1
Zondag 1 maart 2015, Kloosterkerk Den Haag Voorganger: Ad van Nieuwpoort, Bloemendaal
Jesaja 35, Johannes 1 Johannes legt ons vanmorgen allemaal bij de schaapspoort in Jeruzalem. Een menigte van zieken, blinden, lammen en kreupelen. In deze mensen gaat het om mensen die op de een of andere manier maar niet tot hun recht kunnen komen. En in die zin vertegenwoordigen zij ons in ons gebrek. Heel fysiek, maar ook in de overdrachtelijke zin. Lam in de zin dat wij maar niet vooruit komen. Dat we vastzitten in patronen. Vastzitten in werk, in relaties, in denkpatronen. Blind, misschien wel heel fysiek, maar ook in de zin van geen perspectief hebben. Niet verder durven kijken dan het bekende en vertrouwde. Kreupel in zin van verwond. Verwond door wat er in je leven is gebeurd. Waar je op bepaalde momenten steeds weer aan wordt herinnerd. Zaken waar je maar niet vanaf komt. De gevoelige plaatsen van je leven. En nu bevinden we ons in een wonderlijk circus. We zitten allemaal rondom een bad waar wat merkwaardigs mee aan de hand is. Want eens in de zoveel tijd daalt er een engel af in dat badwater om het water in beroering te brengen, zo staat er. En dan wordt ineens dat water geneeskrachtig. Een prachtig perspectief, zo lijkt het. Water dat maakt dat jij opnieuw kan beginnen. Met een schone lei. Gezond van lijf en geest. Het is op aanraakbare afstand, dit geweldige vooruitzicht. En we zitten er eigenlijk allemaal op te wachten. Op iets dat ons verder helpt. Iets dat ons wegtrekt uit waar we in vast zitten. Iets dat ons weer opnieuw doet leven. Een diep verlangen kan dat zijn. En daarom zijn ook al die mensen geobsedeerd door dat veelbelovende bad. Het eist alle aandacht op. Er is alleen één maar: je moet wel de eerste zijn. Als je niet als eerste dat water ingaat na die engel dan ben je te laat. Dat is de grote voorwaarde die aan dit mooie perspectief is
2
verbonden. Je moet wel de eerste zijn. Je moet wel op tijd zijn. Want anders val je buiten de boot. Als je geen vriendjes hebt die jou in de richting van dat badwater brengen, ben je eenvoudigweg te laat. Hoe mooi dat perspectief ook is: het is een dodelijk tafereel daar aan de rand van dat badwater. En daarmee lijkt ineens dat badwater verdraaid veel op de wereld waar wij allemaal deel van uitmaken. Het is een wereld gedomineerd door die voortdurende wedloop. Door rivaliteit en concurrentie. Hoe word ik de eerste? Hoe krijg ik de meeste aandacht? Hoe kom ik er het beste uit? Hoe creëer ik mijn beste kansen? De ratrace om het electoraat is weer begonnen. We merken het. En diezelfde ratrace kennen we op tal van andere terreinen in onze samenleving. Competitie kan het mooiste uit mensen halen, maar kan vaak ook waarachtige humaniteit zo geweldig in de weg staan. Want in die wereld van dat badwater worden wij uiteindelijk allemaal op onszelf teruggeworpen. Het is in de kern een uiterst eenzame wereld. Want die ander, wie is dat eigenlijk? Die ander die ik ontmoet zou zomaar ineens mijn rivaal kunnen zijn. Iemand die op het juiste moment met zijn grote ellebogen mij opzij drukt. Hoe is een eerlijke en open ontmoeting dan mogelijk? Want die ander die ik ontmoet zou zo maar een geheime agenda kunnen hebben. Een plannetje. Heel vriendelijk, maar als het er op aan komt, laat hij mij misschien wel struikelen? Dat badwater staat voor dat onrustige leven waar we met zijn allen in zitten. Altijd maar alert moeten zijn en gevat. Zorgen dat je er bij bent, gezien wordt. Niet uitvalt. Bezig moeten zijn met de peilingen: hoe je ervoor staat. En daardoor geen energie meer hebben voor waar het misschien wel werkelijk om gaat. Daar zitten we dan. Het wil maar geen sabbat worden. Maar dan worden in het verhaal ineens de spotlights gezet op die ene mens. Alle aandacht gaat ineens uit naar een mens die al 38 jaar ligt te wachten op een ander mens. In hem komt heel die menigte aan bod. Hoe ziet die mens er nu eigenlijk uit? Hoe gaat het met hem? Dat
3
getal 38 staat in de bijbel voor die verloren woestijngeneratie. Zij die de 40 jaren net niet gehaald hebben. We komen het in Deuteronomium tegen. Een levenlang in de woestijn, maar nooit kunnen proeven van het land van belofte. Zo is die mens er aan toe. En die eenzame mens die nooit de eerste werd, wordt door Jezus aangesproken. Terwijl iedereen geobsedeerd is door dat badwater, wandelt Jezus dwars door wat wij zo geweldig belangrijk vinden heen en spreekt die ene mens aan. Jezus gaat voorbij aan dat badwater en aan die engel maar is enkel gericht op die in zichzelf verloren mens. En daarmee doorbreekt Jezus die hele malle molen waar wij met zijn allen in zitten. Jezus kijkt die mens aan en vraagt: 'Wil je gezond worden'? Een overbodige vraag, zo lijkt het. Maar het is wel de vraag die direct op de kern afgaat. We zouden het door die wedloop bijna vergeten waar we nu in de kern ten diepste naar verlangen. Heel worden. Mens worden zoals bedoeld. Wil je gezond worden? Die vraag doet deze mens zijn levensverhaal vertellen. Zijn antwoord is veelzeggen: Geen mens heb ik. Ik heb geen mens. Geen medemens. Niet iemand die mij bij de hand neemt. Er is steeds een ander die voor mij afdaalt. Ik heb geen mens. Niet iemand die echt zonder geheime agenda's om mij geeft. Ja, tal van mensen. Hele recepties vol mensen. Honderden vrienden. Duizenden volgers. Maar iemand die je aan je zijde vindt als het een keer echt niet gaat? Als je geen kant meer uit kan? Als je even niet gevat bent? Niet mooi? Als de peilingen tegenvallen? Als je uitvalt? Als je niet meteen 'goed' kan zeggen als er naar je welstand gevraagd wordt? Als je net ontslagen bent? Jezus wordt die mens tot een medemens zoals bedoeld. Hij doorbreekt de verlammende patronen waarin die mens zit opgesloten en zegt tegen alles in: Sta op! Sta op, een morgen ongedacht, Gods dag is aangebroken. Een onmogelijke mogelijkheid waar geen mens mee rekent. Sta op uit je verlamming! Sta op uit je dood! Neem je matras op en wandel! En terstond! Gezond werd de mens en hij nam op zijn matras en wandelde. Die aanspraak van Jezus zet hem op zijn benen. Hij wandelde. Door die stem van de andere kant gaat hij leven.
4
En in al zijn enthousiasme zegt Johannes meteen: Het was nu sabbat op die dag. Dit is wat je noemt sabbat. De dag der dagen. De kroon op alle zes de scheppingsdagen. De dag waarop niet de rivaliteit het laatste woord heeft, maar de menselijkheid. De dag waarop tranen worden afgedroogd, lammen huppelen, blinden zien en doven horen. Die dag als het moment waarop een mens opnieuw wordt geboren. Jezus niet een historische figuur uit een ver verleden blijft maar een levende werkelijkheid wordt die ons op onze benen zet. Die ons maakt tot zoals we bedoeld zijn. Bevrijd van alle last en vermoeidheid. In de ruimte gezet om te worden wie we zijn. Zonder dat eindeloze gehijg dat zo eigen is aan onze tijd. Maar hoezeer staat dit onder druk. Ook onder druk van de genadeloze wetten van de religie. We maken het deze dagen mee. Want als het gaat om het mooiste in een mensenleven kan dat zomaar ook weer worden geannexeerd en gekeerd in het tegendeel. Johannes is een realist. Dat merk je. Want die mens staat nog niet op zijn benen of de wettisisten komen er al aan om hem terecht te wijzen. Die opgestane mens is nog niet bevrijd van de ratrace van het badwater of hij moet weer voldoen aan de instituten van de bestaande orde. Hoe herkenbaar. We worden op onze benen gezet en een paar uur later dient zich het institutionele leven weer aan en worden we weer gedomineerd door onze agenda. Worden we weer een nummer in een systeem. Het is niet geoorloofd dat jij wandelt op de sabbat. De grote bevrijdingsdag gemaakt tot een wet. We hebben daar in de kerk ook een handje van. We maken het geloof weer tot een eigen instrument. En dan gaat het mis. Dat debat wordt hier meteen gevoerd. Niet de mens is er voor de sabbat, maar de sabbat is er voor de mens. Daarvoor is het bedoeld. En als Jezus die mens weer vindt dan gaat het daarover. Je bent op je benen gezet, mens! Je bent geliefd en bevrijd. Zorg nu ook dat je een vrij mens blijf! Je bent uitgeleid uit Egypte, zorg nu ook dat je niet meer in dat slavenland terecht komt! Met andere woorden: Deze bevrijdende aanspraak die wij rondom dat badwater wedervaren is ons tot een zegen, maar ook tot een opdracht. Sta op! Neem uw matras op en wandel!
5
amen