JONG-LEREN 2 PEDAGOGISCH HANDELEN in
PEUTERSPEELZALEN VOORSCHOLEN EN PEUTERCENTRA Van Spelenderwijs Utrecht
2013 – 2014
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
1
PEDAGOGISCH HANDELEN
Pedagogisch handelen Inleiding 1. Beleid in de praktijk Ambitieniveaus - vormen van voorschools aanbod Kerndiensten 2. De pedagogisch medewerkers Rol en houding van de pedagogisch medewerkers Handelingsgericht werken 3. Aanbod Werken met vaste groepen Dagritme / dagprogramma Taalstimulering 4. Volgen en ondersteunen van de ontwikkeling Welbevinden Kindvolgsystemen Zorg Doorgaande lijn
Tot slot Verwijzingen
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
2
PEDAGOGISCH HANDELEN Inleiding In het pedagogisch beleidsplan Jong-leren 1 beschreven we als pedagogische doelstelling: elke peuter, naar eigen tempo, optimale mogelijkheden te bieden tot de ontwikkeling van zijn/haar unieke kwaliteiten. Hiermee willen wij een bijdrage leveren aan de totale ontwikkeling en een positief zelfbeeld van de kinderen en verbeteren daardoor de startpositie op de basisschool. We willen dit bereiken door middel van: ¾ De houding en inzet en de manier van werken van de pedagogisch medewerkers/ Stagiaires/zorgconsulenten/werkbegeleiders ¾ De programmatische opzet van de dagdelen / het doelgericht en methodisch aanbieden van de activiteiten ¾ Het gericht volgen en ondersteunen van de brede ontwikkeling We hanteren groepen van maximaal 15 kinderen en sommige locaties zijn iets kleiner en daar zitten 14 kinderen in de groep. 1. De peuterspeelzaal heeft 1 pedagogisch medewerker die altijd ondersteund wordt door een ouder, vrijwilliger of stagiaire. De groep zit op ambitieniveau 1. De kinderen komen twee dagdelen en in totaal 5 uur. 2. Het Peutercentrum (Speel-leergroep) heeft 1,5 pedagogisch medewerker, 2 dagdelen 2 medewerkers op de groep en 1 dagdeel 1 medewerker op de groep die altijd ondersteunt wordt door een ouder, vrijwilliger of stagiaire. De groep zit op ambitieniveau 2. gemiddeld 5 kinderen komen 4 dagdelen en 2x10 kinderen komen twee dagdelen. 3. De voorschool heeft 2 pedagogisch medewerker, die altijd ondersteunt kan worden door een ouder, vrijwilliger of stagiaire. De groep zit op ambitieniveau 2. Minimaal 12 kinderen komen 4 dagdelen en soms 2x3 kinderen komen twee dagdelen.
1
Beleid in de praktijk
Peuterspeelzaal, voorschool en peutercentrum Landelijk worden aan voorschoolse voorzieningen een aantal functies toegeschreven, de zogenaamde ambitieniveau’s. 0 spelen, ontmoeten;
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
3
Het eerste ambitieniveau heeft betrekking op de basis van het peuterspeelzaalwerk: het spelen en ontmoeten. Op dit niveau is het peuterspeelzaalwerk een plek waar kinderen onder begeleiding veilig kunnen spelen met andere kinderen. 1 spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren; Bij dit tweede ambitieniveau wordt naast het spelen en ontmoeten expliciet aandacht besteed aan de ontwikkeling van de peuters en het signaleren van eventuele ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal heeft een duidelijke rol in de sluitende aanpak 0-6-jarigen en de doorgaande ontwikkelingslijn van het kind. 2 spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen. Het laatste ambitieniveau gaat nog een stap verder en sluit meer aan bij het onderwijs door naast spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren, de peuters ook te ondersteunen bij eventuele ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal krijgt hier nadrukkelijk een rol toebedeeld in de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) of de voorschool door niet alleen ontwikkelingsachterstanden te signaleren, maar ook daadwerkelijk begeleiding te bieden om deze achterstanden te bestrijden. Binnen Spelenderwijs Utrecht kennen wij alleen voorzieningen met het ambitieniveau 1 en 2. In de subsidieaanvraag worden de functies (missie) en doelen (kerndienst) als volgt omschreven: Peuterspeelzaal Missie:
Ontwikkelingsproblemen worden vroegtijdig gesignaleerd en gevolgd
Kerndienst:
Het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van 2 tot 4, door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden die gericht zijn op de algehele brede ontwikkeling
Voorschool Missie:
Het startniveau van kinderen is bij instroom op de basisschool verbeterd
Kerndienst:
Het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor kinderen in de leeftijd van 2½ tot 4 behorend tot de onderwijsachterstandendoelgroep, middels een vastgelegd taalprogramma en door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden waardoor de onderwijskansen bij instroom in de basisschool verbeterd zijn.
Peutercentrum Missie:
Ontwikkelingsproblemen worden vroegtijdig gesignaleerd en gevolgd, Het startniveau van kinderen is bij instroom op de basisschool verbeterd en het doorbreken van segregatie in het onderwijs.
Kerndienst:
VVE nieuwe stijl waarin per groep zowel doelgroep kinderen (5) als niet doelgroep kinderen (10) optimale ontwikkelingskansen geboden wordt. Dit gebeurt door een vastgelegd taalprogramma aan te bieden en veelzijdige en passende speelmogelijkheden waardor onderwijskansen bij instroom in de basisschool verbeterd zijn.
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
4
2
De pedagogisch medewerkers
Rol en houding van de pedagogisch medewerkster De kwaliteit van de pedagogisch medewerkster is cruciaal in de begeleiding aan en stimulering van de kinderen. Ze levert een bijdrage aan een zo harmonisch en natuurlijk mogelijke ontwikkeling van de kinderen. Hierbij maakt zij gebruik van de ruimte, de materialen en het programma. Haar houding en de manier waarop ze kinderen benaderd is voor het bieden van optimale kansen aan de kinderen van doorslaggevend belang. Zij komt tegemoet aan de basisbehoeftes van kinderen, nl.: o de behoefte aan veiligheid en acceptatie o de behoefte zichzelf als bekwaam te ervaren o de behoefte aan autonomie Haar contact met de kinderen kenmerkt zich door responsieve interactie. Dit betekent dat zij de kinderen laat ervaren dat zij echt voor hen beschikbaar is, de kinderen stimuleert tot actieve betrokkenheid en hen helpt bij het zelf nemen van beslissingen. Ze biedt garanties voor succeservaringen door in haar aanbod en benadering naar de kinderen aan te sluiten bij het ontwikkelingsniveau en de belevingswereld. Haar benaderingswijze naar de kinderen is evenwichtig en kenmerkt zich door een hoge mate van: o emotionele ondersteuning o respect voor autonomie o uitleg en informatie geven o bieden van structuur en stellen van grenzen Centrale vraag die de pedagogisch medewerkster zich stelt in haar omgang met de kinderen is: o Wat vraagt het kind aan ons? o Welke benadering, aanpak, ondersteuning, instructie etc. heeft het nodig? Dit is tevens de centrale vraag van ‘handelingsgericht werken’. Handelingsgericht werken Handelingsgericht werken (HGW) is een systematische manier van werken. Hierbij wordt het aanbod van de pedagogisch medewerkster afgestemd op de basisbehoeften en ontwikkelingsbehoeften van ieder kind. Deze behoeften formuleert de pedagogisch medewerkster door aan te geven wat een kind nodig heeft om een bepaald doel te kunnen bereiken. In eerste instantie dient de aandacht van de pedagogisch medewerkster vooral uit te gaan naar het welbevinden en betrokkenheid van een kind. Het kind moet ontspannen, betrokken en taakgericht zijn en in goed contact staan met andere kinderen en de pedagogisch medewerkster. Dit sociaal-emotioneel welbevinden bevordert dat kinderen leren en ontwikkelen.
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
5
Niet ieder kind ontwikkelt zich in hetzelfde tempo en op dezelfde wijze. Dat vraagt van de pedagogisch medewerkster handelingsgerichte vaardigheden. Hoe ontdek je wat de ontwikkelbehoeften van een kind zijn? Welke ondersteuning heeft hij nodig om je aanpak en aanbod daarop af te stemmen? Belangrijke vraag is: wat heeft dit kind, in deze groep, bij deze pedagogisch medewerkster(s) en van deze ouders, nodig om het doel te bereiken? De pedagogisch medewerkster richt zich niet op wat er mis is met een kind, maar op wat het kind nodig heeft om bepaalde doelen te bereiken en welke aanpak daarbij een positief effect heeft. Kindkenmerken worden vertaald naar ontwikkelingsbehoeften. Bij handelingsgericht werken richten de pedagogisch medewerkers zich niet alleen op de kindkenmerken, maar ook op de kenmerken van de peuterspeelzaal of voorschool en de opvoedingssituatie. De pedagogisch medewerkster gaat dus uit van het kind maar houdt ook rekening met wensen, mogelijkheden en verwachtingen van de organisatie en ouders. Handelingsgericht werken verloopt in een aantal fasen: Waarnemen:
1 Verzamelen van gegevens, evalueren van een vorig plan 2 Signaleren van kinderen met specifieke ontwikkelingsbehoeften
Begrijpen:
3 Ontwikkelingsbehoeften benoemen
Plannen:
4 Zo mogelijk clusteren van kinderen die met en van elkaar leren 5 Opstellen van een handelingsplan of een groepsplan
Realiseren:
6 Uitvoeren van het handelingsplan of groepsplan
Handelingsgericht werken kent zeven uitgangspunten. Alle zeven zijn ze vertaald naar het handelen van de pedagogisch medewerkster. 1. Ik denk, kijk en praat over wat een kind nodig heeft om de volgende stap te maken, de ontwikkelingsbehoeften en handel daar zoveel mogelijk naar. ¾ Al onze activiteiten zijn erop gericht zicht te krijgen op wat dit kind nodig heeft en wat een positief effect heeft op het kind i.p.v. wat er mis is met dit kind. ¾ We benoemen de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en vertalen dit naar een passend ontwikkelingsaanbod. De methodes dienen daarbij als ondersteunend middel en niet als doel op zich. 2. Het afstemmen op kinderen zal ik als pedagogisch medewerkster moeten doen. ¾ Ik reflecteer op mijn persoonlijke opvattingen omdat die bepalend zijn voor mijn handelen. ¾ Ik heb (en houd) de regie m.b.t. het organiseren en realiseren van passend aanbod voor de kinderen in mijn groep, indien nodig in samenwerking met anderen. ¾ Ik ken mijn vaardigheden als pedagogisch medewerkster en neem initiatief om deze verder te ontwikkelen. Daarbij kan ik een beroep doen op collega’s, OM-er, ZC en WB. 3. Ik werk doelgericht en zoek naar richtinggevers voor mijn handelen, gebaseerd op wat het kind wél kan.
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
6
¾ Ik heb zicht op de doelen die ik voor de komende periode met de verschillende kinderen wil bereiken. Ik reflecteer systematisch op de effecten van mijn ontwikkelingsaanbod en aanpak. ¾ Mijn onderzoekende houding is vooral gericht op het vinden van aanknopingspunten voor mijn handelen om beter af te kunnen stemmen op wat de verschillende kinderen nodig hebben. ¾ Ik (evt. samen met collega of ZC) onderzoek(en) alleen wat ik nodig heb, om te kunnen bepalen wat ik moet gaan doen. Ik gebruik daarbij de als… dan redenering. Als we weten dat…. dan kunnen we besluiten tot…. Ik geef goed aan of de adviezen van anderen haalbaar zijn voor mij. 4.
Ik werk vanaf het begin samen met het kind, de ouders, mijn collega’s en begeleiders. ¾ Ik zoek vanaf het begin samen met het kind en de ouders, die ik als ervaringsdeskundigen zie, naar mogelijkheden om af te stemmen op het kind. ¾ Ouders zijn welkom op de peuterspeelzaal / voorschool en ik benadruk dat ouders en school een gemeenschappelijk belang hebben; het kind. ¾ Op basis van mijn begeleidingsvraag ga ik samen met ZC op zoek naar het begrijpen en afstemmen op de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen in mijn groep.
5. Ik kijk naar de wisselwerking tussen kinderen, hun ouders, hun groep en mijzelf en stem mijn handelen hierop af. ¾ Ik kijk niet alleen naar “dit kind”, maar naar “dit kind, in mijn groep, in deze peuterspeelzaal / voorschool en met deze ouders”. ¾ Ik richt me op de interactie (en de effecten daarvan) tussen het kind, medeleerlingen, mezelf en de ouders. Zo ben ik op zoek naar richtinggevers voor mijn handelen om tot een betere afstemming op (met) het kind te komen. ¾ Standaard aanpakken die voor alle kinderen, leerkrachten en ouders gelden bestaan niet, want elke situatie is uniek. 6. Iedereen heeft kwaliteiten. Ik ben op zoek naar mogelijkheden van kinderen, ouders en mezelf. ¾ Ik ben op zoek naar positieve aspecten van kinderen, hun ouders en mezelf. ¾ Ik richt me vooral op de positieve aspecten bij mijn handelen (wat kunnen dit kind en ik wel onder welke omstandigheden en wat hebben we hierbij nodig.) ¾ Ik benut deze positieve aspecten bij mijn aanpak en ga na hoe het werkt. 7. We werken systematisch en zijn open en duidelijk naar elkaar; kind, ouders, pedagogisch medewerkers en begeleiders. ¾ We werken stap voor stap volgens een voor iedereen herkenbare werkcyclus met duidelijke beslismomenten. ¾ Het is duidelijk wie waarover beslist: het kind, de pedagogisch medewerkster, de instelling, de ouders. ¾ De beslissingen die we nemen zijn voor alle betrokkenen inzichtelijk en transparant: het is duidelijk waarom we die hebben genomen.
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
7
3
Het aanbod
Werken met vaste groepen Om deze doelen te kunnen realiseren is werken met een vaste groep een voorwaarde. Kinderen hebben allereerst veiligheid nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Die veiligheid wordt in eerste instantie ontleend aan de vaste mensen die er altijd zijn. Daarnaast is het noodzakelijk dat kinderen minimaal 2x per week komen, wil het gewennings- en hechtingsproces goed verlopen. Kinderen moeten de tijd en de kans krijgen zich te hechten aan de pedagogisch medewerkster en de andere kinderen. De pedagogisch medewerkster stimuleert dit door veel met de kinderen te praten; ze op elkaar te attenderen, belangstelling te tonen, ze te stimuleren tot interactie en samenspel. Iedere ochtend zijn er grote en/of kleine kringactiviteiten waarop er aandacht is en gekeken wordt of alle kinderen er zijn. Voor kinderen die lang ziek zijn wordt door de groep iets gemaakt; een bijna 4-jarig kind krijgt extra aandacht i.v.m. vertrek naar de basisschool. Grotere kinderen mogen een nieuw kind helpen bij al het nieuwe waaraan het nog moet wennen. Zo kan een proces ontstaan, waarin de kinderen van een groep elkaar beïnvloeden en de pedagogisch medewerkster daarbij afwisselend volgend en sturend optreedt. Door kinderen van verschillende leeftijden (van 2 / 2½ tot 4 jaar) en met verschillende achtergronden in één groep te hebben, leren kinderen veel van elkaar. De pedagogisch medewerkster heeft inzicht in de specifieke (on-)mogelijkheden van ieder kind en stimuleert waar nodig is. De groepsgrootte moet voor kinderen en pedagogisch medewerkers overzichtelijk zijn. Naarmate kinderen minder spelervaring hebben, hebben zij meer ruimte en begeleiding / ondersteuning nodig. De groepsgrootte wordt vastgesteld door de subsidiegever (gemeente Utrecht). Voorschoolgroepen behoren 12 tot 15 (doelgroep-)kinderen te bevatten die vier maal per week de groep bezoeken met 2 peuterpedagogisch medewerkers . Peuterspeelzaalgroepen bevatten eveneens 12 tot 15 kinderen die 2 maal per week komen met 1 pedagogisch medewerkster. Dagritme Binnen de peutergroepen hanteren wij een vaste dagindeling die zoveel mogelijk gevolgd wordt. Leren, plezier, ontwikkelen, ontdekken, rust, bewegen en eten in goed evenwicht: Kinderen hebben structuur en regelmaat nodig. Dit biedt hen rust, houvast en duidelijkheid. We bieden daarom een vast programma met steeds terugkerende rituelen, in een overzichtelijke ruimte aan. Gedurende het dagdeel zullen gezamenlijke en individuele activiteiten worden afgewisseld. Door structuur en duidelijkheid te bieden kunnen de kinderen zich optimaal en veilig voelen. Terugkerende ritmes van samen in de kring en aan tafel tijdens de eetsituatie geeft een kind duidelijkheid. Wij bieden voldoende ruimte voor vrij spel zodat de fantasiewereld en het eigen initiatief van het kind voldoende geprikkeld wordt waarbij ook ruimte is voor creatieve activiteiten. Dit kan zowel binnen als buiten het peuterspeelzaallokaal zijn en we ondernemen ook regelmatig educatieve uitstapjes naar bijvoorbeeld de bibliotheek, Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
8
basisschool, kinderboerderij, peutertheater of de speeltuin. Tijdens deze uitstapjes zijn er altijd ouders of stagiaires aanwezig. De pedagogisch medewerksters gaan alleen met minimaal 6 extra volwassenen met de kinderen op stap. Vanaf 1 januari 2014 is er voor alle ouders die meer dan 1x per jaar mee draaien een VOG afgegeven. Dit geld vanaf 2013 al voor de stagiaires en medewerkers. Taalstimulering Taalvaardigheid van kinderen is een van de belangrijkste succes- of faalfactoren binnen het onderwijs. Veel kinderen in onze groepen komen daar voor het eerst in aanraking met de Nederlandse taal. Voor hen zijn activiteiten in de hele groep ineffectief. Zij zullen, zeker in het begin, weinig begrijpen van wat gezegd wordt en hun inbreng zal minimaal zijn. Stimulering van de ontwikkeling kan daarom het best individueel of in kleine groepjes plaatsvinden. Het aanbod dient goed aan te sluiten bij wat een kind leuk vindt, goed kan en waar het op een bepaald moment mee bezig is. Het praten over concrete voorwerpen en handelingen versterkt het woordbegrip van kinderen. Zeker bij wat abstractere begrippen is visuele ondersteuning in een voor het kind betekenisvolle situatie van belang. Het begrip ‘hoog’ is bijvoorbeeld veel sneller duidelijk als je een toren van blokken aan het bouwen bent. Een kind zal door het plezier in het spel ook eerder geneigd zijn om de nieuwe taal niet alleen receptief te ontwikkelen, maar ook actief te gebruiken. Op deze wijze zijn alle activiteiten ook te gebruiken als ‘taal leermomenten’. Als er teveel wordt uit- en ingegaan op het eigen initiatief van de kinderen zijn het vooral de kinderen die het meest extravert zijn of verbaal het sterkst, die de meeste aandacht krijgen van de pedagogisch medewerkster. In diverse peutergroepen zijn er nauwelijks kinderen aanwezig waarvan Nederlands de eerste taal is. Hiermee is in die groepen de mogelijkheid verdwenen dat kinderen op een natuurlijke wijze van elkaar de taal leren. Dit maakt de noodzaak voor de pedagogisch medewerkers om intensief aandacht te besteden aan de taalontwikkeling nog groter. Taalstimulering is bij uitstek een onderdeel van het werk waarbij het van belang is programmatisch te werken. Kinderen leren door te handelen, te ervaren en te experimenteren. Ook taal leren ze op deze manier. Activiteiten en concrete materialen zijn het hulpmiddel om de taalontwikkeling te stimuleren. Taalinterventies bij jonge kinderen kunnen het beste gericht zijn op het stimuleren van de woordenschat. Woordenschatontwikkeling bij peuters werkt het meest effectief in interacties. Daarbij moet gebruik gemaakt worden van de leefwereld en de persoonlijke interesse van de kinderen, van concrete hulpmiddelen en er moet ruimte zijn voor eigen initiatief van de kinderen. Een schoolse situatie moet worden vermeden. Voor kinderen die nog maar kort op de groep zitten is het van belang ze allereerst de gelegenheid te geven het materiaal te ontdekken, er mee te experimenteren, handelingen te herhalen, voordat een talige respons verwacht kan worden. De pedagogisch medewerkster dient te allen tijde een responsieve houding te hebben. Ze moet er op voorbereid zijn dat er vaak eerst eindeloos veel taal ‘in het kind gestopt moet worden’ voordat het eruit kan komen. Ter illustratie van de grote verschillen in taalvaardigheid en vocabulaire twee fragmenten van de taalproductie van twee Nederlandse vierjarigen die een boekje ‘voorlezen’ aan de hand van de plaatjes (bron: DASH-project)
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
9
Kind 1
Kind 2
Poes.
Hij springt de bank af.
Zit uit het raam te kijken.
Dan slaapt hij.
Dat is een meisje.
Dan ligt hij in bed te slapen.
Op de trap lopen.
Door zijn bed kruipen, onder zijn deken.
Toen kwam er een poes.
Hoort hij een vlieg.
Toen was de poes in de keuken.
Gaat achterna rennen.
Poes. Poes. Poes.
Heeft hij zijn poten vies gemaakt met verf.
Twee poezen.
Dat zijn voetafdrukken.
Onder de blaadjes verstoppen.
Nog meer voetafdrukken.
Poes. Poes. Poes.
En dan ging de vlieg naar buiten vliegen.
Met de blaadjes aan het spelen.
Hij vindt de krant. Dan kruipt hij erdoorheen en gaat hij ’t scheuren. Dan ziet hij vogeltjes om mee te spelen. Dan springt hij in het bad en laat hij de vogeltjes schrikken.
4
Volgen en ondersteunen van de ontwikkeling
Welbevinden Voorwaarde voor kinderen om zich te kunnen ontwikkelen is dat zij zich ‘welbevinden’. Jaarlijks worden kinderen op de peuterspeelzalen in diverse situaties geobserveerd. In deze situaties beoordelen de pedagogisch medewerkers of een kind ‘open en levenslustig’ en ‘tevreden en ontspannen’ is in relatie met zichzelf, de pedagogisch medewerkster en de andere kinderen. Kinderen die in een toestand van welbevinden verkeren, voelen zich goed. Ze beleven plezier, alleen, met de andere kinderen en in de omgeving. Ze stralen vitaliteit uit en tegelijk ontspanning en innerlijke rust. Ze stellen zich open en ontvankelijk op voor wat op hen afkomt. Ze zijn spontaan en durven zichzelf te zijn. Welbevinden is verbonden met zelfvertrouwen, een goed gevoel van eigenwaarde, en weerbaarheid. Kinderen die het niet naar hun zin hebben, kunnen gesloten, afwerend, lusteloos, ontevreden, gespannen, onzeker en onevenwichtig zijn. Open, levenslustig Het kind staat open voor en heeft plezier in de dingen die om hem heen gebeuren. Hij neemt alles met belangstelling in zich op, zonder dat dit betekent dat hij steeds afgeleid wordt. Hij is uit op
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
10
nieuwe ervaringen, kennis en vaardigheden. Hij heeft er zichtbaar ‘zin in’, geniet van de gebeurtenissen en van wat hij zelf doet. Hij is actief gericht op de omgeving. Tevreden, ontspannen – ontevreden, gespannen Een tevreden, ontspannen en evenwichtig kind accepteert zichzelf en zijn omgeving. Hij straalt rust uit, heeft zelfvertrouwen en reageert met passende (invoelbare) emoties op situaties. Hij heeft zijn aandacht bij de omgeving en reageert zonder schrik op gebeurtenissen. Hij vertoont weinig tekenen van frustratie, boosheid of weerzin, maar laat best eens merken het ergens niet mee eens te zijn. Hij laat zich goed kalmeren of troosten. Hij kan ingespannen met iets bezig zijn en laat zich niet makkelijk uit het veld slaan. Kindvolgsysteem De kinderen in de voorschoolgroepen worden, naast op welbevinden, geobserveerd en gevolgd op een breed scala van ontwikkelingsgebieden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een kindvolgsysteem. De verschillende locaties werken met verschillende systemen. De keuze voor het systeem is gemaakt in afstemming en overleg met de basisschool waar de betrokken locatie mee samenwerkt. Een kindvolgsysteem is een werkwijze om kinderen beter te leren begrijpen en adequaat op hun behoeften, mogelijkheden en beperkingen te kunnen inspelen. De pedagogisch medewerkster observeert de kinderen in situaties waarin ze bezig zijn met spontane, zelfgekozen activiteiten. Hierdoor krijgt ze niet alleen zicht op het verloop van de ontwikkeling, maar ook op de basiskenmerken, betrokkenheid en risicofactoren. De aandachtspunten zijn gericht op de tevredenheid van de kinderen (welbevinden), op het functioneren in de groep en op de diverse ontwikkelingslijnen. Pedagogisch medewerkers kijken en luisteren tijdens het uitvoeren van hun werk voortdurend naar de kinderen. Tweemaal per jaar voeren de zorgconsulenten groepsobservaties uit. De groepsobservatie plus nabespreking biedt aanvullende informatie over de kinderen vanuit het perspectief van de zorgconsulente. De pedagogisch medewerkster legt deze informatie naast haar eigen bevindingen zoals vastgelegd in het kindvolgsysteem. De pedagogisch medewerkers gebruiken deze informatie voor het kiezen van activiteiten, om goed aan te sluiten bij de behoeften van individuele kinderen en om te beoordelen of het kind in het programma ‘goed gedijt’. De vragen en aandachtspunten van het kindvolgsysteem helpen om deze informatie beter te structureren. Ook is het daardoor mogelijk om gerichter met collega’s te overleggen over de aanpak van een kind of groep kinderen. De positieve kenmerken van het kind en zijn / haar omgeving vormen het uitgangspunt. Er zijn drie hoofddoelen te onderscheiden voor het verzamelen van informatie over het gedrag en de ontwikkeling van kinderen: o het ondersteunen van het pedagogisch-/didactisch handelen van de pedagogisch medewerkers ; o het vaststellen van speciale behoeften van kinderen o het beïnvloeden van beleidsbeslissingen.
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
11
Een compleet kindvolgsysteem signaleert: o specifieke ontwikkelbehoeftes van de kinderen; o (on)tevredenheid van kind en opvoeders; o of het groepsprogramma nog aansluit bij de kinderen in de groep o of het pedagogisch handelen nog aansluit bij de maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van opvoeding van jonge kinderen in de voorschoolse periode Zorg Soms ontwikkelt een kind zich niet zoals wordt verwacht, of doen zich problemen voor in de opvoeding. Eén van de basisfuncties van het peuterwerk is het herkennen van problemen in de ontwikkeling en vroegtijdige signalering van ontwikkelingsachterstand. Dit wil zeggen dat de medewerkers van Spelenderwijs Utrecht de taak hebben ontwikkelings- en opvoedingsproblemen te signaleren en te rapporten. Er zijn tal van redenen waarom kinderen opvallend gedrag kunnen gaan vertonen. Kinderen kunnen bij Spelenderwijs Utrecht rekenen op extra begrip en extra aandacht. Als ouders of pedagogisch medewerkers opmerken dat een kind gedurende een periode afwijkt in zijn gedrag is dit reden voor overleg. Op grond van observaties wordt het gedrag in kaart gebracht. Na een bespreking in het team worden de ouders uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dit gesprek bekijken we samen met de ouders wat er met het kind aan de hand kan zijn en hoe we hiermee om kunnen gaan. Een goede afstemming in de omgang met het kind tussen ouders en de peuterspeelzaal of voorschool biedt in veel gevallen al uitkomst. Mocht de problematiek onduidelijk blijven en vragen om extra hulp, dan kunnen wij advies inwinnen bij onze zorgconsulente. Naast een signalerende functie is er sprake van een preventieve functie om verslechtering van een probleem te voorkomen, voor zover de mogelijkheden van de organisatie dat toestaan. De peuterspeelzalen en voorscholen van Spelenderwijs Utrecht hebben beiden geen behandelende functie bij ontwikkelings- en opvoedingsproblemen. De peuterspeelzaal of voorschool richt zich op kinderen die een normale ontwikkeling doormaken. Kinderen ontwikkelen zich in hun eigen tempo en op hun eigen wijze, daarin komen pedagogisch medewerkers grote verschillen tegen. Het gebeurt regelmatig dat er kinderen in de groep zijn die qua gedrag of ontwikkeling opvallen of waar pedagogisch medewerkers zich zorgen over maken. De pedagogisch medewerkster zal hierover altijd in gesprek gaan met de ouders. In dit gesprek is er aandacht voor wat de pedagogisch medewerkster(s) ziet(n) bij het kind (feitelijk, geen interpretatie) en of de ouders dit herkennen vanuit de thuissituatie. Als de pedagogisch medewerkster, op basis van dit gesprek en de signalen van het kind, de behoefte heeft om de zorgconsulente te consulteren of in te schakelen zal zij dit melden aan de ouders.
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
12
De zorgconsulent kan, afhankelijk van het signaal, volstaan met het geven van tips aan de pedagogisch medewerkster of kan er voor gekozen worden dat zij het kind komt observeren in de groep. Voorafgaand aan de observatie van de zorgconsulent observeert de pedagogisch medewerkster het kind en vult het formulier ‘opvallend gedrag’ in. hierin legt de pedagogisch medewerkster in eigen bewoordingen en bevindingen vast waar zij bij een kind tegenaan loopt. Dit is een document ter voorbereiding voor de zorgconsulente om met pedagogisch medewerkster in gesprek te gaan of om te gaan observeren op de groep. Ouders worden op de hoogte gesteld van het feit dat de zorgconsulente wordt betrokken. Samen met ouder(s) en pedagogisch medewerkers onderzoekt de zorgconsulent wat er aan de hand kan zijn en wat er in de groep aan ondersteuning geboden kan worden. In deze gevallen zal de zorgconsulent in overleg met de pedagogisch medewerkster een handelingsplan opstellen. Dit handelingsplan wordt door de pedagogisch medewerkster uitgevoerd, evaluatie vindt plaats na zes weken. Afhankelijk van de voortgang wordt besloten met welke frequentie het handelingsplan bijgesteld zal worden. Bij zorgkinderen zal de zorgconsulente pedagogisch medewerkers en ouders volgens afspraak blijven ondersteunen. De positieve kenmerken van het kind en zijn / haar omgeving vormen ook in de benadering van de zorgconsulent het uitgangspunt. Doorgaande lijn Naast de thuisomgeving en de buurt hebben kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar te maken met voorschoolse voorzieningen en onderwijs. We beschouwen die niet als gescheiden werelden: ze zijn beide gericht op de ontwikkeling van het kind. Peuterspeelzalen / voorscholen en onderwijs hebben elkaar nodig. Ieder met een eigen inbreng, kennis, mogelijkheden, cultuur, eisen, wettelijke kaders, enzovoort. Voor de ontwikkeling van een kind is een zo ononderbroken lijn in pedagogisch didactische benadering, pedagogische visie en programma het meest optimaal. Binnen Spelenderwijs Utrecht wordt dit met diverse instantie en personen vormgegeven: o Periodiek overleg met consultatiebureau o Op diverse momenten (van intake/plaatsing tot exit) informatieoverdracht, overleg en afstemming met ouders o Structurele bijeenkomsten ouderbetrokkenheid (per thema minimaal 2 bijeenkomsten) o Gezamenlijke keuze voorschoolgroepen voor VVE programma en KVS met basisschool o Warme overdracht van de gegevens uit het kindvolgsysteem door de pedagogisch medewerkster (bij zorgkinderen door de zorgconsulent) naar leerkracht van groep 1 van de basisschool (of andere instantie) o Kennismakingsbezoeken door kinderen in de groep 1 waar zij naar hun 4e verjaardag heen gaan o Twee maal per jaar een gezamenlijke activiteit / thema met voorschool en basisschool / brede school o Periodiek overleg op coördinatieniveau VVE (basisschool en werkbegeleider of gebiedsmanager van Spelenderwijs Utrecht)
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
13
o Jaarlijks overleg op directie niveau
Nawoord Zoals in de inleiding al is aangegeven is het pedagogisch beleid en het document pedagogisch handelen geen statisch geheel. Het is zeker niet de bedoeling dat dit plan op de boekenplank terecht komt en hier blijft staan. Er zal door directie, gebiedsmanagement en staf op de verschillende onderdelen van het plan begeleiding en controle plaats vinden op de borging van de in dit plan beschreven visie en uitgangspunten. Dit zal op diverse wijzen gebeuren, zoals: o Werkbegeleiding van de pedagogisch medewerkers door de werkbegeleiders o Besprekingen in team- en wijkoverleggen / met ketenpartners o Themabijeenkomsten / na-/bijscholing o Ondersteuningsgroepen van pedagogisch medewerkers en ondersteuners bij implementatie nieuwe methodieken o Observaties van de kinderen door pedagogisch medewerkers / kindvolgsysteem o Groepsobservaties en –besprekingen met de zorgconsulenten o Oudergesprekken o R&O gesprekken o Inhoudelijke besprekingen met ouderraad Etcetera Dit plan vormt een geheel met diverse andere beleids- en operationele documenten binnen het kwaliteitsmanagementsysteem. We beschrijven hier bijvoorbeeld niet hoe belangrijk wij het vinden om de opvoedingsverantwoordelijkheid samen met de ouders te delen, hierover af te stemmen en te overleggen. Of dat wij, met name bij de voorscholen, ouders als opvoeders ook zien als een directe doelgroep. Hiervoor, en voor vele andere keuzes, hebben wij aparte plannen en protocollen geschreven. Hieronder een overzicht van verwante beleids- en uitvoerende documenten.
Verwijzingen o Pedagogisch beleidsplan o Stedelijk Vreedzaam ouderbeleid o Pedagogische werkplannen per locatie (met prioriteiten voor de komende twee jaren) o Ouderbeleid voorscholen o Meldcode kindermishandeling en aanpak huiselijk geweld o Scholingsplan peuterwerk en voorschoolse educatie. o Subsidieaanvraag Spelenderwijs nog meer mogelijk maken voor kinderen. o Privacyreglement
Pedagogisch handelen Versie 10 februari 2014
14