1
Tien-minutengesprekken met ouders
Een handreiking
Uitgang is een notitie van het KPC (Ard Nieuwenbroek), waarin uitgebreid op de problematiek rond deze gesprekken is ingegaan. Deze notitie is een prima uitgangspunt om je te verdiepen in deze materie (zie bijlage). Met voorbeelden uit de praktijk worden zaken verduidelijkt: Wat moet je zeggen als het gewoon goed gaat met de leerling? (zie 3.1) Gesprekken met leerling erbij? (zie 3.2) Ouders die erg stil (verlegen) zijn. (zie 3.3) Hoe maak je ouders tot partner in plaats van vijand? (zie 3.4) Ouders zijn het niet eens met schoolregels. (zie 3.5) Terroriseert de leerling de ouders? Hoe wek je de interesse van ouders voor school? Scherpe kritiek van ouders op jou, op de school, op collega’s. (zie p. 2) Verzoek van ouders tot geheimhouding; kan dat? (zie p. 3) .. Op een aantal van bovenstaande elementen wordt in dit artikel nader ingegaan.
Algemeen In de 10 minuten praat je over cijfers en resultaten. Pas als er tijd over is praat je over de rest. Als de “rest” indringend is, maak dan een aparte afspraak op school, zodat je samen in een rustige sfeer kunt praten. Zorg voor een goede sfeer: de ontvangstruimte is opgeruimd. Staat er misschien een bloemetje op tafel? Of staan alle overige stoelen (omgedraaid) op de tafels? De gesprekssfeer moet vertrouwelijk zijn. Denk zakelijk: de ouder en de leerling zijn onze KLANT!
De voorbereiding Basis voor een geslaagd contact is een goede voorbereiding door de docent. Jij weet vooraf precies welke ouders er komen. Je weet precies over welk kind het gesprek zal gaan! Je hoeft tijdens het gesprek niet uitgebreid jouw agenda te raadplegen. De grootste blunder is het als je over een ander kind praat. En dat gebeurt vooral in het begin van het schooljaar. Met de gegevens uit de leerling-bespreking en de rapportvergadering, met de gegevens uit jouw les, vorm jij vooraf een beeld over resultaten, motivatie, gedrag, enz. Tip: noteer de namen van de leerlingen/ouders in volgorde waarin je ze die avond gaat spreken. Noteer in steekwoorden bij iedere naam wat je ter sprake wilt brengen. Zorg voor ruimte om aantekeningen te maken. Iedere leerling op apart papier, omdat sommige ouders (leerlingen) heel goed tekst die op de kop ligt kunnen lezen en zo de privacy van anderen ondermijnen. Van jou wordt een goede professionele presentatie verwacht. Dat geldt voor entourage en inhoud!
1
HAN. Faculteit Educatie, team EindStage, jan. 2011
Het gesprek Ouders komen voor hun kind, soms uit een vorm van nieuwsgierigheid of gewoon uit beleefdheid voor een soort kennismaking. Ga het gesprek open en vriendelijk in. Stel jezelf voor. Als de leerling erbij is: “Zo Johan, ik zie dat je je moeder hebt meegebracht.” “Dag mevrouw, mijn naam is …..”. Als de leerling er niet bij is: “U bent de ouders van Johan?” (dus controleren!). “Ik ben ……”. “Fijn dat u gekomen bent”. Begin zelf het gesprek. Een goed begin is: “Vindt u het prettig als ik eerst een beeld geef van wat ik weet van ….,, of wilt u liever eerst zelf een vraag stellen?” Wees eerlijk, maar gooi niet ineens alle ellende op tafel! Vraag of ouders dit herkennen? “Bij controle van het huiswerk merk ik dat het de ene keer er veel beter uitziet dan de andere keer.” “Hebt u ook het idee dat hij wisselvallig is?” (klinkt toch aardiger dan: “Hij heeft zijn werk nooit voor elkaar”. Ouders/leerlingen zullen hierdoor in de verdediging schieten.) Niet zeuren als dat beeld niet overeenkomt met jouw beeld. Ouders kennen hun kind beter dan dat jij het kent. (Denk aan de tv-reclame van de zeurende leraar aan de telefoon terwijl moeder de was aan het doen is; ook hier geldt dat de moeder de kant van de zoon kiest. Zij maakt zich geen zorgen: “Hij redt het wel.”). In het totaalbeeld zijn altijd goede en minder sterke kanten te bespreken. Doe geen beloftes (extra hulp en dergelijke) als je dat niet waar kunt maken. Maar eerst geldt: wie heeft het probleem? Wie het probleem heeft, kan er wat aan gaan doen. Wil die er wat aan gaan doen? Zo ja, wat? Dan kun jij bepalen of je daarbij wilt en kunt helpen. Maak hierover duidelijke afspraken. Hierom is het ook zo belangrijk dat de leerling er bij is. Als ouders en docent samen vaststellen dat Johan nu wel zijn woordjes gaat leren en Johan dat toch echt niet van plan is, dan is alle moeite tevergeefs. Johan zal eerst zelf moeten zeggen dat hij dat wil, aangeven wat hij er aan gaat doen en dan kun jij zeggen dat je…… Praat nooit namens een collega. Altijd namens jezelf! Vertel dat je eventueel met anderen over bepaalde zaken wilt praten. Je zult terug bellen of vraag de ander jou terug te bellen.
Kritiek van ouders: a. Op cijfers. Cijfers kun je niet zo maar wijzigen. Vaak is het cijfer gebaseerd op sectieafspraken Aangeven waarom het slecht is. Is het slechte cijfer gebaseerd op leerwerk of inzichtwerk? “Johan heeft een 5, maar dat zou hoger kunnen zijn. De inzichtvragen zijn goed gemaakt, maar het leerwerk, de topografie, had hij allemaal fout” of ”Het leerwerk is prima, alle topografie was goed, maar inzicht levert problemen op”. b. Op jouw gedrag als docent. Ga nooit in de verdediging! En natuurlijk nooit in de aanval! Vraag om voorbeelden! “Ja, en kunt u nog een voorbeeld geven?” Vraag wat ouders precies bedoelen. Krijg het probleem helder. Geef erkenning aan het gevoel van ouders. Je hebt feiten, waarnemingen en meningen. Ieder heeft zijn mening, dus ook altijd gelijk. Leg dat naast je neer. Richt je op feiten als het gesprek vervelend verloopt. Met redelijkheid zijn de meeste zaken best oplosbaar. Haal de wind uit de zeilen en probeer tot samenwerking te komen! Met bakkeleien is nog nooit een probleem opgelost! Als ouders of jijzelf na afloop naar huis gaan/gaat met het idee: “Zo, dat hebben we hem/haar eens goed gezegd”, dan is het gesprek mislukt. Groeit een probleem je boven het hoofd? Zeg dan dat deze zaken niet geschikt zijn voor een tienminutengesprek. Je zult hun kritiek bespreken met je sectordirecteur. c. Op school en op de schoolregels.
Zeg dat de ouders daarvoor bij de sectordirectie of de schoolleiding moeten zijn! Ga niet met de ouders meepraten! Daarmee breng je jezelf en de school in een lastig parket. d. Op collega’s. Probeer erkenning te geven aan beide partijen. Doe net of de betreffende collega ook bij het gesprek zit. Zo maak je een opening aan het gesprek. Het is de kunst om partner te blijven van de ouder en van de collega. “Ik begrijp dat u het vervelend vindt dat mijn collega dat tegen uw kind heeft gezegd, maar ik weet ook dat …. Soms wel erg zijn best doet om op te vallen”. “Mijn collega zal het bijzonder op prijs stellen, als hij de kritiek rechtstreeks van u zou horen”. Mag ik uw naam gebruiken als ik mijn collega hierover aanspreek?” (Neen, dan ook zeggen dat je niets kunt doen.) Geef nooit informatie over andere leerlingen. Niet positief, niet negatief. Als de bel gaat (liefst iets eerder): vat het gesprek kort samen. Herhaal afspraken en sta op. Niet doorgaan, zeg rustig dat er andere mensen staan. Na de tien-minutengespreksavonden maak jij een kort zakelijk verslag van het gesprek voor het dossier. Vooral afspraken goed vastleggen. Maak geen persoonlijke aantekeningen in het dossier. Ouders hebben immers recht op inzage! Bewaar je eigen aantekeningen goed. Je scoort enorm als je in het volgende tien-minutengesprek in je openingszin refereert aan iets uit het vorige gesprek.
Bijlage Uit: Nieuwenbroek, A. (2000). Tien-minutengesprekken met ouders. Den Bosch: KPCgroep. 2.1. Een paar jaar geleden waren mijn vrouw en ik op weg naar een ouderavond. Ik zie ons nog aankomen op de speelplaats van de school. Er kwam juist een ander ouderpaar de school uit. Met opgewonden stemmen en kennelijk hooglopende ruzie waren ze aan het napraten – zo begrepen we – over wat er allemaal gebeurd was in de tien minuten ervoor. “Wat die wel niet denkt, we zijn toch niet gek?” “Het is toch niet te geloven tegenwoordig, wat die leerkrachten allemaal tegen je durven te zeggen!” We moesten doorlopen, want we hadden een afspraak om 21.20 uur, dus we konden – hoewel benieuwd – niet vragen wat er aan de hand was. Het bleek dat wij bij dezelfde leerkracht uitkwamen waar deze mensen net vandaan kwamen en toen werd het interessant. De leerkracht was net zo geëmotioneerd als de mensen die we buiten waren tegengekomen. Hij zat met een rood hoofd aan tafel en mompelde nog iets: “…..het is toch ook wat!” Omdat mijn beroep nu eenmaal onderwijskundig adviseur is, kon ik het niet laten om even te vragen wat er allemaal gebeurd was. In de kern kwam het erop neer dat de ouders hadden gesproken over het probleem van hun zoon. De leerkracht had toen meteen met de beste bedoelingen enige pedagogische adviezen gegeven. Maar de ouders werden steeds kleiner en gaven geen reactie op de adviezen. Het waren toch beproefde raadgevingen. Hij had veel moeite gedaan om het gesprek voor te bereiden, zelfs een deskundige geraadpleegd om die vastgelopen leerling – hun vastgelopen zoon – weer op de rails te krijgen, maar het effect leek wel een vijandig zwijgen. De leerkracht had duidelijk heel goede bedoelingen met het gesprek. Hij wilde hetzelfde als de ouders: hun zoon weer op het goede spoor krijgen. De leerkracht had zelfs de moeite genomen om met deskundigen over het probleem te praten. Hij wilde tijdens de tien-minutenavond goed beslagen ten ijs komen en ook zijn betrokkenheid tonen. Maar hij bereikt uiteindelijk het tegenovergestelde. De ouders zijn helemaal niet blij met zijn adviezen en niet dankbaar voor de moeite die de mentor heeft genomen. Ze krijgen door de adviezen voorgeschoteld dat ze het zelf als opvoeders niet goed doen. Ze zijn slechte opvoeders, de mentor weet het allemaal veel beter. Geen samenwerking dus, terwijl de ouders en de school als partners moeten werken aan de opvoeding en opleiding van de kinderen. In al deze gesprekken staan ouders, leerkracht en kind constant met elkaar in verbinding. We kunnen de relaties tussen deze drie partijen weergeven in een driehoek. Dat noemen we de dynamische driehoek. Er gebeurt heel veel in de contacten tussen de drie partijen dat van groot belang is voor het leven van alle drie. In de driehoek staat het begrip loyaliteit centraal.
2.2. Horizontale en verticale loyaliteit Als een leerkracht iets vervelends te horen krijgt over een collega waar hij veel respect voor heeft, komt hij voor hem op. Hij is loyaal, probeert hem te steunen. Een voetballer die onderuit geschopt
wordt, merkt dat zijn ploeggenoten het voor hem opnemen. Ze gaan naar de scheidsrechter om te vragen waar die laffe tik voor nodig was. Het zijn voorbeelden van loyaliteit. Als je bij een bepaalde groep hoort, kom je – als het nodig is – voor elkaar op. De anderen in de groep gaan er in sommige situaties vanuit dat ook jij je loyaal opstelt. Maar er zijn verschillende vormen van loyaliteit. Hoe intenser de band is met een groep of een persoon, hoe loyaler je opstelling zal zijn. De meest sterke loyaliteit bestaat er tussen ouders en kind: de verticale of existentiële loyaliteit. Een kind weet van nature dat het zijn geboorte, zijn bestaan, aan ouders te danken heeft. Ouders weten dat ze verantwoordelijk zijn voor het kind. Het zorgt voor een wederzijdse verbondenheid, waarbij ouders voor hun kinderen opkomen en kinderen voor hun ouders, wat er ook gebeurt. Naast de verticale loyaliteit staat de horizontale loyaliteit (verworven loyaliteit): de verbondenheid tussen vrienden, collega’s of partners. Bij de verticale loyaliteit is sprake van een band die van het begin af aan bestaat. Verticale loyaliteit valt niet te vergelijken met horizontale loyaliteit. Loyaliteit tussen ouder en kind is niet te verbreken, zelfs niet door de dood. Je vader zal nooit je ex-vader worden en een dochter kan nooit beschouwd worden als een ex-dochter. Horizontale loyaliteit is niet onverbrekelijk. Als partners om wat voor reden ook een relatie verbreken praat je over een ‘ex’: er is geen partnerschap meer. De band tussen ouder en kind is dus onverbreekbaar; het betekent voor ouder en kind een groot aantal rechten en verplichtingen naar elkaar toe. Het kind heeft het leven gekregen van zijn ouders en de ouders hebben door het feit dat ze een kind op de wereld hebben gezet de verplichting om het liefde en verzorging te geven. De loyaliteit tussen ouder en kind gaat diep. Zelfs in geval van mishandeling blijft het kind loyaal aan zijn ouders. Wellicht is verticale loyaliteit het moeilijkste waarmee een leraar te maken kan krijgen in gesprekken met ouders en is het de grootste valkuil voor leerkrachten in gesprekken met leerlingen. De vader van Marco staat in zijn dorp bekend als een alcoholist. In een dronken bui is hij vaak agressief. Marco kan hem wel iets doen! Hij vertelt aan een vriendje wat een ellendeling zijn vader is. Als het vriendje dit doorvertelt, wordt Marco gepest door zijn klasgenoten. “Je vader is een zuipschuit!”, roepen ze in koor. Marco wordt witheet en valt de pesters vol overgave aan. Marco blijft, ondanks het onmogelijk gedrag van zijn vader, hem toch loyaal. Hij vindt hem zelf misschien wel een ellendeling, maar wie zijn anderen om dat over zijn vader te roepen? Ook in het volgende voorbeeld is duidelijk te zien welke processen in werking gezet worden als er sprake is van loyaliteit. De ouders van Nicole komen bij de leerkracht van groep 8. Nicole is thuis geen lieverdje en ook op school is ze uitgesproken lastig. Meteen bij binnenkomst zegt de vader van Nicole: “Ze zal in de klas wel veel problemen geven, niet?” De leerkracht veert op: “Ik krijg steun”, denkt hij. “Ik hoef dus niet in de verdediging te gaan”. Vervolgens vertelt de leerkracht wat er allemaal niet deugt aan Nicole: dat ze brutaal is, heel weinig doet in de les, andere kinderen lastig valt, steeds vecht tijdens het speelkwartier, … Na een paar minuten luisteren naar de ellende beginnen de ouders vragen te stellen. “Onze Nicole zal toch zeker niet de enige zijn?” “Er zijn de laatste tijd ook wel erg veel lessen door een stagiair gegeven.” “U had beloofd wat meer aandacht aan haar te besteden: vertelt u eens wat u daaraan heeft gedaan?” De ouders van Nicole weten dat ze problemen veroorzaakt op school. Als de leerkracht hen dat ook nog eens meedeelt, komen ze in verzet. Dat hun dochter problemen heeft, weten ze zelf ook wel. Ze willen ook horen wat er goed gaat. Een leerkracht moet zich realiseren dat er verschil is tussen horizontale loyaliteit en verticale loyaliteit. De leerkracht kan best loyaal zijn naar het kind toe, maar dat moet in zijn rol als partner van ouders. De leerkracht moet niet proberen de ouders te vervangen, want dan stuit hij onherroepelijk op problemen. Zeker als er problemen zijn binnen het gezin, waar het kind de dupe van is, zijn leerkrachten geneigd in de fout te gaan. Ze willen ‘in het belang van het kind op treden’, om het kind zo te ‘helpen’. De leerkracht neemt dan verantwoordelijkheden af van de ouders en zal het kind – ondanks zijn goede bedoelingen – niet helpen. De leerkracht moet partnerschap zoeken met de ouders en laten zien dat hij de situatie begrijpt. Een kind is niet geholpen bij een leerkracht die vertelt dat het gedrag van zijn ouders slecht is.
Simone is al een paar weken erg teruggetrokken op school. De mentor heeft al een paar keer gevraagd of er iets is, maar steeds zegt ze nors: “Er is niks!”. De mentor blijft volhouden en plotseling barst Simone in tranen uit. Ze vertelt dat haar moeder haar met een mes heeft bedreigd. De leerkracht schrikt. “Zou je daar geen aangifte van doen?” Direct klapt Simone dicht: “Zie je wel, ik had het veel beter niet kunnen vertellen. Jullie begrijpen er niets van!”
2.3. Loyaliteitsconflicten Als je loyaal bent, probeer je trouw te blijven aan de ander. Maar door aan de verwachtingen van de een te voldoen, ben je vaak deloyaal naar de ander toe. Dit kan leiden tot loyaliteitsconflicten. De verwachtingen van de een zijn immers vaak niet gelijk aan die van de ander. Loyaliteitsconflicten ontstaan vaak door verschillende waarden en normen die iemand vanuit zijn verticale loyaliteit meekrijgt, de loyaliteit aan zijn ouders. Een kind dat thuis gewend is om in het bedrijf van zijn ouders te werken, kan in loyaliteitsconflict komen met de leerkracht, die vindt dat het kind veel te weinig aandacht besteedt aan zijn huiswerk. Als het kind loyaal is aan de mentor en bijvoorbeeld zijn huiswerk elke dag keurig in orde heeft, zal het tot op zekere hoogte deloyaal zijn aan zijn ouders. Er blijft immers minder tijd over om op het bedrijf te helpen. Als het kind loyaal is aan zijn ouders, zal de mentor ontevreden blijven over de leerprestaties en zal er een conflict ontstaan tussen mentor en leerling. Ervan uitgaande dat mensen respect hebben voor elkaars verwachtingen, is het wenselijk dit soort conflicten aan te pakkenen en te zoeken naar een oplossing waarover alle partijen tevreden kunnen zijn. Emile (16 jaar) is zoon van gescheiden ouders. Hij woont bij zijn vader, die een volledige baan heeft als leraar. Thuis wordt zelfstandigheid en verantwoordelijkheid hoog geprezen. Het betekent dat Emile’s vader hem nooit vraagt hoe hij met zijn huiswerk omgaat. “Dat is jouw zaak”, zegt hij. Ook heeft Emile verantwoordelijkheid over zijn vrije tijd en zijn er nooit discussies over het tijdstip van slapen. Op school gaat het met een aantal vakken niet goed. Emile vindt het rotvakken en doet er weinig aan. Leraren vragen hoe zijn vader daarop reageert. Als Emile vertelt over zijn verantwoordelijkheden, snappen zijn leraren daar niets van. Ze geloven Emile niet. Later, na contact met zijn vader, uiten ze openlijk hun afkeuring over zijn opvoeding. In bovenstaand voorbeeld is sprake van een loyaliteitsconflict. Emile kan niet loyaal zijn aan zijn leraren omdat hij daardoor deloyaal is aan zijn vader. In deze moeilijke situatie wordt het probleem alleen maar groter. Er is geen partnerschap tussen zijn vader en de leerkrachten van de school.
2.4. Gespleten loyaliteit Naast een loyaliteitsconflict kennen we ook de gespleten loyaliteit. Daarbij ontstaat het conflict als een kind, door loyaal te zijn aan de ene ouder, deloyaal is aan de andere ouder. Gespleten loyaliteit ontstaat als ouders hun kind laten kiezen tussen een van beiden. Loyaal zijn aan de een, betekent automatisch tekort doen aan de andere ouder. Gezien de existentiële loyaliteit levert dit grote problemen op. Een kind heeft zijn leven immers aan beide ouders te danken. Een kind wil van nature loyaal zijn aan beide ouders. Het is voor een kind onmogelijk partij te kiezen voor een van de twee. Gespleten loyaliteit komt veel voor als ouders gescheiden zijn of veel ruzie hebben. De vader en moeder van Pim zijn onlangs gescheiden omdat vader een relatie kreeg met een collega van zijn werk. De moeder van Pim is ontzettend kwaad en verdrietig. Als Pim in het weekend met zijn vader gaat vissen, wordt moeder opnieuw witheet. “Goh, heeft hij tijd voor je, dat had hij eerst ook niet”. Tijdens het vissen zegt vader tegen Pim hoe gelukkig hij is met zijn nieuwe vriendin. “Zij begrijpt me tenminste! Je moeder had altijd wat te zeuren!” Pim zwijgt en staart verdrietig naar zijn dobber. In dit voorbeeld legt moeder haar eigen emotie (als ex-partner) bij Pim neer. Vader herhaalt dit daarna op zijn manier. Pim staat tussen strijdende ouders in. Hij wordt tussen zijn vader en moeder heen en weer geslingerd. Pims ouders proberen hun zoon allebei voor zichzelf te ‘winnen’. Bij gespleten loyaliteit kan een kind proberen zowel bij vader als moeder aan de ‘wensen’ te voldoen. Krampachtig probeert hij beiden vast te houden.
Een andere mogelijkheid is dat het kind ‘kiest’ voor een van de twee. Dan is hij niet meer openlijk loyaal aan vader of moeder. We spreken dan van onzichtbare loyaliteit: er is nog wel loyaliteit ten opzichte van de partij die het kind ogenschijnlijk laat vallen, maar die loyaliteit is niet openlijk.
2.5. Meervoudige partijdigheid Voor een leerkracht is het belangrijk dat hij niet partij kiest voor een van de betrokkenen waar hij tijdens het begeleidingsproces mee te maken heeft. Een leraar die een kind begeleidt, heeft niet alleen met dat kind te maken, maar ook met diens ouders of bijvoorbeeld collega’s. Als een leerkracht onvoorwaardelijk achter een leerling gaat staan, bestaat de kans dat hij te maken krijgt met loyaliteitsconflicten. Om dat te voorkomen moet een begeleider meervoudig partijdig zijn: hij kiest partij voor de belangen van al degenen die door de begeleiding beïnvloed worden. Het gaat al een tijd niet zo goed met Hanne. Ze heeft regelmatig met haar mentor gepraat over de ruzies die ze met haar moeder heeft. Het gaat steeds over de resultaten van Hanne. Hanne’s moeder vindt dat haar dochter eigenlijk naar de havo had gemoeten. Volgens haar kan Hanne dus makkelijk de beste van de klas zijn. Hanne heeft het gevoel dat ze hard genoeg werkt en ook de mentor is eigenlijk tevreden: van leerlingen als Hanne zou hij er best wat meer willen hebben. Als Hanne na een knetterende ruzie ’s morgens bij de mentor komt, vertelt ze dat ze wil stoppen met school. “Ik ga vanmiddag nog werk zoeken, ze bekijkt het maar met haar school”. De mentor schrikt. “Maar het gaat juist zo goed. En je moeder zal stiekem ook best tevreden zijn als ze straks je rapport ziet”. Hanne schudt haar hoofd. “Die is nog niet tevreden als ik allemaal tienen zou hebben. Ze zou het liefste zien dat ik nooit meer uitging en alleen maar op zolder ging leren…..”. De mentor knikt begripvol. “Moeders kunnen erg bezorgd zijn, hè?” In dit voorbeeld zou de mentor wellicht het liefst vertellen dat hij het streberige gedrag van moeder vreselijk vindt. Hij is juist zo blij met een positieve leerling als Hanne, die altijd haar huiswerk maakt en goed meedoet in de les. Toch blijft de leraar loyaal aan de moeder. Door meervoudig partijdig te zijn voorkomt hij dat hij Hanne in een loyaliteitsconflict brengt met haar moeder. De mentor laat blijken dat hij begrijpt wat Hanne bedoelt, maar laat tevens zien dat hij begrijpt wat er in moeder omgaat: ze is bezorgd, maar zal tegelijkertijd best trots zijn als ze straks ziet dat het allemaal wel meevalt.
2.6. De betere ouder Het is belangrijk dat een begeleider niet probeert de loyaliteitsband tussen ouder en kind te verbreken. Dat zal trouwens nooit lukken. Een leerkracht kan de ouders nooit vervangen. Kinderen blijven altijd loyaal aan hun ouders. Dat is het verschil tussen verticale en horizontale loyaliteit. De loyaliteitsband tussen ouder en kind is onlosmakelijk. Zelfs in de meest extreme gevallen zal een kind uiteindelijk zijn ouders trouw blijven. Zelfs als er sprake is van de meest vreselijke gebeurtenissen thuis: een kind zal uiteindelijk loyaal blijven. Het is voor begeleiders moeilijk om niet de betere ouder te willen zijn. Een leerkracht staat op veilige afstand van de thuissituatie. Op afstand is het makkelijk om te oordelen over die thuissituatie. Maar een leerkracht die dat doet waar het kind bij staat, gaat de fout in. Leerkrachten die denken (en zeggen): “Het is maar goed dat je de school nog hebt …” brengen een leerling dieper in de problemen. Een kind moet/wil namelijk wel terug naar die moeilijke situatie thuis. Als de school probeert de warmte te geven die het kind thuis mist, voelt het kind thuis niet ineens warmte. Nee, een kind zal het thuis nog kouder ervaren. De mentor moet dus een ondergeschikte positie innemen ten opzichte van de ouders omdat een begeleider die de rol van ouder wel overneemt geen oplossing biedt voor de problemen van het kind, maar het kind juist een extra probleem op de schouders legt.
2.9 Partnerschap Een gesprek met ouders kan ook heel soepel verlopen. Het gaat goed met het kind, de ouders zijn vlotte mensen en de leraar vertelt heel gemakkelijk. Ineens klinkt een zoemer. Is de tijd nu al voorbij? Jammer, want het was een leuk gesprek. De ouders gaan met een goed gevoel naar huis. De leraar voelt zich prettig en heeft zich helemaal opgeladen voor het volgende gesprek.
De ouders komen thuis, waar het kind nieuwsgierig naar beneden komt (ze kon uiteraard niet slapen) omdat het wil horen wat ‘ze’ te zeggen hadden. Er wordt op de ouderavond immers gepraat over het kind. Logisch dat het kind wil weten wat er besproken is. “Wat een leuke vent zeg, die meneer Van Dam”, zegt moeder tegen Janne. “In onze tijd had je niet van die vlotte leraren hoor!” De volgende morgen stapt Janne vol goede moed op haar fiets. Het eerste uur heeft ze Nederlands van Van Dam. Hij merkt tijdens het eerste lesuur het voordeel van het zo goed verlopen gesprek op de ouderavond: het loopt als een trein. Janne luistert aandachtig naar meneer Van Dam. Er is duidelijk sprake van een win-win-situatie. De ouders zijn tevreden over de school, de leraar krijgt energie van de goed verlopen gesprekken en het kind ziet ’s avonds dat haar ouders tevreden zijn over haar en over de school. ’s Morgens is in de les te merken dat ze er weer helemaal ‘tegenaan wil gaan’ voor het volgende rapport. Het is natuurlijk niet altijd zo gemakkelijk. Er zijn ook gesprekken waar de leraar slecht nieuws moet melden over het gedrag of over de leerresultaten van het kind. Vaak verwachten de ouders vooraf al zo’n slecht-nieuws-gesprek: het kind komt regelmatig met strafwerk thuis; het rapport stemt niet vrolijk. Voor de ouders is het duidelijk waar het over zal gaan. Juist dan is het voor de leerkracht moeilijk om daarop in te spelen. Ergens stagneert het proces, het verwachte resultaat blijft uit. Het is belangrijk dat de mentor in zo’n geval partnerschap zoekt bij de ouders. Hoe moet een leerkracht zich opstellen als de ouders vermoeden dat de school al of niet terecht denkt dat de ouders het in de opvoeding niet zo goed doen? Of als de ouders zelf beseffen dat ze niet in alle opzichten in de opvoeding geslaagd zijn? De vader en moeder van Job zitten met de handen in het haar. Hun zoon is heel druk thuis, ruziet steeds met zijn zusje Jocha en is grof tegen zijn moeder. Huiswerk maken lijkt met zijn drukke karakter nauwelijks mogelijk. Als hij net bezig is zet hij de radio hard aan, waarna hij weer ruzie krijgt met zijn moeder. Tot overmaat van ramp komt hij ook nog eens thuis met een rapport met 5 onvoldoendes. Als zijn vader hem op zijn cijfers aanspreekt, haalt Job zijn schouders op. Tijdens de ouderavond, waar de ouders samen met Job aanwezig zijn, vertelt de mentor dat hij denkt dat Job veel te weinig thuis doet en zijn proefwerken helemaal niet leert. Job haalt opnieuw zijn schouders op. Zijn moeder reageert emotioneel: “We weten niet meer wat we met hem aan moeten. Hij doet inderdaad niks, behalve zijn zusje pesten. Wat moeten we toch met hem? Kunt u ons vertellen hoe we verder moeten met hem?” Op dit moment wordt het gesprek intensiever. De ouders vragen min of meer tips voor de opvoeding van hun zoon. De mentor kan daar best zijn ideeën over hebben, maar moet zich op dit moment echt beperken tot advies op het gebied van schoolresultaten. Hij moet niet in de valkuil trappen ‘een betere ouder’ te zijn. Wel kan hij bijvoorbeeld aangeven wat een betere manier van studeren is, maar op het gebied van de slechte thuissituatie is hij minder deskundig en kan hij dus ook niet adviseren. Lees het oorspronkelijk vervolg van het gesprek en vergelijk het met het fictieve andere vervolg. De moeder eindigt met de dringende vraag: “Kunt u ons vertellen hoe we verder moeten met hem?” “Vanuit mijn positie als mentor van Job heb ik uiteraard wel mijn ideeën over ideale studeeromstandigheden. Harde muziek is daarbij niet echt aan te raden. Maar u heeft het ook over de situatie thuis, over de ruzies en zo. Dat is voor mij een stuk lastiger. Natuurlijk heb ik daar wel mijn ideeën over, maar dat zijn eigenlijk mijn zaken niet. We kunnen daar best eens over praten, maar dan moeten we een nieuwe afspraak maken. We kunnen dan samen hardop nadenken over de mogelijkheden. Het lijkt me niet verstandig dat we Job daar nu mee lastigvallen”. Met deze reactie geeft hij aan dat hij hardop mee wil denken. De mentor laat als deskundige weten ouders niet een bepaalde pedagogische lijn aan te raden. Kijk nu eens naar de volgende reactie die de mentor had kunnen geven. “Als ik u zo hoor praten over die pesterijen in de richting van Jocha en over de brutale opmerkingen naar u, mevrouw, dan krijg ik sterk het gevoel dat u niet consequent genoeg bent. U zult Job duidelijk moeten maken welk gedrag u wel en niet wenselijk acht. Op deze manier kan Job er geen touw aan vastknopen en is het logisch dat hij zich zo impulsief gedraagt”.
Het verschil in reactie is duidelijk. Job hoort de mentor tegen zijn ouders zeggen wat ze allemaal fout doen. De ouders worden op hun fouten gewezen, terwijl ze eigenlijk vroegen om steun, om partnerschap. De mentor mag best meedenken over mogelijkheden die er zijn om het probleem met Job op te lossen, maar moet niet zijn oplossingen aandragen. Bovendien kiest hij ervoor dit te doen in afwezigheid van Job. Als blijkt dat het probleem niet eenvoudig op te lossen is, kan de mentor eventueel naar de professionele hulpverlening verwijzen. Het is immers niet de taak van de mentor om pedagogische problemen thuis op te lossen of te veroordelen. Hij is slechts begeleider van de leerling en van de ouders van de leerling. De leerkracht moet proberen te streven naar betrouwbaar partnerschap. Misschien geeft het volgende voorbeeld wel aan waar je als begeleider een betrouwbare partner kunt zijn in een lastig conflict. Rik gaat er op school en thuis onder gebukt dat zijn vader anderhalf jaar geleden is overleden. Overigens is er aan Rik weinig te merken, hij is een stoere jongen. Soms gaat de stoerheid van Rik echter over in agressiviteit. Op een ochtend komt hij helemaal overstuur op school. Wat er is gebeurd? De nieuwe vriend van zijn moeder, die sinds enkele weken in huis woont, doet erg zijn best om een plek in het gezin te verwerven. Onder andere door aardig te zijn voor Rik. Zo had hij in de slaapkamer van Rik alle oude, versleten elektriciteitsdraden van de muur getrokken en vervangen voor een veilige, degelijke bekabeling. ’s Avonds kwam Rik thuis. Toen hij zag wat de vriend van zijn moeder had gedaan, sloeg hij alles in zijn kamer kort en klein. De volgende morgen vraagt de groepsleerkracht aan hem wat er aan de hand is. “Ach, die vent heeft al de elektriciteit van mijn kamer afgetrokken!” De leerkracht vroeg wie die klootzak was. Dat bleek de vriend van moeder te zijn. Meteen zag de leerkracht in dat de oude bedrading was aangelegd door Riks overleden vader. Dat had de vriend van de moeder niet beseft; hij wilde zich juist van zijn beste kant laten zien aan Rik. De leerkracht nodigde de moeder uit voor een gesprek. In dat gesprek gaf hij Rik de ruimte om aan zijn moeder te vertellen waarom hij woest was geworden.
3. Veelgestelde vragen uit de praktijk In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op veelgestelde vragen als het gaat om tienminutengesprekken met ouders. Aan de hand van de begrippen uit hoofdstuk 2 wordt een passend antwoord gegeven op vragen die bij leerkrachten spelen. Wat te doen als er eigenlijk niets negatiefs te melden is over een leerling? En hoe krijgt een leerkracht ouders aan het praten die stil zijn? Of wat als ouders ruzie met elkaar krijgen, terwijl ze aan tafel zitten voor een gesprek. Naast de specifieke vragen die in dit hoofdstuk behandeld worden, zijn er ook wel enkele algemene wenken te geven die van nut kunnen zijn. Ten eerste is het belangrijk dat een leerkracht de gesprekken goed voorbereidt. Een leerkracht moet van tevoren al bepalen wat hij wil zeggen en wat hij wil vragen. Het aantal vragen en opmerkingen moet beperkt blijven: twee thema’s per gesprek is voldoende. Bij een goede voorbereiding hoort ook een professionele presentatie. Laat merken dat je begaan bent met het kind: zorg dat je weet over welk kind het gaat, laat eventueel werk van het kind zien. Ouders waarderen het enorm als leerkrachten kunnen laten zien wat hun kind op school doet of maakt en voor de leerkracht is het een kleine moeite om het werk er even bij te pakken. Maak tijdens of direct na het gesprek een korte aantekening. Probeer in een paar regeltjes aan te geven hoe het gesprek verlopen is. Noteer eventuele afspraken die er zijn gemaakt. Overigens moet het niet zo zijn dat de leerkracht zelf het hele leerlingendossier moet bijhouden; het secretariaat zou hier een stukje taakbelasting in kunnen krijgen. De leerkracht levert op memo’s de gegevens van de diverse gesprekken aan; het secretariaat verwerkt de memo’s in het leerlingendossier.
3.1. Waar moet je het over hebben als het gewoon goed gaat met de leerling? Het is een probleem waar leerkrachten wel eens tegenaan lopen: het gaat uitstekend met een leerling, alles loopt zoals het moet en ook dan komen de ouders op bezoek. Veel verder als: “Het gaat goed”, “Houden zo!” en “Een keurige lijst” komen de leerkrachten dan doorgaans niet. Tien minuten kunnen dan erg lang duren. Toch is het vreemd dat juist dit als problematisch wordt ervaren, terwijl het helemaal geen probleem moet zijn.
Leerkrachten nodigen ouders van kinderen, waar het goed mee gaat, vaak niet eens uit omdat er toch niet te melden zou zijn. Goed nieuws hoort niet op een tienminutenavond thuis. De leerkracht doet met deze instelling de ouders tekort, maar ook zichzelf. Want een avond lang gesprekken voeren waarin slecht nieuws de boventoon voert, is zwaar. Een gesprek met goed nieuws daarentegen is niet belastend. Sterker nog: zo’n gesprek geeft energie. Als een leerkracht een leerling begeleidt, moeten niet alleen de negatieve dingen met ouders gedeeld worden. Ouders willen ook delen in succes. Een ouder is trots als hij hoort dat zijn kind bijvoorbeeld heel goed in groepjes kan werken. Ze zullen glimmen. Als een leerkracht ouders uitnodigt om alleen positieve dingen te melden, zal hij heel veel geven. Dat is een voordeel in de toekomst. Als op basis van goed nieuws een relatie wordt opgebouwd is er in negatievere situaties veel makkelijker sprake van bondgenootschap. Het fijne gesprek aan het begin van het jaar betekent een stevige basis voor een gesprek later in het jaar, waarin de tegenvallende resultaten van het kind besproken worden. Een tienminutengesprek met positieve berichten zal voor alle partijen een basis zijn om te genieten. De leerling ontvangt thuis van zijn ouders omdat de ouders positieve berichten van de school overbrengen. De leerkracht laat de ouders genieten: hij ziet wat hij teweegbrengt en dat positieve gevoel komt zijn arbeidssatisfactie zeker ten goede. En de ouders horen tijdens het gesprek dat ze trots kunnen zijn op hun kind. Dat een gesprek met ouders van leerlingen waar het goed mee gaat toch heel nuttig kan zijn, is duidelijk. Alle partijen worden er beter van, de samenwerking tussen de ouder en de leerkracht krijgt een steviger basis en het kind wordt bevestigd in het feit dat het zo zijn best doet. Toch leveren zulke gesprekken een groot probleem op voor de leerkracht, want waar moet hij het dan over hebben? Hoe pak je zulke gesprekken aan? Het is belangrijk dat het gesprek niet alleen door de leerkracht wordt ingevuld. Er zijn immers meerder gesprekspartners, die allemaal een bijdrage kunnen leveren aan het gesprek. Dat effect wordt bereikt door vooral open vragen te stellen. Begin het gesprek bijvoorbeeld met de vraag: “Hoe kunt u thuis zien dat het goed met ….. gaat?” Vervolgens kan de leerkracht aangeven, waaraan hij merkt dat het op school ook zo goed gaat. Ouders komen op deze manier op de praatstoel; ze worden door de positieve vraag erkend in hun goede ouderschap. Leerkracht en ouders kunnen op deze manier samen genieten van het geboekte succes. Om dit soort positieve gesprekken mogelijk te maken moet er ruimte zijn. Avonden waarop 30 gesprekken gevoerd worden over 30 verschillende kinderen zijn natuurlijk onmogelijk. Toch komen ze voor op scholen. Gevolg is dat alleen ouders uitgenodigd worden van kinderen waar slechter nieuws over te melden is, bijvoorbeeld vanwege gedragsproblemen of door een onverwacht slecht rapport. Er moet dus ruimte gemaakt worden om ook positieve gesprekken te voeren, om op die manier te investeren in leerkracht en in ouders. Bedenk maar eens wat drie zware gesprekken op een avond met iemand doen. Er ontstaat vermoeidheid en misschien wordt zelfs wel tegen de volgende werkdag opgekeken. Maar wat zal een drietal gesprekken met een positieve inhoud met leerkrachten doen? Het antwoord ligt voor de hand.
3.2. Voer je dit soort gesprekken met of zonder leerling erbij? De meningen zijn op dit gebied erg verdeeld. Sommige leraren verwachten dat de leerling meekomt naar de tienminutenavond. Anderen moeten er niet aan denken dat het kind bij het gesprek aanwezig is. Geen van beide voorkeuren is per se fout te noemen. Er zijn gesprekssituaties waar het zeer wenselijk is dat een leerling ook aanwezig is en er zijn er waar het af te raden is. Als eerste speelt leeftijd een belangrijke rol in de beslissing om een leerling wel of niet bij het gesprek aanwezig te laten zijn. Kinderen van 13 jaar zitten op een ander ontwikkelingsniveau dan kinderen van 15 of 16 jaar. De laatste groep kinderen is op een leeftijd dat ze meer verantwoordelijkheden krijgen. Ze gaan eigen beslissingen nemen, bijvoorbeeld over de vervolgopleiding die ze willen volgen. Ouder en leerkrachten adviseren het kind uitgebreid, maar de uiteindelijke keus ligt bij het kind zelf. Juist vanwege dit soort verantwoordelijkheden is het aan te raden een leerling die verantwoordelijkheden ook te laten proeven tijdens de ouderavond. Er zijn immers onderwerpen waar hij zelf een belangrijke stem in heeft. Voor kinderen onder de 15 jaar ligt de situatie ingewikkelder. Het is zeker niet altijd fout dat een leerling meekomt naar de ouderavond, maar een mentor moet wel rekening houden met valkuilen, die kunnen ontstaan als de leerling aanwezig is bij het gesprek. Het grootste probleem doet zich voor als de leerkracht meervoudig partijdig wil zijn, partij kiest voor ouders en kind. Meervoudige partijdigheid is al heel moeilijk als het kind er niet bij zit, want het is
helemaal niet makkelijk loyaal te blijven aan ouders waarvan eigenlijk het gevoel bestaat dat zet het helemaal verkeerd doen met hun kind. Als die leerling er dan ook nog eens bij zit, wordt het natuurlijk niet makkelijker. Overigens is een dergelijke situatie ook voor het kind heel lastig: het zit er letterlijk tussenin. Een kind wil vaak helemaal niet mee naar de ouderavond. Leerkrachten die kinderen verplichten mee te komen, treffen ’s avonds vaak ouders aan die hun kind met een wel of niet geldige reden excuseren. Kinderen hebben vaak het gevoel dat de opvoeders dat soort zaken maar moeten oplossen en dat het iets tussen de ouders en de leraar is. Het kind hoort later wel wat eruit voortgekomen is. Vaak levert het meekomen van het kind alleen maar ingewikkelde, vervelende situaties op. Stel dat de leerkracht aan ouders vertelt dat hun kind gedragsmatig problemen oplevert, om te bespreken hoe ze samen tot een oplossing van het probleem kunnen komen. Wat moet die leerkracht dan doen als de ouders vervolgens hun kind straffen? En wat moet hij doen als de ouders hun kind zwart gaan maken? Elke reactie veroorzaakt loyaliteitsconflicten. Als de ouders gesteund worden, dan is het kind teleurgesteld; als het kind gesteund wordt, brengt dat het kind in een loyaliteitsconflict met de ouders. Ouders reageren soms tijdens het gesprek ook heftig op de leerkracht. Ook dan ontstaat er een moeilijke situatie voor het kind. Het is daarom het beste om kinderen die nog in de basisvorming zitten thuis te laten, zeker als er wat moeilijkere zaken te bespreken zijn. Voor een luchtiger gesprek kan het geen kwaad dat het kind wel mee komt. Komen er tijdens het gesprek toch “zwaardere onderwerpen” aan bod, maak dan tijdens het gesprek een nieuwe afspraak. Het volgende voorbeeld maakt duidelijk waarom het soms, in het kader van loyaliteit, belangrijk is het kind niet bij het gesprek te betrekken. De ouders van Piet hebben constant ruzie met hun zoon omdat hij ’s avonds vaak later thuiskomt dan afgesproken. Ze vragen aan zijn leerkracht hoe ze dit probleem aan moeten pakken. De leerkracht geeft wat ideeën om de ouders op weg te helpen. Zo stelt hij een maatregel voor die Piet raakt; hem straffen met wat hem het liefste is. Piet zit er tijdens het gesprek bij. Als zijn ouders die tips van de leerkracht ’s avonds uitproberen – ze stellen Piet in het vooruitzicht dat hij een week niet achter zijn computer mag als hij weer te laat thuiskomst – merken ze dat Piet opnieuw veel later thuiskomt dan afgesproken. Als hij bij thuiskomst te horen krijgt wat daarvan de consequentie is, haalt hij zijn schouders op. De maatregel heeft niets opgeleverd en dat heeft alles te maken met de loyaliteitsband tussen Piet en zijn ouders. Piet komt tegen de genomen maatregel in opstand omdat hij het gevoel heeft dat er tegen hem wordt samengespannen. Hij heeft het gevoel dat zijn ouders hem in de steek laten omdat ze de ideeën van de leerkracht aannemen. Hij weet hoe zijn ouders tot nu toe getracht hebben hem eerder thuis te krijgen. Als Piet op tijd thuis zou komen na de voorgestelde strafmaatregel zou hij zijn leerkracht in het gelijk stellen en zou hij deloyaal zijn aan zijn ouders. Hij geeft daarmee indirect te kennen dat de opvoedingsideeën van zijn leerkracht beter zijn dan die van zijn eigen ouders en dat gaat Piet te ver.
3.3. Hoe krijg je ouders aan het praten die stil (wellicht verlegen) zijn tijdens het gesprek? Het is soms lastig als een leerkracht tijdens de ouderavond het gevoel heeft dat alles van hem moet uitgaan omdat de ouders alleen maar een keer knikken, hun hoofd schudden of mompelen. Een leerkracht kan dan zorgen voor tien minuten vertelstof, maar de ouderavond zou eigenlijk ook informatief moeten zijn voor de leerkracht. Een gesprek met ouders geeft vaak een idee hoe het kind thuis functioneert. Het is dan natuurlijk wel noodzakelijk dat de ouders gaan praten. In veel gevallen praten ouders niet omdat ze verlegen zijn, of omdat ze het idee hebben dat ze niet naar de ouderavond komen om zelf iets te vertellen. In het laatste geval denken de ouders dat ze alleen naar school komen om te horen hoe het met hun kind op school gaat. In het geval van eenzijdige communicatie zal er echter weinig constructiefs opgebouwd worden. Van het vormen van bondgenootschap is niet echt sprake. Vaak kunnen ouders door bepaalde technieken heel eenvoudig op de praatstoel geholpen worden. Geef ouders aan het begin van het gesprek eerst de tijd om aan hun gesprekspartner te wennen. Geef wat algemene informatie of start met enkele gesloten vragen. Op die manier krijgen mensen vertrouwen, ze krijgen het gevoel: “Hier zitten we goed”. Zodra het vertrouwen een beetje opgebouwd is, kan de leerkracht overgaan op open vragen. Een gesprek zou bijvoorbeeld als volgt opgebouwd kunnen worden:
“Heeft uw zoon het naar zijn zin bij ons op school?” “Bent u tevreden over zijn prestaties?” Na enkele vragen om de ouders op hun gemak te stellen, kan worden overgegaan op open vragen, waarmee uitgebreidere informatie over het kind is te krijgen. Vraag bijvoorbeeld wat hert kind thuis allemaal vertelt over zijn schoolprestaties, wat de ouders voor toekomstverwachtingen hebben van hun kind of waaraan de ouders kunnen zien dat het goed gaat met hun kind. Ondanks deze techniek kan het zijn dat de bezoekende ouders stil en gesloten blijven in het gesprek. Het is dan belangrijk erkenning te geven aan de zwijgende ouders. Laat als gesprekspartner merken dat je er begrip voor hebt dat de ouders stil zijn. Zeg bijvoorbeeld: “Ik kan me voorstellen dat u denkt: “Wat moet ik toch allemaal zeggen?”” Laat ook blijken dat de erkenning gemeend is. Geef na een blijk van erkenning tijd aan de ouders om te reageren. Durf de stilte even aan te gaan, zodat ouders de tijd krijgen om te bedenken wat ze op een opmerking te zeggen hebben.
3.4. Hoe maak je ouders tot partner in plaats van vijand? In de begeleiding van kinderen is het belangrijk dat ouders en leerkracht samenwerken in de opvoeding van het kind. Er moet bondgenootschap gesloten worden, ook al liggen de ideeën over opvoeding nog zo ver uit elkaar. Om ouders bondgenoten te maken, moet altijd rekening gehouden worden met de verschillende hiërarchieën. In hoofdstuk 2 werd beschreven wat emotionele hiërarchie, verantwoordelijkheids- en deskundigheidshiërarchie inhouden. Deze hiërarchieën voorkomen dat de leerling in loyaliteitsconflict komt met zijn ouders. Ook al vind je als begeleider dat de ouders het helemaal verkeerd doen, houd er rekening mee dat de ouders bovenaan staan in de emotionele hiërarchie. Om van ouders partners te maken, moet uit de communicatie tijdens gesprekken blijken dat gerealiseerd wordt dat ouders bovenaan staan in de piramide. Ouders moeten merken dat bij wat er gebeurt, de leerkracht slechts een kleine spil in het proces is. Veel leerkrachten vinden dat moeilijk, zeker in gevallen waar de ouders het duidelijk ‘fout’ doen met hun kind. Als een kind thuis klappen krijgt als het niet luistert, zal de leerkracht van het betreffende kind dit snel veroordelen. Het rechtstreeks uitspreken van die veroordeling zal van de ouders vijanden maken in het proces waarin eigenlijk sprake zou moeten zijn van samenwerking. Wat kan een leerkracht doen om tot bondgenootschap te komen?
Eerder in dit hoofdstuk is al duidelijk gemaakt dat het belangrijk is ook met ouders in contact te blijven als het goed gaat. Het is uiteraard veel makkelijker om met elkaar op één lijn te komen als het allemaal uitstekend gaat met het kind. Mocht het later wat minder gaan, dan is met de ouders toch al een bepaalde basis opgebouwd, waaruit wederzijds vertrouwen is gegroeid. Op het gebied van deskundigheid staat een leerkracht hoger in hiërarchie. Hij heeft er immers voor gestudeerd om effectief leerzaam te begeleiden. De deskundigheid moet echter wel dienstbaar zijn: diensten moeten beschikbaar gesteld worden voor opdrachtgevers: de ouders. Ouders gaan vaak het gesprek in met het idee dat de leerkracht het allemaal wel weet. Een leerkracht moet voorkomen daarin mee te gaan. Straal niet uit: “Zoals ik het zie, zo is het ook”, maar probeer slechts handreikingen te geven. Er zijn wel grenzen aan te wijzen in de dienstbare houding, want een leerkracht moet uiteraard wel authentiek blijven. Je moet geen dingen zeggen of aanbieden waar je zelf helemaal niet achter staat. Differentieer in je werkwijze. Je kunt niet van alle ouders hetzelfde verwachten. Stel dus geen onmogelijke eisen. Laat merken dat de ouders er voor jou toe doen. Laat merken dat het kind er bij jou toe doet. Zorg ervoor dat je tijdens het gesprek weet over wie je het hebt. Als je tijdens het gesprek niet eens weet hoe het kind eruitziet, is het wel heel moeilijk om bondgenoot te worden met de ouders.
3.5. Hoe win je het vertrouwen van ouders in tien minuten? Drie keer per jaar een tienminutenavond. Dat betekent dat een leerkracht in normale gevallen maar een half uur per jaar spreekt met de ouders van zijn leerlingen. Dat is natuurlijk veel te kort om een uitgebreide vertrouwensband op te bouwen. Toch zijn er verschillende invalshoeken om snel tot zo’n vertrouwensband te komen.
Het belangrijkste aspect in alle tienminutengesprekken is ouders te laten beseffen dat ze er toe doen. Houd ze in alle situaties als ouders overeind. Geef ze het gevoel dat ook hun kind er bij jou toe doet. Probeer ze altijd in hun waarde te laten. Dat is makkelijker als het goed gaat met het kind. Nodig ouders daarom altijd uit tijdens de tienminutenavonden, ook als het goed gaat met het kind. In zo’n geval kun je samen met de ouders genieten van het succes. Dat geeft een sterk gevoel en verschaft energie om de opvoeding als bondgenoten op dezelfde positieve wijze voort te zetten. In slechtere tijden kan bovendien makkelijker teruggegrepen worden op de positieve kanten van het kind. Blijf zelfs in hele negatieve situaties het positieve naar boven halen. Ga niet tien minuten lang de negatieve aspecten van een leerling noemen, maar probeer altijd lichtpuntjes in het gesprek naar voren te halen. Zelfs als ouders zelf aangeven dat het ‘niks’ is met hun kind. Benoem dan ook de zaken die wel goed lopen. Op deze manier wordt bij ouders vertrouwen opgebouwd en dat is absoluut noodzakelijk om tot een effectieve ouderavond te komen.
3.6. Wat doe je als ouders het niet eens zijn met bepaalde schoolregels? Als ouders beslissen een kind op een bepaalde school te plaatsen, geven ze daarmee eigenlijk direct aan dat ze vertrouwen hebben in die school. Ze delegeren daarbij ook een stukje verantwoordelijkheid aan de school. Ze hebben met hun keus aangegeven dat ze erop vertrouwen dat de gekozen school een goede partner is in de begeleiding van hun kind. Ouders die zich gaan verzetten tegen schoolregels zijn in feite dus inconsequent. Ze trekken de verantwoordelijkheid naar zich toe die ze feitelijk gedelegeerd hebben in een eerder stadium. Een school moet zorgvuldig reageren als ze met ouders te maken krijgt die zich verzetten tegen bepaalde schoolregels. De leerkracht die op het verzet stuit moet ten eerste vasthouden aan de boodschap die de school heeft, door de regels te blijven ondersteunen. Vervolgens kan hij aangeven waarom de school zoveel belang hecht aan dergelijke regels: hij moet er redenen aan vastknopen. Voordat een leerkracht zulke uitspraken doet, dient hij zich af te vragen wat het belang is van handhaving van de regels. Consequent optreden kan namelijk voor veel commotie zorgen. Wellicht zou men zich beter eerst kunnen afvragen of er niet aan de schoolregel wordt vastgehouden omdat boosheid overheerst. Soms blijkt gekrenktheid niet de reden van het conflict. Als een leerkracht er echt van overtuigd is dat optreden tegen gedrag van een kind de enige juiste maatregel is, moet hij eraan vasthouden. Geef wel altijd erkenning aan het gevoel van ouders die zich verzetten tegen een maatregel van school. Willem zit in groep 8 van de basisschool. Het is een enorm druk kind dat vaak de klas onrustig maakt. De leerkracht van Willem heeft het lang aangekeken met Willem, maar vindt dat hij nu toch maatregelen moet nemen. Hij geeft Willem strafwerk mee naar huis. De volgende ochtend geeft Willem een briefje aan zijn leerkracht. “Willem hoeft van ons geen strafwerk te maken”. De leerkracht is verbaasd. “Wat moet ik hier nu mee?”, vraagt hij zich af. De leerkracht van Willem laat de situatie die dag nog eens op zich inwerken. ’s Middags belt hij de moet van Willem op. “Ik begrijp dat u het heel vervelend vond dat uw kind strafwerk van mij heeft gekregen. Toch denk ik dat het belangrijk is dat ik leerlingen af en toe met dergelijke maatregelen probeer te corrigeren. Ik hoop dat u dat begrijpt”. Een leerkracht kan naast het geven van erkenning ook bekijken of hij voor een stuk mee kan gaan in de kritiek van de ouder. Er kan een nuancering aangebracht worden in de maatregel. Deze versoepeling moet overigens niet worden aangereikt uit gemakzucht. Het is belangrijk dat een professional niet uitstraalt dat zijn zienswijze de enige juiste is. Ga liever in dialoog met de ontevreden ouders. Een monoloog levert alleen maar weerstand op. Probeer ook door te vragen wat de achtergrond is van het probleem. Welke redenen hebben de ouders om zich tegen schoolregels te verzetten? In sommige gevallen ken het namelijk zo zijn dat andere achtergronden bij het kind een belangrijke rol spelen.