Kansen voor journalist.nl de afronding Piet Bakker / Karen Bosch / Marijn Deurloo / Bert Kok Hogeschool Utrecht / journalist.nl Lectoraat Cross Media Content & Kwaliteitsjournalistiek
Mei 2011
Inhoudsopgave De veranderende positie van freelancers ................................................................................ 1 Onderzoeksvraag ........................................................................................................................... 4 Methode ............................................................................................................................................. 6 I. De positie en de kansen van de freelancer in Nederland .............................................. 9 Freelancers in de praktijk .......................................................................................................... 9 De inzet van freelancers bij Nederlandse media ............................................................ 13 Opleiden voor freelancer .......................................................................................................... 14 Belangenorganisaties ................................................................................................................. 15 II. Buitenlandse initiatieven ......................................................................................................... 16 Funded journalism ...................................................................................................................... 17 Spot.us (www.spot.us) .......................................................................................................... 17 SF Public Press (www.sfpublicpress.org) .................................................................... 17 The Bay Citizen (www.baycitizen.org) .......................................................................... 18 Helpmeinvestigate.com ........................................................................................................ 19 Freelancers & innovatie ............................................................................................................ 20 Hyperlocal ....................................................................................................................................... 21 Content farms ................................................................................................................................ 22 III. Beoordeling platform journalist.nl ..................................................................................... 24 Eisen, contracten, tarieven ...................................................................................................... 24 Opleidingen: kansen voor journalist.nl .............................................................................. 25 Belangenorganisaties: rechten ............................................................................................... 25 Beoordeling website ................................................................................................................... 26 Aanpassingen naar aanleiding van de bevindingen ..................................................... 27 IV. Platformen, professionals & businessmodellen ............................................................ 30 De ervaringen met het platform journalist.nl .................................................................. 36 Literatuur ........................................................................................................................................ 40 Bijlage 1: interviews ................................................................................................................... 42 Bijlage 2: online enquete .......................................................................................................... 44
De veranderende positie van freelancers Freelancers, uitzend-‐ en oproepkrachten, tijdelijke medewerkers, parttimers, correspondenten, stringers, zzp-‐ers en andere toeleveranciers van journalistieke content die niet tot de reguliere vaste arbeidskrachten van de media behoren, komen nauwelijks voor in onderzoek of wetenschappelijke literatuur over journalistiek en journalisten. Deuze (2002, 2004) legt bij zijn inmiddels bijna 10 jaar oude onderzoek naar Nederlandse journalisten de focus op sekse, leeftijd, de media waar ze werken en hun politieke overtuiging. Hij constateert overigens wel dat een kwart van de ondervraagden (een steekproef onder NVJ-‐leden) niet fulltime werkt. Dat percentage kwam overeen met een onderzoek van de Europese Journalisten Organisatie IFJ uit 1999. Recent academisch onderzoek ontbreekt voor zover kan worden vastgesteld vrijwel volledig. Het IFJ-‐onderzoek is overigens wel exemplarisch over hoe er tegen freelancewerk wordt aangekeken, het wordt vooral zien in de sfeer van het ontbreken van sociale voorzieningen en een permanente onzekerheid, een soort van tweederangs journalistiek (IFJ, 1999, p. 3): Much of the new work in journalism is performed under more flexible and, from the point of view of journalists, more vulnerable and difficult terms of employment. Many new positions are based upon part-time work, fixed-term contracts or work for hire arrangements undertaken by freelance journalists. (…) The role of labour law and fiscal regulation weighs heavily upon some freelances. In most countries taxation arrangements are difficult and social benefits made available to fully employed staff are not available to freelance journalists.
In Nederland werd de positie van freelancers in 2004 onderzocht door het IVA, het Instituut voor Sociaal-‐wetenschappelijk Beleidsonderzoek en Advies aan de Universiteit van Tilburg in opdracht van NVJ en FLA (FreeLancers Associatie), waarbij het eindrapport de veelzeggende titel Een Ongewis Bestaan meekreeg. Ook hier lag de nadruk sterk op de inkomenspositie en onzekerheid op het gebied van rechtspositie. 1
De reden voor deze eenzijdigheid en het ontbreken van academisch onderzoek naar de freelance praktijk is zeer waarschijnlijk te danken aan het feit dat een geheel andere discussie het laatste decennium domineert als het om het werk van professionele journalisten gaat: die van het steeds lastiger wordende onderscheid tussen professionals en amateurs in de journalistiek, een ontwikkeling die ook wel aangeduid wordt als de opkomst van de prosumer. De oorsprong van deze discussie is te herleiden tot publicaties als We Media; How audiences are shaping the future of news and information (Bowman & Willis, 2003) en Dan Gillmor’s We the Media; Grassroots journalism by the people, for the people (2004) maar ook in Nederland is deze discussie dominant. In 2006 schrijft Mark Deuze een bijdrage op De Nieuwe Reporter over deze ontwikkeling onder de veelzeggende titel Iedereen is Journalist. In de media heeft de burger de boel al overgenomen. De grenzen tussen maker en gebruiker en tussen journalist en amateur zijn vervaagd. (…) Deze voortschrijdende vertroebeling van de grenzen tussen maker en gebruiker, tussen producent en consument, en tussen professional en amateur in de journalistiek is niet echt nieuw of revolutionair. (…) Toch hebben de genoemde voorbeelden een heus eigentijds karakter, namelijk de mate waarin eigen productie het tegenwoordig wint van massale consumptie (…).
Ondanks dat het aanvankelijke optimisme over de bijdrage van amateurs1 getemperd is (Bakker & Pantti, 2009) betekent dat niet dat de discussie geluwd is. De discussie is hooguit verschoven naar social media en web 2.0 mogelijkheden om journalistiek middels non-‐professionals verder gestalte te geven. Freelance-‐journalistiek is dus vooral een ‘probleem’ in arbeidsrechtelijke zin en is onderbelicht in academisch onderzoek. De discussies over de opkomst van burgerjournalistiek en de problematiek van freelancers hebben overigens wel 1
Opmerkelijk is dat vrijwel alle Nederlandse voorbeelden van burgerjournalistiek die Deuze in zijn bijdrage noemt inmiddels zijn gestopt: vkblogs, ‘uw nieuws’ van het AD, nieuwslokaal.net van het Dagblad van het Noorden, nieuwszicht.com, Kidstoday, Opinie Online en nieuwsvoormij.nl. Alleen Spunk en het forum Fok! bestaan nog.
2
een gemeenschappelijke basis. Die basis is de expansie van mediakanalen en publicatiemogelijkheden die niet gepaard is gegaan met een uitbreiding van de mogelijkheden op het gebied van professionele journalistiek. Meer content moet door minder mensen of door goedkopere mensen gemaakt worden. Wanneer dit geen burgerjournalisten of bloggers zijn maar professionals, is het inschakelen van meer freelancers een voor de hand liggende optie. In de onderzoeken van Deuze en de IFJ wordt overigens geconstateerd dat freelancers relatief vaak specialisten zijn wanneer de vergelijking met ‘reguliere’ journalisten wordt getrokken. De IFJ toonde destijds ook al aan dat een verschuiving van reguliere naar freelance of tijdelijke krachten waarneembaar was. De focus in dit onderzoek ligt niet op de arbeidsrechtelijke problemen die het freelance-‐bestaan met zich meebrengt en ook niet op de gevolgen voor de positie van ‘reguliere’ journalisten. Freelancers kiezen niet alleen voor deze positie omdat er geen emplooi voor journalisten in vaste dienst is te vinden. Er zijn ook meer positieve keuzes mogelijk: meer vrijheid en onafhankelijkheid of het combineren van de journalistiek met een andere baan. Gemeenschappelijk bij veel freelancers is dat de pool van afnemers en daarmee de hoeveel beschikbare klussen en het inkomen niet gegarandeerd is. Het probleem van de freelancer is niet dat hij of zij freelancer is maar dat het niet altijd eenvoudig is voldoende werk te krijgen. De werkgelegenheid van Nederlandse journalisten staat onder druk. Bij alle krantenconcerns, tijdschriftuitgevers en omroepen is in de afgelopen jaren het aantal arbeidsplaatsen afgenomen. Het NVJ jaarverslag over 2009 (p. 5) laat daar weinig onduidelijkheden over bestaan: Of de gedrukte media in 2009 een absoluut dieptepunt hebben bereikt, zal nog moeten blijken. Vaststaat dat het een rampjaar is geweest. De combinatie van de economische crisis, de dalende inkomsten uit reclame en de dalende oplages stuwen het banenverlies op naar een nieuw hoogtepunt: 1.300. Een triest record.
Het aantal kranten, tijdschriften en omroepen is echter nauwelijks minder dan een aantal jaren geleden (zie Bakker & Scholten, 2009). Daarnaast zijn er online-‐ 3
uitgaven bijgekomen. Ook in Nederland moeten minder journalisten voor meer nieuws zorgen. Of de ‘open plekken’ ingenomen worden door tijdelijke krachten of freelancers is overigens niet duidelijk. Er zijn wel voorbeelden van media (AD) en persbureaus (GPD) die vaste krachten ontslaan om ze vervolgens een freelance-‐contract aan te bieden. Ook op het gebied van fotografie is een verschuiving naar freelance merkbaar, bij vrijwel alle dagbladen heeft men nog maar één of twee vaste fotografen in dienst, de rest van het fotomateriaal wordt betrokken van persbureaus of freelancers. De inzet van freelancers – als gevolg van bezuinigingen of wat voor andere oorzaak dan ook – hoeft niet per definitie alleen maar negatieve gevolgen te hebben. Het kan ook leiden tot meer diversiteit aangezien er nieuwe gezichtspunten en nieuwe onderwerpen kunnen worden aangedragen – met name wanneer er sprake zou zijn van bijdragen van jonge aankomende journalisten -‐ die wellicht minder te verwachten zijn vanuit de bestaande redactie. Er bestaat voor zover ons bekend echter geen onderzoek dat deze hypothese heeft getest. Ook is het onbekend hoe contacten tussen redacties en freelancers verlopen, wie initiatief neemt en hoe de instructie van freelancers verloopt.
Onderzoeksvraag Onze verwachting is dat de markt voor freelanceproducten door de bovenstaande ontwikkelingen waarschijnlijk toeneemt maar dat vraag en aanbod niet systematisch op elkaar zijn afgestemd. Waarschijnlijk verlopen relaties tussen media en freelancers op basis van ‘vertrouwde’ contacten terwijl inzet van nieuwe technologie (vraag en aanbod) niet van de grond komt op dit gebied. Een betere afstemming van vraag en aanbod zou tot meer werk voor freelancers leiden, en wellicht ook tot meer diversiteit in de berichtgeving. Onze vraag is of de inzet van een uitwisselingsplatform voor freelancers mogelijkheden biedt voor zowel journalisten in de zin van een kans op meer werkgelegenheid als voor media die behalve kostenbesparingen ook een meer diverse berichtgeving zouden kunnen verwachten. Deze hoofdvraag valt uiteen 4
in vijf deelvragen, drie daarvan gaan over de huidige Nederlandse beroepspraktijk (de huidige positie en de verwachte veranderingen): -‐
Hoe ziet de freelancemarkt in Nederland er op dit moment uit (perspectieven van freelancers, werkgelegenheid)?
-‐
Hoe zien de Nederlandse media de ontwikkelingen op markt voor freelancers en de kansen voor deze beroepsgroep in relatie tot hun eigen nieuwsmerken?
-‐
Hoe gaan journalistieke opleidingen om met het fenomeen freelancer in de zin van voorbereiding op een dergelijke beroepsinvulling?
Naast de Nederlandse beroepspraktijk zal ook onderzocht worden of in het buitenland nieuwe uitwisselingsplatformen zijn opgericht en welke opties daar aangeboden worden voor (aankomende) freelance journalisten: -‐
Welke buitenlandse initiatieven zijn ontwikkeld op het gebied van de inzet van (freelance) journalisten buiten traditionele media om, waarbij gebruik gemaakt wordt van digitale platformen en wat zijn de ervaringen bij deze initiatieven? Hierbij wordt specifiek ingegaan op de economische basis van deze initiatieven en de bijdragen die zij aan de journalistiek leveren.
Als laatste zal specifiek gevraagd worden naar de kans dat de media in kwestie gebruik zullen gaan maken van een uitwisselingsplatform voor freelancers zoals journalist.nl. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de specifieke eisen van media zoals contractvoorwaarden, tarieven en betalingsvoorwaarden. Ook is onderzocht welke mogelijkheden een dergelijk platform voor afgestudeerden in de journalistiek zou kunnen hebben: -‐
Hoe zou een Nederlands platform – journalist.nl – voor de uitwisseling van freelance-‐producten (vraag en aanbod) eruit kunnen zien (op basis van consultatie van media en beroepsgroep) en hoe beoordelen media en journalisten uiteindelijk een dergelijk platform.
5
Bij de uiteindelijke beoordeling van het uitwisselingsplatform en de buitenlandse initiatieven op dit gebied zal nadrukkelijk aandacht geschonken worden aan de economische haalbaarheid van een dergelijk initiatief (het businessmodel) en de meerwaarde die dit heeft voor de journalistieke beroepspraktijk. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de daadwerkelijk haalbaarheid van een dergelijk model in de Nederlandse situatie.
Methode Teneinde deze vragen te beantwoorden, is op verschillende manieren onderzoek uitgevoerd: -‐
Interviews (individueel of met meerdere vertegenwoordigers van het journalistieke management) bij zestien Nederlandse media, uitgevers en persbureaus.
-‐
Interviews bij zeven journalistieke opleidingen in Nederland, in sommige gevallen met één lid van staf die verantwoordelijk was voor freelance-‐ training, in andere gevallen met een team van docenten.
-‐
Interviews met vertegenwoordigers van drie belangenorganisaties op het gebied van (freelance) journalistiek.
-‐
Interviews bij vier Amerikaanse initiatieven (San Francisco Bay Area) waarbij buiten traditionele media om journalisten betaald ingezet worden om zelfstandige producties te maken.
-‐
Casestudies over initiatieven in de VS, in Canada en in het Verenigd Koninkrijk.
-‐
Een enquête onder ruim 100 freelance journalisten waarbij gevraagd is naar zowel hun ervaringen en wensen op het gebied van de beroepspraktijk als hun beoordeling van een (beta-‐)versie van het platform journalist.nl.
-‐
Literatuurstudie.
Alle interviews zijn afgenomen door Bert Kok en/of Piet Bakker in de periode januari – september 2010 (bijlage 1). Een volledig overzicht van de inhoud van
6
alle interviews is te vinden in een aparte bijlage (geen integraal onderdeel van eindrapport). In september 2010 is een kwantitatief onderzoek (survey) gehouden waarbij respondenten zijn geworven via social media (Twitter, LinkedIn, blogs) en mailinglijsten (zie bijlage 2). Het onderzoek was met name gericht op freelance journalisten. Een deel van de vragen ging over de werkzaamheden van freelance journalisten en een deel over de website journalist.nl. Respondenten konden een prototype van de site bezoeken en de functionaliteit beoordelen. Het onderzoek is online uitgevoerd. De vragenlijst bestond uit negen gesloten vragen en één open vraag. In totaal zijn 123 respondenten begonnen aan de vragenlijst en in totaal hebben 107 respondenten de vragenlijst volledig ingevuld. Aangezien het geen a-‐selecte steekproef is uit de totale populatie van Nederlandse freelancers (over die populatie bestaan overigens geen gegevens) moet met enige voorzichtigheid worden omgegaan met de uitkomsten, het valt echter niet te verwachten dat de een sterke vertekening is aangezien er niet specifiek onder bepaalde groepen is geworven. De lancering van de beta-‐versie van de website kan beschouwd worden als een pilot-‐study. Op grond van de enquête en de resultaten van de pilot (reacties van media en freelancers, bijdragen en commentaar) is het platform daarop bijgesteld. Het rapport is grofweg volgens de structuur van bovenstaande deelvragen opgebouwd: I.
een overzicht van de huidige beroepspraktijk, zowel in algemene zin als vanuit de media, opleidingen en belangenorganisaties gezien;
II.
een overzicht van vergelijkbare buitenlandse initiatieven voor journalistieke platforms;
III.
een analyse van de beoordelingen door media, journalisten en pilot-‐ gebruikers van het uitwisselingsplatform zelf; en
7
IV.
een overzicht van de platformen en businessmodelen waarmee verschillende soorten professionals en non-‐professionals in de journalistiek te maken hebben.
Het rapport wordt afgesloten met een conclusie waarin de belangrijkste bevindingen worden samengevat.
8
I. De positie en de kansen van de freelancer in Nederland Hoeveel freelancers er anno 2010/2011 in de journalistiek werkzaam zijn, is onbekend. In een onderzoek Een Ongewis Bestaan (2004) van het IVA, het Instituut voor Sociaalwetenschappelijk Beleidsonderzoek en Advies aan de Universiteit van Tilburg in opdracht van de NVJ en de FLA, werd geschat dat er destijds 2.500 tot 3.000 schrijvende freelance journalisten waren. Bij de NVJ bestond in 2010 40% van het ledenbestand uit freelancers (Bruning, 2010), het gaat om ongeveer 2.500 freelancers, ruim 600 daarvan werken als fotograaf. Aangezien het eerste onderzoek over alle freelancers ging – niet alleen over NVJ-‐ leden – betekent dat de cijfers een toename suggereren. Dat kan uiteraard een gevolg zijn van het afslanken van redacties maar het kan ook zo zijn dat het aantal freelancers toeneemt omdat de mogelijkheden, met name online, voor freelancers toenemen. Prenger et al. (2011, pp. 129-‐130) stellen zelfs dat het aantal freelancers in Nederland het aantal vaste krachten sinds 2010 overtreft. Hieronder wordt eerst verslag gedaan van het eerste deel van de enquête onder 107 freelancers waarbij gevraagd werd naar contacten, arbeidsverleden, opdrachtevers, media en de hoeveelheid werk die men krijgt aangeboden. Vervolgens wordt op basis van de interviews met vertegenwoordigers van media, journalistieke opleidingen en belangenorganisaties dieper ingegaan op de ontwikkelingen op de freelancemarkt.
Freelancers in de praktijk Meer dan de helft van de 107 respondenten werkt voor vak-‐ of bedrijfsbladen (58%), tijdschrift (56%) en internet (54%). Een klein deel werkt voor radio/tv (14%). Overige antwoorden zijn: boeken/uitgeverijen, commerciële producties/reclame en eigen blogs (figuur 1). Bij deze vraag was het mogelijk meer dan één antwoord aan te kruisen.
9
Figuur 1: media waarvoor freelancers werken.
De behoefte aan voorzieningen die voor meer werk zouden kunnen zorgen lijkt groot genoeg. Bijna tweederde van de ondervraagden (64%) zegt meer werk te kunnen gebruiken. Slechts 7% geeft aan teveel werk te hebben (figuur 2).
Figuur 2: afstemming vraag en aanbod freelancers.
10
Ongeveer driekwart van de ondervraagden zegt aan opdrachten te komen via bestaande contacten (79%) via zijn of haar netwerk (73%), 45% van de freelancers benadert zelf actief media. Minder dan 30% krijgt werk aangeboden. Bij ‘anders, namelijk’ wordt ook nog ‘via bureaus’ genoemd (figuur 3). Ook bij deze vraag was het mogelijk meer dan één antwoord aan te kruisen.
Figuur 3: netwerk en contacten freelancers.
Ongeveer een derde van de ondervraagden (35%), is 2 jaar of minder lang werkzaam als freelancer, 31% is tussen de 3 en 10 jaar werkzaam. Een derde is langer dan 10 jaar freelancer (figuur 4).
Figuur 4: Duur van freelancebestaan.
11
Een relatief groot aantal van de ondervraagde freelancers (47%) werkt parttime in dit beroep – 30% is voor minder dan de helft van zijn of haar tijd werkzaam in deze professie. Iets meer dan de helft (53%) van de ondervraagden is volledig afhankelijk van de inkomsten uit freelance werkzaamheden (figuur 5).
Figuur 5: fulltime en part-time freelancers.
De helft (50%) van de respondenten heeft een beperk aantal (tussen de 1 en 5) opdrachtgevers gehad in het afgelopen jaar; bij ruim een derde (35%) gaat het om 5 tot 10 opdrachtgevers (figuur 6).
Figuur 6: aantal opdrachtgevers van freelancers.
12
De inzet van freelancers bij Nederlandse media De inzet van freelancers is in veel gevallen al fors (30 tot 50% in sommige gevallen, Wegener Huis-‐aan-‐huis Media heeft 1200 freelancers ‘in dienst’) en neemt vrijwel overal toe. De budgetten stijgen overigens niet navenant, niet alle bezuinigingen op vaste krachten worden goedgemaakt door ruimere freelancebudgetten. De algemene bezuiniging heeft dus ook de freelancebudgetten geraakt. Tarieven staan onder druk. In veel gevallen wordt er op bezuinigd, met name na de crisis van 2008/2009. Ook wordt er wel naar gestreefd om ontslagen vaste medewerkers in te schakelen als freelancer. Er lijkt een tendens te zijn om minder afhankelijk te worden van persbureaus als ANP en GPD, waardoor er meer ingekocht moet worden. De nadruk komt te liggen op de kernredactie. Men lijkt dan ook vooral op zoek te zijn naar ‘goedkope’ en tegelijkertijd ‘goede’ krachten. Dat laatste vanwege de specifieke ‘kleur’ van het medium. Die specifieke inzet ligt voor een belangrijk deel op het terrein van specials en bijlagen, losse producties, boekproducties, lokale specials, gesponsorde bijlagen, extra uitgaven, ‘branded content’ en achtergronden. Sport (eerste divisie voetbal, andere sporten dan voetbal) en cultuur (klassieke muziek, pop, film, eten) worden ook genoemd, maar lang niet door iedereen. Specialismen die gevraagd worden zijn zeer divers: auto’s, lifestyle, golf, vissen, klussen, games, entertainment etc. Freelancers met kennis van het maken van infographics zouden bij veel van de bevraagde media vrijwel onmiddellijk aan de slag kunnen. Het beeld voor freelance fotografen is gemengd; ook buitenland, reguliere verslaggeving en regio zijn niet de terreinen waarop veel freelancers actief lijken te zijn, afgezien van de nieuwe lokale correspondenten, een markt die nogal specifiek is maar wel sterk in ontwikkeling. Veel media maken overigens gebruik van zogenaamde ‘vaste freelancers’, mensen met een vast contract, vertrouwde gezichten. Soms eist men zelfs dat ze exclusief voor een bepaald medium of persbureau werken. De kwaliteit van de 13
freelancers is dan ook iets waar men zeer aan hecht. Verjonging van het korps is overigens wel een wens van media. Ook zou men graag input van creatieve ideeën zien.
Opleiden voor freelancer Elke opleiding heeft z’n specialisme, de verschillen zijn bij de academische opleidingen echter groter dan bij de ‘traditionele’ HBO-‐opleidingen voor journalistiek. Bij Leiden ligt de nadruk op misdaad, hyper local en online; in Nijmegen gaat het over journalism studies, in Amsterdam over research. De academische opleidingen hebben een uitstroom van ruim 120 studenten per jaar, plus een aantal bijvak-‐ of minorstudenten. Bij de scholen voor journalistiek gaat het om enkele honderden studenten. Daarnaast beschikken alle opleidingen over een uitgebreid alumni-‐netwerk, vaak gevoed door sociale media als Facebook, Twitter of LinkedIn. Multimedia is belangrijker geworden, maar ook tv, online-‐video, regio, research, civic journalism, tijdschrift en radio worden genoemd. Infographics is geen specialisatie, hoewel daar wel degelijk grote kansen liggen. Studenten worden in de praktijk nauwelijks opgeleid voor een bestaan als freelancer, zaken als een KvK-‐inschrijving of een VAR-‐verklaring zijn in de meeste gevallen onbekend. Ook heeft men nauwelijks idee van prijzen die voor producties gevraagd kunnen worden. De weg te vinden naar een nieuwe opdrachtgever is dan ook een hele klus. In sommige gevallen is er zelfs helemaal geen aandacht voor het bestaan van freelancer of ZZP’er. In andere gevallen worden er wel cursussen freelance gegeven maar omdat studenten tijdens hun opleiding de urgentie vaak niet inzien van zo’n cursus lijkt het effect beperkt. Een initiatief waarbij freelancers een helpende hand wordt toegestoken wordt vooral als interessant beschouwd omdat ook bij de opleidingen de overtuiging heerst dat een vaste baan voor steeds meer studenten geen eerste optie meer is. Veel afgestudeerden die als freelancer werken, hebben wel hun eigen website waar een portfolio te vinden is, terwijl anderen een collectief (van freelancers)
14
hebben gevormd. Daar worden faciliteiten gedeeld en kunnen ook gezamenlijke klussen worden aangenomen.
Belangenorganisaties De NVJ ziet een duidelijk groei in het freelance-‐gebeuren. Via het eigen platform Villamedia heeft men ook getracht een soort van marktplaats en/of opdrachtuitwisseling op poten te zetten; vooralsnog lijkt dit initiatief moeizaam van de grond te komen. Freelancers ontberen veelal een ‘etalage’ volgens de Freelancers Associatie (FLA) terwijl men er over het algemeen ook niet goed in slaagt de backlist te exploiteren. Belangrijke issues zijn behalve de tarieven (die sterk onder druk staan) de voorwaarden, waarbij opdrachtgevers hun rechten ten koste van die van de auteurs willen versterken.
15
II. Buitenlandse initiatieven In de Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk is gekeken naar initiatieven waarbij ook professionele journalisten worden ingeschakeld – vaak buiten de traditionele media om – en die derhalve enigszins lijken op het initiatief van journalist.nl. Een volledig overeenkomstig platform is overigens niet aangetroffen. In Groot-‐Brittannië en de VS ligt een sterke nadruk op onderzoeksjournalistiek bij nieuwe journalistieke initiatieven. Het is dat soort journalistiek dat vaak in het gedrang ondanks de onbestreden relevantie. Bij deze vorm van journalistieke innovatie gaat het vrijwel altijd om geschoolde en ervaren journalisten die via alternatieve inkomstenbronnen aan werk komen, in veel gevallen freelancers of journalisten die door de bezuinigingen hun vaste baan zijn kwijtgeraakt. De economische basis bestaat in vrijwel alle gevallen uit subsidies en giften waardoor we deze vorm aanduiden als funded journalism. Op het gebied van andere specifieke projecten waarbij freelancers en innovatie een rol spelen, is er een aantal initiatieven ontwikkeld waarbij de nadruk niet alleen op onderzoeksjournalistiek ligt. In andere gevallen ligt de focus op hyperlocal journalistiek, community reporting en andere initiatieven waarbij het lokale aspect leidend is. Uitgevers maken vaak gebruik content farms voor hun online edities. Bij content farms (tot dusver een typisch Amerikaans verschijnsel) publiceert men zeer snel korte artikelen waarvan men verwacht dat ze veel hits online krijgen omdat ze aansluiten bij de actuele nieuwsvraag (het zijn dus geen nieuwe onderwerpen). Auteurs worden over het algemeen karig beloond voor hun arbeid. Deze vier vormen: funded (non-‐profit) onderzoeksjournalistieke projecten, freelance-‐ en innovatie-‐projecten, hyperlocal sites en content farms komen hieronder aan de orde. Het onderscheid tussen de verschillende soorten is niet altijd duidelijk, vooral tussen de laatste drie is enige overlap waarneembaar.
16
Funded journalism In augustus 2010 zijn er interviews in San Francisco en Los Angeles gehouden met initiatiefnemers van drie nieuwe journalistieke platforms: Spot.us (David Cohn, oprichter), The Bay Citizen (Jonathan Weber, editor-‐in-‐chief), SF Public Press (Michael Stoll, executive director; Lisa Lahood, operations and development director). Ook is gesproken met eByline-‐oprichter Bill Momary (dat initiatief komt bij freelance/innovatieprojecten aan de orde). Voor de UK is contact opgenomen met Paul Bradshaw van helpmeinvestigate.com. Spot.us (www.spot.us) Spot.us ging van start in november 2008 na een subsidie (300.000 dollar) van de Knight Foundation (Aitamurto, 2100). Freelancers kunnen via Spot.us voorstellen doen voor verhalen die ze willen maken. Ook bezoekers van de website kunnen voorstellen doen. Voordat de verslaggever aan het werk gaat, moet er voldoende geld worden ingezameld. In sommige gevallen blijken de verhaalideeën zo interessant dat een krant of tijdschrift interesse toont. Als een nieuwsorganisatie een deel van de kosten van het project op zich heeft genomen, krijgt die de primeur. Vervolgens wordt het artikel op Spot.us geplaatst en mogen andere media het betreffende artikel overnemen. Via Spot.us zijn tot dusver (augustus 2010) 85 verhalen gepubliceerd, wat neerkomt op één per week. Voor die verhalen is 200.000 dollar ingezameld. Daarvan gaat 10% naar Spot.us. De website heeft ongeveer 50.000 unieke bezoekers per maand. Per dag komt er tussen de 75 en 100 dollar binnen voor de financiering van verhalen. Het geld van de Knight Foundation is vrijwel op. Bij Spot.us is het grootste probleem nieuwsorganisaties aan boord te krijgen, vooral voor onderzoeksjournalistiek. Sponsoring blijft de belangrijkste inkomstenbron. SF Public Press (www.sfpublicpress.org) De San Francisco Public Press (SF Public Press) is een non-‐profit nieuwsorganisatie. De afgelopen tien jaar zijn in Californië meer dan duizend journalistieke banen verdwenen. Belangrijke sociale problemen krijgen volgens 17
SF Public Press in de traditionele media onvoldoende aandacht. De organisatie heeft zich als doel gesteld dit gat op te vullen. De organisatie werkt met 9 professionele krachten en 30 vrijwilligers. SF Public Press is op dit moment volledig afhankelijk van giften en sponsors. Ook heeft het een subsidie ontvangen van de San Francisco Foundation. In de zomer van 2010 is ook de eerste print-‐editie van SF Public Press verschenen in een oplage van ongeveer 10.000. De tweede verscheen in oktober terwijl in mei 2011 een derde printuitgave is verschenen. Het uitgeven van dit magazine is ook vooral bedoeld om een ‘event’ te creëren dat medewerkers kan inspireren en publiciteit voor de onderneming op kan leveren. De website trekt op dit moment zo’n 20.000 unieke bezoekers per maand. De SF Public Press verkoopt regelmatig artikelen aan de New York Times, de Voice of San Diego en aan de website The Bay Citizen. Sponsoring alleen is niet voldoende waardoor men op zoek is naar andere inkomstenbronnen. SF Public Press heeft ook geëxperimenteerd met een eigen versie van Spot.us. Daarbij konden lezers ideeën aandragen voor verhalen en werd via de website ook geld ingezameld om dat verhaal te laten maken. Het bleek dat daar teveel tijd en energie in ging zitten in relatie tot de producties die het opleverde. The Bay Citizen (www.baycitizen.org) The Bay Citizen is opgericht in San Francisco als een onafhankelijke, non-‐profit nieuwsorganisatie dankzij giften van enkele welgestelde inwoners van San Francisco. Filantroop Warren Hellman stelde bijvoorbeeld vijf miljoen dollar beschikbaar. Andere gevers brachten vier miljoen dollar binnen. Met dat geld is een redactie van 20 mensen opgetuigd. The Bay Citizen heeft zich als doel gesteld hoogwaardige lokale journalistieke producties aan te bieden via de website. De redactie richt zich met name op de maatschappelijke en culturele kwesties in de stad die nu niet of nauwelijks door andere media worden verslagen.
18
De redactie produceert tussen de 10 en 15 verhalen per dag. De site trekt 200.000 unieke bezoekers per maand. Twee keer per week worden twee pagina’s met verhalen aan de New York Times geleverd. The Bay Citizen heeft ook een proef gedaan met een marktplaats voor journalistieke producties. Lezers konden ideeën naar voren brengen voor verhalen en freelance-‐journalisten konden dan aangeven of ze en voor welk bedrag dat verhaal wilden maken. Verhalen aan andere media verkopen was minder succesvol afgezien van de deal met de New York Times. Helpmeinvestigate.com Help me investigate is een Brits initiatief dat ook ingegeven is door de tekortschietende inspanningen van traditionele media op het gebied van onderzoeksjournalistiek. Sponsoring en subsidies zijn de belangrijkste inkomstenbronnen. Iedereen kan ideeën aandragen waarna die – bij voldoende steun – uitgevoerd worden door freelancers. Initiatiefnemer Paul Bradshaw doceert online journalism aan de Birmingham City University en werkt ook aan de City University in Londen. Binnen dit project tracht men ook freelancers aan het werk te houden. De focus ligt echter vooral op onderzoeksjournalistiek terwijl het businessmodel gebaseerd is op giften. Crowdsourcing, het inschakelen van het publiek voor tips en hulp, is ook een belangrijk onderdeel bij veel producties. Andere initiatieven hebben ook vooral aandacht voor onderzoeksjournalistiek. Zo bestaat er het Bureau of Investigative Journalism dat vergelijkbaar is met het Fonds Bijzondere Journalistieke Producties in Nederland. Ook is er recent een Foundation for Investigative Reporting opgericht. Een van de problemen in de UK is dat freelancers nauwelijks georganiseerd zijn, gezamenlijke initiatieven komen daardoor niet van de grond. Veel gebruikelijker zijn lokale initiatieven waarbij ook altijd giften en subsidies de belangrijkste inkomstenbron vormen.
19
Freelancers & innovatie In de VS gingen subsidies van de Knight Foundation (waarschijnlijk de belangrijkste geldschieter voor innovatieve journalistieke initiatieven) onder meer naar technologische experimenten (kaarten, visualisaties, video, advertenties) maar ook naar PRX StoryMarket, een marktplaats voor radio-‐ producties waar bezoekers voor de funding zorgen. Enigszins vergelijkbaar is het Findstringers.com project dat als een platform voor (geregistreerde) freelancers functioneert. Het gaat daarbij niet om producties maar om mensen. Het platform wil internationaal opereren. Ook in de VS startte het Centre for Entrepreneurial Journalism (Jeff Jarvis), met een focus op innovatie en businessmodellen en gesteund door een subsidie van $3 miljoen (van de Tow en Knight Foundations). Het initiatief iNeedaGreatStory.com afficheert zich als een alternatief voor content farms. Hier kunnen media terecht die een verhaal (vaak inclusief beelden) snel nodig hebben. Het aanbod van de site is zeer algemeen, terwijl de herkomst van de producties onduidelijk is. Er kunnen professionele freelancers tussen zitten, maar het aanbod lijkt ook vaak afkomstig te zijn van hobby-‐ schrijvers en amateurbloggers. In Canada functioneert sinds 2010 Suite101 – volgens eigen zeggen een platform voor professionele auteurs, of in ieder geval voor auteurs met ervaring. Alle content (in het Frans of Engels) wordt aan eindredactie onderworpen en op de website van Suite101 gezet. Betaling geschiedt op basis van het aantal clicks op advertenties bij artikelen. Ook de Amerikaanse site Helium.com wil zich duidelijk niet als content farm profileren. Auteurs die artikelen bijdragen aan de site (en die eerst langs de eindredactie moeten) worden betaald op basis van de advertentie-‐inkomsten van Helium. De site bestaat al sinds 2006. De site wordt met geld van private investeerders gefinancierd. Sinds de lancering is minstens $27 miljoen in de onderneming geïnvesteerd, in mei 2010 ging dat om $10 miljoen. eByline is een marktplaats voor freelancers en contentsyndicatie. Het doel van eByline is om uitgevers een platform te bieden waarop ze hun freelancers efficiënter kunnen managen. Ook wil eByline uitgevers de mogelijkheid geven 20
om content te licenseren aan andere uitgevers. E.W. Scripps Company, een uitgever van kranten in een groot aantal Amerikaanse staten, heeft 1,5 miljoen dollar in het bedrijf geïnvesteerd. eByline wil zich met kwaliteit onderscheiden van content farms. Met eByline zouden uitgevers extra inkomsten kunnen genereren met bestaande content efficiënter freelance-‐opdrachten uitzetten. Het bedrijf heeft 400 freelance-‐journalisten en 30 uitgevers in de database. Alle inschrijvingen van freelancers worden gecheckt voordat ze worden toegelaten. Het hele freelanceproces is geautomatiseerd, opdrachten worden automatisch verdeeld en dat geldt ook voor alle betalingen en het fiscale beheer. De transactie fee is 8% bij elke opdracht. De freelancer moet zelf bepalen of hij met een bepaald tarief akkoord kan gaan.
Hyperlocal Bij hyperlocal gaat het veelal om projecten waar betrekkelijk weinig professionals bij betrokken zijn; vrijwilligers, burgerbloggers en een enkele beroepskracht maken de dienst uit. De forse subsidies van de Amerikaanse Knight Foundation gingen in 2010 bijvoorbeeld voor een belangrijk deel naar community initiatieven. Op de Britse journalismonline website van Paul Bradshaw is een aparte afdeling voor hyperlocal voices. De inkomsten laten over het algemeen niet toe dat er professionele journalisten worden ingeschakeld, als ze al meewerken of bijdragen leveren is dat meestal niet voor een vergoeding. In de VS zijn verschillende bedrijven lokale initiatieven gestart. Examiner.com – onderdeel van het conglomeraat van multimiljonair Philip Anschultz -‐ heeft websites in bijna 250 steden, hier worden ‘Examiners’ (55.000 freelancers, professionals, amateurs, bloggers) betaald op basis van de clicks op advertenties en bezoeken (wie minder dan $25 per maand oplevert verdient echter niets). Per dag produceert men meer dan 3000 verhalen. Het lokale netwerk Outside.in is bescheidener van omvang en ambitie maar werkt ook met lokale bloggers. Ook MainStreetConnect opereert op deze markt. Voor freelancers kunnen de sites extra inkomsten opleveren of als springplank fungeren omdat alle bedrijven ook full-‐time posities aanbieden.
21
AOL kocht hypelocal site Patch al in 1999, thans is men actief in meer dan 500 gemeenschappen. Bij Patch bestiert een professionele journalist de community website die voornamelijk gevuld wordt door amateur-‐bloggers. Daarnaast is AOL eigenaar van Seed – in feite een soort content farm – en van het videoproductie-‐ bedrijf StudioNow. Eind 2010 werkten er 500 vaste personeelsleden voor de sites, er werden bijdragen geleverd door 40.000 “freelance” bloggers. Via www.seed.com plaatst AOL opdrachten voor tekst en foto’s voor z’n 80 websites in de VS. Freelancers kunnen zich inschrijven voor die opdrachten. Een marktplaats in het klein dus en specifiek voor één uitgever.
Content farms Demand Media is een ‘echte’ content farm; onderwerpen (die inclusief de kop worden aangeboden aan auteurs) komen tot stand op basis van algoritmes die voorspellen waar vraag naar is op basis van zoekwoorden, discussies op social networks en ingekochte ad-‐words. Search Engine Optimalization (SEO) is de kern van het businessmodel. Onder die onderwerpen zitten bijvoorbeeld veel “how to...” artikelen voor de eHow.com website en video’s voor YouTube. Demand levert overigens ook aan de websites van USA Today, the San Francisco Chronicle en de Houston Chronicle (Shaver, 2010). Demand Media publiceert maandelijks meer dan één miljoen artikelen. Het bedrijf heeft 500 mensen in dienst. Veel van de journalisten die voor Demand Media werken, worden betaald op basis van het aantal views van hun artikelen. Over het algemeen levert dat niet zoveel op (vaak niet meer dan $15 per artikel), maar er zijn ook succesvolle freelancers die meer dan 100.000 dollar op jaarbasis verdienen. Internetgigant Yahoo! heeft een soortgelijke service die Associated Content heet en waarvoor bijna 400,000 mensen bijdragen zouden leveren. Ook Ask.com werkt met een vergelijkbaar model. Eerdere initiatieven waren About.com en Weblog Inc. Nieuws is niet de ‘core business’ van de initiatieven maar toch komt het regelmatig voor dat door een content farm geproduceerd verhaal bij de eerste resultaten opduikt bij Google of Bing.
22
Media-‐econoom Robert Picard noemt in zijn blog (12 december 2010) content farms een ernstige bedreiging voor de kwaliteit van de berichtgeving en ziet het als een terugkeer naar 19e eeuwse arbeidsverhoudingen: These enterprises are providing high quantity, low quality material on topics designed to produce many search hits and driven by the desire to make money from advertising received as high traffic sites. (…) These producers and a whole range of similar organizations are producing material in content farms that rely on freelancers who are paid as little as $1 an article or get no payment except for number of page views for their specific work. It is a throwback to the penny-a-word days of journalism in the 19th century.
Content farms als zodanig kent men buiten de VS nauwelijks, wellicht omdat het alleen werkt in zeer grote markten (in Groot-‐Brittannië is overigens wel een content farm op het gebied van sportjournalistiek gestart). Wat men wel kent zijn de aggregatie-‐sites, de verzamelaars van nieuws, die dat doorplaatsen op de eigen website en van de advertenties leven die daarbij geplaatst worden. Aggregatie is in Nederland sterk in opkomst, vooral op lokaal gebied waar websites als nieuws.nl, 112-‐nieuws, dichtbij.nl, plaats,nl, citysite.nl, citytweet, hetnieuws.in en webregio zich vooral bezighouden met nieuws verzamelen van andere websites. Soms wordt dit nieuws aangevuld met bijdragen van eigen redacteuren of bloggers. Googlenews.nl en blikopnieuws opereren op nationaal niveau. Soms gebeurt het verzamelen door redacteuren hoewel er veel gevallen ook geautomatiseerde zoekopdrachten worden toegepast om relevant nieuws te vinden.
23
III. Beoordeling platform journalist.nl Bij de interviews is in alle gevallen een prototype van de website getoond en zijn alle functies besproken. In de online enquête is daarnaast ook gevraagd naar een oordeel over de site zoals die op dat moment beschikbaar was – via een link kreeg men de site te zien.
Media: eisen, contracten, tarieven Om ‘beunhazerij’ te voorkomen, zouden ingeschreven freelancers zeker over VAR-‐verklaringen moeten beschikken en een inschrijving bij de KvK moeten kunnen overleggen. Wanneer dat via de site geregeld zou kunnen worden werd dat als plus gezien. Ook een profiel (met ervaring en publicaties) of wellicht een ratingsysteem zou de kans op beunhazen verminderen. Door vrijwel alle partijen werd aangegeven dat contracten waterdicht moesten zijn en dat de standaardcontracten die bij grote uitgevers werden gehanteerd ook nageleefd zouden moeten worden. Dit is vooral bij uitgevers als Wegener en TMG een vrij uitgebreid en gecompliceerd contract. Tarieven – of in ieder geval een indicatie daarvan – zouden vooral voor aankomende freelancers een richtlijn kunnen zijn, maar gezien de wettelijke voorwaarden is zoiets in de praktijk niet haalbaar. Werkgevers zien ook meer in een onderhandelingsmodel. Opleidingen stelden daarnaast dat ook werkgevers aan een ratingsysteem onderworpen zouden moeten worden. Werkgevers geven overigens aan dat men best bereid is behoorlijke prijzen te betalen voor producties maar dat men na verloop van tijd – enkele opdrachten – uiteraard besparingen denkt te bereiken door rechtstreeks met de freelancer te onderhandelen. Alle media wilden meedoen aan een pilot en waren in dat opzicht enthousiast, alhoewel niet iedereen zichzelf als potentiële grootgebruiker zag. Niet alleen zag men zichzelf opdrachten plaatsen, maar expliciet noemde men ook het gebruik maken van aanbiedingen en ideeën.
24
Als men terughoudend is, gebeurt dat onder meer vanwege de angst voor beunhazen en gebrek aan exclusiviteit. Dat geldt voor meerdere media. Ook maken sommige media zich zorgen over de kwaliteit, waarvoor men graag een oplossing ziet in de vorm van een rating of portfolio. Een zekere drempel voor freelancers zouden veel media op prijs stellen.
Opleidingen: kansen voor journalist.nl Studenten leveren volgens de geïnterviewden wel degelijk publicabele producten af (tijdschrift, achtergrond, video, multimedia, bedrijfsjournalistiek) of hebben waardevolle specialisaties, maar vinden het lastig een publicatieplatform te vinden voor hun producten. Voor de opleidingen – die zonder uitzondering mee willen doen aan een proef of pilot -‐ is het van belang dat er ook voldoende aanbod is van vragen uit de beroepspraktijk. Allen zien het belang voor hun studenten in; zelfs meer dan de studenten zelf die zich niet echt bezighouden met deze opties. Wetenschapsjournalistiek, video en multimedia producties zouden expliciet geleverd kunnen worden. Hetzelfde geldt voor mashups (online infographics). Ook aandacht voor publiceren in vakbladen en special interest media wordt als reële optie gezien.
Belangenorganisaties: rechten Contractvoorwaarden staan tegenwoordig sterk onder druk – de recente discussies bij TMG en Sanoma illustreren dat. Aangegeven werd door de belangenorganisaties dat zaken als tijdsduur, digitale rechten en syndication voor freelancers van belang zijn. Zij pleiten daarom ook niet voor een totale overdracht van rechten. Bij de belangenorganisaties wordt er overigens ook een duidelijke neerwaartse druk op de tarieven geconstateerd. Eerdere pogingen van bijvoorbeeld de NVJ om hun villamedia-‐community te gebruiken om freelancers opdrachten te laten verwerven zijn niet van de grond gekomen.
25
Beoordeling website Voor ruim de helft (56%) van de respondenten is de eerste indruk van de website goed tot zeer goed. Een derde van de ondervraagden vindt de website redelijk of voldoende, 8% beoordeelt de website als matig of slecht (figuur 7).
Figuur 7: Eerste indruk van de website.
Bijna de helft (45%) van de freelancers zegt dat de website aansluit bij hun praktijk. Een vijfde (21%) geeft aan dat dit niet het geval is. Een relatief groot deel van de ondervraagden (34%) kan nog geen oordeel geven (figuur 8).
Figuur 8: Sluit de website aan bij de praktijk.
26
Bijna de helft (48%) van de respondenten denkt gebruik te gaan maken van Journalist.nl om opdrachten te verwerven en producties te verkopen. 15% weet nu al dat ze dat niet gaan doen terwijl er opnieuw een groot aantal respondenten is dat nog geen oordeel heeft (figuur 9).
Figuur 9: Gaat waarschijnlijk gebruik maken van de website.
Bij de open vragen werden er veel suggesties gedaan over de interface: navigatie, links, mogelijkheden etc. Op grond daarvan is de website aangepast. Daarnaast waren er respondenten die vreesden dat het ‘bied-‐karakter’ zou kunnen leiden tot (verdere) daling van tarieven voor freelancers.
Aanpassingen naar aanleiding van de bevindingen Naar aanleiding van de tussentijdse bevindingen, zoals verwoord in de tussenrapportage en de enquête, is een aantal technische toevoegingen gerealiseerd op het prototype van Journalist.nl. Het betrof voornamelijk maatregelen om meer kwaliteitsindicaties te krijgen over de freelancer en manieren om het gebruik laagdrempeliger te maken:
27
•
ratings van journalisten (door vakgenoten en opdrachtgevers);
•
ervaringsjaren in het profiel;
•
uploaden van VAR-‐verklaring, KvK-‐nummer en Curriculum Vitae;
•
‘op rekening’ betalen voor opdrachtgevers.
Geregistreerde bezoekers van de website (journalisten en opdrachtgevers) kunnen een individuele journalist ‘raten’. Hiermee ontstaat een eerste kwaliteitsindicatie: de mening van vakgenoten. Daarnaast wordt bij het afronden van een opdracht een rating gevraagd aan de opdrachtgever. Hierdoor ontstaat een tweede kwaliteitsindicatie: de mate van tevredenheid van de opdrachtgever(s). Naast de ratings geven de KvK inschrijving, ervaringsjaren, het CV en een eventuele VAR-‐verklaring een nadere indicatie over het kwaliteitsniveau van de freelancer/journalist. Om het voor opdrachtgevers eenvoudiger te maken om van Journalist.nl gebruik te maken is (op verzoek van uitgevers) de optie voor ‘op rekening’ betalen toegevoegd, waarbij maandelijks achteraf een factuur wordt verzonden voor geleverd werk en geplaatste opdrachten. De ‘oude’ website die aan respondenten getoond werd had drie opties die door gebruikers soms verwarrend werd gevonden (figuur 10).
28
Figuur 10: Prototype website.
In de ‘nieuwe’ website waren slechts twee opties: het aanbieden en het plaatsen van producties (figuur 11).
Figuur 11: Definitieve website.
29
IV. Platformen, professionals & businessmodellen Het is opvallend dat traditionele printmedia het meest genoemd worden door Nederlandse freelancers terwijl vrijwel alle buitenlandse voorbeelden waarbij freelancers nieuwe kansen krijgen, online initiatieven zijn. De projecten op het gebied van uitwisseling, (hyper)local sites, content farms en onderzoeksjournalistiek hebben slechts een beperkte link met de traditionele mediawereld, in een enkel geval brengt men een printuitgave uit of tracht men content door te verkopen aan een traditionele mediapartij. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten platformen waarvoor gewerkt wordt: -‐
traditionele media (print, audiovisueel – in vrijwel alle gevallen betaald middels abonnement of losse verkoop);
-‐
de bijbehorende websites (vrijwel altijd gratis toegankelijk voor bezoekers); en
-‐
onafhankelijke websites (ook hier is betaling voor toegang een uitzondering).
Bij de eerste twee (traditionele media en hun websites) zijn salarissen en tarieven voor artikelen over het algemeen nog behoorlijk alhoewel er wel degelijk druk op de freelancetarieven is. Het ontbreken van betaalde toegang bij websites heeft uiteraard gevolgen voor de inkomsten en daarmee ook voor de honorering van de medewerkers. Verschillende soorten professionals en non-‐professionals zijn werkzaam voor die platformen. Vaste krachten en fulltime of bijna-‐fulltime freelancers werken in veel gevallen voor traditionele media of hun websites; freelancers in enkele gevallen ook voor onafhankelijke nieuwssites. Een tweede categorie journalistieke arbeidskrachten zou men semi-‐professionals kunnen noemen. Het gaat daarbij om professionals die elders werken en er journalistiek werk bij doen, freelancers die niet volledig afhankelijk zijn van hun freelance-‐inkomsten, 30
burgerjournalisten (bloggers) en mensen die als vrijwilliger bijdragen leveren. Bij traditionele media kunnen deze arbeidskrachten nauwelijks terecht, zij dragen voornamelijk bij aan onafhankelijke nieuwssites, die overigens ook gebruik maken van aggregatie, een taak die in feite weinig met journalistiek te maken heeft. Het afrekenmodel voor medewerkers bij traditionele media (over het algemeen vaste krachten en professionele freelancers) is over het algemeen gebaseerd op vaste aanstellingen en langlopende contracten. Bij de andere platformen zijn minder aantrekkelijke modellen dominant. Men werkt op basis van een contract, wordt per artikel afgerekend, is afhankelijk van subsidies, sponsoring, crowdfunding, giften of van het aantal clicks dat een online artikel realiseert. Daarnaast is een deel van het werk volledig onbetaald. In figuur 12 worden deze platformen, arbeidskrachten en betaalmodellen geïntegreerd.
Figuur 12: platformen, staff & funding.
Bij de buitenlandse modellen is het opvallend dat non-‐profit de dominante organisatievorm is. Donaties, giften, sponsoring en subsidies zorgen voor het overgrote deel van de inkomsten. Soms wordt aan de bezoekers van de website nadrukkelijk gevraagd om een bepaalde productie te sponsoren. Deze vorm is 31
overigens ook in Nederland al waargenomen. Het binnenhalen van fondsen voor publieke media is overigens in de VS geenszins ongebruikelijk, ook voor de publieke omroep is het daar de belangrijkste inkomstenbron, met enige regelmaat organiseert men fundraising events. Doorverkoop van artikelen en syndicatie zijn marginaal terwijl ook advertenties via de websites kennelijk nauwelijks geld opleveren. In enkele gevallen – met name bij content farms en belendende initiatieven – zijn er private investeerders die voor de funding zorgen. Het alternatief is content tegen een zeer lage prijs te laten produceren door professionals en non-‐professionals. Betaling is afwezig of geschiedt op basis van een afrekenmodel dat gekoppeld is aan het bezoek op de website of de clicks op de banners op die website. De meeste buitenlandse initiatieven en Nederlandse initiatieven staan voor vier belangrijke uitdagingen ten aanzien van het businessmodel: -‐
de kosten voor de onderneming in de opstartperiode (waarin er geen productie gemaakt wordt);
-‐
de vaste kosten van de onderneming (vaste redactie, huisvesting, website, ICT, marketing);
-‐
de funding van de variabele kosten (productie van artikelen en audiovisuele items); en
-‐
de inkomstenbronnen die het gevolg zijn van de verkoop van producten (artikelen, items) of diensten (advertenties).
Bij de meeste initiatieven is het eerste punt niet het grootste probleem, het wordt particulier, via investeerders of via subsidies opgepakt. In de VS, waar een traditie op dit gebied is, zijn enkele belangrijke funds actief. Veel initiatieven die hierboven zijn besproken zijn op deze manier opgestart. Ook private financiering (bedrijven, media) of het aanwenden van persoonlijke fondsen (spaargeld) komt voor. In Nederland speelt het Stimuleringsfonds voor de Pers in veel gevallen de rol van subsidieverstrekker, maar andere initiatieven worden door opleidingen
32
voorgefinancierd (rent-‐a-‐reporter bij de Academie voor Journalistiek in Tilburg) of door de vakbond (uitwisselingsforum op Villamedia). Bij het tweede punt (vaste kosten) geldt in veel gevallen hetzelfde (subsidies of private funding) maar met dien verstande dat de meeste regelingen eindig zijn – na verloop van tijd verlangt de subsidiegever dat de onderneming eigen inkomsten verwerft. Bij initiatieven van opleidingen of vakbond zijn ook deze kosten gecovered. De funding van de variabele kosten (productie) wordt maar in een beperkt aantal gevallen voorgefinancierd. Voorfinanciering door journalisten zelf (pas afrekening bij plaatsing) en crowdfunding (giften van individuen voor specifieke opdracht of specifiek item) is meer gebruikelijk. Dat laatste is in Nederland ook in opkomst (bijvoorbeeld via nieuwspost.nl). Het alternatief is uiteraard medewerkers op vrijwillige basis te laten publiceren waardoor het probleem van de kosten zich niet voordoet. Veel hyper-‐local sites en sites die gebruik maken van bloggers functioneren op deze manier. Wat er bij veel initiatieven bij in lijkt te schieten is de marketing van de producten, veel initiatieven krijgen bij de lancering veel publiciteit maar het is lastig om ook daarna blijvend aandacht van potentiële klanten te krijgen. Bij enkele Amerikaanse initiatieven wordt expliciet gesteld dat het moeilijk is om betalende mediapartners aan boord te krijgen. Na verkoop van tijd is men opgehouden met deze initiatieven omdat het teveel tijd in beslag nam en betrekkelijk weinig opleverde. Het grootste probleem lijkt de reguliere inkomstenbron te zijn. Voor online artikelen lijkt sowieso te weinig te worden betaald om de (werkelijke) kosten te dekken. Dat verklaart ook waarom veel bedrijven artikelen proberen door te verkopen aan reguliere (print) media of via syndicatie materiaal ter verkoop aanbieden. Qua inkomstenbronnen zijn de reguliere media kennelijk nog steeds favoriet. Het initatief rent-‐a-‐reporter (Tilburg) en het vergelijkbare freelance-‐ bureau (School voor Journalistiek, Utrecht) krijgen wel aanvragen, maar veel van die aanvragen komen van (non-‐profit) organisaties die niet of nauwelijks kunnen of willen betalen. Additionele inkomstenbronnen (advertenties op de website, e-‐
33
commerce) worden nergens genoemd, kennelijk zijn deze afwezig of op z’n best marginaal. Uitgaven en inkomstenbronnen (vooral na de initiële fase) zijn dus in veel gevallen uit balans, waarbij het belangrijkste probleem de cashflow is. Een mogelijke oplossing (als het niet door vergroting van de inkomsten kan) is dus tegen zeer lage kosten te produceren waardoor de modellen van de content farm en de aggregatie-‐website weer in beeld komen. Dergelijke (profit) initiatieven worden over het algemeen door bedrijven of investeerders gefinancierd – ook daar verwacht men kennelijk geen onmiddellijke winsten.
34
Conclusie Hoeveel freelancers Nederland precies telt is onbekend maar gezien onderzoeken uit het verleden moet het minstens om 3.000 mensen gaan. Printmedia zijn voor de meeste freelancers nog steeds de belangrijkste inkomstenbron, terwijl er daarnaast veel voor internet gewerkt wordt. Tweederde van de ondervraagde journalisten kan overigens wel meer werk gebruiken, er zou daarbij ook graag hulp gebruiken. Zo’n 50% van de ondervraagden heeft ook maar een beperkt aantal opdrachtgevers gehad in het afgelopen jaar. Ongeveer de helft van de ondervraagde werkt parttime als freelancer, niet duidelijk is of dit uit luxe dan wel uit noodzaak gebeurt. Veel Nederlandse media gebruiken al relatief veel freelancers, en hoewel men te maken heeft met krimpende redacties die zich vooral op kerntaken toeleggen zijn budgetten voor freelance vaak niet navenant gestegen. Wanneer men freelancers in wil zetten gaat dit vooral om specialismes, features en specials. Behoefte aan vernieuwing en verjonging is er overigens wel degelijk. Bij de opleidingen schiet het duidelijk tekort als het gaat om het voorbereiden van journalisten voor een eventueel freelancebestaan. De buitenlandse initiatieven waarbij freelancers zijn betrokken, zijn vrijwel zonder uitzondering online, qua inhoud ligt de focus op onderzoeksjournalistiek en hyper local nieuws. Daarnaast zijn er enkele uitwisselingsprojecten en de opkomst van content farms waar tegen lage kosten eenvoudige content wordt geproduceerd. Financiering verloopt vrijwel zonder uitzondering via subsidies, giften, sponsoring en bijdragen van bezoekers. Doorverkoop van artikelen zorgt voor een kleine extra inkomstenbron. Vrijwel geen van de initiatieven verwacht dat hun platform zelfstandig zonder steun kan functioneren. Het lijkt er sterk op dat men of op basis van (vaak forse) subsidies een alternatief nieuwsplatform, voorzien van professionele journalistieke content in de lucht houdt; ofwel ervoor kiest om tegen minimale kosten een platform te onderhouden waarop nauwelijks journalistieke meerwaarde gecreëerd wordt.
35
De ervaringen met het platform journalist.nl Gedurende het onderzoek is veel aandacht besteed aan het onderzoeken van de bereidheid van hoofdredacties om gebruik te maken van het platform. Uitgangspunt was dat bij het beschikbaar stellen van opdrachten het aantal geregistreerde freelancers vanzelf (organisch) zou groeien. Zoals in de tussenrapportage vermeld, was vrijwel iedereen bereid mee te doen aan de pilot. De start van journalist.nl heeft ons geleerd dat het, ondanks toezeggingen vanuit de verschillende uitgeverijen en titels om vanaf de start mee te doen, ingewikkeld is om bij opdrachtgevers ‘top of mind’ te geraken, de dienst wordt door media weinig gebruikt. De eerste paar maanden van de pilot leren ons dat de freelancers zich registreren en zelfs werk aanbieden, maar dat de opdrachtgevers achterblijven. Momenteel zijn enkele honderden freelancers geregistreerd, maar zijn er slechts enkele opdrachten geplaatst. Een dienst zoals Journalist.nl die een aanpassing van werkwijze vereist blijkt veel tijd nodig te hebben om geaccepteerd te worden in de dagelijkse gang van zaken. Overigens blijkt dat bij de geplaatste opdrachten het mechanisme an sich wel werkt: binnen enkele minuten na plaatsen van een nieuwe opdracht werd er direct gereageerd met aanbiedingen vanuit de freelancers/journalisten. We verwachten dat het platform een gestage groei zal doormaken waarbij met name de mate waarin opdrachtgevers het platform weten te vinden van doorslaggevend belang gaat zijn voor het tempo van het succes. De interviews en online enquête bevestigen de beweging van vast personeel naar meer flexibele inzet, voornamelijk onder financiële prikkels. Er zal meer en meer gebruik worden gemaakt van freelancers bij traditionele mediapartijen. Het is overigens niet zo dat freelancebudgetten navenant verhoogd worden. Tevens is gebleken dat zowel de mediapartijen als de freelancers zich van deze beweging bewust zijn. Ook door de opleidingen wordt dit onderschreven, alhoewel daar nog betrekkelijk weinig initiatieven worden ondernomen om op deze ontwikkeling in te spelen. Een platform voor content-‐uitwisseling als Journalist.nl zou hierbij een welkom hulpmiddel kunnen vormen. Vrijwel
36
iedereen van de ondervraagden heeft aangegeven hiervan de potentie te zien en aan een pilot te willen meewerken. Toch leert ons onderzoek ook dat het (nog) moeilijk is om (commercieel) bestaansrecht te vinden voor een uitwisselingsplatform als Journalist.nl. De voorbeelden van pogingen hiertoe in het buitenland leren dat vrijwel alle initiatieven tot stand komen door subsidies en giften en nog niet economisch rendabel zijn. Bovendien ligt bij de websites die gebruik maken van content farms en aanverwante diensten vaak een sterke nadruk op service-‐informatie (zogenaamde how to producties, en korte overzichtsartikelen over actuele zaken). Bij veel van deze aanbieders worden producties door zowel freelancers, bloggers als amateurs gemaakt. In onze waarneming is een belangrijk probleem het achterblijven van het gebruik vanuit de traditionele mediapartijen, die voorlopig nog leunen op een vaste redactie en een netwerk van bekende (‘eigen’) freelancers. Zelfs gedurende de pilot bleek al snel dat, ondanks de toezeggingen vanuit de mediapartijen, er weinig tot geen deelname vanuit de traditionele mediapartijen plaatsvond. Redenen hiervoor variëren van ”een tijd”, “geen vertrouwen in de kwaliteit” tot “geen budget”. Daarnaast waren de geïnterviewden niet altijd de potentiële uitvoerders van aanbesteding van freelance-‐opdrachten. Onze gesprekken zijn vrijwel altijd met hoofdredacteuren en uitgevers geweest, op de werkvloer zijn het de chefs en coördinatoren die opdrachten verdelen. De benodigde gedragswijziging ten aanzien van aanbesteding en het ontbreken van voldoende vertrouwen in de kwaliteit die kan worden verwacht vanuit een open marktplaats’ lijken de voornaamste redenen voor het uitblijven van een rendabel content uitwisselingsplatform. Onze verwachting is dat de mediapartijen nog steeds een sterke ‘interne focus’ hebben en dat het toegroeien naar een meer open aanbestedingsproces een zaak van lange adem is. De beweging is echter onmiskenbaar, onomkeerbaar en door niemand ontkend, waardoor ons vertrouwen in de potentie van een platform voor content uitwisseling op de langere termijn onverminderd is. Voor Nederland verwachten
37
wij echter dat, net als in het buitenland, de funding hiervoor in eerste instantie uit subsidies en giften zal moeten komen. Dat is uiteraard geen oplossing voor de lange termijn. Voor de Nederlandse situatie is een permanente afhankelijkheid van subsidiegevers geen reële optie, vooral niet als het om structurele steun gaat. Ons land kent daarnaast nauwelijks een fundraising cultuur waardoor ook deze bron van inkomsten – afgezien van incidentele crowdfunding initiatieven –geen oplossing biedt. Cruciaal is de vraag hoe er op termijn the best of both worlds gecreëerd kan worden: journalistieke meerwaarde en een gezond businessmodel. Bij veel Amerikaanse initiatieven heeft men de hoop op een profit-‐model opgegeven hoewel dit wel in eerste instantie de bedoeling was. Verkoop aan het publiek via een eigen kanaal of aan media via syndicatie leveren te weinig op. De profit-‐ initiatieven gooien het over een andere boeg: tegen lage kosten produceren wat in de praktijk lage tarieven voor de auteurs betekent. De journalistieke meerwaarde van dergelijke productie is twijfelachtig ofschoon er wel vraag naar is (dat geldt zowel voor het werk van content farms als voor het resultaat van aggregatie). Aan de pluriformiteit van de berichtgeving draagt het niet bij aangezien er geen nieuwe of originele content wordt geproduceerd. Uit de analyse blijkt wel dat journalistieke professionals nog steeds de belangrijkste bronnen voor goede producten zijn, een gegeven dat door potentiële opdrachtgevers ook niet wordt betwist. Een alternatief zoals burgerjournalistiek wordt door niemand van de door ons geïnterviewde professionals genoemd. Daarnaast blijkt ook dat traditionele media nog steeds de belangrijkste afnemers van journalistieke producten zijn. Bovendien zijn zij bereid voor kwaliteit te betalen – hoewel dat zeker minder is dan vroeger gebruikelijk was. Het bij elkaar brengen van deze vraag (vanuit traditionele media) en dit aanbod (van professionele journalisten) lijkt gezien het bovenstaande dan ook één van de weinige realistische opties. Alternatieven (journalistieke meerwaarde en een werkend niet-‐gesubsidieerd businessmodel) doen zich nauwelijks voor. De vraag is uiteraard waarom het dan toch niet functioneert zoals door de initiatiefnemers 38
is verwacht. Onbekendheid lijkt een betere verklaring dan onwil, terwijl er meer hindernissen bij media dan bij freelancers worden waargenomen. Waar vrijwel alle media positief over het initiatief waren en zich bereid toonden mee te werken en opdrachten te plaatsen viel de praktijk op dit gebied tegen. Onderschat is wellicht dat een dergelijk initiatief in de hectische deadline-‐cultuur van de media waar op veel niveaus en gebieden op allerlei momenten veel beslissingen moeten worden genomen, snel van de agenda verdwijnt. Het is een goed idee – hetgeen door vrijwel iedereen werd onderschreven – maar het is kennelijk geen idee dat zichzelf verkoopt. Permanent inspanning en acties – zowel ten aanzien van opdrachtgevers als naar freelancers toe – moeten ervoor zorgen dat het platform niet alleen in beeld komt maar ook in beeld blijft.
39
Literatuur Aitamurto, T. (2100). The Impact of Crowdfunding on Journalism; Case study of Spot.us, a platform for community-‐funded reporting. Journalism Practice, iFirst article, 1-‐17. Bakker, P. & Scholten, O. (2009). Communicatiekaart van Nederland; Overzicht van media en communicatie (7e druk). Amsterdam: Kluwer. Bakker, P. & Pantti, M. (2009). UGC on Dutch newspapers websites. Paper presented at The Future of newspapers Conference, Cardiff University, 9-‐ 10 September. Bowman, S. & Willis, C. (2003). We Media; How audiences are shaping the future of news and information. The Media Center at The American Press Institute. www.hypergene.net/wemedia Bruning, T. (2010). Persoonlijke communicatie. Deuze, M. (2002). Journalists in the Netherlands: an analysis of the people, the issues and the (inter-‐) national environment. Amsterdam: Aksant. Deuze, M. (2004). Wat is journalistiek? Amsterdam: Het Spinhuis Deuze, M. (2006, 6 januari). Iedereen is Journalist. De Nieuwe Reporter. www.denieuwereporter.nl/?p=202 Gillmor, D. (2004). We the Media; Grassroots journalism by the people, for the people. Sebastopol: O’Reilly Media Inc. International Federation of Journalists (IFJ). (1999). Freelance futures: world survey of the social and economic status of freelance journalists. Brussels: IFJ. NVJ (2010). Jaarverslag 2009. Amsterdam: NVJ. Ongewis bestaan, een; De beroepspraktijk van schrijvende freelance journalisten in Nederland (2004). Onderzoek door IVA, het Instituut voor Sociaal-‐ wetenschappelijk Beleidsonderzoek en Advies aan de Universiteit van 40
Tilburg in opdracht NVJ en FLA, gefinancierd door het Bedrijfsfonds voor de Pers, Stichting LIRA en Stichting Nieuwswaarde. Prenger, M., Valk, L. v.d., Vree, F. v. & Wal, Laura v.d. (2011). Gevaarlijk Spel. Diemen: AMB. Picard, R. (12 december 2010). Content Farms and the Exploitation of Information. The Media Business. http://themediabusiness.blogspot.com/2010/12/content-‐farms-‐and-‐ exploitation-‐of.html Shaver, Davis (19 juli 2010). Your Guide to Next Generation 'Content Farms'. MediaShift. http://www.pbs.org/mediashift/2010/07/your-‐guide-‐to-‐next-‐ generation-‐content-‐farms200.html
41
Bijlage 1: interviews Interviews media •
Rob de Spa, directeur redactionele ontwikkeling Wegener Nieuwsmedia
•
Henk van Weert, hoofdredacteur, Eindhovens Dagblad
•
Marten Jochemsen, hoofdredacteur, Wegener Huis-‐aan-‐huisbladen
•
Willem Jan Makkinga, directeur/uitgever Trouw
•
Gerbert van Loenen, adjunct-‐hoofdredacteur Trouw
•
Laurens Verhagen, hoofdredacteur, nu.nl
•
Jan-‐Jaap Heij, hoofdredacteur, De Pers
•
Jan ‘t Hart, adjunct-‐hoofdredacteur, de Volkskrant
•
Allard Berends, directeur/hoofdredacteur, Omroep Flevoland
•
Hugo Schneider, hoofdredactie, Noordhollands Dagblad
•
Geert ten Dam, hoofdredactie, Noordhollands Dagblad
•
Barbara van Beukering, hoofdredacteur, Het Parool
•
Job Woudt, hoofdredactie, Het Financieele Dagblad
•
Arendo Joustra, hoofdredacteur, Elsevier
•
Frits van Exter, hoofdredacteur, VN
•
Willem Schouten, hoofdredacteur, Spits
•
Marcel van Lingen, hoofdredacteur, GPD
•
Wijbrand Schaap, hoofdredacteur, Cultureel Persbureau
•
Johan Groeneveld, adjunct-‐directeur ANP
Interviews opleidingen •
Academie Journalistiek, Windesheim, Zwolle
•
School voor Journalistiek, Hogeschool Utrecht
•
Journalistiek en Nieuwe Media, Leiden
•
Academie Journalistiek, Fontys, Tilburg
•
Journalistiek voor Academici, Amsterdam
•
Academische opleiding Journalistiek, Groningen
•
Journalism Studies, Nijmegen
42
Interviews belangenorganisaties •
Annemarie van Toorn, coördinator Freelance Associatie, FLA
•
Thomas Bruning, algemeen secretaris, NVJ
•
Dolf Rogmans, directeur/hoofdredacteur VillaMedia Uitgeverij
interviews buitenland •
Michael Stoll, executive director SF Public Press
•
Lisa Lahood, operations and development director SF Public Press
•
Jonathan Weber, editor-‐in-‐chief The Bay Citizen
•
David Cohn, oprichter Spot.us
•
Bill Momary, eByLine
Afgezien van bovenstaande gesprekken is er ook contact geweest met andere opleidingen (Journalistiek, Hogeschool Ede; PDOJ Rotterdam) die beide niet gereageerd hebben op ons interviewverzoek; bij mediacollectief MediaContainer was tijdens onze onderzoeksperiode niemand beschikbaar voor een vraaggesprek.
43
Bijlage 2: online enquete
44
45