20 NOVEMBER 2015
100 JAAR PERSMUSEUM Oude kranten verdwenen gelukkig niet in de kachel Pagina 4
E E N U I TGAV E VA N H E T
KNIPSELS EN PRENTEN Zoektocht naar tekenaar Henk Doornekamp Pagina 12
KEES SLAGER
Participerend journalist, politicus, schrijver Pagina 18
Jubileumexpositie in 100-jarig Persmuseum
Sacha de Boer licht haar fotokeuze toe.
Het was allemaal ‘Tien’ wat de klok sloeg bij de opening van de jubileumtentoonstelling van het Persmuseum. DOOR BERT STEINMETZ
10x10 heet de expositie, want het Persmuseum bestaat honderd jaar. En de tiende dag van de tiende maand was er de feestelijke opening. De hele ruimte aan de Zeeburgerkade is ervoor leeggehaald, de vaste opstelling was langzamerhand toch wel aan vervanging toe. Omdat er nauwelijks meer plek over was voor de gasten vond de officiële festiviteit plaats in de ontvangstruimte van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, onze huisbaas en schatbewaarder. En zelfs daar was het dringen.
Nadat directeur Niels Beugeling de vele bezoekers had welkom geheten, werd de vide het toneel voor een optreden van twee burgemeesters. Pieter Broertjes stond er weliswaar in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Raad van Toezicht, maar kon het niet laten te vertellen over zijn ervaringen als burgervader in Hilversum. Daar komt hij wel eens problemen tegen als hij een honderdjarige bezoekt. Broertjes richtte zich zonder omhaal direct tot zijn Amsterdamse collega Eberhard van der Laan, toen hij schetste in welke kommer-
A
FOTO’S: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
TIEN, TIEN, TIEN, TIEN
2
DE PERSMUS
Tekenaar Peter van Straaten, Elsevierchef Arendo Joustra en presentator Kysia Hekster. volle omstandigheden deze honderdjarige zich bevindt: zij is hoognodig aan een nieuw onderkomen toe, zodat zij ook financieel wat minder diep in de zorgen hoeft te zitten. Van der Laan, wél officieel in functie dus met de ambtsketen om (“je mag nooit ambtskétting zeggen!”), is altijd al een meester in het omzeilen van netelige kwesties, dus ook hier in het hol van de leeuw kreeg Broertjes geen direct antwoord op zijn oproep. Vriendelijk wisselde hij persoonlijke anekdotes af met bezorgde teksten over de toekomst van de gedrukte media en lovende woorden over de rol van het Persmuseum. Maar ja, niemand had ook echt verwacht dat de eerste burger hier met een concrete toezegging zou komen over de vurig gewenste nieuwe tentoonstellingsruimte in het hoofdstedelijk centrum. Over de expositie zelf was hij intussen zeer te spreken. Het is dan ook een boeiend geheel geworden, waarin tien gastconservatoren vanuit allerlei invalshoeken honderd jaar persgeschiedenis schetsen. 10x Scoops De auteur van deze tekst verzamelde tien spraakmakende scoops, te beginnen met een pikante onthulling in Het Volk die Abraham Kyper in 1909 de politieke kop kostte. Beroemde kwesties (over de onlangs overleden Willem Aantjes, over Greet Hofmans, de affaire Weinreb, enzovoort) worden afgewisseld met minder fameuze, maar toch ingrijpende zaken als het ‘Nollensyndycaat’ en ‘Limburgs gesjoe-
Het was druk, héél druk, bij de opening van de jubileumexpo.
mel’. Eervolle vermelding is er voor Joep Dohmen, grossierend in prijswinnende scoops. 10x Tekeningen Peter van Straaten koos tien politieke tekeningen, waarvan een aantal nog steeds zeer herkenbaar zijn; niet toevallig zijn oorlog en opstand de meest voorkomende thema's. Hij vond het nog knap lastig te kiezen, vertelde Van Straaten. Om niemand te kort te doen besloot hij louter overleden tekenaars te tonen, van Johan Braakensiek tot Opland en Frits Müller. 10x Journalisten Mariëtte Wolf, media-historicus en oud-directeur van het Persmuseum, had het knap lastig gevonden, zei zij, om de tien belangrijkste journalisten van de afgelopen eeuw te selecteren. Zij besloot de voorkeur te geven aan allrounders, waardoor zij (“met pijn in het hart”) columnisten en interviewers als Simon Carmigelt, Ischa Meijer en Bibeb van haar lijstje schrapte. Haar top-tien begint bij M.J. Brusse en loopt via onder anderen Henry Faas en Joop van Tijn tot Joris Luyendijk. 10x Speeches Ook van bijzondere toespraken is een mooie verzameling te maken, zo demonstreert Arendo Joustra, hoofdredacteur van Elsevier en lid van de Raad van Toezicht. Zo'n beetje uit elk decennium van de afgelopen eeuw presenteert hij er één, en ze zijn nog te beluisteren ook. Van Pieter Jelles Troelstra tot Frans Tim-
mermans in de VN-Veiligheidsraad, maar ook Karel van het Reve en Louis van Gaal zijn van de partij. 10x Rechtszaken Een bijzonder tiental zijn de meest geruchtmakende processen waar de persvrijheid werd bevochten. De mediajurist Gerard Schuijt geeft daarbij boeiende voorbeelden van het waarborgen van bronbescherming, waarbij vooral uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten de Mens cruciaal waren. De gijzeling van Telegraaf-verslaggevers neemt uiteraard een belangrijke plaats in. 10x Foto’s Andere gastconservatoren waren diep in hun hart jaloers op Sacha de Boer, fotografe en voormalig Journaal-presentator. Zij mocht bij haar keuze van de foto's die in ons collectieve geheugen gegrift staan, ook over de grens kijken. Met groot plezier verzamelde zij foto's die nogal eens vergezeld gaan van een niet kloppend verhaal, zoals van Hendrik Colijn en zijn 'Gaat u rustig slapen'-toespraak, of van de Bosnische moslims 'achter' prikkeldraad. Haar reeks eindigt met het verdronken jongetje Aylan op het Turkse strand. 10x Tv-programma’s Jan Müller, directeur van Beeld en Geluid en lid van de Raad van Toezicht, zette de tien meest bijzondere tv-programma's op een rij – uiteraard niet van honderd, maar toch al van 65 jaar. Het begint bij Brandpunt (“de moeder
3
FOTO’S: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
DE PERSMUS
Burgemeester Van der Laan …geen direct antwoord…
Bij opbod verkochten Arnoldussen (rechts) en Schouten overtollige bezittingen van het Persmuseum.
aller actualiteitenrubrieken”) en eindigt bij Barend en Van Dorp, de grondleggers van de late night show. Maar ook Toppop en de Stratemakeropzeeshow ontbreken niet.
Tien maal eenmaal andermaal
10x Canards Een heerlijke afdeling zijn natuurlijk de tien canards, verzameld door Paul Arnoldussen, publicist over heel veel, vooral van historische aard, bestuurslid van de Vrienden van het Persmuseum en redacteur van deze Persmus. Van het voorstel tot het omroepen van tramhaltes in het Hebreeuws tot de Shariadriehoek in de Schilderswijk, het zijn soms gênante, vaak hilarische missers. Weet u nog?: “Dit is Maxima!” 10x Momenten De tien belangrijkste journalistieke momenten zijn afkomstig uit de laatste halve eeuw, en dat is niet zo vreemd, gezien de leeftijd van Jildou van der Bijl, hoofdredacteur van de Linda. “De eerste man op de maan, dat heb ik niet eens meegemaakt!” Zij merkte vooral veel onmacht en menselijk tekort op bij haar selectie: de moorden op Theo van Gogh en Pim Fortuyn, de ‘gezellige’ borrel van Karremans en Mladic, de aanslag op Charlie Hebdo. 10x Lanceringen Voor de tien opmerkelijkste lanceringen van tijdschriften werkte gastconservator Onno Aerden, publicist en lid van de Raad van Toezicht, graag samen met Jan Knaap, groot verzamelaar van nulnummers. Zij begonnen
Een handdoek van de Leeuwarder Courant, een portemonneetje van De Gelderlander, asbakjes van de Haagsche Courant: ze brachten één tot enkele tientallen euro’s op bij een veiling in het Persmuseum, na de opening van de jubileumexpositie ‘10x10’. Veilingmeester Paul Arnoldussen wierp met brede armgebaren de diverse parafernalia in de verkoop. Het betrof spullen die al in veelvoud in de collectie van het Persmuseum voorkomen, plus wat verzamelaarsobjecten van hemzelf. De voorwerpen werden met even veel zwier aangedragen door veilingassistent Job Schouten. Een horloge van de Volkskrant? De exhoofdredacteur, thans burgemeester van een mediastad, weigerde er op te bieden. Kleine herinneringen aan het Rotterdams
Nieuwsblad? Ook ex-redacteuren van Het Vrije Volk staken hiervoor de hand niet op, want het RN was per slot van rekening de ‘vijand’ waarmee ooit gefuseerd moest worden. Anderen lieten zich echter niet onbetuigd. De hoofdredacteur van Elsevier bood een aantal keren royaal op allerlei reclamemateriaal en wist bovendien met overbieden de opbrengst soms aardig op te jagen. Het pièce de résistance was een ingelijste tekening van beeldend kunstenaar Hans van Norden, medeoprichter van de schildersgroep De Realisten. Arnoldussen sloeg de prent uiteindelijk af bij 300 euro. De totale veiling bracht 870 euro op, waarmee de kas van de Vrienden van het Persmuseum kon worden aangevuld. ■
uiteraard met de Kampioen, meer dan een eeuw oud en met een miljoenenoplage. Donald Duck en Voetbal International ontbreken evenmin, en met de jongste aanwinst in deze verzameling zitten we meteen in de huidige tijd: Blendle.
kelijkste zaken uit de collectie van het Persmuseum. Daar zien we de grondlegger van honderd jaar geleden, D.A. Van Waalwijk. Maar ook de authentieke ladenkast met het knipselarchief van Jean Hubert Matla. ■
10x Persmuseum Niels Beugeling wist aan dit geheel nog zijn persoonlijke tiental toe te voegen: de opmer-
10x10 is tot en met 31 januari 2016 te zien in het Persmuseum, Zeeburgerkade 10 te Amsterdam.
DE PERSMUS
Het Nederlandsch Persmuseum, anno 1924.
FOTO: PERSMUSEUM / IISG
4
DE PERSMUS
5
Iets meer dan scheurpapier Het Persmuseum was in het begin van de 20ste eeuw weinig meer dan een stapel kranten die door enkele verzamelaars was bijeengebracht. In 1915 werd de officiële stichtingsakte getekend. De collectie – ooit een ‘chaotische massa’ – is in een eeuw tijd uitgegroeid tot een schatkamer van informatie voor onderzoekers en studenten. Een verzameling ook die de bezoekers van tentoonstellingen telkens weer verrast. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
D
e Amsterdammer Willem Pieter Sautijn Kluit (1838-1894) was rijk geboren en kon zich daardoor storten op een vrijwel onontgonnen gebied waarmee geen cent te verdienen viel: persgeschiedenis. Meer dan zeventig publicaties heeft hij op zijn naam staan en in een daarvan, verschenen in 1864, schreef hij:
collectie kranten en vlugschriften uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. Twee jaar na diens dood in 1900 wist D.A. van Waaldijk, oprichter van het Nieuwsblad voor Nederland, op een veiling beslag te leggen op de verzameling. Niet uitsluitend tot zijn vreugde. Bekend is zijn verzuchting uit 1903: “Als ik de chaotische massa, die in een hoek van mijne kamer opgestapeld lag en allengs meer onder stof begraven werd, van tijd tot tijd aanschouwde, kwam wel eens de gedachte bij mij op, er het vuur in mijn kachel mee te onderhouden.”
“Wij eindigen hier met de wens voor de toekomstige geschiedschrijver, dat voortaan meer werk worde gemaakt van het bewaren van couranten en minder werk van het vernietigen daarvan. Het nieuwspapier toch heeft aanspraak op een beter lot. De moeite, de tijd, en de arbeid, daaraan besteed, zijn niet voor een enkele dag bestemd, na eeuwen nog zullen de dagbladen de getrouwe stemmen uit den voortijd zijn, die lang vervlogen toestanden, met hun goed en kwaad, zullen doen kennen. En daarom is de courant iets meer dan scheurpapier en de studie van dagbladen iets meer dan aardigheid.”
Overigens had Van Waaldijk zelf ook al het een en ander bewaard. En hij wist zich te beheersen. Op zijn initiatief kwam eind 1902 een bescheiden persmuseum tot stand, geleid door de verzamelaar uit roeping A.Th. Hartkamp die ook een wezenlijk deel van zijn eigen krantenstapels inbracht. Het museum kreeg ruimte in gebouw Concordia aan de Nieuwezijds Voorburgwal, waar Van Waaldijks krant gevestigd was. Een kleine halve eeuw later vond de Volkskrant er onderdak.
J.L. Beyers, aanvankelijk Utrechts boekverkoper, later directeur van het Nieuws van den Dag maakte er werk van, hij bezat een forse
Leesmuseum De eerste bezoekers zullen zich in 1903 hebben gemeld. Van Waaldijk in een verslag:
“Bijna geen dag gaat voorbij, of er komen bezoekers, sommigen bloot uit nieuwsgierigheid, anderen om iets na te sporen. Onder deze laatsten kwamen zelfs een paar malen vreemdelingen voor, terwijl ook enige schriftelijke aanvragen om inlichtingen uit het buitenland werden ontvangen.” Het museum was geen museum in de huidige betekenis, het was een documentatiecentrum. Dat was niet buitenissig, een leesmuseum was destijds ook een gebruikelijk term voor een chique bibliotheek. De vraag dringt zich op waarom het honderdjarig bestaan van het Persmuseum niet in 2002 of desnoods 2003 is gevierd. Dat had best gekund. Maar 1915 was een belangrijk jaar zoals we zullen zien, en het voordeel is dat het museum binnen niet al te lange tijd, bijvoorbeeld in 2027, zijn 125-jarig bestaan kan vieren. Het ging niet best met het Nieuwsblad voor Nederland en in 1914 deed Van Waaldijk zijn krant over aan H.M.C. Holdert van De Telegraaf. Die was meer geïnteresseerd in de abonnees van de slecht lopende krant dan in de krant zelf, hij doekte dus het Nieuwsblad op en de collectie van het museum, die hij door die overname ook in handen kreeg, deed hij cadeau aan de journalisten-
A
DE PERSMUS
FOTO’: DE PERSMUS / IISG
6
D.A. van Waaldijk
Het Korenmetershuisje aan de Nieuwe Zijdskolk.
Een bundeling van de publicaties van mr. W.P. Sautijn Kluit.
vereniging De Amsterdamsche Pers. Die club had meer enthousiasme dan geld en besloot tot de oprichting van de stichting ‘Het Nederlandsch Persmuseum’. Andere participanten: diverse journalistenverenigingen, de vereniging van krantendirecteuren en uitgevers, het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap en het genootschap Amstelodamum. Initiatiefnemer: de journalist David Kouwenaar, vader van dichter Gerrit en schilder David en daarbij ook betrokken bij reeksen comités die het goed voor hadden met de stad Amsterdam, of het nu ging om de Olympische Spelen van 1928 of de intocht van Sinterklaas.
chri een expositie kwam leverde het Persmuseum een onmisbaar aandeel. Een redacteur van het Algemeen Handelsblad luchtte bij die gelegenheid zijn kennelijk getormenteerde hart:
Belangrijk jaar voor het Persmuseum: 1924, het jaar dat het Persmuseum het Korenmetershuisje aan de Nieuwe Zijdskolk kon betrekken. Niet groot, maar een eigen behuizing met een permanente expositieruimte. Begonnen werd met een kleine expo over de geschiedenis van de Amsterdamse journalistenkring. J.C,. Schröder, toen bekend als Barbarossa en voormalig hoofdredacteur van De Telegraaf vond er stof voor een overpeinzing:
Wat te doen met de verzameling? De gemeente was bereid die op te slaan in de Agnietenschool/kapel aan de Oudezijds Voorburgwal. Een noodgreep, het pand was voor bezoekers niet toegankelijk. In 1917 bood de directie van Lettergieterij Amsterdam, v/h Tetterode, ruimte aan in het Typografisch Museum dat zij onderhield in haar pand aan de Da Costakade. Nou ja, het was met name de vestibule van dat museum dat ter beschikking stond, maar nu en dan kon er toch een heuse expositie worden ingericht, dat eerste jaar bijvoorbeeld rond het jubilerende dagblad De Tijd. Eerzame kruiers In die jaren was al begonnen met bijdragen aan tentoonstellingen van derden, wat tot op de dag van vandaag gebruik gebleven is. Voor de banketbakkerstentoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt droeg het museum vakbladen aan en toen de Haagse journalistenverenging in 1918 vijfentwintig jaar bestond en er in Pul-
“Journalisten zijn de biografen van allen en iedereen. De eerzame kruier, die 25 jaar trouw zijn vrachtje gedragen heeft wordt evenmin vergeten als de minister met grote invloed op ’s lands zaken. Het toilet van de Koningin ontgaat hun aandacht niet bij Haar bezoek en zij vertonen een even warme belangstelling voor Hollands schoon als voor een schoorsteenbrand in de Tweede Knotwilgdwarsstraat. Niets negeren zij, behalve zichzelven en hun wereldje. Wat hoort 't publiek ooit van wat er omgaat in den ivoren toren, die de krant is ondanks haar mededeelzaamheid. Is het niet een heel grote uitzondering, waar publiek ook maar de namen kent van de bekwaamsten onder ons, van journalisten, die vanuit de onbekende sfeer hunner anonimiteit toch zoo buitengewone invloed vermogen uit te oefenen. Nee, de traditioneel-onbescheiden journalisten zijn eigenlijk al te modeste wezens. Zij vinden elkander welhaast nooit ‘belangrijk’ genoeg om hun zoveel belangstelling te schenken als anderen, die er wellicht minder aanspraak op maken mogen. Kan het hen onder deze omstandigheden kwalijk genomen worden, wanneer zij nu de aandacht eens voor zich en hun vak vragen?”
“Ik wandel verder en zie twee jaargangen van Het Handelsblad, een van 1828, groot als de helft van een Statenbijbel, de andere van 1913, ter grootte van zes Statenbijbels. In nog geen eeuw tijds heeft de grote krant zich minstens vertwaalfvoudigd, terwijl het bevattingsvermogen van den lezer vermoedelijk met geen procent is vooruitgegaan. Men trekke zelf de conclusie. Het brengen van nieuws is massaproductie geworden; allerwegen rijzen persbureaus uit de grond; redenaars zenden de couranten afdrukken van hun redevoeringen, het regent dagelijks communiqués over alles en nog wat en het levende woord wordt in de kolommen bijna tot een uitzondering. De kranten gaan angstig veel op elkaar lijken, de verslaggever komt niet meer aan de bron van de feiten en het persoonlijk element gaat ontbreken en hoeveel dagbladen met tien en meer pagina's maken dikwijls niet de indruk van meer in elkaar gegooid dan geredigeerd te zijn! Doet dit alles niet verlangen naar een jaargang als die van
DE PERSMUS
1828 en naar de tijden, dat een krant een orgaan was, een stem, hétzij de stem van een politicus-journalist als Kuyper, een politiek journalist als De Koo of een zwierig, gevoelig verteller als Charles Boissevain?”
Oude kranten In het nieuwe pand was ook ruimte voor wat verlevendiging, zoals het tonen van een zeventiende-eeuwse handpers. Een levendige expositie, het is lang toch wel een probleem gebleven, zeker daar waar de kranten uit het verleden lange tijd weinig of geen illustraties bevatten. Waar moet de bezoeker naar kijken? Het Nederlands Dagblad vatte het probleem ongewild en zonder enige sarcasme samen in een kop in 1971: Expositie van oude kranten. De tentoonstellingen in die jaren waren veelal gekoppeld aan jubilea, van verenigingen in de journalistiek en vooral van kranten: het Algemeen Handelsblad, Het Volk, de socialistische pers in het algemeen. Maar nog voor de oorlog waren er ook tentoonstellingen rond tekenaar Albert Hahn en Johan Braakensiek. In 1930 was er een expositie te zien rond humor en satire, maar daar werd niet iedereen vrolijk van. Dagblad De Tijd berichtte over het ‘tentoonstellinkje’: “In staande vitrines zijn verschillende merkwaardige exemplaren van humoristische en satirische weekbladen tentoongesteld. Het is leerzaam eens zo’n overzicht en inzicht te bekomen van hetgeen onze Nederlandse persen aan humor, aan spot, aan satire, hebben opgeleverd. Heel fijnzinnig is ’t niet – noch origineel. Ze gaan zelden boven het alledaagse uit.” In 1939, de oorlogsdreiging hing in de lucht, was het thema de verslaggeving in de oorlog van ’14-’18. En toen brak de tweede wereldoorlog uit. De joodse Aaron Cohen van het ANP was kort daarvoor voorzitter geworden van het Persmuseum, Hij wist hals-over-kop naar Engeland te ontkomen – in juli 1940 werd bij zijn afwezigheid zijn faillissement uitgesproken – en overleefde de oorlog in Nederlands-Indië. Tijdens die oorlog was het Persmuseum ‘in winterslaap’, zoals dat meer dan eens werd genoemd. Hermetisch gesloten was het in ieder geval in 1941 nog niet; toen brachten twee warme sympathisanten van de ‘nieuwe orde’, Tobi Goedewaagen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, en Nicolaas
Oosterbaan als directeur van het Perswezen een bezoek aan het museum. Tentoonstellingen werden er in ieder geval niet meer gehouden. De eerste naoorlogse dateert van 1946, rond de illegale pers. Die moet erg succesvol zijn geweest. Amerikanen In 1950 werd in de gevel van het Persmuseum een bronzen plaquette onthuld voor veertien Amerikaanse journalisten die een jaar daarvoor waren verongelukt. “Zij gaven hun leven voor de hoogste idealen van een vrije pers”, viel er op te lezen. Het was aan het eind van de zogeheten politionele acties, Amerika had weinig begrip voor het Nederlandse optreden in Indonesië, de regering vond het tijd voor een charmeoffensief en nodigde de journalisten uit voor een reis door dat land.. Op de terugweg stortte het Nederlandse toestel neer, alle 45 inzittenden kwamen om het leven. Wat nu vooral opvalt: plaquettes voor Nederlandse journalisten, die aanmerkelijk bewuster dan deze Amerikanen tijdens de oorlog hun leven gaven, niet alleen voor de vrije pers maar voor de vrijheid in het algemeen werden destijds niet in het Persmuseum onthuld. Vermoedelijk is het illustratief voor de verlegenheid die in het naoorlogse journalistieke Nederland heerste. De meeste journalisten waren gewoon aan het werk gebleven bij de gelijkgeschakelde pers. Ook toen de Joden werden ontslagen, ook toen de bezetter allerlei voorschriften gaf over wat er niet mocht of zeker wel moest worden gepubliceerd. Ze deden dat uit financiële afhankelijkheid in de eerste plaats, niet uit sympathie voor de nazi’s, maar de gedachte dat het vrije woord bij hen in veilige handen was had wel een knauw gekregen. Hoewel het houden van exposities niet de hoofdtaak vormde van het museum – het verzamelen, beschrijven en ter beschikking stellen van het materiaal vroeg meer aandacht – werden en worden die zaken toch met liefde aangepakt. Voorbeelden van tentoonstellingen: schouwburg en toneel, alle strips die op één dag verschijnen in de Nederlandse dagbladen, vrouwenbladen, sportjournalistiek, persfotografie. De aandacht voor de politieke prent groeide sterk. Bijzondere journalisten werden recentelijk centraal gesteld, zoals Simon Carmiggelt en Joop van Tijn. Steeds meer aandacht krijgt de persvrijheid, niet alleen van vroeger, ook van nu. Meest recente voorbeeld: na de aanslag op de redactie van Charly Hebdo werd in januari 2015 meteen gereageerd met een tentoonstelling.
A
Boze Telegraafdichter
Clinge Doorenbos
D
e verslaggeving over het Persmuseum is altijd erg welwillend geweest, maar bij de opening in 1924 raakte Telegraaf-huisdichter Clinge Doorenbos geïrriteerd omdat het bij die gelegenheid niet toegestaan was foto’s te nemen. In het nieuwe Persmuseum Was een journalistenkring. Omdat 't nieuwe Persmuseum Met veel statie openging. Gloeiend was de op'ningsrede, Als een hete lavastroom. En de krantperspersonen. Droomden 'n gouden krantendroom. Want de eerst zo domme wereld Vindt de pers nu sympathiek, Nu krijgt men zelfs medewerking Van de grote Jan Publiek. Vroeger wou men nooit iets zeggen Aan zo’n rare krantenman. En een foto ? Ga nou gauw door! Ben je gek ? Waar denk je an? Nu is 't anders. Wilt u kieken? O, komt u maar even mee: Rookt U ? Is het licht voldoende ? Neemt U suiker in Uw thee? Eigenaardig, dat degene, Die het hardst ‘vooruitgang" preekt, Zelf tenslotte o zo moeilijk Met zijn sleur van ‘stilstand" breekt, 't Persmuseum was geopend, Onze fotograaf zou graag Juist in dit milieu, begrijpt U... “Nee hoor, géén gedonderjaag!"
7
8
DE PERSMUS
Dossiers en curiosa A
Daags na de aanslag op de redactie van Charly Hebdo werd al een kleine tentoonstelling ingericht. Naar de Cruquiusweg Aan de ‘zwerftocht’ van het museum, de term viel al in 1924, kwam maar geen einde. Op zich was dat in 1950, toen het museum introk bij het Instituut voor Perswetenschap (van de Amsterdamse Universiteit) aan de Keizersgracht, een positieve ontwikkeling. De belangstelling voor perswetenschap nam toe, de armslag werd groter, er was meer ruimte. Maar toch weer niet genoeg voor de uitdijende collectie. Vanaf 1969 was het museum te vinden aan de Oude Turfmarkt, negen jaar later in het Oost-Indisch Huis aan de Oude Hoogstraat. Naast verhuizing was geldgebrek een rode draad. Het museum, goeddeels afhankelijk van vrijwilligers, kon rekenen op bijdragen van werknemers en werkgevers in de branche en bijvoorbeeld van wetenschappelijke instellingen als de UvA. Rechtstreekse overheidssubsidie kwam er pas in 1988, nadat het water tot de lippen gestegen was. Maar toen kon er ook een fraaie expositieruimte worden ingericht in het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) aan de Cruquiusweg, waar ook hele collectie een veilig en klimatologisch verantwoord heenkomen vond. Er kwam een vaste expositie met het bureau van Hak Holdert en andere curiosa, een educatief programma voor kinderen en volwassenen en regelmatig wisselexposities. Verhuizen is echter nog steeds of alweer aan de orde. Niet vanwege de collectie maar vanwege de publieke belangstelling voor de exposities. Een meer centrale plek in de stad zou daarom zeer welkom zijn. ■
nders dan wel eens gedacht wordt stelt het Persmuseum zich niet tot doel van alle kranten en tijdschriften alle afleveringen te bezitten. Het museum houdt dossiers bij van Nederlandse bladen, waarin de achtergronden van de uitgave duidelijk worden, er worden bijzondere nummers bewaard, veranderingen in het blad worden geregistreerd. Kortom, zo’n dossier geeft inzicht in het reilen en zeilen van een titel. In 1903 waren er drieduizend, nu een kleine twintigduizend. En het aantal wordt niet alleen steeds groter, de omvang per dossier natuurlijk ook. De bibliotheek blijft up to date, de collectie politieke tekeningen is niet gering: zestigduizend. Daarnaast heeft het museum belangstelling voor curiositeiten uit de perswereld. Perskaarten. Een enkele schrijfmachine. Reclamemateriaal. Persoonlijke agenda’s en verslagen van journalisten. Een tekening van journalist Henk Hofland die de fusie tussen de NRC en het Algemeen Handelsblad verbeeldt. Uit journalistieke kring wordt met grote regelmaat materiaal aangedragen, uit erfenissen, uit de opschoning van een bedrijfsarchief. Niet altijd komt een schenking goed uit. Een gevulde fles jenever, voorzien van een etiket van dagblad De Tijd kon niet worden opgenomen, omdat het bewaren van sterke alcoholica om veiligheidsredenen niet was toegestaan in een archief. Het bericht dat de zaak werd opgelost door de inhoud in de gootsteen te gieten wordt door het personeel nog altijd met een korrel zout genomen. Een enorme drukpers van Vrij Nederland moest worden geweigerd, niet alleen vanwege de
omvang, ook vanwege het gewicht: plaatsing zou een nieuwe fundering van het museum vergen. In 1917 vertelde het Kamerlid Roodhuijzen tegen De Groene dat Abraham Kuyper (minister én hoofdredacteur van De Standaard) ‘op zijn manchetten’ zijn commentaren schreef voor de krant en deze kledingstukken opstuurde naar de zetterij. Zo’n manchet zou natuurlijk een aanwinst zijn voor het Persmuseum, maar voordat enige activiteit kon worden ontplooid plaatste een parlementair journalist in een verenigingsblad al een kanttekening die de zaak wat relativeerde: hij had gezien hoe Kuyper zijn overhemd wilde uittrekken om het naar de krant te sturen toen een griffier hem waarschuwende dat dit te ver ging. “Het overhemd is daarop eerst 's avonds verzonden en het zou nu wel eens aardig zijn om het op te sporen, ten bate van het Persmuseum. Ook moet het voorgekomen zijn, dat dr. Kuyper de manchetten van zijn naast hem zittende ambtgenoten voor zijn journalistiek gebruikte.” Serieuzer was in 1926 de suggestie van de correspondent van het Nieuwsblad van het Noorden toen in Amsterdam de traditionele op pagodes lijkende krantenkiosken werden vervangen door moderne bouwseltjes. Moest het Persmuseum niet zo’n traditionele kiosk in de collectie opnemen? Het is er niet van gekomen. Eigenlijk wel jammer. ■ Veel over de achtergronden van het museum is te lezen in het boek ‘Het Nederlands Persmuseum. Liefdewerk Oud Papier’ van Mariette Wolf, te koop in het Persmuseum.
DE PERSMUS
10X10 100 jaar PPERS MUSEUM =
10 DEELEXPOSITIES: 10 GASTCONSERVATOREN 10 OKT. T/M 31 JAN. ZEEBURGERKADE 10, A’DAM
9
10 DE
PERSMUS
VERGEELD EN VERGETEN
De Karwats: flauwe humor en satire Een nieuwe rubriek: ‘Vergeeld en vergeten’. Hierin besteden wij aandacht aan obscure blaadjes en krantjes uit de collectie van het Persmuseum die ooit een kortstondig bestaan hebben geleid. Inmiddels totaal vergeten en hooguit ooit vermeld in een voetnoot van een specialistisch naslagwerk. DOOR JOB SCHOUTEN
DE PERSMUS
O
p zoek naar een politieke tekening met Troelstra uit het revolutiejaar 1918 stuitte ik toevallig op de prent ‘Een vreemde eend in de bijt’ van ene Jan Cossaar, verschenen op 13 mei 1899 in een blad getiteld De Karwats. De titel van het tijdschrift integreerde mij en tot mijn verrassing vond ik in de digitale catalogus van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, waarin ook de collectie van het Persmuseum is opgenomen, een vermelding van het blad: Karwats. Satiriek-Humoristisch Weekblad, onder redactie van Doctor Criticus. Uitgever: C. Daniëls, Amsterdam. Jaargang 1 (1899): no. 1 (29 april). In de kop van het blad staat als adres van het redactiebureau vermeld: Hemonystraat 31, Amsterdam en van de administratie: Czaar Peterstraat 71. Een bezoekje aan het Stadsarchief leerde mij dat op het laatste adres Boek- en Papierhandel C. (Cornelis) Daniëls was gevestigd. De boekhandel nam Daniëls per 1 januari 1897 over van Jacob Rot, directeur van Het Volksdagblad, waar Cornelis Daniels werkzaam was als boekhouder. Ook nam hij van Jacob Rot de uitgave over van De Volksonderwijzer, het blad van de Sociaal-Democratische Onderwijzers Vereeniging.
nand Domela Nieuwenhuis, Abraham Kuyper, et cetera. De opmerkingen zijn zeer gedateerd en oubollig, zoals de vraag in de rubriek Anecdoten: Wat is de overeenkomst, tusschen een koetsier van den tram en een kassier? Antwoord: Beiden moeten op de wissels passen. Misschien is dat mede de oorzaak van het kortstondig bestaan van dit blad, waarvan slechts vier afleveringen zijn verschenen en voor zover na te gaan alleen aanwezig in het Stadsarchief Amsterdam. In tegenstelling tot het twee jaar daarvoor gestaakte satirische weekblad van Louis M. Hermans, die in zijn felle uitvallen er niet voor terugschrok om man en paard te noemen. Zijn blad De Roode Duivel heeft, vanaf 1 augustus 1892 tot 31 december 1897, ruim vijf jaar bestaan. Cossaar De spotprenten in De Karwats zijn gesigneerd met J. Cossaar, een voor mij onbekende tekenaar. Al spoedig ben ik er achter gekomen dat achter deze signatuur de kunstschilder Jacobus Cornelis Wijnandus Cossaar (Ko), Amsterdam 1874-Den Haag 1966, schuil gaat. In de literatuur vaak vermeldt als Jan Cossaar,
11
wellicht omdat hij zijn werk signeerde met J. Cossaar. Cossaar heeft cursussen gevolgd aan de Teekenschool voor Kunstambachten en aansluitend de opleiding voor Toneeldecoratie, onder August Allebé aan de Rijksakademie voor beeldende kunsten n Amsterdam. Daar leerde hij Kees van Dongen kennen, met wie hij rond 1900 optrok in Parijs. Zijn werk is onder meer opgenomen in de collecties van het Drents museum te Assen; het Rijksmuseum en het Centraal Museum in Utrecht. Cossaar is vooral bekend om zijn kerkinterieurs en -exterieurs. Hij schilderde de grote kerken van Frankrijk, Italië en Engeland. In de Grote Kerk in Den Haag is een muurbeschildering te zien van Maria Boodschap. Zijn tekenwerk voor De Karwats is hoogstwaarschijnlijk te beschouwen als een eenmalig uitstapje naar de politieke prent. Op de diverse sites van kunsthandelaren als Simonis & Buunk en de Larense kunsthandel, of op Wikipedia is geen enkele verwijzing te vinden naar zijn activiteiten op dit gebied. Een ander klein uitstapje die hij als kunstschilder heeft gemaakt, is een poster voor Eduard Jacobs, grondlegger van het Nederlandse cabaret. ■
Lotje Bemoei-al De eerste bijdrage in De Karwats is een brief op rijm aan Mej. Lotje Bemoei-al in Den-Haag van haar neef Doctor Criticus. Een in de 19e eeuw veelvuldig toegepaste vorm van satire bedrijven. In zijn schrijven refereert Doctor Criticus aan de eerste Internationale Vredesconferentie in Den Haag: ‘Waarachtig, lieve Lotje, ik bedot je niet, als ik zeg, dat zij geen zier om den vrede geven; je zult het beleven: ze komen in den [sic] Haag alleen voor hun pleizier…’ Om zijn lang epistel af te sluiten met een sneer naar de satirische weekbladen De Roode Duivel van Louis M. Hermans en De Amsterdamsche Lantaarn. Weekblad voor het volk. ‘Jood, Heiden, Protestant of Jezuïet, zie lieve meid, die spaar ik niet, als zij wat hebben misdaan. Ik tast hun particuliere leventje niet aan, nooit persoonlijk. O, neen. Dat was goed voor Rooie Duivel en Amsterdamsche Lantaarn, die deden het gaarn, voor mij is het te gemeen.’ Oubollig In rubriekjes als Men zegt…, Anecdoten, Puntjes worden satirisch bedoelde opmerkingen geplaatst over zaken als de Dreyfusaffaire, de zaak Hogerhuis (waarin sprake is van grove klassenjustitie) of over politici als Freiherr Von Stengel (Duits afgevaardigde aan de Vredesconferentie), Pieter Jelles Troelstra, Ferdi-
Bij een tussentijdse verkiezing verovert de voormalig schildersgezel Schaper, een van de twaalf oprichters van de SDAP, de Tweede Kamerzetel voor Veendam. Behalve Schaper (midden in de vijver) herkennen we in de vijver de katholieke Kamerleden Schaepman en Nolens (links van Schaper) en boven, tweede van links Troelstra, ook actief als advocaat en dus geen echte ‘arbeiders-eend’.
12 DE
PERSMUS
NIEUWE AANWINST
“Knipsels en prenten, ik kan er niks mee” Een map vol tekeningen. Wie heeft ze gemaakt? De collectiemedewerker van het Persmuseum sluit een lange zoektocht met succes af. DOOR JOB SCHOUTEN
M
isschien is dit iets voor u, ik kan er in ieder geval niets mee.” Met deze woorden drukte een handelaar een map met knipsels in de handen van Persmuseum-directeur Niels Beugeling. De map bevatte een wonderlijke combinatie van knipsels, politieke en humoristische prenten en geïllustreerde reclameadvertenties, veelal uit de jaren ’30 van de vorige eeuw. Het dossier belandde in het museum op de grote stapel ‘nog ooit eens uit te zoeken’. Menigmaal heb ik het mapje ter hand genomen, mij afvragend wie de illustrator zou kunnen zijn. Maar de prenten, achteraf allemaal met potlood gedateerd uit de jaren 1932-’33, zijn ongesigneerd. Omdat een naamsvermelding consequent ontbreekt zou dit erop kunnen duiden dat het hier om een documentatiemap gaat van de illustrator zelf. Uit nadere bestudering van de knipsels blijkt verder dat zij zijn verschenen in het Utrechtsch Nieuwsblad. Recentelijk heb ik de map opnieuw ter hand
Leve de winkelsluiting: 31 augustus 1932.
genomen en de inhoud nog eens nauwkeurig doorgenomen. Uiteindelijk vond ik de sleutel tot de oplossing. Tussen al die knipsels zit een kwitantie van Drukkerijen Zuidam van de somma van 7,70 gulden ontvangen van H.Doornekamp voor geleverd drukwerk. Verder een fotocliché voor een advertentie van Smits en Doornekamp ‘ontwerpen, illustraties, werktekeningen’. Aan de hand van summiere informatie in het Biografisch Portaal van Nederland kwam ik op het spoor van reclametekenaar Henk Doornekamp (1911-1993). Henk Doornekamp krijgt als jongen van zijn leraren het advies kunstschilder te worden, maar zijn vader vindt dat daar geen droog brood in te verdienen was. Henk wordt reclametekenaar en begint op zijn achttiende voor zichzelf. “Ik verdiende meteen goed geld. Meer dan mijn vader. Gemiddeld 65 gulden per week, en dat was vreselijk veel in de crisistijd, het was 1929.” (In stug verzet 1940-45.
Veilig verkeer (dood in auto), 1 november 1932.
Herinneringen van grafici. 1994). Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heeft hij inmiddels zeven werknemers in dienst. Maar na de capitulatie blijven zijn klanten weg en zoeken zijn medewerkers elders emplooi. Na de instelling van de Kultuurkamer in 1941 raakt Doornekamp ook zijn laatste grote klant kwijt: de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken. De Utrechtse wethouder en secretaris van de drankbestrijdersbeweging H. Ploeg verwoordt het als volgt: “Als je lid wordt van de Kultuurkamer, dan willen wij je niet meer. En als je het niet wordt, dan mag je niet meer voor ons werken.” Henk Doornekamp raakt geleidelijk betrokken bij het verzet, waar hij zich toelegt op het vervalsen van persoonsbewijzen. Op de vraag of hij trots is over zijn eigen rol in het verzet antwoordt tekenbaar: “Trots? Ik vond het gewoon. Ik zou het weer doen! Maar het was wel zonde. Een zwart gat.” ■
Advertentie in het Utrechtsch Nieuwsblad
DE PERSMUS
Cartoon van Henk Doornekamp, in het Utrechtsch Nieuwsblad. De dood met de zeis. (ongedateerd).
13
14 DE
PERSMUS
Oltmans’ brieven zijn even uitgebreid als de memoires
DE PERSMUS
15
Ruim tien jaar geleden overleed de flamboyante journalist Willem Oltmans. Zijn collega Wim Hazeu correspondeerde uitvoerig met hem over de uitgave van zijn memoires. De brieven zijn nu overgedragen aan het Persmuseum. DOOR BERT STEINMETZ
O
Lijvige serie Wim Hazeu, letterkundige en oud-journalist, waagde als uitgever bij Bosch & Keuning de publicatie van de eerste vijf delen van Oltmans' memoires; dat was dertig jaar geleden. Inmiddels is het uitbrengen van deze lijvige reeks memoires overgenomen door de uitgeverij Papieren Tijger. Een megaklus, zo belichtte Arendo Joustra bij de overdracht: bij Oltmans’ dood waren weliswaar al zestien delen gepubliceerd, maar waren er nog zes-
tig delen te gaan. “We mogen blij zijn als de resterende delen vóór Oltmans’ honderdste geboortejaar, in 2025, in de winkel zullen liggen”, aldus Joustra. Joustra sprak niet alleen als lid van de Raad van Toezicht van het Persmuseum, maar ook als secretaris van de Willem Oltmans Stichting. Het archief bevat behalve de correspondentie tussen Hazeu en Oltmans ook typoscripten en documentatiemateriaal over de dagboeken. Een vermakelijke inkijk in een bijzondere persoonlijkheid. “Charmant, geestig, vals, onbegrijpelijk”, zo vatte Joustra samen. ■ Het IISG is van maandag tot en met vrijdag open, in het weekeinde gesloten.
FOTO: PERSMUSEUM / ILONA VERHOEVEN
nze relatie was bij tijden vriendschappelijk”, schreef Wim Hazeu bij het aanbieden van zijn collectie correspondentie met Willem Oltmans aan het Persmuseum. Dat is nog eens een understatement. Want iedereen die wel eens met Oltmans te maken heeft gehad, weet hoe stormachtig dat kon verlopen. Een hechte vriendschap vandaag was morgen in woede opgeblazen. Wat niet wegneemt dat Willem Oltmans (1925-2004) een zo unieke plaats in de Nederlandse journalistiek inneemt, dat een archief als dat van Hazeu van grote waarde mag worden geschat. Op 16 oktober werd het materiaal overgedragen aan het Persmuseum, met de opening van
een bescheiden expositie rond Oltmans. Die is te zien tot eind november op de vide van het IISG, omdat de jubileumtentoonstelling ‘10x10’ alle ruimte in het Persmuseum zelf in beslag neemt.
Wim Hazeu (rechts) luistert naar Arendo Joustra.
16 DE
PERSMUS
DE KRANT IN HET KINDERBOEK
Geen nieuws? Dan bedenk je ’t zelf…
DE PERSMUS
17
In een serie (her)lezen we kinder- en jeugdboeken waarin journalistiek een rol speelt. Deze keer: ‘De veertien dagen van Tom en Thijs, journalisten-detectives’ van Johan Luger. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
D
e Langerdammer Nieuwsbode is een hoogst slaperig piepklein krantje in een even slaperig stadje. Hoofdredacteur is meneer Geerlings, die het dagblad als zijn hobby beschouwt: hij is tevens wethouder en ontfermt zich dus ook maar over de raadsverslagen. “Het leek wel of meneer Geerlings alleen de verstandige dingen zei de in de gemeenteraad.” Hij heeft één redacteur in dienst, de oude Haafkes die tot taak heeft de inhoud van andere bladen “met schaar en lijmpot” te lijf te gaan en de resultaten daarvan in de krant af te drukken. Daarnaast publiceert hij iedere zaterdag “een lang artikel van opwekkende aard over ouderliefde of het nut van een opgewekt humeur.” Alles verandert als Thijs, de zoonvan meneer Geerlings en zijn vriend Tom de krant tijdens de afwezigheid van de hoofdredacteur twee weken kunnen overnemen. Zij zorgen zelf wel voor nieuws: ze laten spoken ronddwalen in
de het raadhuis, er worden drenkelingen en redders geregeld voor een dijk van een primeur, en de totaal onbekende Indische vorst Maharadja van Tanganara bezoekt de stad, zeer incognito. Uiteraard hebben we hier van doen met een verkleedpartij. De gezagdragers van Langerdam raken geheel uit hun doen. Maar na die veertien dagen is Langerdam geen slaperig stadje meer en de oplage van de krant stijgt van 900 naar 1900 exemplaren. Erg goed verhaal, en nogal goed verteld. Spionage De veertien dagen van Tom en Thijs , journalisten-detectives van Johan Luger verscheen in 1932, met tekeningen van Henri Pieck die dit werk razend snel tussen de bedrijven door deed. Vandaar ook vermoedelijk dat de naam Thijs op het omslag Thys is geworden. Pieck had het te druk met spionage voor de SovjetUnie. Daar kunnen we Luger niet van verdenken (zie kader).
De gedachte laat zich niet onderdrukken dat Luger niet alleen een aardig jeugdboek wilde schrijven, maar ook een kleine parodie op zijn eigen krant, De Telegraaf. De sensatielust van de jongelui is niet gering. En dus ook zeer succesvol. Het socialistische dagblad Het Volk was razend enthousiast over dit boek van een collega van een toch verafschuwde concurrent: “Het is het geestigste jongensboek, dat we ooit lazen.” Dat gaat misschien wat ver, Luger wil wel heel erg amuseren. Menno ter Braak schreef over de auteur: “Luger heeft het ‘ponteneur’ van de krantenconférencier, die zijn publiek op iedere regel wil boeien, op straffe van schuldgevoel jegens zichzelf te voelen opkomen; zo althans onderga ik zijn onuitputtelijkheid, die niet gemakkelijk een equivalent in de Nederlandse journalistiek zal vinden.” Daar zit wel wat in. Maar het is zeker een van de aardigste jeugdboeken over journalistiek die ik las. ■
Johan Luger, invloedrijk én ‘fout’ J
ohan Luger (1887-1964) was sterreporter bij De Telegraaf, een luidruchtig type dat nooit om een mening verlegen zat. Een van zijn sterke staaltjes was een interview met Marinus van der Lubbe kort voordat deze, vanwege de Rijksdagbrand in 1933, in Duitsland werd geëxecuteerd. Hij was in Rusland in 1922 om de hongersnood daar te beschrijven. Maar zijn journalistieke instinct liet zich niet altijd gelden, weten we dankzij Jo Bardoel, auteur van ‘Journalistieke cultuur in Nederland’. Luger woonde aan het Frederiksplein in Amsterdam. Nu staat hier de Nederlandse Bank, maar tot 1929 was daar het prachtige Paleis voor Volkvlijt en daar keek Luger rechtstreeks op uit. Bardoel: “Op de avond waarop dat wereldwonder afbrandde besloot Luger vroeg naar bed te gaan en de buitenwereld eens helemaal af te sluiten. Gordijnen dicht, oorknopjes in, perfecte nachtrust. De volgende ochtend werd Luger gewekt door zijn vrouw, een Zweedse met wie hij Duits sprak. Ook zij had goed geslapen, maar was wat eerder opgestaan, en had de zware gordijnen geopend. Zij begroette haar journalistieke echtgenoot met
Johan Luger, omstreeks 1950 geportretteerd door Frits Schiller. (Afbeelding overgenomen uit ‘Het geheim van De Telegraaf’) de onovertroffen beknopte nieuwsmelding ‘Johnny, der Palast is weg’.” Onder het pseudoniem Pasquino schreef hij tientallen jaren een dagelijkse stukje waarin hij graag uithaalde naar de socialisten die ons naar de slavernij wilden leiden. Hij schreef boeken waarvan sommige nog erg aardig zijn,
zoals ‘Naar wij vernemen’, een sleutelroman die speelt in de vooroorlogse journalistiek. In progressieve kringen werd Luger niet erg gewaardeerd. Martin van Amerongen noemde hem – met enige ironie, dat wel natuurlijk – een ‘kapitalistische mestkever.’ En in mei 1940, toen Frans Goedhart de eerste voorbereidingen trof voor zijn illegale Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, deed zijn collega Luger iets heel anders. Die heette in zijn krant de Duitse troepen vriendelijk welkom. Het was “een jeugdig en krachtig leger dat zich niet gedroeg als harde overwinnaars doch als opgewekte en goedgezinde mensen. (...) Zij ontzien onze gevoeligheden, ontzien wij de hunne.” Luger bleef de hele bezetting aan zijn krant verbonden, ook toen in oktober 1944 de SS’er Hakkie Holdert de leiding kreeg. Zijn laatste Telegraafstuk verscheen op zijn sterfdag, 26 maart 1964. Volgens oud Persmuseum-directeur Mariëtte Wolf, auteur van de krantenbiografie ‘Het geheim van De Telegraaf’ behoort Luger tot de invloedrijkste journalisten van de afgelopen eeuw, getuige haar bijdrage aan de huidige tentoonstelling ‘10x10’. ■
18 DE
PERSMUS
VSOP
Kees Slager, participerend journalist
FOTO: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
“Ik heb het volk een stem willen geven”
In de rubriek VSOP beschouwen zeer superieure oudere journalisten hun vak. Kees Slager (77) was actief bij Het Vrije Volk, Vara en VPRO. Belandde in de journalistiek dank zij een winnend opstel. Is altijd geëngageerd gebleven, als verslaggever en later zelfs als politicus. Een lang middaggesprek onder aan de dijk in Zeeland. Maar uiterlijk om half vijf moet het bezoek weg. Dan gaat hij in de Oosterschelde zwemmen, met zijn zusters. DOOR MAURITS SCHMIDT
Participerende journalistiek. “Voorbeeld van een participerend journalist ben ik wel, ja. In elk geval geëngageerd. Hoort bij de jaren zestig-zeventig. Bij mij ging het wel zo ver dat ik, eh, meedeed.” Toch was dat ook toen niet de standaard.
“Zeker niet! Ik probeerde ook wel de scheiding te maken tussen wat ik voor Het Vrije Volk (HVV) deed en wat als participerende figuur. In 1961 werd ik, na editieredacteurschappen in Amsterdam, Dordrecht en Gorinchem, naar Maastricht gejaagd. (Bij HVV heette een correspondent een editieredacteur
en een stringer een correspondent, MS.) Op zich een uitverkiezing. Daar hebben we met Maastrichtse provo’s het blad Ontbijt op bed opgericht. Daarin kon ik kwijt wat ik niet in de krant kon slijten. De PvdA daar was boos over mijn gedrag. In Nijmegen, waarheen ik werd overgeplaatst, vormde ik de redactie met Koos
DE PERSMUS
van Zomeren…” En vroeg je als HVV-journalist op een persconferentie wat er op het spandoek stond wat je de avond tevoren zelf erop had geschreven. “Jahaha, dat zijn van die pijnlijke momenten dat je goede afspraken moet hebben gemaakt met je kompanen. Dat liep wel eens mis.” Je was wel erg Pietje Bell, hè? “Ja.” Altijd gebleven. “Altijd gebleven. Raar eigenlijk, want ik was een lief, aardig jongetje. Mijn grootmoeder vond mij, de oudste, heel gezeglijk. Op een gegeven moment is dat, eh…” In elk geval niet veranderd door jeugdtrauma’s. “Integendeel. Ik heb een gelukkige jeugd gehad op dit eiland. Het is meer dat de bacil van de antiautoritaire tijdgeest mij heeft aangestoken. Die loop je op bij Het Vrije Volk, en als je met Maastrichtse provo’s een beetje autoriteiten prikt. Zo stelde ik mijn journalistieke leven in dienst van het antiautoritaire perspectief. Juist omdat men zoveel schreef vanuit de autoriteit. En omdat de stem des volks te weinig gehoord werd. Sommigen die zich leider van het volk voelden, probeerden die stem te vertalen. Maar de mensen zelf aan het woord laten, dat deden ze niet. Daarom kwam ik later in de oral history terecht: bijna al mijn boeken heb ik op die basis geschreven. Daarom ook maakte ik vanaf 1984 bij de VPRO Het spoor terug. Bestaat nog. Zelf de mensen hun geschiedenis laten vertellen als aanvulling op de officiële geschiedenis van de autoriteiten. Ik heb nog meegemaakt dat journalisten alles braaf opschreven, de hoed afnamen voor de autoriteiten. Ook bij HVV, krant van de partij, merkte ik dat gedrag. Op de PvdA-vergaderingen in Maastricht was het beleid van HVV vast agendapunt. Zoals de Volkskrant aan de KVP vast zat en Trouw aan de ARP. De NRC en het Handelsblad waren, hoewel graden conservatiever, dan nog liberaler. Dus werken bij een partijkrant als HVV was per definitie al participerende journalistiek. In de beginjaren zette ik me niet af: ik leerde enorm veel. Ik had geen journalistieke opleiding. In 1956 was er nog niets. Mijn hbs- diploma haalde ik in Bergen op Zoom. Schreef toen al stukjes in de HVV-jongerenrubriek van cabaretier-redacteur Jaap van de Merwe, Perspectief. Met een verkiezingsopstel over ‘De culturele verheffing van het platteland’ won ik daar een prijsvraag, waardoor ik in Willem
Drees mocht ontmoeten in Den Haag. Ik zag toen m’n kans schoon: kan ik bij de krant komen? Dat lukte. Zes maanden op proef. Ik mocht blijven. Acht maanden alles gedaan, ook aan steen, en daarna de wildernis in: HVV had 42 edities. Als ergens iemand wegging, begon steeds opnieuw een heel dominospel.” Slechte dijken Minstens onze hele generatie is grootgebracht met ‘facts are sacred’. Hoe verhoudt zich dat tot jouw participerende opvattingen? “Ik ben erg voor feiten, zeker! Alleen: veel feiten komen juist niet boven water, worden niet genoemd. Het gaat mij om de verborgen feiten. Over de ramp van 1953 hoorde je: dat was een natuurgebeuren, niets aan te doen, burgemeesters waren helden. Zo werden de feiten opgedist vanuit het perspectief van de autoriteiten. Intussen hoorde ik van de vissers in onze actiegroep om de Oosterschelde open te houden: ‘Kom op zeg, die dijken waren verschrikkelijk slecht onderhouden, ze deden er geen flikker aan.’ Tóén ben ik gaan zoeken. Naar féíten. Bleek inderdaad: facts are sacred. Secret gehouden. Veel feiten, blijkt dan, komen nooit boven water. Daarom heb ik altijd gezocht naar het verhaal dat de verantwoordelijken niet vertellen. Klinkt aanmatigend, is wel zo. Absoluut waar, ik kan het niet ontkennen, is dat er bij mij altijd mening in zit. Van mij mocht dat ook. Door je woordkeus, door de mensen die je interviewt. Ik dis de woorden zo op, orden ze zo dat ze geloofwaardig zijn en leiden tot bijna onafwendbare conclusie. En dat kan manipulatief zijn, hoor. ” En voordat je het weet ben je terecht gekomen in de krochten van de underground, waardoor de grotemensenwereld reageert: o, daar heb je die gek weer. In dat geval heb je als journalist niets meer te vertellen. “Da’s waar. Het is mij gelukkig niet overkomen. Ik had genoeg fingerspitzengefühl om nét niet af te glijden naar die rimboe.” Jouw maat Koos van Zomeren ging daarin een stap verder. “Die heeft een poosje wel degelijk gekozen: die ging gewoon bij de SP werken.” Waar denk je dat ik naartoe wil? Wat doe jij dan in godsnaam bij een SP in een tijd dat die nog niet salonfähig genoeg is om mee te mogen doen? “Koos was te romantisch. Ik was net weg uit Nijmegen, of ik hoorde dat hij zich liet omscholen tot bankwerker-draaier en helemaal
“
19
Geen mondder-machtigen maar de machtder-mondigen
bij de SP ging. Ik dacht: Jezus, Koos, jongen. Koos was echt een hippie.” Jij niet. Jij bleef die uit de klei getrokken jongen? “Nou nee, ik liep ook in bloemetjesbloesjes, met rooie sokken. Mijn toenmalige vrouw was, meer nog, een duidelijke provo-laatalle-bloemen-bloeien-beeldhouwster. Toen ik later eens terugkwam bij Koos in Nijmegen was alles even kneuterig geworden onder die SP-invloed, inclusief gehaakte kleedjes. Geen paarse muren meer. Jan de Arbeider wou hij nadoen. Toen na een jaar of vijf de revolutie toch niet bleek te komen, is hij ook maar weer een boek gaan schrijven. Ik hielp hem nog aan werk bij Nieuwe Revu: seks, sensatie en socialisme. Als SP’er kwam hij verder nergens aan de bak: weirdo immers.” Eerste Kamer En jouw eigen SP-avontuur dan? “Dat verliep totaal anders. In 2000 moest ik, want 62 jaar oud, stoppen bij de VPRO. Een maand tevoren liep ik tegen Toni Boumans aan, partner van Wim Kayzer. Ze had voor Vara-televisie een documentaire gemaakt over de SP in Oss, net booming aan de weg timmerend. Of ik hun geschiedenis wilde schrijven, zoals ik De Ramp had gedaan. Ik: ‘Kom op hé, ik stalinistische geschiedschrijving schrijven? Dat gaan we mooi niet doen.’ Zij: ‘Ga maar eens met ze praten. Aardige mensen. Geen sekte. Niet meer! Heb ik me toch laten verleiden. Het klikte meteen. Ik kreeg een redactiecommissie als buffer tussen hen en mij om me heen. De sfeer was dezelfde als in die Oosterscheldegroep: niet lullen maar doen. Ze hebben me in de twee jaar dat ik aan het boek werkte geen strobreed in de weg gelegd.” Ze vonden jou veilig omdat je links genoeg was. “Maar geen SP-lid hè! Ook niet toen het boek af was. In die Oosterscheldegroep had ik wel met SP-Kamerlid Remy Poppe opgetrokken. Samen onderzocht waar we sabotage zouden kunnen plegen, wat we nooit gedaan
A
PERSMUS
FOTO: ARCHIEF KEES SLAGER
2 0 DE
De microfoon lag bij wijze van spreken op straat in een volksbuurt in Dordrecht. Opname voor de radio-uitzending De J.J.A. Goeverneurstraat, waarmee de journalist de Zilveren Reismicrofoon zou winnen. hebben. Ik had al wel op hem gestemd voor de Kamer. Dacht: een luis in de pels. Toen ik later een eigen afdeling oprichtte in deze Biblebeltgemeente, werden we, ten koste van de PvdA, na de SGP, de een na grootste van het eiland. Maar ik praatte Zeeuws natuurlijk.”
vaker heb geïnterviewd, zó’n peer. Toen ik in 1975 bij de Vara wegging – ruzie met André Kloos – heette ik ‘de PSP’er’.”
Was je nog journalist toen je actief werd in de SP? “Nee. Ja. Na dat boek werd ik overal gevraagd voor lezingen over de geschiedenis van de SP. Toen ging de SP ineens, in 2006, van 9 naar 25 zetels. Dachten ze: Jezus, we hebben volgend jaar mensen nodig voor de Eerste Kamer. Er was te weinig kader. SP-senator Tiny Kox, die me goed kende omdat hij in die redactiecommissie had gezeten, belde: ‘Kees, val niet van je stoel, maar wil jij in de Eerste Kamer?’ Ik: ‘Ben jij helemaal gek, ik ben niet eens lid.’ Hij: ‘Da’s geen punt.’ Ik: ‘Maar een journalist moet eigenlijk geen lid van een politieke partij zijn’.”
Goed, het veld journalistiek-politiek is inmiddels veranderd. “De kranten zijn de politieke partijen kwijtgeraakt. Zo werden ze kritischer over de partijpolitiek. Op zich een zegen. Ik had heel wat aanvaringen in Maastricht met de partij. Sjeng Tans, later landelijk voorzitter, was er toen hotemetoot. Ik werd er gewoon op het matje geroepen. Uiteindelijk ben ik twee keer uit de linkse hoek weggelopen: bij HVV en bij de Vara, na het Portugalconflict met Kloos: we mochten alleen maar juichen voor en aandacht besteden aan Soares, niet aan de beweging voor directe democratie erachter. Typisch PvdA! Terwijl Kloos zelf in 1969 in Het achterste van de tong de loftrompet had gestoken over de Joegoslavische arbeidersraden: directe democratie!”
O, dus dat vond je toch wel. “Toen PvdA en HVV werden losgekoppeld, zegde ik m’n PvdA-lidmaatschap op. Als HVV’er ‘moest’ je lid zijn. Ben verder nooit lid van een politieke partij geweest. Ik stemde wel. Veel PSP. Vond Bram van der Lek , die ik
Elitaire club “De VPRO waar ik in 1976 terecht kwam was, ook toen, niet echt links. Al werkten er veel linkse mensen, het was vooral een elitaire club. De betreurde Feike Salverda had me overgehaald erheen te komen. Op de stoel van
Nico Haasbroek, die correspondent in Duitsland werd. Ik heb moeite gehad er mijn plek te vinden. Zo’n landarbeiderszoontje tussen het intellect… Maar vooral ook vanwege mijn socialistische nest, al voelde ik me meer anarchist. Daardoor vond ik er mijn plek. Die modische jongens, zoals Peter Flik, vonden alles een spel. Terwijl ik maatschappijkritisch bezig wilde zijn. Kreeg ik uiteindelijk wel m’n zin in. Je moest het alleen weten te verpakken. Ik heb een jaar lang het programma Verzet gemaakt. Elke week een uur over mensen in verzet, hoe ze zelf het heft in handen namen. Maatje Roel van Broekhoven was meer van de vorm, ik van de inhoud, en dat ging goed. We woonden een jaar lang in een volksbuurt in Dordrecht, maakten De J.J.A. Goeverneurstraat. Daar lag bij wijze van spreken de microfoon op straat.” Ben jij, zoals tegenover Kloos, zelf een Prinzipienreiter? “Deels wel. Ik zocht waarheid, feiten die heilig zijn. In Portugal ging het om die beweging van onderop. Dat die uiteindelijk nergens op uitliep, daar gaat het niet om. Je vertelt over wat gaande is, selecteert niet bij voorbaat.” Maar je wilt toch niet de maatschappelijke
21
FOTO: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
DE PERSMUS
context uit het oog verliezen? Daarin moeten jouw harde feiten een keer een rol gaan spelen. Anders blijft het luchtfietserij. Zo’n directe democratie, je zegt het zelf, is alweer verbrokkeld in de marge. “Het is waar dat ik me af en toe groen en geel erger over de tijdgeest. Ik had het geluk dat in mijn tijd redelijk breed gedragen werd wat ik voorstond. Als je niet te extreem bent, en je blijft er vrolijk bij – nooit zuur worden – een beetje maar niet ál te boosaardig bent, dan kon je goed meekomen met al die bloeiende actie- en milieugroepen die zich na die brave jaren vijftig begonnen af te zetten tegen ‘de’ autoriteit. Als je dan ook nog eens spreekbuis kunt zijn via kranten en of radio, doe je geen vreselijke dingen waar iedereen schande van spreekt. Integendeel.” Intussen zie je toen in het brandpunt staande onderwerpen: Maagdenhuisbezetting, arbeidsloos inkomen, demotie, nu weer als splinternieuw gepresenteerd. “Pffff…. Ik blijf een optimistisch, gezond, blijmoedig mens. Nog steeds actief. Dan heb je amper tijd teleurgesteld te zijn, al ben ik dat ook wel. Vooral de regionale journalistiek is treurig geworden. En met dat ik het zeg corrigeer ik mezelf. Ik schreef een essay over de rol van
de PZC, Provinciale Zeeuwse Courant, in de jaren zestig-zeventig, niet te vréten. Zulke keurige mond-der-machtigenjournalistiek. En niet de macht-der-mondigenjournalistiek hè! Het is duidelijk waar ik voor kies.” Doodzwijgen “De PZC onder Gommert de Kok, later hoofdredacteur van de Haagsche Courant, zei eenvoudig: wat goed is voor Zeeland, daar zijn
wij vóór. Dus zwijgen wij over de actiegroep voor het openhouden van de Oosterschelde, want dat vinden wij niet goed. Kregen zijn journalisten opdracht het dood te zwijgen. Al wisten wij we manieren om toch in de krant te komen: door op vergaderingen van alles te roepen. Dus moet ik de treurigheid van de huidige regionale journalistiek relativeren. Ze moeten met weinig middelen een krant vullen,
A
Kees Slager, eerst Zeeuw, was overal in het land ‘editieredacteur’ voor Het Vrije Volk (1956-‘73), oprichter en programmamaker van het VPROzondagochtend-radioprogramma OVT (1975-2000), vier jaar Eerste Kamerlid voor de SP (2007-’11), schreef tal van boeken over vooral Zeeuwen en Zeeland, en is bovenal bekend als schrijver van De Ramp, een reconstructie (1992, herzien in 2003) over de watersnood van 1953. Kees is terug op honk: het voormalig eiland Tholen, waar hij in Scherpenisse werd geboren, nu thuis in het gemaalmet-de-schoorsteen-aan-de-dijk bij Poortvliet.
PERSMUS
er is amper tijd om kritisch onderzoek, onthullingen te doen. Landelijk gebeurt dat nog wel, regionaal is het kommer en kwel. Regionale omroepen doen alleen nog leuke dingen. Spelletjes. Grapjes. Muziekjes. Quizzen. Om te kunnen functioneren moeten ze een platformfunctie hebben waar meningen kunnen botsen. Dát is democratie. Die functie pikken ze niet op. De radio al helemaal niet.” En dit zegt de regioverslaggever bij uitstek. “Amsterdam, Dordrecht, Gorinchem, Maastricht, Nijmegen, Utrecht, Rotterdam, Hilversum voor radio, Den Haag voor de politiek: altijd een vis in het water. Als journalist in de regio doe je er meer toe dan wanneer je afreist naar Amerika. Heel eerbaar je lezers vanuit Amerika te informeren, maar ik wil effect zien. In mijn VPRO-tijd heb ik de halve Atlantische wereld afgereisd, Japan, Taiwan, inclusief voor een prachtige serie over de West-Indische Compagnie. Dan ging het over hoe die Nederlanders vroeger ergens bezig waren.” Ben jij in je OVT-tijd bij de VPRO braver, beschouwelijker geworden dan je ooit was? “Misschien heb je een punt. Maar braver… In elk geval minder activistisch. Toch heb ik bij de VPRO, naast Het Verzet, het Anti-kernenergiekwartiertje gemaakt. Met mijn eerste boek, 1981: Landarbeiders, dook ik de geschiedenis in. Ik liet hen hun levensverhaal vertellen voordat ze niet meer bestonden en vergeten zouden zijn geweest. Dat vond ik ook een vorm van journalistiek: het beeld tegengaan dat het zo geweldig was. De waarheid uit de geschiedenis halen: Onvoltooid Verleden Tijd betekent het eerlijke verhaal over het verleden van gewone mensen. Niet zo activistisch, wel een bewuste keuze. Het verhaal over de watersnoodramp is hier, in een feuilleton, begonnen. Af en toe houd ik lezingen. Dan zeg ik altijd: wat we weten uit het verleden is bijna altijd gezien vanuit het perspectief van de autoriteit. Hij was de enige die schreef, of liet schrijven. Over de paupers in de middeleeuwen weten we alleen iets omdat anderen over hen schreven. Dat is minimaal. Hoe ze dachten, leefden, weten we niet.” Landarbeiders Toch, als wij over duizend jaar geschiedenis lezen is alleen overgebleven wat een rol speelde in de ontwikkeling van samenlevingen. Alexander de Grote, Caesar, Napoleon, Hitler. “Toch zou ik graag willen weten hoe de slaven leefden die de piramiden hebben gebouwd. Dat had misschien toch een iets andere kijk op die samenleving hebben gegeven. Mij interes-
seren koningen minder dan de samenlevingen.” Maar in hoeverre zijn, zeker vroeger, die koningen daarvoor bepalend geweest? “Dat waren ze, dat weet ik ook wel. Maar ik kan mijn afkomst niet verloochenen. Ik kom uit een landarbeidersfamilie. Die hingen aan het achterste achter de achterhoede van het proletariaat. Daar had ik een gelukkige jeugd. Pas op, ik ga niet klagen. Maar dat leven hoort toch bij de geschiedenis?! Het is toch hartstikke eendimensionaal als je alleen van bovenaf kijkt? Je moet toch ook van binnenuit, waar de gewone man leeft, weten hoe beslissingen van bovenaf landen, hoe ermee wordt omgegaan, hoe ze niet worden uitgevoerd, of juist heel braaf?” De vraag is of je daardoor een andere geschiedschrijving zult krijgen. “Ik hoop het. Het gaat mij erom hoe mensen leefden. Als arbeider. Als vrouw. Van mijn boek over Zeeuwse vrouwen zijn afleveringen op toneel gekomen.” Zal daarmee de journalistiek veranderen? “Is al veranderd. Sinds het interview in zwang is, na de oorlog pas, laat je anderen aan het woord. Bibeb was een van de eersten. Ze interviewt bekende mensen, maar ook vissersvrouw en buurvrouw. Zonder naam. Kijk, daar gaat het mij om. Die mensen zijn zelfs in Vrij Nederland godverdegodver naamloos gebleven. Die omslag moet gemaakt worden. Al heb je wat minder intellect, je bent een mens, je leeft. Ik heb geleerd, juist rondom de ramp, dat die mensen met open ogen en oren, een goed oordeelsvermogen, dingen onder woorden kunnen brengen die ze hebben meegemaakt die je anders niet te horen krijgt. Die hoor je te respecteren en de aandacht te geven die ze verdienen.” Maar dat zijn mensen die wél hetzelfde intellect hebben als de grote jongens. Anders verveel jij je zelfs bij die mensen. “Vaak wel. Klopt. Soms zijn ze er alleen om bevestigd of gedementeerd te krijgen wat anderen zeggen. Je wilt geen oral fantasy. Je moet dus veel mensen spreken. Dan krijg je de – althans hún – waarheid wel te pakken. Daar ben ik op uit.” Anarchisme Het Persmuseum bestaat nu honderd jaar. Komt daar over honderd jaar ook de gewone man aan het woord? “Heb ik even niet over nagedacht. Die is al aan het woord. Als het mensen zijn met zinnige
FOTO: ARCHIEF KEES SLAGER
2 2 DE
Als jong verslaggever / HVVeditieredacteur bij de Nijmeegse Vierdaagse (1968)
verhalen. Dus niet al die Tokkies die op tv te veel aandacht krijgen.” Ik hoor jou niets aardigs zeggen over de CPN en aanverwanten. “Daar heb ik níéts mee. Ik had meer met het anarchistische van een Anton Constandse dan van het autoriteitsgevoelige van een Ger Harmsen. Zo is mijn angst bij de SP geweest: pas op jongens, niet te dogmatisch alsjeblieft. Mijn PSP-stemgedrag werd ook bepaald door het anarchistische trekje. Al heeft Andrée van Es bijna ons OVT-programma de nek omgedraaid in een handeltje met Jan Nagel, of all people. Maar van een kerkdienst voor ongelovigen moest ze afblijven! En daarom bestaat OVT nog steeds. Als ik mag samenvatten: in mijn kleine wereldje heb ik mijn ambities bijgesteld. Maar die waren nooit zo groot! Ik heb nooit de wereld willen veranderen. Mijn naaste omgeving wel, ja. Ik heb het volk een stem willen geven en dat doe ik nog steeds.” Heb jij de hoop dat er nog wel eens iets gaat veranderen in de samenleving? “Hoe de samenleving omgaat met zzp’ers, dat is negentiende-eeuws. Niet om vrolijk over te worden. Ik mocht bij gods gratie als zoontje van een landarbeider naar de hbs. Nu gaat iedereen naar de universiteit. Mijn hoop is dat zulke mensen zich niet laten terugdouwen in een negentiende-eeuwse situatie. Maar de wens is de vader van de gedachte. Ik lees, als ouwe socialist-slash-anarchist de NRC, ooit een rechtse krant. Nu een prettige krant, redelijk genuanceerd. Zijn we d’r?” ■
DE PERSMUS 2 3
Ko van Geemert (1950) was voorlichter bij de gemeente Amsterdam. Hij is dichter en bloemlezer, al bijna 25 jaar de stuwende kracht achter de Plantage Poëzieprijs, schreef een aantal boeken en stelde literaire gidsen samen voor Amsterdam, Willemstad en Paramaribo.
Episodes uit het leven van een gemeentevoorlichter (3)
We moeten proberen elkaar te begrijpen I
n de Vlaamse krant De Morgen (zaterdag 25 juli) las ik een interview met oudburgemeester Job Cohen. Uiteraard kwam de kwestie van de integratie aan de orde: “…de hoofdlijn van het denken was toch [we hebben het over de laatste decennia van de 20e eeuw] dat de migranten mensen in een achtergestelde positie waren, en dat je het als sociaaldemocraat dus aan jezelf verplicht was om die mensen te helpen in hun emancipatie.” Deze opvatting, die trouwens niet was voorbehouden aan sociaaldemocraten, brengt me terug naar de jaren ’70, ’80. Ik gaf in die tijd les, in het basisonderwijs, daarna in het voortgezet onderwijs en aan volwassenen. In het lager onderwijs kwam ik in contact met nogal wat leerlingen van Marokkaanse herkomst. Het stimuleerde me om naar Marokko te gaan en iets te proberen te begrijpen van de cultuur, de leefomstandigheden daar. Je werd je zo nog sterker bewust van de enorme kloof tussen het Marokkaanse Rifgebergte en Nederland en de problemen die de migranten hier tegenkwamen. Toen ik in 1986 te maken kreeg met gemeentelijke communicatie was het gebruikelijk belangrijke mededelingen ook vertaald de wereld in te sturen, in het Engels, Frans, Arabisch. Op een gegeven moment werd dit afgeschaft, het zou de bewoners van buitenlandse afkomst er maar van weerhouden Nederlands te leren. Of dit ook echt een stimulerend effect op hun enthousiasme om de taal te leren heeft
gehad, weet ik niet. Wel weet ik dat de communicatie met allochtonen niet verbeterde en dat het steeds moeilijker werd ‘de boel een beetje bij elkaar te houden’. Job Cohen in De Morgen: “Het begint toch telkens met naar elkaar luisteren, proberen elkaar te begrijpen, zelfs al ben je het niet met elkaar eens.” Een waar woord, maar zo vanzelfsprekend als het klinkt, is het niet.
werd je zo nog “ Jesterker bewust van de
enorme kloof tussen het Marokkaanse Rifgebergte en Nederland
Nadat ik in 2005 opgehouden was als communicatieadviseur bij stadsdeel Centrum, werd ik door stadsdeel Zuid gevraagd of ik eens wilde kijken naar de problemen in de Diamantbuurt, die hoog waren opgelopen. Zo moest een echtpaar de buurt verlaten wegens onhoudbare bedreigingen van een groepje jongeren. Het omvangrijke dossier nam ik mee op vakantie. Tijdens het lezen viel ik van de ene verbazing in de andere: er bleken zo’n 25 gewichtige afdelingen, bureaus, hulpverleningsinstanties, wat al niet (ik zeg dit uit het hoofd, maar ver zit ik er niet naast) met de
problematiek bezig te zijn geweest, zonder: a: met elkaar in contact te treden, en zonder b: met de boosdoeners, een aantal Marokkaanse jongens, te gaan praten – ik kon althans in de enorme stapel papier geen enkele aanwijzing daarvoor vinden. Zo’n vijf jaar hierna verklaarde burgemeester Eberhard van der Laan “dat de jongeren vroeger vooral voor overlast zorgden, maar in de loop der jaren zijn uitgegroeid tot een criminele groep” (nu.nl, 29 juli 2011). De mevrouw uit stadsdeel Zuid die mij de opdracht had verstrekt, bleek na de vakantie te zijn vertrokken. De opvolgster, die ik na geruime tijd kon traceren, wist van niks. Op mijn telefoontjes en e-mailtjes werd niet meer gereageerd. Men heeft dus geen kennis kunnen nemen van mijn analyse. Natuurlijk helemaal niet erg, al had ik wel de pest in vanwege de manier waarop men mij het bos had ingestuurd. Maar vooral zat me de onmacht van de gemeente, in dit geval stadsdeel Zuid, dwars. Probleemjongeren waren ‘een criminele groep’ geworden. Er was naar mijn idee onvoldoende getracht te “proberen elkaar te begrijpen, zelfs al ben je het niet met elkaar eens”. Dit lijkt mij een voor de hand liggende en noodzakelijke vorm van communicatie, maar dat is, als ik het goed begrijp, een ouderwetse opvatting geworden. Het Diamantbuurt-dossier heeft men trouwens nooit teruggevraagd. ■
Colofon PERSMUSEUM Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
OPENINGSTIJDEN Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Bus 22: Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan. Vertrekhalte bij CS te vinden voor het Victoria Hotel. Loop op de Veelaan richting het IISG (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde hiervan bevindt zich het museum.
€ 4,50 € 3,25 € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
ONDERWIJSPROGRAMMA’S EN RONDLEIDINGEN
Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
AUTO TRAM
TOEGANGSPRIJZEN Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen.
Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
TREIN
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen
TOEGANKELIJKHEID Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Bus 65: Vanaf Station Zuid (via
Amsterdam
De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten.
Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkte mee: Ko van Geemert Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E:
[email protected] DE PERSMUS wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen.
Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
ROUTEBESCHRIJVING BUS
DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum.
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (
[email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
© Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.