Universiteit Gent faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2008-2009 Opleiding Master Sociaal Werk
Jeugdparticipatie : een literatuurstudie Screening van wetenschappelijke en beleidsdocumenten naar Maatschappelijk Kwetsbare Jongeren.
Auteur: Nieuwland Ivo Promotor: Prof. Dr. Maria De Bie Academiejaar 2008-2009 Masterproef ingediend tot het behalen van de graad ‘master in het sociaal werk’
Abstract: Uit literatuur blijkt dat jeugdwerk heel wat positieve effecten heeft op jongeren, maar dat dit slechts toegankelijk is voor een deel van de jeugd. Ook is het niet duidelijk of jeugdwerk voor alle jongeren een even positief effect heeft. Sommige gemeentes krijgen van de Vlaamse Gemeenschap extra middelen om te werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren. De Vlaamse Overheid hecht veel belang aan een systematisch en onderbouwd jeugdbeleid en geeft daarom aan de lokale overheden de opdracht om een jeugdbeleidsplan te schrijven. Toch is weinig geweten over de inhoud van die plannen; is er geen onderzoek naar patronen, gemeenschappelijke elementen of de focus binnen het beleid? Om deze reden wordt in deze thesis het jeugdbeleid van drie gemeentes doorgelicht. Hierbij worden de verbanden gezocht tussen de verschillende gemeentes op vlak van hun jeugdbeleid. Hierbij wordt op zoek gegaan naar de grond waarop het lokaal jeugdbeleid stoelt, wat er op lokaal vlak verstaan wordt onder maatschappelijk kwetsbare jongeren en hoe het participatiebegrip voor hen ontwikkeld wordt. Om deze opdracht te realiseren worden eerst verschillende beleidsdocumenten onder de loep genomen. Uit de bevindingen die daaruit voortvloeien, worden interviews afgenomen met personen die het dichtst bij het beleid en de praktijk staan in deze gemeentes om eventuele hiaten te dichten, alsook om deze informatie uit te breiden. Uit deze analyses kom ik tot de conclusie dat het jeugdwerk en jeugdbeleid a-pedagogisch, categoriaal en aanbodsgericht is. Er wordt tevens gepleit voor verder onderzoek naar de totstandkoming van ‘beleid’, het proces van beleidsbeïnvloeding, beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering.
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave............................................................................................................................1 1Inleiding....................................................................................................................................2 2Vraagstelling.............................................................................................................................4 3Onderzoeksopzet.......................................................................................................................5 4Hoofdstuk 1: Documentanalyse................................................................................................7 4.1Het lokaal jeugdbeleid van Kortrijk...................................................................................7 4.1.1Maatschappelijk kwetsbare jongeren in Kortrijk........................................................7 4.1.2Communicatie en inspraak in Kortrijk........................................................................9 4.1.3Jeugdwerk in Kortrijk...............................................................................................10 4.1.4Maatschappelijk kwetsbare jongeren en andere beleidsdomeinen...........................11 4.2Het lokaal jeugdbeleid van Menen...................................................................................13 4.2.1Maatschappelijk kwetsbare jongeren in Menen. ......................................................13 4.2.2Communicatie en inspraak in Menen........................................................................13 4.2.3Jeugdwerk in Menen.................................................................................................14 4.2.4Maatschappelijk kwetsbare jongeren en andere beleidsdomeinen...........................16 4.3Het lokaal jeugdbeleid van Wervik..................................................................................17 4.3.1Maatschappelijk kwetsbare jongeren in Wervik.......................................................17 4.3.2Communicatie en inspraak in Wervik.......................................................................18 4.3.3Jeugdwerk in Wervik................................................................................................18 4.3.4Maatschappelijk kwetsbare jongeren en andere beleidsdomeinen...........................20 4.4Interpretatie van de documentanalyse..............................................................................21 5Hoofdstuk 2: Interviews..........................................................................................................25 5.1Kortrijk.............................................................................................................................25 5.2Menen...............................................................................................................................30 5.3Wervik..............................................................................................................................34 5.4Interpretatie van de interviews.........................................................................................37 6Conclusies...............................................................................................................................41 7Literatuurlijst...........................................................................................................................46 I Bijlagen.....................................................................................................................................I iBijlage 1: een vragenlijst:...........................................................................................................I iiBijlage 2: een uitgetypt interview:..........................................................................................III
1
1
Inleiding
Participatie is een veel gebruikte term, maar wordt ook in veel verschillende betekenissen gebruikt (Finn, Checkoway, 1998; Newman, Barnes, 2004; Pinkerton, Dolan 2007). Participatie is een veelgebruikte term in relatie tot jeugdigen en a fortiori in relatie tot maatschappelijk kwetsbare jeugdigen van wie de kansen tot zinvolle participatie dubbel bedreigd lijken. Participatie is echter een containerbegrip geworden dat nog weinig houvast biedt aan onderzoekers, beleidsmakers en praktijkwerkers. Het is nodig om een wat scherper zicht te krijgen op de manier waarop met participatie wordt omgesprongen in academische literatuur. In mijn thesis wou ik het huidige discours inzake jeugdparticipatie analyseren aan de hand van de literatuur gepubliceerd in de web of science. Binnen de internationale en nationale literatuur wordt een grote waarde toegekend aan jongerenparticipatie binnen gestructureerde (buitenschoolse) activiteiten (Anderson-Butcher, 2003; Brooks, 2007). Voorbeelden zijn: buitenschoolse vorming (Smokowski, 2004), jeugdwerk (Anderson-Butcher, 2003), vrijwilligerswerk (Haski-Leventhal, 2008) en sport (Prolow, 2003). Deze activiteiten worden verondersteld grote voordelen voor het individu op te leveren. Zo zou participatie ondermeer leiden tot het aanleren van sociale vaardigheden (Quane, 2006; Libby, 2005), verruimen van het sociaal netwerk (Quane, 2006), het verwerven van weerstand (Hull, 2008; Pinkerton, 2007), voorkomen van drugproblemen (Anderson-Butcher, 2003), tegengaan van psychische problemen (Mahoney, 2002), het uitbreiden van een cv (Brooks, 2007) en betere schoolresultaten (Hans, 1999; Larcinese, 2007; Prelow, 2003). Ook de maatschappij zou er voordelen bij hebben, er zouden zich meer geëngageerde burgers vormen (Newman, 2004), participatie zou leiden tot een groter politiek engagement (Brooks, 2007), het zou criminaliteit voorkomen (Smokowski, 2004) en zou maatschappelijke problemen kunnen tegengaan (Anderson-Butcher, 2003). Deelname aan gestructureerde activiteiten wordt daarnaast ook vaak opgegeven als beschermende factor bij onderzoek naar jongerenproblemen (Harper, 1997). Het is echter niet duidelijk waar, hoe en in welke mate er selectie-effecten meespelen (het lijkt erop dat reeds geprivilegieerde groepen voordeel halen uit participatie) Bovendien is het nog maar de vraag of die voordelen ook voor andere (niet-bereikte) groepen zouden gelden, mochten ze worden bereikt (cf. Coussee, Roets en De Bie, 2009). Maatschappelijke kwetsbare groepen zijn ondervertegenwoordigd. Van deze groep wordt nochtans gezegd dat ze er het meeste voordeel uit zouden halen. Binnen deze activiteiten zijn blijkbaar veel drempels ingebouwd die maatschappelijk kwetsbare jongeren uitsluiten (cf. youth work paradox, Coussee, Roets en De Bie, 2009). Zij die de activiteiten het meest nodig zouden hebben vallen dus uit de boot (cf. Strandbu, 2003; Williamson, 1997). Daarom
2
worden meer laagdrempelige activiteiten ontwikkeld om ook jeugdwerk aan te bieden aan die groepen. Dat soort jeugdwerk, ook wel open jeugdwerk genoemd of werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren, werkt vaak met beroepskrachten omdat de kloof tussen de leefwereld van deze jongeren en jeugdwerkers te groot zou zijn. Andere studies geven echter aan dat professioneel jeugdwerk voor deze doelgroepen niet dezelfde positieve gevolgen teweegbrengt als het ‘klassieke jeugdwerk’ (vb. Furlong, Cartmel, Pawney & Hall, 1997) of erger nog zelfs negatieve effecten (vb. druggebruik, agressie, buurtproblemen, ...) in de hand werkt (Mahoney, Stattin & Lord, 2004). Bijgevolg: ‘the youth work that works is not accessible, accessible youth work does not work (Coussée, Roets en De Bie, 2009). Het onderzoek met betrekking tot participatie van jeugdigen lijkt dus uit te draaien op een patstelling. Het academische discours ontwikkelt zich echter vaak los van jeugdwerkpraktijk en jeugdwerkbeleid (Coussee, 2006). Het is daarom belangrijk dat dit discours gevoed wordt door wat in de beleidspraktijk gebeurt en omgekeerd dat inzichten uit onderzoek ook hun vertaling vinden in beleid en praktijk. Een vraag van “Uit De Marge”, koepelorganisatie voor jeugdwerk met Maatschappelijk kwetsbare jongeren, gaf ons de gelegenheid om de inzichten uit onze literatuurstudie te koppelen aan twee vragen die aansluiten op deze kritiek: Hoe wordt het begrip “Maatschappelijk Kwetsbare Jongeren” gehanteerd in beleidsteksten en vooral wat betekent dat in de praktijk? Die drie inzichten naast elkaar leggen is een ambitieus project, maar ik wil daar met deze meesterproef een eerste aanzet toe leveren. Ik ging daarbij als volgt te werk: ik ging van start met een documentanalyse van de jeugdbeleidsplannen van Menen, Wervik en Kortrijk. Ik koos voor deze gemeenten omdat deze bij de gemeenten horen die extra middelen krijgen van de Vlaamse Gemeenschap om hun jeugdwerkbeleid af te stemmen op maatschappelijk kwetsbare Jongeren. Hierbij maakte ik eerst een verslag van de belangrijkste gegevens die betrekking hebben op maatschappelijk kwetsbare jongeren. Ik analyseerde diverse beleidsdocumenten, plannen en cijfergegevens. Aan de hand van deze documentanalyse en de probleemstelling werden interviews afgenomen van personen die het dichtst bij het beleid en de praktijk staan in deze gemeenten. Deze interviews moeten de informatie uit beleidsplannen gekoppeld aan mijn interpretaties ondersteunen, alsook eventuele hiaten invullen. In Kortrijk was dit Tom Verhelst, voor Menen Frederik Bostyn en voor Wervik was dit Daphny Six. De belangrijkste gegevens worden in mijn werk weergegeven, alsook de analyse. Tot slot wordt gepoogd om alle bevindingen aan elkaar te koppelen, om daarna tot mijn conclusies te komen.
3
2
Vraagstelling
Het niveau dat het dichtst bij de jongeren staat zijn buurten, stadswijken en andere lokale gemeenschappen. Deze vallen samen onder de noemer ‘lokaal niveau’. Op dit niveau kan beter ingeschat worden welke noden jongeren hebben, wat de uitdagingen en sterktes. op lokaal vlak zijn. De activiteiten voor jeugd kunnen dus het best op dit niveau uitgebouwd worden. Sinds 1993 is het jeugdbeleid gedecentraliseerd. De Vlaamse overheid hechtte veel belang aan een systematisch en onderbouwd jeugdbeleid, ook al krijgt het dan decentraal vorm. Daarom krijgen de lokale overheden de opdracht om een jeugdbeleidsplan te schrijven. In deze plannen wordt het beleid vastgelegd voor drie jaar. Het zijn dus vrij belangrijke basisdocumenten. Toch is er weinig geweten over de inhoud van die plannen. Er is geen onderzoek naar patronen, gemeenschappelijke elementen, de focus binnen het beleid, en verschillen tussen gemeenten. Zo is weinig geweten over de implementatie van deze plannen in de praktijk, over hoe men de terugkoppelingen doet van de praktijk naar de plannen, op welke wijze en met welke mate de praktijkkennis bijdraagt bij de opmaak van de plannen, welke accenten in het beleid gelegd worden, of men recht doet aan de diversiteit aan jongeren, waar men prioriteiten legt, enzovoort. We missen bijvoorbeeld concrete inzichten in hoe het tweesporenbeleid inzake participatie vorm krijgt: men heeft het vaak over een benadering waarbij een categoriaal beleid (of praktijk) ontwikkeld wordt (specifiek gericht naar maatschappelijk kwetsbare jongeren) in combinatie met een beleid waarbij men drempels van het ‘reguliere’ jeugdwerk probeert te identificeren en weg te werken om zodoende dit aanbod toegankelijk te maken voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. De vraag is hoe die twee benaderingen zich tot elkaar verhouden.
Coussée
et
al.
(2009)
spreken
in
dat
verband
over
een
sterk
‘doorstroomdiscours’ in het Vlaamse jeugdbeleid waarbij het categoriale beleid geen eigen finaliteit en identiteit heeft, maar in functie staat van het laten doorstromen van bijzondere groepen naar het reguliere aanbod. Het is dus belangrijk om hiervoor aandacht te hebben binnen mijn analyses. De centrale vraag van deze thesis is dan ook: Wat is de grond waar het lokaal jeugdbeleid op stoelt? Hierbij ga ik na wat er op lokaal vlak verstaan wordt onder maatschappelijk kwetsbare jongeren en hoe het participatiebegrip voor hen ontwikkeld wordt.
4
3
Onderzoeksopzet
Er zijn 40 gemeenten die van de Vlaamse Gemeenschap extra middelen krijgen om te werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren. De koepelorganisatie voor het werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren heet “Uit de Marge”. Deze organisatie wil weten waar men deze extra middelen aan besteedt. Concreet wil “Uit de Marge” volgende aandachtspunten nagaan: •
Hoe wordt de groep maatschappelijk kwetsbare jongeren in het lokaal jeugdbeleid en de lokale praktijk beschreven?
•
Welke probleemdefiniëringen worden hierbij gehanteerd?
•
Hoe wordt het participatiebegrip geconceptualiseerd?
•
Welke doelstellingen worden vooropgesteld met betrekking tot maatschappelijk kwetsbare jongeren?
•
Welke acties worden genomen ten voordele van maatschappelijk kwetsbare jongeren?
•
Welke zijn de knelpunten die aangegeven worden met betrekking tot de werking met maatschappelijk kwetsbare jongeren?
Op het moment dat wij met deze vragen geconfronteerd werden, was de resterende tijd te kort om voor alle gemeenten een volledig en gedetailleerd antwoord te formuleren op al deze vragen. Om deze reden werd in overleg met thesisbegeleider Filip Coussée de keuze gemaakt om het beleid van 3 van deze gemeenten te analyseren. In deze analyse proberen we zicht te krijgen op de gronden waar het lokaal jeugdwerkbeleid op stoelt, welke uitgangspunten gehanteerd worden met betrekking tot het jeugdbeleid en maatschappelijk kwetsbare jongeren op lokaal vlak, wat men op lokaal vlak onder de term maatschappelijk kwetsbare jongeren plaatst en hoe het participatiebegrip met betrekking tot deze groep ontwikkeld wordt. Om antwoorden op deze vragen te formuleren, werden eerst de verschillende beleidsplannen van deze steden gescreend. Om onze analyse en onze verkregen informatie kracht bij te zetten, om hiaten te vullen en de link met de praktijk te leggen, werden interviews afgenomen bij respondenten die het dichtst bij de praktijk en het beleid staan. Het gaat om semi-gestructureerde interviews aan de hand van een vooropgestelde vragenlijst. Deze lijst werd opgesteld aan de hand van de onderzoeksvraag en de analyse van de
5
beleidsplannen. In alle vragenlijsten is dus een gemeenschappelijk deel, alsook een onderdeel met vragen die specifiek voor één bepaalde stad gelden. De vragenlijsten kan u terugvinden in bijlage 1 (P.I). De keuze voor semi-gestructureerde interviews werd gemaakt omdat het hierbij (indien wenselijk) mogelijk is om van de vragenlijst af te wijken of vragen bij te stellen. Op aanvraag kregen alle respondenten de vragenlijsten vooraf opgestuurd. Tijdens de interviews nam ik notities over wat gezegd werd. De respondenten werd na het interview gevraagd of deze informatie gebruikt mocht worden in het kader van deze masterproef, alsook om hiervoor hun akkoord te tekenen. De informatie van de interviews werd zo getrouw mogelijk weergegeven in het onderdeel interviews (p.25). Hierbij werd de inhoud niet gewijzigd, maar gebeurde wel een selectie van wat relevant is voor de thesis en werd de informatie in een tekstvorm gegoten. Een uitgetypt interview is hernomen in bijlage 2 (p.III - IX). Het is niet mijn bedoeling het beleid of de praktijk te bekritiseren, maar om zicht te krijgen op de gronden waar het lokaal jeugdwerkbeleid op stoelt, de gehanteerde uitgangspunten, de invulling van de term maatschappelijk kwetsbare jongeren en de invulling van het participatiebegrip met betrekking tot deze groep te ontrafelen.
6
4
Hoofdstuk 1: Documentanalyse
In dit hoofdstuk geef ik alle gegevens getrouw weer uit het beleidsplan die betrekking hebben op mijn thesis. In dit onderdeel onthoud ik me van enige interpretatie. Ik schrijf neer wat algemeen in de beleidsplannen staat rond maatschappelijk kwetsbare jongeren en welke duiding zij aan die term geven, hoe men de communicatie met betrekking tot deze groep bewerkstelligt (en zich uitspreekt over de participatie van deze doelgroep), welke plaats zij binnen het jeugdwerk krijgen en op welke manier men met deze doelgroep omgaat op andere domeinen van het lokaal jeugdbeleid. Mijn interpretatie van deze gegevens kan teruggevonden worden in het laatste deel van dit hoofdstuk. 4.1
Het lokaal jeugdbeleid van Kortrijk1
4.1.1
Maatschappelijk kwetsbare jongeren in Kortrijk.
Kortrijk heeft een sterk jeugdbeleid waarbij zowel aandacht gaat naar georganiseerde als niet-georganiseerde en kansarme jeugd. Het jeugdbeleid richt zich daarbij zowel op georganiseerd jeugdwerk als op het informele circuit. Kortrijk wil een jeugdcentrum hebben, voor alle Kortrijkse jeugd. Men wil dat het een laagdrempelige trefplek is, met een kennisknooppunt en een ondersteuningscentrum. De jeugdsector vraagt om een sterk speelruimtebeleid en naar een open beleidsaandacht voor de visie van jongeren dit zowel bij de noden van jongeren als bij de uitbouw van de stad (JWBP Kortrijk, p. 6). Voor het formuleren van de missie van het jeugdbeleid vertrekt men vanuit het idee dat alle inwoners het recht hebben op een goede leefomgeving en een goede leefkwaliteit. Daardoor moet iedereen tot ontplooiing van zijn bestaan kunnen komen, met respect voor de ontplooiing van de anderen. Binnen dit beleid moeten individuele personen of groepen die in een zwakkere positie terecht gekomen zijn, speciale aandacht krijgen. De missie van het jeugdbeleid is dan ook om kansen te stimuleren bij jongeren en kinderen om zich maximaal te ontplooien en zich thuis te voelen in de stad. Kwetsbare groepen krijgen op eigen methodes extra stimulansen en ondersteuning (JWBP Kortrijk, p. 7). Er wordt op een interactieve manier gewerkt en op maat van diverse groepen. Wanneer men werkt aan toegankelijkheid wordt rekening gehouden met volgende kenmerken: jongeren niet afkomstig uit de groep van rijkste landen, hoog aantal geboortes in kansarme gezinnen, aantal
jongeren
onder
maatregel
bijzondere
jeugdzorg,
werkzoekenden
met
werkloosheidsuitkeringsaanvraag jonger dan 25, aantal leefloners jonger dan 25, aantal kinderen in een gezin van een leefloontrekker, kinderen/jongeren in BLO (type 1,3 en 8) en BSO (type 1, 2 en 3), aantal jongeren in deeltijds onderwijs en aantal jongeren in gewoon 1
Gebaseerd op JWBP Kortrijk
7
voltijds secundair beroepsonderwijs (JWBP Kortrijk, p. 69). Er is een ‘werkgroep participatie en toeleiding van maatschappelijk kwetsbare jongeren aan het jeugd-, sport- en cultuuraanbod in Stad Kortrijk’. In Kortrijk wordt door particuliere initiatieven, het OCMW en de stad initiatieven opgezet waaraan iedereen vrij kan deelnemen. Er zijn echter drempels zowel bij maatschappelijk kwetsbare jongeren als bij de aanbieders van activiteiten die de participatie van maatschappelijk
kwetsbare jongeren
bemoeilijken.
(JWBP Kortrijk, p. 22) De
beleidsmakers stellen dat toeleiding geen noodzaak is, maar dat het wel gemiste kansen zijn wanneer iemand wel wil deelnemen dit niet doet omwille van de aanwezige drempels. Ze vinden
het
echter
ook
nodig
om
kwetsbare
groepen te ondersteunen
in
hun
vrijetijdsbesteding. Hierbij stelt men onder andere de vraag hoe ze de deelname van deze groepen kan stimuleren, aan welke initiatieven ze de deelname van deze groepen wil bevorderen en hoe men wil omgaan met de diversiteit. (JWBP Kortrijk, p. 22) Het beleid wil de blinde vlekken wegwerken. Uit bevragingen merkt men ondermeer op dat allochtone jongeren en kinderen geen jeugdverenigingen kennen, dat er een vraag is naar alternatieve sporten, dat er geïnvesteerd moet worden in de programmering van evenementen in het kader van jeugdsubculturen, enzovoort. Omtrent jongerencultuur gebruikt het beleid een brede definitie. Het gaat voor hen om samenleven, niet enkel om culturele vormen als toneel, cabaret en kunst. Het gaat om de cultuur van elke dag. ( JWBP Kortrijk, p. 75) Het is niet de bedoeling om de cultuur van elkaar over te nemen, maar om
meer aan cultuur te doen en elkaar te versterken. Ook wil het beleid niet praten over de kansarme jongeren, de skaters enzovoort, maar wil een integrale aanpak van het jeugdbeleid en jeugdcultuur. (JWBP Kortrijk, p. 76) Daartoe dienen een aantal acties genomen te worden, zoals het stimuleren van particuliere organisaties voor het invullen van blinde vlekken
(o.a.
samenwerking
met
Habbekrats,
een
organisatie
die
werkt
voor
randgroepjongeren), kinderen en jongeren begeleiden naar gepaste vrijetijdsbesteding via toeleiding of door deze activiteiten toegankelijker te maken. Dit willen ze ondermeer doen via vindplaatsgericht werken en regie. Volgens het beleidsplan wil men de Warande (een speeldomein in Kortrijk) als expertisecentrum organiseren. Over de verschillende hoofdstukken van het jeugdbeleidplan heen probeert men aandacht te hebben voor maatschappelijk achtergestelde jeugd en maatschappelijk kwetsbare jongeren. Hiermee wil men de toegankelijkheid van de jeugdinitiatieven voor deze doelgroepen vergroten en informatie verstrekken aan de verschillende initiatieven die met jongeren te maken krijgen in verband met de mogelijkheden met deze groepen. Binnen de meeste jeugdinitiatieven
wordt
toegankelijkheid
voor
gekeken
naar
maatschappelijk
maatschappelijk kwetsbare
kwetsbare
jongeren,
jongeren,
enzovoort.
Er
is
de een
samenwerking met “Uit de Marge” en “J-Koma” (een initiatief voor maatschappelijk
8
kwetsbare jongeren onder leiding van “Uit de Marge”). Deze samenwerking richt zich specifiek op maatschappelijk kwetsbare jongeren. Vzw “Uit de Marge” maakte op basis van eigen ervaringen in Kortrijk en de J-Koma werking een eindrapport op in 2006. Uit het rapport werden prioriteiten, doelstellingen en acties vooropgesteld die binnen het beleidsplan uitgewerkt worden. Er worden 12 thema’s vooropgesteld. Deze thema’s komen uit een eerder
document
‘Blinde
vlekken
m.b.t.
jeugd(werk)(beleid)
en
maatschappelijke
kwetsbaarheid te Kortrijk’ (Uit de Marge/J-Koma 2005). Het doel is om de drempel van het regulier jeugdwerk te verlagen en vraag en aanbod van randgroep-kinderen en -jongeren op elkaar af te stemmen. (JWBP Kortrijk, p. 70) Sommige van deze initiatieven worden door Team Jeugd zelf gedaan, andere worden uitbesteed aan J-Koma. 4.1.2
Communicatie en inspraak in Kortrijk.
Er worden verschillende interviews afgenomen, er wordt met sleutelfiguren en bevoorrechte getuigen gepraat. Kortrijk poogt hiermee jongeren een stem te geven en hun wensen na te gaan. Dit geldt ook voor maatschappelijk kwetsbare jongeren, die men via ‘toogmomenten’ in samenwerking met. J-Koma en bevragingen binnen de verschillende buurtwerken wil bereiken. Daarnaast wil men inspraakmogelijkheden vergroten via het internet, de jeugdraad, enquêtes, tiener onderzoeken en het draaiboek “jeugdparticipatie voor ruimtelijke projecten” (een draaiboek voor team jeugd, dat participatietrajecten vooropstelt, om de participatie van jongeren in hun projecten te bevorderen). Op vlak van participatie worden een aantal knelpunten gesignaleerd. Een voorbeeld daarvan is dat het beleidsplan merkt dat tieners een mening hebben die ze willen geven. Het juiste kanaal daartoe wordt echter niet gevonden. (JWBP Kortrijk, p. 31) Participatie van specifieke doelgroepen is een taak van de Directie Burger en Welzijn. Rond het thema informatie worden ook verschillende acties genomen. Men wil een betere interne
communicatie
organiseren
(onder
andere
via
betere
procedures,
andere
teamstructuren en andere frequenties van samenkomsten). Ook de externe communicatie wordt verbeterd. Zo wil men bij de openingsuren meer rekening houden met de noden van de doelgroep en een communicatieplan uitvoeren (met verschillende netwerken om de informatie via diverse kanalen beschikbaar te stellen en gericht naar doelgroepen te kunnen brengen). Door met het Jongeren Advies Centrum het gebruik van vindplaatsgericht werken uit te bouwen wil men specifiek meer maatschappelijk kwetsbare jongeren bereiken. Ook het verder gebruiken van jeugdadviseurs (waarbinnen men ook de diversiteit wil behouden met het oog op maatschappelijk kwetsbare jongeren) wordt in het plan vooropgesteld omdat dit volgens
de
beleidsmakers
ook
voor
maatschappelijk
kwetsbare
jongeren
een
9
informatiemogelijkheid biedt en dus potentieel een instapmogelijkheid kan betekenen. (JWBP Kortrijk, p. 41)
Het jeugdcentrum moet tevens een kennisknooppunt worden. Hierbij wil men recreatie koppelen aan informatie. Men wil dit op twee manieren bereiken. De eerste wijze waarop men dit wil bereiken, is het voorzien van een balie waar allerhande instapinformatie beschikbaar is. De instapinformatie moet dan gaan van eventkalenders over inschrijving en reservaties tot informatie rond subsidiereglementen. Het tweede initiatief is het voorzien van een infotainmentcafé. Dit is een ruimte waar allerhande informatie voorzien is, en die tevens dient als ontmoetingsruimte met zachte horeca. Binnen het jeugdcentrum wil men zowel grijpklare informatie voorzien als ‘in depth’ informatie. (JWBP Kortrijk, p.18) 4.1.3
Jeugdwerk in Kortrijk.
Het beleid vertrekt vanuit de stelling dat het jeugdwerk een noodzakelijke peiler is in het jeugdbeleid en een belangrijke schakel in het sociaal weefsel. (JWBP Kortrijk, p. 57) Ook geven de Kortrijkse jeugdbewegingen aan dat hun werkwijze een positieve invloed heeft op de ontwikkeling van jongeren. Omdat het jeugdwerk zo belangrijk is, probeert het beleid de dienstverlening aan het jeugdwerk te verbeteren, geeft het officiële erkenning aan jeugdwerkinitiatieven en geeft het financiële beloningen voor inzet naar maatschappelijk achtergestelde jeugd. Ze willen ook kadervorming ondersteunen voor jeugdinitiatieven, speelpleinwerkingen, jeugdhuizen en initiatieven voor maatschappelijk achtergestelde jeugd. Men wil tevens een positieve klank geven aan diversiteit door aan alle jeugdinitiatieven betere informatie te verstrekken, die ze op de hoogte moet stellen van de verschillende mogelijkheden om groepen en kinderen in een maatschappelijk achtergestelde situatie verder te helpen. Op vlak van de Kortrijkse jeugdbewegingen zijn echter een aantal drempels, zowel bij maatschappelijk kwetsbare jongeren als bij de aanbieders van activiteiten, die de participatie van maatschappelijk kwetsbare jongeren bemoeilijken. (JWBP Kortrijk, p. 22) Ook de Kortrijkse jeugdbewegingen zijn zich bewust van hun drempel voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. In Aalbeke (een deelgemeente van Kortrijk) is er een ruim aanbod en een ruim bereik van verenigingen. Deze verenigingen bereiken ook maatschappelijk kwetsbare jongeren. De maatschappelijk kwetsbare jongeren worden hier heel sterk bereikt via jeugdhuis ’t Skut. Dit zorgt echter voor frustraties tussen het jeugdhuis en de buurt. Het jeugdhuis vraagt dan ook om ondersteuning van stad Kortrijk in het werken met deze jongeren. (JWBP Kortrijk, p. 56)
10
Jeugdhuizen geven aan dat ze het moeilijk vinden om hun pedagogische taak te vervullen. Ze zijn wel van mening dat een cursus of een vorming van waarde is voor hun werking. Toch kunnen ze de bezoekers hiervoor moeilijk motiveren. Daarnaast vond de helft van de ondervraagde jeugdhuizen dat het bereiken van diversiteit in subculturen van jongeren moeilijk is. (JWBP Kortrijk, p. 55) De Warande is een open speeldomein, waar tevens een speelpleinwerking en tienerwerking aanwezig is. Dit wordt als een belangrijk onderdeel van het jeugdwerk gezien. Dit speeldomein moet binnen een nieuw concept passen, het moet toegankelijk zijn voor iedereen. Bovendien moet het ook een expertisecentrum voor vrijetijdsbesteding worden met “low budget” verblijfsaccommodatie en ook een functie hebben voor de buurt en het lokale verenigingsleven. (JWBP Kortrijk, p. 19) 4.1.4
Maatschappelijk kwetsbare jongeren en andere beleidsdomeinen.
Er worden verschillende noden gesignaleerd op vlak van sport en cultuur. Voorbeelden zijn infrastructuur voor buurtsport en sportinfrastructuur die toegankelijk is voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Deze jongeren vinden immers vaak moeilijk de weg naar sportinfrastructuur. Op vlak van cultuur wil men onder andere extra aandacht voor allochtone/kwetsbare kinderen en jongeren en “intergenerationele” participatie en meer plaatsen
voor
informele
ontmoeting
tussen
subculturen.
Men
wil
betere
samenwerkingsverbanden opbouwen, met daarin ook aandacht voor (en participatie van) allochtone en kwetsbare kinderen (bijvoorbeeld op vlak van cultuur en sport). Er moet een afstemming zijn tussen het jeugdbeleidsplan en het lokaal sociaal beleid. Men wil
hiermee
immers
ook
de
sociale
dienstverlening
toegankelijker
maken
voor
maatschappelijk kwetsbare jongeren, grijze vlekken detecteren en op zoek gaan naar oplossingen. Op gebied van ruimte wil men ook op vele vlakken werken. Er is bijvoorbeeld aandacht voor voldoende speelruimte, een beter fuifklimaat creëren (onder andere door het voorzien van een betere fuifaccommodatie en door discriminatie tegen te gaan), afstemmen van de ruimte waarin men deze cultuur kan uiten aan de jeugdcultuur (met aandacht voor nietgeorganiseerde jeugd en maatschappelijk kwetsbare jongeren), een mentale jeugdruimte en tolerantie ten opzichte van hangjongeren. De subcultuur van sommige jongeren wordt volgens het beleid immers vaak niet weerspiegeld in het aanbod van jeugdhuizen en jeugdbewegingen.
11
Binnen de kinderopvang en vrijwilligerswerk gaat in Kortrijk geen specifieke aandacht naar maatschappelijk kwetsbare jongeren.
12
4.2
Het lokaal jeugdbeleid van Menen2
4.2.1
Maatschappelijk kwetsbare jongeren in Menen.
Het beleidsplan toont aan dat er een grote groep kansarme jongeren aanwezig is in Menen. Deze groep is niet alleen groot in aantal, maar ook in verhouding tot het aantal jongeren in Menen. De indicatoren die ze hiervoor gebruiken, zijn deze van Kind en Gezin en jeugdspecifieke indicatoren, namelijk: allochtone kinderen/jongeren uit niet-rijke landen, jongeren in de bijzondere jeugdzorg, langdurig jonge uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, kinderen uit kansarme gezinnen, leerlingen uit buitengewoon onderwijs, leerlingen uit het deeltijds beroepsonderwijs, leerlingen uit het voltijds beroepsonderwijs, leefloontrekkers jonger dan 25 en kinderen van mensen met een bestaansminimum. Hieruit besluit men dat de maatschappelijke kwetsbaarheid van kinderen en jongeren een reëel probleem vormt. (JWBP Menen, p. 6-7) Sommige buurten zijn ook gekend om hun maatschappelijke achterstelling. Om deze reden worden ook veel buurtgerichte interventies opgericht. Er zijn verschillende projecten die aan de achterstelling werken: MobSpel (een mobiele speelpleinwerking), een vindplaatsgerichte werking, SWAP (een initiatief van vzw “Vereniging Vlaamse jeugddiensten en consulenten”), “’t kleurpaletje” (een artistieke werking) , speelpleinwerking “sproetel”, speelpleinwerking “D’n molshoop” en wijkwerking “’t paradijs”. In het beleidsplan van Menen worden de termen maatschappelijk kwetsbare jongeren, kansarme jongeren en maatschappelijk achtergestelde jongeren door elkaar gebruikt. De werkpunten die binnen het beleidsplan gedefinieerd worden, hebben vooral te maken met deze groep(en). Men heeft dus aandacht voor de tekortkomingen en moeilijkheden in het werken met specifieke doelgroepen. Ze worden binnen het beleidsplan vaak gezien als een doelgroep die men wil inpassen in het reguliere circuit. Overleg omtrent maatschappelijk kwetsbare jongeren gebeurt vooral onder professionals (vb. Jong bloed in de marge en de samenwerking met het OCMW) Daarnaast wordt er jaarlijks op de vergadering van de jeugdraad aandacht geschonken aan het thema diversiteit. (JWBP Menen, p. 40) 4.2.2
Communicatie en inspraak in Menen.
Er zijn heel wat informatiekanalen beschikbaar naar de jeugd toe. Zo is er de stedelijke openbare bibliotheek, de folders en affiches binnen jeugdcentrum petrol, de jeugdkalender, de stadskrant, de stadswebsite en de website van het jeugdcentrum, infoborden, een infogids, de jeugdhuizen, de gemeentelijke jeugdraad en het jongeren informatie punt. Binnen de verschillende informatiekanalen worden maatschappelijk kwetsbare jongeren 2
gebaseerd op JWBP Menen
13
echter weinig bereikt. Er zijn een hele reeks nieuwe informatiekanalen opgestart zoals een jongerenkatern en een jeugdbeurs. Of deze kanalen ook beschikbaar zijn als informatiepunt voor maatschappelijk kwetsbare jongeren wordt niet vermeld. De bekendmaking van het programma
naar
maatschappelijk
achtergestelde
jeugd
gaat
via
afzonderlijke
bekendmakingkanalen (flyers, mailing en affiches). De kanalen die voor de reguliere jeugd gebruikt worden, zijn volgens het beleid minder toegankelijk voor maatschappelijk achtergestelde jeugd. (JWBP Menen, p. 19) Inspraak is mogelijk via verschillende inspraakkanalen. Er zijn identificatiefiches voor de jeugdorganisaties, jeugdraadspecials die inspraak verzorgen met jeugdorganisaties, leidersbijeenkomsten en bevragingen van jongeren op scholen. Men creëert onder andere specifieke inspraak voor maatschappelijk kwetsbare jongeren via MobSpel (een mobiele speelpleinwerking), bevragingen aan het station, bevragingen op evenementen en vindplaatsgericht werken. Er vindt dan steeds een terugkoppeling plaats via info briefjes, terugkoppelingsmomenten en de stadskrant. Ook verder in het plan blijkt men deze inspanningen te gebruiken om jongeren te betrekken bij de invulling van het Jeugdbeleidsplan. De activiteiten met het vindplaatsgericht werken, MobSpel en andere werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren worden aangepast aan de wensen en noden van de kinderen. Inzake de invulling van de werking is er dus een sterke participatie. Ook verder in het plan blijkt men inspanningen te doen om jongeren te betrekken bij de invulling van het Jeugdbeleidsplan (JBP), hierbij worden ook specifieke methoden gebruikt om niet-georganiseerde jeugd te bereiken. 4.2.3
Jeugdwerk in Menen.
Vooral de klassieke jeugdbewegingen zijn aanwezig in Menen. Het gaat om MJA, KSA, Scouts en Gidsen en de Chiro. Samen met de speelpleinwerkingen en grabbelpas vormen zij in het beleidsplan het belangrijkste jeugdwerk. Het particulier jeugdwerk is goed verspreid over de gemeente, met uitzondering van enkele randwijken en nieuwe verkavelingen. (JWBP Menen, p. 26) De beleidsmakers stellen echter dat het particulier jeugdwerk geen doelgroepgerichtewerking heeft. In de particuliere werkingen ondervindt men een problematische omgang met doelgroep jongeren. Ook is de kostprijs van het particulier jeugdwerk te hoog en is er gebrekkige aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. De particuliere werkingen hebben geen oog voor het al dan niet bereiken van maatschappelijk kwetsbare jongeren. (JWBP Menen, p. 27) De speelpleinwerking en jeugdbewegingen in Menen zijn redelijk duur. Daarom is er een tegemoetkoming mogelijk via het OCMW of het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg. Deze tegemoetkomingen worden geregeld buiten het weten van de werkingen om. Op deze manier wil men de
14
speelpleinwerkingen en jeugdbewegingen voor iedereen toegankelijk maken. Er wordt ook aandacht besteed aan de te hoge kostprijs voor animatorcursussen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Voor hen is de hoge kostprijs van deze cursussen immers een grote drempel. Sommige speelpleinwerkingen (vooral binnen bepaalde wijken) werken vooral met maatschappelijk kwetsbare jongeren. Voor deze doelgroepspecifieke werkingen zijn afzonderlijke trainingssessies voor monitoren voorzien. Binnen het stedelijk jeugdwerk werkt men alleen met gebrevetteerde animatoren. Een ander jeugdwerkinitiatief is “Mobspel”. Dit is een mobiele speelpleinwerking die in buurten met maatschappelijk kwetsbare jongeren speelpleinwerking verzorgt en die zich daarbij ook meer op deze groep toespitst. Atelierwerking “’t Kleurenpaletje” is een maandelijks onderdeel van het jeugdwerk dat in wijken met maatschappelijk achtergestelde jeugd een werking heeft. (JWBP Menen, p. 25) Grabbelpas is een jeugdwerkinitiatief dat er naar streeft een lage drempel te hebben en te werken met pedagogische doelen in plaats van commerciële. In haar werking verschilt grabbelpas van speelpleinwerkingen ook omdat het de kinderen een keuzeboek aanbiedt. Op deze manier kunnen de kinderen volgens een eigen ritme, zin, aard en mogelijkheden keuzes maken. Ook is er jaarlijks een samenwerkingsinitiatief tussen grabbelpas en het Rode Kruis Opvangcentrum (dat vooral werkt met de etnisch-culturele minderheden) en dagcentrum “De Tamboer” (dat vooral werkt met jongeren in een problematische opvoedingssituatie of jongeren die een als misdaad omschreven feit hebben gepleegd). (JWBP Menen, p. 23) Voor kleuters is er een werking die vergelijkbaar is met deze van grabbelpas, deze heet “’t filoetje”. Vindplaatsgericht werken wordt ook als een jeugdwerkinitiatief beschouwd en treedt in contact met jongeren in hun leefwereld, op hun hangplekken. Samen met SWAP bereiken ze veel maatschappelijk kwetsbare jongeren. Ze leiden jongeren ook toe naar het bestaande aanbod. In welke mate dit effectief gebeurt, ontbreekt in het plan. Een werkpunt dat hierbij in het beleidsplan wordt aangegeven, is dat sommige instanties het vindplaatsgericht werken vaak zien als overlast bestrijders en hen een controlefunctie toekennen. Dit klopt echter niet met de functie van vindplaatsgericht werken. Wat dan wel de concrete functie van deze werking is, wordt echter niet vermeld. (JWBP Menen, p. 29) 4.2.4
Maatschappelijk kwetsbare jongeren en andere beleidsdomeinen.
Er wordt binnen de stad Menen ook aandacht geschonken aan de ruimtelijke tekorten van de stad. Men formuleert bijvoorbeeld de nood aan meer open ruimten en de problematiek van onveilig fietsverkeer.
15
Er wordt aandacht geschonken aan het feit dat er een tekort aan opvangplaatsen voor kinderen is. In welke mate uitsluitingsmechanismen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren binnen de kinderopvang (bijvoorbeeld financiële drempels, culturele drempels, een informatietekort en selectiviteit door de beschikbare opvangplaatsen) meespelen wordt niet vermeld. Ook staat er niets over de verhouding van maatschappelijk kwetsbare jongeren ten opzichte van niet-maatschappelijk kwetsbare jongeren in de tekorten aan opvangplaatsen. Binnen het cultuurbeleid en sportbeleid is er dus weinig specifieke aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Het Skate park van Menen werd gesloten en er is nog geen nieuwe voorziening voor skaters. Jongeren vragen veelvuldig om een nieuw skatepark. Dit is er nog niet gekomen, omdat men geen plaats vindt die voldoet aan de sociale controle en waar men geen geluidsoverlast bezorgt. Dit wordt als een werkpunt gezien. In het centrum voor algemeen welzijnswerk (CAW stimulans) is een sociaal artistieke werking gericht op maatschappelijk kwetsbare jongeren. Dit heet ‘de figuranten’. Ook het schoolopbouwwerk en de opvoedingsondersteuning hebben een plaats in CAW stimulans. Het schoolopbouwwerk wil op verschillende manieren extra pedagogische kansen creëren voor kansarme kinderen om op die manier de vicieuze cirkel van kansarmoede te doorbreken. Kansarme gezinnen worden door schoolopbouwwerkers ondersteund in hun schoolcontacten en er wordt groepswerk georganiseerd met kansarme ouders over opvoeding en onderwijs. Het schoolopbouwwerk gebruikt werkvormen als een “speel-otheek”,
een
speelkoffer,
de
‘babbeldoos’
en
bijeenkomsten
in
het
kader
van
opvoedingsondersteuning. Vzw de Katrol zorgt voor huiswerkbegeleiding aan huis. (JWBP Menen, p. 13) Daarnaast wordt ook vorming gegeven over kansarmoede aan leerkrachten.
16
4.3
Het lokaal jeugdbeleid van Wervik3
4.3.1
Maatschappelijk kwetsbare jongeren in Wervik.
Doorheen het decreet en de uitvoeringsbesluiten met betrekking tot het jeugdbeleidsplan lopen twee aandachtspunten als een rode draad: een participatief en interactief bestuur met aandacht
voor
diversiteit,
toegankelijkheid
en
maatschappelijke
achterstelling.
Toegankelijkheid wordt als een prioriteit gezien door en voor de stad aangezien er een extra subsidie is hiervoor. (JWBP Wervik, p. 2) In Wervik is er tevens een groot (en stijgend) percentage van kansarme gezinnen en er worden indicatoren gebruikt om extra middelen te genereren op vlak van maatschappelijke achterstelling. In de beschrijving van de prioriteiten vind je onder de prioriteit “divers en toegankelijk jeugdwerk” een omschrijving van specifieke doelgroepen. Men heeft het over cliënten van het OCMW, kansarme gezinnen, en maatschappelijk
achtergestelde
jeugd.
Voor
de
omschrijving
van
maatschappelijk
achtergestelde jeugd gebruikt men volgende criteria: het aantal jongeren dat niet afkomstig is uit de groep rijkste landen, het aantal geboorten in kansarme gezinnen, het aantal jongeren onder een maatregel van de bijzondere jeugdzorg, het aantal werkzoekenden met werkloosheidsuitkeringaanvraag jonger dan 25, het aantal leefloners jonger dan 25 en kinderen in een gezin van een leefloner, kinderen en jongeren in het BLO (type 1,3 en 8) en BSO (type 1,2 en 3), het aantal jongeren in het deeltijds onderwijs en het aantal jongeren in voltijds secundair beroepsonderwijs. Men vermeldt wel dat ze extra middelen verkrijgen voor jeugdwerk dat zich richt op maatschappelijk kwetsbare jongeren omdat ze iets hoger scoren op die acht criteria, maar er staat nergens wat maatschappelijk kwetsbare jongeren voor hen betekenen. (JWBP Wervik, p. 23) Er zijn tegemoetkomingen op vlak van geld en men wil drempels verlagen. De stad probeert zijn aanbod (initiatieven onder de jeugddienst) toegankelijk te maken, met aandacht voor de verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijk kwetsbare jongeren. Hiervoor richt de stad zelf initiatieven op, organiseert een jeugddag en heeft een jeugdwerker ingezet rond toegankelijkheid. De jeugddienst heeft 3 functies. De eerste is het ontwikkelen van een vrijetijdsbeleid voor alle kinderen en jongeren. Een volgende functie is het begeleiden, ondersteunen en organiseren van de inspraak. De laatste functie moet een hefboomfunctie zijn voor een integraal en geïntegreerd jeugdbeleid. De eerste functie betreft vooral het opmaken van het beleidsplan maar eveneens het onderhoud en de uitvoering ervan. Ook moeten zij het jeugdwerk begeleiden en ondersteunen en een eigen programma opzetten. Hun programma houdt ook enkele initiatieven in voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Toch ligt het 3
gebaseerd op JWBP Wervik
17
accent vooral op het reguliere jeugdwerk. De tweede functie komt tot uiting in het ondersteunen van de jeugdraad en het verzamelen van informatie via deze weg. Men wil ook de doelgroepen bij het beleid betrekken en binnen elke fase een terugkoppeling naar deze groepen verzorgen. De derde functie heeft als doel het jeugdwerk uit te breiden. Hiervoor werkt de jeugddienst onder andere samen met het jongeren informatie punt en “Beestig!” (een ontmoetingshuis voor jongeren). Op deze manier wil de jeugddienst informatie verkrijgen en nieuwe initiatieven lanceren. (JWBP Wervik, p. 7-9) 4.3.2
Communicatie en inspraak in Wervik.
Inspraak met betrekking tot het jeugdbeleidsplan gebeurt op basis van een rondgang bij alle jeugdwerkinitiatieven aan de hand van een invulfiche, gesprekken in klassen, huis-aanhuisbedeling van de enquête “ei zeg et e kè” en een telefonische enquête. Er worden nergens afzonderlijke bevragings- of inspraakmomenten voor maatschappelijk kwetsbare jongeren vermeld. (JWBP Wervik, p. 5) Een afzonderlijk inspraakmoment voor kinderen werd niet gerealiseerd. Op vlak van communicatie gaat geen speciale aandacht naar deze doelgroep. Men gebruikt algemene informatiekanalen om de jeugd te bereiken. Deze communicatiemiddelen zijn bijvoorbeeld de stadskrant “Waarheen”, de deelsite jeugd van de stadswebsite, folders met informatie over het jeugdaanbod, de brochure “Zonnewijzer” (een brochure met het aanbod tijdens de grote vakantie), folders van de Cel Vrije Tijd, een evenementenkalender, een jaarlijkse campagne van het jongeren informatiepunt en een aantal aanplakzuilen. De jeugdraad wordt ook gezien als een belangenbehartiger van de jeugd. Ze probeert haar werking beter bekend te maken voor jongeren. Het is volgens het beleid een uitdaging om het toetreden tot de jeugdraad laagdrempelig te houden. Velen weten niet van het bestaan van de jeugdraad, sommige leden monopoliseren de discussies en nieuwe leden durven vaak niet mee in discussie te gaan. 4.3.3
Jeugdwerk in Wervik.
In het beleidsplan wordt er gestreefd naar een veelzijdig, geïntegreerd, toegankelijk, divers en kwalitatief hoogstaand jeugdwerkaanbod om zo maximale kansen tot ontplooiing te geven aan
kinderen
en
jongeren.
De
stad
ondersteunt
zowel
particuliere
als
eigen
jeugdwerkinitiatieven. De stedelijke jeugddienst speelt hierbij een coördinerende rol tussen het stadsbestuur en de initiatieven. (JWBP Wervik, p. 10) Afgezien van jeugdhuizen zijn er binnen de particuliere jeugdwerkinitiatieven geen werkingen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Hoe deze jongeren binnen het regulier jeugdwerk passen, of er aandacht voor is
18
en welke drempels er voor deze jongeren zijn, wordt niet weergegeven. Binnen de stedelijke jeugdwerkinitiatieven is er een aanbod voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Binnen de speelpleinwerking bevinden zich geen particuliere initiatieven, allen zijn het stadsdiensten. Het speelpleinwerk is stevig gesetteld; er is een hoge opkomst, beschikt over voldoende monitoren, heeft een vaste coördinator en heeft een prima binnen- en buitenlocatie. (JWBP Wervik, p. 13) Sinds kort is de maximale leeftijd voor deelname aan speelpleinwerkingen opgetrokken tot 14 jaar. Dit kwam er omdat veel ouders met kinderen van die leeftijdsgroep opmerkten dat er weinig opvangmogelijkheden zijn voor kinderen vanaf 12 jaar. Deze vaststelling werd voorgaand reeds gemaakt door het ‘Lokaal Overleg Kinderopvang’. Er is een link tussen de buurtwerking wijk “’t park” (met plaatselijke initiatieven, zoals een tienerwerking, een kinderopvang) en de jeugddienst. Hierbij draait het vooral om werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren. Het gaat om plaatselijke initiatieven. Men geeft aan dat het moeilijk is om jongeren uit deze wijk te betrekken bij gemeentelijke en particuliere initiatieven buiten de wijk. Daarnaast geeft men aan dat het ook een uitdaging blijft om het jeugdwerk en projecten in de buurt op te zetten. (JWBP Wervik, p. 23-24) De preventiedienst en de jeugddienst openden samen een jeugdhuis genaamd “beestig!”. Dit is een erg laagdrempelige formele hangplek voor jongeren. Dit jeugdhuis heeft zijn werking binnen de sociale woonwijk “’t park”. Het is de bedoeling om het jeugdhuis later te integreren in het te bouwen buurthuis. Men biedt er de jongeren verschillende recreatiemogelijkheden aan, zo is er een zithoek, is er de mogelijkheid om te biljarten, tafelvoetbal te spelen, frisdrank te nuttigen en naar muziek te luisteren. Het jeugdhuis gaat ook samen met “Jakkedoe” uit Menen op kamp. Daarnaast worden er nu en dan sociaal-artistieke projecten opgezet in samenwerking met “De Figuranten” in Menen (zo heeft er een fotoproject en een filmproject plaatsgevonden). Een probleem is dat “Beestig !” af te rekenen krijgt met vandalisme. Tijdens de paasvakantie en de grote vakantie worden activiteiten opgezet in het kader van PASPARTOE. Dit is een intergemeentelijke samenwerking die de mogelijkheid geeft om grote activiteiten op te zetten voor jongeren. Hierbij streeft men om deze zo laagdrempelig mogelijk te maken. (JWBP Wervik, p. 14) Verdere aandacht voor toegankelijkheid gebeurt via financiële tegemoetkomingen voor participatie in het jeugdwerk, de organisatie van een jeugddag en het aanwerven van een jeugdwerker die de initiatieven met maatschappelijk kwetsbare
jongeren
coördineert
en
beheert.
De
jeugddag
heeft
als
doel
de
jeugdwerkinitiatieven bekend te maken bij alle jongeren en zodoende ook de mentale
19
drempel naar het jeugdwerk te verlagen. Deze jeugddag werd echter slechts één maal gerealiseerd. 4.3.4
Maatschappelijk kwetsbare jongeren en andere beleidsdomeinen.
Binnen de kinderopvang gaat geen specifieke aandacht naar maatschappelijk kwetsbare jongeren. Er is wel een kinderopvang gevestigd in de wijk “’t park” (kinderopvang Sloeber). Deze wijk werd eerder vermeld als een wijk met een grote maatschappelijke kwetsbaarheid. Op vlak van sport en cultuur gaat heel wat specifieke aandacht naar maatschappelijk kwetsbare jongeren. Er zijn bijvoorbeeld SWAP , waar men democratische prijzen hanteert. Deze vallen volgens het beleid op lange termijn desondanks nog steeds ‘duur’ uit voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Daarom werd CuSpo in het leven geroepen. Dit initiatief stoelt op hetzelfde principe maar voorziet gratis activiteiten. Het doel van SWAP is jongeren kennis laten maken met activiteiten van sport en cultuur. Eén van de oorspronkelijke doelstellingen van CuSpo is het aanbieden van culturele activiteiten en de cultuur-, en sportinfrastructuur open en beschikbaar te houden voor jongeren tijdens de grote vakantie. (JWBP Wervik, p. 14) Het beleid wil de sportaccommodatie in wijk “’t park” uitbreiden voor de verschillende werkingen in de wijk (men vermeldt bijvoorbeeld een uitbreiding van de accommodatie voor de plaatselijke voetbalclub en atletiekclub). Er zijn een aantal initiatieven voor amateuristische kunstbeoefening. Binnen deze initiatieven wordt geen aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren vermeld. Men wil bijkomende wijkspeelpleinen aanleggen. Het bepalen van de wijken waar men deze aanlegt gebeurt in overleg met de jeugdraad en buurtbewoners. Dit initiatief moet de speelruimte in bepaalde wijken vergroten. (JWBP Wervik, p. 56). Binnen andere domeinen van het beleidsplan (bijvoorbeeld kadervorming, fuiven en participatie aan de jeugdraad) wordt er eveneens geen aandacht aan maatschappelijk kwetsbare jongeren geschonken.
20
4.4
Interpretatie van de documentanalyse
Het lokaal jeugdbeleid is abstract. In de verschillende beleidsplannen van deze drie steden worden de termen voor een specifieke groep jongeren door elkaar gebruikt. Men spreekt over maatschappelijk kwetsbare jongeren, maatschappelijk achtergestelde jeugd, doelgroepjongeren, kansarme jongeren, probleemjongeren en hangjongeren . Men verwijst naar deze jongeren als één afzonderlijke, bijzondere doelgroep. Wat het beleid of de praktijk onder deze groep verstaat, wordt amper gespecificeerd. Wel keren steeds dezelfde acht criteria naar voor om aan te tonen dat de stad een grote populatie kansarmen of kwetsbaren heeft. Deze criteria worden gebruikt om extra financiële steun te verkrijgen. Dit zijn de acht criteria die door de Vlaamse Gemeenschap bepaald werden. De manier waarop men deze criteria echter hanteert in de praktijk, welke de problemen zijn, voor wie deze problemen aan de orde zijn en hoe het jeugdbeleid aan deze problemen tegemoet wil komen, wordt echter niet geëxpliciteerd. Wat wel telkens duidelijk is, is dat doelgroep jongeren anders zijn dan ‘reguliere jongeren’. Wat ‘reguliere jongeren’ juist inhoudt, is ook nergens in het plan te vinden. Het gaat wel over alle jongeren die niet als doelgroepjongeren bestempeld worden. Wat deze laatste net zo bijzonder maakt, kan men niet opmaken in de beleidsplannen. Regulier jeugdwerk (een term die in geen enkel beleidsplan geconcretiseerd wordt), de jeugdraad en initiatieven voor ‘de jeugd’ zijn niet toegankelijk voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. De reden hiervoor wordt steeds omschreven als het bestaan van ‘drempels’. Deze drempels kunnen zich zowel bij de jongeren bevinden als bij de aanbieders van activiteiten of werkingen. Wat de drempels concreet inhouden, is in de beleidsplannen niet te vinden. De enige drempel die uit het abstracte niveau gehaald wordt, is de financiële drempel. In alle beleidsplannen wordt aan deze drempel gewerkt door financiële tegemoetkomingen
voor
maatschappelijk
kwetsbare
jongeren.
Alle
maatschappelijk
kwetsbare jongeren worden dus verondersteld te botsen op de financiële drempels. Waarom men kiest voor tegemoetkomingen en niet voor alternatieven als een algemene prijsverlaging van het lokaal jeugdwerk wordt nergens vermeld. Deze onbewandelde mogelijkheid kan mogelijk iets meer zeggen over de realiteitszin van de financiële drempels. De manier waarop men financiële ondersteuning kan krijgen, is ook verschillend per gemeente. In Kortrijk gaan de financiële tegemoetkomingen naar jeugdinitiatieven die inspanningen doen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. In Menen is er een tegemoetkoming naar maatschappelijk kwetsbaren toe, dit gebeurt buiten het weten van de werkingen. In Wervik zijn er tegemoetkomingen, maar men vermeldt niet op welke manier dit gebeurt.
21
Lokaal jeugdbeleid is categoriaal In alle gemeenten zijn drie soorten werkingen aanwezig. Je kan er twee grote onderdelen in onderscheiden. Een eerste onderverdeling is die tussen stedelijk jeugdwerk en particulier jeugdwerk. De tweede onderverdeling is die tussen regulier en doelgroepgericht jeugdwerk. De tweede breuklijn bevindt zich volledig binnen het stedelijk jeugdwerk. Schematisch ziet het er als volgt uit:
Het doelgroepgericht jeugdwerk werkt op een andere manier dan het regulier jeugdwerk. Wat net zo eigen is aan deze werkingen wordt in de beleidsplannen niet gespecificeerd. Men geeft enkel abstract aan hoe ze van regulier werk verschillen. Ze geven aan laagdrempelig te werken, ondersteunen de jongeren op eigen manieren en werken specifiek op maat van deze jongeren. Bij deze indeling vertrekt men van het idee dat maatschappelijk kwetsbare jongeren anders zijn en extra ondersteuning nodig hebben, aangepast aan deze jongeren. Deze categoriale aanpak vind ik niet negatief. Je geeft hiermee jongeren het recht op een aanpak op eigen maat. Op deze manier kan je maximale kansen bieden aan jongeren waarbij je tussenkomt en ervoor zorgen dat bepaalde jongeren niet in de vergeethoek belanden. Informatie naar de jeugd kent dezelfde opdeling. Het particulier jeugdwerk en het reguliere stedelijke jeugdwerk hebben kanalen om ‘de jeugd’ te bereiken. Deze kanalen bereiken echter geen kwetsbare jongeren. Deze jongeren worden dan via afzonderlijke kanalen geïnformeerd. Het lokaal jeudbeleid is a-pedagogisch. Een doelstelling die voortdurend terugkeert met betrekking tot maatschappelijk kwetsbare jongeren, is een toeleiding naar ‘reguliere’ werkingen betekenen (dit is ook de
22
doorstroomfunctie). Daardoor echter worden categoriale werkingen belemmerd in hun emancipatorische mogelijkheden die precies schuilen in de ‘eigen en geëigende aanpak’ van jongeren die opgroeien in specifieke situaties. De finaliteit van die eigen aanpak is gericht beschaven en bijschaven en niet op ontplooiing gegeven de specifieke situatie waarin jongeren opgroeien. Hoe men de doorstroom wil verwezenlijken wordt echter niet concreet gemaakt. Men vermeldt dat verschillende instanties dit doen of moeten doen. Meestal wordt dit teruggekoppeld aan het abstracte begrip van drempels. Waarom toeleiding zo belangrijk is, in welke mate verschillende initiatieven daarin slagen en in welke mate de drempels (en welke drempels) bij particulier jeugdwerk effectief verlagen, wordt nergens weergegeven. Vaak komt men hier ook op een tegenstelling uit. Men wil het jeugdwerk in de vrije tijd en op vrijwillige basis houden en tegelijk maatschappelijk kwetsbare jongeren in de richting van ‘regulier jeugdwerk’ duwen vanuit de stelling dat deze jongeren ondersteund moeten worden. De stelling dat jongeren ondersteund moeten worden in de vrije tijd, impliceert immers dat jongeren moeten participeren. In de verschillende steden is veel particulier jeugdwerk aanwezig. In relatie met maatschappelijk kwetsbare jongeren hebben deze werkingen volgens de plannen echter weinig te betekenen. Ze bereiken de jongeren niet, ondervinden een moeilijke omgang met deze jongeren, zijn op andere plaatsen aanwezig dan maatschappelijk kwetsbare jongeren, werken niet op de juiste manier om deze jongeren te bereiken, ze hebben geen aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren, ze zijn te duur en hebben verschillende drempels. Welke methoden wel of niet geschikt zijn en waarom deze niet geschikt zijn, wat men bedoelt met moeilijke omgang, welke drempels men identificeert, ontbreekt echter in de beleidsplannen. De beleidsplannen geven telkens aan dat ze het jeugdwerk (‘regulier’ en ‘doelgroep specifiek’) zien als nuttige vrijetijdsbesteding. Deze term komt vaak naar voor, maar wordt nergens uitgeklaard. Men geeft niet weer wat deze vrijetijdsbesteding zinvoller maakt dan de niet-georganiseerde, of alle jeugdwerk even nuttig is, of het ook voor alle groepen even nuttig is, waarop men zich hiervoor baseert en welke finaliteit men met jeugdwerk beoogt. In sommige onderdelen van de beleidsplannen wordt wel aangegeven dat het jeugdwerk de ontplooiing van jongeren bevordert, alsook hun zelfbeeld en de integratie van doelgroepen. Opnieuw wordt niet aangegeven wat men tot ontplooiing rekent, welke vaardigheden versterkt worden, wat men verstaat onder integratie en wat men als ideaalbeeld (of zelfs als standaardbeeld) ziet. Op vlak van inspraak doen alle steden moeite om jongeren een stem te geven. Naast algemene inspraak probeert men ook kwetsbare groepen te betrekken bij de invulling van
23
het jeugdbeleid. In alle beleidsplannen gaat het vooral om bevragingen en enquêtes. Men geeft hierbij aan dat het gaat om bevragingen rond een bepaald thema of onderwerp. Meestal is het thema dus reeds bepaald. Hierdoor krijg je het risico dat je slechts een deel van de mogelijke informatie verkrijgt. Op welke manier deze enquêtes afgenomen worden, wordt vaak ongedetailleerd beschreven. Men vertelt wie men wil bevragen alsook de plaats en het thema worden meestal vermeld. Welke vragen gesteld worden en wie men effectief bereikt, wordt niet vermeld. Ook gaat het meestal over jongerenthema’s. Het gaat over zaken die jongeren aanbelangen, die nauw aansluiten bij hun leefwereld. Binnen beleidsdomeinen buiten het jeugdwerk zoals fuifbeleid, kinderopvangbeleid en ruimtelijke orde hanteren de verschillende beleidsplannen een algemeen beleid. Specifieke aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren komt hier niet aan bod. Wat hier opgemerkt wordt, is eigen aan een jeugdbeleid dat vastzit in historisch en cultureel bepaald aanbodsgericht denken en gestoeld is op abstracte denkbeelden van wat een ideale jeugdperiode is. Dit is ook niet abnormaal als je denkt dat het jeugdwerk nauw samenhangt met de derde milieu benadering.
24
5
Hoofdstuk 2: Interviews
In dit onderdeel zal ik de resultaten van de interviews in de drie steden weergeven. In de onderdelen Kortrijk, Menen en Wervik geef ik enkel de informatie weer die verkregen was tijdens de interviews. Hierbij werd de inhoud niet gewijzigd. Wel gebeurde een selectie van wat relevant is voor de thesis en werd de informatie in een tekstvorm gegoten. De analyse van deze informatie wordt weergegeven in het laatste deel van dit hoofdstuk: “interpretatie van de interviews”. 5.1
Kortrijk
Het interview van verantwoordelijken in Kortrijk gaf aanleiding tot onderstaande gegevens : Het Kortrijkse beleid gebruikt de omschrijving van “Uit de Marge” om
maatschappelijk
kwetsbare jongeren te omschrijven. Dit is zo ontwikkeld omdat er in Kortrijk nauw met “Uit de Marge” wordt samengewerkt en omdat dit steunpunt toonaangevend is op het vlak van werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren. Het gaat vooral om werken met jongeren die door hun zwakke socio-economische positie (daartoe hoort onder andere armoede, lage scholingsgraad, slechte huisvesting en negatieve contacten met politie en justitie) minder kansen hebben in de maatschappij en vaker met negatieve aspecten van instellingen en voorzieningen geconfronteerd worden dan met de positieve. In de praktijk wordt dezelfde definitie gehanteerd, maar er wordt vaak ruimer mee omgegaan. Zo stelt men in de praktijk dat middenklasse jongeren (en ook jongeren uit ‘hogere klassen’) tot deze doelgroep kunnen behoren (zo valt bijvoorbeeld een hangjongere waarvan beide ouders goed betaald werk hebben, maar niet naar de jongere omkijken ook onder de noemer kansarme jongeren). Ook een afkomst uit een etnisch-culturele minderheid wordt vaak verbonden met maatschappelijke kwetsbaarheid. Toch is het omgekeerde niet steeds waar: allochtoon zijn of uit een lagere klasse komen wil niet noodzakelijk zeggen dat men maatschappelijk kwetsbaar is. Er treedt dus een nuancering op bij de vertaling naar de praktijk, het gaat meer om jongeren die het om welke reden dan ook moeilijk hebben. De verschillende termen als maatschappelijk achtergestelde jeugd, maatschappelijk kwetsbare jongeren, kansarme jongeren, doelgroep jongeren en niet-georganiseerde jeugd worden vaak door elkaar gebruikt. Dit is zo omdat het meestal op dezelfde doelgroep slaat. In de praktijk erkent men dat er een verschil is tussen de termen. Toch hangen de termen vaak samen en is de gebruikte term afhankelijk van de context waarbinnen men naar de jongeren kijkt. Binnen de jeugddienst die vooral op vlak van vrije tijd werkt zal men bijvoorbeeld vlugger over maatschappelijk kwetsbare jongeren en niet-georganiseerde jeugd praten.
25
In Kortrijk draagt de praktijk veel bij tot het beleid. Het beleid wordt samen met de praktijk uitgestippeld. Bij het opstellen van het beleid wordt gekeken naar de plaatselijke (en actuele) noden van maatschappelijk kwetsbare jongeren. Dit is vooral de taak van ‘team jeugd’ en ‘Jkoma’. Dit is een aanpassing van hoe het vroeger gebeurde, vroeger boden organisaties hun diensten aan en werd dan gekeken of dit nuttig bleek in Kortrijk. Nu kijkt men eerst wat nodig is en schrijft men aan de hand van die noden opdrachten uit (bijvoorbeeld een opdracht voor Habbekrats vzw om werkingen te voorzien voor tieners die maatschappelijk kwetsbaar zijn). Signalen vanuit de praktijk krijgen dus zeker een plaats binnen de beleidsvorming. Wanneer men in de praktijk tekorten of problemen waarneemt, duurt het echter wel tot de volgende beleidsperiode vooraleer het beleid zich aanpast (omdat het beleid ook een vast kader moet geven en omdat men de organisaties tijd wil geven om zich in te werken). De werkingen hebben wel genoeg vrijheid om hun praktijk verder te sturen en ook sneller aan te passen. De problemen met betrekking tot maatschappelijk kwetsbare jongeren zijn door het beleid en de praktijk in Kortrijk goed gekend. Er werd gekozen om vooral te werken op het onderdeel vrije tijd. Het is de bedoeling dat maatschappelijk kwetsbare jongeren ook een plaats kunnen vinden in het vrijetijdsaanbod. Men kan echter nooit aan alle mogelijke problemen die met maatschappelijk kwetsbare jongeren te maken hebben, werken. Men stelt ook dat het beter is om op een kleiner aantal aspecten goed te werken, dan alles te willen aanpakken en op alle domeinen slecht te scoren. Daarom worden prioriteiten bepaald waarvoor men opdrachten uitschrijft (vaak doet men een beroep op gespecialiseerde organisaties, bijvoorbeeld Habbekrats) en subsidies voorziet. Deze prioriteiten worden bepaald aan de hand van een knelpuntenanalyse, bevragingen in wijken waar op basis van objectieve criteria blijkt dat werkingen nodig zijn, gesprekken met praktijkwerkers en een analyse van de noden die in de objectieve gegevens naar voor komen. Voor het beleid en de praktijk zijn de bedoelingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren dezelfde. Ze willen een goede integratie van de doelgroep, hen kansen bieden, hen niet aan de kant van de maatschappij laten staan, rekening houden met het tempo, de behoeften en de leefwereld van de jongeren. Daarbij moet toeleiding tot reguliere werkingen een mogelijkheid zijn, maar is geen prioriteit. Het is wel belangrijk dat maatschappelijk kwetsbare jongeren de mogelijkheid hebben om aan het reguliere jeugdwerk deel te nemen. Daartoe kan je de jongeren informatie bezorgen (door over deze werkingen te praten met de jongeren, via folders en door samenwerkingen tussen de verschillende werkingen), warm maken om te participeren, ondersteunen en de kansen toereiken (de jongeren aanmoedigen om deel te nemen aan bijvoorbeeld een sportdag die georganiseerd wordt overheen de verschillende jeugdwerkingen). Daarnaast wil men ook de voorzieningen die niet met maatschappelijk kwetsbare jongeren werken, wakker maken rond deze doelgroep. Deze
26
voorzieningen moeten niet noodzakelijk hun werking volledig veranderen, maar wel rekening houden met de doelgroep, weten dat ze bestaan, weten dat men met deze jongeren vaak anders moet werken en aandacht moet hebben voor uitsluitingsmechanismen. Het is niet zomaar de bedoeling om de jongeren van straat te houden (rondhangen wordt trouwens ook niet als iets negatiefs gezien, maar als een recht). Wel is het de bedoeling om jongeren de kans te geven om te participeren en voor de jongeren die willen participeren een zinvolle en leuke vrijetijdsbesteding mogelijk te maken. Toeleiding naar het jeugdwerk (alle vormen, inclusief werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren) moet mogelijk zijn, omdat jeugdwerk absoluut een positief effect heeft op jongeren en kinderen. Men leert er samenwerken, men leert vrienden kennen, men ontwikkelt een positief zelfbeeld enz. Dit is ook zo bij maatschappelijk kwetsbare jongeren. Er
worden
enkele
concrete
voorbeelden
gegeven.
Zo
zijn
er
bijvoorbeeld
speelpleinwerkingen waar tieners uit de doelgroep monitor worden (na ooit zelf deel genomen te hebben aan de activiteiten als kind) en verantwoordelijk met de kinderen omspringen en afspraken nakomen. Een ander voorbeeld is de minivoetbalclub met maatschappelijk kwetsbare jongeren in het kader van buurtsport, waarbij jongeren verantwoordelijk met materiaal leren omspringen, op tijd leren komen, vriendschappen smeden en zichzelf als competente minivoetballers zien. Toch mag de toeleiding geen verplichting worden. Jongeren moeten het recht hebben op ‘niet willen participeren’. Wanneer je ze verplicht om te participeren, krijg je omgekeerde effecten. Men is zich bewust van de discussie tussen een integrale werking (voor alle jongeren dezelfde werkingen) en een categoriaal beleid (waarbij je specifieke organisaties voorziet). Er werd gekozen om afzonderlijke werkingen op te richten, omdat men ervan uitgaat dat kinderen kiezen voor de werking die hen het best ligt (om welke reden ook). De vergelijking wordt aangegaan met de keuze tussen CHIRO en KSA, waar jongeren ook kiezen voor de werking die hen het best past of het meest aanspreekt. Dan moeten er (wil men alle jeugd de mogelijkheid geven om te kiezen voor een werking) ook werkingen zijn op maat van maatschappelijk kwetsbare jongeren. Werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren werken met een tempo, een organisatiestructuur en een aanpak die afgestemd is op die jongeren (er zijn minder vaste uren, minder en eenvoudigere regels en er gebeurt meer ter plaatse). Wel is er een sterke toenadering tussen de verschillende werkingen, hetgeen de drempel naar andere werkingen moet verlagen. Vaak merken praktijkwerkers dat jongeren of kinderen de organisaties kiezen die het dichtst bij hen in de buurt zijn of kiezen voor de organisaties die ze kennen. Door contacten met verschillende werkingen (bijvoorbeeld alle Kortrijkse speelpleinwerkingen en grabbelpas gaan in de vakanties regelmatig samen naar pretparken, op uitstappen, gaan zwemmen en organiseren samen een vakantiekamp) worden psychologische drempels
27
verlaagd (het gebeurt vaak dat jongeren aangeven dat de drempels toch niet zo hoog waren, maar dat het vooral hoge drempels leken). Men benadrukt dus dat reguliere werkingen en werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren beide aanwezig moeten zijn naast elkaar, maar dat ze niet geïsoleerd mogen voorkomen. Binnen het reguliere jeugdwerk gaat ook aandacht naar maatschappelijk kwetsbare jongeren. Vanuit de jeugddienst wordt nu en dan samen gezeten met reguliere werkingen om aandacht te hebben voor maatschappelijk kwetsbare jongeren, er zijn toelagen en er wordt ondersteuning voorzien wanneer men aandacht heeft voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Het beleid ziet bij het werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren enkele aandachtspunten. Het belangrijkste aandachtspunt is dat er gewerkt wordt met een grote verscheidenheid van organisaties die in de stad voor deze doelgroep werken. Dit heeft het voordeel dat er veel gebeurt en dat er veel mogelijk is. Het nadeel hierbij is dat deze organisaties vaak verschillende organisatievisies hebben, andere werkmethoden hanteren en andere accenten leggen. Dit kan de afstemming en het overleg tussen de verschillende organisaties bemoeilijken. Voor het beleid is budget ook steeds een probleem, er zijn veel zaken waar men op gebied van maatschappelijk kwetsbare jongeren aan wil werken, maar om budgettaire redenen is dit niet altijd mogelijk. In de praktijk blijkt de afstemming tussen de verschillende organisaties ook vaak een uitdaging. Men wil bijvoorbeeld samenwerken, elkaars ruimte respecteren en niet in elkaars vaarwater komen. Dit is door de verschillende visies en noden niet altijd even evident en vereist dat de organisaties zich op elkaar afstemmen. Daarnaast zijn er nog doelgroepspecifieke uitdagingen. De jongeren zijn vaak moeilijk bereikbaar, ze hebben een andere aanpak nodig, enz. In werkelijkheid gebeurt er meer (in de praktijk en in het beleid) voor maatschappelijk kwetsbare jongeren dan aangegeven is in het jeugdbeleidsplan. Men streeft er naar om binnen de verschillende directies aandacht te hebben voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Op alle bestuursdomeinen gaat er dus aandacht naar maatschappelijk kwetsbare jongeren. De jeugddienst neemt dan ook de taak op zich om de verschillende directies wakker te houden inzake maatschappelijk kwetsbare jongeren. Daardoor is er de afgelopen jaren ook meer aandacht voor drempels binnen het eigen beleid als het gaat over werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren. “Onbekend maakt immers onbemind”. Men probeert een voortdurende aandacht te hebben voor de eigen kwetsende effecten door zichzelf voortdurend in vraag te stellen. Binnen het fuifbeleid en de kinderopvang bijvoorbeeld wordt ook rekening gehouden met maatschappelijk kwetsbare jongeren. Op vlak van fuiven gaat het over het tegengaan van uitsluiting en het creëren van een positief
28
fuifklimaat. Kinderopvang krijgt veel aandacht in de Sociale Economie, door kinderopvang in wijken met een hoog aantal maatschappelijk kwetsbare jongeren te voorzien en door aandacht voor drempels binnen de kinderopvang. Er wordt op verschillende manieren nagegaan wat de noden van maatschappelijk kwetsbare jongeren zijn. Ze krijgen inspraak door bevragingen (specifiek naar deze doelgroep gericht, zo vragen buurtwerkers rechtstreeks aan de jongeren naar hun mening) en via praktijkwerkers die met deze jongeren werken en weten wat er bij hen leeft. Dat tieners een mening hebben die ze willen geven, maar daartoe de weg niet vinden, is een zelfkritiek van het beleid. Het beleid merkt op dat ze te weinig aandacht hadden voor de mening van tieners. Dit willen ze veranderen, aangezien men bij bevragingen (onder andere in de interviews door buurtwerkers) merkt dat tieners een duidelijke mening hebben, dat ze die willen geven en dat er vaak een verschil is tussen wat tieners willen dat er gedaan wordt en wat er ook effectief gedaan wordt. Of de jeugdadviseurs echt een informatiemogelijkheid zijn voor alle maatschappelijk kwetsbare jongeren kan moeilijk getest worden, maar er wordt wel vanuit gegaan dat dit zo is voor een groot deel van de doelgroep. Bij het werven en trainen van jeugdadviseurs ging specifieke aandacht naar maatschappelijk kwetsbare jongeren. Deze jongeren zelf werden ook effectief aangeworven en werden jeugdadviseurs. Het is dus zeker dat een deel van de maatschappelijk kwetsbare jongeren bereikt werden/worden.
29
5.2
Menen
Het interview van verantwoordelijken in Menen gaf aanleiding tot onderstaande gegevens : Het beleid van Menen met betrekking tot maatschappelijk kwetsbare jongeren is gegroeid vanuit het feit dat het vroeger een SIF+ gemeente (Sociaal Impuls Fonds gemeente met extra middelen onder andere wegens een hoog aantal laaggeschoolden, migranten, armen enz.) was. Nu wordt het beleid bepaald in het kader van het decreet op het provinciaal jeugdbeleid. Men gebruikt daarom ook geen andere criteria dan deze voorzien in het decreet.
Ook
worden
achtergestelde
jeugd,
de
verschillende
maatschappelijk
groepen kwetsbare
(hangjongeren, jongeren,
maatschappelijk
doelgroepjongeren,
randgroepjongeren en kansarme jeugd) door het beleid vaak als één groep gezien, een groep die verbonden is met overlast, drugs en andere negatieve aspecten. In de meeste beleidsonderdelen wordt vaak geen rekening gehouden met maatschappelijk kwetsbare jongeren. Het is bijvoorbeeld zo dat men geen rekening houdt met maatschappelijk kwetsbare jongeren binnen het fuifbeleid of het kinderopvangbeleid, omdat men sowieso niet van fuiven of kinderopvang wakker ligt. Vaak heeft men pas aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren als er extra middelen voor gegeven worden of als het gaat om overlast. Toch is er enige aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren in die zin dat ze aan de praktijk de mogelijkheid geeft om voor deze doelgroep te werken, noden te signaleren enz. In de praktijk wordt er dan ook wel rekening gehouden met maatschappelijk kwetsbare jongeren door verschillende instanties als het centrum voor algemeen welzijn, het vindplaatsgericht werken en het OCMW. In de praktijk ziet men maatschappelijk kwetsbare jongeren als een heel diverse doelgroep. Men wil werken voor iedereen en heterogeniteit bereiken. Ze richten zich vooral op hangjongeren (die ze dan ook het meest bereiken). Hun visie is dat rondhangen geen zinloze actie is en dat niet-georganiseerd zijn en niet participeren in regulier jeugdwerk niet negatief is. In de praktijk zijn er drie grote groepen werkingen met jongeren. De eerste is het jeugdontmoetingshuis, waar men vrij binnen en buiten kan, maar waar wel (beperkte) regels gelden. De tweede groep werkt met jongeren op hun terrein. De laatste soort werkingen werkt met tieners die voorgekauwde activiteiten willen (ze komen bijvoorbeeld met de vraag om aan “paintball”te doen en de werking organiseert een “paintball” -dag). Maatschappelijke achterstelling en maatschappelijke kwetsbaarheid zijn voor de praktijk containerbegrippen. Het gaat over groepen jongeren die weinig kansen hebben, de ‘tools’ niet hebben om de maatschappij te volgen (vaak vooral financiële tools, maar ook andere
30
zoals het beheersen van de heersende vergadercultuur en zelfvertrouwen). Men verwacht vaak te veel van jongeren (vanaf 16 jaar moet je bijna volwassen zijn en neemt men de experimenteerruimte weg). Ook kan je bij een werking als vindplaatsgericht werken moeilijk eerst vragen aan de jongeren of bepaalde indicatoren aanwezig zijn om zo enkel met maatschappelijk kwetsbare jongeren te werken. Daarom richt men zich bij het vindplaatsgericht werken bijvoorbeeld op hangjongeren. Deze jongeren worden vaak als probleem gezien en hebben ook vaak problemen (bijvoorbeeld verveling, negatieve contacten met politie, armoede, een laag zelfvertrouwen,…). Toch is deze groep heel heterogeen, het betreft zowel middenklasse kinderen als kinderen uit lagere klassen. Het rondhangen is niet erg, wat wel een probleem vormt is het feit dat sommige jongeren echter geen plaats vinden, zich vervelen en acties stellen die door de maatschappij niet getolereerd worden (bijvoorbeeld vandalisme) (hierbij wordt wel de opmerking gemaakt dat het woord kattenkwaad als het ware verdwenen is en bijna onmiddellijk gesproken wordt over overlast). Ook vindt men niet dat gestructureerde activiteiten noodzakelijk de oplossing zijn, Playstation, computers, tv en andere moderne media hebben ook hun nut en mogen niet als ‘slechte vrijetijdsbesteding’ gezien worden. Jongeren hebben dus het recht om niet te participeren. De voornaamste eigenschap en tevens de vaakst terugkerende oorzaak van problemen bij maatschappelijk kwetsbare jongeren, is volgens de praktijk ‘het anders zijn’. Maatschappelijk kwetsbare jongeren geven zelf aan dat ze anders zijn op verschillende vlakken, het kan gaan over een andere financiële situatie, een andere cultuur hebben, andere gewoontes hebben, psychologisch anders zijn en dies meer. Om die reden vindt men het vanuit de praktijk en het beleid geen belemmering om residueel te werken. Men is er van bewust dat je met een bepaalde werking altijd mensen (meestal onbewust) uitsluit en afstoot. Je kan nooit honderd procent intercultureel werken. Ook is men van mening dat wanneer mensen zichzelf als anders benoemen, je ook in je werkingen zal moeten diversifiëren. De keuzes voor bepaalde werkingen hangt voor een groot deel af van de expertise, visie en gezindheid die in een jeugddienst aanwezig zijn. Er moet tussen de verschillende werkingen doorstroom mogelijk zijn (ze mogen niet op hun eilandje blijven zitten, maar moeten de deur open houden), maar doorstroom is geen verplichting, het is een mogelijkheid (bijvoorbeeld via informatie, ondersteuning, samen met hen op zoek te gaan en andere werkingen te verkennen). Voor maatschappelijk kwetsbare jongeren heeft men zicht op verschillende drempels. Het beleid verwijst het meest naar de financiële drempels. Deze zijn het makkelijkst te omschrijven en worden vaak makkelijker opgelost dan andere. Het beleid wil wel werken aan andere drempels, maar heeft geen zicht op deze drempels. Ze geeft de praktijk dan ook
31
vrijheid om andere drempels te identificeren en er aan te werken (het gaat dus over een vorm van uitbesteding). In de praktijk blijkt dat er een enorme verscheidenheid aan drempels is (psychologische drempels, culturele drempels, drempels van bereikbaarheid enz.) en dat het onmogelijk is om alle drempels weg te werken (er spelen altijd drempels mee waar men zich niet van bewust is). Toch moet je met zo veel mogelijk drempels rekening houden en moet je aan zo veel mogelijk drempels tegelijk werken. De praktijk kan het beleid sturen via communicatie en doorzichtigheid. Hiermee wordt bedoeld dat men signalen doorgeeft, bijvoorbeeld van wat de noden zijn, wat er concreet gebeurt, welke vaststellingen gedaan worden en welke knelpunten er zijn. De werkingen die werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren zijn daar vaak minder goed in. Ze zijn vaak niet getraind in public relations, willen hun jongeren beschermen (bijvoorbeeld door bepaalde feiten niet te signaleren), zitten met een beleid dat veel toelaat en hebben te maken met gevoelige onderwerpen (zo wordt rondhangen vaak aan drugs, vandalisme, geweld en overlast gekoppeld terwijl dit in de realiteit niet steeds zo is). Het is vaak ook moeilijk om onderzoek te doen naar de preventieve effecten van werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren. In Menen is het mogelijk om via verhalen, in combinatie met cijfergegevens het beleid te beïnvloeden. Een voorbeeld is dat hangjongeren aan werkers van vindplaatsgericht werken vertellen dat ze geen plaats vinden in de plaatselijke voetbalclubs en hier wel aan willen deelnemen. De jeugddienst richtte een voetbalinitiatief op om aan deze nood te voldoen. Bij de werking kwamen positieve evoluties naar voor, waarbij de jongeren afspraken leerden nakomen, niet meer voor overlast zorgden en conflicten die tijdens de werking opdoken, zelf op een volwassen manier oplossen door al pratend de gemoederen te kalmeren. De jongeren gaven ook aan dat dit initiatief hen een plaats gaf binnen de vrijetijdsbesteding. Via dit verhaal en cijfergegevens (een groot aantal bereikte hangjongeren) kon de jeugddienst het beleid stimuleren om dergelijk initiatief te ondersteunen. Toch is het niet altijd evident om het beleid daadwerkelijk te beïnvloeden aangezien het beleid vaak ook een eigen voorkeur en achtergrond heeft. In het beleid is het vaak moeilijk om specifiek en concreet neer te schrijven wat er met maatschappelijk kwetsbare jongeren gebeurt of welke doelstellingen er zijn met betrekking tot die doelgroep. Wel is het de bedoeling dat er zo weinig overlast mogelijk veroorzaakt wordt door maatschappelijk kwetsbare jongeren. Dit is zo omdat werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren veel te maken hebben met voeling in de praktijk (je kan niet alles voorspellen, veel gebeurt op de moment en ontstaat uit signalen van jongeren). Ook zou een te rigide omschrijving in het beleid van doelstellingen en werkwijzen de praktijk van z’n beweegruimte en flexibiliteit kunnen ontnemen. De praktijk heeft als doel deze jongeren te bereiken en communicatie met hen aan te gaan. Het is niet de bedoeling van het
32
jeugdwerk om aan hulpverlening te doen (dat gebeurt wel in buurtwerk, comité bijzondere jeugdzorg,
centra
voor
algemeen
welzijn,
het
OCMW
en
de
centra
voor
leerlingenbegeleiding). Via communicatie kan men de jongeren wel informeren of doorverwijzen naar andere diensten, werkingen en initiatieven. Ontmoetingen tussen reguliere werkingen en werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren kunnen positieve en negatieve effecten veroorzaken. Aan de ene kant kan dit bijvoorbeeld stigmatiserend werken, terwijl het aan de andere kant voor nieuwe vriendschappen tussen de verschillende groepen, nuttige discussies en de acceptatie van het anders zijn, kan zorgen. Welke effecten de bovenhand krijgen, hangt voor een stuk af van het toeval, van de jongeren zelf en van de begeleiders. Het voorbeeld wordt gegeven van een paintballactiviteit waarbij men hangjongeren en jongeren van een jeugdbeweging samen liet deelnemen. Na de werking bleek dat de jongeren samen een hechte groep gevormd hadden, dat ze nog geregeld contacten hadden met elkaar en samen uitgingen. De mening heerst dat de voornaamste eigenschap van werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren een ingesteldheid is van constante reflectie. Voortdurend moet men in vraag (kunnen) stellen waarom men iets doet (bijvoorbeeld waarom werken met de jongeren uit een bepaalde wijk en de vraag of ontmoetingssites als Facebook en Netlog geen nieuwe vindplaatsen zijn), waar men rekening mee moet houden, welke drempels er zijn, welke positieve en negatieve gevolgen je werking kan hebben, enz. Op deze manier gaat men ook mogelijke kwetsende effecten van de eigen werking tegen. Via overlegorganen en koepels is het mogelijk om de reflectie nog te versterken. Het beleid houdt minder rekening met haar kwetsende effecten. Veel informatiekanalen blijken in de praktijk niet te werken voor maatschappelijk kwetsbare jongeren (zo lezen ze de jongeren informatie in de stadskrant niet, flyers worden niet gelezen en de gemeentelijke website wordt niet bekeken). Dit blijkt onder andere via gesprekken tussen jongeren en het vindplaatsgericht werken. Daarom treedt het vindplaatsgericht werken op als een informatiekanaal dat de informatie ook bij de jongeren brengt. Ook is inspraak door de jongeren niet altijd gewenst. Wanneer de jongeren inspraak wensen, speelt het vindplaatsgericht werken vaak een rol van tussenpersoon. Binnen de reguliere werkingen is er (beperkte) aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Dit komt er pas als er daadwerkelijk vraag naar is, bijvoorbeeld omdat men met deze jongeren geconfronteerd wordt en er een moeilijke omgang mee ondervindt. Vaak gaan ze dan wel eerst te rade bij hun eigen koepels voordat ze de jeugddienst aanspreken.
33
5.3
Wervik
Het interview van verantwoordelijken in Wervik gaf aanleiding tot onderstaande gegevens : In Wervik wordt door het beleid geen duidelijke omschrijving van maatschappelijk kwetsbare jongeren gehanteerd. Men is wel van plan om hier meer duidelijkheid rond te scheppen door in samenspraak met het OCMW Wervik een aantal criteria te gaan bepalen. Aan de hand van die criteria moet het voor het beleid mogelijk zijn om na te gaan wie tot de groep maatschappelijk kwetsbare jongeren behoort en wie niet. Momenteel maakt het OCMW van Wervik voor de praktijk een lijst op van mensen die bij hen gekend zijn en in aanmerking komen voor ondersteuning. Het gaat onder meer om personen die genieten van een leefloon en mensen onder budgetbegeleiding of budgetbeheer. Deze lijst wordt in alle discretie bezorgd aan de doelgroepwerker tewerkgesteld in het jeugdcentrum te Wervik. Ook de jongeren die deel uitmaken van de voorzieningen voor bijzondere jeugdzorg worden in de praktijk tot deze doelgroep gerekend. Omdat de omschrijving van maatschappelijk kwetsbare jongeren nog verder uitgewerkt moet worden in Wervik, is het dus moeilijk om na te gaan welke werkingen wel of niet maatschappelijk kwetsbare jongeren bereiken. In het beleid wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen maatschappelijk kwetsbare jongeren, maatschappelijk achtergestelde jeugd en kansarme jeugd. Deze begrippen slaan volgens hen op dezelfde groep en overlappen elkaar. In de praktijk deelt men deze visie grotendeels, maar is men er zich wel bewust van de verschillende ladingen. De praktijk kan het beleid via de doelgroepwerkster van het Jeugdcentrum beïnvloeden. Deze ambtenaar is bevoegd adviezen te formuleren ten aanzien van het beleid. Als beleidsvoerende en uitvoerende persoon kan zij dus vanuit haar ervaringen in de praktijk knelpunten naar voor brengen en meedenken over het formuleren van doelstellingen en kan ze doeltreffende acties opzetten. Toch is het niet altijd evident om het beleid te beïnvloeden. De politieke verantwoordelijken hebben eigen prioriteiten, er zijn slechts beperkte middelen voorhanden en het beleid heeft niet altijd evenveel inzicht in de problematiek van maatschappelijk kwetsbare jongeren. In het lokaal beleid spreekt men over de niet-georganiseerde jeugd (jongeren die geen aansluiting vinden bij regulier of privaat jeugdwerk). Men wil deze groep jongeren bereiken, want men gaat ervan uit dat zinvolle vrijetijdsbesteding bijdraagt tot ontplooiing en het bevorderen van een positief zelfbeeld van jongeren. Deze niet-georganiseerde jeugd gaat vaak rondhangen op straat. Soms wordt er dan overlast (bijvoorbeeld drugs en vandalisme) vastgesteld door buren en politie. Het rondhangen wordt ook vaak als en verstoring van de
34
buurt gezien en zorgt voor een onveiligheidsgevoel. Deze jongeren hebben volgens het beleid minder kansen en komen door hun context vaak in een negatieve spiraal terecht. Het beleid wil werken aan de drugproblematiek door middel van drugpreventie en een middelenbeleidsplan (een plan waarmee men de instanties op elkaar wil afstemmen). Aan de hand van het middelenbeleidsplan wordt hulpverlening, preventie en repressie beter op elkaar
afgestemd.
Men
wil
hangjongeren
een
plaats
geven
via
laagdrempelige
vrijetijdsbesteding en ook overlast voorkomen. Men wil ook werken aan een meer toegankelijk jeugdwerk (bijvoorbeeld door financiële drempels weg te werken). De aandachtspunten die van het beleid aan de praktijk worden meegegeven zijn, dan ook: het creëren van een veilige stad (drugpreventie, overlast voorkomen), de jeugd meer kansen bieden, zorgen dat iedereen recht heeft op zinvolle vrijetijdsbesteding en dit recht kan effectueren. Om zijn doelstellingen waar te maken wierf het beleid een voltijdse preventiewerker aan die zich specifiek richt op thema’s zoals maatschappelijke kwetsbaarheid (via drugpreventie, jongereninformatie, ‘’Beestig!’’ en financiële tegemoetkomingen). Er worden budgetten voorzien in de begroting van de gemeente om aan deze thema’s te werken. Daarnaast is er ondersteuning door service clubs, haalt men subsidies binnen, stapt men mee in regionale projecten en onderhoudt
men verschillende netwerken (bijvoorbeeld samenwerkingen
tussen verschillende partners als het centrum voor algemeen welzijn en het OCMW of door mee te stappen in lokale platformen). De grootste knelpunten bij het werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren in de praktijk zijn het bereiken van deze doelgroep, tijdsgebrek, personeelstekort en een gebrek aan middelen. Om de jongeren beter te kunnen bereiken, wil men zich in de toekomst mobieler maken
via
een
mobiel
jongeren
informatie
punt,
vindplaatsgericht
werken
en
straathoekwerk). Het reguliere jeugdwerk vertoont een aantal hoge drempels. De meest bekende voor de praktijk zijn de financiële drempels en drempels verbonden aan de organisatie van deze werkingen
(bijvoorbeeld
de
geldende
regels
binnen
de
werking,
het
verwachte
gedragspatroon van jongeren, strikte begin- en einduren, enz. ). Het meest wordt aan de financiële drempel gewerkt. Toch blijkt dit in de praktijk weinig te worden gebruikt (vooral omdat men op voorhand moet weten waarvoor men zich wil inschrijven en men de tegemoetkoming bijvoorbeeld voor aanvang van de vakantie expliciet moet vragen). Het beleid en de praktijk zijn ervan overtuigd dat de financiële tegemoetkoming er moet zijn en men probeert het gebruik ervan te vereenvoudigen en minder kwetsend te maken. In de praktijk heeft men ook aandacht voor andere drempels bij hun werkingen met
35
maatschappelijk kwetsbare jongeren. Deze zijn meer laagdrempelig. Ze kunnen soms een tussenstap naar reguliere werkingen betekenen, maar dit is volgens praktijkwerkers moeilijk te meten, en komt eerder zelden voor aangezien de drempels in het reguliere circuit behouden
blijven
en
er
binnen
reguliere
werkingen
geen
aandacht
gaat
naar
maatschappelijk kwetsbare jongeren Hét voorbeeld van werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren in Wervik is “Beestig!”. Dit is een jeugdhuis waar men zo weinig mogelijk verplichtingen aan vast hangt. Het is gratis, zonder inschrijven, de jongere komt en gaat wanneer hij wil, ter plaatse zijn ze vrij in wat ze doen (men kan er bijvoorbeeld biljarten, tafelvoetballen, computers gebruiken en rondhangen). Er zijn enkel een aantal basisregels (geen drugs, niet binnen roken en geen agressief gedrag stellen). Speelpleinwerkingen worden door het beleid en door de praktijk gezien als een goedkope en zinvolle vrijetijdsbesteding. Het spelen zelf is van belang alsook de functie van goedkope kinderopvang. Een pedagogische taak of aandacht voor positieve effecten bij kinderen is niet aanwezig. In het algemeen beleid wordt weinig specifieke aandacht geschonken aan maatschappelijk kwetsbare jongeren naast de financiële tegemoetkomingen en het aanstellen van een doelgroepwerkster. Op vlak van fuiven, kinderopvang, inspraak en andere beleidsdomeinen heeft men geen specifieke aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren en hanteert men een algemeen beleid. Het beleid gaat ervan uit dat de maatregelen die daar getroffen worden, alle jongeren, inclusief maatschappelijk kwetsbare jongeren, bereiken. Binnen de beleidsdomeinen sport en cultuur heeft men aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren door het gebruik van een cultuurpas, SWAP en CuSpo. Het gaat weerom om het wegnemen van financiële drempels. Bij CuSpo is deze drempel het kleinst en probeert men ook aan andere drempels te werken door bijvoorbeeld activiteiten te voorzien die minder strikte regels hebben.
36
5.4
Interpretatie van de interviews.
Structurele maatschappelijke analyse, residuele praktijk? Tijdens de interviews bleek dat men in de drie gemeentes de verschillende termen hanteert om naar een specifieke groep jongeren te verwijzen: maatschappelijk kwetsbare jongeren, maatschappelijk achtergestelde jeugd, kansarme jongeren, doelgroepjongeren, nietgeorganiseerde jeugd en hangjongeren. De beleidsmakers in de verschillende gemeentes en de jeugdwerkers zijn allen van mening dat deze termen verwijzen naar dezelfde groep jongeren en ze nauw samenhangen en overlappen. De eigenheid van de termen wordt gelegd in de context waarin ze gebruikt worden. De respondenten geven wel aan de term maatschappelijk kwetsbare jongeren zo breed mogelijk te interpreteren. In Kortrijk en Menen heeft men een duidelijk idee wat onder maatschappelijk kwetsbare jongeren verstaan wordt, terwijl dit in Wervik nog in volle ontwikkeling is. In Kortrijk gaat het om jongeren die door hun zwakke
socio-economische
positie
(daartoe
hoort
onder
andere
armoede,
lage
scholingsgraad, slechte huisvesting en negatieve contacten met politie en justitie) minder kansen hebben in de maatschappij en vaker met negatieve aspecten van instellingen en voorzieningen geconfronteerd worden dan met de positieve. Dit verwijst naar de oorspronkelijke theorievorming rond maatschappelijke kwetsbaarheid in Vlaanderen van Van Kerckvoorde, Vettenburg en Walgrave (1984). De sector ‘jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare jeugdigen’ verwijst vrij uitdrukkelijk naar deze theorievorming (zie Uit de Marge, doelgroep omschrijving). Dat geldt ook voor het straathoekwerk (zie Vlastrov, Vlaams Straathoekwerk Overleg, omschrijving maatschappelijke kwetsbaarheid). Het beleid in Menen hanteert deze theorievorming niet. Daar hebben ze het over groepen jongeren die weinig kansen hebben en de ‘tools’ niet hebben om de maatschappij te volgen en zichzelf als anders bestempelen. Een benadering waarbij de focus minder op de interactie tussen jongeren en maatschappelijke voorzieningen komt te liggen en meer op het gebrek aan vaardigheden en competenties bij jongeren. Dergelijke verschillen in uitgangspunten komen niet noodzakelijk tot uiting in het beleid. De meer structurele analyses die het beleid onderbouwen in Kortrijk en Menen, lijken evengoed een vertaling te vinden in de bestaande, eerder residuele praktijken. Dit wil zeggen dat maatschappelijke kwetsbare jeugd als een restgroep wordt beschouwd die naast het ‘reguliere’ aanbod valt en daarom een bijzondere aanpak nodig heeft. Dat blijkt duidelijk uit de eenmalige vorming voor het werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren binnen de speelpleinwerkingen in Lauwe (een deelgemeente van Menen). Want hierbij gaat het niet om een blijvende vorming, maar om een eenmalig initiatief dat nogmaals het bijzondere van maatschappelijk kwetsbare jongeren aangeeft, alsook een vereiste bijzondere aanpak.
37
Voeding vanuit de praktijk? Een eigenaardige vaststelling hierbij is dat de link tussen ‘praktijk’ en ‘beleid’ vrij nauw lijkt. Prakijkwerkers (jeugdwerkers) vragen in hun communicatie met beleidsmakers (politici) wel degelijk een meer duurzame aandacht voor maatschappelijke kwetsbare jeugd binnen het jeugdbeleid. In Menen hebben de werkingen de mogelijkheid om signalen (cijfergegevens en verhalen) aan het beleid te geven om het beleid te wijzigen. Het beleid laat het vindplaatsgericht werken, het jeugdhuis, de jeugddienst, en jeugdwerkinitiatieven de vrijheid om te werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren, maar heeft er volgens de jeugdwerkers zelf weinig aandacht voor. In Wervik is de manier van beïnvloeden gelijkaardig, maar beperkter. Het gaat om signalen doorgeven via de doelgroepwerkster. In Kortrijk staat het beleid heel dicht bij de praktijk. Het beleid wordt samen met de praktijk uitgestippeld. De praktijk kan mee bepalen welke accenten gelegd moeten worden of welke aandachtspunten van belang zijn. Beide ontwikkelen zich dus niet los van elkaar. Dit proces van beleidsbeïnvloeding, beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering verdient dus meer aandacht. Dat is zeker een denkpiste voor verder onderzoek waarbij aandacht dient te gaan naar de onderscheiden rollen van de diverse partijen. Er zijn bijvoorbeeld vaak grote verschillen tussen ‘het beleid’, zijnde de schepenen en leidende ambtenaren die de grote beleidslijnen uitstippelen (vb. het hoofd van de welzijnsdienst of de stadssecretaris) en de ‘praktijk’ (dit zijn jeugdwerkers en de ambtenaren die de jeugddienst bevolken). Doelmatig jeugdbeleid? De doelstellingen die men stelt voor het werken met maatschappelijk kwetsbare jongeren verschillen in de verschillende gemeentes. Het beleid van Menen en Wervik wil minder overlast van hangjongeren, de jongeren een plaats geven en naar zinvolle vrijetijdsbesteding (jeugdbewegingen en andere vormen van georganiseerd jeugdwerk) toeleiden. De nadruk wordt gelegd op het bestrijden van overlast. In de praktijk krijgt het voorkomen van overlast echter een minder bevoorrechte plaats. Daar gaat het meer om het effectief bereiken van de jongeren en hen kansen te geven om een plaats te vinden in het jeugdwerkaanbod. Hierbij wordt rondhangen niet als een negatief gegeven gezien (men ziet het als een recht) en is doorstroming ook niet de finaliteit. In Kortrijk zijn de doelstellingen van het beleid en de praktijk identiek. Ze willen de jongeren kansen bieden, hun integratie in de maatschappij bevorderen en een zinvolle vrijetijdsbesteding aanbieden. Voor de zinvolheid van het jeugdwerk als vrijetijdsbesteding wordt telkens verwezen naar de veronderstelde positieve effecten van jeugdwerk op de ontwikkeling van jongeren. Deze positieve effecten treden volgens de geïnterviewden op bij alle vormen van jeugdwerk,
38
gaande van de jeugdbeweging tot de werkingen met maatschappelijke kwetsbare jeugd. In Kortrijk en Menen wordt dit gestaafd met voorbeelden waarbij binnen de werkingen met maatschappelijk
kwetsbare
jongeren,
jongeren
meer
verantwoordelijkheid,
betere
communicatievaardigheden, probleemoplossend gedrag en een hogere eigenwaarde toonden. In Wervik zijn de positieve effecten eerder een uitgangspunt, een punt van geloof. Alle gemeentes richten afzonderlijke werkingen op voor maatschappelijk kwetsbare jongeren (het gaat om jeugdhuizen, speelpleinwerkingen, tienerwerkingen en periodieke activiteiten). Dit zien ze als een positief punt. Ze geven allen aan dat dit een manier is om de jongeren te bereiken (wat belangrijk is om de positieve aspecten van jeugdwerk te verkrijgen, om hen een plaats te geven in het aanbod en om overlast tegen te gaan) en dat deze werkingen belangrijk zijn omdat ze aangepast zijn aan deze jongeren en laagdrempelig zijn. Deze abstracte begrippen die in het beleid en beleidsdocumenten niet gespecificeerd worden, worden in de praktijk wel concreet gemaakt. Het aangepast zijn aan deze jongeren gaat bijvoorbeeld om het niet hebben van begin- en einduren, het laten gelden van slechts beperkte regels binnen de werking. Men onderscheidt verschillende drempels, zoals een financiële drempel, psychische drempels (in de zin van bekendheid en als angst om in de werking niet thuis te horen), culturele drempels (waarbij ook drempels in verband met de vergadercultuur horen) enzovoort. Toeleiding naar de reguliere werkingen is volgens de praktijk in geen enkele gemeente een noodzaak of prioriteit. Toch zijn op dit vlak verschillen merkbaar. In Kortrijk en Menen stelt men dat toeleiding mogelijk moet zijn, probeert men drempels in ‘reguliere’ werkingen te verkleinen (door bijvoorbeeld samen met initiatieven gericht op maatschappelijk kwetsbare jongeren activiteiten te voorzien, informatie verspreiden bij maatschappelijk kwetsbare jongeren en ‘reguliere’ werkingen) en wil men ‘reguliere’ werkingen en werkingen met maatschappelijk kwetsbare jongeren niet volledig los van elkaar laten groeien. In Wervik is weinig aandacht voor toeleiding, men voorziet enkel financiële tegemoetkomingen voor ‘reguliere’ werkingen die maatschappelijk kwetsbare jongeren bereiken. Binnen het ‘reguliere’ jeugdwerk is volgens de respondent in Wervik in de praktijk ook geen aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren (in die zin dat deze werkingen geen aandacht hebben voor het al dan niet bereiken van maatschappelijk kwetsbare jongeren en het verlagen van drempels). Men heeft in de verschillende gemeentes op uiteenlopende wijze aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren buiten het jeugdwerk. Kortrijk probeert op alle beleidsdomeinen aandacht te hebben voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Er is dus aandacht voor deze jongeren in het sportbeleid, het cultuurbeleid, de kinderopvang, het fuifbeleid enzovoort. Men vertrekt vanuit het uitgangspunt dat er specifieke aandacht moet zijn voor deze jongeren in het algemene aanbod en dat er afzonderlijke initiatieven kunnen
39
worden opgericht als de bestaande initiatieven niet toegankelijk zijn (dat blijkt onder andere uit het oprichten van een jeugdhuis voor allochtone jongeren, speelpleinwerkingen gericht op maatschappelijk kwetsbare jongeren en het oprichten van kinderopvangplaatsen in wijken met veel maatschappelijk kwetsbare jongeren). Men doet dit vanuit de stelling dat alle jongeren in de verschillende domeinen aan bod moeten komen, dus ook maatschappelijk kwetsbare jongeren. In Wervik en Menen is de aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren beperkt tot het jeugdwerk, sport en cultuur. In deze twee laatste beleidsdomeinen gaat het vooral om het wegnemen van financiële drempels. In de interviews merken we dat het jeugdwerk sterk aanbodsgericht en categoriaal is. Het gaat vooral om het bereiken van jongeren, waarbij men afzonderlijke initiatieven opricht voor doelgroepen die niet bereikt worden.
Het beleid blijkt ook gericht te zijn op
overlastbestrijding. Men hoopt via jeugdwerk overlast van jongeren in de maatschappij tegen, te gaan. In de praktijk is dit geen prioriteit. De drempels en positieve effecten alsook het eigene aan doelgroepspecifieke werkingen kunnen in de steden geconcretiseerd worden door de praktijk. Kortrijk en Menen staven de positieve effecten van het jeugdwerk. Bij hen zijn de positieve effecten geen veronderstelling en treden deze effecten zowel op bij ‘reguliere
jongeren’
als
doelgroepjongeren
binnen
zowel
‘regulier
jeugdwerk’
en
doelgroepwerkingen.
40
6
Conclusies
Maatschappelijke kwetsbare jeugd. Om een antwoord te geven op de vraag wat men in het lokaal jeugdbeleid onder de term maatschappelijk kwetsbare jongeren verstaat, kunnen we de informatie uit de analyse van jeugdbeleidsplannen en de interviews naast elkaar leggen. Uit deze informatie bleek dat het beleid (de schepen, de beleidsplannen en ambtenaren die het beleid uitstippelen) over maatschappelijk kwetsbare jongeren, maatschappelijk achtergestelde jeugd, kansarme jongeren, doelgroepjongeren, hangjongeren en niet-georganiseerde jeugd praat. Deze termen worden door elkaar gebruikt, het beleid heeft weinig zicht op de verschillende ladingen die aan deze termen verbonden zijn en brengt geen concrete operationalisering voor deze termen naar voor. Het beleid gaat ervan uit dat dit over dezelfde jongeren gaat. In de praktijk heeft men in Kortrijk en Menen een beter zicht over welke jongeren wonen in de stad, welke diversiteit aan leefsituaties aanwezig is in de stad, met welke zaken deze jongeren geconfronteerd worden, hoe ze hun vrije tijd doorbrengen en hoe ze die ervaren. In alle steden kan men in de praktijk wel de verschillende termen van elkaar onderscheiden. Voor hen is er een duidelijke operationalisering (overheen de verschillende termen). Het gaat dan om jongeren die niet bereikt worden door het ‘reguliere jeugdwerk’ (of in z’n geheel niet bereikt worden) of waar men een moeilijke omgang mee ervaart, indien zij wel participeren. Participatie. De operationalisering van de term maatschappelijk kwetsbare jongeren hangt nauw samen met de manier waarop het participatiebegrip ontwikkeld wordt. Het lokaal jeugdwerkbeleid lijkt sterk aanbodsgestuurd te denken. Wanneer men onderzoek doet of inspraak van jongeren voorziet (bijvoorbeeld via bevraging van jongeren en het inwinnen van informatie bij jeugdwerkers), streeft men er naar om de behoefte te achterhalen en na te gaan op welke manier men het aanbod aan deze vraag kan aanpassen en hoe het jeugdwerk zijn bereik kan verbreden. Het gaat m.a.w. over het bereiken van jeugdigen, niet over wat jeugdwerk kan betekenen voor jeugdigen. Men hanteert daarnaast in de verschillende gemeentes een categoriaal beleid (dat jongeren opdeelt in reguliere en irreguliere jongeren). Dit zorgt voor breuklijnen tussen verschillende groepen jongeren. Jongeren worden vanuit het aanbod geproblematiseerd omwille van hun gebrekkige participatie binnen ‘reguliere werkingen’. Dit wordt als een beginpunt beschouwd. Men geeft de jongeren eerst een plaats, en daarna gaat men op zoek naar manieren om de breuklijnen te overstijgen. Ook dat leidt tot een versterking van het methodische discours in het jeugdwerk. Het gaat over het bereiken van
41
jeugdigen (door ze ‘apart’ aan te spreken) en vervolgens over het overstijgen van breuklijnen tussen de verschillende jeugdwerkinitiatieven. De pedagogische discussie (wat is de betekenis van jeugdwerk en is dat wat jeugdwerk zou kunnen of moeten betekenen?) schuift naar de achtergrond of blijft op zijn minst vrij impliciet. Dat maakt het heel moeilijk om jeugdwerkparadoxen te overstijgen. Door doelgroepgerichte werkingen echter tegenover ‘regulier jeugdwerk’ te plaatsen, krijgen ze een ‘verbijzonderde’ identiteit. Ze zijn niet regulier (en zijn gericht op jongeren die niet bereikt worden door andere initiatieven en zo als doelgroepjongeren bestempeld worden), en moeten jongeren kunnen toeleiden naar ‘regulier’ jeugdwerk. Dit kwam in de verschillende steden voor, omdat men doorstroom als een mogelijkheid ziet (en men ook de vraag stelt waarom doorstroom niet lukt). Men stelt echter niet de vraag of het ‘reguliere’ jeugdwerk wel nuttig is voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Dat is vrij eigenaardig gezien de theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid benadrukt dat de kwetsbaarheid steekt in de interactie tussen jeugdigen en het maatschappelijke aanbod. Naar een sociaalpedagogische benadering van het jeugdwerkbeleid? Het ontbreekt ons dus duidelijk aan een ruimere pedagogische benadering. Pedagogisch handelen gaat niet om het blootleggen van behoeften en het realiseren van een aanbod, maar vertrekt vanuit een analyse van de situatie waarin jeugdigen opgroeien. Van daaruit wordt de vraag gesteld hoe jongeren ondersteund kunnen worden. De nodige deskundigheid lijkt wel aanwezig bij politici, jeugdambtenaren en vooral jeugdwerkers, maar wordt niet aangesproken. Misschien zitten hier wel de voornaamste drempels in ons jeugdbeleid. Jeugddiensten worden niet geconceptualiseerd als sociaal-pedagogische diensten, maar als vrijetijdsorganisaties. Het jeugdbeleid overstijgt de vrije tijd niet. Voor zover dat wel gebeurt, wordt gefocust op individuele ontwikkeling van jeugdigen en niet op sociale vraagstukken (zo zal men uit de nood naar voetbalmogelijkheden voor MKJ afzonderlijke voetbal initiatieven oprichten om aan de vraag van deze jongeren te voldoen, zonder na te denken over de vraag wat de mogelijkheid om te voetballen voor deze jongeren betekent, hoe dit zich verhoudt tot de leefwereld van deze jongeren en waarom sportclubs niet voor iedereen toegankelijk lijken). Uit de interviews in het kader van deze thesis bleek ook dat de sociaal pedagogische taak van jeugdwerkers niet wordt (h)erkend, ook door henzelf niet. Veel jeugdwerkers vinden dat ze niet aan opvoeding doen (alle respondenten gaven aan dat ze zich richten op de vrije tijd, in Wervik werd gezegd dat er geen pedagogische taak bij speelpleinwerkingen is, maar dat het gaat om goedkope kinderopvang). Toch moeten we ons de vraag stellen of het mogelijk is om niet op te voeden. We komen via jeugdbeleid altijd opvoedend tussen, het is van belang ons af te vragen wat het effect en betekenis van een tussenkomst is vanuit het perspectief van kinderen en jongeren.
42
Drempels en non-participatie. Naar ons aanvoelen moeten we de betekenis van het begrip ‘drempels’ in het jeugdwerkbeleid verschuiven. We moeten niet zozeer focussen op de drempels tussen individuele jongere en maatschappelijk aanbod, maar op de drempels die het blijkbaar moeilijk maken om een pedagogiek van het jeugdwerk te ontwikkelen. Het begrip participatie moet daartoe ook concreter worden ingevuld. Wanneer we een pedagogische kijk hanteren op participatie, dan kunnen we bezwaarlijk spreken over non-participanten. Vanuit het perspectief van de betrokkenen (en dus niet vanuit aanbodsgericht perspectief) is ook nonparticipatie betekenisvol. Vanuit een pedagogische kijk gaat de uitspraak dat ‘niet participeren alsook rondhangen een recht is’ (dit werd gezegd in het interview van Kortrijk en Menen) niet ver genoeg, maar moeten we nagaan wat dat kan betekenen voor jongeren die hun vrije tijd organiseren zonder ondersteuning vanuit het maatschappelijk aanbod. We moeten nagaan of onze interventies voldoende ondersteuning bieden. Het uitgangspunt – ook van de beleidsmakers en praktijkwerkers in ons onderzoek, is immers terecht: iedereen heeft recht op ondersteuning bij het zich oriënteren op de samenleving. We moeten daarom altijd nagaan of de interventies in ons jeugdbeleid (en ruimer in onze verzorgingsstaat) te kort schieten en waarom: we organiseren van alles, maar de ene groep profiteert er meer van dan de andere. Wat kunnen we daaruit leren? Wanneer deze vragen niet gesteld worden, krijgen we een introspectief en methodisch beleid: een beleid dat enkel gericht is op het bereiken van jeugdigen teneinde hun vrije tijd ‘zinvol’ te organiseren. Wanneer
we
een
sociaal-pedagogische
analyse
maken
van
de
onderliggende
uitgangspunten van het jeugdbeleid (en dieper kijken dan de evidenties en abstracte aannames dat jeugdwerk positieve effecten heeft op de individuele ontwikkeling van jongeren), dan valt op dat deze altijd (onbedoeld) problematiserend zijn. We spreken over ‘integreren’ van maatschappelijke kwetsbare jeugd (wat hen per definitie al als buitenstaanders beklemtoont), het bestrijden van overlast, het bieden van ondersteuning voor non-participanten (wat ze tegenover participanten plaatst) en het bereiken van moeilijk bereikbare jeugd (zonder na te gaan welk signaal jongeren geven door moeilijk bereikbaar te zijn). Door deze achterliggende ideeën worden de jongeren als anders geplaatst tegenover ‘reguliere’ jongeren, tegenover het ideaalbeeld van de goed geïntegreerde middenklasse jongere. Daarnaast vindt men jeugdwerk altijd positief en zweert men bij deze positieve effecten. In Kortrijk en Menen kan men concrete voorbeelden geven waarbij jongeren voordeel halen uit een tussenkomst, waardoor men in de praktijk toch wat verder gaat dan enkel het willen
43
bereiken van jongeren. Ook geeft men aan dat deze voordelen voor alle jongeren aanwezig zijn binnen alle werkingen. Je kan dus concluderen dat het lokaal jeugdwerk categoriaal, aanbodsgestuurd en apedagogisch is. Het zou een meerwaarde zijn om in toekomstig onderzoek na te gaan welke perspectieven ontwikkeld worden om deze a-pedagogische dimensie te overstijgen, alsook op welke manier men met deze perspectieven aan de slag kan. Er is duidelijk nood aan onderzoek
met
betrekking
tot
de
totstandkoming
van
‘beleid’,
het
proces
van
beleidsbeïnvloeding, beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Hoe beïnvloeden beleid en praktijk elkaar? Wie zijn de verschillende actoren? Welke rol spelen deze actoren? Ook moet men de vraag stellen naar de finaliteit van het jeugdwerkbeleid en vooral hoe deze finaliteit gestaafd kan worden.
44
Dankwoord Ik wil in dit stuk nog even mijn dank betuigen aan alle mensen die hebben bijgedragen tot de realisatie van de meesterproef, zij het rechtstreeks of onrechtstreeks. Als eerste wil ik mijn thesisbegeleider Filip Coussée en promotor Prof. Dr. Maria De Bie bedanken voor de ondersteuning en feedback die het mogelijk maakte deze meesterproef neer te leggen. Daarnaast wil ik de commissaris van deze masterproef Dr. André Mottart bedanken voor het lezen en evalueren van deze thesis. Daarnaast wil ik ook alle respondenten bedanken voor hun medewerking aan de interviews in het kader van deze thesis. Als laatste wil ik mijn medestudenten, vrienden, familie en kennissen die mij geholpen hebben met steun en tips om deze masterproef te realiseren.
45
7
Literatuurlijst
Anderson-Butcher, D., W. S. Newsome, et al. (2003). "Participation in boys and girls clubs and relationships to youth outcomes." Journal of Community Psychology 31(1): 39-55. Andreas Persson, M. K., Hakan Stattin (2007). "Staying in or moving away from structured activities: Explanations involving parents and peers." developmental psychology 43(1): 197207. Ase Strandbu, O. K. (2003). "Youth and the environmental movement - symbolic inclusions and exclusions." Brooks, R. (2007). "Young people's extra-curricular activities: Critical social engagement - Or 'something for the CV'." Journal of Social Policy 36: 417-434. Checkoway, B. (1998). "Involving young people in neighborhood development." Children and Youth Services Review 20(9-10): 765-795. Chui, W. H. (2001). "Users' views of an outreaching social work team in Hong Kong." International Social Work 44(4): 455-+. Coussee, Roets, De Bie. (2009) ‘Empowering the Powerful: Challenging hidden processes of marginalisation in youth work policy and practice in Belgium’ Dorothy L. Schmalz , D. L. K. (2006). "Girlie Girls and Manly Men: Chidren's Stigma Consciousness of Gender in Sports and Physical Activities." Joumat of leisure Research 38(4): 536-557. Evans, S. D. and I. Prilleltensky (2007). "Youth and democracy: Participation for personal, relational, and collective well-being." Journal of Community Psychology 35(6): 681-692. Finn, J. L. and B. Checkoway (1998). "Young people as competent community builders: A challenge to social work." Social Work 43(4): 335-345. France, A. & Wiles, P. (1997). "Dangerous futures: social exclusion and youth work in late modernity." social policy & administration 31(5): 59-78. Furlong, A., Cartmel, F., Powney, J. and Hall, S. (1997) Evaluating Youth Work with Vulnerable Young People. Glasgow: Scottisch Council for Research in Education. Hans, G. (1999). "Co/extra curricular activities: A reserve potential for youth development on university campuses." Indian Journal of Social Work 60(4): 587-605.
46
Harper, G. W. and W. L. Robinson (1997). Pathways to risk among inner-city AfricanAmerican adolescent females: The influence of gang membership. 18th Annual Scientific Session of the Society-of-Behavioral-Medicine, San Francisco, California. Haski-Leventhal, D., N. Ronel, et al. (2008). "Youth volunteering for youth: Who are they serving? How are they being served?" Children and Youth Services Review 30(7): 834-846. Hull, P., A. Kilboume, et al. (2008). "Community involvement and adolescent mental health: Moderating effects of race/ethnicity and neighborhood disadvantage." Journal of Community Psychology 36(4): 534-551. Jarrett, R. L., P. J. Sullivan, et al. (2005). "Developing social capital through participation in organized youth programs: Qualitative insights from three programs." Journal of Community Psychology 33(1): 41-55. Krueger, M. (2007). "Four areas of support for child and youth care workers." Families in Society-the Journal of Contemporary Social Services 88(2): 233-240. Larcinese, V. (2007). "A Discrepancy Index for the Study of Participation with an Application to the Case of Higher Education in Italy." Soc Indic: 483-496. Lee, F. W. and L. M. Charm (2002). "The possibility of promoting user participation in working with high-risk youth." British Journal of Social Work 32(1): 71-92. Letendre, J. (2003). "Leader and therapeutic influences on prosocial skill building in schoolbased groups to prevent aggression." Research on Social Work Practice 13(5): 569-587. Libby, M., M. Rosen, et al. (2005). "Building youth-adult partnerships for community change: Lessons from the youth leadership institute." Journal of Community Psychology 33(1): 111120. Mahoney, J. L., A. E. Schweder, et al. (2002). "Structured after-school activities as a moderator of depressed mood for adolescents with detached relations to their parents." Journal of Community Psychology 30(1): 69-86. Mahoney, J., Stattin, L. and Lord, H. (2004) ‘Unstructured youth recreation centre participation and antisocial behaviour development: Selection influences and the moderating role of antisocial peers.’ International Journal of Behavioral Development 28: 553-560.
47
Maton, K. I. (2008). "Empowering community settings: Agents of individual development, community betterment, and positive social change." American Journal of Community Psychology 41(1-2): 4-21. Morrison, J. D., S. Alcorn, et al. (1997). "Empowering community-based programs for youth development: Is social work education interested?" Journal of Social Work Education 33(2): 321-333. Newman, J., M. Barnes, et al. (2004). "Public participation and collaborative governance." Journal of Social Policy 33: 203-223. Pinkerton, J. and P. Dolan (2007). "Family support, social capital, resilience and adolescent coping." Child & Family Social Work 12(3): 219-228. Pitts, J. "Young people talking about social inclusion: a three nation study part 1." social work in europe 8(1): 43-54. Prelow, H. M. and A. Loukas (2003). "The role of resource, protective, and risk factors on academic achievement-related outcomes of economically disadvantaged Latino youth." Journal of Community Psychology 31(5): 513-529. Quane, J. M. and B. H. Rankin (2006). "Does it pay to participate? Neighborhood-based organizations and the social development of urban adolescents." Children and Youth Services Review 28(10): 1229-1250. Scales, P. C., P. L. Benson, et al. (2001). "The role of neighborhood and community in building developmental assets for children and youth: A national study of social norms among American adults." Journal of Community Psychology 29(6): 703-727. Smokowski, P. R., E. A. Mann, et al. (2004). "Childhood risk and protective factors and late adolescent adjustment in inner city minority youth." Children and Youth Services Review 26(1): 63-91. Smokowski, P. R., E. A. Mann, et al. (2004). "Childhood risk and protective factors and late adolescent adjustment in inner city minority youth." Children and Youth Services Review 26(1): 63-91. Stadsbestuur Kortrijk (2008) Jeugdbeleidsplan. Kortrijk: Stadsbestuur Stadsbestuur Menen (2008) Jeugdbeleidsplan. Menen: Stadsbestuur
48
Stadsbestuur Wervik (2008) Jeugdbeleidsplan. Wervik: Stadsbestuur Van Kerckvoorde J., N. Vettenburg en L. Walgrave (1984) Over de justitiële en maatschappelijke kwetsbaarheid van jonge werklozen. Panopticon 5 (4): 296-310. Watts, R. J. and C. Flanagan (2007). "Pushing the envelope on youth civic engagement: A developmental and liberation psychology perspective." Journal of Community Psychology 35(6): 779-792. Wells, R., A. J. Ward, et al. (2008). "What motivates people to participate more in community-based coalitions?" American Journal of Community Psychology 42(1-2): 94-104. Williamson, H. (1997) ‘Youth Work and Citizenship’, pp. 196-213 in J. Bynner, L. Chisholm and A. Furlong (eds.) Youth, Citizenship and Social Change in a European Context. Aldershot: Ashgate.
49
I
Bijlagen i
Bijlage 1: een vragenlijst:
(deze vragen zijn vragen die aan alle steden gesteld werden) •
Hoe wordt volgens het beleid de groep MKJ omschreven?
•
Welke omschrijving van MKJ wordt gehanteerd in de praktijk?
•
Wat is voor het beleid/de praktijk het verschil tussen MKJ, Maatschappelijk achtergestelde jeugd en kansarme jeugd?
•
Op welke manier kan de praktijk bijdragen tot het beleid omtrent MKJ?
•
Welke problemen worden gezien bij MKJ?
•
Welke problemen worden als prioritair gezien?
•
Wat wil het beleid bereiken met betrekking tot MKJ?
•
Hoe worden deze doelstellingen in de praktijk vertaald?
•
Hoe wil het beleid deze doelstellingen waarmaken?
•
Welke aandachtspunten met betrekking tot MKJ worden aan de praktijk meegegeven?
•
Welke zijn de knelpunten met betrekking tot MKJ in het beleid?
•
Welke zijn de knelpunten met betrekking tot MKJ in de praktijk?
(deze vragen werden specifiek voor de stad Wervik gesteld) • •
Is er sprake van toeleiding van MKJ in ‘regulier’ jeugdwerk? (waarom wel/niet)
•
Wat is voor jou het verschil tussen een reguliere werking en een WMKJ?
•
Hoe ga je uitsluiting van MKJ tegen in de verschillende onderdelen van het beleid?
•
Welke drempels worden geïdentificeerd die de participatie van MKJ op de verschillende beleidsdomeinen bemoeilijken?
•
Wordt er aan deze drempels gewerkt (en hoe)?
•
Wordt er binnen het particuliere en ‘reguliere’ jeugdwerk aandacht geschonken aan MKJ?
•
Hoe krijgen MKJ een stem binnen het beleid?
•
Hoe wordt nagegaan of het jeugdwerk/het beleid/voorzieningen/… MKJ bereiken?
•
Wat is volgens het beleid het nut van speelpleinwerking?
•
Wat is volgens de praktijk het nut van speelpleinwerking?
•
Hoe is er aandacht voor MKJ in het Jeugdwerk, in Kinderopvang, Fuifbeleid, kadervorming, Inspraak en de Jeugdraad?
I
•
Hoe wordt er omgegaan met de mogelijke kwetsende effecten van het eigen beleid (of de werkingen in de praktijk)?
•
Hoe wordt het bestaande aanbod toegankelijk gemaakt voor MKJ?
•
Hoe wordt inspraak bij MKJ verkregen?
•
Hoe wordt met MKJ gewerkt op vlak van cultuur?
•
Hoe wordt met MKJ gewerkt op vlak van sport?
•
Bereikt de informatie rond voorzieningen MKJ (vb. zonnewijzer, stadskrant)? (en hoe wordt dit geëvalueerd?)
•
Welke drempels worden gezien voor de participatie van MKJ in het reguliere jeugdwerk?
•
Wat is jeugdwelzijnswerk? (en hoe verhoudt dit zich tot MKJ?)
•
In het beleidsplan wordt weinig expliciet naar MKJ verwezen, is dit beswust?
•
Waarom is het moeilijk om particuliere initiatieven te betrekken bij de buurtwerking wijk ’t park?
II
ii •
Bijlage 2: een uitgetypt interview: Hoe wordt volgens het beleid de groep MKJ omschreven?
Eigenlijk wordt er geen duidelijke omschrijving gehanteerd. Men is wel van plan hier wat meer duidelijkheid rond te scheppen door in samenspraak met het OCMW Wervik een aantal criteria te gaan bepalen. Deze criteria moeten kunnen uitwijzen wanneer iemand maatschappelijk kwetsbaar is. •
Welke omschrijving van MKJ wordt gehanteerd in de praktijk?
Momenteel maakt het OCMW van Wervik een lijst op van mensen die bij hen gekend zijn en in aanmerking komen voor ondersteuning. Dat zijn dan vooral personen die genieten van een leefloon, mensen onder budgetbegeleiding of budgetbeheer, enzovoort. Deze lijst wordt in alle discretie bezorgd aan de persoon tewerkgesteld in het Jeugdcentrum te Wervik, aan mij dus. Ook de jongeren die deel uitmaken van de voorzieningen voor bijzondere jeugdzorg in onze Stad horen tot deze doelgroep. De bijzondere jeugdzorg gaat over “De witte berken” en “De wijzer”. •
Wat is voor het beleid/de praktijk het verschil tussen MKJ, Maatschappelijk achtergestelde jeugd en kansarme jeugd?
MKJ: Ondergaan negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen. Bij achtergestelde Jeugd gaat het om Jongeren die door één of andere reden
minder
kansen dreigen te hebben in de maatschappij. Ze zijn bijvoorbeeld arm, hebben fysieke beperking, zitten in een sociale situatie, hebben een andere nationaliteit, enzovoort. Kansarme jeugd dat zijn: jongeren die in armoede leven of die door hun sociale context meer kans hebben om in de armoede terecht te komen. •
Op welke manier kan de praktijk bijdragen tot het beleid omtrent MKJ?
Ik ben als ambtenaar bevoegd om adviezen te formuleren ten aanzien van het nieuwe beleid. Als uitvoerende persoon kan ik dus door mijn ervaringen in de praktijk knelpunten naar voor brengen en meedenken in het formuleren van doelstellingen, het aanbrengen van doeltreffende acties, enzovoort. Toch is het niet altijd even gemakkelijk. De politiek heeft vaak eigen interesses, wil op andere zaken inspelen, er zijn beperkte middelen, het beleid heeft niet altijd even veel inzicht in wat MKJ is, met welke problemen zij kampen, enz.
III
•
Welke problemen worden gezien bij MKJ?
In ons lokaal beleid spreekt men over de niet-georganiseerde jeugd. Hiermee bedoelen ze jongeren die geen aansluiting vinden bij regulier of privaat jeugdwerk. Men gaat ervan uit dat zinvolle vrijetijdsbesteding bijdraagt tot ontplooiing, het zelfbeeld dat beter wordt, enzovoort. Deze jongeren gaan vaak rondhangen op straat. Soms wordt er dan overlast vastgesteld door bijvoorbeeld de buren of door politie. De overlast gaat meestal om drugs, lawaai, onveiligheidsgevoelens bij de buurt, verstoring van de rust, vandalisme enzovoort. Een ander probleem bij jongeren die uit een maatschappelijk kwetsbaar gezin komen is dat ze vaak minder kansen hebben in deze maatschappij. Door hun context komen ze dan vaak in een negatieve spiraal terecht. •
Welke problemen worden als prioritair gezien?
Het gaat op hangjongeren, de overlast die de jongeren veroorzaken, drugproblematiek en het ontbreken van kansen. We willen ze ook vrijetijdsbesteding bieden. •
Wat wil het beleid bereiken met betrekking tot MKJ?
Het beleid wil iets doen aan de drugproblematiek door middel van drugpreventie en een middelenbeleidsplan. Aan de hand van het middelenbeleidsplan wordt hulpverlening, preventie en repressie beter op elkaar afgestemd. Men
wil
hangjongeren
een
plaats
geven
door
te
voorzien
in
laagdrempelige
vrijetijdsbesteding en zo ook overlast voorkomen. We willen daarnaast ook werken aan een meer toegankelijk jeugdwerk bijvoorbeeld door financiële drempels weg te werken. •
(bijkomende vraag) In het beleidsplan staat dat er financiële tegemoetkoming is voor cliënten van het OCMW, met als doel het jeugdwerk toegankelijker te maken. Wordt er veel gebruik gemaakt van deze tegemoetkoming?
Neen, eigenlijk niet. Er komt weinig volk langs voor die tegemoetkoming. •
Hoe worden deze doelstellingen in de praktijk vertaald?
Stad Wervik heeft gekozen voor een middelenbeleidsplan. Hiervoor werd een stuurgroep opgericht. De stuurgroep bestaat uit diverse sectoren zoals welzijn, onderwijs, horeca, gezondheid, enzovoort. Het is de bedoeling dat deze stuurgroep met zijn vele expertise adviezen gaat formuleren ten aanzien van het nieuwe beleid.
IV
Momenteel zijn we bezig met een omgevingsanalyse. Het is de bedoeling dat zo een aantal knelpunten naar voor komen. Aan de hand van deze knelpunten zullen er doelstellingen geformuleerd worden, die we vervolgens zullen vertalen in concrete acties. Wervik steunt de drugmobiel: Dit is een project opgestart door ROAD Dat is het Regionaal Overleg Alle Drugs. ROAD werd opgestart door de welzijnsraad Arrondissement Ieper. We hebben het initiatief MEGA, wat staat voor Mijn Eigen Goede Antwoord. Dit is een lessenreeks die wordt gegeven in de zesde leerjaren. Het Jeugdcentrum biedt ook vormingen aan in het kader van drugpreventie. We hebben Beestig!. Dit is een ontmoetingsruimte voor jongeren tussen 12 en 18 jaar. Beestig! is iedere woensdagnamiddag open van 14.00u tot 17.00u. Het is een laagdrempelige werking en dus ideaal om de niet-georganiseerde jeugd te bereiken. We krijgen er vaak te maken met MKJ. Laagdrempelig is dat de jongeren tijdens die uren vrij binnen en buiten mogen wandelen en dat er binnen heel beperkte regels zijn, zo mag er bijvoorbeeld geen drugs gebruikt worden in Beestig! en mag men er niet vechten. Via Beestig! krijgen deze jongeren een plaats en nemen zo deel aan zinvolle vrijetijdsbesteding. Er wordt geprobeerd een vertrouwensband op te bouwen met deze jongeren. Beestig! is een initiatief dat valt onder het jeugdwelzijnswerk! We hebben CUSPO: Dit is een jeugdwerkinitiatief. Dat activiteiten voorziet van sport en cultuur. Deze activiteiten zijn gratis en prima initiatiemomenten. Er werd een lokale afsprakennota opgesteld in verband met de bevordering van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. De stad werkt nauw samen met andere partners zoals het OCMW, de werkwinkel, enz.
wat betreft de betrokkenheid van
kansengroepen, ze willen mensen in armoede betrekken bij het vrijetijdsgebeuren. Aan de hand van deze afsprakennota wil men de krachten van de verschillende partners gaan samenbundelen en zo tot een efficiënter beleid te komen wat betreft kansengroepen. Deze nota legt vooral de nadruk op financiële tegemoetkomingen. Er werd een voltijds preventiewerker aangeworven met als doel te werken rond thema’s als jongeren, maatschappelijke kwetsbaarheid, drugpreventie, enzovoort. We hebben een JIP: Het Jeugdcentrum is erkend als Jongeren informatie punt. Als jongeren dus met een probleem of vragen zitten, dan kunnen ze bij ons terecht. Omdat we merken dat dit ook een hoge drempel met zich meebrengt, zijn we van plan om ons in de toekomst zo mobiel mogelijk te maken en dus zoveel mogelijk zelf naar de jongeren toe stappen. Zo bereiken we zoveel mogelijk jongeren, onder andere MKJ. Het JIP wordt ingedeeld onder verschillende jongerenthema’s zoals drugs, gezin, relaties, enzovoort. •
Hoe wil het beleid deze doelstellingen waarmaken?
V
Door een voltijdse preventiewerker aan te werven die zich specifiek richt op thema’s zoals maatschappelijke
kwetsbaarheid
bijvoorbeeld
via
drugpreventie,
jongereninformatie,
Beestig!, financiële tegemoetkomingen, enzovoort. Door budget te voorzien in de begroting van onze gemeente wat betreft deze thema’s. Ze voorzien ook subsidies, ondersteuning via service clubs, enzovoort. Een laatste manier is het instappen bij regionale projecten en netwerking. We leggen contacten met mogelijke partners, er zijn samenwerkingen tussen diverse partners, regionale platforms, enzovoort. •
Welke aandachtspunten met betrekking tot MKJ worden aan de praktijk meegegeven?
Het creëren van een veilige stad, dus drugpreventie, overlast voorkomen enzovoort. Onze jeugd meer kansen bieden. Zorgen dat iedereen recht heeft op zinvolle vrijetijdsbesteding en er gebruik van kan maken. •
Welke zijn de knelpunten met betrekking tot MKJ in het beleid?
MKJ zijn vaak niet-georganiseerde jongeren. Het beleid wil deze jongeren een kans geven tot zinvolle vrijetijdsbesteding. MKJ zijn vaak hangjongeren. Deze jongeren veroorzaken vaak overlast. Het beleid wil ook hier iets aan doen , bijvoorbeeld via drugpreventie, zinvolle vrijetijdsbesteding, wegwerken van drempels, enzovoort. MKJ zijn vaak jongeren in armoede. Het beleid wil dus financiële drempels wegwerken. Je hoort het het gaat ook steeds om wat ze vaak zijn, MKJ zijn is niet ’t zelfde als arm, hangjongere of niet-georganiseerd. •
Welke zijn de knelpunten met betrekking tot MKJ in de praktijk?
Het grootste knelpunt in de praktijk is het bereiken van deze doelgroep. We willen ons dus in de toekomst mobieler maken bijvoorbeeld met een mobiel JIP en vindplaatsgericht werken wat we onder straathoekwerk rekenen. We hebben ook tijdsgebrek, personeelstekort en te weinig middelen. Daardoor zijn we ook sterk beperkt in onze mogelijkheden. •
Is er sprake van toeleiding van MKJ in ‘regulier’ jeugdwerk? (waarom wel/niet)
Het is moeilijk om dit te gaan meten: Beestig! kan een overgang zijn tot het reguliere jeugdwerk, maar het blijft een hoge drempel! Door financiële drempels weg te werken wordt het toegankelijker, maar we merken dat er slechts heel beperkt gebruik wordt gemaakt van deze tegemoetkomingen. Mensen kunnen
VI
dit komen aanvragen, maar de meeste mensen komen dit niet vragen. Je moet je voor de vakantie op een bepaalde dag op het OCMW komen inschrijven voor wat je in die vakantie wil doen als je een tegemoetkoming wil. Toch zijn we ervan overtuigd dat de mogelijkheid er moet zijn, er werd een lokale afsprakennota uitgewerkt om zo te komen tot een effectiever beleid. Krachten van verschillende partners worden zo samengebundeld. •
Is de manier van financiële tegemoetkoming dan wel geschikt en waarom maakt men er weinig of geen gebruik van? (bijkomende vraag)
Die is inderdaad niet helemaal geschikt, de mensen moeten op voorhand de vakantie plannen, ze moeten de stap naar het OCMW zetten enzovoort. Toch zijn we ervan overtuigd dat ze er moet zijn. We zijn ook aan het uitzoeken hoe we die procedure kunnen verbeteren en toegankelijker maken. •
Wat is voor jou het verschil tussen een reguliere werking en een WMKJ?
Bij een reguliere werking krijgt de jongere te kampen met hogere drempels bijvoorbeeld de financiële drempel en drempels op vlak van organisatie. Die laatste is het op tijd komen, bepaalde gedragscodes enzovoort. Beestig! is een WMKJ: er hangen zo weinig mogelijk verplichtingen aan vast, het is immers gratis, zonder inschrijven, de jongere komt en gaat wanneer hij wil, ter plaatse zijn ze vrij in wat ze doen. Ze kunnen er biljarten, tafelvoetballen, gebruik maken van de computer enzovoort. Er zijn enkel een aantal basisregels: geen drugs, niet binnen roken, geen agressief gedrag, enzovoort. •
Hoe ga je uitsluiting van MKJ tegen in de verschillende onderdelen van het beleid?
In het huidige beleid wordt dit vooral gedaan door financiële drempels weg te werken. In
ons
jeugdbeleid
via
de
laagdrempelige
werking
van
Beestig!,
financiële
tegemoetkomingen, drugpreventie, enzovoort. •
Welke drempels worden geïdentificeerd die de participatie van MKJ op de verschillende beleidsdomeinen bemoeilijken?
Vooral de financiële drempel wordt benadrukt! In het Jeugdbeleid wordt er dieper ingegaan op de context van deze jongeren, opvoedingssituatie, het financiële, de interesse, zelf op iets toe stappen, enzovoort. •
Wordt er aan deze drempels gewerkt (en hoe)?
VII
Ja, via de lokale afsprakennota, financiële tegemoetkomingen, cultuurpas, Beestig!, drugpreventie, JIP, vormingen enzovoort. •
Wordt er binnen het particuliere en ‘reguliere’ jeugdwerk aandacht geschonken aan MKJ?
Ja, vooral door financiële drempels weg te werken, samenwerking met het OCMW om de doelgroep beter te bereiken. Ik heb niet echt een zicht in hoeverre ze binnen de werking zelf rekening houden met de context van de jongeren. •
Hoe krijgen MKJ een stem binnen het beleid?
Via gesprekken in de klassen: Tijdens de gesprekken toetsen we eigen bevindingen, bevindingen van de jeugdraad, enzovoort aan wat de kinderen en jongeren zelf vinden. Een huis-aan-huisbedeling van de enquête ‘EI zeg het e kè’ en telefonische enquête. We kunnen het beleid op die manier beter afstemmen op wat de jongeren zelf aanhalen. •
En bereik je via die vormen van inspraak ook MKJ?
Het gaat hier wel om jongeren in het algemeen. Hiertussen bevinden zich ook de MKJ. Specifiek worden ze niet bevraagd. •
Hoe wordt nagegaan of het jeugdwerk/het beleid/voorzieningen/… MKJ bereiken?
Dit is heel moeilijk na te gaan. Daarom zijn we nu aan het kijken of de mogelijkheid bestaat om met de huidige middelen aan vindplaatsgericht werken te doen. •
Wat is volgens het beleid het nut van speelpleinwerking?
Het is een zinvolle en goedkope vrije tijdsbesteding. •
Wat is volgens de praktijk het nut van speelpleinwerking?
Kinderen of jongeren een aangename zomer bezorgen en het spelen zelf. Dikwijls wordt de speelpleinwerking gebruikt als ‘goedkope kinderopvang’. •
Heeft het speelpleinwerk in Wervik ook een pedagogische taak?
Neen, dat is er niet, het gaat om vrije tijd en spelen. We zijn niet bezig met pedagogiek. Er is ook geen aandacht voor positieve effecten van speelpleinwerkingen en zo.
VIII
•
Hoe is er aandacht voor MKJ in het Jeugdwerk, in Kinderopvang, Fuifbeleid, kadervorming, Inspraak en de Jeugdraad?
Het begrip kadervorming zal worden uitgebreid naar allerlei soorten vorming. Verder is het wat al aan bod kwam, Beestig!, financiële tegemoetkomingen, CUSPO en de preventiewerker. Voor de rest bereiken we de MKJ ook met wat voor iedereen geldt. Het algemeen beleid is er voor alle jongeren. •
Hoe wordt er omgegaan met de mogelijke kwetsende effecten van het eigen beleid (of de werkingen in de praktijk)?
Door drempels tegen te gaan, en door zo weinig mogelijk stigmatiserend te werken. •
Hoe wordt het bestaande aanbod toegankelijk gemaakt voor MKJ?
Via financiële tegemoetkomingen, CUSPO, de bijdrage van de jeugdwerker, Beestig! en de organisatie van een jeugddag die dient om zoveel mogelijk jongeren te bereiken en ze kennis te geven van het bestaande aanbod. •
Hoe wordt inspraak bij MKJ verkregen?
Via de inspraak die eerder aan bod kwam. In de werking Beestig! wordt geprobeerd van de jongeren zoveel mogelijk inspraak te geven op gebied van activiteiten, samen het huisreglement opstellen, enzovoort. •
Hoe wordt met MKJ gewerkt op vlak van cultuur?
Via CUSPO en SWAP •
Hoe wordt met MKJ gewerkt op vlak van sport?
Via CUSPO en SWAP •
Bereikt de informatie rond voorzieningen MKJ (vb. zonnewijzer, stadskrant)? (en hoe wordt dit geëvalueerd?)
Dit wordt niet echt geëvalueerd. •
Welke drempels worden gezien voor de participatie van MKJ in het reguliere jeugdwerk?
De vaste uren, “het verplicht zijn” om te blijven, verplichte deelname aan de activiteiten, striktere organisatie, het financiële, interesse, enzovoort.
IX
•
Wat is jeugdwelzijnswerk? (en hoe verhoudt dit zich tot MKJ?)
Vooral Beestig! valt hier onder. •
In het beleidsplan wordt weinig expliciet naar MKJ verwezen, is dit beswust?
Er wordt gesproken van niet-georganiseerde jeugd, jongeren in armoede, kansengroepen, enzovoort. De termen overlappen elkaar voor een stuk, maar men spreekt inderdaad weinig expliciet over MKJ. Ik denk niet dat dit erg bewust is. De terminologie wordt breed gebruikt MKJ zijn vaak niet-georganiseerd, MKJ zijn vaak kinderen in armoede, enzovoort. •
Waarom is het moeilijk om particuliere initiatieven te betrekken bij de buurtwerking wijk ’t park?
Dat kan ik moeilijk beantwoorden. Dit is iets waar de buurtwerking zelf beter kan op antwoorden.
X