Josef Nadj . Centre Chorégraphique National d’Orléans Asobu do 7, vr 8, za 9 december 2006
© Séverine Charrier
De voorstelling duurt ongeveer een uur en dertig minuten. redactie programmaboekje deSingel Gelieve uw gsm uit te schakelen!
© Josef Nadj, tekening, inkt op papier
Josef Nadj . Centre Chorégraphique National d’Orléans Asobu, een hommage aan Henri Michaux
choreografie, scenografie Josef Nadj dans Guillaume Bertrand, Istvan Bickei, Damien Fournier, Peter Gemza, Panagiota Kallimani, Mathilde Lapostolle, Cécile Loyer, Nasser Martin-Gousset, Josef Nadj, Gyork Szakonyi, Ikuyo Kuroda, Mineko Saito Buto company ‘Dairakudakan’: Ikko Tamura, Pijin Neji, Tomoshi Shioya, Yusuke Okuyama muziek Akosh Szelevényi, Szilárd Mezei licht Rémi Nicolas kostuums Yasco Otomo video Thierry Thibaudeau assistentie choreografie Mariko Aoyama assistentie licht Christian Halkin assistentie kostuums Fabienne Orecchioni, Francine Ouedraogo, Sayo Maeda, Françoise Yapo kleedster Françoise Yapo technische leiding Sébastien Dupont techniek Laurent Grillon, Christian Halkin, Thierry Thibaudeau, Jean-Philippe Dupont productieleiding Martine Dionisio coproductie Centre Chorégraphique National d’Orléans, Festival d’Avignon, Setagaya Public Theatre (Tokyo), Théâtre de la Ville (Paris), Emilia Romagna Teatro Fondazione (Modena) met de steun van deSingel, Carré Saint Vincent, Scène Nationale d’Orléans, Cankarjev Dom (Ljubljana), Région Centre, Performing Arts Japan, Cultuur 2000, Kirin Brewery, Shiseido, Air France creatie 7 juli 2006, Festival van Avignon, Cour d’Honneur opgedragen aan Thomas Erdos
U kan kennismaken met het grafisch werk van Josef Nadj in ‘1st Floor gallery’, en dit tot zaterdag 20 januari 2007 . Toegang gratis . Kronenburgstraat 21, Antwerpen Katie Verstockt praat er met Josef Nadj . vr 8 december 2006 . 14.30 uur Toegang gratis
Centre Chorégraphique National d’Orléans ontvangt steun van het Franse Ministerie van Cultuur, D.R.A.C. Centre, Région Centre, de stad Orleans, het departement Loiret en het Franse Ministerie van buitenlandse zaken ‘Culturesfrance’.
Asobu, een hommage aan Henri Michaux door Myriam Bloedé
De affiniteit die Josef Nadj koestert voor Henri Michaux, bestaat reeds lang. Al in 1999 maakte Nadj een plaatsje vrij voor Michaux in zijn werk, in ‘Le Temps du repli’. Er zijn talrijke overeenkomsten tussen beide artiesten en in bepaalde gevallen zijn ze ook heel duidelijk – te beginnen met hun voorliefde voor ritme en muzikaliteit. Verder ook de relatie die de choreograaf onderhoudt met schilderkunst en poëzie en anderzijds de aandacht van de schilder-dichter voor ruimte en beweging. Van alle motieven die Nadj hebben aangezet om ‘Asobu’ aan Henri Michaux op te dragen, kunnen we in het bijzonder de volgende vermelden: de aantrekkingskracht van het ‘elders’ en de ervaring van het reizen, mobiel of immobiel; de persoonlijke uitdaging, het opzoeken van de eigen limieten als het leidend principe van de ervaring; het idee van een verloop, van de ene plek of de ene taal naar de andere, van het ene medium naar het andere; het onderzoek naar heruitvindingen van deze wereld, nieuwe werelden, verafgelegen gebieden, imaginaire mythen, zoals in ‘Fable des origines’, één van Michaux’s eerste teksten; de extreme concentratie op innerlijkheid of op het oneindig kleine detail. En tot slot de spanning tussen Oost en West, die hen beiden inspireerden, waarbij het Oosten weergegeven wordt als een horizon (geografisch, sociaal), een verte, en vooral als een ‘beschaving’, een constellatie van duizend jaar oude culturen. Dit stuk, dat Japanse dansers (vier butoh dansers en twee hedendaagse dansers) samenbrengt met de vertolkers van het gezelschap en dat een gelegenheid is om deze spanning in het ‘spel’ te betrekken, richt dus de focus op de auteur van ‘Un barbare en Asie’ (1933), en ‘Poteaux d’angle’ (1981). Volgens Nadj raakte Michaux in dit laatstgenoemde werk, één van zijn laatste verhalenbundels, aan het Taoisme en schaarde hij zich hiermee op één of andere manier achter één van de basisteksten van het Chinese denken, de ‘I Ching’. Nadj herinnert er ons aan dat de
© Josef Nadj, tekening, inkt op papier
vertalingen van de laatste twee hexagrammen (de 63e en de 64e) van de ‘I Ching’ respectievelijk als volgt luiden: ‘na de doortocht’ en ‘voor de doortocht’. ‘Asobu’ is opgevat als een tocht doorheen Michaux’s oeuvre. Met uitzondering van de reizen van de dichter, in het bijzonder zijn reizen naar het Oosten, worden weliswaar weinig aspecten van zijn biografie in beschouwing genomen. Daarentegen is de idee van de doortocht - in de concrete, fysische, intellectuele, symbolische en mystieke betekenis - doorslaggevend.
De waakdromen door Henri Michaux
De mens moet inderdaad niet de hoge leeftijd afwachten om te vergaan van verveling en om de onbevredigende wereld, waar hij blijkt te zijn in gevallen, op zijn eigen wijze, in zijn eigen verbeelding, over te maken. Hij kan hem ook ridiculiseren, hij kan hem ook nog zwarter maken, zijn tekortkomingen overdrijven om hem nog vollediger te kunnen haten. Dan ziet hij hem weer volmaakt terug, volgens zijn aversie. Hij heeft de vrijheid. Van daar naar de spelen, naar de ontkluisterde bewegingen, naar de vrije, wilde ritmen, de meest ‘ontketende’, de fijnste ook, hij hoeft zich alleen maar te laten gaan. Een helling zonder weg voert hem verder, waar hij zelf zijn weg zal bepalen. Hier is het spel, het ware spel. Geen, of voortdurend veranderende regels. De speelse stemming telt nu, en zal de zaken van het leven ter hand nemen, ze zal het leven uit de plichten en de voorschriften lostrekken. Spelen voor elk volgens zijn lust. Zijn ware lust, en die verandert naarmate zij nieuwe lusten aan het licht brengt, lusten die voortgekomen zijn uit de onuitputtelijke begeerte naar vormverandering. Zodra dat gedaan is, ontdoe je je in enkele minuten van weken of jaren van gewichtigheid, van ernst, van valse ernst. Spelen, spelen! Wie niet profiteert van de mogelijkheden van de dagdroom om te spelen, waar wacht hij nog op? Waar doet het spel zich ooit gevariëerder voor, natuurlijker, genuanceerder, meer van elk ogenblik, onstuimiger, onverwachter, zotter, onvermoeibaarder, expressiever, excessiever, dwazer, onbeschaamd vrijer en bevrijdender? Uit: Verschijningen, Meulenhoff, Amsterdam, 1972, pp. 131-133
© Laurent Philippe
Een interview met Josef Nadj door Irène Filiberti
‘Asobu’ betekent ‘spel’ in het Japans. Wat is het verband met de voorstelling? Ik zocht een term die het eindpunt zou betekenen van een reeks ateliers die de acteurs al verschillende jaren in Japan hadden gevolgd. Het werk voor deze creatie startte met de komst van zes Japanse dansers, vier butohdansers en twee hedendaagse dansers, die aan ons onderzoek gingen meewerken. De notie van spel beantwoordt vooral aan de idee van een uitdaging. Dit stuk kent er twee. De eerste uitdaging is het feit te kunnen spelen in de ‘Cour d’honneur’ van het ‘Palais des papes’, de tweede is een groep dansers integreren die van elders komen, met een andere verankering, een andere traditie. Dat is erg stimulerend. In dit stuk, op de scène, is alles spel, op elk ogenblik. Het vertrekpunt is het eerste spel, dat van de acteur. Er zijn wel andere vormen van spel, maar dan als begeleiding van de dans. De beelden, de vlekken, de schaduwen, de travestie en ook de aanwezigheid van een pop: al deze materialen zijn elementen van een spel. Wij spelen altijd met grenzen en met verschillende culturen, met de transformaties die zich voordoen in de overgang van het ene land naar het andere, van de ene staat naar de andere. Tenslotte probeer ik ook het volgende in te zetten: tonen én verhullen van de voorbereidingen van de voorstelling, wat de illusie van het theater uitmaakt. Hoe men er binnentreedt en hoe men het verlaat, hoe de magie zijn einde vindt. Er is een sterke concentratie op de scène, want alles wat we doen is zichtbaar met inbegrip van wat zich normaal in de coulissen afspeelt. Ik toon hoe men het achter de schermen doet. Ik heb niets willen verbergen, alleen willen concentreren, verdichten. Zoals in de meeste van uw stukken, doet u een beroep op het oeuvre van een dichter. Hier gaat het om Henri Michaux. Hoe benadert u hem? Michaux, zijn leven, zijn oeuvre lijkt me heel geschikt voor de samenstelling van de groep van artiesten in ‘Asobu’. Maar ook voor
het idee waarrond ik wil werken, dat van de reis. Ik interesseer me in het bijzonder voor de manier waarop de reizen zijn poëtisch oeuvre beïnvloed hebben. Dat laat me toe om mijn eigen parcours te bevragen. Onze vraagstellingen kruisen elkaar. Als choreograaf laat deze parallel me toe om in zijn materiaal te duiken, om te begrijpen hoe hij als schrijver zijn schriftuur in vraag stelt, met inbegrip van de vraag wanneer hij zich aan het tekenen zet. Dat laatste doe ik ook, om de betekenis van zijn taal uit te spitten. Ik richt me ook hoe langer hoe meer hierop om vooruit te komen: het naast elkaar plaatsen van verschillende proposities, zoektochten of artistieke vraagstellingen. Ik interesseer me dus vooral voor zijn band met al die ingebeelde volkeren, die langzaamaan kleine universa vormen. De aanwezigheid van dansers vanuit verschillende landen geeft me een beetje datzelfde gevoel. Een groep, een gemeenschap, die een van de ingebeelde volken van Michaux zou kunnen zijn. Hoe zet u deze parallellen op scène? Ik werk met onbepaald en verschillend materiaal. Ik probeer een verbeelding zichtbaar te maken, die bestaat uit alle elementen die ik aan het construeren en het uitvinden ben. Ik heb mezelf een tijdje verdiept in het oeuvre van Michaux en deze eerste benaderingswijze is in de loop van de creatie essentieel geworden. Ik kom er onophoudelijk op terug. Ik beeld me Henri Michaux in met penseel, met zijn gezicht naar het papier, die een eerste toets tracht te zetten. Hij zoekt de beweging, de muzikaliteit, tekens, pre-tekens, elementen van pre-taal, die volgens zijn overtuiging voortkomen uit een voorafgaand werk. Een reeks schilderijen die beetje bij beetje lijken op maskers, die verschijningen oproepen, figuren vormen. Maar het is de beweging, de uitbreiding van de lijnen en zelfs de muzikaliteit van bepaalde details van het oppervlak die hem interesseerden. Dat is het soort onderzoek dat hij deed. Er is een moment in de voorstelling waarop ik antwoord op de figuur van de dichter die een woord loslaat en het tegelijk
reeds transformeert. We hebben enkele fragmenten hernomen van gedichten die hij in een imaginaire taal schreef, door de betekenis te vervormen van de woorden waarvan de betekenis was uitgehold om slechts de muzikaliteit van die woorden te behouden. In ‘Asobu’ maak ik ook vlekken vertrekkende van lichamen en van een spel met schaduwen. Op deze manier kan ik die pentekening benaderen. Ik doe er verschillende verschijnen, altijd uitgaande van het lichaam. Ik probeer dus de menselijke verschijning te vervormen zodat ze een vlek wordt en kleine tekeningetjes vormt in de loop van de tijd, zoals een hedendaagse muziekpartituur. Deze vlekken kunnen namelijk even goed een mogelijke notitie als een nieuwe ruimte oproepen. Of zelfs allebei tegelijk. In welke ruimte speelt deze voorstelling zich af? Tijdens mijn laatste reis in Japan is me tijdens het bekijken van een No-spektakel en bij het appreciëren van vooral de opmerkelijke manier waarop ze tijd en ruimte beheersen, een idee opgekomen. In No is de scène klein en de weinige elementen die er zich bevinden, krijgen een bijzondere betekenis. Deze manier van werken heeft me in de eerste plaats gesterkt in mijn keuze om de ruimte uit te zuiveren. Vervolgens heeft het me zin doen krijgen om een kleine scène te laten bouwen die niet die van No is, maar die toelaat de voorstelling te concentreren in een beperkte ruimte. In tegenstelling tot dit Japanse theater verplaatst deze kleine scène zich en kan men even goed op als naast de scène spelen. Ik heb de objecten tot een minimum teruggebracht om de aanwezigheid van het menselijk lichaam te versterken. Ik heb ook korte films geïntegreerd die opgenomen werden in mijn geboortestad Kanizsa met de oorsprong als vertrekpunt. Zo heb ik getracht in de voetsporen van Michaux te treden die van een bepaalde plaats vertrekt om van elders naar elders, van ver naar verder te gaan. Ik leen deze schrijfstrategie van hem om de ruimte te tonen vanwaar ik kom, zijn geografische en uitwendige aspecten. En ik eindig met het motief van de rivier die ook door zijn oeuvre stroomt. Ik heb me geïnspireerd op ‘Ecuador’, wat het moment is waarop de auteur ontdekt hoe hij zijn eigen weg kan concipiëren. Hij bevond zich toen op de Amazonerivier in een kano terwijl hij het Tibetaanse boek van Milarepa las. Ik herneem de beelden van de rivier en met een pop roep ik het beeld van de
dichter op, die hypergevoelig is, en gekwetst door de wereld. In de film wordt dit opgeroepen aan de hand van een klein bootje dat de rivier afvaart en van waaruit hij kijkt. U praat over verplaatsingen, over overtochten? Ik heb willen werken met de ruimte in verschillende dimensies. De binnenkant, het intieme, de beleving. En elders de wereld in zijn reële of ingebeelde vorm. Wat me ruimtelijk ook interesseert bij de opdracht om in die grote ruimte van de ‘Cour d’honneur’ van het ‘Palais des papes’ te spelen, is de focus op een klein element. Dat eist een extreem geconcentreerde innerlijke kracht, een dichtheid. Dit altijd met de idee van de reis als overtocht: een blik van dichtbij naar ver en verder. Uit: programma Festival d’Avignon 2006, interview afgenomen in februari 2006 (vertaling Suzanne Vrints)
© Laurent Philippe
Dichters op reis door Henri Michaux
© Séverine Charrier
De keren dat gedicht en reis elkaar hebben ontmoet, is hun ontmoeting in het algemeen niet gelukkig noch vruchtbaar geweest, naar het schijnt. De poëzie wilde het reizen te vaak als iets dat je op je gemak bekijkt. De reis voelde zich er verlegen bij. De poëzie wilde er vervoerd over zijn. Maar houdt de reis wel zoveel van vervoering? De poëzie kwam hem in het heimwee tegen, maar dat is zijn voorliefde niet. En in fijne en zeldzame, overdreven bewoordingen. Maar overdaad doet hem vaak onrecht. Of naar aanleiding van andere verleidelijke figuren. Maar wat moet hij daar nu mee beginnen? (…) De hartstocht wekkend van jongeren die op de drempel staan van verwezenlijkingen, bemoedigend voor de anderen, verschaffen de dichters voortdurend het ‘vertrek’. Degenen die alleen hun opwellingen gehoorzamen leggen tenslotte hun wil op, die duistere schrijvers zonder diepgang worden diepzinnig in anderen, die minnaars die geen vrouw hebben bezielen tenslotte de liefde, en die reizigers die geen vin verroeren wekken op tot verre reizen. Inmiddels kon de poëzie, die zeker niet in die bescheiden rol is begonnen, daar niet bij blijven. Ze kon niet eindeloos tevreden zijn met de rol van arme verwant of van voertaal. Sinds jaren zocht ze naar haar eigen avontuur, aanvankelijk aarzelend, dan driftig. Ze leerde dat ze, om te kunnen reizen, eigenlijk niemand nodig had, omdat ze zelf alles bezat. Wat een macht had ze niet om zich te kunnen verplaatsen, te veranderen, te ontsnappen? Waarom zou ze reizen als een rijmwoord een berg kon gladstrijken, als een adjectief een land kon bevolken, als een assonantie de hele aarde kon doen wankelen? Het gedicht was een hemel, en de dichter hield de stuurknuppel vast. Uit: Verschijningen, Meulenhoff, Amsterdam, 1972, pp. 8-9
De Frans-Hongaarse choreograaf Josef Nadj werd in 1957 geboren in Kanizsa in Vojvodina, een Hongaarse enclave van ex-Joegoslavië, huidig Servië. In Budapest studeerde hij aan de Academie voor Schone Kunsten, daarna kunstgeschiedenis en muziek. Tegelijk volgde hij lessen in gevechtssport. In 1980 trok hij naar Parijs en ontdekte daar de dans en de mime. In 1987 debuteerde hij met ‘Canard pékinois’, geïnspireerd op herinneringen aan zijn geboortedorp, een plek die een mythische dimensie krijgt doorheen heel zijn oeuvre. Daar komen elementen uit de realiteit, herinneringen aan vroeger en zuiver ingebeelde verhalen samen. In 1995 werd hij aangesteld tot directeur van het Centre Chorégraphique National d’Orléans. DeSingel presenteerde de afgelopen jaren vrijwel het integrale oeuvre van Josef Nadj. Als perfecte illusionist is hij in meer dan één opzicht erfgenaam van de cultuur uit Centraal-Europa. Zijn heel specifieke bewegingstaal situeert zich tussen dans en theater, gedomineerd door het burleske en door beelden in constante metamorfose. Zijn werk gaat in de eerste plaats over zijn eigen verleden en dat van zijn geboortestreek, gedurende eeuwen blootgesteld aan opeenvolgende veroveringen. Zijn theatrale wereld speelt zich af in clair-obscur. Toch is zijn bewegingstheater niet mistroostig. Een rijke verbeelding, een milde ironie en zin voor ritme en muzikaliteit kenmerken zijn oeuvre. © Tristan Valés
© Josef Nadj, tekening, inkt op papier
© Josef Nadj, tekening, inkt op papier
Dans in januari
Christian Rizzo . L’Association Fragile Soit le puits était profond, soit ils tombaient très lentement, car ils eurent le temps de regarder tout autour
eerst , voor het talent Jong
!
in deSingel
De Franse artiest Christian Rizzo kan in zijn thuisland reeds op heel wat succes rekenen. Hij dankt dit niet alleen aan zijn artistieke veelzijdigheid maar ook aan zijn exuberante persoonlijkheid en aan de uitgesproken originaliteit van zijn werk. ‘Soit le puits’ leunt even sterk aan bij beeldende kunst als bij dans. En zoals de titel - ontleend aan ‘Alice in Wonderland’ van Lewis Caroll - verraadt, is ook de literatuur niet veraf. Voorstellingen van Rizzo nodigen u steevast uit tot ‘lezen’, tot interpretatie en bovenal tot verbeelding.
17 en 18 januari 2007 . 20 uur . Rode Zaal € 12 (-19 jaar € 8)