Nieuwsbrief Juli 2001/ July 2001
10 jaar Strik & Dunnewijk advocaten en belastingadviseurs Op 2 juli is het precies 10 jaar geleden dat Christian Strik een belastingadvieskantoor begon. Hoewel in eerste instantie slechts belastingadvies werd gegeven, is in de loop der tijd de praktijk uitgebreid. Er werd naast fiscaalrechtelijke dienstverlening tevens gevraagd om juridische dienstverlening in bredere zin. Hieraan is tegemoet gekomen zodat Strik & Dunnewijk heden ten dage niet alleen meer actief is op het gebied van het fiscale recht, maar tevens diensten verleent op de volgende juridische terreinen: ondernemingsrecht, huurrecht, arbeidsrecht, merkenrecht, intellectuele eigendom, insolventierecht, bestuursrecht, beslagrecht, vreemdelingenrecht en incasso-zaken. Niet alleen Strik & Dunnewijk heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Ook de fiscale wetgeving is de afgelopen 10 jaar voortdurend veranderd. In het hierna volgende stuk zullen een aantal grote wijzigingen binnen de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en de omzetbelasting en de verdragsontwikkeling de revue passeren. FISCAAL RECHT De meest in het oog springende wijzigingen met betrekking tot de inkomstenbelasting zijn de wijzigingen die in 1997 zijn doorgevoerd in de “aanmerkelijk belang”-regeling en de nieuwe Wet op de inkomstenbelasting 2001. De wijzigingen uit 1997 betroffen het belasten van inkomsten die worden verkregen op grond van het hebben van een belang in het aandelenpakket van een BV of NV dat de grens van 5% overschrijdt. De wijziging bestond erin dat de aandacht niet meer op het nominaal gestorte kapitaal lag, maar op het geplaatste kapitaal. Daarnaast is voor het bepalen van het percentage de groep van aandeelhouders waarbinnen gekeken moest worden, vergroot en dient tevens per soort aandeel gekeken te worden of er sprake was van een aanmerkelijk belang. Een nog grotere wijziging heeft met ingang van 1 januari 2001 plaatsgevonden. Per 1 januari 2001 is de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in werking getreden. In plaats van één progressief belastingpercentage voor alle bronnen worden nu drie percentages geheven over de drie verschillende bronnen. In box 1 worden tegen een oplopend tabeltarief de inkomsten uit woning en werk belast tegen maximaal 52%. Veel aftrekposten zijn afgeschaft, met name ten aanzien van de kosten ter verwerving van inkomsten uit arbeid. In box 2 worden de inkomsten uit het hebben van een substantieel aandelenpakket, de inkomsten uit aanmerkelijk belang, belast tegen een tarief van 25%. In box 3 tenslotte worden de overige inkomsten belast. Hierbij dient u te denken aan renteinkomsten en inkomsten uit een verhuur van woningen die niet onder box 1 vallen. Het tarief van deze box is 30% over een fictief rendement van 4% over de bezittingen. In plaats van de belastingvrije som is er nu een stelsel van heffingskortingen gekomen. Waar eerst het te belasten bedrag werd verminderd met een bedrag dat niet belast werd, wordt nu van de te betalen belasting een bedrag niet geheven. Dit bedrag is minimaal € 1.576 (NLG 3.473).
De deelnemingsvrijstelling en de fiscale eenheid zijn de twee onderwerpen binnen de vennootschapsbelasting waarbinnen de meeste wijzigingen hebben plaatsgevonden. Deze regelingen zijn mede in hoge mate verantwoordelijk voor de populariteit van Nederland als vestigingsland voor internationale bedrijven. Kern van de deelnemingsvrijstelling is dat de voordelen die een BV of NV ontvangt van een BV of NV waarin zij een deelneming van tenminste 5% heeft, niet met vennootschapsbelasting belast worden. Kern van de fiscale eenheid is dat er belasting wordt geheven van meerdere lichamen als ware er sprake van één lichaam. Deze regeling biedt de mogelijkheid tot saldering van winsten en verliezen. In de loop der jaren werden deze regelingen steeds uitgebreider en gedetailleerder, aangezien misbruik er toe leidde dat steeds meer bepalingen omtrent de deelnemingsvrijstelling en de fiscale eenheid werden toegevoegd. Tot slot kan nog gewezen worden op de nieuwe Ruling praktijk, die met ingang van 30 maart 2001 is getransformeerd in een “advanced pricing agreements/advance tax ruling”. Binnen de omzetbelasting en de overdrachtsbelasting is duidelijk de toenemende invloed van het Europese recht te zien. Niet alleen door de Europese jurisprudentie op het terrein van met name de omzetbelasting, maar ook door de moeder-dochter richtlijn en de fusierichtlijn doet de invloed van het Europese recht zich gelden. Voor de omzetbelasting kan ook nog verwezen worden naar de recente regeling omtrent het elektronische factureren en de zelffacturering. Een andere ontwikkeling is de uitbreiding van belastbare feiten die door de Staatssecretaris in december 1995 met terugwerkende kracht tot 31 maart 1995, 18.00 uur, is gegeven door levering van beperkte rechten zoals economische eigendom of juridische eigendom na 31 maart 1995, 18.00 uur belastbaar te maken. Ook deze wijziging was ingegeven door de mate waarin gebruik werd gemaakt van de onbelastbaarheid. Op het terrein van het successierecht is een werkgroep ingesteld door de Staatssecretaris die naar aanleiding van het nieuwe erfrecht wijzigingen in de Successiewet voorbereid. Sinds 1991 is een groot aantal fiscale verdragen afgesloten met andere landen. In dit opzicht moeten twee ontwikkelingen genoemd worden. In de eerste plaats het verdrag met de Verenigde Staten van 1992/3. In zekere zin betekende dit verdrag een breuk aangezien dit verdrag een aantal bepalingen bevat die niet zijn afgeleid uit het OESO-modelverdrag. Dit modelverdrag is de basis voor een groot aantal belastingverdragen en bevat veel standaardbepalingen. Een tweede ontwikkeling is het uiteenvallen van Joegoslavië en de USSR. Sinds 1993 zijn een groot aantal verdragen met staten die zich van deze twee republieken onafhankelijk hebben verklaard, gesloten. Zoals uit het bovenstaande moge blijken is de fiscaliteit volop in beweging. Strik & Dunnewijk begeleidt u ook graag de komende 10 jaar door alle fiscale wetswijzigingen heen.
FISCAAL NIEUWS Keuzerecht buitenlandse belastingplichtigen Sinds 1 januari 2001 kan een in het buitenland wonende belastingplichtige kiezen om als binnenlands belastingplichtige in de Nederlandse belastingheffing betrokken te worden. Deze keuze kan voordelig zijn, aangezien door te opteren voor binnenlandse belastingplicht aftrekposten in Nederland in aanmerking genomen kunnen worden, zoals de hypotheekrente op een eigen woning. In een dergelijk geval zal er belasting worden betaald over de inkomsten uit de drie boxen, waarbij men de aftrekmogelijkheden die in de drie boxen zijn gegeven, kan gebruiken en voorts recht heeft op heffingskorting. Dit in tegenstelling tot de situatie dat niet geopteerd wordt voor binnenlandse belastingplicht. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt indien de persoon die opteert inwoner is van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten. Uitzondering is hierbij Zwitserland: voor dit land geldt de optie niet. Inwoners van België, Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen hebben zonder te opteren reeds recht op bepaalde voordelen. De keuze kan ieder jaar afzonderlijk gemaakt worden. Indien echter nadat geopteerd is voor binnenlandse belastingplicht het daaropvolgende jaar niet geopteerd wordt voor binnenlandse belastingplicht, wordt in het laatste jaar waarin is geopteerd het inkomen herzien. Het inkomen wordt verhoogd met bepaalde aftrekposten waarvan gebruik gemaakt is in de laatste 8 jaar. Echtscheiding Een echtscheiding heeft gevolgen voor de inkomstenbelasting. Voor de inkomstenbelasting is er geen sprake meer van partners met gezamenlijke inkomsten en aftrekposten, maar van twee afzonderlijke belastingplichtigen. Fiscaal werkt de scheiding terug tot 1 januari van het jaar waarin gescheiden wordt. De belastingplichtigen kunnen er echter voor echter kiezen om gedurende het jaar waarin gescheiden wordt nog fiscaal als partners te worden behandeld. Gevolgen voor de scheiding liggen met name op het terrein van de heffingskortingen: afhankelijk van de situatie kan de heffingskorting hoger uitvallen doordat kinderen bij de belastingplichtige wonen. Daarnaast heeft het ontvangen of betalen van alimentatie fiscale gevolgen in die zin dat het betalen van alimentatie onder bepaalde omstandigheden aftrekbaar is en de ontvangsten in box 1 belast worden. Ontvangen alimentatie voor kinderen hoeft niet als inkomsten in aanmerking te worden genomen. Ten aanzien van het eigen huis kan, indien de ex-partner daarin blijft wonen en de belastingplichtige eigenaar van de woning blijft, een deel van het eigenwoningforfait als alimentatie worden afgetrokken gedurende een periode van maximaal 2 jaar. Indien de belastingplichtige na het verstrijken van 2 jaar nog eigenaar is van de woning, zal deze overgaan naar box 3 en zal in box 3 ook de hypotheekschuld in aanmerking worden genomen.
Meegekochte rente De rente die bij de aankoop van obligaties wordt meegekocht, kon tot 1 januari 2001 in mindering worden gebracht op de ontvangen rente voor zover niet meer rente werd afgetrokken dan in een bepaald jaar aan rente-inkomsten werd genoten. Met ingang van 2001 vallen rente-inkomsten en de “meegekochte rente” in box 3. Deze fundamentele wijziging noodzaakt tot overgangswetgeving. Deze overgangswetgeving heeft als uitgangspunt dat alle inkomsten die nog in 2000 (en dus onder de Wet IB 1964) vallen ook in dat jaar dienen te worden belast, ook al worden ze later ontvangen. Dit betekent dat de rente-inkomsten volgens het tabeltarief progressief worden belast. Aangezien de inkomsten na 1 januari 2001 in box 3 vallen dat een vast (lager) tarief kent en tevens nog eenmaal van een rentevrijstelling van NLG 1000 per persoon gebruik kan worden gemaakt, levert dit voordelen op. In de overgangswetgeving is de aftrek in 2001 van meegekochte rente die in 2000 niet in mindering kon worden gebracht, niet duidelijk geregeld. De belastingdienst heeft nu aangegeven dat de niet in aftrek gebrachte rente over 2000 in 2001 in box 1 in aftrek kan worden gebracht voor zover in box 1 rente-inkomsten over 2000 worden aangegeven die is gerijpt tot 31 december 2000 maar eerst in 2001 is ontvangen. Gegevensuitwisseling In Europa lijken op dit moment de kansen klein dat er een uitwisseling van gegevens zal gaan plaatsvinden ten aanzien van buitenlandse spaarders. De afspraak was dat voor 2010 alle lidstaten van de Europese Unie informatie zouden gaan uitwisselen over de tegoeden van buitenlandse spaarders. Zowel Luxemburg als Oostenrijk hebben op dit moment te kennen gegeven hieraan niet te willen voldoen en te willen vasthouden aan hun bankgeheim. In plaats daarvan willen zij echter wel een bronheffing gaan hanteren. Reden voor beiden landen om een gegevensuitwisseling te weigeren is de weigering van derde – niet EU– landen, zoals bijvoorbeeld Zwitserland, om informatie te gaan verstrekken over tegoeden van buitenlandse spaarders. Verdragsontwikkelingen Op 25 april 2001 is het besluit ter voorkoming van dubbele belasting met Taiwan gesloten. In de afgelopen periode zijn een aantal verdragen gesloten. Op 19 mei 2001 is een belastingverdrag met Koeweit gesloten. De verwachting is dat het verdrag in ieder geval vanaf 2002 van toepassing is. Op 30 mei is een douaneverdrag met Zuid-Afrika ondertekend. Dit verdrag voorziet in wederzijdse bijstand bij inning van douaneschulden en een nauwere administratieve samenwerking. Ook van dit verdrag is de verwachting dat het begin 2002 in werking zal treden. Voorts is op 5 juni 2001 een nieuw belastingverdrag met België ondertekend. Indien beide landen de goedkeuringsprocedure doorlopen, is de verwachting dat het verdrag dat ter vervanging van het sinds 1970 bestaande verdrag dient op 1 januari 2003 in werking zal treden. Opvallende punten in dit verdrag zijn de verandering van de woonstaatheffing die gold voor grensarbeiders in een werkstaatheffing. Voorts geldt een vrijstelling voor deelnemingsdividenden die onder de moeder-dochterrichtlijn vallen. Voor de overige deelnemingsdividenden geldt een bronbelasting van maximaal 5% in geval er sprake is van
een deelneming van ten minste 10%. In de resterende gevallen geldt voor dividenden dat de staten daarop maximaal 15% bronbelasting kunnen heffen. Op grond van het nieuwe verdrag mag de staat waaruit een aanmerkelijk-belanghouder is geëmigreerd aanmerkelijk-belangwinsten gedurende 10 jaren na emigratie belasten. Voorwaarde hierbij is echter wel dat aan de natuurlijke persoon bij zijn emigratie een aanslag is opgelegd vanwege fictieve vervreemding van zijn aandelen in de vennootschap en zolang op die aanslag nog een bedrag openstaat. CIVIEL RECHT Hoewel Strik & Dunnewijk reeds 10 jaar bestaat, is de civiele sectie van latere datum. Vanaf 1995 is serieus met de ontwikkeling van deze sectie begonnen. Toch is de civielrechtelijke kennis altijd belangrijk geweest voor Strik & Dunnewijk, vooral ter ondersteuning van de fiscale sectie. Hieronder passeren enkele (wets-)wijzigingen op civielrechtelijk terrein in de afgelopen tien jaar de revue. Een geheel nieuwe regeling voor de levering van aandelen op naam is op 1 januari 1993 in werking getreden. Zij heeft mede betrekking op de uitgifte van aandelen en op de levering – vestiging daaronder begrepen – van een beperkt recht. Zij geldt voor de besloten vennootschap en voor de naamloze vennootschap, die niet een beursgenoteerde naamloze vennootschap is (beurs-nv). Voor de beurs-nv geldt een regeling die in grote lijnen overeenkomst met het vóór de wijziging geldende stelsel. De centrale gedachte van de nieuwe regeling is dat de levering van een aandeel op naam bij notariële akte geschiedt. De akte moet de volgende gegevens vermelden, niettemin tast het ontbreken van een of meer gegevens de geldigheid van de levering niet aan: a. de titel van de rechtshandeling en op welke wijze het aandeel is verkregen; b. de gegevens van de natuurlijke personen die bij de rechtshandeling betrokken zijn; c. de gegevens van de rechtspersonen die bij de rechtshandeling betrokken zijn; d. het aantal en soort van aandelen waarop de rechtshandeling betrekking heeft; en e. de gegevens van de vennootschap waarop de rechtshandeling met betrekking tot de aandelen van toepassing is. Volgens het civiele recht werkt de levering ‘van rechtswege tegenover de vennootschap’. Bedoeld wordt dat degene die levert door het verlijden van de akte aandeelhouder af is en mitsdien zijn rechten als aandeelhouder verliest, ook tegenover de vennootschap. De verkrijger is weliswaar aandeelhouder vanaf het verlijden van de akte maar de aan het aandeel verbonden rechten kan hij pas uitoefenen nadat de vennootschap de levering heeft erkend of de akte aan de vennootschap is betekend. Daarbij kun je denken aan het stemrecht en de overige zeggenschapsrechten, het recht op dividend en de overige vermogensrechten maar ook aan rechten voortvloeiend uit de blokkeringsregeling, de geschillenregeling etc. Voorafgaande aan de oprichting van een vennootschap, dient een verklaring van geen bezwaar te worden aangevraagd bij het Ministerie van Justitie. De Minister heeft thans een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend waarin wordt voorgesteld het preventieve toezicht bij de oprichting en wijziging van statuten van vennootschappen te beperken tot een controle op de financiële en criminele antecedenten van degenen die het beleid van de vennootschap (mede) gaan bepalen. Doel van het nieuwe wetsvoorstel is ervoor te zorgen de termijn – van ongeveer zes weken, die tien jaar geleden nog wel drie maanden in beslag nam – die nu nodig is voor afgifte van de verklaring van geen bezwaar, te verkorten. Deze verkorting wordt bewerkstelligd door het feit dat het onderzoek of de oprichtingsakte met daarin de statuten in strijd is met de wet of de openbare orde volgens het nieuwe
wetsvoorstel bij het notariaat komt te liggen. De overheid kan zich dan concentreren op het antecedentenonderzoek. Dit biedt het Ministerie ruimte om nog strikter dan voorheen het toezicht toe te spitsen op de oprichting van vennootschappen ter voorkoming van misbruik. Op 1 januari 1999 is de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (hierna: de Wet) in werking getreden. De Wet staat in het teken van de regulering van flexibele arbeid en heeft tot doel evenwicht te creëren tussen flexibiliteit voor de werkgever en zekerheid voor de werknemer. De werkgever krijgt meer mogelijkheden om contracten voor bepaalde tijd te sluiten. Daarnaast krijgen de flexibele arbeidskrachten meer zekerheden. Drie van de belangrijkste gevolgen van de inwerkingtreding van deze wet worden hieronder kort weergeven. Er heeft een beperking plaatsgevonden ten aanzien van de maximale proeftijd voor arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan voor een periode van korter dan twee jaar. De proeftijd is verkort van twee maanden naar een maand. Afwijking bij CAO blijft mogelijk. Voor overige arbeidsovereenkomsten is een maximale proeftijd van twee maanden wel tot de mogelijkheid blijven behoren. De hoofdregel van de Wet is dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt. Echter de mogelijkheid voor de werkgever om van contracten voor bepaalde tijd gebruik te maken is beperkt. De werkgever kan maximaal drie opvolgende contracten voor bepaalde tijd in een periode van maximaal drie jaar met een en dezelfde werknemer aangaan. Indien de werkgever deze periode of het maximaal aantal contracten overschrijdt, ontstaat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Contracten die elkaar opvolgen met tussenpozen van drie maanden of minder, worden geacht tot de ketting (van contracten) te behoren. Tenslotte wordt de uitzendovereenkomst sinds de inwerkingtreding van de Wet in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gekwalificeerd als arbeidsovereenkomst. Zodra de uitzendkracht in meer dan 26 weken arbeid verricht, is er sprake van een arbeidsovereenkomst. De weken waarin niet wordt gewerkt, tellen voor de opbouw van de 26 weken niet mee. Voor de opbouw van de 26 weken hoeven de weken waarin wordt gewerkt niet aaneensluitend te zijn, pas indien er tussen de twee weken waarin wordt gewerkt meer dan een jaar zit begint men opnieuw te tellen. De uitzendkracht wiens uitzendovereenkomst wordt gekwalificeerd als arbeidsovereenkomst, wordt gezien als een gewone werknemer in de zin van Titel 7.10 Burgerlijk Wetboek, met alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen.