een centrale plaats in de reformatie
1512: Luther wordt 'doctor der Heilige Schrift'. Hij begint het woord te bestuderen en komt tot de conclusie dat rechtvaardiging door geloof alleen is.
1513-1515: Luther geeft colleges over de Psalmen. Hij doet dit in de taal van het gewone volk en niet in het Latijn. Hij grijpt terug naar de grondteksten van het Oude -en Nieuwe Testament. Sola Scriptura, de Bijbel alleen, wordt een fundament in zijn denken en zijn onderwijs.
1515-1516: Luther geeft colleges over de brief aan de Romeinen. De grote omkeer komt door Romeinen 1:17.
1516: Luther geeft colleges over de Brief aan de Galaten.
1517: Luthers 95 stellingen worden gepubliceerd als reactie tegen de aflaatverkoop van Johann Tetzel.
DE CONFRONTATIE Luther wordt geconfronteerd met mensen die hun zonden kwamen biechten en daarna hun aflaten lieten zien. Zo kan Luther hun geen boetedoening opleggen en slechts de vrijspraak (absolutie) geven. De aflaat die men kocht, verzekerde de vergeving van zondestraffen door de paus, door te putten uit de verdienste van de goede werken van Christus en alle gelovigen. Hiervoor was weliswaar berouw nodig, maar het aankopen van de aflaat was voldoende om de zondestraffen kwijtgescholden te krijgen, zonder grote persoonlijke inzet. Luther wil deze misstanden aanklagen en rechtzetten en gaat ervan uit dat de paus de misbruiken van de aflaatverkoop ook zal veroordelen. De 95 stellingen waren er op gericht om de kerk te hervormen, niet om bij de kerk weg te gaan. Ze waren voor theologen en niet zo zeer voor de gewone man. Maar zijn geschriften werden razend populair. Ze werden vertaald en gedrukt om vervolgens door heel Europa verzonden te worden. De publicatie van de 95 stellingen was genoeg voor Johann Tetzel om Luther uit alle macht het zwijgen op te leggen. Luther was een monnik uit het augustijne kamp en Tetzel was een dominicaan. Het werd een hevige strijd. Luther moest zich verantwoorden voor zijn eigen monnikenorde in 1618. Er was weinig debat, maar er was een groeiende ondersteuning voor Luther zijn stellingen. 1517-1518: Luther geeft colleges over de brief aan de Hebreeën en over de Psalmen. ‘In oktober 1517 was de leer van de aflaat, van de schat der kerk, verworven door de verdiensten van Christus en de heiligen, waaruit de paus kon putten om tegen betaling vrijstelling te geven van straf in dit en het toekomstige leven, nog niet officieel kerkelijk 'gedefinieerd'. Men mocht dus nog kritiek uitoefenen op de gang van zaken en de daarachter staande theorie en zeker stond het iedere theologische hoogleraar vrij daarover een academische
101
disputatie te laten houden. Luther dacht werkelijk dat de kerkelijke autoriteiten hem dankbaar zouden zijn voor de waarschuwing die hij liet horen tegen de onverantwoordelijke manier waarop een aflaatprediker als Tetzel zijn waar aan de man bracht. Maar hij vergiste zich. Wat in Tetzels instructie stond, was geen verdraaiing, zoals hij gedacht had, maar het werd werkelijk gedekt door de autoriteiten. Ja, Cajetanus (Italiaanse theoloog en filosoof. Hij behoorde tot de orde der dominicanen.) haastte zich om ervoor te zorgen dat de on-Bijbelse opvattingen, die door Luther gesignaleerd werden, binnen de kortst mogelijke tijd officieel als kerkleer werden vastgesteld, zodat alle discussie daarover strafbaar werd.’125
PHILIPP M ELANCHTHON Er komt een grote medestrijder naar Wittenberg, Philipp Melanchthon ( 1497 – 1560) was een Duitse filosoof en theoloog. Melanchthon was nog jong, 21 jaar, maar grondig geschoold in klassieke talen, Hebreeuws en Grieks. Hij werd al snel de rechterhand van Maarten Luther. Luther werd de woordvoerder en Melanchthon de theoloog op de achtergrond. Hij was samen met een groot aantal andere professoren voorstander van het gedachtengoed van Luther.
FREDERIK III VAN SAKSEN Luther wordt gesommeerd om naar de Rijksdag te komen in Augburg. Frederik III van Saksen, bijgenaamd de Wijze, was keurvorst. In 1493 ondernam Frederik, in gezelschap van verscheidene andere Duitse edelen, een pelgrimstocht naar het Heilig Land. Hierbij werd hij in Jeruzalem tot ridder in de Orde van het Heilig Graf geslagen.
125
In 1502 richtte hij in Wittenberg de universiteit op, waar onder meer Maarten Luther doceerde. Diens ideeën aangaande het geldzuchtige pausdom ondersteunde hij. Maar ook de overweldigende lust naar macht van het keizerlijke gezag spraken Frederik III wel aan. Daardoor verleende hij steun aan Maarten Luther en gaf hem bescherming. Hij deed dit eerder vanuit een politieke visie dan vanuit theologische overtuiging. Luther werd veroordeeld als ketter, maar Frederik III van Saksen ging zijn eigen weg en erkende dit niet. Hij werd Luthers schutspatroon of ‘beschermheilige’ toen die later ook voor de Rijksdag van 1521 werd gedaagd. Alhoewel Frederik III van Saksen de reformatie steunde, bleef hij zijn leven lang een overtuigd katholiek. Dankzij Frederiks politiek kon de reformatie doorbreken.
1519: In Leipzig vond het beroemde dispuut plaats tussen Luther en diens Wittenbergse collega Johannes Eck (1486-1543). Eck was een bijzonder vaardige redenaar. Hij ondervroeg Luther scherp en stelde dat de ontkenning van de goddelijke instelling van dat pauselijk primaatschap Luther op één lijn stelde met Wyclif en Hus. Gedurende een korte pauze kwam Luther tot de conclusie dat Eck gelijk had. Hij verkondigde de positie van deze mannen over het primaatschap van de paus. Met het afwijzen van de onfeilbaarheid van de concilies wees Luther ook het pauselijke gezag af. Enkel de Heilige Schrift (de 'Scriptura') was voor de christenen de enige onfeilbare gezagsinstantie: 'Sola Scriptura!'.
1519: De theologische faculteiten van Leuven en Keulen veroordelen, als eerste instellingen van de christenheid, Luthers stellingen over de aflaat. Luther zou dan ook verwijzen naar de theologen als 'de ezels van Leuven'.
15 juni 1520: de dreigende bul, die de veroordelingen door Leuven en Keulen grotendeels herhaalt, wordt bezegeld en verwerpt 41 uitspraken van Luther. Luther moet ze binnen 60 dagen herroepen. Eck brengt de bul naar Duitsland.
1520 (herfst): Luther schrijft in het Duits 'Over de vrijheid van een christen' (Von der Freiheit eines Christenmenschen), wat hij naar paus Leo X stuurt als een samenvatting van wat hij leert.
1520 (oktober): Luthers boeken gaan in Leuven op de brandstapel.
Lutherse geschriften, belijdenisteksten van een kerk- http://www.elg-stadskanaal.nl/95stellingen.html - 01-01-2013
102
1520 (10 december): Luther antwoordt hierop door buiten de poorten van Wittenberg, bij de zogenaamde ‘Luthereik’, deze bul te verbranden, samen met het pauselijk wetboek. Volgens Luther is dit wetboek nu het toonbeeld van tirannie. Wat begon als een streven naar hervorming in vertrouwen op de goede bedoelingen van de paus, verandert nu in een totale breuk met de katholieke kerk.
1521 (3 januari): kerkrechtelijk was de beslissing gevallen: de bul deed Luther in de ban (excommunicatie). Het lezen van Luthers werk wordt strafbaar.
1521 (april): normaal volgde op de kerkelijke ban de rijksban. De jonge keizer Karel V wilde trouw zijn aan Rome, maar moest rekening houden met Luthers keurvorst Frederik de Wijze, die hem in bescherming nam. De keizer besloot Luther een vrij verhoor toe te staan op de Rijksdag in april 1521 te Worms. Luther weigerde iets te herroepen en verklaarde op 18 april dat hij zich alleen 'door getuigenissen der Schrift of duidelijke argumenten' zou laten overtuigen, want zijn geweten was 'gevangen' in Gods Woord. Hij zei dat het 'onzeker en gevaarlijk is, tegen zijn geweten te handelen. God helpe mij, Amen. Hier sta ik, ik kan niet anders.'
1521 (26 mei): het keizerlijk edict van 26 mei doet Luther in de rijksban. Luthers keurvorst Frederik had Luther echter al in schijn laten ontvoeren en naar de Wartburg in Eisenach laten brengen. Daar vertaalt hij het Nieuwe Testament in het Duits. Luther was 10 maanden opgesloten in dit kasteel en vertaalde het Nieuwe Testament in het Duits. Hij gebruikte de recente kritische uitgave van Erasmus, die later Textus Receptus genoemd werd. De vertaling werd gepubliceerd in 1522. Hier schreef hij een traktaat dat alle monniken en nonnen hun eed van celibaat moesten opzeggen, het klooster verlaten en trouwen.
JAREN VAN STRIJD Met gevaar voor eigen leven kwam Luther in 1522 terug in Wittenberg. Er waren opponenten naar Wittenberg gekomen die radicale ideeën van de anabaptisten verkondigden. Ze geloofden dat het Koninkrijk van God nabij was, dit was hen geopenbaard door speciale openbaring van God. Zelfs Carlstadt was overtuigd geraakt. Luther kwam daarvoor terug naar Wittenberg en predikte een aantal vurige boodschappen. Daarmee werden zijn opponenten uit de stad verdreven en wisten de radicale hervormers dat ze geen steun zouden krijgen van Luther.
1524: Thomas Müntzer, een Duits evangelisch theoloog, bewonderde Maarten Luther aanvankelijk, maar brak met zijn ideeën. Uiteindelijk riep hij, in tegenstelling tot Luther, op tot daadwerkelijk verzet met militaire middelen tegen de feodale onderdrukking. Daarmee plaatste hij zich aan het hoofd van de Duitse Boerenopstand in 1524. Müntzer werd in 1525 onthoofd.
De Duitse Boerenoorlog was een opstand van boeren en lage edelen in het Zwarte Woud en vond plaats rond 15241525. De opstandelingen verzetten zich tegen het geld en de diensten die van hen geëist werden. Begin 1525 nam het aantal opstandelingen toe. Ze beriepen zich op de Bijbel en op Maarten Luthers leus over de vrijheid van de christen. Luther nam het echter op voor de wereldlijke leiders en riep hen op om de opstandige boeren hard aan te pakken. Het vorstelijke leger viel aan en de opstandelingen werden uitgemoord, naar schatting verloren 100000 boeren en burgers het leven. Hierdoor verloor Luther vooral in Zuid-Duitsland aan volgelingen. Deze keerden terug naar de katholieke kerk, ze voelden zich door Luther verraden.
1525 (13 juni): hij huwt met een uitgetreden non, kloosterzuster Katharina von Bora. Voor velen is dit ook een te radicale stap van Luther. Hij was 41 jaar en Katharina was 26 jaar, ze krijgen samen 6 kinderen. Ze leken een goed en warm huwelijk te kennen.
103
1525: Luther wijst de boerenopstand af (conflict met hun leider Thomas Münzer) en spoort vorsten aan de boeren bloedig aan te pakken. Hij bevordert de groei van de nationale landskerken (Landeskirchen) met visitaties en kerkordes.
1526: Luther houdt zich in toenemende mate bezig met het organiseren van de nieuwe kerk. Hij had zijn handen vol om de eredienst vorm te geven. Hij schreef een heldere samenvatting van het nieuwe geloof in de vorm van twee catechismussen. Luthers denken was revolutionair in de zin dat het kruis centraal stond.
1529 (21 februari): De Rijksdag van de Duitse vorsten te Speyer (Spiers) wordt belegd. Op deze Rijksdag was het de bedoeling van keizer Karel V om de bepalingen van de vorige Rijksdag te Spiers in 1526 buiten werking te stellen, waar men de verschillende staten vrijheid van godsdienst verleende. Het Rooms katholieke geloof werd het enige geaccepteerde en wettelijke geloof.
RIJKSDAG VAN SPIERS (1529) De Rijksdag126 kwam met het voorstel dat alle verandering in het godsdienstige verboden zou zijn. Het edict van Worms moest in werking treden zonder het volk in opschudding te brengen. Er was geen verdere uitbreiding van de nieuwe leer geoorloofd. Ook zouden er geen geloofspunten, waarover verschil van mening bestond, aangeroerd of door de evangelische gepreekt mogen worden. Men zou de viering van de mis niet mogen verhinderen. Roomsen mochten niet bij de hervormde gemeenten aangenomen worden. Men zou verder het bisschoppelijk gezag onverlet moeten laten en geen wederdopers of sacramentarissen dulden. Dit voorstel werd op 6 april door de meerderheid aangenomen en op 18 april werd door koning Ferdinand bekendgemaakt dat het in de vorm van een keizerlijk decreet zou worden gebracht. Na deze bekendmaking dienden op 19 april de evangelische vorsten en steden bij de Rijksdag een protest in tegen dit besluit. Hier volgt kort de inhoud van het protest over waarom men niet berust in het besluit: Ten eerste, de keizer en alle Duitse vorsten zijn gehouden de bepalingen, die de vorige Rijksdag met algemene stemmen zijn aangenomen, te handhaven. Ten tweede, het geldt hier een aangelegenheid van het grootste belang, omdat het de dienst van God en de zaligheid van onsterfelijke zielen geldt. "In zulke zaak geloven wij de wil van God boven alle menselijk gezag te moeten stellen, en Hem, die Koning der koningen en Heer der heren is, naar een ons geweten te moeten gehoorzamen." Na voorlezing van het protest aan de vergadering werd het de volgende dag koning Ferdinand aangeboden, die het echter weigerde aan te nemen. Na pogingen tot bemiddeling tussen beide partijen, die echter op niets uitliepen omdat de Roomse partijen een totaal herstel van het pausdom wilden, werd op 22 april het keizerlijk besluit voorgelezen alsof er niets was voorgevallen. Op 24 april, de laatste zitting van de Rijksdag, herhaalden de protestantse vorsten hun protest en daarmee stemden veertien vrije rijkssteden in. Hierna ging de Rijksdag uiteen zonder tot overeenstemming gekomen te zijn.
126
1529 (herfst): Landgraaf Filips van Hessen nodigt hem uit om met Zwitserse geloofsgenoten te spreken over onderlinge theologische verschillen. Er waren overeenkomsten over 14 van de 15 punten. De enige struikelblok was het avondmaal. Zwingli meende dat het alleen maar, of hoofdzakelijk een ‘gedenken’ was. Luther echter meende dat Christus aanwezig was in het brood en de wijn.
1530: Karel V komt na 9 jaar afwezigheid terug in het Duitse Rijk en vindt dat de beslissing over de hervorming moet vallen. Op de Rijksdag van Augsburg zal hij alle meningen aanhoren. Luthers medewerker Melanchthon stelde namens Luther de Confessio Augustana op, de geloofsbelijdenis van de reformatorische beweging. De Confessio was opvallend gematigd van toon, want Melanchthon en de zijnen hoopten op een mogelijke verzoening. Ze waren echter niet bereid op de essentiële punten toe te geven. Er werd in Augsburg geen overeenstemming bereikt en het Edict van Worms (1521) werd vernieuwd. De Rijksdag eiste het herstel van het bisschoppelijk gezag en de teruggave van de kerkelijke goederen die door
http://nl.wikipedia.org/wiki/Rijksdag_van_Spiers_(1529)
104
de protestantse vorsten waren geconfisqueerd. Het Rijksdagbesluit werd echter enkel door de katholieke standen ondertekend.
1531: Oprichting van het Schmalkaldisch Verbond door de Duitse protestanten tegen Karel V. De vorsten voerden uiteindelijk in 1546-'47 de Schmalkaldische oorlog. Karel V had door andere oorlogen eerder geen gelegenheid gezien om tegen de protestanten op te treden. De oorlog werd in april 1547 beslecht door een verpletterende overwinning van Karel in de Slag bij Mühlberg. Toch was dit geen definitieve nederlaag voor de protestanten. In 1551-'52 vond namelijk de Vorstenopstand plaats en in september 1555 zag Karel zich genoodzaakt in de Godsdienstvrede van Augsburg een compromis te sluiten met de protestanten.
1534: vertaling van het Oude Testament. Hij verkoos om de delen die in de Griekse Septuaginta voorkwamen, maar niet in de Hebreeuwse Masoretische teksten (de apocriefen) weg te laten. Deze apocriefen werden later weggelaten door bijna alle protestanten. Vooral in deze geschriften vindt men 'bewijzen' vóór de Rooms-katholieke leer.
1546 (winter): hij reist naar zijn geboortestad Eisleben om te bemiddelen in een gravenruzie.
18 februari 1546: Maarten Luther sterft te Eisleben en wordt op bevel van zijn keurvorst in de Slotkerk te Wittenberg begraven.
DE REACTIE VAN DE KATHOLIEKE KERK IN ROME In eerste instantie dacht men in Rome dat de 95 stellingen, geschreven door een monnik in Wittenberg, een klein incident waren en er werd eigenlijk luchtig over gedaan. Ze maakten daarbij een inschattingsfout hoe groot het ongenoegen was over de katholieke kerk. Toch zou er later een reactie komen die vergaande gevolgen zou hebben voor de ontwikkeling van het protestantisme en de nieuwe groei van de katholieke kerk.
PAUS LEO X (REGEERDE VAN 1513 – 1521) Paus Leo X reageerde aanvankelijk losjes en had andere zaken aan zijn hoofd die veel van zijn energie en tijd in beslag namen. Het duurde tot 1519 toen de leiders van de katholieke kerk gingen inzien wat Luther eigenlijk beweerde. Het werd duidelijk dat Luther het gevestigde gezag wilde vervangen. Hij wilde er een nieuw soort gezag voor in de plaats, een geestelijk gezag. Daarbij was het hem om een volledige revisie van het kerkelijke instituut te doen. Zo kon de kerk niet anders dan Luther zien als ‘zoon van de ongerechtigheid’ In 1520 publiceert Luther een boekje over de "Babylonische ballingschap van de kerk", en noemt daarin de paus de "hoer van Babylon". Erasmus las dit en wist dat de breuk onherstelbaar was. Binnen de katholieke kerk zijn er een aantal die zich kunnen vinden in de bezwaren en beschuldigingen van Luther. De veranderingen worden langzaam maar zeker genomen om de katholieke kerk van binnenuit te hervormen. Dit werd deels een antwoord op de reformatie, maar het was ook een poging om de werkelijke vroomheid in de katholieke kerk weer te laten heersen en misbruiken weg te nemen.
HERVORMINGSCOMMISSIE Er werd een groep opgericht bestaande uit 50 hoge functionarissen in de katholieke kerk die zichzelf het ‘Oratorium van de goddelijke liefde’ noemde. Ze komen samen voor gebed, prediking, meditatie, bemoediging en geestelijke oefeningen. Hieruit kwamen gesprekken op gang met Melanchthon en voorstellen werden geformuleerd om de kerk weer terug te brengen naar een universele eenheid. Dit mislukte doordat de achterban van beide kanten onbuigzaam en onwrikbaar vasthield aan hun eigen uitgangspunten. Maar dit bleek wel de aanzet voor de hervormingen binnen de katholieke kerk.
105
HET PAUSSCHAP WERD HERVORMD 127 Er kwamen pausen die veel meer de nadruk legden op hervormingen. Hervormingsgezinde kardinalen en een pauselijke hervormingscommissie werden aangesteld. Hieruit kwamen aanbevelingen naar voor in het ‘advies betreffende de hervormingen van de kerk’. In dit rapport werden de misstanden in de kerk omschreven, tevens werden adviezen gegeven om de grootste misstanden direct aan te pakken. Het document verbloemde geen misstand. Het pauselijk bestuur werd als werelds omschreven en er moest meer aandacht zijn voor geestelijke zaken. Het rapport beschreef corrupte voorbeelden en wees op werkelijke pijnplekken. Maar een gering aantal voorstellen werd werkelijk in de praktijk omgezet.
HET CONCILIE VAN TRENT Mogelijk was de belangrijkste stap de bijeenroeping van het Concilie van Trent (1545-1563). Dit om de problemen binnen de katholieke kerk en de zorgen die de reformatie het hoofd bieden te bespreken.
KORTE OPSOMMING VAN BESLUITEN 128 Enkele realisaties en besluiten van het concilie: 1.
Vaststelling van de canon van de Bijbel, de lijst van gewijde boeken.
2.
De openbaring bestaat enkel uit de Heilige Schrift en de kerkelijke traditie.
3.
De Vulgata, de Latijnse Bijbelvertaling, wordt voor de rooms-katholieken tot standaardtekst van de Heilige Schrift verklaard.
4.
De geloofswaarheden van de erfzonde, de zaligmaking, de 7 sacramenten, de aflaten, de heiligenverering en het vagevuur worden opnieuw verduidelijkt en bevestigd.
5.
Het Latijn is de enige liturgische taal.
6.
Geestelijken krijgen een verbod om meer dan één kerkelijk ambt te bekleden.
7.
Bisschoppen en pastoors dienen effectief in hun bisdom of parochie te verblijven en moeten het celibaat respecteren.
8. 9.
Priesters moeten een betere opleiding krijgen, elk bisdom wordt verplicht om seminaries op te richten. Gelovigen worden onderricht via de catechismus en door prediking.
10. Het huwelijk moet gesloten worden in een kerk ten overstaan van een priester en getuigen na drievoudige aankondiging en vervolgens worden vastgelegd in een huwelijksregister. 11. Een bisschop diende theologie te hebben gestudeerd. (Deze bepaling maakte het voor de adel onmogelijk jongere zonen ergens een kerkelijk baantje te geven.) De besluiten van het concilie waren er duidelijk op gericht de positie van de Rooms-katholieke kerk neer te zetten als een verdedigingsmuur ten opzichte van de protestanten. Zo werd dit concilie het hart van de contrareformatie. De besluiten van dit concilie hebben tot op de dag van vandaag geldingskracht in de Rooms-katholieke kerk, al hebben de latere concilies wel accentverschuivingen gelegd. Op het concilie werden in 126 stellingen (zgn. canones) onderdelen van de protestantse leer als dwaling gekenmerkt. Voor katholieken, die van de leer van de Rooms-katholieke kerk afwijken en deze punten onderschrijven, gold en geldt het "Anathema Sit" (= in de ban is hij). Daarbij moet worden aangetekend dat de anathema's alleen voor katholieken
127 128
De geschiedenis van het christendom – blz. 404-416 http://nl.wikipedia.org/wiki/Concilie_van_Trente
106
gelden (en dus niet voor het overgrote deel van de protestanten van tegenwoordig, die niet katholiek gedoopt zijn). Niet alle kritiekpunten van de protestanten zijn door dit concilie verworpen. De kerk slaagde erin – dankzij het Concilie van Trent – haar grote morele en intellectuele invloed te behouden in de landen die katholiek waren gebleven. Na het tweede Vaticaans Concilie werd de relatie met de protestanten beter, wat onder meer uitmondde in een wederzijdse dooperkenning.
JEZUÏETEN 129 De Sociëteit van Jezus, bekend als de Jezuïeten, is een katholieke religieuze orde die in 1534 in Parijs werd opgericht. Loyola had als beroepsmilitair zijn zwaard weggedaan na het lezen van het evangelie. Later werd hij de ‘generaal’ van de Jezuïeten. Hij bepaalde wie toetrad en wie niet. Training werd gegeven en dat kon wel 15 jaar duren. Het was een sterk gecentraliseerde organisatie, die vooral in Noord-Italië actief bleek. Jezuïeten vormen geen kloosterorde en leefden niet noodzakelijk in kloosters. Ze legden een eed van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid af. Maar de Jezuïeten onderscheidden zich van andere orden, vooral door absolute gehoorzaamheid aan de paus. Veel Jezuïeten zijn naar de aard van hun opdracht leraar, maar zij vervullen ook andere beroepen, zoals advocaat en econoom. Het waren dus welbespraakte opgeleide mensen, die grondig geïnspecteerd werden alvorens ze werden toegelaten tot de sociëteit. Op hun karakter mocht niets aan te merken zijn. Ze moesten een goede gezondheid hebben, een goed en verzorgd uiterlijk en welbespraakt zijn. Het doel van deze groep was het geloof te verkondigen met alle middelen die de orde tot zijn beschikking had. Tijdens het Concilie van Trent werd de nieuwe gemeenschap onder de naam 'Sociëteit van Jezus' goedgekeurd door Paus Paulus III. 1556: In 1556 sterft de leider, maar is de orde uitgegroeid tot meer dan 1000 leden130. Vervolgens wordt het ledenaantal vijftien maal zo groot. De hele wereld is voor deze eerste generaties Jezuïeten missiegebied. Ze zijn al aanwezig in alle landen van Europa, Japan, Brazilië, Ethiopië en de kust van centraal Afrika. Vaak wisten de Jezuïeten hoge posities te bekleden in de kerk. Het werk van de Jezuïeten was vooral gericht op het onderwijs, het bestrijden van het protestantisme en missie in nieuwe gebieden (Amerika, Azië en Afrika). Deze missie is niet helemaal wat wij denken van zending. De nieuwe gebieden werden ingenomen door militaire acties en de kerk volgde op de voet. De vlag werd gepland en het kruis ernaast. ‘Geef mij een kind voordat het zeven jaar is en ik zal ervoor zorgen dat het de rest van zijn leven katholiek blijft’ – uZtspraak van de Jezuïeten131 De contrareformatie, de tegenaanval tegen het protestantisme, kwam in Frankrijk, België, Zuid-Duitsland en OostEuropa vooral van de kant van deze Jezuïeten. Ze verwierven een reputatie van ‘de gevreesde stoottroepen van de contrareformatie’. Tot vandaag zijn er 4000 scholen en 18 universiteiten onder leiding van de Jezuïeten.
DE INQUISITIE De inquisitie werd nieuw leven ingeblazen voor Paulus IV (1476-1559), hij gebruikte haar in de strijd tegen het protestantisme. De Jezuïeten namen hierin het voortouw. Deze paus maakte de inquisitie tot het meest effectieve en meest gehate middel ter bestrijding van ketterij. Ketters werden als verraders van God en als de ergste misdadigers gezien. De kerk bepaalde wat moest gebeuren, zowel in 129
http://nl.wikipedia.org/wiki/Jezuïeten De geschiedenis van het christendom – blz. 413 131 De geschiedenis van het Christendom – blz. 415 130
107
het belang van het individu alsook van de kerk. Dat rechtvaardigde dat ketters werden opgespoord en aangepakt. Als bleek dat deze dwalende zielen niet voor de kerk teruggewonnen konden worden, moesten ze uitgeroeid worden, zodat zij geen andere zielen zouden besmetten. Zij werden uit de kerk gesneden zoals een chirurg een kankergezwel wegsnijdt. Terreur en foltering werden gebruikt om bekentenissen los te krijgen. Als de doodstraf onvermijdelijk werd, liet de kerk de uitvoering hiervan aan de burgerlijke autoriteiten over. De kerkelijke wetgeving verbood geestelijken namelijk bloed te vergieten’. 132 Het meeste succes had de inquisitie in landen waar de bevolking merendeels katholiek was gebleven. Alleen met de algemene steun van de bevolking was de inquisitie een belangrijk afschrikmiddel tegen het protestantisme en ging ze de groei van het protestantisme tegen.
DE ZWITSERSE REFORMATIE Zwitserland was één van de meest vrije landen in Europa gedurende de tijd van de reformatie. Ondanks dat het behoorde tot het heilige Romeinse Rijk, was het in deelstaten samengevoegd en werkte het als een redelijke democratie. Elk gebied regeerde volledig zelfstandig en mocht zelf beslissen welke religie het aannam. Zwitserland stond vooral ook bekend als leverancier van soldaten, men kon Zwitserse soldaten inhuren. Ze bleken over goed gevechtskwaliteiten en –tactieken te beschikken. Daarbij hadden ze een goede reputatie en werden gevreesd door velen. De noordelijke deelstaten volgden de leer van Zwingli133. Het zuiden, de kant van Geneve, volgde Calvijn. Later zouden nog de anabaptisten zich afscheiden van Zwingli en deze zouden zich verspreiden over Duitsland, Zwitserland en Nederland. Samen met Luther was Zwingli verantwoordelijk voor de vroege aanzet tot de reformatie. Zwingli’s hele leven zou grotendeels door twee factoren bepaald worden. Hij was bijzonder trots op ‘zijn’ Zwitserland, hij had een bijzonder grote liefde voor zijn land. Hij was een Zwitser, die Christus verkondigde onder de Zwitsers. Verder was zijn denken vooral beïnvloed door Erasmus, de humanist.
Huldrych Zwingli134 (ook Ulrich Zwingli) ( 1484 - 1531) was een belangrijke Zwitserse reformator en één van de leiders van de Zwitserse reformatie en van het protestantisme binnen Zwitserland. Onafhankelijk van Maarten Luther kwam Zwingli tot een vergelijkbare conclusie aangaande de kerk en het geloof door het bestuderen van de Bijbel vanuit een humanistisch oogpunt. Zwingli werd geboren als zoon van een rijke boer in Wildhaus. Zijn vroege scholing vond plaats in Weesen onder leiding van zijn oom Bartolomeüs. Zwingli studeerde in Bern, Wenen en uiteindelijk Bazel en voltooide zijn studies in 1502. Vlak voor het behalen van zijn graad in de theologie, werd Zwingli pastoor in Glarus. Hij bleef hier tien jaar. Tijdens zijn verblijf in Glarus studeerde Zwingli Grieks en Hebreeuws. In deze periode kwam Zwingli ook onder invloed van de humanist Erasmus. Door de invloed van Erasmus ging Zwingli terug naar de Bijbel Zwingli was fel tegenstander van het verhuren van soldaten, tenzij het gebruik van huurlingen goedgekeurd werd door de paus. Ondanks zijn bezwaren heeft Zwingli meermalen als aalmoezenier in het leger gefungeerd, aangezien jongeren uit zijn parochie ook werk vonden als huurlingen. Toen hij tegen deze zelfverhuring optrad, moest hij weg als pastoor en werd hij in 1516 priester in het bedevaartsklooster van Einsiedeln.Vanwege zijn bezwaren tegen de buitenlandse militaire dienst, zijn reputatie als een begunstigd preker en zijn academische verdiensten, werd Zwingli in 1518 benoemd tot priester in de Grossmünster-kerk in Zürich. Einsiedeln was ook een bedevaartsoord waar het beeld van de zwarte Madonna, of zwarte Maria, stond. Dit was een belangrijke trekpleister, Zwingli vond deze verering ronduit belachelijk. 132
De geschiedenis van het christendom – blz. 416 The Theology of the reformers – Timothy George 108 - 162 134 http://nl.wikipedia.org/wiki/Huldrych_Zwingli 133
108
Tijdens zijn verblijf in Einsiedeln kopieerde Zwingli de brieven van Paulus uit een geleend Griekse Nieuwe Testament, dat geschreven was door Erasmus. Er wordt van Zwingli verteld dat hij alle brieven van Paulus in het Grieks uit zijn hoofd geleerd had. Dit was de basis voor zijn krachtige wijze van preken. Toen een priester in 1519 in Zürich aflaten kwam verkopen, verzette Zwingli zich tegen hem. Dit voorval vond plaats twee jaar nadat Luther de aflaten veroordeeld had in zijn 95 stellingen. Vanaf 1520 nam Zwingli geen inkomen van de paus meer aan. Vervolgens viel hij het huurlingensysteem aan en overreedde hij Zürich als enige van alle kantons om de alliantie met Frankrijk te weigeren. In januari 1522 werden alle buitenlandse diensten en vergoedingen in Zürich verboden. Vanaf 1522 begon Zwingli met het hervormen van de kerk en het christelijke geloof. Zijn eerste reformatorische geschrift werd gepubliceerd tijdens een dispuut over het kerkelijk recht over het vasten. Volgens Zwingli was het vasten slechts een menselijke regel en niet in overeenstemming met de Bijbelse geboden. Zwingli was er nu van overtuigd dat alleen de Bijbel, en niet de tradities van de kerk, de bron was van het geloof. Vreemd genoeg trouwde Zwingli in het voorjaar van 1522 met Anna Reinhard. Anna was een jonge weduwe met drie kinderen die bekendstond vanwege geloof en trouw aan de reformatie. Zwingli vierde zijn huwelijk pas twee jaar later openlijk op 2 april 1524 in een openbare kerkdienst. Zij kregen tussen 1526 en 1530 nog vier kinderen. Naar aanleiding van Zwingli’s invloed in de stad, zijn standpunten over de Bijbel als enige gezag en de veranderingen die hij doorgevoerd had in de diensten, kwam er een politiek debat. Zwingli en katholieke leiders zouden beiden gehoord worden. Daarna zou het stadsbestuur beslissen welk geloof ze zouden volgen. Zwingli benadrukte hierin rechtvaardiging door geloof alleen, het absolute gezag van de Bijbel, Christus als Hoofd van de gemeente en het huwelijk voor geestelijken. Ze kozen voor Zwingli en zo kregen de ideeën snel een wettelijke basis. Zo volgden nog meer steden in Zwitserland door invloed van Zwingli en was de Zwitserse reformatie niet meer te keren. Duidelijk was dat Zwingli kerk en staat heel dicht bijeenhield. De kerk moest zijn invloed ook laten gelden in de politiek. Zwingli nam de Bijbel zo letterlijk mogelijk, dat bracht een groep volgelingen er toe om opnieuw gedoopt te worden. Deze meenden dat iedereen die geloofde opnieuw gedoopt moest worden door onderdompeling. In 1925 werd dit verboden door het stadsbestuur en werden de anabaptisten, zo werden ze genoemd, uit de stad verdreven. Een aantal van de anabaptisten, de wederdopers, kwamen door verdrinking om het leven. Deze straf was hen opgelegd door de autoriteiten en diende natuurlijk als een parodie op de doop door onderdompeling. In 1929 verloor Zwingli ook de steun van Luther over het avondmaal. Zwingli beweerde dat het een ‘herinneren’ was aan het werk van de Heer. Luther meende dat het meer dan dat was, Christus was lichamelijk aanwezig in de tekenen. De katholieke kerk van Rome deed aanvankelijk weinig tot niets, dit kwam vooral omdat ze ook belang had bij de Zwitserse soldaten die ze huurde. Maar een aantal deelstaten bleef trouw aan de Rooms-katholieke kerk en boden felle tegenstand aan Zwingli. Dit hield echter niet in dat de katholieke deelstaten geheel tevreden waren met de toenmalige toestand van de geestelijkheid en de kerk. Zij streden om misbruiken en gebrek aan discipline uit te bannen. Wat volgde was een oorlogsverklaring tussen de katholieke en protestante deelstaten. Een vredesverdrag eindigde de oorlog. Het verdrag hield in dat de protestanten getolereerd werden in de katholieke deelstaten. Zwingli wilde ook Genève overhalen om mee te gaan in de reformatie. Dit liep uit op een burgeroorlog waarin Zwingli meeging als aalmoezenier. Tijdens deze oorlog verloor Zwingli in 1531 het leven. Zwingli was de meest humanistische hervormer. Hij stond voor de Bijbel als enige in gezag. Hij geloofde in onvoorwaardelijke uitverkiezing. Geloof was nodig om deel te nemen aan het avondmaal, wat een herinnering was aan het werk van de Heer. Samen met Luther begreep hij dat de eucharistie de ‘achillespees’ was van de katholieke kerk. Kinderen konden gered zijn zonder dat ze gedoopt waren. Hij was degene die de besnijdenis en de doop verbond en legde een belangrijke basis voor de verbondstheologie. Kinderen van christelijke ouders, die stierven voordat ze
109
gedoopt waren, zouden naar de hemel gaan op basis van het genadeverbond waar zij net als hun ouders in opgenomen waren. Zwingli is een man die we zeker niet mogen vergeten. Hij heeft geweldig werk geleverd om Zwitserland los te maken van de invloed van de katholieke kerk. Later hebben veel aanhangers van Zwingli zich aangesloten bij Calvijn. Zwingli was een moedige man, die vreemd genoeg gestorven is in de strijd.
Zwingli’s standpunt over de Bijbel is duidelijk:
‘Waar de Bijbel spreekt, spreken wij. Waar de Bijbel zwijgt, zwijgen wij’.
110
Overeenstemming canon Nieuwe Testament Bijlage I
WESTERS- KATHOLIEKE TRADITIE
Protestants
Roomskatholiek
OOSTERS-ORTHODOXE TRADITIE
Grieksorthodox
Servischorthodox
Georgischorthodox
NESTORIAANSE
ORIËNTAALS-ORTHODOXE TRADITIE
Armeensapostolisch
Syrischorthodox
Koptischorthodox
TRADITIE
Ethiopischorthodox
Kerk van het [8] Oosten
MATTHEÜS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
MARCUS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
LUCAS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
JOHANNES
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
HANDELINGEN
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
HANDELINGEN VAN PAULUS
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Ja
Nee
111
ROMEINEN
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
1 EN 2 KORINTIËRS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
GALATEN
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
EFEZIËRS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
FILIPPENZEN
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
KOLOSSENZEN
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
1 EN 2 TESSALONICENZEN
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
1 EN 2 TIMOTHEÜS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
TITUS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
FILEMON
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
HEBREEËN
Ja[9]
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
112
JAKOBUS
Ja[9]
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
1 PETRUS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
2 PETRUS
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
1 JOHANNES
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
2 EN 3 JOHANNES
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
JUDAS
Ja[9]
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
OPENBARING
Ja
[9]
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
113