DE STICHTING MARIA GOUBAU TE KRUIBEKE Aan de Langestraat te Kruibeke staat een klooster van Zusters, waaraan Onze-LieveVrouwschool is verbonden. Hoe zijn klooster en school daar gekomen? Het is een geschiedenis die over meer dan driehonderd jaar loopt, een stuk geschiedenis van Kruibeke zelf. Op 2 juli 1677 werd daar een gezelschap van geestelijke dochters gesticht. De stichteres was juffrouw Maria Goubau, dochter van een rijk koopman uit Antwerpen.
Juffr. Maria Goubau, naar een schilderij bewaard in het klooster te Kruibeke. Geestelijke dochters of devoten verschijnen omstreeks het midden van de 17de eeuw in vele Wase parochies. We vinden ze te Bazel, Belsele, Beveren, Burcht en Elversele, te Rupelmonde, Temse en Sint-Niklaas.
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
1
Het waren geen kloosterzusters en ook geen begijnen. Het waren vrouwen die gelofte van maagdelijkheid hadden afgelegd, een godvruchtig leven in de wereld leidden en zich toewijdden aan liefdadige werken. Ze verzorgden zieken en oude mensen. Ze gaven catechismusonderricht aan de meisjes. Er werd op haar beroep gedaan voor het onderwijs in de parochiale school. Ze stonden onder de leiding van de pastoor, in wiens tegenwoordigheid ze ook haar gelofte uitspraken. We kunnen ze best vergelijken met de parochiale lekenhelpsters van onze dagen. Toen ze de geloften aflegden waren de meesten ongeveer twintig jaar, soms enkele jaren ouder. Ze droegen een eenvoudig zwart kleed met een wit linnen boordje om de hals. Op het hoofd droegen ze een zwarte muts die met een punt op het voorhoofd neerdaalde. Ze verbleven gewoonlijk in hun familie en men vond er in alle standen van de samenleving. Op het platteland waren het veelal welgestelde boerendochters van wie in de familie niet al te veel werk werd gevraagd. Het gebeurde dat twee of meer geestelijke dochters om praktische redenen samenwoonden zonder een echte gemeenschap te vormen. Anderen vormden wel een gemeenschap in dienst van een school of van een weeshuis. Uit zulke gemeenschappen zijn te Sint-Niklaas het instituut De Berkenboom en te Beveren de Congregatie van OnzeLieve-Vrouw-Presentatie gegroeid. De gemeenschap van geestelijke dochters die te Kruibeke in 1677 door Maria Goubau werd gesticht, benaderde van meet af heel dicht het latere kloosterleven . DE FAMILIE VAN DE STICHTEKES Maria Goubau stamde uit een rijke koopmansfamilie van Antwerpen. Verscheidene leden van de familie hebben in het stadsbestuur aldaar voorname ambten bekleed. Haar vader Jan Goubau (ze schreven o.m. Gobouw en Gebouw) werd in de kathedraal gedoopt op 8 augustus 1575 en overleed na 1652. Op 26 januari 1597 trouwde hij jonkvrouw Magdalena Vekemans. In 1607 was hij grootaalmoezenier van Antwerpen, d,i. algemeen bestuurder van de armenzorg en van de gast- en godshuizen. In 1630 en 1632 was hij schepen van de stad. Hij was ook een tijd lang hoofd van de politie en raadsheer van de Berg van Barmhartigheid. Bij brieven van 2 maart 1633 werd Jan door Filip IV. in de adelstand verheven en verkreeg meteen de bevestiging van zijn wapen. Hij voerde in goud een keper van rood, vergezeld in het hoofd van twee gepatteerde kruisen met puntige voet en in de punt een wassende maan, ook van rood. In 1647 kocht hij de heerlijkheid Gijzegem en voegde ze bij zijn andere heerlijkheid Mespelaar. Op Kruibeke had hij zijn buitenverblijf, het Hof ter Walle, ook kortweg 't Walleken genaamd. Het lag in de noordelijke hoek die gevormd wordt door Kapelstraat en Broekdam. Het was een omwald perceel van 494 roeden of 73 aren, bebouwd met woning, schuur en stallingen. Op Kruibeke bezat Jan nog drie hofsteden die aan de oostkant van de Langestraat lagen, schuin tegenover het huidige klooster. Een van die hofsteden heette de Sonne, de andere de Sterre. Hij bezat verder nog op Kruibeke een dreef en 3 akkers in de Broekhoek, 3 akkers in de Grote Kouterhoek en 6 stukken land in Kruibekepolder, samen ongeveer 10 ha.
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
2
Door zijn bezittingen en geregeld verblijf op zijn buitengoed werd Kruibeke voor Jan, vrouw en kinderen als een tweede parochie. Hij en zijn vrouw schonken aan de kerk een glasraam in het koor. Naar gebruik van die tijd werden onderaan in het raam de wapenschilden van de schenkers aangebracht met deze tekst: Jor Jean Goubau, Heere van Gyseghem ende Mespelaer, ende Vre Magdalena Vecquemans, syne huysvrouw 1652. Jan Goubau en Magdalena Vekemans hadden te Antwerpen 7 kinderen: 3 jongens en 4 meisjes. Ze werden allen gedoopt in de kathedraal. De oudste zoon Alexander Goubau, gedoopt op 17 juni 1598, trouwde op 22 januari 1628 jonkvrouw Anna Donckers, dochter van Jan en Maria Prims. Van 1637 tot 1665 was hij, bijna zonder onderbreking, schepen van Antwerpen. Hij was burgemeester in 1649 en 1650, 1652, 1653 en 1666. In 1648 werd hem de titel ridder verleend. De andere zonen waren Jan, gedoopt op 24 december 1600, en Jacob, gedoopt op 22 februari 1608. Waarschijnlijk zijn beiden vroegtijdig overleden. De dochter Magdalena Goubau, gedoopt op 3 december 16O4, overleden op 9 december 1635, trouwde op 9 april 1622 Jan Tholincx. grootaalmoezenier van Antwerpen. De andere dochters waren: Anna Goubau, gedoopt op 25 mei 1606, overleden op 16 maart 1659 ,- Maria Goubau, gedoopt op 9 februari 1614, overleden te Kruibeke op 2 januari 1686; Barbara Goubau, gedoopt op 9 september 1616, overleden op 11 december 1671. Die drie zusters werden geestelijke dochter onder de leiding van paters jezuïeten. Ze leidden te Antwerpen een godvruchtig en verstorven leven; ze bezochten arme zieken en wijdden zich met ijver toe aan het catechismusonder-richt en de zondagsschool. Anna en Barbara werden begraven in de jezuïetenkerk Sint-Carolus en kregen daar elk een grafmonument. Na de dood van haar laatste zuster trok Maria zich meer en meer terug op het Hof ter Walle. Daar is dan de gedachte gerijpt te Kruibeke een gezelschap van geestelijke dochters te stichten. Mogelijk heeft pastoor Antonius van Daele haar op die gedachte gebracht. Een dergelijke stichting kon op zijn parochie veel goed werk verrichten. HET HUIS VAN DE STICHTING In het klooster van de Zusters wordt het Memorieboek van de stichting bewaard. In de eerste jaren werd het geschreven door pastoor Antonius van Daele. We lezen daar: "In het iaer ons Heere duysent ses hondert ses ende seventich, den eersten september, is wettelyck geerft het huys van Onse L. Vrauwe, voordien genoemt het Schalienhuys... Ende in het iaer duysent ses hondert ende seven ende seventich, den tweeden julij, weesende den feestdagh van Onse L. Vrauw Visitatie, is binnen het selve huys commen woonen Jouffr. Marie Goubau, dochter van mijn heer Jan Goubau, in syn leeven heere van Mespelaer ende Gijseghem, welcke voorschreven Jouffrouwe voor haer compagnie heeft medegebrocht Adriana Biermans, geestelijke dochter, Jouffrouwe Anne Margriete Pascal..., Catelijne Colman ende Marie Catherine van de Velde". Het Schaliënhuis^ is genoeg gekend. Het staat nu ingebouwd in het klooster van de
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
3
Zusters, op de voorgevel na die we vanuit de kloostertuin kunnen bewonderen. Het werd gebouwd in de eerste helft van de 16de eeuw door Pieter Vijdt Jacobsz., die van 1529 tot 1540 baljuw van Kruibeke was (Zie de 4de jaargang van dit tijdschrift blz. 143). Dat huis werd op 29 augustus 1676 aangekocht door pastoor Antonius van Daele, kennelijk om er een gezelschap van geestelijke dochters onder te brengen. Op l september 1676 werd de koop wettelijk geregistreerd voor de schepenen van Kruibeke. De verkopers waren Gillis van Goethem en zijn zoon Jan-Baptist. In de verkoop was de Schijtakker begrepen, een perceel grond van 1.121 roeden (ongeveer l ha 66 a), dat vóór en bezijden het Schaliënhuis lag. Het strekte met een deel tot aan het kerkplein, over de huidige Ambachtstraat en tot aan de huidige Scheiddam. In de verkoop waren nog begrepen: twee boomgaarden, een uitweg met dreef naar de kerkwegel(nu Ambachtstraat) en een plantage van ongeveer 800 roeden in de Kerkwijk. De koopprijs bedroeg 2.800 gulden en was al op 13 september - na 14 dagen volledig afbetaald. Was pastoor van Daele dan zo rijk? Later zal blijken dat de koop op zijn naam werd geschreven maar dat juffrouw Goubau betaalde! Het Schaliënhuis bestond uit twee kamers gelijkvloers, een verdieping en een zolder. Dat was te weinig ruimte om er een gezelschap van geestelijke dochters onder te brengen. Onmiddellijk na de aankoop deed juffrouw Maria Goubau - en nu uitdrukkelijk op haar kosten - bij het huis enkele vertrekken aanbouwen: een spreekkamer, een werkhuis, een keuken en een refter. Op de verdieping van het Schaliënhuis werden negen cellen getimmerd. Een van de kamers gelijkvloers werd ingericht tot huiskapel. De spreekkamer en het werkhuis lagen aan de kant van de straat die nu Langestraat heet. Tussen de spreekkamer rechts en het werkhuis links hing een smalle ingangsdeur. Zo werd de gevel aan die straat voorgevel van het geheel. Het was een effen muur van baksteen, waarin boven manshoogte kleine ramen waren gestoken om licht te brengen in spreekkamer en werkhuis. Op de verdieping waren normale ramen aangebracht. Eenvoudiger, strenger kon het niet. DE STICHTING. Volgens het boven vermelde Memorieboek betrok juffrouw Goubau het vergrote Schaliënhuis op 2 juli 1677. Het huis werd onmiddellijk herdoopt tot Huis van OnzeLieve-Vrouw. Op dezelfde dag kwamen ook vier kandidaten binnen: Adriana Biermans, Anna Margareta Pascal (kwamen die uit Antwerpen?), Catelijne Colman uit Kruibeke en Maria Catharina van de Velde uit Bazel of Kruibeke. De vier kandidaten brachten negen dagen door met geestelijke oefeningen, spraken "eene generaele biechte van gheheel hun gepasseert leven" en op 14 juli legden ze gelofte af van maagdelijkheid voor de tijd van twee jaar. Na twee jaar proeftijd, op l juli 1679, namen ze het geestelijk kleed aan en legden ze geloften af van levenslange maagdelijkheid en gehoorzaamheid. In tegenstelling tot het huidige kerkrecht voor religieuzen werd geen gelofte van armoede uitgesproken. Maar ze beloofden en beleefden de armoede: al haar persoonlijke bezittingen, roerende en onroerende werden gemeenschappelijk bezit. Ze bekrachtigden hun belofte door akten die wettelijk geregistreerd werden voor notaris of voor meier en schepenen van Kruibeke
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
4
Door de gelofte van gehoorzaamheid verplichtten ze zich de regel te onderhouden. De werd door juffrouw Marie Goubau zelf opgesteld en werd door de bisschop van Gent op 29 mei 1692 goedgekeurd. Ze noemden hem niet regel maar Maniere van Leven. In de inleiding wordt het doel van de instelling aangegeven: Christus navolgen in Zijn ijver voor Gods huis, in het onderwijzen van Zijn leer, in Zijn liefde voor de armen. De instelling staat open voor alle meisjes die haar leven daaraan willen wijden, "soo wel aerme als rijcke dochters" . Zo nemen de geestelijke dochters op zich gratis al het kerklinnen te wassen, te stijven en te herstellen, alsmede behoorlijk de kerk te versieren. Op zon- en feestdagen onderwijzen ze de kinderen in de christelijke leer. Ze verlenen bijstand aan arme gebrekkige vrouwen en bezoeken zieken die de pastoor hun aanwijst. Ze moeten wel naar huis komen voor middag- en avondmaal en mogen niet 's nachts buiten huis blijven. De overste moet een bekwame dochter aanstellen om "confituren en diergelijcke saecken" te bereiden die de zieken nodig hebben. In een ontwerp van "Declaratie" dat ten tijde van keizer Jozef II werd opgemaakt, lezen we wat onder "diergelijcke saecken" zoal werd verstaan: "Sij subministreren confituren en bouillon en boven dat besorgen gekoekte legumen, vlees, bier en suypeneijeren en diergelijcke noodtsaeckelijckheden als medicijnen. Jae selfs leenen hunne handen tot het cureren en penseren (verzorgen en verbinden) van accidenten, tot setten van echels en visicatorien (laatkoppen). Men es altijdt besigh met cruyden te vergaderen en te conserveren, om salven en plaesters te maken, te sorgen voor lijnwaedt en doecken. Presenteert d'occasie om een kind in dienst te helpen, men stelt sich in 't werck om hun kleeren en leuren te naijen en te repareren". Voor de zorgen die de geestelijke dochters aan armen en zieken verstrekten, weigerden ze elke vergoeding. Het was hun door de Maniere van Leven scherpelijck verboden iets te profiteren uit de beurs van de parochie of in de parochie omhalingen te doen. Ze moesten alles zelf bekostigen uit hun inkomsten en uit de opbrengst van hun handwerk. Werken deden ze trouwens veel. We vatten hun dagorde samen. In de winter opstaan om 5 uur, in de zomer om 4 uur. Een uur later waren ze samen in de huiskapel voor gebed en overweging, een uur lang. Dan gingen ze naar het werkhuis om er te naaien of kant te werken tot ze naar de mis gingen in de kerk om 8 of 9 uur. Na de mis ontbijt en een half uur in de tuin wandelen. Daarna naar het werkhuis tot kwart na elf. Een middaggebed van een kwartier, middagmaal en ontspanning tot half twee. Dan deed ieder een geestelijke lezing in eigen cel. Van twee uur terug in het werkhuis tot zes uur. Tussenin las één van hen de kleine getijden van Onze-Lieve-Vrouw en samen baden ze het rozenhoedje. Om 6 uur gezamenlijke overweging in de huiskapel en om 7 uur avondmaal en ontspanning tot half negen. Vervolgens gewetensonderzoek en avondgebed. Om 9 uur naar bed. TOT AAN DE DOOD VAN DE STICHTERES. Juffrouw Maria Goubau was bij de stichting tot overste aangesteld door pastoor van Daele. Na drie jaar trad ze af. Zo wilde het De Maniere van Leven. De leden van het gezelschap verkozen op 2 juli 1680 als nieuwe overste Adriana Biermans. Op 17 juli
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
5
1683 werd Maria Goubau verkozen. Overste of niet, de stichteres wilde haar gezelschap een verzekerde toekomst bezorgen. Tussen 1679 en 1685 schonk ze aan haar geestelijke dochters 9 akkers, gelegen op Kruibeke; 2 renten ten laste van de stad Antwerpen, die samen jaarlijks 188 gulden opbrachten; een aantal renten en obligaties die samen jaarlijks ongeveer 80 gulden opbrachten. Verder schonk ze aan het gezelschap de gebouwen die ze bij het Schaliënhuis had laten aanbouwen, alle meubelen, schilderijen en huisraad die in huis waren, al het lijnwaad en de meubelen die haar toekwamen in het huis te Mespelaar, gelegen bij de kerk. Tenslotte schonk ze nog een huis gelegen aan de Katelijnevest te Antwerpen, onder de toren van de jezuïeten. Allicht onder haar invloed schonk een vriend en vertrouwensman, Jan Pauwels Govaertssone, in 1682 aan het gezelschap een stuk land in de Bazelstraat en 8 stukken in Kruibekepolder. De schenkingsakte van het huis aan de Katelijnevest te Antwerpen werd te Kruibeke op 10 oktober 1685 verleden voor notaris Jan van Bogaert. Juffrouw Maria verklaarde toen niet te kunnen schrijven "midts de defluxtie die was gevallen in haer oogen waerdoor sij niet sien en conde". Daarom ondertekende ze de akte met een merk. Nog geen drie maanden daarna, op 2 januari 1686 's avonds omtrent half zes, overleed ze "salighlijck in den Heere". Ze was bijna 72 jaar oud. In haar testament had ze haar begrafenis beschreven. Ze wilde begraven worden voor het altaar van Onze-Lieve-Vrouw in de parochiekerk van Kruibeke. Daar had ze een kleine grafkelder laten metselen waarin al twee van haar geestelijke dochters waren bijgezet. Zij was de derde en de laatste die er begraven werd. Bij de begrafenis mocht geen wapen of blazoen worden meegedragen; in plaats daarvan alleen "den Soeten Naem Jesus" in vergulde stralen. Daarmee bedoelde ze de initialen van: Jesus hominum Salvator (Jezus der mensen Heiland) . Met dat blazoen werden ook haar volgelingen ten grave gedragen tot in het midden van de 20ste eeuw. Tijdens herstellingswerken in de kerk van Kruibeke 1920-1921 werd de grafkelder opengelegd. De heer A. Mertens de Wilmars die toen in de grafkelder is afgedaald, schreef daarover: "Deze kelder in witte steen gebouwd, is niet groot. Was nog zichtbaar de plaats op de grond waar drie lijken hadden gelegen. Alles was verdwenen ,- enkel bleef nog over een zwarte stof, die de vorm van de kisten en de lijken zeer goed omlijstte". NAAR DE KERKELIJKE EN BURGERLIJKE GOEDKEURING. Juffrouw Goubau begon haar stichting met vier gezellinnen. Tijdens haar leven traden negen andere tot het gezelschap toe, van wie twee tijdens hun proeftijd werden weggezonden. Twee waren gestorven. Bij de dood van de stich-teres bestond de gemeenschap uit negen leden: Adriana Biermans, Catelijne Colman, Maria Catharina van de Velde, Joanna de Graef, Margareta Coppens, Judith Elisabeth van der Beers, Clara Pluimier, Anna Verlee en Catharina van Raemdonck. Bij akte van 6 maart 1688 verkocht pastoor Antonius van Daele aan de gemeenschap volgende goederen: het Huis van Onze-Lieve-Vrouw dat eertijds het Schaliënhuis werd genaamd, twee stenen hofstedekens "daerneffens nieuw aen gebauwt", de Schijtakker, de uitgang naar de kerkwegel (nu Ambachtstraat), een plantage aan de kerkwegel, een stenen
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
6
behuisde hofstede gelegen op de Schijtakker en een klein hofstedeken daarnaast. Verder nog twee akkers met een bosje in de Grote Kouterhoek (ter grootte van l bunder 2 gemeten) en drie stukken broekland, respectievelijk van 618, 529 en 167 roeden. De koopprijs bedroeg 11.500 gulden. De pastoor verklaarde die som al te hebben ontvangen alsmede de huur die de geestelijke dochters hem tot dan toe voor het Schaliënhuis verschuldigd waren. Die verkoop was een schijnverkoop. Alle huizen en landerijen die in de akte staan vermeld, werden vroeger wel op naam van de pastoor gekocht, maar ze werden betaald door juffrouw Goubau die ze bestemde voor haar stichting. Het bewijs daarvan: die huizen en gronden, het Schaliënhuis inbegrepen, staan in het goederenregister van de geestelijke dochters ingeschreven als haar eigendom vanaf het jaar dat ze zogezegd door de pastoor werden gekocht. En de geestelijke dochters verpachtten ze en inden de pachtgelden! Waarom die huizen en landerijen aanvankelijk op de naam van de pastoor werden geschreven, kunnen we gemakkelijk vermoeden. Stichteres en pastoor wilden afwachten hoe het met de stichting zou verlopen. Ze wilden voorzichtig zijn. In 1691 werd pastoor van Daele tot pastoor van Sint-Gillis benoemd. Hij was de wijze en gezagvolle medestichter van het gezelschap geweest, dat hem weldra zeer zou missen. In 1692 werd de Maniere van Leven goedgekeurd door de bisschop van Gent. De oorspronkelijke tekst, met de hand geschreven en in lederen band gebonden, berust in het archief van het klooster. Maar kort nadat pastoor Antonius van Daele de parochie had verlaten, groeide in het gezelschap een mentaliteit waardoor de stichting met de ondergang werd bedreigd. Catelijne Colman en Maria Catharina van de Velde begonnen de anderen het leven zuur te maken. Ze wilden het gezag van de overste Joanna de Graeve niet erkennen. Ze legden beslag op de sleutels van huis en kasten. Ze eigenden zich een deel van de gemeenschappelijke goederen toe om erover te beschikken naar goeddunken. Dat laatste was bijzonder gevaarlijk. Juffrouw Goubau had toch het voortbestaan van haar stichting willen verzekeren door haar dochters een gemeenschappelijk bezit te schenken en ieder lid had zich schriftelijk en wettelijk verbonden eigen bezit daaraan toe te voegen. De twee rebellen werden herhaaldelijk vermaand door de pastoor en door de bisschop zelf. Het mocht allemaal niet baten. Op 6 april 1696 gelastte de bisschop pastoor en onderpastoor een laatste poging te ondernemen om de weer-spannigen tot betere gevoelens te brengen. Die antwoordden alleen met verwijten aan het adres van pastoor, onderpastoor, bisschop en medezusters. En ze verklaarden daarbij haar rechten wettelijk te zullen overleggen. Dat was dreigen met een proces. Hebben ze een proces ingespannen? Of deed het de bisschop zelf? Op 26 augustus 1697 werden ze alleszins uit het huis gezet door de deurwaarder van de Grote Raad van Mechelen, krachtens een vonnis van diezelfde Raad. Om dergelijke moeilijkheden in de toekomst te voorkomen werd besloten een octrooi van amortisatie aan te vragen. De onderpastoor Jan-Baptist Dieles spande zich bijzonder daarvoor in. Het gevraagde octrooi werd door de koning verleend op 13 januari 1699. Het erkende alle goederen van het gezelschap, roerende en onroerende, als gemeenschappelijk bezit van alle leden, tegenwoordige en toekomstige. Wie de instelling zou verlaten verloor alle recht daarop. Alles op deze voorwaarden: de leden moeten in dienst blijven van de parochiekerk, van de zieken en het onderricht van de jeugd; ze moeten bijdragen in de publieke lasten zoals iedere inwoner van de parochie; ze mogen
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
7
geen oude regel aannemen noch hun instelling omvormen tot klooster. TOT AAN DE FRANSE REVOLUTIE. Door sterfte en uittredingen was het aantal leden in 1700 geslonken tot drie: Joanna de Graeve, Margareta Coppens en Anna Verlee, die in 1699 tot overste was verkozen. In 1701 werd de onderpastoor Jan-Baptist Diels tot pastoor van Kruibeke benoemd. Zo kwamen de geestelijke dochters onder zijn bestuur. Ze kregen in hem een toegewijde beschermer en weldoener. Hij bracht de instelling tot een nieuwe bloei. Op 15 maart 1735 werd met de bouw van een kapel begonnen. Pastoor Diels legde de eerste steen ervan en las er de eerste heilige mis op 14 september van hetzelfde jaar. Naar aanleiding daarvan kunnen we de vraag stellen over welk inkomen de geestelijke dochters beschikten. Dat van 1723 kennen we perfekt. Op 2 juli van dat jaar werd maseur Theresia Davarieux tot overste verkozen (Voor de buitenwereld heetten de leden juffrouw; onder elkaar noemden ze zich maseur). De nieuwe overste legde een lijst van de inkomsten aan. De pachtgelden van de landerijen en vier huisjes en de renten brachten samen 1.004 gulden op. In 1731 lagen de inkomsten 27 gulden lager. In 1748 bedroegen ze slechts 648 gulden 12 stuivers. In dat jaar was alles voor een derde minder verpacht. Van dat inkomen moesten toen tien personen leven van wie drie ouder waren dan 60 jaar. Ze moesten daarvan ook het nodige kopen voor zieken. Alleen door hard. werken "van 's morghens vroeg en 's avonts laet" konden ze blijven bestaan. In verband met dat werken kunnen we vermelden dat in de pachtprijs van de landerijen doorgaans één of meer stenen vlas werden voorzien. Een steen was gelijk aan twee en half kilo. Gelukkig waren er liefdadige mensen die de geestelijke dochters ter hulp kwamen. Zo schonk in 1773 een zekere juffrouw Marie Catherine Heyndrickx 2.000 gulden die moesten uitgezet worden in renten en waarvan de opbrengst moest besteed worden "aen de arme lidmaten van de prochie" In 1776 kwamen daar nog 200 gulden bij. In 1752 had de gewezen overste Theresia Davarieux alles aan de gemeenschap geschonken wat haar toekwam uit de nalatenschap van juffrouw Suzanne Verbruggen, geestelijke dochter, overleden te Antwerpen op 18 april 1752. In de schenkingsakte heet Theresia Davarieux: "geestelijke dochter in het Sieckhuis van Onze Lieve Vrouw tot Cruybeke". Dezelfde benaming Sieckhuis vinden we ook in een kanttekening op een schrijven dat een ambtenaar in 1754 naar de fiscale raad van keizerin Maria Theresia zond. Kennelijk werd de naam Sieckhuis aan het Huis van Onze-Lieve-Vrouw gegeven door het volk. Hij getuigt ervan dat de geestelijke dochters van juffrouw Goubau opvallend intensief in de dienst van de arme zieken stonden. In hetzelfde schrijven van die ambtenaar heten de geestelijke dochters quesels en marollen. Zo werden de geestelijke dochters algemeen door het volk genoemd. Het woord kwezel had toen nog niet de ongunstige betekenis die het nu heeft. Er schuilde in het woord niet het minste misprijzen; het duidde eenvoudig de bijzondere levensstaat van de geestelijke dochters aan. Van 1700 tot 1795 traden 36 nieuwe leden tot het gezelschap toe die er tot aan hun dood volhardden. Daarvan kwamen er 8 uit Antwerpen, 8 uit Kruibeke, 5 uit Beveren, 3 uit Vrasene. Uit elk van de volgende parochies kwam er l: Bazel, Broechem, Burcht, Lessen, Lier, Parijs, Rupelmonde, Sint-Niklaas, Temse, Turnhout, Verrebroek. Vanwaar de 36ste kwam weten we niet.
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
8
ONDER HET FRANSE BEWIND. Bij de inval van het Franse leger in 1794 bestond het gezelschap van de geestelijke dochters uit 10 leden met geloften en l novice. In 1796 werd hun instelling krachtens de wet van de Franse Republiek afgeschaft. Ze moesten hun geestelijke kledij afleggen en hun werkzaamheden in kerk en parochie stopzetten. Op 9 februari 1797 werden 14 van hun akkers verkocht als nationaal goed. Later - we weten niet wanneer - werd ook hun huis met aanpalende gronden verkocht. Ze bleven echter het huis bewonen als wereldlijke personen. Ze huurden het van hem die het had gekocht, Sieur Constantin Geerts, vrederechter van het kanton Sint-Gillis maar wonende te Haasdonk. Toen in 1802 het concordaat van kracht werd hernamen ze het geestelijk kleed en wijdden ze zich opnieuw aan de taken waarvoor hun gemeenschap was gesticht: gratis catechismusonderricht in de kerk, gratis bijstand aan arme zieken en onderhoud van de kerk. Op 3 floréal jaar XII (23 april 18O4) kochten negen leden samen, elk voor één negende, het huis terug met de tuin en de uitgang naar de Ambachtstraat. Ze betaalden contant maar hadden daarvoor een lening aangegaan. OP NIEUWE WEGEN Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden verkreeg de instelling geen burgerlijke goedkeuring. Kort vóór 1830 telde de gemeenschap 10 leden: l overste, 3 kantwerksters, 3 keukenmeiden, l naaister en 2 novicen. Omstreeks 1840 dachten zij eraan hun instelling aan te passen aan de nieuwe tijd. Op 8 november 1842 keurde Mgr. Ludovicus Josephus Delebecque een nieuwe regel goed. Ze zouden voortaan ook gelofte van armoede afleggen. Aldus werden de geestelijke dochters echte kloosterlingen. Op 20 november van hetzelfde jaar namen ze het kleed van de Zusters van OnzeLieve-Vrouw-Visitatie te Gent. Haar eigen instelling kreeg trouwens dezelfde titel: Zusters van Onze-Lieve-Vrouw-Visitatie te Kruibeke. De vernieuwing van de instelling trok meer kandidaten aan en het groeiende aantal leden maakte het weldra mogelijk een ruimer werkterrein te betreden. Er werd een lagere school geopend die door meer dan 200 kinderen werd bezocht. Toen in 1855 het hospitaal van Kruibeke werd gesticht, namen de zusters daar de dienst op zich tegen geen andere vergoeding dan kost en kleding. In 1909 traden ze in dienst van het hospitaal te Steendorp, in 1949 van het ouderlingentehuis Briels te Melsele. Op 5 oktober 1955 sloot de hele congregatie aan bij de congregatie van de zusters van de H. Vincentius a Paulo te Wachtebeke. Door de herhaaldelijke aanpassingen aan de veranderende tijdsomstandigheden verdween de oorspronkelijke vorm van de stichting Maria Goubau. De geest van de stichteres blijft echter voortleven in haar verre volgelingen. Ze staan nog altijd in de dienst van de plaatselijke bevolking door onderwijs en ziekenzorg. Juffrouw Maria Goubau verdient voort te leven in de herinnering van de Kruibekenaren! A. Maris
HK 1982 2 Stichting Maria Goubau te Kruibeke
9