Jongens Dans! Een handreiking Utrecht, 2011 Carolien Hermans, Wilja van Os
Colofon Auteurs: Carolien Hermans, Wilja van Os Met bijdragen van: Kim Dekker, Roel Mazure, Jochem Naafs Voor de ontwikkeling van deze handreiking heeft Kunstfactor een expertisecommissie samengesteld, bestaande uit: Johanne Leemans (Hoofd Dansschool SKVR) Alida Dors (choreograaf, oprichter Solid Ground Movement) Marijke van Velzen (docent klassiek MBO-dansopleiding Rijnijssel, cultureel ondernemer) Jocelyn Bergland (oprichter 5 o’çlock class, docent Theaterschool Amsterdam) Hun adviezen zijn verwerkt in deze handreiking. Redactie: Rozemarijn Schouwenaar Eindredactie: Roel Mazure, Wies Rosenboom
© Kunstfactor Utrecht, april 2012 Jongens dans! is een uitgave van Kunstfactor, sectorinstituut amateurkunst. Tenzij anders overeengekomen, geeft Kunstfactor u als lezer toestemming deze uitgave voor eigen gebruik te downloaden en af te drukken. Het is niet toegestaan om inhoudelijk, tekstueel of anderszins wijzigingen aan te brengen. Bij citeren is bronvermelding verplicht. Overdracht aan derden van het gebruiksrecht is uitgesloten. Het gebruiksrecht geldt niet voor commerciële doeleinden. De overdracht van de rechten van intellectueel eigendom, waaronder het auteursrecht, rustend op de door Kunstfactor opgestelde of ontworpen werken zijn bij het gebruiksrecht niet inbegrepen. Kunstfactor, sectorinstituut amateurkunst, zet zich in voor een sterke amateurkunstsector. Dit doen we vanuit de overtuiging dat actieve kunstbeoefening een bijdrage levert aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen en aan een creatieve, harmonieuze samenleving.
Inhoudsopgave Voorwoord
4
Inleiding
5
1. 1.1 1.2 1.3
Jongens Jongens en meisjes verschillen Fysieke en biomechanische verschillen tussen jongens en meisjes Verschillen in leerstijl
7 7 7 8
2. 2.1 2.2 2.3
De mannelijke danser Korte dansgeschiedenis Waarom dansen jongens? Een danser aan het woord
11 11 12 13
3. 3.1 3.2 3.3
Pedagogische uitgangspunten bij lesgeven aan jongens Startpunt is de jongen zelf Dansbenaderingen en werkwijzen Rol van de docent en rolmodellen
16 16 17 19
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Interviews met docenten ‘Iedere man wil goed leren dansen’ ‘Ik werk met twee lepels’ ‘Alles wat je vastlegt, maak je dood’ ‘Veel jongens zien op tegen een klas vol meisjes’ ‘Klassieke dans moet van truttig imago af’ ‘Geef jongens de tijd om te ontdooien’
21 21 24 26 28 30 32
5. Enkele aandachtspunten en aanbevelingen
34
BIJLAGE
35
Geraadpleegde literatuur
40
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 3
Voorwoord Jongens en dansen, het is nog steeds geen vanzelfsprekendheid in Nederland. Zoals dat in Latijns Amerikaanse en Afrikaanse landen bijvoorbeeld wel is. Maar met de komst van de breakdance naar ons land zijn er steeds meer jongens geïnteresseerd geraakt in dans. Langzamerhand ontdekken jongens hoe spannend en inspannend het is om te dansen, en komen zij erachter dat er ook andere uitdagende dansstijlen zijn die om een nadere kennismaking vragen. De populariteit van de breakdance, streetdance en allerlei hiphopstijlen, maar ook het succes van dansprogramma’s als SYTYCD op TV en de opkomst van MBOdansopleidingen zorgen er mede voor dat er meer jongens gaan dansen. Omdat dans in Nederland door veel meer meisjes dan jongens beoefend wordt, voelen jongens zich lang niet altijd op hun gemak in de dansles of dansschool. Er zijn diverse dansdocenten in Nederland die daar iets aan – willen - doen, al of niet vanuit een eigen dansschool of dansgroep. Deze publicatie neemt de verschillen in de ontwikkeling van jongens en meisjes onder de loep en beschrijft verschillen in leerstijlen en pedagogische uitgangspunten die een fundament bieden aan differentiatie van stijlen van lesgeven aan jongens. In vogelvlucht komt ook de geschiedenis van de man in de dans langs. Daarnaast zijn een aantal dansdocenten geïnterviewd die zijn gespecialiseerd in lesgeven aan jongens. De ervaringen van deze pioniers kunnen andere dansdocenten inspireren. Bij de ontwikkeling van deze publicatie is een commissie van dansexperts betrokken. Wij zijn deze deskundigen bijzonder erkentelijk voor hun bijdrage. Ik hoop dat deze publicatie eraan zal bijdragen dat meer jongens het naar hun zin zullen hebben in danslessen en dansscholen. En jongens, net als meiden, frank, vrij en zonder terughoudendheid kunnen kiezen voor dans. Net zoals er steeds meer meiden kunnen kiezen voor voetballen is het de jongens zeer gegund om te dansen. Wies Rosenboom hoofd stafbureau, hoofd dans&schrijven,
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 4
Inleiding De handreiking Jongens Dans! beschrijft werkwijzen en ontwikkelingen die van belang zijn voor het lesgeven aan jongens tussen 6 en 16 jaar die buiten schooltijd dansen. Deze handreiking is bestemd voor dansdocenten die in hun lespraktijk specifiek aandacht willen geven aan jongens of met jongensgroepen willen werken, en voor aanbieders van buitenschoolse danscursussen en -projecten. Daartoe behoren directeuren en afdelingshoofden van Centra voor de Kunsten, dansdocenten van particuliere dansscholen of cultureel ondernemers die betrokken zijn bij visie- en beleidsontwikkeling en de inrichting van een dansafdeling. Deze handreiking biedt een basis voor educatief beleid en de daaraan gekoppelde keuzes. In januari 2011 publiceerde Kunstfactor de inhoudelijke richtlijnen voor danseducatie onder de titel Dans in een rijke leeromgeving. Daarin komen trends en ontwikkelingen in het buitenschoolse educatieve dansveld aan de orde. Eén van die ontwikkelingen is het werken met specifieke doelgroepen. Jongens vormen zo’n specifieke doelgroep. Deze publicatie is een uitwerking van deze richtlijnen gericht op werken met jongens. Toename van jongens op opleidingen In de Nederlandse dans-infrastructuur is een geleidelijke verandering waar te nemen. Zo is het aantal MBO-dansopleidingen de afgelopen jaren sterk gegroeid. De instroom van jongens bij deze MBO-opleidingen is aanzienlijk, net als de toename van mannelijke talenten. Tekenend daarvoor is dat diverse dansacademies inmiddels samenwerken met MBO-dansopleidingen. Veelbelovende talenten kunnen daardoor makkelijker doorstromen. Populariteit van Urban Dance en zichtbaarheid in media De toename van de deelname van jongens aan dans hangt nauw samen met de groeiende populariteit van dans en in het bijzonder de Urban Dance1. Daarbij speelt aandacht van de media een grote rol. Urban Dance begon op de straat, maar is ook als podiumkunst en in de media steeds zichtbaarder. Denk alleen maar aan het televisieprogramma So You Think You Can Dance (SYTYCD), met daarin veel ruimte voor Urban Dance. SYTYCD biedt talentvolle jonge dansers een podium en ‘strijdtoneel’ en bereikt daarmee een grote groep jongeren, vooral ook jongens, die normaal gesproken niet vanzelfsprekend een dansschool binnenstappen. De diverse Urban Dance-stijlen hebben juist op jongens een bijzondere aantrekkingskracht. In de grote steden zijn talloze jongenscrews in buurthuizen, dansscholen en op straat actief. Behoefte aan nieuwe werkvormen voor jongens Door de groeiende belangstelling van jongens voor dans is het begrijpelijk dat docenten meer behoefte krijgen aan nieuwe werkvormen en lesinhouden. Zij willen voorkomen dat jongens die enthousiast met dansen beginnen en voor danslessen kiezen, teleurgesteld raken door een nauwelijks op hen afgestemde aanpak. Voor dansdocenten is het een uitdaging om enthousiaste dansende jongens voor de dans te behouden door hen blijvend te boeien en hun passie en liefde voor dans te blijven voeden. Tegelijkertijd is een trend gesignaleerd dat talentrijke jongens (maar ook meisjes) zich breder willen ontwikkelen en geleidelijk kennis willen maken met andere dansstijlen.
1
In deze publicatie wordt onder Urban Dance verstaan: alle hiphop-dansstijlen en fusions met hiphopstijlen, inclusief
dansvormen die daaraan grenzen.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 5
Behoefte aan kennis Tijdens de expertmeeting over jongensdans die Kunstfactor samen met Boys Action en ArtEZ Dansacademie in 2010 in Arnhem organiseerde, constateerden dansdocenten dat de ‘traditionele’ aanpak van danslessen voor jongens niet optimaal is. Ook bleek dat dansdocenten behoefte hebben aan een theoretisch onderbouwde, overdraagbare methodiek toegespitst op het ontwikkelen van het danstalent van jongens. Deze publicatie is daarvoor een handreiking; een verkenning naar aspecten die belangrijk zijn voor een op jongens gerichte dansbenadering en werkwijze. Gezien de ontwikkeling dat de dansles anno nu steeds vaker bestaat uit fusions van dansstijlen, is voor deze handreiking gekozen voor een dansbrede benadering. Deze handreiking beschrijft werkvormen en leerstijlen die dansdocenten in toenemende mate toepassen in klassieke balletlessen, lessen in de eigentijdse dansstijlen, de internationale dans/werelddans en de Urban Dance- stijlen. Leeswijzer Hoofdstuk 1 beschrijft significante verschillen tussen jongens en meisjes die uit wetenschappelijk onderzoek naar voren zijn gekomen. De fysieke en mentale ontwikkelingsaspecten van jongens in relatie tot dans en educatie komen hier ook aan de orde. Hoofdstuk 2 beschrijft de historie van de mannelijke danser, de plaats van dans in de samenleving en de invloed daarvan op jongens. Hoofdstuk 3 beschrijft pedagogische uitgangspunten bij danslessen aan jongens, bespreekt verschillende benaderingen en gaat in op de rol van de dansdocent. In hoofdstuk 4 vertellen dansdocenten over hun eigen danspraktijk en hun werkwijzen met jongens. De handreiking wordt afgesloten met enkele aanbevelingen en met als bijlage een verslag van de expertmeeting Let’s Dance Boys die Kunstfactor, ArtEZ Dansacademie en Boys Action op 13 maart 2010 in Arnhem organiseerde. Deze handreiking richt zich op twee verschillende doelgroepen. Voor lezers die werkzaam zijn op het gebied van beleid, advies of projectmanagement zijn hoofdstuk 1 tot en met 1.4, hoofdstuk 2, hoofdstuk 3, paragrafen 3.1 en 3.6 en hoofdstuk 5 relevant. Dansdocenten zouden in ieder geval de hoofdstukken 1, 3, 4 en 5 moeten lezen. Deze publicatie is een uitwerking van Dans in een rijke leeromgeving, richtlijnen voor danseducatie (Kunstfactor, januari 2011), gericht op lesgeven aan jongens. Beide publicaties zijn kosteloos te downloaden van de website www.kunstfactor.nl/publicaties.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 6
1.
Jongens
Door Kim Dekker en Carolien Hermans
1.1
Jongens en meisjes verschillen
Hoewel er in de ontwikkeling van jongens en meisjes veel overeenkomsten zijn, verschillen zij over het algemeen in fysiek, mentaal en sociaal-emotioneel opzicht. Die verschillen zijn uiteraard nooit scherp, maar betreffen gemiddelden. Neurobiologisch onderzoek heeft aangetoond dat jongens en meisjes verschillen in de structuur en het functioneren van het brein. Ook de rol van hormonen verschilt tussen jongens en meisjes, net als de snelheid van rijping. Als gevolg daarvan ontwikkelen jongens zich sociaal-emotioneel en fysiek anders en in een ander tempo dan meisjes. Zij hebben in verschillenden fasen van hun leven dan ook andere behoeften dan meisjes. Recent breinonderzoek (Crone, 2008) laat zien dat de ontwikkeling van de hersenen, met name de frontale cortex die onder meer verantwoordelijk is voor reflectie, planning en het onderdrukken van prikkels, bij jongens veel langer duurt dan tot nu toe werd gedacht. Bij meisjes loopt die ontwikkeling door tot ongeveer 23 jaar, bij jongens tot 25 jaar. De ontwikkeling van de hersenen gaat bij jongens dus ongeveer twee jaar langer door dan bij meisjes.
1.2
Fysieke en biomechanische verschillen tussen jongens en meisjes
Jongens zijn meestal sterker dan meisjes, omdat hun spieren onder invloed van testosteron beter zijn ontwikkeld. Ze zijn vaak ook langer en zwaarder dan meisjes. Deze factoren hebben invloed op hun biomechanisch functioneren. Kracht speelt een belangrijke rol in het leven van mannelijke dansers. De spieren van jongens moeten krachtig zijn om hoog te kunnen springen, hun partner te kunnen tillen en op hun handen te kunnen staan. De natuurkundige Kenneth Laws (Professor Emeritus of Physics at Dickinson College, Carlisle, /Adjunct teacher at the Central Pennsylvania Youth Ballet, United States) schreef verschillende boeken waarin hij biomechanische principes inzichtelijk probeert te maken voor dansers, dansdocenten en andere dansliefhebbers. De relatie tussen biomechanica en dans beschrijft hij uitgebreid in zijn boek ‘Physics and the Art of Dance’ (Laws, 2002). (Klassieke) mechanica is het onderdeel van de natuurkunde dat zich bezighoudt met bewegingen en krachten op voorwerpen. De toepassing ervan op levende organismen heet biomechanica. Drie wetten van Newton vormen de grondslag van de klassieke mechanica: 1. Een object kan niet van snelheid veranderen behalve onder invloed van krachten van buitenaf. 2. Als een kracht op een object werkt, verandert diens snelheid. 3. Als een object een kracht uitoefent op een ander object, oefent dat tweede object een net zo grote, maar tegengestelde kracht uit op het eerste object.
Een object kan niet van vorm veranderen, maar een lichaam wel. Voor een lichaam is het lichaamszwaartepunt (lzp) een belangrijk fenomeen. Dit is het punt waarop (de zwaarte)kracht aangrijpt op het lichaam als geheel. Het is gerelateerd aan het ‘centrum’ waar dansers het vaak over hebben.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 7
In (neutrale) stand ligt het lzp van een menselijk lichaam net boven de navel. Door van houding te veranderen, verandert de plaats van het lzp. Door bijvoorbeeld de rechterarm opzij op te tillen verplaatst het lzp naar rechts. Volgens de wetten van Newton zijn interne krachten (spierkrachten) niet genoeg om het lzp (en dus het lichaam) te laten bewegen. Om het lichaam als geheel te verplaatsen, zijn altijd krachten van buitenaf nodig. Gelukkig kunnen mensen die externe kracht creëren door een kracht op de buitenwereld uit te oefenen. Want dan treedt de derde wet van Newton in werking en oefent de buitenwereld eenzelfde, maar tegenovergestelde kracht uit. Bijvoorbeeld: om vanuit rust horizontaal voorwaarts te bewegen is een horizontale kracht nodig. Deze is op te wekken door op de vloer een horizontale kracht uit te oefenen die naar achter is gericht. Dit gebeurt bij het afzetten van de voeten. Jongens springen beter Een danser heeft voortdurend te maken met deze en andere wetten, heeft interactie met de buitenwereld, is onderhevig aan krachten en houdt zich constant bezig met snelheid, versnelling en balans. Omdat jongens meer kracht kunnen uitoefenen, kunnen ze krachtiger bewegen. Ze zijn daarom beter in springen, groot verplaatsen en explosief bewegen dan meisjes. Jongens vinden dat ook leuk, terwijl meisjes vaak meer interesse hebben in subtielere bewegingen. Makkelijkere balans bij relevé op een voet Omdat jongens vaak bredere schouders hebben en meisjes meestal juist bredere heupen, ligt het lichaamszwaartepunt van jongens, zeker na de puberteit, hoger in het lichaam. Een hoger lzp heeft als voordeel dat de balans makkelijker te behouden is, omdat de hoek die de lijn tussen lzp en steunpunt maakt met de verticale as, minder snel groot wordt. Zie voor uitleg het volgende plaatje.
VROUW MAN De hoek tussen de verticale as en de lijn van steunpunt naar lichaamszwaartepunt (lpz) is groter bij een lager lzp (links) in dezelfde houding. Hoe groter die hoek is, hoe sneller een danser uit balans ‘valt’. In deze houding valt een vrouw dus sneller uit haar balans dan een man.
1.3
Verschillen in leerstijl
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 8
Jongens en meisjes verschillen over het algemeen in de wijze waarop zij leren; hun leerstijl. Uit een onderzoek onder kinderen in de basisschoolleeftijd komen de volgende verschillen naar voren (Gurian, 2001): • Jongens kunnen beter abstract denken, terwijl meisjes meer behoefte hebben aan concrete voorbeelden. Voor meisjes werkt het heel goed om te starten vanuit hun eigen ervaringen, terwijl jongens meer redeneren van het abstracte naar het bijzondere. • Meisjes praten meer, maar luisteren ook beter. • Meisjes zijn meer gericht op details. • Jongens bewegen meer tijdens het leren. De reden hiervoor is vermoedelijk dat het de hersenen een extra stimulans geeft. Jongens hebben ook meer ruimte nodig. Milgram (2007) voegt hier verschillen aan toe die onder meer betrekking hebben op onderwijssituaties: • Jongens hebben meer zelfvertrouwen en hebben de neiging zichzelf te overschatten, terwijl meisjes zichzelf vaak onderschatten. • Meisjes geven de voorkeur aan samenwerking, terwijl jongens competitiever zijn ingesteld. • Meisjes vermijden het maken van fouten, terwijl jongens meer vanuit trial-en-error werken. • Jongens experimenteren meer dan meisjes. Lauk Woltring (Wolting, 1988, 1995) komt tot bevindingen over leerstijlen van jongeren die van belang (kunnen) zijn voor dans: • Jongens leren door concrete ervaring, zij hebben behoefte aan experimenteren, werken vanuit trial & error dat wil zeggen, zij proberen iets uit, kijken wat er mis gaat en stellen hun gedrag op grond daarvan bij. • Jongens zijn beweeglijker: zij zijn sterker op zichzelf gericht en via hun lichaam benaderen zij de wereld om zich heen. Woltring (2011) spreekt hier van het ‘via beweging jezelf in de wereld zetten’ en via het fysieke de wereld leren kennen. Jongens denken meer in fysieke oplossingen. Dit komt onder meer door het hormoon testosteron. Jongens hebben de neiging om dingen te doen in plaats van erover te praten. • Jongens zijn visueel ingesteld en hun visueel ruimtelijke vermogens zijn eerder en sterker ontwikkeld dan bij meisjes. • Jongens hebben in het algemeen een sterke fantasie en daardoor ook een goed ontwikkeld abstractievermogen. Het lijkt logisch dat deze aanleg- en ontwikkelingsverschillen gevolgen hebben voor het onderwijs aan jongens en meisjes. In onderwijssituaties lijken jongens meer behoefte te hebben aan bewegen tijdens het leren, terwijl meisjes meer praten tijdens het leren. Meisjes zijn gericht op anderen, terwijl jongens liever zelf iets ontdekken. Dit betekent dat het onderwijs aan jongens idealiter andere aandachtspunten heeft dan het onderwijs aan meisjes. Om optimale resultaten te bereiken zou, volgens Woltring, in het onderwijs aan jongens meer aandacht moeten zijn voor: • visueel beeldend werken met minder focus op taal, bijvoorbeeld door instructies en lesopdrachten visueel uit te leggen en niet alleen met behulp van taal; • beweging, speciaal gericht op de grove motoriek; • fantasie en de mogelijkheid om te experimenteren. Bij traditioneel onderwijs ligt de nadruk vaak op de taalkundig -verbale en wiskundig-logische intelligenties. Echter, volgens het Department of Education and training New South Wales (NSW 2001) is het een gegeven dat jongens vaak kinesthetisch-lichamelijk leren. Hierbij staan het doen en zelf uitvoeren centraal. Leren vindt plaats via en door het lichaam. Voelen, contact, bewegen, sport en dans zijn daarbij de kernwoorden.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 9
Volgens NSW (2001) biedt dans een unieke mogelijkheid voor jongens om zich op een andere manier uit te drukken. Daardoor kunnen zij zich ontwikkelen op tal van gebieden (sociaalemotioneel, fysiek), waarin jongens zich van nature wat minder snel ontwikkelen.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 10
2.
De mannelijke danser
Door Carolien Hermans en Wilja van Os
2.1
Korte dansgeschiedenis
Door de eeuwen heen hebben in alle werelddelen zowel mannen als vrouwen gedanst. De rijkdom en diversiteit waaruit we heden ten dage kunnen putten is enorm. Er zijn zoveel verschillende dansstijlen als er culturen zijn. De inhoudelijke richtlijnen Dans in een rijke leeromgeving verwijzen naar het boek The Study of Dance van Janet Adshead (1981) dat drie contexten onderscheidt waarin dans in de loop van de eeuwen een rol speelde: de rituele en religieuze context, de sociale context en de artistieke context. Het onderscheid tussen deze drie contexten is tegenwoordig eigenlijk niet meer houdbaar. Dansvormen kregen en krijgen een nieuwe uitvoeringspraktijk en nieuwe functies en betekenissen. Daarbij is tevens vaak sprake van onderlinge beïnvloeding, cross-overs en fusion. Toch heeft de context zeer veel invloed op de vorm en inhoud van de dans, het bewegingsmateriaal en techniek die daaruit ontstaat. Zo bepaalde in de zeventiende eeuw de statigheid van de hofcultuur de basis voor de langzame voorname hofdans waarbij mannen en vrouwen meestal paarsgewijs en ‘elegant’ geometrische patronen volgden. Iedere aristocraat, zowel mannen als vrouwen, diende in die tijd de menuet te beheersen. Sociale dansvormen De volksdans is een recreatieve dansvorm van een bepaald volk, land of streek waarbij mannen en vrouwen samen als groep dansen. Vaak is er onderscheid in de bewegingen, passen en dynamiek van mannelijke en vrouwelijke dansers. Daarnaast zijn er specifieke dansen waarbij alleen mannen dansen en vrouwen toekijken of omgekeerd. In niet-westerse culturen maakt dans, vaak in samenspel met muziek, deel uit van de eigen cultuur, van rituelen, levens(dans)drift en het dagelijks bestaan. Ouderen dragen vorm en inhoud vanzelfsprekend over van de ene generatie op de volgende. Nederlanders beoefenen deze dansvormen, met een etnische en vaak ook rituele oorsprong, onder de naam werelddans. Een groeiende groep dansliefhebbers, zowel jongens als meisjes, wil de rijkdom van de werelddans zelf ervaren en beoefenen. De oorspronkelijke traditionele rol van de man en de mannendansen kan daarbij worden behouden of losgelaten. Bij de gezelschapsdans, ontstaan in de 19e eeuw in de zogeheten burgerij, danste men in paren. Deze danscultuur, beoefend door mannen en vrouwen samen, is eigenlijk een mix van de statige hofdansen en het volksdansen. Kerk en religie waren in Nederland lange tijd bepalend voor de dansbeoefening. Dans werd gezien als een lijfelijke onbeschaamdheid en dansdrift zou de mens te veel afleiden van de toen geldende waarden en normen. Door dit morele waardeoordeel is Nederland van oudsher geen dansland. Vooral jongens krijgen dans niet vanzelfsprekend van huis uit mee. Hoogstens krijgen Nederlandse jongens van hun vaders mee dat jongens alleen dansen tijdens carnaval of op een bruiloft of feestje. Opmerkelijk is echter wel dat een cursus gezelschapsdans in een groot deel van de 20ste eeuw wel bij de opvoeding van zowel jongens als meisjes hoorde. Dans als kunstvorm Sinds de tweede wereldoorlog ontwikkelde de Nederlandse danskunst, zowel het klassieke balletrepertoire als de moderne dans, zich tot grote internationale hoogte. De sociaalmaatschappelijke status van de mannelijke beroepsdansers steeg echter niet in dezelfde mate mee.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 11
Natuurlijk zijn er altijd jongens geweest die gegrepen werden door een dansvoorstelling, door dans op TV of door het kijken naar danslessen van de meisjes in een buurtcentrum of balletschool. Zij nemen eventuele tegenwerking van de omgeving op de koop toe en proberen die te overwinnen. De film Billy Elliot is daar een sprekend voorbeeld van. Deelname aan ballet- en danscursussen in de vrije tijd ligt voor de meeste jongens nog steeds niet voor de hand. Het traditionele aanbod van ballet- en dansscholen en van de Centra voor de Kunsten is voor een groot deel geënt op de ontwikkelingen in de danskunst, de artistieke context. Daarbij vertalen dansdocenten de professionele methodiek en didactiek voor amateurdansers. Door de overwegend vrouwelijke dansdocenten hebben die lessen vaak een vrouwelijke uitstraling, niet in de laatste plaats door de kledingvoorschriften. Veel jongens willen of kunnen zich daar niet mee identificeren. De opkomst van de moderne theaterdans heeft in dit beeld wel enige verandering gebracht, maar geen grote toeloop van jongens veroorzaakt. Dansexpressie Vanuit de moderne dans en de veranderende visie op educatie in de tweede helft van de 20ste eeuw ontstond ruimte voor dans als expressiemiddel, bijvoorbeeld in de vorm van(kunstzinnige) vorming in het reguliere onderwijs. Bij deze dansvorm zijn de leerlingen en hun persoonlijke bewegingsmateriaal het uitgangspunt. Docenten stimuleren leerlingen om dat te gebruiken bij het dansen. Dans wordt daarbij gezien als expressie van de eigen mentale wereld en als middel om vorm te geven aan gevoelens, gedachten, fantasieën, intenties etc. Deze creatief-expressieve aanpak, didactiek en methodiek is nog steeds, ook voor jongens in de leeftijd tot ca. 12 jaar, een goede manier om ze te boeien en hun affiniteit voor dans te laten ontdekken. Urban Dance Aan het eind van de vorige eeuw kreeg Nederland te maken met breakdance en de daaruit voortvloeiende hiphop-stijlen die vanuit de Verenigde Staten overwaaiden. In deze Urban Dance-cultuur speelt de sociaal-maatschappelijke context een grote rol. Deze dansvorm is sterk verbonden aan een culturele levensstijl. In grote steden zijn talloze jongenscrews ontstaan die hun eigen cultuur en dansvorm ontwikkelen in buurthuizen, dansscholen en op straat. De toename van dansende jongens is een direct gevolg van de veranderende multiculturele samenleving, waarbij nieuwe dansculturen zijn ontstaan, niet zelden als boeiende cross-overs en fusions met westerse theaterdans. Urban Dance heeft juist op jongens een bijzondere aantrekkingskracht, mede vanwege de technische en krachtige moves. Daarbij is er onderscheid tussen jongens die urban als een ‘way of life’ zien en jongens die hun talent in een meer artistieke context willen inzetten.
2.2 Waarom dansen jongens? De samenleving en de leefomgeving van jongens hebben veel invloed op de motivatie en keuze om te gaan dansen en de keuze van dansstijl. De invloed van de omgeving begint bij de directe leefomgeving zoals het gezin/familie, ouders, dansende broers of zussen, vrienden maar ook rolmodellen in de eigen omgeving en in de media en onder ‘peers’ spelen een rol. Tot de omgeving behoort ook de culturele achtergrond van de jongens en de faciliteiten die in de directe omgeving beschikbaar zijn. Veel jongens ervaren dat meisjes de danswereld domineren. Zij ontmoeten er weinig mannelijke collega’s. Dansende jongen hebben vaak te maken met een omgeving die negatief tegenover hun dansen staat. Dansende jongens worden regelmatig gepest om hun hobby en ondervinden weinig ondersteuning door ouders en mannelijke familieleden.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 12
Risner (2009) onderzocht in de Verenigde Staten de motivatie voor jongens om te dansen. Hij constateerde een significant verschil tussen jongens en meisjes in de mate van tevredenheid over de sociale en emotionele steun die zij krijgen van hun omgeving om te dansen. Jongens krijgen vooral steun van hun beste vrienden die ook dansen, en aanvullend van hun moeder en dansdocent. Meisjes daarentegen krijgen steun van hun hele familie. Op de vraag waarom zij dansen, gaven jongens in Risners onderzoek de volgende antwoorden: • ‘Ik hou ervan om op een podium te staan’ (95%) • ‘Ik hou ervan om te bewegen; ik hou van de fysieke uitdaging’ (79%) • ‘In dans kan ik mezelf zijn’ (76%) • ‘In dans kan ik mijn creativiteit kwijt’(74%) Slechts vier procent van de jongens vergeleek dans met sport. Volgens Risner is er een duidelijke overlap tussen jongens en meisjes in hun motivatie om te dansen. Jongens rapporteren wel twee keer zo vaak dan meisjes dat zij willen dansen vanwege de fysieke uitdaging. Desondanks zien jongens dans niet als sport, maar vooral als artistieke uiting. Risner concludeert dat dansonderwijs aan jongens niet altijd een sportbenadering behoeft. Hij benadrukt het belang van dansmethodieken die aansluiten bij de belevingswereld van de jongens. Naast fysieke uitdagingen (zoals power moves, sprongen, pirouettes), zijn jongens ook geïnteresseerd in zelfexpressie. Risner pleit ervoor om naast de techniekgerichte benadering ook ruimte te geven aan de expressief-creatieve benadering en de choreografiegerichte benadering. Overigens beperkte Risner zich in zijn onderzoek tot jongens die de Westerse theaterdans beoefenen. In een onderzoek van TNS/NIPO (2006/7) in opdracht van het toenmalig LCA (nu Kunstfactor) noemen dansers de volgende redenen om te dansen: • zich overgeven aan een passie; • emotioneel geraakt worden; • lekker fysiek bezig zijn, de conditie verbeteren; • sociale contacten, bij een groep willen horen; • graag willen optreden; • er een beroep van willen maken. In datzelde onderzoek komt verder naar voren dat mannen (36%) als reden om te dansen vaker het opdoen van sociale contacten noemen dan vrouwen (15%). Ook de persoonlijke uitdaging, de sfeer er om heen en competitie blijkt voor mannen belangrijker dan voor vrouwen. De meerderheid van de ondervraagde mannen doet aan ballroom/latin (70%), vrouwen zijn meer verspreid over verschillende soorten dansstijlen. Helaas zijn er bij dit onderzoek geen gegevens van de Urban Dance-straatcultuur betrokken. Een opvallende uitkomst uit dat onderzoek was de gemiddelde tijdsbesteding aan dans. Als mannen dansen besteden ze daar in totaal iets meer tijd (3,4 uur per week) aan dan vrouwen (2,2 uur per week).
2.3 Een danser aan het woord Interview met Arjan Qhutbullah - door Roel Mazure Is dat de breakdancer met wie ik heb afgesproken, vraag ik me af als een jonge man in café De Doelen naar mijn tafeltje komt gelopen. De man draagt een nette broek, een overhemd, een jasje
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 13
en een platte witte pet. Hij stelt zich keurig voor: Arjan Qhutbullah. Inderdaad, dat is de breakdancer waarvoor ik naar Rotterdam ben gereisd. Zijn verschijning doet echter eerder denken aan een student. Als ik Arjan iets te drinken aanbied, vraagt hij om thee. Daarna begint hij te vertellen. Arjan, geboren in 1985, heeft een Afghaanse vader (voedingstechnoloog) en een Russische moeder (chemicus). De eerste twaalf jaar van zijn leven woonde hij in Rusland. Zijn ouders wilden dat hij al op jonge leeftijd voldoende beweging zou krijgen. Dus probeerde hij van alles: gymnastiek, basketball, ijshockey, tennis. Pas op negenjarige leeftijd vond hij iets dat hij werkelijk spannend vond: ballroomdansen. 'Hoewel ik moet toegeven dat dat ook enge kantjes had. Ik moest immers met meisjes dansen, die ik natuurlijk ook moest aanraken. Maar afgezien daarvan vond ik dat dansen wel erg leuk.’ Dat bleek ook wel, want binnen drie jaar haalde hij alle diploma's, vergelijkbaar met de medal tests in Nederland. Toen Arjan 12 was, immigreerde het gezin naar Nederland. Hij kwam terecht in Middelburg, waar hij verder ging met dansen. Daar kwam hij twee jaar later in aanraking met breakdance. Tijdens een feestje op de dansschool waren er jongens die de windmill deden. Toen ik dat zag dacht ik: ‘Dat kan helemaal niet; dat is niet menselijk. Hoe doen ze dat?’. Arjan gaf zijn ogen goed de kost. Probeerde te analyseren hoe die jongens die beweging maakten en oefende het thuis met zijn broertje. Toen de dansschool drie maanden later weer een feestje organiseerde, en die breakdancers weer hun trucje showden, kon Arjan meedoen. Daarmee had hij zijn eigen ontgroening bewerkstelligd, want hij mocht bij die jongens komen zitten. 'Zo kwam ik in aanraking met breakdancers in Middelburg.’ Ruim tien jaar later is Arjan nog steeds met breakdance bezig. Hij maakt deel uit van de Ill Skill Squad, een groep breakdancers die hun basis in Wageningen heeft. Daarnaast geeft hij workshops. Hoe belangrijk die activiteiten zijn, blijkt uit het feit dat Arjan zijn studie bedrijfskunde voor twee jaar heeft onderbroken om 'van 9 tot 5 artistiek met dans bezig te zijn', onder meer als projectleider methodiekontwikkeling bij het HipHophuis in Rotterdam. Een van de doelen van Ill Skill Squad is het ontwikkelen van een avondvullende voorstelling a la Blaze. Een voorproefje daarvan liet de crew in 2010 zien toen zij deelnamen aan het televisieprogramma Holland’s Got Talent. 'We streven naar multimedia-theater, met breakdance en acrobatiek. Denk aan bijvoorbeeld de Blue Man Group.’ Typerend voor de Ill Skill Squad is de reactie die een van de leden gaf op de vraag van Holland’s Got Talent-jurylid Gordon, die niet wist waar hij Ill Skill Squad moest plaatsen. 'Zijn jullie breakdance, of hiphop. Circus misschien?' De reactie van Ill Skill Squad: 'We zijn onszelf.’ Dat is ook wat Arjan uitstraalt en verklaart als we het gesprek brengen op de life style van breakdancers. Want nogmaals, Arjan ziet er niet uit als een typische breakdancer. 'Nee, ik draag geen baggy trousers. Ik heb eigenlijk een hekel aan jeans. Ik vind die vraag over life style ook eigenlijk niet relevant. Breakdance is open. In feite is het revolutionair; trapt het tegen alle regels aan. Dat doen wij dus ook. Wij vinden dat je de life style van hiphop niet kunt vastpinnen. De echte life style van hiphop is: be true to yourself. Daar hoef je geen baggy trousers voor te dragen.' Vrij vertaald zegt Arjan dat breakdance en hiphop eerder een mentaliteit is dan een leefstijl met vastgelegde codes. Desondanks komen er in het vervolg van het gesprek toch een aantal typische aspecten van breakdance naar voren, die we als cultuurkenmerken kunnen aanmerken en die wellicht ook juist voor mannelijke breakdancers van belang zijn. Zo is de gezonde competitie, die zich ondermeer uit in battles tussen breakdancers, ook volgens Arjan essentieel voor de breakdance. 'Juist daardoor ontwikkelt de breakdance zich zo snel', meent hij. 'Breakdancers trappen graag tegen bestaande conventies, ook binnen de eigen discipline. Het gevolg is dat
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 14
iedereen voortdurend bezig is om bewegingen te vernieuwen en nog complexer te maken. Ik denk dat fanatieke breakdancers vrijwel dagelijks vooruitgang boeken.' Dat competitieve aspect is er wellicht ook de oorzaak van dat breakdance vooral voor jongens zo interessant is. 'Bij onze lessen zien we nauwelijks meisjes', geeft Arjan toe. 'Jonge jongens vinden dit leuk omdat we ze stoere trucs leren.' Overigens merkt Arjan terloops op dat hij weinig zo vreest als een battle tegen een vrouwelijke breakdancer. 'Tegen die combinatie van stoer en sexy kun je als man bijna niet op. Dat kun je haast niet winnen.' Bij de ontwikkeling van bewegingen binnen de breakdance geldt volgens Arjan nog een andere conventie: het kopiëren van bewegingen van anderen is eigenlijk not done. 'Natuurlijk inspireren breakdancers elkaar, maar het is de kunst om aan bewegingen een eigen draai te geven of deze te gebruiken in een eigen sequentie van bewegingen.' Arjan zelf zoekt de ontwikkeling van zijn eigen bewegingen inmiddels in een onvermoede richting. 'Ik ben op dit moment meer bezig met het ‘waarom’ van bewegingen. Naar het gevoel dat daar achter zit. Daarom ben ik meer gaan kijken naar artistieke dans in andere culturen. Bijvoorbeeld naar Fred Astaire en Michael Jackson. Maar ook bijvoorbeeld naar ‘the ministery of silly walks’ van Monty Python.' Daarmee rekt Arjan de grenzen van breakdance verder op. Maar zoals hij al eerder verklaarde, dat is voor hem juist een van de essenties van breakdance.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 15
3.
Pedagogische uitgangspunten bij lesgeven aan jongens
Door Carolien Hermans
3.1
Startpunt is de jongen zelf
Succesvolle dansactiviteiten voor jongens houden rekening met hun leefwereld en hun voorkennis. Bovendien besteden zij aandacht aan de interesses en wensen van de deelnemers. Voor jongens is vaak hun eigen stijl en de nadruk op het zelf maken belangrijk. Danstechniek is voor hen een middel en geen doel op zich. Voor jongens is het toewerken naar een productie of presentatie essentieel. Een goed startpunt daarbij is wat de jongen al kan. Tegelijkertijd is het de uitdaging om jongens te interesseren voor andere invalshoeken en/of dansstijlen. Jongens die actief zijn met Urban Dance hebben specifieke kenmerken die in de lessen bruikbaar zijn. Jongens die voor de eerste keer naar een les of dansactiviteit komen, zijn vaak onzeker en stellen zich achter in de klas op, vaak met de jas nog aan. De ervaring leert dat een docent deze jongens niet teveel moet pushen, maar na afloop eens moet vragen hoe zij het vonden en of de activiteit aansloot bij wat zij zelf interessant vinden. Zo ja, dan kan een docent ze uitnodigen voor de volgende keer. De docent kan dit proces geleidelijk uitbouwen. Na verloop van tijd kan de docent een jongen vragen of hij iets van zijn eigen danskwaliteiten kan laten zien en bijvoorbeeld een frase aan de groep willen leren. Op zo’n manier leren jongens over te brengen wat ze fysiek ervaren en leren zij van elkaar. Bovendien krijgt een docent zo meer zicht op wat zo’n jongen al kan en waar zijn interesses liggen. Een voorbeeld van deze aanpak is de werkwijze van docent Niels van der Steen (zie ook paragraaf 4.2). Bij audities voor ISH Lab vraagt hij jongeren iets van zichzelf te laten zien en te vertellen wat hun interesse zijn. Van der Steen verwerkt deze interesses vrijwel altijd in de voorstelling waar de jongeren aan gaan werken. ISH toont interesse in het leven van de jongens, plekken die voor hen belangrijk zijn, school, etc. Om de jongeren los te laten komen vertellen Van der Steen en zijn collega's ook altijd over zichzelf. Dit is belangrijk om het ijs te breken, want jongens kijken over het algemeen langer de kat uit de boom. Veiligheid en regels Heel belangrijk is het creëren van een veilige omgeving, waarin de inbreng, wensen en interesses van jongens meetellen. Daardoor durven jongens zich meestal meer open te stellen. Een docent doet er ook goed aan om zijn regels en gewoontes duidelijk te maken (bijvoorbeeld ten aanzien van kleding, huisregels, warming-up, zelfstandig werken, routines die dansers zelfstandig uitvoeren, onderlinge omgang.) Die regels bieden duidelijkheid en structuur. Dat wil niet zeggen dat een dansdocent zich autoritair moet opstellen. Het is beter om jongens de ruimte te bieden om in open dialoog alternatieven aan te dragen. Dat neemt niet weg dat een dansdocent wel ‘de baas’ blijft in de dansstudio.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 16
3.2 Dansbenaderingen en werkwijzen Bij het hedendaagse leren (constructivisme)2 kenmerkt een productieve leeromgeving zich door gevarieerde opdrachten en globale richtlijnen die ruimte bieden voor eigen initiatief en exploratie. De verschillen tussen jongens en meisjes (zie hoofdstuk 1) en de theorie over leerstijlen kunnen een basis vormen voor een doeltreffende methodiek voor jongensdans. Ciarán Gray (2007) deed dat in Boys Don’t Dance, haar onderzoek naar jongens die dansen. Zij pleit voor een techniek gerichte benadering waarin ruimschoots aandacht is voor creatieve expressie. Zij noemt onder meer drie benaderingswijzen: 1. Spelbenadering Jongens houden van spelletjes. Het gebruik van spelletjes in de warming-up kan heel zinvol zijn om overtollige energie kwijt te raken. De spelbenadering biedt plezier, is energiek en zorgt voor dynamiek in de les. Gray waarschuwt echter dat de spelbenadering slechts één van de mogelijke benaderingen is en dat eenzijdig gebruik onvoldoende ruimte biedt aan de diversiteit van dans. 2. Sportbenadering Velen associëren dans met sport, omdat van beiden de fysieke training de basis vormt. Maar ook hier geeft Gray een waarschuwing: het is belangrijk om in jongensdans ruimte te bieden voor creativiteit en expressie. 3. Esthetisch creatieve benadering Dit betreft rijke complexe taken die jongens uitdagen om te improviseren op basis van opdrachten of bestaand dansmateriaal. Ook het zelf maken en uitvoeren behoort hiertoe. In deze benadering staat het ontwikkelen van bewegingsmateriaal centraal; het lichaam is daarbij instrument van expressie en creativiteit. Alle drie benaderingswijzen kunnen een rol spelen in de hierna volgende leermethoden. Daarbij is het belangrijk om de keuze van leermethode af te stemmen op de samenstelling van de groep. Een gemengde groep van jongens en meisjes vraagt om een andere aanpak dan een groep die alleen uit jongens bestaat. Het westerse kunstonderwijs werkt relatief analytisch. Het besteedt veel aandacht aan de grijpbare, technische aspecten van kunstvormen en hecht veel belang aan oorspronkelijkheid. In de niet-westerse kunst is vaak sprake van een overdrachtspraktijk waarbij het ‘doorvoelen’ van techniek en stijl de hoofdzaak is. Hier geven docenten geen uitleg, maar dagen pupillen uit om te ‘papegaaien’. Dit is een overtuigende lesstrategie die in vrijwel alle westerse en nietwesterse danstradities is terug te vinden. Daarbij gaat het niet alleen om visuele informatie, maar ook om kinesthetisch invoelen3. Enige voorzichtigheid is bij deze aanpak geboden. In veel dansvormen bestaat een duidelijk onderscheid tussen het mannelijk en vrouwelijk dansmateriaal. Bij het voor- en nadoen kan het voorbeeld van een mannelijke of vrouwelijke dansdocent van grote invloed zijn op de kwaliteit van het resultaat bij de leerlingen. Deze kopiëren ongemerkt ook de onbewuste en niet gewenste kwaliteiten van hun voorbeeld.
2
Zie: Dans in een rijke leeromgeving, Richtlijnen voor danseducatie. ( kunstfactor, 2011)
3
Zie: Dans in een rijke leeromgeving, Richtlijnen voor danseducatie. ( kunstfactor, 2011)
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 17
Imiterend leren en scaffolding Het leren van dans is vooral een kwestie van voor- en nadoen, al dan niet met behulp van de spiegel (imiterend leren). Greg Downey (Downey, 2008) analyseerde hoe jongeren bij capoeira gebruik maken van imiterend leren. Capoeira is een dansstijl die bij jongens populair is. Downey beschrijft het aanleren van capoeira4 als een imitatieve pedagogiek waarin ‘scaffolding’ een belangrijke rol speelt. Scaffolding is het leerproces waarbij de docent de leerling leert om steeds meer zelf te doen. Letterlijk betekent scaffolding: in de steigers zetten. De scaffolding-techniek maakt deel uit van een socioculturele theorie die geïnspireerd is op het werk van Vygotsky, een voorloper in het denken over authentiek leren en met constructivistische opvattingen over leerprocessen. Volgens Vygotsky (Van Moll, 1990) leert een kind van zijn sociale omgeving. Onder het begrip ‘zone van naaste ontwikkeling (ZNO)’ verstaat hij het verschil tussen wat een kind al zelfstandig kan (het actuele ontwikkelingsniveau) en wat de leerling kan met ondersteuning van een volwassene of een medeleerling. De ZNO stimuleert het kind om deel te nemen aan activiteiten die hij zelf nog niet (geheel) beheerst. De rol van de docent bestaat eruit de activiteit te bedenken en de belangrijkste ingrediënten te benoemen. Volgens Downey vormt het imiterend leren de ruggengraat van bijvoorbeeld de capoeira-lessen. Om de technieken te leren beheersen, observeren de nieuwelingen de docent nauwkeurig om daarna zelf de bewegingen te kopiëren en te herhalen net zolang totdat het lichaam de beweging heeft begrepen. De techniek bestaat uit een aantal stappen. Eerst doet de docent een dansreeks voor, de leerlingen proberen vervolgens de beweging te imiteren. Wanneer dit niet lukt, kan de docent ingrijpen. Hij kan de dansreeks nogmaals uitvoeren, maar nu langzamer; hij kan de dansreeks in kleinere en meer behapbare componenten opdelen; hij kan een aantal cruciale momenten in de dansreeks laten zien; of hij kan een aantal veel voorkomende fouten laten zien en uitleggen waarom het daar fout gaat. Een dansdocent moet volgens deze methode goed kunnen beoordelen waar zijn leerlingen al aan toe zijn, dus een juiste inschatting maken van wat haalbaar is en wat niet. Eigenlijk volgt het aanleren van een danstechniek eenzelfde stramien als de manier waarop een klein kind leert lopen: er zijn een aantal stadia die de leerling moet doorlopen om complexe bewegingsreeksen onder de knie te krijgen. Dit kan spelenderwijs, via imitatie, zelfstandig via vallen en opstaan, door gerichte trainingen en door een danstechnische benadering. Peer teaching De opkomst van nieuwe dansstijlen, vooral afkomstig uit de jongerencultuur en de werelddans, heeft voor een toename van peer teaching binnen de dans en de danseducatie gezorgd. Vooral in de Urban Dance en streetdance spelen peers (peer educators) een grote rol in het leerproces. Peer teaching gaat ervan uit dat overdracht van kennis, ervaring en motivatie vooral gebeurt door leeftijdgenoten en of mensen met dezelfde achtergrond als de doelgroep. Zij kunnen gemakkelijker interesse wekken, discussie losmaken en minder tot de verbeelding sprekende onderwerpen bespreekbaar maken. Deze peer educators, ook wel peers genoemd, zijn in dit geval de kennisoverdragers. Groepsdynamiek en rolmodelfunctie zijn belangrijke aspecten binnen peer education. Peer educators dragen niet alleen kennis over, maar vaak ook een levensstijl. Coaching en adequate begeleiding van de ‘peers’ kan de kwaliteit van peer teaching positief beïnvloeden.
4
Capoeira is een acrobatisch dansspel dat uitgevoerd wordt op specifieke vocale en instrumentale muziek. De dansstijl
vindt zijn origine in de Afrikaanse cultuur en is door slaven naar Brazilië gebracht, waar het door stedelijke gangs verder is ontwikkeld.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 18
Blended learning (gemixt leren) Blended learning is een dynamische afwisseling van peer teaching, coaching, zelfstandig werken, met elkaar samenwerken en competitie. De dansdocent stuurt, al dan niet in overleg met de deelnemers, een deel van het leerproces door lesonderwerpen, de volgorde daarvan en het leertempo aan te geven. De jongens werken zelfstandig, al dan niet in groepsverband, aan het zich eigen maken van de dans. Zij leren daarbij ook veel van elkaar. Naast het aanleren van basistechnieken, is er veel ruimte voor eigen inbreng en zelf maken. Binnen blended learning is het goed om presentatiemomenten in te bouwen.
3.3 Rol van de docent en rolmodellen Een dansdocent kan verschillende rollen spelen. In de inhoudelijke richtlijnen5 Dans in een rijke leeromgeving staan de volgend rollen beschreven: • Meester-gezel: overdracht vindt indirect plaats door het observeren en meelopen met de ‘meester’. • Docent-leerling: de docent formuleert doelstellingen en bepaalt de volgorde waarin hij de leerstof aanbiedt. • Coach: de rol van de docent verschuift van overdrager van kennis, inzichten en vaardigheden naar begeleider van het leren. • Peer educatie: de docent geeft ruimte aan peer educatie waarbij groepsdynamiek en rolmodelfunctie belangrijke aspecten zijn. De peer educator draagt niet alleen kennis, maar vaak ook een levensstijl over. Het is belangrijk dat een docent bewust zijn rol kiest en zicht houdt op het effect daarvan op het realiseren van zijn bedoelingen. Maar omdat docenten meestal individueel werken, is het moeilijk om dan met enige objectiviteit de eigen rol en het eigen gedrag te analyseren en daarop te reflecteren. Dansdocenten doen er dan ook goed aan om af en toe een collega-docent in de les uit te nodigen en om feedback te vragen. Dansdocenten zijn altijd een rolmodel voor hun leerlingen, al was het maar omdat zij iets kunnen dat leerlingen willen leren. Maar het belang van rolmodellen strekt verder. Opvoedingsdeskundigen als Delfos, Woltring en Tavecchio wijzen erop dat jongens volwassen mannelijke voorbeelden nodig hebben, om zich tot man te kunnen ontwikkelen. Echter, het regulier onderwijs is aan het vervrouwelijken, vooral in het primair onderwijs. Ook in de dans, met name in de Westerse danstraditie, zijn meisjes en vrouwen nog steeds oververtegenwoordigd. Bij danslessen kan dat van invloed zijn. Want wat gebeurt er als een vrouwelijke dansdocent met jongens ‘imiterend leren’ toepast? Hoe voorkomt die docente dat jongens haar volledig, dus in al haar vrouwelijkheid, imiteren? Hoe bereikt zij dat jongens ondanks een vrouwelijke docent hun eigen dynamiek, kracht en energie behouden bij de uitvoering en verdieping van het bewegingsmateriaal? Het omgekeerde geldt natuurlijk ook voor een mannelijke docent die met meisjes werkt. Volgens Woltring hebben jongens die dansen op twee manieren behoefte aan mannelijke rolmodellen. Ten eerste zijn mannelijke dansdocenten voor hen belangrijk. Daarnaast werken mannelijke idolen, dat wil zeggen topdansers, als rolmodel stimulerend.
5
Zie: Dans in een rijke leeromgeving, Richtlijnen voor danseducatie. ( kunstfactor, 2011)
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 19
Jocelyn Bergland, oprichter van de 5 0‘clock class, is zo’n rolmodel voor zijn leerlingen. Hij kwam in de jaren zeventig vanuit Curaçao naar Nederland om in Leiden psychologie te studeren. In de weekends danste hij altijd in discotheken en beleefde daar zijn ‘moments of glory’. Op aanraden van danser-choreograaf Felix White deed hij auditie bij de Rotterdamse Dansacademie waar hij werd aangenomen. Het was het begin van een lange danscarrière die hem over de hele wereld bracht. Zijn eigen verhaal lijkt op dat van de jongeren die hij vanaf 1998 opleidt op de 5 o’clock class van de Theaterschool van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Ooit begonnen als dansklas in de Bijlmer, is de 5 o’clock class uitgegroeid tot een belangrijk vooropleidingtraject van de Theaterschool. Getalenteerde jongeren die normaal niet snel hun weg zouden vinden naar een dansvakopleiding krijgen hier de gelegenheid om op auditieniveau te komen, en uiteindelijk de kans om door te stromen naar het HBO-kunstvakonderwijs en de gezelschappen. Veel jongens uit het hiphop, street- en breakcircuit, zijn doorgestroomd en werken nu bij een gezelschap of op een dansopleiding. Met bloed, zweet en tranen heeft Jocelyn zijn jongens opgeleid en opgevoed. Gevraagd naar zijn rol als dansdocent zegt hij: ‘Ik voel me veel meer coach dan danspedagoog’.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 20
4.
Interviews met docenten
Voor deze publicatie zijn een aantal dansdocenten geïnterviewd over hun werkwijzen met jongens: Wil en Elise Boom, Niels van der Steen, John Wooter en Guus van Kan, Noes Fiolet en Alida Dors. De interviews zijn tussen juni en december 2011 afgenomen en uitgewerkt door Jochem Naafs en Roel Mazure.
4.1
‘Iedere man wil goed leren dansen’
Interview met Wil en Elise Boom door Jochem Naafs Wil en Elise Boom wonen boven hun dansstudio in Arnhem. Beiden hebben een achtergrond in turnen. Nadat Wil op jonge leeftijd naar Zuid-Afrika emigreerde, zijn ze samen in hun twintiger jaren naar Nederland verhuisd. Hier begonnen ze met hun dansopleiding aan de Dansacademie Arnhem, Elise was 25 en Wil 28 jaar. Hun droom om samen een dansschool te starten kwam in 1984 uit. Elise heeft 10 jaar bij Introdans gewerkt als danseres en repetitor, Wil werkte bij Djazzex als balletmeester en repetitor en bij Opera Forum als choreograaf. Beiden werkten ook op de vooropleiding dans van het conservatorium in Enschede. Wil werkte daarnaast als choreograaf op de vooropleiding van de Dansacademie Arnhem. Elise werkte enkele jaren als coördinator van de vooropleiding van de Dansacademie in Arnhem. Wil en Elise hebben nog steeds in Arnhem theater/dansstudio – On Y Danse – met meerdere meisjes-en vrouwenklassen van 4 tot 60 jaar en vijf jongensgroepen. Daarnaast hebben ze nog tien jongensklassen in onder andere Nijmegen, Elst, Groesbeek en Epe. Vanaf de jaren 90 gaf Wil jongenslessen waar onder andere zijn zoon en vriendjes aan meededen. Elf jaar geleden besloot hij om bewuster jongensklassen in te richten naar de behoeften van jongens. Met name omdat jongens een andere energie hebben dan meisjes. Wil deed aan scouting van jongens voor de vooropleiding dans van het Conservatorium in Enschede en de Dansacademie Arnhem. Het bleek dat veel jongens tijdens of na hun eerste jaar al afhaakten. De tijd en moeite die hij stak in deze jongens bleek vaak verloren. Daarom richtte Wil de stichting Boys Action op. Inmiddels bestaat Boys Action uit ongeveer 45 jongens verdeeld over 4 niveaus in de leeftijd van 8 tot 20 jaar. Deze jongens zijn uit de reguliere lessen geselecteerd om op zaterdagochtend in de studio's van ArtEZ extra les te krijgen in techniek (voorbereidend ballet), moderne dans, breakdance, acrobatiek en het instuderen van choreografieën voor de jaarlijkse voorstelling in de schouwburg. Ontwikkeling Jongens hebben behoefte aan bewegen. Dit is onderdeel van hun lichamelijke en emotionele ontwikkeling. Maar de ontwikkeling verloopt anders dan bij meisjes. De fijne motoriek loopt bij jongens soms wel zes jaar achter ten opzichte van meisjes, de grove motoriek van jongens loopt daarentegen juist voor. Dit is dan ook de insteek bij de jongensklassen van Wil Boom. Urban Dance is niet de enige manier om deze behoefte te vervullen. Het kan ook door middel van Russische en Hongaarse volksdans, turnelementen en ook moderne dans. Wil vergelijkt volksdansen ook met hiphop en breaking.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 21
De Kozakken dansten op zachte laarzen en hadden de neerwaartse beweging die je herkent in breaken, waarbij de dansers naar beneden bewegen op de beat. De Hongaren droegen juist harde laarzen en hadden een opwaartse beweging in de beat, net als hiphopdansers. Wil en Elise willen met de training op zaterdagen de jongens een open visie op dans geven door ze kennis te laten maken met verschillende stijlen. Doel is uiteindelijk wel een theatrale invulling: het is dans voor op het toneel. De lessen die ze geven gaan uit van academische technieken, maar de voorstellingen zijn vanuit het moderns dans idioom georiënteerd. In de lessen komen ook breakdance, acrobatiek en stretchoefeningen aan bod. Om de jongens te inspireren, stimuleren Wil en Elise het kijken naar en uitproberen van dansmateriaal op internet met name op YouTube. Voor hen is dit één van de manieren om aan te sluiten bij de cultuur van de jongens. Een andere is het gebruik van actuele muziek, geen popmuziek, maar wel muziek die herkenbaar is voor de jongeren. Competitie Wil en Elise gebruiken vaak wedstrijdelementen in hun lessen, door bijvoorbeeld de lessen af te sluiten met een battle. Zo stimuleren ze de jongens om te performen en voor publiek te dansen. Volgens hen is dat trouwens één van de positieve facetten van breakdance. Daarnaast noemen zij autodidactiek, behendigheid en improvisatie als krachtige elementen van breakdance. De wil om zelf te leren en de manier van het delen van kennis door peer educators en in battles zorgt voor een actieve leerhouding. Waar je in academische techniek vooral leert om bepaalde bewegingen en houdingen perfect uit te voeren door te kopiëren, leer je in breaken om je fouten direct op te lossen en dat stimuleert de behendigheid van de dansers. Dat maakt ze creatiever, flexibeler en behendiger. Wil en Elise starten hun lessen met een warming up met veel voortbeweging en een serie stretchen. Ze besteden veel aandacht aan de motoriek van de jongens tijdens de verschillende onderdelen van de lessen. Zo laten ze hen ook veel in de ruimte bewegen. De jongens komen bij Boys Action en andere groepen vooral via mond-tot-mond-reclame of via vrienden of broers die al dansen en daar enthousiast over zijn. Daarnaast komen er jongens kijken naar de voorstellingen. Dat kan zijn omdat ze iemand kennen uit de jongensgroep, maar ook omdat hun zusje danst en ze zo ook de voorstellingen van de jongens zien. Uitgangspunt van Wil en Elise is om dans toegankelijk te maken voor iedereen, maar zeker ook voor jongens. Structuur Jongens houden van structuur, dat zie je ook in sporttrainingen terug: die zijn eigenlijk altijd hetzelfde. Dat geldt ook voor de lessen van Wil. Dat doe je door herhalingen en een systematische opbouw van elementen in verschillende niveaus. Door een specifieke beweging te trainen en pas als dat perfect is een volgende stap te zetten. Dans draagt bij aan de persoonlijkheidsontwikkeling van de jongens en draagt ook bij aan sociale en maatschappelijke vorming van de jongens. Dat betekent dat de jongens ook in de lessen zich aan de geldende omgangsvormen en afspraken moeten houden. Respect is belangrijk; dat zie je terug in de battles. In battles en in de lessen zitten ritualistische elementen die vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld de martial arts. Ook humor maakt een belangrijk onderdeel uit van de jongenslessen. Voor en tijdens de pubertijd richten de lessen zich met name op persoonlijkheidsontwikkeling, basiscoördinatie en spierontwikkeling. Vanaf ongeveer hun 15e zie je een spurt in die ontwikkeling. Pas dan kunnen Wil en Elise werken aan de fijne motoriek en aan meer perfectie.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 22
Eigenlijk zie je bij meisjes te weinig aandacht voor de grove motoriek. Hoewel Wil en Elise wel voorstellingen maken met zowel jongens als meisjes, krijgen zij pas vanaf een jaar of 17, 18 gemengd les. Complimenten Op de vraag waarom jongens gaan dansen, antwoord Wil dat in de basis iedere man goed wil kunnen dansen. Dat goed kunnen is van wezenlijk belang: mannen willen zich volgens hem niet blootgeven in de leerfase. Ze willen direct goed zijn. Daarom is het ook van belang om juist jongens veel complimenten te geven. Ze moeten zich psychisch goed voelen. In een Amerikaans artikel las hij dat je hun knulligheid moet omarmen, zodat je ze zelfvertrouwen meegeeft. Rolmodellen en televisieprogramma's helpen ook. Die tonen jongens dat ook mannen en jongens stoer kunnen dansen. De jongens die gaan dansen bij een van de groepen van Wil dwingen over het algemeen respect af bij hun omgeving. Op de vraag wat de achtergrond is van de jongens die komen dansen, vertellen Wil en Elise dat die heel breed is. De meeste jongens die komen dansen blijven lang. Pas rond het 3e of 4e jaar van de middelbare school verlaten veel jongens de lessen, om zich op school te richten, op werk of op andere zaken. De jongens die op zaterdagen bij Boys Action dansen blijven meestal tot ze hun middelbare school af hebben gemaakt. Inmiddels zijn er ook al vier jongens afgestudeerd aan een van de dansacademies in Nederland en werkzaam als professional.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 23
4.2 ‘Ik werk met twee lepels’ Interview met Niels van der Steen door Jochem Naafs Niels van der Steen kwam al jong in aanraking met dans. Zijn moeder is volksdansdocent in Haarlem en vroeg Niels al snel om mee te dansen tijdens lessen, repetities en in voorstellingen – er is immers altijd een tekort aan mannen. Hij danst in die tijd niet alleen met de groepen van zijn moeder, maar op ‘uitleenbasis’ ook regelmatig bij andere groepen, waaronder balletgroepen. Als puber verzette hij zich hier regelmatig tegen. Hij wilde niet dat schoolgenoten hem bij optredens zouden zien. Pas rond zijn 17e begon hij deze band met zijn moeder als iets moois te zien. Folklore kreeg voor hem een hele andere beleving, en nog steeds danst hij samen met zijn moeder en maakt af en toe samen met haar choreografieën. Op zijn zestiende – hij is inmiddels naar Zeist verhuisd – komt Niels in aanraking met hiphop. Amerikaanse militairen gestationeerd op vliegbasis Soesterberg (Camp New Amsterdam) komen in Zeist om te dansen in het weekend. Ze dansen op de New Jack Swing (Swingbeat) en zo ontstonden battles op de dansvloer. Van der Steen voelt zich uitgedaagd om zelf ook te oefenen en de cirkel in te gaan. Na deze tijd is hij hiphop blijven dansen. Na zijn school is hij begonnen met de sportacademie, maar is hij wel blijven dansen. Op een gegeven moment was hij meer in de studio te vinden dan op school. Al tijdens zijn opleiding begon hij als docent aan de academie in Tilburg en uiteindelijk besloot hij te stoppen en zich volledig op dans te richten. Van der Steen heeft vijf jaar voor het Holland Show Ballet gedanst en is daarna begonnen bij ISH. Weer een paar jaar later, het is inmiddels 2007, begint Van der Steen aan een choreografiemaster in Tilburg. Hij wil meer als maker gaan werken. Streetdance? Op dit moment werkt hij nog steeds bij ISH. In 2010 werkte hij aan een eenjarig project, het ISH lab, waar hij jongeren van 12 tot 18 lesgaf en voorstellingen liet maken als dansers. Dit was een coaching- en educatieproject dat zich – net als Van der Steen – vooral bezighield met rauwere vormen van moderne dans. Daarin zijn invloeden van Urban Dance, martial arts en acrobatiek te herkennen. Van der Steen benadrukt dat ze bij ISH niet zozeer de stijlen benadrukken. Ze halen de labels eraf en vermengen technieken en stijlen. Als het mogelijk is om de educatie aan een voorstelling te koppelen doen ze dat. Op die manier krijgen de jongeren een doel, iets om aan te werken. Daarnaast geeft het Van der Steen en zijn collega's meer vrijheid om andere stijlen in te brengen. Van der Steen benadrukt dat dat moeilijker is in lessen, omdat jongeren zich dan snel af vragen of dit 'nog wel streetdance is'. Naar aanleiding van mijn vraag hoe Van der Steen rekening houdt met de ideeën van de jongeren zelf, vertelt hij over de voorstelling Barry die ze afgelopen jaar hebben gemaakt in samenwerking met Het Syndicaat. De choreografie van de voorstelling had een aantal uitgangspunten: de tekst (een monoloog) en de locatie (de Y-helling bij de NDSM-werf) , maar ook de kwaliteiten en ideeën van de dansers van ISH. Bij audities vraagt ISH Lab de jongeren om iets van zichzelf te laten zien, zodat duidelijk is waar hun interesse ligt. Die interesses verwerken Van der Steen en zijn collega’s vrijwel altijd in de voorstelling waar de jongeren aan gaan werken. Om de jongeren los te laten komen, vertellen Van der Steen en zijn collega's ook altijd over zichzelf. Dit is belangrijk als uitnodiging aan de jongens om ook zelf iets te vertellen, want jongens kijken over het algemeen langer de kat uit de boom.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 24
Aantrekkingskracht Van der Steen merkt een toename van het aantal jongens dat danst en bovendien van het aantal dansscholen dat jongensklassen opent. Deze toename wijdt hij onder andere aan televisieprogramma's zoals SYTYCD, maar ook aan de bijdrage van een gezelschap als ISH aan het imago van dansende jongens. Op het festival Summer Dance Forever in 2011 in Amsterdam, merkte Van der Steen wederom dat de hiphop-scene nog steeds een echte jongenscultuur is. Maar vanuit deze scene merkt hij ook een openheid en interesse in andere stijlen die er een aantal jaar geleden nog niet was. Vroeger was het belangrijk om authentiek te zijn en te blijven, nu willen en durven steeds meer hiphopdansers out of the box te denken en te dansen. Dans heeft aantrekkingskracht, meent Van der Steen. Een danser kan zelfs op een mooie manier klunzig zijn. Door te dansen winnen jongeren aan zekerheid en zelfvertrouwen, dat kan zeker ook gelden voor jongens. Hij denkt dat een extra aanraking met dans jongens kan overhalen. Dat kan door een verplichte voorstelling bij CKV of door die ene breaker op dat feest. ISH richt zich met name op jongeren van lagere opleidingen (VMBO en MBO) met verschillende achtergronden. Van der Steen ziet bij ISH een omgang ontstaan tussen deze jongens en meisjes die natuurlijker is. Bij ISH leren jongens en meisjes elkaar beter kennen. Doordat dansen de fysieke barrière doorbreekt, zijn de onderlinge relaties minder krampachtig. Dit is vooral winst voor de jongens, zegt Van der Steen, onder andere omdat zij vaak in fysieke en psychologische ontwikkeling achterlopen op meisjes in de leeftijd waar ISH zich op richt (12 tot 18). Bewegingsdrang Van der Steen laat jongeren in eerste instantie vooral veel bewegen. Bij ballet is dat vaak het tegenovergestelde. Daar beginnen leerlingen vaak met kleine technische bewegingen die zij tot in de perfectie leren beheersen. Dat werkt niet voor jongens. Van der Steen zet muziek aan en laat hen vooral nabootsen. Daarbij let hij niet teveel op details; hoe de jongeren hem nadoen is heel vrij. Meestal zijn dit in eerste instantie dagelijkse bewegingen. Op deze manier houdt hij de eerste lessen laagdrempelig en voorkomt hij dat jongeren zich met elkaar gaan vergelijken. De alledaagse bewegingen zijn vooral van belang bij een groep die elkaar al kent, bijvoorbeeld een schoolklas die gezamenlijk een eerste dansles volgt, maar ook bij ISH hanteert hij dit vaak als startpunt. De fijne motoriek komt pas later aan bod, omdat deze zich bij jongens pas later ontwikkelt. Van der Steen refereert dus vooral aan de bewegingsdrang die in iedereen zit. Pas als leerlingen vragen hebben of iets niet kunnen volgen, praat hij om te bespreken wat ze precies doen. Van der Steen werkt niet met rolmodellen, maar veel jongens dragen wel dingen aan die ze op YouTube of televisie hebben gezien. Hij vraagt hen dan om niet de video te laten zien, maar om met hun eigen lichaam te tonen wat er te zien was. Aangezien de meeste lessen en repetities in het teken staan van een voorstelling, maakt dat materiaal vaak deel uit van de warming up. Hierna werkt hij met de jongeren verder aan het materiaal. Daarbij is ook tijd om persoonlijke aandacht en feedback te geven. Zijn lessen eindigen altijd met een danscombinatie. Ook binnen de lessen is het volgens Van der Steen belangrijk om een bepaald doel te hebben voor de jongeren, iets om naar toe te werken en de les af te sluiten. Over het algemeen benadert hij de jongeren vooral als groep, maar als hij aan een voorstelling werkt, neemt hij ook individuele interesses en ambities mee in het proces. Deze zijn vaak tijdens de audities naar voren gekomen en in deze fase plaatst hij ze in de context van de voorstelling. Van der Steen verwijst naar een collega die over danslessen aan jongens opmerkte: ‘Ik werk met twee lepels: met de ene lepel geef ik de jongeren wat ze lekker vinden en met de andere geef ik ze wat nodig of belangrijk is. Eigenlijk is dat het spel dat ik speel.’
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 25
4.3 ‘Alles wat je vastlegt, maak je dood’ Interview met Guus van Kan door Jochem Naafs Ik ontmoet Guus van Kan in Nijmegen waar hij, naast zijn werk in de jeugdzorg, onder meer werkt met zijn dansgroep Holland Express. Van Kan werkt sinds begin jaren ‘80 als volksdansdocent. Hij heeft zich jarenlang met name gericht op Joegoslavische dans. In deze dansvorm – en in andere Oost-Europese dansvormen – is meestal evenveel ruimte voor mannen als voor vrouwen. Dat blijkt ook uit het aantal mannen en vrouwen in zijn groepen. Ook de jeugdgroepen bestaan bijna altijd uit evenveel jongens als meisjes. Het is voor jongens vaak hun manier om te bewegen, om aan sport te doen. In zijn eerste jaren richtte Van Kan zich vooral op lesgeven, maar op een gegeven moment begon hij ook choreografieën te bedenken. Hij kwam er al snel achter dat wat hij in zijn hoofd had, door kinderen, jongeren en volwassenen met wie hij werkte anders werd uitgevoerd. Tegenwoordig werkt hij dan ook vrijwel uitsluitend op basis van improvisatie. Hij bereidt een zeker raamwerk voor en daarbinnen laat hij de dansers de choreografie uitwerken. Het commentaar dat hij vaak te horen krijgt, is dat hij daardoor geen echte folklore maakt. ‘Maar alles wat je vastlegt, maak je dood’, is zijn verdediging. ‘Bovendien, ook traditionele dansen zijn ooit ontstaan en ontwikkeld’. Nadat Van Kan vele jaren als gastchoreograaf voor diverse verenigingen werkte, nam hij zes jaar geleden de uitdaging aan om zelf een groep op te richten en daarmee de Nederlandse volksdans in een moderner jasje te steken. Holland Express is een dansgroep voor jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar die folklore en erfgoed koppelt aan hedendaagse thema's. De dansen hebben altijd een theatraal element: er is meer dan alleen de choreografie. Nadat Van Kan in 2005 een auditie aankondigde, kreeg hij 21 aanmeldingen: 14 meisjes en 7 jongens. Hij besloot ze allen aan te nemen, tot schrik van anderen in het veld. Sindsdien heeft hij eigenlijk altijd een groot aantal jongens weten te behouden in de groep. De verhouding is nu zowel in het jongerengezelschap als in de juniorgroep (12 tot 16) ongeveer fifty-fifty. Judo Dat de groep jongens zo groot is, dankt Van Kan naar eigen zeggen aan twee dingen. Ten eerste had hij het geluk dat er direct zeven jongens bij de groep zaten. Daardoor was de groep aantrekkelijk voor andere jongens. Maar het succes is ook te danken aan de voorstelling Hangplek uit 2007. Deze voorstelling – die de Kunstfactor choreografieprijs won, (zowel de jury- als de publieksprijs) – integreerde onder andere judo-elementen in de dans. Dat vonden jongens aantrekkelijk. Na deze voorstelling kreeg Van Kan al snel zeven extra jongens in de groep. Van Kan combineert de volksdans nog steeds met elementen uit bijvoorbeeld turnen, acrobatiek en Urban Dance en merkt dat dit vooral jongens aanspreekt. Het geeft hen de mogelijkheid gebruik te maken van hun eigen motoriek en kracht. In de Oost-Europese volksdans liggen deze elementen al meer besloten, maar in de Nederlandse traditie van parendans – die centraal staat bij Holland Express – veel minder. Eigen verantwoordelijkheid De dansers van Holland Express komen negen weekenden per jaar bij elkaar om te repeteren. Daarbij zijn altijd muzikanten aanwezig. Tijdens deze weekenden werkt de groep aan oud repertoire, maar is ook altijd aandacht voor nieuwe choreografieën. Van Kan maakt van tevoren bekend waar ze aan gaan werken zodat de dansers zich kunnen voorbereiden.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 26
De eerste dag staat meestal in het teken van herhaling en repeteren, de tweede dag wordt besteed aan nieuw repertoire. Na een gezamenlijke warming-up en enkele traditionele volksdansen begint de feitelijke repetitie. Van Kan geeft meer ervaren dansers vaak de mogelijkheid om nieuwe dansers de choreografieën bij te brengen. Hij geeft zijn dansers veel eigen verantwoordelijkheid en neemt zelf de tijd om toe te kijken. Als Van Kan aan nieuw repertoire werkt, doet hij dat, zoals gezegd, veelal op basis van improvisatie. Hij heeft vaak wel een idee en werkt dat met de dansers samen uit. Aangezien de meeste dansers al van jongs af aan volksdansen is er geen noodzaak om de traditionele dansen te leren, maar voor bepaalde nieuwe dansen grijpt hij wel terug op dansen uit andere landen. Of hij nodigt gasten uit zoals Niels van der Steen en Victor Rottier voor lessen in Urban Dance. Grenzen Van Kan merkt dat jongens vaak creatiever zijn en meer out of the box durven denken als het gaat om volksdans. Meisjes blijven dichter bij de oorsprong. Als hij jongens en meisjes laat improviseren komen daar andere dingen uit voort. Als ik vraag of hij dat kan benoemen, blijkt dat lastig, maar het komt er op neer dat jongens zich minder houden aan de restricties van de dans en meer de grenzen opzoeken. Meisjes gaan op zoek naar kleine veranderingen in pasjes en draaitjes, jongens beginnen levende stellages te bouwen en kruipen onder elkaar door. Dit verschil gebruikt Van Kan ook in zijn eigen stukken. Hij zet het verschil tussen de seksen in en laat jongens bijvoorbeeld meer spectaculaire dingen doen, meer hun fysieke kracht gebruiken. Een ander aspect waarin jongens verschillen van meisjes in de lessen en repetities is dat jongens sneller dingen aannemen. Meisjes zijn eerder geneigd de discussie aan te gaan, te vragen waarom iets zo is of moet. In het verleden heeft Van Kan wel meer persoonlijk werk gemaakt onder andere bij dansgroep Piet Hein, dat wil zeggen voorstellingen die gericht zijn op de ideeën en kwaliteiten van bepaalde dansers. Dat kan – helaas – niet altijd met Holland Express. Ten eerste omdat de groep van 28 dansers daarvoor te groot is en hij graag iedereen een rol wil geven. Maar daarnaast ook omdat Holland Express een repertoire opbouwt dat overgedragen moet kunnen worden op nieuwe dansers. In het jaar na de 25ste verjaardag moeten dansers Holland Express verlaten. Nieuwe dansers komen vaak uit de juniorgroep, maar vinden Van Kan ook via oproepen op Hyves en Facebook en via de filmpjes op YouTube.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 27
4.4 ‘Veel jongens zien op tegen een klas vol meisjes’ Interview met John Wooter door Jochem Naafs John Wooter (1964) is project-coördinator onderwijs & wijken en dansdocent bij de SKVR (Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam). Tot nu toe gaf John vooral les aan MBOdansstudenten en aan Fontys (Tilburg) en de AHK (Amsterdam). Vanaf september 2011 geeft hij bij de SKVR les aan twee groepen jongens. John heeft zelf altijd in jongensklassen gedanst, op het Brabants conservatorium en in Brussel (Mudra), en ziet daar de voordelen van in. Johns eerste contact met dans waren de zaterdagmiddagfilms met Fred Astaire op de Belgische televisie. Na de voetbalwedstrijd op zaterdag spoedde hij zich huiswaarts om op de bank televisie te kijken. In 3 HAVO ging hij op een dag met twee meisjes mee naar een balletles – alleen om te kijken. Daarna heeft het nog enkele jaren geduurd voordat hij – samen met wat vrienden en vriendinnen – in Rotterdam zelf op les ging. Hoewel dansvormen met show off- en battle-elementen in die tijd – begin jaren 80 – bij jongens populair waren, ging het in de lessen die Wooter volgde niet om de competitie. Natuurlijk wilden John en zijn klasgenoten complimenten van de docent, want ze zochten ook erkenning. Maar bij klassiek-moderne dans gaat het om danstechnische ontwikkeling en goede uitvoering. Eigenheid is belangrijk, maar nooit met het doel om iemand af te troeven. De jongens die op straat dansten en zich later verplaatsten naar de discotheken, deden echter wel aan wedstrijden mee. Tijdens deze wedstrijden ging het voornamelijk om eigenheid, beheersing van techniek, plezier en street credibility. Internationale jongensklas Wooter startte op het Brabants conservatorium in de tijd dat deze Tilburgse opleiding met een jongensklas begon om een boost te geven aan het aantal mannelijke dansers. De opleiding richtte zich op theaterdans en combineerde klassieke en moderne training met volksdans. De training was hard en meedogenloos en legde de nadruk op techniek. Voor emotie of improvisatie was geen ruimte. Na ongeveer een half jaar verruilde Wooter de academie in Tilburg voor Rotterdam, waar naast de klassieke training ook ruimte was voor jazz. Gedurende die periode heeft hij les gehad in een gemengde klas, maar daarna vertrok hij naar Brussel waar hij opgeleid werd in een internationale jongensklas in het befaamde Mudra. Van zijn 16e tot zijn 21e was Wooter vooral bezig een rol te vervullen, pas daarna kreeg en nam hij tijd om zijn eigen ontwikkeling en artistieke pad te ontdekken. Als we verder praten over dansen en jongens komt direct het onderwerp strijd weer terug. ‘Jongens zoeken graag de competitie‘, betoogt Wooter. ‘Dat kan een groepsstrijd zijn of een innerlijke strijd. Die innerlijke strijd kwam ook terug in mijn training. Je wilt het ergens voor doen.’ Ook in dans wil een jongen beter zijn dan de ander of zich in ieder geval kunnen meten met anderen. Als er geen breakdance zou zijn geweest, zou de situatie nu nog hetzelfde zijn als in de jaren 60. In de hiphopcultuur en de bijbehorende dansvormen uiten mannen zich fysiek. In de hiphopscene gaat het om het groepsgevoel, in de dansbattle’s ligt de nadruk echter op het individu, en op de verschillen tussen individuen. Het draait om de solo, om trots als een pauw te dansen. Ook in Nederland had dat effect. Jongens konden zichzelf op de kaart zetten door bijvoorbeeld aan een battle in Groningen mee te doen. Doordat later ook scholen breaken aanboden, kregen jongens makkelijker toegang tot dans.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 28
Grens Toch blijkt de grens tussen moderne dans en breakdance nog steeds moeilijk te overschrijden. Wooter denkt dat dit onder andere komt doordat de klassiek-moderne dans de man uit zijn biologische context heeft gehaald. De man is daar onzijdig, minder herkenbaar als man. Jonge jongens ambiëren vaak simpele dingen als krachtmetingen en competitie (strijd). Meisjes zijn daar wat subtieler in en het is dus goed dat er naast de gecombineerde groepslessen ook aparte jongensklassen zijn, waarin die verschillen uitgangspunt voor de les zijn. (Top)dans is in de beleving van Wooter inmiddels te vergelijken met het beoefenen van topsport. Dat betekent dat je jong talent ook als zodanig moet benaderen en behandelen. Gemixte klassen zijn voor Wooter geen probleem, als de verhoudingen maar kloppen. Maar feit blijft dat jongens met hun speelsheid uitdagingen zoeken, ook binnen de dans. Veel jongens die nu instromen in de jongensklassen hadden eerder willen gaan dansen, maar zagen op tegen een klas vol meisjes. In zijn mannenlessen gebruikt Wooter krachtelementen die hij niet of minder inzet in vrouwenlessen. Een mannenklas is een aanvulling op wat jongens in het dagelijks leven met hun lijf doen. Wooter wil een totaal lichaamsbesef ontwikkelen waarbij bewegingen voortkomen uit een impuls en niet uit technisch vermogen. De lessen moeten inzicht geven in wat bewegen is. Toch staan technieken wel centraal. Want door middel van techniek win je controle over je lichaam. Maar het draait tegenwoordig - in tegenstelling tot de tijd waarin Wooter zelf les kreeg - om meer dan techniek. De basis van dans zit niet in de techniek, maar in de logica van wat lijfelijk mogelijk is. Taal Bij de kleintjes begint Wooter met zintuiglijke en speelse opdrachten; veel rennen en kijken. Bij oudere jongens geeft hij andere opdrachten; opdrachten die minder speels zijn en de jongens bewust maken van hun bewegingen en het effect daarvan op kijkers. Zo groeit geleidelijk het bewustzijn over de performatieve kwaliteit van dans. Wooter noemt dans 'beeldend lezen' en hij wil beginnende dansers bewust maken van de taal die dans is en kan zijn. Zijn eigen scholing – op drie verschillende academies – heeft hem naar eigen zeggen gevormd. Hij is niet eenkennig en heeft geleerd dat je je lijf kunt inzetten om mee te communiceren, om het (dans)gesprek aan te gaan, zeker in hedendaagse dans. Om dat te kunnen blijven doen, zul je als danser en dansdocent ook altijd moeten blijven meedenken met je tijd en nieuwe dingen moeten ontdekken. Als je eenmaal hebt leren dansen, kun je – net als met fietsen – niet meer terug. Het is dus niet vreemd als een jongen blijft dansen.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 29
4.5
‘Klassieke dans moet van truttig imago af’
Interview met Noes Fiolet door Roel Mazure Noes Fiolet, docent, choreograaf en dansschoolhouder in Rotterdam. Hij is vanaf het ontstaan van de MBO dansopleidingen als docent bij die opleidingen betrokken en doceert aan het Albeda College - de eerste MBO dansopleiding in Nederland- vanaf 2004. Merk je dat de belangstelling voor jongensdans groeit? ‘Dit is boys time. Jongens staan in de belangstelling. Er zijn in deze tijd ook meer jongens met een andere culturele achtergrond. Dat zijn jongens van de straat, die als ze gaan bewegen, zoveel energie, flair, wilskracht, sensualiteit en seksuele drive hebben. Als je die in een maillot hijst, dan voegen zij echt iets aan de dans toe.’ Voor die jongens van de straat is het een enorme overgang van de straatcultuur, naar die meer klassieke dansvormen. ‘Ja, maar klassiek is toch de basis. Bij klassiek leer je de basiselementen: springen, draaien en jezelf plaatsen. Klassiek is duidelijk: dit is goed, dat is fout. Frustrerend, maar wel duidelijk. Bij moderne dans gebruik je dat rechte van klassiek door het te verzachten. Je gaat het mengen, maar de basis blijft de klassieke techniek. Om jongens bij die overgang te helpen, moet je communiceren. Daarvoor moet je ze in de eerste plaats respectvol benaderen. En helder zijn, ook in de regels. Dus om negen uur gaat de deur dicht. Wie te laat komt, komt er niet meer in. Dan weten ze waar ze aan toe zijn en hoe ver ze kunnen gaan. En ja, dan neem je het risico dat ze denken: ik kom niet meer. Maar toch, als er ergens danstalent in hun lijf zit, dan begrijpen ze dat. In de les moet je ze ook helpen met die overgang. Klassieke dans heeft een imago van rozig, een maillot, zo’n raar stringetje eronder, balletschoentjes, met de nadruk op schoentjes. Dat imago moet je doorbreken. Dus moet je ze ‘geaard’ les geven. Dat betekent dat je ze niet vraagt om een plié (met een truttige piepstem), maar om een plié (met een dynamische stem). En je gaat uitleggen wat die plié inhoudt. Dat het zwaar is, dat het mannelijk is, dat het meer is dan een beetje buigen en strekken. Je moet er dus zwaarte aan geven, er iets moderns van maken.’ De emotionele en fysieke ontwikkeling van jongens en meisjes verschillen. Merk je daar iets van in je lessen? ‘Ik vind het makkelijker om met jongens te communiceren. Ik ben ook een jongen van de straat. Ik kom uit een achterbuurt van Rotterdam en ben bij toeval op de dansacademie terecht gekomen. Op school had ik allemaal nullen. Ik ben dyslectisch. Met jongens is, wat mij betreft, de communicatie eerlijker en oprechter. Een meisje gaat sneller huilen en kan zich als een drama queen gaan gedragen. Dat pik ik niet, dat gun ik henzelf ook niet. Dat vind ik zo zonde voor hen. Dan zeg ik: Ga jij maar uithuilen in die hoek, ik hoor het wel als je klaar bent. Ik ga dat in ieder geval niet betuttelen’. Kan je aangeven wat het verschil in methodiek is bij een jongensgroep en bij een gemengde groep? ‘Dat zijn kleine dingetjes. Als ik een paar mooie meiden in mijn groep heb, dan gebruik ik die om jongens uit te dagen om wat hoger te springen.’
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 30
Jongens zijn wat competitiever dan meisjes? ‘Misschien is dat wel zo, maar ze zijn er vooral eerlijker in. En dat is gewoon leuk. Ik heb jongens op les gehad die meededen aan So You Think You Can Dance (SYTYCD) en daardoor opeens met sprongen vooruitgingen. Juist door de uitdagingen. Ik zag dat zij door dat commerciële SYTYCD zo’n snelle vooruitgang boekten. Veel sneller dan in de veilige omgeving van de dansacademie. Daar was ik jaloers op. Toen dacht ik: die hele methodiek op die dansacademies, met dat betuttelen, moet eigenlijk totaal anders, veel uitdagender.’ Wie bepaalt het programma van je lessen? Geef je ze mogelijkheden om daarin te sturen? Waar werk je naar toe? ‘Zo’n les, denk je dat ik dat voorbereid? Ben je gek! Ik zie ze voor me, op dat moment voel ik hen en voelen zij mij en dan ga ik beginnen. Zo’n les ontwikkelt zich intuïtief. Ik heb natuurlijk wel een plan, en heel veel doelen. Ze komen stoer binnen en gaan een beetje oefenen voor de spiegel, maar aan de bar is opeens alles weg. Dan zijn ze opeens pieppieppiep. Het is dus een doel om dat te voorkomen, dat ze ook aan de bar stevig en swagger zijn, ook in de klassieke techniek. Ik ben met een groep jongens bezig met klassieke muziek. Het zijn tien verschillende types: een ADHD-patientje, een romanticus, een macho, etc. We hebben improvisaties gedaan en iedere jongen een kleur gegeven. Die kleur koppelen we aan een muziekstuk en aan een gevoel. Ik werk niet als choreograaf, want dan zou ik hen belemmeren. Dat gaat niet werken. Dan maken ze de pasjes die ik voorschrijf en maak ik hun eigen flow kapot. Dus moet je in samenspraak met ieder van hen die solo’s maken, op basis van hun kleur, hun muziek, hun karakter, maar daarin wel klassiek ballet verwerken. We proberen kleur te geven aan hun eigen flow, hun eigen ademhaling, hun eigen sprongen.’ Ik proef hierin toch iets methodisch. ‘Nou ja, het belangrijkste is dat ik probeer hun eigen overtuigingskracht aan te wakkeren. Het gaat niet om de beweging, want het maakt nauwelijks uit wat ze doen. Het gaat erom dat het echt en origineel is. Als zij er achter staan, dan is het mooi en echt en interessant om naar te kijken. Bij meisjes of bij andere jongens zou ik op een ander idee gekomen zijn dan bij deze tien jongens.’ We horen vaak dat jongens behoefte hebben aan mannelijke rolmodellen, terwijl die in het onderwijs veelal ontbreken. Ben jij een rolmodel voor je dansers? ‘Ja, op een beperkte manier wel. Niet vanwege mijn poedel. En ook niet om mijn gay-zijn, want dat willen ze zelf niet zijn. En dat geeft ook niet. Ik vind het juist fantastisch dat ze hetero zijn. De danscultuur heeft heteromannen nodig om dat softe er een beetje af te halen. Er loopt op straat veel talent rond. Maar die hebben moeite om de stap naar klassiek ballet te maken. Nogmaals, dat komt door het truttige imago van ballet. En als zo’n jongen dan eens een studio binnenstapt, dan schrikt de benadering ze af en komen ze nooit meer terug. Deze aanpak moet dus anders, dat imago moet weg. Docenten moeten jongens zwaarder les geven, meer geaard. Jongens moet je uitdagen, een beetje treiteren op z’n tijd. Je moet ze de gelegenheid geven om hun kracht en energie te gebruiken. Dat geeft hun ook een goed gevoel. Kijk, je moet ze natuurlijk ook af en toe op hun lazer geven, maar uiteindelijk moet je wel zorgen dat ze met een goed gevoel weggaan.’
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 31
4.6 ‘Geef jongens de tijd om te ontdooien’ Interview met Alida Dors door Roel Mazure Alida Dors is oprichtster van Solid Ground Movement, de eerste hiphopschool in Amsterdam. Met Solid Ground Movement streeft Alida naar een laagdrempelige omgeving voor jongens en meisjes om zich op het gebied van hiphopdans te ontwikkelen. Volgens Alida is dans nog steeds vooral een meidending, maar zij ervaart ook dat juist de Urban dansstijlen een natuurlijk aantrekkingskracht op jongens hebben. ‘Vooral breakdancen, met al die spectaculaire acrobatische tricks, trekt jongens’, zegt zij. Jongens zijn daarvoor bij de Solid Ground Movement aan het goede adres, maar.... als zij denken dat zij met een paar leuke moves het podium op kunnen, dan hebben ze het mis. ‘Opvallend genoeg zijn het vaker jongens dan meiden die het podium ambiëren’, legt Alida uit. ‘Liever vandaag nog dan morgen. Ze hebben zelf vaak helemaal niet door dat ze daar echt nog niet rijp voor zijn.’ Solid Ground Movement biedt wel trajecten die jongeren leiden naar een rol in een voorstelling. Maar dan wordt er van die jongens wel een bredere ontwikkeling gevraagd. ‘Leerlingen van die trajecten brengen we met meerdere hiphopdansstijlen in aanraking, dus ook met bijvoorbeeld locking, house en stand-up.’ Behalve dat verschil in ambitie en realiteitszin zijn er volgens Alida meer verschillen tussen jongens en meisjes. ‘Jongens komen vaak in kliekjes, terwijl meisjes ook individueel komen’, is Alida’s ervaring. ‘Dat is onzekerheid. Bij puberjongens speelt dat een belangrijke rol. Dat merk je ook tijdens de lessen, die bij ons altijd gemengd zijn. Tijdens de eerste lessen staan jongens vaak wat onverschillig achteraan, het liefst diep weggedoken in hun capuchon.’ Volgens Alida moet je dergelijke onzekere jongens niet anders behandelen dan meisjes, maar wellicht wel in een ander tempo. ‘Als ik zo’n jongen tijdens een van de eerste lessen vraag om iets voor te doen, zouden ze dat als een aanval kunnen beschouwen’, meent zij. ‘Dus dat doe ik niet. Dan loop ik het risico dat ik zo’n jongen kwijt raak.’ De truc is dus om jongens in hun eigen tempo te laten ‘ontdooien’ en hun plek in de groep te laten vinden. Dat wil niet zeggen dat Alida ze niet prikkelt. ‘Een duidelijk recept heb ik daar niet voor. Dat moet je een beetje op je gevoel doen. Ik betrek ze af en toe bij de les en vraag wat ze willen doen. Maar ik probeer ze ook mee te nemen in dingen die ze misschien minder makkelijk vinden door te zeggen: ‘Je bent hier nu toch, dus kun je net zo goed wat proberen te leren’.’ Alida heeft ervaren dat die open communicatie voor puberjongens niet altijd makkelijk is. ‘Jongens tussen de 14 en 20 jaar zijn minder communicatief dan meisjes. Durven zich ook minder makkelijk te uiten. Dat komt ook doordat ze moeilijk kunnen verwoorden wat ze voelen en willen.’ De beste oplossing is gewoon aan het werk te gaan. Om te beginnen met de warmingup, waarvoor Alida twintig tot dertig minuten neemt. ‘Deels gebruik ik die tijd om dingen uit vorige lessen te herhalen. Maar deels ook om de cursisten te prikkelen. Hoe? Door een competitie-element toe te voegen. Bijvoorbeeld door ze uit te dagen wie het langst in handstand kan blijven staan.’ Each one teach one Een ander belangrijk aspect om schroom van zich af te gooien is voor jongens het ‘each one teach one’-beginsel. ‘Elkaar helpen, elkaar dingen leren is een belangrijk aspect van de hiphopcultuur’, legt Alida uit. ‘Daar speel ik op in door groepjes de opdracht te geven om zelf iets te maken.’ Volgens Alida is dat bij uitstek de manier om jongeren - jongens, maar ook meisjes - te laten groeien.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 32
‘Want jongens willen dan natuurlijk hun meest coole moves gebruiken, die niet iedereen kan, zodat die jongens die weer aan hun groepsgenoten kunnen leren.’ Tekenend voor de gedrevenheid waarmee jongens dat doen, is onder meer dat sexe-verschillen op die momenten nauwelijks een rol spelen. ‘Ook een beweging waarbij een meid met haar benen wijd omhoog staat, veroorzaakt geen gegiechel of flauwe opmerkingen bij de jongens’, legt Alida uit. ‘Die zijn gewoon echt met die beweging bezig en helpen zo’n meisje zo goed mogelijk.’ Geen kwaad woord dus van Alida over haar jongens. ‘Als ze eenmaal gegrepen zijn door de hiphop, dan zijn ze fanatiek. Dan staan ze te popelen om te beginnen. Meisjes niet, die staan soms tot op het laatste moment in de kleedkamer met elkaar te kletsen.’
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 33
5. Enkele aandachtspunten en aanbevelingen Overal in de wereld dansen jongens en mannen. Opvallend is dat jongens en mannen vooral binnen een sociale context dansen en dus minder in een artistieke context. Deze constatering sluit aan op een conclusie van TNS/NIPO (2006/7), in een onderzoek in opdracht van het Landelijk Centrum Amateurdans (nu Kunstfactor), dat mannen vaker (36%) dan vrouwen (15%) het opdoen van sociale contacten als reden zien om te dansen. Dans heeft jongens op het gebied van fysieke, mentale en sociale ontwikkeling veel te bieden. Ballet- en dansscholen en Centra voor de Kunsten zouden hun deuren dan ook wagenwijd open moeten zetten voor jongens die willen dansen. Daarvoor is onder meer een sfeer, lesinhoud en didactiek nodig die zowel jongens als meisjes aanspreekt. Daarnaast zijn nodig een docententeam met een evenwichtige mix van mannen en vrouwen en bovendien methodieken en dansstijlen die ook jongens aanspreken. Onbeslist is nog de discussie over gescheiden dansles aan jongens en meisjes. In het formele onderwijs speelt die kwestie ook en klinken stemmen die beweren dat het huidige onderwijsstelsel onvoldoende zou aansluiten bij de ontwikkeling van jongens. Ook in de buitenschoolse danseducatie vraagt men zich af of het voor jongens niet beter zou zijn als zij apart les zouden krijgen. Uit de interviews in deze publicatie blijken dansdocenten daarop verschillende visies te hebben. Gescheiden of gemengd, om meer jongens bij dansactiviteiten te betrekken zou het in ieder geval nuttig zijn als verspreid over Nederland en niet alleen in de grote steden, een netwerk groeit van dansscholen en -afdelingen waarin internationale dans, werelddans, urban-dans, creatief/expressieve dans en theaterdans in onderlinge samenhang hun plaats hebben. Wellicht verdient het bovendien aanbeveling om niet meer over balletscholen te spreken, maar over dansscholen. Ook in hun inrichting en ambiance zouden dansscholen rekening kunnen houden met jongens, zodat ook zij zonder schroom kunnen kiezen voor dans als een waardevolle hobby.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 34
BIJLAGE Ode aan dansende jongens Verslag van de expertmeeting Let’s Dance Boys op 13 maart 2010 Door Roel Mazure Nu meer jongens de weg naar de dansopleidingen vinden, rijst de vraag of jongens een andere aanpak nodig hebben. Hoe houden we ze aan het dansen, maar ook: hoe brengen we ze op een hoger niveau? Die vragen stonden centraal tijdens de expertmeeting Let’s Dance Boys, die Kunstfactor, ArtEZ Dansacademie en Boys Action op 13 maart 2010 in de ArtEZ Dansacademie in Arnhem organiseerden. ‘We brengen vandaag een ode aan de jongens’, zei Gaby Allard, directeur van de ArtEZ Dansacademie in Arnhem, in haar openingswoord van de expertmeeting Let’s Dance Boys die zaterdag 13 maart in haar dansacademie plaatsvond. ‘Want nog steeds hebben jongens die dansen vooroordelen te overwinnen. Gelukkig zijn er wel steeds meer jongens die trots hun bewegingsvermogen laten zien en die er trots op zijn deel uit te maken van een dansgroep.’ Ondanks het optimisme in de woorden van Allard staat de dansstrijd voor jongens nog maar aan het begin van een nieuwe ontwikkeling. Want terwijl de instroom van jongens op dansopleidingen langzaam aanzwelt, rijst de vraag: wat doen we met de jongens? Passen zij wel in de huidige opleidingen of moeten we die aanpassen aan de mogelijkheden en onmogelijkheden van jongens? De expertmeeting, die Kunstfactor samen met ArtEZ en Boys Action organiseerde, was bedoeld om eens een dagje collectief na te denken over jongens en dans. En om te luisteren naar wat ervaringsdeskundigen uit binnen- en buitenland daarover hebben te vertellen. Rode lijn De expertmeeting trok veel dansdocenten en ook de Centra voor de Kunsten waren goed vertegenwoordigd met docenten en consulenten. Bovendien was er een enkele vertegenwoordiger uit het reguliere onderwijs. Een kleine honderd deelnemers toonden zich – vooral tijdens de discussie aan het eind van de dag – zeer betrokken bij het onderwerp. Voor het zover was, introduceerde dagvoorzitter Mavis Carrilho drie ervaringsdeskundigen, de pijlers van het programma. Hun inbreng was interessant omdat zij in respectievelijk Nederland, Finland en Engeland werken en lesgeven in compleet verschillende settings. Wil Boom verzorgt jongensdanslessen voor amateurs, Ilkka Lampi doet dit in de Royal Opera en Ray Oudkerk in het voortgezet onderwijs. De presentatie van hun werkwijzen beperkte zich niet tot verbale theorieën; alle drie de docenten demonstreerden hun aanpak door middel van live trainingen, waarvoor de jongens van Boys Action als gewillige en vooral vaardige slachtoffers dienden. De overeenkomst was onmiskenbaar: alle drie vonden ze dat jongens een eigen benadering nodig hebben, met als voornaamste argument dat jongens zich nu eenmaal anders ontwikkelen dan meisjes. Wil Boom, dansdocent en oprichter van Boys Action De eerste dansdocent die over zijn visie op dansen voor jongens vertelde was Wil Boom, oprichter van Boys Action. ‘Goed initiatief, deze expertmeeting, want er is nog steeds te weinig informatie over dansen met jongens.’ Volgens hem heeft dat een historische achtergrond. ‘In het ballet kreeg de man vooral een ondersteunende rol en hoewel er mooie stukken voor mannen zijn, is dat klassieke beeld nauwelijks veranderd.’ Ter illustratie verwijst hij naar de
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 35
posters voor dansvoorstellingen, waarop over het algemeen wel zwanen en spitzen staan, maar nooit de acrobatische sprongen van de mannen. Voor de specifieke aanpak voor jongens die Boom ontwikkelde, noemt hij twee inspiratiebronnen. ‘Ten eerste mijn eigen ervaringen. Ik gaf les op de manier waarop ik zelf les heb gekregen, maar merkte dat ik daarmee eigenlijk te hoog greep.’ Minstens zo belangrijk was de opleiding tot docente Lichamelijke Opvoeding van zijn vrouw Elise. ‘Zij leerde onder meer over de motorische ontwikkeling van kinderen. Dat zette me aan het denken. Zo ontdekte ik ook dat de motorische ontwikkeling van jongens en meisjes verschillen.’ Wil pleit er daarom voor om in het danscurriculum veel meer rekening te houden met de verschillende groeifasen van jongens. Hij heeft zelf het goede voorbeeld gegeven met de oprichting van Boys Action, een dansgezelschap voor talentvolle jongens. Doel: het geven van danslessen speciaal voor jongens, waarbij de didactiek gericht is op hun motoriek, cultuur en belevenis. Uit de demonstratie die Boom tijdens de expertmeeting gaf, blijkt dat hij in zijn lessen nadrukkelijk elementen uit de streetdance en de acrobatiek gebruikt. ‘Als je bewegingen uit de hiphop, de breakdance, folkloristische dansvormen en het klassiek ballet goed analyseert, zie je dezelfde bewegingspatronen.’ Wat Boom doet is jongens trainen door ze te ‘pakken’ met bewegingsvormen die hen het meest aanspreken: een mengvorm van breakdance, turnelementen en acrobatiek. Intussen oefent hij sneaky tricks met ze voor eventuele vervolgstappen in het klassieke ballet. ‘Of je nou voor breakdance kiest of voor klassiek ballet, je hebt dezelfde basistechniek nodig’, stelt Boom. Maar omdat jonge jongens ballet niet cool vinden, maar vette trucs wel, maakt Boom ze daarmee lekker. ‘Ik leer ze die trucs en installeer daarmee grote, sterke bewegingen in hun lijf. Die kunnen ze dan later verfijnen.’ De lessen van Boom bevatten meer nuttige elementen. ‘We zorgen voor een speelse, humorvolle sfeer. Dat werkt verbindend en bevordert het zelfvertrouwen. Bovendien werken we aan trainingsdiscipline.’ Dat is nooit weg, ook niet als de jongens uiteindelijk een toekomst buiten de dans zoeken. Ilkka Lampi, balletdocent De tweede deskundige tijdens de expertmeeting was de Fin Illka Lampi. Hij vertelde dat theorie en praktische ervaring met verschillende dansvormen op Finse scholen tot het basisprogramma behoren. ‘De praktijk is echter weerbarstig’, zegt Lampi, die als balletdocent jarenlang verbonden was aan de Finse Opera Balletschool. ‘Omdat veel leerkrachten, zeker in het basisonderwijs, zelf onvoldoende in staat zijn om danslessen te geven.’ Verder blijkt dat Finse jongens vaak helemaal geen zin hebben in die danslessen. ‘Logisch’, vindt Lampi, ‘want de traditionele danslessen sluiten totaal niet aan op hun belevingswereld.’ Dat het ook anders kan, bewees Lampi jarenlang tijdens een zomerdanskamp voor jongens, een onderdeel van een jaarlijks dansfestival in het Finse Kuopio. ‘Jongens van twaalf, zoals mijn zoon, zijn niet geïnteresseerd in dans of ballet. Maar dat veranderde toen we Star Wars gingen gebruiken en we de jongens leerden om als Jedi’s te bewegen. Toen zei mijn zoon: ‘Ballet is fucking cool!’ Lampi gaat bij zijn benadering van jongens nadrukkelijk uit van de natuurlijke ontwikkeling. ‘Kijk naar jonge dieren’, zegt hij. ‘Die spelen en stoeien. Vanuit die ongestructureerde beweging leren zij later gericht jagen.’ Spelen is volgens Lampi goed voor de ontwikkeling van hersens en sociale vaardigheden. ‘In het spel leer je wie je kunt vertrouwen.’ Lampi illustreert zijn uitgangspunten tijdens een korte demonstratie met jongens van Boys Action. Het spelelement komt vooral tijdens de warming-up naar voren. In tweetallen houden de jongens elkaars armen vast en proberen zij met een voet de voet van de ander te raken. Dat spel wordt nog een graadje wilder door dezelfde oefening in een cirkel van vijf jongens te doen. ‘Daarmee trainen we ook de behendigheid’, verklaart Lampi. ‘Het ‘gevaar’ kan in dit spel van alle kanten komen. Snel reageren op onverwachte situaties is een eigenschap die ook nuttig is voor dansers.’
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 36
Bewust laat Lampi de jongens zoveel mogelijk al hun ledematen gebruiken. Zijn adagium voor de coördinatie is daarbij: van grof naar fijn. ‘Laat ze eerst al hun lichaamsdelen leren gebruiken. Later, als hun motoriek beter ontwikkeld is, komt de verfijning.’ Indrukwekkend is de oefening waarbij de jongens in tweetallen gearmd over de diagonaal dansen. Steeds houdt een van de twee jongens zijn ogen dicht, terwijl ook hij sprongen maakt. Zo’n oefening is niet alleen speels, maar leert de jongens bovendien vertrouwen te geven en te krijgen. Indrukwekkende mannen Wil Boom en ook Ray Oudkerk, die na de pauze aan het woord kwam, gebruiken in hun trainingen nadrukkelijk elementen uit de Urban Dance-cultuur. Niet zo gek, want street- en breakdance hebben net die rauwe kantjes die jongens over het algemeen interessant vinden. Imponeren, uitdagen en battelen komen regelrecht van de apenrots; wie kent de imposantste tricks, wie is het alpha-mannetje? Dat dansleraren leentjebuur spelen bij de Urban Dance kent ook een tegenbeweging. Want Urban Dance is inmiddels de theaters binnengedrongen. Aan het eind van de ochtend gaven twee jonge mannen van ISH daarvan een indrukkend voorbeeld. ISH werd opgericht door choreograaf Marco Gerris, die voor zijn voorstellingen uitgaat van street skills, zoals trucs op inline skates en technieken uit de street- en breakdance. Ook martiale kunsten vormen een bron van inspiratie. De mix leidt tot een dynamisch geheel dat het in theaters goed doet. Daarmee is ISH een niet te onderschatten rolmodel; jongens kunnen met street art mensen bereiken en waardering oogsten. Het duet dat Robert Villedieu en Carl Refos lieten zien, mag exemplarisch worden genoemd. De twee jonge mannen hadden bij wijze van spreken het straatstof nog aan de broekspijpen en daagden elkaar uit alsof zij op een pleintje in de wijk in een battle waren verwikkeld. Maar zij lieten niet alleen mannelijk ‘geweld’ en imponeergedrag zien. In hun duet was ook ruimte voor verstilling en lyriek. Door het contrast maakten hun ongelofelijke fysieke capaciteiten extra veel indruk. Nieuwe wegen ‘Indrukwekkend wat die kereltjes al kunnen’, zei Ed Wubbe, artistiek directeur van het Scapino, na de pauze toen hij op het podium door Mavis Carrilho werd geïnterviewd. Hij doelde op de jongens van Boys Action waarmee Wil Boom en Ilkka Lampi voor de pauze hun aanpak demonstreerden. Sinds kort is Wubbe als beschermheer van Boys Action bij ‘die kereltjes’ betrokken. Wat Wubbe aanspreekt, zijn de verschillende dansvormen die Boom in de trainingen van Boys Action integreert. ‘Bij Scapino doen we dat ook. Dat leidt tot nieuwe wegen. Het verrijkt de theaterdans. Bovendien kunnen we jongens daardoor op een andere manier in de dans trekken’, zegt Wubbe. Op de vloer demonstreerde Wubbe hoe hij voor acht vierdejaars dansstudenten van ArtEZ een eindexamenstuk choreografeert. Hij liet de jongens dezelfde frase op verschillende manieren dansen; als opeenvolgende soli met een faseverschil, in duetvorm en met de hele groep unisono. Hoewel de bewegingen steeds hetzelfde waren, verschilde het totaalbeeld. ‘Voor de uiteindelijke vorm moeten we nog kiezen.’ Wubbe’s aanpak was niet specifiek op jongens gericht. Toch valt er uit zijn zoektocht naar de mooiste vorm wel een les te trekken voor dansdocenten die met jongens werken. Want Wubbe liet de ingestudeerde passage ook op verschillende muziek dansen. ‘Op muziek van Händel wekken dezelfde bewegingen andere energie op dan op housemuziek.’ Dus mochten de jongens eens in een onstuimige bui zijn, geef ze met opzwepende muziek even de vrije teugel.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 37
Intermezzo Een leuk intermezzo was de filmregistratie ‘Van chaos tot structuur van lessen’ van Wil Boom. We zagen jongens uit Groesbeek van een jaar of zeven tijdens hun vierde dansles. ‘Stilzitten is het begin’, lazen we op een zeker moment, maar dat kan je van jongens van die leeftijd nog nauwelijks verwachten. Gelukkig hield Boom ze dan ook vooral in beweging. Dat oogde nog lekker ongepolijst, maar waar het toe kan leiden, toonde het einde van het filmpje: een techniekles voor jongens die geselecteerd waren voor Boys Action. Ray Oudkerk Na dat filmpje was het woord aan Ray Oudkerk, dansdocent van de Forest Hill Boys School (Zuid-Londen). In Engeland is dans een verplicht vak in het basisonderwijs en een keuzevak op het voortgezet onderwijs. Maar iedere school vult dat op zijn eigen manier in. ‘Ik heb het geluk dat de directie van mijn school veel belang hecht aan dans als middel om life skills mee te verwerven’, vertelt Oudkerk. ‘Daarom werd één van de twee gymnastieklokalen omgebouwd tot dansstudio. Door die omgeving nemen leerlingen het vak meer serieus. Het helpt bij de motivatie.’ Wat ook helpt, is Oudkerks aanpak, die gekenmerkt wordt door positivisme. ‘Ik accepteer niet dat iemand in mijn les negatief over dans praat. Ook ‘ik kan het niet’ of ‘ik houd er niet van’, wil ik niet horen.’ Essentieel is dat Oudkerk de jongens niet de gelegenheid geeft tot discussie of geklets. ‘Ik breng ze zo snel mogelijk in beweging en houd ze het hele uur bezig. Mocht ik een keer meer tijd nodig hebben om iets uit te leggen, dan laat ik ze op de grond zitten. Zo blijf ik de controle houden.’ Met de groepen tot dertig jongens die hij les geeft, zijn dat soort drilmethoden waarschijnlijk hard nodig. Overigens staat Oudkerk niet als een sergeant voor zijn klas, zo blijkt uit zijn superdynamische demonstratie, die ook in een sportschool niet zou misstaan. ‘Ik doe mee. Als je een rolmodel wilt zijn, moet je risico’s nemen en fouten durven maken’, stelt hij. En inderdaad, tijdens de demonstratie vergist hij zich een keer. Maar razendsnel pakt hij de draad op zonder er woorden aan vuil te maken. Ook dat is een lesje aan zijn leerlingen. Fouten maken is geen probleem! Opvallend is dat hij met zijn remote control heel vaak van muziek wisselt. ‘Variatie houdt de attentie vast.’ Tussen de bedrijven door strooit hij kwistig met complimentjes. Dat is onderdeel van de positive journey die zijn danslessen beogen te zijn. ‘Soms laat ik de jongens in tweetallen werken. Maar om er de vaart in te houden, laat ik ze niet zelf partners kiezen; ik wijs ze toe. Het is bij mij verboden om dan te laten merken dat je niet blij met die partner bent. Bovendien wil ik dat ze elkaar complimenteren met wat ze laten zien.’ Inderdaad, Ray’s aanpak heeft in eerste instantie meer met levensinstelling dan met dans te maken, maar de kracht ervan is het positieve beeld dat jongens van dans krijgen. Rondvraag Na Oudkerks demonstratie zette Mavis Carrilho het publiek nadrukkelijk aan het werk. Zij wilde antwoord krijgen op twee belangrijke vragen: Wat neem je van vandaag mee naar je eigen praktijk? En: wat is er nodig om jongens aan het dansen te houden? Op beide vragen hadden de deelnemers veel antwoorden. Wat zij veel noemden als winst van de dag, was de energie, de liefde en de passie. Een aantal deelnemers was concreter: ‘Afstand nemen van één stijl en meer cross-overs zoeken’, noemde een dansdocente als lesje van de dag. ‘Ook voor meisjes!’ Een collega was het vooral opgevallen hoe de dansdocenten hadden laten zien dat zij afstand namen van de klassieke en moderne danslesmethoden en van onderaf iets wisten op te bouwen. Een mooie reactie was ook het compliment aan Wil Boom en zijn aanpak: ‘Strakke structuur, maar met een zachte hand!’ Over wat er nodig is om jongens aan het dansen te houden en hun niveau te verhogen, hadden de deelnemers uiteenlopende ideeën.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 38
‘Zorg dat de opleidingen op goed technisch niveau aandacht besteden aan Urban Dance’, klonk het. Want als cross-overs bij jonge jongens werken, laat ze daar dan in kunnen doorgroeien. Gaby Allard van ArtEZ was het daar mee eens: ‘Maar daar is tijd voor nodig. Daar moeten we langzaam ingroeien.’ Verschillende deelnemers uitten hun behoefte aan een theoretisch onderbouwde methodiek die overdraagbaar is aan vooropleidingen en academies. Zij worden op hun wenken bediend, want Wil en Elise Boom gaan daar samen met ArtEZ aan werken, onder meer door bijscholingen voor dansdocenten te verzorgen, met het accent op het trainen van jonge jongens. Een interessante opmerking gold het manbeeld dat gevestigde dansgezelschappen en choreografen tonen. ‘Als ik al eens dansstuk alleen voor mannen zie, gaat het altijd over dat ene cliché, de bezopen machoman’, klaagde een deelneemster. Dat is als rolmodel inderdaad erg beperkt. Wubbe beaamde dat de rol van de man beter kan. Wellicht zit er een interessante uitdaging in voor choreografen: maak eens iets alleen voor mannen. En dan brengen we die stukken allemaal samen. Zou tot een heel leuk en vernieuwend festival kunnen leiden! Paneldiscussie Voordat de jongens van Boys Action de dag afsloten met een uitvoering van drie choreografieën, discussieerden Wies Rosenboom (van Kunstfactor), Gaby Allard en Ed Wubbe over de dag en de opmerkingen uit het publiek. Nadrukkelijk betrokken zij ervaringsdeskundige Elise Boom bij de discussie. Centraal stond de vraag wat er nodig is om de aandacht te vestigen op dans voor jongens. Dat leidde tot een aantal interessante conclusies. Ten eerste was het panel, gesteund door Elise Boom, het erover eens dat voor jongensgroepen niet per se een mannelijke dansdocent nodig is. ‘Veel belangrijker is een jongensgerichte aanpak’, aldus Boom. Een cruciaal aspect daarbij is zorgen voor boys only-groepen, waarin jongens lekker onder elkaar zijn. Interessant was ook het onderwerp over de motivatie van jongens en hun ouders. Volgens Elise hebben dansdocenten daarin een rol. ‘Vaak willen de jongens wel, maar staan de ouders sceptisch tegenover dans’, is haar ervaring. Als gemotiveerde dansdocenten slagen Wim en Elise Boom er echter vaak in om ouders te overtuigen van het nut van dansen voor jongens. Het panel uitte grote zorg voor de ontwikkeling van dans voor jongens, juist omdat de financiering van de kunstsector door de actuele politieke ontwikkelingen zo onder druk staat. Wies Rosenboom betwijfelde echter of het alleen om geld gaat. ‘Het gaat in de eerste plaats om aandacht voor dans voor jongens’, stelde zij. ’Kunstfactor wil daarin een rol spelen door actief te lobbyen.’ Zij vertelde dat Kunstfactor en het Fonds voor Cultuurparticipatie bezig zijn met het landelijke educatieprogramma Muziek Telt. ’We hebben echter meteen gezegd dat we daarna iets met dans in het onderwijs willen.’ Daarmee zouden dus ook meer jongens worden bereikt. Gaby Allard onthult dat ArtEZ al plannen heeft voor een verdiepingsslag. Haar organisatie werkt al samen met Wil en Elise Boom onder meer door hun aanpak op te nemen in het programma van de dansdocentenopleiding. Daarmee voegt haar organisatie de daad bij haar slotwoord: ‘We zijn allemaal verantwoordelijk voor de toekomst van dans voor jongens en voor het verspreiden van kennis daarover.’
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 39
Geraadpleegde literatuur Bergman, V., Hermans, C. , Fokkens - van der Maas, S. (2011). Dans in een rijke leeromgeving, richtlijnen voor danseducatie. Kunstfactor. Crone, E. (2008). Het puberende brein. Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie Amsterdam. Delfos, M. F. (2007). Kinderen en gedragsproblemen. Angst, agressie, depressie en ADHD. Een bio-psychologisch model met richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Aangevuld met psychosomatiekmodel. Swets & Zeitlinger BV. 7e druk Lisse Delfos,M.F. (2001). Kinderen en gedragsproblemen. Swets & Zeitlinger BV, Lisse. Delfos,M.F. (2002). Kinderen in ontwikkeling. Stoornissen en belemmeringen. Swets & Zeitlinger BV. Lisse. Delfos,M.F. (2004). De schoonheid van het verschil. Waarom mannen en vrouwen verschillend én het zelfde zijn. Uitg. Lisse Harcourt Assessnent BV. .Lisse. Downey, G. (2008). Scaffolding Imitation in Capoeira: Physical Education and Enculturation in an Afro-Brazilian Art. American Anthropologist, Vol. 110, Issue 2, pp. 204–213, American Anthropological Association, Verenigde Staten Gardner, H. (1990). Art Education and Human Development. Los Angeles: The Getty Center for Education in the Arts , Verenigde Staten Gray, C. (2007). Boys Don’t Dance: an examination of attitudes towards dance in Irish primary schools. University of Limerick: master thesis, Ierland Gurian, M. (2001). Boys and girls learn differently. San Francisco, Verenigde Staten Haanstra, F. (2001). De Hollandse Schoolkunst: mogelijkheden en beperkingen van de authentieke kunsteducatie. Cultuurnetwerk Nederland, Utrecht Laws, K.L. (2002) Physics and the Art of Dance: Understanding Movement, Oxford University Press .New York, Verenigde Staten Milgram, D. (2007, July 24). Gender Differences In Learning Style Specific To Science, Technology, Engineering And Math – Stem. Retrieved november 30, 2010, from http://ezinearticles.com/?Gender-Differences-In-Learning-Style-Specific-To-Science,Technology,-Engineering-And-Math---Stem&id=658953, Verenigde Staten NSW (2001). Dance: mything boys. Extract from Curriculum Support for Creative Arts 7-12, Vol.6, No.2. NSW Department of Education and Training Curriculum Support Directorate, New South Wales, Australië
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 40
Phillips, D. C. (2000). Constructivism in Education. Chicago: University of Chicago Press. Chicago, Verenigde Staten Risner, D. (2009) When Boys Dance: Moving Masculinities and Cultural Resistance in Dance Training and Education. In Conference Proceedings of dance and the Child international (DaCi), Kingston, Jamaica Roelofs, E. and Terwel, J. (1999). Constructivism and authentic pedagogy: state of the art and recent developments in the Dutch national curriculum in secondary education. Journal of curriculum studies, vol. 31, no. 2, p. 201-227, Engeland, Verenigde Staten en Australië TNS Nipo, (2007), Motivatie om te dansen, verslag van een onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Kunstfactor. Utrecht. Moll (Ed., 1990): Vygotksy and Education, Instructional Implications and Applications of Sociohistorical Psychology, Cambridge University Press, Engeland Moll, L.C. (1990). Vygotsky and Education: Instructional implications and applications of sociohistorical psychology,Cambridge University Press, NewYork, Verenigde Staten Verloop, N. & Lowijck, J. (red.) (2009). Onderwijskunde. Een kennisbasis voor professionals.Noordhoff Uitgevers. Groningen/Houten VVAO/ Vereniging voor vrouwen met hogere opleiding (2008). Magazine VV: Magazine voor vrouwen met hogere opleiding. Nummer 7, 2008, Gorinchem Woltring, L. (1988) Jongens tussen branie en verlegenheid. Seksespecifiek werken met jongens. Culemborg. Woltring L. (1995)‘Dat maak ik zelf wel uit!?’ Werken met jongens: ontwerp voor een seksespecifieke pedagogiek.Coutinho, Bussum; 2e herziene druk in eigen beheer met iets andere titel: Werken met jongens, pe-dagogiek met gevoel voor sekseverschillen. Landsmeer ,2006. Woltring, L., & Tavecchio, L.W.C. (2005). Respect voor het verschil. Pedagogiek in Praktijk, 11 (2), pp. 12-15. Woltring, L. (div. publicaties en teksten, zie www.laukwoltring.nl) Utrecht, L (1988) ‘Van Hofballet tot postmoderne-dans’. De Walburg Pers. Zutphen.
Kunstfactor – Jongens Dans! Een handreiking - 41