Kadernotitie Generiek Werkmodel WerkPlekLeren (GWW)
MBO2010
Hans Feenstra Versie 2.2 november 2008
Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
1
Kadernotitie Generiek Werkmodel WerkPlekLeren1 (MBO2010)2 Inleiding: Deze kadernotitie is gebaseerd op de eerder geschreven notitie Praktijkleren versie 1 augustus 2008 van Marc Veldhoven. In deze kadernotitie zullen de thema’s die belangrijk zijn bij de opzet, inhoud, vormgeving en uitvoering van Werkplekleren beschreven worden. Daarnaast wordt een aantal projecten beschreven, komt het 4 kwadrantenmodel aan de orde en wordt de problematiek rondom Werkplekleren in samenhang beschreven. Tot slot worden een aantal resultaatgebieden genoemd. Doel van deze notitie is om een kader te formuleren waar de verschillende activiteiten die rondom Werkplekleren uitgevoerd worden binnen het herontwerp mbo geplaatst kunnen worden. Primair is Werkplekleren een aandachtsgebied van de MBO2010 loods ‘Inhoud’. Het gaat immers om de verandering en innovatie van het competentie gericht opleiden, waarbij werkplekleren een dominante rol behoort te spelen. Maar doordat inhoud niet losgezien kan worden van de mensen die deze inhoud dienen vorm te geven zal in een integrale benadering overlap zijn met de loodsen ‘deskundigheidsbevordering’ en ‘bedrijfsvoering’.
Organisatie Vanuit MBO2010 wordt vanuit de loods Inhoud specifiek aandacht besteed aan Werkplekleren dit in samenwerking met de programmamanager ondersteuning leerbedrijven vanuit het COLO.
Om de integraliteit te bewaken is een programmacoördinator Werkplekleren aangesteld. Deze zal tevens het volledige doorbraakproject Werkplekleren van het HPBO faciliteren en ondersteunen. Als programmacoördinator is Hans Feenstra aangetrokken. 1
Naast werkplekleren gebruiken we verschillende andere benamingen zoals praktijkleren, bpv, stage, etc, etc. Vanuit MBO2010 is het verstandig om voortaan één begrip te gebruiken: werkplekleren: leren in een echte praktijkcontext 2
Samen met Programmamanagement Ondersteuning Leerbedrijven COLO Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
2
Aanleiding De competentiegerichte kwalificatiedossiers bepalen ‘wat’ de inhoud van het onderwijs behoort te zijn. Scholen bepalen in samenwerking met het (regionale) bedrijfsleven het ‘hoe’; de wijze waarop de inhoud van de dossiers wordt vertaald in opleidingen. De scholen maken ten aanzien van programmering, inrichting, didactische aanpak, examinering en loopbaanbegeleiding van de deelnemers hun eigen keuze. Belangrijk onderdeel hierbij is de plaats en inhoud van het werkplekleren. Competentiegericht onderwijs staat of valt bij een goede samenhang tussen het binnenschools en het buitenschools leren (de beroepspraktijkvorming). De wisselwerking tussen beide leervormen verloopt suboptimaal. Dit blijkt uit vele recente onderzoeken. Dit hangt samen met de gebrekkige samenwerking tussen school en bedrijf. Een aanzienlijk gedeelte van het beroepsonderwijs vindt plaats binnen de leerbedrijven. Met de invoering van competentiegericht onderwijs zal dit alleen maar meer worden, omdat het integraal ontwikkelen van competenties alleen maar in een echte contextrijke praktijkcontext kan plaatsvinden. Het belang van de beroepspraktijkvorming is, naast leren in de beroepspraktijk, onder andere gelegen in het feit dat daar competentiewinst kan worden vastgesteld. Competentiegericht beroepsonderwijs bestaat uit het aanbrengen van kennis en vaardigheden. Door kennis en vaardigheden te combineren met het ontwikkelen van een beroepshouding in de beroepspraktijk ontstaat competentiewinst. Door te reflecteren op de competentiewinst van de deelnemer komt een leerproces op gang. Tevens kan deze leerwinst formeel worden vastgelegd in rapportages voor de student en zijn ouders. Gezien de nauwe verwevenheid van het onderwijs in de scholen en het praktijkleren in de leerbedrijven is een goede operationele samenwerking, afstemming en informatie-uitwisseling tussen de scholen, de leerbedrijven en kenniscentra van essentieel belang. Vanuit de programmamanager ‘ondersteuning leerbedrijven’ is na een 3 inventarisatie van problemen en wensen een plan van aanpak geformuleerd voor verdere gecoördineerde ondersteuning van de leerbedrijven bij de invoering van competentiegericht onderwijs. Werkplekleren verdient de aandacht van het Procesmanagement MBO2010. Het gaat daarbij om het verbeteren van de aansluiting tussen de theorievorming en vaardigheidsleren in het binnenschools leren en het verwerven van competenties en een beroepshouding in de beroepspraktijk in het buitenschool leren en ontwikkelen.. Het gaat hierbij zowel om het realiseren van een betere procesgang in de samenwerking tussen school en bedrijf, als om thema’s van inhoudelijke aard. Zo zal er in ieder geval aandacht zijn voor het vraagstuk van het meten en vastleggen van competentiewinst. Daarnaast zal worden gezocht naar goede methodieken om de wisselwerking tussen het schoolse leren en het leren in de beroepspraktijk (in meerdere vormen van praktijkleren) verder te verbeteren. Het kiezen van een loopbaan door de deelnemer, als resultaat van reflectie op praktijkervaringen, zal hierbij zeker aandacht moeten krijgen.
Horen, zien en doorvertellen (‘Spotten en verpotten’) MBO2010 wil uiteindelijk alle initiatieven, projecten, plannen en goede voorbeelden rondom Werkplekleren bij elkaar brengen in een laagdrempelig en makkelijk te bereiken forum of marktplaats. Daar worden resultaten van projecten inzichtelijk, worden modellen en formats beschikbaar gesteld, worden ‘best practices’ beschreven, maar daar laten ook projecten met uitdagingen/problemen hun worsteling zien en de wijze hoe men tot oplossingen is gekomen. Een platform voor een ieder die met werkplekleren bezig is, van onderwijs tot bedrijfsleven (werktitel Parell Werkplekleren; www.werkplek-leren.nl onderdeel van de MBO2010 website). Op dit moment worden er vanuit verschillende kanten projecten uitgevoerd op het terrein van werkplekleren. Veel informatie en onderzoek is reeds gedaan. Het is nu zaak om integraal te kijken naar Werkplekleren en de goede en werkende oplossingen in beeld te brengen en uit te dragen. Het is aan MBO2010 om te kijken, te zoeken en te luisteren en om vervolgens deze klik open te stellen aan alle partijen die betrokken zijn bij praktijkleren. Naast onderzoek en ontwikkeling zal MBO2010 zich ook richten op het breed toegankelijk maken middels publicaties, nieuwsbrieven, workshops, masterclasses, websites, etc.
3
Programmamanagement Ondersteuning Leerbedrijven, Plan van aanpak ondersteuning leerbedrijven, juli 2008 Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
3
Definiëring Het onderwijsconcept van competentiegericht leren en opleiden richt zich op het leren handelen van deelnemers in authentieke (arbeids)situaties. Bij het inrichten van het onderwijs zal het werkplekleren dan ook een belangrijke rol spelen. De authentieke arbeidssituaties kunnen zich in verschillende vormen voordoen. In de vorm van een stage, beroepspraktijkvorming, praktijkleercentrum, simulatiebedrijf, mini-onderneming, etc, etc. Of iemand over de gevraagde competenties beschikt, wordt zichtbaar in gedrag. In de (nieuwe) kwalificatiedossiers worden generieke competenties verbonden met werkprocessen en kerntaken. De koppeling van de competenties aan de context van een bedrijf (lees werkprocessen en kerntaken) komt ook tot uitdrukking in de ontwikkeling van zogenoemde prestaties en prestatie-indicatoren. Bedrijven en onderwijsinstelling ontwikkelen binnen de onderwijsinhoud en vanuit het kwalificatiedossier opdrachten die relevant zijn voor het bedrijf en tegelijkertijd bijdragen aan de competentieontwikkeling van deelnemers. In het concept van competentiegericht leren en opleiden zijn de volgende kenmerken te onderscheiden: een groot aandeel leren in de (beroeps)praktijk = werkplekleren een vervagend onderscheid tussen theorie en praktijk; een persoonlijk ontwikkelingsplan dat dient als vertrekpunt voor de inrichting van leerprocessen en waarin tussen deelnemer, school en bedrijf of maatschappelijke organisatie afspraken worden gemaakt welke competenties ontwikkeld dienen te worden om het gewenste (kwalificatie)niveau te kunnen bereiken en waar en hoe dat gaat gebeuren; oog voor leerkwaliteit van een praktijkleerplaats die wordt bewaakt via inhoudelijke selectie, goed geformuleerde opdrachten en door adequate begeleiding op de werkplek en door de opleiding (docent); docenten die goed op de hoogte zijn van de beroepspraktijk; ondersteuning van individuele leerervaringen o.a. door communicatie en feedback; reflectie als onmisbaar onderdeel van het leer- en ontwikkelingsproces van deelnemers. De noodzakelijke betrokkenheid van het bedrijfsleven (bedrijfsopleider; assessor; loopbaanleren) 4
Binnen het onderwijsconcept van competentiegericht leren en opleiden is de bpv (hier gebruiken we de term Werkplekleren) in gangbare vormen te typeren als een vorm van gepland en bewust leren van een deelnemer in een authentieke arbeidssituatie gericht op het verwerven van beroepsrelevante competenties. Het leren wordt, naarmate de opleiding vordert, in toenemende mate gestuurd door de deelnemer zelf maar ook het bedrijf en de school sturen via keuzemogelijkheden en gestelde eisen mee. De ultieme kwaliteitsindicator van de bpv is de mate waarin deelnemers competenties verwerven.
Thema’s 1. Competentiewinst: onderzoek naar meten van competentiewinst (formatief en summatief) 2. Afstemming Leren en Werkplekleren; binnenschools en buitenschools leren; positionering van Werkplekleren 3. Voorbereiding van Werkplekleren (het voorbereiden van de deelnemer op het Werkplekleren) 4. Begeleiding van de deelnemer (begeleidingsmodel); rol van onderwijs en bedrijfsleven; beschrijven van de verschillende actoren in de begeleiding; afstemming, samenwerking en rolverdeling 5. Examinering (als onderdeel van de onderwijslogistiek); beoordeling/ portfolio/ assessment (zie ook 1) 6. Professionalisering 7. Relatiemanagement (interactie bedrijfsleven – onderwijs) 8. Werving en matching; eisen te stellen aan het leerbedrijf 9. Proportionele ondersteuning bedrijven 10. Loopbaanleren/ LevenLangLeren/ HRD 11. Regionalisering kwalificatieruimte; inspelen op de behoeften vanuit het bedrijfsleven; vergroten aansluiting onderwijs – bedrijfsleven 12. Communicatie in de driehoek: deelnemer; onderwijs; bedrijfsleven
4
Definitie uit: Beroepspraktijkvorming; het organiseren van interactie. MBO-raad, 2006. Blokhuis, e.a. Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
4
Beoogde opbrengsten Hierboven zijn een aantal thema’s beschreven. Op alle thema’s wil MBO2010 een aantal uitspraken doen, voorbeelden noemen, resultaten uit projecten laten zien. Op welke wijze hieraan tegemoet kan komen, welke knelpunten opgelost zijn en wat werkt en wat niet. MBO2010 wil vanuit de bestaande praktijk en projecten kijken en zoeken naar goede voorbeelden die een bijdrage kunnen leveren aan antwoorden op bovenstaande thema’s. In het uiteindelijk te beschrijven generieke werkmodel van werkplekleren zal aan bovenstaande thema’s aandacht besteed worden en aangegeven worden wat wel en effectief werkt, vanuit het perspectief van de deelnemer, de school en het bedrijfsleven. MBO2010 wil eind 2010 met betrekking tot werkplekleren het volgende bereiken: - Generiek Model WerkPlekLeren (dus niet één model maar mogelijkheden voor differentiatie) met aandacht voor het onderwijskwadrant waarin de vrijheidsgraden zitten (mbt inrichting en inhoud (vrije ruimte binnen kwalificatiedossier) - Vanuit het model en eraan gekoppeld komen instrumenten en formats die te gebruiken zijn voor alle ROC’s - Institutionele zaken met betrekking tot de relatie onderwijs – bedrijfsleven (bedrijfsvoering) - Deskundigheidsbevordering van professionals (training en scholing zowel aan de onderwijskant als de bedrijvenkant; samenwerking tussen de professionals in een duidelijke rol binnen het begeleidingsmodel)
Model werkplekleren5 Onderscheiden kunnen worden 3-Schillen (samenhang met de overige loodsen vanuit MBO2010 en programmamanagement Ondersteuning Leerbedrijven): Kern van werkplekleren; de processen door en rondom de deelnemer Meta-niveau: loopbaanleren; Leven Lang Leren; HRD De interactie tussen bedrijfsleven en onderwijs; rol van de leerbedrijven; Professionalisering/ deskundigheidsbevordering van actoren Werkplekleren Bedrijfsmatige aspecten; regelgeving; afspraken (BPV-overeenkomst/ OER/ verzekering/ honorering/ etc)
1ste ring: Interactie tussen onderwijs en bedrijfsleven Project Relatie Bedrijfsleven – Onderwijs; bedrijfsvoering en professionalisering Zie ook plan van aanpak ondersteuning leerbedrijven (notitie Joop Eijkelenboom) In de notitie van de MBO-raad: Beroepspraktijkvorming, het organiseren van interactie, wordt rondom een aantal thema’s aangegeven waarover onderwijs en bedrijfsleven (de leerbedrijven) afspraken moeten maken bij het opzetten en inrichten van werkplekleren. Meer en op deze wijze gestructureerde communicatie (interactie) kan een aantal knelpunten die zowel door deelnemer, onderwijs als leerbedrijf worden genoemd oplossen. Het gaat dan om visie, organisatie, inhoud en evaluatie. Daarbij is organisatie onderverdeeld in rollen, taken en verantwoordelijkheden, informatie en communicatie en faciliteiten. Bij inhoud wordt aandacht gegeven aan onderwijsinhoudelijke afstemming, het leerwerkplan, de begeleiding en reflectie. Evaluatie valt uiteen in beoordeling en evaluatie. Deze indeling beschrijft alle relevante aspecten die aandacht verdienen bij de meer competentiegerichte inrichting van werkplekleren. relatie tussen school en (leer)bedrijf deskundigheid praktijkopleider en docent (samenwerking) bedrijfsmatig (wet- en regelgeving; overeenkomsten; kostenmodel) Een kwalitatief hoogwaardige bpv gericht op het leren handelen van deelnemers in situaties die zich op de werkplek voordoen is gebaat bij de samenwerking tussen school en leerbedrijf. Sterker nog, een innovatie als
5
Zie bijlage voor uitleg van dit model Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
5
competentiegericht leren en opleiden is pas geslaagd te noemen als de nieuwe onderwijspraktijk actieve participatie van het regionale bedrijfsleven kent. De wijze waarop participatie tot stand komt, wordt beïnvloed door de denkbeelden en de motieven van school en leerbedrijf bij het opleiden van deelnemers. Belangrijkste motieven van bedrijven om met scholen samen te werken: Verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs; Beïnvloeden van de inhoud van onderwijsprogramma’s; Mogelijkheid van werving en selectie van nieuw (jong) personeel (HRD-beleid); benutten van extra personeel Inwerken van beoogd nieuw personeel en invoeren van de eigen bedrijfscultuur; Bijdragen aan kennisontwikkeling en innovatie in het bedrijf Motieven van scholen om met bedrijven samen te werken: Bedrijven leveren praktijkgerichte leersituaties en potentieel krachtige leeromgevingen; ze bieden de gewenste context waarbinnen leerlingen hun beroepscompetenties kunnen ontwikkelen als onderwijsinstellingen werken met onderwijsconcepten als competentiegericht leren of natuurlijk leren. Leersituaties in bedrijven zijn een belangrijke impuls voor loopbaanontwikkeling en beroepsidentiteitontwikkeling van de leerling; door de uitdaging en de levensechtheid in de praktijk biedt de onderwijsinstelling aantrekkelijk onderwijs dat de leerling motiveert. Scholen kunnen deelnemers onder begeleiding research en innovatieve opdrachten laten uitvoeren in een bedrijf. Dit biedt onderwijsinstellingen meer creativiteit en innovatieve betrokkenheid en het daagt docenten uit hun kennis te actualiseren en een rol in het bedrijf te spelen. Door de koppeling van onderwijs aan leren in het bedrijf komen ook apparatuur of andere faciliteiten ter beschikking die de school niet bezit: mogelijkheid van facility-sharing met bedrijven en andere onderwijsinstellingen. Als scholen hun percentage bpv verhogen bereiken ze vaak een hoog leerrendement tegen naar verhouding geringe kosten. Uit de analyse van de programmamanager ‘Ondersteuning Leerbedrijven’ zijn de volgende knelpunten naar voren gekomen die in gezamenlijkheid tussen bedrijven, scholen en kenniscentra verbeterd zullen moeten 6 worden . Praktijkopleiders zijn nog onvoldoende toegerust voor hun rol in CGO (o.a. begeleiden, coachen, beoordelen, examineren); Communicatie over inhoud en eisen van competentiegericht onderwijs voor leerbedrijven is onvoldoende. Leerlingen zijn slecht voorbereid op de stage/werkplek en er is sprake van onvoldoende begeleiding naar en op de stage/werkplek door onderwijsinstellingen. De aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is gebrekkig. Het onderwijs wordt te veel vormgegeven vanuit het aanbod in plaats vanuit de vraag van het bedrijfsleven. Leerbedrijven worden geconfronteerd met verschillende instrumenten en BPV-begeleiding wanneer zij samenwerken met meerdere onderwijsinstellingen Examinering is (te)theoretisch en het bedrijfsleven is te weinig betrokken.
2de ring: Loopbaanleren; Leven Lang Leren Beroepspraktijkvorming als bron van loopbaanleren lijkt evident. Toch wordt er in de praktijk nauwelijks tijd besteed aan reflectie op de praktijkervaring. Uit onderzoek van Frans Meijers (lector Haagse Hogeschool) blijkt dat gebrek aan reflectie op de loopbaan één van de hoofdoorzaken is van verkeerde studiekeuze en of vroegtijdig/voortijdig school verlaten. Een nieuwe methodiek op basis van een trialoog tussen deelnemer, leraar en praktijkopleider is in ontwikkeling. Project: Loopbaanleren HPBO Projectleiders : Nard Kronenberg (iov ROC de Leijgraaf) en Henk van Velthuizen (Regio College).
6
Plan van aanpak ondersteuning leerbedrijven, januari 2008 Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
6
3de ring en kern: het onderwijskwadrant: project Optimalisering Werkplekleren. De onderwerpen die binnen optimalisering Werkplekleren aanbod komen zijn de kwadranten uit het 7 onderwijskwadrantenmodel : - Deelnemer; leerpsychologie - Onderwijsinrichting - Onderwijsinhoud - Onderwijslogistiek - Begeleidingsmodel Vanuit MBO2010 zullen verschillende projecten, die zich richten op een verdere optimalisering, verbetering of inrichting van Werkplekleren gevolgd worden. Doel is om te komen tot ‘goede voorbeelden’, handzame modellen en instrumenten die verspreid kunnen gaan worden naar andere ROC’s. De verhouding tussen binnenschools en buitenschools leren wordt in dit project verder uitgewerkt. Hoofdgroepen projecten zijn: het doorbraakproject Werkplekleren van HPBO; De 6 projecten van het Platform Beroepsonderwijs (HPBO) rond Werkplekleren zullen intensief gevolgd worden. (ROC Midden Nederland, ROC Eindhoven, ROC van Twente, Politie Academie, ROC de Leijgraaf, ROC Leiden, ROC Zadkine). Via de doorbraakmethode zullen op basis van ‘practice based evidence’ nieuwe methodieken ontwikkeld worden om de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren beter tot stand te brengen. Het geheel wordt wetenschappelijk begeleid door Loek Nieuwenhuis (verbonden aan het IVA – Tilburg). In dit traject zal wetenschappelijke kennis en praktijktheorie worden ontsloten. Hieruit komen vervolgens experimenten voort en worden verbeterslagen gemaakt. Uiteindelijk zal dit alles neerslaan in ‘practice based evidence’, dat het Werkplekleren een stevige basis en verankering moet geven. Projecten die uitgevoerd worden middels een BIB-subsidie (beroepsonderwijs in bedrijf; EZ, via SenterNovem); Een bedrijf en een onderwijsinstelling kunnen samen een projectvoorstel indienen. Een mkb-bedrijf is aanvrager; al kan het penvoerderschap gedelegeerd worden. Het idee daarachter is dat het mkb vanuit zijn ervaringen op een verbetering in het praktijkleren kan aansturen. Het resultaat is een betere afstemming tussen het (v)mbo-onderwijs en het bedrijfsleven. Daar hebben de (v)mbo'er, het bedrijf en de (v)mbo-school baat bij. Er zijn verschillende mogelijkheden om het praktijkleren te verbeteren. In het algemeen kunnen deze verbeteringen betrekking hebben op vorm, inhoud en proces van het praktijkleren en
de taakverdeling tussen mkb-bedrijf en (v)mbo-school. Contactpersoon bij SenterNovem is Kitty Yang, coördinator van de regeling Beroepsonderwijs in Bedrijf. Beta-techniek; MBO-ambitie Experimentclusters Overige project HPBO Projecten vanuit de ROC’s; BTG’s Projecten vanuit de KBB’s
PR, het doorvertellen (‘Verpotten’) Naast het inventariseren en volgen van projecten rondom Werkplekleren is voor MBO2010 het informeren en verspreiden van de goede voorbeelden een belangrijk issue. Hierbij wordt gedacht aan een mix van mogelijkheden: ste - Boekje: Praktijk. Hoezo?; 1 in een reeks van boekjes over Werkplekleren; jan 2009; als kick-off; daarna jaarlijks - Parell Werkplekleren; website als onderdeel van de MBO2010 website rondom Werkplekleren als verbreding van alle projecten naar het hele veld onderwijs en leerbedrijven; nieuwsbrieven; direct lanceren met de publicatie van het boekje in januari 2009; partijen kunnen hun ‘good practice’ ook delen met anderen via marktplaats MBO2010 - Groep Werkplekleren (kennisnet); projectplace voor het doorbraakproject werkplekleren (HPBO) - Masterclass (januari 2009 van start)
7
Zie bijlage 1 Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
7
-
Congressen (thema’s binnen Competence city; etc); bijeenkomsten van de experimentclusters ( 3 keer per jaar rapporteren over de voortgang en de stand van zaken met concrete uitwerkingen Publicaties van modellen, formats etc; ook op de marktplaats MBO2010
Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
8
Bijlage 1: model Werkplekleren
Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
9
In onderstaand model worden alle facetten beschreven die van belang zijn bij het ontwerpen en inrichten van werkplekleren.
Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
10
Onderwijsinrichting Bijvoorbeeld: de Ballenbak (ROC de Leijgraaf) Onderwijsinrichting
8
8
Welke vormen van onderwijs onderscheiden we (BOL; BBL)? Welke verhouding is er tussen binnenschools en buitenschools leren? Welke onderwijssequentie wordt gehanteerd; is deze vast of flexibel (binnen de ballenbak is er een vaste periode van 12 weken)? Wordt het onderwijs modulair opgebouwd; uit welke domeinen kan gekozen worden; wanneer is er nog mogelijkheid om te switchen tussen domeinen? Hoe integreren we de verschillende niveaus van de opleidingen; of integreren we juist niet? Welke kerndelen zijn aanwezig; welke uitstroom differentiaties en welke vrije ruimte; en in welke verhouding?
Zie als voorbeeld van onderwijsinrichting: De nieuwe kennisonderneming; basisontwerp voor het mbo in elf punten, november 2005; de ‘ballenbak’ van ROC de Leijgraaf Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
11
Onderwijsinhoud
Onderwijsinhoud Centraal staat het competentiegerichte kwalificatiedossier; met de indeling van kerntaken; daarbinnen werkprocessen en daarbinnen opdrachten (prestatie-indicatoren); vanuit dit kwalificatiedossier dient de inhoud afgeleid te worden. Hoe ziet de inhoud van de diverse leer- en werkvormen eruit; welke onderdelen komen in het binnenschools leren aanbod en welke in het ‘Werkplekleren’? Hoe zien de praktijkopdrachten eruit; welke leeren ontwikkelpotentie is aanwezig binnen het Werkplekleren? Hoe integreren we competenties, vakkennis, vaardigheden en het uitvoeren van werkprocessen? Waar en op welke wijze is er binnen het werkplekleren ruimte om te reflecteren en vakkennis op te doen (bijvoorbeeld via een ELO of Learning Guide);? Hoe gebruiken we bestaand materiaal; waar dient nieuw materiaal ontwikkeld te worden?
Opleiding
Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
12
Onderwijslogistiek Onderwijslogistiek Hoe structureren en faciliteren we de individuele leerlijnen? Hoe volgt de onderwijslogistiek het productieve proces van de deelnemer in een praktijkcontext? Hoe zetten we portfolio, POP en PAP in? Zodat voor de deelnemer duidelijk is wat hij/zij gaat doen; met welk streefresultaat; in welke periode en met welke begeleiding. Waarbij Portfolio, POP en PAP als communicatie- en voortgangsinstrumenten tussen onderwijs, praktijkopleider en deelnemer Hoe regelen we formatieve en summatieve evaluatie? Is het portfolio tevens een beoordelingsportfolio? Welke instrumenten worden naast de proeve van bekwaamheid ingezet? Integreren we de beoordeling van het binnenschools- en buitenschools leren? Werken we met assessoren vanuit het onderwijs en bedrijfsleven?
Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
13
Begeleidingsmodel: rol van onderwijs (docent) en rol van bedrijf (praktijkopleider) Onderwijsbegeleiding Hoe is de begeleiding van de deelnemer ingericht? Heeft de deelnemer een coach? Wie is die coach? Wat is de rol van docent, instructeur, onderwijsassistent, BPV-coördinator en praktijkopleider? Welke rollen onderscheiden we in de begeleiding? Wat zijn de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden per rol? Hoe vindt afstemming plaats in begeleiding (hoe vaak is er contact; hoe centraal staat portfolio en POP)? Welke vormen van begeleiding onderscheiden we? In welke frequentie worden de diversie vormen gehanteerd? Welke hulpmiddelen zijn nodig bij de vormen van begeleiding? De mate van begeleiding hangt af van het niveau van de leerling. In welke balans gaan we om met begeleiding/sturing enerzijds en zelfstandigheid/reflectievermogen anderzijds?
Kadernotitie november 2008 versie 2.2
MBO2010 |Werkplekleren
14