kerkelijke jaargang 37 nummer 9-10 november 2009
documentatie
verschijnt bij:
Verslag van de internationale Rooms-katholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie Toespraak kardinaal Kasper over erfenis Willebrands Homilie mgr. Eijk bij herdenkingsdienst Willebrands
COLOFON Kerkelijke documentatie is een uitgave van de afdeling Pers en Communicatie van het Secretariaat RKK. De reeks verschijnt tien maal per jaar, samen met een nummer van het blad rkkerk.nl. Redactie: drs. Bert•Elbertse (hoofd Pers & Communicatie) mr. Michel Bronzwaer (eindredactie) drs. Pieter Kohnen Matheu Bemelmans Basisontwerp: Artgrafica, Amsterdam Druk: Gregorius bv, Soest Opmaak: Marlou Smit, MA Abonnementsprijs: (inclusief porto) in Nederland: € 54,25 per jaar, gecombineerd met rkkerk.nl; studenten: € 42,75. In België: € 38,50. Abonnementen in Nederland: Secretariaat RKK, Biltstraat 121, Postbus 13049, 3507 LA Utrecht, tel.: 030 2326911, fax: 030 2334601. e-mail: media@rkk.nl Bestellingen: tel.: 030 2326909 e-mail: bestel@rkk.nl Abonnementen: e-mail: abonnementen@rkk.nl In België Uitgeverij Licap bv, Guimardstraat 1, 1040 Brussel, tel.: 02 5099670, postrekening: 000-0947400-01. Kerkelijke documentatie en rkkerk.nl op internet: www.rkkerk.nl ISSN:
1871-4579
© Utrecht 2009 Omslag: Mgr. dr. J. Vercammen, de Oud-katholieke aartsbisschop van Utrecht (links), bekijkt met mgr. J. van Burgsteden s.s.s., de Rooms-katholieke hulpbisschop van Haarlem-Amsterdam, tevens bisschop-referent voor de oecumene, het rapport Kirche und Kirchengemeinschaft van de internationale Rooms-katholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie, dat in dit nummer van Kerkelijke documentatie in vertaling is opgenomen. (Foto: SRKK) 2009 • 222
Inhoud
De erfenis van kardinaal Johannes Willebrands en de toekomst van de oecumene - Walter kardinaal Kasper I. Kardinaal Willebrands’ leven en werk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 II. De veranderingen van de laatste twintig jaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 III. De toekomst van de oecumene. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Homilie van mgr. dr. W. Eijk Oecumenische gebedsdienst, RK Sint-Catharinakathedraal, Utrecht, 5 september 2009, slot van de internationale herdenking van de honderdste geboortedag van kardinaal Willebrands . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Kerk en kerkelijke gemeenschap Verslag van de internationale Rooms-katholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
223 • 2009
3
4
2009 • 224
De erfenis van kardinaal Johannes Willebrands en de toekomst van de oecumene door Walter kardinaal Kasper
Uitgesproken op zaterdag 5 september 2009 in de Domkerk te Utrecht bij afsluiting van de internationale conferentie ‘The Ecumenical Legacy of Johannes Cardinal Willebrands’
Het is voor mij een grote vreugde om ter afsluiting van dit symposium te mogen spreken over kardinaal Willebrands. Kardinaal Jo Willebrands was een van de belangrijke figuren in de geschiedenis van de Kerk in de laatste eeuw. Hij was een van die reuzen op wier schouders wij staan, zowel wat betreft de oecumene als de godsdienstige betrekkingen met de Joden. Bij gelegenheid van zijn honderdjarige geboortedag gedenken we hem in diepe dankbaarheid als een beminnelijk mens en een uitstekend theoloog. Mijn bijdrage zal gaan over drie aspecten. Op de eerste plaats wil ik de belangrijke bijdrage in herinnering brengen van kardinaal Willebrands tijdens zijn oecumenische carrière. Aansluitend wil ik spreken over de veranderde situatie na kardinaal Willebrands’ emeritaat. Ik wil vervolgens besluiten met een blik op de toekomst en de vraag bespreken hoe wij zijn rijke erfenis het best kunnen benutten en daar inspiratie uit putten voor de situatie van nu.
I. Kardinaal Willebrands’ leven en werk Jo Willebrands begon met zijn oecumenische inzet tijdens en – vooral – na de Tweede Wereldoorlog. Europa was zowel
225 • 2009
in materieel als in moreel opzicht krachteloos geworden. Het tijdperk van het exclusief op Europa gericht te zijn was voorbij. Er was dringend behoefte aan een nieuwe richting. De fundamenten voor deze nieuwe richting werden in het interbellum gelegd door de liturgische beweging, door de bijbelse beweging, door de nieuwe rol die leken begonnen te spelen in de Kerk, door het begin van de oecumenische beweging en ook door de nieuwe belangstelling voor de bronnen van de patristiek. Na de verschrikkingen van de oorlog en de shoah was het duidelijk dat de weg vooruit niet mogelijk was op basis van confessionele scheidingen en conflicten. In het proces van opbouw van een nieuw Europa en van de inrichting van
5
een nieuwe wereldwijde orde van vrede moesten christenen met één stem spreken. Aldus ontdekten zij opnieuw het grote belang van het verlangen van Jezus aan de vooravond van zijn dood: “Dat allen één mogen zijn” (Joh 17,21). Jo Willebrands was niet de enige – of de eerste – die nog vóór het Tweede Vaticaans Concilie eenheid en verzoening bevorderde, in een tijd dat oecumene in de katholieke Kerk nog steeds een moeilijke, netelige kwestie was. Vóór hem en samen met hem waren er velen in Frankrijk, Duitsland, België, Nederland en de Verenigde Staten die deelden in dezelfde zorg. Reeds in 1949 noemde paus Pius XII de oecumenische beweging een impuls van de heilige Geest – een gedachte die later door het Tweede Vaticaans Concilie werd uitgediept en verder ontwikkeld. Het sprak van de “inspirerende genade van de heilige Geest” (UR 1,4). Hoe het ook zij, het was Jo Willebrands die via de ‘Katholieke Conferentie voor Oecumenische Vragen’ samen met Frans Thijssen contacten legde en een netwerk opbouwde, waarbij hij door heel Europa reisde en belangrijke namen bijeenbracht in het theologische veld. Hij had contacten met de toenmalige pater Augustin Bea en met de eerste Algemeen Secretaris van de Wereldraad van Kerken (WRK), Willem Visser ’t Hooft, met wie al spoedig een echte vriendschap ontstond. Reeds vóór het concilie had de ‘Katholieke Conferentie voor Oecumenische Vragen’ actief deelgenomen aan het werk van de WRK; en volgens Visser ’t Hooft had deze bijdrage verreikende consequenties voor de oecumenische beweging. Aldus slaagde Willebrands erin een netwerk te creëren dat erg nuttig bleek te
6
zijn toen paus Johannes XXIII in 1960 het Secretariaat voor de Eenheid van de Christenen installeerde. Johannes XXIII bleek in staat de tekenen des tijds te herkennen – men zou zelfs kunnen zeggen: de tekenen van de heilige Geest van die tijd. Hij was het die besloot dat het thema van het concilie, dat op 25 januari 1959 werd aangekondigd, de eenheid van alle christenen zou zijn. Hij was het ook die, de suggestie volgend van aartsbisschop Lorenz Jäger van Paderborn, in 1960 het Secretariaat voor de Eenheid van de Christenen in het leven riep en op die wijze in de katholieke Kerk een institutioneel instrument schiep voor de oecumenische beweging op het niveau van de universele Kerk. Als eerste secretaris hielp Willebrands het pas opgerichte Secretariaat vorm te geven. Het werd aanvankelijk voorgezeten door kardinaal Augustin Bea en daarna door Willebrands zelf, vanaf 1969 tot aan zijn afscheid. Hij beschikte over de gave om de juiste medewerkers te vinden en te inspireren. Om er enkele te noemen herinner ik aan Jerome Hamer, Charles Moeller, Pierre Duprey, die 36 jaar lang, van 1963 tot 1999, werkzaam waren voor het Secretariaat – de latere Raad – voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen. Medewerkers in bredere zin waren Yves Congar, Gustave Thils, Balthasar Fisher, Karl Rahner, Johannes Feier, Jean Corbon, Emmanuel Lanne, Raymond Brown, en anderen. Van de vrouwelijke medewerkers moeten we noemen Corinna De Martini en Josette Kersters. Wij zijn bijzonder dankbaar voor alle mannen en vrouwen die in die vroege jaren present waren. Geregeld vonden er tijdens het Tweede Vaticaans Concilie onder voorzitterschap van toenmalig bisschop Willebrands discussies plaats met de oecumenische
2009 • 226
waarnemers. Ze werden gehouden in de Foyer Unitas in de buurt van Piazza Navona. Deze waarnemers waren in staat tot het spelen van een actieve rol, die uiterst vruchtbaar bleek voor het concilie zelf en voor de uitkomsten ervan. De reikwijdte en de hoeveelheid werk die werd verricht is verbazingwekkend. Dat betreft niet alleen het decreet over de oecumene ‘Unitatis redintegratio’, maar ook de Dogmatische Constitutie over de Goddelijke Openbaring, de Verklaring over het Jodendom en de Vrijheid van Godsdienst. Deze drie documenten vormden de aanleiding tot heftige debatten en konden vanwege de felle oppositie pas gedurende de laatste zitting van het concilie worden goedgekeurd. Willebrands was altijd in staat om de juist balans te vinden tussen zijn eigen oecumenische visie en wat nodig was om een bredere overeenstemming binnen het concilie te bereiken. Hij beschikte over de beide kardinale deugden van voorzichtigheid en sterkte. In deze conferentie wil ik het alleen hebben over het decreet over de oecumene, ‘Unitatis redintegratio’. De goedkeuring daarvan door een overweldigende meerderheid met slechts elf tegenstemmers op 21 november 1964 was het resultaat van de beslissende rol die kardinaal Bea daarbij had gespeeld, alsook van het door bisschop Jo Willebrands verrichte werk. Na de negatieve benadering in de encycliek ‘Mortalium animos’ van paus Pius XI in 1928 en het ‘Monitum’ van het toenmalige Heilig Officie, presenteerde dit decreet een nieuwe koers en betekende een ware doorbraak voor de Kerk, iets wat soms al te gemakkelijk als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd. Het decreet sprak over de andere christenen niet in termen van anathema, van veroordeling,
227 • 2009
maar in termen van dialoog. Dialoog was en is niet bedoeld als poging een zwak diplomatiek compromis te bereiken. ‘Unitatis redintegratio’ stelt terecht dat dialoog bekering vereist, vernieuwing en hervorming. Dialoog is niet een simpele uitwisseling van standpunten, maar een uitwisseling van gaven, zoals paus Johannes Paulus II benadrukte. Dialoog is daarom een diepgaand proces, zowel op geestelijk als kerkelijk niveau. Gezien vanuit deze geest betekent dit decreet over de oecumene het einde van de contrareformatie en het begin van een nieuw tijdperk in de relaties met de gescheiden Kerken en kerkelijke gemeenschappen, een tijdperk dat reeds vele positieve vruchten heeft opgeleverd, maar dat ook voortdurend vernieuwing vereist, ook nu, 45 jaar van de proclamatie van ‘Unitatis redintegratio’. De theologische basisgedachten van het decreet over de oecumene zijn te vinden in de dogmatische constitutie over de Kerk, ‘Lumen gentium’, met name in de paragrafen 8 en 15, die op dezelfde dag werd goedgekeurd. ‘Unitatis redintegratio’ was zodoende niet alleen gebaseerd op ‘Lumen gentium’, maar betekende een verdere ontwikkeling en een concrete invulling van de inhoud ervan. Toen paus Paulus VI het decreet over de oecumene proclameerde, legde hij uit dat het een verheldering was van en een aanvulling op de dogmatische constitutie. Deze woorden zou ieder zich moeten herinneren die twijfelt aan het bindend karakter van de theologische uitspraken van ‘Unitatis redintegratio’. Dit decreet was een keerpunt voor de mentaliteit van toen, die sinds de reformatie gemeengoed was geweest. Het was echter niet bedoeld als een breekpunt met de bredere traditie van de Kerk. In tegendeel, het was gebaseerd op de erkenning van de
7
gemeenschappelijke doop (unum baptisma), die alle christenen verbindt in een diepe, zij het ook niet volmaakte, gemeenschap met Jezus Christus en de Kerk. Wanneer wij heden nadenken over de discussies en debatten van die tijd, ervaren wij het momentum en de magische betovering van een nieuw begin. Het was een charismatische doorbraak die vergezeld ging van grote hoop. Je ondergaat de verwondering van de seculiere wereld en van de andere christenen ten aanzien van hetgeen de heilige Geest voor hun ogen deed gebeuren, op het moment dat een Kerk, die in vele van haar stellingnames als zo onverzettelijk werd beschouwd, plotseling laat zien dat ze fris is en vol leven. En je voelt de vreugde bij de katholieken, die andere christenen als hun broers en zusters hadden herontdekt. Het moge duidelijk zijn dat deze doorbraak niet van de ene dag op de andere tot stand kwam. De weg daartoe was geplaveid door de gebedsbeweging die onafhankelijk in verschillende werelddelen en kerken was begonnen in de 18e eeuw en die uitmondde in de Wereldgebedsdag voor de Eenheid van de Christenen, nog ten tijde van paus Leo XIII. Deze doorbraak was mede voorbereid door belangrijke theologen zoals Johann Adam Möller en John Henry Newman, die nu worden gezien als ware oecumenische pioniers. Van bijzonder groot belang voor het Tweede Vaticaans Concilie waren ook de gebeurtenissen die plaats hadden gevonden buiten de katholieke wereld na de Conference on Mission die in 1910 in Edinburgh werd gehouden en de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948. Deze stuwkracht van de heilige Geest door het gebed van velen en de
8
reflectie van individuele theologen werd in de katholieke Kerk uiteindelijk duidelijk en kreeg daar vaste vorm. Mensen zoals Jo Willebrands waren zo ontvankelijk en vooruitziend dat zij de roep van de heilige Geest hoorden en diens moedige instrumenten werden. Een van de eerste vruchten van Willebrands’ inspanningen was dat hij de mogelijkheid kreeg om in het openbaar de ‘Gemeenschappelijke Verklaring’ van paus Paulus VI en de oecumenische patriarch Athenagoras te presenteren aan de vooravond van de officiële afsluiting van het concilie op 7 december 1965. Na het voorlezen van deze verklaring volgde een lange ovatie. De Gemeenschappelijke Verklaring hield een uiting van spijt in vanwege de wederzijdse excommunicaties van 1054, die uit de herinnering van de Kerk moesten worden uitgewist, en de belofte om de volle gemeenschap tussen de twee Kerken te bevorderen. Het is de moeite waard een andere belangrijke gebeurtenis in herinnering te roepen die reeds had plaatsgevonden op 4 december van hetzelfde jaar, een gebeurtenis die vandaag bijna gewoon kan lijken, maar die nog maar enkele jaren daarvoor als onvoorstelbaar had gegolden. Voor de eerste keer ging paus Paulus VI in de SintPaulus buiten de Muren voor in een oecumenische viering. Na het concilie was het Willebrands’ taak het gedachtegoed van het concilie om te zetten in werkelijkheid. Opnieuw staan we verwonderd bij het zien van hoeveel er in amper 25 jaar zou worden bereikt. De Gemeenschappelijke Werkgroep met de Wereldraad van Kerken was tijdens het concilie al tot stand gekomen. Met een reeks van dialogen met de christelijke wereldgemeenschappen werd hierna
2009 • 228
begonnen, allereerst met de kerken van de hervormde traditie van de 16e eeuw, met name de lutheranen en methodisten in 1967, met de anglicanen en gereformeerden in 1970, en later nog met de klassieke pentecostalen in 1972, met de evangelicalen en Discipels of Christ in 1977, en met de baptisten in 1984. De contacten met de orthodoxe Kerken ontwikkelden zich aanvankelijk via een reeks van bezoeken aan Constantinopel, Griekenland, Roemenië en Rusland en leidden tot de start van de officiële dialoog op Patmos en in Rhodos in 1980, met Willebrands als medevoorzitter van katholieke zijde. Belangrijke contacten werden ook gelegd met de oosters-orthodoxe Kerken, met patriarch/paus Shenouda van de koptische Kerk, met Katholikos Karekin II van de Armeense Kerk, en met patriarch Ignatius Zakka II van de Syrischorthodoxe Kerk. Dankzij het werk van ‘Pro-Oriente’, het instituut dat door kardinaal Franz König in Wenen werd opgericht, leidden deze contacten tot de Christologische Verklaringen, waarmee een 1500 jaar oud probleem werd opgelost dat aan de basis lag van de kerkscheiding. Tenslotte moet de katholieke deelname genoemd worden aan de commissie ‘Faith and Order’, waarvan het belangrijkste document de Lima-verklaring is over ‘Doop, Eucharistie en Ambt’ (1982). Jo Willebrands was niet alleen de organisator en moderator van deze initiatieven. Hij voorzag ze alle van zijn persoonlijk stempel. Ons symposium hier heeft zijn onschatbare bijdrage en inzet al in het licht gesteld. Daarom wil ik hier slecht kort twee punten noemen. Mijn eerste overweging: God werkt door mensen, ook op het gebied van de oecu-
229 • 2009
mene. De persoonlijkheid van Jo Willebrands was vooral in die eerste fase van cruciaal belang. Hij beschikte over vele kwaliteiten: een goede antenne en onderscheidingsvermogen bij het beoordelen van mensen en situaties; een groot vermogen tot communicatie; de gave om echte vriendschappen te onderhouden. Dit alles is fundamenteel voor de oecumenische dialoog, omdat dialoog immers inhoudt dat wantrouwen wordt overwonnen en vertrouwen wordt opgebouwd; het betekent ook vriendschappen opbouwen. Al eerder heb ik Jo Willebrands’ eigenschappen van voorzichtigheid en moed genoemd, en met name zijn gave om situaties op een invoelende manier te evalueren. In Willebrands vinden we ook de juiste balans tussen loyaliteit en flexibiliteit, tussen gepassioneerd enthousiasme voor eenheid en een geduld dat niet tracht zaken te forceren, maar ze te laten groeien en rijpen. En niet op de laatste plaats: Jo Willebrands had een bijzonder fijnzinnig gevoel voor humor. Humor is vaak de enig weg om kortzichtigheid en domheid tegemoet te treden. Humor is een vorm van boven de dingen te staan en vindt zijn basis uiteindelijk in gebed. Uiteindelijk gaat het niet om ‘mijn’ Kerk, ‘mijn’ oecumene, maar om de Kerk van Christus en om de oecumene zoals die is gewild door God, die waarschijnlijk met wat ironie zal glimlachen over onze kleinmenselijke manier van handelen. Ik wil hier een tweede punt aan toevoegen. Kardinaal Willebrands baseerde zijn oecumenisch werk ook op theologische reflectie. In april 1990, enkele maanden nadat hij de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen had verlaten, hield hij in Toronto een toespraak met de titel: “De plaats van de theologie in de oecumenische beweging, haar bijdrage en
9
haar beperkingen”. Hij zei: “De meeste grote architecten van de oecumene waren theologen”. Willebrands’ fundamentele opvattingen omvatten onder meer: de interessante opvattingen over de verschillende typoi van de Kerk, communio als het belangrijkste en centrale idee van de oecumenische beweging, het belang van het receptieproces voor de Kerk en voor de oecumene, de correcte interpretatie van de uitdrukking ‘subsistit in’, dat in nuce het hele oecumenische probleem omvat, en tenslotte het fundamenteel belang van een spirituele oecumene. Al deze kwesties hebben nog steeds een grote impact op ons werk van vandaag en zullen het ook in de toekomst kenmerken. We kunnen zeggen dat kardinaal Willebrands ons een belangrijke erfenis heeft nagelaten. En hij heeft ons ook voor taken gesteld die met hernieuwde energie moeten worden uitgevoerd. We danken God dat Hij ons op een beslissend moment in de geschiedenis van onze Kerk de theoloog, bisschop en kardinaal Jo Willebrands heeft geschonken, met al zijn persoonlijke en spirituele gaven. Daarvoor zullen wij altijd uiterst dankbaar blijven.
II. De veranderingen van de laatste twintig jaar Het noemen van de atmosfeer en de resultaten van het werk dat in die gouden jaren van het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen werd verricht, is voldoende om onmiddellijk vast te kunnen stellen hoezeer de wereld, alsook de situatie in de Kerk en de oecumene diepgaand is veranderd sinds de dag – in 1989 – waarop de tachtig jaar oude kardinaal Willebrands zijn post als voorzitter van de Raad voor de Christelijke Eenheid verliet en zich
10
terugtrok in een welverdiend emeritaat. 1989 is het jaar waarop de Berlijnse Muur viel en de scheiding van de wereld in twee blokken werd opgeheven. Ook in de oecumene deed zich een nieuwe situatie voor: er bestond de verwachting van een grote hoop, een hoop die helaas nog niet in vervulling is gegaan. 1989 markeert het jaar van de vrijheid voor de Kerken van Oost-Europa na een lange periode (van 40 tot zelfs 70 jaar) van zware onderdrukking en vervolging. Men zou kunnen denken dat dit de dialoog vergemakkelijkt heeft. Maar zo liepen de zaken niet. De pas herwonnen vrijheid in het Oosten betekende ook vrijheid voor de katholieke Kerken daar. Ze hadden zwaar te lijden gehad onder het communistisch regime en konden nu uit de illegaliteit tevoorschijn komen en weer opnieuw hun officiële plaats innemen. Aan orthodoxe zijde leidde dit evenwel tot het herleven van oude, diepgewortelde angsten en vooroordelen met betrekking tot proselitisme en uniatisme, een vorm van kerkelijke herenigingspolitiek. Tijdens de eerste sessie van de Gemeenschappelijke Commissie, die plaatsvond in Freising na de val van de Berlijnse Muur, kreeg de nieuwe voorzitter van de Raad voor de Christelijke Eenheid, kardinaal Edward I. Cassidy, een moeilijke ‘vuurdoop’. In Balamand in 1993 was het mogelijk een praktische oplossing te vinden voor het probleem van het zogenaamde uniatisme. Er bestond onder de orthodoxen echter geen eenstemmigheid. Toen de Commissie in 2000 opnieuw trachtte deze netelige kwestie te bespreken, leidde dit tot een fiasco en een de facto mislukking van de dialoog. Het jubileum van het jaar 2000, dat volgens de verlangens van paus Johannes Paulus II
2009 • 230
positieve ontwikkelingen met name in de relatie met de Oosterse Kerken had moeten laten zien, werd daarentegen gekenmerkt door crisis en verdeeldheid in de oecumenische relaties. Een nieuwe start was alleen maar mogelijk na vele geduldige discussies. Er kwamen ontmoetingen tot stand in Belgrado in 2006 en Ravenna in 2007, mede vanwege de sterke ondersteuning van de oecumenische patriarch. Aan orthodoxe zijde speelde metropoliet Zizioulas een cruciale rol. Het is interessant op te merken dat kardinaal Willebrands al eerder het belang had benadrukt van de befaamde canon 34 van de Apostolische Constitutie, dezelfde canon die fundamenteel werd voor de discussies in Ravenna. Deze canon bleek het beste middel te zijn om vooruitgang te boeken inzake de kwestie van de nauwe relatie tussen primaatschap en synodaliteit. Ik hoop dat wij in staat zullen zijn verdere vooruitgang te boeken tijdens de zitting die zal plaatsvinden in Cyprus in de komende oktobermaand, naar wij hopen met de deelname – deze keer weer – van de delegatie van de Russisch-orthodoxe Kerk. Eveneens was het mogelijk in 2003 de dialoog met de Oriëntaals-orthodoxe Kerken weer op te nemen. Deze dialoog was na de bemoedigende beginfase van de jaren 80 en 90 tot stilstand gekomen. Voor wat onze ecclesiologie betreft was het voor mij persoonlijk bijna een wonder dat we in staat waren om in een gemeenschappelijke document vast te stellen dat we ondanks 1500 jaren van scheiding de gemeenschappelijke apostolische structuur hadden bewaard. Ondanks deze vooruitgang is de huidige situatie evenwel zeer afwijkend van de
231 • 2009
beginfase van de dialoog, waarvoor kardinaal Willebrands verantwoordelijk was. Het enthousiasme van het begin is verdwenen en de sfeer is wat nuchterder geworden. Ook al twijfelen we niet aan de kracht van de heilige Geest, toch is het realistisch te verwachten dat de weg vooruit nog lang zal zijn. Het zal in de Oriëntaalse Kerken wat tijd vergen om verschillende hardnekkige vooroordelen te overwinnen en de oecumenische resultaten breder ingang te doen vinden. Bovendien zijn bekering, vernieuwing en hervorming bij alle gesprekspartners nodig. In deze context zouden niet alleen de Oriëntaalse Kerken hun best moeten doen. Wat betreft de kwestie van primaatschap en synodaliteit zou ook de katholieke Kerk verder moeten nadenken en in meer concrete termen de vorm moeten definiëren van de volledige gemeenschap met het Petrusambt, maar dan zodanig dat deze niet leidt tot een opgaan in elkaar of tot een fusie (Enc. Slavorum apostoli, 1985, 27). De dialogen met de kerken van de reformatie ondergingen eveneens de invloed van de veranderingen na 1989. God zij dank werden zij nooit onderbroken. In 1999 mochten wij in onze bilaterale dialogen een niet eerder vertoond succes beleven met de ondertekening van de Gemeenschappelijke Verklaring over de Rechtvaardigingsleer samen met de Lutherse Wereldfederatie. Dit was een echte mijlpaal. Ook de Methodistische Wereldalliantie voegde zich in 2005 in Seoul bij deze Verklaring. Dit succes maakt eveneens deel uit van de nalatenschap van kardinaal Willebrands. Hoe het ook zij, het jubileum van het jaar 2000 markeerde paradoxaal genoeg ook een moeilijke tijd voor de relaties met de
11
kerken van de reformatie. In dat jaar publiceerde de Congregatie voor de Geloofsleer teksten, waaronder de bekende declaratie ‘Dominus Iesus’, die een interpretatie bood van het ‘subsistit in’ zoals aanwezig in ‘Lumen gentium’ 8 en ‘Unitatis reintegratio’ 4. Reeds de hoofdauteur van ‘Lumen gentium’, de Belgische theoloog Gérald Philips, had opgeworpen dat dit ‘subsistit in’ het gehele oecumenische probleem in nuce bevatte en dat daarover in de toekomst nog veel inkt zou vloeien.
gemakkelijk leiden tot innerlijke verdeeldheid. Dat is ook de reden waarom we heden ten dage aan de ene kant geconfronteerd worden met steeds meer splintergroepen en aan andere kant met confessionele allianties, de zogenaamde Verenigde Kerken, waarin de confessionele identiteit van elke lidkerk niet meer zo duidelijk is. Het gevolg is dat we vaak te maken hebben met dialoogpartners van wie de confessionele identiteit niet makkelijk herkenbaar is.
Ongetwijfeld geeft de declaratie ‘Dominus Iesus’ een correcte verklaring van de katholieke leer en ecclesiologie, want feitelijk bedoelen de verschillende gesprekspartners dikwijls verschillende zaken wanneer zij over de Kerk spreken. Maar ongelukkigerwijze was de correcte inhoud van ‘Dominus Iesus’ oecumenisch gezien minder invoelend geformuleerd. Dit leidde tot spanningen die ook vandaag nog aanwezig zijn en die de onderlinge relaties hebben doen verkoelen. Velen vragen zich af of de bilaterale dialogen in een crisis verkeren of misschien zelfs zijn doodgelopen.
Dit zijn dus tegenbewegingen en nieuwe ontwikkelingen. De evangelicalen zijn wereldwijd gegroeid, evenals de charismatische en pentecostale bewegingen, samen met de zogenaamde onafhankelijke kerken. Vaak wordt dit de ‘derde golf’ genoemd in de geschiedenis van het christendom, na de Kerken van het eerste millennium en de kerkelijke gemeenschappen die vanuit de reformatie van de 16de eeuw zijn ontstaan. Deze derde golf vertoont nog geen duidelijke contouren, en het gebrek aan een heldere zelfdefinitie betekent voor ons een nieuwe en moeilijke uitdaging. De grote, enthousiaste en gemeenschappelijke visie van het verleden is nu afwezig. Ook de Wereldraad van Kerken heeft onder dit gebrek te lijden.
Er zijn ook van de kant van de protestanten ontwikkelingen geweest die de dialogen er niet eenvoudiger op hebben gemaakt. De postmoderne mentaliteit, die zich met name in West-Europa na 1989 zo snel heeft verspreid en die vaak gekenmerkt wordt door verschijnselen als relativisme en pluralisme, had ook een merkbare invloed op de oecumene. De kerken in de traditie van de reformatie zijn in veel gevallen pluralistischer geworden. Deze tendens betreft de kerkelijke leer en het ambt en in toenemende mate ook ethische kwesties. Zoals we met spijt moeten constateren kan dit in de anglicaanse gemeenschap en in sommige lutherse kerken
12
De publieke opinie is begonnen te spreken van een stagneren van de oecumene of van een oecumenische winter. Mensen voelen zich ontmoedigd, vermoeid en gedesillusioneerd, en zelfs sceptisch tegenover de zogenoemde ‘oecumene van de consensus’; enkelen willen zelfs het einde ervan afkondigen. Sommigen maken het verwijt dat ze identiteiten heeft doen vervagen. Als reactie daarop gaan protestanten vaak over tot een ‘oecumene van het profiel’ of een ‘oecumene van het verschil’. Anderen beschouwen de theolo-
2009 • 232
gische oecumene als irrelevant, omdat ze gericht is op kwesties die oninteressant lijken voor de zogenoemde basis. Kardinaal Willebrands was vooruitziend genoeg om een zekere ontnuchtering te kunnen voorspellen na het aanvankelijke enthousiasme. Hij waar-schuwde voor de veronderstelling dat de eenheid van de christenen binnen een paar jaar te bereiken zou zijn. Zulke verwachtingen zouden onvermijdelijk tot teleurstelling leiden. In deze moeilijke situatie kan de katholieke Kerk niet gewoon stil blijven staan en wachten. Zij heeft haar bijzondere verantwoordelijkheid. Haar unieke oecumenische verantwoordelijkheid komt paradoxaal genoeg voort uit het Petrusambt, dat vaak gezien wordt als het belangrijkste obstakel voor de eenheid, maar dat zichzelf verstaat als dienst aan de eenheid. Het is juist in deze situatie dat de Kerk van Rome haar verantwoordelijkheid moet nemen als de “zetel die voorgaat in de liefde” (Ignatius van Antiochië). Laat ons de focus daarom richten op de volgende vragen: Wat is onze visie op de toekomst van de oecumene? Wat is onze taak aan het begin van deze nieuwe eeuw, van dit nieuwe millennium? Hoe kunnen wij de erfenis van het Tweede Vaticaans Concilie en die van kardinaal Willebrands het beste ten nutte maken, vandaag en morgen?
III. De toekomst van de oecumene Het is duidelijk dat ik geen profeet ben en een dergelijke rol ook niet kan spelen, wanneer ik de weg vooruit van de oecumene probeer te onderscheiden. De heilige Geest heeft zijn eigen plannen en zal ons altijd weer verrassen. Maar één ding is zeker: de heilige Geest is loyaal.
233 • 2009
Hij heeft de impuls gegeven, en wij kunnen er zeker van zijn dat hij zal voltooien wat hij is begonnen. Nadenken over de toekomst van de oecumene in onze huidige situatie, die sinds enige tijd aanzienlijk is veranderd en nog steeds snel verandert, betekent daarom niet de oecumene in een compleet nieuwe vorm te gieten. Oecumene is gebaseerd op de taak die ons door Jezus zelf werd toevertrouwd. Haar wortels liggen in het mandaat van het Tweede Vaticaans Concilie, dat de eenheid van alle christenen als een van haar prioriteiten beschouwde. Zoals paus Johannes Paulus II terecht stelde en paus Benedictus XVI met andere woorden herhaalde: oecumene is een onomkeerbaar proces. Oecumene heeft een toekomst, niet omdat wij dat willen, maar omdat Jezus Christus dat wil en omdat zijn Geest ons helpt bij onze inzet. Oecumene in waarheid en liefde is niet alleen maar een optie waarvoor de Kerk al dan niet kan kiezen; ze is onze heilige plicht. Evenmin is de oecumene een aanhangsel van onze gewone pastorale taken of een ‘luxe-artikel’ in onze pastorale activiteiten: ze is het perspectief bij uitstek van het gehele leven van de Kerk. De katholieke uitgangspunten voor de oecumene, zoals die door het concilie tot uitdrukking werden gebracht, gelden dus ook voor de toekomst. Het decreet ‘Unitatis redintegratio’ blijft de magna charta op onze oecumenische reis naar de toekomst. De nalatenschap van kardinaal Willebrands zal daarbij een waardevolle gids zijn. Er zijn evenwel ook nieuwe aspecten. Op de eerste plaats wil ik een fundamenteel theologisch aspect noemen. Met zijn eerste encycliek ‘Deus caritas est’ (2005) heeft paus Benedictus XVI zijn blik op een diepere manier en binnen een bredere
13
theologische context gericht op de theologische fundamenten van de oecumene. Zijn encycliek spreekt niet met zoveel woorden over oecumene. Maar in zijn boodschap aan het einde van de Gebedsweek voor de Eenheid van de Christenen in januari 2006 onderstreepte de paus dat zijn schrijven ook in oecumenisch opzicht belangrijk is. Hij voegde eraan toe dat liefde de ware motor is van de oecumene. Liefde is gebaseerd op de zelfopenbaring en zelfmededeling van God in Jezus Christus. Het is de fundamentele taak van de Kerk deze liefde aan de wereld door te geven en mee te delen. Dit is een pleidooi voor zowel oecumene als missie. Oecumene is de tweelingbroer van missie. Sinds de Zendingsconferentie van 1910 in Edinburgh, waarvan we komend jaar de honderdste verjaardag zullen vieren, weten we dat de scheidingen tussen christenen de grootste hindernis vormen voor de zending van de Kerk in de wereld. Daarom is oecumene ook vanuit het oogpunt van missionering en nieuwe evangelisatie bijzonder urgent en bestaat er daaraan in het oude Europa een grote behoefte. Wanneer we er de nadruk op leggen dat oecumene gebaseerd is op liefde, laat tevens duidelijk zien dat oecumene niet bestaat uit een politiek programma of een diplomatiek kerkelijk compromis dat bestaat uit de kleinste gemene deler. Oecumenische dialoog in waarheid is – zoals paus Johannes Paulus II ons leerde – niet alleen een uitwisseling van ideeën, maar van gaven. Als uitdrukking van zichzelf gevende liefde is oecumene nauw verbonden met wederzijds respect en achting, vriendschap en broederlijkheid, ontmoeting en samenwerking. Oecumenische dialoog is daarom een vorm van getuigenis. Getuigen handelen en spreken niet 14
alleen met hun mond, maar met hun gehele bestaan. In tegenstelling tot proselitisme wil de oecumene niet overtuigen of tot iets dwingen. Ze is alleen gebaseerd op de waarheid en de betrouwbaarheid van haar getuige. Liefde verlangt naar eenheid met anderen en respecteert hen in hun anderszijn. Dit is ook de reden waarom het uiteindelijke doel van de oecumene alleen de volle gemeenschap kan zijn in geloof, sacramenten, apostolisch ambt en zending. In deze zin zal oecumene ook in de toekomst een oecumene van consensus zijn. Tegelijk schept de liefde ook ruimte voor de legitieme verschillen en voor het charisma van de andere kerken. In deze context is kardinaal Willebrands’ opvatting van de verschillende kerktypoi binnen de ene Kerk nog steeds actueel. Laat ons nu een meer concrete vraag stellen: hoe kunnen wij op deze theologisch verdiepte basis een enigszins merkbare vooruitgang boeken? We moeten nuchter zijn en erkennen dat een corporatieve eenheid met andere kerken op dit moment niet in zicht is. De zaken ontwikkelen zich echter wel in een andere positieve richting. Spirituele oecumene heeft steeds meer belang gekregen. Zij vormt het echte hart van de oecumene (UR 8) en als zodanig is zij bezig in alle delen van de oecumenische wereld steeds meer ingang te vinden. Zij veronderstelt een vernieuwing van mentaliteit, een innerlijke bekering en de bereidheid tot hervorming. Het gebed voor de christelijke eenheid is het hart van deze spirituele oecumene. In dit verband hebben we herontdekt wat de Franse priester Paul Couturier (1881-1953) ons leerde. Volgens hem betekent oecumene getuigenis geven van Jezus’ gebed om eenheid, Hem daarin 2009 • 234
te vergezellen, dit gebed met Hem en in Hem tot het onze te maken. Paul Couturier sprak van een onzichtbaar klooster, namelijk een wereldwijde gemeenschap waarin alle individuen met elkaar verbonden zijn door Jezus’ gebed dat allen één mogen zijn. Deze onzichtbare gemeenschap is onze dagen aan het groeien en wordt op verschillende plaatsen meer en meer zichtbaar. Religieuze gemeenschappen en spirituele bewegingen die tot verschillende kerken behoren, komen regelmatig bijeen, wisselen geestelijke ervaringen uit en bidden voor elkaar. Onder de titel ‘Samen voor Europa’ kwamen zij tweemaal bijeen in Stuttgart voor een belangrijk internationaal congres. Hun werk vindt voortgang op het niveau van regionale en nationale samenwerking. Wat bijeen hoort, groeit samen verder. Dit betekent voor mij de grootste hoop in de oecumene. Het is nog af te wachten of dit fenomeen in de nabije of verdere toekomst kan resulteren in een corporatieve eenheid, namelijk een eenheid waarin de legitieme confessionele diversiteit wordt bewaard, met groepen die ons nabij staan. Dit alles moeten we overlaten aan de handen van de Voorzienigheid. Gezegd moet worden dat deze vorm van eenheid niet het soort eenheid is zoals die werd opgevat in de eerste fase na het concilie, en dat dit nieuwe spanningen met zich mee kan brengen bij onze oecumenische partners. Daarom moeten we de zaken niet in deze richting forceren, maar we kunnen onze deuren ook niet sluiten, wanneer anderen aankloppen. We moeten vertrouwen hebben in de leiding van de heilige Geest, die zal beslissen, wanneer, hoe en waar Hij deze of een andere vorm van eenheid in vervulling zal doen gaan.
235 • 2009
Laat me nu een derde punt aansnijden. Wanneer we zorgvuldiger nadenken over de tot nu toe behaalde resultaten, wordt het duidelijk dat er geen reden is om bij de pakken neer te zitten. Onze oecumene van consensus, die recentelijk zo vaak werd bekritiseerd, heeft in de laatste tientallen jaren veel meer weten te bereiken dan we veertig jaar geleden ooit hadden kunnen denken. Ik denk hier aan de situatie van goede wil, samenwerking, gemeenschappelijk getuigenis en vaak ook de vriendschap die we met elkaar konden opbouwen. Er zijn over en weer geestelijke liederen en liturgische vormen en symbolen overgenomen die behoren tot andere kerken. En we hebben veel van elkaar geleerd, ook in termen van bijbelexegese, en de lijnen daarvan lopen niet langer langs de confessionele grenzen maar er overheen. God zij dank is ons een nieuwe situatie gegeven. Ook hetgeen er op theologisch gebied is bereikt is veel meer dan wordt gedacht. Na twee jaar werken heeft de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Christelijke Eenheid in het zogenoemde Harvestproject de resultaten kunnen samenvatten van veertig jaar bilaterale dialogen met de kerken die behoren tot de klassieke traditie van de reformatie (anglicanen, lutheranen, hervormden en methodisten). We hebben alles in vier hoofdstukken geordend: Jezus Christus en de Drie-eenheid; verlossing, rechtvaardiging en heiliging; en de twee belangrijkste sacramenten, de doop en de eucharistie. In ieder deel van deze “Oogst van de vruchten”, zoals de titel van het te publiceren boek zal luiden, is veel meer bereikt dan ik me in mijn meest optimistische verwachtingen had kunnen voorstellen. Heel duidelijk hebben we ook de onderwerpen gepresenteerd die nog open staan. Er zijn fundamentele kwesties
15
in de hermeneutiek, antropologie, ecclesiologie en de sacramentele theologie die nog moeten worden opgelost. Maar wanneer een probleem helder wordt omschreven is het al half opgelost. We begonnen aan dit project met twee duidelijke intenties: we zijn van mening dat de tijd rijp is om de receptie van de resultaten van onze dialogen te vergemakkelijken. Een nieuwe generatie van oecumenici komt eraan met nieuwe, frisse ideeën, die echter niet weet, en niet kan weten, wat er allemaal al is bereikt en welke open kwesties we aan hen moeten toevertrouwen. We wilden ook een proces van receptie starten in onze kerken, om ervoor te zorgen dat de vruchten van veertig jaar niet ergens zouden verstoffen op de boekenplanken, maar een levende werkelijkheid worden in het lichaam van onze kerken. Wanneer dit document binnen enkele weken zal worden gepubliceerd, hopen we dat het inspiratie en bemoediging zal bieden om verdere vooruitgang te bewerken op onze oecumenische reis, die tot nu toe zo rijk aan vruchten is geweest. Na publicatie van het Harvestproject en op basis daarvan zijn we van plan om in de eerste maanden van 2010 een overleg te starten in de vorm van een symposium. Samen met onze oecumenische gesprekspartners willen we spreken over de resultaten en besluiten welke weg we zullen gaan. Daarna zal er een reeks oecumenische gebeurtenissen plaatsvinden, zoals de 50e verjaardag van de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Christelijke Eenheid, de 10e verjaardag van de Gemeenschappelijke Verklaring over de Rechtvaardigingsleer, de 100ste verjaardag van de Conferentie van Edinburgh, de Oecumenische Kirchentag in München, de
16
plenaire zitting van de Lutherse Wereldfederatie in Stuttgart, de lopende Luther Decade die zal duren tot 2017. Daarom zal het jaar 2010 een geheel oecumenisch jaar zijn. Dit toont aan dat oecumene geen voorbije zaak is, maar bezig is met een nieuw begin. Dat is de reden waarom wij de stappen moeten ondernemen die hier en nu mogelijk zijn, met hetzelfde vertrouwen en hetzelfde evenwicht tussen moed en realiteitszin die kardinaal Willebrands zo succesvol maakten in de eerste fase van de oecumenische dialoog. We kunnen deze stappen zetten in vertrouwen op de heilige Geest en op het gebed van zovele christenen van alle kerken over de hele wereld. Zij zijn de ware spelers in de oecumenische beweging en onze belangrijkste medewerkers. Ons is verzekerd dat wanneer wij bidden in Jezus’ naam onze gebeden worden verhoord (Joh 14,13). En welk gebed in Jezus’ naam kan beter verhoord worden dan het gebed van Jezus zelf, namelijk dat allen één mogen zijn (Joh 17,21)? Het gebed van velen en de belofte van Jezus zelf kan ons moed en vertrouwen geven bij het uitvoeren van ons werk dat we als zijn instrumenten op ons nemen. Een ding is zeker: oecumene zal één van de bouwterreinen zijn voor de toekomst van de Kerk. Kardinaal Willebrands heeft ons laten zien dat het de moeite waard is geweest zichzelf vol in te zetten voor de oecumene. Zijn nalatenschap roept ons op om hetzelfde in de toekomst ook te doen.
Vertaling: drs. Leo van den Broek © Copyright vertaling RK Kerkgenootschap in Nederland
2009 • 236
Homilie van mgr. dr. W. Eijk Oecumenische gebedsdienst, RK Sint-Catharinakathedraal, Utrecht
Homilie mgr. Eijk, aartsbisschop van Utrecht, 5 september 2009, slot van de internationale herdenking van de honderdste geboortedag van kardinaal Willebrands
Broeders en zusters in Jezus Christus, onze Heer, De jaren zestig van de vorige eeuw hebben vele verrassende gebeurtenissen en ontwikkelingen te zien gegeven. Zonder twijfel was de snelle groei en verspreiding van de oecumenische beweging daar één van. In het dorp aan de rand van Amsterdam waar ik mijn kinderjaren doorbracht, vonden er aan het einde van de vijftiger jaren en het begin van de zestiger jaren regelmatig gevechten plaats tussen de leerlingen van de katholieke lagere school en die van de plaatselijke protestantse school. Om de een of andere reden riepen de katholieke leerlingen “protestant olifant”, terwijl de protestantse leerlingen terugschreeuwden “katholiek elastiek”. Op dat moment had geen van hen ook maar een flauw vermoeden van de oecumenische contacten die zich al spoedig, vanaf de tweede helft van de zestiger jaren, overal ter wereld tussen de kerken zouden ontwikkelen, ook in Nederland. Ik herinner me de eerste oecumenische kerstdienst in de lokale parochiekerk in december 1964. Katholieken en protestanten keken naar elkaar en voelden zich op zijn minst niet erg op hun gemak. Maar deze houding verdween al snel. In korte tijd waren er zelfs velen die verwachtten dat de christelijke kerken spoedig met elkaar verenigd zouden zijn. Even verrassend was het dat het oecumenisch vuur in de tachtiger jaren begon af te zwakken. Vandaag tonen jonge mensen nauwelijks enige oecumenische belangstelling. Er zijn meerdere factoren die deze ontwikkeling kunnen verklaren. In de huidige individualistische cultuur zijn steeds minder mensen geneigd om hun godsdienst samen met anderen in grote groepen te beleven, hetgeen hen
237 • 2009
weinig geïnteresseerd doet zijn in het deelnemen aan een kerkelijke gemeenschap. Steeds minder mensen hechten waarde aan een persoonlijke relatie met Christus. Tengevolge van de snelle secularisatie worden in Nederland iedere week twee à drie kerken gesloten. Hetzelfde kunnen we waarnemen in andere NoordEuropese landen. In een dergelijk klimaat kan er nauwelijks interesse groeien voor
17
het leven van de kerken, en al helemaal niet voor hun hereniging, terwijl de kerken zelf voornamelijk gericht zijn op het eigen overleven. Hoe dit ook zij, als christenen zouden we ons bewust moeten zijn van het feit dat het streven naar onderlinge eenheid een plicht is en blijft. Paus Benedictus XVI benadrukte dit in zijn eerste boodschap aan het einde van de eucharistische concelebratie met de leden van het kardinaalscollege in de Sixtijnse kapel op woensdag 20 april 2005, meteen nadat hij als opvolger van Johannes Paulus II was aangetreden. Hij zei toen: “Katholieken kunnen zich alleen maar aangemoedigd voelen om te streven naar de volle eenheid waarvoor Christus zo uitdrukkelijk zijn hoop uitsprak in het Cenakel.”
Dit gaat alle christenen aan die de vurige hoop ernstig nemen die Jezus verwoordt in het Cenakel, waar hij het Laatste Avondmaal vierde met zijn apostelen, in zijn Hogepriesterlijk Gebed, waarvan een gedeelte in deze gebedsdienst is voorgelezen. We hebben Jezus zelf horen bidden, niet alleen voor zijn leerlingen, maar ook voor degenen die door hun verkondiging in Hem zullen geloven, dat betekent: voor ons. Hij zegt aan zijn Vader: “… opdat zij volmaakt één zijn en de wereld zal erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad” (Joh. 17,23).
Door onze eenheid in liefde zijn wij in staat om een geloofwaardig getuigenis te geven van Jezus en zijn Blijde Boodschap. Van de andere kant weten wij heel goed dat onze verdeeldheid aan dit
18
getuigenis dat wij verondersteld worden te geven, schade berokkent. Verdeeldheid onder christenen kan een waarachtig getuigenis voor Christus en zijn Blijde Boodschap alleen maar in de weg staan, om de eenvoudige reden dat de horizontale eenheid tussen de volgelingen van Christus intrinsiek is geworteld in een verticale eenheid, namelijk die tussen Jezus en zijn Vader in de hemel: “… opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U” (Joh. 17,21).
Onder verwijzing naar het Hogepriesterlijk Gebed van Jezus sprak het Tweede Vaticaans Concilie in Gaudium et Spes (nr. 24) van “een zekere gelijkenis tussen de eenheid van de goddelijke Personen en de eenheid van de kinderen Gods in de waarheid en de liefde.”
Ongelukkigerwijze moeten wij toegeven dat de eenheid waarvoor Jezus bad, onder ons ontbreekt en niet alleen tussen de kerken, maar ook binnen de kerken zelf. Hoe kan de vereiste eenheid onder ons, volgelingen van Jezus, weer worden hersteld? Allereerst mogen we nooit vergeten dat de eenheid uiteindelijk een gave van God is. Jezus leidt ons door de heilige Geest, die wij ontvangen door het sacrament van het doopsel. Op de eerste plaats mogen we nooit ophouden de heilige Geest te vragen ons tot de eenheid in liefde te brengen. Dit doen wij heel uitdrukkelijk in de bidweek voor de eenheid van de christenen, van 18 tot 25 januari, maar we zouden dit in onze
2009 • 238
dagelijkse gebeden voortdurend moeten doen. Op de tweede plaats zouden we heel goed moeten luisteren naar wat de heilige Geest zegt in ons hart en met Hem samenwerken. Want de Kerk is tegelijk zowel een goddelijke als een menselijke werkelijkheid. We mogen ons niet onttrekken aan onze verantwoordelijkheid met betrekking tot de eenheid onder ons christenen. Op welke manier zouden wij met de heilige Geest kunnen samenwerken? In zijn eerste hierboven aangehaalde boodschap geeft Benedictus XVI drie wegen aan, waarlangs we kunnen bijdragen aan het herstel van de eenheid onder christenen (nr. 5). 1. Op de eerste plaats: “theologische dialoog is noodzakelijk.” 2. Ten tweede: het is absoluut noodzakelijk dat de historische redenen voor in het verleden genomen beslissingen die leidden tot verdeeldheid, worden onderzocht. 3. Het allerdringendst echter is de “zuivering van het geheugen”, waartoe Johannes Paulus II zo vaak heeft opgeroepen (Apostolische Brief Tertio Millennio Adveniente, 10 november 1994, nr. 33; Gezamenlijke Verklaring van paus Johannes Paulus en de oecumenische patriarch Dimitrios I, 30 november 1979), “die als enige de zielen ertoe kan brengen om de volle waarheid van Christus te aanvaarden.” Deze fascinerende formulering, “zuivering van het geheugen”, impliceert dat de kerken hun zonden van het verleden onderzoeken en berouwen, waaronder ook die zonden die leidden tot het verbreken van de eenheid onder christenen. Dit impliceert niet alleen oprechtheid en
239 • 2009
berouw met betrekking tot de eigen zonden, maar ook de bereidheid tot wederzijds vergeven van de zonden van anderen. Dit alles brengt ons de beroemde woorden in herinnering die te vinden zijn in de Gemeenschappelijke KatholiekOrthodoxe Verklaring van paus Paulus VI en de oecumenische patriarch Athenagoras I, die op 7 december 1965 werd voorgelezen door wijlen kardinaal Willebrands, toentertijd bisschop en secretaris van het Secretariaat voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen. In deze verklaring, die de snelle voortgang laat zien van de oecumenische relaties tijdens de zestiger jaren, verklaarden de paus en de patriarch dat zij: “beiden de veroordelingen c.q. excommunicaties gelijkelijk betreuren en beiden deze uit de herinnering en het midden van de Kerk wegnemen... De herinnering daaraan heeft het handelen tot op de dag van vandaag beïnvloed en is een hindernis geweest voor nauwere relaties in liefde.”
Met het noemen van kardinaal Willebrands kom ik tot het laatste punt van mijn homilie. Afgezien van het feit dat Christus slechts één Kerk wilde stichten, afgezien van zijn vurige hoop dat wij één zouden zijn, afgezien van de intrinsieke redenen voor de eenheid onder christenen, afgezien van het feit dat eenheid ons getuigenis voor Christus en zijn Blijde Boodschap versterkt, blijft er voor Nederlandse christenen - hoewel niet alleen voor hen – een erg belangrijk punt over: wij hebben een rijke erfenis die ons werd nagelaten door twee van onze landgenoten. Wij danken deze erfenis van protestantse zijde aan dr. W. Visser ‘t Hooft en van katholieke zijde aan kardinaal Willebrands. Dr. W. Visser ‘t Hooft was een van
19
de initiatiefnemers tot oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948, waarvan hij de eerste secretaris-generaal was. Wijlen kardinaal Willebrands organiseerde als president van het filosofisch seminarie van het bisdom Haarlem vanaf 1951 de Katholieke Conferentie over Oecumenische Vraagstukken. Ongeveer tien jaar voordat hij secretaris werd van het Secretariaat voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen, was hij al een bijzonder actief promotor van de zaak van de christelijke eenheid. Hij en dr. Visser ‘t Hooft waren op dit gebied pioniers, en ze werden niet altijd begrepen door de andere leden van hun eigen kerken. Ofschoon de anglicaanse gemeenschap en de lutherse kerk, met name in Zweden, in het begin van de twintigste eeuw al voor oecumene openstonden, was dit in Nederland in het midden van diezelfde eeuw nog maar nauwelijks het geval, niet onder de protestanten, en nog minder onder de katholieken. Laten we de erfenis die zij ons hebben nagelaten niet verspelen. Het vuur van de heilige Geest gaf aan de apostelen de kracht en de moed om de ene en enige Heer Jezus Christus te verkondigen, en het stelde de Kerk in staat zichzelf op het Pinksterfeest voor het eerst in het openbaar te manifesteren. Laat ons voortdurend bidden dat de heilige Geest in ons opnieuw het vuur en de geestdrift mag aanwakkeren voor het streven naar de eenheid van de christenen. Amen.
20
2009 • 240
Kerk en kerkelijke gemeenschap Verslag van de internationale Rooms-katholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie
Inhoud Woord vooraf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 1. Preambule . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 2. De Kerk – trinitarisch-soteriologische fundering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 3. De lokale, de regionale en de universele dimensie van de Kerk . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 4. Persoonlijke, collegiale en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de eenheid van de Kerk en haar blijven in de waarheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 5. De dienst van de paus aan de eenheid van de Kerk en aan haar blijven in de waarheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 6. Op weg naar een volledige kerkelijke gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 6.1 Over de methode van de gedifferentieerde consensus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 6.2 Fundamentele overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 6.3 Openstaande vragen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 6.3.1 Openstaande vragen in verband met de ecclesiologie . . . . . . . . . . . . . . . 39 6.3.2 Openstaande vragen in verband met de mariale dogma’s van 1854 en 1950. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41 6.3.3 De kwestie van de wijding van vrouwen tot de priesterlijke dienst . . . . 43 6.3.4 Openstaande vragen van kerkrechtelijke aard vanuit Roomskatholiek standpunt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 6.4 Oud-katholieke ideeën over de vorm van een mogelijke kerkelijke gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 6.5 Op weg naar verzoening en genezing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
241 • 2009
21
Afkortingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51 Lijst van de leden en de zittingen van de internationale Rooms-katholieke / Oudkatholieke dialoogcommissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57 Appendices: Officiële Oud-katholieke uitspraken over het primaat van de bisschop van Rome . . . 58 Tekst 1 Programma van het katholiekencongres in München, 22-24 september 1871 (uittreksel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 Tekst 2 Utrechtse Bisschopsverklaring, 24 september 1889 (uittreksel) . . . . . . . . . . . . . . . 58 Tekst 3 Mededeling van de Oud-katholieke bisschoppen die op 28 en 29 april 1920 in Utrecht in vergadering bijeenwaren (uittreksel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 Tekst 4 Twaalfde internationale Oud-katholieke conferentie van theologen in Bonn, 8-13 september 1969: ‘Stellingen over het primaat’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 Tekst 5 Verklaring van de Oud-katholieke bisschoppen van 18 juli 1970: ‘Het primaat in de Kerk’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 Tekst 6 Gemengde Orthodoxe / Oud-katholieke theologische commissie, Chambésy, 7 oktober 1983: ‘Het hoofd van de Kerk’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63 Tekst 7 Gemeenschappelijke verklaring van de internationale conferentie van Anglicaanse en Oud-katholieke theologen, Chichester, 6-10 augustus 1985: ‘Gezag en primaatschap in de Kerk’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65 Tekst 8 Oud-katholieke / Rooms-katholieke gesprekscommissie (CRGK) van Zwitserland, oktober 1981:‘De lokale Kerk en de universele Kerk, het ambt en het getuigen van de waarheid’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
22
2009 • 242
WOORD VOORAF De oproep van het Tweede Vaticaans Concilie tot herstel van de eenheid onder de christenen heeft in de Rooms-katholieke Kerk geleid tot een gedifferentieerde herwaardering van de ecclesiale status van de niet-Rooms-katholieke kerken en kerkelijke gemeenschappen.1 De nieuwe interkerkelijke sfeer die zo ontstond, vormde een gunstige voedingsbodem voor een herwaardering van de gronden en de omvang van de scheiding tussen de Rooms-katholieke Kerk en de Oud-katholieke Kerken van de Unie van Utrecht. De laatste hebben zich vanaf de jaren 1870 op theologisch vlak tot doel gesteld te werken aan het herstel van de kerkelijke eenheid op basis van het geloof en de vormgeving van de oude Kerk. Zij zijn daartoe vooral de dialoog aangegaan met de Orthodoxe en de Anglicaanse Kerk. In het verleden waren die inspanningen vaak duidelijk antirooms gekleurd. In aansluiting bij het Tweede Vaticaans Concilie kwam het tot officiële vormen van dialoog: vanaf 1966 waren er nationale bilaterale gesprekscommissies, vanaf 1972-1973 werd het gesprek op internationaal niveau gecoördineerd. Men streefde daarbij naar een overeenkomst met betrekking tot wederzijdse pastorale hulp. Om verschillende redenen werd dat doel niet bereikt, maar de dialoog leidde wel tot een aantal gemeenschappelijke inzichten over wat beide Kerken altijd al verbonden heeft; die inzichten dienden als uitgangspunt voor verdere dialoog. Toen Antonius Jan Glazemaker, de aartsbisschop van Utrecht, na een groot aantal voorafgaande contacten tussen de Internationale Oud-katholieke Bisschoppenconferentie (IBC) en de Pauselijke Raad
243 • 2009
voor de Eenheid van de Christenen, naar aanleiding van de oecumenische plechtigheden in het jubileumjaar 2000 een ontmoeting had met vertegenwoordigers van deze Raad, werd de oprichting in het vooruitzicht gesteld van een nieuwe, dit keer internationale Rooms-katholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie (IRAD). Kort daarna nam de nieuwe voorzitter van de Raad, Walter kardinaal Kasper, daartoe een concreet initiatief. Van 13 tot 15 maart 2003 bereidde een kleine groep de gesprekken voor in het congrescentrum Hohenheim in Stuttgart. Daarna benoemden beide Kerken de leden van de dialoogcommissie. In mei 2004 vond in Bern de eerste van elf zittingen plaats. Precies vijf jaar later sloot de commissie in Salzburg haar werkzaamheden af met de publicatie van onderhavige tekst. Zoals reeds bij eerdere dialogen het geval was, stelde de commissie vast dat de Oudkatholieke Kerken en de Rooms-katholieke Kerk met elkaar de erkenning delen van het gezag van de Schrift, het credo van Nicea-Constantinopel en de dogmatische bepalingen van de in Oost en West erkende oecumenische concilies, en dat voor beide Kerken het bisschopsambt binnen de apostolische successie waarin de hele Kerk staat, en de zeven sacramenten de grondpijler vormen voor hun ecclesiologische inspanningen om tot één kerkelijke gemeenschap te komen. Niet alleen versterkte de theologische reflectie het inzicht dat de basis van het geloof voor beide Kerken grotendeels dezelfde is, het feit dat de zittingen geopend werden met een eucharistieviering en afgesloten met het bidden van de vespers (in de ritus van elke Kerk), deed de deelnemers ook aan den lijve ervaren hoe dicht zij bij elkaar stonden. Dat was een
1. Zie UR, nr. 3, 15.
23
gunstige voedingsbodem voor de hermeneutiek van vertrouwen als sine qua non voor de oecumene. Van dat vertrouwen is onderhavige tekst de tastbare vrucht. De voornaamste reden voor de scheiding van onze Kerken waren meningsverschillen over de verhouding tussen de lokale Kerk en het primaat van de paus (1723), en de dogma’s van het Eerste Vaticaans Concilie over zijn onfeilbaarheid en jurisdictieprimaat (1870). Toch hebben de Oud-katholieke Kerken nooit de bijzondere plaats van de paus in de universele Kerk in twijfel getrokken.2 Sindsdien hebben beide partijen het ecclesiologische gedachtegoed over de dienst van de paus aan de gemeenschap van alle lokale Kerken verder uitgediept. Zo bleek dat op dit vlak geen onoverbrugbare tegenstellingen meer bestaan. Wat dat precies betekent, wordt duidelijk in onderhavige tekst, die grotendeels ontstaan is in een gemeenschappelijke reflectie over deze dienst, iets waartoe paus Johannes Paulus II in 1995 had opgeroepen in Ut unum sint.3 Onze gemeenschappelijke tekst – die van Oud-katholieke zijde overigens kan worden gezien als een eerste antwoord op die oproep – gaat ervan uit dat de zogeheten pauskwestie niet afzonderlijk kan worden bekeken, maar alleen in het kader van een omvattende bezinning over de Kerk als de gemeenschap van plaatselijke Kerken waaruit de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk bestaat die wij in het genoemde credo belijden.
2. Zie de appendices. 3. Namelijk in de nummers 95-96.
24
In de loop van hun werkzaamheden werd het de leden van de dialoogcommissie duidelijk dat zij de tekst over de Kerk in het perspectief van een mogelijke kerkelij-
ke gemeenschap moesten plaatsen. Uiteraard konden zij daarbij niet over het hoofd zien dat zich in onze Kerken, ook al hebben ze in wezen vastgehouden aan hetzelfde katholieke geloof, uiteenlopende ontwikkelingen hebben voorgedaan in bepaalde vragen van de leer en van de kerkelijke orde. Die verschilpunten werden elke keer uiteengezet en uitgewerkt met de methode van de ‘gedifferentieerde consensus’. De commissie kwam tot de conclusie dat sommige van die verschillen beperkingen meebrengen bij de totstandkoming van een eventuele kerkelijke gemeenschap. De dialoogcommissie houdt de opdracht waarmee zij door de Pauselijke Raad voor de Eenheid van de Christenen en de Internationale Oud-katholieke Bisschoppenconferentie werd belast, voorlopig voor afgerond en legt haar tekst ter beoordeling voor aan de kerkelijke verantwoordelijken die haar die opdracht hebben toevertrouwd. Zij is zich ervan bewust dat veel van wat zij heeft overlegd, nog nader besproken dient te worden. Zij vertrouwt erop dat de tekst op alle niveaus goed zal worden ontvangen, want zonder receptieproces kan het nagestreefde doel niet worden bereikt.
Salzburg, 12 mei 2009 Emeritus bisschop Paul-Werner Scheele Emeritus bisschop Fritz-René Müller
Voor wat voorafging aan de huidige fase van de dialoog tussen de Rooms-katholieke en de Oud-katholieke Kerk verwijzen we naar volgende bijdragen van Oudkatholieke en Rooms-katholieke schrijvers: Jan Visser, ‘Die Beziehungen zwi-
2009 • 244
schen dem Vatikan und der Utrechter Union aus altkatholischer Sicht’, in Hans Gerny, Harald Rein en Maja Weyermann (ed.), Die Wurzel aller Theologie: Sentire cum Ecclesia. Festschrift zum 60. Geburtstag von Urs von Arx, Bern, Stämpfli, 2003, p. 309-325; Werner Pelz, ‘Der Dialog zwischen der Alt-Katholischen und der Römisch-Katholischen Kirche in Deutschland in den Jahren 1968-1973’, in IKZ 74 (1984), p. 85-128; Urs von Arx, ‘Römisch-katholische und Christkatholische Kirche – Reflexionen eines Christkatholiken zu ihrem Verhältnis gestern, heute und morgen’, in Roger Liggenstorfer en Brigitte Muth-Oelschner (ed.), (K)Ein Koch-Buch. Anleitungen und Rezepte für eine Kirche der Hoffnung. Festschrift zum 50. Geburtstag von Bischof Dr. Kurt Koch, Freiburg (Zwitserland), Kanisius, 2000, p. 356-375. Zie ook de ‘Kirchliche Chronik’ in IKZ 93 (2003), p. 196. Aan Oud-katholieke zijde namen aan die eerdere dialoog de Kerken van Nederland, Duitsland en Zwitserland deel; in Oostenrijk bestond geen bilaterale dialoogcommissie. In Nederland werd het interkerkelijke gesprek overigens in 1997 weer opgenomen dankzij een Rooms-katholiek initiatief ‘van onderop’: zie de bilateraal tot stand gekomen tekst Het gezamenlijk erfgoed in vreugde delen. Advies aan het bestuur van de Katholieke Vereniging voor Oecumene inzake de verhouding tussen de Oud-katholieke en de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland, als word-document te downloaden op www.okkn.nl/fman/147. doc, online beschikbaar op http://www. okk-enkhuizen.org/pdf/19_GezErfgoedInVreugdeDelen.pdf en in Duitse vertaling verschenen als ‘Das gemeinsame Erbe freudig miteinander teilen. Empfehlung an den Vorstand der “Katholischen Vereinigung für Ökumene” zum Verhältnis
245 • 2009
zwischen der Altkatholischen und der Römisch-katholischen Kirche in den Niederlanden’, in IKZ 94 (2004), p. 249-276. De Polish National Catholic Church (PNCC, Noord-Amerika) en de Poolskatholieke Kerk (PKK, Europa) namen niet deel aan die eerdere dialoog. De Polish National Catholic Church voert sinds 1984 een eigen dialoog met Rome. In 1993 kwamen beide gesprekspartners op basis van de Codex Iuris Canonici (Wetboek van Canoniek Recht) van 1983, can. 844, § 2, tot een pastorale overeenkomst; zie daarover Stanislaus J. Brzana en Anthony M. Rysz (ed.), Journeying Together in Christ. The Report of the Polish National Catholic-Roman Catholic Dialogue (1984-1989), Huntington (Indiana), Our Sunday Visitor Publishing Division, 1990; Robert M. Nemkovich en James C. Timlin (ed.), Journeying Together in Christ: The Journey Continues. The Report of the Polish National CatholicRoman Catholic Dialogue 1989-2002, Huntington (Indiana), Our Sunday Visitor Publishing Division, 2003; zie ook Urs von Arx IKZ 87 (1997), p. 98-101. De PNCC is in 2003 uit de Unie van Utrecht getreden. In 1998 begon ook de Pools-katholieke Kerk aan een aparte dialoog; haar gesprekspartner is de Rooms-katholieke Kerk van Polen; zie Zdzislaw J. Kijas, ‘Der Dialog zwischen der Polnischkatholischen Kirche und der Römischkatholischen Kirche in Polen. Die Arbeit der Gemeinsamen Kommission in den Jahren 1998-2003’, in IKZ 94 (2004), p. 217-248. Aan beide zijden bestaat de wens om deze dialoog te integreren in de volgende fase van de internationale dialoog tussen Rooms- en Oud-katholieken. We zeiden eerder ‘dat de basis van het
25
geloof voor beide Kerken grotendeels dezelfde is’. In dat verband wijzen we erop dat in het tweede lid van de zogeheten Zürcher Nota (ZN, Nota van Zürich), een richtsnoer voor de verdere dialoog dat in oktober 1968 in Zürich op een gemeenschappelijk overleg van de Rooms-katholieke leden van de nationale gesprekscommissies werd aangenomen, wordt geciteerd uit een relatio over het ontwerp van Unitatis Redintegratio, het decreet over de oecumene, waarin aan de Oud-katholieken net als aan de Orthodoxen de status van Kerk wordt toegekend, en niet (alleen maar) die van een kerkelijke gemeenschap. Het hele tweede lid van de ZN luidt: 4. Relatio circa rationem qua schema (De Oecumenismo) elaboratum est, 1964, p. 56. De Latijnse tekst luidt: ‘Notandum insuper est inter communitates (occidentales) seiunctas esse quasdam communitates, scilicet Veterum Catholicorum, quae propter sacramentum validum Ordinis et validam Eucharistiam, quibus gaudent secundum solidam doctrinam theologicam ab omnibus catholicis acceptam, similiter ac communitates orthodoxae nominandae sunt Ecclesiae.’ 5. Zie De Oecumenismo, 15. 6. Directorium Oecumenicum (1967), 40. 7. ZN 2; vertaling overgenomen uit Archief van de kerken, 27 (1972), kol. 1042-1043. 8. Prot. nr. 795/68. 9. Ibid.
26
Verder verwijzen we naar een besluit in verband met een op zichzelf staand geval, door de Congregatio voor de Geloofsleer genomen op 3 januari 1987, waarin wordt gesteld: ‘Tot de Kerken die zich in dezelfde situatie bevinden als de in can. 844 § 3 genoemde oosterse Kerken, behoren ook de Oud-katholieke Kerken in Europa en de Poolse Nationale Kerk in de Verenigde Staten van Amerika’.8 Meteen wordt erop gewezen dat deze uitspraak ‘geen officieel karakter heeft, dat wil zeggen, niet’ mag worden begrepen ‘als een beslissende uitspraak van de Apostolische Stoel’.9
‘De Oud-katholieke Kerken verdienen bijzondere aandacht. Immers, waar in het decreet “Unitatis Redintegratio” de gescheiden broeders in het westen met de uitdrukking “Kerken en kerkelijke gemeenschappen” werden aangeduid, werd in de conciliaire verklaring daarover de volgende uitleg gegeven: “Men dient er rekening mee te houden, dat er onder de westerse gemeenschappen enige zijn die «Kerken» genoemd dienen te worden, namelijk de Oud-katholieke. Immers zij zijn in het bezit van het geldig wijdingssacrament en een geldige eucharistie; dit op grond van een vaste theologische leer door alle katholieken aanvaard, zoals ook de Orthodoxe gemeenschappen «Kerken» genoemd worden.” 4 Om dezelfde redenen moet worden vastgesteld, dat deze Kerken “ware sacramenten hebben en op grond van de apostolische successie met name het priesterschap en de eucharistie”.5 Zo ook “bestaat er” tussen de Oud-katholieke Kerken en de Rooms-katholieke Kerk “een tamelijk nauwe gemeenschap in geloofszaken”6 .’7
2009 • 246
(1) Zoals elke interkerkelijke dialoog staat de dialoog tussen de Rooms-katholieke Kerk en de Unie van Utrecht van Oudkatholieke Kerken onder de belofte en de oproep van Jezus Christus, die voor de zijnen heeft gebeden ‘dat ze allen één mogen zijn. Zoals u, Vader in mij bent en ik in u, zo moeten zij in ons zijn, zodat de wereld kan geloven dat u mij hebt gezonden’ (Joh 17,21).
vertrouwen. Dat proces kan al worden gedocumenteerd met de zogeheten Nota van Zürich uit 1968, waarin men van Rooms-katholieke zijde vaststelde dat in de Oud-katholieke Kerken ‘ware sacramenten en op grond van de apostolische successie met name het priesterschap en de eucharistie bewaard zijn gebleven ’ en aansluitend constateerde dat ‘tussen de Oud-katholieke Kerken en de Roomskatholieke Kerk in geloofszaken een bijzonder nauwe gemeenschap bestaat’.10
(2) Verder vertrekt deze dialoog vanuit het gedeelde inzicht dat de vervreemding en scheiding tussen Rooms-katholieken en Oud-katholieken die als gevolg van het Eerste Vaticaans Concilie tot stand zijn gekomen – en in het geval van de Kerk van Utrecht: zijn verdiept –, een intern katholiek probleem zijn. Voor dat inzicht is uitgegaan van de communioecclesiologie die duidelijk naar voren komt in meerdere passages in de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie over de zending en de structuur van de Kerk. Ook de onderhavige poging om dit probleem te verwerken en een gemeenschappelijke basis te vinden voor het genezen van de wond van de scheiding, is daardoor geïnspireerd. Nu de ecclesiologische principes van de traditie van de oude Kerk, het gemeenschappelijke erfgoed van Oost en West, maatgevend zijn geworden, lijkt een dialoog hierover bijzonder veelbelovend.
(4) Vanuit die hermeneutiek van vertrouwen is de dialoogcommissie er in de loop van haar werkzaamheden toe gekomen onderhavige tekst zo uit te werken, dat hij een weg schetst die kan leiden tot een volwaardige communio tussen beide Kerken. Op deze weg gaat het in de eerste plaats om de verhouding tussen de Oudkatholieke en de Rooms-katholieke Kerk, maar de commissie spreekt de hoop uit dat haar overwegingen, waarvan onderhavige tekst de neerslag is, ook voor anderen die naar eenheid en communio met Rome streven, een model kunnen bieden dat verder reikt dan dat van een ‘terugkeeroecumene’. Wat dit betreft heeft de commissie innoverend werk geleverd. Zij heeft consequent geprobeerd rekening te houden met teksten van dialogen die beide Kerken met andere Kerken hebben gevoerd, om zo hun multilaterale verbondenheid en wederzijdse receptie te versterken.
1. PREAMBULE
(3) De tekst over de Kerk die zo is ontstaan, is ook het eerste resultaat van een proces waarin de herinnering gezuiverd wordt, dat wil zeggen waarin aan beide kanten de emotioneel geladen polemiek en de kwetsende kleinering uit het verleden plaats hebben gemaakt voor een op de toekomst gerichte hermeneutiek van
247 • 2009
10. ZN, nr. 2 [vertaling: Archief van de kerken, 27 (1972), kol. 1043].
27
2. DE KERK – TRINITARISCH-SOTERIOLOGISCHE FUNDERING (5) De enige basis van de Kerk is het heil dat God eens voor altijd heeft voltrokken in Jezus Christus,11 wiens hele werkzaamheid is bepaald door en doortrokken van het geheim van de Drievuldigheid: wat hij doet, gebeurt in gehoorzaamheid aan de Vader die hem gezonden heeft, en is vervuld van de volmacht en de kracht van de Heilige Geest, die hem van zijn doop tot zijn verrijzenis heeft aangewezen als Zoon van God. Als lofprijzing van het eens voor altijd voltrokken heilswerk ligt de trinitarische geloofsbelijdenis derhalve reeds vervat in de oervorm van de Christusbelijdenis.12 (6) De Kerk is gegrond en verankerd in het hele door de Geest gedragen Christusgebeuren. • De Kerk is gemeenschap door Jezus Christus. Dat is te zien in de historische werkzaamheid van Jezus Christus: in zijn verkondiging, het bijeenbrengen en uitsturen van zijn leerlingen, de instelling van de viering van de Maaltijd van de Heer, zijn kruis, opstanding en verheerlijking bij de Vader, en de uitstorting en de werking van de Heilige Geest.
11. Zie KiWuS, nr. 1. 12. Zie L-RK/8, nr. 12. 13. Zie KiWuS, nr. 14 14. Zie L-RK/8, nr. 49.
• De Kerk is gemeenschap met Jezus Christus. Het leven van christenen in het Lichaam van Christus is de door Gods Geest geschonken deelneming aan Christus’ weg van dood naar opstanding; die deelname is gegrond in de doop en wordt steeds opnieuw gevierd in de Maaltijd van de Heer, die vooruitgrijpt op de voleinding in de heerlijkheid van de Vader.
15. Zie KiWuS, nr. 6. 16. Zie CS, nr. 1718.
28
• De Kerk is gemeenschap in Jezus Christus. Zij is de door Jezus Christus tot
stand gebrachte heils- en levensruimte en is in en onder hem bovendien het werktuig van de heilsbemiddeling die Gods Geest in werking heeft doen treden.13 (7) Als door de drie-ene God in het leven geroepen gemeenschap van gelovigen is de Kerk een door God geschapen menselijke werkelijkheid en in haar diepste wezen een mysterie. Dat zij in het leven van de drie-ene God verankerd is, doet niets af van haar menselijke karakter. Wel wordt het zo onmogelijk haar slechts of in de eerste plaats te zien als een maatschappelijk fenomeen. God laat de Kerk deelhebben aan zijn trinitarisch leven: zij is zijn eigen volk, Lichaam van de verrezen Christus en tempel van de Heilige Geest; haar eenheid participeert aan de eenheid van de drie-ene God en weerspiegelt die.14 Zo is de Kerk als stichting voorgegeven én krachtens de Geest een altijd nieuw gebeuren, en als zodanig het begin van de vernieuwde schepping die haar voltooiing tegemoet gaat.15 (8) De concrete gestalte die de Kerk doorheen de tijden aanneemt, is derhalve bepaald door de gemeenschap met de Vader door Jezus Christus in de kracht van de Heilige Geest, haar innerlijke levensbron. Die ene Geest wekt in haar – telkens op specifieke wijze – ook de krachten op waarmee de lokale Kerken en de Kerk als geheel zichzelf op- en uitbouwen.16 (9) Zoals de Vader het wil, leeft de Kerk krachtens de Heilige Geest door Jezus Christus van het woord van God en de sacramenten. Zoals Jezus tijdens zijn leven voor de mensen in woord en daad werkzaam is geweest, zo blíjft hij werkzaam door zijn woord en zijn sacramen-
2009 • 248
ten. De Kerk leeft van dat woord en die sacramenten en staat tegelijk te hunnen dienste. (10) Het Woord van God komt in de eerste plaats tot ons in de teksten van het Oude en het Nieuwe Testament. ‘Ieder van ons17 noemt de Heilige Schrift Woord van God omdat in haar het getuigenis van de profeten en de apostelen, aan wie God zijn woord heeft toevertrouwd, op geldige wijze is samengevat. In alle delen van de Schrift, in de Wet, de profetische teksten en de lofzang van de psalmen net zozeer als in het evangelie van de apostelen, gaat het, zo gelooft de hele christenheid, om Jezus Christus, hét Woord van God voor de redding van de wereld’.18 De in de Heilige Schrift neergelegde openbaring en zelfmededeling van God wordt door de Kerk doorgegeven als de grond en de bron van waaruit zij leeft. Voor dat doorgeven vormt de Schrift het waarheidscriterium.19 (11) Door de sacramenten worden de gelovigen op geheimnisvolle wijze maar toch werkelijk verenigd met Christus die geleden heeft en verheerlijkt is. Door de doop worden zij ingevoegd in Christus; bij het breken van het eucharistische brood hebben zij werkelijk deel aan het lichaam van de Heer en worden zij opgenomen in de gemeenschap met hem en met elkaar.20 Vijf andere sacramenten zijn met die twee basissacramenten verbonden: vormsel, biecht, ziekenzalving, priesterwijding en huwelijk.21 In elk van deze sacramenten ziet het katholieke geloof de Heer ons zijn genade schenken en eenheid stichten. Elke keer gaat het niet alleen om de individuele ontvanger, maar ook om de Kerk, die zelf ‘sacrament van de eenheid’22 is.23
249 • 2009
(12) Concreet betekent dat het volgende: • Door de doop wordt een mens lid van de Kerk van Christus, want daardoor heeft hij deel aan het mysterie van Gods heilswerk en wordt hij bevrijd van de heerschappij van de zonde en in Christus herboren tot een nieuw schepsel.24 Onze Kerken kennen de kinderdoop.25 De doop wordt normaal toegediend door een bisschop, een priester of een diaken. In geval van nood mogen ook niet-gewijden dopen; zij moeten daarbij de intentie hebben dat te doen, wat de Kerk bij de doop doet, en bij het onderdompelen of met water begieten van het kind de trinitarische doopformule uitspreken. • In het vormsel ontvangt de gelovige de gaven van de Heilige Geest waarmee datgene kan groeien wat hem in de doop is geschonken. Het vormsel wordt toegediend door de bisschop of door een priester die hij daartoe gevolmachtigd heeft. Als gevolg van een vernieuwing voltrekken beide Kerken de sacramentele initiatie (doop, vormsel en eerste communie) van volwassenen in één kerkdienst, waarin een priester voorgaat. In de Oudkatholieke Kerk van Zwitserland wordt dit ook toegepast bij pasgeboren kinderen: hun sacramentele opname in de Kerk gebeurt in een dienst waarin zowel de doop als het vormsel worden toegediend, beide door een priester. • Het sacrament van de heilige eucharistie is het centrum van het hele kerkelijke leven. In dit sacrament is Christus werkelijk en wezenlijk tegenwoordig en deelt hij zich aan de gelovigen mee om zijn eens voor altijd gebrachte kruisoffer telkens opnieuw werkelijk tegenwoordig te stellen. Beide Kerken zien de eucharistie als dankzegging aan en lofprijzing van de Vader, als gedachtenis van het offer van
17. Dat wil zeggen: ieder van de Kerken die betrokken waren bij de besprekingen van de bilaterale werkgroep van de Duitse bisschoppenconferentie en de kerkelijke leiding van de Verenigde EvangelischLutherse Kerk van Duitsland die leidden tot de publicatie van KiWuS en CS. [NvdV] 18. KiWuS, nr. 12; CS, nr. 46. 19. Zie AK-O/1a, nr. [6] 5. 20. Zie UR, nr. 3 en LG, nr. 7. 21. Zie LG, nr. 11 en AK-O/5. 22. SC, nr. 26. 23. Zie L-RK/3, nr. 18. 24. Zie AK-O/5b 25. Zie het Protocol van de eerste zitting, nr. 1.
29
Christus en als aanwezigheid van Christus in de kracht van de Heilige Geest.26 Alleen een bisschop of een priester kunnen voorgaan in de eucharistie. Zorgvuldig onderzoek van de uitspraken van het Concilie van Trente27 en van de Utrechtse Bisschopsverklaring van 24 september 188928 leidde tot de vaststelling dat beide documenten qua leer en liturgie wezenlijk overeenstemmen. Bovendien betekent het voorbehoud ten opzichte van de uitdrukking ‘transsubstantiatie’ dat van Oudkatholieke kant soms werd gemaakt, geen afwijzing van wat het Concilie van Trente daarmee in overeenkomst met de hele oude Kerk bedoelt, namelijk de ‘conversio’ of ‘metabolè ’.29
26. Zie AK-O/5d en CKK, nr. 1358. 27. Sessio XII de sanctissima eucharistia, in COD III, p. 693-698; Sessio XXII de sanctissimo missae sacrificio, in COD III, p. 732-736. Van laatstgenoemde tekst is een Nederlandse vertaling te vinden op http://www. rkdocumenten.nl/in dex.php?docid=694. 28. UB, nr. 6. 29. Zie het Protocol van de tweede zitting, nr. 1. 30. AK-O/5e. 31. Zie het Protocol van de eerste zitting, nr. 3, en LG, nr. 11. 32. Zie AK-O/5f. 33. Zie Rom 8,17; 2 Tim 2,11-12; 1 Pe 4,13; zie ook LG, nr. 11. 34. Zie AK-O/5g; CKK, nr. 1536 en 1576.
30
• In het boetesacrament worden de zonden vergeven die gelovigen na de doop begaan, maar waarover zij oprecht berouw tonen en die zij voor een priester belijden.30 Voor ernstige zonden, die niet alleen tegen Gods geboden indruisen, maar ook de Kerkgemeenschap schade toebrengen, is na oprecht berouw en een hernieuwde toewending tot God een sacramentele absolutie vereist. Door die laatste schenkt God vergiffenis en worden zij met de Kerk verzoend.31 Het boetesacrament wordt toegediend door een bisschop of een priester. De Oud-katholieke traditie kent zowel deprecatieve als indicatieve absolutieformules. In beide Kerken kan een gelovige niet alleen individueel zijn biecht spreken, maar bestaan ook boetevieringen. Ernstige zonden evenwel kunnen in de Rooms-katholieke Kerk alleen worden vergeven via individuele biecht; in de Oud-katholieke Kerk wordt deze biechtvorm in dergelijke gevallen ten zeerste aanbevolen. • Het Rijk van God verkondigen betekende voor de Heer ook dat hij mensen
genas van lichamelijke en psychische ziekten. Hij droeg zijn leerlingen op hetzelfde te doen. In navolging van het voorbeeld van de Heer en van de apostelen en op grond van het nieuwtestamentische getuigenis in Jak 5,14-16 voltrekt de Kerk het sacrament van de ziekenzalving; daarbij wordt de gelovige met olie gezalfd terwijl over hem gebeden wordt.32 Zo vertrouwt de Kerk de zieke toe aan de lijdende en verheerlijkte Heer, opdat hij hem of haar opbeurt en redt.33 Volgens de regels wordt de ziekenzalving toegediend door een bisschop of een priester. • Het wijdingssacrament (ordo) heeft zijn oorsprong en blijvende basis in de roeping en zending van de apostelen door de verrezen Heer, die hen voor de vervulling van hun opdracht de Heilige Geest heeft meegedeeld. Door het wijdingssacrament wordt de zending die Christus aan zijn apostelen heeft toevertrouwd, in de Kerk tot het eind der tijden voortgezet. Het overdragen van de apostolische dienst aan opvolgers geschiedt in opdracht van de Kerk en gebeurt door handoplegging en gebed. Het ambt dat zo wordt overgedragen, is drievoudig en bestaat uit episcopaat, presbyteraat en diaconaat. Het wijdingssacrament kan alleen geldig worden toegediend door bisschoppen die in de apostolische successie van de Kerk staan. 34 Als college vertegenwoordigen zij de gemeenschap van de lokale Kerken; zij zijn als eersten verantwoordelijk voor de eenheid van deze Kerken en hun blijven in de waarheid. Beide Kerken zien de wijding (net als de doop en het vormsel) als een sacramenteel teken dat niet kan worden herhaald, als een ‘onuitwisbaar merkteken’, zoals het in de westerse theologie heet.
2009 • 250
• Aangaande het sacrament van het huwelijk bestaat tussen de Oud-katholieke en de Rooms-katholieke Kerk overeenstemming over het sacramentele karakter en de onverbreekbaarheid van het monogame huwelijk. Wezenlijk voor de huwelijkssluiting is de instemming van bruid en bruidegom. In de opvatting van de Rooms-katholieke Kerk komt het sacramentele karakter van een huwelijk tussen een man en een vrouw tot stand door de instemming van een gedoopte bruid en een gedoopte bruidegom, waarnaar in naam van de Kerk wordt gevraagd door een daartoe gevolmachtigde ambtsdrager en die zij voor hem uitspreken. In de opvatting van de Oud-katholieke Kerk gebeurt dit door de zegening door een gewijd ambtsdrager. In de leer houden beide Kerken vast aan de onverbreekbaarheid van het huwelijk; daarvoor verwijzen zij naar de wil van God, waarbij zij zich beroepen op Mt19,3-9. Strikt genomen kan aan een huwelijk alleen een eind komen door de dood van een van beide echtelieden. Uit pastorale overwegingen erkent de Oud-katholieke Kerk, net als de Orthodoxe Kerk, voor het ontbinden van een huwelijk nog andere gronden dan de fysieke dood van een van de partners.35 Zo kan het in de Oud-katholieke Kerk in bepaalde gevallen pastoraal verantwoord zijn dat gescheiden mensen weer in het huwelijk treden en tot de sacramenten worden toegelaten.
35. Zie AK-O/5h.
251 • 2009
31
3. DE LOKALE, DE REGIONALE EN DE UNIVERSELE DIMENSIE VAN DE KERK (13) Martyria, leitourgia en diakonia zijn de basisactiviteiten van de Kerk als ruimte van heil en leven die is opengegaan doordat God Jezus Christus en de Heilige Geest heeft gezonden. Kern van die activiteiten is de eucharistie. Daarin smeedt God de gedoopten telkens weer tot gemeenschap en zendt hij hen uit tot dienst aan de mensen. Bij de ambten en diensten die de gemeenschap structureren, neemt dat van bisschop een bijzondere plaats in: als eerste verantwoordelijke voor de basisactiviteiten van de Kerk heeft hij een onmisbare opdracht in verband met de eenheid van de gemeenschap. (14) De zo gevormde Kerk is altijd ‘plaatsgebonden’, wat betekent dat de op die ‘plaats’ levende gedoopten opgenomen zijn in de ruimte van heil en leven, en als Kerk hun taken zelfstandig vervullen. Daarbij wordt de ‘plaats’ nader bepaald door het feit dat de leden van de Kerk ressorteren onder één bisschop, die de eigenlijke voorganger is van de eucharistie en de drager van de persoonlijke episkopè voor het in de waarheid blijven van de plaatselijke Kerk.36
36. Zie verder, nr. 20-26. 37. Zie IBC-statuut, preambule, nr. 3.12; ÖRK-RK/9, nr. 1314. 38. Zie AK-O/3b, nr. [21-24] 2-5; O-RK I/6, nr. [13] 3b. 39. Zie ÖRK-RK/9, nr. 36.
32
tegenwoordig gesteld waarvan sprake is in het oecumenische credo van NiceaConstantinopel. De plaatselijke Kerk is katholiek, enerzijds omdat zij sacramenteel deelheeft aan de hele, alles – God en mens, hemel en aarde – omvattende werkelijkheid van het heil en van de waarheid, en daarin haar eenheid vindt, anderzijds omdat zij in eenheid en gemeenschap is verbonden met andere plaatselijke Kerken waarin zij haar eigen wezen, gegrond in Gods toewending, zowel herkent als erkent.37 Doorheen alle lokale en culturele eigenheden herkennen en erkennen de op deze manier met elkaar verbonden plaatselijke Kerken bij de ander dezelfde werkelijkheid van het mysterie van de Kerk. De identiteit van deze Kerken uit zich in wat zij met elkaar gemeen hebben: het apostolische geloof, de basisvormen van het sacramenteelliturgische leven en de grondbeginselen van de kerkelijke orde met haar drievoudige ambt.38
(15) De martyria, de leitourgia en de diakonia van de bisschoppelijke lokale Kerk worden in de eerste plaats beleefd in de parochiegemeenschappen. Daar gaan de presbyters (priesters) voor in de eucharistie, in naam van de bisschop, en daar vervullen diakens en andere gedoopten die daartoe de opdracht hebben gekregen, hun dienst aan het evangelie van God.
(17) De eenheid en gemeenschap van de lokale Kerken krijgt gestalte op verschillende niveaus die het plaatselijke overstijgen, met als laatste niveau de universele Kerk. Ook op elk van die niveaus wordt de Una Sancta tegenwoordig gesteld, en wel als gemeenschap van lokale Kerken, als communio ecclesiarum of communio communionum ecclesiarum. In deze gemeenschappen van lokale Kerken hebben alle Kerken op gelijke wijze deel aan de volle katholiciteit. Daarom zijn de afzonderlijke lokale Kerken medeverantwoordelijk voor de vormen van gemeenschap die haar overstijgen, tot het universele niveau toe. De lokale Kerk is immers geheel Kerk, maar is niet de hele Kerk.39
(16) In elke lokale Kerk wordt de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk
(18) Deze verantwoordelijkheid voor de gemeenschappen van lokale Kerken en
2009 • 252
voor hun gemeenschappelijke getuigenis berust in de eerste plaats bij de bisschoppen: zij dienen deze op te nemen via synodaal overleg en uit te drukken door samen eucharistie te vieren. (19) Wat haar wezen en sacramentaliteit betreft, is de plaatselijke Kerk niet een onvolledig deel van de universele Kerk. Die laatste is evenmin de som van de lokale Kerken. Beide stellen de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk tegenwoordig die haar voltooiing zal vinden als de hele schepping deelneemt aan de hemelse doxa, wanneer God alles in alles zal zijn. De plaatselijke en de universele dimensie van de Kerk zijn complementair, bepalen elkaar wederzijds en zijn absoluut noodzakelijk voor de vitaliteit en de dynamiek van de Kerk.40
hoofd van het college van bisschoppen;41 men zegt dan bijvoorbeeld dat de deelkerken (dat wil zeggen de lokale Kerken met hun respectieve bisschoppen) zijn gevormd naar haar beeld en dat de ene en enige katholieke Kerk bestaat in en door deze Kerken.42 Dit denkbeeld en deze invalshoek zijn de Oud-katholieke traditie vreemd.
De uitdrukking ‘ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk’ van het credo en het begrip ‘universele Kerk’, die hier betrokken worden op de plaatselijke (= lokale) Kerk, dekken in het ecclesiologische discours van onze beide Kerken niet helemaal dezelfde lading. Met de ‘Una Sancta van het credo’ wordt in beide Kerken de werkelijkheid aangeduid van de gemeenschap van God met zijn schepping die alle generaties gedoopten uit verleden en toekomst (en de rechtvaardigen die het evangelie niet kennen) omvat. Ook de uitdrukking ‘universele’ of ‘katholieke Kerk’ kan in dezelfde zin worden gebruikt. ‘Universele Kerk’ wordt in de Roomskatholieke theologie echter ook anders gebruikt: daar stelt men dat de universele Kerk werkelijkheid is geworden in de zichtbare Kerk (his in terris, hoc in mundo) met de paus als opperherder en
253 • 2009
40. Zie LUDK, nr. 14; 54. 41. Zie bijvoorbeeld LG, nr. 22 en 23; CIC 1983, canones 330331 = CCEO 1990, canones 42-43. 42. Zie LG, nr. 23; ook LG, nr. 8.
33
4. PERSOONLIJKE, COLLEGIALE EN GEMEENSCHAPPELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VOOR DE EENHEID VAN DE KERK EN HAAR BLIJVEN IN DE WAARHEID (20) God heeft de Kerk vele gaven geschonken waarmee zij op haar weg door de tijden de integriteit kan handhaven van de in Jezus Christus en in de Heilige Geest geschapen ruimte van heil en leven die zij is. Bij die gaven hoort ook een aantal ambten en diensten. In de context van het niet aflatende proces van zending over de hele wereld en van inculturatie van het evangelie, behoort het tot de missie van hen die deze ambten en diensten vervullen, de eenheid van de Kerk en haar blijven in de waarheid tot uitdrukking te brengen en te bewaren. Die specifieke taken worden waargenomen in persoonlijke, collegiale en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid (episkopè) – zowel op het niveau van de lokale Kerk als op het bovenlokale (dat wil zeggen: regionale en universele) niveau van de gemeenschap van lokale Kerken.43 (21) In de lokale Kerk is de bisschop de drager van de persoonlijke episkopè. Zijn dienst van het leidinggeven oefent hij uit in verbinding met de overige gelovigen die deelhebben aan het apostolische ambt (het college van presbyters en het diaconaat) en met het geloofsgetuigenis van alle gedoopten.
43. Zie A-RK/15, nr. 35-40; NMC, nr. 67 en 90-98. 44. Zie A-RK/4, nr. 19-23; NMC, nr. 99104.
34
(22) Op het bovenlokale niveau (tot en met op dat van de universele gemeenschap van lokale Kerken) wordt de episkopè in de eerste plaats gedragen door de bisschoppen. Zij vertegenwoordigen de lokale Kerken op synodale bijeenkomsten en nemen eventueel samen met andere leden van het Godsvolk de taak op zich
om de waarheid te zoeken, te vinden en te verkondigen. Het primaat (de dienst van het leidinggeven) en de synodaliteit (gezamenlijke verantwoordelijkheid) komt daarbij een gelijkwaardige rol toe: elke afzonderlijke bisschop moet ervoor zorgen dat hij en zijn collega’s in een synodaal proces de verantwoordelijkheid opnemen waarmee zij zijn belast.44 In de loop van de geschiedenis van de Kerk heeft de primatiale functie verschillende benamingen gekregen en uiteenlopende vormen aangenomen, afhankelijk van de omvang van de bovenlokale gemeenschap van de plaatselijke Kerken die instaan voor de concrete handhaving van de eenheid van de Kerk en voor het getuigenis van de waarheid. Op het universele niveau komt dit primaat de paus toe. We wijzen erop dat de term ‘primaat’ in de vorige alinea wordt gebruikt voor alle niveaus van bovenlokale gemeenschap van plaatselijke Kerken, tot en met dat van de wereldwijde gemeenschap van gemeenschappen van plaatselijke Kerken, en dus niet alleen voor laatstgenoemd niveau.
(23) Overal waar in persoonlijke, collegiale en gemeenschappelijke episkopè de taak wordt uitgeoefend van het handhaven van de gemeenschap van de Kerk en van haar blijven in de waarheid, is het samenwerken van de getuigenisdragers van het geloofsgoed een centraal gegeven. Getuigenisdragers van het geloofsgoed’ is een naam voor de vijf uitingsvormen van het geloof die bijdragen tot geloofsinzicht en geloofsbeslissing: de Heilige Schrift, de traditie, de geloofszin van de gelovi-
2009 • 254
gen, het kerkelijk leerambt en de theologie. Zij komen tot uiting, telkens op een andere manier, in de liturgische overlevering, de symbola en de geloofsbeslissingen van de oecumenische synoden, de eensgezinde uitspraken van het leerambt van de bisschoppen, het gezamenlijke geloofsbesef van de gelovigen en de inzichten van de wetenschappelijke theologie. Brandpunt van al deze uitingen is de Heilige Schrift als getuigenis van de openbaring van de drie-ene God en van zijn heilswil zoals ze in de gemeenschap van de Kerk wordt ontvangen en doorgegeven via wegen waartoe de Heilige Geest de aanstoot geeft. De tocht van de Kerk naar voltooiing in het Rijk van God voert haar langs concrete historische wegen en leidt tot heel uiteenlopende vormen van inculturatie van het geloof. Het samenwerken van de genoemde dragers van het geloofsgoed kan dan ook net zo min zonder creatieve continuïteit met de leer en de geestelijke ervaringen van de vaders en moeders in het geloof als zonder openheid op de levensvragen die in elke tijd weer anders worden geformuleerd.45 Bij de getuigenisdragers van het geloofsgoed kan een onderscheid worden gemaakt tussen degene die als gezaghebbende teksten gelden, zoals de Schrift en de symbola van het geloof, en degene waarin concrete personen (gelovigen, zij die het leerambt uitoefenen, theologen) zich op die teksten beroepen en hen door hun interpretatie situationeel tot hun recht doen komen.
(24) In dit proces van getuigenis en kennis van het geloof komt de apostoliciteit van de Kerk tot uiting in het feit dat de basisactiviteiten van de Kerk in woord en sacrament, leer en ambt, ruimtelijk en tijdelijk afkomstig zijn van de zending van
255 • 2009
Jezus Christus en zijn apostelen en tegenover die missie verantwoord dienen te worden. Het doorgeven van het apostolische ambt door gebed en handoplegging is daarbij een wezenlijk aspect van de apostolische successie en de Kerk dient met al haar levensuitingen in die successie te staan.46 (25) Dat tot concrete uitingen van dit soort synodale besluitvorming in dienst van de eenheid van de Kerk en van haar blijven in de waarheid van het apostolische geloof, de aanstoot is gegeven door de Heilige Geest en dat zij beantwoorden aan de wil van God, blijkt uit hun feitelijke receptie in de Kerk. (26) Met deze gezamenlijke kijk vernieuwen en verbreden de Oud-katholieke en de Rooms-katholieke Kerk het inzicht waartoe zij in 1974 in Duitsland waren gekomen, namelijk dat zij ‘dankbaar’ erkennen dat tussen hen ‘een verregaande gemeenschap’ bestaat ‘qua belijdenis en begrip van het overgeleverde katholieke geloof’ en dat zij zich verheugen ‘over hun overeenstemming in verband met de goddelijke openbaring en het feit dat die wordt doorgegeven via het getuigenis van de Heilige Schrift en van de Kerk, en in verband met de zeven sacramenten en het kerkelijke ambt, dat wordt uitgeoefend door bisschoppen die in de apostolische successie staan.47
45. Zie AK-O/1a, nr. [5] 4; AK-O/3d en CS, nr. 72-73. 46. Zie IBC-statuut, nr. 3.4. 47. VPH.
35
5. DE DIENST VAN DE PAUS AAN DE EENHEID VAN DE KERK EN AAN HAAR BLIJVEN IN DE WAARHEID (27) In alle officiële uitspraken en verklaringen over het primaat van de bisschop van Rome die tot nu toe van Oud-katholieke zijde werden gedaan (zie de appendices), werd de facto een primaat van de paus erkend. Die erkenning sloot aan bij de traditie van de Kerk van Oost en West. Wel wees de Oud-katholieke Kerk de definitie af van het universele primaat en de leerstellige onfeilbaarheid van de paus zoals die te vinden is in de constitutie Pastor aeternus van het Eerste Vaticaans Concilie, wordt bevestigd – zij het in een veel ruimere ecclesiologische context – in de constitutie Lumen Gentium (nr. 3) van het Tweede Vaticaans Concilie, en – op verschillende manieren – is overgenomen in de rechtsbepalingen van de CIC 1983 en van de CCEO 1990. De Oudkatholieke stellingnamen bevatten ook aanwijzingen over de theologische motivatie, de situering in het apostolische ambt van de Kerk en de functie van het primaat van de paus.
48. Namelijk die van 325 (canon 6) en 381 (canon 3); zie ook dat van 451 (canon 28). Zie daarvoor COD I, resp. p. 8-9, 32 en 99-100.
36
(28) In verband met het eerste element, de motivering, verwijst men naar historische omstandigheden als het feit dat aan de bisschop van Rome een erevoorrang werd toegekend zowel door een aantal oecumenische concilies48 – op grond van het feit dat hij zetelde in de hoofdstad van het Romeinse Keizerrijk – als door de patristische traditie – op grond van de zogeheten dubbele apostoliciteit van de stad Rome, die kon bogen op de graven van Petrus en Paulus. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met nieuwtestamentische getuigenissen over de bijzondere plaats van Petrus in de kring van de apostelen (vóór de Verrijzenis) en in de jonge
Kerk (na Pasen). Zo is ook bij de Oudkatholieken de vrij recente uitdrukking ‘Petrusambt’ of ‘Petrusdienst’ in zwang gekomen. Daarmee doelt men op een taak die ondanks de eenmaligheid van de historische Petrus van blijvende betekenis is voor de Kerk, ook al is volgens Oudkatholiek begrip van een rechtstreekse opvolging schijnbaar geen sprake. (29) Wat betreft de situering van de paus als drager van een universeel primaat, maakt de vaak gebruikte uitdrukking primus inter pares duidelijk dat het primaat moet worden gezien in het kader van de synodaliteit en de collegialiteit van de lokale Kerken en hun bisschoppen, meer bepaald in het licht van een theologie van de lokale Kerken of, nog preciezer, in dat van de pentarchie van patriarchaten in de oude Kerk, zodat de paus als eerste van de patriarchen het universele primaat uitoefent. (30) Uitspraken over de functie van het pauselijke primaat beogen vóór alles duidelijk te maken dat degene die het uitoefent in de eerste plaats een persoonlijk teken van de universele eenheid van de lokale Kerken is; verder, dat hij in situaties waarin de gemeenschap van lokale Kerken voor beslissingen wordt gesteld die haar eenheid en haar in de waarheid blijven in gevaar brengen, het voortouw neemt bij initiatieven die bindend zijn voor de lokale Kerken, en coördinerend optreedt bij het nemen van gemeenschappelijke beslissingen; ten slotte, dat men in bepaalde gevallen bij hem in hoger beroep kan gaan. Hoe de rechten en plichten van zijn functies ook concreet omschreven worden, vanuit Oud-katholiek standpunt kan daar geen jurisdictie mee verbonden zijn, althans als daaronder verstaan wordt dat hij gemachtigd is
2009 • 256
om zonder daartoe op passende wijze te zijn uitgenodigd, direct en op gelijk welk ogenblik in te grijpen in lokale Kerken, of om alleen te beslissen in kwesties waarin de gemeenschap-in-waarheid-en-liefde van de lokale Kerken op het spel staat. (31) Volgens de Rooms-katholieke leer is het jurisdictionele en leerstellige primaat ten laatste na het Eerste Vaticaans Concilie een integraal bestanddeel van de Petrusdienst geworden, en wel zo dat bepaalde concrete vormgevingen ervan wel, maar het wezen ervan niet kunnen worden opgegeven.49 Dat houdt in dat degene die de Petrusdienst waarneemt, de persoonlijke opvolger is van de apostel Petrus. ‘Uit de nieuwtestamentische uitspraken over Petrus blijkt dat de vroege Kerk met zijn figuur functies van een leer- en pastorale dienst verbond die betrekking hebben op het geheel van de gemeenten en in bijzondere mate hun eenheid bevorderen.’50 (32) Volgens de Rooms-katholieke leer vloeit daaruit het volgende voort: • ‘De kern van het ambt van universeelkerkelijke verantwoordelijkheid [...] is historisch gesproken gerealiseerd in de persoon en de taakstelling van de bisschop van Rome, de paus van Rome.’51 • ‘Tot de kern van dit ambt behoren alle functies en handelingen die nodig zijn voor het vervullen en verzekeren van zijn universeelkerkelijke opdracht, met name de uiteindelijke leiding- en leerbevoegdheid zonder dewelke de ambtsdrager de hem toevertrouwde zorg voor de eenheid van de Kerk in de waarheid van het evangelie niet doeltreffend zou kunnen behartigen.’52 (33) Van Rooms-katholieke kant erkent men in het huidige oecumenische gesprek
257 • 2009
dat veel bedenkingen tegen deze leer gerechtvaardigd zijn en wordt benadrukt dat de communiostructuur van de Kerk altijd de context moet vormen van het jurisdictieprimaat. Verder stelt men daar duidelijk dat de pauselijke onfeilbaarheid uitsluitend kan worden uitgeoefend in absolute trouw aan het apostolische geloof, zodat een paus die op dit vlak ontrouw is, zijn ambt eo ipso verliest.53 Bovendien heeft het Tweede Vaticaans Concilie de ecclesiale status van nietRooms-katholieke kerken en kerkelijke gemeenschappen opnieuw bekeken en zich daar veel genuanceerder over uitgelaten dan voordien;54 dat had onder meer tot gevolg dat in canon 11 van CIC 1983 de bindende kracht van zuiver kerkelijke wetten beperkt werd tot Rooms-katholieke christenen (in tegenstelling tot wat bepaald werd in canon 12 van CIC 1917, waarin alle gedoopten gebonden werden geacht door de kerkelijke wetten van de Rooms-katholieke Kerk).
49. Zie CS, nr. 154. 50. CS, nr. 163; zie ook CS, nr. 158-163. 51. CS, nr. 193. 52. Ibid. 53. Zie CS, nr. 198; zie ook ibid., nr. 6768, en A-RK/15, nr. 46-48. 54. Zie UR, nr. 3; 15.
37
6. OP WEG NAAR EEN VOLLEDIGE GEMEENSCHAP VAN KERKEN
6.1 Over de methode van de gedifferentieerde consensus (34) De verregaande overeenstemming in interpretatie en belijdenis van het overgeleverde katholieke geloof waarnaar in nr. 26 van deze tekst werd verwezen, werd verder uitgewerkt volgens de beginselen van de oecumenische hermeneutiek. Basisprincipe daarbij is dat de nagestreefde eenheid in geloof niet staat voor uniformiteit, maar voor een veelheid waarin de verschillen die naast de basisovereenstemming blijven bestaan, geen kerkscheidende kracht hoeven te hebben. Het doel van de dialoog is dan ook geen leerstellige overeenstemming tot in het kleinste detail, maar een ‘gedifferentieerde consensus’. Een dergelijke consensus bevat twee aparte bestanddelen: • Een duidelijke uitspraak over de overeenstemming die werd bereikt wat betreft de fundamentele, wezenlijke portee van een leer die tot nu toe omstreden was. • Een verklaring waarin precies wordt gezegd welke verschillen in de leer er nog zijn en waarom die geoorloofd zijn en geen probleem vormen voor de overeenstemming over het fundamentele en wezenlijke.
55. Zie in deze tekst de nummers 5 tot 26.
38
(35) Deze methode van gedifferentieerde consensus is in de recente interkerkelijke dialoog bijzonder vruchtbaar gebleken. Voorwaarde was dan wel dat ze gedragen werd door een hermeneutiek van wederzijds vertrouwen. De methode werkt dus enkel als elk wantrouwen over de opvatting van eenheid uit de weg is geruimd, als de partners elkaar wederzijds vertrouwen en als beide kanten oprecht naar eenheid streven.
De methode van de gedifferentieerde consensus werd met succes toegepast voor Lehrverurteilungen – kirchentrennend (1986-1994), een tekst van de Ökumenischer Arbeitskreis evangelischer und katholischer Theologen (Duitsland), en daarna ook voor Kirche und Rechtfertigung (1994) en voor de Gemeinsame Erklärung zur Rechtfertigungslehre (1999); zie het artikel ‘Methodologie, ökumenische’ in Wolfgang Thönissen (ed.), Lexikon der Ökumene und Konfessionskunde, Freiburg im Breisgau, 2008, p. 871-873.
6.2 Fundamentele overeenkomsten (36) Men heeft vastgesteld dat er overeenstemming is wat betreft de kern van het Kerkbegrip:55 de Kerk is een gemeenschap, in het leven geroepen door de zending van Jezus Christus en de Heilige Geest, waarin de gelovigen sacramenteel deelhebben aan de gemeenschap van de drieene God en geroepen en gemachtigd zijn om het evangelie te verkondigen. Als door God geschapen ruimte van heil en leven die steeds opnieuw een nieuwe dynamiek krijgt, is zij, bij al haar menselijke zwakheden, het begin van het Rijk van God, van de nieuwe schepping van God, en is zij op weg naar het punt waar God alles in alles is. (37) Als aardse gemeenschap wordt de Kerk gestructureerd door ambten en diensten die er zorg voor moeten dragen dat de Kerk via martyria, leitourgia en diakonia haar basisactiviteiten, waarvan de eucharistie de kern uitmaakt, uitoefent. Concreet gebeurt dit laatste in de lokale Kerk, geleid door een bisschop. Elke lokale Kerk stelt de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk van het credo tegen-
2009 • 258
woordig omdat zij deelheeft aan de ruimte van heil en leven die de drie-ene God heeft geopend, en daardoor aan de eenheid en gemeenschap met de andere lokale Kerken. Via een getrapte ruimtelijke uitbreiding nemen die eenheid en gemeenschap uiteindelijk de vorm aan van een universele gemeenschap van gemeenschappen van lokale Kerken (communio communionum ecclesiarum).
6.3 Openstaande vragen
(38) Zowel in de lokale Kerk als in de regionale en universele gemeenschap van lokale Kerken is de verantwoordelijkheid voor de eenheid van de Kerk en voor haar blijven in de waarheid persoonlijk, collegiaal en gemeenschappelijk van aard (episkopè). Op het bovenlokale vlak wordt de episkopè in de eerste plaats gedragen door de bisschoppen; op hun synodale bijeenkomsten vervult telkens één bisschop de dienst van het leidinggeven (primaat); op het universele vlak komt dat synodaal begrepen primaat de paus toe. Voor het duidelijk maken van Gods heilswil aan de mensen, wat de opdracht is van deze dragers van de episkopè, komt een onmisbare rol toe aan de onderscheiden getuigenisdragers van het geloof,56 die alle steunen op de basis van de Heilige Schrift als aan de Kerk geschonken openbaringsgetuigenis.
6.3.1 Openstaande vragen in verband met de ecclesiologie
(39) Als de paus niet uit de communiostructuur wordt losgemaakt, dan hoeft de op het Eerste Vaticaans Concilie geformuleerde leer over het primaat van de paus, zo blijkt uit deze overeenkomsten, in tegenstelling tot vroeger niet meer het gewicht te hebben van een meningsverschil dat oorzaak van scheiding is.
259 • 2009
(40) De vragen die een kerkelijke gemeenschap nog in de weg staan, zijn van verschillende aard: ze zijn van ecclesiologische aard, houden verband met de mariale dogma’s van 1854 en 1950, betreffen de wijding van vrouwen of hebben te maken met kerkrechtelijke problemen.
(41) Zoals blijkt uit de nummers 27 tot 33 (en reeds uit de opmerking bij nummer 19), betreffen de vragen die in dit verband nog om een nader antwoord vragen, enerzijds de ecclesiologische situering van de paus (zoals die concreet wordt uitgewerkt in het kerkelijk recht) in het getuigenis- en levensgebeuren van de Kerk, op elk niveau van ruimtelijke uitgebreidheid, en anderzijds de terugslag van die situering op het begrip van de Kerk als universele gemeenschap van lokale Kerken, respectievelijk van gemeenschappen van lokale Kerken. (42) De teksten van het Tweede Vaticaans Concilie openen vaak nieuwe perspectieven. Zo laat Lumen Gentium geen twijfel bestaan over de betekenis van de lokale Kerken: ‘in en door hen bestaat de ene en enige katholieke Kerk’.57 De genoemde vragen komen echter precies in dit soort teksten het duidelijkst tot uiting, namelijk wanneer deze openheid wordt gecombineerd met de receptie van de op het Eerste Vaticaans Concilie geformuleerde leer over het jurisdictie- en leerstellig primaat van de paus.58
57. LG, nr. 23.
(43) Dat dit niet het laatste woord over de zaak hoeft te zijn, blijkt uit de encycliek
58. Zie bijvoorbeeld LG, nr. 18 en 22; zie ook de ‘nota explicativa praevia’.
56. Zie het nummer 23 van deze tekst.
39
59. In de nummers 95-96. 60. Joseph kardinaal Ratzinger, ‘Die ökumenische Situation – Orthodoxie, Katholizismus und Reformation’, in id., Theologische Prinzipienlehre. Beiträge zur Fundamentaltheolo gie, München, 1982, p. 203-214 (209). 61. Zie nr. 13 tot 15 van deze tekst. 62. LG, nr. 22. 63. Zie nr. 19 van deze tekst. 64. LG, nr. 23: ‘De collegiale saamhorigheid komt eveneens tot uiting in de onderlinge betrekkingen van de afzonderlijke bisschoppen met de particuliere Kerken en de universele Kerk. De paus van Rome, als opvolger van Petrus, is het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid zowel van de bisschoppen als van de menigte van de gelovigen. Evenzo zijn de afzonderlijke bisschoppen het zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in hun particuliere kerken: deze zijn naar het beeld van de universele Kerk gevormd en in en door hen bestaat de ene en enige katholieke Kerk.’ Zie ook LG, nr. 8 en CIC 1983, canon 369. 65. Zie IBC-statuut, preambule, nr. 3; AK-O/3b, nr. [25] 6. 66. LG, nr. 19. 67. Ibid., nr. 20 en 22.
40
Ut unum sint van Johannes Paul II, die daarin vraagt59 met hem ‘een geduldige en broederlijke dialoog aan te gaan’ om een aanvaarde ‘vorm te vinden voor de uitoefening van het’ universele ‘primaat’ in de universele gemeenschap van lokale Kerken die verder reikt dan de Rooms-katholieke Kerk. In dit verband valt ook de volgende uitspraak te overwegen van de huidige paus Benedictus XVI (gedaan in Graz, in 1976): ‘Wat de leer van het primaat betreft, moet Rome van het Oosten niet meer vragen dan in het eerste millennium werd geformuleerd en in praktijk gebracht.’60
(44) In het kader van de gedifferentieerde consensus zijn dus de nog openstaande vragen betreffende leer en praktijk verder te onderzoeken. Ze betreffen vooreerst de verhouding tussen enerzijds de zelfstandigheid die een lokale Kerk of een gemeenschap van lokale Kerken toekomt bij de uitoefening van haar zending61 en bij de keuze van haar bisschoppen, en anderzijds het primaat van de paus, dat wat dit betreft in de Rooms-katholieke visie ‘de volledige, hoogste en universele macht over de Kerk’ insluit.62 (45) De spanning tussen de Rooms-katholieke en de Oud-katholieke invulling van het primaat van de paus, die tot uitdrukking komt in de begrippen ‘jurisdictie- en leerstellig primaat’ en ‘primus inter pares’, die allebei verdere interpretatie behoeven, moet bovendien ook gezien worden tegen de achtergrond van de verschillende invalshoeken van waaruit de universele kerkelijke gemeenschap wordt benaderd:63 terwijl volgens Lumen Gentium de universele of hele Kerk (ecclesia universalis), bestaande in en door de
lokale Kerken, een duidelijk institutioneel karakter heeft,64 komt de eventuele permanente institutionele vormgeving van de alomvattende gemeenschap van lokale Kerken in Oud-katholieke teksten minder duidelijk uit de verf.65 (46) Met het voorgaande hangt nog een ander element samen dat onderwerp van discussie is, maar in onderhavige tekst niet rechtstreeks aan bod komt, hoewel het niet kan worden weggelaten uit het complex van vragen dat hier aan de orde is, namelijk: wat bedoelt men precies met de uitdrukking ‘collegialiteit van de bisschoppen’? In de nummers 19 tot 24 van Lumen Gentium bijvoorbeeld is een opvatting te vinden van de structuur van de gemeenschap van de bisschoppen met de paus als opvolger van Petrus, het hoofd van het apostolisch college en daardoor van de grootheid ‘universele Kerk’ (met haar bisschoppenconferenties), die vreemd is aan de manier waarop de universele gemeenschap van lokale Kerken door de Oud-katholieken wordt begrepen. Volgens Lumen Gentium vormen ‘de twaalf’ de voorafbeelding van het latere college van bisschoppen met de paus als hoofd en als zichtbaar principe en fundament van de eenheid van de universele Kerk. Dit ‘apostolisch college’, met Petrus aan het hoofd, is in zekere zin de oercel van de universele Kerk, die zich vanaf Pinksteren vanuit Jeruzalem uitbreidt ‘tot het uiteinde der aarde’.66 Vanuit dat universeelkerkelijke perspectief wordt dan gezegd dat het college van bisschoppen, met de paus als hoofd, de herderlijke taak van het apostelcollege, met Petrus als hoofd, voortzet.67 Tegen die achtergrond moet ten slotte de uitspraak worden begrepen dat ‘de parti-
2009 • 260
culiere Kerken [...] zijn gevormd naar het beeld van de universele Kerk’,68 evenals de verder reikende uitspraak dat de hoogste macht in de Kerk wordt uitgeoefend door de paus, met of zonder de formele medewerking van het college van bisschoppen.69 Voor de Oud-katholieken daarentegen is het college van bisschoppen – wanneer zij die uitdrukking overnemen – in de eerste plaats een uitdrukking van de onderlinge synodaliteit van de lokale Kerken, waarbij de bisschoppen de eerste voorgangers van de eucharistische bijeenkomsten en getuigen en leraars van het geloof zijn. Daarin manifesteert zich het van oudsher in de eerste plaats lokaalkerkelijke uitgangspunt van de Oud-katholieke ecclesiologie.
(47) Wat betreft de betekenis van de uitdrukkingen ‘Petrusambt’ en ‘Petrusdienst’ hebben de Oud-katholieke Kerken moeite met de opvatting dat het daarbij gaat om een ambt dat door één persoon (‘singulariter’) moet worden uitgeoefend en via persoonlijke opvolging wordt doorgegeven, iets wat dwingend zou zijn af te leiden uit de teksten van het Nieuwe Testament, zodat men zou moeten stellen dat het ‘van goddelijk recht’ is of, anders gezegd, deel uitmaakt van de wil van de Heer in verband met het wezen en de opdracht van de Kerk. Als onder ‘Petrusambt’ wordt verstaan de dienst aan de eenheid, zending en synodaliteit van de door bisschoppen geleide en vertegenwoordigde lokale Kerken, die in universeel perspectief wordt waargenomen door de paus, zou ook de Oud-katholieke theologie inhoudelijk datgene kunnen verdedigen, wat wordt bedoeld met de (haar vreemde) uitdrukking ‘goddelijk recht’ zoals ze in de vorige zin is omschreven.70
261 • 2009
6.3.2 Openstaande vragen in verband met de mariale dogma’s van 1854 en 1950 (48) Verschil van mening is er ook in verband met de door de paus uitgeroepen dogma’s van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria (1854) en van haar Tenhemelopneming (1950), die door de Oud-katholieken worden afgewezen, iets wat in 1977 voor het laatst werd bekrachtigd in de gemeenschappelijke tekst van de Orthodoxe/Oud-katholieke commissie van theologen over ‘De Moeder Gods’. 71 6.3.2.1 Oud-katholieke uitspraken (49) Basisargument voor de Oud-katholieke afwijzing is het feit dat een leer waarvan de Heilige Schrift en de traditie van de oude Kerk op onvoldoende wijze getuigt, niet op bindende wijze door de paus kan worden uitgeroepen tot een door God geopenbaarde en voor het heil noodzakelijke geloofswaarheid. Verder dient deze afwijzing te worden begrepen vanuit de historische context, want de Oud-katholieken associëren beide mariale dogma’s, maar vooral het eerste, uitgeroepen door Pius IX, met een katholicisme dat niet overeenstemde met hun kerkvisie en waar zij ver van stonden. (50) De afwijzing van beide mariale dogma’s72 en het afstand nemen van bepaalde moderne Rooms-katholieke vormen van Mariaverering betekenen voor de Oudkatholieken niet dat zij zich afwenden van ‘het geloof van de oude Kerk zoals het in de oecumenische symbola en in de algemeen erkende dogmatische besluiten van de oecumenische synoden’ is betuigd.73
68. Ibid., nr. 23; zie nr. 45 van deze tekst. 69. LG, nr. 22. 70. Zie ook A-RK/5, nr. 10-15. 71. Zie AK-O/2c. 72. In UB, nr. 3 en IBC 1950.
(51) Uit de Oud-katholieke liturgische ordines en andere, moderne teksten die
73. UB, nr. 1 en AKO/2c.
41
Maria, Maagd en Moeder van God, aangaan, blijkt dat zij in de lofzang van de Kerk aan God een vaste plaats heeft, die verband houdt met het mysterie van de menswording van God: als door God begenadigde die werd uitverkoren om de wereld de Verlosser te schenken en zich met haar ‘ja’ openstelde voor Gods heilsplan, geldt zij als de eerste van alle heiligen, om wier voorspraak de Kerk voor de gelovigen bidt op haar weg naar God. Voor zover haar hele weg naar de eschatologische heerlijkheid van God voor de gemeenschap van de gelovigen transparant is, ziet men in haar ook de typos van de Kerk en het model van de Christusgelovigen, die de gave van de Geest van God ontvangen hebben. Men besteedt de nodige zorg aan het bewaren van de betrokkenheid op God en Christus en van het poëtische en doxologische karakter van de lofprijzing van Maria in de liturgie en de vroomheidsbeleving. 6.3.2.2 De Rooms-katholieke leer
74. LG, nr. 67. 75. CS, nr. 259.
42
(52) Van Rooms-katholieke zijde moet eraan worden herinnerd dat het Tweede Vaticaans Concilie in zijn Dogmatische constitutie over de Kerk ‘de theologen en de verkondigers van het woord van God [met nadruk heeft aangespoord] om bij het beschouwen van de uitzonderlijke waardigheid van de Heilige Maagd zowel elke valse overdrijving als elke overdreven enghartigheid te vermijden. Zich toeleggend op de studie van de Heilige Schrift, de heilige vaders en kerkleraren en de verschillende kerkelijke liturgieën, onder leiding van het leergezag, zullen zij een juiste verklaring geven van de taken en voorrechten van de Heilige Maagd, die altijd naar Christus verwijzen als naar de bron van alle waarheid, heiligheid en vroomheid. Met zorg moeten zij alles ver-
mijden wat in woord of daad de gescheiden broeders of wie dan ook in dwaling zou kunnen brengen omtrent de ware leer van de Kerk.’74 (53) Dienovereenkomstig kon in de bilaterale dialoog tussen de Rooms-katholieke Kerk en de Verenigde Evangelisch-Lutherse Kerk in Duitsland voor de Roomskatholieke zijde aan het volgende worden vastgehouden: • ‘De leer van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria is gebaseerd op de gelovige kennis van de trouw van God, die “alles ten goede keert voor hen die volgens zijn raadsbesluit geroepen zijn” (Rom 8,28). Hij houdt in dat de moeder van Jezus vanaf het ogenblik van haar verwekking door haar ouders buiten het schuldverband stond waarin in principe alle mensen staan. Voor haar geldt echter wat voor alle mensen geldt: “Los van mij kunnen jullie niets” (Joh 15,5). Ook zij werd dus verlost door de rechtvaardigende genade van God in Christus. Alleen gebeurde dat in het licht van zijn toekomstige verlossingsdood reeds vanaf het eerste ogenblik van haar bestaan, terwijl dat bij de andere mensen later (bij de christenen in de doop) gebeurt. Zodoende verduidelijkt het dogma wat de genade van God vermag: hij is soeverein vrij om te roepen wanneer en hoe hij wil. Tegelijk wordt hier de belofte uitgesproken dat God ook ons helemaal in zijn genade wil opnemen.’75 • ‘Ook de leer van Maria’s Tenhemelopneming heeft zijn wortels in de net aangehaalde passage van de Brief aan de Romeinen: “Wie hij [namelijk God] rechtvaardigde, heeft hij verheerlijkt” (Rom 8,30). Dat wil zeggen: wanneer God zich door uitverkiezing en begenadiging tot iemand wendt, en wanneer deze mens in
2009 • 262
geloof deze genade aanneemt en ernaar leeft, dan schenkt God hem helemaal (naar lichaam én ziel) zijn gelukkig makende gemeenschap (de hemel). Wat wij in de laatste zin van de geloofsbelijdenis als hoop voor onszelf uitspreken, wordt in dit dogma in de verleden tijd gezegd over de moeder van de Heer: zij heeft datgene bereikt waarnaar wij nog onderweg zijn – de opstanding uit de doden en het eeuwige leven als vrucht van de rechtvaardigende genade van God.’76 6.3.2.3 Verdere perspectieven (54) Over de kwestie moet nog op een dieper niveau worden gedebatteerd. Dan zal blijken of deze duiding van de beide Mariadogma’s de Oud-katholieken ertoe kan brengen om hun afwijzing van deze dogma’s te heroverwegen. Voor de inhoud van dat van 1950 lijkt dat aanzienlijk makkelijker te zijn dan voor het dogma van 1854. (55) De bestaande verschillen in leer en praktijk moeten ernstig worden genomen. Ze dwingen ons de kwestie op te helderen in een dialoog waarvan mag worden verwacht dat hij tot een expliciete gedifferentieerde consensus leidt. Ondanks de zelfstandigheid en het eigen karakter van elke Kerk moeten we ons afvragen of er geen gemeenschappelijke leer kan zijn. In elk geval moet de moeder van de Heer dan worden gezien in de context van de heilsgeschiedenis waarvan de oude Kerk fundamenteel getuigt. Het is ook belangrijk een onderscheid te maken tussen dogma en dogmatisering. (Er kan een verregaande overeenstemming zijn in de geloofsleer, ook als aan het feit van de dogmatisering niet dezelfde waarde wordt gehecht.) Verder moeten we de antropolo-
263 • 2009
gische betekenis van Maria voor ogen houden: in haar kan voor de hedendaagse mens duidelijk worden hoe God zijn gaven schenkt en wat de mens mag verhopen. 6.3.3 De kwestie van de wijding van vrouwen tot de priesterlijke dienst (56) Verschil van mening is er verder over de wijding van vrouwen tot de priesterlijke dienst. In de meeste Oud-katholieke Kerken van de Unie van Utrecht bestaat die praktijk, al is hij een innovatie in de voor het overige op de oude Kerk georiënteerde kerkelijke discipline. Met dit verschilpunt bevinden we ons echter op een ander niveau dan met de tot nu toe behandelde. De Oud-katholieke en de Rooms-katholieke Kerk huldigen in wezen immers hetzelfde standpunt over de sacramentele ordo van de Kerk: die is drieledig en heeft als kern het bisschopsambt, dat, begrepen in het licht van wat hier eerder77 over de episkopè is gezegd, gebaseerd is op de zending waartoe Jezus Christus in de kracht van de Heilige Geest zijn apostelen opdracht en volmacht heeft gegeven.78 6.3.3.1 De Rooms-katholieke positie (57) Wat de wijding van vrouwen betreft, houdt de Rooms-katholieke Kerk, net als de Orthodoxe Kerk, vast aan wat ze eeuwenlang heeft gedaan: alleen een gedoopte man kan geldig tot priester worden gewijd.79 Zij beroept zich daarvoor op het voorbeeld van Jezus en op de traditie, die tot in de tweede helft van de negentiende eeuw in alle christelijke Kerken gemeengoed was. (58) Hoewel Jezus in de sociaal-culturele context van zijn tijd vrouwvriendelijk
76. Ibid., nr. 260. 77. In de nummers 13 tot 15 en 20 tot 26. 78. Zie meer algemeen AK-O/5g en O-RK I/9. 79. CIC 1983, canon 1024.
43
was, heeft hij geen enkele vrouw opgenomen in de kerkconstituerende groep van de twaalf, zelfs zijn moeder niet. Dat voorbeeld werd in de Kerk altijd gerespecteerd en gold als bindend. Vrouwen werden nooit toegelaten tot de priesterwijding.
80. Deze vertaling van de pauselijke brief is te vinden in Archief van de Kerken, 31 (1976), kol. 935-936 (kol. 935), het Engelse origineel in AAS 68 (1976), p. 599-600 (599). De tekst wordt aangehaald in Ordinatio Sacerdotalis, nr. 1. [NvdV] 81. De oorspronkelijke tekst van de verklaring van 15 oktober 1976 verscheen in AAS 69 (1977), p. 98-116. De vertaling, hier overgenomen uit Archief van de Kerken, 32 (1977), kol. 283-296 (284), is online beschikbaar op http://rkdocumenten.nl/index.php ?docid=223. Ook naar dit document wordt verwezen in Ordinatio Sacerdotalis, nr. 1. [NvdV] 82. Ordinatio Sacerdotalis, nr. 4; het citaat is overgenomen uit de Nederlandse vertaling die online beschikbaar is op http://www.rkdocumenten.nl/index.php ?docid=231. [NvdV] 83. Zie nr. 23 van deze tekst.
44
(59) Daarbij speelt het tekenkarakter van het ambt een niet te verwaarlozen rol. Het wijdingssacrament betekent dat Christus en de Kerk tegenover elkaar staan als hoofd en lichaam en als bruidegom en bruid. In het gewijde ambt moet Christus daarom door een man worden vertegenwoordigd. (60) Toen in de Anglicaanse kerkgemeenschap de vraag van de wijding van vrouwen aan de orde werd gesteld, vatte paus Paulus VI in een brief aan de aartsbisschop van Canterbury, gedateerd op 30 november 1975, in niet mis te verstane bewoordingen het standpunt van de Rooms-katholieke Kerk samen: ‘Zij houdt er aan vast, dat het om zeer fundamentele redenen niet geoorloofd is vrouwen tot priester te wijden. Deze redenen omvatten: het in de gewijde geschriften gegeven voorbeeld van Christus die zijn apostelen alleen uit mannen koos, de bestendige praktijk van de Kerk welke in navolging van Christus alleen mannen heeft gekozen, en haar levende leergezag dat er volhardend aan heeft vastgehouden dat het uitsluiten van vrouwen van het priesterambt in overeenstemming is met het plan van God aangaande zijn Kerk.’80 (61) Dienovereenkomstig heet het in Inter insigniores, de verklaring van de Congregatie voor de Geloofsleer ‘aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap’: ‘De Kerk acht zich uit trouw aan het voorbeeld van
haar Heer, niet gerechtigd vrouwen toe te laten tot de priesterwijding.’81 (62) Ten slotte heeft paus Johannes Paulus II in zijn apostolische brief Ordinatio sacerdotalis van 22 mei 1994 bekrachtigd ‘dat de Kerk geen enkele volmacht heeft vrouwen de priesterwijding toe te dienen, en dat alle gelovigen zich voorgoed dienen te houden aan dit besluit’.82 6.3.3.2 De Oud-katholieke positie (63) In het grootste deel van de Oudkatholieke Kerk is tegen het eind van de vorige eeuw de praktijk ingevoerd om ook vrouwen de opdracht te geven het drievoudig apostolische ambt uit te oefenen, meer bepaald hen te wijden tot de priesterlijke dienst. De nieuwe praktijk dient in te gaan op bezwaren van uiteenlopende aard. (64) Om te beginnen is er het feit van wat tot nu toe in de katholieke Kerk de praktijk was: vrouwen werden niet gewijd tot de priesterlijke dienst. In hoeverre we hier te maken hebben met een authentieke traditie als getuigenisdrager van het geloofsgoed83 of ‘alleen maar’ met een historisch fenomeen (weliswaar van lange duur), is in de oecumene omstreden. (65) De Oud-katholieke theologie is er in meerderheid toe gekomen de niet-wijding van vrouwen in de eerste plaats te zien als een gevolg van de patriarchale en androcentrische cultuur van de oude wereld, waarin ook de Bijbelse traditie haar uitdrukkingsvorm heeft gevonden en waarin men ervan uitging dat vrouwen ondergeschikt zijn aan mannen en derhalve ongeschikt voor openbare leidinggevende taken. In elk geval zijn in de meeste van de al met al weinig talrijke
2009 • 264
getuigenissen van en motiveringen voor het niet-wijden van vrouwen door de eeuwen heen steeds weer argumenten te vinden die uitgaan van een vrouwbeeld waarvoor in een christelijke antropologie nu geen plaats meer is: wat hun ziel of geest betreft, worden vrouwen gezien als ‘voor God’ fundamenteel gelijkwaardig aan mannen, maar wat betreft hun concrete lichamelijke bestaan, waarmee ze in de maatschappelijke relaties van deze wereld staan, gelden ze als tweederangs en aan ‘de’ man ondergeschikt.
de eucharistie: de mannelijke priester zou dan naar Christus verwijzen en de meevierende gemeenschap zou in figuurlijke zin moeten worden begrepen als vrouwelijk, als de genade ontvangend (en dus als ‘mariaal’). (68) Oud-katholieke theologie kan zich niet vinden in de bewijskracht die aan die metaforiek wordt ontleend, noch in de logica van een geslachtssymboliek waarin de betekenis van de mannelijkheid van de godmenselijke verlosser Jezus Christus op ongewone wijze benadrukt wordt; zij laat zich hier leiden door de grondovertuiging van de oude Kerk dat ‘alleen wordt verlost wat aangenomen en met God verenigd is’. En de Heer heeft de hele menselijke natuur aangenomen, een natuur die man en vrouw gemeen hebben.
(66) Om, zonder terug te grijpen naar dit soort veronderstellingen, de voortzetting te verantwoorden van de tot nu toe geldende praxis van het niet-wijden van vrouwen tot de priesterlijke dienst wordt tegenwoordig wel verwezen naar het voorbeeld van Jezus, die in de groep van twaalf alleen mannen opnam. In de Oudkatholieke theologie is men er niet van overtuigd dat uit de keuze van de twaalf en uit hun zending naar het volk van Israël op dwingende wijze de daarin vervatte wil van Jezus voor een regeling in die zin naar voren komt dat het kerkelijke ambt in gewijzigde culturele en heilshistorische omstandigheden moet voorbehouden blijven aan mannen. Er is geen woord van Jezus te vinden op basis waarvan zijn manier van verkiezen dwingend in deze zin dient te worden begrepen.
(69) Zij wijst er ook op dat de bisschop, als voorganger in de eucharistie, in zijn dienst van verkondiging, heiliging en leiding van de hem toevertrouwde kerkgemeenschap weliswaar Jezus Christus representeert (en daardoor de prioriteit tot uiting brengt van het initiatief van God die de mensen het heil schenkt), maar dat hij ook, zoals met name blijkt uit de tot God gerichte gebeden als voorganger in de eucharistische liturgie, de Kerk representeert die door de Heilige Geest is opgebouwd en tot leven gewekt.
(67) Vervolgens is er het argument van de bruidsmetaforiek. De geestelijke relatie tussen Jezus Christus en zijn Kerk zou in dit licht moeten worden gezien en voorgesteld. De dynamiek van de liefde tussen Christus en zijn Kerk, die ten diepste vergelijkbaar is met de liefde tussen bruide-gom en bruid, man en vrouw, zou vragen om een natuurlijk afbeeldende voorstelling in het centrale gebeuren van
(70) Die Oud-katholieke Kerken die na een lange worsteling de wijding van vrouwen tot de priesterlijke dienst hebben ingevoerd, willen daarmee noch de op de Schrift en de traditie gebaseerde apostoliciteit van de Kerk, noch de sacramentaliteit van het wijdingsgebonden kerkelijke ambt in twijfel trekken of in hun wezen veranderen. Met het oog op de culturele verschuivingen die er onder meer voor
265 • 2009
45
hebben gezorgd dat vrouwen voortaan in elk opzicht net als mannen verantwoordelijkheid op zich nemen in leidinggevende taken, menen zij echter dat zij het aan het evangelie en het doorgeven van het geloof verschuldigd zijn een passende stap te zetten – zoals de Kerk in vroeger tijden altijd weer heeft gemeend de kairos te moeten herkennen voor een verantwoorde inculturatie van de boodschap van Christus, waaraan zij juist op deze manier trouw wilde zijn. (71) Binnen de Unie van Utrecht in haar huidige samenstelling (in 2003 trad de in Noord-Amerika gevestigde Poolse Nationale Katholieke Kerk wegens deze kwestie uit de Unie van Utrecht) heeft de uiteenlopende praktijk van het wèl of niet wijden van vrouwen en de motivering van de gemaakte keuze geen kerkscheidend gewicht. (72) Aan de Oud-katholieke zijde rijst de vraag of het verschil in praxis en de bijbehorende theologische motivering een aspect van het christelijke geloof betreffen, dat de kerkelijke gemeenschap als zodanig onmogelijk maakt dan wel toelaat.84 (73) We verwijzen ook naar de beoordeling van de Internationale AnglicaansOrthodoxe Theologische Commissie ‘The Church of the Triune God. The Cyprus Agreed Statement 2006’: ‘Of een dergelijke wijding [namelijk van vrouwen tot het priesterschap] al dan niet in tegenspraak is met de overgeleverde en gerecipieerde dogmatische leer van de Kerk en dus ketters is, kan open blijven voor discussie en voor een open receptieproces.’85 84. Zie nummer 8182 van deze tekst. 85. CAS, IX, 29.
46
Zie ook de ‘gezamenlijke overwegingen’ van een officieus Orthodox/Oud-katho-
liek overleg over de plaats van de vrouw in de Kerk en over de wijding van vrouwen als oecumenisch probleem, dat in 1996 plaatsvond in Levadia (Griekenland) en Konstancin (Polen), in Urs von Arx en Anastasios Kallis (ed.), ‘Bild Christi und Geschlecht’, in IKZ 88 (1998), p. 67-348 (81-82).
6.3.4 Openstaande vragen van kerkrechtelijke aard vanuit Rooms-katholiek standpunt (74) Vanuit het standpunt van het Roomskatholieke kerkelijk recht zijn er nog enkele belangrijke problemen die om een oplossing vragen. In wat nu volgt, worden deze problemen besproken en wordt tegelijk gewezen op mogelijke oplossingen die in verdere gesprekken aan bod kunnen komen. 6.3.4.1 Gehuwde bisschoppen en priesters (75) Hoewel de Rooms-katholieke Kerk eeuwenlang heeft vastgehouden aan de traditie van het celibaat, dat wil zeggen aan de ongehuwde staat van haar priesters en bisschoppen, waarbij deze levensvorm een zaak is van kerkelijke orde en niet dogmatisch is vastgelegd, heeft zij steeds de andere wegen van andere Kerken en tradities erkend. (76) Deze tradities staan kerkelijke gemeenschap niet in de weg, zo blijkt uit de praxis van de met Rome geünieerde Kerken van het Oosten. De Rooms-katholieke Kerk is zich er echter samen met de geünieerde en met de afgescheiden Kerken van het Oosten van bewust dat reeds vroege concilies zich hebben uitgesproken tegen het tot bisschop wijden van een gehuwde priester, en houdt aan die praxis
2009 • 266
vast, zonder evenwel de geldigheid van de bisschopswijding van een gehuwde priester in twijfel te trekken. 6.3.4.2 Voormalige Rooms-katholieke geestelijken (77) De vele voormalige Rooms-katholieke geestelijken (priesters en diakens) in de Oud-katholieke Kerken zijn voor de pastorale dienst van deze Kerken van grote betekenis, maar bemoeilijken de weg naar kerkelijke gemeenschap omdat zij juridisch aan de Rooms-katholieke Kerk gebonden blijven.86 De sancties waaraan zij in de Rooms-katholieke Kerk nog altijd onderworpen zijn, zijn excommunicatie wegens ketterij en schisma87 en suspensie als ze in het huwelijk treden.88 Met beide dwangstraffen wordt de priester het recht ontnomen om zijn wijdings- en jurisdictiemacht uit te oefenen.89 Op grond van de suspensie wegens het aangaan van een huwelijk worden zij van rechtswege verwijderd uit hun kerkelijk ambt in de Rooms-katholieke Kerk.90 (78) Wat betreft de oplossing van de kwestie van de excommunicatie wegens ketterij en schisma, wijzen we op twee elementen: de nummers 5 tot 33 van onderhavige tekst bevatten gedifferentieerde-consensus-overeenkomsten die ons een eind op weg kunnen helpen in de kwestie van de ketterij, en de nagestreefde kerkelijke gemeenschap beoogt de overwinning van het schisma; op die manier kunnen deze strafbare feiten in de toekomst als zodanig vervallen. Vergeleken bij de kernvragen van een wezenlijke overeenstemming over geloofsvragen en leerinhouden, is suspensie als onderdeel van het kerkelijk tuchtrecht van een andere aard.
267 • 2009
Wat is aangevoerd in de nummers 7678 en 79, geldt uitsluitend voor Oudkatholieke geestelijken en gelovigen die uit de Rooms-katholieke Kerk zijn getreden, niet voor hen die in de Oudkatholieke Kerk zijn gedoopt of uit een andere Kerken dan de Rooms-katholieke naar de Oud-katholieke Kerk zijn overgekomen.
(79) Dit betekent dat met het oog op nog bestaande sancties volgende kerkrechtelijke mogelijkheden, met inachtneming van een gedifferentieerde procedure, in overweging moeten worden genomen: • Voormalige Rooms-katholieke geestelijken die thans een ambt vervullen in een Oud-katholieke Kerk, zouden door een eenmalige daad van ontslag uit de jurisdictie van de Rooms-katholieke Kerk (dispensatie van canon 11 van CIC 1983) van excommunicatie en suspensie kunnen worden bevrijd. • Op deze daad ‘de praesenti’, die bijvoorbeeld zou kunnen worden voltrokken in het kader van een ondertekening van een overeenkomst, zou dan een gelaagde procedure ‘de futuro’ moeten volgen: de Oud-katholieke Kerken zullen alles doen wat ze kunnen om toekomstige geestelijken alleen uit eigen rangen te rekruteren. Er zijn reeds lang voldoende opleidingsinstituten en -modaliteiten om dat mogelijk te maken. Ondanks deze inspanningen zullen ook in de toekomst in afzonderlijke gevallen voor pastoraal werk geestelijken worden ingezet die uit de Rooms-katholieke Kerk zijn overgekomen. De Oudkatholieke Kerken beschikken over te weinig eigen jonge kandidaten om die mogelijkheid nu volledig te laten vallen. Overgangen zijn dus ook in de toekomst niet uit te sluiten; hoe dat kan gebeuren, moet nog verder worden afgesproken.
86. CIC 1983, canon 11. 87. Ibid., canon 1364. 88. Ibid., canon 1394, § 1. 89. Ibid., canon 1331, § 1, en canon 1333, § 1. 90. Ibid., canon 194, § 1.3.
47
91. Volgens CIC 1983, canon 1364, § 1. 92. CIC 1983, canon 1024. 93. AAS 86, 1994, p. 548. Zie op de eerder (noot 82) vermelde website onder het nummer 4. 94. CIC 1983, canon 750, § 2, in combinatie met canon 1371, § l. 95. Ketterij (CIC 1983, canon 751) betreft alleen het primaire openbaringsgoed (ibid., canon 750, § l, in combinatie met canon 1364, § l). De leer dat alleen mannen tot priester mogen worden gewijd, maakt als onderdeel van het depositum fidei deel uit van het secundaire openbaringsgoed; zie Congregatie voor de Geloofsleer, ‘Lehrmässiger Kommentar zur Schlussformel der Professio fidei’ (29 juni 1998), in VApS 144 (1998), p. 23-24 (de tekst kan worden gedownload via http://www.nomoka non.de/doku/index.ht ml), en het door J. Ratzinger en T. Bertone ondertekende antwoord van de Congregatie voor de Geloofsleer, gegeven op 28 oktober 1995, op twijfels aangaande de interpretatie van de kwestieuze passage in Ordinatio Sacerdotalis: ‘Responsum ad dubium circa doctrinam in Epist. Ap. “Ordinatio Sacerdotalis” traditam’, in AAS 87 (1995), p. 1114 (online beschikbaar op http://web.infinito.it/utenti/i/interface/Ordinatio.html); vervolg op blz. 49
48
6.3.4.3 Voormalige Rooms-katholieke gelovigen (80) De Oud-katholieke gelovigen die vroeger lid waren van de Rooms-katholieke Kerk, hebben zich door hun overgang strafbaar gemaakt aan ketterij en schisma.91 Daarom geldt ook voor hen wat in de nummers 76 tot 78 van onderhavige tekst over de desbetreffende sancties werd gezegd. De genoemde oecumenische verbintenissen betreffen de Overeenkomst van Bonn (1931) met de Anglicaanse kerkgemeenschap, de toepassing daarvan op de Iglesia Filipina Independiente (1965) en de doelstellingen van de Orthodox/ Oud-katholieke dialoog van 1975-1987 zoals ze werden goedgekeurd door de synoden van de Kerken van de Unie van Utrecht.
6.3.4.4 De priesterwijding van vrouwen (81) Een van de openstaande vragen die in onderhavige tekst werd vermeld, betreft het tot priester wijden van vrouwen waartoe men sinds enige tijd in een aantal Oud-katholieke Kerken is overgegaan. In de Rooms-katholieke opvatting kan alleen een gedoopte man op geldige wijze de priesterwijding ontvangen.92 In Ordinatio sacerdotalis heeft paus Johannes Paulus II deze leer gepresenteerd als definitief te houden.93 Op overtredingen door Rooms-katholieken begaan, staan sancties,94 ook al zijn dat niet dezelfde als van ketters.95 (82) Daarom zouden bij een overeenkomst over een ‘communicatio in sacris’ het toedienen door een vrouwelijke priester aan Rooms-katholieke gelovigen van die sacramenten, moeten worden uitge-
sloten, waarvan het toedienen in de Rooms-katholieke opvatting voorbehouden is aan een gewijde man.
6.4 Oud-katholieke ideeën over de vorm van een mogelijke kerkelijke gemeenschap (83) Kerkelijke gemeenschap met de Rooms-katholieke Kerk, met de bisschop van Rome dus, zou voor de Unie van Utrecht betekenen dat zij blijft bestaan als een Kerk met eigen liturgisch-canonieke structuren en dat haar oecumenische verbintenissen met andere Kerken behouden blijven, maar dat zij in gemeenschap is met de paus, gezien als teken van de universele gemeenschap van lokale Kerken. De fase waarin er een gemeenschap bestaat tussen twee denominationeel te onderscheiden Kerkgenootschappen, iets wat om pragmatische redenen vrij lang kan duren, kan worden gezien als een eerste stap in de genezing van de wond van de scheiding waarvan sprake is in de preambule van onderhavige tekst. (84) Gemeenschap met de bisschop van Rome zou insluiten • dat hij als teken van een bestaande kerkelijke gemeenschap wordt genoemd in de anamnese van de eucharistievieringen van de Oud-katholieke Kerken (net als de aartsbisschop van Canterbury als primaat van de Anglicaanse kerkgemeenschap); • dat hem wordt meegedeeld wie er in de Unie van Utrecht tot bisschop wordt gekozen, waarbij die mededeling en de verwelkoming van de gekozenen door de paus een teken is dat de bestaande kerkelijke gemeenschap in stand wordt gehouden;
2009 • 268
• dat hij op de hoogte wordt gehouden van de stellingnamen en de beslissingen van de Internationale Oud-katholieke Bisschoppenconferentie (IBC); • dat hij het recht heeft om bij stellingnamen en beslissingen van de Internationale Oud-katholieke Bisschoppenconferentie of van afzonderlijke Oudkatholieke Kerken die de bestaande kerkelijke gemeenschap kwetsen in haar geloof en liefde, op dat feit te wijzen en aan te geven hoe de gemeenschap kan worden bewaard;
door de bisschop van Rome wordt vervuld, zou veeleer een model moeten worden gevonden en een overeenkomst moeten worden opgesteld waarin de eerder uiteengezette visie op zijn primaat concreet wordt in een spanningsveld van aan de ene kant de wederzijdse verplichting jegens de gemeenschap en aan de andere kant het subsidiariteitsprincipe.
6.5 Op weg naar verzoening en genezing
(85) Verder dient nog te worden uitgewerkt hoe het kan komen tot regelmatige contacten tussen de Internationale Oudkatholieke Bisschoppenconferentie en de paus, en tussen afzonderlijke Oud-katholieke en Rooms-katholieke bisschoppen van eenzelfde land, als aanzet tot wat ooit een gezamenlijk uitgeoefende episkopè kan worden.96
(87) De Kerken en kerkelijke gemeenschappen die zich verplicht weten tot het inzicht dat de Kerk als gave van God één is zoals zij die in het credo belijden, en dat zij daardoor geroepen zijn om deze ene Kerk als lokale Kerk en als gemeenschap van lokale Kerken te beleven in de spanning tussen eenheid en veelheid, moeten tegenover de scheuringen en vervreemdingen die hebben plaatsgevonden, wegen zoeken van verzoening en genezing. Dat geldt ook voor de bijzondere relatie tussen de Rooms-katholieke en de Oud-katholieke Kerk, vooral omdat die niet alleen het resultaat is van historische en leerstellige feiten, maar ook gekleurd is door emotionele, vaak biografisch bepaalde componenten; daarom vertoont deze relatie duidelijk ook kenmerken van een familieruzie.
(86) Gemeenschap met de paus zou niet insluiten dat de Kerken en bisschoppen van de Unie van Utrecht onderworpen zijn aan zijn jurisdictie, zoals ze in detail omschreven en geregeld is in de bestaande wetboeken van de Rooms-katholieke Kerk (vooral in CIC 1983, maar ook in CCEO 1990). Voor de manier waarop de dienst aan de universele eenheid van de Kerk met het oog op de nagestreefde gemeenschap met de Unie van Utrecht
(88) Een weg naar een gemeenschappelijke toekomst – waarop uiteraard ook analoge wegen met andere Kerken uitkomen – is er slechts, als daarbij ook samen datgene wordt verwerkt, wat in het recente maar ook in het verre verleden vervreemding heeft veroorzaakt en wonden heeft geslagen. Dit aan te pakken met de nodige openheid en gevoeligheid zonder evenwel het doel uit het oog te verliezen, zou een opdracht kunnen zijn voor de
• dat bij conflicten in de Unie van Utrecht van Oud-katholieke zijde zó aan hem kan worden geappelleerd, dat hij, als de mogelijkheden van de Internationale Oud-katholieke Bisschoppenconferentie zijn uitgeput, gerechtigd is om een proces van herbeoordeling van een omstreden zaak op gang te brengen.
269 • 2009
vervolg van blz. 48 zie ook de toelichting daarbij van de Duitse bisschoppenconferentie in: Archiv für Katholisches Kirchenrecht 169 (2000), p. 141-147. 96. Zie A-RK/15, nr. 58-59; L-RK/7, nr. 117-145.
49
nog op te richten bilaterale werkgroepen op nationaal niveau. (89) De mate van overeenstemming tussen onze beide Kerken die uit onderhavige tekst naar voren komt, vervult ons met de hoop dat zij onder Gods leiding de weg naar zichtbare eenheid zullen vinden.
50
2009 • 270
AFKORTINGEN
AAS Acta Apostolicae Sedis, Città del Vaticano 1909 e.v. A-RK/4 ‘Autorität in der Kirche. Gemein same Erklärung zur Frage der Autorität, ihrer Natur, ihrer Praxis und ihrer Konsequenzen der Anglikanisch/Römisch-Katholischen Kommission, Venetië, 1976’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung I, Paderborn en Frankfurt am Main, 19912, p. 159-170. A-RK/5 ‘Autorität in der Kirche II, Windsor, 1981’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung I, Paderborn en Frankfurt am Main, 19912, p. 177-188. A-RK/15 ‘Die Gabe der Autorität. Autorität in der Kirche III. Eine gemeinsame Erklärung der Anglikanisch/ Römisch-Katholischen Internationalen Kommission (ARCIC), Palazzola, 3 september 1998’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung III, Paderborn en Frankfurt am Main 2003, p. 262-289. AK-O/1a ‘Die göttliche Offenbarung und ihre Überlieferung. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Chambésy, 1975’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung I, Paderborn en Frankfurt am Main, 19912, p. 24-26.
271 • 2009
AK-O/2c ‘Die Gottesmutter. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Chambésy, 1977’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung I, Paderborn en Frankfurt am Main, 19912, p. 33-35. AK-O/3b ‘Die Einheit der Kirchen und die Ortskirchen. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Bonn, 1979’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung I, Paderborn en Frankfurt am Main, 19912, p. 4043. AK-O/3d ‘Die Autorität der Kirche und in der Kirche. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission’, Zagorsk en Moskou, 1981, in Dokumente wachsender Übereinstimmung I, Paderborn en Frankfurt am Main, 19912, p. 44-47. AK-O/5 ‘Sakramentenlehre. Texte der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Amersfoort, 1985 en Kavala, 1987’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 3043. AK-O/5b ‘Die Taufe. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Kavala, 1987’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn
51
en Frankfurt am Main, 1992, p. 42-43.
en Frankfurt am Main, 1992, p. 32-33. AK-O/5d ‘Die heilige Eucharistie. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Kavala, 1987’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 34-36. AK-O/5e ‘Die Busse. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Kavala, 1987’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 38-39. AK-O/5f ‘Die Krankensalbung. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Kavala, 1987’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 39-40. AK-O/5g ‘Die Ordination. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Kavala, 1987’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 40-41. AK-O/5h‘ Die Ehe. Text der Gemischten Orthodox-Altkatholischen Theologischen Kommission, Kavala, 1987’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn
52
CAS The Church of the Triune God. The Cyprus Agreed Statement of the International Commission for Anglican-Orthodox Theological Dialogue, Londen, 2006. De tekst is online beschikbaar op http://www.anglicancommunion.o rg/ministry/ecumenical/dialogues/ Orthodox/docs/pdf/The%20Church %20of%20the%20Triune%20God. pdf. CCEO Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1990), lateinischdeutsche Ausgabe, Paderborn, 2000. De Latijnse tekst en vertalingen in een aantal moderne talen zijn te vinden op http://www.ulrichrhode.de/kanon/cceo.html. CIC 1917 Codex Iuris Canonici (Wetboek van canoniek recht van de Roomskatholieke Kerk) van 1917. De Latijnse tekst is te vinden op http://www.intratext.com/IXT/ LAT0813/_INDEX.HTM. CIC 1983 Codex Iuris Canonici (1983), lateinisch-deutsche Ausgabe, Kevelaer, 20015. Nederlandse vertaling: Wetboek van canoniek recht. Latijns-Nederlandse uitgave in opdracht van de Belgische en Nederlandse Bisschoppenconferentie, Brussel en Hilversum, Licap en Gooi & Sticht, 1987. De Latijnse tekst van de CIC kan worden geraadpleegd op http://www.intra-
2009 • 272
am Main, 2000. Online beschikbaar op http://www.velkd.de/ downloads/CommunioSanctorum %281%29.pdf.
text.com/X/LAT0010.HTM, de Nederlandse op http://www.kerkrecht.nl/main.asp?pagetype=onder deel&item=105. IBC
CKK Catechismus van de katholieke Kerk, versie 1997, online beschikbaar op http://www.rkdocumenten.nl/index.php?docid=1&. COD Giuseppe Alberigo e.a. (ed.), Conciliorum oecumenicorum decreta, Bologna, 1962 (19733). Duitse vertaling: Joseph Wohlmuth e.a. (ed.), Dekrete der ökumenischen Konzilien; Band 1: Konzilien des ersten Jahrtausends, Paderborn, 1998; Band 3: Konzilien der Neuzeit, Paderborn, 2002. Engelse vertaling (met de Griekse of Latijnse tekst van de uitgave van Alberigo): Norman P. Tanner (ed.), Decrees of the Ecumenical Councils, 2 delen, Londen en Washington, 1990; deel 1: Nicaea I to Lateran V; deel 2: Trent to Vatican II. CRGK Christkatholisch – Römischkatholische Gesprächskommission (Gesprekscommissie van de christelijk katholieke Kerk en de Rooms-katholieke Kerk van Zwitserland)
Internationale Oud-katholieke Bisschoppenconferentie IBC 1950 ‘Erklärung der Internationalen Altkatholischen Bischofskonferenz zum Mariendogma vom 1. November 1950’, in IKZ 41 (1951), p. 1-2; de tekst is ook opgenomen in Urs Küry, Die Altkatholische Kirche. Ihre Geschichte, ihre Lehre, ihr Anliegen (Die Kirchen der Welt 3), Stuttgart, 1978 (tweede, vermeerderde uitgave, bezorgd door Christian Oeyen; 19823), p. 456-457. IBC-statuut ‘Statuut van de in de Unie van Utrecht verenigde Oud-katholieke bisschoppen’, officiële uitgave in vijf talen, Bern, Beiheft IKZ 91 (2001), p. 43 e.v. voor de Nederlandse versie. De Duitse versie in online beschikbaar op http://de. wikipedia.org/wiki/Utrechter_Erkl %C3%A4rung. IKZ Internationale Kirchliche Zeitschrift. Neue Folge der Revue internationale de Théologie, Bern, 1911e.v., resp. 1893 e.v.
CS Bilaterale werkgroep van de Duitse bisschoppenconferentie en de kerkelijke leiding van de Verenigde Evangelisch-Lutherse Kerk van Duitsland, Communio Sanctorum. Die Kirche als Gemeinschaft der Heiligen, Paderborn en Frankfurt
273 • 2009
IRAD Internationale Römisch-Katholische – Altkatholische Dialogkommission (internationale Roomskatholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie)
53
ken, de Oud-katholieke Kerk en de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland, Utrecht, 2004. Engelse vertaling: Reformation-Catholic Dialogue Commission, ‘The Local and the Universal Dimensions of the Church. A Report Offered to the Leadership of the Uniting Protestant Churches in the Netherlands, the Old Catholic Church and the Roman Catholic Church in the Netherlands, Utrecht 2003’, in: Exchange 37 (2008), p. 396-443.
KiWuS Bilaterale werkgroep van de Duitse bisschoppenconferentie en de kerkelijke leiding van de Verenigde Evangelisch-Lutherse Kerk van Duitsland, Kirchengemeinschaft in Wort und Sakrament, Paderborn en Hannover, 1984. LG Lumen Gentium, dogmatische constitutie over de Kerk, aangenomen door het Tweede Vaticaans Concilie op 21 november 1964, online beschikbaar op http://www. stvitus.nl/concilie/default.asp?pag e=/concilie/bladeren.asp&ConcilieTekstID=3. L-RK/3 ‘Wege zur Gemeinschaft. Gemeinsame Römisch-katholische/Evangelisch-lutherische Kommission 1980’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung I, Paderborn en Frankfurt am Main, 19912, p. 296-322.
NMC The Nature and Mission of the Church. A Stage on the Way to a Common Statement (Faith and Order Paper 198), Genève, 2005. Het document kan worden gedownload op http://www.oikoumene.org/en/resources/documents /wcc-commissions/faith-andorder-commission/i-unity-thechurch-and-its-mission/the-nature-and-mission-of-the-church-a-s tage-on-the-way-to-a-commonstatement.html.
L-RK/8 ‘Kirche und Rechtfertigung. Das Verständnis der Kirche im Lichte der Rechtfertigungslehre. Gemeinsame Römisch-katholische/Evangelisch-lutherische Kommission 1994’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung III, Paderborn en Frankfurt am Main, 2003, p. 317-419. LUDK Commissie Dialoog Reformatie – Catholica (ed.), De lokale en de universele dimensie van de Kerk. Rapport aangeboden aan de leiding van de Samen op Weg-ker-
54
O-RK I/6 ‘Das Geheimnis der Kirche und der Eucharistie im Licht des Geheimnisses der Heiligen Dreifaltigkeit. Dokument der Gemischten Internationalen Kommission für den theologischen Dialog zwischen der Römisch-Katholischen Kirche und der Orthodoxen Kirche, München, 1982’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 531-541. O-RK I/9 ‘Das Weihesakrament in der sakramentalen Struktur der Kirche, ins-
2009 • 274
besondere die Bedeutung der Apostolischen Sukzession für die Heiligung und Einheit des Volkes Gottes. Dokument der Gemischten Internationalen Kommission für den theologischen Dialog zwischen der Römisch-Katholischen Kirche und der Orthodoxen Kirche, Valamo, 1988’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 556-567.
genomen door het Tweede Vaticaans Concilie op 4 december 1963, online beschikbaar op http://www.stvitus.nl/concilie/default.asp?page=/concilie/bladeren.asp&ConcilieTekstID=1. UB Utrechtse Bisschopsverklaring (1889), opgenomen in ‘Statuut van de in de Unie van Utrecht verenigde Oud-katholieke bisschoppen’, officiële uitgave in vijf talen, Bern, Beiheft IKZ 91 (2001), p. 43-59 voor de Nederlandse versie; zie ook Angela Berlis e.a. (ed.), De Oud-katholieke Kerk van Nederland. Leer en leven, Zoetermeer, 2000 (19791), p. 116; zie voor de Duitse versie ook U. Küry, Die Altkatholische Kirche, op. cit., p. 452-453, en http://www.altkatholisch.de/utrechter_union/utr echter_erklaerung/index.html.
ÖRK-RK/9 ‘Die Kirche: lokal und universal. Ein von der Gemeinsamen Arbeitsgruppe der Römisch-Katholischen Kirche und des Ökumenischen Rates der Kirchen in Auftrag gegebenes und entgegengenommenes Studiendokument, 1999’, in Dokumente wachsender Übereinstimmung II, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 732-750. UR
PNCC
Unitatis Redintegratio, decreet over de katholieke deelneming aan de oecumenische beweging, aangenomen door het Tweede Vaticaans Concilie op 21 november 1964, online beschikbaar op http://www.stvitus.nl/concilie/default.asp?page=/concilie/bladeren.asp&ConcilieTekstID=5.
Polish National Catholic Church (Poolse Nationale Katholieke Kerk) PKK Pools-katholieke Kerk Protokoll ‘[Die drei ersten] Protokolle der Gemeinsamen Kommission der Römisch-Katholischen und der Alt-Katholischen Kirche Deutschlands über Übereinstimmungen in Lehre und Praxis, 1968’, in Wolfgang Krahl, Ökumenischer Katholizismus, Bonn, 1970, p. 171-172. SC Sacrosanctum Concilium, constitutie over de heilige liturgie, aan-
275 • 2009
VApS Verlautbarungen des Apostolischen Stuhls (uitgegeven door de Duitse bisschoppenconferentie), Bonn, 1975 e.v. De meeste van deze teksten kunnen worden gedownload op http://dbk.de/ schriften/verlautbarungen/index. html.
55
VPH ‘Vereinbarung über pastorale Hilfen zwischen der alt-katholischen und der römisch-katholischen Kirche in Deutschland’, in Kirchliches Amtsblatt für die Diözese Münster, nr. 8 (1 april 1975), p. 67-68. Zie ook de gedetailleerde vaststellingen in ‘Hinweise zum Verständnis und zur Durchführung der zwischen der alt-katholischen und der römisch-katholischen Kirche in Deutschland getroffenen Vereinbarung über pastorale Hilfen’, ibid., p. 69-73, waar wordt gezegd dat ‘er wat betreft belijdenis, verkondiging en begrip en praktijk van de liturgie een verregaande gemeenschap in geloof bestaat’ (p. 71). De betrokken teksten zijn ook te vinden in IKZ 74 (1984), p. 121127, en in Beilage zum Amtlichen Kirchenblatt des Katholischen Bistums der Alt-Katholiken in Deutschland, 1987, nr. 1. ZN ‘Zürcher Nota. Nota über das Verhältnis zwischen den alt-katholischen Kirchen und der römischkatholischen Kirche’ (1968), in Kirchliches Amtsblatt für die Diözese Münster, nr. 8 (1 april 1975), p. 68-69; ook opgenomen in IKZ 74 (1984), p. 122-123; Nederlandse vertaling: ‘Nota betreffende de verhouding tussen de Oud-katholieke Kerk en de Rooms-katholieke Kerk’, in Archief van de Kerken, 27 (1972), kol. 1042-1044.
56
2009 • 276
LIJST VAN DE LEDEN EN DE ZITTINGEN VAN DE INTERNATIONALE ROOMSKATHOLIEKE / OUD-KATHOLIEKE DIALOOGCOMMISSIE
2. 02. – 03.12. 2004 Bern CH (Christkatholisches Kirchgemeindehaus) 3. 22. – 24. 05. 2005 Würzburg D (St. Burkardus-Haus)
Rooms-katholieke leden Emeritus bisschop prof. dr. Paul-Werner Scheele, Würzburg D (covoorzitter) Hulpbisschop Johannes Gerardus Maria van Burgsteden, Haarlem NL (op de vierde zitting vertegenwoordigd door drs. Pieter Kohnen, Utrecht NL) Kan. prel. Hubert Bour, Rottenburg D Prof. dr. Heinrich J. F. Reinhardt, Bochum D Prof. dr. Hans Jörg Urban, Paderborn D Secretaris Mgr. dr. Matthias Türk, Vaticaanstad Oud-katholieke leden Bisschop Fritz-René Müller, Bern CH (copresident) Prof. dr. Jan Visser, Zeist NL Prof. dr. Angela Berlis, Utrecht NL Prof. dr. Günter Esser, Bonn D Prof. dr. Urs von Arx, Bern CH Secretarissen Lic. theol. Maja Weyermann, Bern CH (eerste en tweede zitting) Drs. Peter-Ben Smit, MA, Bern CH (derde en vierde zitting) Pastoor Harald Münch, Egmond aan Zee NL (vijfde zitting) Pr. mag. Martin Eisenbraun, Salzburg A (zesde tot elfde zitting)
4. 23. – 25. 10. 2005 Würzburg D (Schönstattzentrum Marienhöhe) 5. 07. – 09. 05. 2006 Elspeet NL (Mennorode Conferentiecentrum) 6. 24. – 26. 09. 2006 Würzburg D (Exerzitienhaus Himmelspforten) 7. 06. – 08. 05. 2007 Bonn D (Alt-Katholisches Gemeindezentrum St. Cyprian) 8. 14. – 16. 10. 2007 Würzburg D (St. Burkardus-Haus) 9. 01. – 03. 06. 2008 Bern CH (Christkatholisches Kirchgemeindehaus) 10. 19. – 21. 10. 2008 Würzburg D (St. Burkardus-Haus) 11. 10. – 12. 06. 2009 Salzburg A (Johannes Schlössl der Pallottiner)
Zittingen: 1. 10 – 12. 05. 2004 Bern CH (Christkatholisches Kirchgemeindehaus)
277 • 2009
57
APPENDICES
Officiële Oud-katholieke uitspraken over het primaat van de bisschop van Rome
Tekst 1 Programma van het katholiekencongres in München, 22 tot 24 september 187197
97. Overgenomen uit Johann Friedrich von Schulte, Der Altkatholicismus. Geschichte seiner Entwicklung, inneren Gestaltung und rechtlichen Stellung in Deutschland, Giessen 1887 [herdruk: Aalen 1965 en 2002], p. 22-24 (23). De tekst is online beschikbaar op http://www.altkatholisch.de/information/geschichte/d okumente/muenche n_ii/index.html. 98. Overgenomen uit ‘Statut der Internationalen Altkatholischen Bischofskonferenz (IBK)’, Beiheft zu IKZ 91, 2001, p. 25-27 (25-26); zie ook Urs Küry, Die Altkatholische Kirche. Ihre Geschichte, ihre Lehre, ihr Anliegen (Die Kirchen der Welt 3), Stuttgart, 1978 (tweede, vermeerderde uitgave door Christian Oeyen; 19823), p. 452-453. 99. Overgenomen uit IKZ 10 (1920), p. 89-96 (91-94).
58
II. Wij houden vast aan de oude structuur van de Kerk. Wij verwerpen elke poging om de bisschoppen te verdringen uit de directe en zelfstandige leiding van de afzonderlijke Kerken. Wij verwerpen de in de Vaticaanse decreten vervatte leer dat de paus de enige door God aangestelde drager is van alle kerkelijke gezag en ambtelijke macht, omdat wij die in tegenspraak achten met de Tridentijnse canon waarin wordt gestipuleerd dat God een hiërarchie van bisschoppen, priesters en diakens in het leven heeft geroepen. Wij bekennen ons tot het primaat van de bisschop van Rome, zoals het op grond van de teksten van de vaders en van de concilies in de oude, onverdeelde christelijke Kerk werd erkend.
Tekst 2 Utrechtse Bisschopsverklaring, 24 september 188998 2. Als met het geloof der oude Kerk in tegenspraak en de oude kerkelijke grondwet vernietigend verwerpen wij de vaticaanse besluiten van 18 juli 1870 over de onfeilbaarheid en het alomvattend bisschopsambt of de kerkelijke oppermacht van den paus van Rome. Dat belet ons echter niet het historische primaat te erkennen zooals verscheiden oecumenische conciliën en de vaders van de oude
Kerk dat aan de bisschop van Rome als den Primus inter pares (de eerste onder zijne gelijken) toegekend hebben met instemming van de gansche Kerk der eerste tien eeuwen.
Tekst 3 Mededeling van de Oud-katholieke bisschoppen die op 28 en 29 april 1920 in Utrecht in vergadering bijeenwaren99 II. In april 1923 zal het tweehonderd jaar geleden zijn dat de oude Kerk van Utrecht zich gedwongen zag om, teneinde haar waardigheid en rechten te bewaren, volgens de tot dan toe geldende canonieke orde een aartsbisschop te kiezen en hem dan door een katholieke bisschop te laten wijden, hoewel de pauselijke curie voordien jarenlang een dergelijke herbezetting van de aartsbisschoppelijke stoel verhinderd had en die ook op dat ogenblik niet wilde toestaan. Zoals te voorzien was, kreeg de gekozene geen goedkeuring en werd over hem en zijn Kerk de excommunicatie uitgesproken. Onder strikt vasthouden aan de katholieke geloofsleer en de kerkelijke orde en met de hulp van God is de Kerk van Utrecht erin geslaagd de stormen van de tijden te doorstaan, al werd zij lang geïsoleerd en betwist. Toen een halve eeuw geleden de absolute machtsvolheid en de leerambtelijke onfeilbaarheid van de paus van Rome tot dogma werden verheven en de katholieken die inzicht hadden gekregen in de onjuistheid en de draagwijdte van de nieuwe dogma’s, zich in geweten verplicht zagen in opstand te komen tegen de nieuwe regeling en door het organiseren van onafhankelijke gemeenten het mogelijk te maken dat men bleef deelhebben aan de zegeningen van de katholieke godsverering, was de Nederlandse Kerk in
2009 • 278
staat om zich om deze gemeenten te bekommeren en hen behulpzaam te zijn door hen het katholieke episcopaat door te geven, zodat zij het katholieke priesterschap en de katholieke eredienst konden behouden. De dag waarop de meerderheid van de op het Vaticaans Concilie verzamelde bisschoppen ondanks alle bezwaren, protesten en waarschuwingen de noodlottige decreten heeft afgekondigd, ligt nu vijftig jaar achter ons, en wij kunnen in nederige dankbaarheid de genade van God prijzen, die de Nederlandse Kerk in de voorbije twee eeuwen van alle gevaren heeft gered. Tegelijk voelden wij ons gedrongen andermaal ten aanschouwen van iedereen te verklaren dat wij ook verder van zins zijn ons onder geen voorwaarde van de katholieke grond te laten verdringen, en dat wij ons ook in de toekomst zullen beijveren, in navolging van de overleden generaties Oud-katholieke geloofsgetuigen, de jezuïtische omvorming van het katholicisme naar vermogen te pareren. Deze overtuiging hebben wij uitgedrukt in de volgende resolutie: In overweging nemend 1. dat volgens de oude katholieke geloofsregel in de Kerk van Jezus Christus als bindende leer alleen geldig is wat in de Heilige Schrift is geopenbaard en in de Kerk ‘altijd, overal en door allen werd geloofd’;100 2. dat de besluiten van de vierde zitting van het Vaticaans Concilie in flagrante tegenspraak zijn met de katholieke geloofsregel, zoals blijkt uit het volgende: a. een behoorlijk aantal vooraanstaande vaders van het Vaticaans Concilie, die zowel in aantal als qua vorming een aanzienlijk deel van de katholieke christenheid vertegenwoordigden, heeft tijdig bezwaren geuit tegen de op de vierde zit-
279 • 2009
ting van het concilie gedogmatiseerde leerstellingen, en daarin onweerlegbaar aangetoond dat deze leerstellingen niet tot bindende dogma’s kunnen worden uitgeroepen; b. deze bezwaren worden niet ontkracht door het feit dat deze concilievaders zich achteraf hebben onderworpen aan de besluiten zoals ze door de meerderheid waren genomen; c. sinds 18 juli 1870 is in een onoverzienbare massa exegetische, kerkhistorische en kerkrechtelijke geschriften talloze keren aangetoond dat de decreten van de vierde zitting van het Vaticaans Concilie in tegenspraak zijn met de leer van de Heilige Schrift en van de kerkelijke traditie; en in overweging nemend 3. dat deze decreten voor ontwikkelde katholieken die onder de pauselijke jurisdictie vallen, een ernstige bron van ergernis zijn, die het geweten in de war brengt, en voor de christelijke Kerken die niet van Rome afhangen, een onoverkoombare hinderpaal voor kerkelijke toenadering en eenheid; 4. dat de nieuwe Codex juris canonici die met Pinksteren 1917 plechtig door Benedictus XV werd afgekondigd, de ‘hele volheid101 van de ‘gewone en onmiddellijke102 jurisdictiemacht die door het Vaticaans Concilie aan de paus van Rome werd toegekend, alle zaken van geloof, zeden, kerkelijke orde en bestuur van de Kerk betreft103 en zich uitstrekt over ‘alle kerken, herders en gelovigen’,104 en waartegen geen beroep mogelijk is, in alle denkbare details heeft omschreven en in de vorm van bindende wetten gegoten, en bijgevolg van nu af aan in al zijn onderdelen effectief kan worden toegepast;
100. Vincentius van Lérins, Commonitorium II,5. [NvdV] 101. CIC 1917, canon 218, § 1. [NvdV] 102. Ibid., canon 218, § 2. [NvdV] 103. Ibid., canon 218, § 1. [NvdV] 104. Ibid., canon 218, § 2. [NvdV]
59
5. dat deze nieuwe regeling, die in tegenspraak is met de eigen aard en zelfstandigheid van de christelijke naties, die haar oorsprong heeft in de voorzienigheid en het wereldbestuur van God en die in de ongedeelde christelijke Kerk altijd onaangevochten is gebleven, ertoe leidt dat de Kerk, voor zover zij zich onderwerpt aan de paus van Rome, een absolute monarchie wordt en dat onder voorbijgaan van de aanmaning van de Heer dat ‘het onder jullie zo niet hoort te zijn’ (Mc 10,43) – namelijk zoals in de wereld, waar de vorsten en de groten over hun onderdanen macht en dwang uitoefenen –, nu juist toch alle katholieken worden verplicht om een heerser te erkennen die de hele christelijke Kerk met absolute macht bestuurt, zijn macht naar het heet onmiddellijk van God krijgt en bij de uitoefening van die macht op het gebied van geloof en zeden aan geen enkele dwaling onderhevig is:
105. Aurelius Augustinus, Zeven boeken over het doopsel, boek 2, nr. 3.4. 106. Overgenomen uit IKZ 59 (1969), p. 294-295; opnieuw afgedrukt in Heinrich Stirnimann en Lukas Vischer (ed.), Papsttum und Petrusdienst (Ökumenische Perspektiven 7), Frankfurt am Main, 1975, p. 144-145. De tekst is online beschikbaar op http://www.altkatholisch.de/information/geschichte/d okumente/zum_primat/index.html.
60
tekenen ondergetekende katholieke bisschoppen in het vijftigste jaar na het Vaticaans Concilie in naam van de katholieke Kerken die zij vertegenwoordigen, nogmaals plechtig protest aan tegen de op de vierde zitting van deze bijeenkomst afgekondigde besluiten en tegen wat zij op het oog hebben, namelijk de definitieve bekrachtiging van een pauselijk systeem dat grotendeels steunt op verdraaiing van het oude kerkelijk recht, middeleeuwse machtsaanmatiging en opvattingen van de moderne jezuïetenorde. Tegelijk spreken zij de wens uit dat ontwikkelde katholieken die weten en erkennen dat de Vaticaanse decreten onjuist zijn en dat hun portee niet te onderschatten is, maar die onder de jurisdictie van de paus van Rome zijn gebleven, indachtig de door de heilige Augustinus als van-
zelfsprekend aangehaalde regel dat als een concilie zich vergist, het volgende concilie die dwaling moet verbeteren,105 ernstig en zonder ophouden zullen eisen dat de synode die op 20 oktober 1870 niet werd afgesloten maar alleen verdaagd, haar werk weer opneemt en verklaart dat de op 18 juli 1870 genomen besluiten niet meer van kracht zijn.
Tekst 4 Twaalfde internationale Oud-katholieke conferentie van theologen in Bonn, 813 september 1969: ‘Stellingen over het primaat’106 1. In artikel 2 van de Utrechtse Bisschopsverklaring van 1889 wordt het ‘historische primaat van de bisschop van Rome’ erkend, maar wordt niet ingegaan op de vragen die daarmee samenhangen. Met de huidige oecumenische situatie voor ogen moeten wij dan ook duidelijk maken hoe wij deze formulering verstaan. 2. Allereerst dient te worden gezegd dat in het getuigenis van het Nieuwe Testament een traditie te vinden is volgens welke Petrus duidelijk op de voorgrond treedt als initiatiefnemer: hij is de eerste belijder, hoofdgetuige van de verrijzenis en de leidende figuur in de gemeente van Jeruzalem bij het nemen van fundamentele beslissingen in de Kerk. 3. Hoewel uit dit op de voorgrond treden niet kan worden afgeleid dat er bepaalde juridische bevoegdheden aan ten grondslag liggen en de eenmaligheid van Petrus’ positie als apostel elke gedachte aan opvolging in strikte zin uitsluit, geloven wij dat de bijzondere positie van Petrus voor de Kerk een belangrijke betekenis heeft.
2009 • 280
4. Omdat de Kerk leeft van het luisteren naar de opdracht die in de Heilige Schrift vervat ligt, moeten de taken die aan Petrus werden toegekend, ook nu in de structuur van de Kerk tot hun recht komen. 5. Er kan worden geconstateerd – mogelijke dogmatische gevolgtrekkingen blijven hier buiten beschouwing – dat de functie die Rome in de loop van de geschiedenis van de Kerk toeviel, in het teken stond van het opnemen van die taak. Deze vaststelling behoudt haar betekenis voor de hele geschiedenis van het Romeinse primaat, ook al kwam die betekenis niet altijd even helder naar voren. 6. Ondanks de vele fatale ontwikkelingen die in het verleden tot meer dan één schisma hebben geleid, onder meer dat van Utrecht, werd op het Eerste Vaticaans Concilie vanuit een vooraf opgevat idee met axiomatische waarde een autoriteitsdenken gedogmatiseerd dat geen grond heeft in Schrift en traditie. Pas sinds de ontwikkeling die onlangs door het Tweede Vaticaans Concilie werd mogelijk gemaakt, wordt ook in de Rooms-katholieke theologie gezocht naar een omschrijving van de functie van het primaat waarbij dit werkelijk ten dienste staat van de Kerk. 7. Overeenkomstig de functie die Petrus volgens het getuigenis van de Schrift vervulde, bestaat de taak van het ‘Petrusambt’ erin in alle situaties waarin een beslissing moet worden genomen, initiatieven te nemen die het de Kerk mogelijk maken en haar uitnodigen om tot een gemeenschappelijke beslissing te komen, haar geloof uit te spreken en haar eenheid zichtbaar te maken. Als onverdeelde dienst aan Christus, zijn Kerk en de
281 • 2009
wereld, moet deze functie worden begrepen als een verplichting en niet als een rechtsbevoegdheid. In het kader van de huidige oecumenische ontwikkelingen, waarin het verlangen van de wereld naar eenheid wordt weerspiegeld, komt het vervullen van deze dienst een veelomvattende betekenis toe.
Tekst 5 Verklaring van de Oud-katholieke bisschoppen van 18 juli 1970: ‘Het primaat in de Kerk’107 Terugblikkend op de afkondiging, op 18 juli 1870, van de besluiten van het Eerste Vaticaans Concilie over het universele jurisdictieprimaat en de leerstellige onfeilbaarheid van de bisschop van Rome, en met het oog op de huidige oecumenische toestand, leggen de bisschoppen van de aan het eind aangehaalde, in de Unie van Utrecht verenigde Oud-katholieke Kerken volgende verklaring af: 1. In overeenstemming met de fundamentele verklaring van het eerste Oud-katholiekencongres van 1871 in München ‘bekennen wij ons tot het primaat van de bisschop van Rome, zoals het op grond van de teksten van de vaders en van de concilies in de oude, onverdeelde christelijke Kerk werd erkend’. Precies daarom houden wij ook vast aan de ‘Utrechtse verklaring van de Oud-katholieke bisschoppenconferentie van 1889’, waarin na het verwerpen van ‘de decreten over de onfeilbaarheid en het universele episcopaat van de paus van Rome’ uitdrukkelijk wordt gezegd: ‘Dat belet ons echter niet het historische primaat te erkennen zooals verscheiden oecumenische conciliën en de vaders van de oude Kerk dat aan de bisschop van Rome als den
107. Overgenomen uit IKZ 60 (1970), p. 57-59; opnieuw afgedrukt in Heinrich Stirnimann en Lukas Vischer (ed.), Papsttum und Petrusdienst (Ökumenische Perspektiven 7), Frankfurt am Main, 1975, p. 141-144; Urs Küry, Die Altkatholische Kirche. Ihre Geschichte, ihre Lehre, ihr Anliegen (Die Kirchen der Welt 3), Stuttgart, 1978 (tweede, vermeerderde uitgave door Christian Oeyen; 19823), p. 458-460. De tekst is online beschikbaar op http://www.altkatholisch.de/information/geschichte/d okumente/nach_hu ndert_jahren/index. html.
61
Primus inter pares (de eerste onder zijne gelijken) toegekend hebben met instemming van de gansche Kerk der eerste tien eeuwen.’ Wij zijn ons er daarbij van bewust dat deze uitspraken inhoudelijk verder moeten worden uitgewerkt om tot een vollediger begrip van het primaat in de Kerk te komen. 2. Wij erkennen dat volgens het getuigenis van de Schrift Petrus onder de apostelen, die van hun Heer allen dezelfde taken en volmachten hadden gekregen, duidelijk naar voren kwam als ‘eerste onder gelijken’, omdat hij de eerste was die Christus beleed als Zoon van God, omdat hij een van de voornaamste getuigen van de verrijzenis was en omdat hij in de eerste gemeente een leidende figuur is in situaties waarin fundamentele beslissingen dienden te worden genomen.
108. Zie het tweede boek van de vita van Gregorius de Grote door de diaken Johannes in Patrologia Latina (Migne) 75, kol. 87A, waar verteld wordt dat Gregorius met deze uitdrukking reageerde op de titel ‘universeel bisschop’ die de toenmalige patriarch van Constantinopel, Johannes de Vaster, zichzelf aanmat, en dat hij de eerste was om zijn brieven met die uitdrukking te beginnen. [NvdV]
62
Petrus, die volgens Mt 16,16-17 als eerste beleed dat Jezus de Zoon van God is, wordt door Jezus ‘rots’ genoemd. Dat hij deze rots is, blijkt uit het feit dat de anderen hem bijstaan. Daarom krijgt hij volgens Lc 22,32 de opdracht het geloof van zijn broeders te sterken en wordt hem volgens Joh 21,17 heel nadrukkelijk de opdracht gegeven als herder voor allen zorg te dragen. Hoewel de bijzondere opdracht die Petrus ten deel is gevallen, even eenmalig is als het apostolaat, behoudt Petrus als ‘rots’ voor de Kerk en haar eenheid een blijvende betekenis als richtinggevend symbool. 3. In overeenstemming met de oude Kerk zijn wij van mening dat de ene en hele Kerk tegenwoordig is in de lokale Kerken, geleid door bisschoppen, metropolieten en patriarchen, en dat deze Kerk haar vertegenwoordigers en herders heeft in de totaliteit van
de bisschoppen, onder wie aan de bisschop van Rome een voorrang werd toegekend die tot teken van eenheid uitgroeide. Historisch gesproken trad de gemeente van Rome met haar bisschop in het gemeenschapsleven van de hele Kerk reeds vroeg naar voren. De verering van Petrus en Paulus, martelaren en apostelen, is daar evenmin vreemd aan als het feit dat Rome als hoofdstad van het keizerrijk een belangrijker plaats innam dan andere steden. Eerst langzamerhand kwam daar een derde element bij: voor de erevoorrang van de bisschop van Rome ging men een beroep doen op de bijzondere positie van Petrus en op nieuwtestamentische passages over hem. Maar precies door dit beroep op de Schrift als getuige van de goddelijke openbaring is het van daaruit als blijvende opdracht begrepen ambt ertoe verplicht om heel bijzonder een dienende band te onderhouden met alle bisschoppen en alle Kerken. Daarom kunnen wij in de uitoefening van het primaat slechts dan de vervulling van Christus’ wil voor zijn Kerk zien, als zij dient om de hele Kerk te sterken in de waarheid en de liefde, waarbij de drager van dat primaat naar het woord van paus Gregorius I geen ‘universele bisschop’ voor allen mag zijn, maar ‘dienaar der dienaren Gods’108 moet zijn. 4. Dit behoudt zijn betekenis voor de hele geschiedenis van het primaat van Rome en houdt in dat dit ambt ten dienste moet staan van de eenheid. Wanneer dit laatste niet het geval was, kwam het in de Kerk niet alleen tot scheuringen, maar ook tot een eenzijdig juridische interpretatie van het primaat, een visie die tot schade van de oorspronkelijke diensttaak en tot nadeel van de oecumenische eenheid op Vaticanum I dogmatisch werd vastgelegd.
2009 • 282
5. Daarom verklaren wij dat in de Kerk tegen deze dogmatisering terecht bezwaar is aangetekend. Omdat niet alle Kerken hebben meegewerkt, vooral die van het Oosten niet, is Vaticanum I in onze ogen geen oecumenisch concilie. Verder kunnen wij het niet erkennen omdat het in de toenmalige Kerk onvoldoende openl werd voorbereid, zodat in zijn leer over het primaat het getuigenis van Schrift en overlevering niet genoeg aan bod kwam. Daarom zien wij ons ook vandaag nog genoodzaakt om met ons bestaan als Oud-katholieke Kerk een getuigenis af te leggen voor het wezenlijk bisschoppelijke en conciliaire karakter van de Kerk. 6. Met vreugde en grote dankbaarheid jegens de Heer van de Kerk mogen wij nu echter vaststellen dat het Tweede Vaticaans Concilie een aanvang heeft gemaakt met het herstel van de conciliariteit en de collegiale leiding van de Kerk. Met vreugde zien wij ook dat men op een nieuwe wijze naar de Heilige Schrift en de traditie is begonnen te luisteren en dat het reeds op het concilie tot een nieuwe ontmoeting is gekomen tussen de Kerk van Rome en de gescheiden Kerken, niet in het laatst met de Kerken die ons zijn toevertrouwd. Toch betreuren wij dat het nieuwe concilie de decreten van Vaticanum I andermaal heeft bekrachtigd zonder ze op voldoende wijze te toetsen aan Schrift en overlevering, en dat bijgevolg de zwaarwegende nadelen van een autoriteitsdenken dat zich beroept op Vaticanum I, nog steeds niet overwonnen zijn. Dat neemt niet weg dat wij de vaste hoop koesteren dat de ontwikkeling naar een conciliaire gemeenschap van alle Kerken zich kan doorzetten en dat in die gemeen-
283 • 2009
schap de oorspronkelijke Petrusdienst van het primaat een nieuwe invulling zal vinden. Daarom vragen wij alle christenen en in het bijzonder alle bisschoppen en verantwoordelijke leiders van de Kerken, zich steeds meer bewust te worden van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het mogelijk worden van een werkelijk universeel concilie, dat voor alle christenen kan spreken en beslissen. Op het feest van de heilige apostelen Petrus en Paulus, 29 juni 1970 Namens de bisschoppen van de Oudkatholieke Kerken van Nederland, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechoslowakije en Kroatië en van de Poolse Nationale Katholieke Kerk in Amerika Andreas Rinkel, aartsbisschop Utrecht Urs Küry, bisschop, Bern
van
Twee andere relevante teksten zijn ontstaan in de context van theologische dialogen met de beide tradities waarmee de Oud-katholieke Kerk en theologie op grond van het als criterium dienende begrip ‘oude Kerk’ sinds de vroege jaren 1870 steeds weer in contact waren.
Tekst 6 Gemengde Orthodoxe / Oud-katholieke theologische commissie, Chambésy, 7 oktober 1983: ‘Het hoofd van de Kerk’109 Het hoofd van de Kerk is Christus, de eerstgeborene van de hele schepping, door wie en voor wie alles geschapen is en door wie God besloten heeft alles met zich te verzoenen doordat hij vrede stichtte door
109. Overgenomen uit Urs von Arx (ed.), Koinonia auf altkirchlicher Basis. Deutsche Gesamtausgabe der gemeinsamen Texte des orthodoxaltkatholischen Dialogs 1975-1987 mit französischer und englischer Übersetzung, Beiheft zu IKZ 79, 1989, p. 76-78; de tekst is ook te vinden in Harding Meyer e.a. (ed.), Dokumente wachsender Übereinstimmung. Sämtliche Berichte und Konsenstexte interkonfessioneller Gespräche auf Weltebene. Band II: 1982-1990, Paderborn en Frankfurt am Main, 1992, p. 22-23.
63
110. De derde canon van het Concilie van Constantinopel (381) luidt: ‘De bisschop van Constantinopel moet de erevoorrang hebben, na de bisschop van Rome, want Constantinopel is het nieuwe Rome.’ [NvdV]
64
het bloed, aan het kruis vergoten (cfr. Kol 1,15-20). Uit de volheid van het leven van Christus, het hoofd, hebben de leden van het lichaam het nieuwe leven in Christus door de Heilige Geest (cfr. Rom 6,11; 2 Kor 5,17; Kol 2,9-10). ‘Alles heeft God onder zijn voeten gelegd, en hemzelf, verheven boven alles, heeft hij als hoofd gegeven aan de Kerk, die zijn lichaam is, de volheid van hem, die het al in alles vervult’ (Ef 1,22-23). Christus is waarachtig de ‘ene Heer’ (Ef 4,5), het enige hoofd van het lichaam, de Kerk, van waaruit ‘het hele lichaam, door gewrichten en spieren gesteund en bijeengehouden, zijn goddelijke groei ontvangt’ (Kol 2,19; cfr. Ef 4,15). Bijgevolg kan Christus niet zonder de Kerk worden gedacht, het hoofd niet zonder het lichaam, en omgekeerd, want Christus en de Kerk zijn met elkaar verbonden en maken een absolute, onscheidbare en eeuwige eenheid uit. De gelovigen, gerechtvaardigd door het bloed van Jezus Christus, worden door hem gered, zijn in vrede met God en beroemen zich op de hoop op de heerlijkheid van God. De hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in hun hart uitgestort door de Heilige Geest, die hen werd geschonken (cfr. Rom 5,1-5). Zo is de Kerk als lichaam van Christus door de Heilige Geest verbonden met haar hoofd en is zij samen met hem de hele Christus (cfr. Ef 1,22-23). In hem hebben de leden het nieuwe leven en groeien zij door de Heilige Geest naar de voleinding in de genade van God, in de vaste hoop dat zij aan hem gelijk zullen zijn, want zij zullen hem zien zoals hij is (1 Joh 3,2). Middelpunt van het nieuwe leven is de heilige eucharistie; daar is te zien hoe de verbinding tussen lichaam en hoofd op innerlijk wijze vorm aanneemt.. Als voorganger in de eucharistie neemt de bis-
schop de plaats van Christus in. Het offer dat Christus eens voor altijd heeft gebracht, brengt hij op deze manier voor God, wat inhoudt dat hij Christus vertegenwoordigt als hoofd van de om hem heen verzamelde Kerk, in wier naam hij celebreert. Als opvolgers van de apostelen die de apostolische dienst voortzetten, zijn de bisschoppen betrouwbare borgen van de katholiciteit en de apostoliciteit van de Kerk. Volgens goddelijk recht hebben zij allen dezelfde rang; ze hebben immers door de rechtmatige sacramentele handoplegging allemaal dezelfde bisschoppelijke genade ontvangen en staan allemaal in de apostolische successie. Ze hebben op gelijke wijze, zonder kwantitatief of kwalitatief onderscheid, deel aan een en dezelfde bisschoppelijke volmacht. Ze zijn bisschoppen onder bisschoppen, en dienaren van Christus en de Kerk. Ook zij zijn leden van het lichaam, dat wil zeggen van de Kerk, waarin zij een bijzondere plaats innemen. Hoewel zij wat betreft de bisschoppelijke volmacht aan elkaar gelijk zijn, heeft zich vanuit het leven van de Kerk reeds in de eerste drie eeuwen een differentiatie doorgezet in de ereplaats die werd toegekend aan onderscheiden bisschopszetels. Bisschoppen van lokale Kerken die om uiteenlopende redenen meer gezag hadden gekregen, namen een bijzondere ereplaats in en oefenden in kerkelijke aangelegenheden een grotere invloed uit. Vanaf de vierde eeuw maakten besluiten van de oecumenische synoden de ereplaats van de bisschoppen tot een erevoorrang (presbeia tès timès) en een erevoorzitterschap in de Kerk (derde canon van de tweede oecumenische synode).110 De bisschop van Rome kwam dit soort erevoorrang toe
2009 • 284
omdat de bisschopszetel van Rome in de rangorde van bisschopszetels de eerste plaats innam: Rome was de hoofdstad van het keizerrijk en gaf de apostolische traditie – nog zonder nieuwigheden– door, bracht de Blijde Boodschap naar de volken en naties die nog niet van Christus hadden gehoord, en was rijk aan kerkelijk leven en liefdewerken. Bijgevolg heeft de bisschop van Rome in de Kerk de erevoorrang. Wat de bisschoppelijke volmacht betreft, onderscheidt hij zich echter op geen enkele manier van zijn medebroeders in het bisschopsambt. Hetzelfde geldt voor andere bisschoppen die in de Kerk een erevoorrang hebben. Alle decreten uit latere tijden die de bisschop van Rome een monocratisch en absoluut gezag over de hele Kerk toekennen en hem onfeilbaar achten wanneer hij in de uitoefening van zijn ambt ‘als herder en leraar van alle christenen’ ex cathedra een leer afkondigt,111 zijn daarom volgens de leer van de Orthodoxe en de Oud-katholieke Kerk onaanvaardbaar. Beide Kerken, die zich voortdurend inspannen voor de eenheid, hopen dat de bestaande problemen en scheidingen door het hoofd en de Heer van de Kerk overwonnen worden, zodat naar zijn woord allen die in hem geloven, één zullen zijn en de wereld tot geloof zal komen (cfr. Joh 17,20-21). Bovenstaande tekst over ‘Het hoofd van de Kerk’ geeft volgens de Gemengde Orthodoxe / Oud-katholieke theologische commissie de leer van de Orthodoxe en van de Oud-katholieke Kerk weer. Chambésy, Orthodox centrum van het oecumenisch patriarchaat, 7 oktober 1983 (Handtekeningen)
285 • 2009
Tekst 7 Gemeenschappelijke verklaring112 van de internationale conferentie van Anglicaanse en Oud-katholieke theologen, Chichester, 6-10 augustus 1985: ‘Gezag en primaatschap in de Kerk’113 1. Het geschapen universum is het werk van de liefde van God; het bestaat om God te verheerlijken door blijmoedig op die liefde in te gaan. De mens heeft Gods liefde echter afgewezen. Daarom zond God de Vader zijn Zoon Jezus Christus naar de wereld om ons met hem te verzoenen en de verlosten bijeen te brengen in één kudde, de Kerk van Christus. Met Pinksteren werd de Heilige Geest gezonden om de Kerk te bezielen en te heiligen. In de kracht van de Geest ontving de Kerk de zending om Christus’ verzoeningswerk naar de volken te brengen. 2. De verrezen en verheven Heer heeft van zijn volk ‘een uitverkoren geslacht’ gemaakt, ‘een koninklijk priesterschap, een heilige natie’ (1 Pe 2,9). Alle gedoopten zijn leden van hetzelfde lichaam, gewijd tot zijn dienst. Zij oefenen hun priesterschap uit door gebed en dankzegging, door samen eucharistie te vieren en door te getuigen met hun leven en hun woord; met dit alles verkondigen zij de Blijde Boodschap. Zij zijn geroepen om God aan de wereld te verkondigen, zich te bekommeren om alle vormen van menselijke nood en de wereld ertoe te brengen dat zij God vereert en dient. 3. In de Kerk heeft elk lid een roeping en een ambt. Het ambt van het hoofd wordt voortgezet door de leden van zijn lichaam; de wederzijdse liefdedienst moet derhalve worden begrepen als Christus’ eigen leven in zijn leden. Geestelijke gaven stellen de leden in staat om ande-
111. Vaticanum I, vierde zitting, Pastor aeternus, dogmatische constitutie over de Kerk van Christus, nr. 25 (Nederlandse vertaling online beschikbaar op http://www.rkdocumenten.nl/index.php ?docid=116&id=211 4). [NvdV] 112. Voor het opstellen van onderstaande tekst is ruim gebruik gemaakt van de verklaring van de conferentie van Anglicaanse en Oud-katholieke theologen van april 1980 in Trier en van het werk van een soortgelijke conferentie van september 1982 in Wenen. Het ontbrak ons aan de nodige tijd om in te gaan op de suggestie van laatstgenoemde conferentie dat het thema van de onfeilbaarheid moest worden aangesneden. 113. Overgenomen uit IKZ 80 (1990), p. 5-11; uittreksels uit de oorspronkelijke Engelse tekst, verschenen in Living Church, januari 19, 1986, p. 10-11. [De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Duitse omdat de oorspronkelijke tekst zo goed als ontoegankelijk is. NvdV]
65
ren zo te dienen, dat de genade van Christus tot uiting komt en medegedeeld wordt in wat zij doen en zeggen, en dat daarbij zowel de persoon die het ambt uitoefent als het hele lichaam wordt opgebouwd. In die zin is de Kerk een charismatische gemeenschap waarin allen elkaar dienen in de kracht van de Heilige Geest.
114. De Duitse vertaler geeft aan dat het Engelse ‘authority’ soms met ‘volmacht’ of ‘(overgedragen) ambtsbevoegdheid’ kan worden vertaald, maar dat hij altijd voor de term ‘Autorität’ kiest, zodat de lezer de logica van de in het Engels gestelde tekst beter kan volgen. Consequent daarmee wordt ‘Autorität’ in deze appendix steeds vertaald met ‘gezag’. [NvdV]
4. In de Kerk bestaat er een bijzonder ambt van het woord en de sacramenten, bedoeld om haar – en via haar de hele mensheid – te dienen op het gebied van eredienst, missie, onderricht, zielzorg en bevordering van gemeenschap en eenheid. Hoewel dit ambt zijn wortels heeft in de lokale Kerk (bisdom), is het in potentie universeel, want het is verantwoordelijk voor het getuigen van de katholiciteit, de apostoliciteit en de eenheid van alle lokale Kerken – niet alleen van de lokale Kerk waar het wordt uitgeoefend – en deze te bewaren. Onze Kerken geloven beide dat dit ambt kan worden afgeleid uit de opdracht van Christus aan zijn apostelen en dat het nog in de tijd van het Nieuwe Testament de vorm heeft aangenomen van het drievoudige ambt van bisschop, presbyter en diaken. Samen met de canon van de Schrift, de geloofsbelijdenissen en de sacramenten maakt het voor ons deel uit van de Kerk zoals ze (door God) is gewild.
115. Het citaat vat de resultaten samen van een gezamenlijke commissie van de provinciale synode van Canterbury die werd bijeengeroepen om de positie van leken bij het leiden van de Kerk historisch en theologisch te onderzoeken. Het in 1902 gepresenteerde verslag werd in 1952 opnieuw gepubliceerd.
5. In de Kerk is gezag114 een dienst. De Vader heeft Christus het hoogste gezag gegeven. Christus schenkt de wereld de volle waarheid over God, en zijn wil voor de mensen. Zijn gezag heeft niet de vorm van aardse macht, maar manifesteert zich als dienen, als het geven van zijn leven. Hij dwingt geen geloof af, maar gaat op zoek naar geloof als een antwoord dat ommekeer, begrip en gehoorzaamheid
66
insluit. Onder de leiding van de Heilige Geest neemt de christelijke gemeenschap de Bijbel aan als de unieke, gezaghebbende oorkonde van de in Christus vervulde openbaring van God en legt zij zelf getuigenis af van de levende Christus. 6. Net als de andere gaven dient het gezag in de Kerk ‘om de heiligen toe te rusten voor het werk van de bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus’ (Ef 4,12), wat niet alleen inhoudt dat het ervoor moet zorgen dat de waarheid behouden blijft en dat de Kerk groeit in haar begrip daarvan, maar ook dat wordt voorzien in de vormen van bestuurlijk en disciplinair gezag die nodig zijn om een gemeenschap te doen leven en haar als gemeenschap te doen optreden. Daarbij mag nooit uit het oog worden verloren dat het evangelie ons leert dat het uitoefenen van gezag dient te gebeuren in een geest van dienstbaarheid, niet van heerschappij. 7. Wat betreft de gezagsuitoefening in de Kerk onderschrijven wij de uitspraak dat ‘de theologie rechtvaardigt en de geschiedenis bewijst dat het beslissende gezag en het recht om gemeenschappelijk op te treden toekomen aan het hele lichaam, de Kerk, en dat samenwerking tussen geestelijken en leken wat de leiding en de orde van de Kerk aangaat, tot haar ware ideaal behoort.’115 De scheuringen in de christenheid zorgen voor ernstige problemen als de Kerk beslissingen moet nemen in belangrijke leerstellige en praktische kwesties. Zij verhinderen een goede uitwisseling van ervaringen en opvattingen, en schaden de sacramentele betrekkingen die tussen hen zouden moeten bestaan. Toch bestaat in de gescheiden Kerken nog altijd het gezag van Christus, en elke dag moeten in zijn naam beslissingen worden
2009 • 286
genomen. In belangrijke aangelegenheden zou echter geen enkele lokale Kerk alleen maar voor zichzelf mogen optreden, zonder grondig overleg met andere Kerken. 8. Bij de totstandkoming van dergelijke beslissingen heeft het oordeel van de concilies altijd een belangrijke plaats ingenomen. Dat betekent niet dat elke beslissing van een afzonderlijk concilie juist is. Door haar receptie achteraf bevestigt de Kerk dat een concilie de waarheid heeft bewaard en erkent zij dat zijn bepalingen in overeenstemming zijn met de Schrift. Onze beide tradities kennen de dogmatische bepalingen van de eerste vier oecumenische concilies een bijzondere betekenis en een bindend gezag toe. Voor de Oud-katholieken komt ook bindend gezag toe aan de overige drie oecumenische concilies van de Kerk die plaatsvonden voor het schisma tussen Oost en West. Het Anglicaanse standpunt is minder duidelijk, maar vormt geen onoverkomelijk probleem voor de verhouding tussen de Oud-katholieke en de Anglicaanse Kerk. 9. Bij het uitoefenen van toezicht en leiding in de Kerk draagt het gewijde ambt een bijzondere verantwoordelijkheid. Aan dit ambt is het gezag toevertrouwd dat voor die verantwoordelijkheid nodig is. In onze beide tradities worden meer bepaald de bisschoppen, als hoofden van de lokale Kerken en dragers van de volheid van het ambt, erkend als hoeders van het geloof van de Kerk,als leraren en herders, als leiders en dienaren van de eenheid van de Kerk. In de vroege Kerk waren de concilies grotendeels verzamelingen van bisschoppen, maar dat dient in de eerste plaats zo te worden begrepen, dat de bisschoppen daar aanwezig waren als leiders van de lokale Kerken. Doordat de com-
287 • 2009
municatiemogelijkheden zijn verbeterd en men tot een vollediger begrip van de aard van het koninklijk priesterschap is gekomen, vinden er nu synoden plaats waarop behalve bisschoppen ook de rest van de clerus en de leken vertegenwoordigd zijn. Welke betekenis op dergelijke bijeenkomsten toekomt aan besluitvorming via stemmen en hoe dit procedé zich kan verhouden tot het vinden van een consensus in de hele Kerk, moet nog verder worden besproken. In de Anglicaanse Gemeenschap als geheel bestaat er geen orgaan waarin het beslissingsgezag is geconcentreerd. Het gezag is verdeeld over de bijeenkomst van de primaten, de Lambeth Conferenties, de Anglicaanse Consultatieve Raad en de synoden, concilies en conventen van de onderscheiden Kerkprovincies. Over het geheel genomen komt laatstgenoemde groeperingen juridisch bindend gezag toe, terwijl het gezag van de andere van morele of raadgevende aard is. 10. In haast alle Kerkprovincies van de Anglicaanse Gemeenschap dragen de bisschoppen een bijzondere verantwoordelijkheid voor leerstellige synodebesluiten. Bij de Oud-katholieken worden gezagsuitspraken over geloof en zeden gedaan door de Internationale Bisschoppenconferentie, op voorwaarde dat haar beslissingen worden genomen na overleg met de afzonderlijke nationale Kerken en dat ze door hen worden goedgekeurd. 11. Wat hun bisschoppelijk gezag betreft, worden de lokale bisschoppen in beide Kerken principieel gezien als elkaars gelijken. Toch zijn er in beide Kerken ook enkele bisschoppen waarvan algemeen erkend wordt dat zij een gezag bezitten dat verder reikt dan hun eigen bisdom. Daarvoor worden titels gebruikt als aarts-
67
bisschop, metropoliet, eerste bisschop, voorzittend bisschop en primaat. In enkele gevallen stamt die verantwoordelijkheid uit een ver verleden, in andere gevallen wordt ze in een geschreven reglement erkend of doorgegeven en vastgelegd. Beide Kerken zijn dus vertrouwd met het idee van een bisschop die in een bijzondere relatie staat tot de andere bisschoppen en een verantwoordelijkheid heeft die tot over de grenzen van zijn eigen bisdom reikt. In de ontwikkeling van onze beide Kerken schijnt men een zekere behoefte te hebben gevoeld aan een bisschop die een brandpunt van eenheid is en zorg draagt voor het geheel. In de Unie van Utrecht neemt de aartsbisschop van Utrecht die positie in: hoewel hij slechts primus inter pares is, is hij als voorzitter van de Internationale Bisschoppenconferentie verantwoordelijk voor de eenheid en het welzijn van de hele Unie. In de Anglicaanse Gemeenschap neemt de aartsbisschop van Canterbury een soortgelijke positie in; de invloed van deze positie is in de loop van deze eeuw sterk toegenomen en sluit een bijzonder gezag in ten opzichte van bepaalde Kerken van de gemeenschap.
12. Deze ervaring suggereert dat iets soortgelijks het geschikte brandpunt van een wereldwijde eenheid zou kunnen zijn nu de verschillende gescheiden delen van de Kerk dichter bij elkaar komen. Omdat wij evolueren naar eenheid met de Orthodoxe Kerken en de Rooms-katholieke Kerk, zal het ook duidelijk zijn dat wij oog moeten hebben voor de bijzondere positie van de oude patriarchaatszetels, waarvan de bisschopszetel van Rome op grond van een oude traditie en van de bepalingen van twee oecumenische concilies de eerste is. De manier waarop de
68
bisschopszetel van Rome aan zijn positie kwam, wordt goed beschreven in de verklaring van de Internationale Oud-katholieke Bisschoppenconferentie van 1970: ‘Historisch gesproken trad de gemeente van Rome met haar bisschop in het gemeenschapsleven van de hele Kerk reeds vroeg naar voren. De verering van Petrus en Paulus, martelaren en apostelen, is daar evenmin vreemd aan als het feit dat Rome als hoofdstad van het keizerrijk een belangrijker plaats innam dan andere steden. Eerst langzamerhand kwam daar een derde element bij: voor de erevoorrang van de bisschop van Rome ging men een beroep doen op de bijzondere positie van Petrus en op nieuwtestamentische passages over hem.’ Parallel daarmee heet het in de tweede verklaring van de Anglicaans / Rooms-katholieke Internationale Commissie over de kwestie van het gezag in de Kerk (1981) dat ‘de Kerk van Rome, de stad waar Petrus en Paulus predikten en de marteldood stierven, langzaam erkend werd als draagster van een bijzondere verantwoordelijkheid voor de Kerken. In haar bisschop zag men de drager van een bijzondere dienst aan de eenheid van de Kerken en aan de trouw aan het apostolische erfgoed. De functies die hij daardoor onder zijn medebisschoppen uitoefende, zag men als analoog aan degene die werden toegeschreven aan Petrus, van wie de bisschop van Rome zich als de opvolger zag.’ De wending ‘drager van een bijzondere dienst aan de eenheid van de Kerken en aan de trouw aan het apostolische erfgoed’ is vergelijkbaar met de zinsnede in de verklaring van de Internationale Bisschoppenconferentie ‘[...] als zij [de uitoefening van het primaat] dient om de hele Kerk te sterken in de waarheid en de liefde’. Deze en soortgelijke opvattingen (waarnaar reeds werd verwezen) lijken te suggereren
2009 • 288
dat beide Kerken de bisschopszetel van Rome zouden kunnen erkennen als de zetel van een universeel primaat dat de dienst aan de eenheid en de continuïteit van de hele Kerk in waarheid en liefde tot doel heeft. 13. Wij beseffen terdege dat het primaat van Rome zich door de eeuwen heen vanuit deze eenvoudige opvatting heeft ontwikkeld tot een centralistisch gezag dat claimt door God te zijn ingesteld (jure divino), de volmacht te hebben om in elk bisdom direct in te grijpen, de bisschoppen te benoemen en hun gezag te beperken (jurisdictie), en in geloofszaken voor alle christenen bindende beslissingen te nemen (onfeilbaarheid). Geen van onze Kerken kan het primaat van de paus aanvaarden zoals het nu door de bisschopszetel van Rome wordt uitgelegd en uitgeoefend, hoewel wij ons ervan bewust zijn dat veel Roomskatholieken (bisschoppen, priesters en leken) graag grote veranderingen – lees: een vermindering van de pauselijke macht – zouden zien. De vraag rijst dan ook of een universeel primaat van de bisschopszetel van Rome mogelijk is zonder een groot deel van de bevoegdheden die hij in de loop van de jaren naar zich toe heeft getrokken. Dat zou alleen het geval kunnen zijn als het gezag dat een dergelijke primaat moet uitoefenen, zorgvuldig wordt omschreven en er structureel voor wordt gezorgd dat hij moet optreden in een conciliair kader en in collegialiteit met de andere bisschoppen, indachtig het gegeven dat het hoogste gezag berust bij een oecumenisch concilie. Als de huidige bisschoppensynode kon uitgroeien tot iets wat voor het leven van de Kerk meer effect zou sorteren en invloed uitoefenen (dan tot nu toe het geval was), zou dat
289 • 2009
een teken zijn van de bereidheid van de Kerk van Rome om in deze richting te evolueren. 14. Als de universele primaat meer moet zijn dan een teken van eenheid en ook in staat moet zijn om de eenheid, waarheid en liefde te bewaren, dan, zo erkennen wij, moet hij niet alleen de verplichting hebben om op bepaalde tijdstippen en onder bepaalde omstandigheden bisschoppenvergaderingen en concilies bijeen te roepen, maar ook het recht om dat te doen wanneer hij dat nodig acht. Hem mag ook een welomschreven en beperkt recht op het aannemen van appèl worden toegekend. Om zijn plicht goed te kunnen vervullen heeft hij waarschijnlijk de steun nodig van een aanzienlijk bestuursapparaat. Dat mag echter niet worden uitgebouwd naar het voorbeeld van de huidige curie, maar moet zo gestructureerd zijn, dat zijn verantwoordelijkheid tegenover de rest van de Kerk duidelijk is. We weten uit ervaring dat een wereldKerk het zonder een dergelijke centrale wellicht niet redt. Die centrale kan dienen om te verzekeren dat de functies van de primaat binnen de overeengekomen grenzen blijven. Wel moet hier het subsidiariteitsprincipe zorgvuldig worden gehandhaafd: zaken die perfect op een lager niveau kunnen worden behandeld, mogen niet naar een hoger niveau worden overgeheveld, en al helemaal niet door de primaat zelf. 15. In het voorafgaande werd van de universele primaat gezegd dat hij een dienst aan de eenheid, waarheid en liefde van de hele Kerk te vervullen heeft. Het is evenwel belangrijk dat men niet denkt dat hij het enige orgaan is dat dit doel moet verwezenlijken. Elk lid en elk deel van de Kerk is daarvoor medeverantwoordelijk. De primaat dient in een ruimer verband te
69
worden gezien dan alleen maar met het gewijde ambt: er is ook het verband met de Schrift, de geloofsbelijdenissen, de sacramenten en de andere genademiddelen, die allemaal Kerkbewarend en opbouwend zijn. ‘Als goddelijke werkelijkheid en eerste vrucht van het Rijk van God overstijgt de Kerk de huidige, eindige werkelijkheid. Als menselijke instelling en organisatie heeft zij tegelijk deel aan alle dubbelzinnigheden en zwakten van de menselijke conditie. Zij is “semper reformanda et renovanda”. In een tijd van eenzaamheid en vervreemding hebben [wij] samen met andere christenen opnieuw ontdekt dat Kerk gemeenschap is: der Kerk leeft in “koinonia” en is een gemeenschap waarin alle leden, geestelijken én leken, hun eigen gaven inbrengen voor het leven van het geheel.’116
116. Het citaat is in licht gewijzigde vorm overgenomen uit AnglikanischLutherische Europäische Kommission, Bericht Helsinki, augustusseptember 1982, nr. 47-48 (Lutherischer Weltbund, Genève, 1983). 117. Overgenomen uit IKZ 72 (1982), p. 33-45 – met een voorwoord van Peter Amiet; de tekst is ook te vinden in het Freiburger Zeitschrift für Philosophie und Theologie 29 (1982), p. 264-276. Met lokale Kerk is hier [in de titel van het document] het bisdom bedoeld, niet de parochie, de nationale Kerk of de denominatie.
70
+Marinus Kok emeritus aartsbisschop van Utrecht +Eric Cicestr. (Dr. Eric Kemp) Bisschop van Chichester
De kwestie van het primaat werd ook behandeld in de officiële nationale Oudkatholieke / Rooms-katholieke gesprekscommissies die vanaf 1966-1967 hun activiteiten ontplooiden in Zwitserland, Nederland en Duitsland. In de publicaties komt het thema echter alleen aan bod in een bijdrage van de Zwitserse gesprekscommissie.
Tekst 8 Oud-katholieke / Rooms-katholieke gesprekscommissie (CRGK) van Zwitserland, oktober 1981:‘De lokale Kerk en de universele Kerk, het ambt en het getuigen van de waarheid’117 Van de gemeenschap van de schepping tot de gemeenschap van de Kerk Wij leven allen in gemeenschap. Wij ontspruiten aan de gemeenschap van onze ouders en knopen groeiend naar volwassenheid – vrijwillig of gedwongen – nieuwe banden aan .Dood, tegenslag en zonde brengen de gemeenschap in gevaar, zwakken haar af en berokkenen ons smart en pijn. Komt het echt tot gemeenschap – een bloem of een landschap spreken je aan, je kunt het goed met iemand vinden –, dan ervaren wij dat als goed en zinvol. Wij verlangen naar een gemeenschap die ons liefheeft, begrijpt en iets te bieden heeft, en tegelijk iets van ons verwacht en onze toewending aanneemt, een gemeenschap die ons erkent als haar volwaardige leden en op haar beurt door ons erkend wil worden. Een dergelijke gemeenschap gaat altijd vooruit, want wie mij helpt, brengt mij verder, en door mijn eigen inbreng help ik hem op mijn beurt vooruit. Maar welke kant moet het op met deze gemeenschap? Veel pogingen om tot gemeenschap te komen zijn onvrij en wankel, en zijn meer ingegeven door angst voor eenzaamheid dan door de kennis van het heil, dat als enige ons leven zin en richting geeft, en waarnaar wij verlangend uitzien omdat het ons geneest van alle verscheurdheid aangezien alles er tot eenheid in gemeenschap komt: hemel en aarde, schepper en schepping, man en vrouw, ouders en kinderen, mens en natuur, verstand en gevoel, geest, ziel
2009 • 290
en lichaam, woord en daad. Wij zouden deze eenheid graag ontvangen en waardig bevonden worden haar te dienen. Wij zouden graag banden aanknopen met alle mensen, zodat allen, tot gemeenschap verenigd, ervaren dat ze er mogen zijn en dat hun leven echt is omdat het samenzijn niet is ingegeven door angst en dwang, maar wordt geleefd in vrijheid en liefde. Een dergelijke gemeenschap bestaat daar waar de Schepper, de drievuldige God, midden onder ons is; de Zoon is immers niet aan de Vader gelijk om zich daarna boven hem te verheffen, maar om hem te eren door zijn uiterste gehoorzaamheid; en de heerlijkheid van de Geest is niet geringer dan die van de Vader en de Zoon, en vermindert haar niet maar is ermee in overeenstemming. De schepping kijkt uit naar het openbaar worden van een dergelijke gemeenschap van de zonen van God met de eerstgeborene van vele broeders (cfr. Rom 8,19.29.35-39). De zending sticht opnieuw gemeenschap Toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon naar de wereld gezonden (Gal. 4,4). God neemt ons in deze zending op door ons de Geest van zijn Zoon te schenken opdat ook wij geen onwetende knechten (Joh 15,15) zijn, maar zonen en erfgenamen van het Rijk van de Vader (Gal 4,6-7). De zending waardoor Jezus Christus, onze Heer, tot ons is gekomen, is dus geen andere dan degene die wij van onze kant vervullen. Als Christus zijn leerlingen uitstuurt om in zijn plaats het evangelie te verkondigen (cfr. 2 Kor 5,20), zodat wie hen hoort, Christus hoort (Lc 10,16), blijft hij hun Heer aan wie zij blijvend verantwoording verschuldigd zijn.
291 • 2009
De gemeenschap erkent de waarheid In de Heilige Geest belijden christenen dat Jezus de Heer is (1 Kor 12,3). Zij worden naar hem toe gehaald door de Vader (Joh 6,44), die in de kracht van de Heilige Geest (cfr. Lc 1,35 en 3,22) de Zoon heeft gezonden. Tot hen zendt de door de Vader gezonden Zoon vanuit de Vader de Geest van waarheid die uitgaat van de Vader en getuigt van de Zoon (Joh 15,26). De Geest voert de gezondenen van Christus naar de volle waarheid (Joh 16,13), dat is: naar Christus (Joh 14,6), die bij hen is tot aan de voleinding van de wereld (Mt 28,20). Als zijn getuigen (Joh 15,2) hebben zij de opdracht alle volkeren naar hem te leiden (Mt 28,19). De participatie van allen aan de gemeenschap is een deelhebben in verscheidenheid ‘Met Christus gemeenschap hebben’ betekent dus zowel met en door hem naar de wereld gezonden zijn als staan tegenover hem die Heer en doel is. Allen die door het woord (cfr. Rom 10,17), de doop en het vormsel gelovigen, leden van het lichaam van Christus en dragers van de Heilige Geest zijn geworden, hebben deel aan de ene goddelijke zending. In het samenzijn met elkaar ‘komt de een met een psalm, de ander met een onderrichting, weer een ander met een openbaring, of spreekt in talen, of geeft er uitleg van’ (1 Kor 14,26). Elkeen is gezonden, maar elkeen staat ook tegenover de anderen, die eveneens door Christus gezonden zijn. De door Christus gezondene ziet in zijn broeder een vat van de Heilige Geest, in wie beiden de Vader aanroepen. En wie de Geest ontvangen heeft, dient op zijn beurt zijn broeder als een vertegenwoordiger van Christus, die gekomen is om te dienen. Christenen leven dus met, voor en
71
tegenover elkaar, en in die verscheidenheid van relaties leeft de Kerk.
118. Uit de manier waarop de afzonderlijke evangelische kerken het woord ‘bisschop’ voor zichzelf en andere kerken gebruiken, kan nog niet worden afgeleid of de werkelijkheid van het bisschopsambt bij hen aanwezig is. Om hierover uitsluitsel te krijgen is enig oecumenisch onderzoek dringend nodig. 119. Wat in de oude Kerk gebruikelijk was, stemt daar beter mee overeen: door hun keuze gaven de gemeenten te kennen dat ze in staat en van zin waren om zich achter een bepaalde christen te scharen omdat ze in hem een gezondene van Christus zagen. In de Roomskatholieke Kerk worden nu nog slechts weinig bisschoppen door een diocesaan orgaan gekozen; onder hen die van Rome (de kardinalen vertegenwoordigen de gemeente van Rome) en die van Basel. In die Kerk bestaat de wens om het bisdom nauwer bij de bisschopskeuze te betrekken. 120. Irenaeus van Lyon, Tegen de ketters, 4,26,2. 121. Ignatius van Antiochië, Brief aan de christenen van Smyrna, 8,1.
72
Gemeenschap met de bisschop Het gaat hier niet om een onbepaalde verscheidenheid, want de Kerk is het lichaam van één hoofd, Christus. Daarvan legt zij getuigenis af door zich te scharen rond de bisschop,118 die zijn bijzondere opdracht op de historische weg van de apostolische successie heeft ontvangen, door de Heilige Geest, van de mensgeworden, historische Heer. Zoals ieder afzonderlijk het woord van God en de doop via historische weg van Christus ontvangt, zo staan de gelovigen als gemeenschap tegenover de ambtsdrager als tegenover degene die via historische weg voor hen vertegenwoordiger van Jezus van Nazaret is geworden. Door zich op de bisschop te richten concretiseert de gemeente haar eigen in-de-zending-staan tot iets tegelijk christelijks en gemeenschappelijks: de velen staan niet ordeloos tegenover elkaar, maar scharen zich in de kracht van de Heilige Geest rond de ene bisschop als gezondene van Christus.119 Onder zijn leiding viert de Kerk het avondmaal en alle sacramenten en verkondigt zij de dood van de Heer totdat hij wederkomt. Dat de bisschop met het ‘charisma certum veritatis’120 de opdracht heeft gekregen om te waken over de belijdenis van het apostolische geloof, beperkt niet de geloofszin waaraan alle gelovigen deelhebben, maar roept die zin op en richt hem op de gemeenschap van de Kerk van Christus. Wordt een gelovige tot bisschop (of tot priester of tot diaken) gewijd, dan wordt hij daardoor geen christen van een andere soort, maar krijgt hij de opdracht om als gezondene van Christus de chris-
tenen, die allen de Heilige Geest hebben ontvangen en samen het koninklijke priesterschap uitmaken, in de mogelijkheid te stellen om hun verbondenheid met de concrete, in de geschiedenis verschenen Zoon van God niet alleen als individuen, maar in gehoorzaamheid aan de gezondene ook samen, als Kerk dus, te betuigen en gestalte te geven. De ene Christus en de ene Kerk De ene Christus heeft de Kerk gesticht als één. De Kerk, het ondeelbare lichaam van Christus, is geen som van individuen of leden of wat voor delen ook. Telkens als de prediking van een apostel die gehoor gaf aan de zendingsopdracht, ergens een Kerk deed ontstaan, ging het om de ene Kerk van Christus – en in die Kerk, onder de leiding van haar bisschop verzameld rond de heilige eucharistie, is Christus totus in capite et in corpore. Onze kennis van Christus mag dan al stukwerk zijn, Christus is bij ons niet verdeeld. De Kerk kan niet worden opgedeeld. Leken en geestelijken, bisschop en eucharistie, leer en praxis, ze kunnen niet uit elkaar worden gehaald. Zo is alleen die eucharistie echt en geldig, waarin de bisschop voorgaat (of iemand aan wie hij dat heeft toevertrouwd).121 Alleen in de eenheid van alle elementen is elk element wat het is. Kerk op weg Zoals iedereen weet, komt deze heelheid en katholiciteit niet voor in ongebroken vorm. Integendeel, steeds klinkt de vermaning om haar na te streven en te realiseren. Dat beantwoordt trouwens aan het wezen van de zending. Niet alleen van wege de menselijke zwakheden moet de Kerk zich inspannen zichzelf te realiseren. Veeleer is het zo, dat het godsvolk als
2009 • 292
gemeenschap zijn eeuwige doel tegemoet gaat omdat de leden elkaar stimuleren. Eén Kerk op vele plaatsen en in vele tijden Waar de Kerk, Gods volk onderweg, zich ook bevindt, daar is de Christus totus in capite et in corpore, en niet slechts een deel van hem. De Kerk op een bepaald ogenblik en een bepaalde plaats is daarom de katholieke Kerk, net zo goed als die op een andere plaats en in een andere tijd. Vanuit het geloof aan de identiteit van de Kerk van alle plaatsen en tijden is er niet alleen hoogachting voor de Heilige Schrift, los van de traditie, maar voor de hele levende traditie. Vanuit het geloof aan de identiteit van de Kerk op verschillende plaatsen heeft de apostel Paulus twee keer een bezoek gebracht aan Kefas opdat duidelijk zou zijn dat zij hetzelfde geloof deelden (Gal 1-2). In datzelfde geloof trekt de heilige Ignatius uit zijn inzicht dat de Kerk op een bepaalde plaats, verzameld ronde de ene eucharistie, de katholieke Kerk is,122 niet de conclusie dat haar ruimtelijke grenzen samenvallen met die van de Kerk, maar besluit hij dat hij de Kerk op een andere plaats herkent, vermaant hij haar, bidt hij om haar voorspraak123 en vraagt hij dat als teken van die identiteit een gezantschap van de ene lokale Kerk naar de andere zou worden gestuurd.124 Vergeet de Kerk van een bepaalde tijd het verleden of houdt de Kerk van een bepaalde plaats geen rekening met die op andere plaatsen omdat zij zelfgenoegzaam alléén haar Heer wil toebehoren, dan zet zij haar katholiciteit op het spel, want zij is identiek met de andere lokale Kerken; er is immers maar één Kerk van alle plaatsen en tijden. Wat zij met de
293 • 2009
Kerk van een andere plaats doet, doet zij daarom met zichzelf; neemt zij de andere niet ernstig, dan neemt zij zichzelf niet ernstig. Als gelovige Kerk kan zij dat dus niet doen. Als zij zichzelf ernstig neemt, zoekt zij daarom gemeenschap met de Kerk die over de hele wereld verspreid is.125 Zoals door de zending van de ene Heer zijn lichaam op vele plaatsen werd verwerkelijkt, zo verbindt het ene, gemeenschappelijke, trinitarische leven de afzonderlijke leden van de lokale Kerk met elkaar en bezielt het de gemeenschap van de lokale Kerken over de hele wereld. Eenheid in de lokale en in de universele Kerk Er is een verschil tussen de manier waarop de eenheid van de Kerk gestalte krijgt binnen een lokale Kerk en de manier waarop dat gebeurt tussen de lokale Kerken onderling, in het geheel van de universele Kerk. In de lokale Kerk vertegenwoordigt de bisschop, als drager van het hoogste kerkelijke ambt, het hoofd van de Kerk. Als zodanig staat hij tegenover de rest van de gemeente, die het lichaam van Christus is. Door haar gemeenschap met de bisschop als zichtbaar hoofd van de Kerk bekent de gemeente zich tot de eenheid van de Kerk. In de eucharistische bijeenkomst rond de bisschop woont de niet te vermeerderen volheid van de hele Christus. Het contact tussen de lokale Kerken onderling is echter veel minder een afspiegeling van de verhouding lichaamhoofd dan dat binnen de lokale Kerk tussen gemeente en bisschop. Wel dient ook de onderlinge gemeenschap van de lokale Kerken te worden gezien in termen van trinitarisch leven. Dat betekent niet dat aan bepaalde gemeenten slechts de eigenschappen van één van de drie goddelijke
122. Ibid., 8. 123. Cfr. Ignatius van Antiochië, Brief aan de christenen van Filadelfia, 5. 124. Ibid., 10. 125. Hier rijst de vraag of het in de verscheurde christenheid mogelijk is om te erkennen dat er ook ‘aan de andere kant van het schisma’ Kerk is. Die vraag kan slechts bevestigend worden beantwoord als tegelijk wordt gezegd dat deze erkenning niet hetzelfde is als herstel van de communio. Voor het geloof is het een onbegrijpelijke, verontrustende angel dat aan de andere zijde van de grens van de Kerk katholiciteit verschijnt zonder dat men tot eenheid komt.
73
personen moeten worden toegeschreven. Integendeel, elke Kerk is, waar zij zich ook bevindt, identiek met alle andere. Dat houdt geen beperking van haar eigenheid in, maar betekent veeleer dat elke Kerk volgens haar eigen geestelijke en historische ervaringen op een telkens specifieke en nieuwe wijze het geheim van de Kerk ontvouwt. Het kan zijn dat, zoals men wel eens zegt, één Kerk uitdrukkelijker de eigenschappen van de Geest weerspiegelt dan die van de Zoon of de Vader, maar dat betekent niet dat de ene boven de andere verheven is, ook niet als de ene historisch gezien aan de oorsprong ligt van de andere. Geen bisschoppelijke Kerk kan boven een andere staan, want in de Kerk is er geen hoger ambt dan dat van bisschop. Om zich tot de historisch verschenen Christus te kunnen bekennen heeft een lokale Kerk de andere lokale Kerken nodig, want als zij geen bisschop meer heeft, moet zij door de bisschoppen van andere Kerken een nieuwe bisschop laten wijden. De tijdelijke structuur van de Kerk, zoals die naar voren komt in de apostolische successie, is dus onvermijdelijk verbonden met de ruimtelijke verhouding tussen de lokale Kerken.
126. Ignatius van Antiochië, Brief aan de christenen van Rome, voorwoord.
74
Zoals een bisschopswijding niets toevoegt aan het ene episcopaat, zo wordt niets toegevoegd aan het kerkelijke karakter van een lokale Kerk als voor haar een nieuwe bisschop wordt gewijd. Met het verlies van haar bisschop komt er geen eind aan haar volle katholiciteit. Het is veeleer zo dat haar status van katholieke en apostolische Kerk wordt bevestigd door de andere lokale Kerken, van wie de bisschoppen betrokken zijn bij de wijding van haar nieuwe bisschop.
De Kerk getuigt van haar universele eenheid De ene lokale Kerk heeft de andere niet alleen nodig bij een bisschopswijding, maar ook om te getuigen van het feit dat de zending van Christus universeel van aard is. Christus is de redder van de wereld en wil de hele schepping samenbrengen onder zichzelf als haar hoofd (Ef 1,10). Hoe getuigen de lokale Kerken van deze eenheid? De vorm waaronder men dat kon doen, is historisch langzamerhand tot stand gekomen. Aan de vorming van het universele in de Kerk gaat de uitbouw vooraf van de lokale Kerken, met als symbool van hun eenheid de in de apostolische successie staande bisschop. Het evangelie kan slechts voor de hele wereld gelden omdat het eerst de concrete mens in zijn concrete leefwereld heeft bereikt en hem op de plaats waar hij leeft, in een concrete gemeenschap heeft geplaatst. God heeft echter de eeuwigheid in het hart van de mens gelegd (Pr 3,11) en hem tot hoofd van de schepping gemaakt (Gn 1,26). Daarom kan het evangelie hem alleen ernstig nemen als het hem in een universele gemeenschap plaatst waarin alle mensen één zijn, één in de Heilige Drievuldigheid (cfr. Joh 17). Om te kunnen getuigen van de aanspraak van het evangelie op universlaiteit moeten de lokale Kerken zoeken hoe ze hun eenheid het best gestalte geven. Het getuigenis van de bovenregionale eenheid kan de vorm aannemen van het uitwisselen van groeten en bezoeken, maar heeft de facto ook de vorm aangenomen van een geheel van verbanden tussen metropolitane en patriarchaatszetels waarin één gemeente voorgaat in de liefde.126
2009 • 294
Het primaat Het ligt dan ook voor de hand dat alle gemeenten ter wereld in één gemeente het symbool van de eenheid en uniciteit van de Kerk gaan zien en dat zij precies wegens die bijzondere voorrang met haar in overeenstemming zullen moeten zijn127 omdat zij in haar de moeder en de wortel van de katholieke Kerk zien.128 Over de manier waarop de onderlinge gemeenschap van de lokale Kerken moet worden georganiseerd, zegt de 34e (27e) apostolische canon dat geen bisschop iets mag doen zonder het akkoord van de primaat van zijn rijksprovincie (zijn natie) en dat de laatste niets mag doen zonder de instemming van de eerste. Ook de primaat van de universele Kerk kan zijn ambt niet in isolement en als een autocraat uitoefenen, want hij staat in de gemeenschap van alle bisschoppen, vooral van degenen die zelf in een groter gebied het primaatschap uitoefenen – waarmee verwezen wordt naar het soort synodale gemeenschap in het primaat dat de oude Kerk gestalte probeerde te geven via de pentarchie. In deze onderlinge synodale gemeenschap van lokale Kerken is er één Kerk die voorgaat en centrum unitatis is. Dit centrum – en dus ook zijn leken en geestelijken, geschaard rond de bisschop – staat ten dienste van het getuigenis van de eenheid van de Kerk, gezien vanuit het oogpunt van haar ruimtelijke universaliteit. Daarbij staat de primaat niet boven de andere bisschoppen als een ambtsdrager van een andere aard: hij is de eerste onder gelijken, hij is degene in wie de andere bisschoppen zich herkennen, zoals ook de vele Kerken zich herkennen in de ene Kerk van de primaat. Natuurlijk kunnen de bisschoppen zich herkennen in elke andere
295 • 2009
bisschop, maar omwille van de eenheid zijn ze er in het bijzonder toe verplicht naar de primaat te kijken. Het primaat van een lokale Kerk heft het volle Kerkzijn van de andere lokale Kerken niet op en voegt er niets aan toe. En twee lokale Kerken zijn samen niet meer Kerk dan één, net zo min als twee bisschoppen samen meer bisschop zouden zijn dan één. De eerste voorganger in de eucharistie is trouwens de bisschop, niet de primaat. In de Kerk bestaat geen hogere opdracht en zending dan degene die wordt meegegeven met de bisschopswijding. Hoewel voor de heilige Cyprianus elke bisschop in de opvolging van de apostel Petrus staat129 – en dus elke bisschop bij wijze van spreken potentieel primaat is –, is er toch een feitelijk en concreet getuigenis van de ruimtelijke eenheid nodig en moeten de afzonderlijke Kerken zich, waar het gaat om de dienst van dit getuigenis, nadrukkelijk in een bepaalde lokale Kerk kunnen herkennen. Alle apostelen moeten hun broeders sterken en de schapen weiden, maar voor Petrus worden deze opdrachten extra onder woorden gebracht; in die lijn moet men om te zien wat Kerk is, in het bijzonder naar de primaatsKerk kijken. Daarom bezitten alle Kerken een bijzondere verantwoordelijkheid voor deze bepaalde Kerk en haar bisschop, zoals Paulus zich in het bijzonder voor Petrus verantwoordelijk achtte (Gal 1-2). Op soortgelijke wijze draagt de primaatskerk een bijzondere verantwoordelijkheid voor de andere Kerken. Om die te kunnen opnemen moet de universele primaat, precies zoals dat reeds het geval is bij de primaat van een provincie, kunnen beschikken over gepaste rechten en plichten, het recht om als eerste initiatieven te
127. Irenaeus van Lyon, Tegen de ketters, 3,3,2. 128. Cyprianus van Carthago, Brief 48. 129. Id., Brief 27.
75
nemen en kerkelijke activiteiten te coördineren, het recht om door de anderen gehoord te worden, het recht op het voorzitten van de conciliaire gemeenschap van de Kerk, en zo meer. Dat deze rechten en plichten gebonden zijn aan de bisschopszetel van een concrete gemeente, waarvan de Kerk erkent dat daar wordt voorgegaan in de liefde, betekent niet dat zij door deze gemeente worden uitgeoefend respectievelijk vervuld: het is door haar bisschop dat deze rechten worden uitgeoefend en deze plichten vervuld. Dat gebeurt op kerkelijke wijze, dat wil zeggen in verbinding met het presbyterschap, de hele gemeente en het college van bisschoppen. Overeenkomstig de functie die Petrus volgens het getuigenis van de Schrift vervulde, bestaat de taak van de primaat erin in alle situaties waarin een beslissing moet worden genomen, initiatieven te nemen die het de Kerk mogelijk maken en haar uitnodigen om tot een gemeenschappelijke beslissing te komen, haar geloof uit te spreken en haar eenheid zichtbaar te maken. Dat kan maar gebeuren als de rechten van de primaat niet worden begrepen als competenties waardoor de andere leden van de Kerk, die niet over deze bevoegdheden beschikken, hun volle verantwoordelijkheid niet zouden kunnen opnemen: het zal veeleer om bijzonder op de voorgrond geplaatste verplichtingen moeten gaan.
130. Gregorius de Grote, Brief aan Eulogius, bisschop van Alexandrië, in Patrologia Latina (Migne) 77, kol. 933C. [NvdV]
76
In overeenstemming met de synodale aard van de Kerk voert de primaat dus geen monoloog en houdt hij al evenmin toespraken of redevoeringen zonder ook te luisteren, maar leeft hij dialogisch en stimuleert zijn woord het gesprek in plaats van er een eind aan te maken. De rechten en plichten van de primaat
mogen die van de andere lokale Kerken en bisschoppen niet beperken, maar moeten veeleer helpen om ze beter en breder uit te oefenen respectievelijk te vervullen, want de primaatsKerk is er op bijzondere wijze toe verplicht bekommerd te zijn om het gemeenschappelijke, synodale en trinitarische leven dat de lokale Kerken met elkaar verbindt. Zelf staat zij helemaal in dit leven, want zij is niet op een andere wijze Kerk dan de andere Kerken, alsof ze zonder hen reeds katholieke Kerk zou zijn maar de andere dat niet zonder haar zouden zijn. Voor haar geldt integendeel wat paus Gregorius de Grote van zichzelf zegt, namelijk ‘[...] mijn eer is de eer van de hele Kerk. Mijn eer is de volle levenskracht van mijn broeders. Dan pas word ik echt geëerd, als niet voorbij wordt gegaan aan de eer die aan allen afzonderlijk verschuldigd is.’130 Getuigen van de waarheid Tot de plichten van elke Kerk en dus ook van de primaatsKerk behoort dat zij getuigenis aflegt van de waarheid. Waar Christus is, is hij die zichzelf de waarheid noemt. Waar twee of drie in zijn naam bijeenzijn, is hij in hun midden. En men kan niet zeggen dat hij hier meer en daar minder in hun midden is. Waar hij is, daar is de trouwe Heer, die niemand kan belijden tenzij in de Heilige Geest. Het geloof kan niet aannemen dat het door de Heilige Geest wordt misleid. Ook al is ons kennen nu stukwerk, het is niet onjuist. ‘Omdat de christen door de Heilige Geest is gezalfd, weet hij alles en heeft hij geen leraar nodig. Wat de zalving hem heeft geleerd is geen leugen, maar is waar’ (naar 1 Joh 2,22-29). Dat wil niet zeggen dat leraars bij de christenen overbodig zijn, wel dat deze hen ‘schrijven’ (1 Joh 2,21) en dat zij kunnen onderrichten omdat zij de waarheid al kennen. Dat het
2009 • 296
geloof uit de prediking komt, betekent niet dat die laatste zinloos wordt als het geloof ontwaakt is. De Kerk is immers gemeenschap. Het onderricht door de apostelen gebeurde uit liefde: zo wilden zij gemeenschap bevorderen en gemeenschap beleven – gemeenschap met ons, de door de Geest gezalfden, en met de Vader en zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh 1,1-4). Als wij, gelovigen, niet verbonden zijn met het woord van de apostelen, die het leven hebben gezien, ervan hebben getuigd en het hebben verkondigd, hebben wij geen gemeenschap met hem die het eeuwig leven is. En wie gemeenschap heeft met hem die het eeuwig leven is, volgt zijn bisschop, die in de apostolische successie staat. Want de Heer, die de apostelen heeft uitgestuurd, een zending die door het wijden van bisschoppen wordt voortgezet, blijft zijn zending trouw. Wij die van God komen, geloven een woord niet blindelings. Het is veeleer zo dat wij deelhebben aan de geloofszin van de Kerk en gedragen worden door de kracht uit den hoge, en als zodanig worden opgeroepen om de geesten te onderzoeken. En als wij God kennen, dan luisteren wij naar de apostelen (cfr. 1 Joh 4,1-6; 1 Kor 2,15-16 en 14,37-38; 2 Pe 1,20), dat wil zeggen naar de gezondenen van Christus, en naar degenen die door hen zijn gezonden, want Christus’ uitspraak ‘wie jullie hoort, hoort mij’, blijft niet beperkt tot degenen die rechtstreeks door hem zijn gezonden. Voor het geloof zou het een onbegrijpelijke bron van ergernis zijn als bisschoppen die schijnbaar door Christus zijn gezonden en in de Heilige Geest zijn woord prediken, dwaalleren zouden verkondigen. De gelovige is tegen die ergernis bestand en laat zijn
297 • 2009
geloof er niet door relativeren. Hij wil desondanks openstaan voor het woord van de gezondene van Christus – niet omdat hij de waarheid niet zou kennen, maar om gemeenschap te hebben met Christus, die de waarheid is. En omdat deze gemeenschap universeel van aard is, luistert hij in het bijzonder naar het woord van de primaat als centrum unitatis. En omdat zowel de Kerk van de hele wereld als de Kerk van elke plaats synode, gemeenschap, is, gaat van dát woord van de Kerk de sterkste uitnodiging uit om erop in te gaan, dat uitgaat van de hoogste uitdrukking van deze gemeenschap, namelijk van een door de hele Kerk erkend concilie.131 In de gemeenschap van Christus herkennen wij het heil In deze gemeenschap herkennen wij het heil dat gegrond is in de mens Jezus van Nazaret, in zijn leven, zijn leer, zijn daden, zijn dood en zijn verrijzenis en verheerlijking, en in ons, tempels van de Heilige Geest, zijn intrek heeft genomen. Door de geboorte van zijn eeuwige Zoon uit Maria, de tempel van God, die terecht Moeder van God wordt genoemd, is God solidair geworden met de mensen en is hij met hen een zeer diepe gemeenschap aangegaan. En de concrete mens Jezus heeft concrete mensen geroepen om deel uit te maken van zijn gemeenschap en heeft hen uitgezonden om als kundige bouwmeesters het fundament te leggen dat Christus is, of op dit fundament voort te bouwen als medewerkers van God (cfr. 1 Kor 3,10-11). Het heil komt tot mensen als zij een concrete gezondene van Christus ontmoeten. Zo kunnen zij er ook zelf getuigenis van afleggen. Overal waar het heil oplicht, wil het zich realiseren in verbondenheid met Christus. Alleen in de op Christus gebaseerde gemeenschap is er
131. Dat paus Paulus VI in zijn brief van 5 oktober 1974 aan kardinaal Willebrands, waarin hij hem aanstelde tot zijn buitengewoon gedelegeerde op de viering van de zevenhonderdste verjaardag van het Tweede Concilie van Lyon, voor dit concilie niet het adjectief ‘oecumenisch’ gebruikte, maar het ‘alterum generale concilium Lugdunense’ of gewoon ‘concilium Lugdunense’ noemde of schreef dat het als ‘sextum recensetur inter generales synodos in occidentali orbe celebratas’, moet als impuls worden genomen om na te denken over het gezag en de betekenis van de zogeheten oecumenische concilies die alleen in het Westen worden erkend.
77
heil. Daarom kennen wij het heil niet buiten de Kerk. Daarom is elk getuigen en belijden van de waarheid van Christus een kerkelijk gebeuren. De christelijke waarheid is niet ideologisch maar persoonlijk De waarheid van het evangelie is de waarheid van de persoon van de Verlosser. De Kerk bekent zich tot die waarheid en vertrouwt erop dat de Verlosser haar in de waarheid zal doen blijven. Zij leeft in dit geloof en laat het niet verduisteren door aanstootgevende gebeurtenissen die ermee in tegenspraak zijn. Tot deze waarheid bekent de Kerk zich ook met woorden en uitspraken. Hoewel zij niet toelaat dat deze worden tegengesproken, maar wil dat nieuwe belijdenisuitspraken in overeenstemming zijn met de voorgaande, omdat anders de gemeenschap zou worden verstoord (ook de taal is constitutief voor gemeenschap), weet zij toch dat de waarheid niet in de uitspraken als zodanig vervat ligt. Het geloof is geen onpersoonlijke ideologie. Daarom verzamelt de Kerk, waarvan alle leden door de geest zijn gezalfd, de waarheid kennen en erop vertrouwen dat zij elkaar wederzijds in de waarheid zullen stimuleren, zich rond de persoon van de door Christus gezonden bisschop. Door trouw te zijn aan hem door wie zij Christus hoort, bekent zij zich tot hem die de eerste en de laatste is (Apk 2,8), en in wiens naam iedere knie zich moge buigen, hier, op alle plaatsen en in alle tijden (cfr. Fil. 2,10).
78
2009 • 298
299 • 2009
79
Kerkelijke documentatie - jaargang 37, 2009 nummer 1-2; 56 blz., € 4,Congregatie voor de Geloofsleer – Instructie Dignitas personae, betreffende bepalende bio-ethische vraagstukken; Naar aanleiding van de Instructie Dignitas Personae; Boodschap aan het volk van God van de XIIde Algemene Vergadering van de Bisschoppensynode - Slotboodschap van de Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de missie van de Kerk; Benedictus XVI - Boodschap ter gelegenheid van de viering van de Wereldvredesdag, 1 januari 2009: Armoede bestrijden, vrede stichten nummer 3; 28 blz., € 2,Boodschap van paus Benedictus XVI voor de 95ste Werelddag van migranten en vluchtelingen (2009) - Thema: de heilige Paulus, migrant en ‘apostel der apostelen’; Boodschap van paus Benedictus XVI voor de vastentijd 2009;
Boodschap van paus Benedictus XVI aan de jongeren van de wereld ter gelegenheid van de 24ste Wereldjongerendag, 2009; Boodschap van paus Benedictus XVI voor de 46ste Wereldroepingendag, 3 mei 2009 - vierde zondag van Pasen Thema: Geloof in het initiatief van God - het antwoord van de mens; Boodschap van paus Benedictus XVI voor de 43ste Wereldcommunicatiedag; Toespraak van paus Benedictus XVI tot de deelnemers aan de voltallige vergadering van de Congregatie voor de Clerus over onder meer het priesterjaar
nummer 4-5; 48 blz., € 3, 50 Toespraken van paus Benedictus XVI tijdens zijn bezoek aan Jordanië en het Heilig Land (8-15 mei 2009): Begroetingsceremonie, Amman, 8 mei; Bezoek aan de Herdenkingskerk van Mozes, berg Nebo, 9 mei; Begroetingsceremonie, Tel Aviv, 11 mei; Beleefdheidsbezoek aan de Grootmoefti, Jeruzalem, 12 mei; Gebed bij de westelijke muur, Jeruzalem, 12 mei; Heilige mis, Dal van Josafat, 12 mei; Begroetingsceremonie, Bethlehem, 13 mei; Heilige mis, Kribbeplein, 13 mei; Bezoek aan het “Aida Refugee Camp”, Jeruzalem, 13 mei; Heilige mis, Mount Precipice, Nazareth, 14 mei; Oecumenische ontmoeting, Troonzaal van de Zetel van het Grieks-Orthodoxe Patriarchaat, Jeruzalem, 15 mei; Bezoek aan het Heilig graf, Jeruzalem, 15 mei; Afscheidsceremonie, Tel Aviv, 15 mei;;
nummer 6; 60 blz., € 4,Encycliek Caritas in veritate van paus Benedictus XVI over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid nummer 7-8; 28 blz., € 2,Toespraken van paus Benedictus XVI tijdens zijn bezoek aan de Tsjechische Republiek (26-28 september): Ontmoeting met de burgelijke en politieke autoriteiten en met de leden van het corps diplomatique, 26 september; Oecumenische ontmoeting, 27 september; Ontmoeting met de academische gemeenschap, 27 september; Een boodschap aan jongeren, 28 september; Boodschap van paus Benedictus XVI ter gelegenheid van Wereldmissiedag 2009; Aanbieding van de geloofsbrieven van hare excellentie Henriette barones van Lynden-Leijten, ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Heilige Stoel: Brief aan paus Benedictus XVI van de nieuwe ambassadeur; Toespraak van paus Benedictus XVI tot de nieuwe ambassadeur nummer 9-10; 80 blz., € 5,50 Walter kardinaal Kasper - De erfenis van kardinaal Johannes Willebrands en de toekomst van de oecumene. Uitgesproken op zaterdag 5 september 2009 in de Domkerk te Utrecht bij afsluiting van de internationale conferentie ‘The Ecumenical Legacy of Johannes Cardinal Willebrands’; Homilie van mgr. dr. W. Eijk - Oecumenische gebedsdienst, RK Sint-Catharinakathedraal, Utrecht, 5 september 2009, slot van de internationale herdenking van de honderdste geboortedag van kardinaal Willebrands Kerk en kerkelijke gemeenschap - Verslag van de internationale Rooms-katholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie
Brief van paus Benedictus XVI aan het begin van het Jaar van de Priester
Bestellingen: Secretariaat RKK, Postbus 13049, 3507 LA Utrecht, tel.: 030 2326909, e-mail: bestel@rkk.nl
kerkelijke
documentatie